a 1 40 0 2 W 1964
maandblad gewijd juli -augustus 19e jaargang
aan
de homofilie
ANDERS DENKEN
Tijdens het wel zeer zomerse weekend 30 en 31 mei 1964 kwamen een 90-tal 0.0.0.-leden uit alle windstreken in Beekbergen bij elkaar om te discussiëren onder het motto ,,Anders denken”. Ook het C.O.C.-Vlaanderen had een aantal afgevaardigden naar clit~weekendgezonden, waardoor het gezelschap een internationaal, zij het Nederlandstalig, aspect kreeg. 134
De algemeen sekretaris, J. de Groot, zei in zijn openingswoord o.m.: ,,Wij willen met dit werk een bijdrage leveren aan de vorming van uw eigen wijze van leven. Er zullen dit weekend aspecten aan de orde komen, waardoor men zichzelf beter leert kennen. Aspecten die er toe bij kunnen dragen, dat men tôt nieuwe verhoudingen komt, die passen bij de innerlijke groei, waardoor men wellicht in staat gesteld wordt selectiever te leven, d.w.z. zichzelf bewust beperkingen op te leggen om eigen leven een richting te geven. En het behoeft geen betoog dat diegene die oog krijgt voor deze eTementen, bepaalde waarden gaat nastreven en normen naleeft. En de meesten onzer zijn nog in het tijdperk der volwassenheid (Van Wijngaarden, Hoofdproblemen der volwassenheid), de periode, tussen 18 en 42 jaar, van de aanvaarding van zichzelf en de buitenwereld En daarmede ben ik dan genaderd tot het thema van dit weekend, nl. Anders denken”. Een thema dat al enigermate aanduidt in welke richting U het op dit weekend moet zoeken en dat IJ de gelegenheid geeft na te denken over verschillende vraagstukken samenhangend met de maatschappij, de homofiele mens en de homofiele relatie”.
Advocaat van de duivel De eerste inleider op dit 0.0.0.-weekend was drs. J. A. M. Dorpmans, psycholoog, die zijn lezing de titel had gegeven Advocaat van de duivel”. Hij gaf een overzicht van de wijze waarop het niet-homofiele deel van de samenleving het gedrag van de homofiel bekijkt en beoordeelt. De inleiding van drs. Dorpmans is als volgt samen te vatten: Voor de wetenschappelijke onderzoeker is de enige norm of waarderingsmaatstaf die van het statistisch gemiddelde: wat daar onder blijft of boven uit gaat heet ,,abnormaal”. Maar voor het thema van de seksualiteit in het gewone leven doen we daar niet veel mee. Menselijk denken is ni. geen ratione’e, objectieve aangelegenheid. Klassiek is het onderscheid tussen hoofd en hart, maar dit heeft alleen zin op het terrein van de wiskundige benadering van de werkelijkheid, waar in zo zuiver mogelijk logische formules wordt gedacht. Op alle andere terreinen echter is denken altijd een activiteit van hoofd en hart samen, van het hele zijn, met inbegrip van de lichamelijkheid. Denken is het leggen van verbanden tussen feiten, tussen mijzelf en de wereld om mij heen. Dan kan men niet meer spreken van ,,feiten” die zo staan dat iedereen moet toegeven hij heeft gelijk. In ons leven komen eigenlijk geen feiten voor, alleen maar visies op feiten. Zelfs dit weekend is geen ,,feit”, want iedere aanwezige ziet het weer anders. Denken is altijd een emotionele aangelegenheid: we zitten met onze drang tot zelfbehoud, met het verlangen naar een be-
vestiging van onze eigen waarde etc. Wat ,,objectief” is, is alleen een minimum: alleen over de buitenkant of over de meest algemene dingen, die vaak echter het minst zeggen en het minst belangrijk zijn, kunnen we het allemaal eens zijn. Dit alles is voor mij belangrijk: als psycholoog kun je bij iemand die bij je komt niet één ,,logisch” en objectief beredeneerde weg aanwijzen; je kunt alleen iemands eigen ontwikkelingsweg verruimen door hem te richten op de samenleving met anderen. Wanneer we nu nagaan op welke wijze de seksualiteit wordt opgevat in de heteroseksuele wereld, dan zien we daar een samenvoegsel van allerlei historische toevalligheden, taboes etc. Min of meer achteraf is daar een algemene basis in gegroeid nI. het zoeken naar een zo volwaardig mogelijk mens zijn met behulp van de seksualiteit. Dit is zo ongeveer de norm voor de hedendaagse seksualiteit. Deze is alleen zinvol als ze in het kader van de ontmoeting beleefd wordt. Dan is ze nI. niet meer een daad van een mens, maar een menselijke daad. Wanneer we nu kijken naar de groep der homofielen, dan kunnen we hen als een der mogelijke indelingen indelen naar de mate waarin men bereid is als homofiel naar buiten te treden. We onderscheiden: —
—
1. zij die ten koste van alles hun homofilie verbergen; 2. zij die desgevraagd hun homofilie niet loochenen, maar er ook niet mee te koop lopen; 3. zij die hun homofilie demonstratief naar buiten brengen. Deze groep kan bestaan uit idealistische vechters, maar ook uit hysteroide figuren die genieten van hun afwijkende gedrag; ze zouden het niet graag missen, anders zouden ze iets anders moeten zoeken.
de homofiel zelf deze discriminerende druk ondergaat. Wij menen dat het leven onder ernstige druk altijd desintegrerend werkt. Iedereen kan psychotisch worden als de ,,stress”, de druk van de omgeving of van de omstandigheden, maar groot genoeg wordt. M.i. moet het een opgave zijn van de samenleving om deze ,,stress” te verminderen en het klimaat milder te stemmen. Op welke wijze kan nu de homofiel handelen om meer weerbaar te worden en psychisch gezond te leven? Hier wil ik een verband leggen met wat ik eerder zei over de seksualiteit die alleen zinvol is in onze huidige beleving, wanneer zij een ontmoeting is van mensen. Vanuit de grondgedachte dat de mens zich pas kan ontwikkelen via socialisatie, d.w.z. contact met mede-mensen, is het wel aannemelijk te maken dat deze ,,norm” der seksualiteit door vele homofielen niet wordt bereikt. In elk geval heb ik, statistisch gezien, de indruk dat er steeds wanneer de seksuele objektkeuze afwijkt van het statistisch normale, tevens een duidelijke toename plaats vindt in de richting van een extreme en excessieve drift-beleving, vaak gepaard gaande met een verhoogde promiscuiteit. De seksualiteit staat dan veel te centraal. Dit zien we inderdaad bij de homofielen thans optreden. Ik wijs slechts op het niveau van sommige advertenties in De Schakel. Ontremde lichamelijkheid op deze wijze door sommigen naar buiten te laten werpen bedreigt U als groep ten sterkste. Er spreekt m.i. ook een grote armoede uit zulke advertenties. Een overdreven seksualiteit bedreigt de menselijke relatie. Ik ben er van overtuigd dat in de vriendschap het lichaam een rol speelt overal en in elke vriendschap, maar als het daarbij blijft missen we toch het typisch menselijke. De ontmoeting tussen mensen is de enige weg tot mensworden. Voor elk lid van een minderheidsgroep geldt dat aan hem door de grote groep veel hogere eisen worden gesteld dan aan de leden van de eigen meerderheidsgroep. Dit geldt thans ook van de homofielen. In deze tijd die vermoedelijk toch wel een tijd van overgang is wordt van de homofiel verlangd dat hij zich zal gedragen als een uitstekend mens van hoog gehalte. Hij zal moeten laten zien volwaardig mens te zijn en een werkelijke bijdrage te kunnen leveren aan de maatschappij. Dit is een bijzonder moeilijke situatie: het eist immers een bijzondere grootmoedigheid om thans volwaardig mens te zijn, wanneer juist de samenleving de mogelijkheden daartoe voor een belangrijk deel onthoudt. —
—
Het criterium der zelfaanvaarding is belangrijk, omdat het oordeel van de maatschappij over de homofiel vaak gebaseerd is op de gedachte: homofiel is iemand die zijn seksualiteit niet heeft kunnen plaatsen en homoseksueel geworden is toen een bepaalde gelegenheid hem daartoe leidde. Zelfs in gesprekken met specialisten bleek mij dat zij met dergelijke simplificaties werkten en bovendien slechts een geringe bereidheid toonden om zich op meer wetenschappelijke manier met dit probleem bezig te houden. Hiermee tonen zij geheel aan te leunen tegen het groepsoordeel der samenleving. Groepsdenken is altijd emotioneler en simpeler dan dat van de enkeling en wordt gevoed door de tendens tot generalisatie. Elke groep voelt zich bedreigd als er een subgroep ontstaat; men voelt dan zijn zekerheden ondermijnd. Daarom ook zijn we thans bezig met een groot onderzoek. In de eerste fase gaat het er om hoe de samenleving denkt over de homofiel en in de tweede fase hoe
Waar gaat de huidige ontwikkeling heen? Er komt zeker meer waardering. De homofiel zal worden geaccepteerd, ook in het werk, ook in de familie. Het is nog onduidelijk of de homofielen een ‘minderheidsgroep zullen bijven in sociaal opzicht. Na een levendige discussie over deze inleiding werd de eerste conferentiedag met een ontspannende fllmvoorstelling besloten.
1
35
De plaats van de vriendschapsrelatie in de samenleving
zelf niet duidelijk is. In primitieve samenlevingen kan dat nog enigszins: daar wordt het curieuze als curieus gehandhaafd; de dorpsgek is zeker van zijn sociale acceptatie, mits hij ook bereid is zich als zodanig voor te doen en tevreden is met een plaatsje aan de rand van de samenleving. De homofiel zal niet moeten zoeken naar een acceptatie in die zin, maar integendeel moeten deelnemen aan het gesprek over de seksualiteit in het grote verband van de samenleving.
De volgende dag stelde een zonnige ochtendwandeling door de bossen de deelnemers in staat volkomen opgfrist de tweede inleiding te beluisteren, die handelde over de plaats van de vriendschapsrelatie in de samen-
De homofielen hebben zich onvoldoende in de toenemende communicatie begeven. Zij gaan door met hun leven grotendeels in te richten op basis van versleten of irreële idealen, zonder directe band met het concrete denken dat om hen heen plaats grijpt. Symptoom hiervan is bv. het voor de rechtvaardiging van de homofiele levenswijze zich beroepen op verre situaties en toestanden (Griekenland, Japan, primitieve volkeren). Een dergelijke irreële argumentatie kan slechts schaden. Er zal moeten worden ingehaakt op de fundamentele eigentijdse waarden die onze samenleving stempelen. Wanneer men werkelijk met de huidige samenleving meeleeft en zich niet opsluit in geïsoleerde seksualiteitsbelevingen dan kan men zien dat de hele tendens in onze samenleving weliswaar gaat in de richting van een grote vrijheid t.a.v. de seksualiteit, maar tevens dat die vrijheid zich ontwikkelt in de richting van seksualiteit als relatieverschijnsel. Wat centraal staat is het samenzijn, het inspelen op de ander, het blij zijn met de ander.
leving. De tweede inleiding werd uitgesproken door mr. K. van Santvoort wiens betoog als volgt is samen te vatten:
Alles wat iemand zegt over seksualiteit is een persoonlijke stellingname die bepaald is door zijn hele levenshouding m.b.t. de intermenselijke relaties. Tussen het homofiele Ievensgebied en de rest van de samenleving is een vrij grote scheiding. De homofiel leeft tamelijk geïsoleerd. Symptomen hiervan zijn bv.: de grote onrust die bij de homofiel acuut wordt zodra het thema seksualiteit zich meldt, en een onzekerheid die zich aandient zodra het op gewone omgang met anderen aankomt. Het lijkt alsof de homofiel de kernbeleving van de seksualiteit zoekt in opwinding, iets wat voor de niet-homofiel bepaald niet geldt. Seksualiteit is daar bevrijding van zorgen en van occupatie met zichzelf, is geborgenheid en ,,thuis”-zijn. Andere symptomen zijn de veelal bedekte levenswijze, het niet weten hoe van een seksueel contact ook een werkelijke relatie te maken, en de houding van gespannenheid binnen een groep als het C.O.C. Er heerst een in-groep-mentaliteit, met veel agressie en intriges binnen de groep. De homofiele groep is in sociaal opzicht wellicht nog het beste te vergelijken met de groep der teenagers, een groep die haar plaats in de samenleving nog niet heeft bepaald, nog niet weet wat van haar verwacht wordt, waartoe zij zelf in staat is, waarheen zij zelf op weg is. Staan de jongeren echter enigszins apart van de samenleving, dan toch altijd in een perspektief van een toekomst die in het verband van de samenleving zinvol is: eerlang zullen zij de rol van man en vrouw, de verantwoordelijke taken van beroep, gezin en fatsoenlijk staatsburger op zich nemen. Zij zijn vrij, o m d a t hun grondoriëntatie wezenlijk dezelfde is als die van de samenleving. Bij de homofielen ligt dit anders. Zij zijn niet wat de jongeren-groeperingen zijn in de samenleving, omdat en zolang als zij hun perspektief niet waar kunnen maken in het kader van de samenleving. Geen enkele maatschappij accepteert binnen haar gebied het bestaan van groepen waarvan de betekenis voor haar —
—
136
Homofielen zullen zich in eigen kring veel meer bezig ‘moeten houden met wat het betekent een homoseksuele relatie te beleven en op te bouwen. Gespreksgroepen en een omvorming en uitbouw van het C.O.C.-maandblad zijn hiertoe dringend noodzakelijk. Het zou wenselijk zijn in gesprekken en publicaties een bredere basis te kiezen dan alleen maar de homoseksualiteit. Het feit dat a II e s in Vriendschap betrekking heeft op homoseksualiteit lijkt een symptoom van de ghetto-mentaliteit, die vecht voor een liberalistisch vrijheidsbegrip: laat ons ook een plaatsje om te zijn zoals we zijn en bemoei U er dan niet meer mee. Dit is een houding d~evolkomen dor en steriel moet blijven naar buiten en zich steeds meer in zichzelf verstrikt naar binnen. Er zal gerichtheid naar buiten dienen te komen, met als uitgangspunt dat de menselijke problematiek niet de seksualiteit is, maar het kunnen hebben en opbouwen van bevredigende relaties. Dat is de veel diepere laag van de persoonlijkheid, waar de werkelijke persoonlijke integratie begint. Onze bijdrage aan de samenleving is niet gericht op een emancipatie der homofielen, maar op het scheppen van een persoonlijk-genuanceerd Ievensklimaat.
