VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Criminologische Wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, maart 2001
Voorwoord
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Criminologische Wetenschappen verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de periode maart tot mei 2000 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Criminologische Wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de betrokken universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en zijn Nederlandse tegenhanger, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Dit komt onder meer tot uiting in de gehanteerde procedure. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Belangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling is dat haar rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie over op welke punten de betrokkenen zelf binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig en mogelijk achten. Daarnaast kan ook gehoopt worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit. Vastgesteld kan worden dat de universiteiten steeds meer belang hechten aan de kwaliteitszorg in het algemeen, en aan de opvolging van de aanbevelingen van visitatiecommissies in het bijzonder. Gelet op de inspanningen van de universiteiten terzake ben ik ervan overtuigd dat ook aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie Criminologische Wetenschappen waar mogelijk gevolg zal worden gegeven. Naast het leveren van een bijdrage tot kwaliteitshandhaving en -verbetering, moet het rapport tevens de bredere samenleving inlichten over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de Criminologische Wetenschappen, en informatie verschaffen over de wijze waarop de betrokken opleidingen omgaan met de kwaliteit van het onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Criminologische Wetenschappen. De commissie dankt in haar inleiding al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Ik sluit mij graag bij deze dank aan. Daarenboven is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de Voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. E. Witte Voorzitter VL.I.R.
03/2001
2
Inhoud
Voorwoord
2
Deel 1: Algemeen deel
5
I. 1. 2. 3.
4. 5.
De onderwijsvisitatie Criminologische Wetenschappen Inleiding De betrokken opleidingen De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling 3.2. Taakomschrijving 3.3. Werkwijze Korte terugblik op de visitatie Opzet en indeling van het rapport
7 7 7 8 8 8 8 9 10
II.
Het referentiekader
11
III.
Aandachtspunten
15
IV. 1. 2.
De opleidingen in vergelijkend perspectief Onderwijsfilosofie en doelstellingen Het programma 2.1. Opbouw van het programma 2.2. Inhoud van het programma 2.3. Gebruikte werkvormen 2.4. Examinering 2.5. Vaardigheden van de studenten
17 17 18 18 19 20 21 22
3.
Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling 3.2. Stage
22 22 23
3
03/2001
4.
De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Aantal studenten 4.2. Slaagcijfers 4.3. Studieduur Studeerbaarheid 5.1. Studietijd 5.2. Studievoorlichting 5.3. Studiebegeleiding
24 24 25 25 25 25 26 26
6.
Faciliteiten
27
7.
De afgestudeerden
27
8.
Personeel
27
9.
Internationalisering
28
10.
Kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie 10.2. De interne kwaliteitszorg
29 29 29
5.
03/2001
Deel 2: Opleidingsrapporten
31
1.
Universiteit Gent - Criminologische Wetenschappen
33
2.
Katholieke Universiteit Leuven - Criminologische Wetenschappen
47
3.
Vrije Universiteit Brussel - Criminologische Wetenschappen
59
Bijlagen
71
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
73
Bijlage 2: Bezoekschema’s
75
4
DEEL 1 ALGEMEEN DEEL
5
03/2001
03/2001
6
De onderwijsvisitatie Criminologische Wetenschappen
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Criminologische Wetenschappen verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen in de Criminologische Wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten die zij in de maanden maart tot mei 2000, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.), heeft gevisiteerd. De commissie heeft getracht om, ingevolge haar opdracht, zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen. Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een deelrapport geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per instelling weergegeven. Op basis van de deelrapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen vergelijkenderwijs per thema worden aangeboden. Hierdoor krijgen de opleidingen onder meer de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van elkaar.
2. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de opleidingen Criminologische Wetenschappen bezocht aan de volgende universiteiten: – van 14 t.e.m. 16 maart 2000: Universiteit Gent – van 28 t.e.m. 30 maart 2000: Katholieke Universiteit Leuven – van 3 t.e.m. 5 mei 2000: Vrije Universiteit Brussel
DE ONDERWIJSVISITATIE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
7
03/2001
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Criminologische Wetenschappen werd ingesteld door de VL.I.R. bij besluit van 11 januari 2000. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Prof. Dr. G. Kellens, gewoon hoogleraar Criminologie, Université de Liège. Leden: – Prof. dr. em. Ch. Debuyst, emeritus hoogleraar Criminologie, Université Catholique de Louvain. – Prof. dr. J. Junger-Tas, hoogleraar (Jeugd)criminologie, Universiteit Leiden en Université de Lausanne. – Prof. dr. P. Van Petegem, docent Departement Didactiek en Kritiek, Universiteit Antwerpen. Mevr. A. Van Linthoudt, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie tot en met 29 februari 2000. Vanaf 1 maart 2000 werd haar taak overgenomen door Mevr. S. Verfaillie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De taak van de visitatiecommissie was: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze De commissie hield haar installatievergadering op 28 februari 2000. Tijdens deze vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie deel 1, hoofdstuk II), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan een opleiding in de Criminologische Wetenschappen naar haar opvatting zou moeten voldoen. Voorts werden er de zelfstudies besproken en werd het programma van de bezoeken opgesteld. De bezoeken zijn aan de universiteiten volgens een analoog stramien verlopen1 .
1.
03/2001
8
Als voorbeeld is een bezoekschema van de visitatiecommissie toegevoegd in bijlage 2.
DE ONDERWIJSVISITATIE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
Tijdens de eerste dag van het bezoek vond een voorbereidende vergadering van de visitatiecommissie plaats, gevolgd door een kennismaking met de vertegenwoordigers van de academische overheid, de faculteit en de opleidingsverantwoordelijken. De daaropvolgende dag heeft de commissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie, de facultair coördinator, studentenvertegenwoordigers, kandidatuuren licentiestudenten, het zelfstandig en assisterend academisch personeel, afgestudeerden. ‘s Avonds vond een ontmoeting met de opleidingsverantwoordelijken plaats. De derde dag van het bezoek werd met de verantwoordelijken voor studieadvies en studiebegeleiding, de ombudspersonen en de verantwoordelijken voor internationalisering gesproken. Tevens werd de mogelijkheid voorzien tot het voeren van bijkomende gesprekken. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte faculteit. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie die door de opleidingen werd ter beschikking gesteld, zoals scripties/eindverhandelingen, verslagen, schriftelijk studiemateriaal en handboeken. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Tot slot werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleidingen. Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd.
4. Korte terugblik op de visitatie De commissie hoopt met dit rapport een constructieve bijdrage te hebben geleverd tot de kwaliteit van de opleidingen in de Criminologische Wetenschappen in Vlaanderen. Zij is er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar de opleidingen het niet mee eens zijn of die niet meteen zullen kunnen worden gerealiseerd. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling zijn dat dit rapport binnen elke opleiding aanleiding geeft tot discussie, dat wordt nagegaan op welke punten de opleiding zelf verbetering nodig acht en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Het is belangrijk voor ogen te houden dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van een momentopname en dat op een aantal punten al veranderingen gebeurd zijn, mede ingevolge het visitatieproces. De visitatiecommissie heeft haar opdracht met genoegen uitgevoerd. Zij wenst haar dank uit te spreken ten aanzien van al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. De commissie heeft de gastvrijheid waarmee zij door de verschillende instellingen werd ontvangen ten zeerste op prijs gesteld. In het bijzonder heeft zij waardering voor de grote openheid waarmee de gesprekken werden gevoerd. De commissie hoopt dat realisaties en werkwijzen van de ene universiteit de andere zullen inspireren en motiveren, en dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de optimalisering van het academisch onderwijs in de Criminologische Wetenschappen.
DE ONDERWIJSVISITATIE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
9
03/2001
Tenslotte hoopt de visitatiecommissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de betrokken opleidingen in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen.
5. Opzet en indeling van het rapport Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen. In hoofdstuk III worden door de commissie een aantal aandachtspunten geformuleerd. Hoofdstuk IV geeft vergelijkenderwijs per thema de belangrijkste bevindingen weer. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de opleidingen die zij heeft gevisiteerd.
03/2001
10
DE ONDERWIJSVISITATIE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
Het referentiekader
1. Inleiding Bij de beoordeling van de opleidingen Criminologische Wetenschappen is de visitatiecommissie uitgegaan van de doelstellingen die de verschillende opleidingen zichzelf hebben gesteld. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over de verschillende universiteiten heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt echter niet weg dat van elke opleiding mag worden verwacht dat zij een aantal minimumeisen verwezenlijkt. Daarom heeft de commissie de door de opleidingen gestelde doelstellingen en de manier waarop deze worden ingevuld ook getoetst aan de door haar geformuleerde minimumeisen, welke in onderstaand referentiekader worden weergegeven. Het referentiekader omvat de doelstellingen van een opleiding Criminologische Wetenschappen, zoals zij door de visitatiecommissie gepercipieerd wordt, de minimale eindtermen die van een opleiding mogen worden verwacht en een aantal algemeen didactische uitgangspunten. Tot slot moet worden opgemerkt dat de commissie dit referentiekader noch vóór, noch tijdens de bezoeken expliciet heeft bekend gemaakt, om de instellingen toe te laten onbevangen met de commissie van gedachten te wisselen over het eigen functioneren. Uiteraard is het referentiekader wel impliciet gebleken uit vragen en suggesties tijdens de gesprekken en uit de voorlopige conclusies tijdens de mondelinge rapportering.
2. Algemene uitgangspunten Criminologische wetenschappen bevinden zich op een kruispunt van sociale en juridische wetenschappen. Ze hebben als object de constructie van de sociale werkelijkheid en sociale problemen, de oorzaken ervan, de reactie erop en de preventie ervan. Daarbij is aandacht nodig voor zowel daders als slachtoffers. In het kader hiervan hebben de opleidingen Criminologische Wetenschappen tot doel disciplinebekwame en maatschappelijk bekwame criminologen te vormen, met een kritische geest,
HET REFERENTIEKADER
11
03/2001
die zelfstandig probleemsituaties kunnen ontleden en tot een oplossing brengen, en daarom analytisch maar ook synthetisch moeten kunnen denken. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie van de opleiding moeten worden gegarandeerd. Het spreekt vanzelf dat actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied in relatie tot hun maatschappelijke achtergrond voldoende aandacht dienen te krijgen. Bepalend voor de kwaliteit van het opleidingsaanbod is ook de deskundigheid en de wetenschappelijk kritische instelling van de staf. Specialisaties binnen de staf aanwezig kunnen daarbij beperkingen maar ook extra mogelijkheden voor de opbouw van het programma bieden.
3. Minimale eindtermen van de opleidingen Criminologische Wetenschappen De opleidingen dienen de algemene doelstellingen te vertalen in eindtermen (op vlak van kennis, vaardigheden en attitudes), die een duidelijke en concrete weergave moeten zijn van wat de student minimaal moet hebben bereikt. Een concretisering van de doelstellingen in de eindtermen moet tevens toelaten bij de toetsing na te gaan of de student méér heeft bereikt dan datgene wat minimaal is vereist. Met het oog op het realiseren van een kwaliteitsvolle opleiding Criminologische Wetenschappen, is de commissie van mening dat de opleidingen minimaal aan onderstaande eindtermen dienen te voldoen: – in de eerste plaats gericht zijn op het aanleren van beginselen, en minder op het nastreven van encyclopedische volledigheid, dit vooral met het oog op het aanleren van het autonoom en effectief onderkennen, structureren en oplossen van criminologische problemen, steunend op een degelijke hedendaagse en klassieke theoretische en methodologische onderbouw; – een ruime, algemene vorming in de humane wetenschappen bieden; – onder de nodige begeleiding zelfstudie aanleren en aanmoedigen, dit onder meer in het kader van de aandacht voor het levenslang leren; – de studenten via seminaries, practica en dergelijke voldoende in contact brengen met wetenschappelijk onderzoek met het oog op het ontwikkelen van de vaardigheden en attitudes om actief deel te nemen aan wetenschappelijke activiteiten van de discipline en aan theorieontwikkeling; – een correct taalgebruik, een voldoende informaticakennis en een grondige kennis van het Nederlands en van andere talen aanleren; – de nodige aandacht besteden aan de persoonlijkheidsvorming van de student, waarbij ook sociale vaardigheden niet over het hoofd mogen worden gezien.
4. Algemene didactische uitgangspunten Het karakter van het onderwijsprogramma wordt in hoge mate bepaald door de te realiseren doelstellingen en eindtermen, door de vormgeving en invulling van het feitelijke leer- en vormingsproces en door de wijze waarop de voortgang van de studie wordt begeleid door momenten van evaluatie.
03/2001
12
HET REFERENTIEKADER
De opleidingen zijn verantwoordelijk voor de wetenschappelijke en de beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en de efficiëntie van het opleidingsprogramma. Het opleidingsprogramma moet aansluiten bij de doelstellingen en minimumeisen zoals hierboven geformuleerd, het moet een goede samenhang vertonen, waarbij de grondige opleiding van de eerste cyclus de nodige basisvaardigheden bijbrengt die een zekere differentiatie en specialisatie tijdens de tweede cyclus mogelijk maken, zonder evenwel het zicht op de totaliteit van het vakgebied te verliezen. Daarnaast hanteert de commissie als uitgangspunt dat, op dit vormingsniveau, het in eerste instantie de student is die de verantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteit en de voortgang van zijn/ haar studie. Hiertoe dienen de faculteiten alles in het werk te stellen om aan de studenten de gelegenheid te geven verantwoordelijkheid op te nemen bij het tot stand brengen van een naar vorm en inhoud kwalitatief hoogstaand aanbod, onder andere door hen de nodige inspraak in de onderwijsorganen te garanderen en hen te betrekken bij onderwijsevaluaties. Een dergelijk aanbod dient zowel te beantwoorden aan de eisen die aan een universitair opleidingsprogramma in het algemeen kunnen worden gesteld, met name eisen betreffende de te realiseren leerdoelen, de vormgeving en de invulling van het feitelijk leer- en vormingsproces en van de evaluatie, als aan de specifieke eisen die met betrekking tot het vakgebied vooropstaan, zoals wetenschappelijk gehalte, actualiteit, beroepsgerichtheid, … Wat de leerdoelen betreft, staat de relevantie voorop. Deze relevantie kan worden afgewogen aan het wetenschappelijk actualiteitsgehalte en de beroepsvoorbereidende kwaliteit van de doelstellingen. Een opleiding dient bovendien van meet af aan de eind- en intermediaire doelstellingen van de opleiding en van de afzonderlijke opleidingsonderdelen aan de student bekend te maken, en dit in relatie tot de toelatingseisen en de vereiste voorkennis, vaardigheden en attitudes. Met betrekking tot het feitelijke leer- en vormingsproces, zijn overwegend drie aspecten beslissend. Op de eerste plaats genereert de inhoudelijke invulling eisen naar de kwaliteit van het beschikbare studiemateriaal en de bredere documentaire ondersteuning van het proces, evenals naar de coherentie waarmee het feitelijk proces de vooropgestelde leerdoelen dekt. Verder kunnen er eisen worden gesteld in verband met de gebruikte werkvormen, de ondersteuning ervan met gepaste communicatie- en informatietechnologieën, de beschikbare materiële infrastructuur, enzovoort. Het leerproces dient met name ondersteund te worden door een moderne didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en onderwijsmateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. Een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën zijn van belang. Tenslotte dient in hoofde van de student te worden gekeken naar zijn belasting, zijn mogelijkheden voor efficiënt gebruik van de studietijd, enzovoort. Bovendien is van belang of in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met individuele verschillen, onder meer in studietempo. Dit laatste kan bijvoorbeeld blijken uit differentiatievoorzieningen binnen het programma, uit de dosering tussen contactonderwijs en zelfstudie, enzovoort. De belangrijkste eis ten aanzien van de examinering is dat de vorm en inhoud hiervan moeten overeenstemmen met de vooropgestelde leerdoelen en de wijze waarop deze vertaald worden in het leer- en vormingsproces. De exameneisen en -vormen dienen vooraf aan de studenten duidelijk bekend te worden gemaakt. Voorts dient ook aandacht te worden besteed aan aspecten als de billijkheid van de evaluatie, de betrouwbaarheid van de toetsing en de kwaliteit van de geleverde feedback. Tot slot dient de opleiding te voorzien in een systeem van studie- en studentenbegeleiding dat gericht is op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen, alsmede op het doen van suggesties voor oplossingen.
HET REFERENTIEKADER
13
03/2001
03/2001
14
Aandachtspunten
Tijdens de voorbereidende gesprekken, de visitatiebezoeken en de nabesprekingen kwamen op regelmatige basis een aantal problemen ter sprake, waarmee de drie betrokken opleidingen te kampen hebben. Deze worden voor elke opleiding op zich behandeld in de deelrapporten en algemener benaderd in het hoofdstuk ‘De opleidingen in vergelijkend perspectief’. De commissie gaat hieronder kort en samenvattend in op deze aandachtspunten. Zij wenst daarbij van de gelegenheid gebruik te maken om de opleidingen aan te sporen de problemen samen te bekijken en daar waar mogelijk aan een gezamenlijke oplossing te werken. – In het algemeen wordt door de commissieleden een imago-probleem van de opleidingen Criminologische Wetenschappen vastgesteld. Te veel studenten blijken een verkeerd beeld te hebben van wat een dergelijke opleiding te bieden heeft. Zo gebeurt het nog te vaak dat de opleiding Criminologische Wetenschappen onterecht als één van de gemakkelijke opleidingen aan de universiteit wordt beschouwd. Een betere voorlichting van potentiële studenten dringt zich op. – Op het moment van de visitatiebezoeken werden door de betrokken opleidingen op verschillende manieren inspanningen geleverd op het terrein van studiebegeleiding in de eerste kandidatuur. Geen van de drie opleidingen heeft echter een duidelijk zicht op de effectiviteit en de mogelijke meerwaarde van de initiatieven (o.a. het monitoraat, proefexamens, zelfstudiecentrum) ten aanzien van de slaagkansen van de eerstekandidatuurstudenten, inclusief de studenten van het programma met verkorting van studieduur. Gezien de belangrijke investeringen, is onderzoek op dit terrein een noodzaak. Zowel de opleidingen met een structureel studiebegeleidingsaanbod, als deze die minder ver gevorderd zijn in de uitbouw ervan zullen ongetwijfeld van deze onderzoeken kunnen gebruik maken met het oog op verbetering van hun studiebegeleiding. – De commissieleden zijn zich ervan bewust dat in de kandidaturen studenten van de betrokken opleidingen verplicht worden een groot deel van het programma met studenten uit andere studierichtingen te volgen. Dit is eigen aan de multidisciplinaire dimensie die de opleiding typeert. De commissie raadt in dit kader aan om op regelmatige basis de opleidingsonderdelen in samenwerking met de studenten terug te koppelen naar de Criminologische Wetenschappen. – De visitatiecommissie benadrukt, gezien het belang van internationalisering van de criminologie als sociale wetenschap, de noodzaak van vreemde talen (zoals Engels en Frans) in het programma van een opleiding Criminologische Wetenschappen. Zij is er niet alleen voorstander van om talen in het verplichte programmagedeelte op te nemen, maar tevens tijdens deze opleidings-
AANDACHTSPUNTEN
15
03/2001
–
–
–
–
03/2001
onderdelen meer specfieke aandacht te schenken aan criminologische themata. Daarnaast dienen ook de studenten van het kandidatuurprogramma met verkorting van studieduur taalvakken te volgen. In de drie opleidingen stelt de commissie een zware belasting van de tweede licentie vast. Dit is naar haar mening hoofdzakelijk te wijten aan de combinatie van de stage en de eindverhandeling in dit laatste jaar. De commissieleden raden aan de voorbereiding en uitvoering van stage en verhandeling beter te spreiden over de twee licentiejaren. Dit dient tevens bekeken te worden in het kader van het al dan niet laten aansluiten van eindverhandeling en stage op elkaar. De effectieve deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s acht de commissie momenteel aan alle bezochte opleidingen voor verbetering vatbaar. Vooral een betere informatievoorziening en meer actieve aanmoediging van de studenten zijn hier naar mening van de commissieleden aangewezen. De commissie begrijpt evenwel dat het moeilijk blijft voor de studenten om een academiejaar met een buitenlands verblijf te combineren, enerzijds omwille van het zware programma in de tweede licentie en anderzijds door het gebrek aan gelijkaardige opleidingen in het buitenland. De examenperiode is voor de studenten een zware periode. De commissieleden sporen de opleidingen aan ernstig te overwegen of er geen alternatieve mogelijkheden zijn, zoals een betere spreiding van de examens. De commissie dringt erop aan om de promotiekansen en onderzoeksopdrachten van het assisterend academisch personeel in de gehele loopbaan te bewaken. Gezien het belang van het afleveren van doctoraten, drukt de commissie tevens de hoop uit dat voldoende mogelijkheden zouden gecreëerd worden om aan een doctoraat te werken.
16
AANDACHTSPUNTEN
De opleidingen Criminologische Wetenschappen in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand van de bezochte opleidingen. Dit laat de opleidingen niet alleen toe zich, althans voor deze punten, te positioneren ten opzichte van elkaar, maar kan bovendien ook een stimulans zijn om van elkaar te leren. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen. Daarnaast wenst de commissie te benadrukken dat uiteraard alle opleidingen een profiel van sterkere en zwakkere punten hebben.
