De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Een evaluatie van de kwaliteit van de academische opleidingen MedischSociale Wetenschappen en Gerontologie aan de Vlaamse universiteiten
www.vlir.be
Brussel – Juni 2009
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Een evaluatie van de kwaliteit van de academische opleidingen MedischSociale Wetenschappen en Gerontologie aan de Vlaamse universiteiten
www.vlir.be Brussel – Juni 2009
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling bekomen worden op: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] – www.vlir.be Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vlir.be Wettelijk depot D/2009/2939/5
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar evaluatie van de academische opleidingen Medisch-sociale Wetenschappen en Gerontologie aan de Vlaamse universiteiten. Tevens geeft zij toelichting bij de aan de evaluatie ten grondslag liggende motivering, de conclusies en de aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht naar de desbetreffende opleidingen. Dit initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleidingen in het najaar 2008. Zij volgde daarbij de visitatieprocedure zoals vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast belangrijke suggesties en aanbevelingen voor continue verbetering van het academisch onderwijs, heeft de commissie een oordeel geformuleerd over de kwaliteit van de opleidingen. Tevens heeft zij een evaluatiescore gegeven aan de zes onderwerpen en de onderliggende facetten van het accreditatiekader van de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport alle belanghebbenden in de samenleving objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom is het visitatierapport op de webstek van de VLIR publiek gemaakt. De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is. Bovendien vertegenwoordigt het slechts één fase in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Immers, al na korte tijd kunnen de opleidingen grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties die de betrokken universiteiten zelf uitvoeren, of als reactie op de aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik namens de VLIR op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. De visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ook hen willen wij daarvoor onze erkentelijkheid betuigen.
opelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een H bevestiging van hun inspanningen en vinden zij in de aanbevelingen een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun instelling verder te verbeteren. Prof. dr. Marc Vervenne voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Het concept en de praktijk van het visiteren, het schouwen, het inspecteren aan den lijve zijn zo oud als er instellingen bestaan die doelrationeel handelen en ijveren om te overleven. In de gezondheidszorg is het verschijnsel van de visitatie allerminst nieuw. De voorloper van wat nu als een eigentijdse onderwijsvisitatie wordt gezien, situeerde zich zelfs in het domein van de gezondheidszorg. Bij het begin van de 20ste eeuw, wanneer de verwetenschappelijking van het artsenberoep en de specialisatie van de geneeskunde in een stroomversnelling waren gekomen, rezen in de Verenigde Staten medische scholen als paddenstoelen uit de grond. Abraham Flexner, een pas afgestudeerd educator, kreeg van de ‘Carnegie Foundation for the Advancement of Teaching’ de aartsmoeilijke opdracht om de vele medische scholen te bezoeken en een inschatting te maken van de kwaliteit van hun onderwijs1. Nog vooraleer Flexners rapport was gepubliceerd in 1910, tekende er zich in het medisch zorgaanbod al duidelijk een structuur af van universitaire ziekenhuizen, die nauwe banden hadden met kwaliteitsvolle medische scholen en aan de spits stonden, en de regionale en plaatselijke ziekenhuizen, die meer in de periferie van de wetenschappelijke vooruitgang werkten en zich toelegden op de dagelijkse routine. Het Flexner-model is ons in Europa niet onbekend; we gebruiken er alleen andere begrippen voor en het is gaandeweg meer genuanceerd geworden. Een eeuw later is de situatie niet grondig veranderd maar wel is het concept kwaliteit van onderwijs veel complexer geworden. Deze complexiteit maakt het beoordelen van kwaliteit tot een meerdimensioneel proces, waarin met de verwachtingen van veel verschillende betrokkenen moet worden rekening gehouden. De visitatiecommissie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie heeft met wakkere en kritische aandacht de zelfevaluatierapporten bestudeerd van de zeven academische opleidingen, die de Vlaamse universiteiten op masterniveau inrichten en die het brede terrein bestrijken van de studie van de gezondheidszorg en het in die sector te voeren of gevoerde beleid. Deze rapporten zijn tot stand gekomen in een geest van openheid tussen alle partners van de opleidingen om het kwaliteitsstreven tot uiting te doen komen in de resultaten. De meeste rapporten zijn uiterst gedocumenteerd en rijk aan empirie, statistieken, tijdreeksen, interne reflecties, afwegingen hoe het beter kan en hoe moeilijk het is om veeleisendheid van alle kanten in lijn te brengen met alsmaar schaarser wordende middelen. De zelfevaluatierapporten vormen zonder twijfel de voornaamste bouwstenen, de ruggengraat van de visitatie. Op hun inhoud gaat de commissie verder in tijdens haar bezoeken. De dynamiek van contacten onder opleidingsgenoten, die met het samenstellen van een rapport 1 | Paul Starr, The Social Transformation of American Medicine. New York, Basic Books, 1982, blz. 117-118.
epaard gaat, is op zich de beste uitdrukking van hoe belangrijk in de opleiding de g permanente zorg voor kwaliteit is. Concreet gezien heeft de visitatiecommissie drie Vlaamse universiteiten bezocht. De K.U.Leuven, UGent en VUB bieden elk een masteropleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan. Daarnaast biedt de UGent een masteropleiding in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering aan, en de VUB een masteropleiding in management, zorg en beleid in de gerontologie alsmede een Engelstalige master-na-masteropleiding in gerontological sciences. De VUB biedt samen met de UGent en de UA een master-na-masteropleiding in het beheer van gezondheidsgegevens aan. Haar commentaren, kanttekeningen, motivaties, aanbevelingen formuleert de visitatiecommissie in zes afzonderlijke deelrapporten en in een extra rapport dat de drie opleidingen in het management en het beleid van de gezondheidszorg samen behandelt. Voor specifieke informatie over de oordelen van de commissie is het aangewezen de deelrapporten te gebruiken. Wie de contouren van de zeven bezochte opleidingen over elkaar legt, wordt getroffen door veel gelijkenis. Misschien vormen zij wel de voorafbeelding van een nieuw soort academische opleiding, de emanatie van het levenslang leren tot in de verste consequenties en van wetenschappelijke kennis die niet aarzelt om praxis te worden. Zijn juist de gezondheidswetenschappen niet de wetenschappen die hun bestaansrecht ontlenen aan wat ze in de praktijk vermogen? Ze behoren alle tot de medische faculteit van hun universiteit, maar hebben vertakkingen tot ver daarbuiten. Zij spannen voortdurend een boog en dat is in de eerste plaats te merken aan het profiel van hun studenten. De studentenaantallen zijn beperkt, en het studentenprofiel zelf blijkt zeer hybride. Veel studenten zijn werkstudenten, wat betekent dat zij een betaalde, meestal deeltijdse, maar soms ook voltijdse job hebben en vaak ook partner in een gezin zijn. Dit profiel wijkt sterk af van het profiel van generatiestudenten die op jonge leeftijd geneeskunde-studies aanvatten in dezelfde faculteit. Een behoorlijk aandeel van de studenten van de gevisiteerde opleidingen stroomt in in de masteropleidingen na een schakeljaar en, velen onder hen, na een initiële hogeschoolopleiding, door de band als verpleegkundige. Naast deze groep van instromers is er ook een beperkte maar toch constante groep van afgestudeerde academische bachelors die voor de opleidingen in kwestie kiezen en rechtstreeks of via een voorbereidingsjaar instromen. De zorgervaring van de enen en het gebrek aan zorgervaring van de anderen, en het feit dat de enen vaak al stage hebben gelopen, de anderen nog niet, worden nergens als problematisch ervaren, maar integendeel als een positieve complementariteit beschouwd. Het noopt wel tot specifieke klemtonen in de begeleiding. Het verwerven van voldoende vaardigheid in methoden en technieken van onderzoek is voor nogal wat studenten een ernstig probleem, waaraan wordt gesleuteld door
concrete toepassingen en practica. Terwijl in de meeste klassieke opleidingen een strenge selectie gebeurt in het eerste bachelorjaar, schijnt deze zich hier te verleggen naar het schakeljaar. Studenten die daar afhaken, meestal omdat studie, job en gezin niet kunnen worden gecombineerd, verdwijnen doorgaans uit het vizier van de opleiding en dat maakt het bijzonder moeilijk om te remediëren. Het moge vreemd klinken, maar wanneer het profiel van studenten hybride wordt, wordt het tellen van hun aantal allengs moeilijker. Het is eenvoudig om te tellen hoeveel afgestudeerden er zijn in een opleiding, maar het tellen van hoeveel studenten met de opleiding bezig zijn, en parcours de route, is niet meer vanzelfsprekend, want voor de studenten zijn er zovele verschillende situaties: alleen nog maar de masterproef moeten doen, opleidingsonderdelen opnemen van een schakeljaar én een masterjaar, afstuderen in een januari-zittijd, enz. Alle bezochte opleidingen situeren zich op een of andere wijze op een knooppunt van onderwijs en onderzoek. Studenten en afgestudeerden verzekerden de visitatiecommissie dat de aantrekkelijkheid van hun opleiding vooral een zaak is van het vermogen van hun docenten om in de cursus creatief om te gaan met gezondheidswetenschappelijk onderzoek. Docenten die toegang hebben tot de praktijk, het veld uitkammen en serendipity opwekken, brengen de leerinhouden met veel meer diepgang en reliëf. Enkele opleidingen experimenteren in dit verband en bieden in hun programma ‘onderzoekonderwijs’ aan, een opleidingsonderdeel dat bouwt op de onlosmakelijke band tussen onderzoek en onderwijs. In de organisatorische structuur van de opleidingen betekent dit, dat docenten hun onderzoek vaak meebrengen vanuit andere faculteiten, zoals die van de economische of psychologische wetenschappen, of vanuit andere compartimenten binnen de medische faculteit, zoals maatschappelijke gezondheidszorg, of vanuit een vakgroep met een uitgesproken sociaal-wetenschappelijke basis, zoals medische sociologie. In een uitzonderlijk geval, waar het omwille van een krappe personeelsbezetting niet mogelijk is om zulke vervlechting tot stand te brengen, lijdt de opleiding daaronder en worden weinig studenten – zelfs onder de drempel van tien in het masterjaar – aangetrokken. Het loskoppelen van onderwijs en onderzoek is een straatje zonder eind. Natuurlijk is het feit dat docenten het initiatief nemen om onderzoek en onderwijs te koppelen, belangrijk, maar het is een tweerichtingsverkeer. De kracht van de opleidingen is ook, dat de studenten onderzoek leren verrichten en daarbij alles aangrijpen wat mogelijk is: colleges, practica, individuele papers, seminaries en finaal de masterproef. In alle opleidingen vormt de masterproef, de vroegere eindverhandeling, het sluitstuk en is zij het opleidingsonderdeel met uitgesproken het grootste aantal studiepunten. In dit opleidingsonderdeel bij uitstek worden kennis, vaardigheden en attitudes aan elkaar gesmeed om zo de eindkwalificatie van een academische masteropleiding te bereiken. Enerzijds stelt men vast dat het concept van de masterproef in volle evolutie is. Er wordt nu veel meer gewerkt in de richting
van bijvoorbeeld een publiceerbaar tijdschriftartikel, maar tussen droom en daad blijft er een grote kloof gapen. Anderzijds stelt men vast dat het eenjarige karakter van de masteropleidingen een groot obstakel vormt om de masterproef tijdig af te werken en vandaar ook om af te studeren binnen de decretaal voorziene studieduur. Alle opleidingen springen zeer vindingrijk om met dit gegeven, maar nu lijkt het onafwendbaar dat de eenjarige masteropleiding de facto tweejarig wordt juist wegens de studielast van de m asterproef. Wat bij alle gevisiteerde opleidingen opvalt, is dat internationalisering in de betekenis van eigen studenten die een deel van hun opleiding krijgen aan een buitenlandse universiteit, wat dan gepaard gaat met een studieverblijf van bv. één semester aan die buitenlandse universiteit, maar niet op gang komt. Slechts enkele uitzonderlijke gevallen zijn aan de commissie gesignaleerd. Specifiek voor de studenten van de gevisiteerde opleidingen is wel, dat zij werkstudent zijn en dit statuut niet toelaat dat zij in het buitenland verblijven, zeker niet gedurende meerdere maanden. In de gesprekken met de studenten wordt dit helemaal niet als een gemis bestempeld. Studeren in het buitenland mag dan wel verrijkend zijn, maar werkstudenten putten een groot deel van hun motivatie uit de ervaring die zij al hebben opgedaan en die zij theoretisch wensen te duiden, nuanceren en verdiepen. Hun werkervaring beschouwen ze als een alternatief dat zeker opweegt tegen de ervaring van een studieverblijf in het buitenland. Weer is het zo dat de gevisiteerde opleidingen zich ter dege rekenschap hebben gegeven van het bijzondere profiel van hun studenten. Misschien uit noodzaak, maar zeker niet alleen uit noodzaak, hebben zij aan internationalisering vele gezichten gegeven, andere democratische verschijningsvormen die het doelpubliek nabijer zijn dan de lokroep van het buitenland. At home kan er immers ook worden geïnternationaliseerd. Gastcolleges van buitenlandse docenten, aandacht in de colleges voor buitenlandse, internationale of globale thema’s, specifieke bibliografische bronnen en vergelijkende studies tonen aan dat het buitenland verwonderlijk dichtbij kan zijn en dat deze werkvormen tot grote voldoening van de studenten kunnen worden gehanteerd. Belangrijk is ook in dit verband dat de docenten participeren in internationaal onderzoek en in ruime mate internationaal publiceren. Een visitatie mag dan wel worden ingeroepen als voorbeeld van externe kwaliteitscontrole van een opleiding… er is nog iets wat externer is dan een visitatie, namelijk de evaluatie van de opleiding door het beroepenveld, de werkgevers, de gezondheidszorg sensu lato als afnemer van de diensten van de afgestudeerden, kortom: de arbeidsmarkt. De visitatiecommissie heeft veel aandacht besteed aan de gesprekken met de vertegenwoordigers van het afnemend veld: ziekenhuizen, ouderenvoorzieningen, de thuiszorg, de sector van de gezondheidspromotie en sommige publieke overheden. Het is betreurenswaardig vast te stellen dat het beroepenveld niet klaar ziet in de diploma’s en beroepstitels waarin de opleidingen uitmonden. Aan de naamsbekendheid kan nog veel verbeterd worden. Sommige werkgevers
verhulden in de gesprekken niet dat de verscheidenheid aan opleidingen in het nieuwe onderwijslandschap ertoe leidt dat er bij aanwervingen nog nauwelijks rekening wordt gehouden met de specifieke competenties van de opleidingen. De visitatiecommissie nodigt de opleidingen dringend uit om het tij te keren en veel uitdrukkelijker dan ooit nodig is geweest, de relaties te intensifiëren met potentiële en effectieve werkgevers voor hun studenten, om hun doelstellingen nog scherper (loepzuiver) in onderling overleg tussen de verschillende opleidingen af te bakenen, en om ruime bekendheid te geven aan de diploma’s waartoe zij opleiden. Dit is een grote uitdaging, die concrete actie vergt en intrinsiek deel uitmaakt van elke assessment van de kwaliteit van een opleiding. Organisatorisch gezien, hebben de gevisiteerde opleidingsentiteiten het afgelopen decennium een ware metamorfose ondergaan. Zij hebben zich volledig gereorganiseerd na de bama-hervorming. Zij hebben het domein van de medisch-sociale wetenschappen en de gerontologie meer toekomstgericht op de kaart gezet in Vlaanderen. Doordat de gevisiteerde opleidingen van bij hun oprichting deel uitmaakten van een medische faculteit, hebben zij zich veilig kunnen ontwikkelen. Zij konden over het algemeen beschikken over enkele voltijdse professoren en voor het overige werd de dienst uitgemaakt door professoren die hun hoofdopdracht elders in de faculteit of in een andere faculteit hadden. Met deze koers kon er aanvankelijk goed worden gevaren. Maar naarmate het werven van extern gefinancierd onderzoek meer op het voorplan kwam en afwegingen over de verdeling van onderwijs- en onderzoekstaken belangrijker werden, bleken juist de opleidingen met een kleine academische staf uiterst kwetsbaar. Op dit ogenblik is dit het lot van alle gevisiteerde opleidingen. Er moet worden geroeid met de riemen die men heeft. De academische staf is klein, de administratieve en technische ondersteuning beperkt, de opdrachten immens. Een voorbeeld, waarin de complexiteit van opleidingsentiteiten duidelijk tot uiting komt, situeert zich op het terrein van de informatie- en communicatietechnologie. Elektronische leerplatformen, online consultatie van bibliotheekcatalogi, online levering van tijdschriftartikels, het online invullen van vragenlijsten bv. in het kader van de evaluatie van docenten behoren tot de dagelijkse praktijk van alle opleidingen. De studenten en afgestudeerden waarmee de commissie heeft gesproken, maakten duidelijk dat deze ICT-toepassingen het leven van een werkstudent wat meer in evenwicht houden want er kan wat meer worden geregeld en afgesproken vanop afstand. In dit klimaat is het niet verwonderlijk dat wanneer er zich kleine problemen voordoen (bv. een examen of college dat wordt verschoven) deze in de regel worden afgedaan als communicatieproblemen. Maar werkstudenten biedt dat geen soelaas want tevergeefs naar de campus komen is het ergste wat ze kan overkomen, nietwaar?
De visitatiecommissie heeft tijdens haar vele gesprekken enorm veel opgestoken van alle vakgenoten en hun uitgebreid netwerk: studerenden, alumni, hun respectieve verenigingen, werkgevers, zorginstellingen, hogescholen, beroepsorganisaties, diverse overheden, secretariaatsmedewerkers, onthaalfaciliteiten, opleidingscommissies, diensten voor studieadvies, kwaliteitszorg en internationalisering, bibliotheken en logistieke diensten. De leden van de commissie delen de dromen van al deze partners om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken en zo mogelijk nog te verhogen, in opleidingen die focussen op wat mensen het meest waardevol achten in hun leven: hun gezondheid. Zonder de creatieve, didactische, redactionele en organisatorische inbreng van het team van de VLIR zou deze visitatie niet mogelijk zijn geweest. Dank aan Patrick Van den Bosch, Jo Breda en Peter Daerden voor hun deskundige en voortvarende ondersteuning tijdens het gehele visitatieproces. Prof. dr. Herman Meulemans namens de visitatiecommissie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie juni 2009
Lijst van gebruikte afkortingen AAP
Assisterend Academisch Personeel
AP
Academisch Personeel
ATP
Administratief en Technisch Personeel
CSB
Centrum voor Studie en Begeleiding (VUB)
DUO
Dienst Universitair Onderwijs (K.U.Leuven)
ECTS
European Credit Transfer System
FRIA
Frailty in Aging (VUB)
FTE
Full-Time Equivalent
GAS
Gediplomeerde in de Aanvullende Studies
GB
Gezondheidsbevordering (UGent)
GBL
Geïntegreerd Begeleidingslandschap (VUB)
GGS
Gediplomeerde in de Gespecialiseerde Studies
GVO
Gezondheidsvoorlichting (UGent)
GVO/GB
Gezondheidsvoorlichting en -bevordering (UGent)
KCO
Kwaliteitscel Onderwijs (UGent)
K.U.LEUVEN Katholieke Universiteit Leuven NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
POC
Permanente Onderwijs Commissie (K.U.Leuven)
SIDin
Studie-Informatiedagen (K.U.Leuven)
TOLEDO
Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen (K.U.Leuven)
UA
Universiteit Antwerpen
UGent
Universiteit Gent
ULB
Université Libre de Bruxelles
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
Voltijds Equivalent
VUB
Vrije Universiteit Brussel
ZAP
Zelfstandig Academisch Personeel
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Lijst met afkortingen
3 5 11
Deel 1: Algemeen deel
15
I. De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie
17
II. Het referentiekader
25
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
37
IV. Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
51
Deel 2: Opleidingsrapporten
59
I. Universiteit Gent – Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg
61
II. Universiteit Gent – Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering
87
III. Vrije Universiteit Brussel – Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg
111
IV. Vrije Universiteit Brussel – Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie en master na master in Gerontological Sciences
139
V. Vrije Universiteit Brussel – Master na master in het Beheer van Gezondheidsgegevens (interuniversitaire opleiding georganiseerd i.s.m. de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen)
173
VI. Katholieke Universiteit Leuven – Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg
191
Bijlagen
217
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema’s
219 227
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie
Inleiding In dit rapport brengt de Visitatiecommissie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen in het domein van de Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie aan de Vlaamse universiteiten die zij in het najaar 2008, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen ter zake.
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie 17 Deel 1
1| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de commissie de volgende instellingen bezocht: - van 16 t.e.m. 17 oktober 2008: Universiteit Gent ! Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg ! Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering - van 1 t.e.m. 4 december 2008: Vrije Universiteit Brussel ! Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg ! Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie ! Master na master in Gerontological Sciences ! Master na master in het Beheer van Gezondheidsgegevens (interuniversitaire opleiding georganiseerd i.s.m. de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen) - van 9 t.e.m. 10 december 2008: Katholieke Universiteit Leuven ! Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg De volgorde van de bezoeken is uitsluitend bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel uiterst zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
2| De commissie 2.1. Samenstelling De samenstelling van de commissie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie werd op 4 juli 2008 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De commissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 1 september 2008. De visitatiecommissie had bij haar instelling de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. Herman Meulemans, hoogleraar Sociologie aan de UniversiteitAntwerpen Vakdeskundige leden: - Prof. dr. Anton F. Casparie, emeritus hoogleraar Beleid en Management Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
18
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Deel 1
- Prof. dr. ir. Arie Hasman, hoogleraar Medische Informatiekunde aan de Univer siteit van Amsterdam; deeltijds hoogleraar aan de Technische Universiteit Eindhoven Specifiek ten behoeve van de master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering aan de Universiteit Gent werd aan de commissie toegevoegd: - Prof. dr. Gerjo Kok, hoogleraar Psychologie aan de Universiteit Maastricht Specifiek ten behoeve van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie en de master na master in Gerontological Sciences aan de Vrije Universiteit Brussel werd aan de commissie toegevoegd: - Prof. dr. Kees Knipscheer, emeritus hoogleraar Sociale Gerontologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam Onderwijskundig lid: - Dr. Kim Waeytens, coördinator kwaliteitszorg aan de Katholieke Hogeschool Leuven Gezien de VVS geen student-leden heeft kunnen voordragen, en er te weinig tijd overbleef om zelf studenten te vinden, kende de visitatiecommissie uiteindelijk geen student-lid. Tijdens elk bezoek heeft de commissie er echter over gewaakt dat het studentenperspectief voldoende gewaarborgd werd. Dhr. Patrick Van den Bosch, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider en secretaris voor deze visitatie. Mevr. Jo Breda en dhr. Peter Daerden, eveneens stafmedewerkers van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, traden op als secretaris. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar Bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving De opdracht aan de commissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: - op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak om iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; - het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering;
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie 19 Deel 1
- het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader werd aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterktezwakteanalyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast werden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen. De commissie ontving de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid kreeg deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden werden bovendien verzocht om voor elke opleiding een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen werden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvond. De commissie hield haar installatievergadering op 24 september 2008. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 2.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie werd gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoeken aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij academische programma’s in de Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie. Ook werd aan de instellingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de
20
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Deel 1
commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie werden gelegd, waren: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), portfolio’s en verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien werden nog enkele eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de commissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Het bezoekschema voorzag – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, leslokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kon uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie konden worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld. 2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal positief/negatief en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen.
De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van de rapporten definitief werd vastgelegd.
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie 21 Deel 1
3| Een korte terugblik op de visitatie De visitatiecommissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de opleidingen Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie in Vlaanderen nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de missie, de kwaliteit en de toekomst van het academisch onderwijs in dit domein. De visitatiecommissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert in het bijzonder de openhartige gesprekken die zij voor alle opleidingen heeft kunnen voeren met alle geledingen van de opleiding, waardoor zij zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. Tijdens de bezoeken heeft de commissie steeds getracht, om op een kritische en constructieve wijze, voorstellen te formuleren voor de verdere verbetering van de individuele opleiding. De commissie heeft in haar evaluatie ook de specificiteit van de universiteit en het geëvalueerde programma in overweging genomen. Zij heeft bijgevolg haar bevindingen en suggesties steeds gekaderd in de specifieke context van de opleiding. Voor de visitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie is het VLIRVLHORA-visitatieprotocol (Brussel, februari 2005) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de door haar bezochte opleidingen in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten en universiteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De visitatiecommissie dankt de bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en door de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen tot het welslagen van deze visitatie.
22
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie Deel 1
4| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de opleidingen in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg in vergelijkend perspectief geplaatst en in hoofdstuk IV worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De commissie benadrukt dat de tabellen niet los van de rapporten geïnterpreteerd kunnen worden. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten zijn geordend in chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie 23 Deel 1
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Medisch-Sociale Wetenschappen en Gerontologie
Inleiding Voorafgaand aan de visitatiebezoeken heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel academische masteropleidingen in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie moeten voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. De academische opleidingen in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie aan de Vlaamse universiteiten, hebben een eigenheid die afhankelijk is van onder meer de specifieke doelstellingen van de instellingen en opleidingen, de specialismen van het personeel op onderwijs- en onderzoeksvlak, bepaalde tradities, en een specifieke ontstaansgeschiedenis. De commissie respecteert deze diversiteit en de eigen keuzes van de opleidingen. Desalniettemin definieert de commissie een aantal minimumeisen waaraan opleidingen in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie volgens haar moeten voldoen. De commissie stelt deze minimumeisen gezamenlijk vast en hoopt hiermee een breed gedragen oordeel tot stand te kunnen brengen. Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op: - het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin-descriptoren; - internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in het domein van medisch-sociale wetenschappen en gerontologie; - het Vlaamse structuurdecreet (2003); - de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen voor het eigen onderwijs hebben geformuleerd; Het referentiekader 25 Deel 1
- de referentiekaders die werden gehanteerd bij de vorige visitatie van de opleidingen in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie in 2001, bij de visitatie Verpleeg- en vroedkunde die ook in de herfst 2008 liep, en bij de visitatie van de opleidingen Gezondheidswetenschappen in Nederland in 2007. Het referentiekader omschrijft: - de domeinspecifieke minimumeisen waaraan de opleidingen moeten voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen worden gesteld en de eisen die gesteld mogen worden met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt (zie § 2); - algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische opleiding moet voldoen, alsmede eisen met betrekking tot de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel, en de interne kwaliteitszorg (zie § 3). Het referentiekader wordt vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie is het referentiekader ter sprake gebracht.
26
Het referentiekader Deel 1
1| Minimumeisen ten aanzien van de opleidingen in het domein van de Medisch-sociale wetenschappen en de Gerontologie, hun afgestudeerden en hun aansluiting bij de arbeidsmarkt 1.1. Algemeen Het artikel 58 van het Structuurdecreet, dat is opgesteld in de geest van de Dublin-descriptoren, verwacht dat de instelling een onderwijs aanbiedt dat studenten bij de voltooiing van hun opleiding brengt tot (i) het beheersen van algemene competenties; (ii) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties; (iii) het begrijpen en inzicht hebben in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en (iv) het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties. Meer concreet houdt dit voor afgestudeerde Masterstudenten het volgende in: i. Het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau zoals het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken, en het kunnen vertalen van de reflectie naar de ontwikkeling van adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken, en het vermogen tot oordeelsvorming in een complexe en onzekere context. ii. Het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van wetenschappelijke paradigma’s en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten, en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving. iii. Het begrijpen van en hebben van inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen, inzicht hebben in de nieuwste kennis in het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren en evalueren. iv. Het beheersen van de algemene en beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. Van de afgestudeerde wordt verwacht dat hij/zij de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek kritisch kan beoordelen en dat hij/zij toepassingsgericht onderzoek kan opzetten (incl. het vertalen van vraagstukken uit de organisatie van zorg naar onderzoek). Hij/zij kan ook resultaten van onderzoek omzetten naar innoverend professioneel handelen.
Het referentiekader 27 Deel 1
Opleidingen in het domein van de medisch – sociale wetenschappen en de gerontologie focussen op het onderzoek van de factoren die de menselijke gezondheid beïnvloeden (positief maar ook negatief) en in het bijzonder de wijze waarop zorgverlening vorm en inhoud krijgt. De opleidingen in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie zijn inherent multi- en interdisciplinair: ze integreren wetenschappelijke inzichten onder meer afkomstig uit de geneeskunde, biologie, epidemiologie, psychologie, sociologie, informatica, management en economie, en recht. Met betrekking tot de organisatie van de zorg zal een opleiding in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie ook organisatorische en beleidsmatige inzichten moeten aanreiken. De opleidingen in het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie dienen aldus in de verhouding tussen de kennis- en wetenschapcomponent t.o.v. de praktijkcomponent (enerzijds vaardigheden en attitudes nodig voor het functioneren of leiding geven in multidisciplinaire teams, anderzijds voeling met de verpleegkundige of klinische praktijk) een zorgvuldig evenwicht te vinden. De opleidingen binnen het domein van de medisch-sociale wetenschappen en gerontologie profileren zich binnen drie dimensies: - de balans tussen het theoretisch gehalte en praktijkbetrokkenheid; - de balans tussen gerichtheid op micro-, meso- of macroniveau; - de focus op de zorgsector: preventie, care, of cure (ziekenhuis-, ouderen- of thuiszorg…).
1.2. Specifiek voor de opleidingen master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg De opleiding master in het Management en het beleid in de gezondheidszorg moet een geschikte vorming bieden voor leidinggevende, beleids- en onderzoeksgerichte functies in de medisch-sociale praktijk. Afgestudeerden - beheersen de theorieën van management, bedrijfs- en organisatiekunde en kunnen deze toepassen op medisch-sociale vraagstukken. Hierbij worden ook de bio-medische, klinische, psychologische, sociaal-agogische en beleidskundige disciplines betrokken; - hebben inzicht in actuele medisch-sociale vraagstukken; - kunnen beleidsopties uitwerken en kritisch evalueren.
28
Het referentiekader Deel 1
1.3. Specifiek voor de opleiding Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering De opleiding Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering moet een geschikte vorming bieden voor leidinggevende, beleids- en onderzoeksgerichte functies op het terrein van de gezonheidsvoorlichting en -bevordering. Afgestudeerden - hebben inzicht in determinanten van gezondheid, zowel op individueel (leefstijl) als op omgevingsniveau; - beheersen de relevante theorieën op het terrein van de gedragswetenschappen over het verklaren en beïnvloeden van aan gezondheid gerelateerd gedrag; - kunnen op evidentie gebaseerde interventies ter bevordering van gezond gedrag ontwikkelen en evalueren.
1.4. A Specifiek voor de opleiding Master in Management, zorg en beleid in de Gerontologie De opleiding Master in Management, zorg en beleid in de Gerontologie moet een geschikte vorming bieden voor leidinggevende, beleids- en onderzoeksgerichte functies in de ouderenzorgsector (intra-, extra- en transmuraal). Afgestudeerden - hebben inzicht in actuele gerontologische vraagstukken; - zijn bekend met de multidisciplinaire theorieën op het terrein van de veroudering en van de verschillende invalshoeken/disciplines (voornamelijk bio-medisch en klinisch, psychologisch, sociaal-agogisch en beleidskundig) van de gerontologie; - kunnen beleidsopties uitwerken en kritisch evalueren; - zijn in staat om managementvraagstukken in de ouderenzorg te evalueren en te innoveren.
1.4. B Specifiek voor de opleiding Master na master in Gerontological sciences De opleiding master na master in Gerontological Sciences moet een geschikte vorming bieden voor leidinggevende, beleids- en onderzoeksgerichte functies. Afgestudeerden moeten in staat zijn de verbinding te leggen tussen de menselijke veroudering in een brede maatschappelijke context, zorgprocessen gericht op ouderen, en de organisatie van die zorg. Afgestudeerden - hebben inzicht in actuele gerontologische vraagstukken; - beheersen het multidisciplinair palet aan theorieën op het terrein van de veroudering en hun implicaties voor diverse beleidsterreinen; - kunnen oudervraagstukken analyseren, beleidsopties onderbouwen en kritisch evalueren. Het referentiekader 29 Deel 1
1.5. Specifiek voor de opleiding Master na master in het Beheer van gezondheidsgegevens De opleiding Master na master in het Beheer van gezondheidsgegevens heeft als uitgangspunt het verwerven van competenties op het vlak van operationeel, tactisch en strategisch informatiemanagement in de gezondheidszorg. Afgestudeerden - beheersen de theorieën met betrekking tot medische gegevens; - zijn vertrouwd met data-verwerkende systemen; - kunnen managementinformatiesystemen voor gezondheidsgegevens ontwikkelen en kritisch evalueren, en aanbevelingen formuleren ten aanzien van het informatiemanagement in een organisatie- en beleidsperspectief.
2| Onderwijskundige uitgangspunten 2.1. Doelstellingen en eindkwalificaties - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. - De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten. - In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. - Elk opleidingsonderdeel – ook stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: - voldoet aan standaarden bepaald door de nationale en internationale ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt;
30
Het referentiekader Deel 1
- op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs; - zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Wetenschaps- en vakgebied - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de relevante nationale en internationale ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt - De opleiding bouwt contacten op met het werkveld. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke visie omtrent leren en onderwijzen - Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. - De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden. Studeerbaarheid Studeerbaarheid - De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. - Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement/Studietijd - De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. - De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. Instroom/Toelatingsvoorwaarden - De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist.
Het referentiekader 31 Deel 1
Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren en studieuitval worden in kaart gebracht met specifieke aandacht voor werk- en deeltijdse studenten en remediëring wordt uitgewerkt indien nodig. - Studiebevorderende maatregelen worden genomen met specifieke aandacht voor werk- en deeltijdse studenten, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. Het onderwijsleerproces - De opleiding heeft een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen. - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. - Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (bv. elektronisch leerplatform). - De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend. Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten. Kwaliteitseisen m.b.t. de masterproef - De masterproef is een individuele1 proef van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. 1 | Dit sluit niet uit dat de masterproef in groep kan worden voorbereid. Een individuele beoordeling moet evenwel mogelijk zijn.
32
Het referentiekader Deel 1
- Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. - De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt. Internationalisering - De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) instellingen voor hoger onderwijs. - De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. - Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. - De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van Personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf - De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: ! de wetenschappelijke deskundigheid ! de onderwijsdeskundigheid ! de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld - Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. - De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek. Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. - Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. - De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. Het referentiekader 33 Deel 1
- Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid. - De opleiding beschikt over een voldoende kritische massa aan eigen docenten.
2.4. Voorzieningen/onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen/faciliteiten - De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. - De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces. Studie-informatie en -begeleiding - Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. - Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt. - De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
2.5. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie/borging- als controle/verbeteringsgericht. - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefdoelen voor het beoordelen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. - De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
34
Het referentiekader Deel 1
2.6. Resultaten De opleiding kan aantonen dat zij haar doelstellingen realiseert en dat zij oog heeft voor haar onderwijsrendement. De volgende elementen zijn in deze context relevant: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor/ masterproef en/of de stage, de tewerkstelling, de waardering van de afgestudeerden over de opleiding, en indien relevant de waardering van het werkveld over de afgestudeerden). - De streefdoelen of streefcijfers inzake onderwijsrendement (onder meer de analyse van instroom-doorstroom-uitstroom).
Het referentiekader 35 Deel 1
III
De opleidingen master in het management en het beleid van de gezondheidszorg in vergelijkend perspectief
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de commissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht en aan opvallende overeenkomsten dan wel verschillen tussen de instellingen. Per onderwerp geeft de visitatiecommissie haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand binnen de verschillende opleidingen. De wijze van voorstellen geeft de opleidingen de mogelijkheid zich, althans voor wat betreft de aangehaalde punten, ten opzichte van elkaar te positioneren. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen, al zullen bepaalde delen uit dit rapport wel terugkomen in de deelrapporten. Voor een volledige onderbouwing van de oordelen en de scores van de commissie, verwijst de commissie naar de deelrapporten. De andere bij deze visitatie betrokken opleidingen werden niet in dit vergelijkend perspectief opgenomen omwille van het feit dat deze opleidingen een ander profiel hebben. De master in het management en het beleid van de gezondheidszorg wordt aangeboden door drie Vlaamse universiteiten: de Universiteit Gent (verder UGent genoemd), de Vrije Universiteit Brussel (verder VUB genoemd) en de Katholieke Universiteit Leuven (verder K.U.Leuven genoemd). De opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de UGent maakt deel uit van de opleidingen die georganiseerd worden binnen de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De opleiding zit verankerd in de twee vakgroepen die de docenten aanleveren: één uit de faculteit Geneeskunde en GezondheidswetenDe opleidingen in vergelijkend perspectief 37 Deel 1
schappen en één uit de faculteit Economie en Bedrijfskunde. De opleiding aan de VUB wordt georganiseerd door de vakgroep Medische Sociologie van de faculteit Geneeskunde en Farmacie. De opleiding aan de K.U.Leuven wordt georganiseerd door het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap dat deel uitmaakt van de faculteit Geneeskunde. Deze opleiding heeft twee afstudeerrichtingen: de afstudeerrichting ‘Ziekenhuismanagement’ en de afstudeerrichting ‘Gezondheidszorgbeleid’.
38
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie is over het algemeen tevreden over het niveau en de oriëntatie van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg en beoordeelt dit facet aan alle opleidingen als goed. De doelstellingen van alle opleidingen stroken met de doelstellingen van artikel 58 van het structuurdecreet en zijn duidelijk van een academisch niveau. Daarnaast voldoen ze ook aan de criteria die de commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De doelstellingen zijn gericht op het beheersen van algemene competenties alsook op het ontwikkelen van de algemeen wetenschappelijke competenties. Alle opleidingen dienen wel werk te maken van de internationale dimensie van hun doelstellingen. Deze is in alle opleidingen slechts in een beperkte mate aanwezig. Aan de UGent kon de commissie vaststellen dat de opleidingsdoelstellingen goed bekend zijn bij de studenten. Aan de K.U.Leuven was dit in mindere mate het geval en aan de VUB blijkt dat studenten vooral bij aanvang van de opleiding niet geheel bekend zijn met de doelstellingen van de opleiding. De commissie beveelt de opleiding aan de VUB aan het profiel van de opleiding beter bekend te maken bij (potentiële) studenten. De commissie is ervan overtuigd dat de doelstellingen bij alle opleidingen gericht zijn op beheersing van de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker. De commissie meent wel dat het opleiden van studenten tot onderzoeker in de doelstellingen iets sterker dient te worden geëxpliciteerd. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen aan de UGent en de VUB als voldoende en aan de K.U.Leuven als goed. De commissie heeft vastgesteld dat aan alle opleidingen de domeinspecifieke doelstellingen tegemoetkomen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. De commissie heeft wel vastgesteld dat in de opleiding aan de VUB het aspect ‘leiding geven’ (te) weinig expliciet aan bod komt in de geformuleerde doelstellingen. Aan de UGent beveelt de commissie de opleiding aan om vanuit de opleidingsdoelstellingen meer aandacht te hebben voor studenten die rechtstreeks vanuit een academische bachelor of master in de opleiding instromen en bijgevolg nog geen zorgervaring hebben opgedaan. De opleidingen in vergelijkend perspectief 39 Deel 1
De commissie waardeert dat bij het opstellen van de doelstellingen, alle opleidingen de doelstellingen actief hebben afgestemd op de behoeften van het beroepenveld. Dankzij haar inbedding in het centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap, onderhoudt de opleiding aan de K.U.Leuven actieve en geformaliseerde contacten met de alumni en met het werkveld. Naar de toekomst toe zal de opleiding daarnaast ook nog hearings organiseren waarbij de behoeften van het werkveld systematisch zullen worden afgetoetst met de opleidingsdoelstellingen. Aan de VUB en de UGent worden de opleidingsdoelstellingen niet blijvend getoetst aan de behoeften van het werkveld. De commissie beveelt beide opleidingen aan bijvoorbeeld een resonantiegroep op te richten waarin een representatieve groep van het werkveld en van de alumni zetelen.
Onderwerp 2:
Programma
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma in alle opleidingen als goed. De commissie is van mening dat alle geëvalueerde masterprogramma’s in het management en het beleid van de gezondheidszorg, de beoogde eindkwalificaties adequaat concretiseren zowel op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen als op het niveau van de opleiding als geheel. Specifiek voor de opleiding aan de UGent meent de commissie dat deze vooral gericht is op de ziekenhuiswereld, daar waar de andere opleidingen zich iets breder oriënteren. De commissie meent dat in alle opleidingen het aanleren van ‘leidinggevende vaardigheden’ in het programma explicieter aan bod moet komen. Niettemin biedt de inhoud van de programma’s de studenten de mogelijkheid om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Op het vlak van internationalisering is er aan alle instellingen nog werk voor de boeg. Het internationaliseringsaspect is in alle opleidingen eerder beperkt tot internationalisering door middel van internationale literatuur. De commissie realiseert zich dat de taalwetgeving, het overwicht van werkstudenten en de lengte van de master (1 jaar) aspecten zijn die de internationalisering bemoeilijken maar internationale studenten- en docentenparticipatie behoort volgens de commissie tot de mogelijkheden. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de eisen van professionele en academische gerichtheid aan alle betrokken opleidingen als goed. In de masteropleidingen in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de drie universiteiten is er goede aandacht voor kennisontwikkeling en
40
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
inzicht, voor het bijbrengen van onderzoeksattitudes en onderzoeksvaardigheden op een gevorderd niveau. Er is in alle opleidingen een duidelijke transfer naar het onderwijs van het onderzoek van de docenten uit hun onderzoeksgroepen en van het onderzoek dat op internationaal vlak wordt gevoerd. Facet 2.3. Samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s in alle opleidingen als voldoende. Alle opleidingen zijn logisch en sequentieel opgebouwd. Studenten die in het bezit zijn van een professioneel bachelordiploma dienen een schakelprogramma te volgen alvorens in het masterprogramma in te stromen. Studenten met een academisch bachelor- of masterdiploma kunnen afhankelijk van het diploma en de instelling via een voorbereidingsprogramma of rechtstreeks instromen. Het schakelprogramma en masterprogramma kennen aan de UGent en de VUB een intense coherentie waardoor de opleiding het schakel- en masterprogramma als één geheel gaat bekijken. Dit levert aan de UGent en in mindere mate ook aan de VUB problemen op bij studenten die rechtstreeks instromen in de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. De commissie beveelt deze opleidingen aan meer oog te hebben voor studenten die rechtstreeks in het masterprogramma instromen. In sommige gevallen stelde de commissie tussen het schakelprogramma en het masterprogramma (K.U.Leuven) en tussen de verschillende opleidingsonderdelen van de masteropleiding (VUB) enige overlap vast. De commissie beveelt aan dat docenten en studenten dit via een formeel georganiseerd overleg remediëren. De opleidingen hebben alle een verschillend beleid met betrekking tot keuze opleidingsonderdelen. De opleiding aan de VUB heeft ervoor gekozen om binnen haar programma geen keuzeopleidingsonderdelen te voorzien. Het aantal keuzeopleidingsonderdelen in de opleiding aan de UGent is beperkt tot een pakket van zes studiepunten. Dit geeft de studenten de mogelijkheid om binnen de opleiding enkele eigen accenten te leggen. De opleiding aan de K.U.Leuven biedt door middel van een truncus communis en twee afstudeerrichtingen meerdere keuzeopties aan. Facet 2.4. Studieomvang De masteropleidingen in het management en het beleid van de gezondheidszorg voldoen met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 41 Deel 1
Facet 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende aan alle opleidingen. Tot op heden voert enkel de opleiding aan de VUB op geregelde basis studietijdmetingen uit. De opleiding aan de UGent zal in het academiejaar 2009–2010 een studietijdmeting uitvoeren en de opleiding aan de K.U.Leuven geeft aan dat zij de studietijd niet meet omdat het beperkt aantal studenten geen representativiteit toelaat. De commissie moedigt de opleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven aan om op korte termijn en op geregelde tijdstippen studietijdmetingen uit te voeren. Zeker ook in Leuven gezien de studenten de studeerbaarheid van het programma er als eerder licht beschrijven. Op basis van de studietijdmeting aan de VUB en de gesprekken die de commissie heeft gehad bij alle opleidingen, heeft de commissie vastgesteld dat de begrote en de reële studietijd niet geheel correleren aan alle opleidingen. De vele werkstudenten die in elk van de opleidingen aanwezig zijn, kiezen er aan de UGent en de VUB vaak voor om hun studies meer te spreiden. De masterproef wordt door de meeste Gentse en Brusselse werkstudenten niet in eerste zittijd ingediend. Alle opleidingen bieden hun studenten de mogelijkheid om hun uitgestelde masterproef in de januarizittijd in te dienen. Deze studieduurverlenging wordt door de studenten zelf meestal niet als problematisch ervaren. Facet 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan alle opleidingen als goed. Alle opleidingen hanteren een divers palet aan werkvormen, hoewel het hoorcollege de dominante werkvorm is. Door de kleinschaligheid van elke opleiding verlopen deze hoorcolleges vaak sterk interactief. De commissie beveelt de Leuvense en Brusselse opleiding wel aan om meer plaats te maken voor mondelinge presentaties en werkvormen waarin studenten onder meer vergadertechnieken kunnen oefenen. De opleiding aan de UGent organiseert binnen het opleidingsonderdeel ‘Management in de gezondheidsinstellingen’ een ‘Business game’ waarin opgedane kennis en vaardigheden uit verschillende opleidingsonderdelen met elkaar worden geïntegreerd. Deze werkvorm wordt door de studenten en door de commissie gesmaakt. De opleiding aan de VUB biedt als enige een (verplichte) stage aan. Deze is vaak gelinkt met de masterproef. De stage is om die reden veeleer een onderzoeksstage dan een praktijkstage.