De inleiding van mr. Van Santvoort oogstte veel waardering en maakte overal gesprekken los. Met een samenvatting van deze gesprekken werd een geslaagde weekendconferentie afgesloten.
~1
HEBT U UW CONTRIBUTIE AL BETAALD?
Goud /
~
zilver en briljant en alle soorten juwelen en horloges Ook inkoop van juwelen
Bouwmeester
lii’
&
Qerrcrnd Fleiligeweg 12 Amsterdam TeL
236541
~i~ïHiU
gen
herenkleding kinkerstraat 142b amsterdam telefoon 82521 137
gen ze tegen mijn vrouw, als ze een of ander familiefeestje hebben. Nu ben ik niet gebrand op dergelijke feestjes, maar het feit dat ze héér ook uitnodigen vertedert me zo dat ik vol enthousiasme raak. Niemand van al deze mensen, die ons bijeen-horen als vanzelfsprekend beschouwen ,,zoekt er iets achter”. Dat zit hem (o.a.) in ons vrouw-zijn. Men verwacht niet dat wij aktief een man zullen zoeken. Je kunt rustig een eigen huishouding voeren, een baan hebben, tegenwoordig, en als je niet huwt ligt dat aan het feit dat je de ware Jozef niet gevonden hebt, denkt men. Intussen kun je, voor de gezelligheid immers, met iemand samenwonen zonder dat de buurt er meteen schande van spreekt. Dat is tenminste mijn ervaring. —
GERDY PENDEL
OVER HET HOMOFI ELE HUWELIJK Als ik boodschappen doe in de winkeltjes in onze buurt pleegt men ‘mij aan te spreken met ,,mevrouw”. Mijn boodschappen zijn dan ook kennelijk voor een tweepersoonshuishoudinkje. Vanwege mijn vrije beroep kan ik ze doen op tijden van de dag, waarop andere werkende jonge vrouwen geld aan het verdienen zijn. Bovendien en dit geeft volgens mij de doorslag ik voel mij getrouwd en dus maak ik een mevrouwige indruk op de winkeliers. Alleen de meikboerin, die vlak tegenover ons woont, kent ook mijn echtgenote. Met de jaarwisseling wenst ze mij: ,,gelukkig nieuwjaar, en uw vriendin ook, hoor”. Aardige mensen. Amsterdammers. Buiten Amsterdam tref je trouwens ook wel eens vriendelijke lieden. Mijn familie b.v. ,,Jj komt toch ook”, zeg—
—
138
Toch is hierboven niet de hele verklaring gegeven. Men zou ons niet zo zonder meer accepteren, als er geen sprake was van een werkelijke, vanzelfsprekende verbondenheid tussen ons; als ons bijeenhoren niet een onontkoombare, duidelijke waarheid was voor ons zelf. Want dat is het altijd geweest. Er was geen ontsnappen mogelijk, tenzij we onszelf geweld aandeden. Maar men hoort niet te vluchten voor een waarheid, al niet als het een trieste is, en waarom dan als het een gelukkige is. Wie verliefd is denkt trouwens niet zo gauw aan wat de mensen zullen zeggen. Gedachten daaraan komen pas als men zich een plaats in de maatschappij wil vinden. De maatschappij is een streven-naar-ordening. Een nobel streven overigens, en conservatieve groepen als b.v. de Morele Herbewapening, zijn daarom zo onuitstaanbaar omdat ze pretenderen een bestaande (ideële) orde te handhaven; zo frustreren ze alle werkelijke, vorm-zoekende krachten. Volgens de M.H. vormen mijn vrouw en ik een desintegrerend element in de samenleving. (Als de M.H. de samenleving was, dân zeker en hoe graag!). Maar ik beweer dat wij een tamelijk positief element vormen. Ten eerste doen we geen mens kwaad, maar goed, deze manier van stellen is negatief. Vervolgens hebben wij een prima werkverdeling: doordat ik voor onze huishouding zorg kan mijn vriendin haar grote energie aan haar gewichtig werk wijden. Tenslotte, en dat is het voornaamste, plegen we in een goed humeur te zijn, aangezien we een vrolijk beminnend hart hebben. Het is algemeen bekend dat de liefde mild stemt. Dus alsjeblieft, als dat niet positief is. Neem daarbij nog in aanmerking dat het in Holland al propvol is van de mensen en dat wij er in elk geval geen kinderen aan toe zullen voegen, terwijl we nog ongehuwden-belasting betalen ook. U kunt mij toch volgen? We dienen het welzijn van de staat op diverse manieren, zou ik zo zeggen. Het is niet mijn bedoeling het ,,nuttige” tot maatstaf te maken. Bewaar me. Laat iemand gerust een ,,negatief element” zijn, als het moet, als dat een realiteit is. Laten we alles, aandachtig, onderzoeken wat zich als werkeljkheid presenteert. Dat is wat die betweters nI. n i e t doen: aandacht schenken. Allicht niet, ze zouden hun vééropgestelde overtuigingen, dat zijn hun machtsmiddelen, moeten prijsgeven.
Het was ook niet mijn bedoeling om een lofzang op het homofiele huwelijk te zingen. Maar ik zal er toch iets over zeggen, omdat ik geen reden zie om zo angstvallig te doen over iets waar ieder van u, naar ik aanneem, wel eens over denkt. Iedereen op zijne wijs en misschien herkent u iets van de ‘mijne. Jaren geleden was ik van plan te trouwen, met een jongen wel te verstaan. (Ik heb nooit een hekel aan mannen gehad, ‘k vind ze alleen wat saai). Het was een erg aardige jongen en alles ging goed tot we over een huis begonnen te praten. Een huis maakt een en ander zo concreet. Toen dacht ik: elke morgen datzelfde hoofd op het kussen; elke dag dét gezicht aan tafel, drie keer op een dag of toch minstens twee al was het er één, dét houd ik niet uit! Daarna ging het uit. Hetzelfde is mij nog een paar maal overkomen. Ik dacht al dat ik, door een grillig en vrjgevochten karakter, niet geschikt zou zijn voor de regelmaat van het huwelijk. Tot ik hââr ontmoette van wie ik dacht: elke morgen dét hoofd op het kussen; elke dag dât gezicht aan tafel, elke gezegende dag. Werkelijk weldadige dingen vervelen niet. De zon verveelt niet en de wijn niet. En van dingen, die werkelijk bij je horen, krijg je niet genoeg, je zou iets van jezelf verliezen als je ze kwijt raakte: sommige boeken, de boom voor je huis, Amsterdam. —
—
Tot zover, tot het begin is er niet zoveel verschil tussen een gewoon en een homofiel samenleven. Heb je eenmaal besloten je leven met iemand te delen dan beginnen wel, niet de moeilijkheden maar toch de hoge eisen. Ieder meisje, zo heet het in de damesbladen en die weten echt wel iets van de gewone sentimenten af, beleeft ,,de mooiste dag van haar leven” op haar trouwdag (en dan later nog eens stevigjes bij de geboorte van haar eerste kind). Alles is voor zo’n normale bruid duidelijk gesteld. Hier haar as. man, dâér haar ouders, familie, en dâér, in de persoon van de ambtenaar van burgerlijke stand, de maatschappij, waar zij nu als mevrouw A. haar intrede doet. Ook de kerk juicht eventueel haar nieuwe levensstaat toe; deze is helder omljnd en wordt ingeluid met schoon ceremonieel. U weet wel. Nu kan men natuurlijk verachtelijk de schouders ophalen en zeggen: wat een geluk dat al die poppenkast èns tenminste bespaard blijft. Wie dat oprecht kan zeggen boft misschien. Maar ceremonieel is niet noodzakelijk helemaal hetzelfde als poppenkast. Ik althans geloof dat zoiets wel degelijk betekenis heeft, de vormgeving is van een feest, van feestvreugde. Dat ceremonieel betekent dat iedereen erkent dat er iets nieuws ontstaat: een nieuwe combinatie, nieuwe kern in de samenleving; dat iedereen nu dit nieuwe paar wil bevestigen en schragen. Het officiële paar is niet alleen, op zichzelf aangewezen, zelfs niet als het trouwt zonder de aanwezigheid van familieleden en kennissen. Het wordt altijd nog erkend door de maatschappij. Wij moeten het zonder de steun van de erkenning doen. Dat kan men alleen aan, als het bijeen-horen een werkelijk dwingend karakter heeft, het karakter der liefde. Bij een ,,gewoon” huwelijk —
—
kunnen allerlei andere factoren meespelen: geld, maatschappelijk aanzien, verlangen naar een gezin. En waarom ook niet? Die factoren kunnen best opbouwend zijn. Maar een homofiel huwelijk zal, meen ik, gegarandeerd stranden als het een ander fundament heeft dan een standvastige liefde. Een wilskrachtige liefde zou ik haast zeggen, want het ,,schragen en bevestigen” moet men zelf doen, zoals men ook voor elkaar is: man, vrouw, zuster, vader, moeder en kind; zoals men een huis is voor elkaar, een stad vol ruimte en feesten, ook al stormt het er somtijds. Met die stormen moet je oppassen. Er bestaat een speciaal soort ruzie, die alleen getrouwde mensen maken. Je kunt de ander wel villen, maar als je dat zou doen ga je er zelf ook aan. Zo kom je tot een machteloze woede, die de specifieke razernij-van-gehuwden oplevert. En ‘maar bedenken dat je niet te hard kunt schreeuwen, want welk huis is tegenwoordig n i e t gehorig? Die huisvesting is trouwens ook een probleem. Het beste huwelijk kan kapot gaan door gebrek aan ruimte, in letterlijke zin. Neem nou zo’n ruzie. Je moet eens een keer met een deur kunnen smijten zonder meteen op straat te staan. Je moet eens demonstratief in een andere kamer kunnen gaan slapen. En afgezien daarvan, je moet eens alleen kunnen zijn, de mogelijkheid daartoe moet althans bestaan. Hoe kom je aan de ruimte daarvoor. Ik wil maar zeggen, en dit voor degenen die het houden op losse scharrels: het huwelijk heeft inderdaad zijn problemen. Problemen zijn een tweede ik, vind ik. Dat geldt eveneens voor de problemen van het homoseksueel zijn. Het eerste, dat waar het op aan komt, vond ik in een liedje van Paul Fort, dat Georges Brassens zingt op een grammofoonplaat. Helaas heb ik het nooit helemaal kunnen verstaan. Ik heb er het oeuvre van Paul Fort op nagelezen, maar hoewel ik langzamerhand specialiste aangaande de gedichten van Paul Fort geworden ben dit gedichtje ben ik niet tegengekomen; een fragment: —
—
Si le bon Dieu l’avait voulu j’aurais connu la Cleopatre, la Messalina, la Pompadour, et je ne t’aurais pas connu. Mais le bon Dieu n’a pas voulu que je connaisse leurs amours, je t’ai connu, tu m’as connu. Gloire â Dieu au plus haut des nus. Hetwelk ik, enigszins vrij, vertaal met: Als de goeie God gewild had was ik nu mevrouw Jansen geweest, of mevrouw Van der Deest hoog in aanzien en dan had ik j o u niet gekend. Maar de goeie God heeft niet gewild dat ik op andere wijze zou liefhebben, nu ken ik jou en ken jij mij. Gloire â Dieu! 139
—
boek boeken over boutens P. L. Al eens eerder hebben we de aandacht gevestigd op het vele werk dat de Vlaming dr. Karel de Clerck doet tot beter begrip van de persoon en het werk van de dichter P. 0. Boutens, een tot voor enkele jaren, wetenschappelijk gezien, erg verwaarloosde figuur. De Clerck, die een paar jaar geleden in Gent op Boutens gepromoveerd is, heeft een groot aantal artikelen op zijn naam staan, in diverse tijdschriften, waarin hij aan de meest uiteenlopende aspekten van de dichter aandacht besteedt. Een daarvan hebben we in Vriendschap indertijd besproken, omdat het een onderwerp behandelde dat waarschijnlijk een van de oorzaken is geweest dat Boutens totnogtoe zo verwaarloosd werd door de literair-historici. Het aspekt dat wij bedoelen was natuurlijk zijn homoseksualiteit. Pas in de laatste jaren wagen onderzoekers zich voorzichtig aan de behandeling daarvan in studies over dichters en schrijvers, nog altijd onder protest van bepaalde zijden, al begint dat gelukkig minder te worden. De Clerck komt de verdienste toe dat hij de homofilie van Boutens voor het eerst serieus in zijn onderzoek betrekt, al gaat het nog wat omzichtig. De schrijver heeft altijd nog enigszins last, voor ons gevoel, van vooroordelen tegen dit aspekt van Boutens’ persoonlijkheid. Maar eigenlijk verzwijgen doet hij niets, tenzij hij gehinderd wordt door de tegenwerking die ook in dit geval niet uit is gebleven. Altijd zijn er wel familieleden of andere gedienstige figuren die de nagedachtenis van grote figuren van déze blaam zoveel mogelijk vrij willen houden. Er worden dan dokumenten achtergehouden, of er komt een verbod bepaalde gegevens te publiceren, en het gevolg is dat de onderzoeker eigenlijk een soort verraad moet plegen aan de wetenschap, waar onvoldoende informatie altijd verkeerde informatie betekent. In cle twee studies in boekvorm die De Clerck nog niet zo lang geleden over zijn dichter heeft laten verschijnen is dat alles weer eens duidelijk te zien. Het kleinste van de twee boeken die we bedoelen is een deeltje in de reeks Ontmoetingen van de uitgeverij Desclee de Brouwer (Brugge/Utrecht). Het heet P. C. Boutens en De Clerck behandelt er heel in het kort eerst het leven van de dichter in en daarna zijn werk, waarbij hij achtereenvolgens de verzenbundeis en de vertalingen bespreekt. Het boekje is, ondanks de geringe omvang, buitengewoon informatief, omdat het de lezer voor het 140
eerst in staat stelt verband te zien tussen gebeurtenissen uit Boutens’ leven en poëzie. De Clerck noemt de namen van enkele .van Boutens’ intiemere vrienden, waarvan de belangrijkste Cornelis van Duyvenbode is geweest, die hij in 1908 leerde kennen. Hun vriendschap duurde tot het overlijden van Boutens in 1943. Het is een bijzondere gewaarwording, met de wetenschap hiervan de bundels Vergeten Liedjes te lezen, die in 1909 voor het eerst verscheen, en die zeker geschreven is onder invloed van de nieuwe vriendschap. Ook aan de geheimzinnige Strofen Uit de nalatenschap van Andries de Hoghe, de bundel waarin Boutens zich, zij het onder pseudoniem, het duideljkst heeft uitgesproken, besteedt De Clerck aandacht. O.a. deelt hij mee dat de schriftelijke nalatenschap van de dichter alle twijfel over het auteurschap heeft weggenomen; de Strofen zijn zeker van Boutens zelf. Vermeldenswaard is verder in het kader van deze bespreking wat De Clerck meedeelt over de vertalingen. Het eerste werk dat Boutens vertaalde, nog in zijn gymnasiumtijd, was uitgerekend Plato’s Symposion, waaruit De Clerck konkludeert dat de dichter van meetaf (...) in de platonische liefdesleer het voedsel (heeft) gevonden dat zijn ziel nodig had. Voortgestuwd door de woorden van Sokrates heeft hij aan zijn bijzondere geaardheid een vorm weten te geven, die elke afzinking naar lagere regionen trachtte te verhinderen”. Gelukkig voor Boutens, zouden we hierbij willen opmerken, dat dat blijkbaar niet helemaal gelukt is, gezien de relatie met Van Duyvenbode. Het tweede boek van De Clerck is verschenen in de reeks Kartons van Polak en Van Gennep (Amsterdam). Het heet Uit het leven van P. C. Boutens, en de schrijver geeft er een uitwerking in van het eerste hoofdstuk van zijn vorig boekje. Het is veel uitvoeriger, maar geeft toch nog maar een klein gedeelte van wat er over Boutens te vertellen zal zijn, en wel alleen het zuiver biografische. Over het dichtwerk en daarmee samenhangende dingen horen we niets. Wie nu mocht menen dat hij in dit omvangrijker boek meer te weten zal komen over Boutens’ vriendschappen, komt vrij bedrogen uit. De schrijver zegt er wel weer iets over, en juist genoeg om misverstanden te voorkomen, maar hij moet erbij vertellen dat een uitvoeriger behandeling van dit onderwerp hem onmogelijk is gemaakt. Hoe we dat betreuren zal uit onze inleiding al duidelijk zijn. Op de wenselijkheid van meer openheid op dit gebied zullen we blijven hameren, maar het ideaal zal wel niet eerder bereikt zijn dan al de andere die we ons stellen. Een en ander neemt niet weg dat het boek van De Clerck onmisbaar is voor wie het werk van Boutens en de mens die hij geweest is beter wil leren kennen. Wij althans hebben er weer heel wat uit geleerd, en al zijn er wel aanmerkingen te maken op details, we willen het toch graag aanbevelen aan de Boutensliefhebbers onder onze lezers.