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen Ter voorbereiding van de visitatie worden de verantwoordelijken van de opleidingen gevraagd de doelstellingen en eindtermen van de opleiding te formuleren. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de manier waarop dit in de zelfstudies werd weergegeven. De doelstellingen omvatten naar de mening van de commissie voor alle opleidingen in voldoende mate de door de commissie geformuleerde minimumeisen voor de opleiding. Aan de K.U.Leuven en de VUB zijn de geformuleerde doelstellingen naar de mening van de commissie in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen goed te bereiken. Wat de criminologieopleiding aan de RUG betreft, zijn de geformuleerde doelstellingen naar de mening van de commissie ook over het algemeen te bereiken. Een aantal problemen, waarvoor naar het deelrapport wordt verwezen, leiden er evenwel toe dat de opleiding belangrijke investeringen zal moeten doen om het bereiken van de doelstellingen te bevorderen. De criminologieopleidingen aan de RUG en de VUB worden door de commissie getypeerd als universitaire opleidingen. Betreffende de criminologieopleiding aan de K.U.Leuven meent de
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
17
03/2001
commissie dat het een eerder praktijkgeoriënteerde opleiding is, met evenwel voldoende wetenschappelijke ondersteuning. De bekendheid van de doelstellingen bij de studenten aan de K.U.Leuven is goed en aan de RUG voldoende bevonden. De commissie heeft over dit aspect aan de VUB geen vaststellingen gedaan. De commissie is er voorstander van om de doelstellingen per opleidingsonderdeel vooraan in de syllabi op te nemen.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het ligt decretaal vast dat de opleiding Criminologische Wetenschappen bestaat uit een tweejarige eerste cyclus, de kandidaturen, en een tweejarige tweede cyclus, de licenties. De kandidatuurjaren bieden in alle drie de opleidingen - en elk op hun eigen manier - een algemeen vormende basis van opleidingsonderdelen in het recht, de humane wetenschappen en basistheorieën in de criminologie zelf. In de tweede cyclus wordt hierop verder gebouwd met meer gespecialiseerde criminologische opleidingsonderdelen, keuzevakken, de stage en de eindverhandeling. Aan de K.U.Leuven gebeurt dit meer bepaald door studenten te laten afstuderen in vier verschillende richtingen: “jongeren, delinquentie en preventie”, “politie, justitie en media”, “gerechtelijke gezondheidszorg” en “strafrechtsbedeling en welzijnszorg”. In de huidige situatie is hier naar de mening van de commissie op een aantal organisatorische punten een intensievere samenwerking tussen afstudeerrichtingen aan te raden. Onafhankelijk van de structurele organisatie van de opleidingen, acht de commissie de inhoudelijke invulling van het programma bepalend voor de kwaliteit van de opleiding. De opleidingen hebben elk in de loop der jaren belangrijke programmahervormingen doorgevoerd. De programma’s van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven en de VUB worden gekenmerkt door een doordachte sequentiële opbouw. Dit getuigt naar de mening van de commissie van een goed besef van actuele ontwikkelingen binnen de criminologische discipline. De commissie waardeert dit. Ze waardeert ook de aandacht die sinds de laatste programmahervorming in beide opleidingen wordt geschonken aan het methodologieonderwijs. Ten aanzien van de K.U.Leuven raadt de commissie aan hiervoor ter voorbereiding en ter ondersteuning van de eindverhandeling een gestructureerd vervolg te voorzien op het niveau van de tweede licentie. Het huidige programma van de Criminologische Wetenschappen aan de RUG is, ondanks de sterke aantrekkingskracht voor de studenten, volgens de commissie aan herziening toe. De commissie is van mening dat een meer graduele opbouw van het programma noodzakelijk is. Dit is vooral het geval voor de criminologische vakken, die in de kandidaturen (inclusief met verkorting van studieduur) uitgebreider aan bod zouden moeten komen. Het geldt verder ook voor methodologische en statistische vakken, die vanaf de eerste kandidatuur in het programma aan bod zouden moeten komen en gradueel doorheen de vier jaren zouden moeten worden uitgebouwd. De commissie is van mening dat het aantal keuzemogelijkheden van de criminologiestudenten aan de K.U.Leuven en de VUB goed is. De commissie raadt, wat de VUB betreft, evenwel aan de studenten beter te informeren en hen te ondersteunen teneinde een beter zicht te krijgen op de aangeboden onderwerpen. Op het niveau van de keuzevakken dient aan de K.U.Leuven naar de mening van de commissieleden de diepgang waarmee de disciplines worden behandeld, te worden
03/2001
18
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
bewaakt en wellicht uitgebreid, in het bijzonder wat de criminologische opleidingsonderdelen betreft. De commissie is van mening dat het aantal keuzemogelijkheden van de studenten aan de RUG beperkt is. De aangeboden keuzeopleidingsonderdelen zijn evenwel relevant in functie van de arbeidsmarkt en de algemene ontwikkeling van de studenten. Het avondonderwijs voor werkstudenten vormt een belangrijke troef voor de criminologieopleiding aan de VUB en is uniek te noemen in Vlaanderen. De commissie drukt haar waardering uit ten aanzien van de inspanningen die de opleiding realiseert op het niveau van de kandidaturen. Zij drukt de hoop uit dat de academische overheid de nodige middelen zal aanreiken om gelijkaardige inspanningen te kunnen leveren op het niveau van de licenties. Verder is de coherentie van de programma’s voor alle opleidingen goed bevonden.
2.2. Inhoud van het programma Voor alle opleidingen heeft de commissie in het algemeen een vakkenpakket aangetroffen van een goed niveau, dat leidt tot een waardevol diploma Criminologische Wetenschappen. De commissieleden waarderen de bereidheid van de opleidingsverantwoordelijken criminologie van de RUG om de opleiding inhoudelijk te moderniseren. Voor meer concrete aanbevelingen ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen, verwijst de commissie naar de deelrapporten. De commissieleden benadrukken, gezien het belang van internationalisering van de criminologie als sociale wetenschap, de noodzaak van vreemde talen (zoals Engels en Frans) in het programma van een opleiding Criminologische Wetenschappen. Wat de opleiding aan de VUB betreft zijn er taalcolleges opgenomen in het verplicht programmagedeelte, hetgeen de commissieleden ten sterkste waarderen. Ook de opleiding aan de K.U.Leuven voorziet taalcolleges in het programma. De commissie dringt er evenwel op aan om tijdens het taalonderwijs meer aandacht te schenken aan criminologische themata. De commissie raadt aan om de studenten van de criminologieopleiding aan de RUG, naast de mogelijkheid om tegen een gereduceerde prijs in het Talencentrum les te volgen, ook uitdrukkelijk minstens in het programma van de kandidaturen de talen Frans en/of Engels verplicht aan te bieden. De commissie waardeert de uitgesproken aandacht voor victimologie in de opleiding aan de K.U.Leuven en raadt de organisatoren van de criminologieopleiding aan de RUG en de VUB aan tevens een dergelijk opleidingsonderdeel te programmeren. De visitatiecommissie is van mening dat de studenten een grondige opleiding moeten krijgen in statistiek en methodologie. Dit impliceert het leren gebruiken van een statistisch verwerkingsprogramma. De commissieleden zijn van mening dat dit aan alle instellingen tot één van de verplichte opleidingsonderdelen zou moeten behoren. De commissieleden zijn zich ervan bewust dat de kandidatuurstudenten van de betrokken opleidingen verplicht worden een groot deel van het programma met studenten uit andere studierichtingen te volgen. Dit is haast onvermijdelijk en gaat samen met het multidisciplinaire karakter dat inherent is aan de opleiding. De criminologiestudenten vormen daarbij echter vaak een minderheidsgroep. Dit wordt weerspiegeld in de cursussen, waarbij de criminologische dimensie tegelijkertijd (onterecht) onderbelicht blijft. Er zou moeten gezocht worden naar wegen om op regelmatige basis de opleidingsonderdelen in samenwerking met de studenten terug te koppelen naar de Criminologische Wetenschappen. Dit geldt vooral voor opleidingsonderdelen zoals “Logica”.
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
19
03/2001
Er is door de visitatiecommissie een zeer goede terugkoppeling van onderzoek naar het onderwijs vastgesteld. Met name aan de VUB gebeurt deze terugkoppeling vooral via inschakeling van navorsers als deeltijds docenten in het programma.
2.3. Gebruikte werkvormen De relatieve kleinschaligheid van de opleiding aan de VUB wordt naar de mening van de commissie optimaal aangewend om interactieve werkvormen te implementeren in het onderwijs. De practica vormen hierbij een uitgelezen instrument om de beoogde vaardigheden en attitudes bij te brengen. Bovendien heeft de commissie duidelijk interesse en bereidheid aangetroffen om nieuwe werkvormen in praktijk te brengen. Het onderwijs (in het bijzonder het kandidatuuronderwijs) aan de RUG en de K.U.Leuven wordt overwegend gekenmerkt door ex-cathedra onderwijs. Het overaanbod aan hoorcolleges zou naar het oordeel van de commissie geleidelijk aan meer ruimte moeten maken voor activerende werkvormen. Tijdens de licenties is er weliswaar meer aanleiding tot oefeningen, seminaries, werkcolleges en meer interactieve werkvormen. Het zou een meerwaarde zijn deze meer innovatieve onderwijstechnieken tevens in de kandidaturen op grotere schaal te introduceren. De commissie heeft akte genomen van de aandacht die aan de K.U.Leuven bestaat om te werken aan meer innovatieve technieken, zoals begeleide zelfstudie.
2.4. Examinering De organisatie van de examens verloopt in elke universiteit verschillend. Wat de RUG betreft, wordt in de kandidaturen en de eerste licentie een jaarsysteem gehanteerd, terwijl in de tweede licentie gebruik wordt gemaakt van een semestersysteem. Aan de K.U.Leuven wordt in de gehele opleiding een jaarsysteem gehanteerd. Voor laatstejaarstudenten bestaat evenwel de mogelijkheid om in februari van het volgend academiejaar de desbetreffende examens af te leggen. Aangaande de VUB wordt in ieder opleidingsjaar na de paasvakantie een voorzittijd georganiseerd, teneinde de examendruk in de gewone zittijd te verlichten. Het deeltijds studeren (dat aan de criminologieopleiding van de VUB vaak voorkomt) brengt uit zichzelf een spreiding van de examens met zich mee. Zowel aan de RUG als de K.U.Leuven worden in de eerste kandidatuur voor een aantal opleidingsonderdelen proefexamens voorzien. De commissie waardeert dit initiatief, maar maakt zich tegelijkertijd zorgen over de lage slaagcijfers op de proefexamens. Om een beter zicht te krijgen op de relatie tussen deelname aan en slaagcijfers op de proefexamens enerzijds en de slaagcijfers op het einde van de eerste kandidatuur anderzijds, raadt ze aan hieromtrent onderzoek op te zetten. Tijdens haar bezoeken stelde de visitatiecommissie vast dat voor alle opleidingen de examens van de kandidaturen gekenmerkt worden door een reproductiegericht karakter, terwijl de examens in de licenties meer gericht zijn op het toetsen van inzicht. De visitatiecommissie is, op basis van de inzage in een steekproef van de examenvragen die haar ter beschikking werden gesteld, van mening dat het niveau van de examens aan de K.U.Leuven en de VUB in het algemeen goed is. Ten aanzien van de RUG meent ze dat het niveau van de examens sterk varieert naargelang de opleidingsonderdelen. De docenten van de opleidingen Criminologische Wetenschappen zijn ertoe gehouden hun methode van examineren bij de aanvang van de lessen in het betreffende opleidingsonderdeel kenbaar te maken. De informatie met betrekking tot de evaluatie staat ook ter beschikking van de
03/2001
20
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
studenten in een gedetailleerde examenregeling die zij bij de start van het academiejaar krijgen. Aan de K.U.Leuven kunnen alle criminologiestudenten bij aanvang van het academiejaar een uitgebreide facultaire studiegids kopen, die over elk opleidingsonderdeel onder meer informatie geeft over de examenvorm. Uit de gesprekken met de criminologiestudenten van de K.U.Leuven leidt de visitatiecommissie af dat de organisatie en inhoud van examens weinig aanleiding geven tot grote problemen. Tijdens de gesprekken aan de RUG gaven de studenten naar de mening van de commissie de indruk onvoldoende op de hoogte te zijn van de criteria en wijze van beoordeling van de examens en van de globale beoordeling op het einde van een academiejaar. Teneinde dit probleem te voorkomen is de commissie er voorstander van om de beoogde doelstellingen per opleidingsonderdeel vooraan in de syllabi op te nemen, met het oog op het goed informeren van de studenten, ook over de verwachtingen naar de examens toe. Ten aanzien van de criminologieopleiding aan de VUB beveelt de commissie aan te reflecteren over een evenwichtige spreiding van de examens. Ook dringen de studenten van de gehele opleiding aan op meer duidelijkheid en een betere informatiedoorstroming met betrekking tot de organisatie van de examens. Aan de RUG en de K.U.Leuven wordt jaarlijks een ombudsdienst op universitair en facultair niveau aangeduid, die moeilijkheden in verband met de examenregeling opvangt en studenten tijdens de examenperiode bijstaat. De commissie heeft vastgesteld dat de ombudsdienst van de criminologieopleiding aan de K.U.Leuven voldoende bekend is bij de studenten en adequaat functioneert in samenhang met de sociale studentenvoorzieningen. De toegankelijkheid van de ombudsdienst wordt vergroot door iemand van het monitoraat met deze taak te belasten. Met betrekking tot de functie van de ombudsdienst op het niveau van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de RUG stelt de commissie zich vragen bij de organisatie van de ombudsfunctie en de bereikbaarheid van de ombudspersoon. De commissieleden dringen erop aan deze functie te versterken en beter bekend te maken aan de studenten. De VUB heeft een ombudsdienst op universitair niveau. Hierover heeft de commissie geen specifieke vaststellingen gedaan.
2.5. Vaardigheden van de studenten De commissie is zich ervan bewust dat de verantwoordelijken van de drie opleidingen Criminologische Wetenschappen begaan zijn met de taalvaardigheid van de studenten. De schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden van de studenten in de moedertaal zijn zowel voor de RUG, de K.U.Leuven en de VUB voldoende. De commissieleden benadrukken dat taalvaardigheid in vreemde talen een noodzaak is voor het vakgebied. De aandacht voor mondelinge en schriftelijke vaardigheden in het Engels en het Frans varieert naargelang de opleiding. De commissie staat positief ten aanzien van de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in vreemde talen aan de K.U.Leuven en de VUB en waardeert het verplichte karakter van de taalvakken. De commissie is van mening dat de aandacht voor het Engels en het Frans aan de RUG verscherpt kan worden. De visitatiecommissie heeft op basis van de inhoud van de drie programma’s vastgesteld dat aan de studenten goede mogelijkheden worden geboden om hun probleemoplossend vermogen te ontwikkelen. Dit komt vooral doorheen de eindverhandelingen aan bod. Tevens wordt het onafhankelijk en kritisch denken van de studenten goed gestimuleerd. Vooral aan de VUB is dit laatste tijdens het bezoek duidelijk tot uiting gekomen.
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
03/2001
De stage vormt met betrekking tot het stimuleren van de sociale vaardigheden van de studenten een cruciaal punt. De sociale vaardigheden van de criminologiestudenten aan de RUG en de VUB stemmen de commissie tot tevredenheid. De sociale vaardigheden van de studenten worden tijdens de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven naar de mening van de commissie in voldoende mate gestimuleerd. De criminologiestudenten geven in alle universiteiten blijk van zelfstandig leren en werken. Ook voor het aanleren van een attitude van levenslang leren worden aan de hand van de drie programma’s nuttige kansen aangeboden. De overgang van het secundair onderwijs naar de universiteit vormt evenwel een cruciaal punt en zou in alle opleidingen nauw(er) in het oog moeten gehouden worden. De programma’s bieden de studenten goede mogelijkheden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Met betrekking tot de opleiding aan de K.U.Leuven vraagt de commissie de nodige waakzaamheid in acht te nemen en de opleidingen gezien de ontwikkeling van de arbeidsmarkt doorgaans niet goed te voorzien is - niet te sterk op de arbeidsmarkt af te stemmen. Aan de opleiding Criminologische Wetenschappen van de VUB wordt naar de mening van de commissie in goede mate aandacht besteed aan het bijbrengen van computervaardigheden. Met betrekking tot de opleiding aan de RUG en de K.U.Leuven is de commissie van mening dat voldoende aandacht besteed wordt aan het bijbrengen van computervaardigheden. De introductie van een statistisch verwerkingsprogramma in het verplicht programmagedeelte van de RUG zal wellicht (nog) meer aandacht voor computervaardigheden met zich meebrengen.
3. Eindeverhandeling en stage De programma’s van de opleidingen Criminologische Wetenschappen omvatten zowel een eindverhandeling als een stage. Beiden worden voorbereid tijdens de eerste licentie en worden in de tweede licentie tot uitvoering gebracht.
3.1. Eindverhandeling In alle opleidingen wordt van de criminologiestudenten ten aanzien van de eindverhandeling een belangrijke mate van zelfstandigheid verwacht. De studenten bepalen het onderwerp van de licentiaatsverhandeling in alle opleidingen zelf en worden verondersteld individueel contact op te nemen met een verantwoordelijke om de inhoud en de structuur ervan af te bakenen. De promotor staat in voor de individuele begeleiding van de student. Van de student wordt verwacht dat hij zelfstandig werkt en op regelmatige basis contact opneemt met zijn/haar promotor om te rapporteren over zijn/haar vorderingen en/of problemen. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt voor alle opleidingen door de promotor en twee andere verslaggevers. Aan de RUG is het de student zelf die deze twee commissarissen voorstelt. Voor alle opleidingen geldt dat ter evaluatie van de licentiaatsverhandelingen een lijst van aandachtspunten of een beoordelingsformulier gebruikt wordt. Na het lezen van de verhandeling stellen de promotor en de correctoren aan de hand daarvan een evaluatieverslag op. Aan de K.U.Leuven en de VUB worden de eindverhandelingen tevens mondeling verdedigd.
03/2001
22
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
De visitatiecommissie heeft op basis van de steekproef van de licentiaatsverhandelingen aan de VUB een goede kwaliteit van de werkstukken vastgesteld en dit zowel qua theoretische als qua empirische onderbouwing. Het niveau van de eindverhandelingen aan de RUG en de K.U.Leuven acht de commissie over het algemeen voldoende. Voor beide opleidingen valt het op dat de empirische onderbouwing van de scripties vaak zwak is. Met betrekking tot de opleiding aan de RUG is de commissie tevens van mening dat de studenten meer gebruik zouden kunnen maken van buitenlandse literatuur. Tijdens de gesprekken met de studenten heeft de commissie vastgesteld dat de begeleiding van de licentiaatsverhandelingen aan de RUG sterk varieert van promotor tot promotor en aan de K.U.Leuven van afstudeerrichting tot afstudeerrichting. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de VUB vastgesteld dat de begeleiding van de eindverhandelingen voldoende is. De studenten dringen op dit vlak wel aan op beschikbaarheid van professoren en assistenten. Het relatieve gewicht van de scriptie acht de commissie binnen de drie opleidingen goed. Ten aanzien van de VUB raadt ze aan de voorziene verhouding tussen eindverhandeling en stage in de voorziene programmahervorming (2000-2001) te herbekijken, en dit in het voordeel van de verhandeling. De gehanteerde criteria en wijze van beoordeling van de licentiaatsverhandeling acht de commissie goed wat de opleidingen aan de VUB betreft en voldoende wat de opleidingen aan de RUG en de K.U.Leuven betreft.
3.2. Stage De commissie is van mening dat de invoering van de stage een interessante dimensie toevoegt aan de opleidingen. Ze staat positief ten aanzien van het niveau van de stages in alle instellingen en acht het relatieve gewicht van de stage binnen de opleiding goed aan de VUB en voldoende aan de RUG en de K.U.Leuven. Ze waardeert dat aan de VUB en de K.U.Leuven voor studenten werkzaam in een criminologisch relevante werkplaats ook de mogelijkheid van een stagevervangende opdracht is voorzien. Reeds in de eerste licentie worden de studenten geïnformeerd over de stage. Dit gebeurt aan alle opleidingen aan de hand van een stagebrochure. Tevens worden de studenten uitgenodigd voor een collectieve informatiesessie. Aan de K.U.Leuven wordt er voor de criminologiestudenten voorafgaand aan de stage begeleiding voorzien aan de hand van werkcolleges. De stage kan in alle opleidingen al dan niet gelinkt worden aan het onderwerp van de eindverhandeling. De organisatie van de stage gebeurt aan de verschillende instellingen op uiteenlopende wijzen. Afhankelijk van de instelling wordt aan de studenten in meerdere of in mindere mate verantwoordelijkheid gegeven in het kiezen van een stageplaats en is de inhoudelijke voorbereiding van de stage meer een aangelegenheid tussen de universiteit, de student en de stageplaats of de student en de stageplaats. Voor meer gedetailleerde informatie hierover wordt verwezen naar de deelrapporten. De commissie is zeer tevreden over de begeleiding van de stage voor de criminologiestudenten aan de VUB. Wat de begeleiding van de stage aan de RUG betreft, varieert deze naar de mening van de commissie (te) veel van student tot student. Dat in sommige gevallen de begeleiding zelfs nagenoeg onbestaande is, is voor de commissieleden onaanvaardbaar. De commissie heeft tevens vragen bij de rol van stagemeesters op de werkplek. Met betrekking tot de opleiding aan de K.U.Leuven heeft de commissie vastgesteld dat de begeleiding van de stage sterk verschilt van
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
03/2001
afstudeerrichting tot afstudeerrichting. De visitatiecommissie meent evenwel dat de recent tot stand gekomen richtlijnen wellicht tot een betere afstemming zullen leiden. Het evaluatieproces van de stage leidt bij de commissie tot tevredenheid wat de opleiding aan de VUB betreft. De procedure van beoordeling van de stage aan de RUG en de K.U.Leuven achten de commissieleden voldoende. In de drie opleidingen zijn de studenten ertoe gehouden na afloop van de stage een stageverslag in te dienen. Dit wordt gewoonlijk gevolgd door een afsluitend gesprek met de stageverantwoordelijke van de opleiding. De commissie is van mening dat - vooral wat de VUB betreft - gezien de eisen die gesteld worden aan de verslaggeving, er uitdrukkelijk gewaakt dient te worden over een te hoge studielast in de tweede licentie.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Aantal studenten De drie instellingen worden wat de periode 1989-19902 t.e.m. 1998-1999 betreft gekenmerkt door een haast explosieve stijging van het aantal studenten in de kandidatuurjaren. Het meest opvallend gebeurt dit aan de RUG. De omvang van de studenteninstroom in de eerste kandidatuur aan de RUG is naar de mening van de commissie groot, zo niet te groot. De stijging van de studentenaantallen over dezelfde periode is in alle criminologieopleidingen eerder continu stijgend wat de licentiejaren betreft. De commissie maakt zich de bedenking dat één van de redenen van de grote studenteninstroom zou kunnen zijn dat de opleiding te kampen heeft met een mogelijk imago-probleem in de samenleving. Studenten blijken een verkeerd beeld te hebben van wat de opleiding inhoudt. Zo gebeurt het nog te vaak dat de opleiding Criminologische Wetenschappen als één van de gemakkelijke opleidingen aan de universiteit wordt beschouwd. De instroom van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de VUB wordt opvallend gekenmerkt door een groot aantal studenten met een vooropleiding in het hoger onderwijs. Het lopend onderzoek naar drop-out van de studenten zal de opleiding meer inzicht moeten verschaffen over het profiel van risico-studenten in de eerste kandidatuur. De commissie hoopt dat hieraan de noodzakelijke beleidsconclusies zullen worden verbonden. De commissie is van mening dat het totaal aantal studenten aan de criminologieopleiding van de RUG en de VUB onevenredig is met het huidig aantal bekleedbare functies in respectievelijk de Vakgroep Strafrecht en Criminologie en de Vakgroep Criminologie. Het totaal aantal studenten in de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven is, gezien de omkadering, naar de mening van de commissie, hanteerbaar. De verhouding tussen het aandeel vrouwelijke en mannelijke studenten in de groep instromende studenten (in de eerste kandidatuur en de kandidatuur met verkorting van studieduur) aan de RUG en de VUB is evenwichtig bevonden. De opleiding aan de K.U.Leuven kent overwegend een vrouwelijke instroom.