42
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Een aandachtspunt voor elk van de opleidingen is de bewaking van de afstemming tussen de vorm en inhoud. Hoewel de commissie in praktijk geen problemen heeft vastgesteld, beveelt ze de docenten van alle opleidingen aan om erop toe te zien dat de gebruikte werkvormen in de schoot van het opleidingsorgaan afgestemd blijven op de doelstellingen van de opleiding. De commissie heeft aan elk van de opleidingen kunnen vaststellen dat het elektronisch leerplatform zowel door studenten als docenten (inter)actief wordt gebruikt, zowel als middel voor communicatie als om cursussen en syllabi ter beschikking te stellen. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als voldoende aan de UGent en als goed aan de VUB en de K.U.Leuven. De commissie heeft in alle opleidingen een selectie van de examenvragen bestudeerd en stelt vast dat de examenvragen van academisch niveau zijn. De verschillende instellingen maken verder gebruik van een verscheidenheid aan evaluatievormen die zijn afgestemd op het toetsen of de leerdoelen zijn gerealiseerd. Toch zijn er duidelijke verschillen in aanpak. In de opleiding aan de UGent worden de examens vooral schriftelijk afgenomen omdat grote groepen studenten gelijktijdig hun examens afleggen. De Brusselse en de Leuvense opleiding maken meer gebruik van mondelinge examinering al dan niet met schriftelijke voorbereiding. De commissie beveelt alle opleidingen aan om de verschillende beoordelingsvormen structureel op elkaar af te stemmen zodat kan gegarandeerd worden dat deze beoordelingsvormen blijvend toetsen of de leerdoelen gerealiseerd zijn. De opleiding aan de UGent is vaak laattijdig klaar met haar examenplanning; ze houdt wel rekening met de noden van de vele werkstudenten. De feedback over de examens is echter beperkt en moet volgens de commissie uitgebreid worden. De opleiding aan de VUB richt zich wel zeer sterk op persoonlijke feedback aan de studenten. Facet 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef aan de UGent als voldoende en aan de VUB en de K.U.Leuven als goed. De opleidingen aan de UGent, VUB en K.U.Leuven voldoen met respectievelijk 20, 21 en 15 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen met betrekking tot de omvang van de masterproef. De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek masterproeven en aan de UGent ook enkele licentiaatsverhandelingen bestudeerd en hebben de meest recente masterproeven kunnen inkijken tijdens het bezoek. De opleidingen in vergelijkend perspectief 43 Deel 1
De masterproeven aan de VUB en de K.U.Leuven onderscheiden zich doordat uit de masterproeven blijkt dat ze door studenten met een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid zijn gemaakt. De commissie beveelt de opleiding aan de UGent aan de studenten meer kritische beschouwingen te laten formuleren in hun masterproeven. Qua vorm en omvang lijken de masterproeven zowel aan de UGent als aan de VUB nog sterk op de vroegere licentiaatsverhandelingen, met dat verschil dat de masterproeven binnen het tijdsbestek van één academiejaar voltooid moeten worden. Aan de VUB wordt de studenten echter de vrijheid gelaten om als alternatief voor de masterproef een wetenschappelijk artikel te schrijven. De commissie spoort de opleidingen aan de UGent en de VUB aan deze vorm van masterproef meer te promoten. Aan de K.U.Leuven is de masterproef een door twee of meerdere studenten gemaakt werkstuk. De commissie meent dat deze werkvorm de studenten goed voorbereidt op de praktijk van interprofessionele samenwerking, maar ze beveelt de opleiding wel aan structurele garanties in te bouwen die de individuele inbreng van de student kunnen garanderen. Bepaalde onderwerpen dienen door een ethische commissie worden goedgekeurd. In de opleiding in Leuven is dit maar zelden het geval, aan de VUB komt dit frequenter voor. In de opleiding aan de UGent dienen studenten van wie het onderzoek niet bij lopend onderzoek aansluit meestal hun onderwerp wel te laten goedkeuren door een ethische commissie. Daar stelt zich het probleem dat de periode tussen de aanvang van het academiejaar en de goedkeuring van de onderwerpen door de ethische commissie betrekkelijk lang is waardoor de studenten soms maar vier maanden meer rest om hun masterproef te maken. De commissie beveelt aan deze procedures te versnellen. De commissie laat zich tot slot heel positief uit over de manier waarop de studenten aan alle opleidingen begeleid worden bij het maken van de masterproef en de manier waarop de masterproeven worden geëvalueerd. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden aan de UGent als voldoende en aan de VUB en de K.U.Leuven als goed. Om in te stromen in de masteropleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg dienen studenten met een professioneel bachelordiploma een schakeljaar te volgen, studenten met een academische bachelor of master moeten al dan niet een voorbereidingsprogramma volgen. De toelatingscriteria verschillen bij elke opleiding.
44
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Zoals aangehaald in facet 2.3. beschouwen de Gentse en de Brusselse opleiding het schakel- en masterjaar als één geheel. Bij de rechtstreeks instromende studenten die nog geen werkervaring bezitten, moet volgens de commissie aan de UGent wel extra aandacht besteed worden aan de kennis van de zorg en het primaire proces, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het opleidingsonderdeel patiëntenbeleid. De commissie is zich bewust van het feit dat de huidige instroomverhouding in de Gentse opleiding vanuit zijn historisch gegroeid perspectief moet gezien worden en dat de groep rechtstreeks instromende studenten beperkt is. Toch dient de opleiding zeker ook rekening te houden met deze ‘nieuwe groep studenten’. De opleidingen aan de VUB en de K.U.Leuven schenken wel veel aandacht aan de opvang van deze van oorsprong zeer heterogene groep studenten. Op dit moment wordt er door de opleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven geen gebruik gemaakt van de EVC/EVK-mogelijkheden. Het zou de opleidingen volgens de commissie ten goede komen indien ze deze mogelijkheden een ruimere bekendheid zouden geven bij potentiële studenten. Hierdoor zouden de opleidingen immers meer studenten kunnen werven.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als voldoende aan de UGent en als goed aan de VUB en de K.U.Leuven. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten en de gesprekken met studenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid bij de betrokkenen docenten de commissie aan alle opleidingen positief opgevallen. De bij de opleidingen betrokken docenten zijn allen zeer competent in hun vakgebied en geven blijk van veel motivatie en geestdrift om deze kennis kwalitatief over te brengen naar de studenten. Het programma aan de UGent wordt verzorgd door docenten afkomstig uit twee vakgroepen van twee verschillende faculteiten. Hoewel dit een meerwaarde vormt voor dit programma, dienen de docenten, volgens de commissie, meer structureel met elkaar te overleggen in de schoot van de opleidingscommissie. Aan de VUB daarentegen prijst de commissie de goede coördinatie van de opleiding en de betrokkenheid van de docenten, voornamelijk afkomstig uit de vakgroep Medische Sociologie, bij de organisatie van de opleiding. Het personeelsbeleid aan de VUB en de K.U.Leuven wordt door de commissie goed bevonden. De commissie beveelt de opleiding aan de UGent aan om naast haar streven naar excellent onderzoek ook te streven naar excellent onderwijs en dit ook in bevorderingsprocedures op die manier te benaderen. De opleidingen in vergelijkend perspectief 45 Deel 1
De commissie stelde vast dat de docenten van de opleidingen master in het management en het beleid van de gezondheidszorg beschikken over verschillende mogelijkheden van onderwijsprofessionalisering. Toch worden deze mogelijkheden nog niet overal ten volle benut en beveelt de commissie aan de docenten sterker te stimuleren aan onderwijsprofessionalisering te doen. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid aan alle opleidingen als goed. De commissie heeft onder meer op basis van de publicaties die ze heeft ingekeken opgemerkt dat alle bij de drie opleidingen betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voorvloeiende publicaties zich in een brede waaier van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. De docenten van alle opleidingen betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Dit wordt door de studenten van de drie opleidingen als een grote meerwaarde ervaren. De bij de drie Vlaamse opleidingen in het management en het beleid van de gezondheidszorg betrokken docenten beschikken persoonlijk over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband. De commissie geeft de suggestie dat de opleidingen deze contacten meer gebruiken in het kader van de internationalisering van de opleidingen. Aan de opleiding aan de UGent en de VUB beveelt de commissie aan ook het beroepenveld meer te betrekken bij het onderwijs. De opleiding aan de K.U.Leuven krijgt de aanbeveling haar studenten te stimuleren na het behalen van hun masterdiploma actief te worden als onderzoeker. Facet 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als voldoende aan de UGent en de K.U.Leuven en als goed aan de VUB. De commissie toont zich tevreden met het personeelsbestand aan de VUB. De opleiding zelf zegt ook tevreden te zijn met haar personeelsbestand en dit in tegenstelling tot de opleiding aan de UGent waar de commissie heeft vastgesteld dat de opleiding op weinig personeel kan terugvallen. Als de trend van de stijgende studentenaantallen in de opleiding aan de UGent zich verder zet, is een verhoging van het personeelsbestand volgens de commissie noodzakelijk. De opleiding aan de K.U.Leuven kan terugvallen op een beperkt kerndocentenkorps. Vele docenten hebben veel grotere onderwijsopdrachten aan andere opleidingen. De commissie meent daarom dat de betrokken docenten blijvend oog moeten hebben voor de kleine groep studenten uit de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Temeer daar de opleiding naar de toekomst een nieuwe manama-opleiding wil inrichten die gedeeltelijk door
46
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
hetzelfde docentenkorps zal gedragen worden.In de nabije toekomst zal een deel van het docentenkorps van de opleiding aan de UGent en de VUB op emeritaat gaan. De commissie kon met tevredenheid vaststellen dat beide opleidingen reeds actief met de opvolging van deze docenten bezig zijn.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen De materiële voorzieningen waarover de masteropleidingen in het management en het beleid van de gezondheidszorg beschikken worden door de visitatiecommissie aan alle opleidingen als voldoende beoordeeld. De commissie heeft aan elke instelling een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor studenten en docenten voorhanden is. Aan de UGent wordt de infrastructuur waarover de opleiding beschikt systematisch gerenoveerd. De reeds gemoderniseerde lokalen beschikken over alle moderne projectiemiddelen en ruime internetfaciliteiten. Het is belangrijk dat het tekort aan leslokalen vlug wordt weggewerkt. Aan de VUB ogen de lesruimtes van de opleiding enigszins verouderd, maar ze beschikken wel over moderne projectiemiddelen en voldoen zeker aan de behoeften van de studenten. De colleges van de opleiding aan de K.U.Leuven vinden plaats op twee campussen: campus St.-Raphaël en campus Gasthuisberg. Hoewel beide campussen voldoen aan de noden van de studenten en de docenten, stelt de commissie een discrepantie vast tussen beide: daar waar de campus Gasthuisberg zeer modern is, is de campus St.-Raphaël tamelijk verouderd. De visitatiecommissie bracht ook een bezoek aan de bibliotheken van de gevisiteerde opleidingen. Deze werden door de commissie positief bevonden. De Gentse bibliotheek dient volgens de commissie wel nog meer recente en actuele literatuur in het vakdomein ter beschikking te stellen. De openingsuren van de Medische bibliotheek aan de VUB zijn voorlopig nog een hinderpaal voor de werkstudenten. In de toekomst zal dit probleem verholpen worden daar deze bibliotheek ’s avonds langer open zal zijn. Alle opleidingen beschikken ook over moderne computerfaciliteiten met internettoegang. Er wordt binnen de opleidingen ook intensief gebruik gemaakt van de voorziene digitale leeromgeving.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 47 Deel 1
Facet 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als goed aan alle opleidingen. Aan alle instellingen worden zowel op het centraal niveau als op het niveau van de opleiding initiatieven genomen in het kader van studiebegeleiding. Tijdens SID-ins en afstudeerbeurzen worden abituriënten geïnformeerd over de studiemogelijkheden. De studenten van de opleiding aan de VUB zijn vol lof over de persoonlijke opvang van beginnende studenten en abituriënten door de docenten. De studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De commissie stelde vast dat in het algemeen beschouwd ook de lesgevers zeer toegankelijk zijn. De Gentse opleiding heeft voor haar informatieverstrekking, de organisatie en coördinatie van de opleiding een curriculummanager ingezet, die volgens de commissie ook als centraal ankerpunt voor de studenten – wat nu nog wordt gemist – zou kunnen optreden. Aan de K.U.Leuven is het studentensecretariaat het eerste aanspreekpunt voor de studenten. De begeleidende rol van het studentensecretariaat krijgt er een ruime invulling. Toch meent de commissie dat de opleiding zich daarnaast meer zou kunnen concentreren op een meer proactieve aanpak van de studiebegeleiding zoals wel het geval is aan de opleiding aan de VUB. Aan de VUB worden studenten die twijfelen over het opgeven van hun studies op gesprek gevraagd bij de aan de faculteit verbonden studietrajectbegeleider. Ook de opleiding aan de UGent is volgens de commissie gebaat met een meer proactieve aanpak van haar studiebegeleiding
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als voldoende aan de UGent en de K.U.Leuven en als goed aan de VUB. Alle opleidingen worden periodiek geëvalueerd. Aan de VUB is de commissie overtuigd van de goede werking van het kwaliteitszorgsysteem en heeft ze kunnen vaststellen dat de opleiding zich mede door dit systeem van kwaliteitszorg goed bewust is van haar sterke en zwakke punten. De commissie hoopt dat de opleiding op het vlak van kwaliteitszorg blijft voortgaan op de ingeslagen weg. Ook de opleiding aan de UGent is zich volgens de commissie bewust van haar sterktes en haar zwaktes. Om de zwaktes adequaat te kunnen remediëren zou de Gentse opleiding zich formeler moeten organiseren door de opleidingscommissie frequenter samen te roepen. Op die manier kunnen de zaken die in de opleiding nog op stapel staan snel en adequaat geïmplementeerd worden. Het universiteitsbrede kwaliteitszorgsysteem van de K.U.Leuven behelst volgens de commissie slechts een beperkt seg-
48
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
ment van de kwaliteitszorg: studenten evalueren hun docenten met betrekking tot de opleidingsonderdelen. De evaluatie gebeurt volgens de commissie dus veeleer in functie van de docent dan in functie van de opleiding. De K.U.Leuven organiseert om de acht jaar een curriculumbevraging. De commissie beveelt aan deze bevraging frequenter te organiseren. De commissie betreurt ook dat de opleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven (nog) geen studietijdmeting hebben uitgevoerd. Facet 5.2. Maatregelen ter verbetering De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed aan alle opleidingen. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleidingen de bemerkingen van de vorige visitatiecommissie ter harte hebben genomen. De opleidingen zijn ook aan de slag gegaan met de bevindingen van hun eigen zelfevaluatie. De commissie is tevreden met de kritisch-reflectieve manier waarop de opleidingen hun zelfevaluatierapport hebben opgesteld en prijst de volledigheid van het zelfevaluatierapport aan de K.U.Leuven. Facet 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende aan de UGent en aan de VUB en als excellent aan de K.U.Leuven. In het opleidingsorgaan van alle opleidingen merkt de commissie een actieve studentenparticipatie op. Aan de K.U.Leuven is de studentenvertegenwoordiging volgens de commissie zeer goed en doeltreffend georganiseerd en omvat deze een uitgebreide dienstverlening naar de studenten toe. Ook aan de VUB zorgen de studentenvertegenwoordigers voor een goede communicatie van de door de opleidingsraad genomen beslissingen. Daarenboven vinden de studenten met hun problemen steeds gehoor op de opleidingsraad. In de opleiding aan de UGent verlopen de contacten tussen studenten en docenten vooral informeel aangezien de opleidingscommissie er volgens de visitatiecommissie te weinig formeel samenkomt. Deze opleiding dient volgens de commissie tevens haar studentenvertegenwoordigers te stimuleren meer te communiceren met hun achterban. De contacten met de alumni en het beroepenveld verlopen aan de UGent en de VUB eerder sporadisch. Zoals eerder vermeld, spoort de commissie aan dat beide opleidingen een reflectiegroep met vertegenwoordigers van de alumni en het beroepenveld zouden oprichten. De commissie hoopt dat de plannen in die richting die de opleidingen reeds hebben opgevat, spoedig ten uitvoer zullen gebracht worden. De commissie toont zich uitermate tevreden met de manier waarop de opleiding aan de De opleidingen in vergelijkend perspectief 49 Deel 1
K.U.Leuven is ingebed in het netwerk van het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap. Dankzij dit netwerk staan de docenten in direct contact met een brede waaier aan spelers in het beroepenveld. Via de door het Centrum uitgebouwde permanente vorming bereikt de opleiding heel wat van haar afgestudeerden. Volgens de commissie is deze synergie tussen deze talrijke actoren voorbeeldig.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding aan de UGent als voldoende en aan de VUB en de K.U.Leuven als goed. Aan alle opleidingen reflecteren de examenvragen het academisch niveau van de masteropleiding. Hetzelfde geldt voor de masterproeven die de visitatiecommissie heeft bestudeerd aan de verschillende opleidingen, al is de kwaliteit van de masterproef in de opleiding aan de UGent nog niet optimaal zoals beschreven in facet 2.8. Uit de gesprekken met afgestudeerden die de commissie voerde, blijkt verder dat de afgestudeerden erg tevreden zijn over de genoten opleiding. Ze geven aan goed voorbereid te zijn op de arbeidsmarkt en de meerwaarde van de opleiding zeker in te zien. De afgestudeerden aan de K.U.Leuven en de VUB geven aan dat ze dankzij deze opleiding een positieve carrièrewissel hebben gemaakt. De afgestudeerden van beide opleidingen bestrijken ook een breed veld van beroepen, waar de afgestudeerden van de opleiding aan de UGent vooral in ziekenhuizen tewerkgesteld blijven. De doorstroom naar functies in het overheidsbeleid vanuit de Gentse opleiding is beperkt. De commissie raadt de opleiding dan ook aan zich sterker te focussen op managementvakken en op de beleidsdimensie. In de opleidingen aan de VUB en de K.U.Leuven beveelt de commissie aan de leidinggevende vaardigheden explicieter aan bod te laten komen. Facet 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende aan de UGent en de VUB en als goed aan de K.U.Leuven. De opleidingsverantwoordelijken van de masters in het management en het beleid van de gezondheidszorg hebben geen expliciete streefcijfers geformuleerd. De studentengroepen zijn aan alle opleidingen betrekkelijk klein. Aan de opleidingen aan de UGent en de VUB heeft de commissie vastgesteld dat de helft van de studenten hun studietraject niet beëindigen. Aan de K.U.Leuven is er een uitval van 30% van de ingeschreven studenten.
50
De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
IV
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleiding is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt.
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 51 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V Voldoende voldoet aan de basiseisen O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Het facet 2.4 ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten (ECTScredits).
52
Tabel met scores, onderwerpen en facetten Deel 1
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 53 Deel 1
+ G E + E G G Ok V G G V V + G G V
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
Onderwerp 2: Programma
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Facet 2.3. Samenhang van het programma
Facet 2.4. Studieomvang
Facet 2.5. Studietijd
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
Facet 2.8. Masterproef
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
Onderwerp 3: Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
UGent – master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
Medisch – Sociale Wetenschappen en Gerontologie
V
V
G
+
V
V
G
V
V
Ok
V
G
V
+
G
V
+
VUB – master in management, zorg en beleid in de gerontologie
O
V
G
+
V
V
G
V
V
Ok
G
G
V
+
V
V
+
VUB – master na master in gerontological sciences
V
V
V
+
V
O
V
V
V
Ok
O
V
O
-
V
O
-
VUB, UA, UGent – master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
54
Tabel met scores, onderwerpen en facetten Deel 1 + V G + V G G + G V
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Facet 4.2. Studiebegeleiding
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
Onderwerp 6: Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Facet 6.2. Onderwijsrendement
UGent – master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Onderwerp 4: Voorzieningen
Medisch – Sociale Wetenschappen en Gerontologie
V
G
+
V
V
G
+
G
V
+
VUB–master in management, zorg en beleid in de gerontologie
V
V
+
V
V
G
+
G
V
+
VUB – master na master in gerontological sciences
V
V
+
O
O
O
-
V
V
+
VUB, UA, UGent – master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 55 Deel 1
+ G V + G G V Ok V G V V V + V G V
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
Onderwerp 2: Programma
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Facet 2.3. Samenhang van het programma
Facet 2.4. Studieomvang
Facet 2.5. Studietijd
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
Facet 2.8. Masterproef
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
Onderwerp 3: Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
UGent
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
Medisch - Sociale Wetenschappen en Gerontologie: master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
G
G
G
+
G
G
G
G
V
Ok
V
G
G
+
V
G
+
VUB
V
G
G
+
G
G
G
G
V
OK
V
G
G
+
G
G
+
K.U.Leuven
56
Tabel met scores, onderwerpen en facetten Deel 1 + V G + V G V + V V
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Facet 4.2. Studiebegeleiding
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
Onderwerp 6: Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Facet 6.2. Onderwijsrendement
UGent
Onderwerp 4: Voorzieningen
Medisch - Sociale Wetenschappen en Gerontologie: master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
V
G
+
V
G
G
+
G
V
+
VUB
G
G
+
E
G
V
+
G
V
+
K.U.Leuven
Deel 2 Opleidingsrapporten
I
Universiteit Gent Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de UGent. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 16 en 17 oktober 2008. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld met gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld en met het bestuderen van facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 61 Deel 2
dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De master in het management en het beleid van de gezondheidzorg is een omvorming van de licentie Medisch-Sociale Wetenschappen optie ‘Beheer en beleid van Verzorginginstellingen’ naar aanleiding van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. In het academiejaar 2005–2006 werd gestart met het schakelprogramma van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Tezelfdertijd werd de bestaande optierichting ‘Beheer en Beleid van Verzorgingsinstellingen’ van de licentie Medisch-Sociale Wetenschappen afgebouwd vanaf het academiejaar 2005–2006. De opleiding Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg van de Universiteit Gent maakt deel uit van de opleidingen die georganiseerd worden binnen de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. In het academiejaar 2007–2008 schreven 34 studenten zich in in het masterjaar. Hiervan volgden 21 studenten het voltijds modeltraject en 8 studenten volgden het traject ‘deeltijds’. In dit rapport beoordeelt de commissie de masteropleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakelprogramma en het voorbereidingsprogramma zijn niet het voorwerp van de visitaties maar worden in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakel- en voorbereidingsprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakelprogramma. Het oordeel van de commissie heeft betrekking op de opleiding met al haar afstudeerrichtingen en vormen, tenzij anders vermeld.
62
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van opleiding
Algemene beschrijving De opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg heeft volgens het zelfevaluatierapport, als uitgangspunt de heel eigen finaliteit van de gezondheidszorg voor wat betreft het management en beleid. Het management van zorginstellingen en het gezondheidszorgbeleid vragen immers om specifiek hiervoor opgeleide mensen die enerzijds in staat zijn om de maatschappelijke, ethische, juridische context waarin deze zorginstellingen functioneren goed te begrijpen en die anderzijds in staat zijn om zorginstellingen op een succesvolle wijze te beheren of het (overheids-)beleid ten aanzien van de zorgsector mede vorm te geven. Een goed management in zorginstellingen veronderstelt volgens het zelfevaluatierapport van de opleiding dat men oog heeft voor de patiënt en het personeel, maar dat men tegelijkertijd ook de financiële leefbaarheid van de instelling in beschouwing neemt. Maatschappelijke verantwoording en economisch inzicht zijn aldus basisvereisten voor een goed beleid. Een belangrijke doelstelling van de master is het aanleren van een kritische en wetenschappelijke attitude ten aanzien van het beheer en beleid van zorginstellingen. Het is de doelstelling van de opleiding om studenten de nodige bagage mee te geven zodanig dat ze op middenkader en topkaderniveau in zorginstellingen kunnen functioneren of dat ze mede vorm kunnen geven aan het overheidsbeleid ten aanzien van dergelijke instellingen. De opleiding beoogt de studenten toekomstgericht voor te bereiden op de professionele en wetenschappelijke wereld. De voorloper van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg richtte zich vooral op professionele bachelors in de verpleegkunde en vroedkunde. Sinds haar omvorming tot een eenjarige master richt de opleiding zich naast de voornoemde doelgroep ook op een ander doelpubliek van onder meer houders van een academisch bachelordiploma. Een tweede kenmerk van deze opleiding is dat ze zich zowel richt op werkstudenten als reguliere studenten. Deze gemengde doelgroep heeft zijn consequenties zowel voor de inhoud als de organisatie van het programma.
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 63 Deel 2
De doelstellingen van de opleiding zijn uitgewerkt op basis van het competentiemodel van de UGent: Competentiegebied 1: Competentie in management & beleid en aanverwante wetenschappen M.1.1. Een gevorderd inzicht in het begrippenkader van het management en het beleid aanwenden bij het analyseren en evalueren van complexe situaties in de zorgsector, met name financieel beheer, patiëntenbeleid en personeelsbeheer. M.1.2. Inzichten uit verschillende wetenschappen (zoals economie, accounting, toegepaste bedrijfspsychologie en sociologie) integreren bij het kritisch analyseren en verklaren van complexe financieel-economische, gezondheidseconomische, organisatorische en beleidsaspecten. M.1.3. Inzichten en evoluties in de maatschappelijke en de zorgkundige context van de gezondheidszorg hanteren bij de analyse van complexe managementproblemen en beleidssuggesties. M.1.4. Op basis van wetenschappelijk inzicht het voortdurend kritisch in vraag stellen van het bedrijfskundig gebeuren en het beleid in de gezondheidszorg. M.1.5. Verschillende paradigma’s in de management- en beleidswetenschappen gebruiken bij de verklaring van complexe management- en beleidsaspecten. M.1.6. Algemeen inzicht hebben in de wetenschappelijke literatuur van het vakgebied en primaire bronnen origineel gebruiken. Competentiegebied 2: Wetenschappelijke competentie in management & beleid en aanverwante wetenschappen M.2.1. Een onderzoeksplan uitwerken met een wetenschappelijke vraagstelling om een management en/of beleidsvraagstuk te bestuderen. M.2.2. Internationaal wetenschappelijk onderzoek in de sociaal-medische wetenschappen en de management- en beleidswetenschappen gebruiken en op een innoverende manier een eigen onderzoekskader creëren. M.2.3. Het selecteren en uitvoeren van de juiste wetenschappelijke analyse van problemen van management en beleid. M.2.4. De resultaten van eigen onderzoek kunnen verwerken, analyseren, interpreteren en rapporteren in een wetenschappelijk verantwoord verslag, masterproef of artikel. M.2.5. Het interpreteren en rapporteren van de resultaten van een wetenschappelijke analyse. Competentiegebied 3: Intellectuele competentie M.3.1. Management- en beleidsprincipes vertalen en gebruiken om complexe problemen te begrijpen, te analyseren en op te lossen. M.3.2 Nieuwe trends in de management- en beleidswetenschappen detecteren en kritisch toepassen op organisaties in de gezondheidszorg.
64
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
M.3.3. Een standpunt innemen ten aanzien van een complex bedrijfskundig of beleidsprobleem en de wetenschappelijke waarde ervan evalueren. M.3.4. Het bezitten van een onderzoekende houding en een ingesteldheid van levenslang leren om zo bij te dragen tot het beter functioneren van een organisatie in de gezondheidszorg of van de gezondheidszorg zelf. Competentiegebied 4: Competentie in samenwerken en communiceren M.4.1. Schriftelijk rapporteren van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek in de management- en beleidswetenschappen in kwaliteitsvolle rapporten en in een masterproef. M.4.2. Eigen onderzoek in de management- en beleidswetenschappen presenteren en verantwoorden aan verschillende doelgroepen met hun eigen specifieke behoeften. M.4.3. In team werken aan een complexe probleemstelling in de management- en beleidswetenschappen. Competentiegebied 5: Maatschappelijke competentie M.5.1. De maatschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkelingen in de wet- en regelgeving in de (Vlaamse, Belgische en Europese) gezondheidszorg koppelen aan beleids- en bedrijfskundige veranderingen. M.5.2. De basisprincipes van gezondheidsrecht en ethiek kennen, toepassen en integreren in eigen wetenschappelijk onderzoek. M.5.3. De rol van professionals in een organisatie en hun bijdrage tot het succesvol management en beleid inschatten. Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed. De commissie toont zich tevreden met de heldere manier waarop de doelstellingen van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg zijn geformuleerd. De algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding aanduidt, zijn in overeenstemming met artikel 58 van het Structuurdecreet. Het niveau van de opleiding sluit volgens de visitatiecommissie aan bij het niveau dat verwacht wordt bij een masteropleiding. De doelstellingen besteden de nodige aandacht aan het bijbrengen van wetenschappelijk disciplinaire basiskennis. De opleiding werkte voor het opstellen van haar doelstellingen met een centraal door de universiteit ondersteund competentiemodel waardoor de competenties overzichtelijk worden voorgesteld. De commissie is tevreden dat ook de studenten betrokken geweest zijn bij het opstellen van de doelstellingen. De commissie kon tijdens haar gesprekken ook vaststellen dat de opleidingsdoelstellingen bij de studenten goed bekend zijn. De opleidingscompetenties werden oorspronkelijk ook afgestemd met UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 65 Deel 2
een aantal algemeen directeuren van ziekenhuizen en woon- en zorgcentra in Vlaanderen. De doelstellingen zijn er op gericht de competenties te beheersen die nodig zijn voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker. Toch vindt de commissie het een gemiste kans dat het werkveld niet blijvend intensief bij de opleiding betrokken is. De commissie beveelt de opleiding aan om in haar opleidingsdoelstellingen meer aandacht te tonen voor de internationale dimensie van de opleiding. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende. De commissie toont zich tevreden over het feit dat de opleidingsdoelstellingen initieel afgestemd werden op de behoeften van het werkveld aangezien deze in het verleden mede in samenspraak met hen werden opgesteld. De afstemming van de opleidingsdoelstellingen op de behoeften die bij het werkveld leven, dienen structureler te verlopen zodat de competenties blijvend op de veranderende behoeften van het werkveld zouden zijn afgestemd. De commissie beveelt de opleiding aan een regelmatig samenkomende resonantiegroep op te richten waarin zowel representatieve vertegenwoordigers van het werkveld als van de afgestudeerden zetelen. De master in het management en het beleid van de gezondheidszorg richt zich zowel naar toekomstige managers van zorginstellingen als naar toekomstige beleidsverantwoordelijken die mee vorm zullen geven aan het zorgbeleid. De opleiding aan de UGent vergelijkt zich met betrekking tot haar domeinspecifieke doelstellingen tot op zekere hoogte met die van de VUB. De opleiding wil niet op specifieke functies voorbereiden, maar wil de studenten nieuwe competenties aanleren waarbij vooral de attitude van een kritisch-wetenschappelijke ingesteldheid en de bereidheid tot permanente zelfstudie centraal staan. De commissie meent dat de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen ruimschoots tegemoet komen aan de eisen van de (buitenlandse) vakgenoten. De domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen sluiten bovendien nauw aan bij het door de visitatiecommissie geformuleerde referentiekader. De opleiding zou zich volgens de commissie naast de houders van een professioneel bachelordiploma meer moeten richten op studenten die na deze masteropleiding een staf- of beleidsfunctie gaan vervullen zonder dat ze al zorgervaring hebben. In concreto gaat het dan om de studenten die rechtstreeks uit een academische bachelor (of master) instromen.
66
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving Masterprogramma Opleidingsonderdeel
Semester
Studiepunten
Zorgethiek
2
3
2
Medisch en paramedisch recht
1
6
3
Patiëntenbeleid
1
4
4
Gezondheidseconomie
2
6
5
Financieel beheer
1
4
6
Human Resources Management
2
5
7
Management in de gezondheidsinstellingen
1
6
8
Met goedkeuring van de faculteit: vak(ken) te kiezen voor een totaal van 6 studiepunten uit de opleidingsprogramma’s van de UGent
9
Masterproef
1
6 J
20
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het programma van de opleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding, zowel wat betreft haar niveau, haar oriëntatie als haar domeinspecifieke eisen. Het programma biedt de studenten dan ook de kans om de vooropgestelde eindkwalificaties te bereiken. Het gesprek dat de visitatiecommissie met de studenten van de opleiding had, bracht wel aan het licht dat zij van mening zijn dat de opleiding vooral gericht is op de ziekenhuiswereld. Daarnaast besteedt de opleiding wel heel wat aandacht aan de klinische aspecten van de discipline, maar zou volgens de commissie het managementaspect sterker moeten worden belicht in het programma. Om dit te remediëren beveelt de commissie de opleiding in eerste instantie aan om na het afstuderen van de studenten met hen rond de tafel te gaan zitten en na te gaan UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 67 Deel 2
of ze de doelstellingen van de opleiding na afloop in het programma verwezenlijkt hebben gezien. Zoals reeds vermeld, strekt het volgens de commissie tot aanbeveling om een resonantiegroep met oud-studenten en werkgevers op te richten die regelmatig feedback kan geven bij het doel en het programma van de opleiding. Tijdens de gesprekken werd het de commissie duidelijk dat de opleidingsverantwoordelijken een duidelijke en transparante relatie tussen de opleidingsonderdelen en de competenties hebben gerealiseerd. De inhoud van het programma biedt de studenten dan ook de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te behalen. Facet 2.2. Academische en professionele gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat in het programma veel aandacht wordt besteed aan kennisontwikkeling en aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden van de studenten. Studenten worden actief betrokken bij de lopende wetenschappelijke onderzoeksprojecten en maken voor verschillende opleidingsonderdelen gebruik van artikels uit de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur. Aan de opleiding zelf is geen opleidingsgerelateerde vakgroep verbonden die eigen onderzoek doet. Twee vakgroepen uit twee faculteiten leveren wel de docenten aan. Hoewel de commissie overtuigd is van de meerwaarde van het aanleveren van docenten voor deze opleiding vanuit twee verschillende faculteiten, beveelt de commissie aan dat deze docenten meer op een meer gestructureerde manier – in de schoot van de opleidingsraad – in overleg zouden treden met elkaar omtrent de finesses van het programma. Op die manier kan de opleiding garanderen dat het programma de vooropgestelde eindkwalificaties blijft concretiseren in het opleidingsprogramma. De commissie toont zich positief over de contacten die er bestaan met de Vlerick Leuven Gent Management School. Deze managementschool heeft een onderzoekscentrum met verschillende ziekenhuizen in het Vlaamse land. De studenten kunnen geregeld gebruik maken van de onderzoeksrapporten en de expertise die opgebouwd is in dit onderzoekscentrum. Dit helpt hen ook om toegang te krijgen tot de praktijkwereld, wat vaak belangrijk is bij het uitwerken van de masterproef. De commissie stelde vast dat er een gedegen aansluiting is van het programma bij de huidige ontwikkelingen in het wetenschapsgebied van de opleiding. De integratie tussen onderwijs en onderzoek – vooral doordat de docenten hun eigen onderzoek betrekken in hun onderwijsactiviteiten – wordt door de studenten gesmaakt. Toch zou de opleiding ook op het vlak van onderzoeksgericht onderwijs meer aandacht voor internationalisering moeten hebben door onder meer het uitwisselen van gastdocenten of door het opzetten van internationale weken met studenten uit
68
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
ndere landen. De commissie geeft de opleiding de suggestie mee om buitenlandse a docenten in de marge van congressen één of meerdere gastcolleges aan de opleiding te laten geven. Wat betreft de in de opleiding gedoceerde zorgethiek, is de commissie van mening dat deze te sterk gebaseerd is op verpleegkundige ethiek. De commissie beveelt aan deze te enge invulling van ethiek te verbreden. Opdat de aansluiting van het programma bij de actuele beroepspraktijk geoptimaliseerd zou worden, beveelt de commissie de opleiding tot slot nog aan om op meer regelmatige tijdstippen een gestructureerd overleg met het werkveld te organiseren. Facet 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. Het schakelprogramma en het masterprogramma kennen een intense coherentie. De opleiding geeft aan beide programma’s als één geheel te beschouwen. Studenten die niet via het schakelprogramma instromen, blijken niet altijd over dezelfde competenties te beschikken bij aanvang van de master. Dit gemis wordt grotendeels opgevangen door de sterke interactie die er binnen de studenten van de opleiding aanwezig is. De commissie beveelt aan dat de opleiding de mindere kennis van onderzoeksvaardigheden bij instromende bachelors remedieert door hen van bij de aanvang van de master intensief te begeleiden. De commissie vindt dat het schakelen masterprogramma op een voldoende manier logisch en sequentieel zijn opgebouwd. De studenten van het masterjaar stelden in hun gesprek met de commissie dat er hier en daar enige overlap is tussen de verschillende opleidingsonderdelen. Hoewel dit niet door alle studenten als storend werd ervaren, raadt de commissie de opleiding aan om de specifieke vakinhouden met alle betrokken docenten op een meer formele manier te bepalen. Opdat dit zou verwezenlijkt worden, komt volgens de visitatiecommissie de opleidingscommissie op dit ogenblik te weinig samen. Het masterprogramma kent op zich een goede samenhang. Het aantal keuzeopleidingsonderdelen is beperkt tot zes studiepunten maar het geeft de studenten wel enige vrijheid om enkele eigen accenten te leggen in het programma. De commissie suggereert dat op het einde van het masterprogramma mogelijk een integratie van diverse onderdelen in de vorm van een capitum selectum kan worden gegeven in het kader van een meer multidisciplinaire benadering. De commissie formuleert dit adviesdaar ze de mening is toegedaan dat er op dit ogenblik nog te weinig disciplineoverschrijdende elementen in het programma vervat zitten. Facet 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 69 Deel 2
Facet 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de masteropleiding als voldoende. Tot op heden is er geen studietijdmeting van het masterjaar in het management en het beleid van de gezondheidszorg uitgevoerd. Deze zal aangevraagd worden voor het academiejaar 2009–2010. Er werd wel reeds via een bevraging in zowel het schakeljaar als het masterjaar gepoogd om een inzicht te krijgen in de studiebelasting. Een bevraging op papier werd uitgevoerd bij de studenten die het schakeljaar en het masterjaar volgden in het academiejaar 2007–2008. De commissie betreurt dat er tot op heden geen studietijdmeting is geweest aangezien de studiebelasting door de studenten tijdens de gesprekken met de commissie wisselend wordt aangegeven. De commissie beveelt de opleiding aan om sowieso de overeenstemming tussen de reële en de begrote studietijd in het oog te houden, in het bijzonder in het belang van de vele werkstudenten in de opleiding. Dit feit heeft de commissie er toe gebracht om dit facet als voldoende te beoordelen. Op basis van de zelfstudie van de opleiding en de gesprekken die de commissie tijdens haar visitatiebezoek heeft gehad, heeft ze de indruk dat de verhouding tussen de reële en de begrote studietijd in evenwicht is. Het eerste semester wordt qua vakkenpakket door de studenten als zwaarder ervaren dan het tweede semester. Dit wordt door de studenten zelf niet als problematisch ervaren. Op die manier kunnen ze zich in het tweede semester immers meer toeleggen op hun masterproef. Deze masterproef zelf veroorzaakt bij sommige studenten een studievertraging. De commissie adviseert in deze dan ook om de masterproef enigszins bij te sturen. De opleiding biedt nu al de mogelijkheid aan studenten om hun masterproef in de januarizittijd in te dienen. De commissie is van mening dat studenten die hun masterproef uitstellen, door de opleiding sterk moeten gestimuleerd worden hun masterproef dan in de januarizittijd binnen te leveren. De commissie is de mening toegedaan dat de colleges goed gespreid zijn in het belang van de werkstudenten. De studenten geven vooral aan dat de opleiding zwaar maar haalbaar is in combinatie met een voltijdse job. Tijdens haar bezoek stelde de commissie vast dat de studietijd geen expliciet voorwerp van kritiek uitmaakt bij studenten en afgestudeerden.
70
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding relatief veel hoorcolleges bevat. Doordat de opleiding bestaat uit een relatief kleine groep studenten is het mogelijk om deze colleges sterk interactief te maken. De studenten – en ook de visitatiecommissie – appreciëren dat de meeste docenten op deze interactieve manier les geven. In diverse opleidingsonderdelen krijgen de studenten ook zelfstudieopdrachten als aanvulling op de hoor- en werkcolleges. Onder de vorm van een ‘Business game’ in het opleidingsonderdeel ‘Management in de Gezondheidsinstellingen’ worden de opgedane kennis en vaardigheden uit andere opleidingsonderdelen met elkaar geïntegreerd. Deze werkvorm wordt door de studenten en evenzo door de commissie gesmaakt. Hoewel de commissie geen problemen heeft vastgesteld met betrekking tot de verschillende werkvormen, beveelt ze de opleiding aan dat de kwaliteitsbewaking van de verschillende werkvormen een taak wordt van de opleidingscommissie zodat de opleiding kan verzekeren dat de werkvormen afgesteld blijven op de behoeften van de opleiding. De commissie toont zich daarnaast ook zeer tevreden met de interactieve manier waarop studenten en docenten het elektronisch leerplatform Minerva dynamisch gebruiken. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende. De visitatiecommissie heeft verschillende examenvragen bestudeerd en heeft geconstateerd dat deze van een academisch niveau zijn, gericht op het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes, maar dat ze nog te veel schriftelijk worden afgenomen. De docenten zeggen zich hiertoe genoodzaakt te zijn aangezien ze ook aan andere (grotere) opleidingen examineren en een mondelinge vorm van examineren niet haalbaar zou zijn qua tijdsbesteding. De commissie beveelt de opleiding aan om voor deze kleine groep studenten wel andere dan schriftelijke examenvormen te voorzien voor die opleidingsonderdelen waarvoor schriftelijke examinering geen expliciete meerwaarde biedt. De commissie beveelt de opleiding aan om de verschillende vormen van examineren in de opleidingscommissie meer op elkaar af te stemmen en tegelijkertijd een grotere variatie in de manieren van examineren te verwezenlijken. Bij de planning van de examens wordt volgens de werkstudenten waarmee de commissie tijdens haar bezoek heeft gesproken, rekening gehouden met hun specifieke UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 71 Deel 2
noden. De examenplanning zelf bereikt de studenten laattijdig. De commissie beveelt aan dit te remediëren. Na het afleggen van de examens is de feedback die de studenten krijgen beperkt. De commissie beveelt aan dat de docenten aan hun studenten meer expliciet de mogelijkheid zouden bieden om de antwoorden op de examenvragen te bespreken. De transparantie van de evaluatie kan op dit vlak duidelijk nog verbeterd worden. Facet 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef voor het behalen van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg kan twee basisvormen aannemen: een literatuurstudie of een empirisch (wetenschappelijk of praktijk) onderzoek. In het tweede semester van het schakelprogramma wordt er voor alle studenten een informatiesessie over de masterproef georganiseerd. Hierbij wordt een lijst van mogelijke masterproefonderwerpen voorgesteld, die werden aangebracht door de ZAP-leden. Ook vanuit het Universitair Ziekenhuis Gent en andere instellingen worden onderwerpen aangeboden. Studenten kunnen ook zelf aan een eventuele promotor een masterproefonderwerp voorstellen. Vanuit de ethische commissie is een medewerker verbonden aan het Universitair Ziekenhuis te Gent aangesteld om aanvragen voor de ethische commissie voor masterproeven te begeleiden. Voor de aanvang van de masterproef moet de student een aanvraag indienen. Deze wordt op de examencommissie grondig behandeld en al dan niet goedgekeurd. Na elk contact met de promotor en/of copromotor wordt door de student een beknopt verslag in een masterproef-opvolgingsdocument gemaakt. Dit opvolgingsdocument wordt via e-mail overgemaakt aan de curriculummanager en de promotor en/ of copromotor. Gezien het risico bestaat dat (vooral) werkstudenten hun masterproef niet afwerken, neemt de opleiding zich voor de mogelijkheid dat studenten de masterproef verdedigen in een januari zittijd meer bekend te maken. De beoordeling van de masterproef gebeurt door de promotor, de eventuele copromotor en twee commissarissen die door de examencommissie worden aangeduid. Vóór de verdediging maken de promotor, de copromotor en de commissarissen een globale beoordeling van het werk op grond van het ingeleverde document. De masterproef wordt vervolgens door de student openbaar verdedigd. De beoordelingscriteria worden aan de studenten geëxpliciteerd via de richtlijnen voor de masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als voldoende.
72
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek elk een aantal eindverhandelingen uit het vroegere licentiaatsprogramma uitgebreid bestudeerd, en de meest recente eindverhandelingen kunnen inkijken tijdens het bezoek. De masterproef beslaat 20 studiepunten op 60, waarmee wordt voldaan aan de decretale eisen ter zake. De diverse masterproeven zijn volgens de commissie van een matige kwaliteit. De commissie merkt vooreerst op dat de masterproeven enigszins lijden onder het gebrek aan onderzoeksvaardigheid van de studenten. In de master is er volgens de commissie te weinig reflectie over de kwaliteit van het onderzoek en de onderzoeksresultaten. De commissie beveelt aan, de studenten meer kritische beschouwingen bij hun onderzoek te laten formuleren. De commissie beseft dat een masterproef op één academiejaar volledig tot stand moet komen en dat tijdsgebrek kan wegen op de kwaliteit van het afgeleverde werk. Elk onderwerp dient, indien niet voortbouwend op een bestaand onderzoek, te worden goedgekeurd door de ethische commissie. De periode tussen de aanvang van het academiejaar en het besluit van de ethische commissie is vaak redelijk lang. Dit heeft tot gevolg dat er soms maar een periode van vier maanden overblijft waarin de masterproef dient te worden gemaakt opdat de student nog in eerste zittijd zou kunnen indienen. De commissie beveelt aan de procedures met betrekking tot de ethische commissie te versnellen. Op dit ogenblik lijkt de masterproef qua vorm en omvang nog sterk op de vroegere licentiaatsverhandeling, alleen dient deze op veel kortere tijd te worden verwezenlijkt. De commissie pleit daarom voor een omvorming van de masterproef. De commissie wenst daarom de mogelijkheid te suggereren om de masterproef te vervangen door een wetenschappelijk artikel. Een bijkomend argument om deze vervanging door te voeren is het feit dat op dit ogenblik de masterproef meer tijd in beslag neemt dan de voor de masterproef begrote tijd. De academische bachelors worden minder goed voorbereid op het uitvoeren van de masterproef. Schakelstudenten kunnen op het einde van het schakeljaar al een keuze maken met betrekking tot het onderwerp van de masterproef. De studenten die instromen zonder het schakelprogramma te hebben gevolgd zijn in sommige gevallen ook minder bekend met bijvoorbeeld de nodige bronnen of het werken met de bibliotheekcatalogus. De commissie beveelt een sterkere begeleiding van deze groep studenten aan van bij de aanvang van het academiejaar zoals vermeld in f acet 2.3. De commissie wenst haar appreciatie uit te drukken voor de manier waarop de masterproef wordt begeleid: er bestaan uitgebreide richtlijnen voor het schrijven van de masterproef en daarnaast wordt copromotorschap van een docent uit een andere faculteit sterk aangemoedigd. De studenten zelf tonen zich ook tevreden met de begeleiding die ze krijgen in het kader van de masterproef. De commissie laat zich tenslotte ook nog positief uit over de wijze waarop de masterproeven worden beoordeeld. UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 73 Deel 2
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Algemene beschrijving De master in het management en beleid van de gezondheidszorg richt zich hoofdzakelijk op een instroom van professionele bachelors: bachelor in de verpleegkunde, in de vroedkunde, in de logopedische en audiologische wetenschappen, in de podologie, in de ergotherapie, in de kinesitherapie (voor de nog bestaande gegradueerden in de kinesitherapie), in de medische beeldvorming en in de voedingsen dieetkunde. De master in het management en het beleid van de gezondheidszorg staat ook open voor studenten met een academische bachelor. Afhankelijk van de academische bachelor moeten de studenten al dan niet een voorbereidingsprogramma volgen. De volgende academische bachelors kunnen instromen in de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg mits het volgen van een voorbereidingsprogramma: bachelor in de geneeskunde; bachelor in de tandheelkunde; bachelor in de lichamelijke opvoeding en de bewegingswetenschappen; bachelor in de biomedische wetenschappen; bachelor in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. Studenten met volgende academische bachelors kunnen rechtstreeks instromen: bachelor in de toegepaste economische wetenschappen: handelsingenieur; bachelor in de economische of toegepaste economische wetenschappen; bachelor in de rechten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende. De visitatiecommissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding veel rekening houdt met de werkstudenten die de meerderheid van de studenten uitmaken. Alle studenten die aan deze opleiding beginnen blijken gemotiveerde studenten te zijn, er zijn tijdens de lessen dan ook weinig absenties. De commissie heeft tijdens haar gesprekken vastgesteld dat de combinatie van een grote groep werkstudenten met rechtstreeks instromende studenten zorgt voor een zekere interactie waarbij de studenten elkaar vaardigheden bijbrengen. Bij de instromende studenten die nog geen werkervaring bezitten, moet volgens de commissie wel extra aandacht besteed worden aan de kennis van de zorg en het primaire proces, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het opleidingsonderdeel patiëntenbeleid. De commissie wil er wel op wijzen dat indien de opleiding de instroom van studenten verder wil verbreden, ze in het masterjaar meer rekening zal moeten gaan houden met (de competenties van) studenten die het schakeljaar niet hebben gevolgd. De opleiding beschouwt het schakeljaar en het masterjaar als één geheel. Deze opvatting zorgt ervoor dat studenten die rechtstreeks instromen in het masterjaar soms problemen ondervinden aangezien ze – in de filosofie van de opleiding – maar een deel van de opleiding volgen. Daarnaast wordt ook het voorbereidingsprogramma door de studenten als te beperkt voorbereidend op het masterjaar ervaren. De op-
74
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
leiding erkent deze problemen en wil hier in de toekomst specifiek aandacht aan besteden door met betrekking tot de masterproef extra sessies in te lassen voor de rechtstreeks instromende studenten. De commissie beveelt daarenboven aan om studenten met een academische bachelor beter te begeleiden in hun keuze van de keuzevakken. De studietrajectbegeleider kan deze studenten op de hoogte brengen, welke vakken interessant kunnen zijn om de lacune van het schakeljaar op te vangen. Op dit moment wordt er geen gebruik gemaakt van de EVC/EVK-mogelijkheden. Het zou de opleiding volgens de commissie ten goede komen indien ze deze mogelijkheden een ruimere bekendheid zou geven bij potentiële studenten.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als voldoende. De opleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg wordt georganiseerd vanuit de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De opleiding zit echter verankerd in twee vakgroepen die de docenten aanleveren: één uit de faculteit geneeskunde en één uit de faculteit economie. De aanstelling van lesgevers en hun medewerkers gebeurt elk jaar op voordracht van de vakgroepen en na advies van de opleidingscommissie en de faculteitsraad. Jaarlijks legt de Raad van Bestuur van de Universiteit Gent de verdeling vast van het voor de hele universiteit beschikbare academische personeel tussen de verschillende faculteiten, zich baserend op de beleidsplannen van de faculteiten. Op die manier wordt elk jaar vastgelegd hoeveel procent van het totale AP weddenpakket van de universiteit beschikbaar is voor de faculteit. Dit wordt uitgedrukt in ‘punten’. Elke faculteit kan vrij beslissen over de aanwending van de toegekende personeelspunten. Jaarlijks wordt de personeelsomkadering van de 24 vakgroepen binnen de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen door de faculteitsraad verdeeld. De faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen verkiest hierbij niet te werken met de verdeelsleutels van de Universiteit Gent maar met een specifieke sleutel die onder meer rekening houdt met de onderwijsbelasting en de wetenschappelijke activiteit van elke vakgroep. De commissie is positief over het door de opleiding gevoerde personeelsbeleid. UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 75 Deel 2
De visitatiecommissie stelde vast dat opleiding niet kan terugvallen op een eigen docentencorps. De meeste docenten zijn wel verbonden aan de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen of de faculteit Economische wetenschappen. De commissie meent dat de docenten wel voldoende betrokken zijn bij de opleiding, maar dat de opleiding op zich te weinig door alle docenten samen wordt gedragen. Daartoe dienen de docenten zich meer op elkaar af te stemmen. Dit kan door het structureel doorpraten van de opleiding en haar onderwijs in alle facetten binnen de opleidingscommissie. In het universitaire beleid ziet de commissie een streven naar een combinatie van goed onderwijs in combinatie van excellent onderzoek. De commissie is van mening dat de universiteit naast haar streven naar excellent onderzoek, met gelijkwaardige middelen ook dient te streven naar excellent onderwijs. Hoewel de vraag naar trajecten voor meer op onderwijs gerichte docenten aanwezig is, blijft onderzoeksoutput in de bevorderingsprocedures een grote rol spelen. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid bij de betrokkenen docenten de commissie positief opgevallen. De commissie stelt vast dat verschillende docenten met betrekking tot onderwijsprofessionalisering een docententraining of andere opleiding waaronder presentatietechnieken hebben gevolgd. Dit versterkt de deskundigheid van het personeel. Facet 3.2. Eisen academische en professionele gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen academische en professionele gerichtheid van het personeel als goed. De commissie heeft onder meer op basis van de publicaties die ze heeft ingekeken opgemerkt dat alle bij de opleiding betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voorvloeiende publicaties zich in een brede waaier van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. De docenten betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Dit wordt door de studenten als een grote meerwaarde ervaren. Verschillende lectoren beschikken persoonlijk over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband. Het zou de opleiding sieren indien ze van deze contacten van de docenten meer optimaal gebruik zou maken in het kader van internationalisering. De commissie beveelt aan dat de opleiding ook het beroepenveld meer betrekt bij het onderwijs.