in plaats van tot een huiselijk samenzijn, tot een soort
bespreking omtrent deedee Goed beschouwd is het bespreken van letterkundig werk in Vriendschap een merkwaardige zaak. We zijn nu eenmaal geen literair blad, en de keus van de boeken die voor een recensie in aanmerking komen en de maatstaven die we bij de bespreking aanleggen worden uitsluitend bepaald door de, literair gezien volkomen toe-
vallige, vraag of een boek aanrakingspunten heeft met de problematiek die de lezers van Vriendschap speciaal ter harte gaat. Hoeveel aandacht we aan een boek besteden hangt minder af van de literaire waarde dan van de mate waarin het boek voor ons van belang is, al of niet in verband met de strijd die we te voeren hebben tegen onbegrip en diskriminatie. Het boek dat we dit keer bespreken, en dat door toevallige omstandigheden langer is blijven liggen dan we eigenlijk gewild zouden hebben, lijkt in het kader van die strijd niet van veel belang, veel minder althans dan bijvoorbeeld Van het Reve’s Op weg naar het einde. Dat we er toch aandacht aan besteden komt omdat het niettemin voor onze lezers interessant is en toch ook wel doordat het literair van bijzonder veel belang is, als roman van een van onze knapste jonge schrijvers. Het is Omtrent Deedee van Hugo Claus, vorig jaar verschenen als nr. 50 in de reeks literaire reuzenpockets van De Bezige Bij, geen lief en aandoenljk verhaal, maar een gekompliceerde, en in sommige opzichten schokkende roman, die waard is meermalen gelezen te worden, omdat de lezer er pas dan alle kwaliteiten van zal ontdekken. De geschiedenis is Vrij eenvoudig te vertellen. In het
huis van de pastoor in het Belgische Memmel komen de familieleden van de huishoudster Nathalie Heylen bijeen om voor de zevende keer de dood te herdenken van hun moeder. Behalve de broers en zusters, al of niet met hun echtgenote of echtgenoot, zijn er de pastoor zelf, die door de familie Deedee genoemd wordt, en een jonge kleinzoon van de overledene, Claude. Aanvankelijk lijkt het een normale familiebijeenkomst te worden al is het met de gewone kleine wrijvingen en hateljkheden die nu eenmaal in iedere familie voorkomen. Het gezelschap woont de mis bij, door Deedee opgedragen, en bezoekt het graf van de moeder. Maar daarna gaat de bijeenkomst van piëteit over in feestehjkheid, en daarbij komt aan het licht dat de wrijvingen veel ernstiger zijn dan we eerst gedacht hadden en dat er in de familie spanningen heersen en hartstochten die,
vreemde orgie leiden, waarin ruzie, gewelddadigheden en seksuele incidenten” elkaar afwisselen. Géén eenvoudige zaak is het ondertussen aan te geven
hoe de verhoudingen in het gekompliceerde gezelschap precies liggen. Claus geeft dat ook niet duidelijk aan. In ieder nieuw hoofdstuk wordt de familie gezien door de ogen van een van haar leden, en niet iedereen ziet precies dezelfde dingen. De aandacht is nu eens op de een, dan op de ander gericht, maar de centrale figuur bij dat alles is de raadselachtige Deedee, de pastoor. Ogenschijnlijk de serene priester, lokt hij zeker een deel van de obsceniteiten en andere merkwaardige gedragingen van de familie uit, maar tegelijk komen we te weten dat hij een uitermate gekweld mens moet zijn. Geregeld pleegt hij zichzelf, in de afzondering van zijn kamer, te geselen, tot bloedens toe. Wat hem precies kwelt wordt duidelijk door de konfrontatie met een van de tegenspelers, de jongen Claude, die pas een behandeling heeft ondergaan om hem af te helpen van zijn homoseksuele neigingen. Hij is kennelijk geestelijk uit zijn evenwicht, al geldt hij officieel voor genezen”, en op het feest, in de sfeer van alkohol en
seksualiteit, gaat dat steeds duidelijlker blijken uit zijn gedrag.
Het boek kulmineert in een gesprek van deze jongen met Deedee, waarin ook de meeste dingen weer niet ondubbelzinnig gezegd worden, maar waaruit wel duidelijk wordt dat wat de pastoor kwelt hetzelfde moet zijn als wat de moeilijkheden van Claude veroorzaakt. De jongen, die dat aangevoeld heeft, daagt de oudere man als het ware uit aan zijn kant te komen staan, en hem zo werkelijk te steunen, maar de geestelijke kan dat niet. Als het feest voorbij is, en de huishoudster Nathalie bezig is de chaos in het huis van haar meester op te ruimen, is hij op zijn kamer en bidt en geselt zich. Claude, thuisgekomen, pleegt zelfmoord door zich op zijn kamer op te hangen. Herdenking en feest zijn met een katastrofe geëindigd.
Het zal duidelijk zijn dat deze nachtmerrieachtige roman nauwelijks aangename lektuur genoemd kan worden. Het is ook geen boek, we zeiden het al, dat zomaar al zijn geheimen prjsgeeft. Maar wel kan het de lezer meesle-
pen door de suggestieve manier waarop Claus zijn personages in hun gedrag tekent, met al hun spanningen en raadselen. In het bijzonder Claude en Deedee ,die we toch wel als de hoofdpersonen van het boek mogen zien, zullen hem bijbljven. En misschien is juist het feit dat hij er niet in slagen zal ze volledig te duiden, en al hun onuitgesproken motieven te doorzien, een groot kompliment voor de auteur. De pastoor en de jongen, en de hele familie om ze heen, zijn tot werkelijke, levende wezens geworden, afschrikwekkende wezens soms, maar ook altijd raadselachtig en boeiend, zoals toch in feite de mensen in de werkelijkheid ook zijn.
141
en reed weg. Ze voelde hoe de kracht van de storm zich met die van de auto mat. Ze hield van rijden. Het stuur was onvoorwaardelijk aan haar macht overgeleverd. Het deed wat zij wilde en als er iets fout ging was zij er verantwoordelijk voor. Op dit uur van de dag was het druk op de rijksweg van Halfweg naar Amsterdam. Eleonoor reed hard. Ze had haast. Ja, zij ook. Waarom zij niet? Waarom zou zij geen haast hebben en al die anderen wel? Ze wilde om precies elf uur haar wagen parkeren bij de Nicolaaskerk. Daar had ze een vast plaatsje gevonden na veel gezoek. Vandaar liep ze dan altijd naar de Bijenkorf. Het lukte. Om tien over elf drukte ze zich door de draaideur en werd opgenomen in de wereld van dode dingen die bij de gratie van de menselijke begeerte tussen ‘s morgens negen en ‘s middags zes een schijn van leven krijgen. Eleonoor had niets nodig en begeerde ook niets. De positie van haar man veroorloofde haar alles te kopen wat
ze wilde. Quirien
van Gelre
DEVLUCHT Vandaag ga ik weer naar Amsterdam”. Vastbesloten knikte Eleonoor haar spiegelbeeld toe. Er was twijfel noch aarzeling in haar gebaren. Uit de klerenkast haalde ze een bontjasje, bekeek zich nog eens met welgevallen, f~aaldeeen kam door haar korte blonde haar, trok de slaapkamerdeur achter zich dicht en riep naar het meisje in de keuken: ,,Jannie ik ben er niet met de lunch. De kinderen blijven vandaag op school over. Tegen drie uur ben ik weer terug hoor. Zorg je voor thee?” Het Ja, mevrouw”, werd overstemd door het dichttrekken van de voordeur. Uit de rozenhaag in de voortuin knipte Eleonoor met het schaartje dat ze altijd in haar jaszak had, een rozenknop die ondanks de ijzige zomer op uitkomen stond. Ze stak hem in haar knoopsgat. De dag lag onder de bewoikte grauwe lucht weggedrukt als onder een gevangeniskoepel. Eleonoor nestelde zich in haar kleine auto. Ze startte
142
Voor alle zekerheid had ze acht tientjes bij zich gestoken en wat los geld. Ze vond het prettig om zo maar wat te kijken. De verkoopsters lieten haar ongemoeid want ze had de allures van de vrouw die zelf wel het initiatef zal nemen en dat van de ander bij voorbaat als een inbreuk op haar zelfbeschikkingsrecht beschouwt. Wel kocht ze bij de ingang een boodschappennet. Ze betaalde aan de dichtstbijzijnde kassa en stopte het in de mand, die ze bij zich had. ,,Wat extra bergruimte kan nooit kwaad”, dacht ze. Toen liep ze de tassenafdeling op. Haar beige leren handtasje lag bovenop het net onder in de Italiaanse mand die haar man eens voor haar had meegebracht van een van zijn zakenreizen. Elec’noor bekeek met welgevallen de nieuwste Amerikaanse modellen op de afdeling en stond daarna even stil bij de vitrine waarop en waarin de avondtasjes waren uitgestald. De verkoopster was met een aarzelende klant bezig en stond met haar rug naar Eleonoor. Er waren geen andere mensen in de buurt. Hij zegt dat hij van mij en van mij alleen echt houdt. Woorden, mooie woorden. Dit is het vijfde. Er liggen er al vier op zolder in de winterkoffer. Dit kleintje kan er ook nog wel bij”. Eleonoor nam een zwart peau de suède tasje en liet het in de mand vallen. Ze wandelde verder naar de handschoenen en tuurde naar de twee gekruiste halve armen die boven op een rek een paar wijnrode lange handschoenen demonstreerden. Hier vindt u ze in andere kleuren”, zei de verkoopster en wees op de glazen bak op de toonbank. Dank u”, antwoordde Eleonoor, ,,ik zie het”. Ondertussen peuterde ze het prijskaartje van het tasje in haar mand en liet het op de grond vallen. Alles went. Het is een kwestie van routine, Ik ben geen amateur meer. M’n vrijetijdsbesteding is m’n beroep geworden”. Ze wandelde weg van de handschoenen naar de siera-
den en van daar naar de parfumerieën. Chanel las ze op een minutieus flesje dat ongeprjsd op een witte draperie pronkte als bekroning van een pyramide met prijsklasse f 7,50 als basis. Alles kannst du von mir haben nur das Eine nicht”. De ouwe deun maalde door haar hoofd. Met haar vrije hand streelde ze de zij van de draperie. Lekker zacht. Kun je langzamerhand niet wat met je M.O.-acte gaan doen?” had Mia, een van haar weinige goede vriendinnen gisteravond nog gevraagd toen ze even aanliep. De kinderen zijn nu op school. Je kunt toch zo een baan voor halve dagen krijgen? Je moest eens weten, had Eleonoor gedacht. M’n intelligentie ligt boven op zolder. Koffers vol. Jammer dat ik je er niks van kan aanbieden. Jaloers als ze was op het vrjgevochten leven dat haar vriendin zich kon veroorloven, had ze geantwoord. Je denkt toch niet dat ik dit luxe bestaan ga opgeven voor een paar uur les geven? Nee hoor, geef mij maar m’n tuin, de kinderen en de liflafjes in de keuken. Ik heb het er druk genoeg mee”. ,,Waar kan ik u mee van dienst zijn mevrouw?” Eén ogenblik had Eleonoor de neiging te antwoorden: ,,Met stuivertje wisselen, juffrouw. Ik op uw plaats en u aan de wandel, in mijn auto terug naar Halfweg, schoolverhalen aanhoren, thee zetten, eten koken, knopen aanzetten, luisteren naar wat manlief heeft te vertellen, naar de televisie kijken, koffie inschenken, naar bed gaan, vrijen als u wilt, slapen en morgen alles weer van voren af aan. U vindt me harteloos en ondankbaar? U hebt geen man en kinderen? U komt in een lege kamer en gaat straks alleen naar de bioscoop? U verfoeit die wijven die alle flesjes tien keer omdraaien en hun neus op het glas drukken omdat het dan lijkt alsof ze zo’n fijn reukorgaan hebben dat ze er dwars doorheen kunnen ruiken?” Zoekt u iets mevrouw?” Nee, nee”, zei Eleonoor. Ik kijk alleen maar wat”. Dat hele kleine flesje, half verstopt in een plooi van de draperie, dât moest het worden. Ze liep een paar passen verder, keerde terug, legde haar hand op de plooi, palmeerde als een volleerde goochelaar het flesje in haar handpalm en riep: Juffrouw!” Ja, mevrouw?” ,,Hebt u nog andere merken dan Chanel?” ,,lk niet, mevrouw, maar hiernaast vindt u een rijke sortering”. Dank u”. Eleonoor slenterde verder, de rijke sortering voorbij naar de boeken. ,,Ontbloeiend wonder”, ,,Wezen en bestemming van de mens”, ,,Dat zou wat voor mij zijn”, dacht Eleonoor. Ze zag zich die bewuste avond nog voor haar bureautje zitten. Ze had er zich geïnstalleerd met een beschouwing over een taalkundige kwestie in een tijdschrift dat Mia haar had geleend. Op haar rug had ze in een overmoedige bui een groot vel wit papier gespeld en daarop geschreven: Stilte, ik lees.