2.
03/2001
24
Wat de VUB betreft is dit voor de eerste kandidatuur het academiejaar 1992-1993.
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
4.2. Slaagcijfers De slaagcijfers van de opleidingen zijn overwegend zeer laag in de eerste kandidatuur, voldoende tot goed in de tweede kandidatuur en de eerste licentie, en worden gekenmerkt door een lichte terugval in de tweede licentie.3 De commissie is zich ervan bewust dat de kwaliteit en kwantiteit van de instroom van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven en de RUG zijn sporen nalaat in de slaagcijfers. De commissie waardeert de inspanningen die beide opleidingen leveren om aan deze problematiek tegemoet te komen.
4.3. Studieduur De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur van de studenten wat de drie opleidingen betreft in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De overeenstemming tussen de begrote studieomvang en de reële studietijd acht de commissie wat de opleiding aan de K.U.Leuven betreft goed en betreffende de opleidingen aan de RUG en de VUB voldoende. De commissie is van mening dat er in de opleiding aan de K.U.Leuven in het verleden duidelijk aan gewerkt is om de studiedraagkracht en studielast op elkaar af te stemmen. De commissie waardeert de plannen die bestaan aan de VUB om in de nabije toekomst een empirische meting van de studietijd op te zetten. De proportie zelfstudie/contacturen acht de commissie goed wat de criminologieopleiding aan de VUB betreft. De commissie meent dat het streven naar meer zelfstudie in het kader van innovatie van het onderwijsgebeuren een goede zaak is. Ze waarschuwt om de werkzaamheden voor de docenten in dit verband niet te onderschatten. De proportie zelfstudie/contacturen vindt de commissie voor de opleidingen Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven en de RUG voldoende. Wat de RUG betreft zouden de contacturen evenwel kunnen worden verhoogd in het kader van extra-begeleiding van kandidatuurstudenten en is voor werkende studenten een betere afstemming van de contacturen op de werkuren wenselijk. Tijdens het bezoek aan de K.U.Leuven is gebleken dat de verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren globaal genomen goed is. Via onderling overleg zou wel nog beter kunnen gewaakt worden over de spreiding van de studielast over de twee semesters in de tweede kandidatuur en tussen de twee licenties. Aan de VUB is de verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren Criminologische Wetenschappen over het algemeen voldoende. Een optimalisering van de
3.
De gemiddelde slaagpercentages voor de tweede kandidatuur en de licentiejaren werden berekend over de periode van 1987-1988 t.e.m. 1997-1998. De gegevens van het academiejaar 1990-1991 van de VUB zijn niet beschikbaar in de VL.I.R.-databank.
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
03/2001
spreiding van de studielast over de licenties lijkt eveneens wenselijk. De verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren zou wat de RUG betreft kunnen verbeterd worden door een evenwichtigere spreiding van de studielast over de kandidaturen en de licenties na te streven.
5.2. Studievoorlichting De commissie heeft vastgesteld dat er aan elk van de bezochte universiteiten een ruim informatieaanbod naar potentiële studenten bestaat. De moeilijkheidsgraad van de opleiding wordt evenwel door velen onderschat. De vraag kan gesteld worden of nieuwe studenten zich wel voldoende verdiepen in het programma, dat een criminologieopleiding te bieden heeft.
5.3. Studiebegeleiding De studiebegeleiding wordt in de drie bezochte opleidingen op uiteenlopende manieren tot uitvoering gebracht. Wat de RUG betreft staat voor de eerste kandidatuur wekelijks gedurende anderhalf uur een lid van het assisterend academisch personeel ter beschikking van de studenten. Aan de K.U.Leuven is het monitoraat belast met de begeleiding van de eerstejaarstudenten. Wat de VUB betreft zijn voor het contacteren van docenten, assistenten en vorsers spreekuren voorzien. Aan de criminologieopleidingen van de RUG en de K.U.Leuven worden in de eerste kandidatuur tevens een aantal proefexamens georganiseerd. Studenten die zich inschrijven aan de RUG kunnen verder op vrijwillige basis deelnemen aan methodische lessen over de examens. Een gelijkaardig initiatief bestaat ook aan de VUB (op het niveau van de universiteit), waar dergelijke lessen meer specifiek gericht zijn op studiemethoden. De commissie waardeert de grote inspanningen op het terrein van studiebegeleiding aan de K.U.Leuven, met name in de eerste kandidatuur. Zij meent evenwel dat er weinig zicht is op de effectiviteit en de mogelijke meerwaarde van het monitoraat ten aanzien van de slaagkansen van de eerste kandidatuurstudenten. Gezien de belangrijke investeringen, is verder onderzoek op dit terrein een noodzaak. Ten aanzien van de RUG spreekt de commissie de hoop uit dat onderzoek naar de studieloopbaan van de studenten Criminologische Wetenschappen zal uitmonden in het uitbouwen van een structureel aanbod van algemene en vakspecifieke studiebegeleiding, met bijzondere aandacht voor de eerste kandidatuurstudenten. Het aanbod van studiebegeleiding aan de criminologieopleiding van de VUB is, hoewel hoofdzakelijk informeel, voldoende bevonden. De visitatiecommissie spreekt haar waardering uit ten aanzien van het zelfstudiecentrum dat aan deze universiteit vanaf het academiejaar 1999-2000 in het voordeel van de criminologieopleiding zal uitgebouwd worden. Daarnaast raadt de commissie aan de toegankelijkheid van het zelfstudiecentrum voor werkstudenten te verbeteren en een onderzoek naar de mogelijke meerwaarde van het centrum ten aanzien van de slaagkansen van de criminologiestudenten uit te voeren. De studiegids werd voor alle opleidingen adequaat bevonden. Tijdens de gesprekken met de studenten van de VUB kwam tot uiting dat ze zowel explicieter als vollediger dienen geïnformeerd te worden over de inhoud van de vele keuzevakken.
03/2001
26
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
6. Faciliteiten Tijdens de visitatie bracht de commissie een bezoek aan de onderwijsruimten. Deze worden aan de VUB goed, aan de K.U.Leuven voldoende en aan de RUG onvoldoende bevonden. Aan de RUG is, gezien het groot aantal studenten, vooral een tekort aan ruimtes vastgesteld. De leslokalen zijn evenwel voldoende uitgerust met didactisch materiaal. De commissie waardeert het dat er aan de K.U.Leuven plannen bestaan om de enigszins verouderde lokalen te renoveren en optimaal met didactisch ondersteunende apparatuur uit te rusten. Verder hebben de commissieleden ook aan de VUB de nood aan meer didactisch materiaal vastgesteld. Zowel de behuizing van de bibliotheek, als het aanbod van boeken, tijdschriften en videomateriaal zijn aan de opleiding van de K.U.Leuven heel goed bevonden. De commissie staat eveneens positief ten aanzien van de toegankelijkheid en uitleenmogelijkheden van het boekenbestand. De huidige bibliotheekvoorzieningen van de Criminologische Wetenschappen aan de RUG en de VUB zijn volgens de commissie aan heroverwegingen toe. Aan de RUG is het vooral de behuizing die te wensen overlaat. Wat de VUB betreft, zou de seminariebibliotheek aan toegankelijkheid winnen indien ze materieel samengevoegd werd. Verder is de omvang van het aanbod van boeken en tijdschriften beperkt. De computerinfrastructuur is meestal goed bevonden, maar staat in geen enkele van de bezochte universiteiten wezenlijk in verhouding tot het totaal aantal studenten van de faculteit. Wat de RUG betreft zouden ook de toegangsuren kunnen worden verbeterd.
7. De afgestudeerden Het niveau van de afgestudeerden in de Criminologische Wetenschappen aan de RUG en de VUB leidt bij de commissie tot tevredenheid. De visitatiecommissie meent dat het niveau van de afgestudeerden aan de K.U.Leuven - hoewel het varieert naargelang de afstudeerrichting - globaal genomen voldoende is. Alle drie de opleidingen onderhouden contacten met hun afgestudeerden via een alumnivereniging. De contacten die op dergelijke wijze tot stand komen acht de commissie aan de K.U.Leuven en de VUB goed en aan de RUG voldoende. Het onderzoek over de verdere loopbaan van afgestudeerden, dat aan de K.U.Leuven op regelmatige basis uitgevoerd wordt, verdient naar de mening van de commissie waardering.
8. Personeel Niettegenstaande de inspanningen geleverd zowel aan de RUG als aan de VUB blijft de student/ stafratio een punt van zorg. De commissie spreekt de hoop uit dat de omkadering van het zelfstandig academisch personeel in beide criminologieopleidingen in de toekomst versterkt wordt. De omvang van de omkadering van het zelfstandig academisch personeel staat naar de mening van de commissie wat de K.U.Leuven betreft in goede verhouding tot het aantal studenten in de opleiding Criminologische Wetenschappen.
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
03/2001
Ten aanzien van het assisterend academisch personeel meent de commissie dat het aantal assistentschappen aan de VUB en de RUG goed is en aan de K.U.Leuven zou mogen worden uitgebreid. Gezien het belang van het afleveren van doctoraten, drukt de commissie de hoop uit dat de aan de RUG heersende quasi structurele onmogelijkheid om aan een doctoraat te werken in de nabije toekomst zal afnemen. De commissie dringt er ook op aan om de promotiekansen en onderzoeksopdrachten van het assisterend academisch personeel zowel aan de criminologieopleidingen van de K.U.Leuven als van de VUB in de gehele loopbaan te bewaken. Met betrekking tot het zelfstandig academisch personeel is naar de mening van de visitatiecommissie sprake van een evenwichtige onderwijsbelasting aan de K.U.Leuven en van een hoge onderwijsbelasting aan de RUG en de VUB. Voor het assisterend academisch personeel ligt de onderwijsbelasting hoog aan de RUG en de K.U.Leuven. De onderwijsbelasting van het assisterend academisch personeel acht de commissie aan de VUB, gezien de omstandigheden, redelijk. De waaier van specialisaties binnen de staf is naar de mening van de commissie goed in alle opleidingen Criminologische Wetenschappen. De commissie stelt dat vrouwen tot nu toe niet vertegenwoordigd zijn onder het zelfstandig academisch personeel in de Vakgroep Strafrecht en Criminologie van de RUG en onvoldoende in de criminologieopleiding van de K.U.Leuven. Het aandeel vrouwen is op het niveau van het assisterend personeel voor beide instellingen voldoende bevonden door de commissie. Verder stelt ze dat de verhouding mannen-vrouwen in de staf van de criminologieopleiding van de VUB zeer evenwichtig is. De opleiding wordt gekenmerkt door een vrouwvriendelijk klimaat. In zowel de RUG, de K.U.Leuven als de VUB wordt op het niveau van de universiteit een docentenopleiding georganiseerd. De commissie is van mening dat hiervan aan de RUG en de VUB door de docenten in de bezochte opleidingen nog te weinig gebruik wordt gemaakt. Met betrekking tot de criminologieopleiding aan de K.U.Leuven heeft de commissie voldoende belangstelling vanwege het personeel voor de onderwijsprofessionalisering vastgesteld. De commissie heeft de indruk dat in de drie opleidingen in toenemende mate rekening wordt gehouden met de deelname aan activiteiten voor onderwijskundige scholing en met de resultaten van de onderwijsevaluaties. De impact van didactische kwaliteiten bij aanstelling en bevordering wordt door de commissie aan de RUG en de VUB voldoende en aan de K.U.Leuven goed geacht.
9. Internationalisering De commissie waardeert de jarenlange inspanningen van de docenten aan de RUG en de K.U.Leuven om een internationale dimensie aan hun criminologieopleidingen te geven. Naar de mening van de commissie worden de internationale contacten van het zelfstandig academisch personeel, zij het direct of indirect, aan de RUG voldoende en aan de K.U.Leuven goed teruggekoppeld naar het onderwijs. Naar de mening van de commissie zijn de internationale contacten van het zelfstandig academisch personeel en het wetenschappelijk personeel aan de VUB in de opleiding nog te beperkt van aard. De commissie meent dat er naar wegen moet gezocht worden om de internationale contacten uit te breiden zodat deze meer kunnen teruggekoppeld worden naar het onderwijs. De eigenlijke uitwisseling van studenten vindt enkel plaats in de tweede licentie. De opleidingen beschikken hiervoor elk over hun eigen netwerken.
03/2001
28
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
De organisatie van internationale uitwisseling van criminologiestudenten aan de RUG en de K.U.Leuven wordt door de commissie als voldoende beschouwd. De commissie is wel van mening dat de internationale initiatieven wellicht verder kunnen worden uitgebreid naar andere domeinen. Zij hoopt dat het initiatief van de Masteropleiding aan geen van beide universiteiten een afbreuk zal doen aan de internationale dimensie tijdens de tweede cyclus van de opleiding Criminologische Wetenschappen. De commissie spreekt tevens de hoop uit dat de internationale uitwisseling van studenten, die nu aan de VUB een (te) beperkt karakter heeft, zal worden uitgebreid. Wellicht kan ook hier de Vakgroep Criminologie nieuwe bilaterale contacten nastreven die meer mogelijkheden bieden. De effectieve deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s acht de commissie momenteel aan alle bezochte opleidingen voor verbetering vatbaar. Vooral een betere informatievoorziening en meer actieve aanmoediging van de studenten zijn hier naar de mening van de commissieleden aangewezen. De commissie begrijpt evenwel dat het moeilijk blijft voor de studenten om een academiejaar met een buitenlands verblijf te combineren, enerzijds omwille van het zware programma in de tweede licentie en anderzijds door het gebrek aan gelijkaardige opleidingen in het buitenland.
10. Kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudies van de RUG en de VUB in zeer ruime mate informatief zijn. Het zelfkritisch gehalte van de rapporten stemt de commissie tot grote tevredenheid. De sterkte-zwakte analyses getuigen naar de mening van de commissie van een eerlijke weergave van de opleidingen, terwijl de suggesties die door de opleidingen zelf werden gemaakt ook getuigen van realiteitszin. De commissie is van oordeel dat de zelfstudie van de criminologieopleiding aan de K.U.Leuven in voldoende mate informatief en analytisch van aard is. Het werkstuk weerspiegelt de veelzijdigheid van de interne organisatie, maar de commissie is van mening dat het zelfkritisch gehalte evenwel op enkele punten zou kunnen worden aangescherpt.
10.2. De interne kwaliteitszorg Op het gebied van interne kwaliteitscontrole en -bewaking worden aan alle bezochte universiteiten zowel op het niveau van de vakgroep, de faculteit als dat van de universiteit inspanningen geleverd om te komen tot een gestructureerde evaluatie van het onderwijs. Deze initiatieven kunnen zowel van tijdelijke als van permanente aard zijn. De commissie heeft in het algemeen in alle bezochte criminologieopleidingen een goed systeem van interne kwaliteitszorg vastgesteld. Wat de opleiding aan de K.U.Leuven betreft, waardeert ze vooral de recente oprichting van het Bureau POC. Via hun vertegenwoordiging in de verschillende commissies en raden worden de studenten in de gelegenheid gesteld om te participeren aan besluitvorming en onderwijsvernieuwing. De democratische samenstelling van de commissies laat, vooral aan de K.U.Leuven en de VUB, binnen de Criminologische Wetenschappen organisatorisch toe dat studenten op volwaardige wijze aan de vergaderingen van de commissies deelnemen. De commissieleden achten de betrokkenheid van de
DE OPLEIDINGEN CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
29
03/2001
criminologiestudenten aan de VUB bij de besluitvorming op alle niveaus goed. Met betrekking tot de studentenvertegenwoordiging in de opleiding Criminologische Wetenschappen stelt de commissie zich vragen op het niveau van de opleiding (de RUG) en op facultair niveau (de K.U.Leuven). De procedures voor curriculumherziening en -innovatie, die door de opleidingen gehanteerd worden, acht de commissie goed. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de procedure voor onderwijsevaluatie aan zowel de RUG, de K.U.Leuven als de VUB. Ze acht dat de rondetafelgesprekken die per studiejaar aan de RUG georganiseerd worden een noodzakelijke aanvulling zijn op de kwantitatieve bevraging van de criminologiestudenten. De visitatiecommissie heeft begrip voor de organisatorische moeilijkheden die in het verleden aan de opleiding Criminologische Wetenschappen van de VUB bij het verzamelen van de enquêtes zijn opgetreden.
03/2001
30
HET REFERENTIEKADER
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
31
03/2001
03/2001
32
Universiteit Gent De opleiding Criminologische Wetenschappen binnen de Faculteit Rechtsgeleerdheid
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen Volgens de informatie in de zelfstudie heeft de opleiding Criminologische Wetenschappen tot doel criminologen af te leveren die, vertrekkende vanuit een multidisciplinair sociaal-wetenschappelijk inzicht, theoretische kennis en gewapend met methodologische vaardigheden, in een verscheidenheid van beroepssituaties sociaal-wetenschappelijke vraagstukken omtrent criminaliteit en de controle erop kunnen behandelen. Deze doelstelling impliceert, eveneens volgens de zelfstudie, dat afgestudeerden Criminologische Wetenschappen (a) een grondige kennis hebben van en inzicht hebben in de traditionele invalshoeken van de criminologische studie; (b) een grondige kennis hebben van en inzicht hebben in de specifiek criminologische opleidingsonderdelen; (c) kennis hebben van en inzicht hebben in een aantal aandachtspunten binnen het crimineel beleid; (d) een grondige en doorgedreven kennis hebben van en inzicht hebben in een aantal specialismen van de criminologie. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de manier waarop de doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie geschreven zijn: ze zijn helder en duidelijk geformuleerd. Ze waardeert tevens de brede multidisciplinaire invalshoek die in de doelstellingen naar voren komt. De geformuleerde doelstellingen zijn naar de mening van de commissie over het algemeen, in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, te bereiken. Ze typeren de opleiding als een universitaire opleiding, waardoor de opleiding Criminologische Wetenschappen zich duidelijk onderscheidt van een beroepsopleiding. De doelstellingen worden tevens adequaat vertaald naar het programma. Het valt evenwel op dat de eindtermen eerder geënt zijn op het bestaande programma, dan omgekeerd. De doelstellingen voldoen in goede mate aan de eisen die de visitatiecommissie ten aanzien van de opleiding Criminologische Wetenschappen vooropstelt. Wel zou de opleiding meer aandacht kunnen besteden aan nieuwe tendensen in de criminologische wetenschappen. De bekendheid van de doelstellingen bij de studenten is voldoende bevonden. De commissie is er evenwel voorstander van om de doelstellingen per opleidingsonderdeel vooraan in de syllabi op te nemen. Zij acht het van belang dat, met het oog op het verwerken van de leerinhouden en de
UNIVERSITEIT GENT
33
03/2001
voorbereiding op de examens, de studenten goed zouden weten wat de doelstellingen van de opleidingsonderdelen zijn. Ondanks het feit dat de studenten geraadpleegd werden bij het samenstellen van de zelfstudie, stelt de commissie met spijt vast dat een meerderheid van de studenten die op de gesprekken aanwezig was, het zelfstudierapport niet had gelezen. De commissie hoopt dat de beoogde finaliteiten van de opleiding, zoals deze in het zelfstudierapport omschreven worden, op een even duidelijke manier aan de studenten worden overgemaakt.
2. Het Programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Criminologische Wetenschappen bestaat uit een eerste cyclus, de kandidaturen, en een tweede cyclus, de licenties, die elk twee jaar in beslag nemen. De houders van een in een exhaustieve lijst opgenomen diploma’s of brevetten worden toegelaten tot de opleiding met verkorting van studieduur. De mogelijkheid bestaat eveneens om als houder van een bepaald kandidatuurdiploma rechtstreeks in de eerste licentie van de opleiding Criminologische Wetenschappen in te stromen. De houders van bepaalde licentiediploma’s kunnen tevens, indien voldaan wordt aan de nodige voorwaarden, de licenties Criminologische Wetenschappen met verkorting van studieduur volgen. De twee kandidatuurjaren, zo staat in de zelfstudie omschreven, beogen een brede maatschappelijke vorming, een initiatie in belangrijke wetenschappelijke disciplines, de ontwikkeling van zin voor kritiek en een kennismaking met methodologische inleidingen. Hetzelfde kan gezegd worden van de kandidaturen met verkorting van studieduur, waarvan het programma een selectie van opleidingsonderdelen uit de kandidaturen Criminologische Wetenschappen is. De licenties zijn vakgespecialiseerd. Het programma bestaat op de eerste plaats uit verplichte specifiek criminologische opleidingsonderdelen. Daarnaast kiezen de studenten in de eerste licentie twee opleidingsonderdelen en in de tweede licentie één opleidingsonderdeel naar keuze. Deze opleidingsonderdelen laten de student toe zich naar eigen wens te specialiseren. In de tweede licentie is verder een stage voorzien en dient de scriptie te worden voltooid. Het huidige programma geldt ter vervanging van het programma dat tot 1992 in de opleiding van kracht was. Er is sprake van een ruim programma, dat toch voldoende aantrekkingskracht heeft voor de studenten. De commissie is van mening dat een meer graduele opbouw van het programma noodzakelijk is. Dit is enerzijds vooral het geval voor de criminologische vakken, die in de kandidaturen (inclusief met verkorting van studieduur) uitgebreider aan bod zouden moeten komen, en anderzijds voor methodologische en statistische vakken, die vanaf de eerste kandidatuur in het programma aan bod zouden moeten komen en gradueel doorheen de 4 jaren zouden moeten worden uitgebouwd. De huidige minimale aanwezigheid van criminologisch geënte opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur houdt naar de mening van de visitatiecommissie het risico in dat de studenten te weinig in contact komen met criminologie en worden beoordeeld op een programma dat in de meerderheid niet criminologisch is georiënteerd. Het onvoldoende opbouwen van de opleidingsonderdelen met betrekking tot methodologie en statistiek houdt het risico in dat de studenten onvoldoende wetenschappelijke kennis en vaardigheden mee zouden krijgen. Dit werd
03/2001
34
UNIVERSITEIT GENT
reeds vooraf in de zelfstudie opgemerkt. De commissie verwacht en drukt de hoop uit dat dit in de toekomst zal worden verbeterd. Met betrekking tot het opleidingsonderdeel “Encyclopedie van de Criminologische Wetenschappen” meent de commissie dat het reeds in de kandidaturen zou moeten worden aangeboden, temeer omdat dit een inleidend vak is dat studenten op de verschillende kennisbronnen wijst. Het voorstel in de zelfstudie om het van de eerste licentie naar één van de kandidatuurjaren (inclusief het programma met verkorting van studieduur) te verschuiven, wordt door de commissieleden gesteund. De commissie is van mening dat het aantal keuzemogelijkheden van de studenten beperkt is. De aangeboden keuzeopleidingsonderdelen zijn evenwel relevant in functie van de arbeidsmarkt en de algemene ontwikkeling van de studenten. Het opleidingsonderdeel “Psychologische modellen voor norm-overschrijdend gedrag” zou in plaats van een keuzevak een verplicht opleidingsonderdeel moeten worden. Verder is de coherentie van het programma goed.