76
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 3.3. Kwantiteit personeel Algemene beschrijving In het masterjaar vervullen 13 ZAP-leden een lesopdracht. Een deel van deze ZAPleden is deeltijds aangesteld aan de universiteit. Daarnaast zijn er drie gastprofessoren bij de masteropleiding betrokken. Binnen het ZAP zijn er opvallend meer mannen dan vrouwen tewerkgesteld. In het masterjaar is dit 2 vrouwen op 11 mannen. Alle ZAP-leden zijn ouder dan 40 jaar, terwijl de AAP-leden betrokken bij de opleiding merkelijk jonger zijn. In de actualisatie van het beleidsplan 2008 werd een 0.5 FTE mandaat voor een onderzoeksassistent opgenomen om de opleiding tot master in het management en het beleid verder uit te bouwen. Dit mandaat is, volgens het zelfevaluatierapport van de opleiding, belangrijk in het verder uitbouwen van de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, zowel op het vlak van onderwijs als op het vlak van onderzoek. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding op weinig personeel kan terugvallen. De situatie is op dit ogenblik nog niet problematisch. Gezien de stijgende trend van het aantal studenten dat deze opleiding volgt, wil de commissie de universitaire en facultaire beleidsmakers ertoe aanzetten meer personeel voor de opleiding te voorzien. De commissie meent dat een toevoeging van minstens één VTE noodzakelijk is bij een verdere groei van de opleiding. De opleiding heeft aangegeven dat ze dit probleem erkent. De komende jaren zullen in totaal zes bij de opleiding betrokken docenten op emeritaat gaan. De commissie stelde aan de hand van de gesprekken vast dat de opleiding reeds actief bezig is met deze opvolging. De commissie beveelt de opleiding aan om te kijken naar de mogelijkheid om meer (internationale) gastdocenten in te schakelen. De inschakeling van gastdocenten zou enerzijds het personeelskader kunnen verruimen en anderzijds een extra aanbieden in het kader van de internationalisering van de opleiding. Door de opsplitsing van de opleiding Medisch-Sociale wetenschappen in drie zelfstandige opleidingen is er geen ankerpunt meer voor de studenten master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Studenten zijn niet goed op de hoogte wie hun eerste aanspreekpunt bij problemen is. De opleiding heeft zelf ook de behoefte een nieuw ankerpunt voor de studenten te creëren en dit duidelijk naar hen toe te communiceren.
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 77 Deel 2
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als voldoende. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor de studenten van de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg voorhanden is. De opleiding liet de commissie weten dat de gebouwen op dit ogenblik systematisch gerenoveerd worden. De commissie heeft vastgesteld dat, hoewel de gebouwen zeker voldoen, de geplande vernieuwingen nodig zijn. Een deel van de lokalen is al gerenoveerd. Deze laatste lokalen beschikken alle over moderne projectiemiddelen en de mogelijkheid dat studenten individueel op het internet kunnen aansluiten. De locaties waar de studenten van de opleiding les hebben liggen op verschillende plaatsen. De leslokalen zijn op dit ogenblik ook vrij intensief bezet. Het komt voor dat leslokalen buiten de campus dienen worden gezocht. De commissie heeft vastgesteld dat er al inspanningen zijn gedaan op het vlak van vernieuwing van gebouwen zoals de herinrichting van auditorium Z, de aanpassingen in auditorium C, nieuwe kleine leslokalen en de verhuis en infrastructurele uitbreiding van de biomedische bibliotheek naar P8. Ook de computerzaal Marie Curie betekent voor de opleiding een belangrijke meerwaarde. De commissie was sterk onder de indruk van de moderne mogelijkheden die deze grote computerzaal biedt. In verschillende opleidingsonderdelen wordt intensief gebruik gemaakt van deze zaal (o.a. Inleiding in de statistiek; Methodologie van wetenschappelijk onderzoek). De computerfaciliteiten zijn volgens de commissie ‘voorbeeldig’. De bibliotheekinfrastructuur is op zich goed. De commissie raadt wel aan nog meer recente en actuele literatuur in het vakdomein ter beschikking te stellen. De commissie was wel overtuigd van de mogelijkheden van de e-bibliotheek.
78
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed. Op het niveau van de universiteit gebeurt de informatieverstrekking over elke opleiding door de ‘Afdeling Studie- en Loopbaanadvies’ van de Directie Onderwijsaangelegenheden (Adviescentrum voor Studenten). Deze stelt ook een brochure met informatie omtrent de opleiding ter beschikking van de studenten. Deze brochure wordt verspreid op vacaturebeurzen georganiseerd door ziekenhuizen en op infodagen voor ‘verder studeren’ in de hogescholen. Alle informatie over de opleiding is ook elektronisch beschikbaar. De universiteit beschikt over een aantal begeleidingsdiensten waar de studenten kunnen gebruik van maken. Op het niveau van de faculteit is er een trajectbegeleider aangesteld. Studenten kunnen bij haar terecht in het kader van het opvolgen van en advies bij hun individueel studietraject. De trajectbegeleider volgt daarnaast de studievoortgang op en nodigt studenten eventueel uit indien zij onvoldoende vorderingen maken binnen hun traject. Specifiek voor de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, is er een curriculummanager aangesteld. Deze staat in voor de algemene informatie, organisatie en coördinatie van het onderwijs in de opleiding. De studenten kunnen er terecht voor lesroosters, informatie in verband met het curriculum of voor het melden van problemen in verband met de opleiding. Naast een ombudspersoon op het niveau van de instelling, is er ook een ombudspersoon specifiek voor de opleiding. Deze kan geraadpleegd worden bij geschillen tussen de student en het academisch personeel. Bij hem kan men ook andere problemen melden die tot de opleiding betrekking hebben. De werking van de centrale studentgerichte diensten kan rekenen op de tevredenheid van de commissie. De studiebegeleiding binnen de opleiding is vooral gericht op studenten in het schakelprogramma. De studiebegeleiding in de master is vooral gebaseerd op informele contacten met de docenten. De commissie merkt dat het initiatief hiertoe vooral bij de studenten ligt. De studenten geven echter eensluidend aan niet de nood te hebben aan een actievere studiebegeleiding. De informatievoorziening en de studiebegeleiding sluiten volgens de commissie aan bij de behoeften die de studenten van deze opleiding hebben. De trajectbegeleiding werd door de opleiding goed uitgebouwd. Hoewel de studenten een zeer positief geluid laten horen, beveelt de commissie aan om de studiebegeleiding meer pro-actief te maken. De commissie stelde een studieuitval van bijna de helft van de studenten vast. Een actievere studiebegeleiding zou deze studie-uitval kunnen inperken. Wat de commissie nog mist is een formeel centraal ankerpunt voor de opleiding waar de studenten in eerste instantie bij terecht kunnen met vragen of problemen. De opleiding heeft de commissie laten weten dat UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 79 Deel 2
ze de intentie heeft om een personeelslid aan te stellen dat als eerste aanspreekpunt voor alle studenten van de opleiding zal fungeren. De commissie is van mening dat de curriculummanager deze rol als centraal ankerpunt tot zich kan nemen, maar dan moet dit wel duidelijk naar de studenten gecommuniceerd worden.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Het onderwijs wordt door de studenten van de opleiding geëvalueerd via het invullen van een vragenlijst, opgesteld door de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en goedgekeurd door de faculteitsraad. De studenten kunnen hun ervaringen en meningen uiten alsook suggesties voor verbeteringen formuleren. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van de opleiding, alsook van alle opleidingsonderdelen van de lesgevers. Elke lesgever moet minstens om de twee jaar geëvalueerd worden. Alle resultatenrapporten en de eventuele reacties van lesgevers worden hierna per opleiding besproken in subcommissies van de KCO, bestaande uit de onderwijsdirecteur, de voorzitter van het Centrum voor Onderwijsontwikkeling, de beleidsmedewerker KCO, de voorzitter van de Opleidingscommissie en studenten uit de betrokken opleiding. In deze bespreking wordt in een syntheserapport een globaal oordeel gegeven over de geëvalueerde onderwijsbijdrage van elke docent, met een opsomming van de opvallend sterke of zwakke punten. Het syntheserapport wordt gestuurd naar de betrokken docent, zijn vakgroepvoorzitter en de voorzitter van de Opleidingscommissie. Deze zijn aldus in kennis gesteld van de adviezen en kunnen nagaan of de docent hiermede al of niet rekening gehouden heeft. Facet 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als voldoende. Er werd door de opleiding ter voorbereiding op de visitatie een bevraging georganiseerd bij de studenten die het masterjaar volgen. 16 studenten van het masterjaar hebben deze bevraging ingevuld. Er werd gevraagd naar de sterke en zwakke punten
80
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
van de opleiding. Als sterke punten werden vermeld: combinatiemogelijkheid met werk, diversiteit van opleidingsonderdelen in de opleiding, examenpapers die een grondige denkoefening vereisen, de competenties van de docenten en de vlotte interactie met de studenten (interactieve lessen). Als zwakke punten werden vermeld: een aantal overlappingen tussen bepaalde opleidingsonderdelen qua inhoud, het examenrooster dat toch wat te laat bekend is volgens een aantal studenten, de te grote gerichtheid op ziekenhuizen, te weinig managementvakken en te veel papers. De sterke en zwakke punten zullen bij de ontwikkeling van het programma verder in beschouwing genomen worden. De commissie heeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de resultaten van de studentenbevraging gemerkt dat de opleiding zich goed bewust is van haar sterktes en zwaktes. De commissie kan alleen maar aanbevelen dat de opleiding haar sterktes nog meer uitspeelt en haar zwaktes remedieert. Een zwakke schakel is de te informele manier waarop de opleiding zich organiseert. Het beperkt samen komen van de opleidingscommissie is hier een symptomatisch voorbeeld van. Dit zorgt ervoor dat heel wat zaken die in de opleiding op stapel staan nog moeten geïmplementeerd en geformaliseerd worden. De commissie apprecieert dat de docenten tweejaarlijks geëvalueerd worden, maar vindt het anderzijds wel jammer dat er tot op heden nog geen echte studietijdmeting werd uitgewerkt en dat er geen evaluatie is van de opleiding an sich. De commissie is er van overtuigd dat een meer structurele betrokkenheid van het werkveld bij de opleiding, zoals aangehaald in facet 2.3., een belangrijke bijdrage kan leveren tot de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. De visitatiecommissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding de oordelen van de vorige visitatie ter harte heeft genomen, maar deze nog niet genoeg heeft geformaliseerd. De meeste punten tot verbetering die door de visitatiecommissie werden waargenomen, waren reeds bekend bij de opleiding. Voor sommige van de pijnpunten werden door de opleiding in haar zelfevaluatierapport reeds goede oplossingen voorgesteld. De commissie hoopt dat de opleiding de voorgestelde initiatieven ook zal implementeren. De commissie is tevreden met de bevraging die de opleiding heeft gedaan ter voorbereiding van de visitatie en hoopt dat ze met de resultaten hiervan (pro-)actief aan de slag zal gaan. De commissie toont zich tevreden met de kritische manier waarop de opleiding haar eigen zelfevaluatierapport heeft opgesteld. De commissie apprecieert de kritische reflectie van de opleiding aan het einde van elk hoofdstuk. UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 81 Deel 2
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. De opleiding vermeldt in haar zelfevaluatierapport dat de opleidingscommissie belast is met de onderwijsoptimalisering. Deze commissie komt zoals eerder vermeld volgens de commissie veel te weinig formeel samen om haar taken naar behoren uit te voeren. Studenten maken deel uit van de opleidingscommissie. De student in de opleidingscommissie geeft feedback aan de studenten. Deze feedback verloopt zeer informeel. De commissie beveelt aan dat de opleiding de studenten stimuleert om meer formeel met elkaar te overleggen in het kader van een optimale studentenvertegenwoordiging. In dit rapport werd al meermaals aangehaald dat de opleiding zowel met de afgestudeerden als met het werkveld structureler dient samen te werken. De idee om een reflectiegroep op te richten voor afgestudeerden en actoren uit het werkveld, wordt door de commissie positief onthaald. De commissie hoopt dat de opleiding dit voornemen spoedig zal realiseren. Hoewel de opleiding goede informele contacten onderhoudt met verschillende actoren, meent de commissie dat de opleiding deze contacten moet formaliseren, operationaliseren en optimaliseren. Er bestaat een alumnivereniging ‘Alumni Zorg en Beleid’. De leden van deze alumnivereniging zijn echter vooral afgestudeerden van master in de Verpleegkunde en Vroedkunde. De commissie is van mening dat de opleiding ofwel haar afgestudeerden moet stimuleren om actieve alumni te worden bij de Alumni Zorg en Beleid of om een eigen alumnivereniging voor de afgestudeerden van deze opleiding op te richten.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
82
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. De commissie is niet onvoorwaardelijk tevreden met de masterproef. Zoals in facet 2.8. beschreven is de kwaliteit van de masterproef niet optimaal. Een ander punt waar de opleiding best nog werk van kan maken is de internationalisering, zowel wat betreft de doelstellingen als het programma van de opleiding. De visitatiecommissie heeft tijdens haar gesprekken kunnen vaststellen dat het werkveld tevreden is met het niveau van de afgestudeerden van de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Hoewel de commissie dit als een belangrijk element beschouwt, beveelt ze de opleiding aan het tewerkstellingsprofiel van haar afgestudeerden te volgen aangezien veel studenten in dezelfde job blijven na het volgen van de master. Het rendement van het diploma kan verhoogd worden door een bredere bekendmaking van competenties van de afgestudeerden en bij het werkveld. De meeste afgestudeerden gebruiken deze opleiding voorlopig niet als een springplank naar een nieuwe job bij een andere werkgever, maar zien het als een middel om promotie te maken binnen hun eigen werksfeer. De afgestudeerden van de opleiding waarmee de commissie een gesprek had, tonen aan dat de opleiding een meerwaarde kan betekenen bij het basisdiploma. Het is de commissie ook opgevallen dat de meeste afgestudeerden in de ziekenhuizen tewerkgesteld zijn en dat de doorstroom van afgestudeerden naar functies in het overheidsbeleid beperkt is. De opleiding wordt uitgenodigd om deze sterke ziekenhuisgerichtheid in haar programma blijvend te evalueren. Meer focus op managementvakken en op de beleidsdimensie (diverse bestuurlijke niveaus) is zeker gewenst, evenals het beter bekend maken van de opleiding naar een breder werkveld. Facet 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als voldoende. De opleiding heeft zelf geen expliciete streefcijfers geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. Het onderwijsrendement wordt door de commissie voldoende bevonden. In het academiejaar 2007–2008 zijn er 10 studenten geslaagd over de 2 zittijden heen. Officieel waren er 34 ingeschreven in het masterjaar. Hiervan volgden 21 studenten het voltijds modeltraject en 8 studenten volgden het traject ‘deeltijds’. 5 studenten volgden het programma voltijds, maar schreven zich niet UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 83 Deel 2
in voor de masterproef. Dit betekent dat er uiteindelijk 10 studenten slaagden op de 21 die in aanmerking kwamen voor deliberatie. Van de 11 niet-geslaagden zijn er 10 studenten die alle opleidingsonderdelen hebben afgelegd, behalve de masterproef. De studenten die full time werken slagen erin het voltijds programma met succes te beëindigen. Toch moet volgens de commissie de studievoortgang systematischer worden opgevolgd, zeker ook wat betreft de masterproef, en de studie uitval geremedieerd door een pro-actieve benadering van de studiebegeleiding.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
84
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen - Besteed meer aandacht aan internationalisering; - Besteed meer aandacht aan de noden en doelen van de doorstromende studenten; - Richt een resonantiegroep op met vertegenwoordigers van de afgestudeerden en het werkveld. Programma - Geef managementsvakken een groter aandeel in de opleiding; - Zorg voor meer gestructureerd overleg zowel binnen de opleiding en als met de stakeholders; - Geef meer aandacht aan internationalisering; - Verbreed de invulling van zorgethiek; - Stem de vakinhouden actief op elkaar af; - Breng meer disciplineoverschrijdende elementen in het programma; - Bewaak de studietijd; - Stem de werkvormen actief op elkaar af; - Stem de beoordelingsvormen actief op elkaar af; - Geef de studenten feedback over de examens; - Bezorg de examenplanning tijdig aan de studenten; - Ontwikkel en promoot alternatieven voor de invulling van de masterproef; - Promoot de januarizittijd bij werkstudenten, wanneer studievertraging opduikt; - Begeleid de doorstroomstudenten bij de keuze van hun keuzevakken; - Promoot de EVC/EVK-mogelijkheden; - Versnel de procedures met betrekking tot de ethische commissie; - Focus ook op de beleidsdimensie op de verschillende beleidsniveaus.
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 85 Deel 2
Personeel - Breng de opleidingscommissie vaker samen; - Schenk in bevorderingsprocedures meer aandacht onderwijs; - Betrek de persoonlijke internationale contacten van de docenten in het o nderwijs; - Vergroot het personeelsbestand; - Schakel gastdocenten in het onderwijs in. Voorzieningen - Actualiseer de literatuur in de bibliotheek; - Maak de studiebegeleiding pro-actief om studie-uitval te voorkomen; - Creëer een ankerpunt voor de studenten. Kwaliteitszorg - Voer een studietijdmeting uit; - Formaliseer de organisatie van de opleiding; - Betrek alumni en werkveld structureler bij de opleiding.
86
UGent – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
II
Universiteit Gent Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering aan de UGent. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 16 en 17 oktober 2008. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld met gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld en met het bestuderen van universitaire, facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de leslokalen, de computerinfrastructuur en de bibliotheek, en met het bestuderen van studiemateriaal, evaluatiemateriaal en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 87 Deel 2
internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering of verdere ontwikkeling, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van suggesties. De Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering (afgekort master GVO/GB) werd voor het eerst geïmplementeerd in 2007-2008. Ten tijde van de visitatie liep de opleiding dus voor een tweede maal. De opleiding Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering van de Universiteit Gent maakt deel uit van de opleidingen die georganiseerd worden binnen de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De commissie heeft zich in haar rapport, naast informatie over de huidige opleiding, ook gebaseerd op bestaande informatie uit het verleden en op plannen voor de toekomst. De informatie van de voorgaande academiejaren slaat op de voorganger van de master GVO/GB, nl. de licentie Medisch-Sociale Wetenschappen, optie Gezondheidsvoorlichting. In dit rapport beoordeelt de commissie de Master in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakelprogramma en het voorbereidingsprogramma zijn niet het onderwerp van de visitatie maar worden in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakel- en voorbereidingsprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakelprogramma. Het oordeel van de commissie heeft betrekking op de opleiding met al haar varianten, tenzij anders vermeld. Volgens gegevens aangeleverd door de opleiding tijdens het bezoek, waren in het academiejaar 2007-2008 29 studenten ingeschreven voor het volledige programma. Vijf studenten, waarvan een meerderheid 15 werkstudenten, waren ingeschreven met een geïndividualiseerd, deeltijds traject.
88
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt verwezen naar het UGent-competentiemodel voor de structuur van de doelstellingen en de algemene doelstellingen voor de master GVO/GB. Het competentiemodel gaat uit van de Dublin-descriptoren voor een Masteropleiding, niveau 7 van het Europees kwalificatiekader voor levenslang leren (European Qualification Framework) en het Structuurdecreet. Het zelfevaluatierapport verwijst voor de doelstellingen van de master GVO/GB naar de sector van de gezondheidspromotie in Vlaanderen. De master GVO/GB heeft als betrachting specifiek opgeleid personeel ter beschikking te stellen van de sector. Bij de start van de hervormde masteropleiding werd daartoe door het sectoroverleg, een overlegorgaan van preventieorganisaties in Vlaanderen, een beroepsprofiel uitgetekend. Het zelfevaluatierapport beschrijft de opleiding als gericht op het ontwikkelen, implementeren en evalueren van populatiegerichte, primair preventieve programma’s naast meer individueel/medisch georiënteerde interventies. Het zelfevaluatierapport stelt dat in de master GVO/GB het verwerven van academische en wetenschappelijke competenties op de eerste plaats komt. De competenties van de master GVO/GB worden in het zelfevaluatierapport als volgt geformuleerd: Competentiegebied 1: Competentie in gezondheidsvoorlichting en -bevordering en aanverwante wetenschappen - Kernbegrippen en basisconcepten van gezondheidsvoorlichting en -bevordering correct hanteren. - Nieuwe en complexe problemen in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering analyseren vanuit theoretische kaders, interventies creatief uitwerken en evalueren. - Kennis van de basiswetenschappen bij professionele activiteiten of onderzoek integreren. - Nieuwe kennis verbinden met gevestigde verklaringsmodellen van gezondheidsgedragingen. - Nieuwe en complexe problemen kritisch analyseren vanuit maatschappelijke visies, ethische opvattingen en internationale ontwikkelingen. - De locale, Vlaamse, Belgische, Europese en internationale beleidsniveaus voor preventie, gezondheidsvoorlichting en -bevordering en curatie kennen. - Algemeen inzicht hebben in de literatuur van het vakgebied en primaire bronnen origineel gebruiken. - Kritisch een wetenschappelijke tekst analyseren.
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 89 Deel 2
Competentiegebied 2: Wetenschappelijke competentie - Een onderzoeksopzet uitwerken met een wetenschappelijke vraagstelling voor het bestuderen van hedendaagse problemen gerelateerd aan gezondheidsgedrag. - Zelfstandig passende methoden van kwantitatief en kwalitatief onderzoek selecteren, verantwoord gebruiken en kritisch evalueren voor een afgelijnd onderzoek naar de prevalentie en de determinanten van gezondheidsgedrag en voor evaluaties van interventies. - Zelfstandig passende analysetechnieken selecteren, uitvoeren en de resultaten hiervan kritisch interpreteren en rapporteren voor een afgelijnd onderzoek naar de prevalentie en determinanten van gezondheidsgedrag en voor evaluaties van interventies. Competentiegebied 3: Intellectuele competentie - Zelfstandig dynamieken en processen achterhalen in complexe gezondheidsgerelateerde gedragingen. - Waardebewust en genuanceerd oordelen over factoren gerelateerd aan gezondheidsgedrag. - Wetenschappelijk nieuwsgierig zijn en levenslang leren om bij te dragen aan betere interventies. - In het professioneel denken en handelen rekening houden met de referentiekaders van de doelgroep. Competentiegebied 4: Competentie in samenwerken en communiceren - Eigen inzichten en onderzoek met betrekking tot gezondheidsgerelateerde gedragingen neerschrijven in een kwaliteitsvol verslag, rapport of eindwerk. - Eigen inzichten, onderzoek en resultaten van analyses presenteren en verantwoorden aan deskundigen en niet-deskundigen. - In samenwerking met andere beroepsbeoefenaars en vertegenwoordigers van de doelgroepen een interventie ontwikkelen, uitvoeren en evalueren. - Afhankelijk van de situatie op een verantwoorde manier inspirerend, adviserend of gezaghebbend communiceren, samenwerken en handelen. - In samenwerking met andere beroepsbeoefenaars en vertegenwoordigers van de doelgroepen een implementatieplan uitschrijven met aandacht voor public relations en pleitbezorging. Competentiegebied 5: Maatschappelijke competentie - Een bijdrage leveren tot het debat over maatschappelijke gezondheidsgerelateerde problemen. - Eigen professioneel handelen analyseren en bijsturen vanuit relevante, maatschappelijke ontwikkelingen. - Maatschappelijke (economisch, sociaal en cultureel) consequenties van nieuwe ontwikkelingen in relevante vakgebieden analyseren.
90
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
- Maatschappelijke consequenties (economisch, sociaal en cultureel) van nieuwe ontwikkelingen in relevante vakgebieden integreren in eigen wetenschappelijk werk. - Ethische en normatieve aspecten van wetenschappelijk denken en handelen onderkennen en integreren in het eigen wetenschappelijk werk. Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als goed. De commissie vindt de algemene (wetenschappelijke) competenties zoals ze door de opleiding opgelijst zijn in het zelfevaluatierapport, evenwichtig en volledig, met verwijzingen naar het structuurdecreet, de Dublin-descriptoren en het European Qualification Framework. De verwoorde competenties zijn van een academisch niveau. De competenties uit het zelfevaluatierapport omvatten zowel de nodige aandacht voor de wetenschappelijke methode in zijn algemeenheid, als specifiek toegepast op het domein. Ze zijn gericht op het passief gebruiken van onderzoek, maar ook op het actief uitvoeren van onderzoek wat gelinkt wordt aan het verwachte beroepsprofiel. Volgens de commissie heeft het competentiemodel van de UGent en de bijhorende centrale ondersteuning de opleiding er mee toe gebracht de competenties overzichtelijk en ook voor studenten helder voor te stellen. De commissie raadt aan de internationale dimensie in de opleidingsdoelen verder uit te werken onder meer door in de (beschrijving van) de doelstellingen meer te verwijzen naar internationale modellen en het belang van de inbedding in de internationale wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als excellent. De commissie vindt dat de master GVO/GB het domein waarop zij wil focussen heeft scherpgesteld in de doelstellingen en competenties zoals ze in het zelfevaluatierapport zijn opgegeven. De opleiding focust op gezondheidspromotie (preventie en bevordering) en hanteert het interventiemodel als centrale richtsnoer. De commissie vindt de doelstellingen ambitieus binnen de beperking van een éénjarige opleiding. De opleiding heeft na ruime inspanningen in samenwerking met de sector, succesvol een beroepsprofiel opgesteld dat internationaal gewaardeerd wordt. Daarmee heeft ze een unieke voortrekkersrol opgenomen in Vlaanderen en versterkt ze blijvend de professionalisering van het domein, zoals de commissie ook kon vaststellen in gesprekken met het werkveld. De commissie oordeelt dat het scherpe profiel de aantrekkingskracht van de opleiding bevordert. Het beroepsproUGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 91 Deel 2
fiel is doordacht vertaald in competenties, steeds met uitgebreide betrokkenheid van het werkveld en de academische wereld. De competenties opgelijst in het zelfevaluatierapport zijn dan ook zowel realistisch vanuit de verwachtingen van het praktijkveld, als dat ze in ruime mate relevante academische waarden bevatten, naar het oordeel van de commissie. De commissie vindt de competenties relevant en up to date. De competenties vormen een samenhangend, inzichtelijk en inspirerend geheel, hoewel de relatie tussen de competentiegebieden en het beroepsprofiel nog verder geëxpliciteerd kan worden, volgens de commissie. De commissie besluit dat de doelstellingen afgestemd zijn op de eisen van buitenlandse vakgenoten en in lijn zijn met het referentiekader dat de commissie opstelde voor het bezoek.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleidingen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving programma master GVO/GB Het programma van de master GVO/GB bestaat uit vijf groepen van opleidingsonder delen. De groep GVO en GB omvat 21 studiepunten en vijf opleidingsonderdelen: Theorieën van gedragsverandering (4 studiepunten), Gezondheidsvoorlichting en -bevordering: algemene begrippen (3 studiepunten), Planning en ontwikkeling van interventies (4 studiepunten), Individu- en groepsgerichte methoden en technieken voor gedragsbeïnvloeding (5 studiepunten), Gemeenschapsgerichte methoden en technieken van gedragsbeïnvloeding (5 studiepunten). De groep Onderzoeks vaardigheden bestaat uit één opleidingsonderdeel: Bijzondere methodologie met betrekking tot het onderzoek in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering (4 studiepunten). De groep Context van de gezondheidszorg omvat 9 studiepunten en 2 opleidingsonderdelen: Zorgethiek (3 studiepunten) en Economische aspecten van de gezondheidszorg (6 studiepunten). Daarnaast stellen studenten een pakket keuze opleidingsdelensamen ter waarde van 6 studiepunten. Studenten kunnen daarvoor kiezen uit een aantal aangeraden trajecten, maar kunnen ook uit het volledige studieaanbod van de Universiteit Gent een keuze maken. De examencommissie dient het pakket keuzeopleidingsonderdelen goed te keuren. De masterproef ten slotte, beslaat 20 studiepunten.
92
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
Tabel 1: overzicht aan de hand van studiepunten van het masterprogramma anno 2008-2009 Opleidingsonderdelengroep
Studiepunten
CVO en GB
21
Onderzoeksvaardigheden
4
Context van de gezondheidszorg
9
Keuzevakken
6
Masterproef
20
Totaal
60
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als excellent. Zoals hierboven beschreven heeft de master GVO/GB met de sector een beroepsprofiel opgesteld en een geheel van competentiebeschrijvingen voor de opleiding uitgewerkt. Aan de hand van deze competenties is de opleiding systematisch opgebouwd. Volgens de commissie gebruikt de opleiding het interventiemodel uitstekend als rode draad en vult deze adequaat aan met specifieke onderdelen, zoals zij kon vaststellen in syllabi, studie- en evaluatiemateriaal en gesprekken met (oud-)studenten en lesgevers. Uit bevraging blijkt dat alumni de competentiedomeinen herkennen in het programma dat zij volgden. In een matrix gepresenteerd in het zelfevaluatierapport wordt de relatie tussen de opleidingsonderdelen en de competenties helder uiteengezet. Het programma is volgens de commissie gericht op het scherpafgelijnde profiel, en biedt onderwijs op niveau. De commissie prijst dat alle opleidingsonderdelen specifiek gericht zijn op de preventieve gezondheidszorg en dat geen gebruik gemaakt wordt van algemene, brede opleidingsonderdelen die voor verschillende doelgroepen worden ingericht. De opleiding slaagt er in uiteenlopende wetenschapsgebieden geïntegreerd aan bod te brengen, en de internationale dimensie aan bod te brengen zonder uitwisselingsprojecten. De commissie waardeert dat de sector ook bij de curriculumopbouw betrokken is. De ontwikkelingsmethode heeft ervoor gezorgd dat er een precieze overlap is tussen de doelstellingen en het programma. De commissie moedigt de opleiding aan blijvend te investeren in gestructureerd overleg met het werkveld over het curriculum.
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 93 Deel 2
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als goed. De commissie heeft in studie- en evaluatiemateriaal, en in gesprekken met studenten en lesgevers kunnen vaststellen dat kennisontwikkeling op academisch niveau, en algemene cognitieve en wetenschappelijke vaardigheden uitgebreid aan bod komen in de master GVO/GB. De commissie stelt in het studiemateriaal en het programma een interessante mix vast van theorie, onderzoek en toepassing, gericht op het beroepsprofiel. De hoger beschreven methode van curriculumontwikkeling zorgt er volgens de commissie voor dat in de master GVO/GB zowel de verwachtingen uit het werkveld als de academische waarden in het programma evenwichtig aan bod komen. Volgens de commissie is het programma daardoor gevuld met veel verschillende thema’s en vaardigheden, waardoor eerder breedte dan diepgang bereikt wordt. Een meerderheid van de studenten stroomt in in de master GVO/GB na een professionele bachelor via een schakelprogramma. Deze studenten dienen zich het wetenschappelijk denken op een relatief korte termijn eigen te maken. Het schakelprogramma, beschreven onder facet 2.9, is hier expliciet op gericht. De commissie is van mening, gebaseerd op onder andere het studie- en evaluatiemateriaal, dat ook het masterprogramma het wetenschappelijk denken op het juiste niveau stimuleert, voornamelijk via de masterproef. Studenten getuigden tijdens gesprekken dat zij een onderzoeksingesteldheid noodzakelijk achten om te slagen voor de master GVO/GB. De commissie stelde vast dat de integratie tussen onderzoek en onderwijs op sommige punten waarop geen onderzoek uitgevoerd wordt door de docenten, versterkt kan worden, bijvoorbeeld via deelname van studenten aan lopend onderzoek van andere medewerkers. Facet 2.3. Samenhang van het programma In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan het schakelprogramma en het masterprogramma als één geheel te beschouwen. De opleiding master GVO/GB en zijn schakelprogramma zijn een omvorming van een tweejarige licentieopleiding. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De commissie heeft vastgesteld aan de hand van studie- en evaluatiemateriaal en gesprekken met (oud-) studenten, lesgevers en bestuurders dat het schakelprogramma en het masterprogramma in grote lijnen coherent zijn. Het schakelprogramma
94
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
is hoofdzakelijk gericht op het aanleren van academische vaardigheden in het algemeen. In het masterprogramma wordt daarop verder gewerkt, specifiek gericht op het domein van de gezondheidsvoorlichting en -bevordering. Het programma van de master GVO/GB op zich is volgens de commissie logisch samengesteld en vormt een gefocust geheel. Uit opleidingsonderdelenfiches en studie- en evaluatiemateriaal blijkt de verbindende rol van het interventiemodel, dat in de verschillende opleidingsonderdelen doorwerkt. De commissie besluit op basis van de syllabi en het studiemateriaal dat de opleidingsonderdelen op elkaar zijn afgestemd. Voor het pakket keuzevakken kunnen studenten kiezen uit een grote diversiteit aan opleidingsonderdelen, wat de commissie eerder beschouwt als een optie voor enige specialisatie dan een bedreiging van de samenhang door het beperkte aandeel ervan. Volgens de commissie is het programma van de master GVO/GB voor deze rechtstreekse instroom niet helemaal een afgerond geheel zonder het schakelprogramma. De verwevenheid tussen het schakelprogramma en de master GVO/GB is zo sterk dat de rechtstreekse instromers wat voorbereiding voor de masterproef missen (voor verdere informatie, zie facet 2.8), zoals blijkt uit gesprekken met studenten en docenten en studie- en evaluatiemateriaal. De commissie suggereert bij het samenstellen van de individuele studietrajecten meer rekening te houden met de erkenning van competenties en kwalificaties die instromende studenten al verworven hebben. De opzet van het voorbereidingsjaar is volgens de commissie doordacht en samenhangend, zoals ze kon opmaken uit de programmaopzet en beschrijving van opleidingsonderdelen. Facet 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende. De master GVO/GB heeft ambitieuze doelstellingen die gerealiseerd dienen te worden in één jaar, en de opleiding heeft een verscheiden instroom van studenten uit een reeks academische bachelors, en professionele bachelors na een schakel programma. Deze combinatie maakt de beheersing van de studeerbaarheid tot een uitdaging, waar de opleiding volgens de commissie behoorlijk in slaagt. De commissie heeft kennis genomen van het aan de Universiteit Gent ontwikkelde systeem voor studietijdmetingen, dat volgens haar relevante gegevens verzameld heeft. Uit de UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 95 Deel 2
resultaten van de studietijdmeting, aangevuld met de meningen van de studenten uit gesprekken, heeft de commissie kunnen vaststellen dat de studietijd in het algemeen aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Naar het oordeel van de commissie, op basis van de getuigenissen van studenten en studiemateriaal, geeft het programma bij de studenten aanleiding tot een eerder zware studiebelasting. Het eerste semester blijkt drukker dan het tweede, maar studenten geven in gesprekken aan dit te waarderen. Hoewel de commissie tevreden is met de studietijdmeting en -opvolging op zich, is ze van oordeel dat sommige studiebelemmerende factoren nader onderzoek behoeven. Op basis van gesprekken met studenten en lesgevers, duidt de commissie de dominante gerichtheid op studenten die via het schakeljaar instromen als een bron van veelal kleinere problemen voor rechtstreeks instromende studenten. Dit zijn nieuwe problemen, gevolgen van de nieuwe structuur, waarvoor de commissie de nodige aandacht en opvolging vraagt. Ook uit getuigenissen van studenten blijkt de masterproef meer tijd te vragen dan de begrote 20 studiepunten. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. Uit het overzicht van gebruikte werkvormen in het zelfevaluatierapport, komt naar het oordeel van de commissie het beeld naar voor van een evenwichtig vormgegeven programma. De commissie vindt de werkvormen gevarieerd. Van studenten en docenten heeft zij vernomen dat de hoorcolleges zeer interactief verlopen. De organisatie van de opleiding houdt rekening met werkende studenten. De commissie heeft met tevredenheid in het studiemateriaal en getuigenissen van studenten en lesgevers geconstateerd dat de werkvormen (manier van lesgeven en bijbehorend studiemateriaal) aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding. De commissie heeft in het zelfevaluatierapport en bijhorende documentatie, studie- en evaluatiemateriaal, en gesprekken met betrokkenen kunnen afleiden dat er geen expliciet, maar wel een impliciet didactisch concept gehanteerd wordt in de master GVO/GB. Het algemene concept van de opleiding, de doelstellingen ervan en de uitwerking in werkvormen zijn in afstemming met elkaar. De inhouden zijn up-to-date. Sommige handboeken zijn louter georiënteerd naar een verpleegkundige praktijk. De commissie raadt aan het materiaal en de voorbeelden die aan bod gebracht worden nog verder te diversifiëren. De commissie suggereert met het oog op streven naar excellentie om de werkvormen en leermiddelen te bespreken met studentvertegenwoordigers, docenten en opleidingsverantwoordelijken als mogelijkheid tot extra kwaliteitszorg. De internationale dimensie is volgens de commissie mooi vormgegeven als internationalisering thuis. De commissie kon in de syllabi en gesprekken met studenten en lesgevers vaststellen dat studenten regelmatig in contact komen met internationale projecten, teksten en gastsprekers. De commissie raadt aan de mogelijkheden tot
96
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
internationale studentenuitwisseling te onderzoeken, binnen de beperkingen van de éénjarige duur. De commissie raadt aan het aandeel Engelstalige literatuur nog te verhogen. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als goed. Het evaluatiemateriaal en de examenvoorbeelden die de commissie kon bestuderen, tonen aan dat de beoordeling en toetsing gericht zijn op de doelen van de opleiding en dat de evaluaties een eerder hoog niveau veronderstellen. De commissie is van oordeel dat de ingezette evaluatievormen gevarieerd zijn. De verwachtingen ten aanzien van de evaluatie worden tijdig en duidelijk aan studenten overgemaakt, zoals blijkt uit de gesprekken met studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er geen systematische kwaliteitszorg specifiek voor de beoordeling en toetsing is voorzien, en raadt aan dit in te voeren. Facet 2.8. Masterproef Algemene beschrijving Voor de masterproef wordt de student aanbevolen mee te werken aan lopend onderzoek waarvan de inhoud voor de student persoonlijk interessant is alsook de gerichtheid van de masterproef op de reële professionele context. De mogelijkheid tot het uitvoeren van een eigen onderzoek wordt opengesteld en toegelaten, doch niet voorgesteld en/of geadviseerd. Naast de mogelijkheid voor empirische studies is het ook mogelijk dat de student een literatuurstudie uitvoert. Soms houdt de masterproef veldwerk in dat de student in contact brengt met proefpersonen of praktijksituaties. Studenten die kiezen voor een literatuurstudie moeten meewerken aan veldwerk voor een andere, bij voorkeur aan het onderwerp van de masterproef, gerelateerde studie. De gedetailleerde informatie en richtlijnen betreffende de masterproef zijn terug te vinden in een handleiding. In het tweede semester van het schakelprogramma wordt door de opleidingscoördinator een informatiesessie georganiseerd. Op de informatiesessie wordt ook informatie gegeven over de begeleiding bij en de procedure om goedkeuring van de ethische commissie van het Universitair Ziekenhuis Gent te verkrijgen. In het schakelprogramma is via bepaalde opleidingsonderdelen voorbereiding voorzien op het maken van een masterproef. Tijdens het masterprogramma is de promotor verantwoordelijk voor de begeleiding van de student, namelijk het begeleiden, ondersteunen en aanmoedigen bij het realiseren van de masterproef. Regelmatige contacten met promotor en copromotor zijn aangewezen en via een opvolgingsdocument alsook beknopt verslag toont de student dit aan. De student is verantwoordelijk UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 97 Deel 2
voor de timing van zijn eindwerk. Door de opvolgingsdocumenten houdt de promotor overzicht over de voortgang van het werk. De opvolgingsdocumenten worden ook overgemaakt aan de curriculummanager en de coördinator van de opleiding, dit om tijdig masterproeven waar zich problemen stellen te kunnen opsporen en te remediëren indien mogelijk. Voor de beoordeling van de masterproef zijn er evaluatiecriteria in de handleiding geëxpliciteerd. Bij de beoordeling wordt zowel de inhoud als de vorm (taal, vormgeving, verwijzingen, enz.) betrokken. De masterproef wordt beoordeeld door een vaste voorzitter, de promotor, de eventuele copromotor en een commissaris, door de examencommissie aangeduid. De beoordeling gebeurt op basis van de masterproef en de mondelinge verdediging ervan. Vóór de verdediging maken de promotor, de copromotor en de commissarissen een beoordeling van het werk op grond van het ingeleverde stuk. Die beoordeling wordt ingeleverd bij de curriculummanager. De masterproef wordt vervolgens door de studenten t.o.v. promotor, copromotor en commissarissen verdedigd. De verdediging is in principe openbaar en heeft een dubbel doel: verheldering bieden en toetsen in welke mate de student ook beheerst wat geschreven werd. Na de verdediging wordt door de gezamenlijke jury een quotering gegeven. Daartoe dient onder de beoordelaars een consensuspunt tot stand te komen. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende. De commissieleden hebben elk een aantal eindverhandelingen uit het vroegere licentiaatsprogramma uitgebreid bestudeerd, en de meest recente masterproeven kunnen inkijken. De commissie stelt vast dat het bereikte niveau in de eindverhandelingen en masterproeven eerder hoog is, en dat de onderwerpen op een wetenschappelijke, analytische en kritische manier worden aangepakt. De commissie is tevreden dat ze in alle eindverhandelingen en masterproeven die ze kon inkijken een behoorlijke methodologische verantwoording aantrof. De omstandigheden waarin de masterproef dient voltooid te worden, zijn echter niet eenvoudig. De timing en de planning van de werkzaamheden voor de masterproef zijn naar het oordeel van de commissie erg krap. In gesprekken met studenten, afgestudeerden en docenten kwam aan bod dat plannings- en timingsproblemen er toe leiden dat studenten hun masterproef niet tijdig kunnen afwerken. Een technisch probleem is dat de goedkeuring door de ethische commissie voor een onderzoeksopzet voor de masterproef veel tijd in beslag neemt. Vooral studenten die rechtstreeks instromen, en hun onderwerpkeuze aan het begin van het academiejaar nog moeten maken, kunnen doordat de procedure bij de ethische commissie veel tijd neemt, pas laat aan het eigenlijke werk voor de masterproef beginnen. Het probleem stelt zich minder bij studenten afkomstig uit het schakeljaar omdat zij tijdens het schakeljaar al hun masterproef voorbereiden. Studenten kunnen zich aansluiten bij lopend onderzoek om deze problemen te omzeilen, maar missen
98
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
dan volgens de commissie de belangrijke taak van het zelfstandig overwegen van een onderzoeksopzet. De krappe timing zorgt er ook voor dat er slechts een minimale praktijkcomponent of stukje stage in de masterproef opgenomen kan worden. Volgens de commissie is het aan te raden om voor studenten uit een bachelor zonder praktijkcomponent in de medische of zorgsector een ruimere praktijkcomponent te voorzien. De commissie dringt erop aan een realistisch stramien met timing en begeleiding uit te werken voor de masterproefopdracht. De visitatiecommissie beveelt aan de timing van de procedure van de ethische commissie te herzien. De commissie is van mening dat de begeleiding van de masterproef nog strikter dient te worden georganiseerd omdat de masterproef in zo’n korte termijn moet worden afgehandeld. De kwaliteit en aard van de begeleiding die studenten nu krijgen is volgens de commissie te afhankelijk van de individuele promotor. De commissie stelde immers in gesprekken met studenten en promotoren een grote variabiliteit in begeleidingstrajecten vast, en constateerde dat heldere begeleidingsrichtlijnen ontbreken. De beoordeling van de masterproef verloopt volgens de betrokkenen waarmee de commissie gesproken heeft fair en efficiënt. Voor de masterproef zijn er 20 van de 60 studiepunten gereserveerd, waarmee de opleiding voldoet aan de decretale eisen. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Beschrijving toelatingsbeleid en instroom Studenten schrijven zich in in de master GVO/GB ofwel rechtstreeks na bepaalde academische bacheloropleidingen, ofwel na een professionele bachelor en schakelprogramma, ofwel na een academische bachelor in de farmacologie en een voorbereidingsprogramma. De voorloper van de opleiding, de licentie medisch-sociale wetenschappen, optie Gezondheidsvoorlichting, richtte zich nadrukkelijk op afgestudeerden van het hoger onderwijs van één cyclus met als studiegebied gezondheidszorg, verpleegkunde of vroedkunde. Nog steeds is deze doelgroep uitdrukkelijk aanwezig, hoewel de rechtstreekse instroom nu ook vergroot. De meerderheid van de studenten van de master GVO/GB hebben het s chakelprogramma gevolgd. Overzicht van de toegangsmogelijkheden tot de master GVO/GB naargelang de vooropleiding - Rechtstreeks: ! Bachelor in de geneeskunde ! Bachelor in de tandheelkunde ! Bachelor in de revalidatiewetenschappen en kinesitherapie ! Bachelor in de lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen ! Bachelor in de logopedische en audiologische wetenschappen ! Bachelor in de psychologie ! Bachelor in de sociologie UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering 99 Deel 2
- Via voorbereidingsprogramma: ! Bachelor in de farmaceutische wetenschappen - Via schakelprogramma: ! Bachelor in de verpleegkunde ! Bachelor in de vroedkunde ! Bachelor in de logopedie en audiologie ! Bachelor in de ergotherapie ! Bachelor in de voedings- en dieetkunde ! Bachelor in de toegepaste psychologie ! Bachelor in het sociaal werk Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende. Door het recent opstarten van de master GVO/GB in zijn huidige vorm is er nog maar weinig informatie beschikbaar in verband met de instroom in deze nieuwe situatie. Tussen 1998-1999 en 2004-2005, wanneer de plannen voor de nieuwe master gemaakt werden, waren er gemiddeld 1 21 studenten in de voorloper van het programma, de licentie Medisch- Sociale Wetenschappen, optie Gezondheidsvoorlichting. Gegevens over de laatste twee academiejaren voor de master GVO/GB werden tijdens het bezoek aangeleverd. De commissie vindt de inschrijvingsaantallen (rond 30) voor de master deze laatste twee jaren zeer behoorlijk. Op basis van de recente, beperkte informatie kan ook gesteld worden dat de master GVO/GB een verscheiden instroom heeft, met een meerderheid aan afgestudeerden uit de verpleeg- en vroedkunde, vaak met enige tot een uitgebreide werkervaring, naast een minderheid van academische bachelor zonder enige ervaring in de verzorgings- of geneeskundige praktijk. De commissie oordeelt aan de hand van studie- en evaluatiemateriaal en gesprekken met betrokkenen dat het programma aansluit bij de aard van de instroom in de master GVO/GB. De commissie waardeert dat de bacheloropleidingen die een rechtstreekse toegang bieden mee geselecteerd zijn op basis van hun gehalte aan statistiek, methodologie en gedragswetenschappen. Andere studenten dienen in een schakel- of voorbereidingsprogramma deze gebieden op te halen. De studenten geven aan in gesprekken dat in de lessen ingespeeld wordt op de verscheidenheid in instroomprofielen: studenten met werkervaring kunnen deze inbrengen, maar ook een grotere academische ontwikkeling kan ingebracht worden, wat de commissie waardeert. Zoals hoger al aangehaald, raadt de commissie aan bij het samenstellen van de individuele studietrajecten meer belang te voorzien voor de erkenning van competenties en kwalificaties die studenten al verworven hebben. De commissie wijst op het belang van praktijkervaring in de master GVO/GB voor instromenden uit een bachelor zonder ervaringscomponent in de gezondheidszorg. Een praktijkervaringscomponent is nu in een volgens de commissie minimale versie voorzien
100 UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
in de masterproef. De commissie is tevreden dat werkstudenten een aangepaste regeling kunnen verkrijgen. Het schakel- en voorbereidingsjaar worden uitgebreid besproken en geanalyseerd in het zelfevaluatierapport. De commissie heeft de documentatie erover grondig bestudeerd en besproken met studenten, afgestudeerden, lesgevers, werkveld en bestuurders. De commissie is van mening dat het schakeljaar een efficiënte brug vormt tussen professionele bachelors uit het domein van de gezondheidswetenschappen en een academische master in het domein van de medisch-sociale wetenschappen. Het schakeljaar wordt georganiseerd voor een eerder grote groep, waarvan de kandidaten voor de master GVO/GB maar een deel uitmaken naast onder andere kandidaten voor de master in het management en beleid van de gezondheidszorg. De commissie oordeelt dat het schakelprogramma niet helemaal specifiek op de kandidaatstudenten voor de master CVO/GB is afgestemd, omdat de instroomvereisten voor de verschillende masters toch verschillend zijn. Voor de kandidaten voor de master GVO/GB is het schakelprogramma te biomedisch ingevuld volgens de commissie. De commissie raadt aan een deel biochemie om te wisselen voor meer methodologie en statistiek, en gedragswetenschappen (sociale psychologie). De commissie suggereert het schakelprogramma nog verder te differentiëren naar de vooropleiding van de studenten. Het voorbereidingsjaar is nog niet gebruikt maar de opzet ervan voldoet volgens de commissie.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet de kwaliteit van het personeel als goed. De commissie is in het algemeen tevreden over de kwaliteit en deskundigheid van het personeel, zoals ze dat aan de hand van onder andere cv’s, onderzoekspublicatie lijsten, studiemateriaal en beleidsbeschrijvingen heeft kunnen vaststellen. Studenten en afgestudeerden geven in gesprekken aan dat hun lesgevers gemotiveerde en deskundige lesgevers zijn. De commissie heeft doorheen de gesprekken met alle betrokkenen kunnen vaststellen dat de docenten van de master GVO/GB een team vormen, dat belang hecht aan het slagen van het programma. De commissie heeft onder andere UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
101
Deel 2
tijdens gesprekken vastgesteld dat bij de evaluatie van docenten onderwijs wel meetelt maar dat er minder belang aan wordt gehecht dan aan onderzoek. De commissie raadt aan in het faculteitsbeleid meer aandacht te hebben voor de onderwijsinzet van het personeel. De commissie heeft vastgesteld dat er mogelijkheden tot onderwijskundige professionalisering geboden worden. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel als goed. Op basis van cv’s en publicatielijsten, besluit de commissie dat het academische niveau van de lesgevers in het algemeen zeer behoorlijk is. De opleidingen kunnen rekenen op lesgevers met een variatie aan specialisaties op niveau uit de eigen vakgroep en faculteit, maar ook voor een groot deel daarbuiten. De docentengroep is internationaal academisch gericht en heeft ook contacten met de lokale praktijk. De commissie merkt op dat in regel er een sterke koppeling is tussen onderzoek- en onderwijsopdracht, maar dat niet alle onderzoeksdomeinen door één van de lesgevers actief ingevuld wordt. Wel worden zowel interne, academische gastsprekers als professionals uit de praktijk in het onderwijs ingeschakeld, wat de commissiewaardeert. Facet 3.3. Kwantiteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als voldoende. In het masterjaar vervullen 13 ZAP-leden een lesopdracht waarvan 9 docenten uit de eigen faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De commissie vindt de kwantiteit van de kerndocenten beperkt: de opleiding werkt met vele lesgevers die voor een beperkt aantal studiepunten bij de opleiding betrokken zijn. Voor de master GVO/GB is er door de meerderheid aan ‘eigen’ lesgevers een duidelijke verankering in de eigen faculteit, maar er wordt toch ook voor een substantieel aandeel beroep gedaan op lesgevers uit verschillende faculteiten en onderzoeksgroepen van de humane wetenschappen. Door de matrix-organisatie van het personeel, ingegeven door de interdisciplinariteit van de opleiding, is de personeelsinzet enigszins versnipperd. De commissie raadt aan de personeelsbetrokkenheid meer structureel in te bedden en meer docenten op deze opleiding als hoofdopdracht te laten focussen. De commissie kon in gesprekken met lesgevers, studenten en beleidsmakers vaststellen dat alle lesgevers, ook van buiten de faculteit, zich betrokken opstellen. De opleiding heeft ook een duidelijk gezicht en aanspreekpunt in de coördinator van het programma doordat deze lesgever ook een groot aantal studiepunten (14) verzorgt.