Heeft mijn Noortje iets gelezen over persoonljkheidsontwikkeling?”, had haar man schertsend gevraagd. Doe niet zo ongezellig, kom bij mij zitten. Ik zal niets zeggen”.
En als ik nou eens doodgewoon even alleen wilde zijn?”, had ze nog geprobeerd. ,,Lieve kind, van die ongezonde gedachte moet je af. Denk eens aan al die vrouwen die werkelijk alleen zitten vanavond. Ik zie jou al in je eentje op een kamer en maar lezen. Wat zou je naar een man snakken”. Ze had hem gebaat op dat ogenblik, z’n superioriteit, z’n zelfverzekerdheicj. Maar hij had een flesje wijn open getrokken en ze had vergeten hoe vernederd ze zich had gevoeld door het zoveelste bewijs dat niet zij van belang was, maar de functie die ze in het leven van haar man bekleedde. ,,Zou-ie nog iets om me geven als ik iets heel slechts deed? Als ik z’n goede naam in discrediet bracht? Als ik in de gevangenis terecht kwam?” Kort daarna had ze het eerste tasje boven in de koffer op zolder gelegd. Het was een sport geworden. De opdrachten die ze zichzelf gaf werden steeds moeilijker en toen ze zelfs met het eerste bontjasje over de arm veilig op het Rokin liep had ze gedacht: jullie moeten eens weten, jullie die denken dat ik een gewone mevrouw ben. Jij, jij moest eens weten! Jjj die geurt met je vrouw, jij die denkt dat jou niks kan gebeuren. Je hebt me toch alles gegeven wat je dacht dat ik maar zou kunnen wensen. Alles ja, maar het is nooit ook maar een ogenblik in je opgekomen dat ik misschien iets miste, ,,Mevrouw, wilt u even meekomen”. Eleonoor voelde zich misselijk worden. Ze dacht nog; Gelukkig nu is het voorbij”.
Van wat daarna gebeurde wist ze zich niet veel me&r te herinneren later. Toen ze eenmaal voor de politierechter stond mocht ze zeggen waarom ze het had gedaan. ,,lk weet het niet, edelachtbare, ik weet het niet”, ,,Het ontbrak u toch aan niets, als ik het goed heb begrepen”. Nee, edelachtbare”. Voelde u zich in verleiding gebracht door al die voorwerpen die daar maar open en bloot voor het grijpen lagen?” Nee, edelachtbare. Ik kon ze best laten liggen”. Maar als u er best af kon blijven en ze niet nodig had en bovendien geld genoeg op zak had om u aan te schaffen wat u wilde hebben, waarom nam u ze dan mee zonder te betalen?”
Ik weet het niet”. ,,Weet uw Nee”. Hoe hebt ,,Gewoon. Ik heb de
man hiervan?” u dit voor hem verborgen kunnen houden?” Hij is ‘s morgens al weg voor de post komt. dagvaarding verstopt”.
143
,,Zult u hem er ook niets van vertellen?” ,,Nee, ik geloof het niet”. ,,Maar als u een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou krijgen hoe zou u het dan geheim kunnen houden?” ,,Dat weet ik nog niet”. Zou u er maar liever niet toch met hem over spreken? Het is geloof ik beter wanneer u eerlijk tegenover uw
man staat”. Hij zou het toch niet begrijpen”. ,,Wat niet?” ,,Dat ik niet ben zoals hij denkt dat ik ben”, ,,Was er geen andere mogelijkheid om hem dat duidelijk te maken? Hij zou nu terecht kunnen denken dat u een dievegge bent en dat kan toch niet uw opzet zijn geweest. Vindt u dat hij u nooit heeft gekend zoals u gekend wilde worden?” ,,Ja”. ,,En om hem te dwingen over u als mens na te denken hebt u dit gedaan?” Ja”. ,,!n uw beider belang raad ik u aan hem dit alles te vertellen. Mannen zijn niet altijd zo superieur als ze lijken. Als hij werkelijk van u houdt zal hij het begrijpen. Meneer de officier u hebt het woord”. Het werd een gevangenisstraf van twee weken, maar voorwaardelijk en een boete van f 100,—. De koffers op zolder waren op een morgen leeggehaald. De inhoud was terug naar de rechtmatige eigenaar. Toen de heren belden had Eleonoor Jannie weggestuurd voor een boodschap. Het was allemaal heel discreet gegaan. Met bibberende knieën stond ze nu op de Prinsengracht. Goddank, geen gevangenis, tenminste niet echt. Ik doe het”, ze ze hardop. Ze liep Americain binnen regelrecht naar de telefooncel en draaide het nummer van het kantoor van haar man. Ik wilde vragen of je hier met me komt lunchen. Ik heb voor de politierechter terechtgestaan wegens winkeldiefstal maar ik hoef niet de gevangenis in. Twee weken voorwaardelijk en honderd gulden boete. Kom je?” ,,Een flauw geintje, maar ik kom hoor”. ,,Het is echt waar!” Ja, ja, maar wie heeft er dan echt terechtgestaan?” 1k! Dat zeg ik je toch”. Dat kan niet!” Eleonoor voelde dat er niet veel meer moest gebeuren of de moed zou haar ontzinken. ,,Kom je?”, smeekte ze. Ja”. Meer niet. Hij verbrak de verbinding. Eleonoor voelde de spanning uit zich weg vloeien. Ze stelde vast dat het er voor haar eigenlijk niet meer zoveel toe deed of hij kwam of niet. Ze was bezig zichzelf te leren kennen. Er was geen plaats voor anderen op
het ogenblik. Ze bestelde een tonic en wachtte rustig af. 144
ZOALS IK HAAR ZAG NEL NOORDZIJ
Toen ik haar voor het eerst zag schrok ik, Ze stond boven aan de trap en antwoordde niet op mijn groet en hoewel ze haar ogen niet neersloeg toen ik haar aankeek, had ik toch het gevoel dat ze me niet zag. Ik had ook van glas kunnen zijn of ik had er helemaal niet kunnen zijn, ja, eigenlijk was ik wat haar betreft een wezen te veel. Ik zei iets, iets onbenulligs over de hoogte en de steilheld van de trap en dat er eigenlijk een lift in het gebouw moest zijn. Ik zei het druk en met een veel te harde stem, die me nog naklonk toen ze al langs me heen naar beneden gegaan was: glimlachend, tenminste dat geloof ik. Er was niemand op de bovenste étage en er was nergens geluid. Hoe haatte ik haar om het gevoel van eenzaamheid en vreemdheid dat zij nog versterkt had. Ik haatte haar precies drie weken. Dat was veel voor mij, maar drie weken eenzaamheid was ook veel en ik durfde er niet om te huilen. Langzamerhand leerde ik de anderen beter kennen en daardoor viel zij me minder op. Er waren steeds meer mensen die mij groetten op de trap en in de gangen als ik
naar mijn kamer liep en wanneer ik haar tegenkwam deed ik of ik haar niet zag. Dat vond ik beter, want ze herinnerde me toch aan iets dat me pijn kon doen, dat voelde ik. Waarschijnlijk zou ik haar vergeten zijn of in elk geval zou ze niet zon indruk op me gemaakt hebben wanneer ik niet onverwacht als assistente bij haar geplaatst was. Niet omdat zij assistentie nodig had, maar omdat ik het vak van haar moest leren. Wat vond ik mezelf stom en onhandig die eerste dagen, ook al merkte ik zelfs toen al vaag dat zij zich ondanks haar ervaring evenzo voelde. Ik hoorde het aan haar stem: altijd zacht. En ze sprak zo onduidelijk en vluchtig dat het me soms irriteerde, maar het gaf me tegelijk een heimelijk gevoel van opluchting, want wie zo praatte was innerlijk onzeker — als ik. Ze was verloofd, tenminste ze had een vriend in die tijd. Hij was erg zoenérig en trok zich van eventuele toeschouwers weinig aan en dat moest hij weten. In elk geval had ik de gelegenheid om haar stralende gezicht over mijn schouder te zien wanneer hij haar hals zoende en dan was ik verbaasd over de kinderljkheid in haar ogen en het was vooral de zuiverheid die me trof, Haar ogen, niemand begrijpt hoe ze ermee kijkt, want het is of ze telkens stervend met haar naar binnen gaan naar een diepte die wij niet kennen en die er misschien ook niet is. En wanneer ze weer uit haar opstijgen hebben ze niets voor ons meegebracht dan verlegenheid en soms wat humor. Toch moet ze me in die tijd voor dommer gehouden hebben dan Ik ben, want vaak zat ik haar zo intens te bestuderen en was ik zo in gedachten, dat ik nauwelijks hoorde wat ze zei. Dan vroeg k haar om de gegeven opdracht nog eens voor mij uit te voeren omdat ik nog niet alles begrepen had. Dat zei ik dan en dan lachte ze. Niet spottend of ongeduldig en ook niet vriendelijk of begrjpend, maar ze lachte zoals alleen zij dat kan: één seconde en ik moest gauw zijn als ik het zien wilde. In het begin dacht ik alleen aan haar als ik bij haar was, dan verbaasde ik me en vergat haar weer zodra ik de deur tussen ons sloot, maar na enige weken hoopte ik dat ik haar op straat zou tegenkomen om even in haar ogen te zien... en als ik haar tegenkwam deed ik of ik haar niet zag. Dat spel met haar in mijzelf benauwde me. Ik wist niet wat ik van haar wilde, Wanneer ik haar uitnodigde voor een bezoek bij mij thuis kon ze meestal niet en ik verloor meer en meer mijn
onverschilligheid en ook mijn trots en vroeg haar steeds weer. Maar eenmaal kwam ze toch, ze kwam laat en ging midden in de nacht weg en ik heb haar zeker vermoeid want ik praatte te luid en te veel over dingen die haar niet interesseren konden, omdat ik bang was voor haar zwijgzaamheid en voor het zien van haar eigen isolement. En toch kon zij soms plotseling verbazingwek-
kende dingen zeggen en kon zij zo naïef zich geven aan situaties die haar belachelijk hadden kunnen maken, dat ik langzaam ging beseffen hoe weinig wapens zij had. Misschien hield ik daarom zo veel van haar, maar dat was veel later. Ik weet niet meer bij welke gelegenheid het was, maar op een dag merkte ik dat zij zich spoedig liet imponeren. Wanneer iemand met veel aplomb iets beweerde nam zij het dadeljk aan zelfs tegen beter weten in en ondanks haar goede intellect. Ik heb daar een poosje mee geëxperimenteerd, het ging altijd op en nog voel k de triomf waarmee ik haar gelovige gezicht bekeek, maar daar wil ik niet meer aan denken. Nee, zij kleedde zich niet goed en hoe meer zij me boeide hoe meer ik trachtte haar daarmee voor mijzelf te denigreren en dat lukte soms zo goed, dat ik haar wel eens een enkele dag kon vergeten. Ik wilde haar bezitten al wist ik niet hoe — het was geen liefde en het was nog minder een vreemde seksualiteit en toch . . . ik wilde haar aanraken en haar daarmee zelfs doen schrikken. Maar wanneer ik haar als bij toeval te dicht naderde week zij bijna onmerkbaar terug en dat amuseerde me vaak. Zo speelde ik buiten haar medeweten om dit spel totdat ik nergens anders meer aan denken kon en zelfs van haar droomde. Natuurlijk maakte ik me zorgen om dit alles. Ik was gewend vrouwen te haten wanneer zij te veel naar mijn man keken en ik was gewend ze te overtroeven wanneer het op esprit aankwam, Ik kon het zelfs niet verdragen wanneer mijn eigen dochtertje meer weerklank uit de omgeving ontving dan ik. Hoe zou ik het dan kunnen verdragen dat een andere vrouw mij intrigeerde en dat het me niet mogelijk was haar als een druppel van mijn vinger te slaan? Ik trachtte immer elke situatie zo spoedig mogelijk te beheersen en ik vergaf het haar destijds niet dat zij mij niet toestond haar te verachten. Ik weet niet waarom zij zo weerloos tegenover het leven stond, al vond ik haar daarom later lief. In elk geval durfde en wilde ik niet zijn als zij. Ik weet ook niet precies meer hoe het verder ging en wat zij gedacht moet hebben toen ik haar eens zo plotseling en zo lang rechtstreeks aankeek. Hoe lang het duurde? — het leek voorgoed . . . en ik moet geschrokken zijn als nooit tevoren, want in haar ogen zag ik dat ik haar bezat. Niet hâér, want ik kende haar niet voldoende werkelijk en ik zal spoedig minder aan haar denken, maar in haar ogen herkende ik mijn eigen weerloosheid voor de eerste maal als krécht! Een kracht die ik zelf ook bezat wanneer ik moedig durfde zijn — die diepste toon van een snaar in mijzelf: innig, maar moeizaam trillend en veelal nog in slaap. 145
Robert ging op zijn lievelingstak van de oude iep zitten en keek naar mevrouw Gentilbelle. De nacht was diep zwart, maar hij was niet bang, hoewel hij nog jong genoeg was om bang te kunnen zijn. C)ud genoeg was hij om te haten, maar hij haatte niet. Hij keek alleen maar. Mevrouw Gentilbelle zat strak rechtop in de schommelstoel bij het raam. De grammofoon was afgelopen en ze zat daar en luisterde. Ze hield een licht gebloemd theekopje vast op een schoteltje dat er niet bij paste. Ze deed het zorgvuldig en gracieus, de thee was allang koud geworden. Robert kon zijn blikken niet van mevrouw Gentilbelles handen afhouden. Ze waren slank en fijn, als de kop en schotel. Maar hij zag dat ze ook gerimpeld waren en niet zo zacht als de zijne. Om een van de vingers zat een zwart geworden geel verbandje en de huid van de vinger was erg, erg wit. De naald van de grammofoon cirkelcle repeterend in de laatste groeve van de plaat en een ogenblik schonk mevrouw Gentilbelle er geen aandacht aan voor zij bewoog.