2.2. Inhoud van het programma In het algemeen heeft de commissie een vakkenpakket aangetroffen van een goed niveau, dat leidt tot een waardevol diploma Criminologische Wetenschappen. Wil de opleiding een toonaangevende Europese universiteit blijven, dan zal het haar opleiding echter wel inhoudelijk moeten moderniseren. Dat aan de actualiteit van de opleidingsonderdelen dient gewerkt, is de docenten evenwel bekend. De commissie stelt dat het accent van het programma hoofdzakelijk en daardoor te sterk ligt op de kritische criminologie. Dit acht ze een waardevolle benadering, mits ze voor de studenten aangevuld wordt met andere en meer actuele theoretische en empirische onderzoeksbenaderingen in de Criminologische Wetenschappen. De commissieleden waarderen dat het aantal contacturen van de specifiek criminologisch georiënteerde opleidingsonderdelen uit de kandidaturen zou uitgebreid worden van 45 naar 60 uren. Verder geeft de commissie in overweging om door middel van overleg overlappingen tussen opleidingsonderdelen weg te werken. Dit zou reeds in de vooropgestelde programmahervorming voor het academiejaar 2001-2002 gerealiseerd kunnen worden. De commissie steunt het voorstel om het statistiekgedeelte van het opleidingsonderdeel “Methodologie en statistiek in de sociale wetenschappen” meer uit te bouwen en het methodologische luik van dit opleidingsonderdeel, mits een uitbreiding van het opleidingsonderdeel “Criminologische methoden en technieken”, naar het programma van de eerste licentie te verschuiven. Dit zou de licentiestudenten bovendien met de nodige methodologische kennis moeten uitrusten om het keuzevak “Multivariate analyse” met succes te kunnen volgen. Naast een toenemende aandacht voor methodologie en statistiek geven de commissieleden in overweging om aan de studenten inhoudelijk meer gevarieerde onderzoeksmethodes en statistische toetsingsmethodes aan te bieden. De commissie merkt op dat in het huidige programma in het opleidingsonderdeel “Criminologische methoden en technieken” de aandacht ontbreekt voor persoonlijkheidsonderzoek. Verder betreurt de commissie dat onderzoeksmethoden die ontwikkeld werden voor victimologisch en evaluatieonderzoek in de opleiding nauwelijks aan bod komen. Een inleiding tot een statistisch verwerkingsprogramma zoals SPSS zou bovendien tot één van de
UNIVERSITEIT GENT
35
03/2001
opleidingsonderdelen moeten behoren. In het algemeen zou de nadruk erop moeten gelegd worden dat methodologie en statistiek bijdragen tot het bestuderen van de criminologie. Door beiden toe te passen op de criminologie zouden de studenten tevens beter kunnen worden gemotiveerd. De commissie deelt de mening niet van de organisatoren van de opleiding dat een opleidingsonderdeel ‘Victimologie’ niet op het programma hoort. Hoewel victimologie in verschillende opleidingsonderdelen aan bod komt, is de commissie toch van mening dat er op een meer gestructureerde manier aandacht zou moeten worden aan besteed. Dit zou met name in de eerste licentie een plaats kunnen gegeven worden. De commissie is zich ervan bewust dat in de kandidaturen de criminologiestudenten verplicht worden veel opleidingsonderdelen met andere studenten te volgen, waarbij de criminologen een minderheid vormen en waardoor de criminologische dimensie in de cursussen soms te wensen overlaat. Dit is haast onvermijdelijk en gaat samen met het multidisciplinaire karakter dat inherent is aan de opleiding. Toch zou moeten gezocht worden naar wegen om op regelmatige basis de opleidingsonderdelen in samenwerking met de studenten terug te koppelen naar de Criminologische Wetenschappen. Dit is met name het geval voor het het opleidingsonderdeel “Logica”. De commissie meent dat er een goede terugkoppeling is van onderzoek naar het onderwijs.
2.3. Gebruikte werkvormen De grote groepen noodzaken in de kandidaturen vaak ex-cathedra onderwijs. Het overaanbod aan hoorcolleges zou naar het oordeel van de commissie geleidelijk aan meer ruimte moeten maken voor activerende werkvormen. Tijdens de licenties is er meer aanleiding tot oefeningen, seminaries en meer interactieve werkvormen. Het zou een meerwaarde zijn deze meer innovatieve technieken tevens in de kandidaturen te introduceren. De commissie raadt aan om in het kader van het methodologie-onderwijs meer bestaand studiemateriaal te raadplegen. Voorbeeld zou kunnen genomen worden aan de Amerikaanse handboeken, die sterk gericht zijn op duidelijkheid, helderheid en studeerbaarheid.
2.4. Examinering Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt in de kandidaturen en de eerste licentie een jaarsysteem gehanteerd. In de tweede licentie wordt gebruik gemaakt van een semestersysteem. Het is slechts voor de opleidingsonderdelen waar oefeningen voorzien zijn dat van een meer permanente evaluatie sprake is. De zelfstudie vermeldt eveneens dat de docenten ertoe gehouden zijn hun methode van examineren bij de aanvang van de lessen in het opleidingsonderdeel kenbaar te maken. De informatie met betrekking tot de evaluatie staat ook ter beschikking van de studenten in de informatiebrochure die zij in het begin van het academiejaar krijgen. Afhankelijk van het opleidingsonderdeel, vinden de examens schriftelijk en/of mondeling plaats. Tijdens haar bezoek stelde de visitatiecommissie vast dat het niveau van de examens sterk varieert naargelang de opleidingsonderdelen. De commissie meent dat, wat de examens in de kandidaturen betreft, de nadruk voornamelijk op reproductie ligt. In de licenties wordt tijdens de examens meer op inzichten geëxamineerd en worden, dankzij het gebruik van gevarieerde werkvormen, ook de vaardigheden van de studenten, zoals kritische zin en zelfwerkzaamheid, gestimuleerd.
03/2001
36
UNIVERSITEIT GENT
In de eerste kandidatuur is er voor de opleidingsonderdelen “Criminologie”, “Sociologie” en “Politieke en sociale ontwikkeling van België” een proefexamen voorzien. De commissie waardeert dit initiatief, maar maakt zich zorgen over de lage slaagcijfers op de proefexamens. Om een beter zicht te krijgen op de relatie tussen deelname aan en slaagcijfers op het proefexamen enerzijds en de slaagcijfers op het einde van de eerste kandidatuur anderzijds, raadt ze aan hieromtrent een onderzoek op te zetten. Tijdens de gesprekken gaven de studenten de indruk onvoldoende op de hoogte te zijn van de criteria en wijze van beoordeling tijdens de examens en bij de globale beoordeling op het einde van het academiejaar. Zoals reeds hoger vermeldt, is de commissie er voorstander van om de doelstellingen per opleidingsonderdeel vooraan in de syllabi op te nemen, teneinde de studenten goed te informeren, ook over de verwachtingen naar het examen toe. Jaarlijks wordt in de Faculteitsraad door de studentenvertegenwoordigers een ombudspersoon aangeduid. Samen met de voorzitter van de Examencommissie waakt deze persoon over de naleving van het onderwijs- en examenreglement. De commissie stelt zich vragen bij de organisatie van de ombudsfunctie en de bereikbaarheid van de ombudspersoon.
2.5. Vaardigheden van de studenten De commissie is zich ervan bewust dat de verantwoordelijken van de opleiding Criminologische Wetenschappen begaan zijn met de taalvaardigheid van de studenten. De schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden van de studenten in de moedertaal zijn voldoende. De aandacht voor mondelinge en schriftelijke vaardigheden in het Engels en het Frans kan naar de mening van de commissie nog verscherpt worden. Taalvaardigheid in vreemde talen is een noodzaak voor het vakgebied. Zoals de docenten zelf aangeven, zou een mogelijk akkoord met het Talencentrum om een specifiek aanbod te creëren naar criminologen toe hiervoor een oplossing kunnen zijn. De commissie stelt voor niet alleen de studenten de kans te geven vrijwillig in het Talencentrum aan een gereduceerde prijs les te laten volgen, maar ook uitdrukkelijk minstens in het programma van de kandidaturen de talen Frans en/of Engels verplicht te stellen en inhoudelijk op criminologische themata te betrekken. Bovendien zouden meer buitenlandse boeken in de literatuurlijst van de studenten mogen opgenomen worden. Het programma biedt naar de mening van de commissie aan de studenten goede mogelijkheden om hun probleemoplossend vermogen te ontwikkelen. Dit komt vooral doorheen papers en de scriptie aan bod. Tevens wordt het onafhankelijk en kritisch denken van de studenten, alsmede hun sociale vaardigheden goed gestimuleerd. De studenten geven blijk van zelfstandig leren en werken. De overgang van het secundair onderwijs naar de universiteit vormt evenwel een cruciaal punt en zou beter begeleid moeten worden. Het programma biedt de studenten goede mogelijkheden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Ook het aanleren van een attitude van levenslang leren wordt goed ondersteund. Er wordt naar de mening van de commissie voldoende aandacht besteed aan het bijbrengen van computervaardigheden. Conform wat gezegd werd in paragraaf 2.2. zal, indien een statistisch verwerkingsprogramma zoals SPSS geïntroduceerd wordt, (nog) meer aandacht nodig zijn voor computervaardigheden.
UNIVERSITEIT GENT
37
03/2001
3. Scriptie en stage Het programma van de opleiding Criminologische Wetenschappen omvat zowel een scriptie als een stage. Beiden worden voorbereid tijdens de eerste licentie en worden in de tweede licentie tot uitvoering gebracht.
3.1. Scriptie In de zelfstudie wordt de licentiaatsverhandeling omschreven als een leermoment dat de student de gelegenheid geeft om (nieuwe) vaardigheden te oefenen en zich verder te bekwamen in de vaardigheden die tijdens de opleiding Criminologische Wetenschappen reeds werden bijgebracht. De voorbereiding tot het schrijven van een scriptie verloopt hoofdzakelijk in de eerste licentie via het (verplichte) opleidingsonderdeel “Encyclopedie van de criminologische wetenschappen”. De studenten bepalen het onderwerp van de scriptie zelf. Vereiste daarbij is dat het onderwerp zou aanleunen bij één van de opleidingsonderdelen die in de loop van de opleiding gedoceerd werden en zou aansluiten bij de expertise en/of interesse van de promotor van de scriptie. Het kiezen van de promotor gebeurt in onderling akkoord tussen een ZAP-lid en de student. De promotor staat in voor de individuele begeleiding van de student. Van de student wordt verwacht dat hij zelfstandig werkt en op regelmatige basis contact opneemt met zijn/haar promotor om te rapporteren over zijn/haar vorderingen en/of problemen. Daarnaast stelt de student ook twee commissarissen voor, die tot het assisterend personeel en de wetenschappelijke medewerkers met minimum één jaar wetenschappelijke anciënniteit behoren en die (in principe) tot verschillende vakgebieden behoren. De beoordeling van de licentiaatsverhandeling gebeurt door de leescommissie, samengesteld uit de promotor (en mogelijks een co-promotor) en deze twee commissarissen. Er wordt van hen verwacht dat ze een evaluatieverslag zouden opstellen. De visitatiecommissie waardeert de inspanningen die door de opleiding gemaakt zijn om naar aanleiding van het zelfstudierapport een brochure op te stellen ter voorbereiding van de scripties. Hierin wordt ten aanzien van de studenten en leden van de leescommissie duidelijk weergegeven wat de evaluatiecriteria zijn, die gehanteerd (dienen te) worden bij de beoordeling van de licentiaatsverhandeling. De commissie stelt op basis van de steekproef van de scripties dat over het algemeen het niveau voldoende is. Het valt evenwel op dat de empirische onderbouwing van de scripties vaak zwak is. Dit hangt wellicht samen met het gebrek aan statistiek en methodologie in het programma. Ook zouden de studenten meer gebruik kunnen maken van buitenlandse literatuur. Tijdens de gesprekken met de studenten heeft de commissie vastgesteld dat de begeleiding van de scripties sterk varieert van promotor tot promotor. De intensiteit van begeleiding behoeft in een aantal gevallen verbetering. De commissie is er zich terdege van bewust dat het de student zelf is die de verantwoordelijkheid draagt voor het werken aan de licentiaatsverhandeling en op regelmatige basis het initiatief moet nemen om vorderingen en/of problemen met de promotor te bespreken. Het relatieve gewicht van de scriptie binnen de opleiding is goed. De gehanteerde criteria en wijze van beoordeling van de scripties acht de commissie voldoende.
03/2001
38
UNIVERSITEIT GENT
3.2. Stage Blijkens de zelfstudie worden de studenten in de eerste licentie, ter voorbereiding van hun stage in de tweede licentie, gedocumenteerd met een stagebrochure en uitgenodigd voor een collectieve informatiesessie. Ze krijgen de kans hun voorkeur uit te spreken ten aanzien van een stageplaats, die vervolgens formeel door de stagecoördinator wordt aangeschreven. Na akkoord van de stageplaatsen krijgen de studenten een plaats toegewezen. In onderling akkoord met de stagebegeleider van de stageplaats stelt de student vervolgens leerdoelstellingen op, wordt de stage voorbereid en wordt de stage geleidelijk aan inhoudelijk ingevuld. De stage kan al dan niet gelinkt worden aan het onderwerp van de scriptie. Van de student wordt verwacht dat hij in het kader van de stage in ruime mate zelfstandigheid aan de dag legt. Vanuit de universiteit wordt voor de student geen permanente begeleiding voorzien. De stagebegeleider ter plaatse kan evenwel de stage richting geven aan de hand van tussentijdse evaluaties. De eerste eigenlijke evaluatie gebeurt door de student zelf in de vorm van een stageverslag. Dit dient door de stageplaats ondertekend te worden. Een tweede evaluatie is voorzien door middel van een kritische reflectie ten aanzien van de stage-ervaringen die de student neerschrijft in een visietekst. Op basis van het stageverslag vindt tot slot een gesprek plaats tussen de student, de verantwoordelijke op de stageplaats en de stagebegeleider van de universiteit. De stageperiode beslaat 240 uren. Voor het stageverslag worden 40 uren voorzien. Door invoering van de stage werd aan de opleiding een interessante dimensie toegevoegd. De commissie staat positief ten aanzien van het niveau van de stage en acht het relatieve gewicht van de stage binnen de opleiding voldoende. De commissie heeft tevens met genoegen vastgesteld dat zowel studenten als afgestudeerden de invoering van de stage waarderen. Het is positief dat de stage in een aantal gevallen tot tewerkstelling leidt. De procedure van beoordeling van de stage leidt bij de commissie tot voldoening. Wat de begeleiding van de stage op de universiteit betreft, varieert deze naar de mening van de commissie (te) veel van student tot student, wat in een aantal gevallen de effectiviteit van de beoogde vaardigheden in het gedrang brengt. In sommige gevallen blijkt de begeleiding nagenoeg onbestaande. De commissie wijst erop dat studenten de garantie moeten krijgen uitgenodigd te worden op een evaluatiegesprek ter afronding van de stageperiode. Ze heeft tevens vragen bij de rol van stagemeesters op de werkplek. Tijdens de gesprekken met de studenten kwam tevens tot uiting dat de studenten, ondanks het bestaan van een stagebrochure, onvoldoende duidelijkheid hebben over wat precies van hun stageverslag wordt verwacht.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Aantal studenten Over de periode 1989-1990 t.e.m. 1998-1999 steeg het aantal inschrijvingen in de kandidatuurjaren spectaculair. Wat de generatiestudenten betreft, wordt een stijging vastgesteld van 82 naar 218. Dit is haast een verdrievoudiging van het aantal generatiestudenten. Met betrekking tot de tweede kandidatuurstudenten is over de periode 1989-1990 t.e.m. 1998-1999 sprake van acht keer zoveel inschrijvingen van studenten als de opleiding een decennia geleden te verwerken had. Ook de
UNIVERSITEIT GENT
39
03/2001
licenties hebben met nagenoeg continu stijgende studentenaantallen te maken. De omvang van de studenteninstroom in de eerste kandidatuur is naar de mening van de commissie groot, zo niet te groot. De commissie is van mening dat één van de redenen van de grote studenteninstroom zou kunnen zijn dat de opleiding te kampen heeft met een imago-probleem. Studenten blijken een verkeerd beeld te hebben van wat een opleiding Criminologische Wetenschappen te bieden heeft. Zo gebeurt het nog te vaak dat de opleiding Criminologische Wetenschappen als één van de gemakkelijke opleidingen aan de universiteit wordt beschouwd. De verhouding tussen het aandeel vrouwelijke en mannelijke studenten in de groep instromende studenten (in de eerste kandidatuur en de kandidatuur met verkorting van studieduur) is evenwichtig. Er is nagenoeg geen deelname van studenten met een buitenlandse nationaliteit aan de opleiding. De commissie is van mening dat het totaal aantal studenten te groot is in verhouding tot het huidig aantal bekleedbare functies in de Vakgroep Strafrecht en Criminologie. Het is een onevenredige verhouding, waarvan wordt aangenomen dat ze aan de basis ligt van een aantal problemen waarmee de opleiding af te rekenen krijgt.
Tabel 1: Aantal hoofdinschrijvingen van studenten in de Criminologische Wetenschappen in de periode 1989-1990 tot en met 1998-1999. Academiejr.
Generatie
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
89-90
82
136
30
90
60
90-91 91-92
80 85
144 159
34 89
97 88
82 103
92-93
131
209
102
97
111
93-94
154
270
123
113
87
94-95 95-96
211 188
340 339
141 152
125 143
105 124
96-97
202
360
194
158
146
97-98
240
377
242
168
165
98-99
218
384
241
193
179
4.2. Slaagcijfers Over de periode 1987-1988 t.e.m. 1997-1998 bedraagt het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur 29.5. In de daaropvolgende studiejaren neemt het gemiddelde slaagpercentage toe tot 78.4 in de tweede kandidatuur en 83 in de eerste licentie. In de tweede licentie bedraagt het slaagpercentage 79.1. De commissie is zich ervan bewust dat de kwaliteit en kwantiteit van de instroom zijn sporen nalaat in de realisatie van het onderwijsprogramma. Ook in de slaagcijfers komt dit naar de mening van de commissie tot uiting.
03/2001
40
UNIVERSITEIT GENT
Met betrekking tot de eerste kandidatuur is de commissie van mening dat de slaagcijfers onvoldoende zijn. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding acht de commissie goed. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding zich voorneemt om het in- en doorstroomprofiel van studenten meer verfijnd in kaart te brengen. Dit is niet alleen van belang met het oog op het begeleiden van de studenten, maar ook in het kader van de analyse van de bijdrage van deze begeleiding tot het slagen van de studenten. De commissie is van mening dat deze analyse tot een optimalisering van de studentenbegeleiding zou kunnen leiden.
Tabel 2: Slaagpercentages van studenten in de Criminologische Wetenschappen in de periode 1987-1988 tot en met 1997-1998. Academiejr.
Generatie
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
87-88
18.5
25
88
78.8
74.6
88-89
24.6
29.3
95.2
63.9
80.2
89-90 90-91
17.9 21.5
23.8 21.3
96.7 91.2
78.7 83.3
75 70.7
91-92
28.8
37.7
64.4
88.6
72.8
92-93
19.5
25
73
79.2
82.9
93-94 94-95
22.3 26.9
27.3 29.1
66.7 79.6
83.5 86
79.1 78.3
95-96
26.7
33.8
75.5
90.2
87.1
96-97
32
37.8
66.3
92.4
83.4
97-98
26
33.9
65.3
88.8
85.5
4.3. Studieduur De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur van de studenten in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De overeenstemming tussen de begrote studieomvang en de reële studietijd, alsmede de proportie zelfstudie/contacturen acht de commissie voldoende. De contacturen zouden evenwel kunnen worden verhoogd in het kader van extra-begeleiding van kandidatuurstudenten. De verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren zou kunnen verbeterd worden. Volgens de studenten zijn de kandidaturen te licht in verhouding tot de licenties. Via onderling overleg zou beter kunnen gewaakt worden over de spreiding van de studielast over de kandidaturen en de licenties en zou in het kader van de licenties moeten gestreefd worden naar een spreiding van de individuele en groepsopdrachten.
UNIVERSITEIT GENT
41
03/2001
Tijdens de gesprekken met de studenten kwam tot uiting dat voor werkende studenten een betere afstemming van de contacturen op de werkuren wenselijk zou zijn. Ondanks het feit dat verschillende opleidingsonderdelen interfacultair georganiseerd worden, acht de commissie het belangrijk deze optie in overweging te nemen.