102 UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
Daarnaast kan de opleiding bogen op één assistent en twee ondersteunende personeelsleden voor 13 betrokken ZAP-leden, wat de commissie een lage verhouding vindt. De commissie raadt aan een voltijds AAP-lid voor de opleiding in te schakelen. Volgens de commissie kan dit AAP-lid als aanspreekpunt voor studenten gelden, en de autonomie van de opleiding vergroten door minder afhankelijk te zijn van dienstverlening van de faculteit of onder opleidingen gedeelde krachten.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als voldoende. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor de studenten master GVO/GB voorhanden is. De opleiding liet de commissie weten dat de gebouwen op dit ogenblik systematisch gerenoveerd worden. De commissie heeft vastgesteld dat, hoewel de gebouwen zeker voldoen, de geplande vernieuwingen nodig zijn. Een deel van de lokalen is al gerenoveerd. Deze laatste lokalen beschikken alle over moderne projectiemiddelen en de mogelijkheid dat studenten individueel op het internet kunnen aansluiten. De locaties waar de studenten van de opleiding les hebben liggen op verschillende plaatsen. De leslokalen zijn op dit ogenblik ook vrij intensief bezet. Het komt voor dat leslokalen buiten de campus dienen worden gezocht. De commissie heeft vastgesteld dat er al inspanningen zijn gedaan op het vlak van vernieuwing van gebouwen zoals de herinrichting van auditorium Z, de aanpassingenin auditorium C, nieuwe kleine leslokalen en de verhuis en infrastructurele uitbreiding van de biomedische bibliotheek naar P8. Ook de computerzaal Marie Curie betekent voor de opleiding een belangrijke meerwaarde. De commissie was sterk onder de indruk van de moderne mogelijkheden die deze grote computerzaal biedt. In verschillende opleidingsonderdelen wordt intensief gebruik gemaakt van deze zaal. De computerfaciliteiten zijn volgens de commissie voorbeeldig. De commissie is in het algemeen tevreden over de bibliotheekvoorzieningen voor de master GVO/GB. De bibliotheek bevindt zich in een proces van vernieuwing en UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
103
Deel 2
itbreiding, met ambitieuze doelstellingen voor een vooruitstrevende dienstverlening u die pas over langere termijn helemaal geïmplementeerd zou kunnen worden. De studiegidsen vermelden dat studenten weinig eigen boeken dienen te kopen, maar de commissie merkt dat nogal wat standaard- en naslagwerken toch niet ter beschikking zijn in de bibliotheek. De commissie raadt aan daarvoor een specifieke ruimte te voorzien met een betere presentatie van de recente handboeken, gericht naar de studenten master GVO/GB. De informatievoorzieningen en elektronische beschikbaarheid van bronnen zijn volgens de commissie prima. Facet 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed. Algemene beschrijving Op het niveau van de universiteit gebeurt de informatieverstrekking over elke opleiding door de ‘Afdeling Studie-en Loopbaanadvies’ van de Directie Onderwijsaangelegenheden (Adviescentrum voor Studenten). Deze stelt ook een brochure met informatie omtrent de opleiding ter beschikking van de studenten. Deze brochure wordt verspreid op vacaturebeurzen georganiseerd door ziekenhuizen en op infodagen voor ‘verder studeren’ in de hogescholen. Alle informatie over de opleiding is ook elektronisch beschikbaar. De universiteit beschikt over een aantal begeleidingsdiensten waar de studenten kunnen gebruik van maken. Op het niveau van de faculteit is er een trajectbegeleider aangesteld. Studenten kunnen bij haar terecht in het kader van het opvolgen van en advies bij hun individueel studietraject. De trajectbegeleider volgt daarnaast de studievoortgang op en nodigt studenten eventueel uit indien zij onvoldoende vorderingen maken binnen hun traject. Specifiek voor de opleiding master GVO/GB, is er een curriculummanager aangesteld. Deze staat in voor de algemene informatie, organisatie en coördinatie van het onderwijs in de opleiding. De studenten kunnen er terecht voor lesroosters, informatie in verband met het curriculum of voor het melden van problemen in verband met de opleiding. Naast een ombudspersoon op het niveau van de instelling, is er ook een ombudspersoon specifiek voor de opleiding. Deze kan geraadpleegd worden bij geschillen tussen de student en het academisch personeel. Bij hem kan men ook andere problemen melden die op de opleiding betrekking hebben. Oordeel visitatiecommissie De commissie heeft in het zelfevaluatierapport en tijdens het bezoek kennis gemaakt met het ruime aanbod aan studiebegeleiding, met informatie voor abituriënten, informatie en advies tijdens de studieloopbaan, psychosociale begeleiding, enzovoort. De commissie is in algemene lijn tevreden over het universitaire en facultaire aanbod.
104 UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
Op opleidingsniveau is voor de master GVO/GB een curriculummanager aangesteld en een opleidingsspecifieke ombudspersoon. Dit formele aanbod is eerder reactief nadat problemen vastgesteld worden of als studenten zelf een vraag stellen, zonder actief contact te zoeken met de studenten. Zoals hoger gemeld, beschikt de master GVO/GB met haar coördinator over een duidelijk gezicht en aanspreekpunt voor studenten. Uit gesprekken blijkt dat vooral informele contacten uitgebreid gebruikt worden en dat studenten zeer tevreden zijn met de dagelijkse ondersteunende contacten met de coördinator en de lesgevers.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving kwaliteitszorgprocedure UGent Het onderwijs wordt door de studenten geëvalueerd via het invullen van een vragenlijst, opgesteld door de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en goedgekeurd door de faculteitsraad. De studenten kunnen hun ervaringen en meningen uiten alsook suggesties voor verbeteringen formuleren. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van de opleiding, alsook van alle opleidingsonderdelen van de lesgevers. Elke lesgever moet minstens om de twee jaar geëvalueerd worden. Alle resultatenrapporten en de eventuele reacties van lesgevers worden hierna per opleiding besproken in subcommissies van de KCO, bestaande uit de onderwijsdirecteur, de voorzitter van het Centrum voor Onderwijsontwikkeling, de beleids– medewerker KCO, de voorzitter van de Opleidingscommissie en studenten uit de betrokken opleiding. In deze bespreking wordt in een syntheserapport een globaal oordeel gegeven over de geëvalueerde onderwijsbijdrage van elke docent, met een opsomming van de opvallend sterke of zwakke punten. Het syntheserapport wordt gestuurd naar de betrokken docent, zijn vakgroepvoorzitter en de voorzitter van de Opleidingscommissie. Deze zijn aldus in kennis gesteld van de adviezen en kunnen nagaan of de docent hiermede al of niet rekening gehouden heeft.
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
105
Deel 2
Facet 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie resultaten als voldoende. De master GVO/GB heeft een opleidingscommissie, wat een permanent adviesorgaan van de faculteit is waarin docenten en studenten zetelen en dat verantwoordelijk is voor de organisatie van het onderwijs en het beleid van de betrokken opleiding. De opleidingscommissie GVO/GB is actief, maar komt volgens de commissie weinig samen. Het overleg verloopt hoofdzakelijk informeel, zoals tijdens gesprekken tot uiting kwam. De commissie is tevreden over de structuur voor en werking van het kwaliteitsbeleid van het onderwijs aan de master GVO/GB, maar raadt aan meer gebruik te maken van de bestaande formele structuren. De opleiding heeft de hoger beschreven kwaliteitszorgprocedure UGent nog niet uitgevoerd en heeft geen resultaten uit een formele onderwijsevaluatie gepresenteerd met als argument dat het masterjaar pas recent werd ingericht in de huidige vorm. Er werd een informele, kwalitatieve bevraging gehouden bij een vertegenwoordiging van de studenten uit het masterjaar. De resultaten ervan zijn positief naar het oordeel van de commissie. De commissie benadrukt dat het voor een vernieuwde opleiding belangrijk is formele evaluatieresultaten te verzamelen, ook over de hele opleiding heen en met inbegrip van een bevraging bij recente alumni, en raadt aan deze te implementeren. Het zelfevaluatierapport dat de commissie van de master GVO/GB heeft mogen ontvangen, vindt zij zorgvuldig samengesteld en openhartig. Het zelfevaluatierapport is volgens de commissie slechts beperkt reflectief, wat het gevolg kan zijn van het korte bestaan van de opleiding in haar huidige vorm. De commissie is van oordeel dat het bezoek, met de gesprekken en de bijkomende informatie ter inzage zoals cursusmateriaal en folders, een nuttige aanvulling vormden bij het zelfevaluatierapport. Het bezoek verliep volgens de commissie in een open en constructieve sfeer. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als goed. In het zelfevaluatierapport staat een overzicht van reacties op de aanbevelingen op het rapport van de visitatie in 2001 van de oude structuur licenties medisch sociale wetenschappen. Een aantal van de opmerkingen zijn ook relevant voor de nieuwe structuur en deze werden volgens de commissie opgevolgd. Ook de opmerkingen die via de eerste informele kwalitatieve evaluatie werden verzameld bij studenten, worden opgenomen door de opleidingsverantwoordelijken en betrokken lesgevers. Op basis van gesprekken, beleidsdocumenten en verslagen van vergaderingen, stelt de commissie vast dat het detecteren, bestuderen en oplossen van problemen grondig gebeurt, maar
106 UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
op een informele manier. Ook het uittekenen van de vernieuwde opleiding is volgens de commissie doordacht gebeurd in overleg met de betrokkenen. Bij de implementatie ervan zijn wat kinderziekten voorgekomen, waarvan de kerndocenten snel op de hoogte waren, en waarvoor bereidheid bestaat om een oplossing voor te zoeken. De commissie raadt aan de opleidingscommissie vaker samen te roepen. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als goed. Zoals hoger aangegeven, is de commissie tevreden met de structuren van het kwaliteitszorgbeleid, waarbij studenten, lesgevers, beleidsmakers en -ondersteuners op verschillende niveaus (universiteitsbreed, facultair) met elkaar kunnen overleggen. Op opleidingsniveau worden volgens de commissie de betrokkenen te weinig bij elkaar gebracht. De commissie herhaalt dat de opleidingscommissie vaker samen dient te komen. Uit gesprekken blijkt dat de lesgevers contact hebben en afstemming zoeken, voornamelijk via de coördinator en op informele wijze. De studenten vertegenwoordiging is volgens de commissie los georganiseerd, en studenten komen weinig formeel samen met de opleidingsverantwoordelijken. Uit gesprekken blijkt dat de studenten wel gehoord worden via vele informele contacten. De opleiding heeft volgens de commissie uitstekende en geformaliseerde contacten met het beroepenveld. Er werd met het hoger genoemde sectoroverleg overeengekomen dat dit orgaan ook fungeert als reflectiegroep voor de masteropleiding GVO/ GB. Tweemaal per jaar staan een aantal punten betreffende de masteropleiding op de agenda van dit sectoroverleg. Uit gesprekken met vertegenwoordigers van het afnemend veld en afgestudeerden blijkt de nauwe betrokkenheid bij de opleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen in gesprekken en documenten dat de opleidingsverantwoordelijken de inbreng vanuit het veld ernstig opvolgen. De commissie wenst haar waardering voor deze samenwerking uit te spreken. De commissie suggereert het beroepenveld ook te betrekken bij de evaluatie van de opleiding.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
107
Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed. De commissie heeft op basis van studie- en evaluatiemateriaal, en examenformulieren kunnen vaststellen dat het niveau dat de master GVO/GB bij de studenten bereikt hoog is. Studenten bereiken volgens de commissie zowel op theoretisch vlak, als toegepast op het domein belangrijke doelstellingen. De commissie kon ook vaststellen dat de vroegere eindwerken en huidige masterproeven kwaliteitsvol zijn, waaruit de methodologische en academische onderbouwingsvaardigheden van de studenten blijken. Bovendien blijkt uit gesprekken en bevragingen dat het afnemend veld en de alumni de meerwaarde van de opleiding duidelijk erkennen. De commissie raadt aan het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden te blijven opvolgen, en de tewerkstellingskansen te verhogen door meer publiciteit voor de opleiding op het getouw te zetten. Facet 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende. In het zelfevaluatierapport is de studieduur vermeld van de afgestudeerden in de 2de licentie medisch sociale wetenschappen, optie gezondheidsvoorlichting en -bevordering. Hieruit blijkt dat de gemiddelde studieduur van de 2-jarige licentie 2 jaar en 4 maanden is, wat volgens de commissie behoorlijk is. Bijna drie vierde (73,1%) van de afgestudeerden behaalde in het vroegere stramien het diploma in de voorziene 2 jaar, 25% deed er 3 jaar over en 1,9% 4 jaar. Bijna alle vertraging deed zich in de tweede licentie voor, wat in het zelfevaluatierapport aan de extra belastende scriptie toegeschreven wordt. Van de 29 studenten die ingeschreven waren voor een volledig programma master GVO/GB in het eerste jaar dat het ingericht werd (2007-2008), waren er na de tweede zittijd 3 niet geslaagd. De gegevens uit het recente verleden, en evidentie uit gesprekken en documenten rond de huidige beheersbare studiedruk en goede studiebegeleiding, geven bij de commissie aanleiding tot vertrouwen in het toekomstige onderwijsrendement. De commissie suggereert het niet-slagen en de studie-uitval te onderzoeken.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
108 UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde suggesties Doelstellingen - De commissie raadt aan de internationale dimensie in de opleidingsdoelen verder uit te werken. - De commissie raadt aan de relatie tussen de competentiegebieden en het beroepsprofiel nog verder uit te klaren. Programma - De commissie raadt aan de inhouden die aan bod gebracht worden nog verder te diversifiëren. - De commissie moedigt de opleiding aan blijvend te investeren in gestructureerd overleg met het werkveld over het curriculum. - De commissie raadt aan de integratie tussen onderzoek en onderwijs op sommige punten waarop geen eigen onderzoek gebeurt, te versterken, bijvoorbeeld via deelname van studenten aan lopend onderzoek. - De commissie suggereert de mogelijkheden van flexibilisering verder te verkennen en bij het samenstellen van de individuele studietrajecten meer rekening te houden met de erkenning van competenties en kwalificaties die instromende studenten al verworven hebben. - De commissie vraagt onderzoek naar studiebelemmerende factoren, en aandacht en opvolging voor de problemen voor rechtstreeks instromende studenten als gevolg van de dominante gerichtheid op studenten die via het schakeljaar instromen. - De commissie suggereert om de werkvormen en leermiddelen te bespreken met studentvertegenwoordigers, docenten en opleidingsverantwoordelijken als mogelijkheid tot extra kwaliteitszorg. - De commissie raadt aan de mogelijkheden tot internationale studentenuitwisseling te onderzoeken, binnen de beperkingen van de éénjarige duur. - De commissie raadt aan het aandeel Engelstalige literatuur nog te verhogen. - De commissie suggereert het aandeel mondelinge evaluaties te verhogen. - De commissie raadt aan systematische kwaliteitszorg specifiek voor de beoordeling en toetsing in te voeren. UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering
109
Deel 2
- De commissie dringt er op aan een realistisch stramien met timing en begeleiding uit te werken voor de masterproefopdracht. - De commissie raadt aan een praktijkcomponent of stukje stage op te nemen, eventueel in de masterproef, voor studenten uit een bachelor zonder praktijkcomponent in de medische of zorgsector. - De commissie raadt aan een deel biochemie om te wisselen voor meer methodologie en statistiek, en gedragswetenschappen (sociale psychologie) in het schakeljaar. De commissie suggereert het schakelprogramma nog verder te differentiëren naargelang de vooropleiding van de studenten. Personeel - De commissie raadt aan in het faculteitsbeleid meer aandacht te hebben voor de onderwijsinzet van het personeel. - De commissie raadt aan de personeelsbetrokkenenheid meer structureel in te bedden en meer docenten op deze opleiding als hoofdopdracht te laten f ocussen. Voorzieningen - De commissie raadt aan een specifieke ruimte te voorzien met een presentatie van de recente handboeken, gericht naar de studenten master GVO/GB. Kwaliteitszorg - De commissie raadt aan formele evaluatieresultaten te verzamelen, ook over de hele opleiding heen en met inbegrip van een bevraging bij recente alumni. - De commissie raadt aan de afhakers te registreren en de redenen voor afhaken en niet-slagen te bestuderen. - De commissie raadt aan de opleidingscommissie vaker samen te roepen. - De commissie suggereert het beroepenveld ook te betrekken bij de evaluatie van de opleiding. Resultaten - De commissie raadt aan het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden te blijven opvolgen, en meer publiciteit voor de opleiding op het getouw te zetten.
110 UGent – Deelrapport Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Deel 2
III
Vrije Universiteit Brussel Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de Vrije Universiteit Brussel. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 1 tot 4 december 2008. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld met gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld, met het bestuderen van facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 111 Deel 2
het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De master in het management en beleid van de gezondheidszorg is een omvorming van de opleiding Medisch-Sociale Wetenschappen. Deze opleiding bood twee verkorte programma’s aan naargelang de al dan niet medische of paramedische vooropleiding van de student. De BAMA-hervorming zorgde voor een omvorming van deze opleiding tot een traject van twee jaar: een schakel- of voorbereidingsjaar en een masterjaar. Deze nieuwe opleidingscyclus ging in het academiejaar 2006–2007 van start. In het academiejaar 2008–2009 volgen 26 studenten het masterjaar. De meerderheid van de studenten is werkstudent. In dit rapport beoordeelt de commissie de masteropleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakelprogramma is niet het voorwerp van de visitaties maar wordt in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakelprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakelprogramma. Het oordeel van de commissie heeft betrekking op de opleiding met al haar afstudeerrichtingen en vormen, tenzij anders vermeld.
112 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving De huidige masteropleiding management en beleid van de gezondheidszorg vloeit voort uit de vroegere opleiding Gezondheidswetenschappen, die begin de jaren ’80 aan de VUB werd opgericht en later werd omgevormd tot de opleiding MedischSociale wetenschappen. Die opleiding had tot doel de maatschappelijke dimensie van gezondheid en ziekte wetenschappelijk te bestuderen, te beschrijven en te verklaren. Ziekte en gezondheid werden beschouwd als een multi-dimensioneel fenomeen, waarbij zowel biologische, psychologische als sociologische aspecten een belangrijke rol spelen. Eén van de belangrijkste doelstellingen van de opleiding was dan ook een algemene academische verdieping aan te bieden aan deze mensen met verschillende functies binnen de gezondheidszorg, die hen zou toelaten hun werk meer wetenschappelijk gefundeerd uit te voeren of een meer verantwoordelijke functie te bekleden in het werkveld. Vertrekkend vanuit de brede wetenschappelijke basisopleiding van de opleiding Gezondheidswetenschappen die kon leiden tot een erg gevarieerde aanwending door de afgestudeerde, werd in het nieuwe programma, de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, bewust geopteerd voor een meer afgegrensde, zij het niet exclusieve, finaliteit van de opleiding, namelijk het management en beleid in de gezondheidszorg in de ruime zin van het woord. Vooral de maatschappelijke evoluties in demografie, morbiditeit en mortaliteit, een betere algemene socio-economische status en mondigheid bij de bevolking enerzijds en grotere technische mogelijkheden en toenemende specialisatie binnen de gezondheidszorg anderzijds hebben bijgedragen tot een groeiende behoefte aan en aanbod van gezondheidszorgvoorzieningen, maar ook tot een snelle differentiatie en complexiteit binnen de gezondheidszorg. De huidige opleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg wil alsnog volgens het zelfevaluatierapport studenten de nodige kennis, vaardigheden en attitudes bijbrengen om hen in staat te stellen de complexe maatschappelijke verschijnselen met betrekking tot gezondheid en gezondheidszorg zelfstandig waar te nemen, wetenschappelijk te analyseren en met de nodige kritisch reflectie te interpreteren. Op basis van die bevindingen moeten zij gegronde praktijk- en beleidsrelevante conclusies kunnen formuleren en daarover op een zinvolle manier kunnen rapporteren en communiceren. In het bijzonder wordt er van de studenten verwacht dat ze op deze wijze creatief kunnen bijdragen tot adequate en kwaliteitsvolle oplossingen voor problemen binnen het management van gezondheidszorginstanties en het ruimere maatschappelijke beleid van de gezondheidszorg. De doelstellingen van de opleiding worden vertaald in drie soorten eindkwalificaties van de afgestudeerden die respectievelijk te maken hebben met het verwerven van kennis en vaardigheden en het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude. VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg 113 Deel 2
Eindkwalificaties met betrekking tot het verwerven van kennis - Afgestudeerden hebben voldoende kennis van centrale begrippen en concepten uit de verschillende vakgebieden die vereist zijn om gezondheid en gezondheidszorg vanuit een multidimensionele invalshoek te bestuderen. - Zij hebben een grondige kennis en inzicht in de verschillende aspecten van de organisatie, de kwaliteitszorg, het management en beleid van de gezondheidszorg, gerelateerd aan de specifieke maatschappelijke context in binnen- en buitenland. - Zij hebben een grondig inzicht in de verschillende fasen van een onderzoeksproces en in de specifieke onderzoeksmethoden, analysetechnieken en rapportagemogelijkheden, die in het sociaal-wetenschappelijk vakgebied gehanteerd worden. - Zij begrijpen de reikwijdte van wat bedoeld wordt met een multidisciplinaire benadering van gezondheid en gezondheidszorg en hebben een goed inzicht in de specifieke aandachtspunten en problemen die hiermee gepaard gaan. - Zij hebben kennis van de diverse toepassingsgebieden van hun opleiding en een realistische kijk op de mogelijke eigen bijdrage aan het optimaliseren van de kwaliteit van de gezondheidszorg binnen deze toepassingsgebieden. - Zij hebben een goed inzicht in de internationale ontwikkelingen binnen hun vakgebied. Eindkwalificaties met betrekking tot het ontwikkelen van vaardigheden - Afgestudeerden beschikken over de nodige vaardigheden om relevante informatie en kennis binnen de verschillende aan gezondheidszorg gerelateerde vakgebieden op te sporen, te verwerken en op een kritische manier te interpreteren. - Zij zijn in staat om zelfstandig een wetenschappelijk verantwoorde literatuur studie uit te voeren met betrekking tot de organisatie, structuur, kwaliteitszorg, het management en beleid van de gezondheidszorg. - Zij bezitten de vaardigheid om de complexe realiteit van de gezondheidszorg op een wetenschappelijke manier te benaderen en observaties, ervaringen en kennis te vertalen naar afgebakende probleemgebieden en onderzoeksvragen. - Om te zoeken naar antwoorden op deze vragen zijn zij in staat om sociaal wetenschappelijk onderzoek op te zetten en tot een goed einde te brengen. - Zij kunnen onderzoeksvragen operationaliseren, de meest geschikte onderzoeksmethode toepassen, gegevens verzamelen en op gepaste manier analyseren, deze kritisch interpreteren en bondig maar volledig en duidelijk rapporteren. - Zij kunnen hun onderzoeksbevindingen terug vertalen naar concrete aanbevelingen voor het werkveld en op die manier probleemoplossingen aanbrengen en een substantiële bijdrage leveren aan het optimaliseren van de gezondheidszorg. - Zij beschikken over goede communicatie- en presentatievaardigheden en zijn zich hierbij bewust van het feit dat er verschillende doelgroepen bestaan, met hun eigen specifieke behoeften.
114 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
- Zij zijn in staat om adequaat te functioneren binnen een multi-disciplinaire context. Zij beschikken over vaardigheden om een leidinggevende functie, staffunctie, beleidsfunctie of onderzoekersrol op te nemen in één van de sectoren of organisaties van de gezondheidszorg. Eindkwalificaties met betrekking tot het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude - Afgestudeerden hebben een geïnteresseerde wetenschappelijke houding bij het aanbrengen of bespreken van problemen, vraagstellingen, onderzoeken of meningen. - Zij kunnen hierbij kritisch reflecteren op het eigen denken en handelen, en staan open voor feedback. - Zij zijn er zich van bewust dat het domein van de gezondheidszorg aan snelle ontwikkelingen onderhevig is en dat ze zich in hun beroepsactiviteit op die ontwikkelingen dienen af te stemmen door zich continu te informeren en bij te scholen. - Zij hebben een open houding ten aanzien van verschillende wetenschappelijke disciplines die vanuit hun specifieke invalshoek accenten leggen in de benadering van gezondheidszorg of gezondheidsproblemen. De afgestudeerden in het management en het beleid van de gezondheidszorg dienen volgens het zelfevaluatierapport te beschikken over een gevorderd begrip en inzicht in de sociologische, psychologische en economische theorieën over gezondheid en het management en de organisatie van de gezondheidszorg. Zij moeten op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen (nationaal en internationaal) binnen hun vakgebied en beschikken over de vaardigheden om verdere wetenschappelijke evoluties op te volgen en er zelf toe bij te dragen. Vanuit een kritische en creatieve ingesteldheid worden zij geacht complexe situaties te kunnen beoordelen en in functie daarvan adviezen te kunnen formuleren en wetenschappelijke of bestuurlijke taken te kunnen opnemen met aandacht voor een inter- of multidisciplinaire aanpak. Uiteindelijk moet dit leiden tot vaardigheden die bijdragen tot het optimaliseren van de kwaliteit van de gezondheidszorg met respect voor de specifieke sociale en maatschappelijke randvoorwaarden. De afgestudeerden in het management en het beleid van de gezondheidszorg zullen op het einde van de opleiding het profiel moeten hebben van deskundigen in hun vakgebied en van wetenschappelijk geschoolden, inclusief de attitudes die hiermee samenhangen. Gezien het werkveld waarin zij terechtkomen (vaak in verantwoordelijke, leidinggevende functies) een zeer heterogeen werkveld is, waarin personen uit verschillende disciplines moeten samenwerken, wordt er volgens het zelfevaluatierapport in de opleiding ook belang gehecht aan het ontwikkelen van leidinggevende capaciteiten.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
115
Deel 2
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de gesprekken met de afgevaardigden van de faculteit en van de opleiding, heeft de commissie vastgesteld dat de algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding aanduidt, in overeenstemming zijn met artikel 58 van het Structuurdecreet. De commissie meent dat de doelstellingen helder en duidelijk geformuleerd zijn. Het niveau van de opleiding sluit volgens de visitatiecommissie aan bij het niveau dat verwacht wordt bij een masteropleiding. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de afgestudeerden de nodige competenties beheersen voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Het blijkt echter dat de studenten niet onmiddellijk geneigd zijn zich in het onderzoeksterrein van deze opleiding te begeven. Het opleiden van de studenten tot onderzoeker wordt in de doelstellingen van de opleiding ook niet sterk geëxpliciteerd. De commissie vindt dit een gemis. Volgens de commissie dient de opleiding ook meer aandacht te tonen voor de internationale dimensie in haar opleidingsdoelstellingen. Behalve het uitwisselen van de ‘traditionele’ studenten via de ‘traditionele’ uitwisselingsprogramma’s, kunnen ook andere vormen van internationalisering aangewend worden zoals onder meer het aantrekken van gastdocenten uit het buitenland. Uit de gesprekken die de commissie had met studenten van de opleiding blijkt dat de opleidingsdoelstellingen voor de studenten bij aanvang van de opleiding niet altijd duidelijk zijn zoals wordt toegelicht in facet 1.2. De commissie spoort de opleiding dan ook aan de doelstellingen van de opleiding duidelijk te communiceren naar haar (potentiële) studenten. Tijdens haar bezoek kreeg de commissie te horen dat de VUB op het ogenblik van haar bezoek bezig is met een nieuw strategisch plan dat tegen maart 2009 klaar zou zijn. In dit plan zou sprake zijn van enerzijds rationalisering en anderzijds van een alliantie met de Universiteit Gent. De opleiding is hoopvol dat dit strategisch plan zal resulteren in een ‘interuniversitair centrum voor gezondheidseconomisch onderzoek en health technology assessment. Deze samenwerking in breder verband zou de opleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de VUB ook de nodige financiële zekerheid kunnen geven.
116 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding alsv oldoende. De commissie meent dat de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen tegemoet komen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. De commissie heeft wel vastgesteld dat het onderdeel ‘leiding geven’ (te) weinig expliciet aan bod komt in de geformuleerde doelstellingen. De commissie heeft in de gesprekken met studenten vernomen dat zij – wanneer ze de opleiding aanvatten – verwachten dat de opleiding hun leidinggevende vaardigheden waaronder in concreto bijvoorbeeld vergadertechnieken zou aanleren. Hoewel de commissie heeft mogen vaststellen dat de afgestudeerden van deze opleiding veelal een carrièresprong maken na het volgen van deze opleiding, is het voor de commissie niet helemaal duidelijk of de domeinspecifieke doelstellingen geheel correleren met de behoeften van het beroepenveld. Een grondige en permanente aftoetsing van de doelstellingen bij het werkveld ontbreekt immers. De commissie vindt het op zich wel een meerwaarde dat de opleidingsdoelstellingen bij het opstarten van de opleiding afgestemd werden op de behoeften van het werkveld. Dit mag volgens de commissie echter geen éénmalig feit blijven. De commissie beveelt de opleiding aan een regelmatig samenkomende resonantiegroep op te richten waarin zowel representatieve vertegenwoordigers van het werkveld als van de afgestudeerden zetelen. De commissie meent dat het internationale aspect van de opleiding minimaal wordt ingevuld. De opleiding mag zich niet verschuilen achter het feit dat de studenten van de opleiding vooral werkstudenten zijn. De opleiding kan zoals reeds vermeld in facet 1.1. ook andere dan de traditionele vormen van internationalisering sterker uitspelen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
117
Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving Programma masteropleiding
Semester
Studiepunten
Financieel management van gezondheidsinstellingen
2
3
Financiële rapportering van gezondheidsinstellingen
1
3
Sociale geneeskunde
1
3
Wetgeving gezondheidszorg inclusief aspecten van de sociale wetgeving
1
6
Kwaliteitszorg in de gezondheidszorg
2
3
Organisatie en beheer van de ziekenhuizen
1
6
Sociale en economische evaluatietechnieken in de gezondheidszorg
2
3
Medische informatie- en communicatiesystemen
1
6
Stage
J
6
Masterproef
J
21
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het programma van de opleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding, zowel wat betreft haar niveau, haar oriëntatie als haar domeinspecifieke eisen. Daar zoals beargumenteerd in facet 1.2. de explicitering van de leidinggevende vaardigheden van de opleiding enigszins ontbreekt in de doelstellingen, ontbreekt dit volgens de visitatiecommissie ook in het programma. De opleiding geeft hierbij aan dat ze zich door de instroom van voornamelijk studenten met een professionele bachelor genoodzaakt ziet vooral de basiscompetenties mee te geven aan de studenten. De opleiding meent dat het binnen het tijdsbestek van één masterjaar onmogelijk is om deze studenten tot managers op te leiden maar zegt dat de leidinggevende aspecten impliciet in de verschillende opleidingsonderdelen aan bod komen. De commissie meent dat als de opleiding er bij blijft om leidinggevende vaardigheden en human resource management eerder impliciet in het programma te verwerken, dit duidelijker naar de studenten moet gecommuniceerd worden aangezien de verwachtingen van deze studenten anders liggen op het vlak van de ‘leidinggevende vaardigheden’. Op dit leidinggevende aspect na, tonen de studenten zich zeer tevreden over de inhoud van het programma dat volgens hen er goed in slaagt hun in een vorige op-
118 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
leiding opgedane kennis te overstijgen en hun een nieuwe invalshoek bezorgt. De studenten, en dan vooral die studenten die een professionele bachelor gevolgd hebben, waarderen het academisch niveau van de opleiding. Ook de commissie meent dat het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties van de opleiding vlot te bereiken. Een kleine bedenking die de commissie hierbij heeft is dat zij meent dat de interactie tussen de verschillende opleidingsonderdelen beter naar voren zou moeten komen. Deze interactie van de opleidingsonderdelen moet volgens de commissie zeker ook in de masterproef worden nagestreefd door bijvoorbeeld een onderwerp zowel vanuit economisch, juridisch als zorgperspectief te bekijken. Tot slot raadt de commissie de opleiding aan om de verschillende mogelijkheden van internationalisering nog verder te onderzoeken, zoals reeds gesteld in facet 1.2. De opleiding heeft in haar programma onder meer het opleidingsonderdeel ‘organisatie van de gezondheidszorg’ ingebracht waarin er een vergelijking wordt gemaakt tussen het Belgische gezondheidsstelsel en enkele andere buitenlandse gezondheidsstelsels. Daarnaast maken sommige docenten ook gebruik van anderstalige handboeken, maar vooral ook van anderstalige wetenschappelijke artikels. Hoewel de studenten vooral werkstudenten zijn, voor wie een buitenlandse uitwisseling vaak niet haalbaar is, worden alle studenten twee maal per jaar uitgenodigd voor een vergadering waarop de buitenlandse ervaringsmogelijkheden worden duidelijk g emaakt. Facet 2.2. Academische en professionele gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als goed. De commissie drukt haar appreciatie uit voor de academische en professionele gerichtheid van het programma. De integratie van onderwijs-onderzoek is verzekerd: de docenten betrekken de eigen onderzoeksresultaten in het onderwijs. Daarnaast wordt de studenten aangeboden om hun masterproef te laten aansluiten bij het lopend onderzoek. De commissie is wel van mening dat de opleiding de huidige invulling van de stage dient te evalueren. De commissie is niet helemaal overtuigd dat deze stage in haar huidige vorm voor alle studenten een even grote meerwaarde vormt binnen het kader van deze opleiding. Het studiemateriaal waar de studenten gebruik van maken is zeer actueel. De commissie kon constateren dat de opleiding voor verschillende opleidingsonderdelen onder meer gebruikt maakt van recente (internationale) literatuur naast de bovenvermelde eigen onderzoeksresultaten. Op basis hiervan meent de commissie dat het programma van de opleiding goed aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
119
Deel 2
Aan de hand van de gesprekken met de afgestudeerden van de opleiding en de vertegenwoordigers van het beroepenveld en aan de hand van het ingekeken studiemateriaal heeft de commissie vastgesteld dat het programma is afgestemd op de actuele beroepspraktijk. Opdat deze aansluiting van het programma bij de actuele beroepspraktijk geoptimaliseerd zou worden, beveelt de commissie de opleiding wel aan om op meer regelmatige tijdstippen een gestructureerd overleg met het werkveld op te starten. De stage binnen de opleiding is vaak gelinkt aan de masterproef. De stage is daarom eerder een onderzoeksstage en biedt niet echt de mogelijkheid aan studenten om praktijkervaring op te doen. De studenten van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg zijn allen overtuigd van de meerwaarde van een stage, maar de invulling zou volgens sommigen met de opleiding moeten herbekeken worden. De commissie kan zich echter wel vinden in de manier waarop de opleiding de stage invult namelijk als een onderzoeksgericht opleidingsonderdeel. De commissie beveelt de opleiding echter wel aan dat ze het doel van de stage beter zou expliciteren aan de studenten. De studenten geven daarnaast aan dat het vinden van een stageplaats niet altijd even evident is. Aangezien dit probleem door de studenten aan de opleiding in het verleden is gemeld, is de opleiding drie jaar geleden gestart met het opstellen van een database met stageplaatsen. Op die manier kunnen studenten die niet meteen zelf een stageplaats vinden, door de opleiding geholpen worden. De visitatiecommissie apprecieert dit initiatief van de opleiding. Facet 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het schakelprogramma en het masterprogramma een sterke samenhang kennen. Studenten die rechtstreeks instromen in het masterjaar merken op dat ze soms die specifieke voorbereiding missen die studenten die een schakel- of voorbereidingsprogramma hebben gevolgd, wel hebben. De commissie kon echter vaststellen dat dit initieel gemis goed wordt opgevangen dankzij de persoonlijke benadering van de colleges door de docenten en de opvang door medestudenten. Door de kleine groep studenten is het niet mogelijk om binnen het schakeljaar keuze trajecten uit te werken die afhankelijk zijn van de vooropleiding van de studenten. Gezien ook het masterprogramma – ondanks de complexiteit van te behandelen onderwerpen – kort is, is het ook voor het masterprogramma moeilijk om bepaalde opleidingsonderdelen tot keuzeopleidingsonderdelen te maken. De opleiding heeft er voor gekozen ook in het masterjaar geen keuzeopleidingsonderdelen in te brengen. De keuze van de student zit vervat in de keuze van de stage en de masterproef.
120 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Zoals de commissie in facet 1.1. heeft aangehaald beveelt ze de opleiding wel aan om meer interactie tussen de opleidingsonderdelen te bewerkstelligen om de samenhang van het programma te optimaliseren. Toch meent de commissie dat het masterprogramma zelf op een logische en coherente manier is opgebouwd. In het schakelprogramma werd in het verleden het O2-project ingericht. Het project O2 – dat staat voor OnderzoeksOnderwijs – bundelde enkele opleidings onderdelenwaarbij de student finaal één geïntegreerde opdracht diende te maken waarin alle competenties verenigd waren, in welk opleidingsonderdeel deze ook aan bod waren gekomen. De meeste studenten die op dit ogenblik de master volgen hebben het O2 programma in hun schakeljaar gekregen en hebben enkellovende woorden voor dit project. Dit project zorgde echter voor een te grote workload bij het personeel en werd daarom in het academiejaar 2008–2009 niet meer georganiseerd. De commissie hoopt dat de opleiding het O2-project in het schakeljaar spoedig opnieuw zal kunnen opstarten. De opleiding heeft de visitatiecommissie verzekerd dat ze de ambitie heeft om O2 komend academiejaar opnieuw op te starten. De commissie kreeg in haar gesprek met de studenten van de opleiding te horen dat het masterjaar als ‘minder boeiend’ wordt ervaren dan het schakeljaar. De docenten verklaren dit als volgt: Het schakeljaar heeft een zeer strikt kader waarbinnen gewerkt wordt. In het masterjaar wordt het initiatief meer bij de studenten zelf gelegd. Dit vereist zeker bij studenten met een professionele bachelor een andere manier van omgaan met hun studies dan ze voorheen gewoon waren. De commissie kan zich enigszins vinden in de verklaring die door de docenten wordt gegeven, maar beveelt toch aan deze topic met de studenten verder te bespreken. Facet 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de masteropleiding als v oldoende. De commissie heeft aan de hand van haar gesprekken kunnen vaststellen dat bij de organisatie van de opleiding sterk rekening wordt gehouden met de noden van de werkstudenten. Alle onderwijs wordt omwille van de werkstudenten in avondonderwijs en op zaterdagvoormiddag gegeven. Toch stelde de commissie vast dat de begrote studieduur niet helemaal strookt met de werkelijke studieduur. Deze laatste is vaak langer dan de begrote studieduur. Dit heeft net te maken met het feit VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
121
Deel 2
dat de meeste studenten, zoals reeds vermeld, werkstudenten zijn. Doordat deze studenten zich niet ten volle aan hun studie kunnen wijden, stellen ze vaak vakken uit. Omdat de meeste studenten werkstudenten zijn, biedt de opleiding de mogelijkheid aan om deeltijds te studeren. Hierbij wordt het studieprogramma van één jaar over twee jaren gespreid. Doordat een aantal studenten hiervoor opteren wordt de gemiddelde studietijd natuurlijk ook verlengd. De studenten kiezen er daarnaast vaak bewust voor om hun masterproef uit te stellen naar een volgend academiejaar. De meeste studenten hebben er geen probleem mee om in het kader van hun masterproef aan studieverlenging te doen. Sommigen geven aan dat het voor hen zelfs essentieel was bij hun studiekeuze om hun studie te kunnen spreiden. In het andere geval zouden deze studenten naar eigen zeggen hun studie waarschijnlijk niet voltooien. Om de studieduur te beperken, heeft de opleiding het mogelijk gemaakt om masterproeven ook in de januarizittijd in te dienen. De commissie hoopt dat de opleiding deze mogelijkheid sterk zal promoten aangezien bij studenten die een volledig extra academiejaar nemen voor hun masterproef het risico dat ze deze masterproef blijvend uitstellen en ze deze uiteindelijk vaak niet meer voltooien, zeer hoog is. Ieder jaar worden de studenten van de opleiding uitgenodigd om deel te nemen aan een enquête in het kader van de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Eén van de aspecten die in deze enquête wordt behandeld, is de studietijd. De bedoeling van deze studietijdmeting is om de extremen te remediëren. De commissie is lovend over deze universiteitsbrede aanpak van studietijdmetingen die ook doeltreffend is aangezien de opleiding via de opleidingsraad met deze resultaten aan de slag is gegaan. De commissie diende vast te stellen dat van het initieel aantal ingeschreven studenten ongeveer de helft afhaakt. De meeste studenten haken reeds af tijdens het eerste semester van hun schakeljaar. De meest voorkomende reden is dat de combinatie van de studie met de werkzaamheden en de andere activiteiten van de studenten te zwaar is voor sommigen onder hen. De commissie apprecieert dat de opleiding aan studenten, voor ze hun studies aanvatten, duidelijk stelt dat werken en studeren een moeilijke combinatie is die zelfdiscipline en uithoudingsvermogen veronderstelt. De commissie apprecieert ook de op maat van werkstudenten gemaakte opleiding en vindt de studietrajectbegeleiding door de commissie zeer doeltreffend. Toch beveelt de commissie aan om de studie-uitval blijvend te analyseren.