146
Toen ze opstond, werd Robert bang en schreeuwde luid. Hij was vergeten hoe hij uit de boom moest klimmen. Mevrouw Gentilbelle hoorde hem gillen en nadat ze de plaat terug had geschoven in het album liep ze naar het raam en schoof het half open. ,,Roberta” zei ze, ,,ik ben verbaasd. Erg verbaasd”. Ze wachtte even, ,,De bomen zijn er voor de apen en de vogels, niet voor kleine meisjes. Weet je nog wanneer ik je dat heb gezegd?” De zachte wind uit de baai voerde mevrouw Gentilbelles woorden met zich mee. Maar Robert wist wat ze gezegd had. ,,Ja moeder. De bomen zijn er voor apen en vogels”. Uitstekend. Kom er dan uit. Ik wil je spreken”. Ja moeder”, Robert wist weer hoe dat moest. Eerst voorzichtig, dan met meer durf greep hij naar de kleine takken en belandde op de grond. Voor de laatste sprong bleef een tak in zijn jurk haken en trok een grote scheur in het gaasachtige kledingstuk. De sprong was pijnlijk voor zijn voeten maar hij rende snel de splinterige treden op, want hij had de blik in de
ogen van
mevrouw Gentilbelle herkend. Toen hij de huiskamer bereikte probeerde hij nerveus de losgescheurde reep in het kledingstuk te passen. Hij klopte.
MEVROUW GENTILBELLE
,,Kom binnen, Roberta”. De bleke vrouw wenkte en gebaarde naar hem. ,,Ga daar maar zitten, in de leunstoel”. Haar ogen waren zonder uitdrukking, kleurloos als stukjes slijm. Ze vouwde de handen. Ik zie dat je je beste jurk vernield hebt”, fluisterde ze. ,,Wat jammer, hij was vroeger van je grootmoeder. Je had allang in bed moeten liggen en moeten slapen, maar in plaats daarvan klom je weer eens in bomen en vernielde daarmee je jurk. Hij is van zijde gemaakt — wist je dat Roberta? Pure zachte zijde. Zacht en teer, als de vleugels van een duif; niet van dat ruwe katoen dat men tegenwoordig gebruikt. Wat jammer... Hij kan niet meer gemaakt worden”. Ze zweeg een ogenblik en leunde toen naar voren. ,,Zeg eens, Roberta, wat heb je me beloofd toen ik je de jurk gaf?” Robert aarzelde. Hij kon geen woord uitbrengen. Hij 147
staarde naar het kale Perzische tapijt en luisterde naar zijn hartslag. ,,Zou je me niet eens antwoorden, Floberta?” Wat heb je beloofd?” Dat” — Roberts stem klonk mechanisch. ,,Dat ik er erg netjes op zou zijn”. ,,En ben je er netjes op geweest?” Nee, moeder, dat... niet”. ,,Inderdaad niet. Je bent een stout meisje”. Robert beet tot bloedens toe in het vlees van zijn mond. ,,Kan hij niet gemaakt worden?” vroeg hij. Mevrouw Gentilbelle hield een fijn geweven zakdoekje voor haar mond en snikte. Gemaakt. Zal ik hem naar de kleermaker brengen om er een stuk op te laten naaien? Haar ogen begonnen gloeiend te fonkelen. ,,Wat gebeurt er als een vlinder zijn vleugels kwijt is?” Dan kan ie niet vliegen”. Juist. Hij kan niet vliegen. Hij is dood, hij is niet langer een vlinder. Roberta — er zijn maar heel weinig dingen die weer gemaakt kunnen worden. Bij geen enkel werkelijk waardevol ding is dat het geval”. Ze zat vele minuten in gedachten verzonken en nipte aan haar thee. Robert wachtte. Zijn wond begon pijn te doen. Je bent een zeer stout meisje geweest, Roberta, en je moet gestraft worden. Weet je waarmee ik je zal straffen?” Robert keek op en zag het gezicht van zijn moeder. ,,Ga je me slaan?” Je slaan? Zie ik er dan werkelijk zo wreed uit? Wanneer heb ik je ooit geslagen? Nee, wat betekenen wat tikken? Ze gaan voorbij en ze zijn vergeten. Jou moet een lesje geleerd worden. Jou moet geleerd worden nooit meer zulke streken uit te halen”. De nachtelijke lucht die heet was trok door het huis en in zijn lichaam, maar toen mevrouw Gentilbelle zijn hand in de hare nam kreeg hij het koud. Haar vingers leken ineens van ijzer te zijn. Ze deden zijn hand pijn. Dan, in stilte, wandelden de twee de eetkamer uit, door de totaal duistere hall en de vuile grijze gangen en kwamen tenslotte in de keuken. En nu, Roberta”, zei mevrouw Gentilbelle, ,,ga snel naar je kamer en haal Margaret voor me. Onmiddellijk. Hij huilde niet meer, hij voelde zich ziek. Robert wist wat zijn moeder ging doen. Hij ging naar haar toe en greep haar arm. Maar —“ Ik zal tot vijfendertig tellen”. Robert rende de keuken uit en de trappen op, vlug in zichzelf aftellend. Toen hij in zijn kamer was liep hij op een kleine kooi toe en nam hem van de hoge plank. Hij schudde hem heen en weer. De parkiet erin fladderde met zijn wit-groene vleugels, bewoog zijn kopje automatisch. Er waren twintig seconden voorbij. Robert drong zijn vingers tussen de kleine staven door, raakte de harde snavel van de parkiet aan. ,,Sorry Margaret”, zei hij. ,,Sorry”. Hij bracht zijn gezicht tot vlak 148
bij de kooi en liet de vogel zachtjes in zijn neus pikken. Dan schudde hij de verwarring van zich af en rende terug de trap af. Mevrouw Gentilbelle wachtte, In haar rechter hand hield ze een groot slagersmes. ,,Geef me Margaret”, zei ze. Robert gaf de kooi over aan zijn moeder. ,,Waarom dwing je me dit soort dingen te doen, kind?” vroeg mevrouw Gentilbelle. Ze nam de parkiet uit de kooi en bekeek de tegenstribbelende vogel. Roberts hart sloeg luid en hij kon zich niet bewegen; maar hij haatte niet, nog niet. Mevrouw Gentilbelle hield de parkiet in haar linkerhand, zo dat de ene vleugel vrij bleef. Het enige geluid was het waanzinnige geklapper van de vleugel. Ze hield het scherp van het mes vlak bij de plek waar de vleugel was aangracht. Robert probeerde niet te kijken. Het lukte hem langs de ogen van Margaret te staren. Zijn starende blik hield hij gericht op de handen van zijn moeder. Ze hield het mes roerloos, bevroren, tegen de veertjes. Waarom deed ze het nu niet. Maak er een eind aan. Het was zoals de keer dat ze Edna doodde, het mes boven de buik van het jonge hondje tot — ,,En voortaan als je zou willen je kleine vriend bij je te hebben zal je je misschien wel twee keer bedenken voor je in bomen klimt”. Er volgde een vlugge beweging, een zilverachtig geschitter, een onwezenljke serie geluidjes. Het vleugeltje dwarrelde op de grond. Margaret”. De parkiet piepte nog al die tijd voor mevrouw Gentilbelle er het leven uitkneep. Toen het stil werd, werden haar witte vingers die het in hun greep hielden tenslotte overdekt met een dunne donkere vloeistof. Mevrouw Gentilbelle legde het slagersmes weg en nam Roberts hand. Hier is Margaret”, zei ze. ,,Neem haar. Ja. En nu: zullen we Margaret weer maken?” Robert antwoordde niet, Zullen we haar weer heel maken, haar mooi klein vleugeltje weer hechten?” Nee moeder, niets kan gemaakt worden”. Uitstekend. Misschien leer je nu. Mevrouw Gentilbelle glimlachte. En neem nu de vogel en werp hem in het fo rn u is’’: Robert hield het vogeltje voorzichtig in zijn hand en streelde heimelijk zijn rug. Toen liet hij het tussen de as vallen. ,,Trek je jurk uit en gooi die er ook in”. Terwijl Robert de dunne blauwe nachtjapon uittrok keek hij zijn moeder strak in de ogen. Is er iets dat je me wil zeggen, Roberta?” ,,Nee, moeder”. Uitstekend. Doe er wat papier bij en steek het aan. En als je dat gedaan hebt neem je een oude lap uit de bezemkast en veeg je de vloer. Daarna gooi je de lap in het fornuis”.
,,Ja moeder”. ,,Roberta”. Ja”. Begrijp je waarom ik Margaret doodde?” Deze keer wilde hij nee zeggen, hij begreep het niet. Helemaal niet. In zijn hoofd heerste zo’n grote verwar-
ring. Ja moeder, ik begrijp het”. En zal je nooit meer in bomen klimmen als je in bed hoort te liggen?” Nee, ik zal nooit meer in bomen klimmen”. Zo is het goed, dunkt me. Slaap lekker, Roberta, Zo meteen mag je naar je kamer”. Slaap lekker, moeder”. Mevrouw Gentilbelle liep naar de gootsteen en waste zorgvuldig haar handen. Toen liep ze terug naar de woonkamer en zette een plaat op. Toen Robert naar boven ging glimlachte ze tegen hem. Hij lag doodstil in bed. De wind uit de baai deed de luiken klepperen, zodat hij niet kon slapen. Het maanlicht viel door een gebroken lat van zijn luik in de kamer en gaf alle voorwerpen schaduw. Hij keek naar het maanlicht en dacht over de dingen die hij langzaam begon te begrijpen. Ze maakten hem angstig. De boeken — de portretten van de mensen die er zo als hij uitzagen en die jongens genoemd werden, en die er uitzagen als mevrouw Gentilbelle en die meisjes genoemd werden, of dames of vrouwen Hij stond op, sloeg zijn kamerjas om en liep naar de deur. Hij opende hem geluidloos. En toen hij geopend was zag hij dat de hele gang naar de hal doorstroomd werd door koud donker licht. Het oude Indianenhoofd aan de muur keek op hem neer met een bevroren frons en de meeste bevlekte portretten en vergane schilderijen kon hij onderscheiden. Het was zo rustig, zo rustig dat hij de kikkers en de krekels buiten kon horen; en de nachtuilen die botsten en krabbelden tegen de muren en ramen. Zachtjes liep hij op zijn tenen door de lange hal naar de verste deur en toen terug naar zijn kamer. Onder zijn armen en tussen zijn benen begon hij te transpireren en hij ging weer liggen. Maar de slaap wilde niet komen. Er waren alleen maar da boeken, de wetenschap dat..., de verwarring. Gedans. Een brand. Ten slotte, zijn hart bonsde luid, stond Robert weer op en liep weer zachtjes naar de deur. Hij klopte, zachtjes, en wachtte. Er kwam geen antwoord. Hij klopte nog eens, iets harder dan eerst; maar een keer. Hij vormde zijn handen voor zijn mond en fluisterde in het sleutelgat:
,,Drake”. Stilte. Hij omkiemde de deurknop. Hij draaide. Hij ging de kamer binnen.