5.2. Studievoorlichting De studievoorlichting, -begeleiding en -advies is, zoals in de zelfstudie omschreven staat, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het Adviescentrum voor Studenten. Potentiële studenten worden er op indirecte en directe manier voorgelicht over het studieaanbod aan de Universiteit Gent (i.c. de opleiding Criminologische Wetenschappen). Met het oog op studievoorlichting aan leerlingen worden jongeren enerzijds bereikt door alle secundaire scholen en PMS-centra in Vlaanderen jaarlijks te documenteren over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen aan de Universiteit Gent. Er worden bovendien elk jaar op initiatief van het Departement Onderwijs en de PMS-koepels Studie-informatiedagen georganiseerd voor laatstejaarstudenten van het secundair onderwijs. De Vakgroep Strafrecht en Criminologie vaardigt hiervoor AAP-leden af. Anderzijds worden jaarlijks door het Adviescentrum voor Studenten potentiële studenten rechtstreeks aangeschreven met de mogelijkheid om documentatie aan te vragen over één of meerdere opleidingen. De opleidingen organiseren zelf ook in het voorjaar, in samenwerking met het Adviescentrum voor Studenten, per studierichting informatiedagen voor de laatstejaarstudenten van het secundair onderwijs. Het Adviescentrum heeft ook een adviserende en informatieve functie naar aanleiding van initiatieven van de leerlingen zelf. Op het secretariaat van de Vakgroep Strafrecht en Criminologie en bij de voorzitter van de Toelatingscommissie Criminologische Wetenschappen kunnen potentiële studenten verder ook steeds voor studievoorlichting terecht. De commissie heeft vastgesteld dat de studievoorlichting goed verloopt: er is een ruim informatieaanbod naar potentiële studenten. De moeilijkheidsgraad van de opleiding wordt evenwel door velen onderschat. De vraag kan gesteld worden of nieuwe studenten zich wel voldoende verdiepen in het programma, dat een criminologieopleiding te bieden heeft.
5.3. Studiebegeleiding In de zelfstudie wordt weergegeven dat de Vakgroep Strafrecht en Criminologie wekelijks gedurende anderhalf uur een AAP-lid voor studiebegeleiding en -advies ter beschikking stelt van de eerste kandidatuur en kandidatuur met verkorting van studieduur. Daarnaast worden in het voorjaar voor drie opleidingsonderdelen (“Criminologie”, “Sociologie” en “Politieke en sociale ontwikkeling van België”) schriftelijke proefexamens georganiseerd voor de eerste en enige kandidatuurstudenten. Er worden voor hen tevens methodische lessen over de examens georganiseerd, waaraan studenten op vrijwillige basis kunnen deelnemen. Voor de tweede kandidatuurstudenten is een proefexamen voorzien voor het opleidingsonderdeel “Sociale en Politieke leerstelsels”. De commissie is een voorstander van het onderzoek naar de studieloopbaan van de studenten Criminologische Wetenschappen, dat de Vakgroep Strafrecht en Criminologie overweegt met als doel problemen op te sporen en te remediëren. Zij spreekt de hoop uit dat dergelijk onderzoek, zoals
03/2001
42
UNIVERSITEIT GENT
sterk aan te bevelen is, zal uitmonden in het uitbouwen van een structureel aanbod van algemene en vakspecifieke studiebegeleiding, met bijzondere aandacht voor de eerste kandidatuurstudenten. De studiegids werd adequaat bevonden.
6. Faciliteiten Tijdens de visitatie bracht de commissie een bezoek aan de onderwijsruimten. Deze worden negatief door haar beoordeeld. Gezien het groot aantal studenten is vooral een tekort aan ruimtes vastgesteld. De leslokalen zijn wel voldoende uitgerust met didactisch materiaal. De commissie is getroffen door de povere behuizing van de bibliotheek van de Criminologische Wetenschappen, die door haar ondermaats is bevonden. Het boeken- en tijdschriftenbestand van de bibliotheek is goed. De schrijnende behuizingssituatie geldt eveneens voor het personeel. De commissie hoopt dat de uitbreidingsplannen snel zullen worden gerealiseerd en dat ook het personeel van de opleiding Criminologische Wetenschappen hiervan ten volle zal kunnen genieten. De computerinfrastructuur is goed, maar staat niet in verhouding tot het totaal aantal studenten van de faculteit. De toegangsuren kunnen worden verbeterd. De commissie is van mening dat de uitbreiding van het opleidingsonderdeel “Methoden en technieken” ook tot de uitbreiding van de computerinfrastructuur zal moeten leiden.
7. De Afgestudeerden De afgestudeerden van de opleiding Criminologische Wetenschappen met wie de commissie heeft gesproken, zijn in het algemeen positief over de opleiding die zij hebben genoten. De afgestudeerden zelf formuleren wel een aantal onderwerpen waarop tijdens de opleiding dieper zou mogen ingegaan worden, zoals preventie, politieinterventie, psychologie en het werken met allochtonen. Het niveau van de afgestudeerden leidt bij de commissie tot tevredenheid. Zij is van mening dat het een sterktepunt van de opleiding is dat ze afgestudeerden aflevert met een polyvalente vorming die aansluit op een diverse en veranderende arbeidsmarkt. De kennismaking van de tweede licentiestudenten via hun stage met de arbeidsmarkt, draagt hier volgens de commissie in gunstige zin toe bij. De contacten die tussen de opleiding en de studenten na hun afstuderen blijven bestaan scheppen voldoening. De commissie heeft vastgesteld dat de Vakgroep Strafrecht en Criminologie naast informele contacten met afgestudeerden, ook contacten onderhoudt met de Oud-Studenten Criminologie Rijksuniversiteit Gent (O.S.C.R.U.G.).
8. Personeel Niettegenstaande de recente personeelsuitbreiding van het zelfstandig en assisterend academisch personeel, blijft het aantal personeelsleden van de Vakgroep Strafrecht en Criminologie beperkt. De recente inspanningen van de faculteit om in de nabije toekomst het ZAP-kader uit te breiden
UNIVERSITEIT GENT
43
03/2001
wordt door de commissie gewaardeerd en zal tot een docent-student ratio van een aanvaardbaar niveau leiden. Ondanks het beperkt aantal ZAP-leden is de waaier van specialisaties binnen de staf goed. Ook op het niveau van de AAP-leden zijn er een aantal inspanningen geleverd. Gezien het belang van het afleveren van doctoraten, drukt de commissie de hoop uit dat de quasi structurele onmogelijkheid om aan een doctoraat te werken in de nabije toekomst zal afnemen. De commissie spreekt de hoop uit dat de huidige onderwijsbelasting van het zelfstandig en assisterend academisch personeel door de vooropgestelde veranderingen tevens zal worden geoptimaliseerd. Ze waardeert ten zeerste de huidige inspanningen die door alle geledingen van de opleiding geleverd worden om niettegenstaande de moeilijke omstandigheden de studenten een degelijke criminologieopleiding aan te bieden. De commissie stelt dat vrouwen tot nu toe niet vertegenwoordigd zijn onder het zelfstandig academisch personeel in de Vakgroep Strafrecht en Criminologie. Het aandeel vrouwen is op het niveau van het assisterend personeel voldoende bevonden door de commissie. De commissie is van mening dat de onderwijsprofessionalisering van het personeel nog op een aantal punten zou kunnen verbeterd worden. Op het niveau van de universiteit wordt een docentenopleiding georganiseerd. Hiervan wordt door de opleiding momenteel te weinig gebruik gemaakt. De commissie heeft nota genomen van de opmerking dat de docenten er belang bij zouden hebben dat de opleiding meer op hun reële onderwijssituaties zouden worden toegepast. De impact van didactische kwaliteiten bij aanstelling en bevordering wordt door de commissie voldoende geacht. De commissie heeft de indruk dat in toenemende mate rekening wordt gehouden met de deelname aan activiteiten voor onderwijskundige scholing en met de resultaten van de onderwijsevaluaties.
9. Internationalisering In de zelfstudie wordt aangegeven dat licentiestudenten die het keuzevak “Strafrechtsbedeling en kritische criminologie” volgen in de tweede licentie gedurende vier maanden bepaalde opleidingsonderdelen kunnen volgen aan één van de participerende universiteiten van het Erasmus/ Socratesprogramma ‘Critical criminology and the criminal justice system’. Ook docenten kunnen in het kader van dit programma worden uitgewisseld. De licentiestudenten konden tot voor kort ook deelnemen aan een ‘Intensive European course on children’s rights’ in het kader van het ‘Erasmusnetwork on Children’s Rights’. De commissie waardeert de jarenlange inspanningen van de docenten om een internationale dimensie aan de opleiding te geven. Naar de mening van de commissie worden de internationale contacten van het zelfstandig academisch personeel, zij het direct of indirect, voldoende teruggekoppeld naar het onderwijs. De organisatie van internationale uitwisseling van studenten en docenten wordt door de commissie als voldoende beschouwd. De commissie is wel van mening dat de internationale initiatieven wellicht verder kunnen worden uitgebreid naar andere domeinen. Zij hoopt dat het initiatief van de Masteropleiding ‘Master in European criminology and the criminal justice system’ geen afbreuk zal doen aan de internationale dimensie tijdens de tweede cyclus van de opleiding.
03/2001
44
UNIVERSITEIT GENT
De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s acht de commissie momenteel voor verbetering vatbaar. De studenten blijken slecht geïnformeerd over de bestaande internationale uitwisselingsmogelijkheden. De structuur van de tweede licentie laat een internationale uitwisseling toe in beide semesters, maar deze mogelijkheid wordt momenteel naar de mening van de commissie weinig benut. Het blijft voor de studenten evenwel moeilijk een academiejaar met een buitenlands verblijf te combineren, enerzijds omwille van het zware programma in de tweede licentie en anderzijds door het gebrek aan gelijkaardige opleidingen in het buitenland. De commissie waardeert speciaal de plenaire momenten die in het kader het Erasmus/ Socratesprogramma ‘Critical criminology and the criminal justice system’ aan het einde van elk semester over de grenzen heen georganiseerd wordt.
10. Kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie van zeer goede kwaliteit is. Aan de zelfstudie is naar de mening van de commissieleden hard gewerkt, wat onder meer blijkt uit het informatieve karakter. Er is een gezonde analytische en zelf-kritische reflex aanwezig. De sterkte-zwakte analyse getuigt van een eerlijke weergave van de werkzaamheden die gepaard gingen met het opstellen van het rapport. De suggesties die door de opleiding zelf werden gemaakt getuigen van realiteitszin.
10.2. De interne kwaliteitszorg Op het gebied van interne kwaliteitscontrole en -bewaking worden zowel op het niveau van de vakgroep, de faculteit als dat van de universiteit inspanningen geleverd om te komen tot een gestructureerde evaluatie van het onderwijs. Initiatieven van onderwijsvernieuwing kunnen - zo staat in de zelfstudie vermeld - uitgaan van alle geledingen die betrokken zijn bij de opleiding Criminologische Wetenschappen. Op het niveau van de vakgroepen staat de Vakgroepraad (samengesteld uit vertegenwoordigers van het ZAP, het AAP, de wetenschappelijke medewerkers, het ATP en de studenten) in voor de kwaliteitszorg. De Vakgroepraad heeft een adviserende functie ten aanzien van de Opleidingscommissie Criminologische Wetenschappen en de Faculteitsraad Rechten. De Opleidingscommissie Criminologische Wetenschappen staat onder meer in voor het uitwerken van voorstellen tot programmahervorming en heeft daarnaast eveneens een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de Faculteitsraad Rechten. De Kwaliteitscel Onderwijs van de Faculteit Rechten staat in voor de evaluatie van lesgevers door studenten en de bespreking van de bevraging van afgestudeerden. Deze cel heeft eveneens een adviserende rol ten aanzien van de Faculteitsraad Rechten. Tot slot is er de Stagecommissie, die jaarlijks aan de Examencommissie van de tweede licentie Criminologische Wetenschappen de stageplaatsen en stagebegeleiders voorstelt. Er is naar de mening van de commissie in het algemeen sprake van een goede interne kwaliteitszorg. Het functioneren van de commissies wordt goed bevonden. Ten aanzien van de Faculteitsraad heeft
UNIVERSITEIT GENT
45
03/2001
de commissie bekommernissen over het dominante aandeel van de verantwoordelijken van de opleiding Rechten in de besluitvorming. Via hun vertegenwoordiging in de verschillende commissies en raden worden de studenten in de gelegenheid gesteld om te participeren aan besluitvorming en onderwijsvernieuwing. De commissie acht de betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming op het niveau van de Opleidingscommissie voldoende. Op het niveau van de Vakgroepraad voldoet de betrokkenheid van de studenten echter niet aan de verwachtingen van de commissie. De commissie acht de procedures voor curriculumherziening en -innovatie goed. Ze werd er bovendien van op de hoogte gebracht dat er plannen zijn voor een curriculumherziening en hoopt dat het zelfstudierapport en het visitatierapport hierbij een goede steun in de rug zullen zijn. De commissie staat positief ten aanzien van de procedure voor onderwijsevaluatie. Wel betreurt ze het feit dat het enkel een kwantitatieve bevraging van studenten betreft. De feedback die geformuleerd wordt op basis van de ingevulde formulieren lijkt de commissieleden te weinig informatief voor docenten. De rondetafelgesprekken die per studiejaar georganiseerd worden, worden gewaardeerd door de commissieleden. De betrokkenheid van studenten bij de onderwijsevaluatie acht de commissie voldoende. De commissie zou de studenten graag ook betrokken zien worden bij het tot stand komen van de formulieren. De commissie is van mening dat op het niveau van de docententraining meer mogelijkheden liggen dan momenteel worden aangevoerd. Hoewel de behoefte er is, wordt momenteel door de opleiding (te) weinig gebruik gemaakt van de (vrijwillige) onderwijsprofessionalisering. Verder dient de functie van de ombudsdienst te worden versterkt en beter bekend gemaakt te worden bij de studenten. De visitatiecommissie meent dat de installatie van de Kwaliteitscel Onderwijs in de toekomst kan leiden tot interessante vernieuwingen. De commissie heeft ook met genoegen vastgesteld dat de opleiding hiervan zelf vragende partij is.
03/2001
46
UNIVERSITEIT GENT
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Criminologische Wetenschappen binnen de Faculteit Rechtsgeleerdheid
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen De opleiding Criminologische Wetenschappen beoogt volgens de zelfstudie studenten via een brede multidisciplinaire basisvorming te scholen tot criminologen die zowel theoretisch als methodisch en praktisch in staat zijn adequaat te functioneren in relevante beroepsdomeinen. Dit wordt in de zelfstudie geoperationaliseerd in termen van ‘kennen’, ‘kunnen’ en ‘houdingen’. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de manier waarop de doelstellingen en eindtermen geschreven zijn. Ze is van oordeel dat ze in termen van ‘kennen’, ‘kunnen’ en ‘houdingen’ voldoende duidelijk geformuleerd zijn. De doelstellingen omvatten naar de mening van de commissieleden in voldoende mate de door de commissie geformuleerde minimumeisen voor de opleiding. De geformuleerde doelstellingen zijn in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen goed te bereiken. Het is een eerder praktijkgeoriënteerde opleiding met evenwel voldoende wetenschappelijke ondersteuning. De doelstellingen van de opleiding zijn goed gekend bij de studenten. De commissie is er evenwel voorstander van om de studiegids, die overigens van goede kwaliteit is, gratis aan de studenten aan te bieden.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma De eerste cyclus van de opleiding neemt twee jaar in beslag. Volgens de zelfstudie vat de opleiding in de kandidaturen aan met een brede waaier van basisdisciplines. Houders van bepaalde diploma’s of brevetten kunnen toegelaten worden tot het kandidatuurprogramma met verkorting van studieduur.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
47
03/2001
De twee licentiejaren bereiden voor op vier verschillende afstudeerrichtingen: “jongeren, delinquentie en preventie”, “politie, justitie en media”, “gerechtelijke gezondheidszorg” en “strafrechtsbedeling en welzijnszorg”. Hiertoe volgen de studenten in de licenties gemeenschappelijke opleidingsonderdelen die enerzijds betrekking hebben op theorievorming in de criminologie en de toepassing van criminologische interventiemethodieken en anderzijds opleidingsonderdelen die betrekking hebben op één van de vier bovenvermelde domeinen. Daarnaast kiezen de studenten in de eerste licentie een aantal opleidingsonderdelen naar keuze. Verder is in de tweede licentie een stage voorzien en dienen de studenten hun eindverhandeling te voltooien. De commissie waardeert de doordachte sequentiële opbouw van het programma. De opbouw van het programma geeft blijk van een evenwichtige verdeling van algemene opleidingsonderdelen en criminologische opleidingsonderdelen overheen kandidaturen en licenties. Dit getuigt naar de mening van de commissie van een goed besef van actuele ontwikkelingen binnen de criminologische discipline. De programmahervorming van 1996-1997 heeft hier ongetwijfeld toe bijgedragen. In het algemeen heeft de commissie een vakkenpakket aangetroffen van een goed niveau, dat leidt tot een waardevol diploma Criminologische Wetenschappen. Het bestaan van vier afstudeerrichtingen geeft blijk van bezorgdheid ten aanzien van afstuderende criminologen naar de arbeidsmarkt toe, maar zoals de opleidingsverantwoordelijken zelf aangeven dienen deze finaliteiten in het licht van de ontwikkelingen binnen de discipline en arbeidsmarkt herbekeken te worden. In de huidige situatie is op een aantal organisatorische punten (zoals stage en licentiaatsverhandeling) een intensievere samenwerking tussen afstudeerrichtingen aan te raden. Naar de taalcolleges in het programma gaat, gezien het belang van internationalisering van de criminologie als sociale wetenschap, vanwege de visitatiecommissie speciale waardering uit. De commissie waardeert ook de aandacht die sinds de laatste programmahervorming aan het methodologieonderwijs in de kandidatuursopleiding wordt geschonken. Ze is evenwel van mening dat een gestructureerd vervolg zou moeten worden voorzien op het niveau van de tweede licentie. Dit zou de studenten ten goede komen ter voorbereiding en ter ondersteuning van de eindverhandeling. Er zijn in het programma ruimschoots voldoende keuzemogelijkheden aanwezig. Op het niveau van de keuzevakken dient de diepgang waarmee de disciplines worden behandeld, te worden bewaakt en wellicht uitgebreid, in het bijzonder wat de criminologische opleidingsonderdelen betreft. Het keuzevak “Dataverwerking in de sociale wetenschappen” zou naar de mening van de commissie verplicht moeten gesteld worden, mits voldoende toegepast op de criminologie. De coherentie van het programma is goed bevonden.
2.2. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de opleiding in zijn geheel genomen van goed niveau is en dat de betrokkenen zich inspannen om de actuele ontwikkelingen in het betreffende wetenschapsgebied te volgen. De commissie is zich ervan bewust dat in de kandidaturen de criminologiestudenten verplicht worden veel opleidingsonderdelen met andere studenten te volgen, waarbij de criminologen een minderheid vormen en waardoor de criminologische dimensie in de cursussen soms te wensen overlaat. Dit is haast onvermijdelijk en gaat samen met het multidisciplinaire karakter dat inherent is aan de opleiding. Toch zou moeten gezocht worden naar wegen om op regelmatige basis de
03/2001
48
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
opleidingsonderdelen in samenwerking met de studenten terug te koppelen naar de Criminologische Wetenschappen. Tijdens de gesprekken hebben de studenten erop gewezen dat het opleidingsonderdeel “Logica” te weinig aansluit bij de opleiding Criminologische Wetenschappen. De commissie acht dit opleidingsonderdeel essentieel en geeft in overweging om de inhoud van het opleidingsonderdeel meer af te stemmen op de opleiding, met meer aandacht voor tekstkritiek. De studenten hebben tevens de beperkte relevantie van het opleidingsonderdeel “Economie” in de opleiding Criminologische Wetenschappen opgemerkt. Verder zijn de commissieleden van mening dat de inhoud van de taalvakken te veel losgekoppeld wordt van de rest van het programma. Zij dringt erop aan tijdens het taalonderwijs meer aandacht te schenken aan criminologische themata. De commissie waardeert de uitgesproken aandacht voor victimologie en cultureel-antropologische thema’s uit de criminologie in de opleiding. Er is een goede terugkoppeling van onderzoek naar het onderwijs vastgesteld.
2.3. Gebruikte werkvormen De werkvormen die het meest gebruikt worden in de opleiding zijn hoorcolleges en werkcolleges. In de zelfstudie wordt enerzijds het onderscheid gemaakt tussen twee vormen van werkcolleges: oefeningen en practica, die rechtstreeks gekoppeld zijn aan een hoorcollege en anderzijds werkcolleges die de begeleiding beogen van het lopen van stage en het schrijven van een eindverhandeling. Verder zijn er voor de eerstejaarstudenten monitoraatsoefeningen voorzien. De grote groepen noodzaken vaak ex-cathedra onderwijs. Tijdens de licenties is meer aanleiding tot seminaries en meer interactieve werkvormen. De aandacht om te werken aan meer innovatieve onderwijstechnieken (zoals begeleide zelfstudie) lijkt veelbelovend. Gegeven de onderwijsdoelstellingen acht de visitatiecommissie de onderwijsvormen en onderwijsmiddelen adequaat en is ze van mening dat ze in het algemeen goed worden gebruikt.
2.4. Examinering De zelfstudie vermeldt dat de docenten ertoe gehouden zijn hun methode van examineren bij de aanvang van de lessen in het opleidingsonderdeel kenbaar te maken. Blijkens de zelfstudie kunnen alle criminologiestudenten ook bij aanvang van het academiejaar een uitgebreide facultaire studiegids kopen, die over elk opleidingsonderdeel onder meer informatie geeft over de examenvorm. De evaluaties zelf zijn, afhankelijk van het opleidingsonderdeel, meer product- of procesgericht. Moeilijkheden die zich voordoen in verband met de examenregeling worden gewoonlijk door het Decanaat in samenwerking met de Ombudsdienst opgelost. Het is daarnaast ook de taak van de Permanente Onderwijscommissie om toezicht te houden op de organisatie en het verloop van de examens. In de gehele opleiding wordt het jaarsysteem gehanteerd. In de zelfstudie wordt aangegeven dat voor laatstejaarstudenten de mogelijkheid bestaat om in februari van het volgend academiejaar de desbetreffende examens af te leggen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
49
03/2001
Globaal genomen staat de commissie positief ten aanzien van de criteria en wijze van beoordeling tijdens de examens en bij de globale beoordeling op het einde van een studiejaar. Uit de gesprekken met de studenten blijken de organisatie en inhoud van examens weinig aanleiding te geven tot grote problemen. De studenten van de eerste cyclus merken wel op dat, wat de eerste kandidatuur betreft, er onduidelijkheid bestaat over de invulling van de examens en dat de aard van het proefexamen “Economie” qua vraagstelling niet representatief is voor het eindexamen. De visitatiecommissie is, op basis van de inzage in een steekproef van de examenvragen die haar ter beschikking werden gesteld, van mening dat het niveau van de examens in het algemeen goed is. Verder meent de commissie dat de examenvormen voldoende geschikt zijn om de doelstellingen van de opleidingsonderdelen te evalueren. Ze is van mening dat de meeste examens in de licenties in goede mate gericht zijn op het toetsen van inzicht. De examens in de kandidaturen worden eerder gekenmerkt door een reproductiegericht karakter.