122 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het palet van gebruikte werkvormen en leermiddelen in de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, zeer divers is. Kenmerkend aan de leermiddelen en werkvormen is dat ze uitgaan van interactie tussen de student en de docent. Slechts 21% van de gebruikte werkvormen zijn hoorcolleges. Doordat de opleiding bestaat uit een kleine groep studenten, is het mogelijk om ook deze hoorcolleges interactief te maken. De studenten – en ook de visitatiecommissie – appreciëren dat de meeste docenten op deze interactieve manier les geven. De studenten gaven in hun gesprek met de commissie aan dat het elektronisch leerplatform ‘Pointcarré’ door hen interactief wordt gebruikt. De studenten maken van dit platform vooral gebruik om slides en achtergrondinformatie te downloaden en in mindere mate ook om met elkaar te discussiëren. De commissie is er van overtuigd dat de didactische werkvormen goed aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding zowel op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. Hoewel blijkt dat de werkvormen goed aansluiten bij het didactisch concept van de opleiding, waarbij interactiviteit in een kleinschalige omgeving centraal staat, moet er volgens de commissie meer plaats worden gemaakt voor mondelinge presentaties en werkvormen waarin studenten onder meer vergadertechnieken kunnen oefenen. De verschillende werkvormen moeten daarenboven door de docenten meer onderling op elkaar afgestemd worden, opdat de huidige diversiteit gegarandeerd kan blijven. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed. De visitatiecommissie heeft verschillende examenvragen bestudeerd en heeft geconstateerd dat deze van een academisch niveau zijn dat gericht is op het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes. De visitatiecommissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding een divers palet aan evaluatievormen gebruikt waaronder zowel proces- als productevaluatie. De meeste opleidingsonderdelen worden mondeling geëxamineerd. Van de opleidingsonderdelen die uit andere faculteiten zijn overgenomen, worden meestal schriftelijke examens afgenomen. Maximaal de helft van de opleidingsonderdelen van een zelfde studiejaar mag schriftelijk geëxamineerd VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
123
Deel 2
orden. De commissie kon op basis van voorgaande elementen vaststellen dat de w evaluatie goed gericht is op de realisatie van de leerdoelen van het programma. De opleiding schenkt ook veel aandacht aan tussentijdse feedback: zo moeten studenten in het kader van hun stage een portfolio bijhouden. De evaluaties van de studenten gebeuren zeer transparant. Studenten kunnen met vragen rond hun evaluaties en examens steeds bij de docenten terecht. De commissie wenst de opleiding aan te bevelen om binnen de opleidingscommissie meer overleg te plegen over de verschillende evaluatievormen, zodat deze door de opleiding meer bewust op elkaar worden afgestemd. De commissie is daarnaast ook van mening dat de opleiding erop moet toezien dat de studenten tijdig op de hoogte worden gebracht van de voor elk opleidingsonderdeel gebruikte evaluatievorm. Facet 2.8. Masterproef Algemene beschrijving Het voordragen en verdedigen van een masterproef is een verplicht opleidingsonderdeel van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. De masterproef moet een bijdrage vormen, hoe klein en bescheiden ook, tot het studiegebied van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. De volgende leerdoelen worden nagestreefd en geëvalueerd op basis van het rapport dat de student als masterproef indient: - relevante wetenschappelijke literatuur over het onderwerp kunnen opzoeken, verwerken en rapporteren; - een theoretische en maatschappelijke probleemstelling kunnen formuleren; - hypothesen m.b.t. het onderwerp kunnen formuleren en d.m.v. informatie op empirische wijze kwantitatief en/of kwalitatief kunnen toetsen; - hieruit een besluit kunnen trekken en zelfstandig, op een zakelijke, gestructureerde wijze en in correct Nederlands, een rapport kunnen produceren; - de masterproef mondeling kunnen verdedigen. In de aanloop naar het schrijven van de masterproef in de master in het management en beleid van de gezondheidszorg dienen de studenten aan het begin van het academiejaar een voorbereidende paper op te stellen. Hiertoe plegen de studenten overleg met de promotor en eventuele co-promotor van hun masterproef. De promotor is verantwoordelijk voor het evalueren en bespreken van het onderzoeksvoorstel met de student. Aan het onderzoeksvoorstel wordt geen score toegekend, maar het vormt wel een noodzakelijke voorwaarde om de masterproef te kunnen indienen. Voor studenten die geen volledig onderzoeksvoorstel hebben ingediend bij hun promotor en bij de opleidingscoördinator kan geen jury worden samengesteld. Zij kunnen hun masterproef bijgevolg niet indienen.
124 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Het indienen van een masterproef kan enkel mits expliciete toestemming van de promotor, die hiertoe het toelatingsformulier invult en ondertekent. Na het neerleggen van de masterproef stelt de opleidingsraad master in het management en het beleid van de gezondheidszorg twee commissarissen aan die zullen optreden als juryleden (naast de voorzitter, de opleidingscoördinator, en de (co-)promotor(en)). De opleidingscoördinator organiseert een openbare mondelinge verdediging voor de neergelegde masterproef. Elke student dient zijn masterproef voor te stellen in maximum 10 minuten. Bij de voorstelling dient men voornamelijk de onderzoeksresultaten te presenteren en kritisch te bespreken. De beoordeling gebeurt bij voorkeur bij consensus. Is dit niet mogelijk, dan kan het ongewogen gemiddelde van de cijfers van de juryleden als leidraad dienen. Een onvoldoende voor de masterproef kan niet gedelibereerd worden. Dit betekent dat een student slechts kan slagen wanneer hij/ zij minstens 10/20 behaalt voor de masterproef, die op 21 s tudiepunten staat. De studenten doorlopen in het masterjaar gedurende een week een stage (van 6 studiepunten) in een instelling binnen de gezondheids-/welzijnssector, het sociaal beleid of het onderzoek. Tijdens de stage wordt via het uitvoeren van een onderzoek de band tussen theorie en praktijk gelegd. De stage wordt vaak gekoppeld aan de masterproef. Het doel van de stage is de student ervaring en inzicht te geven in de moeilijkheden en mogelijkheden van het leiding geven, organiseren en beheren in de gezondheidszorg. De stage moet de student in staat stellen de opgedane theoretische kennis in de praktijk toe te passen en te toetsen aan de werkelijkheid. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als goed. De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek elk een aantal eindverhandelingen bestudeerd, en de meest recente eindverhandelingen kunnen inkijken tijdens het bezoek. De masterproef voldoet met 21 studiepunten aan de wettelijke vereisten. De commissie meent dat de masterproef duidelijk blijk geeft van een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student. De commissie meent wel dat de masterproef in haar huidige invulling een te groot gewicht heeft in het programma en beveelt de opleiding daarom aan om na te denken over alternatieven die de masterproef minder zwaar maken. De opleiding geeft de studenten op dit ogenblik reeds expliciet de kans om als masterproef een wetenschappelijk artikel te schrijven. Toch verkiezen de meeste studenten om een standaard masterproef te schrijven. Deze laatste is een enigszins afgeslankte vorm van de vroegere licentiaatsthesis waar de studenten gedurende twee academiejaren aan konden werken. De commissie beveelt de opleiding aan om studenten niet alleen de kans te geven om als masterproef een wetenschappelijk artikel te schrijven, maar hen hiertoe ook te stimuleren. De voorwaarde die volgens de visitatiecommissie aan zo een wetenschappelijk artikel moet verbonden zijn is dat het artikel blijk moet VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
125
Deel 2
even van de kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student. De g commissie wenst te benadrukken dat ze ondanks de omvang van de masterproeven meent dat de masterproeven ook in hun huidige vorm blijk geven van een kritischreflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student. De commissie toont zich tevreden over het feit dat de onderwerpen van masterproef vaak aanleunen bij het eigen wetenschappelijk onderzoek van de vakgroep die de opleiding organiseert. De commissie kon ook vaststellen aan de hand van haar gesprekken dat ook bij de masterproef studenten en docenten intensief interageren. Daarnaast is er als begeleiding voor de stage en de masterproef door de opleiding een volledig uitgewerkt draaiboek voorzien. De commissie laat zich tenslotte ook nog positief uit over de wijze waarop de masterproeven worden beoordeeld. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Algemene beschrijving De master in het management en het beleid van de gezondheidszorg is een éénjarige masteropleiding. Voor studenten met een professionele bachelor wordt een schakeljaar ingericht. Studenten met een academische bachelor of master dienen eerst een voorbereidingsprogramma te volgen alvorens te worden toegelaten tot de master. Studenten met een bachelor in de Sociologie, de Politieke Wetenschappen, de Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur worden zonder voorbereidingsprogramma toegelaten mits ze in hun bachelorstudies de minor Management en Beleid van de Gezondheidszorg hebben gevolgd. In het schakel- en voorbereidingsprogramma wordt bijzondere aandacht besteed aan het verwerven van een wetenschappelijke attitude. Het blijkt volgens het zelfevaluatierapport dat dit één van de zwakke punten is van de meeste studenten: ze hebben een professionele bachelor, vaak ook een praktische werkervaring, maar onvoldoende ervaring met wetenschappelijk denken en handelen. Het schakel-/ voorbereidingsjaar heeft tot doel daaraan tegemoet te komen en een vorming te geven met betrekking tot de basisdisciplines die van belang zijn voor de studie van gezondheid en gezondheidszorg. Het masterjaar verdiept zich volgens het zelfevaluatierapport vooral in de specificiteit van kennis en vaardigheden en de attitude om in het veld van gezondheid en gezondheidszorg te kunnen werken. Door het belangrijke aandeel van zelfstandige werkvormen, namelijk de stage en de masterproef, wordt in het masterjaar veel meer een beroep gedaan op het zelfstandig studeren en uitvoeren van taken (stage met observatie en rapportering, masterproef) op een wetenschappelijk verantwoorde wijze. Het masterjaar moet dus de meer gespecialiseerde kennis leveren.
126 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed. De vooropleiding van de studenten is zeer heterogeen. De commissie vindt dat de opleiding zeer bewust met deze heterogeniteit omgaat. Sommige studenten hebben reeds jaren werkervaring achter de rug. Daardoor zijn ze vaak al vanuit de praktijk vertrouwd met bepaalde onderwerpen die tijdens de opleiding behandeld worden. Dikwijls is dat een pluspunt: de problemen die theoretisch behandeld worden kennen de studenten al vanuit hun eigen dagelijkse praktijk. Docenten en studenten maken daar dikwijls gebruik van, bijvoorbeeld bij het maken van papers of andere taken. Door in groepen te werken waarin studenten met verschillende achtergrond zitten, is het mogelijk dat studenten vanuit hun specifieke achtergrond een specifieke bijdrage kunnen leveren. De studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat deze heterogene achtergrond een enorme meerwaarde vormt. Hoewel de visitatiecommissie van mening is dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten wenst de commissie hier toch een kleine kanttekening bij te plaatsen. De commissie stelde immers vast dat de opleiding van de VUB de enige master in het management en het beleid van de gezondheidszorg in Vlaanderen is waar de studenten met een bachelor in office management met afstudeerrichting medical management assistant of management assistant worden toegelaten. De commissie heeft de indruk dat deze studenten enigszins andere beroepsperspectieven voor ogen hebben dan diegene waartoe ze in deze masteropleiding worden opgeleid. De opleiding is zich bewust van het feit dat zich bij deze overigens kleine groep studenten kwalificatieproblemen kunnen stellen, maar geeft duidelijk te kennen dat zij via aangepaste begeleidingstaken erin is geslaagd om deze studenten te laten doorstromen. Deze specifieke bezorgdheid van de opleiding maakt een permanente bekommernis om een zuivere profilering van de opleiding naar potentiële studenten toe te beogen en ook te communiceren echter niet overbodig, zoals al aangehaald in facet 1.1. De commissie heeft vastgesteld dat het voorbereidingsprogramma identiek is aan het schakelprogramma. Hoewel studenten die het voorbereidingsprogramma volgen niet alle opleidingsonderdelen dienen te volgen ter voorbereiding op het masterjaar, is de commissie van mening dat de mogelijkheid moet gelaten worden om in het voorbereidingsjaar andere opleidingsonderdelen aan te bieden die meer specifiek op de individuele student zijn toegespitst. De vakgroep die de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg organiseert, biedt ook een minor aan in andere opleidingen. De vakgroep hoopt daarmee ook studenten vanuit die andere opleidingen te kunnen aantrekken. Tot op heden is dit nog niet het geval. De studenten die deze minor volgen zijn vooral jongere dagstudenten.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
127
Deel 2
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid bij de betrokken docenten de commissie positief opgevallen. Alle bij de opleiding betrokken docenten zijn zeer competent in hun vakgebied en geven blijk van veel motivatie om deze kennis kwalitatief over te brengen naar de studenten. De commissie wenst haar waardering uit te spreken voor de goede coördinatie van de opleiding en de betrokkenheid van alle docenten bij de organisatie van de opleiding. De opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg wordt georganiseerd door de vakgroep Medische Sociologie. Deze vakgroep slaagt erin om de opleidingsonderdelen vooral door eigen docenten te laten invullen; hierdoor is de opleiding nadrukkelijk sociologisch ingevuld. De commissie stelde met tevredenheid vast dat in het kader van de onderwijsprofessionalisering verschillende docenten een docententraining of een andere opleiding, waaronder cursussen om met het elektronisch leerplatform te werken, hebben gevolgd. De commissie kan zich ook vinden in het door de opleiding gevoerde personeelsbeleid. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel als goed. De commissie heeft op basis van de publicatielijsten die ze heeft ingekeken, opgemerkt dat alle bij de opleiding betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voorvloeiende publicaties zich in een brede waaier van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. Verschillende leden van het onderwijzend personeel, hebben naast hun academische carrière ook p raktische ervaring opgedaan in de beroepspraktijk.
128 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
De docenten betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Dit wordt door de studenten als een grote meerwaarde ervaren. Verschillende lectoren beschikken persoonlijk over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband. Het zou de opleiding sieren indien ze van deze contacten van de docenten een meer optimaal gebruik zou maken in het kader van internationalisering. De commissie beveelt aan de opleiding daarnaast ook aan om het beroepenveld meer bij het onderwijs te betrekken zoals reeds aangegeven in facet 1.2 en 2.2. De opleiding stelt zoals aangehaald in facet 1.1. hoge verwachtingen in de mogelijke samenwerking met UGent. De commissie hoopt dat de verwachtingen van de opleiding spoedig in realiteit omgezet worden. Facet 3.3. Kwantiteit personeel Algemene beschrijving De opleiding heeft een ZAP-omkadering van 15 leden. De meerderheid van deze ZAP-leden zijn verbonden aan de vakgroep Medische Sociologie. Zeven van hen zijn voltijds aan de instelling verbonden. De overigen hebben een aanstelling die schommelt tussen 5% en 65%. Praktisch alle ZAP-leden geven ook colleges in andere opleidingen. Het AAP-kader bestaat uit 3 mandaatassistenten, 2 praktijkassistenten en 1 doctorassistent. Van het wetenschappelijk personeel buiten de werkingskredieten zijn er 11 die een bijdrage aan het het onderwijs leveren. Tenslotte zijn er 2 medewerkers in een ondersteunende functie. In totaal gaat het om 35 personeelsleden, gelijkmatig verdeeld over de verschillende leeftijdscategorieën. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed. De commissie toont zich tevreden met het personeelsbestand. De opleiding zelf ervaart ook geen personeelsschaarste. In de loop van de komende vijf jaar zullen vijf leden van het ZAP op emeritaat gaan. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding reeds een plan heeft opgevat om deze docenten te vervangen. Op dit ogenblik zijn de meeste leden van het ZAP slechts voor een klein percentage bij de opleiding betrokken. De opleiding streeft ernaar om ter vervanging van de ZAP’ers die de opleiding zullen verlaten geen nieuwe personeelsleden aan te werven, maar de bestaande mandaten te vergroten. De visitatiecommissie onderschrijft dit plan van de opleiding.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld. VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
129
Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als voldoende. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor de studenten van de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg voor handen is. Bijna alle opleidingsonderdelen worden op de campus te Jette gedoceerd. De overgrote meerderheid van de studenten zijn werkstudenten. De commissie heeft zich dan ook in het bijzonder gefocust op de specifieke behoeften van deze studenten. De lesruimten voldoen, maar ogen enigszins verouderd. Ze beschikken wel over moderne projectiemiddelen. Op de campus zijn computerfaciliteiten waar de studenten gebruik van kunnen maken. Deze faciliteiten voldoen aan de noden van de studenten. De bibliotheek van de campus Jette heeft ontzettend veel troeven waaronder kleine werkruimtes waar studenten groepswerken kunnen voorbereiden. Daarnaast bevat ze ook heel wat boeken en tijdschriften die bruikbaar zijn voor de studenten van de opleiding. De commissie vindt het dan ook jammer dat de (werk)studenten van de opleiding veelal geen gebruik kunnen maken van deze faciliteiten aangezien de bibliotheek ’s avonds om 19u sluit. Deze studenten kunnen wel gebruik maken van de online beschikbare artikels in het VUBIS-systeem. De commissie beveelt de opleiding aan om de bibliotheekvoorzieningen meer toegankelijk te maken voor deze werkstudenten die vooral avondonderwijs genieten. De commissie is ervan overtuigd dat de Medische Bibliotheek en het Zelfstudiecentrum-Jette in de nabije toekomst, wanneer deze faciliteiten volledig zullen zijn opgenomen in een ‘geïntegreerd begeleidingslandschap’, veel beter zullen tegemoetkomen aan de noden van de gebruiker. Door dit nieuwe project zal de campus Jette centraal beschikken over een ruimte waarin naast de bibliotheek, onder meer het zelfstudiecentrum, een antenne van het rekencentrum, trajectbegeleiding zullen vertegenwoordigd zijn. Doordat het geïntegreerd begeleidingslandschap van maandag tot donderdag geopend is tot 20u zal het ook beter toegankelijk zijn voor de (werk)studenten van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. De commissie is hoopvol naar de toekomst toe en raadt de opleiding aan om ook haar studenten verder te betrekken in de realisatie van dit plan.
130 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed. De studiebegeleiders verzorgen de opvang en ondersteuning van potentiële studenten en startende studenten. Zij geven informatie over ingangsniveau, verzorgen de eerste studieadvisering en vervullen een belangrijke eerstelijnsvoorlichting en advisering van studenten over studieprogramma’s. Door de kleinschaligheid van de opleiding is het mogelijk dat zowel studiebegeleiders als docenten potentiële studenten voorzien van een goede en zeer persoonlijke opvang. De studenten waren zeer lovend over hun initiële opvang en sommigen gaven aan dat dit hen mede heeft overtuigd om deze opleiding aan de VUB te volgen. Ook over de persoonlijke begeleiding door docenten tijdens het studietraject heeft de commissie van de studenten enkel lovende woorden gehoord. De commissie is er dan ook van overtuigd dat de studiebegeleiding sterk aansluit bij de behoeften van de student. Studenten die deze opleiding volgen zijn zeer gemotiveerd en kiezen ook zeer bewust voor deze opleiding. Ze zetten zich dan ook ten volle in. Studenten die hun studies opgeven of hier over twijfelen worden door de studietrajectbegeleider (pro) actief op gesprek gevraagd. Studenten die zich na het schakeljaar of na het volgen van een eerste halftijds masterjaar niet opnieuw inschrijven, worden door de studietrajectbegeleider gecontacteerd. Ongeveer 80% van de studenten van de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg komt tijdens zijn studieloopbaan bij de studietrajectbegeleider op bezoek. De commissie looft deze aanpak, maar wijst de opleiding erop dat ze blijvend inspanningen dient te leveren aangezien een uitval van ongeveer 50% nog steeds groot is. Desalniettemin is de commissie de mening toegedaan dat de effectiviteit van de informatievoorziening en de studiebegeleiding met het oog op de studievoortgang goed georganiseerd is. Door de directe contacten met docenten en studietrajectbegeleider, komen de studenten slechts uitzonderlijk direct in contact met de ombudspersoon, hoewel ze wel van het bestaan en zijn werking afweten. De ombudspersoon krijgt vooral via mail vragen omtrent de examens. Het avondonderwijs is een sterke troef die de opleiding grondig kenmerkt en een aantrekkingspool blijkt te zijn voor de potentiële studenten.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
131
Deel 2
Onderwerp 5:
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Alle studenten worden jaarlijks uitgenodigd om deel te nemen aan een evaluatie van hun opleiding en hun docenten. Zo spelen studenten een belangrijke rol in de kwaliteitsverbetering van hun opleiding. De Onderwijsevaluatie gebeurt online, voor alle opleidingen en na elk semester. Dankzij deze regelmaat zijn de kwaliteitssignalen van de studenten steeds actueel en kan zeer snel ingegrepen worden waar nodig. De enquête peilt bovendien ook naar de werkelijk bestede studietijd in vergelijking met de studietijd zoals deze in de opleidingsprogramma’s wordt opgegeven. Studenten dienen verplicht in te loggen op de betreffende site, via hun VUB-emailaccount. De resultaten van de enquête worden meegedeeld aan de verantwoordelijke lesgever, de decaan en de vice-rector. De resultaten maken deel uit van het personeelsdossier van de lesgever en spelen een rol bij de procedure tot bevordering. De resultaten worden op twee manieren weergegeven. De eerste is een signaalbeoordeling die gericht is op het detecteren en uitfilteren van problemen die zich in het onderwijsproces van een bepaalde opleiding kunnen voordoen. Van een ‘probleemsignaal’ is sprake, wanneer voor één of meer van de geëvalueerde aspecten van een opleidingsonderdeel ten minste 1/3 van de participerende studenten de beoordeling ‘zeer slecht’ of ‘slecht’ geven. In dat geval is het de verantwoordelijkheid van de decaan om dit signaal op te volgen. Een tweede wijze is een gemiddelde beoordeling uitgedrukt in een cijfer en in een categorie. Deze beoordeling drukt de gemiddelde tevredenheid van de student uit over het opleidingsonderdeel. Dit vormt een algemene tevredenheidsenquête over de kwaliteit van het verstrekte onderwijs, die systematisch en periodiek wordt uitgevoerd in het kader van de decretaal verplichte kwaliteitsbewaking. Facet 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De opleiding maakt gebruik van het hierboven beschreven centraal door de universiteit opgesteld systeem van kwaliteitszorg waarbij deze periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. Dit systeem wordt door de opleiding zelf ook nog aangevuld met eigen initiatieven zoals focusgroepen en de jaarlijkse groepsgesprekken met de studenten van de opleiding. De commissie is overtuigd van de goede werking van het systeem en heeft kunnen vaststellen dat de opleiding zich mede door dit systeem van kwaliteitszorg goed bewust is van haar sterke en
132 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
zwakke punten. De commissie hoopt dat de opleiding op het vlak van kwaliteitszorg de ingeslagen weg blijft opgaan en eigen originele initiatieven in het kader van kwaliteitszorg blijft ontplooien. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding rekening heeft gehouden met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De visitatiecommissie hoopt dat de opleiding dit opnieuw zal doen met de nodige zin voor zelfreflectie aan de hand van de verbetersuggesties die in dit rapport zijn geformuleerd. Zoals verder toegelicht in facet 5.3. staat de opleiding zowel informeel als via de opleidingsraad open voor maatregelen tot verbetering die door de studenten worden aangereikt en gaat ze daarmee ook aan de slag, wat de commissie apprecieert. De commissie apprecieert de kritisch-reflectieve manier waarmee het zelfevaluatierapport van de opleiding is opgesteld. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. De student in de opleidingsraad betrekt de studenten zeer actief bij de werking van de opleidingsraad. Deze raad komt op geregelde tijdstippen samen. Beslissingen van de opleidingsraad worden actief naar alle studenten gecommuniceerd en de door de studenten gedetecteerde problemen worden dankzij de studentenpartici patie in dit orgaan behandeld. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten zeer goede contacten hebben met het personeel van de opleiding, dit zowel op formeel als informeel vlak. De opleidingsraad functioneert zeer goed. De docenten dienen volgens de commissie wel meer met elkaar te overleggen over de verschillende vakinhouden. De relaties die de opleiding onderhoudt met alumni en beroepenveld zijn op dit ogenblik occasioneel. Om de mooie resultaten te blijven behouden, beveelt de visitatiecommissie aan om de alumniwerking van deze opleiding verder structureel uit te werken. Het voornemen van de opleiding om haar pas afgestudeerden uit te nodigen voor een focusgesprek, vindt de opleiding een stap in de goede richting. Eenzelfde aanbeveling als die met betrekking tot de afgestudeerden maakt de commissie met betrekking tot het beroepenveld.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
133
Deel 2
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding de doelstellingen die ze zichzelf stelt, goed kan realiseren. De kwaliteit van de masterproef wordt door de commissie als goed beschouwd zoals toegelicht in facet 2.8. Ook het niveau van de door de commissie ingekeken examens is van goede kwaliteit. De commissie heeft daarnaast onder meer kunnen vaststellen dat de meeste afgestudeerden van de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg een positieve carrièrewissel doorvoeren en doorstromen naar het niveau dat ze voor ogen hadden bij het aanvangen van deze opleiding. De meeste afgestudeerden geven ook aan dat deze carrièrewending niet mogelijk zou geweest zijn zonder het behaalde masterdiploma. Ook het werkveld – hoewel dit enigszins heterogeen is – toont zich tevreden met het niveau en de kwaliteiten van de afgestudeerden in het management en het beleid van de gezondheidszorg. De commissie beveelt de opleiding aan om het beeld van de opleiding duidelijker te stellen naar potentiële studenten wat betreft de concrete inhoud van de opleiding en meer bepaald op het vlak van HRM. De studenten en afgestudeerden gaven tijdens de gesprekken met de visitatiecommissie aan dat ze, hoewel ze tevreden zijn over het verloop van de opleiding, toch verwacht hadden meer leidinggevende vaardigheden te hebben mee gekregen. De verantwoordelijken van de opleiding hebben de visitatiecommissie verzekerd dat ze vanaf heden het beeld van de opleiding zullen bijstellen opdat het voor alle studenten duidelijk is wat ze van de opleiding mogen verwachten. De commissie is tevreden dat de opleiding zich daarnaast voorneemt ook het ‘probleemgestuurd onderwijs’ sterker te integreren in de opleiding. Tot slot dient de opleiding, zoals reeds in vorige facetten aangehaald, meer aandacht te besteden aan internationalisering.
134 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement van de opleiding als voldoende. In het academiejaar 2008–2009 volgen 26 studenten het masterjaar, 22 studenten volgen het schakeljaar en zitten 2 studenten in een voorbereidingsprogramma. Tot het academiejaar 2007–2008 bedraagt over de 10 academiejaren heen het totaal aantal studenten dat de studies niet heeft stopgezet 291. Hiervan zijn er 25 overgestapt naar de nieuwe structuur, 19 studenten zitten nog in de 2de licentie en 97 zijn effectief afgestudeerd. Globaal betekent dit dat 150 studenten (51%) niet tot aan het einddiploma zijn geraakt. De opleiding heeft zelf geen expliciete streefcijfers geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. Het onderwijsrendement wordt door de commissie voldoende bevonden. Omwille van haar specifiek (werk)studentenpubliek, heeft de opleiding heel wat studenten die hun studieduur verlengen. Daarnaast kampt de opleiding met een grote studie-uitval. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding duidelijk inspanningen levert om de verlenging van de studieduur in te perken door de mogelijkheid te bieden masterproeven in de januarizittijd binnen te leveren en de studie-uitval te beperken door middel van een gerichte studiebegeleiding door het personeel van de opleiding. Niettemin is ze van mening dat extra inspanningen moeten geleverd worden om beide problemen nog intensiever aan te pakken.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
135
Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen - Communiceer de doelstellingen duidelijker aan potentiële studenten; - Geef meer aandacht aan internationalisering; - Geef meer aandacht aan het opleiden van studenten tot onderzoeker; - Stem de doelstellingen blijvend af op de behoeften van het werkveld. Programma - Breng meer leidinggevende vaardigheden in het programma; - Zorg voor meer interactie en synthese tussen de opleidingsonderdelen; - Evalueer de invulling van de stage; - Breng het Onderzoeksonderwijs opnieuw op de voorgrond; - Promoot de januarizittijd bij werkstudenten, wanneer studievertraging opduikt; - Blijf de studie-uitval analyseren; - Breng interactieve werkvormen in het programma die ‘leidinggevende vaardig heden’ ontwikkelen; - Pleeg meer intern overleg over de verschillende evaluatievormen; - Communiceer de evaluatievormen tijdig naar de studenten; - Ontwikkel en promoot alternatieven voor de invulling van de masterproef; - Personaliseer het voorbereidingsprogramma. Voorzieningen - Maak de voorzieningen toegankelijker voor werkstudenten; - Betrek studenten in de realisatie van het ‘geïntegreerd begeleidingslandschap’. Kwaliteitszorg - Betrek alumni en beroepenveld op een structurele manier bij de opleiding.
136 VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
De commissie drukt haar waardering uit voor het feit dat de opleiding reeds initiatieven heeft genomen om enkele van de door de commissie aangeraakte minpunten reeds te remediëren. De opleiding heeft zich voorgenomen in de toekomst meer aandacht te besteden aan het opleiden van de studenten tot onderzoeker. Daarnaast heeft de opleiding met de studenten van de opleiding samen gezeten om de inter actie tussen de verschillende opleidingsonderdelen sterker naar voren te laten komen. Tot slot laat de opleiding weten dat ze eerste contacten heeft gelegd met de Erasmusuniversiteit van Rotterdam met de bedoeling dat studenten uit de VUB enkelevakken aan de universiteit te Rotterdam zouden kunnen volgen.
VUB – Deelrapport master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
137
Deel 2
IV
Vrije Universiteit Brussel Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie en Master na Master in Gerontological Sciences
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie en de master na master in Gerontological Sciences aan de Vrije Universiteit Brussel. De visitatiecommissie bezocht de opleidingen van 1 tot 4 december 2008. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleidingen aangevuld met gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld, met het bestuderen van facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisVUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 139 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
standaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De Vrije Universiteit Brussel is de enige instelling in Vlaanderen en België die – sinds 1987 – een gerontologische opleiding organiseert. Vanaf het academiejaar 1994–1995 werden de kandidaturen van de opleiding Gerontologie en de opleiding Medisch-Sociale Wetenschappen gezamenlijk georganiseerd. Naar aanleiding van de BaMa-omvorming verkoos de Vrije Universiteit Brussel voor beide richtingen alleen nog een masteropleiding aan te bieden. De master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie wordt sedert het academiejaar 2006–2007 (schakeljaar) en 2007–2008 (masteropleiding) ingericht aan de Faculteit Geneeskunde en Farmacie. In het academiejaar 2007–2008 schreven 10 studenten zich in in het masterjaar. Daar meerdere aspecten van het vroegere kandidatuur-licentie programma niet aan bod konden komen in de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, en daar er anderzijds de mogelijkheid bestond om een tweede masterjaar in te richten, werd gekozen om ook een Engelstalige master na master in Gerontological Sciences in te richten. Deze master na master gaat effectief van start in het academiejaar 2009–2010. In haar (toekomstgerichte) beoordeling van deze opleiding heeft de commissie zich gebaseerd op de informatie uit het zelfevaluatierapport en de aan haar meegedeelde intenties door de opleidingsverantwoordelijken. Op verschillende facetten heeft zij haar oordeel moeten vormen naar analogie met de Nederlands talige opleiding, of op basis van de situatie in het verleden. Zij benadrukt dat zij hierin de nodige voorzichtigheid en enige terughoudendheid in acht heeft willen nemen.
140
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
De oordelen van de visitatiecommissie hebben betrekking op het geheel van beide opleidingen en alle mogelijke varianten, tenzij anders vermeld. Het schakelprogramma van de Nederlandstalige opleiding was niet het voorwerp van deze visitatie maar wordt in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakelprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakelprogramma.
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving Het zelfevaluatierapport van de Nederlandstalige opleiding signaleert dat er, door de snel toenemende vergrijzing van de bevolking, een steeds groter wordende en heterogene groep van ouderen ontstaat. Gerontologie is een multidisciplinaire wetenschap die de sociale, psychologische, klinisch-medische en biologisch-genetische aspecten van het verouderingsproces als onderwerp heeft. Daarnaast wordt ook de plaats van de oudere in de samenleving bestudeerd, evenals de beleidsmatige en agogische reacties daarop. Het huidige curriculum Gerontologie aan de Vrije Universiteit Brussel heeft vorm gekregen vanuit deze multidisciplinariteit, en is gestoeld op drie belangrijke invalshoeken: een klinische pijler, een psychologische pijler en een sociaal, beleidsmatige en agogische pijler. Ook op internationaal vlak neemt het belang van Gerontologie als wetenschappelijke discipline voortdurend toe. De aanhoudende vergrijzing is een fenomeen dat niet beperkt is tot de westerse wereld, maar zich wereldwijd voordoet. In de ontwikkelingslanden voltrekt de vergrijzing zich momenteel zelfs in een veel hoger tempo en zal zich op kortere tijd manifesteren. Een beter begrip van de gerontologische wetenschap is voor deze landen onontbeerlijk geworden, maar de opleidingsmogelijkheden zijn er schaars. Dit is de reden waarom de vakgroep Gerontologie, naast de bestaande master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, het plan heeft opgevat voor een Engelstalige, op een internationaal publiek gerichte opleiding. Deze master na master in Gerontological Sciences gaat van start in het academiejaar 2009–2010. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de opleiding master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie: De opleiding stelt zich als doel studenten op te leiden die: - kennis en vaardigheden kunnen toepassen die bijdragen tot het optimaliseren van de kwaliteit van de ouderenzorg en het ouderenbeleid; VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 141 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
- beschikken over vaardigheden, die hen in staat stellen om informatie te zoeken, te beheren en te evalueren; - beschikken over kennis, inzichten, attitudes en vaardigheden op basis waarvan zij kunnen doorgroeien naar leidinggevende en beleidsgerichte kaderfuncties; - vanuit de principes van vrij onderzoek kritisch kunnen reflecteren over de actuele gerontologische vraagstukken; - optimaal kunnen functioneren als gerontoloog in een internationale context. De beoogde eindtermen van de opleiding zijn: - kennis hebben omtrent financieel-economische, organisatorische en beleidsmatige aspecten van het globale ouderenbeleid en de ouderenzorg; - beschikken over kennis, attitudes en vaardigheden om gespecialiseerde informatie op te sporen, te verwerken en kritisch toe te passen; - de gangbare theorieën en toepassingsgebieden beheersen van de verschillende invalshoeken van de Gerontologie; - in staat zijn om de theoretische kennis in functie van het probleem of de beroepsomgeving waarmee men geconfronteerd wordt op een kritische manier toe te passen, zowel in een leidinggevende als in een sociaal-agogische functie; - beleidsrapporten kunnen interpreteren en evalueren; - kunnen reflecteren bij het eigen professioneel handelen, zich bewust zijn van de dynamische aspecten binnen het ouderenbeleid en ouderenzorg, en bereid en bekwaam zijn het eigen beroepsmatig handelen op de ontwikkelingen af te stemmen; - zelfstandig kunnen rapporteren over eigen praktijkbeoefening of literatuurstudie. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de opleiding master na master in Gerontological Sciences: De opleiding stelt zich als doel studenten op te leiden die in het domein van de Gerontologie: - een theoretische basiskennis hebben over de verschillende invalshoeken binnen de gerontologische wetenschappen; - vanuit de principes van vrij onderzoek kritisch kunnen reflecteren over de actuele gerontologische vraagstukken; - onderzoek kunnen verrichten in het domein van de Gerontologie. De beoogde eindtermen van de opleiding zijn: - kennen en begrijpen van bestaande gerontologische theorieën en toepassings gebieden, en in staat zijn om op een kritische en zelfstandige wijze hierover literatuur door te nemen;
142
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
- de theorieën en toepassingsgebieden van de verschillende invalshoeken van de Gerontologie beheersen en in staat zijn om deze op een kritische manier toe te passen, in het bijzonder in een functie als vorser; - onderzoeks- en beleidsrapporten kunnen interpreteren en evalueren; - het ontwikkelen van een wetenschappelijke houding toegespitst op de Gerontologische wetenschappen: in staat zijn om bijdragen te leveren aan gerontologisch onderzoek en/of om gerontologisch binnen op zijn minst één van de gerontologische invalshoeken zelfstandig uit te voeren; - wetenschappelijk kunnen reflecteren en problemen analyseren; - zelfstandig kunnen rapporteren over eigen onderzoek, praktijkbeoefening of literatuurstudie. Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de beide opleidingen als voldoende. De commissie waardeert de investeringen in het academisch gehalte bij de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie. De opleiding is gericht op de beheersing van algemene academische competenties op een gevorderd niveau. De eerder theoretisch gerichte inslag van het competentieprofiel past binnen het kader en de eindkwalificaties van een masteropleiding, zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet geformuleerd zijn. Wel betreurt de commissie dat de doelstellingen en eindtermen niet explicieter omschreven zijn. In haar ogen is er nog te weinig transparantie in de formulering van de eindcompetenties, bijvoorbeeld inzake hun conformiteit met de Dublindescriptoren. De commissie wenst daarnaast de bekendheid van de doelstellingen bij de studenten als een zorgpunt aan te stippen. De naam van de opleiding geeft geen duidelijk profiel weer en spreekt weinig tot de verbeelding. Potentiële studenten weten onvoldoende op welke van de drie pijlers de klemtoon ligt, en zelfs beginnende studenten blijken niet altijd goed op de hoogte van de verwachtingen en inhoud van de opleiding. Toch is de opleiding niet onmiddellijk vragende partij voor een naamsverandering. Zij benadrukt vooral het belang van de pijler ‘Beleid’ als aantrekkingspunt voor studenten. Dit onderdeel zou (in hun ogen) immers borg staan voor potentiële beroepspromoties en carrièresprongen. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie vergeleken met die van de master na master in Gerontological Sciences. De Nederlandstalige opleiding verklaart bewust, en bijna hoofdzakelijk, op de Belgische situatie en context gericht te zijn. De internationale dimensie daarentegen moet veel meer aan bod komen in de master na master in VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 143 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
Gerontological Sciences. Deze opleiding benadrukt dat ze niet in eerste instantie gerontologen (zijnde afgestudeerden uit de Nederlandstalige master) wil laten instromen. De doelgroep, zo kwam naar voren uit de gesprekken, is veel breder opgevat. Het gaat hier uitdrukkelijk níet om een voortgezette opleiding in de gerontologie. Een zekere aanvankelijke scepsis bij de commissie (die de doelstellingen nogal laag en bescheiden achtte voor een master na master) werd hiermee voor een deel weggenomen. De commissie meent ook dat de gerichtheid van de opleiding op de beheersing van algemene wetenschappelijke competenties strookt met de richtlijnen geformuleerd in art. 58 van het Structuurdecreet. Ze blijft het echter aangewezen vinden het gespecialiseerde niveau van de master na masteropleiding verder te expliciteren in de opleidingsdoelstellingen. Die laatste vindt ze, evenals bij de masteropleiding, veeleer vaag geformuleerd. De beoogde internationale dimensie van de opleiding komt nauwelijks ter sprake in de eindtermen. Voor de beide opleidingen geldt dat de impressies opgedaan tijdens het bezoek de wat negatieve visie over de doelstellingen gemilderd hebben. Zodoende is het beginoordeel van de commissie (na lezing van de zelfstudies, maar vóór het plaatsvinden van de visitaties) in positieve zin gewijzigd. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie als goed, en van de master na master in Gerontological Sciences als voldoende. Via het zelfevaluatierapport van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie vernam de commissie dat deze opleiding vijf doelstellingen onderscheidt (supra). Deze doelstellingen worden ‘vertaald’ naar drie beroepsrollen: de gerontoloog als wetenschapper of onderzoeker; de gerontoloog als deskundige en beroepsinnovator in het management, beleid en zorg (op meso- en macroniveau); en de gerontoloog als communicator (op micro-, meso- en macroniveau). De commissie oordeelt dat deze doelstellingen voldoen aan de eisen die ze in haar eigen referentiekader (zie Deel 1) stelt. Zij waardeert ten zeerste het multidisciplinaire karakter en uitgebreide gamma aan behandelde thema’s, die volgens haar voldoende aansluiten bij de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. Toch ziet de commissie ook een mogelijk spanningsveld. De aangehaalde ‘niveaus’ – van individuele zorgverlening tot en met management – omvatten zoveel uiteenlopende pretenties dat hier voortdurend afwegingen gemaakt moeten worden. De opleiding benadrukt echter, op zeer expliciete wijze, de grote overlappingen tussen de drie ‘beroepsrollen’. Deze vormen slechts een ‘eerste aanzet’, die voortdurend getoetst
144
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
moet worden aan het werkveld. Het is beslist niet de bedoeling van de opleiding om de studenten slechts één ‘rol’, in de vorm van een enge specialisatie, op te dringen. De commissie kan zich in deze lijn (waarbij de drie beroepsrollen niet gescheiden zijn) vinden. Bij de Engelstalige opleiding zijn de beleids- en managementaspecten programmatisch meer naar de achtergrond verschoven. De opleiding wenst meer nadruk op de wetenschappelijke pijler van de gerontologie te leggen. De commissie meent dat de doelstellingen van de master na master voldoende overeenstemmen met deze uit haar eigen referentiekader (zie Deel 1). De opleiding zou zich evenwel meer vragen moeten stellen bij haar differentiëring ten opzichte van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken bleek alvast dat zij een grote analogie met de Nederlandstalige master als onvermijdbaar beschouwen. De opleiding liet ook weten dat een strakke timing voorlopig niet toeliet de opleidingsfiches optimaal af te stemmen op het curriculum. De commissie oordeelt in elk geval dat de profilering van de opleiding niet scherp genoeg afsteekt tegen de Nederlandstalige master. De doelstellingen geformuleerd in het zelfevaluatierapport blijven nu nog grotendeels identiek aan die van de masteropleiding. De parallel is dermate groot – met name in de uitwerking van de componenten van de beroepsrollen – dat de commissie sterk aanraadt meer te differentiëren. Gezien de internationale dimensie moet vooral het comparatieve element – een vergelijkende studie van de ouderenzorg – sterker aangezet worden. Het louter aan bod laten komen hiervan doorheen de colleges, zoals de opleiding tot nu toe beoogt, wordt als ontoereikend beschouwd. Gezien een context van toenemende vergrijzing in de maatschappij (ook internationaal), kunnen beide opleidingen goed aansluiting vinden bij de wensen en behoeften van het beroepenveld. Voorwaarde is dan wel dat zij zich kenbaarder maken bij potentiële werkgevers (zie ook 6.1). De uniciteit van de opleidingen in België maakt profilering ten opzichte van andere opleidingen binnen de nationale grenzen niet mogelijk. De opleidingen zouden zich daarom meer internationaal moeten p rofileren.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie positief beoordeeld. Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de master na master in Gerontological Sciences positief beoordeeld. VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 145 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving De volgende opleidingsonderdelen maken deel uit van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie. Al deze opleidingsonderdelen zijn verplicht. Programma masteropleiding
Studiepunten
Assessment
3
Wetgeving gezondheidszorg inclusief aspecten van de sociale wetgeving
6
Neurofysiologische aspecten van het ouder worden
3
Wetgeving m.b.t. ouderen
3
Financiële rapportering van de gezondheidsinstellingen
3
Financieel management van de gezondheidsinstellingen
3
Gerontologische en geriatrische validatie
12
Actuele vraagstukken m.b.t. het beleid en voorzieningen voor ouderen
6
Onderzoeksmethodologie in de gerontologie
3
Stage: Gerontologie in de praktijk
3
Masterproef
15
De volgende opleidingsonderdelen maken deel uit van de master na master in Gerontological Sciences. Al deze opleidingsonderdelen zijn verplicht. Programma master na masteropleiding
Studiepunten
Ethics Related to Ageing
3
Quantitative and Qualitative Research Methods in Gerontology
6
Demography
3
Biological Gerontology
9
Assessment
6
Psychological Gerontology
9
Social Gerontology
9
Masterproef
15
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, en van de master na master in Gerontological Sciences als voldoende.