Een forse man lag op een groot bed. Robert kon zijn zware sriurkende adem horen en het gaf hem een prettig gevoel. ,,Drake. Sta alsjeblieft op”. Robert bleef fluisteren. De grote man bewoog, schudde, draaide zich om. ,,Minnie?” Nee, Drake. Ik ben het”. De man ging rechtop zitten, schudde wild met zijn hoofd en duwde de luiken open. De kamer werd sterk verlicht. Weet je wel wat er zal gebeuren als ze je hier vindt?” Robert ging op het bed zitten, dicht bij de man. Ik kon niet slapen. Ik wilde met je praten. Ze zal het niet horen”. ,,Je moet hier niet komen. Je weet wat ze zal zeggen”. Even maar. Wil je niet wat met me praten zoals anders?” De man nam een fles van onder het bed vandaan, vulde een glas en dronk het half leeg. ,,Kijk eens, je moeder wil niet dat wij samen praten. Weet je dan niet meer wat ze die laatste keer deed? Je zou dat toch niet weer willen zien gebeuren, he?” Robert lachte. Dat kan niet meer. Ik heb niets meer voor haar over om te doden. Ze zou me nu alleen maar kunnen slaan en ze zou jou niet slaan. Ze slaat je nooit”. De man lachte, vreemd. ,,Drake”. ,,Wat is er?” ,,Waarom wil ze niet dat ik met je praat?” De man kuchte. ,,Dat is een lang verhaal. Zie je ik ben de tuinman en zij is de baas in buis en jij bent haar. dochter, en het is niet juist dat wij met elkaar om zouden gaan”. Maar waarom niet?” ,,Doet er niet toe”. Zeg het me”. ,,Ga maar naar je bed, Bobbie. We spreken elkaar de volgende week wel als je moeder naar de stad gaat”. ,,Nee, Drake, praat alsjeblieft nog wat met me. Vertel me over de stad; vertel me alsjeblieft wat over de stad”. Die zal je eens zelf wel zien”. ,,Waarom noem je me altijd Bobbie? Moeder noemt me Roberta. Heet ik Bobbie?” De man aarzelde. ,,Nee, je heet Roberta”, Waarom noem je me dan Bobbie? Moeder zegt dat die naam niet bestaat”. De man zei niets, en zijn hand trilde nog meer. ,,Drake”. Ja?” ,,Drake, ben ik werkelijk een klein meisje?” De man stond op en liep naar het raam. Hij opende het andere luik en bleef een lange tijd de nacht in staren. Toen hij zich omdraaide zag Robert dat zijn gezicht nat was. ,,Bobbie, wat weet je over God?” Niet zo veel. Het word genoemd in het boek van George Bernard Shaw dat ik aan het lezen ben, maar ik begrijp het niet”. 149
Wel, God is degeen die je moeder nou moet helpen, Bobbie, jongen”. Roberts vuist kneep hard samen. Hij wist het — hij wist het allang. Een jongen. De man was teruggevallen op het bed. Zijn hand greep de fles, maar die was leeg. ,,Het is goed”, zei de man. ,,Vraag wat je vragen wil. Maar vraag het mij niet. Ga nu weg. Ga terug naar je kamer”. Robert vroeg zich af of zijn vriend ziek was, maar hij voelde zich te vreemd om bij iemand te zijn. Hij opende de deur en ging vlug terug naar zijn kamer. En toen hij lag werden zijn hersenen gepijnigd door nieuwe gedachten. Deze nacht had hij veel mooie dingen geleerd. Hij kon bijna het gevoel dat in het binnenste van zijn buik knaagde thuis brengen, wanneer hij aan mevrouw Gentilbelle dacht... Robert sliep niet voor de eerste tekenen van de dageraad. En toen droomde hij van dode hondjes en vogeltjes. Ze fluisterden iets naar hem. ,,Wat is dat, Roberta”, zei mevrouw Gentilbelle op zachte geschokte toon. ,,Je hebt vanmorgen je parfum niet gebruikt. Ben je het vergeten?” Ja”. ,,Jammer. Er is niets beters dan met de essence van bloesems alles een vleug frisheid te geven”. ,,Het spijt me”. Ik zou zeer misnoegd zijn als je je parfum weer zou vergeten. Het is niet ladylike rond te lopen met de geur van je lichaam”. ,,Ja moeder”. Mevrouw Gentilbelle smeerde haar tc’ast en keek in het blozende gezicht van Robert. ,,Roberta, voel je je wel goed?” Ja”. Mevrouw Gentilbelle legde haar hand op Roberts voorhoofd. Je lijkt me een beetje koortsig. Ik denk dat we je les over Jeanne d’Arc vandaag moeten laten schieten. Onmiddellijk na je kritiek op Buxtehude moet je naar bed”. Het ontbijt werd in stilte beëindigd omdat mevrouw Gentilbelle een boek las. Toen gingen ze naar de woonkame r. Robert haatte de muziek. Het klonk in de kleurloze kamer als krakende schoenen op gravel en de lage tonen werden alle opgelost in een afschuwelijk gebrul. Ze luisterden een uur zonder te spreken, en Robert bewoog alleen om de platen te verwisselen. Wel Roberta”, zei mevrouw Gentilbelle. ,,Zou je het eens kunnen zijn met mr. Burke dat Buxtehude in deze werken de grootte van Bachs orgelmuziek overtreft?” Robert schudde zijn hoofd. Hij wist dat hij moest antwoorden. Ik geloof dat mr. Locke gelijk heeft”. En toen viel het hem op dat hij eigenlijk al heel veel ke150
ren had gelogen. Maar misschien wist hij daarvoor nooit dat hij niet van muziek hield. ,,Zeer goed. Daar hoeft niet verder over gepraat te worden. De feiten zijn evident. Ga nu maar naar je kamer en kleed je uit. Het middageten zal om halfeen opgediend worden”. Robert maakte een buiging en maakte aanstalten naar de trap te gaan. Oh, Roberta”. Ja moeder?” ,,Zag je de afgelopen nacht toevallig ook mr. Franklin?” Roberts keel was helemaal droog. Het was moeilijk zijn gedachten onder controle te houden. ,,Nee, moeder, ik niet”. ,,Je weet dat je die kwaadaardige man nooit hebt te ontmoeten, wel? Je moet hem altijd mijden, spreek nooit een woord tegen hem. Je weet wanneer ik je dat vertelde, niet waar?” Ja moeder”. Je hebt me een paar keer niet gehoorzaamd. Je zou er niet aan denken dat nog eens te doen, nietwaar, Roberta?” ,,Nee moeder”. Uitstekend. Trek je terug in je kamer en zorg tegen het middageten, tegen twaalf gekleed te zijn”. Robert liep langzaam de trap op, waarvan hij de treden niet kon zien, Tranen sprongen in zijn ogen en verbrandden ze en hij dacht dat hij nooit boven zou komen. Toen hij in zijn kamer kwam zag hij Margaret een ogenblik en toen was ze weg. Hij ging op zijn bed zitten en begon zijn kleren uit te trekken. Het waren elegante kleren, dun en versleten, die voorzichtig behandeld moesten worden. Hij ontdeed zich er voorzichtig van, ze nauwelijks aanrakend en bekeek ieder kledingstuk lange tijd. De gelakte schoenen, de gele kousen, de zacht gele jurk — hij legde alles keurig op de bank en keek ernaar. Toen, toen alle kleren uitgetrokken waren, liep hij naar de spiegel om erin te kijken. Robert wist niet wat hij zag en schudde zijn hoofd. Niets was hem duidelijk; het ene ogenblik zou hij willen schreeuwen en dan weer voelde hij zich slaperig. Toen werd hij angstig en sprong in de grote leunstoel, waar hij ineenkromp. Hij zat daar zacht fluisterend, met geopende ogen, dromend. Een klein vogeltje kwam uit een hoek aangevlogen en fladderde met zijn vleugeltje naar hem toe. Het vleugeltje van Margaret, dat mevrouw Gentilbelle had afgesneden, viel van het plafond in zijn schoot en hij bracht het naar zijn gezicht voor het weer verdween. Ineens was de kamer vol vogels, die allemaal met hun vleugeltjes fladderden en krjsten, krijsten naar Robert. Robert huilde, zachtjes. Hij dook dieper in elkaar en trok aan de blonde krullen die over zijn ogen vielen. De vogels vlogen op hem toe en dan vielen hun vleugels af. En als dat gebeurde werden hun veren doordrongen met de bruine vloeistof die
hem zo voor de geest stond. Enkelen vielen Robert aan, dan schreeuwde hij luid en sloot zijn ogen. Toen was de kamer ineens leeg. Er waren geen vogels. Alleen maar een jong hondje. Een hondje dat met open buik naar Robert toekrabbelde, hem alsmaar strak aankijkend. Robert viel op de grond, waar hij huiverend om en om rolde, terwijl slierten speeksel uit zijn mond liepen. ,,Edna, Edna, ga niet weg”. Het jonge hondje probeerde vooruit te komen maar kon niet. Zijn klein rond ljfje sidderde als het lichaam van Robert, en het snuffelde telkens. Robert kroop naar een hoek van de kamer. Alsjeblieft Edna. Ik heb het niet gedaan, ik heb het helemaal . En toen schoof er een zwarte wolk voor Roberts bewustzijn en zijn hoofd viel op zijn borst. Toen hij wakker werd lag hij in bed en Drake stond over hem heengebogen, en schudde hem bij de schouders. ,,Bobbie, wat is er?” Ik weet het niet. Plotseling zag ik Margaret en Edna en allemaal vogels. Ze waren waanzinnig, Drake. Ze waren gek”. De man streek teder over Roberts voorhoofd. ,,Het komt allemaal goed. Je hoeft nu niet meer bang te zijn. Je had alleen maar een beroerde nachtmerrie, dat is alles. Ik vond je op de vloer”. ,,Het leek deze keer zo echt”. ,,Dat weet ik. Dat is vaak zo. Hemel, ik kon je helemaal in de hal horen schreeuwen”. ,,Zij heeft me niet gehoord, hè?” ,,Nee, ze heeft je niet gehoord”. Toen zag Robert de grote bruine tas. ,,Drake waarom heb je die koffer bij je?” De man kuchte en probeerde de tas onder het bed te schoppen. ,,Dat heeft niets te betekenen. Daar zit alleen maar tuingereedschap in”. Nee, niet waar, Drake. Ik weet het. Je gaat weg”. ,,Het is tuingereedschap, echt waar”. ,,Ga alsjeblieft niet weg, Drake. Alsjeblieft, alsjeblieft”. De man balde zijn handen tot vuisten en kuchte weer. Nou kijk eens, Bobbie. Ik ga alleen maar kort weg. Voor je het weet ben ik weer terug. En misschien kunnen we daarna dan samen weggaan. Ik zal dat in orde proberen te maken, maar daar moet je je moeder niets over vertellen, Begrepen?” Robert keek hem aan, verward. Er fladderde ergens iets, hij kon het vanuit zijn ooghoeken zien. De man was vuil en rook naar alcohol, maar als hij hem aanraakte voelde Robert zich plezierig. ,,Echt? Bedoel je ons?” ,,Bobbie, je moet me eerst iets vertellen. Hou je van je moeder?” Hij hoefde er niet over na te denken. ,,Nee, ze maakt altijd iets dood, en doet altijd pijn. Ik hou niet van haar”. De man sprak zachtjes. Ik ben het allang van plan”. Er kroop iets in de hoek van de kamer. Robert kon het
bijna zien. ,,Drake”, zei hij, ,,heb jij wel eens iets gedood?” Op ‘s mans voorhoofd stond het zweet. Hij antwoordde schijnbaar zonder de vraag gehoord te hebben. Een keer, Bobbie. Ik doodde maar een keer”. ,,Wat was het? Een dier?” ,,Nee, het was erger, Bobbie. Ik doodde een menselijke geest — een ziel”. Moeder doet het altijd”. Dat weet ik. De dood is in dit huis veel geweest... Maar kom kereltje, heb je nog last van je nachtmerrie?” Robert probeerde hem niet aan te kijken. ,,Gaan we echt weg als je terug komt? Weg van moeder en deze plaats, alleen jij en ik, Drake? Beloof je het me?” Ja, jongen. Ja heus”. De man nam Roberts hand in de Zijne en drukte hem stevig. Nou luister, als ze ervan hoort zullen er grote moeilijkheden komen. Dan kan er iets mis gaan. Daarom, wat je ook doet, zeg haar niet wat er besproken is. Ik zal de instanties opzoeken en ze alles vertellen en dan zal je hier vandaan gaan. En we zullen vrij zijn, jij en ik, jongen”.
Robert zei niets. Hij keek naar de hoek van de kamer. ,,Bobbie, je bent nog niet oud genoeg om alles over je moeder te begrijpen. Ze is niet altijd zoals nu geweest. En ik ook niet. Er is alleen maar iets gebeurd en ach, dat vertel ik je later wel als je het begrijpt. Maar ik wil nu dat je wat doet. Nadat ik vertrokken ben zorg je dat je weer een hondje krijgt of een kikvors of zo. Neem die in deze kamer. Ze zal dan denken dat er niets veranderd is. Ze zal overtuigd zijn dat je niet met mij hebt gesproken. Zorg dat je die kikker krijgt, Bobbie ik zal terug komen zodat je hem altijd als een vriend kan houden. Altijd”. Dag jongen. Je zal niet langer bij die krankzinnige vrouw hoeven te blijven, dat beloof ik je”. Robert lachte en volgde met zijn ogen Drake die naar de deur liep. Zul je echt terugkomen, Drake?” Niets hier op aarde zal me daarvan terug kunnen houden, zoon, Dat begreep ik toen ik je de afgelopen nacht zag. Ik wist het toen je me die vragen stelde. Het eerste normale geluid dat ik gehoord heb sinds. . . Ja zoon, ik zal voor jou terugkomen”. Robert begreep er niet veel van. Alleen van die kikker. Hij zou een lievelingsdier zoeken en het houden, De bewegingen in de hoeken van de kamer waren verdwenen, en Robert had zijn gedachten nog een ogenblik onder controle voor hij in een diepe slaap viel. Hij sliep zo diep dat hij mevrouw Gentilbelle niet de trap op had horen komen en haar gezicht niet zag toen zij de kamer betrad. ,,Roberta, je bent laat. Ik had je gezegd stipt op tijd om twaalf uur beneden te zijn en in plaats daarvan tref ik je slapend aan als luie jongedame. Sta op, meisje”.