2.5. Vaardigheden van de studenten De commissie is van mening dat voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in de moedertaal. Ze dringt erop aan dat het gebruik van het Algemeen Nederlands de studenten ten goede zal komen in het beroepsleven en geeft daarom in overweging het aantal mondelinge presentaties te verhogen. Afgezien van de vraag of het bijbrengen van taalvaardigheden tot de taak van een universitaire opleiding behoort, meent de commissie dat de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal goed is. De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden acht de commissie voldoende. Wel is ze van mening dat de toepassing van een statistisch verwerkingsprogramma, zoals SPSS, in het programma van de tweede cyclus blijvend aandacht verdient. De sociale vaardigheden van de studenten worden tijdens de opleiding in voldoende mate gestimuleerd. De stage vormt daarin een cruciaal punt. De visitatiecommissie heeft op basis van de inhoud van het programma vastgesteld dat aan de studenten goede mogelijkheden worden geboden om hun probleemoplossend vermogen, onafhankelijk en kritisch denken, zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ze waarschuwt evenwel voor het al te gemakkelijk gebruik van de term ‘begeleid zelfstandig leren’. Het programma biedt tevens goede mogelijkheden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Ook ten aanzien hiervan vraagt de commissie de nodige waakzaamheid in acht te nemen en de opleidingen niet te zeer op de arbeidsmarkt af te stemmen: de ontwikkeling van de arbeidsmarkt is nu eenmaal slecht te voorzien. De commissie heeft verder vastgesteld dat het programma voldoende mogelijkheden biedt voor het aanleren van een attitude van levenslang leren.
3. Eindverhandeling en stage Het programma van de opleiding Criminologische Wetenschappen omvat zowel een eindverhandeling als een stage. Beiden worden voorbereid tijdens de eerste licentie en worden in de tweede licentie
03/2001
50
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
tot uitvoering gebracht. Vermits de keuze van de stage, zonder dat dit als verplichting geldt vanuit de opleiding, meestal mee richting geeft aan de keuze van het onderwerp voor de eindverhandeling, worden beiden binnen het programma ook in tijd aan elkaar gekoppeld. Zoals blijkt uit de zelfstudie, wordt jaarlijks voor de eerste licentie een informatiesessie over de stage en eindverhandeling georganiseerd.
3.1. Eindverhandeling De studenten bepalen het onderwerp van de eindverhandeling zelf en worden verondersteld individueel contact op te nemen met een verantwoordelijke om de inhoud en de structuur van hun licentiaatsverhandeling af te lijnen. Formeel is het een ZAP-lid die in de functie van promotor de student begeleidt bij het schrijven van de eindverhandeling. In de praktijk geschiedt de begeleiding ook door een AAP- of BAP-lid, die in verband met het betreffende onderwerp concreet onderzoek doet. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt door de promotor en door twee correctoren die door de Onderwijscommissie zijn aangeduid. Van de promotor wordt verwacht een vorm van procesevaluatie uit te voeren, terwijl de correctoren een vorm van productevaluatie hanteren. De evaluatie van de eindverhandeling geschiedt voor elke afstudeerrichting op basis van een door de Onderwijscommissie samengestelde lijst met aandachtspunten. Daarenboven wordt binnen elke richting met een eigen topiclijst gewerkt. De verdediging van de eindverhandeling wordt beschouwd als een examenonderdeel en is publiek. De commissie stelt op basis van de steekproef van de eindverhandelingen dat over het algemeen het niveau van de eindverhandelingen voldoende is. Het valt evenwel op dat het empirisch gehalte van de eindverhandelingen relatief zwak is. Dit hangt wellicht samen met het gebrek aan statistiek en methodologie in het vroegere programma. De commissie drukt de hoop uit dat de empirische onderbouwing in de toekomst met het nieuwe programma zal verbeteren en tevens bij de beoordeling van de werkstukken naar reële waarde zal worden geschat. De commissie stelt vast dat de begeleiding van de eindverhandeling verschilt van afstudeerrichting tot afstudeerrichting. Wellicht zullen de recent tot stand gekomen richtlijnen tot een betere afstemming leiden. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding is goed. De gehanteerde criteria en wijze van beoordeling van de verhandelingen acht de commissie voldoende.
3.2. Stage Met betrekking tot de stage neemt, blijkens de zelfstudie, de student contact op met het verantwoordelijke ZAP-lid of AAP-lid (stagebegeleider) van de betreffende afstudeerrichting. De keuze van een stageplaats geschiedt op basis van individuele gesprekken tussen de stagebegeleider en de stagiair, in overleg met een stageplaats. Voor studenten werkzaam in een criminologisch relevante werkplaats kan een stagevervangende opdracht gegeven worden. De concrete invulling van zowel de stage als van de stageopdracht wordt voornamelijk bepaald tussen de stageplaats en stagiair. Het verantwoordelijke ZAP-lid of AAP-lid bewaakt vanaf de zijlijn de criminologische relevantie van de invulling van de stage en de stageopdracht. De stageperiode beslaat 15 werkweken, aan 4 werkdagen per week.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
51
03/2001
Reeds in de eerste licentie worden de studenten geïnformeerd over de stage aan de hand van een stagebrochure. Verder wordt vanuit de universiteit voor de student enerzijds voorafgaand aan de stage begeleiding voorzien aan de hand van de werkcolleges “Bijzondere vraagstukken in de criminologie”. Halverwege de stageperiode vindt anderzijds een tussentijdse evaluatie plaats. Tot slot vindt een eindevaluatie plaats op zowel de stageplaats als op de universiteit, in aanwezigheid van de stagegever, stagebegeleider en de stagiair: deze eindevaluatie bestaat uit een gesprek en het doornemen van de drie stageverslagen die door de student geschreven werden. Aan het evaluatiegesprek en de stageverslagen wordt vanuit de opleiding gelijkwaardig belang gehecht. De commissie staat positief ten aanzien van het niveau van de stage en acht het relatieve gewicht van de stage binnen de opleiding voldoende. Ze stelt verder vast dat, zoals ook bij de begeleiding van de eindverhandelingen het geval is, tevens de begeleiding van de stage verschilt van afstudeerrichting tot afstudeerrichting. De visitatiecommissie meent dat de recent tot stand gekomen richtlijnen wellicht tot een betere afstemming zullen leiden. De hoop is dat hierdoor de voorbereiding van de stages in sommige afstudeerrichtingen tot tijdige afspraken zal leiden. De procedure van beoordeling van de stage leidt bij de commissie tot voldoening.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Aantal studenten Tabel 1: Aantal hoofdinschrijvingen van studenten in de Criminologische Wetenschappen in de periode 1989-1990 tot en met 1998-1999. Academiejr.
Generatie
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
89-90
28
42
44
38
67
90-91
33
44
54
36
55
91-92
43
67
57
48
46
92-93 93-94
55 89
77 126
52 76
58 53
55 65
94-95
94
148
76
80
65
95-96
115
169
93
86
94
96-97 97-98
122 103
188 171
111 87
87 106
95 90
98-99
87
138
130
62
106
Over de periode 1989-1990 t.e.m. 1998-1999 verdriedubbelde het aantal eerste en tweede kandidatuurstudenten. In de licenties wordt gemiddeld een verdubbeling van het aantal inschrijvingen vastgesteld. De commissie is van mening dat één van de redenen van de toegenomen studenteninstroom zou kunnen zijn dat de opleiding te kampen heeft met een imago-probleem. Studenten blijken een verkeerd beeld te hebben van wat een opleiding Criminologische Wetenschappen te bieden heeft.
03/2001
52
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Zo gebeurt het nog te vaak dat Criminologische Wetenschappen als één van de gemakkelijke opleidingen aan een universiteit wordt beschouwd. Het totaal aantal studenten is naar de mening van de commissie, gezien de omkadering, hanteerbaar. De opleiding kent overwegend een vrouwelijke instroom.
4.2. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages van studenten in de Criminologische Wetenschappen in de periode 1987-1988 tot en met 1997-1998. Academiejr.
Generatie
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
87-88
10
19
83.3
94.9
65.9
88-89
17.1
24.6
86.5
97.5
61.2
89-90 90-91
28.6 15.2
40.5 18.2
87.8 81.5
94.6 94.4
64.2 70.4
91-92
18.6
22.7
80.7
97.9
78.3
92-93
20
29.9
76
96.6
72.7
93-94 94-95
15.1 26.6
23.3 32.7
89.2 84
94.1 98.8
75.4 77.8
95-96
20.2
29.5
82.4
97.6
84.2
96-97 97-98
18.2 16.7
20.3 23.7
81.1 60.2
93 85.5
86.3 84.6
Over de periode 1987-1988 t.e.m. 1997-1998 slaagt gemiddeld 18.8 percent van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 25,8. In de daaropvolgende studiejaren neemt het gemiddelde slaagpercentage toe tot 81.1 in de tweede kandidatuur en 95 in de eerste licentie. In de tweede licentie kent het slaagpercentage een lichte terugval tot 74.6. De commissie is zich ervan bewust dat de kwaliteit en kwantiteit van de instroom zijn sporen nalaat in de realisatie van het onderwijsprogramma. Ook in de slaagcijfers komt dit naar de mening van de commissieleden tot uiting. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn bijzonder laag en zijn goed in de volgende jaren, wat de gemiddelde studieduur aanvaardbaar maakt. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding onderneemt tijdens de eerste kandidatuur om te compenseren voor de mogelijke lacunes ingevolge de sociale- en onderwijsachtergrond van een deel van de criminologiestudenten. Nader onderzoek op basis van de bewaking van deelname aan het monitoraat zal wellicht meer verfijnde gegevens reveleren over de effectiviteit van de gepleegde inspanningen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
53
03/2001
4.3. Studieduur De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De overeenstemming tussen de begrote studieomvang en de reële studietijd acht de commissie goed. In het verleden is er duidelijk aan gewerkt om de studiedraagkracht en studielast op elkaar af te stemmen. De proportie zelfstudie/contacturen is voldoende. De verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren is globaal genomen in orde. Via onderling overleg zou nog beter kunnen gewaakt worden over de spreiding van de studielast over de twee semesters in de tweede kandidatuur en tussen de twee licenties. De tweede licentie wordt door de studenten, omwille van de combinatie van stage en eindverhandeling in eenzelfde jaar, als te zwaar ervaren.
5.2. Studievoorlichting Voor de studievoorlichting aan potentiële studenten staat de centrale Dienst Studieadvies in. De zelfstudie geeft weer dat potentiële studenten er terecht kunnen voor zowel informatie betreffende studeren en leven aan de universiteit in het algemeen als in verband met de opbouw en inhoud van specifieke studierichtingen. Ze kunnen ook een persoonlijk onderhoud aanvragen met een adviseur van de Dienst Studieadvies. Verder wordt door de opleiding jaarlijks in samenwerking met de Dienst Studieadvies een informatiedag georganiseerd, waarop potentiële studenten worden uitgenodigd. Er worden bovendien elk jaar op initiatief van het Departement Onderwijs en de PMS-koepels Studie-informatiedagen georganiseerd voor laatstejaars van het secundair onderwijs. Tot slot vervult het monitoraat een belangrijke informatiefunctie. Met betrekking tot de studievoorlichting stelt de commissie vast dat er een ruim informatieaanbod bestaat naar potentiële studenten. Desalniettemin geeft ze in overweging de voorlichting te optimaliseren teneinde de verkeerde beeldvorming die er over de opleiding bestaat weg te werken en de organisaties die mee verantwoordelijk zijn voor studiekeuzebegeleiding hierover te bereiken. Tevens zou de studievoorlichting efficiënter moeten worden toegespitst op het doelpubliek.
5.3. Studiebegeleiding Volgens de informatie in de zelfstudie krijgt elke student bij haar/zijn inschrijving de facultaire brochure met een beschrijving van het programma en facultaire reglementen en richtlijnen. Daarnaast kopen veel studenten bij aanvang van het academiejaar de uitgebreide facultaire studiegids. Hierin vinden de studenten voor elk vak informatie over inhoud, doelstellingen, studiemateriaal en examenvorm. Studenten kunnen ook steeds terecht op de centrale Dienst Studieadvies.
03/2001
54
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Het monitoraat is een afzonderlijke dienst van de Faculteit Rechtsgeleerdheid, die belast is met de begeleiding van de eerstejaarstudenten. Het monitoraat van de opleiding Criminologische Wetenschappen wordt bemand door één ZAP-lid en halftijds door een AAP-lid. De eerstejaarstudenten Criminologische Wetenschappen ontvangen allemaal de informatiebrochure ‘Monitoraat’. De werking van het monitoraat wordt bij aanvang van het academiejaar toegelicht. Daarop worden alle studenten ook uitgenodigd voor een individueel kennismakingsgesprek met een monitor. Naast de groepssessies, die geïntegreerd zijn in het programma van de studenten en die uitdrukkelijk gericht zijn tot alle studenten, hebben de studenten ook de mogelijkheid om individueel contact op te nemen met een monitor. Een dergelijke individuele begeleiding wordt beschouwd als complementair ten aanzien van de groepsactiviteiten. Jaarlijks worden in de eerste kandidatuur proefexamens georganiseerd voor vier opleidingsonderdelen, waarbij ervoor gezorgd wordt dat verschillende examenvormen aan bod komen. De vragen en modelantwoorden worden opgesteld door de betrokken docenten. Na de proefexamens worden de resultaten aan alle studenten individueel meegedeeld en tevens individueel met hen besproken. De commissie waardeert de grote inspanningen op het terrein van studiebegeleiding, met name in de eerste kandidatuur. Momenteel is er evenwel weinig zicht op de effectiviteit en de mogelijke meerwaarde van het monitoraat ten aanzien van de slaagkansen van de eerste kandidatuurstudenten. Gezien de belangrijke investeringen is onderzoek op dit terrein een noodzaak. Tevens geeft de commissie in overweging verder te zoeken naar de motieven van vroegtijdig afhakende studenten. Voor de latere jaren bestaat er geen afzonderlijke facultaire studiebegeleidingsdienst, in de strikte zin van het woord, omdat ervan wordt uitgegaan dat een student zich na de eerste kandidatuur in een grote mate het zelfstandig studeren heeft eigen gemaakt. De mogelijkheid tot studiebegeleiding tijdens het vervolg van de opleiding acht de commissie voldoende. De studiegids werd adequaat bevonden. Een (uitgebreide) beschrijving van de inhoud van de vakken verhoogt de bruikbaarheid van de gids voor de studenten. Dit, in tegenstelling tot het programmaboek, dat enkel een opsomming van opleidingsonderdelen geeft en daarom als ontoereikend wordt beschouwd. De studiegids zou evenwel gratis mogen worden aangeboden.
6. Faciliteiten Tijdens de visitatie bracht de commissie een bezoek aan de onderwijsruimten en practicumruimten. Deze werden door haar voldoende bevonden. De commissie waardeert het dat er plannen bestaan om de enigszins verouderde lokalen te renoveren en optimaal met didactisch ondersteunende apparatuur uit te rusten. De computerinfrastructuur lijkt voldoende. De commissie vraagt zich evenwel af of deze in verhouding staat tot het totaal aantal studenten van de faculteit. Zowel de behuizing van de bibliotheek als het aanbod van boeken, tijdschriften en videomateriaal zijn uitstekend. De commissie staat positief ten aanzien van de toegankelijkheid en uitleenmogelijkheden van het boekenbestand. Volgens sommige studenten zou een zekere toegankelijkheid van privé-collecties van hoogleraren mogelijk moeten zijn.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
55
03/2001
7. De afgestudeerden De visitatiecommissie meent dat de opleiding afgestudeerden aflevert met een voldoende brede vorming, die aansluit op een diverse en veranderende arbeidsmarkt. Afgaande op gesprekken met de afgestudeerden varieert het niveau van de opleiding naargelang van de afstudeerrichting. Het niveau is volgens de commissieleden echter globaal genomen voldoende. Uit de zelfstudie en de gesprekken is gebleken dat de opleiding voldoende contacten met de arbeidsmarkt onderhoudt in functie van de opbouw van het programma. Deze contacten lijken hoofdzakelijk via de stageplaatsen en de alumnivereniging VALC te verlopen. De commissie staat positief ten aanzien van de contacten die tussen de opleiding en de afgestudeerden blijven bestaan. Het onderzoek over de verdere loopbaan van afgestudeerden, dat op regelmatige basis uitgevoerd wordt, verdient naar de mening van de commissie waardering.
8. Personeel De omvang van de omkadering van het zelfstandig academisch personeel staat naar de mening van de commissie in goede verhouding tot het aantal studenten in de opleiding Criminologische Wetenschappen en wijkt niet opvallend af van die in de totale faculteit. Ten aanzien van het assisterend academisch personeel meent de commissie dat het aantal assistentschappen zou mogen worden uitgebreid. De commissie dringt er ook op aan om de promotiekansen van het assisterend academisch personeel in de gehele loopbaan te bewaken. Het AAP heeft, met name bij aanvang van het mandaat, onvoldoende tijd om aan een doctoraat te werken. Dit is onder meer het geval door hun betrokkenheid bij het onderwijs en maatschappelijke dienstverlening. Met betrekking tot het zelfstandig academisch personeel is naar de mening van de visitatiecommissie sprake van een evenwichtige onderwijsbelasting. Voor het assisterend academisch personeel ligt de onderwijsbelasting hoog. Gegeven de totale omvang van de staf is naar de mening van de commissie sprake van een goede variatie in de specialisaties van het personeel. De commissie stelt dat vrouwen tot nu toe onvoldoende vertegenwoordigd zijn onder het zelfstandig academisch personeel. Het aandeel vrouwen op het niveau van het assisterend academisch personeel wordt voldoende bevonden door de commissie. De commissieleden staan positief ten aanzien van het aanbod van onderwijsprofessionalisering met het oog op de verbetering van de onderwijskwaliteit. Op het niveau van de universiteit wordt een docentenopleiding georganiseerd. Er is voldoende belangstelling vanwege het personeel voor de onderwijsprofessionalisering. De commissie heeft tevens de indruk dat bij bevorderingen in goede mate rekening wordt gehouden met de deelname aan activiteiten voor onderwijskundige scholing.
9. Internationalisering In de zelfstudie wordt aangegeven dat het onderwijs in de Criminologische Wetenschappen aan de K.U.Leuven sedert vele jaren sterk internationaal georiënteerd is. Tot in de jaren negentig gebeurde dit hoofdzakelijk via de formule van gasthoogleraren. Die formule is de laatste tien jaar aangevuld met de uitwisseling van studenten in een aantal programma’s.
03/2001
56
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Tussen 1996 en 1999 nam de Faculteit Rechtsgeleerdheid deel aan het Euro-Canada Exchange Programme. Na afloop van het programma is gekozen voor de continuering van de uitwisseling van studenten tussen de betrokken universiteiten. De commissie betreurt dat de mogelijkheid tot het verlenen van een beurs niet meer voorhanden is. In het kader van bilaterale akkoorden kunnen studenten tevens aan een buitenlandse universiteit studeren en/of een stage in het buitenland afleggen. De commissie waardeert de jarenlange inspanningen van de docenten om netwerken uit te bouwen om de internationale dimensie van de opleiding gestalte te geven. Naar de mening van de commissie worden de internationale contacten van het zelfstandig en assisterend academisch personeel, zij het direct of indirect, goed teruggekoppeld naar het onderwijs. Dit kan volgens de commissie leiden tot een interessante meerwaarde. De organisatie van internationale uitwisseling van studenten en docenten wordt door de commissie als voldoende beschouwd. De commissieleden zijn van mening dat de internationale initiatieven wellicht verder kunnen worden uitgebreid naar andere domeinen. Zij zijn er zich terdege van bewust dat dit belangrijke budgettaire investeringen vraagt, die niet altijd voor de hand liggen. Zij hopen evenwel dat de voortgezette academische opleiding ‘Master of arts in European criminology’ geen afbreuk zal doen aan de internationale dimensie die de tweede cyclus van de opleiding toekomt. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s acht de commissie voor verbetering vatbaar. De structuur van de tweede licentie laat een internationale uitwisseling toe in het eerste semester. Deze mogelijkheid wordt momenteel naar de mening van de commissie te weinig benut. Het blijft voor de studenten evenwel moeilijk een academiejaar met een buitenlands verblijf te combineren, enerzijds omwille van het zware programma in de tweede licentie en anderzijds door het gebrek aan gelijkaardige opleidingen in het buitenland. De commissie hoopt dat de internationale uitwisseling, die nu nog slechts een relatief beperkt karakter heeft, opnieuw zal worden uitgebreid, ook in het kader van de stage. Dit kan volgens de commissie onder meer worden bewerkstelligd door een betere informatievoorziening en aanmoediging van de studenten.
10. Kwaliteitszorg 10.1.De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie in voldoende mate informatief en analytisch van aard is. Het werkstuk geeft een goede indruk van de opleiding en weerspiegelt de veelzijdigheid van de interne organisatie. Het zelfkritisch gehalte zou op enkele punten kunnen worden aangescherpt. De commissie wijst erop dat het haar doel is de opleiding, in wederzijdse samenwerking met de opleiding, te ondersteunen om te komen tot optimalisering van het onderwijs.