146
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
De commissie heeft op uitvoerige wijze het programma van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie bestudeerd. Zij vraagt zich vooral af of deze opleiding inhoudelijk niet wat te breed is opgevat. Het is haar niet helemaal duidelijk of de invalshoeken waarop de opleiding steunt – respectievelijk een biomedische, psychologische en beleidsmatige pijler – alle drie even sterk in het programma vertegenwoordigd zijn. De commissie vindt dat er nogal een sterk accent op assessment en meetinstrumenten gelegd wordt, en dat de opleidi ng als geheel een tamelijk theoretisch karakter behoudt. Echte beroepsfacetten komen amper aan bod. Met name het managementperspectief als zodanig lijkt mager bediend. De commissie vraagt zich af of de titel van de opleiding – met haar drie uitgesproken pijlers – wel ten volle de lading dekt, en of alle door de opleiding geformuleerde doelstellingen adequaat in het programma vertegenwoordigd zijn. Zoals aangehaald in 1.1, geeft de benaming van de opleiding geen duidelijk, eenduidig profiel weer. Zeker voor beginnende studenten ligt het niet voor de hand hier een juiste inschatting van te maken – een ernstig euvel voor een opleiding die op zich al weinig aanslaat bij potentiële studenten. De gefragmenteerdheid van de opleiding kwam overigens ook tot uiting in de gesprekken van de commissie met de studenten. Hun persoonlijke ambities en verwachtingen, zo blijkt, liggen soms ver uiteen. Niet alle studenten zijn in eerste instantie geïnteresseerd in het beleidsaspect van de opleiding. Sommigen willen in de zorgsector blijven en kiezen de richting vooral ter verdieping van hun wetenschappelijke kennis omtrent gerontologie. Studenten die het aandeel ‘Management’ in hun opleiding als te beperkt ervaren, ontwikkelen dan weer een soort drempelvrees om rechtstreeks in dit domein van het werkveld te stappen. Gesprekken met opleidingsverantwoordelijken en oud-studenten hebben de scepsis evenwel voor een deel weg kunnen nemen. De opleiding wenst te onderlijnen dat het huidige programma meer management-gericht is dan de vroegere licentie Sociale Gerontologie. Zij verklaart er uitdrukkelijk voor te kiezen toekomstige gerontologen een brede en multidisciplinaire bagage mee te geven. Het is niet haar hoofdambitie om managers te vormen, stelt ze, maar ze integreert dit aspect wel doorheen alle opleidingsonderdelen. Inderdaad bleek, uit gesprekken met verschillende oudstudenten, dat het overwegend theoretische kader van de opleiding in de praktijk toch goed op het werkveld aansluit. Zij benadrukten dat het diploma hun carrière een andere en gunstige wending heeft kunnen geven. De commissie heeft akte genomen van deze toelichtingen, in die mate zelfs dat ze haar oordeel in positieve zin beïnvloed hebben. Toch staat ze erop enkele duidelijke zorgpunten te formuleren. De eindkwalificaties van de opleiding moeten volgens haar nog systematischer in leerdoelen uitgewerkt worden, en het ‘Management’VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 147 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
aspect verdient absoluut meer aandacht. De overweging kan gemaakt worden dat de opleiding hiervoor enige colleges uit de master in het Management en het Beleid van de Gezonheidszorg overneemt. De commissie vindt het echter niet noodzakelijk dat er nieuwe, managementgerichte opleidingsonderdelen in het curriculum worden opgenomen. Zij adviseert vooral, en in eerste instantie, deze invalshoek meer zichtbaar te maken in de bestaande opleidingsonderdelen. Potentiële of beginnende studenten dienen van meet af aan een realistisch beeld te krijgen van de inhoud van de opleiding. Tevens benadrukt de commissie dat, gezien het heterogene karakter van de instroom (zie 2.9), academisering blijvende aandacht verdient. In verband met de drie ‘beroepsrollen’ van de gerontoloog (zie 1.2) stelt de commissie er haar vertrouwen in dat deze evenwichtig en voldoende geïntegreerd in het programma opgenomen worden. Aan te stippen valt dat de diversiteit van de opleidingsonderdelen bij de Engelstalige opleiding veel duidelijker geconcentreerd is in drie theoretische blokken. De commissie ervaart dat de Engelstalige opleiding hierdoor een stuk herkenbaarder en minder gefragmenteerd oogt, en spreekt daar haar uitdrukkelijke waardering over uit. Inzake internationalisering vertonen beide opleidingen een sterk van elkaar verschillend profiel. De master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie voelt zich, gezien het statuut van de werkstudenten, gedwongen haar ambities op dit vlak niet erg hoog te stellen. Wel bestaat er in het kader van de opleiding, sinds 2006, een bilateraal uitwisselingsakkoord (zowel voor studenten als docenten) met de universiteit van Malta. De studenten lieten aan de commissie weten dat zij hierover onvoldoende op de hoogte gebracht worden. De opleiding zelf spreekt dit tegen en beweert hen twee maal per jaar via e-mail in te lichten. Zij vermoedt dat deze informatie, wegens hun grote focus op het slagen, niet geabsorbeerd wordt door de studenten. Inderdaad lijkt het merendeel van de studenten geen boodschap te hebben aan lange verblijven in het buitenland. De combinatie met werk en gezin laat dit niet toe, en het behalen van een diploma wordt op zich al beschouwd als een zware opgave. Sterker nog, wanneer een uitwisseling van dergelijke duur een verplicht onderdeel wordt, zouden de meeste studenten überhaupt niet meer aan de opleiding beginnen. Om het gebrek aan buitenlandse uitwisselingen te compenseren tracht de Nederlandstalige opleiding aan ‘internationalisation at home’ te doen, zoals het uitnodigen van buitenlandse sprekers, het gebruik van anderstalige handboeken en artikels, of het aansporen van de studenten om internationale congressen te bezoeken. De commissie moedigt dergelijke initiatieven ten zeerste aan, en adviseert om gastdocenten op meer structurele wijze (in plaats van de huidige occasionele gastsprekers) bij het programma te betrekken. Uit de gesprekken met de studenten
148
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
bleek overigens dat zij in principe positief staan tegenover kortere stages in het buitenland. Een duur van vijf dagen wordt hierbij door de meesten als ‘haalbaar’ beschouwd. De opleiding wordt aangeraden deze suggestie in overweging te nemen. Het comparatieve aspect van de verblijven in het buitenland zorgt immers voor een betekenisvolle inhoudelijke verdieping van het programma. Met de lancering van de master na master in Gerontological Sciences kan de vakgroep het gebrek aan internationale dimensie in de Nederlandstalige opleiding uiteraard sterk compenseren. De commissie heeft veel waardering voor het initiatief om een Engelstalige en internationaal georiënteerde opleiding op te richten. Het valt haar evenwel op dat de inhoudelijke invulling hiervan nog niet zo ver staat. In het zelfevaluatierapport, zo ervaart de commissie, heeft de opleiding zich nog geen volwaardig en geheel eigen profiel kunnen toedichten. De commissie oordeelt, zeer uitdrukkelijk, dat de master na master zich programmatorisch veel scherper moet profileren. Gezien de internationale rekrutering van studenten beschouwt de commissie het opnemen van een comparatief opleidingsonderdeel als een conditio sine qua non. Het volstaat geenszins dit aspect enkel doorheen de colleges aan bod te laten komen. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van het programma van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, en van de master na master in Gerontological Sciences als goed. In de Nederlandstalige master worden verschillende onderwijsvormen gehanteerd, zoals hoorcolleges, forumdiscussies en wetenschappelijke verslagen (papers). Hierbij wordt steeds vertrokken van het uitgangspunt dat de student moet begeleid worden in een traject van ‘levenslang leren’. Er is veel aandacht voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden; de opleiding tracht de studenten als het ware ‘onder te dompelen’ in de researchwereld. Zo wordt de collegeinhoud (wetenschappelijke literatuur) jaarlijks aangepast aan internationale ontwikkelingen. De in de Nederlandstalige opleiding opgenomen verplichte stage, die studenten bij het werkveld betrekt, is expliciet gelinkt aan het onderzoek en dus niet gericht op louter kennismaking met de praktijk. Studenten worden ook betrokken bij de transversale onderzoeksgroep FRIA (zie 3.2), via artikels in de readers of door er in eigen scripties rond te werken. Het O2-project (in het schakeljaar) is er op gericht onderzoek en onderwijs samen te brengen. Dit project bleek op het tijdstip van de visitatie een jaar ‘op rust’ te zijn (ter bijsturing) en pas in 2009–2010 terug te keren. De opleiding gaf ook aan vooralsnog weinig betrokken geweest te zijn bij het experiment. De commissie benadrukt de noodzaak om dit onderdeel duurzaam en consistent in te richten. VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 149 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
De academische gerichtheid van de opleiding is in de ogen van de commissie degelijk uitgewerkt. De voorgenomen koppeling van de eigen onderzoekslijn met het onderwijs blijkt op gang te komen. De hierboven aangehaalde vormen van integratie van onderzoek met onderwijs worden erg gewaardeerd. Niettemin dienen ze in de ogen van de commissie verder uitgewerkt te worden en moeten ze nog meer vorm krijgen. De commissie stelt voorts met genoegen vast dat de opleiding onderzoekers opleidt of al heeft opgeleid. Verschillende afgestudeerden zijn in de staf opgenomen en gaan promoveren. Gegeven de karakteristieken van de studentenpopulatie wordt in de Engelstalige opleiding de mogelijkheid geboden zeer diverse nationale situaties aan bod te laten komen. De gevarieerde internationale instroom zal een uitgesproken praktische dimensie (lokale inkleuring) aan de verschillende opleidingsonderdelen geven. De commissie beschouwt dit als een belangrijke troef van de opleiding, al vindt zij dat nog niet alle opportuniteiten op dit vlak benut zijn. Concreet mist zij, zoals aangehaald in 2.1, de aanwezigheid van dit comparatieve aspect in een apart opleidingsonderdeel. Facet 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie als voldoende, en van de master na master in Gerontological Sciences als goed. Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Na de BaMa-hervorming evolueerde de voorheen driejarige opleiding (te weten één jaar ‘enige kan’ plus twee licentiejaren) in een tweejarig programma, bestaande uit één jaar schakel- of voorbereidingsprogramma en het eigenlijke masterjaar (of in sommige gevallen één jaar door rechtstreekse instroom via bepaalde minorprogramma’s). Door de noodzakelijke herschikking die hieruit volgde verdwenen alle keuze-opleidingsonderdelen uit het programma. Studenten verloren hiermee voor een groot deel de mogelijkheid om een specifieke expertise uit te bouwen. Wel maken stage en masterproef het nog steeds mogelijk eigen accenten te leggen (te noteren valt dat deze twee niet noodzakelijk in elkaars verlengde moeten liggen). De opleidingsverantwoordelijken ervoeren de reductie naar één masterjaar alleszins als een ‘opgelegd carcan’. De commissie is evenmin op alle punten even tevreden met het resultaat van de programmaherschikking. Ze ziet het schakeljaar als een degelijke academiserende vooropleiding, waardoor een consistente ‘verticale’ samen hang gewaarborgd wordt. Ook de sequentiële opbouw van het masterprogramma is in haar ogen bevredigend. Het grote euvel in de opleiding, vindt de commissie evenwel, is dat ze een wat ad hoc mengeling lijkt van veel verschillende vakgebieden, waarin de samenhang aan verbetering toe is. Opgemerkt wordt bijvoorbeeld dat de
150
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
masteropleiding een opleidingsonderdeel ‘Ethiek’ ontbeert, terwijl de master na master dit opleidingsonderdeel wel bevat. Wegens dit gebrek aan coherentie vreest de commissiedat studenten met sterk uiteenlopende verwachtingen naar de opleiding zullen komen. Dit bleek ook uit haar gesprekken, waarin meerdere studenten aangaven ontgoocheld te zijn over het tekort aan managementtheorie in het programma. Master na master in Gerontological Sciences De master na master in Gerontological Sciences bestaat uit één jaar met een verplicht programma. Naar aanleiding van de BaMa-omvorming en de condensatie van het programma werd er immers voor gekozen geen keuze-opleidingsonderdelen te behouden. De commissie stelt vast dat deze herschikking consistenter is verlopen dan bij de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie. Het programma van de master na master vertoont in haar ogen een logische opbouw en een betere inhoudelijke samenhang dan de master. Facet 2.4. Studieomvang De beide opleidingen voldoen met elk 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de beide opleidingen als v oldoende. Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Vermits de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie voor de eerste maal ingericht werd in het academiejaar 2007–2008, zijn er zeer beperkte gegevens beschikbaar over de overeenstemming tussen de begrote en reële studietijd van afzonderlijke opleidingsonderdelen. Een door de centrale VUB-diensten in 2007 georganiseerde elektronische alumnibevraging was, gezien de beperkte responsrate, weinig relevant. Uit een door de opleiding zelf uitgevoerde enquête bij (oud-) studenten blijkt dat studenten de opleiding ‘eerder zwaar, soms zelfs te zwaar’ vinden. In de Onderwijs-e-valuatie (zie onderwerp 5) wordt voor de meeste opleidingsonderdelen de studietijdbelasting als ‘gelijk’ met de opgegeven s tudieduur gescoord. De commissie waardeert de inspanningen van de opleiding om de studietijd te meten. Zij heeft ervaren dat de studiebelasting vrij hoog is, maar dat dit niet zozeer ligt aan tekorten in het programma zelf, doch aan de specifieke situatie van de studenten. Het overgrote deel van hen is immers werkstudent. Het blijkt dat de combinatie van werken, studeren en gezin allerminst eenvoudig verloopt. De in de opleiding gesignaleerde studievertraging heeft dan ook voornamelijk contextuele VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 151 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
redenen, in de persoonlijke levenssfeer van de studenten. De opleiding benadrukt dat studenten zelden stoppen om redenen intrinsiek verbonden aan de opleiding. Dit werd beaamd in de gesprekken met de studenten. Via flexibele leertrajecten tracht de opleiding het probleem van de studiedruk te remediëren. Uit gesprekken met de studenten is naar voren gekomen dat zij in groten getale het programma bewust opsplitsen. Colleges vinden alleen ’s avonds en op zaterdag plaats, en in het onderwijs zelf wordt gebruik gemaakt van interactieve werkvormen (zie 2.6). De commissie waardeert deze inspanningen om tegemoet te komen aan het specifieke profiel van de werkstudenten. Toch heeft zij nog een aantal tekortkomingen kunnen constateren. Zo gaven de studenten aan dat studieboeken alleen tijdens de kantooruren aangekocht kunnen worden. In dit soort gevallen, verklaarden ze, zijn ze vaak nog aangewezen op onderlinge afspraken en samenwerking. De commissie heeft akte genomen van de praktische problemen verbonden aan het statuut van werkstudenten. Zij erkent deze moeilijkheden en aanvaardt dat het niet mogelijk zal zijn ze helemaal te elimineren. Ze waardeert ook de reflectie hierover door de opleiding. Niettemin beschouwt de commissie de hoge uitval en de bijna systematische verlenging van de masteropleiding als iets waar de aandacht blijvend op gevestigd moet worden. Zij beveelt de opleiding aan verder te reflecteren over de wijze waarop de studielast kan ingeperkt worden. Master na master in Gerontological Sciences De master na master in Gerontological Sciences zal voor de eerste maal effectief ingericht worden in het academiejaar 2009–2010. Er zijn dus nog geen concrete gegevens beschikbaar over de overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd van het programma en de afzonderlijke opleidingsonderdelen. De studiebelasting zou, vermits het om een dagopleiding zonder werkstudenten gaat, lager dan bij de Nederlandstalige master moeten liggen. Door het specifieke profiel van het studentenpubliek – buitenlandse studenten – vallen echter andere praktische euvels te voorzien. Zo staat de beperkte duur van verblijfsvergunningen niet toe langer dan één jaar over het programma te doen. De opleiding wil wel de mogelijkheid laten om de thesis (deels) in het land van herkomst te schrijven. De commissie vindt dit aanbevelenswaardig, te meer daar de masterproeven in de praktijk meestal ook betrekking zullen hebben op de landen van herkomst.
152
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de beide opleidingen als voldoende. Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie In haar zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan leervormen te kiezen ‘rekening houdend met het statuut van werkstudent’. Dit betekent dat vele opleidingsonderdelen werkvormen hanteren waarin zelfstandige leerattitudes gestimuleerd worden, zoals zelfstandig opzoekwerk en het maken van syntheses. Aan de commissie werd door de opleiding verduidelijkt dat zij ernaar streeft een evenwicht te vinden tussen ex cathedra-colleges enerzijds en zelfstudie anderzijds. In de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, met haar grote instroom aan werkstudenten, wordt alles in het werk gesteld om de combinatie studie-werk-gezin draaglijk te maken. Tijdens de hoorcolleges wordt hier bewust ‘geconcentreerd’ gedoceerd, aan de hand van beknopte powerpoint handouts. Verwacht wordt dat de studenten, voor het verkrijgen van een bredere achtergrondkennis, regelmatig teruggrijpen naar de uitgebreide (maar niet van a tot z te kennen) readers die tot hun beschikking staan. Om de readers beter te verwerken geven de docenten ‘typevragen’ mee die als richtsnoer kunnen dienen. Er wordt ook gebruik gemaakt van dvd’s als vorm van afstandsonderwijs. Tenslotte hebben de studenten toegang tot de elektronische leeromgeving ‘Pointcarré’. Sommigen studenten verklaren dat de werklast thuis (vooral lectuur van de readers) te groot is geworden. Ze zouden graag meer klassieke hoorcolleges krijgen, waarin de leerstof in een minder geconcentreerde vorm voorkomt. Niet in alle opleidingsonderdelen komt interactiviteit volgens hen even sterk aan bod. Een aantal docenten blijft vrij ‘frontaal’ lesgeven. Volgens de studenten is ook het zelfstudie-aandeel op het elektronische leerplatform ‘PointCarré’ nog weinig ontwikkeld. De slides op ‘PointCarré’ zijn dermate beknopt dat de studenten zich verplicht zien naar de lessen te komen voor meer duiding. De elektronische fora worden trouwens evenmin vaak bezocht. Studenten geven vooralsnog de voorkeur aan klassieke ‘peersupport’, gedurende de lesuren zelf. Een didactische vorm die studenten aangeven te missen zijn vergader- en presentatietechnieken. Deze onderdelen zijn niet expliciet in de opleiding verweven. De opleiding is geen vragende partij voor een uitbreiding van het aantal ex cathedracolleges. In zo’n geval, stelt ze, zouden de werkstudenten nog meer verplaatsingen moeten doen, met colleges die tot laat in de avond plaatsvinden. Tevens verklaart de opleiding dat 95% van de opdrachten nu al mondeling gepresenteerd dient te worden. Ze staat huiverachtig om dit aspect nog meer te benadrukken, gezien de meeste studenten deze presentaties als een bijkomende werklast ervaren.
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 153 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
De visitatiecommissie waardeert de inspanningen van de opleiding om studenten tot zelfstudie aan te zetten. De gesprekken met de studenten hebben haar echter doen vaststellen dat studenten en docenten niet altijd op dezelfde lijn zitten hierover. De commissie deelt alleszins de mening van de opleiding dat het aandeel hoorcolleges beter beperkt blijft. Wel moeten de interactieve leervormen meer uitgebreid en verfijnd worden. De hierboven geconstateerde ‘meningsverschillen’ tussen studenten en docenten moeten ernstig in overweging genomen worden. Interactie tussen student en docent lijkt in sommige hoorcolleges nog steeds voor verbetering vatbaar. De commissie toont zich tevreden over de kwaliteit van de aangeboden handboeken, maar betreurt de versnippering van het onderwijsmateriaal. Er dient volgens haar ook meer overleg plaats te vinden over de verschillende werkvormen. Master na master in Gerontological Sciences In haar zelfevaluatierapport geeft de Engelstalige opleiding aan grotendeels dezelfde leervormen te hanteren als bij de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie. Wel signaleren de opleidingsverantwoordelijken dat er geen formele stage opgenomen is, maar gekozen wordt voor werkbezoeken aan relevante ‘settings’ (zoals een ziekenhuisafdeling, daghospitaal of rusthuis) waar de taalbarrière minder speelt. Gezien de aansluiting van de onderwijsvormen bij de Nederlandstalige master, kent de commissie op dit facet een gelijkwaardige score toe. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing van de beide opleidingen als goed. De commissie heeft vast kunnen stellen dat de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie diverse evaluatievormen hanteert. Op het einde van elk semester worden examens voor de afgeronde opleidingsonderdelen georganiseerd. Deze examinering gebeurt meestal mondeling. De opleidingsverantwoordelijken leggen daarnaast veel nadruk op intermediaire toetsing met bijhorende feedback. Studenten moeten ook regelmatig papers schrijven en deze mondeling presenteren. De commissie waardeert deze diversificatie in evaluatievormen. Zij heeft voorafgaand aan het bezoek examenvragen kunnen inkijken, en vindt deze goed afgestemd op de realisatie van de leerdoelen. De masteropleiding tracht zich in de examenplanning zo flexibel mogelijk op te stellen en rekening te houden met het werkschema van de studenten. Zij lijkt in dit opzet te slagen. Noch over de planning, noch over de transparantie van de examens zijn klachten gesignaleerd bij de gesprekken van de commissie met studenten en oud-studenten.
154
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
Vermits de master na master in Gerontological Sciences voor de eerste maal ingericht wordt in het academiejaar 2009–2010 moet evaluatie van dit facet onder voorbehoud gebeuren. In haar zelfevaluatierapport heeft de opleiding nog geen voorbeeldexamenvragen opgenomen. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken is echter duidelijk geworden dat zij zo dicht mogelijk bij de Nederlandstalige opleiding op dit vlak willen aansluiten. Gezien haar positieve oordeel bij de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, kent de commissie de Engelstalige opleiding een gelijkwaardige score toe. Facet 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie streeft volgende leerdoelen na: - relevante wetenschappelijke literatuur over een onderwerp kunnen opzoeken, verwerken en rapporteren; - een probleemstelling, hypothese(n) en onderzoeksvra(a)g(en) kunnen formuleren; - zelfstandig een onderzoek kunnen opzetten; - op een empirische wijze informatie verzamelen; - onderzoeksresultaten kunnen verwerken en rapporteren; - de gevonden resultaten kunnen bespreken en situeren in het geheel van de bestaande internationale literatuur; - hieruit een besluit kunnen trekken; - zelfstandig, op een zakelijke, gestructureerde wijze en in correct Nederlands, een rapport kunnen produceren; - de masterproef mondeling kunnen verdedigen. De basis voor de masterproef wordt uitdrukkelijk in het voorbereidings- of schakeljaar gelegd. In het opleidingsonderdeel ‘Voorbereiding Masterproef’ (3 studiepunten) worden kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes bijgebracht inzake de rol van de gerontoloog als beginnend onderzoeker. Dit opleidingsonderdeel geeft tevens een inhoudelijke aanzet voor de masterproef. Nog in het voorbereidings- of schakeljaar nemen de studenten kennis van alle onderwerpen en leggen ze contacten met hun promotor. Studenten worden aangemoedigd hun masterproef te verrichten binnen de aangeboden onderwerpen. Onderwerp en promotor dienen ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de onderwijscommissie. In het masterjaar werken de studenten zelfstandig onder supervisie van de promotor(en) en co-promotor(en). Daarnaast worden door het docentenkorps hoorcolleges en interactieve sessies ingericht waarbinnen kennis en begeleiding inzake methodologie en navorsing worden aangereikt. De opleiding heeft ook een draaiboek samengesteld met daarin een nauwkeurig uitgetekend ‘modeltraject’. Studenten worden, van in een zeer vroeg stadium, met grote regelmaat geconfronteerd met VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 155 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
elektronische verwittigingen en herinneringen. Hoewel deze ‘druk’ onaangenaam kan overkomen houdt de opleiding hier doelbewust aan vast. Studenten richten zich intuïtief immers in eerste instantie op de opleidingsonderdelen, en pas dan op de masterproef. Die foutieve inschatting wil de opleiding pro-actief tegenwerken. Binnen de opleiding heeft ook een diepgaande reflectie plaatsgevonden over de omvang van de masterproef. In plaats van de vroegere licentiaatsthesissen als het ware in te korten, wil de opleiding studenten leren van begin af aan compacter te schrijven. De maximumgrens van 6.000 woorden wordt wel soepel toegepast en mag overschreden worden. Tabellen en figuren worden zoveel mogelijk naar bijlagen verhuisd om tot reductie te komen. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid geboden de masterproef door een wetenschappelijk artikel te vervangen. Studenten dienen hun vorderingen inzake literatuuronderzoek en onderzoeksopzet toe te lichten onder de vorm van (powerpoint) presentaties en schriftelijke verslagen. Hierbij krijgen ze feedback van medestudenten en het docentenkorps. De schriftelijke verslagen worden (tussentijds) door de promotor beoordeeld. In de totaalbeoordeling tellen deze mee voor 25% van het eindcijfer. De beoordeling van de masterproef, door de promotor(en) en twee juryleden, volgt onmiddellijk op de verdediging en is niet openbaar. Bij voorkeur gebeurt deze beoordeling bij consensus. Is dit niet mogelijk, dan kan het rekenkundige gemiddelde van de cijfers van de juryleden als leidraad dienen. Met een onvoldoende op de masterproef (minder dan 10/20) kan de student niet slagen, ook niet wanneer de andere opleidingsonderdelen goed zijn. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef van de beide opleidingen als voldoende. In de beide opleidingen is de masterproef een gewicht van 15 studiepunten toegekend. Daarmee voldoen ze aan de decretale eisen terzake. De visitatiecommissie heeft voorafgaand aan het bezoek een aantal masterproeven (van de Nederlandstalige opleiding) kunnen inkijken. Zij is tevreden over het algemene niveau, maar vindt dat de wetenschappelijke inbedding en de reflectie op het eigen onderzoek nog versterkt kunnen worden. De commissie waardeert ten zeerste de intensieve begeleiding van de masterproef. Zij stelt vast dat hierover veel en nuttig denkwerk verricht is. Eveneens is zij erg positief over de goede opvolging van de studenten. Niettemin heeft ze moeten vaststellen dat vele studenten hun masterproef niet binnen de voorziene termijn kunnen afwerken. De commissie beveelt de opleiding aan hierop te blijven anticiperen, en de waardevolle interne discussie hierover verder te zetten. De commissie laat zich tenslotte ook nog positief uit over de wijze waarop de masterproeven worden beoordeeld.
156
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
In de master na master in Gerontological Sciences zullen de eerste masterproeven er pas zijn in het academiejaar 2009–2010. De opleiding geeft aan qua omvang, keuze van onderwerp, begeleiding en beoordeling zo dicht mogelijk bij de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie te willen aansluiten. Op basis van deze aansluiting, en gezien haar beoordeling van de Nederlandstalige opleiding, besluit de commissie op dit punt haar vertrouwen in de master na master te stellen. Niettemin vraagt ze zich af of de opvolging wel even strak als in de masteropleiding zal verlopen, vermits heel wat studenten wellicht in het buitenland aan hun masterproef zullen werken. Gezien de afwezigheid van een schakel- of voorbereidingsjaar kan de voorbereiding ook nooit dezelfde grondigheid bereiken als in de Nederlandstalige opleiding. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden van de beide opleidingen als voldoende. Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie De opleiding richt zich in de eerste plaats tot studenten die al beschikken over een basisopleiding, en dit zowel op hogeschool- als universiteitsniveau. Toegang kan via drie trajecten verlopen: - een schakelprogramma van 60 studiepunten voor professionele bachelors, dat vooral ‘academiserende’ en inleidende gerontologische opleidingsonderdelen bevat; - een voorbereidingsprogramma (studiepunten in functie van diploma) voor academisch gediplomeerden, met voornamelijk inleidende gerontologische opleidingsonderdelen; - een beperkt aantal minorprogramma’s in de bachelors Sociale en Politieke Wetenschappen. Volgens het zelfevaluatierapport trekt de opleiding beduidend meer hogeschoolstudenten (69%) dan universitairen (31%) aan. Binnen de eerste groep zijn verpleegkundigen veruit het talrijkst. Wat de universitaire instroom betreft is de samenstelling vrij divers, met onder andere studenten uit de rechten- en psychologie-opleiding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, sociale en culturele agogiek, en de uitdovende licenties medisch-sociale wetenschappen. De instroom aan studenten is met andere woorden zeer uiteenlopend, met een veelheid aan disciplines als achtergrond en met zowel mensen uit het werkveld als rechtstreeks doorstromende studenten. Die diversiteit, en de interactie tussen werkstudenten en gewone studenten, wordt door zowat alle betrokkenen als zeer VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 157 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
verrijkend beschouwd. De commissie deelt die mening en ziet er een belangrijke troef van de opleiding in. Het schakeljaar beschouwt ze daarenboven als een degelijke academiserende vooropleiding. Wel acht de visitatiecommissie het huidige studentenaantal eerder aan de lage kant. Gevraagd naar een verantwoording hiervoor halen de inrichters vooral het gebrek aan naambekendheid van de opleiding aan. De discipline wordt maatschappelijk, en zeker onder jongeren, als weinig ‘fashionable’ gezien. Gerontologie mag dan minder aanspreken, gezien de toenemende vergrijzing bestaat er potentieel een grote ruimte voor op de arbeidsmarkt. Hoewel ook de overheid dit thema beklemtoont lijkt dit nog niet echt vertaald in beleidsdocumenten. Het diploma van master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie is vooralsnog niet vereist om kaderfuncties te bekleden. In het beleidsvoorbereidend werk (macroniveau) zijn er nauwelijks gerontologen actief. Werving moet volgens de commissie een van de hoofdbekommernissen van de opleiding worden. Zij neemt er akte van dat de Vrije Universiteit Brussel in principe geen disciplinegebonden public relations toestaat. De commissie stelt onder andere voor in bepaalde opleidingen gerontologische gastcolleges aan te bieden, die de nieuwsgierigheid en interesse van studenten kunnen opwekken. De opleiding wijst erop dat dergelijke minoren al bestaan (namelijk in de bachelors Sociale en Politieke Wetenschappen), en dat zij verwacht dat vanuit dat perspectief de naambekendheid op termijn ook zal groeien. Master na master in Gerontological Sciences Enkel een masterdiploma verschaft volgens de wettelijke voorzieningen toegang tot het master na masterprogramma. Volgens het zelfevaluatierapport komen hiervoor alle masters aan bod ‘waarvoor de master na master in Gerontological Sciences een meerwaarde kan bieden’. De commissie vindt dit een wat vage invulling en vraagt een diepgaandere reflectie hierover. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken bleek niet dat deze een vastomlijnd beeld hebben van het type studenten dat hun programma zal aantrekken. Voor sommige landen beoogt de opleiding wel om studenten, ter voorbereiding, een aantal ‘academiseringsvakken’ te laten volgen. De commissie is er niet van overtuigd dat studenten hiermee alleen voldoende gericht gerekruteerd worden. Er moet volgens haar meer zorg besteed worden aan het omgaan met de verschillen in academische achtergrond bij de instromende studenten. De commissie vraagt de opleiding een verantwoorde procedure te ontwikkelen voor de selectie van kandidaatstudenten, op basis van hun vooropleiding. Taalvaardigheid in het Engels moet daarbij een belangrijk aandachtspunt worden. Idealiter wordt er ook een Engelstalig schakelprogramma uitgewerkt.
158
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
Via eigen informele contacten zijn de opleidingsverantwoordelijken ervan overtuigd dat er veel buitenlandse belangstelling voor het programma bestaat. Anderzijds wil de opleiding in eerste instantie vooral ervaring opbouwen en kan zij vrede nemen met een beperkte instroom van studenten tijdens de eerste jaren. Hoewel de commissie dit standpunt kan aanvaarden vraagt zij toch, en dit zelfs met enige hoogdringendheid, dat er een praktische organisatie ontplooid wordt die toelaat om een voldoende aantal studenten aan te trekken. Wil de opleiding slagen in haar opzet, dan moet er bijvoorbeeld actief gehandeld worden om voldoende studiebeurzen te verkrijgen. De commissie verwacht dat de opleiding sterk aan promotie doet, zich internationaal kenbaar maakt en internationale gerontologische organisaties op de hoogte brengt.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie positief beoordeeld. Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma van de master na master in Gerontological Sciences positief beoordeeld. De commissie wenst te benadrukken dat deze beoordeling deels op basis van de plannen van de opleiding (en van het door haar daarin gestelde vertrouwen) gebeurd is.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de beide opleidingen als goed. Op basis van de ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten heeft de commissie vastgesteld dat de Nederlandstalige opleiding een coherente staf kent met competente en zeer gemotiveerde personeelsleden inzake onderwijs. De aanstellingen van ZAP en AAP aan de Vrije Universiteit Brussel volgen een vastgelegde procedure. Kandidaten worden, na een openbare vacature, beoordeeld door een ad hoc commissie die het besluit voorlegt aan de Faculteitsraad. De uiteindelijke benoeming gebeurt na goedkeuring door de centrale raden. Alle ZAP bevorderingen vinden plaats na evaluatie door een vaste facultaire commissie. Bij nieuwe aanstelVUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 159 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
lingen, uitbreidingen of bevorderingen wordt rekening gehouden met alle belangrijke elementen met betrekking tot onderwijs en onderzoek zoals beschreven in de uitgebreide criteria van het AP-reglement van de VUB. De gevolgde procedure wordt door de commissie als adequaat omschreven. De professionalisering van de personeelsleden wordt gerealiseerd via deelname aan een centraal georganiseerde vorming. De commissie stelde vast dat deze vormingsdagen een hoge participatiegraad vanwege het personeel van de opleiding kennen, en dat ook feedback wordt gegeven naar docenten die niet aanwezig kunnen zijn. Het programma van de master na master in Gerontological Sciences zal grotendeels door dezelfde staf als die van de Nederlandstalige master gedoceerd worden. De commissie beoordeelt dit facet om die reden op gelijkwaardige wijze. Zij meent wel dat het niet vanzelfsprekend is dat elke docent zondermeer goed in het Engels doceert, en vindt het van belang een goede voorbereiding op die onderwijstaak te organiseren. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het personeel van de beide opleidingen als voldoende. De verschillende medewerkers van de Nederlandstalige opleiding bestrijken een waaier van disciplines, waarin de drie hoofddomeinen van de Gerontologie (zoals beschreven in onderwerp 1) betrokken worden. Alle ZAP- en AAP-leden zijn verplicht zich toe te leggen op onderzoek. Om dit onderzoek te optimaliseren werd de focus gelegd op een aspect dat transversaal aanwezig is in alle domeinen van de Gerontologie, te weten ‘Frailty in Aging’ (FRIA), en dit middels een in 2007 opgerichte onderzoeksgroep. Verschillende stafleden zijn lid van internationale gerontologische verenigingen. De commissie waardeert de aanwezigheid van verschillende specialisaties bij het personeel van de masteropleiding. Inzake onderzoeksdeskundigheid ontwaart zij wel een significante diversiteit in de kwaliteit van de docenten, en dit in termen van ervaring, know-how, diepgang en publicaties. De internationale contacten van het personeel acht de commissie nog niet substantieel genoeg. Het programma van de master na master in Gerontological Sciences zal grotendeels door dezelfde staf als die van de Nederlandstalige master gedoceerd worden. De commissie beoordeelt dit facet om die reden dan ook op analoge wijze.
160
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
Facet 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie als voldoende, en van de master na master in Gerontological Sciences als onvoldoende. De Nederlandstalige opleiding beschikt momenteel over 1,5 FTE ZAP-leden en 1,6 FTE AAP-leden. Voor 2006–2007 bedroeg de student/staf-ratio 10 (30/3,1). Daarmee is de omvang van de staf klein. De opleiding is zich van dit probleem bewust. De faculteit Geneeskunde en Farmacie voorziet alvast in de creatie van één bijkomend mandaat ZAP. Een andere piste die bewandeld wordt is die van de interuniversitaire samenwerking. Er bestaan reeds concrete plannen voor allianties met de UGent en de ULB. Ook met andere universiteiten zijn gesprekken aan de gang. De commissie stelt vast dat het personeel van de masteropleiding voldoende ondersteuning biedt en kwalitatieve invulling van het programma kan verzekeren. Toch vreest ze dat de beperkte omvang van de staf ten koste zal gaan van de huidige kwaliteit van de opleiding. De opleiding moet zich bezinnen over een verdergaande personeelsuitbreiding. De evolutie naar interuniversitaire samenwerking wordt aangemoedigd door de commissie. Zeer problematisch vindt de commissie dat het programma van de master na master met de bestaande bezetting zal ingevuld worden. Zij verwacht dat dit de kwetsbaarheid van de staf extra aan het licht zal brengen. In haar ogen staat de vakgroep Gerontologie op dit moment kwantitatief niet sterk genoeg om, naast de opleiding van master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, ook de master na master in Gerontological Sciences op zich te nemen. De commissie wenst, in dit licht, ook te signaleren dat ze niet helemaal overtuigd is dat de Engelstalige master wel door de hele staf gedragen wordt.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel voor de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie positief beoordeeld. De master na master in Gerontological Sciences heeft op het facet kwantiteit van het personeel onvoldoende gescoord. De commissie wil hier vooral een signaal (als aansporing) mee afgeven. Zij meent evenwel dat, als de opleidingsverantwoordelijken de door de commissie geuite bezorgdheden ter harte nemen, de master na masterVUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 161 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
opleiding zeker haalbaar blijft. Ook heeft de commissie rekening willen houden met de vroege fase waarin de opleiding verkeert. Daarom wordt het onderwerp Inzet van personeel van master na master in Gerontological Sciences als positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover beide opleidingen kunnen beschikken als voldoende. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor de studenten van beide opleidingen voorhanden is. De opleidingen vinden hoofdzakelijk plaats op de campus Jette van de Vrije Universiteit Brussel. De op de campus gelegen bibliotheek bevat een boeken- en tijdschriftenbestand dat aangesloten is op het VUBISsysteem voor opzoekingen. Zowel voor tijdschriften als boeken wordt een openkast systeem gehanteerd. Tijdschriften staan steeds meer elektronisch ter beschikking ter vervanging van de ‘fysieke’ aanwezigheid. De bibliotheken van de Vrije Universiteit Brussel geven toegang tot ongeveer 14.000 tijdschriften in elektronische vorm. De belangrijkste gegevensbanken zijn beschikbaar via het VUBnet. De commissie vindt de relatief vroege sluitingsuren van de bibliotheek een belangrijk praktisch probleem voor de werkstudenten. Zij beveelt aan de openingsuren tot later in de avond – na acht uur – te verlengen (voor de master na master in Gerontological Sciences, waarin dagonderwijs plaatsvindt, geldt deze opmerking minder). Een Centrum voor Studie en Begeleiding (CSB) geeft studenten toegang tot volledige cursusdocumentatie en ander door de docenten ter beschikking gesteld materiaal, alsook computers met internettoegang, een omvangrijke videoverzameling en een groeiende verzameling referentiewerken op cd-rom. Twee informaticaleslokalen met internettoegang staan ter beschikking van docenten en studenten. De visitatiecommissie vindt de computerinfrastructuur toereikend. De cursusdienst op de campus is maar een beperkt aantal dagen open en dan nog slechts van 9u tot 15u. Ook hier stelt zich bij werkstudenten een probleem van openingsuren Sommige didactische ruimten en dienstverlenende eenheden beantwoorden niet meer ten volle aan de hedendaagse normen. De opleidingen zijn zich hiervan bewust. Zij zijn daarom begonnen met de planning – en deels ook al uitvoering – van een nieuw Geïntegreerd Begeleidingslandschap. Dit GBL wordt beschouwd als een modernisering (en centralisering) van het huidige Centrum voor Studie en Begeleiding. Opzet is om bibliotheek, computerklassen, laboratoria en onderwijs-
162
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
diensten tot één geheel te integreren. Een nog in te richten ‘cosy corner’ moet werkstudenten de gelegenheid geven ’s avonds een lichte maaltijd te nuttigen (hetgeen tot nu toe onmogelijk was). De commissie neemt kennis van deze aangekondigde vernieuwingen, in de hoop dat ze de enigszins gedateerde materiële voorzieningen een nieuw elan kunnen geven. Facet 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding van de beide opleidingen als goed. De Vrije Universiteit Brussel biedt op verschillende niveaus studiebegeleiding aan. Potentiële studenten kunnen tijdens infodagen (drie maal per jaar georganiseerd) kennis maken met de opleiding. De masteropleiding constateert dat deze infodagen druk bezocht worden. Eén van de drie aangehaalde infodagen is specifiek gericht op werkstudenten. De opleiding meent dat zij bij die gelegenheid correct voorlicht over de studielast en het aantal te besteden studie-uren. De boodschap wordt onverbloemd overgebracht dat het programma relatief zwaar zal zijn. Voor de opvang en ondersteuning van aspirant-studenten en beginnende studenten wordt ingestaan door studiebegeleiders. De faculteit Geneeskunde en Farmacie kent ook een studietrajectbegeleider, die studenten oriëntatie geeft bij het uitstippelen van hun studietraject. Hij behandelt dossiers individueel en zal alle studenten rechtstreeks aanspreken. De studietrajectbegeleider besteedt specifieke aandacht aan de werkende studenten. Een groot aantal studenten dat bij hem over de vloer komt blijken werkstudenten uit de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie te zijn. Tijdens de maand december, waarin werkstudenten traditioneel in een ‘motivatiedipje’ verkeren, gebeurt hun opvolging nog extra intensief. De studietrajectbegeleider benadrukt dat hij niet geïsoleerd werkt, maar rekent op een goede afstemming met de opleidingen. Er wordt van de opleidingen verwacht dat ze studenten actief ‘aanspreken’ en de door hen gedetecteerde probleemgevallen naar hem doorverwijzen. Een college wordt dan ook beschouwd als meer dan les alleen, het moet voldoende ruimte bieden voor informele contacten. De beperkte studentenaantallen en de kleine afstand tussen student en docent voorkomen in de meeste gevallen overigens het ontstaan (of escaleren) van conflicten. Dat dit systeem vrij goed functioneert wordt bevestigd door de op faculteitsniveau aangestelde ombudspersoon. In zijn gesprek met de commissie verklaarde hij weinig of geen studenten uit de gevisiteerde opleiding over de vloer te krijgen. Klachten blijken al in een eerder stadium geremedieerd te worden. Dit alles in ogenschouw VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 163 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
nemende is de commissie ervan overtuigd geraakt dat de begeleiding van de studenten zeer degelijk verloopt. Vooral de kleinschalige omgeving van de opleiding vormt daarin een belangrijk element. In haar zelfevaluatierapport verwijst de master na master in Gerontological Sciences, wat studiebegeleiding betreft, naar de Nederlandstalige opleiding. Op basis van die analogie heeft de commissie de master na master een gelijkaardige beoordeling gegeven. Toch stelt de commissie zich de vraag of hier toch niet meer differentiëring aangewezen is: het gaat om een ander type opleiding (dagonderwijs, zonder werkstudenten) met hoofdzakelijk buitenlandse studenten.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde moti veringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie positief beoordeeld. Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen van de master na master in Gerontological Sciences positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Vanuit de centrale academische Commissie Kwaliteitszorg wordt aan de Vrije Universiteit Brussel permanent gewaakt over de kwaliteit van het onderwijs. De kwaliteit van de opleiding Gerontologie wordt mede bewaakt door opname in het bestaande systeem van kwaliteitszorg, en via de instrumenten en organen op het niveau van de faculteit en van de opleiding. De Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie van het vice-Rectoraat Onderwijs organiseert na elk semester een Onderwijs-e-valuatie. Registratie voor deze online enquête is verplicht, maar deelname facultatief. Studenten worden erin bevraagd over de didactische kwaliteiten van de docenten, de kwaliteit van studiemateriaal, werkvormen en examinering, en over de studietijdervaring. Sinds 2007 zijn twee nieuwe subenquêtes, ‘Opleidingsprogramma’ en ‘Opleidingsfaciliteiten’, toegevoegd. Deze overstijgen het individuele opleidingsonderdeel en evalueren de opleiding in haar geheel, zowel inhoudelijk als wat de context betreft waarin ze is ingebed. De resultaten worden middels een signaal- en gemiddelde beoordeling weergegeven. Een signaal drukt de opinie uit van minstens 1/3 van de studenten die het opleidingsonderdeel evalueerden. Wanneer dit signaal ‘slecht’ of ‘zeer slecht’ is spreekt men
164
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
van een probleemsignaal. De gemiddelde beoordeling, uitgedrukt in een cijfer en een categorie, drukt de gemiddelde tevredenheid van de student uit over het opleidingsonderdeel. Conform de semestriële bevraging geschiedt ook de rapportering van de resultaten per semester. Docenten krijgen naast de globale resultaten ook toegang tot hun eigen individuele fiches. Opleidingsvoorzitters en studenten ontvangen alleen de globale resultaten, en de decaan worden beide bezorgd. Met ingang van het academiejaar 2006–2007 bestaat er ook een centrale alumnienquête. Dit is een retrospectieve opleidingsevaluatie door afgestudeerden van academische opleidingen van de Vrije Universiteit Brussel, periodiek georganiseerd in functie van de sequentie van de visitatie/accreditatiecyclus. Facet 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de beide opleidingen als goed. De commissie staat positief tegenover de hierboven geschetste systemen van kwaliteitszorg. Wel heeft ze vastgesteld dat de door de centrale VUB-diensten in 2007 georganiseerde elektronische alumnibevraging te weinig respons opleverde. In de aanloop naar de zelfevaluatie hield de Nederlandstalige opleiding zelf een enquête bij de oud-studenten van de laatste tien jaar en de huidige studenten. De resultaten hiervan werden geïntegreerd in het zelfevaluatierapport. De Onderwijs-e-valuatie van het masterprogramma scoort, zowel wat hoorcolleges, studiemateriaal, werkvormen als examens betreft, ‘goed’ tot ‘zeer goed’. De commissie stelt vast dat de Opleidingsraad regelmatig samenkomt, en dat daar op informele wijze problemen aangekaart worden. Zij waardeert tevens de inspanningen die geleverd zijn in het kader van het schrijven van het zelfevaluatierapport. De zelfstudie van de Engelstalige opleiding is wel enigszins beknopt, en verwijst soms al te gemakkelijk naar de Nederlandstalige master. Gesprekken ter plaatse konden de commissie echter veel bijkomende informatie aanleveren. Deze gesprekken verliepen in een open en constructieve sfeer. Voor de Engelstalige, in het academiejaar 2009–2010 te starten opleiding, geeft de commissie op dit facet een gelijkwaardig oordeel. Zij meent immers dat de interne kwaliteitszorg in het verleden naar behoren werkte, en heeft er alle vertrouwen in dat dit in de toekomst zo blijft.
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 165 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering van de beide opleidingen als voldoende. Het zelfevaluatierapport van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie vermeldt de aandachtspunten die door de vorige visitatiecommissie geformuleerd werden, gevolgd door de remediëringsmaatregelen die de opleiding voorzag. De commissie stelt vast dat de opleiding rekening heeft gehouden met de suggesties uit de vorige visitatie, in die zin dat ze de zorgpunten goed kent en dat daarover diepgaand gereflecteerd wordt. Wel moet dit nog meer tot uiting komen op uitvoeringsniveau. Zoals aangegeven in 4.2, zorgt het goede contact tussen docenten en studenten er ook voor dat aandachtspunten gemakkelijk langs een informele weg een oplossing vinden. De commissie heeft wel de indruk dat nog te weinig informatie uit de eigen bevraging geput wordt. De commissie vertrouwt erop dat de master na master in Gerontological Sciences aan eenzelfde kritisch-reflectieve vorm van interne evaluatie zal onderworpen zijn. Vermits zij van oordeel is dat die interne evaluatie naar behoren functioneert, kent ze de Engelstalige opleiding een gelijkwaardige score op dit facet toe. Facet 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld van de beide opleidingen als voldoende. De commissie ervaart dat het personeel en de studenten van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie goed bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn. Het academisch personeel van de opleiding is zeer gemotiveerd en voelt zich nauw betrokken bij het programma. Een aantal oud-studenten is ook tot het personeel toegetreden (of zal dit doen). Studenten zijn vertegenwoordigd in de Onderwijs commissie Gerontologie, waar zij de gelegenheid krijgen om kwaliteitsaspecten aan te kaarten. Zo zijn de studenten actief betrokken geweest in de discussie over de omvorming van licentie- naar masterproef. Voorts worden de informele, open contacten tussen de docenten en de kleine groep van studenten door de commissie zeer gewaardeerd.
166
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
Contacten met het beroepenveld, heeft de commissie vastgesteld, verlopen eerder volgens informele kanalen. Het is aangewezen om deze afstemming meer structureel te maken. De commissie adviseert de opleiding ook om de alumnivereniging (Geras), waarvan de activiteiten op een laag pitje zijn komen te staan, nieuw leven in te blazen. Vermits de master na master in Gerontological Sciences voor de eerste maal ingericht wordt in het academiejaar 2009–2010 moet evaluatie van dit facet onder voorbehoud gebeuren. De commissie stelt er haar vertrouwen in dat studenten, alumni en beroepenveld voldoende inbreng zullen krijgen in de interne kwaliteitszorg.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne Kwaliteitszorg van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie positief beoordeeld. Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne Kwaliteitszorg van de master na master in Gerontological Sciences positief beoordeeld.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie als goed, en van de master na master in Gerontological Sciences als voldoende. Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding erin slaagt gerontologen een academische vorming te bieden die goed toelaat het beroepenveld te betreden. De kwaliteit van masterproef en examens worden globaal als goed bevonden (zie facet 2.7 en 2.8). Het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden, constateert de commissie, is meer dan behoorlijk. Alumni blijken actief in verschillende geledingen van de ouderensector, die een breed afzetgebied heeft. Ondanks de onbekendheid van het werkveld met de opleiding konden vele oud-studenten een gunstige wending aan hun loopbaan geven. Terugblikkend drukken zij hun tevredenheid uit over de wijze waarop de opleiding hun instap in het werkveld voorbereid heeft. Wel is het de commissie opgevallen dat een aantal (werk-)studenten er bewust voor kiest in de individuele zorg actief te blijven in weerwil van het managementprofiel van de opleiding. VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 167 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
Een punt dat zowel de opleiding als de commissie zorgen baart is de geringe bekendheid van de opleiding bij het afnemend veld. ‘De richting verkoopt zich slecht’ is een bij alumni regelmatig terugkerende verzuchting. Potentiële werkgevers, inclusief ziekenhuizen, zijn weinig bekend met het bestaan van de opleiding. Vacatures specifiek gericht op gerontologen komen nauwelijks of niet voor. Onrechtstreeks, stelt de commissie vast, leidt deze moeilijkheid in de praktijk wel tot behoorlijk creatieve, ‘eigenzinnige’ afgestudeerden die zich laten leiden door eigen interesses. Master na master in Gerontological Sciences De master na masteropleiding sluit goed aan bij een zeer prangende maatschappelijke behoefte. Binnen korte termijn mag men een grote ‘boom’ van ouderen in de meeste ontwikkelingslanden verwachten. Precies in dit soort landen is er een ernstig deficit aan kennis en expertise over ouderenproblematiek. De commissie is er dan ook van overtuigd dat de opleiding binnen deze mondiale context een betekenisvolle plaats kan innemen. Daarvoor is extern wel meer internationale promotie en profilering gewenst, en op intern vlak meer expertiseontwikkeling. Over de kwaliteit van de masterproef en het niveau van de examens kunnen er uiteraard nog geen uitspraken gedaan worden. De commissie kan enkel haar hierboven meermaals aangehaalde en daar ook met verschillende elementen ondersteunde vertrouwen in de opleiding herhalen. Een zorgpunt van de commissie blijft evenwel dat de inrichters nog grotendeels in het ongewisse lijken over het soort beroepsuitoefening dat de opleiding beoogt. Zij vraagt dan ook dat het gewenste profiel van de instroom meer geconcretiseerd wordt. Facet 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement van de beide opleidingen als voldoende. Gelet op het statuut van werkstudent is het beleid van de Nederlandstalige master meer gericht op het afstudeerrendement (het behalen van het einddiploma en hoge kwalificatie) dan op het doorstroomrendement. Volgens het zelfevaluatierapport – dat zich baseert op de uitdovende licenties, m.a.w. op een tweejarig programma – heeft 65% van de afgestudeerden binnen de laatste 10 jaar volgens het modeltraject de opleiding afgerond. De gemiddelde studieduur van alle afgestudeerden (in het tweejarig licentieprogramma) bedroeg 2,5 jaar. De commissie heeft in facet 2.5 reeds vastgesteld dat de combinatie van werken, studeren en gezin een grote studiebelastende factor blijkt. De opleiding komt hieraan tegemoet door het mogelijk maken van flexibele leertrajecten op maat. Een direct
168
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
gevolg hiervan is dat de tijd waarbinnen studenten de opleiding afwerken langer is geworden dan verwacht binnen een modeltraject (60 studiepunten in één academiejaar), waardoor de uitstroom laag oogt. Daarenboven blijkt dat het voorzien van een extra jaar (of het gebruik maken van de intermediaire zittijd in januari) voor het afwerken van de masterproef een bijkomende strategie is die studenten hanteren om de studiebelasting te spreiden. De commissie constateert wel dat de opleiding beginnende studenten goed voorlicht over de zwaarte van de studie (zie facet 4.2). Uit een eigen analyse puurt de opleiding twee categorieën van ‘drop-outs’: studenten die na de eerste inschrijving tot de vaststelling komen dat de opleiding niet geschikt is voor hen en de studie stopzetten; of studenten die meerdere malen inschrijven en hetzij slechts deels slagen hetzij de studie uiteindelijk niet afwerken (voornamelijk omdat ze er niet in slagen de master proef af te werken). De commissie betreurt alleszins dat de opleiding nauwelijks in één jaar af te ronden blijkt. Zij heeft wel kunnen vaststellen dat de opleiding zich van het probleem bewust is en hierover degelijk reflecteert. Vermits de master na master in Gerontological Sciences voor de eerste maal ingericht wordt in het academiejaar 2009–2010 moet evaluatie van dit facet onder voorbehoud gebeuren. De opleidingsverantwoordelijken hebben zelf geen streefcijfers naar voren geschoven. Om redenen van praktische aard (cf. verblijfsvergunningen) mag men wel aannemen dat studieduurverlenging zeer moeilijk ligt. Zich baserend op slaagcijfers uit het verleden, en het vertrouwen dat de commissie in de opleiding stelt, heeft zij besloten de Engelstalige opleiding een gelijkwaardige score toe te kennen op dit facet.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten van de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie positief beoordeeld. Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten van de master na master in Gerontological Sciences positief beoordeeld.