151
Robert opende de ogen en wilde schreeuwen, Dan maakte hij zijn excuses en herinnerde zich niets over Drake te zullen zeggen. Hij trok snel zijn jurk aan en volgde mevrouw Gentilbelle naar beneden. Hij wist nauwelijks wat hij at: het voedsel was smakeloos. Maar hij herinnerde zich dingen en beantwoordde vragen zoals altijd. Tijdens het dessert sloot mevrouw Gentilbelle haar boek en legde het weg. Mr. Franklin is vertrokken. Wist je dat?” ,,Nee moeder, dat wist ik niet. Waar is hij heengegaan?” Niet zo ver weg — hij zal terugkomen. Hij zei beslist terug te komen, dat doet hij altijd. Roberta zei mr. Franklin je nog iets voor hij vertrok?” ,,Nee moeder, hij zei niets. Ik wist niet eens dat mr. Franklin weggegaan was”. Robert keek naar de handen van mevrouw Gentilbelle, hoe de vingers ervan in elkaar grepen en verfijnde bogen in de stilte vormden. Hij keek naar het gele verbandje en weer naar de vingers. Die witte vingers, die uitgeciroogde witte vingers... Moeder”. Ja?” Mag ik even de tuin in?” Ja. Je bent stout geweest, je liet me met het eten wachten, maar ik zal je niet straffen. Denk aan mijn vriendelijkheid en zorg dat je over een half uur in de woonkamer bent. Je moet je kritiek nog schrijven”. Ja moeder”. Robert liep het trapje naar de tuin af. Een zacht briesje streelde zijn haar en bewoog zijn blonde lokken en bolde onder zijn jurk. De zon scheen fel maar hij merkte het niet. Hij liep naar de eerste boomgroep en ging voorzichtig in het gras zitten. Hij wachtte. En na enkele minuten sprong er een grote pad in het felle licht en Robert ving hem vlug onder zijn samengebrachte handen. Wild sprong de pad omhoog, tegen de palmen van Roberts handen botsend, en toen was er geen beweging meer. Robert maakte het fijne manchet rond zijn pols los en liet de pad onder zijn jurk kruipen, zodat die niet ontdekt kon worden, Daarna haalde hij hem tastend weer vanonder de jurk vandaan. De pad bewoog niet en stribbelde niet tegen. Een ogenblik dacht Robert na. Ik zal je Drake noemen”. Toen Robert weer in de keuken terug was zag hij dat mevrouw Gentilbelle nog steeds las. Hij mompelde een excuus en ging naar zijn slaapkamer, sluipend zodat zij het niet zou merken en verborg de pad in zijn kast, Hij voelde zich opgewonden. Speeksel vormde zich kokend heet in zijn mond. 152
De hoeken van de kamer schenen weer te leven. Hij ging naar beneden. en Jeanne d’Arc verbrandde helemaal, haar lichaam werd verteerd door vlammen. Alleen het geluid van vlammen was hoorbaar, het gekraak van stro en hout: ze gaf geen enkel geluid”. Mevrouw Gentilbelle zuchtte. ,,ij bent vaak gestraft, Roberta. Heb je iets van haar verhaal geleerd?” Robert zei ja, hij had er iets van geleerd. ,,Zo is het nu in het leven. De maagd van Orleans was onschuldig; zij vloeide over van deugd en goedheid, en toch vermoordde men haar. Haar eigen volk keerde zich tegen haar en verbrandde haar totaal. Roberta — dit is mijn vraag. Wat zou jij doen als je Jeanne d’Arc was en je leven stond op het spel”. Ik
-—
weet het niet”.
,,Dat”, zei mevrouw Gentilbelle, is jouw ongeluk. Ik moet met je spreken. Ik heb met opzet deze vraagstelling opgeworpen om je aan het denken te zetten. Maar je hebt al gedacht en blijft gedompeld in zondigheid. Kind, denk je nu werkelijk dat je zonder mijn kennis maar met die dronken idioot in dit huis kan blijven zwetsen?” Roberts hart versteende; de pijnlijke injektie zou volgen. Ik heb naar je geluisterd, en ik heb bijna alles gehoord wat je hebt gezegd. Laat ons eerst eens een antwoord op die vraag geven. Denk je werkelijk dat je een jongen bent?” Robert antwoordde niet. ,,Dat denk je dus”. Mevrouw Gentilbelle boog naar hem over. Wel, dat ben je nou toevallig niet. Helemaal niet. Want mannen zijn beesten — begrijp je? Zeg op, ben je een beest of een menselijk wezen, Roberta?” Een menselijk wezen”. Juist. Dan kan je dus beslist geen jongen zijn, niet waar? Je bent een meisje, een jongedame: vergeet dat nooit en nooit. Versta je me?” Ja moeder”, Dat is echter niet mijn opzet voor de discussie”. Mevrouw Gentilbelle beheerste zich weer helemaal, Ik ben niet geërgerd dat je hersenen je voor de gek houden. Nee. Wat mij ergert is dat je zo liegt en bedriegt. Begrijp je, ik heb je horen praten”. Roberts hoofd begon wild te bewegen. Zijn slapen schenen te barsten. Hij zal dus de autoriteiten vragen jou van mij vandaan te halen. Omdat je moeder zo wreed tegen je is, zo verschrikkelijk wreed tegen een onschuldig kind. En jullie zullen dus op een wit paard naar schone landen vertrekken waar niemand slecht is . . Haar wangen trilden. Haar ogen verstarden. ,,Roberta kan je zo naïef zijn?”
Mr. Franklin doet altijd van die beloften, daar kan ik van meepraten”. Ze legde haar hand tegen het voorhoofd en streek er langs. Op dit moment”, zei ze afwezig, zit hij mi een kroeg zich een delinium te drinken. Misschien in een negertent. Ik weet dat hij daar kind aan huis is”. Mevrouw Gentilbelle lachte niet. Het duizelde Robert. Zo was zij anders nooit. Hij zag die vreemde blik in haar ogen. ,,Je hebt dus naar hem geluisterd, van hem gehouden, je wacht op hem. Ik begrijp het Roberta; ik begrijp dat heel goed. Je houdt van de tuinman en wil met hem weglopen”. Plotseling kwam er verandering in haar stem die niet meer zacht en afwezig klonk. ,,Je moet gestraft worden. Het moest genoeg voor je zijn je te realiseren dat Drake nooit meer terug komt om je mee te nemen. Maar — dat is niet voldoende. Je vraagt om erger”. Robert hoorde bijna niets meer. ,,Kijk me niet zo aan alsof je me niet begrijpt. Breng me je vriendje”. Robert voelde de weerstand in zich groeien. Hij voelde het breed en onweerstaanbaar woekeren in zijn hart. Hij kon niet meer denken. Mevrouw Gentilbelle greep zijn pois en haar nagels drongen diep in zijn vlees. Ik heb je dat diertje onder je jurk zien stoppen en je het naar boven zien brengen. Breng het me ogenblikkelijk”. Robert staarde in zijn moeders ogen. Mevrouw Gentilbelle stond hoog naast hem, haar hand wrong nu aan het boord van haar jurk. Ze trilde en haar woorden strulkelden over elkaar. Haal het en breng het mij, versta je me?” Robert knikte versuft en ging naar boven, naar zijn kamer, die vol was van vogels en jonge hondjes. Jonge hondjes, huilend, huilend van pijn. Hjj liep direkt naar de kast en nam de pad zorgvuldig in zijn hand. Groene en witte vleugels streelden zijn gezicht toen hij terug liep naar de deur. Hij ging naar de kamer beneden. Mevrouw Gentilbelle stond in de deur; haar blik danste over het spartelende diertje. Robert liep naar de keuken en zei niets. Ik ben er zeker van, Roberta, dat als je dit ziet en als je zult begrijpen dat niemand je hier weg zal halen — het enige is een goed meisje te zijn. Dat is voldoende. Een oppassend meisje zijn dat doet wat haar moeder zegt”. Ze nam de pad en hield hem stevig vast. Het scheen haar niet op te vallen dat Roberts mond bedekt was met speeksel en dat zijn ogen strak door haar heen staanden. Ze scheen de vogels en de hondjes niet te horen die tegen Robert fluisterden en rond hem zwenmden.
Ze hield de pad in de ene hand en met de andere trok ze een groot mes uit het messerek. Het was verroest en glansloos, maar de snede en de punt voldoende scherp. Je moet daar eens goed over nadenken, kind. Hoe je je moeder dwong je te straffen”. Ze glimlachte. ,,Zeg ‘es: heeft je kleine vriend een naam?” ,,Ja. Zijn naam is Drake”. ,,Drake! Uiterst geschikte naam”. Mevrouw Gentilbelle keek niet naar haar zoon. Ze legde de pad op de tafel en draaide hem op z’n rug. Het schepseltje spartelde wild, Toen plaatste ze de punt van het mes op de buik van de pad, wachtte en duwde hem naar binnen. De kikker sidderde terwijl ze het mes langzaam diep in het dier stak. Daarna, toen hij stil lag, wierp ze de pad in de bak met aanmaakhout.
Ze zag niet dat Robert het mes opnam en het in zijn hand hield. Robert dacht niet meer. Sneeuwvlokken van speeksel bedekten zijn gezicht, en zijn ogen waren geblust. Hij luisterde naar zijn vrienden. De hondjes die rond zijn voeten kropen, huilend van pijn. De vogels die hun vleugels lieten vallen, alsmaar als gekken krjsend en jammerend boven zijn hoofd vliegend. En nu die springende, kwakende pad... Hij dacht niet meer. Hij luisterde. Ja... ja”. Mevrouw Gentilbelle draaide zich snel om en haar dochter stierf op het moment dat zij dat deed. Ze wierp haar armen omhoog en schreeuwde — maar het mes drong al door haar dunne jurk en haar mager vlees. De vogels kwetterden en de hondjes huilden en de kikkers kwaakten. Ja, . . . ja.
En het mes kwam weer los en drong weer naar binnen. Toen gleed Robert uit op de natte vloer en viel. Hij rolde van zijn ene zij op de andere alsmaar huilend en lachend en andere geluiden makend. Mevrouw Gentilbelle zei niets. Haar dunne witte vingers omspanden het handvat van het slagersmes, maar ze probeerde niet meer het uit haar buik te trekken. Eindelijk hield zij op met stotend ademen. Robert rolde weg in een hoek en trok zijn benen dicht tegen zich aan en hield zijn armen er stijf omheen. De dode pad hield hij tegen zijn gezicht terwijl hij er tegen fluisterde. 1 53
De grote man met het hoog rode gelaat wandelde gehaast door het landschap van cypressen. Handig vermeed hij struiken en kuilen en kwam tenslotte bij het open veld dat de ingang tot het grote huis was. Hij liep naar het ijzeren hek tussen de muren die van boven bedekt waren met gebogen pinnen en stukken glas. Hij opende het hek, stak het erf over en liep de verteerde, versplinterde trap op. ,,Minnie”, riep hij. Ik heb een nieuwtje voor je, hé, Minnie”. De stilte van de treden antwoordde hem, Hij ging de huiskamer binnen en daarna naar boven naar Roberts kamer. ,,Minnie”. Hij liep terug naar de hal. Een vage grijns bedekte zijn gezicht. ,,Ze zullen zorgen dat je hem niet houdt. Wat zeg je daarvan? Hoe vind je dat?” De warme wind uit de baai drong door de luiken. De man maakte een vuist, wachtte, liep de hal door en opende de deur van de keuken. De weeë lucht drong eerst door zijn neusgaten. De
woorden ,,Jezus-God” werden op zijn lippen gevormd, maar hij gaf geen kik. Heel stil stond hij, een lange tijd. Het bloed van mevrouw Gentilbelle was geronnen, maar aan haar handen, waar die de grond hadden geraakt was het nog steeds vloeibaar.
Haar vingers omknelden krampachtig het mes. De ogen van de man dwaalden af naar de hoek van de keuken. Robert lag er, opgerold, zacht zingend, toonloze, dode, klankachtige woorden.
stout... moet gestraft worden... stoute meid.. Robert wierp zijn hoofd naar achteren en glimlachte tegen het plafond.
De man liep naar de hoek en tilde Robert op en hield hem stevig tegen zijn borst geklemd.
,,Bobbie”, zei hij, ,,Bobbie. Bobbie. Bobbie”.
De warme nachtwind werd kouder.
Hij zong door de hal en de kamers van het grote huis in het bos. En toen trok hij weg, angstig, vereenzaamd.
(Charles Beaumont ‘The hunger and other stones’. Enigszins verkorte vertaling van AS.) 155
Drs. V. Servatius
Tabel 39 Familieleden van mannen, waarvan bekend is of verondersteld wordt dat zij homofiel zijn —
.
~ W~ .2~ .~c .c’.W 0W 00)
EEN ONDERZOEK ONDER HOMO FIELEN Uitkomsten van een in 1961 gehouden enquête (VI)
Het familiaire voorkomen der homofilie Informatie omtrent het al of niet familiair voorkomen van homofilie bij onze geënquêteerden verschaffen ons de antwoorden op vraag 10 van de vragenlijst. De reacties op deze vraag, die luidde: zijn er voor zover bekend meerderen in uw familie zo? zijn gerangschikt in de hierna volgende tabellen. Ook hier doet zich het gemis voelen van een heterofiele contrôlegroep. Toch spreken de gegevens voor zichzelf: homofilie komt in vele gevallen méér voor in onze familie’s en is geen op zichzelf staand verschijnsel. Achter de gevallen waarvan verondersteld wordt dat ze homofiel zijn is een vraagteken geplaatst. 156
broer broer? broer bi-seksueel broers broer bi-seksueel, oom broer bi-seksueel, neef broer, half broer broer, zus bi-seksueel broer en zus boer en neef broer en neven broer, neven, oom broer, neef en nicht broer, neven en nichten broer en nicht broers, neven en nichten broer en oom broer? en oom broer, ooms? en tante broer, 2 ooms en nichtjes broer, zuster, oom broer en versch. twijfelgevallen broers? zusters? neven? tweelingbroer 2 broers broers broers, ooms en neven broers en neven 2 broers, ooms en nicht broers en ooms
4 3 4
o~
~D
4
5
— c~ e
~:wc W E0)
~ ...