10.2. De interne kwaliteitszorg Volgens de informatie in de zelfstudie bestaan er in de Faculteit Rechtsgeleerdheid tal van vaste en tijdelijke initiatieven om het onderwijs te evalueren. Vooreerst is er binnen de faculteit een Permanente Onderwijscommissie (POC) Criminologische Wetenschappen werkzaam. De POC is
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
57
03/2001
samengesteld uit 6 ZAP-leden, 6 AAP-leden en 6 studentenvertegenwoordigers en heeft hoofdzakelijk een adviserende functie ten aanzien van de Faculteitsraad Rechtsgeleerdheid. In de schoot van de POC fungeren het Bureau POC en een aantal subcommissies. Het bureau POC werd opgericht in het academiejaar 1999-2000 en heeft tot taak de POC-vergaderingen voor te bereiden en de administratieve aangelegenheden te behandelen. Verder bestaat er momenteel een Stagecommissie. Vanuit de K.U.Leuven bestaat een systeem van interne kwaliteitszorg dat van elke opleiding om de 5 jaar een interne evaluatie voorziet. De commissie die verantwoordelijk is voor deze interne evaluatie bestaat uit 3 ZAP-leden, 3 assistenten en twee studenten. De klemtoon van de interne onderwijsevaluatie ligt op de permanente bevordering van de kwaliteit van het onderwijs. Na elke evaluatie dienen opvolgingsplannen te worden geconstrueerd, zowel wat het curriculum betreft als wat het individuele doceergedrag betreft. Volgens de visitatiecommissie is in het algemeen sprake van een goede interne kwaliteitszorg. De commissie oordeelt dat de procedures en werkzaamheden van de POC (en sinds kort ook van het Bureau POC) adequate instrumenten zijn voor kwaliteitszorg. Vooral de oprichting van een Bureau POC vanaf het academiejaar 1999-2000 wordt door de commissie als een belangrijke verbetering gezien. Ook binnen de opleiding wordt dit als een waardevolle evolutie ervaren. De POC functioneert naar haar mening goed. De democratische samenstelling van de commissies laat binnen de Criminologische Wetenschappen organisatorisch toe dat studenten op volwaardige wijze aan de vergaderingen van de commissies deelnemen. Bovendien stelt de visitatiecommissie dat studenten ook in praktijk voldoende kansen krijgen om hun meningen bekend te maken en voldoende worden betrokken bij de besluitvorming. Met betrekking tot de studentenvertegenwoordiging op facultair niveau stelt de commissie zich evenwel vragen. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie, die door de opleiding gehanteerd worden, acht de commissie goed. Ze spreekt haar waardering uit ten aanzien van de veranderingsbereidheid die vele geledingen van de opleiding kenmerkt. De commissie staat positief ten aanzien van de procedure voor onderwijsevaluatie. De betrokkenheid van studenten bij de onderwijsevaluatie acht de commissie voldoende. De ombudsdienst is voldoende bekend en functioneert adequaat in samenhang met de sociale studentenvoorzieningen. De toegankelijkheid van de ombudsdienst wordt vergroot door iemand van het monitoraat met deze taak te belasten.
03/2001
58
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Criminologische Wetenschappen binnen de Faculteit Rechtsgeleerdheid
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen De opleiding Criminologische Wetenschappen heeft volgens de zelfstudie tot doel - precies vanuit de professionele diversiteit waar criminologen terechtkomen - criminologen af te leveren, die in staat zijn een wetenschappelijk gefundeerde visie te ontwikkelen op fenomenen van criminaliteit en reacties daarop. Hiertoe moeten zij inzicht verkrijgen in de kennis over deze fenomenen, die in de verscheidene humane wetenschappen verworven is. Dit, omdat criminaliteit en de antwoorden erop onderwerpen zijn die vaak emotionele reacties teweeg brengen en door vele stereotypen omgeven worden. Vanuit dit standpunt, zo staat in de zelfstudie omschreven, is de opleiding noodzakelijk academisch en multidisciplinair. Blijkens de zelfstudie is de opleiding bewust breed van opzet en niet gericht op specialisatie, maar wil ze theoretisch onderlegde generalisten opleiden, die wetenschappelijke kennis kunnen toetsen aan praktijk en beleid. Het programma van de licenties geeft de student echter wel de kans om via een combinatie van keuzevakken, verplichte stage en scriptie meer specialisatie op één deelterrein uit te bouwen. De commissie staat positief ten aanzien van de manier waarop de doelstellingen en eindtermen geschreven zijn. De doelstellingen en eindtermen zijn voldoende duidelijk geformuleerd in termen van kennis, vaardigheden en attitudes. Er is tevens een zeer duidelijke vertaling van de doelstellingen en eindtermen naar het programma. De commissie typeert de opleiding als een universitaire opleiding, waardoor de Criminologische Wetenschappen zich duidelijk onderscheiden van een beroepsopleiding. De doelstellingen omvatten in goede mate de door de commissie geformuleerde minimumeisen voor de opleiding. De geformuleerde doelstellingen zijn naar de mening van de commissie over het algemeen, in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, niet alleen goed te bereiken. De commissie meent uit de gesprekken tevens te mogen afleiden dat ze ook effectief worden bereikt. De bekendheid van de doelstellingen van de opleidingen bij de studenten is voldoende bevonden. Tot genoegen van de commissie schenen de studenten betrokken te zijn geweest bij het schrijven van de zelfstudie en schenen alle studenten die op de gesprekken aanwezig waren, het zelfstudierapport te hebben gelezen.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
59
03/2001
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Criminologische Wetenschappen bestaat uit een eerste cyclus, de kandidaturen, en een tweede cyclus, de licenties, die elk twee jaar in beslag nemen. In de eerste cyclus, zo staat in de zelfstudie omschreven, ligt de nadruk op de algemeen vormende vakken in het recht en de humane wetenschappen en op de basistheorieën in de criminologie zelf. In de tweede cyclus wordt hierop verder gebouwd met meer gespecialiseerde criminologische vakken, keuzevakken, de stage en de scriptie. De algemene opbouw van het programma beantwoordt aan de doelstelling om generalisten te vormen, terwijl de keuzevakken de mogelijkheid van specialisatie bieden. Het huidige programma geldt ter vervanging van het programma dat tot het academiejaar 19971998 in de opleiding van kracht was. De commissie is van mening dat het programma gekenmerkt wordt door een goede graduele opbouw. De opbouw van het programma geeft blijk van een evenwichtige verdeling van algemene opleidingsonderdelen en criminologische opleidingsonderdelen overheen kandidaturen en licenties. Dit getuigt volgens de commissie van een goed besef van actuele ontwikkelingen binnen de criminologische discipline. De commissie waardeert de nauwe link tussen de theoretische en de meer praktisch georiënteerde opleidingsonderdelen. Dit komt onder meer tot uiting in de eisen die gelden voor het stageverslag en de eindverhandeling. De commissie waardeert de aandacht die sinds de laatste programmahervorming aan het methodologieonderwijs in de opleiding wordt geschonken. Hier dient in het bijzonder gewezen te worden op het initiatief om de studenten in de eerste licentie een eigen onderzoek te laten plannen, uitvoeren en rapporteren. Verder ondersteunt ze de mening van de Vakgroep Criminologie dat in de toekomst meer aandacht moet geschonken worden aan de criminologische psychologie en de etiologische theorieën. Ook waardeert de commissie de taalcolleges die in het programma opgenomen zijn met het oog op het integreren van anderstalige literatuur door de studenten. Het avondonderwijs voor werkstudenten vormt een belangrijke troef voor de criminologieopleiding in Brussel en is uniek te noemen in Vlaanderen. De commissie drukt haar waardering uit ten aanzien van de inspanningen die de opleiding realiseert op het niveau van de kandidaturen. Zij drukt de hoop uit dat de academische overheid de nodige middelen zal aanreiken om gelijkaardige inspanningen te kunnen leveren op het niveau van de licenties. De commissie is van mening dat het aantal keuzemogelijkheden van de studenten goed is. De aangeboden keuzeopleidingsonderdelen zijn relevant in functie van de arbeidsmarkt en de algemene ontwikkeling van de studenten. Het aanbod van keuzevakken is evenwel onvoldoende correct bekend bij de doelgroep. De commissie raadt aan de studenten beter te informeren en hen te ondersteunen teneinde een beter zicht te krijgen op de betrokken onderwerpen. Verder is de coherentie van het programma goed.
2.2. Inhoud van het programma Het niveau van de algemene vakken in de eerste cyclus is goed. Tijdens de gesprekken stelden de docenten zelf voor om de psychologische kant ervan te versterken. De commissie beaamt dit. Het
03/2001
60
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
niveau van de specialisatievakken in de eerste cyclus acht de commissie tevens goed. Zij geeft wel in overweging om meer aandacht te besteden aan de belangrijkste criminologische theorieën. De enigszins eenzijdige oriëntatie, bijvoorbeeld op penologie, is ook voor verruiming vatbaar. De commissie raadt aan een zelfstandig opleidingsonderdeel ‘victimologie’ in het programma op te nemen, alsook de aandacht voor de geschiedenis van de criminologische wetenschappen te vergroten. Het niveau van de algemene vakken en van de specialisatievakken in de tweede cyclus leidt bij de commissie tot grote tevredenheid. Over het algemeen wordt het niveau van het gehele programma door de commissie goed bevonden. De commissie staat ook positief ten aanzien van de inhoudelijke actualisatie van het programma. Ze meent daarenboven dat er een zeer goede terugkoppeling is van onderzoek naar het onderwijs. Een van de sterke punten van de opleiding is dat deze terugkoppeling vooral gebeurt via inschakeling van navorsers als deeltijds docenten in het onderwijs.
2.3. Gebruikte werkvormen De relatieve kleinschaligheid van de opleiding wordt optimaal aangewend om interactieve werkvormen te implementeren in het onderwijs. De practica vormen hierbij een uitgelezen instrument om de beoogde vaardigheden en attitudes bij te brengen. De onderwijsvormen en -middelen zijn, gegeven de onderwijsdoelstellingen, adequaat bevonden. De commissie heeft duidelijk interesse en bereidheid aangetroffen om nieuwe werkvormen in praktijk te brengen. Voor zover de commissie kan oordelen worden de gekozen onderwijsvormen en -middelen zeer gevarieerd en goed gebruikt. Studenten uit het avondonderwijs hebben wel de wens uitgesproken om hen ervan te verzekeren dat ze tijdig en over al het nodige studiemateriaal zouden beschikken.
2.4. Examinering Blijkens de zelfstudie wordt van de docenten verwacht dat ze hun methode van examineren bij de aanvang van de lessen in het opleidingsonderdeel kenbaar maken. De informatie met betrekking tot de evaluatie staat ook ter beschikking van de studenten in een gedetailleerde examenregeling die zij in het begin van het academiejaar krijgen. In de eerste kandidatuur wordt na het eerste semester één examen afgenomen. In ieder opleidingsjaar wordt na de paasvakantie een voorzittijd georganiseerd, teneinde de examendruk in de gewone zittijd te verlichten. Het deeltijds studeren brengt uit zichzelf een spreiding van de examens met zich mee. Het niveau van de examens is naar de mening van de commissie goed. De commissie stelt enkel op vraag van de studenten dat, wat het opleidingsonderdeel “Politieke geschiedenis van België” betreft, het examen (te) zwaar uitvalt. Verder beantwoorden de examenvormen goed aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. De examens richten zich in goede mate op het toetsen van inzicht. Alhoewel de evaluaties aan de hand van actievere werkvormen meer gespreid zijn over het academiejaar, is er toch grotendeels sprake van een onderwijssysteem dat het zwaartepunt van de evaluatie legt op het einde van het academiejaar. De organisatie en inhoud van de examens lijken
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
61
03/2001
niet meteen aanleiding te geven tot problemen. De commissie beveelt evenwel aan te reflecteren over een evenwichtige spreiding van de examens. Tijdens het gesprek met de studenten van de eerste cyclus, kwam de vraag naar een semestersysteem naar voren. Vooral voor eerste kandidatuurstudenten lijkt het belangrijk hen tijdig feedback te geven over hun studiemethodes en hen te helpen de leerstof meer te spreiden. Ook dringen de studenten van de gehele opleiding aan op meer duidelijkheid en een betere informatiedoorstroming met betrekking tot de organisatie van de examens. Studenten uit het avondonderwijs kunnen moeilijk bereikt worden, maar dienen over dezelfde correcte informatie te beschikken als de studenten uit het dagonderwijs.
2.5. Vaardigheden van de studenten De schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden van de studenten in de moedertaal krijgt tijdens de opleiding ruime aandacht en zijn goed. De mondelinge uitdrukkingsvaardigheden van de studenten in de moedertaal acht de commissie voldoende. De commissie staat positief ten aanzien van de aandacht voor mondelinge en schriftelijke vaardigheden in het Engels en het Frans. Ze waardeert het verplichte karakter van de taalvakken, gezien de noodzaak van taalvaardigheid in vreemde talen in dit vakgebied. Het programma biedt naar de mening van de commissie aan de studenten goede mogelijkheden om hun probleemoplossend vermogen te ontwikkelen. Dit komt vooral doorheen het methodologisch onderzoek in de eerste licentie en de eindverhandeling aan bod. Tevens wordt het onafhankelijk en kritisch denken van de student zeer goed gestimuleerd. De sociale vaardigheden van de studenten, waarbij vooral aandacht is via groepstaken en stage, stemt de commissie tevens tot tevredenheid. Het programma biedt de studenten goede mogelijkheden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Het feit dat lessen worden verzorgd door oudstudenten die beroepsmatig actief zijn in criminologische settings, draagt hier ongetwijfeld toe bij. De studenten krijgen ook nuttige kansen om een attitude van levenslang leren aan te nemen. Er wordt naar de mening van de commissie, rekening houdend met de recente programmahervorming, in goede mate aandacht besteed aan het bijbrengen van computervaardigheden.
3. Eindverhandeling en stage Het programma van de opleiding Criminologische Wetenschappen omvat zowel een scriptie als een stage. Beiden worden voorbereid tijdens de eerste licentie en worden in de tweede licentie tot uitvoering gebracht.
3.1. Scriptie In de zelfstudie wordt de licentiaatsverhandeling omschreven als een toetssteen van de opleiding. De studenten zijn vrij in het bepalen van het onderwerp voor hun eindverhandeling en zijn zelf verantwoordelijk voor het contacteren van een promotor. Een promotor kan elk lid van het zelfstandig academisch personeel zijn dat een vak doceert in de opleiding Criminologische Wetenschappen.
03/2001
62
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De beoordeling van de scriptie gebeurt door de promotor en twee andere verslaggevers. Voor deze evaluatie hebben de verslaggevers een beoordelingsformulier ter beschikking. De student kan over deze verslagen beschikken ter voorbereiding van zijn mondelinge verdediging. De visitatiecommissie heeft op basis van de steekproef van de eindverhandelingen een goede kwaliteit van de werkstukken vastgesteld en dit zowel qua theoretische als qua empirische onderbouwing. De studenten geven in hun licentiaatsverhandelingen blijk van onafhankelijk en kritisch denken. Er is duidelijk sprake van goed opgebouwde werkstukken, gebaseerd op internationale literatuur. De gehanteerde criteria en wijze van beoordeling van de scripties acht de commissie goed. De commissie heeft tijdens haar bezoek vastgesteld dat de begeleiding van de verhandelingen voldoende is. Niettegenstaande het feit dat de opleiding globaal gekenmerkt wordt door een grote toegankelijkheid van professoren en assistenten, zijn de commissieleden van mening dat in het kader van de licentiaatsverhandelingen meer continue aandacht zou mogen geschonken worden aan de beschikbaarheid van het personeel. Het huidige relatieve gewicht van de scriptie binnen de opleiding is goed. De eindverhandeling wordt vanaf het academiejaar 2000-2001 begroot op 12 studiepunten en een ingeschatte studietijd van 315 uur. De commissie vraagt zich af of dit in verhouding staat met de stage.
3.2. Stage De zelfstudie stelt dat de stage tot doel heeft de studenten praktijkervaring te verschaffen op een domein van de criminologie en hen de gelegenheid te geven deze ervaring aan de theorie te toetsen. Teneinde dit doel te realiseren wordt van de stagiair verwacht dat hij/zij vooraf literatuur betreffende de stageplaats doorneemt. Verder moet de student zich zowel technisch als sociaal engageren op de stageplaats. Tot slot moet de stagiair tijdens de stage een logboek bijhouden en na afloop een stageverslag indienen. Het stageverslag omvat enerzijds een beschrijving van de stageplaats met een situering van de functie van de student daarin en een zelfevaluatie en anderzijds een theoretische terugkoppeling van (bepaalde aspecten van) de stagepraktijk. Voor studenten werkzaam in een criminologisch relevante werkplaats kan een stagevervangende opdracht gegeven worden. Deze dient het equivalent te zijn van een normale stage. De stage omvat minstens 300 uur en wordt begroot op 16 studiepunten. De Stagecommissie staat in voor de voorbereiding en begeleiding van de stages. Reeds in de eerste licentie worden de studenten geïnformeerd over de stage aan de hand van een stagebrochure. De stage-aanvraag gebeurt in de meeste gevallen op initiatief van de student. De stageplaats dient wel de goedkeuring van de Stagecommissie te krijgen. Elke student wordt tijdens zijn of haar stage individueel begeleid door een stagebegeleider die lid is van de Stagecommissie. Na een introductiegesprek van de stagebegeleider met de stagemeester stelt de student een stageplan op. Van de stagiair wordt verwacht dat hij tijdens de stage zijn stagebegeleider op regelmatige basis op de hoogte houdt van het verloop van de stage. Ter evaluatie vindt een praktische eindevaluatie plaats op de stageplaats in aanwezigheid van de stagiair, de stagemeester en de stagebegeleider. De stagemeester geeft een richtinggevend cijfer op 20 met betrekking tot de stagepraktijk en het verloop van de stage. Het stageverslag wordt samen met het logboek door de stagebegeleider eveneens gequoteerd op 20 punten. De Stagecommissie is belast met het toekennen van het definitieve cijfer.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
63
03/2001
De stage is globaal van goed niveau. In de verslagen geven de studenten blijk van onafhankelijk en kritisch denken. Gezien de eisen die gesteld worden aan de verslaggeving, dient er gewaakt te worden over een te hoge studielast in de tweede licentie. Verder acht de commissie het relatieve gewicht van de stage binnen de opleiding goed. Door invoering van de stage werd aan de opleiding een interessante dimensie toegevoegd. De organisatie en begeleiding van de stage gebeurt naar de mening van de commissie op een zorgvuldige manier. Het evaluatieproces van de stage leidt bij de commissie tot tevredenheid. Tijdens de gesprekken met de studenten kwam evenwel tot uiting dat de studenten, ondanks het bestaan van een stagebrochure, onvoldoende duidelijkheid hebben over de kwotering van de stage.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Aantal studenten Tabel 1: Aantal hoofdinschrijvingen van studenten in de Criminologische Wetenschappen in de periode 1989-1990 tot en met 1998-1999. Academiejr.
Generatie
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
89-90
22
23
21
90-91
20
26
23
91-92 92-93
19
30
18 16
33 27
31 29
93-94
37
54
45
22
24
94-95
39
60
42
44
32
95-96 96-97
48 67
80 94
43 71
48 45
42 56
97-98
75
108
84
65
55
98-99
79
119
109
63
85
Over de periode 1989-1990 t.e.m. 1998-1999 is het aantal inschrijvingen in de kandidatuurjaren sterk toegenomen. Wat de generatiestudenten betreft, wordt sinds het academiejaar 1992-1993 een verviervoudiging vastgesteld.4 Ook de licenties hebben met nagenoeg continu stijgende studentenaantallen te maken. De omvang van de studenteninstroom neemt geleidelijk toe. De opleiding is naar de mening van de commissie evenwel nog redelijk kleinschalig, zodat de studenten nog steeds van de voordelen die een kleinschalige opleiding te bieden heeft kunnen genieten. Bovendien heeft de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de VUB een groot aantal studenten met een vooropleiding in het hoger onderwijs. Dit is merkelijk voelbaar in het programma en in de omgang met de studenten. 4.
03/2001
64
De eerste kandidatuur Criminologische Wetenschappen werd aan de VUB ingevoerd vanaf het academiejaar 1992-1993. Gegevens met betrekking tot generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de eerste kandidatuur zijn bijgevolg pas vanaf dat academiejaar beschikbaar.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De opleiding zit duidelijk in de lift. Het lopend onderzoek naar drop-out van de studenten zal de opleiding meer inzicht moeten verschaffen over het profiel van risico-studenten in de eerste kandidatuur. De commissie hoopt dat hieraan de noodzakelijke beleidsconclusies zullen worden verbonden. De verhouding tussen het aandeel vrouwelijke en mannelijke studenten in de groep instromende studenten (in de eerste kandidatuur en de kandidatuur met verkorting van studieduur) is evenwichtig. De commissie is van mening dat het totaal aantal studenten te groot is in verhouding tot het huidig aantal bekleedbare functies in de Vakgroep Criminologie.
4.2. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten Criminologische Wetenschappen in de periode 1987-1988 tot en met 1997-1998. Academiejr.
Generatie
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
87-88
37.5
68
77.3
88-89
43.8
60.7
83.3
89-90 90-91
45.5
60.9
61.9
91-92
55.6
54.4
61.3
92-93 93-94
26.3 21.6
30 31.5
56.3 62.2
66.7 86.4
93.1 50
94-95
28.2
33.3
71.4
65.9
68.8
95-96
22.9
30
74.4
83.3
45.2
96-97 97-98
36.5 27.9
33 28.3
69.1 73.8
75.6 78.4
87.5 58.2
Over de periode 1992-1993 t.e.m. 1997-1998 slaagt gemiddeld 27.2 percent van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 31. In de daaropvolgende studiejaren neemt het gemiddelde slaagpercentage toe tot 59 in de tweede kandidatuur en 70 in de eerste licentie. In de tweede licentie bedraagt het slaagpercentage gemiddeld 68.7.5 Met betrekking tot de eerste kandidatuur is de commissie van mening dat de slaagcijfers extreem laag liggen. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding acht de commissie voldoende.