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 169 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master na master in Gerontological Sciences voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Doelstellingen - Zorg voor meer consistentie in de formulering van de doelstellingen en eindtermen. - Stel de vraag in hoeverre de titel van de opleiding ten volle de lading dekt, en of deze eventueel niet aan herformulering toe is. Programma - Zorg voor een betere explicitering van de drie delen van de titel (management, zorg en beleid), vooral naar potentiële en beginnende studenten. - Maak het management-aspect van de opleiding zichtbaarder. - Waak er blijvend over dat de drie ‘beroepsrollen’ van de gerontoloog elkaar goed overlappen, dat ze evenwichtig en voldoende geïntegreerd in het programma opgenomen zijn. - Betrek de opleiding meer bij het O2-experiment. - Zorg voor een gevoelige uitbreiding van de zelfstudiemogelijkheden op het elektronisch leerplatform ‘PointCarré’. - Stimuleer de deelname van studenten aan de elektronische fora. - Ga verder met ‘Internationalisation at home’, door bijvoorbeeld op meer systematische wijze buitenlandse gastdocenten bij de opleiding te betrekken. - Neem de organisatie van een korte stage in het buitenland – a rato van vijf dagen in overweging. - Schenk extra aandacht aan de bekendheid in het beroepenveld en de werving van nieuwe studenten.
170
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie Deel 2 en Master na Master in Gerontological Sciences
Personeel - Zorg voor een uitbreiding van de staf. Voorzieningen - Breid de openingsuren van bibliotheek en cursusdienst uit in functie van de specifieke situatie van werkstudenten. Kwaliteitszorg - Blaas de alumnivereniging nieuw leven in. Resultaten - Schenk meer aandacht aan (zelf)promotie en maak de opleiding kenbaarder bij potentiële werkgevers. Master na master in Gerontological Sciences Doelstellingen - Zorg voor een scherpere profilering tegenover de master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, ook in de componenten van de beroepsrollen. Programma - Neem een comparatief opleidingsonderdeel in het programma op. - Ontwikkel een verantwoorde procedure voor de selectie van kandidaat-studenten uit het buitenland. - Ontplooi op korte termijn een praktische organisatie die een voldoende aantal buitenlandse studenten kan aantrekken en opvangen. - Doe de nodige inspanningen om internationale studiebeurzen te verkrijgen. - Neem de organisatie van een Engelstalig schakelprogramma in overweging. Personeel - Zorg voor een uitbreiding van de staf. - Voer de voor een internationaal programma noodzakelijke interne expertise op. - Stel de vraag of het docentenkorps voldoende voorbereid is op onderwijs in de Engelse taal en, indien niet, probeer hiervoor maatregelen te treffen. Resultaten - Reflecteer verder over het soort beroepsuitoefening dat de opleiding beoogt. - Maak de opleiding internationaal kenbaarder en ga intensiever aan promotie doen.
VUB – Deelrapport Master in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie 171 en Master na Master in Gerontological Sciences Deel 2
V
Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Gent, Universiteit Antwerpen Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master na master in het beheer van gezondheidsgegevens georganiseerd aan de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 1 tot 4 december 2008. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door met gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld, met het bestuderen van facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
173
Deel 2
of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De opleiding master na master in het beheer van gezondheidsgegevens is een interuniversitaire opleiding. Deze wordt georganiseerd door de Vrije Universiteit Brussel (VUB), de Universiteit Gent (UGent) en de Universiteit Antwerpen (UA). De VUB neemt de rol van penvoerende instelling op zich. De opleiding richt zich zowel op artsen als op niet-artsen. Artsen die deze opleiding volgen, kunnen na een extra stagejaar de erkenning aanvragen tot de beroepstitel geneesheer-specialist in het beheer van gezondheidsgegevens. Deze erkenning is geregeld via het Koninklijk Besluit en het Ministerieel besluit tot vaststelling van criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten in het beheer van gezondheidsgegevens van 15 oktober 2001. De opleiding is initieel gestart als postgraduaat maar is naar aanleiding van de invoering van de bachelor – masterstructuur omgevormd tot een master-na-master. In het academiejaar 2008–2009 volgen 9 studenten de opleiding waarvan 4 ingeschreven aan de VUB, 4 aan de UGent en 1 aan de UA.
174 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de academische masteropleiding
Algemene beschrijving De opleiding heeft tot doel de studenten zowel theoretische al praktische kennis en vaardigheden aan te leren met betrekking tot het vergaren, verzenden, bewaren, verwerken en gebruiken van gezondheidsgegevens. In het zelfevaluatierapport worden de verwachtingen van de opleiding ten overstaande van de studenten geformuleerd. De studenten: - ontwikkelen wetenschappelijke en technische kennis en kunnen de dagelijkse praktijkvoering wetenschappelijk onderbouwen (‘evidence based practice’); - ontwikkelen de competenties om veranderingsprocessen te initiëren, te evalueren alsook om complexe probleemstellingen vanuit een kwaliteitsdenken en kwaliteitsbeleid te behandelen; - kunnen zich via keuzevakken, stage en masterproef verdiepen in verschillende deeldisciplines betreffende medische dataverwerking. De algemene doelen die aldus het zelfevaluatierapport moeten gerealiseerd zijn bij het afstuderen, zijn de volgende: bij afstuderen, moet de deelnemer zowel de technieken als de principes van ‘good practice’ meester zijn met betrekking tot medische gegevens. Hij moet vertrouwd zijn met data-verwerkende systemen (minstens op het functionele vlak), en alle implicaties betreffende beveiliging, netwerk-organisatie, juridische en economische impact en dit alles in een bewust kader van verantwoord patiënt-vriendelijke ingesteldheid. De opleiding heeft de volgende eindtermen geformuleerd: Kennis zoals door de docenten ingevulde vakken, getoetst via examens: informatica, statistiek-epidemiologie, codificatie en registratie van gegevens, gezondheidsindicatoren, gezondheidseconomie en wetgeving; daarenboven worden stages (via stagerapport) en een individueel origineel eindwerk ingewacht en beoordeeld. Inzichten grondig inzicht in de stand van zaken betreffende beheer van gezondheidsgegevens. Vaardigheden De afgestudeerden zijn in staat systemen met betrekking tot gezondheidsgegevens te analyseren, te beoordelen en zelfstandige bijdragen te leveren om ze te verbeteren.
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
175
Deel 2
Houdingen Een positieve doch kritische houding ten opzichte van de technologische ontwikkeling, waarbij de patiënt centraal blijft. Daarnaast voldoet de opleiding aan de wettelijk bepaalde doelstellingen voor de beroepstitel van arts-specialist in het beheer van gezondheidsgegevens, met uitzondering van de stage. Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als onvoldoende. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de gesprekken met de afgevaardigden van de faculteit en van de opleiding, heeft de commissie vastgesteld dat de algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding aanduidt, op onvoldoende wijze correleren met artikel 58 van het Structuurdecreet. De doelstellingen van de opleiding zijn er niet op voldoende wijze op gericht om algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau te beheersen. De commissie kon noch aan de hand van het zelfevaluatierapport, noch aan de hand van de gesprekken vaststellen dat de opleiding de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker aanwezig zijn. De commissie meent dus dat het academisch karakter van de opleiding onvoldoende aanwezig is in de doelstellingen. De opleiding is volgens de commissie qua niveau en oriëntatie eerder georiënteerd op technieken en procedures en beantwoordt niet aan de eisen die worden gesteld voor een academische master. De opleiding dient volgens de commissie duidelijke keuzes te maken. Ofwel kiest ze ervoor het academisch gehalte van de opleiding te versterken, ofwel kiest ze ervoor deze opleiding opnieuw in te richten als een postgraduaat. De commissie heeft van de opleiding tijdens de gesprekken vernomen dat de opleiding het niet mogelijk acht om in één masterjaar een wetenschappelijk onderbouwde opleiding in de medische informatica op te zetten. De opleiding kan qua logistieke voorzieningen en admini stratieve ondersteuning gebruik maken van de omkadering van de vakgroep biostatistiek en medische informatica aan de VUB. Voor de opleiding zelf zijn er geen onderwijskredieten voorzien. Het gebrek aan een financiële basis waarop de opleiding kan steunen is nefast voor de organisatorische werking van de opleiding. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende.
176 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
De doelstellingen voldoen volgens de commissie aan de eisen die gesteld worden vanuit het beoogde beroepenveld, maar zoals in facet 1.1. beargumenteerd niet aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. De domeinspecifieke doelstellingen worden bepaald door de wettelijke bepalingen voor het behalen van de beroepstitel arts-specialist in het beheer van gezondheidsgegevens. De opleiding dient volgens de commissie ook in haar domeinspecifieke doelstellingen meer aandacht te besteden aan de theorievorming van de vragende disciplines, zo niet leiden deze door de opleiding vooropgestelde doelstellingen eerder tot een beroepsopleiding. De opleiding zelf geeft aan dat ze zichzelf graag zou omvormen tot een opleiding medische informatica, maar zegt hiervoor geen gehoor te krijgen bij de universiteit(en) en de overheid. De opleiding zou volgens de commissie verbreed kunnen worden en zich niet alleen moeten toeleggen op de vorming van gespecialiseerde artsen op het terrein van het beheer van gezondheidsgegegevens. De commissie geeft de suggestie dat de opleiding zich bijvoorbeeld kan verbreden in de richting van een opleiding ‘medische informatica’.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als onvoldoende en het facet ‘domeinspecifieke eisen’ als voldoende. Globaal genomen meent ze dat de opleiding qua niveau en oriëntatie niet overeenstemt met de eindkwalificaties die gesteld worden voor een masteropleiding. De commissie beoordeelt het onderwerp Doelstellingen daarom negatief.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving Semester
Studiepunten
Informatica, telematica, beheer
Programma master na masteropleiding
1
12
Statistiek en epidemiologie, kwaliteitscontrole
1
9
Codificatie en registratie: gegevensregistratie
1
5
Codificatie en registratie: gezondheidsindicatoren
2
4
Gezondheidseconomie en organisatie van de gezondheidszorg: gezondheidseconomie
2
4
Gezondheidseconomie en organisatie van de gezondheidszorg: organisatie van de gezondheidszorg
2
4
Wetgeving
2
7
Masterproef
j
15
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
177
Deel 2
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als onvoldoende. De doelstelling van het programma is zelfstandige, technologisch en ethisch gevormde specialisten te vormen die een plaats kunnen innemen in de structuren en instellingen van het gezondheidssysteem, met betrekking tot het beheer van gezondheidsgegevens. Het programma is echter geen voldoende concretisering van de eindkwalificaties die de opleiding zichzelf stelt qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De klemtoon ligt op informatica, statistiek-epidemiologie, economie, codificatie en registratie van gegevens, gezondheidsindicatoren, e.a., opleidingsonderdelen die met grote deskundigheid gedoceerd worden en op de arbeidsmarkt sterk worden gewaardeerd. Maar tussen de opleidingsonderdelen wordt er de facto niet genoeg samenhang gecreëerd, zodat de theoretische kaders onvoldoende geïntegreerd raken met de methodologisch-technische expertise van het vragend veld. Een ver doorgedreven integratie van de theoretische kaders uit de verschillende opleidingsonderdelen en methoden/technieken van gegevensbeheer is echter essentieel om veranderingsprocessen in complexe organisaties te initiëren en alle stakeholders daarbij doelmatig te betrekken. Zodanige integratie wordt in het programma maar zeer ten dele bereikt. De studenten merken trouwens ten overvloede op dat er in de verschillende opleidingsonderdelen een opbod is aan losstaande capita selecta. Ook de internationale dimensie is niet aanwezig in de opleiding. De commissie beveelt de opleiding aan om enige vorm van internationalisering in het programma in te brengen. Daarenboven heeft de commissie ook vastgesteld dat er geen procedures voor curriculumhervorming voorhanden zijn. De commissie beveelt de opleiding met aandrang aan hier werk van te maken. De commissie wil de opleiding aanbevelen om Medisch Recht meer aan bod te laten komen in het programma. De commissie raadt de opleiding daarnaast ook aan om de aandacht voor ‘privacy’ en ‘evidence-based medicine’ in het programma in te bedden. De studenten zelf pleiten voor een omvorming van het programma naar een meer praktijkgerichte cursus. De commissie vindt dat de opleiding zich duidelijker moet profileren.
178 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Facet 2.2. Academische en professionele gerichtheid het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als voldoende. Het academisch niveau, dat van een masteropleiding en a fortiori van een masterna-masteropleiding wordt verwacht, wordt maar gedeeltelijk gerealiseerd vanwege de sterk toepassingsgerichte benadering van de opleiding. De commissie kon vaststellen dat het beperkt aantal afgestudeerden van de opleiding bezig is een eigen niche te vinden op de arbeidsmarkt, maar dat dit wel schoorvoetend gebeurt. De commissie meent dat de opleiding zich actiever zou moeten richten naar het beroepenveld. De opleiding heeft immers nood aan een ruimere bekendheid. De commissie heeft vastgesteld dat in het programma overwegend technieken en procedures aan bod komen en de socio-technische aanpak, waarbij aandacht wordt geschonken aan de sociale aspecten van informatisering en ICT, achterwege blijft. Hier kan zeker een en ander geremedieerd worden. Facet 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als onvoldoende. Tussen de verschillende opleidingsonderdelen heeft de commissie weinig samenhang in het programma vastgesteld. Hoewel de meeste opleidingsonderdelen op zich relevant zijn en van een goed niveau, vormen ze geen samenhangende opleiding. De opleidingsonderdelen worden niet inhoudelijk op elkaar afgestemd. Het is de commissie ondanks de gesprekken met de verantwoordelijken niet duidelijk geworden hoe bepaalde opleidingsonderdelen in het programma van de opleiding passen. De commissie beveelt aan dat de opleiding dringend de nodige overlegstructuur opricht waarin onder meer de opleidingsonderdelen op elkaar worden afgestemd. Facet 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
179
Deel 2
Facet 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de masteropleiding als voldoende. In het verleden heeft de opleiding een studietijdmeting uitgevoerd, maar de opleidingsverantwoordelijke heeft de commissie laten weten dat hier geen respons op kwam. De interuniversitaire opleiding heeft geen studietijdmeting uitgevoerd en geeft aan dit in de toekomst ook niet van plan te zijn. De studenten en afgestudeerden van de opleiding geven aan dat het programma studeerbaar is en dat de reële en begrote studieduur met elkaar correleren. De commissie beveelt de opleiding aan van studietijdmetingen werk van te maken temeer daar de studenten van de opleiding geen traditionele studenten maar werkstudenten zijn. De studenten geven in hun gesprekken met de commissie aan dat de vele verplaatsingen die ze moeten doen, doordat de opleidingsonderdelen op verspreide momenten op verschillende locaties in drie verschillende steden worden gedoceerd, de studiedruk drastisch verhogen. De commissie beveelt de opleiding aan deze belemmerende factor te remediëren door een betere afstemming van de lesmomenten en door de invoering van docentenmobiliteit. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als voldoende. De opleiding maakt gebruik van een aantal verschillende werkvormen die volgens de commissie op basis van de gesprekken en de ECTS-fiches voldoende aansluiten bij de leerdoelen. De technische invulling van de opleiding creëert de behoefte aan interactieve werkvormen en deze behoefte wordt door de docenten zeker ingevuld. De vorm van het onderwijs is verschillend per docent. Bij de opstart hebben de docenten de verschillende werkvormen met elkaar afgestemd. Sindsdien zijn de werkvormen van de opleidingsonderdelen, ondanks veranderingen in het curriculum, door de coördinatoren niet meer op elkaar afgestemd. Ook de onderlinge afstemming tussen de verschillende docenten van eenzelfde opleidingsonderdeel gebeurt slechts sporadisch. De commissie kon tijdens haar bezoek slechts één handboek en geen nota’s of cursussen van de opleiding inkijken en betreurt dit. Ze heeft getracht zich een beeld te vormen aan de hand van haar gesprekken met studenten, docenten en alumni, maar ook aan de hand hiervan kreeg de commissie geen duidelijk en eenduidig beeld.
180 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
De meeste studenten van de opleiding zijn werkstudenten. Toch worden de opleidingsonderdelen zowel in de week overdag en ‘s avonds als op zaterdag gedoceerd. Aangezien de opleiding niet aan docentenmobiliteit doet en de opleiding een interuniversitair karakter heeft, moeten studenten op een zelfde dag zich naar verschillende steden verplaatsen om colleges te kunnen volgen. De commissie beveelt de opleiding aan beter rekening te houden met de noden van de instromendestudenten. Concreet beveelt ze aan dat de verschillende opleidingsonderdelen beter worden gebundeld en het aantal verplaatsingen voor de studenten wordt gereduceerd. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende. De opleiding maakt gebruik van het interuniversitair examenreglement dat in samenwerking tussen alle Vlaamse universiteiten is opgesteld. Elke docent bepaalt zijn eigen evaluatievorm waardoor er ook op het vlak van evaluatie- en toetsingsbeleid geen onderlinge afstemming bestaat. Daarnaast is er ook van enige vorm van kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren binnen de opleiding geen sprake. De commissie beveelt de opleiding aan om op een structurele manier regelmatig het toetsgebeuren met elkaar te overleggen. De commissie apprecieert wel de transparantie van de beoordelingsvormen: de beoordelingsvormen van de verschillende opleidingsonderdelen worden in de opleidingsfiches omschreven. Studenten zijn reeds bij aanvang van de opleiding op de hoogte van de toegepaste beoordelingsvorm. Facet 2.8. Masterproef Algemene beschrijving Het uitvoeren en verdedigen van de masterproef is volgens het zelfevaluatierapport een verplicht studieonderdeel van het programma Master na master in het beheer van gezondheidsgegevens. De masterproef omvat 15 studiepunten. Een masterproef moet volgens het zelfevaluatierapport het bewijs leveren dat de student: - het vakgebied, en in het bijzonder het gekozen deelgebied (onderwerp), voldoende beheerst; - zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek kan opzetten, uitvoeren en daarover kan rapporteren. Volgende competenties worden volgens het zelfevaluatierapport nagestreefd en geëvalueerd: - een probleemstelling kunnen formuleren waarin de onderzoeksvraag wordt gesteld en het (maatschappelijk, wetenschappelijk) relevantiekader is geëxpliciteerd; VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
181
Deel 2
- wetenschappelijke literatuur over het onderwerp kunnen opzoeken, verwerken en rapporteren; - een conceptueel model (onderzoekselement, de kenmerken die eraan worden toegeschreven en de veronderstelde samenhang(en) tussen deze variabelen) kunnen ontwikkelen; - de geformuleerde hypothese(n) door middel van empirische kwantitatieve en/ of kwalitatieve gegevensverzameling kunnen toetsen; in geval van discursieve gegevensverzameling door middel van een systematisch review/meta-analyse; - uit het onderzoek besluiten kunnen trekken en de betekenis van het onderzoek kunnen evalueren; - het onderzoek als een wetenschappelijk artikel (schriftelijk) en als een wetenschappelijke presentatie (mondeling) kunnen rapporteren. De begeleiding van de masterproef gebeurt quasi volledig door de promotor(en). Studenten worden aangezocht om een bijdrage te leveren in lopend onderzoek in het beheer van gezondheidsgegevens. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende. De masterproef voldoet met 15 studiepunten aan de wettelijke vereisten. De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek elk een aantal eindverhandelingen bestudeerd. In de masterproeven komen de probleemstelling, het theoretisch raamwerk en de inbedding van de resultaten in dit raamwerk volgens de commissie te weinig aan bod. Hoewel de commissie begrijpt dat deze aspecten reeds in de initiële master van de studenten van deze opleiding aan bod zijn gekomen, is dit geen reden om hier bij de masterproef van deze opleiding geen aandacht meer aan te besteden. Uit de masterproef blijkt immers niet dat de student vanuit een probleemstelling theoretische concepten en modellen hanteert en na afloop van het onderzoek reflecteert op de resultaten en kritisch reflecteert met betrekking tot het gevoerde onderzoek. Van de in het zelfevaluatierapport geformuleerde competenties die bij de masterproef worden nagestreefd, heeft de commissie weinig kunnen terugvinden in de masterproeven die ze heeft ingekeken. Ook aan de hand van de gesprekken met de studenten bleek dat deze competenties niet diegene zijn die in realiteit worden nagestreefd. De studenten geven aan dat een wetenschappelijke onderbouwing van hun masterproef niet verwacht wordt en vinden dit zelf ook een gemis. De masterproeven dienen volgens de commissie ook meer aandacht te besteden aan hypothesen van het werkveld. De masterproef lijkt op dit ogenblik eerder een uitvoering van een technische opdracht en is daarmee onvoldoende voor een manama-opleiding. De studenten tonen zich wel tevreden over de begeleiding door de docenten bij het realiseren van de masterproef.
182 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende. De toelatingsvoorwaarden voor de manama beheer van gezondheidsgegevens zijn het bezitten van een masterdiploma en een basiskennis informatica. In de eerste plaats focust de opleiding op studenten die reeds een artsendiploma in hun bezit hebben. De commissie is van mening dat het programma qua vorm en inhoud grotendeels aansluit bij de kwalificaties van instromende studenten. De commissie beveelt de opleiding wel aan de exacte begincompetenties preciezer te omschrijven gezien het heterogene instroomprofiel. De studenten geven aan dat het bij aanvang van de opleiding niet duidelijk was welke basiscompetenties in de informatica vereist zijn en wat precies als basiskennis wordt beschouwd. De studenten geven in hun gesprek met de commissie ook aan dat dit ertoe leidt dat de lessen soms moeilijk te volgen zijn.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de facetten ‘Eisen professionele en academische gerichtheid’, ‘studietijd’, ‘afstemming vormgeving en inhoud’ en het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als voldoende. De commissie beoordeelt de facetten ‘Relatie doelstelling en inhoud’, ‘Samenhang van het programma’ en het facet ‘masterproef’ als onvoldoende. Globaal genomen meent ze dat de opleiding qua programma niet overeenstemt met de eindkwalificaties die gesteld worden voor een masteropleiding en op te veel facetten onvoldoende scoort. De facetten die door de commissie wel als voldoende worden gequoteerd, voldoen alle nipt aan de basiskwaliteit. De commissie beoordeelt het onderwerp Programma daarom negatief.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als voldoende. De visitatiecommissie is op basis van de gesprekken overtuigd van de deskundigheid van het personeel op zowel vakinhoudelijk, onderwijskundig als didactisch vlak. Het personeel dat instaat voor de verschillende opleidingsonderdelen is immers elk uiterst competent in zijn eigen vakgebied. De studenten beamen dit. Evenwel is geen draagvlak aanwezig waardoor de opleiding als geheel getrokken wordt en de onderwijskundige aspecten van de opleiding worden uitgebouwd. De opleiding beVUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
183
Deel 2
staat uit een groep vrijwillige docenten die zeer bevlogen zijn, maar die daarnaast grote opdrachten hebben in andere opleidingen. De opleiding geeft aan dat – gezien het interuniversitaire karakter van de opleiding – ze zich niet helemaal gesteund voelt door de universiteiten. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid van het personeel als voldoende. Tijdens het gesprek met de commissie hebben de docenten hun onderwijs- en onderzoekervaring toegelicht. De docenten beschikken volgens de commissie elk over een grote expertise in hun eigen domein en voldoende variatie aan specialisaties. Wel stelt de commissie vast dat de onderlinge afstemming van deze specialisaties teneinde gezamenlijk, en in concreto via het curriculum, de doelstelling van de opleiding te bereiken, zorgwekkend is. De opleiding streeft ernaar om om de twee jaar een E-Health symposium te organiseren om op die manier in contact te blijven met (buitenlandse) vakgenoten. De commissie hoopt dat de opleiding hier effectief werk van zal maken. Facet 3.3. Kwantiteit personeel Algemene beschrijving De opleiding kan volgens het zelfevaluatierapport terug vallen op 18 docenten waarvan er 6 elk voor één studiepunt in de opleiding staan. De opleiding heeft geen ATP ter beschikking. Maar de opleiding kan qua logistieke voorzieningen en administratieve ondersteuning gebruik maken van de faciliteiten van de vakgroep biostatistiek en medische informatica aan de VUB. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. De opleiding wordt gedoceerd door een kleine kwetsbare groep van docenten. De docenten zijn zeer geestdriftig, maar doceren aan deze opleiding bovenop hun andere opdrachten. De commissie is de mening toegedaan dat de personele bezetting erg beperkt is. Doordat deze opleiding niet gefinancierd wordt, is het volgens de commissie geen eenvoudige zaak een evenwichtig personeelskader uit te bouwen.
184 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als voldoende. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor de studenten van de opleiding master na master in het beheer van gezondheidsgegevens voorhanden is en heeft aanvullende gesprekken gehad met de studenten en de docenten. Beiden geven aan tevreden te zijn met de materiële voorzieningen. De lesruimten op de verschillende locaties voldoen, maar sommige ogen enigszins verouderd. Ze beschikken alle wel over moderne projectiemiddelen en voldoen aan de noden van de studenten. De studenten hebben beaamd dat dit voor de drie locaties het geval is. Er zijn computerfaciliteiten waar de studenten gebruik van kunnen maken. Deze worden frequent gebruikt in het kader van sommige opleidingsonderdelen. Studenten kunnen hier ook terecht op momenten waarop ze geen colleges hebben. De bibliotheek van de VUB-campus Jette, die voornamelijk door deze studenten wordt gebruikt, heeft ontzettend veel troeven waaronder kleine werkruimtes, waar studenten groepswerken kunnen voorbereiden. Daarnaast bevat ze ook heel wat boeken en tijdschriften die bruikbaar zijn voor de studenten van de opleiding. Deze studenten kunnen onder meer gebruik maken van de online beschikbare artikels in het VUBIS-systeem. Organisatorisch ziet de commissie een hiaat in de materiële voorzieningen: de studenten verplaatsen zich voor het volgen van de opleidingsonderdelen naar drie locaties gelegen in drie verschillende steden. Dit neemt veel tijd in beslag voor de werkstudenten. Om dit te remediëren, verwijst de commissie naar haar aanbeveling bij facet 2.5. Facet 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als voldoende. De facultaire studiebegeleiders verzorgen de opvang en ondersteuning van potentiële studenten en startende studenten. Zij geven informatie over ingangsniveau, verzorgen de eerste studieadvisering en vervullen een belangrijke eerstelijnsvoorlichting en VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
185
Deel 2
advisering van studenten over studieprogramma’s. Studenten die deze opleiding volgen zijn zeer gemotiveerd en kiezen ook zeer bewust voor deze opleiding. Ze zetten zich dan ook ten volle in. Deze studenten bezitten reeds een masterdiploma en blijken hierdoor minder nood te hebben aan studiebegeleiding. De studenten kunnen met hun vragen steeds terecht bij de docenten en beamen dat deze informele contacten ervoor zorgen dat de studenten zeer individueel begeleid worden door de docenten.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving De verschillende instellingen hebben een eigen centraal kwaliteitszorgsysteem. Gezien het interuniversitaire karakter van deze opleiding, maakt deze opleiding geen deel uit van het kwaliteitzorgsysteem. Facet 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als onvoldoende. De opleiding zelf wordt niet periodiek geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. De opleiding heeft geen echte structuren waar de opleiding, haar noden en de optimalisatie van de opleiding kan besproken worden. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de opleiding inspanningen zou leveren om enige vorm van interne kwaliteitszorg voor de hele opleiding op het getouw te zetten. De commissie beveelt de opleiding aan om met onmiddellijke ingang vaste structuren op te zetten waarbinnen een systeem van kwaliteitszorg kan ontwikkeld worden. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als onvoldoende. Het is de eerste keer dat deze opleiding gevisiteerd werd. Ze heeft dus geen verbeteringen kunnen aanbrengen op basis van vorige rapporten. Het zelfevaluatierapport is uiterst onvolledig; de commissie kon er bijna geen informatie uithalen.
186 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Het zelfevaluatierapport staat bol van foutieve gegevens veroorzaakt door knip- en plakwerk en het bevat evenzeer statistieken van peilingen die helemaal niet van toepassing zijn. De opleiding heeft geen gehoor gegeven aan de herhaalde vraag van de commissie om op zijn minst de voor de visitatie verplichte documenten te bezorgen. De gesprekken vormden dan ook een interessante aanvulling die de commissie vele inzichten over de opleiding heeft bijgebracht. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als onvoldoende. Hoewel het zelfevaluatierapport melding maakt van zesmaandelijkse formele opleidingscommissievergaderingen, heeft de commissie tijdens de gesprekken vernomen dat deze in de praktijk niet bestaan. De docenten zien elkaar wel bij deliberaties. Tussen de verschillende docenten is er geen interactie. Ieder docent doceert zijn eigen deel van de opleidingsonderdelen. De commissie verwijst hierbij naar facet 2.3. waar ze reeds aanbeveelt dat de opleiding de nodige structuren zou opzetten om de interne coherentie te versterken. Tussen de studenten en de docenten is er een intense interactie. Door de kleinschaligheid van de opleiding is de afstand tussen de studenten en de individuele docenten immers zeer klein. Sommige docenten blijven goede contacten onderhouden met afgestudeerden van de opleiding. Met het beroepenveld hebben de docenten van de opleiding sporadisch contact. De structurele betrokkenheid van de alumni en het werkveld ontbreekt evenwel. Het zou aanbeveling verdienen dat uit het beroepenveld docenten in de opleiding worden gebracht met betrekking tot de vraag hoe veranderprocessen in gang worden gezet.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding niet periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie heeft op dit ogenblik ook geen aanwijzingen dat de opleiding in de toekomst inspanningen wenst te leveren om enige vorm van interne kwaliteitszorg voor de hele opleiding op het getouw te zetten. Gegeven de negatieve beoordelingen van de respectieve facetten, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg negatief beoordeeld.
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
187
Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding haar eigen doelstellingen realiseert. De afgestudeerden voldoen tevens aan de verwachtingen van het werkveld. De kwaliteit van de masterproef is echter van een onvoldoende niveau. Het eindniveau van de opleiding voldoet niet aan de vereisten die worden gesteld aan een master maar leidt de studenten wel op tot studenten die terecht kunnen in het beoogde beroepenveld. Facet 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als voldoende. De opleiding heeft geen expliciete streefcijfers geformuleerd. In het academiejaar 2008–2009 volgen 9 studenten de opleiding waarvan 4 ingeschreven aan de VUB, 4 aan de UGent en 1 aan de UA. Sinds 2003 studeren jaarlijks gemiddeld twee studenten af, met uitzondering van 2005 waarin tien studenten afstudeerden. De opleiding heeft in haar gesprekken met de commissie aangegeven dat 25% van de ingeschreven studenten de eindmeet niet haalt. Studenten volgen de opleiding beheer van gezondheidsgegevens om zich te vervolmaken. Volgens de opleiding heeft slechts een derde van de studenten de ambitie om de beroepstitel geneesheer-specialist in het beheer van gezondheidsgegevens te behalen. De opleiding gaat ervan uit dat in de toekomst de opleiding meer studenten zal krijgen. De opleiding hoopt dat elk ziekenhuis in de toekomst, gezien de doorgedreven informatisering van het ziekenhuiswezen, verplicht een gediplomeerd verantwoordelijke zal moeten hebben voor het beheer van gezondheidsgegevens. De commissie beveelt de opleiding aan zich toch om te vormen ofwel tot een postgraduaat met de focus op beheer van gezondheidsgegevens ofwel zich te verbreden naar een opleiding medische informatica op het niveau van een masteropleiding.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
188 Deel 2
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De commissie is van mening dat er binnen de master na masteropleiding beheer van gezondheidsgegevens onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen - Versterk het academisch gehalte of vorm de opleiding om tot een postgraduaat; - Besteed meer aandacht aan de theorievorming van de vragende disciplines. Programma - Besteed aandacht aan internationalisering; - Besteed meer aandacht aan privacy-gerelateerde thema’s en evidence-based medicine; - Richt een overlegstructuur op; - Besteed aandacht aan de socio-technische aspecten; - Voer studietijdmetingen uit; - Stem de lesmomenten op elkaar af; - Oriënteer sterker op het profiel van de instromende studenten; - Stem de evaluatievormen op elkaar af; - Onderbouw masterproeven wetenschappelijk; - Omschrijf de begincompetenties exacter; - Overweeg een verbreding van het programma; - Geef de opleiding een duidelijker profiel. Personeel - Voer opleidingsstructuren in. Kwaliteitszorg - Voer een systeem van kwaliteitszorg in. Resultaten - Vorm de opleiding om tot een postgraduaat of een master in de medische informatica.
VUB, UGent, UA – Deelrapport master na master in het beheer van gezondheidsgegevens
189
Deel 2
VI
Katholieke Universiteit Leuven Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de K.U.Leuven. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 9 en 10 december 2008. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld met gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld, met het bestuderen van facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
191
Deel 2
facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De master in het management en het beleid van de gezondheidzorg is een omvorming van de afstudeerrichting Zorgbeleid van de licentie Medisch-Sociale Wetenschappen naar aanleiding van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en wordt door de K.U.Leuven ingericht vanaf 2007–2008. De licentie Medisch-Sociale Wetenschappen afstudeerrichting Verplegingswetenschap is omgevormd tot de master in de verpleegkunde en de vroedkunde die sinds 2004–2005 in samenwerking met de hogescholen van de Associatie K.U.Leuven wordt ingericht. De afstudeerrichting ‘Zorgbeleid’ is samen met de vroegere GGS Management en beleid van gezondheidszorg en de vroegere GAS Ziekenhuisbeleid en -management voor artsen omgevormd tot de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg. In het academiejaar 2007–2008 volgen 40 studenten het masterjaar, waaronder 22 voltijds en 18 deeltijds. De opleiding bestaat uit een truncus communis die bestaat uit twee modules en twee afstudeerrichtingen. De truncus communis (25 studiepunten) heeft een module ‘Gezondheidszorgmanagement’ waarin de opleiding dieper wil ingaan op onder meer strategisch management in de gezondheidzorg en/of management van zorgprocessen, human resources management in de gezondheidszorg en logistiek management. De andere module ‘Gezondheidszorgmethoden en -informatie’ wil dieper ingaan op onder meer methoden van evidence based healthcare, informatica in de gezondheidszorg, codering en registratie van medische gegevens en informatiebeleid. Uit elke module kiezen de studenten minimum 10 en maximaal 15 studiepunten.
192 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
De afstudeerrichting ‘Ziekenhuismanagement’ focust zich vooral op het management en beleid van ziekenhuizen. De afstudeerrichting ‘Gezondheidszorgbeleid’ verdiept zich in het gezondheidszorgbeleid, waarin dieper ingegaan wordt op de gezondheidszorgsystemen, financieel management in de gezondheidszorg, gezondheidseconomie, gezondheidsethiek, -recht en levensbeschouwing. In dit rapport beoordeelt de commissie de masteropleiding in het management en het beleid van de gezondheidszorg, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakelprogramma is niet het voorwerp van de visitaties maar wordt in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakelprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakelprogramma. Het oordeel van de commissie heeft betrekking op de opleiding met al haar afstudeerrichtingen en vormen, tenzij anders vermeld.
K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
193
Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving De opleiding vermeldt in haar zelfevaluatierapport dat ze steunt op vier pijlers: ‘Gezondheidszorgmanagement’, ‘Gezondheidszorgmethoden en -informatie’, ‘Gezondheidszorgbeleid’ en ‘Ziekenhuismanagement’. Deze pijlers liggen in het verlengde van de algemene en specifieke doelstellingen van de opleiding. De eerste twee pijlers zijn gemeenschappelijk voor beide afstudeerrichtingen. De pijler ‘Gezondheidszorgmanagement’ heeft als doel de student in staat te stellen te begrijpen hoe algemene managementinzichten worden vertaald naar de gezondheidszorg en de student voor te bereiden om leidinggevende functies op verschillende niveaus van het gezondheidszorgsysteem uit te oefenen. De pijler ‘Gezondheidszorgmethoden en -informatie’ heeft als doel de student in staat te stellen om innovatie en verandering in de gezondheidszorg te realiseren en te begeleiden, hiervoor de nodige gegevens te verzamelen en te interpreteren. De pijlers ‘Gezondheidszorgbeleid’ en ‘Ziekenhuismanagement’ zijn gebonden aan de betrokken afstudeerrichting. De gemeenschappelijk domeinspecifieke eindtermen voor beide afstudeerrichtingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt geformuleerd: De afgestudeerde moet een aantal vaardigheden verwerven: - hij/zij kent zijn eigen leiderschapstijl, is in staat deze aan te passen en aan te wenden in functie van specifieke omstandigheden en medewerkers; - hij/zij is in staat om de boekhoudkundige balans van een zorginstelling te lezen en te begrijpen; - hij/zij kan grote volumes aan data op zodanige wijze ordenen en voorstellen dat het besluitvormingsproces in de zorginstelling wordt bevorderd; - hij/zij beheerst de vaardigheden om in gecoördineerde zorginitiatieven samen te werken; - hij/zij kan zich (publiekelijk) verantwoorden voor het gekozen beleid en de gebruikte middelen tegenover gezondheidsmedewerkers, publiek en overheid; - hij/zij is in staat om een budget te berekenen, verantwoorde doelen te stellen; - hij/zij is in staat toe te zien op het doelmatige en rationeel gebruik van de beschikbare middelen op een kosteneffectieve wijze voor de juiste zorg; Van de afgestudeerde wordt verwacht dat hij een aantal attitudes ontwikkelt: - rolmodel voor de medewerkers: hij moet een ethisch gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de waarden van de organisatie en de zorg voor de medemens; - kritisch: als leidinggevende moet de afgestudeerde voortdurend de huidige organisatie van de gezondheidszorg in vraag stellen in functie van een betere en meer verantwoorde zorg;
194 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
- samenwerking: als leidinggevende werkt hij/zij voortdurend samen met anderen. Hij moet openstaan voor de mening van anderen, een eigen mening durven verwoorden, voortdurend in communicatie staan met anderen. Van de afgestudeerde wordt verwacht dat zij/hij volgende kennis verworven heeft: Afstudeerrichting ‘Ziekenhuismanagement’: - kennis van informatica, telematica en beheer van gegevensbanken; - kennis inzake statistiek en epidemiologie; - kennis van de codering en registratie van medische gegevens; - kennis van de principes van gezondheidseconomie, management, communicatie; - kennis van de organisatie van de gezondheidszorg in Europa en in andere landen; - kennis van de Belgische en internationale wetgeving met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens en met betrekking tot klinische experimenten; - kennis van de Belgische ziekenhuiswetgeving; - kennis van programma’s voor gezondheidsinterventie en het algemeen beheer van pathologieën; - kennis van programma’s inzake kwaliteitscontrole. Afstudeerrichting ‘Gezondheidszorgbeleid’ - kennis van het gezondheidsrecht; - kennis inzake de wetgeving van de verzorgingsinstellingen; - kennis van de organisatie van de gezondheidszorg; - kennis van de financiering van de gezondheidszorg; - kennis van de brede economische, sociale, politieke, wettelijke en organisatorische context van het gezondheidszorgsysteem; - kennis van de mogelijkheden van technologie en informatica in de gezondheidszorg; - kennis van de principes van het doelmatig en rationeel gebruik van de beschikbare middelen; - kennis van de methoden voor kwaliteitsbewaking en -bevordering in de gezond heidszorg; - kennis van de methoden voor selectie, competentiemanagement, in- en bijscholing, beloning, begeleiding en evaluatie; - kennis van de methoden van evidence-based healthcare.
K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
195
Deel 2
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed. De algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding aanduidt, zijn in overeenstemming met artikel 58 van het Structuurdecreet. De commissie kan zich vinden in de fundamentele keuzes die de opleiding heeft gemaakt met betrekking tot de onderverdeling van de opleiding in twee afstudeerrichtingen. De commissie is er tevens van overtuigd dat de opleidingsdoelstellingen ertoe leiden dat de afgestudeerden de competenties beheersen die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker. De commissie stelt zich wel de vraag in welke mate de afgestudeerden van deze opleiding de mogelijkheid hebben om dadelijk na het afstuderen wetenschappelijk onderzoek te doen. De commissie gaat dieper in op dit aspect in facet 3.2. De opleiding is volgens de commissie ook goed bekend bij de potentiële studenten, maar haar doelstellingen zelf zijn niet bij alle studenten gekend. De commissie beveelt de opleiding aan meer aandacht te tonen voor de internationale dimensie in haar opleidingsdoelstellingen. De oriëntering van de master zou qua inhoud internationaler georiënteerd moeten worden. Ten aanzien van de afstudeerrichting ‘Ziekenhuismanagement’ zijn er ook wettelijke vereisten opgesteld voor het behalen van het diploma geneesheer-specialist in het beheer van de gezondheidsgegevens. Deze zijn vastgelegd in het Koninklijk Besluit en het Ministerieel besluit tot vaststelling van criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten in het beheer van gezondheidsgegevens van 15 oktober 2001. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingsdoelstellingen voldoen aan de wettelijke vereisten die worden gesteld. Na het volgen van de opleiding dient nog een stagejaar te worden gevolgd. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding als goed. De opleidingsdoelstellingen zijn volgens de visitatiecommissie goed afgestemd op de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de eisen van de wetenschappelijke discipline. Daarnaast stelde de commissie vast dat deze doelstellingen correleren met het referentiekader van de commissie. De multi-disciplinaire aanpak die kenmerkend is voor de opleiding is in de meeste buitenlandse zusteropleidingen weer te vinden. De commissie apprecieert de vele contacten die de opleiding met het beroepenveld en de alumni onderhoudt. Deze contacten verlopen voorname-
196 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
lijk via het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap van waaruit deze opleiding wordt georganiseerd. Het CZV onderhoudt zeer actieve en geformaliseerde contacten met het werkveld waarin de afgestudeerden van de opleidingen terecht komen. Hierdoor is het zich zeer bewust van de behoeften van het werkveld en heeft het zijn doelstellingen duidelijk afgestemd op de wensen en de behoeften van het werkveld. De commissie is verheugd dat de opleiding zich heeft voorgenomen in de nabije toekomst hearings te organiseren opdat de doelstellingen van deze opleiding nog sterker en systematischer met de behoeften van het werkveld zouden worden afgetoetst. De commissie hoopt dat de opleiding dit plan concretiseert.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving De master in het management en het beleid van de gezondheidszorg is een éénjarige voltijdse opleiding. Het voltijdse programma omvat 60 studiepunten per jaar, wat grosso modo overeenkomt met een studiebelasting van 1.500 à 1.800 uren. Het programma kan ook deeltijds gevolgd worden. De master in het management en beleid van de gezondheidszorg bestaat uit twee afstudeerrichtingen, namelijk ‘Gezondheidszorgbeleid’ en ‘Ziekenhuismanagement’. De afstudeerrichting ‘Gezondheidszorgbeleid’ richt zich op studenten die geïnteresseerd zijn om in het brede veld van de gezondheidszorg leidinggevende functies op te nemen. Het programma legt volgens het zelfevaluatierapport een bijzonder accent op het gezondheidszorgbeleid, internationalisering en de verschillende domeinen van de gezondheidszorg: acute zorg, geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg. De afstudeerrichting ‘Ziekenhuismanagement’ richt zich volgens het zelfevaluatierapport daarentegen op studenten die een managementfunctie binnen het ziekenhuis ambiëren. Het programma legt een bijzonder accent op het medisch management (gericht op de specifieke doelgroep van de arts-specialist) om artsen toe te laten binnen de complexe omgeving van het ziekenhuis volwaardig te functioneren, het beheer van gezondheidsgegevens (om afgestudeerden van het programma toe te laten, mits stage, de beroepstitel van geneesheer-specialist in het beheer van gezondheidsgegevens te verwerven) en het concrete beleid van een ziekenhuis.