9 3 2 1 1
13 6 6 1 1
1
1
2
broers, tantes, neven broer, zuster, tante
broers en zusters 2 halfbroers en -zuster zuster zuster en neef zuster en broer? zuster? zuster? oom? zuster? neef? halfzuster oom oom, achtemnichten
~‘
~
.
2
1 1
2 1
1
2
1
1
1
1
1
1
1
2
1~ 1
1 2
1 1 1 1 1 1 4 1
1 1 1 1 1 1 8 1
4
5
1
1
7
12
oom, 2 tantes, 2 neven oom? oom en tante? oom en neef oom? en neven? oom? en nicht? oom? neef? nicht? oom en tante ooms oom? tante? 2 nichten? ooms en tantes ongehuwde ooms en tantes neef neef? neven neef en nicht neven en nichten neef en nicht? 2 neven, oud-oom neven? nicht nicht? nichten ooms en neven ooms en tante ooms? en tantes? oom en neef? oom bi-seksueel en neef oom, echtgen. zuster
1 2 1 6
3 1 1
1 1 1 1 1 1 1 2 6 6 7 1 2
totaal
17 2 10 2 1 1
1 3 2 2
4 2 6 1
1 1 1 1 1 1 1 2 1
neven? nichten? oudoom, neef en nicht ooms, oudoom, neven, achterneef ooms, tantes, neven en nichten
broer, oudoom en oom?, tante? oudoom tante tantes tante? neef? tante? tantes? diverse familieleden idem en diverse bi-seksueel achtemneef achterneven achternicht oudoom en oudtante oudtante en grootvader oudtante en nicht vader vader? pleegvader enige familieleden bi-seksueel
8
1 2
2
2
2
1
2
1 1
1 1 1
2 2 4 1
1
1 1 1
1 1 1 1
2
1 5 1 7 2 1 1 1 9 1 1 2 23 8 17 3 3 1 1
3 6 2 2 6 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 3 2 4 3 1 2 3 1 5 1 2 1 1 1 2 1 1 2
Tabel 40 Familieleden van vrouwen, waarvan bekend is, of verondersteld wordt dat zij homofiel zijn —
.
~
W~
~0. ~ ~W ~(1)
00)
broer 3 broers
broer en broer en zuster oom ooms oom? ooms en oom? en tante tante? neef
0).
~
—~
w
0.
~:cj)~ (5
E0)
5
.‘~ (5 (5
5
zuster oom 4
2
5 2
neven tante?
neven
2
neef en nicht neven en nicht neef? en achtemneef nicht
2
5 nichten
3 2
2
vader vader? vader bi-seksueel vader en 2 neven
broer bi-seksueel, moeder bi-seksueel, tante grootmoeder? en nicht totaal
12
26
38
De vrijetijdsbesteding De antwoorden op vraag 11 (hobbies, liefhebberjen, tijdpassening) laten zich minder goed statistisch bewerken. Opvallend is hier wel de veelzijdigheid van de belangstellingsrichtingen; om er slechts enkele te noemen: tuinieren, diverse sporten, muziek, literatuur, toneel, ballet, knutselen, fotografie, museumbezoek, schrijven (boeken,
102
144
246
artikelen), tekenen, boetseren, schilderen, verzamelen, 1 57
studie (talen, enz.), televisie-kijken, bioscoopbezoek, praten, dansen, autorijden, enz.
Het belangrijkste in het leven Vraag 12, die luidde: ,,wat is na de liefde voor U het belangrijkste in uw leven?” geeft een rijk geschakeerd antwoordenmateriaal. Algemene ontwikkeling, opvoeding en het huis werden veelal als het meest belangrijke opgegeven. Het is niet vreemd, dat dit laatste zo naar voren komt, aangezien de woning voor de ongehuwde — en de meeste informanten zijn niet gehuwd — in de tegenwoordige tijd een extra probleem betekent. Meubelen en standing kwamen achteraan. Uiteraard betreft het hier een keuze uit een beperkt aantal gegeven mogelijkheden (12). Het is goed denkbaar, dat voor velen hogere idealen van belang zijn.
Wat bindt hen samen Vragen 13a en b kunnen misschien iets zeggen over de groepscohesie in de vereniging. Het begrip groepscohesie is van recente datum, niet meer dan vijftien jaar oud, en wordt in de sociale psychologie gebruikt om de mate waarin de leden zich tot een geheel voelen aangetrokken, aan te duiden. Wij mogen beweren dat de homofielen zich aan een hebben gesloten, omdat zij door de gemeenschap waarin zij leven bedreigd worden. Zodoende kan men de vereniging voor homofielen rangschikken onder de groepen onder druk. Het is een bekend verschijnsel, dat mensen in abnormale situaties een grotere behoefte hebben aan affiliatie (menselijk contact). Vinden nu de leden, nadat zij zich aan een gesloten hebben, datgene wat zij hopen te vinden in de vereniging? Dit is voor de vereniging een belangrijke vraag, omdat deze slechts duurzaam kan bestaan wanneer zij dét bieden kan wat globaal genomen door de leden verwacht wordt. Hiermede hangt uiteraard ook het verloop onder de leden samen. Wat is het nu wat voor de leden de aantrekkingskracht van de vereniging uitmaakt? Verschillende motieven zijn hier in het spel, maar een der meest belangrijke is — psychologisch gezien
—
het geborgen zijn in een ge-
meenschap. 158
Een op de voorgrond tredende doelstelling van de vereniging is het streven naar de afschaffing van de juridische uitzonderingsbepalingen inzake de homofilie in Nederland, die hun intrede deden in 1911 (art. W.v.S. 248 bis). Daarnaast staat de bevordering van het wetenschappelijk onderzoek als doelstelling in de statuten vermeld. En nu het antwoordenmateriaal behorende bij de laatste twee vragen van onze enquête. Uit de reacties op vraag 13b blijkt duidelijk, dat een ruime meerderheid vol lof is over de organisatie. Enkele voorbeelden mogen dit verdu idel ijken. Zo zegt een der mannen: Dat met betrekkelijk weinig middelen in weinig jaren zo véél bereikt werd, waardoor het C.O.C. leidend werd voor de gehele wereld en vele jongeren hun plaats en hun juiste houding vonden. Een andere geënquêteerde is van mening: dat het 0.0.0. heel veel goed werk voor ons doet, en een wegbaner is voor een betere toekomst voor ons, ik zelf heb daar niet veel aan misschien, maar de jongeren wel, daarom blijf ik het steunen. Wij laten hieronder nog enkele positieve reacties volgen: Het 0.0.0. is een reddende positieve factor in het bestaan van velen. Zijn betekenis voor de homo is wellicht te vergelijken metde betekenis van de Staat Israël voor de Jood in den vreemde. Dat er nuttig werk wordt verricht tegenover de buitenwereld en ook wel voor ons mensen. Werkzaam op velerlei gebied, durft kommentaar en kritiek te leveren. Het trachten belangstelling en waardering bij het publiek te verkrijgen voor de homofiele man en vrouw. De vaak prettige sfeer welke men in clubverband weet te scheppen. De aan homofiele mensen geboden gelegenheid, zonder onderscheid te maken in rassen, standen en klassen, zichzelf te zijn.
Het stimuleren van het wetenschappelijk onderzoek en het geven van voorlichting aan de buitenwereld.
Te veel accent in de Soos op het vermaak. De huisvesting is jammer genoeg te klein.
Grote bewondering voor het gedane werk. Met Sir Winston Churchill kunnen we zeggen: ,,Seldom before, under such difficult and delicate conditions, has so much been done for so many, by so few”. Dat de homofielen met elkaar in kontakt kunnen komen en voorlichting aan de buitenwereld alsmede de strijd om erkenning van de homofiel als mens. De belangstelling die het bestuur speciaal in kerkelijke kringen voor het homofiele
probleem” wekt. Mijn grote
waardering hiervoor. Goede voorlichting. Verlost je als het ware uit een isolement,
Uit de positieve reacties blijkt duidelijk de wens naar erkenning door de heterofiel,e medemens.
Psychodiagnostisch onderzoek van homofielen Een aantal der aangesloten leden werd aan een uitgebreid psychologisch onderzoek onderworpen. Gebruikt werden de daarvoor gangbare test-methodieken (Szondi, Rorschach, T.A.T., Wechsler-Bellevue, e.a.). De uitkomsten toonden aan, dat de meest uiteenlopende typen en karakters onder de leden te vinden zijn en men stellig niet van dè homofiel spreken kan. Gevonden werden labiele en stabiele, sterke en zwakke, introverte en extroverte, rustige en bewegeljke karakters, om slechts enkele te noemen. (wordt vervolgd)
Dat het algemeen klimaat in de buitenwereld voor ons mensen belangrijk verbeterd is. KOMANS Lof voor de wijze waarop zij bij anderen begrip kweekt voor de homofilie. Het verlenen van bijstand aan de homofielen in de maatschappij.
Les pères insolites, door Irène Monesi. Bucihet-Chastel, Parijs 1963.
WETENSCHIAPPELIJKE
BOEKEN
Gelegenheid voor onze mensen, om elkaar vrij te ontmoeten en het idee te hebben onder elkaar te zijn.
Liefde, neurose en moraal. Over de verhouding tussen diepte-psychologie en geloof, door 1. Lepp (vertaald door
Streven naar meer begrip in de buitenwereld is goed.
R. Schulte Nordholt Treep). G. F. Callenbach N.V., Nijkerk z.j.(1963). -
Dat je kunt dansen. Gezelligheid.
Contra naturam; bedenkingen tegen het onlangs verschenen boek ,,De homosexuele naaste”, door G. A. Linde-
Het streven naar recht in onze samenleving.
boom. (Overdruk uit ,,Geloof en Wetenschap”, 1962).
Tot slot enkele negatieve reacties: Dat eigenlijk het hele 0.0.0.-gebeuren zich in Amsterdam afspeelt. De andere plaatsen in Nederland hangen er maar een beetje bij. Er zou meer aandacht aan de ,,nieuw-komers” besteed kunnen worden, zodat zij zich vlugger op hun gemak voelen.
Bewakers en bewaakten; een bijdrage tot de studie van het gevangeniswezen, door A. Heyder.
J.
A. Boom, Meppel 1963 (proefschrift V.U. Amsterdam).
The Slave Trade Today, door Sean O’Callaghan.
Crown Publishers, Inc. New York 1961. Bevat gegevens over pedofilie. The Slaves of Timbuktu, door Robin Maugham.
Longmans, London 1961. De Schakel” als club-lokaal te individueel als men er alleen komt en-niemand kent.
Der Mensch als soziales und personales Weren.
Oppervlakkige contacten.
Uitgegeven door Gerhard Wurzbacher, e.a. Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart 1963. 159
VRIENDSCHAP
Het C.O.C. werd opgericht in 1946 met het doel: verbetering van de beoordeling en van het levensklimaat van homofielen, verlening van hulp aan leden bij juridische of sociale problemen, bevordering van het wetenschappelijk onderzoek der homofilie. Het C.O.C. is een vereniging; telt ongeveer 4000 leden en heeft de volgende organen: Hoofdbestuur, dat het algemeen beleid bepaalt; Albrecht-Stichting, voor het financiële beleid; Afdelingsbesturen, die het beleid van het sociëteits- en ledenwerk bepalen; Redactie van het maandibad ,,Vruendschap ,,Kleine Kring”, werkgroep van het H.B. voor advies en het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe ideeën; Vrouwen-Kern, ter behartiging van de belangen en het bevorderen van het onderling contact der damesleden. Het C.O.C. beschikt over een Centraal-Bureau, waar de administratie en boekhouding zijn gehuisvest; dat publicaties als het maandblad ,,Vriendschap”, ,,De Schakel” en de C.O.C.-Digest, e.a. uitgaven verzorgt; van waaruit de ,,public relations” worden onderhouden. Het C.O.C. heeft afdelingen in: Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Eindhoven en Groningen; inlichtingen omtrent sociëteits- en contactadressen via het Centraal-Bureau. Het C.O.C. lidmaatschap staat open voor: ieder die de doelstellingen onder—
is het maandblad van de ned. ver, van homofielen C.O.C. postbus 542 amsterdam postgiro 570348 t.n.v. penningm. C.O.C.
hoofdredacteur: bob angelo
—
—
—
e
—
redactie: louis castine
—
ton d. arent van santhorst b. premsela
—
0
—
redactie sirene: ank diemense
tine e. marya tjiong c. hofman
—
0 opmaak: els k.
—
—
raad van medewerkers: peter laakeman victor servatius
e
—
het blad verschijnt als regel in de eerste week van de maand
INHOUD:
blz.
—
—
schrijft; —
Anders denken
134
Over het homofiele huwelijk Boekbespreking
.
De Vlucht
.
.
138
.
.
140
.
.
142
Zoals ik haar zag
.
.
.
.
144
Mevrouw Gentilbelle
.
.
.
.
147
.
156
Een onderzoek onder homofielen
—
ieder die meerderjarig is, zich hiertoe voldoende kan legitimeren en wordt voorgesteld door twee leden. Een discrete behandeling is gewaarborgd. De contributie bedraagt:
Bij een jaarinkomen Bij een jaarinkomen van Bij een jaarinkomen van Bij een jaarinkomen van
160
tot f 4000, f 24,— per jaar f 4000,— tot f 6000,— f 30,— per jaar f 6000,— tot f 8000,— f 36,— per jaar f 8000, tot f 10000,f 42,— per jaar —
—