4.3. Studieduur De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht. 5.
De gemiddelde slaagpercentages voor de tweede kandidatuur en de licentiejaren werden berekend over de periode van 1987-1988 t.e.m. 1997-1998. De gegevens van het academiejaar 1990-1991 zijn niet beschikbaar in de VL.I.R.-databank.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
65
03/2001
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De overeenstemming tussen de begrote studieomvang en de reële studietijd acht de commissie voldoende. De commissie waardeert de plannen om in de nabije toekomst een empirische meting van de studietijd op te zetten. De proportie zelfstudie/contacturen is goed. De commissie meent dat het streven naar meer zelfstudie in het kader van innovatie van het onderwijsgebeuren een goede zaak is, maar waarschuwt om het werk, wat de eisen ten aanzien van de docenten betreft, in geen geval te onderschatten. De verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren is over het algemeen voldoende. Een optimalisering van de spreiding van de studielast over de licenties lijkt wenselijk. Vooral de tweede licentie is naar de mening van de studenten en de commissieleden zwaar.
5.2. Studievoorlichting Uit de zelfstudie blijkt dat jaarlijks informatie- en onthaaldagen georganiseerd worden om potentiële studenten te informeren over de opleiding Criminologische Wetenschappen. Bij deze gelegenheid worden de doelstellingen, vakinhouden, de structuur, de mogelijkheden en moeilijkheden van de opleiding besproken. Daarnaast zijn er ook studiegidsen en informatiebrochures beschikbaar. De aspirant criminologiestudent kan tevens vrijblijvend een gesprek voeren met een lid van de Vakgroep Criminologie om toelichting te verkrijgen. De commissie heeft vastgesteld dat de studievoorlichting zeer goed verloopt: er is een ruim informatieaanbod naar de potentiële studenten, die kandidaten de kans geeft een verantwoorde studiekeuze te maken. De moeilijkheidsgraad van de opleiding wordt evenwel door velen onderschat.
5.3. Studiebegeleiding In de zelfstudie wordt weergegeven dat de dienst Studieadvies elk jaar aan de nieuwe eerstejaarstudenten de kans biedt om, nog voor de aanvang van het academiejaar, een cursus “Studiemethoden” te volgen. Deze cursus beoogt de studenten te leren omgaan met grote hoeveelheden leerstof, leren plannen, … De mogelijkheid bestaat tevens om tijdens de zomermaanden een brugcursus voor de opleidingsonderdelen “Wiskunde” en “Geschiedenis” te volgen. De commissie betreurt de lage participatiegraad van toekomstige criminologiestudenten aan deze cursussen. Verder blijkt uit de zelfstudie dat eerstejaarsstudenten tijdens de eerste week van het academiejaar kennismaken met assistenten en docenten en uitleg krijgen over de opleidingsonderdelen. De studenten krijgen vanuit de opleiding een rondleiding in en informatie over de bibliotheek, de sociale dienst en de computerzalen. Tijdens het academiejaar zijn docenten, assistenten en vorsers beschikbaar tijdens formele spreekuren. Daarbuiten zijn zij evenwel ook gemakkelijk bereikbaar en beschikbaar. Het aanbod van studiebegeleiding is, hoewel hoofdzakelijk informeel, voldoende bevonden. De visitatiecommissie spreekt haar waardering uit ten aanzien van de grote toegankelijkheid van het
03/2001
66
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
zelfstandig en assisterend personeel voor de studenten. Ze vermoedt dat dankzij deze houding problemen in een vroeg stadium aan het licht komen of zelfs vermeden worden. De studenten schijnen tevens zeer tevreden over de communicatiekanalen en de manier waarop ze worden omkaderd. Het zelfstudiecentrum richt zich vooral tot kandidatuurstudenten Humane Wetenschappen en beoogt een vlottere overbrugging tussen het secundaire en universitaire onderwijsniveau. Deze extra studiebegeleiding beoogt de lage slaagpercentages van de eerste kandidatuurstudenten te verbeteren. De commissie betreurt dat kandidatuurstudenten Criminologische Wetenschappen via het zelfstudiecentrum met moeite worden bereikt. De commissie waardeert het initiatief dat vanaf het academiejaar 1999-2000 genomen wordt om het centrum in het voordeel van de opleiding beter uit te bouwen en de studenten beter te informeren. Daarnaast raadt de commissie aan de toegankelijkheid van het zelfstudiecentrum voor werkstudenten te verbeteren. Verder is ze tevens van mening dat een onderzoek naar de meerwaarde van het centrum ten aanzien van de slaagkansen van de studenten zich opdringt. Overigens is de commissie van mening dat het zelfstudiecentrum, in de volle betekenis van het concept, dient te worden geoptimaliseerd. De commissie waardeert het bijzondere begeleidingsprogramma voor de studenten uit het avondonderwijs. Ze steunt het investeringsplan van de opleiding dat in dit kader werd overgemaakt aan de faculteit en ze dringt aan op het doorvoeren van het systeem voor alle hoorcolleges van de tweede cyclus. De commissie is zich evenwel bewust van de personeelsuitbreiding dat dit zou vergen. De studiegids werd adequaat bevonden. Desalniettemin kwam tijdens de gesprekken met de studenten tot uiting dat ze de informatie op de website m.b.t. essentiële vakken niet kenden. Het verdient aanbeveling de studenten zowel explicieter als vollediger te informeren over de inhoud van de vele keuzevakken.
6. Faciliteiten Tijdens de visitatie bracht de commissie een bezoek aan de onderwijsruimten. Deze werden door haar goed bevonden. De leslokalen zouden evenwel met meer didactisch materiaal kunnen worden uitgerust. Verder is de commissie van mening dat het aantal oefen- en practicumruimten zou moeten worden uitgebreid. De huidige bibliotheekvoorzieningen zijn volgens de commissie aan heroverwegingen toe. Niettegenstaande de geautomatiseerde ontsluiting zou de seminariebibliotheek aan toegankelijkheid winnen indien ze materieel samengevoegd werd. De omvang van het aanbod van boeken en tijdschriften is beperkt. Bovendien vormen de bibliotheken, zoals ze nu zijn, geen echte (uitnodigende) werkomgeving voor de studenten. De computerinfrastructuur is goed, maar staat momenteel onvoldoende in verhouding tot het totaal aantal studenten van de faculteit.
7. De afgestudeerden Uit het gesprek dat de commissie had met de selectie van afgestudeerden is gebleken dat een belangrijke meerderheid onder hen een beroep uitoefent dat nauw aansluit bij de opleiding.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
67
03/2001
Verschillenden onder hen hebben een vooropleiding genoten en als werkstudent de opleiding Criminologische Wetenschappen gevolgd aan de VUB. Zij kijken hierop met grote tevredenheid terug. Het niveau van de afgestudeerden leidt bij de commissie tot tevredenheid. Uit het gesprek met de groep oudstudenten bleek dat deze tijdens de opleiding in goede mate werden voorbereid op een goede aansluiting op een diverse en veranderende arbeidsmarkt. De commissie staat positief ten aanzien van de relatie tussen de opleiding en haar afgestudeerden. De opleiding houdt contact met haar afgestudeerden via de oudstudentenvereniging Kriminologisch Genootschap Brussel (KGB). Oudstudenten lijken ook belangrijke contactpersonen in het kader van de organisatie van stages, het werken aan eindverhandelingen en het verzorgen van gastcolleges. Vooral dat laatste wordt door de visitatiecommissie als een belangrijke bijdrage tot de opbouw van het programma beschouwd.
8. Personeel Niettegenstaande de inspanningen van de Faculteit van de Rechtsgeleerdheid blijft de student/ stafratio een punt van zorg. De commissie spreekt de hoop uit dat de ZAP-omkadering in de toekomst versterkt wordt, conform het investeringsplan van de opleiding. De commissie hoopt eveneens dat de huidige hoge onderwijsbelasting van het zelfstandig academisch personeel door de vooropgestelde veranderingen zal worden geoptimaliseerd. De commissie waardeert ten zeerste de efficiëntie waarmee het huidige ZAP-kader te werk gaat om, ondanks de moeilijke omstandigheden, de studenten een degelijke criminologieopleiding aan te bieden. De zeer grote toegankelijkheid van het zelfstandig (en assisterend) personeel voor de studenten krijgt de waardering van zowel studenten als commissieleden. De omvang van het AAP-bestand wordt voldoende bevonden. Hun onderwijsbelasting acht de commissie, gezien de omstandigheden, redelijk. Ze geeft wel in overweging de nodige waakzaamheid in acht te nemen ten aanzien van de onderwijstaken van het assisterend academisch personeel. Tijdens de gesprekken is gebleken dat velen zich ten volle en met enthousiasme inspannen voor het onderwijs. De commissie wil zich ervan vergewissen dat dit niet ten koste van hun onderzoeksopdracht zal gaan. De verhouding tussen het aantal leden van het zelfstandig en assisterend academisch personeel vindt de commissie goed. Rekening houdend met het groot aantal deeltijdse werkkrachten stelt de commissie dat de waaier van specialisaties binnen de staf goed is. De commissie waardeert dat de Vakgroep Criminologie erin slaagt een groot aantal doctoraten af te leveren. De commissie stelt dat de verhouding mannen-vrouwen in de staf zeer evenwichtig is. De opleiding wordt gekenmerkt door een vrouwvriendelijk klimaat. De commissie vestigt de aandacht op het belang van het aanbod van onderwijsprofessionaliseringsmogelijkheden met het oog op de verbetering van de onderwijskwaliteit. Ze is van mening dat de onderwijsprofessionalisering van het personeel nog op een aantal punten kan verbeterd worden. Op het niveau van de universiteit wordt een docentenopleiding georganiseerd. Hiervan wordt door de opleiding momenteel nog weinig gebruik gemaakt. De commissie hoopt dat dit in de toekomst zal verbeteren.
03/2001
68
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De impact van didactische kwaliteiten bij aanstelling en bevordering wordt door de commissie voldoende geacht. De commissie heeft tevens de indruk dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met de resultaten van de onderwijsevaluaties.
9. Internationalisering In de zelfstudie wordt aangegeven dat de eerste licentiestudenten jaarlijks via een informatievergadering worden geïnformeerd over internationale uitwisselingsmogelijkheden. De eigenlijke uitwisseling kan enkel in de tweede licentie plaatsvinden. Via het Socratesprogramma kunnen de studenten terecht in de Manchester Metropolitan University en de Universiteit van Amsterdam. Rekening houdend met het beperkt aantal vakken dat in het buitenland zinvol kan worden gevolgd, wordt - op voorwaarde dat de ontvangende universiteit daarmee instemt - de kans aangeboden om stage te lopen in het buitenland. In het kader van de uitwisseling met de Universiteit van Amsterdam kan eveneens een eindverhandeling in het buitenland worden voorbereid, waarbij er een co-promotorschap tussen professoren van de zendende en de ontvangende universiteiten ontstaat. Volgens de zelfstudie zou het in de toekomst tevens mogelijk zijn criminologie-specifieke uitwisselingscontracten af te sluiten met andere universiteiten in het kader van bestaande netwerken. Naast het Socrates-netwerk neemt de VUB deel aan het UNICA-netwerk. Sinds de participatie in het academiejaar 1995-1996 is tot op heden via dit netwerk nog geen student Criminologische Wetenschappen effectief uitgewisseld. Naar de mening van de commissie zijn de internationale contacten van het zelfstandig academisch personeel en het wetenschappelijk personeel nog te beperkt van aard. De commissie meent dat er naar wegen moet gezocht worden om de internationale contacten uit te breiden zodat deze meer kunnen teruggekoppeld worden naar het onderwijs. Zowel de organisatie van internationale uitwisseling van studenten, alsook de eigenlijke deelname van studenten acht de commissie voor verbetering vatbaar. De structuur van de tweede licentie laat een internationale uitwisseling toe gedurende het gehele academiejaar. De commissie hoopt dat de internationale uitwisseling van studenten, die nu een beperkt karakter heeft, zal worden uitgebreid. Wellicht kan het buitenlands studeren meer actief aangemoedigd worden en kan de Vakgroep Criminologie nieuwe bilaterale contacten nastreven die meer mogelijkheden bieden. De commissie houdt hierbij evenwel rekening met het feit dat het voor werkende studenten minder evident is om naar het buitenland te vertrekken en dat in het buitenland weinig analoge opleidingen Criminologische Wetenschappen bestaan.
10. Kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie in zeer ruime mate informatief is en een goede indruk van de opleiding geeft. Het zelfkritisch gehalte stemt tot grote tevredenheid. De sterkte-zwakte
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
69
03/2001
analyse getuigt naar de mening van de commissie van een eerlijke weergave van de opleiding. De suggesties die door de opleiding zelf werden gemaakt getuigen van realiteitszin.
10.2. De interne kwaliteitszorg Blijkens de zelfstudie worden zowel op het niveau van de vakgroep, de faculteit en de universiteit inspanningen geleverd om te komen tot een gestructureerde evaluatie van het onderwijs. Ten eerste wordt de opleiding op het niveau van het curriculum geëvalueerd in de vakgroep en in de Opleidingsraad. Voorstellen tot wijziging van het programma worden in de Opleidingsraad geformuleerd. Op het tweede niveau, het niveau van de faculteit, bespreekt de Faculteitsraad bestaande uit voltijdse ZAP-leden en uit vertegenwoordigers van de deeltijdse ZAP-leden, AAPleden, studenten en ATP-leden - alle onderwijsaangelegenheden. Deze raad spreekt zich ook uit over programmahervormingen. Tenslotte wordt op centraal niveau binnen de Onderwijsraad (OWR) elk voorstel van de faculteit besproken. Na advies wordt het voorstel ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van Bestuur (RvB). Binnen de OWR kwam tevens de ‘Commissie Kwaliteitszorg’ tot stand. Deze commissie heeft als taak een aantal concrete maatregelen uit te werken in verband met de interne kwaliteitszorg van het onderwijs. De Dienst voor Onderwijsprofessionalisering (DOE) en Multimediale Eenheid voor Onderwijsondersteuning (EDUCO) staan in voor conceptuele en logistieke ondersteuning. De commissie heeft vastgesteld dat er in het algemeen sprake is van een goede interne kwaliteitszorg. De Opleidingsraad lijkt een waardevol orgaan voor het bewaken en hervormen van het curriculum. Ook het functioneren van de andere organen wordt positief bevonden. De indruk van de visitatiecommissie is evenwel dat de grote toegankelijkheid van het zelfstandig en assisterend academisch personeel en de goede verstandhouding met de studenten het informeel behandelen van aangelegenheden in de hand werkt. Via hun vertegenwoordiging in de verschillende commissies en raden worden de studenten in de gelegenheid gesteld om te participeren aan besluitvorming en onderwijsvernieuwing. De commissie acht de betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming op alle niveaus goed. De studenten hebben tijdens de gesprekken hun waardering uitgesproken over hun volwaardige positie en stemrecht tijdens de vergaderingen. De commissie acht de procedures voor curriculumherziening en -innovatie goed. Recentelijk is het onderwijs hervormd. De commissie spreekt haar waardering uit over het streven van de opleiding om actueel te blijven, waar het ontwikkelingen in de criminologie betreft. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de procedure voor onderwijsevaluatie. Ze brengt begrip op voor de organisatorische moeilijkheden die in het verleden bij het verzamelen van de enquêtes zijn opgetreden. Ook de betrokkenheid van studenten bij de onderwijsevaluatie acht de commissie nog te beperkt. Voor de lage respons vanwege de studenten moet een oplossing gezocht worden.
03/2001
70
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
BIJLAGEN
71
03/2001
03/2001
72
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
PROF. DR. G. KELLENS (1941) studeerde Rechten en Criminologische Wetenschappen aan de Université de Liège en doctoreerde in beide wetenschapsgebieden. Sinds 1963 is hij verbonden aan de Université de Liège, eerst als assistent in het Strafrecht, dan in de Criminologische Wetenschappen en later als hoogleraar Criminologische Wetenschappen. Prof. dr. G. Kellens is daarbij zowel in binnen- als buitenland actief. Hij is onder meer Adjunct Secretaris-Generaal van “Société internationale de criminologie” (Parijs), ondervoorzitter van “Fondation internationale pénale et pénitentiaire” (Berne), voorzitter van de commissie criminologie van “Société internationale de droit militaire et de droit de la guerre” (Brussel) en erevoorzitter van “Société belge de criminologie” (België). Zijn wetenschappelijke activiteiten zijn hoofdzakelijk gericht op “white-collar crime”, beslissingsprocessen in strafzaken, alternatieve straffen, verborgen straffen en rechtszekerheid, restorative justice in gevangenissen, experimenten in preventie (in het bijzonder “fan coaching” tegen voetbalhooliganisme), het veiligheidsgevoel, de verhouding tussen politie en samenleving, de verhouding tussen politie en migranten, jeugdbescherming in de Franstalige Gemeenschap. Tijdens zijn loopbaan werd hij reeds meermaals bekroond met verschillende prijzen en wetenschappelijke onderscheidingen. Zijn meest recente publicaties zijn “Criminologie et Société” (Brussel, 1998) , “Éléments de criminologie” (Brussel, 1998) en “Punir (Pénologie et droit des sanctions pénales)” (Luik, 2000). PROF. DR. C. DEBUYST (1925) werd doctor in de Rechten in 1949, doctor in de Criminologische Wetenschappen in 1960 en licentiaat in de Psychologie en Pedagogische Wetenschappen in 1962. Het is aan de Université Catholique de Louvain, waar hij deze graden behaalde, dat hij professor werd. Sinds 1990 is hij op emeritaat. Hij was lid van de Wetenschappelijke Raad met betrekking tot Criminologie van de Raad van Europa, van de Wetenschappelijke Raad en Raad van Bestuur van “Société internationale de criminologie” (Parijs) en is sinds haar oprichting redactielid van het internationale tijdschrift “Déviance et Société”. Tijdens zijn carrière publiceerde hij uiteenlopende artikels in talrijke tijdschriften en schreef hij verschillende boeken. Zijn belangrijkste publicaties in boekvorm zijn: “Criminels et valeurs vécues” (Leuven/Parijs, 1960), “Les enfants et adolescents voleurs” (Leuven, 1971), “Modèle éthologique et criminologie” (Brussel, 1985), “Histoire des savoirs sur le crime et la peine” (Deel 1, hoofdstuk 2 en 4, 1995 / Deel 2, hoofdstuk 6 en 8, 1998).
BIJLAGE
73
03/2001
PROF. DR. J. JUNGER-TAS studeerde Sociologie aan de Université Libre de Bruxelles. In 1972 promoveerde zij in Nederland aan de Rijksuniversiteit Groningen. Haar Proefschrift “Kenmerken en Sociale Integratie van jeugddelinquenten” geeft aan dat ze zich na haar studies heeft gespecialiseerd op het terrein van de Criminologie. Zij heeft als wetenschappelijk onderzoeker gedurende 9 jaar gewerkt bij het Studiecentrum voor Jeugdmisdadigheid te Brussel, maar is in 1975 naar Nederland teruggekeerd, waar zij in dienst trad bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Daar begon zij als senior onderzoeker en werd vervolgens Raadadviseur en hoofd van het onderzoekteam Jeugdcriminaliteit en Jeugdbescherming. In 1989 werd zij benoemd tot directeur van het WODC. In 1994 werd ze gasthoogleraar Criminologie aan de Universiteit van Lausanne (Zwitserland) en “research fellow” aan het Meijers instituut van de Universiteit van Leiden. Sinds 1999 geeft ze tevens gastcolleges aan de universiteit van Cambridge. Prof. dr. J. Junger-Tas is lid van de Centrale Raad voor Strafrechttoepassing (Nederland). Ze was actief in de Raad van Europa en is nog steeds actief voor de Verenigde Naties. Ze heeft een groot aantal papers, artikels en boeken in het Nederlands, Frans en Engels geschreven, alsmede rapporten voor het Ministerie van Justitie. In 2000 ontvangt zij een ere-doctoraat van de Université de Lausanne. PROF. DR. P. VAN PETEGEM (1961) volgde een opleiding tot leraar wetenschappen (1981), studeerde na het opdoen van praktijkervaring Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Gent en specialiseerde zich vervolgens (1988-1989) in het onderwijsbeleid, -beheer, en -bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. Sinds 1990 is hij werkzaam aan de Universiteit Antwerpen. Hij promoveerde in 1997 met een doctoraat “Scholen op zoek naar hun kwaliteit” over de zelfevaluatie van scholen, geïnspireerd op het effectieve-scholenonderzoek. Dit leidde tot een praktisch bruikbaar instrument voor zelfevaluatie van scholen. Voor zijn doctoraat kreeg hij de Tweejaarlijkse Prijs van de Onderzoeksraad van de Universiteit Antwerpen. Momenteel is hij als docent werkzaam aan de Universiteit Antwerpen binnen de academische lerarenopleiding. Tevens is hij deeltijds docent aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (Brussel). Aan de Universiteit Antwerpen leidt hij de Onderzoeksgroep EduBROn (onderwijsbegeleiding, research en ontwikkeling) met onderzoek op vlak van internationale onderwijsindicatoren (i.o.v. de OESO), begeleid zelfstandig leren, studentenstatistieken, … Hij nam in opdracht van de VL.I.R. deel aan eerdere visitatiecommissies, was expert bij de opleidingsdoorlichtingen van de inspectie hoger onderwijs en bij accrediteringen van buitenlandse opleidingen. Hij is coördinator van “Schoolleiding en -begeleiding” (Kluwer Ed.) en maakt deel uit van de redacties van “Impuls voor onderwijsbegeleiding”, “Vorming”, en “Didactief & School”.
03/2001
74
BIJLAGE
BIJLAGE 2
Bezoekschema
Eerste dag 16u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van het bezoek 19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Tweede dag 9u00 - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie/POC/opleidingsraad
10u30 - 11u15 gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie/ POC/opleidingsraad en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u15 gesprek met eerste-cyclusstudenten 12u15 - 13u00 gesprek met tweede-cyclusstudenten 13u00 - 14u00 middagmaal 14u00 - 14u45 gesprek met leden van het assisterend academisch personeel 14u45 - 16u00 gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus 16u00 - 16u15 pauze 16u15 - 17u30 gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 17u30 - 18u15 gesprek met afgestudeerden van de opleiding
BIJLAGE
75
03/2001
18u15 - 19u00 nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven 19u00
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Derde dag 9u00 - 10u00
bezoek commissieleden onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
10u00 - 10u45 gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering 10u45 - 11u30 spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 11u30 - 11u45 pauze 11u45 - 12u30 gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 12u30 - 13u30 middagmaal 13u30 - 16u30 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 16u30 - 17u00 mondelinge rapportering
03/2001
76
BIJLAGE
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02/512 91 10).
Wettelijke Depot: D/2001/2939/3
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel (02) 512 91 10 – Fax (02) 512 29 96