K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
197
Deel 2
De opleiding omvat vier modules: ‘Gezondheidszorgmanagement’, ‘Gezondheids zorgmethoden en -informatie’, ‘Gezondheidszorgbeleid’ en ‘Ziekenhuismanagement’. Deze modules liggen in het verlengde van de algemene en specifieke doelstellingen van de opleiding. De eerste twee modules zijn gemeenschappelijk voor beide afstudeerrichtingen. De laatste twee zijn gebonden aan de betrokken a fstudeerrichting. Masterprogramma Truncus communis (25 sp) Gezondheidszorgmanagement minimum 10 en maximum 15 studiepunten
Studiepunten
1. Strategisch management in de gezondheidszorg
5
2. Management van zorgprocessen
5
3. Logistiek management in de gezondheidszorg
5
4. Human Resources Management in de gezondheidszorg
5
Gezondheidszorgmethoden en informatie minimum 10 en maximum 15 studiepunten
Studiepunten
1. Methodiek van kwaliteitsbewaking in de gezondheidszorg
5
2. Farmaco-economie
5
3. Epidemiologie en evidence-based healthcare
5
4. Informatiebeleid in de gezondheidszorg
5
5. Informatica in de zorgverlening
5
6. Codering en registratie van medische gegevens
5
Afstudeerrichting (20 sp) Gezondheidszorgbeleid
Studiepunten
1. Gezondheidszorgsystemen
5
2. Financiering van de gezondheidszorg
5
3. Financieel management in de gezondheidszorg
5
4. Gezondheidseconomie
6
5. Gezondheidsethiek, -recht en levensbeschouwing
5
Ziekenhuismanagement
Studiepunten
1. Ziekenhuiswetgeving
5
2. Ziekenhuisfinanciering en financieel management in ziekenhuizen
5
3. Interne structuur van ziekenhuizen
5
4. Sociaal-juridisch statuut van ziekenhuisarts
6
Masterproef (15 sp)
198 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed. De opleiding vormt met haar twee afstudeerrichtingen ‘ziekenhuismanagement’ en ‘gezondheidszorgbeleid’ een adequate concretisering van de eindkwalificaties die de opleiding stelt, zowel qua niveau, oriëntatie als domeinspecifieke eisen. De ‘leidinggevende vaardigheden’ dienen volgens de commissie iets explicieter in het programma geconcretiseerd te worden. Behalve over dit leidinggevende aspect, tonen de studenten zich zeer tevreden over de inhoud van het programma, dat er volgens hen goed in slaagt hun in een vorige opleiding opgedane kennis te overstijgen en die hun een nieuwe invalshoek bezorgt. Ook de commissie meent dat het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties van de opleiding vlot te bereiken. De mogelijkheden die er zijn op het vlak van internationalisering, dienen door de opleiding beter te worden benut. Zoals reeds in facet 1.1. werd aangehaald, leiden het eenjarige karakter van de opleiding en het werkstudentenstatuut van de meeste studenten ertoe dat de Erasmus-uitwisseling moeilijk op gang komt. Behalve het uitwisselen van de ‘traditionele’ studenten via de ‘traditionele’ uitwisselingsprogramma’s, kunnen ook andere vormen van internationalisering aangewend worden zoals onder meer het aantrekken van gastdocenten uit het buitenland. De opleiding focust zich op dit ogenblik te eenzijdig op internationalisering door middel van internationale literatuur. De opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg kan, na het doorlopen van een stagejaar aan artsen de beroepstitel geven van arts-specialist in het beheer van de gezondheidsgegevens. De commissie beschouwt dit als een extra troef voor de opleiding maar stelt vast dat in de realiteit slechts uitzonderlijk studenten deze opleiding volgen met de bedoeling deze erkenning tot arts-specialist in het beheer van de gezondheidsgegevens te bemachtigen. De opleiding heeft tijdens de gesprekken ook aangegeven dat ze deze aanzet tot medisch-specialistische erkenning niet als haar core-business beschouwt. Facet 2.2. Academische en professionele gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als goed. De opleiding kent een zeer sterke interactie met de actuele beroepspraktijk doordat heel wat docenten in het werkveld actief zijn en het Centrum voor Ziekenhuis- en K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
199
Deel 2
Verplegingswetenschap, van waaruit de opleiding wordt georganiseerd, een zeer sterke band heeft met het werkveld en de onderzoekspraktijk mede dankzij haar uitgebreide netwerken. Het programma zelf kent een sterke aansluiting bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Nochtans heeft de commissie vastgesteld dat het beeld van de opleiding, zoals eerder vermeld en verder geëxpliciteerd in facet 3.2., minder prioritair gericht is op de opleiding van studenten tot actieve onderzoekers, ook bij het werkveld leeft. De commissie laat zich positief uit over het feit dat het onderwijs vanuit een onderzoeksinvalshoek wordt gedoceerd: het onderwijs wordt gevoed door het onderzoek van de docenten. Facet 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. De commissie is tevreden met de samenhang van het programma en meent dat het logisch en sequentieel is opgebouwd. Tussen het schakelprogramma en het masterprogramma en ook binnen de verschillende opleidingsonderdelen in het masterjaar zelf ervaren sommige studenten enige overlap. De commissie beveelt de opleiding aan de verschillende opleidingsonderdelen beter op elkaar af te stemmen door middel van een formeel georganiseerde communicatie tussen de betrokken docenten. De commissie apprecieert de verschillende keuzemogelijkheden die studenten door middel van de truncus communis hebben. De verschillende keuzevakken bieden de studenten de mogelijkheid die opleidingsonderdelen te kiezen die het dichtst bij hun interessesfeer aanleunen. De werkstudenten vinden de keuzevakken een troef omdat ze op die manier, afhankelijk van hun andere activiteiten, deze vakken eerder in het eerste dan wel in het tweede semester kunnen plaatsen. Daar waar in het verleden de opleiding medisch-sociale wetenschappen aan de K.U.Leuven zich voornamelijk op de voltijdse, niet-werkende student richtte, zijn er volgens de commissie de afgelopen jaren inspanningen geleverd om het programma beter combineerbaar te maken met deeltijds werken. Zo werden de colleges binnen de afstudeerrichting gezondheidszorgbeleid geconcentreerd op een beperkt aantal dagen in de week, zodat de student flexibel gebruik kan maken van de drie andere weekdagen en de twee weekenddagen om werken en leren te combineren. Voor de afstudeerrichting ziekenhuismanagement wordt met het programma geopteerd om de opleiding zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor werkende studenten. Een doelgroep hierbij is de geneesheer-specialist. Daarom wordt het programma in avondonderwijs aangeboden en geconcentreerd op woensdag- en vrijdagavond. De interactie tussen beide afstudeerrichtingen is beperkt. De commissie beschouwt dit als een gemis voor de studenten en beveelt de opleiding aan te kijken naar
200 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
ogelijkheden om beide groepen in één of meerdere opleidingsonderdelen actief te m laten samenwerken. De commissie meent dat een intensere samenwerking tussen beide studentengroepen voor een intellectuele kruisbestuiving kan zorgen. De commissie laat zich positief uit over het feit dat het masterprogramma bestaat uit opleidingsonderdelen die specifiek voor de studenten van deze opleiding worden ingericht. Er zijn geen (verplichte) met andere opleidingen gemeenschappelijke opleidingsonderdelen. Facet 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de masteropleiding als voldoende. Tot op heden is er nog geen studietijdmeting bij de opleiding uitgevoerd. Er zijn ook geen concrete plannen in die richting aangezien de instelling de groep studenten die de opleiding volgt te klein vindt voor een studietijdmeting. Toch is volgens de commissie uit de gesprekken voldoende gebleken dat de studeerbaarheid van het programma door de studenten als doenbaar wordt beschouwd, al geven sommige studenten het eerder aan als licht. Het voltijds programma is volgens de studenten goed studeerbaar in combinatie met een voltijds job. De opleiding gaat ervan uit dat de reële en begrote studietijd overeenkomen. De commissie meent dat de opleiding best studietijdmetingen met een vaste periodiciteit uitvoert. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de masterproef geen oorzaak is van studievertraging. De opleiding biedt de studenten die er niet in slagen hun masterproef tijdig af te ronden, de mogelijkheid hun masterproef in januari in te dienen, wat de commissie apprecieert. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. De opleiding schakelt zich in in het universiteitsbrede concept ‘Begeleide Zelfstudie’. Het is een concept dat studenten een aangepaste omgeving wil aanreiken waarin ze zowel leren zelfstandig betekenis te verlenen aan onderzoeksbevindingen als actief deel te nemen aan verdere kennisontwikkeling om vervolgens op kwalitatief K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
201
Deel 2
oogstaande wijze professioneel en maatschappelijk actief te kunnen zijn. De comh missie heeft vastgesteld dat de werkvormen goed aansluiten bij het didactisch concept van de opleiding De commissie stelde een grote variatie aan gebruikte werkvormen vast. Het hoorcollege blijft de meest gebruikte werkvorm. Doordat de hoorcolleges in kleine groepen plaatsvinden, verlopen deze volgens docenten en studenten sterk interactief. De commissie beveelt wel aan dat er meer plaats zou worden gemaakt voor mondelinge presentaties en werkvormen waarin studenten onder meer vergadertechnieken inoefenen. De verschillende werkvormen moeten daarenboven door de docenten op een meer systematische manier – eventueel via de POC – op elkaar afgestemd worden, opdat de huidige diversiteit gegarandeerd kan blijven. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de opleiding ook het beschikbare cursusmateriaal ingekeken. Deze materialen zijn van goede kwaliteit. Er wordt vaak gebruik gemaakt van relevante en recente wetenschappelijke artikels, gewaardeerde handboeken en cursusteksten. De commissie heeft verder vastgesteld dat het elektronisch leerplatform Toledo frequent gebruikt wordt voor de communicatie met studenten en om cursussen, (internationale) literatuur en slides ter beschikking te stellen. De binnen Toledo beschikbare interactieve tools worden minder vaak gebruikt. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed. De commissie heeft in het kader van de visitatie een groot aantal examenopgaven bestudeerd. De examenvragen sluiten aan bij de doelstellingen en er is een evenwicht tussen de toetsing van kennis, inzicht en vaardigheden. De commissie stelde vast dat deze van een goed niveau zijn. De studenten zijn in het algemeen tevreden over de manier waarop ze beoordeeld worden. In de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg worden verschillende evaluatievormen gehanteerd, met een overwicht van mondelinge examinering. De evaluatievorm wordt gekozen in functie van de doelstellingen die worden nagestreefd. Volgens het zelfevaluatierapport wordt nagestreefd dat de studenten de leerinhouden kunnen toepassen en ligt daarom de klemtoon op de toepassing en niet de reproductie van kennis. Er wordt een semesterexamensysteem gehanteerd dat strikt wordt gevolgd. Het aantal jaarvakken is beperkt tot de masterproef. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de beoordeling en de toetsing van studenten op een voor de studenten transparante en inzichtelijke manier verloopt. Ondanks deze positieve bemerkingen heeft de commissie vastgesteld dat er tussen de verschillende docenten binnen de POC geen afstemming is met betrekking tot de verschillende examenvormen. De commissie beveelt de opleiding aan om de verschillende examenvormen door het voltallige docentencorps op een meer systematische manier te bespreken om zo tot onderlinge afstemming te komen.
202 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Facet 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef beoogt de student de mogelijkheid te bieden om kennis en inzichten, opgedaan tijdens de opleiding, te integreren en toe te passen. Onderwerpen voor de masterproef worden door de opleiding in oktober aangereikt. Deze worden bevraagd bij potentiële promotoren en/of instellingen en organisaties voor gezondheidszorg. De student kan ook verder werken op het onderwerp dat de student gekozen heeft in het kader van seminaries in het management en beleid van gezondheidszorg uit het schakelprogramma. De student kan op basis van zijn eigen werkervaring ook een eigen onderwerp voorstellen. De student neemt contact met de werkbegeleider of promotor en nadien na overleg met de contactpersoon op het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap met de projectplaats waar het onderzoek zal plaatsvinden. Het onderwerp wordt verder afgebakend op basis van de literatuur (onderbouwd met referenties). De onderzoeksvragen worden geëxpliciteerd. De methoden van onderzoek worden gedetailleerd vastgelegd. Er wordt een tijdschema vastgelegd. Dit wordt uitgeschreven in een concreet projectvoorstel. Het voorstel bevat akkoord van promotor, projectvoorstel, akkoord van de projectplaats en eventueel (indien nodig) aanvraag voor goedkeuring door de ethische commissie. Projecten kunnen individueel of in groep worden uitgevoerd. Er is een voorkeur voor projecten die interdisciplinair worden opgezet. De gewenste grootte van een projectgroep is 2 à 3 studenten. Het implementatie- of onderzoeksproject moet begeleid worden door één promotor. De copromotor en/of werkbegeleider zijn optioneel. De lengte van de masterproef is beperkt van 40 tot maximum 60 bladzijden, inclusief grafieken en tabellen en exclusief bijlagen en referenties. De masterproef kan ook aangeboden worden in de vorm van een artikel. Dit artikel mag in het Nederlands of Engels geschreven worden. Het artikel volgt de vormvereisten van het wetenschappelijk peer reviewed tijdschrift waar het ‘potentieel’ zou kunnen worden aangeboden. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als goed. De masterproef voldoet met 15 studiepunten aan het decretaal opgelegde criterium. De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek elk een aantal eindverhandelingen bestudeerd, en de meest recente eindverhandelingen kunnen inkijken tijdens het bezoek. De commissie meent dat de masterproeven duidelijk blijk geven van een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student. De visitatiecommissie is van oordeel dat het leerproces dat zich voltrekt bij de masterproef een appel doet op alle competenties die bij academisch onderwijs vereist K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
203
Deel 2
zijn. Het feit dat de masterproef geen individueel maar een door twee of meerdere studenten gemaakt werkstuk is, maakt dat de masterproef ook goed voorbereidt op de praktijk van interprofessionele samenwerking. Deze vorm van duo-masterproef houdt echter ook gevaren in: de studenten hebben onder meer melding gemaakt van strubbelingen in de samenwerking. De commissie raadt de opleiding dan ook aan om enkele structurele garanties in te bouwen die de inbreng van de individuele student in de masterproef volledig kunnen garanderen. De begeleiders kunnen volgens de commissie bijv. een logboek bijhouden van de contacten die ze met de studenten hebben. Daarnaast moeten ze volgens de commissie bij de mondelinge verdediging van de masterproef trachten een helder overzicht te krijgen van de individuele inbreng van de student. De commissie laat zich eveneens positief uit over de omvang van de masterproef. De opleiding heeft bij de omvorming naar het bama-systeem de masterproef op een doeltreffende manier aangepast zodat de werklast, de methode en de omvang van de masterproef aansluiten bij deze éénjarige master. De commissie waardeert de verschillende mogelijkheden om tot een onderwerp voor een masterproef te komen: een eigen voorstel, op vraag van het aan het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap verbonden werkveld of aansluiting bij de onderzoekslijnen van de staf. Onderzoek dat door de studenten wordt opgestart moet in een minderheid van de gevallen via de ethische commissie goedgekeurd worden. De studenten worden bij deze procedure geholpen en de procedure zelf verloopt volgens de studenten vlot. De commissie vindt ook de manier waarop de masterproef beoordeeld wordt goed. De studenten laten een unaniem positief geluid horen over de begeleiding bij de masterproef door de werkbegeleiders en promotoren. In het schakelprogramma worden de studenten actief voorbereid op de masterproef. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Algemene beschrijving De master is rechtstreeks toegankelijk voor de studenten met de diploma’s: master in de verpleegkunde en de vroedkunde, master in de geneeskunde, master in de economische wetenschappen, master in de toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur, handelsingenieur in de beleidsinformatica, master in de sociologie, master in het sociaal werk en master in het overheidsmanagement en -beleid. Studenten met een professionele bachelor in het sociaal-agogisch werk of een professionele bachelor in de gezondheidszorg worden toegelaten tot de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg mits het volgen van een schakelprogramma. Vanuit sommige masters dient er een voorbereidingsprogramma te worden gevolgd alvorens toegang te krijgen tot de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg.
204 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed. Het schakelprogramma sluit goed aan bij het masterjaar. Hoewel sommige studenten een overlap tussen beide programma’s ervaren, wordt het schakeljaar als een goede voorbereiding op het masterjaar ervaren. De visitatiecommissie meent dat het programma van de opleiding zowel wat betreft haar vorm als haar inhoud goed aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Het schakelprogramma en het voorbereidingsprogramma vormen een goede voorbereiding op het masterjaar. Wel vernam de commissie dat studenten die rechtstreeks instromen in de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, niet altijd even goed mee zijn met de terminologie uit de gezondheidszorg. Dit is echter geen belemmering voor het volgen en vervolmaken van de master. De opleiding geeft aan dat ze het invoeren van een opleidingsonderdeel met betrekking tot terminologie uit de gezondheidszorg heeft overwogen, maar dat ze het geen doel op zich vindt de studenten encyclopedische kennis mee te geven. De commissie kan zich vinden in dit standpunt van de opleiding. De commissie is daarnaast van mening dat de opleiding in haar organisatie sterk rekening houdt met de verschillende groepen studenten die deze opleiding volgen. Toch beveelt de commissie aan dat de opleiding andere mogelijkheden zou verkennen om interdisciplinaire samenwerking tussen de verschillende groepen van studenten in te vullen. In het vorige programma was er voornamelijk instroom vanuit de professionele bachelors. Sinds de omvorming van de opleiding ten gevolge van het bama-systeem heeft de opleiding een meer evenwichtige instroom van studenten met een academisch en een professioneel diploma. De verschillende soorten instromende studenten vormen zowel volgens studenten als docenten een meerwaarde en zorgen voor een geapprecieerde kruisbestuiving tijdens de colleges. Op dit moment wordt er geen gebruik gemaakt van de EVC/EVK-mogelijkheden. Het zou de opleiding volgens de commissie ten goede komen indien ze deze mogelijkheden een ruimere bekendheid zou geven bij potentiële studenten. Hierdoor zou de opleiding immers meer studenten kunnen werven.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
205
Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid bij de betrokken docenten de commissie positief opgevallen. De bij de opleiding betrokken docenten zijn allen zeer competent in hun vakgebied en geven blijk van veel motivatie om deze kennis kwalitatief over te brengen naar de studenten. De studenten zelf beamen dit. Wel meent de commissie dat de opleiding in haar personeelsbeleid creatiever dient om te gaan met internationalisering. De commissie denkt hiervoor aan uitwisseling van docenten en het geven van gastcolleges door buitenlandse experts die aanwezig zijn in de marge van congressen en studieverblijven. In het kader van onderwijsprofessionalisering worden door DUO verschillende initiatieven genomen. Docenten krijgen veel mogelijkheden om zichzelf te professionaliseren van ‘collaboratief leren’ tot een basisvorming Toledo. De commissie is verheugd dat er door de K.U.Leuven heel veel initiatieven worden genomen. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding van de aangeboden initiatieven nog niet ten volle gebruik maakt. De commissie beveelt de opleiding daarom aan haar docenten te stimuleren van deze mogelijkheden te benutten. Het personeelsbeleid van de opleiding wordt door de opleiding positief bevonden. Facet 3.2. Eisen academische en professionele gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen academische en professionele gerichtheid van het personeel als goed. De commissie heeft op basis van de publicatielijsten die ze heeft ingekeken, opgemerkt dat alle bij de opleiding betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voorvloeiende publicaties zich in een brede waaier van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. Verschillende leden van het onderwijzend personeel, hebben naast hun academische carrière ook praktische ervaring opgedaan in de beroepspraktijk en zijn verbonden aan het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap. De docenten betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Dit wordt door de studenten als een grote meerwaarde ervaren. Verschillende lectoren beschikken persoonlijk over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband.
206 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
De visitatiecommissie spoort de opleiding aan om meer op een doctoraatstraject in te zetten. De commissie erkent de problemen die hiermee gepaard gaan. Het aantal assistenten voor de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg in de doctoraatsopleiding is momenteel beperkt. Eén van de voornaamste redenen is dat er nog geen bijzondere fondsen voor dit type van interdisciplinair onderzoek vrijgemaakt worden door beursverstrekkende instanties. De kandidaten komen vaak, omwille van het onderwerp, niet meer in aanmerking voor een doctoraat van discipline van oorsprong (bv. economie, rechten…). Binnen de geneeskunde komen ze in competitie met andere klinische, epidemiologische disciplines. De kansen voor financiering worden hierdoor erg klein. Er is voortdurend een zoektocht naar bijkomende middelen. Facet 3.3. Kwantiteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. De opleiding telt acht gewoon hoogleraren, zes hoogleraren, vier hoofddocenten, vier docenten en één gastdocent. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding over een in omvang beperkt kerndocentenkorps beschikt. Op één na hebben alle docenten een grotere onderwijsopdracht in andere opleidingen al dan niet buiten de faculteit. Dit blijkt geen negatieve gevolgen te hebben voor de opleiding. Toch wijst de commissie erop dat de opleiding er omwille van deze versnipperde aanstellingen over dient te waken dat de kleine groep studenten uit deze opleiding wel genoeg de aandacht van de bij de opleiding betrokken docenten krijgen. Verder vernam de commissie dat de opleiding in de toekomst een manama plant met als finaliteit arts-specialist. Het programma van deze manama zal gedeeltelijk overeenstemmen met het programma van de opleiding master in het management en beleid van de gezondheidszorg zonder – aldus de opleidingsverantwoordelijke – er concurrentieel voor te zijn. De commissie wijst erop dat deze geplande opleiding de aandacht van het docentenkorps voor de master in het management en het beleid van de gezondheidszorg niet in het gedrang mag brengen.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
207
Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als voldoende. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor de studenten van de opleiding voorhanden is. De colleges gaan allemaal door in de collegezalen van de faculteit Geneeskunde zowel op de benedencampus (Campus St.-Rafaël) als op de bovencampus (Campus Gasthuisberg) naargelang de afstudeerrichting. Voor de studenten van de afstudeerrichting ‘Gezondheidszorgbeleid’ wordt er overwegend gebruik gemaakt van de collegezalen op de stadscampus (Campus St.–Rafaël). De bibliotheek, de computerfaciliteiten en het studentenrestaurant bevinden zich op de bovencampus. Deze zijn beide uitgerust met de nodige technische apparatuur waaronder een beamer, een overheadprojector en video. De commissie stelde wel een grote discrepantie vast tussen de boven- en benedencampus. Deze laatste is tamelijk verouderd maar voldoet toch aan de noden van de studenten. De medische bibliotheek bevindt zich op de campus Gasthuisberg. De bibliotheek heeft een ruime collectie boeken en tijdschriften. De commissie kon vaststellen dat de voor de studenten van deze opleiding relevante recente literatuur in de bibliotheek aanwezig is. De bibliotheek beschikt daarnaast ook over een ruim aanbod aan elektronische tijdschriften. Er is voor de studenten ook voldoende computerinfrastructuur beschikbaar. Studenten kunnen zo van thuis uit inloggen op hun persoonlijke account of op het elektronisch leerplatform Toledo. Het platform wordt door de meeste docenten vooral gebruikt om de communicatie en interactie met de studenten te bevorderen. De commissie vindt dit positief. Vaak wordt Toledo gebruikt om teksten in elektronische vorm ter beschikking te stellen. Facet 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed. De begeleiding van instromende studenten wordt zowel op het centrale als het facultaire niveau geregeld. Centraal zijn daar zowel de Cel Onderwijscommunicatie als de dienst Studieadvies bij betrokken. De Cel Onderwijscommunicatie verspreidt in samenwerking met de faculteiten diverse publicaties over opleidingen, studiekeuze, studievoorbereiding en verzorgt de webpagina’s voor toekomstige studenten. De Cel Onderwijscommunicatie is medeorganisator van de regionale Studie-Informatiedagen (SIDin) om potentiële studenten te informeren. Samen
208 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
met haar partners van de Associatie organiseert de Cel Onderwijscommunicatie een masterbeurs. Studenten met psycho-sociale problemen worden doorverwezen naar het Psychotherapeutisch Centrum voor Studenten. Deze initiatieven, die op het niveau van de instelling worden genomen in het kader van studiebegeleiding, vormen een goede aanvulling bij het werk dat in dit kader op het niveau van de opleiding en de faculteit wordt verricht. De commissie apprecieert de vele initiatieven die door de instelling worden genomen in het kader van studie-informatie en -begeleiding. De ombudspersonen en het studentensecretariaat, verbonden aan de opleiding tot master in het management en het beleid van de gezondheidszorg, zorgen dat ze zeer flexibel inspelen op de specifieke noden van de studenten. De studenten hebben zeer lovende woorden voor het functioneren van het studentensecretariaat. De taken van studentensecretariaat zijn zeer ruim. Het secretariaat is in alle gevallen het eerste aanspreekpunt voor studenten. Het fungeert als wegwijzer voor de studenten. Zowel de ombudspersonen als de werking van het studentensecretariaat zijn bij de studenten goed bekend en zijn voor studenten vlot bereikbaar. De functie van de ombudspersonen spitst zich vooral toe op vragen die opduiken tijdens de examens. De ombudspersonen staan in nauwe relatie met elkaar. Hoewel de studenten een positief geluid laten horen, beveelt de commissie aan om de studiebegeleiding meer pro-actief te maken.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving De interne kwaliteitszorg van de opleiding wordt verankerd door de Permanente Onderwijscommissie (POC). De POC master in het management en het beleid van de gezondheidszorg vormt een subcommissie van de POC Medisch-sociale wetenschappen aan de Faculteit Geneeskunde. Met de systematische bevraging van curricula en opleidingsonderdelen enerzijds en de uitbouw van een omkadering voor evaluaties ad hoc anderzijds wil de K.U.Leuven de kwaliteit van het onderwijs systematisch monitoren. Alle curricula worden, ter voorbereiding van de visitatie, in hun geheel om de acht jaar geëvalueerd. Tussen twee curriculumevaluaties wordt de kwaliteit van het curriculum geëvalueerd en gemonitord via de evaluatie van ieder afzonderlijk opleidingsonderdeel, minstens K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
209
Deel 2
om de twee jaar. Het systeem van evaluaties – EVALOP – volgt twee sporen waarvan elk spoor een eigen finaliteit heeft. Ten eerste zijn er de evaluaties die gericht zijn op kwaliteitsverbetering. Deze hebben tot doel docenten in hoofdzaak feedback geven over onderwijskwaliteit en hen te ondersteunen bij activiteiten die zij nemen om hun onderwijs te optimaliseren. Ten tweede zijn er de evaluaties die gericht zijn op het aantoonbaar maken van onderwijskwaliteit en dus kwaliteitsgarantie nastreven. In dit spoor worden de studenten om de twee jaar bevraagd aan de hand van gesloten vragenlijsten (met open commentaarvak). De evaluatieresultaten komen automatisch terecht in het onderwijsdossier, nadat de docent de kans heeft gekregen die te becommentariëren en eventueel te remediëren. Door de terugkoppeling van de veralgemeende resultaten naar de POC kan deze de kwaliteit van het curriculum als geheel monitoren en vormen de resultaten een aanvulling op de achtjaarlijkse grondige curriculumevaluaties. Los van de voornoemde periodieke evaluaties kan een POC of kunnen individuele docenten zelf het initiatief nemen om een opleiding, respectievelijk een opleidingsonderdeel, te evalueren. Specifiek voor de evaluatie van opleidingsonderdelen werd centraal een instrument ontwikkeld dat de docent didactisch relevante informatie bezorgt ter verbetering van zijn/haar onderwijspraktijk. De vragenlijst is geïndividualiseerd en is afgestemd op de opvattingen van de docent over onderwijzen. Facet 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten van de opleiding als voldoende. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding periodiek wordt geëvalueerd. Ze steunt voor haar interne kwaliteitszorg vooral op het universiteitsbrede kwaliteitszorgsysteem EVALOP. In dit systeem evalueren de studenten hun docenten met betrekking tot de opleidingsonderdelen die deze aan hen doceren. Indien er meerdere docenten voor een opleidingsonderdeel zijn aangesteld, worden deze ook allen bevraagd. De commissie is van mening dat deze toepassing slechts betrekking heeft op een beperkt segment van de kwaliteitszorg. EVALOP evalueert de opleidingsonderdelen in functie van de docent. De commissie meent dat de opleiding zich meer dient te focussen op de bevraging van het gehele curriculum. De commissie beveelt de opleiding dan ook sterk aan om de periodiciteit van de bevraging die om de acht jaar plaats vindt op te drijven. De commissie vindt dat dit soort bevragingen in een lichte vorm jaarlijks kunnen georganiseerd worden. De commissie vindt de organisatie van het balansmoment een goed initiatief. Tot op heden werd geen studietijdmeting uitgevoerd. De opleiding argumenteert dat de opleiding hiervoor enerzijds nog te jong is en dat anderzijds de groep studenten te
210 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
beperkt is. De commissie wil de opleiding met aandrang aansporen om ondanks de beperkte groep studenten toch een studietijdmeting op korte termijn te p lannen. De commissie kreeg te horen dat sommige docenten zelf initiatief nemen om hun eigen opleidingsonderdeel te evalueren. De commissie zou dit graag geformaliseerd zien binnen de opleiding aan de hand van een centraal gestuurd kwaliteitszorgsysteem. Een bijkomend element om de interne kwaliteitszorg van de opleiding te optimaliseren is het beter structureren van het overleg tussen de bij de opleiding betrokken docenten. Aan de hand van de verslagen stelde de visitatiecommissie wel vast dat binnen de POC de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg heel wat minder aandacht krijgt dan de opleiding master in de Verpleegkunde en Vroedkunde en enigszins stiefmoederlijk wordt behandeld. De commissie spoort de opleiding aan in de toekomst bij de samenkomsten van de POC aan de opleiding management en beleid van de gezondheidszorg meer aandacht te schenken. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding rekening heeft gehouden met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De commissie is sterk onder de indruk van de volledigheid en de grondigheid waarmee het zelfevaluatierapport van de opleiding is samengesteld en heeft aan de hand hiervan vastgesteld dat de opleiding verschillende maatregelen tot verbetering heeft genomen. De opleiding heeft de commissie aangetoond dat gesignaleerde problemen van studenten op een zeer adequate manier door het studentensecretariaat worden aangepakt. De commissie kon vaststellen dat ook binnen de POC wordt gewerkt aan de interne kwaliteitszorg van de opleiding: problemen worden aangepakt wanneer ze zich voordoen. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als excellent. De commissie is opgetogen over de manier waarop studenten bij de opleiding betrokken worden. Via het studentensecretariaat is de interactie tussen de studenten en de opleiding zeer intensief. De studentenvertegenwoordigers participeren actief in de POC en zorgen mee voor de interactie tussen studenten en docenten. De studentenvertegenwoordiging is volgens de commissie zeer goed georganiseerd en K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
211
Deel 2
omvat een uitgebreide dienstverlening naar studenten toe. De commissie toont zich uitermate tevreden met de manier waarop de opleiding is ingebed in een netwerk van het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap. Dankzij dit netwerk staan de docenten in direct contact met een brede waaier aan spelers in het beroepenveld. Via de door het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap uitgebouwde permanente vorming bereikt de opleiding heel wat van haar afgestudeerden. Volgens de commissie is deze synergie tussen deze talrijke actorenvoorbeeldig. De opleiding wil in de toekomst de alumni en het werkveld nog structureler betrekken door naast de huidige inbedding van de opleiding in het Centrum voor Ziekenhuisen Verplegingswetenschap ook een focusgroep voor de alumni en een focusgroep voor het werkveld in te richten. De commissie looft dit initiatief.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding de doelstellingen die ze zichzelf stelt, goed kan realiseren. De kwaliteit van de masterproef wordt door de commissie als goed beschouwd zoals toegelicht in facet 2.8. Ook het niveau van de door de commissie ingekeken examens is goed. De commissie heeft daarnaast onder meer kunnen vaststellen dat de meeste afgestudeerden van de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg een positieve carrièrewissel doorvoeren en doorstromen naar het niveau dat ze voor ogen hadden bij het aanvangen van deze opleiding. De afgestudeerden bestrijken een indrukwekkend veld van de functies in het beoogde beroepenveld. De meeste afgestudeerden geven ook aan dat deze carrièrewending niet mogelijk zou geweest zijn zonder het behaalde masterdiploma. Ook het werkveld, dat heterogeen is, toont zich tevreden met het niveau en de kwaliteiten van de afgestudeerden in het management en het beleid van de gezondheidszorg. Het werkveld heeft een bijzondere appreciatie voor de brede invalshoek die de studenten via deze opleiding mee krijgen. De opleiding kent een breed spectrum aan beroepsuitwegen en de afgestudeerden vinden allen vrijwel onmiddellijk een baan. Doordat het Centrum voor Ziekenhuis-
212 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
en Verplegingswetenschap een uitgebreid netwerk heeft in Vlaanderen, slaagt ze er ook in om de finaliteiten van de opleiding master in het management en het beheer van de gezondheidszorg bij het brede werkveld bekend te maken. Afgestudeerden geven aan dat ze na het beëindigen van hun opleiding af en toe tot regelmatig beroep doen op de permanente vorming die het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap aanbiedt. Facet 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als goed. In het academiejaar 2007–2008 volgen 40 studenten het masterjaar, waaronder 22 voltijds en 18 deeltijds. Er volgden 35 studenten het schakeljaar, waaronder 27 voltijds en 8 deeltijds. 68% van de voltijds studerende masterstudenten en 70% van de voltijds studerende schakelstudenten slaagden dat academiejaar. De opleiding heeft zelf geen expliciete streefcijfers geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. Het onderwijsrendement wordt door de commissie goed bevonden. De commissie stelde een behoorlijke studie-uitval vast. Een actievere studiebegeleiding zou deze studie-uitval kunnen inperken. De commissie vernam dat vooral voltijds werkende studenten omwille van hun professionele activiteiten hun studies afbreken. De opleiding doet op dit ogenblik geen inspanningen om studenten die hun studies willen afbreken terug op te vissen door middel van een gesprek over de mogelijkheden van deeltijds studeren. De commissie hoopt dat de opleiding hier spoedig verandering in brengt.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg
213
Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in het management en het beleid van de gezondheidszorg voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen - Geef meer aandacht aan internationalisering. Programma - Breng ‘leidinggevende vaardigheden’ explicieter in het programma; - Promoot verschillende vormen van internationalisering; - Zorg voor een brede interactie tussen de studentengroepen van verschillende professionele achtergrond; - Geef meer aandacht aan de opleiding in de POC; - Stem de opleidingsonderdelen op een meer gestructureerde manier op elkaar af; - Voer studietijdmetingen uit; - Stem de examenvormen beter af binnen de POC; - Garandeer de individuele inbreng van de studenten in de duo-masterproef. Personeel - Schakel gastdocenten in het onderwijs in; - Betrek de persoonlijke internationale contacten van docenten in het onderwijs; - Stimuleer het personeel de door de instelling aangeboden vormen van onderwijsprofessionalisering te benutten; - Bewaak de betrokkenheid van het personeel bij de opleiding. Voorzieningen - Maak de studiebegeleiding proactief om studie-uitval te voorkomen. Kwaliteitszorg - Voer frequenter curriculumbevragingen uit.
214 K.U.Leuven – Deelrapport master in het Management en het beleid van de gezondheidszorg Deel 2
Bijlage1 Personalia
Herman Meulemans (1952) studeerde sociologie en economie aan de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius te Antwerpen (UFSIA). Hij behaalde in 1974 het diploma van licentiaat in de politieke en sociale wetenschappen (PSW) met grote onderscheiding aan de pas opgerichte Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). Hij sloot ook zijn aggregaatsopleiding HSO af met grote onderscheiding. In 1974 werd hij assistent aan het departement PSW van de UIA en brak een periode aan van intens sociaalwetenschappelijk onderzoek over ziekte, gezondheid, zorg en beleid, en van de eerste publicaties. Verscheidene van deze publicaties werden bekroond met wetenschappelijke prijzen, o.m. met de Glaxo-Prijs voor Wetenschapsjournalistiek. Hij werd ook laureaat van de Universitaire Wedstrijd en van de Reisbeurzenwedstrijd, beide uitgereikt door het toen nog nationale ministerie van onderwijs. Een uitgebreid onderzoek naar de territoriale dimensie van het sociaal handelen (in concreto de decentralisatie van de OCMW-hulpverlening in een grote stad) leidde in 1982 tot zijn doctoraat aan de UIA. In 1984–1985 verrichte hij, als NFWO-research associate, onderzoek naar het meervoudig gebruik van informatiesystemen in de gezondheidssector, aan het Health Policy Institute van Boston University, Boston. In 1989 werd hij benoemd tot docent aan de UIA, en in 1993 tot hoofddocent. Sedert 2003 is Herman Meulemans hoogleraar in de kwantitatieve onderzoeksmethoden en de medische sociologie aan de Universiteit Antwerpen. Het huidige onderzoekswerk spitst zich toe op internationale gezondheid en globalisering, met projecten in Pakistan, India, Zuid-Afrika en Mozambique. Herman Meulemans heeft talloze bestuursfuncties vervuld – o.a. voorzitter van het departement Sociologie, vice-decaan, nu voorzitter van de Onderwijscommissie. Hij is beheerder van drie non-profit organisaties en een coöperatieve vennootschap in Antwerpen en Brussel.
Personalia 219 Bijlage 1
Ton Casparie (1937) is opgeleid als internist. Van 1970 tot 1986 is hij werkzaam geweest in het toenmalige ziekenhuis De Weezenlanden in Zwolle met als aandachtsgebieden diabetes mellitus en nierdialyse. In deze periode, maar ook daarna, heeft hij verschillende artikelen over diabetes gepubliceerd. Vanaf 1973 heeft hij zich tevens intensief bezig gehouden met kwaliteitszorg, zowel op lokaal als landelijk niveau. In dat jaar organiseerde hij een studiedag over medical audit, later intercollegiale toetsing genoemd en introduceerde hij deze methodiek als eerste in het ziekenhuis in Zwolle. Vervolgens was Ton Casparie betrokken bij de oprichting van het Centraal Begeleidingsorgaan voor de intercollegiale toetsing, het CBO, in 1979, thans Kwaliteitsinstituut CBO geheten. Van 1979 tot 1981 was hij vice-voorzitter van de Wetenschappelijke Raad van dit instituut, daarna tot 1994 voorzitter. Onder zijn leiding zijn vanaf 1982 de eerste landelijke richtlijnen voor goede medische zorg opgesteld. Ton Casparie was verder ondermeer voorzitter van de commissie die de landelijke kwaliteitsconferenties in 1995 en 2000 organiseerde en was van 1985 tot 1992 voorzitter van het Centraal College van deskundigen van de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ), die certificatieschema’s voor de zorg ontwierp gebaseerd op ISO systematiek. In 1986 werd Ton Casparie benoemd tot hoogleraar sociaal-medische wetenschappen aan het instituut Beleid en Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van 1988 tot 1994 was hij voorzitter van dit instituut. Ook na zijn emeritaat in 1999 heeft hij gepubliceerd en promoties begeleid op het gebied van kwaliteit van zorg en technology assessment. Ton Casparie is nog voorzitter van een tweetal commissies van ZonMw op het gebied van kwaliteit van zorg.
220
Personalia Bijlage 1
Arie Hasman (1945) is van opleiding natuurkundige. Hij studeerde in 1968 af aan de TH Delft (nu TUD) en promoveerde aan dezelfde universiteit in 1971. Hij werkte tot en met 1974 als klinisch fysicus op de afdeling Radiotherapie en Nucleaire Geneeskunde van het St. Radboudziekenhuis in Nijmegen. Van 1974 tot en met 1985 was hij werkzaam bij de afdeling Medische Informatica van de medische faculteit van de Vrije Universiteit. In 1985 werd hij benoemd tot hoogleraar Medische Informatica bij de faculteit Geneeskunde van de Universiteit Maastricht. Van 1991 tot en met 2005 was hij als deeltijdhoogleraar ook verbonden aan de Technische Universiteit Eindhoven. Vanaf 2004 is hij hoogleraar Medische Informatiekunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft inmiddels 42 promovendi tot de eindstreep begeleid. Hij was jaren lid van de CRIVA (Commissie Reken- en Informatieverwerkende Apparatuur wetenschappelijk onderwijs en -onderzoek), een commissie die destijds de minister van Onderwijs adviseerde over aanvragen van rekenapparatuur door de universiteiten, en van de opvolger van de CRIVA, de Wetenschappelijk Technische Raad van SURF. Hij was external examiner van de opleiding Medische Informatica van het Trinity College, Dublin, Ierland en external examiner van de Medische Informatica opleiding van de University of Surrey, UK. Hij was lid van de visitatiecommissie Biomedische Wetenschappen en Medische Informatiekunde in 2002/2003. Hij was lid van de NVAO commissie die in 2007 een nieuwe masteropleiding op het gebied van de Health Sciences aan de EUR beoordeelde.
Personalia 221 Bijlage 1
Kees Knipscheer (1940) verrichtte vanaf 1970, toen hij als socioloog afstudeerde aan de Universiteit Tilburg, sociaal gerontologisch onderzoek. Van 1970–1987 was hij verbonden aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen en sinds 1987 was hij verantwoordelijk voor het onderzoek naar de veroudering aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). In het academisch jaar 1985/86 studeerde hij aan het Andrew Norman Institute van de University of Southern CaliforniaI in Los Angeles (USA).In samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport initieerde hij (samen met collega W. van Tilburg, psychiater) een langlopend onderzoeksprogramma (LASA, Longitudinal Ageing Study Amsterdam) dat inmiddels 18 jaar loopt en minstens 3 jaar vervolgd wordt. Vanaf 2000 is de Knipscheer de voorzitter van de European Master in Gerontology (EUMAG, een universitaire masteropleiding in samenwerking met de universiteiten in Heidelberg, Parijs en Keele). Deze opleiding is in 2002 van start gegaan en trekt studenten en professionals uit heel Europa. Hij publiceerde meer dan 40 internationale artikelen/hoofdstukken over sociale netwerken van ouderen, familierelaties van ouderen, broer-zus relaties op oudere leeftijd, zorgvoorzieningen voor ouderen, de rol van professionals in de ouderen zorg, mantelzorg voor ouderen. Recentelijk publiceerde hij over de uitdaging van de tweede adolescentie (afscheidsrede, 2005), successful aging als concept, het meten van levenswaardering bij ouderen. Ook initieerde hij recentelijk een project dat de ontwikkeling van de professionele verzorgende op gevorderde leeftijd (50+) bevordert en is hij adviseur van het landelijke evaluatie-project van het Nationale Programma Ouderenzorg.
222
Personalia Bijlage 1
Gerjo Kok (1948) is sociaal psycholoog. Hij studeerde en promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was in Groningen werkzaam als wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep sociale psychologie van 1975–1984. In 1984 werd hij benoemd tot hoogleraar gezondheidsvoorlichting aan de Universiteit Maastricht en van 1984–1994 was hij voorzitter van de capaciteitsgroep gezondheidsvoorlichting. Van 1994–1997 was hij wetenschappelijk directeur van het Maastricht Health Research Institute for Prevention and Care, HEALTH. Van 1992–2004 bezette hij de bijzondere leerstoel aidspreventie en gezondheidsbevordering vanwege het Nederlandse Aidsfonds. Sinds 1994 is hij adjunct professor behavioral science aan de Universiteit van Texas te Houston, School of Public Health. Sinds 1998 is hij hoogleraar toegepaste psychologie aan de Universiteit Maastricht en van 1998– 2006 fungeerde hij als decaan van de faculteit Psychologie en Neurowetenschappen. Hij is erelid van de Nederlandse Vereniging voor Preventie en GVO, NVPG. Hij publiceert over de toepassing van sociaalpsychologische theorieën op het terrein van planmatige gedragsverandering, vooral gezondheidsgedrag. Hij is diverse malen lid geweest van visitatiecommissies voor onderwijs en voor onderzoek in Nederland en andere Europese landen. Kim Waeytens (1969) is van opleiding psychologe. Na haar opleiding behaalde ze een doctoraat in de psychologische wetenschappen op basis van onderzoek over ‘leren leren’ in secundaire scholen. Nadien was ze gedurende een aantal jaren werkzaam bij de Dienst Universitair Onderwijs van de K.U.Leuven. Sedert januari 2006 is ze coördinator kwaliteitszorg aan de Katholieke Hogeschool Leuven. Ze is verantwoordelijk voor het uitwerken van een beleid inzake kwaliteitszorg, het uitwerken en implementeren van een evaluatiebeleid en de coördinatie en ondersteuning van de opleidingen met betrekking tot interne en externe kwaliteitszorg.
Personalia 223 Bijlage 1
Bijlage2 Bezoekschema’s
Bezoekschema Universiteit Gent Woensdag 15 oktober 2008 17u00 – 19u00
intern beraad commissie
19u00
avondmaal
Donderdag 16 oktober 2008 09u00 – 10u00
gesprek met het bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris) en de facultaire coördinatoren (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg, Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering)
10u00 – 10u45
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
10u45 – 11u00
pauze
11u00 – 12u00
gesprek met studenten, inclusief studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
12u00 – 13u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
13u00 – 14u15
middagmaal en nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
14u15 – 15u00
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering)
15u00 – 16u00
gesprek met studenten, inclusief studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering)
16u00 – 16u15
pauze
16u15 – 17u15
gesprek met het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel (Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -be-vordering)
17u15 – 17u45
gesprek met afgestudeerden (Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering)
17u45 – 18u15
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u15 – 18u45
gesprek met afgestudeerden (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
18u45 – 19u00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u00 – 19u30
gesprek met het afnemend veld
19u30 – 20u30
ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg, Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering)
20u30
avondmaal
Bezoekschema’s 227 Bijlage 2
Vrijdag 17 oktober 2008 09u00 – 10u30
bezoek commissieleden aan onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u30 – 11u30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, verantwoordelijken internationalisering en interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11u30 – 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 – 13u30
middagmaal
13u30 – 14u45
gesprek met het bestuur van de faculteit, opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultaire coördinatoren (Ma in het management en het beleid van de gezondheidszorg, Ma in de Gezondheidsvoorlichting en -bevordering)
14u15 – 16u15
intern beraad en voorbereiding mondelinge rapportering
16u15
mondelinge rapportering
Bezoekschema Vrije Universiteit Brussel Maandag 1 december 2008 15u00 – 17u00
intern beraad visitatiecommissie
17u00 – 18u00
gesprek met het bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris) en de facultaire coördinatoren (Ma in het Management en Beleid van de Gezondheidszorg, Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens, Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, Manama in Gerontological Sciences)
18u00 – 19u00
ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg, Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens, Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, Manama in Gerontological Sciences)
19u00
avondmaal
Dinsdag 2 december 2008 09u30 – 10u15
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
10u15 – 11u15
gesprek met studenten, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
11u15 – 11u30
pauze
11u30 – 12u30
gesprek met het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
12u30 – 13u45
middagmaal met nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
13u45 – 14u30
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens)
14u30 – 15u30
gesprek met studenten, inclusief studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens)
228
Bezoekschema’s Bijlage 2
15u30 – 15u45
pauze
15u45 – 16u45
gesprek met het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel (Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens)
16u45 – 17u15
gesprek met afgestudeerden (Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens)
17u15 – 17u45
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u45 – 18u15
gesprek met afgestudeerden (Ma in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg)
18u15 – 18u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u30 – 19u00
gesprek met het afnemend veld
19u00 – 19u30
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (Ma in het Management en Beleid van de Gezondheidszorg, Manama in het Beheer van Gezondheidsgegevens)
19u30
avondmaal
Woensdag 3 december 2008 09u00 – 09u45
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie)
09u45 – 10u45
gesprek met studenten, inclusief studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie)
10u45 – 11u00
pauze
11u00 – 12u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel (Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie)
12u00 – 13u15
middagmaal en nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
13u15 – 14u15
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, verantwoordelijken internationalisering en interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
14u15 – 15u45
bezoek commissieleden aan onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
14u45 – 16u30
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Manama in Gerontological Sciences)
16u30 – 16u45
pauze
16u45 – 17u45
gesprek met het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel (Manama in Gerontological Sciences)
17u45 – 18u15
gesprek met afgestudeerden (Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie en Manama in Gerontological Sciences)
18u15 – 18u45
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
Bezoekschema’s 229 Bijlage 2
18u45 – 19u15
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (Ma in Management, Zorg en Beleid in de Gerontologie, Manama in Gerontological Sciences)
19u15
avondmaal
Bezoekschema Katholieke Universiteit Leuven Dinsdag 9 december 2008 12u00 – 13u45
intern beraad visitatiecommissie m.i.v. lunch
13u45 – 14u45
gesprek met het bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris) en de facultair coördinator
14u45 – 15u45
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van het zelfevaluatierapport en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg
15u45 – 16u00
pauze
16u00 – 17u00
gesprek met studenten, inclusief studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg
17u00 – 18u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel
18u00 – 18u15
pauze
18u15 – 18u45
gesprek met afgestudeerden
18u45 – 19u15
gesprek met het afnemend veld
19u15 – 20u15
ontvangst met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u15
avondmaal visitatiecommissie
Woensdag 10 december 2008 09u30 – 10u30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, verantwoordelijken internationalisering en interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
10u30 – 12u00
bezoek commissieleden aan onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
12u00 – 13u00
middagmaal
13u00 – 14u00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
14u00 – 15u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator
15u00 – 16u30
intern beraad en voorbereiding mondelinge rapportering
16u30
mondelinge rapportering
230
Bezoekschema’s Bijlage 2
Ravensteingalerij 27 B – 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 F +32 (0)2 211 41 99 www.vlir.be
[email protected]