VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE INFORMATICA-TOEGEPASTE INFORMATICACOMPUTERWETENSCHAPPEN Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Informatica, Toegepaste Informatica en Burgerlijk Ingenieur in de Computerwetenschappen aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, juli 2002
Ten geleide
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Informatica-Toegepaste Informatica-Computerwetenschappen verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij in 2001/2002 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Informatica, Toegepaste Informatica en Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen in Vlaanderen. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) met betrekking tot de kwaliteitzorg van het academisch onderwijs. De visitatie Informatica-Toegepaste Informatica-Computerwetenschappen werd afzonderlijk in Vlaanderen ingericht. Er blijft evenwel een belangrijke Nederlandse inbreng bestaan door de toepassing van het Nederlandse visitatiestelsel en door de opname van Nederlandse leden in de visitatiecommissie. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor allen die betrokken zijn bij het academisch onderwijs in de Informatica en Computerwetenschappen in Vlaanderen. Met het oog daarop heeft de commissie voor iedere opleiding afzonderlijk een deelrapport uitgebracht op basis waarvan actie kan worden ondernomen om de kwaliteit van het onderwijs te handhaven en verder te verbeteren. Daarnaast is het rapport er tevens op gericht de bredere samenleving in te lichten over de wijze waarop de betrokken faculteiten omgaan met de kwaliteit van hun onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de afzonderlijke opleidingsrapporten, maar ook in dat gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat het rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Informatica en Computerwetenschappen in Vlaanderen en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg. De visitatie Informatica-Toegepaste Informatica-Computerwetenschappen was niet mogelijk zonder de inzet van al diegenen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik dank dan ook allen die vanuit de instellingen hebben bijgedragen aan het goede verloop van deze visitatie. Daarnaast echter is de VLIR in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de grote mate van deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Als voorzitter van de VLIR hoop en verwacht ik ten slotte dat dit rapport door de vele behartenswaardige bemerkingen die het bevat, zal bijdragen, en dit zowel op korte als op lange termijn, tot een verdere bloei van het academisch informaticaonderwijs in Vlaanderen. F. Van Loon Voorzitter VLIR
07/2002
2
Inhoud
Voorwoord
2
Deel 1: Algemeen Deel
5
I.
De onderwijsvisitatie Informatica-Toegepaste InformaticaComputerwetenschappen
7
1.
Inleiding
7
2.
De betrokken opleidingen
7
3.
De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling 3.2. Taakomschrijving 3.3. Werkwijze
8 8 8 8
4.
Korte terugblik op de visitatie
9
5.
Opzet en indeling van het rapport
10
II.
Het referentiekader
11
III.
Algemene aanbevelingen
15
IV.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
24
1.
Onderwijsfilosofie 1.1. Doelstellingen en eindtermen 1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma
24 24 25
2.
Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma 2.2. Gebruikte werkvormen 2.3. Vaardigheden 2.4. Toetsing
25 25 27 27 28
3.
Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling 3.2. Stage
28 28 28
3
07/2002
4.
De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom 4.2. Slaagcijfers
29 29 30
5.
Studeerbaarheid 5.1. Studietijd 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
31 31 31
6.
De faciliteiten
32
7.
De afgestudeerden
32
8.
De staf
33
9.
Internationalisering
33
10.
Interne kwaliteitszorg
34
Deel 2: Opleidingsrapporten
37
1.
38
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen
38
2.
Universiteit Antwerpen De opleiding Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen
65 65
3.
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Informatica en Toegepaste Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen
77
Limburgs Universitair Centrum De opleiding Informatica/Kennistechnologie binnen de School voor Informatietechnologie (Kennistechnologie, Informatica, Wiskunde en ICT) van de Transnationale Universiteit Limburg
91
4.
5.
Universiteit Gent De opleiding Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen en de Faculteit Toegepaste Wetenschappen De opleiding Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen
Bijlagen
07/2002
51
77
91 103 103 115 127
Bijlage 1:
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
129
Bijlage 2:
Bezoekschema’s
133
4
DEEL I ALGEMEEN DEEL
5
07/2002
07/2002
6
I. De onderwijsvisitatie Informatica - Toegepaste Informatica - Computerwetenschappen
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Informatica - Toegepaste Informatica - Computerwetenschappen verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Informatica, Toegepaste Informatica en Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de periode oktober 2001-februari 2002 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft gevisiteerd. Deze onderwijsvisitatie past in het kader van de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichting terzake.
2. De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie de volgende opleidingen bezocht: – Katholieke Universiteit Leuven (16 t/m 18 oktober 2001): Informatica Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen – Universiteit Antwerpen (6 t/m 8 november 2001): Informatica – Vrije Universiteit Brussel (17 t/m 19 december 2001): Informatica Toegepaste Informatica – Limburg Universitair Centrum (16/17 januari 2002): Informatica – Universiteit Gent (4 t/m 7 februari 2002): Informatica Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen
DE ONDERWIJSVISITATIE INFORMATICA - TOEGEPASTE INFORMATICA - COMPUTERWETENSCHAPPEN
7
07/2002
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig voor gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Informatica - Toegepaste Informatica - Computerwetenschappen werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 21 mei 2001. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Dr. ir. J. Van Remortel, directeur central research Alcatel Bell. Leden: – Prof. dr. S.A. Cerri, hoogleraar Université de Montpellier; – Prof. dr. P.A. Kirschner, hoogleraar Universiteit Maastricht en Open Universiteit Nederland; – Ir. B. Krekels, wetenschappelijk adviseur IWT Vlaanderen; – Prof. dr. J. van Leeuwen, hoogleraar Universiteit Utrecht; Mevr. M. Bronders, coördinator kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor de personalia van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijk kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze 3.3.1. VOORBEREIDING De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 25 september 2002. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie II.), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan het te visiteren onderwijs naar haar opvatting zou moeten voldoen. Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfstudies.
07/2002
8
DE ONDERWIJSVISITATIE INFORMATICA - TOEGEPASTE INFORMATICA - COMPUTERWETENSCHAPPEN
3.3.2. BEZOEK AAN DE INSTELLINGEN De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de Informatica. De gesprekken zijn voor de commissie een goede aanvulling geweest op de zelfstudies. Tijdens elk bezoek werd ook de mogelijkheid tot aanvullende/extra gesprekken voorzien. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte universiteit. Van deze mogelijkheid werd in meerdere van de betrokken universiteiten gebruik gemaakt. Verder heeft de commissie kennis genomen van aanvullende informatie, zoals verslagen, voorbeelden van examenvragen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, die door de opleidingen ter beschikking werden gesteld. Ook werden door de visitatiecommissie nog vóór de bezoeken eindverhandelingen opgevraagd en bekeken. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Deze hebben de commissie een goed beeld gegeven van de omgeving waarin het onderwijs plaatsvindt. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleiding.
3.3.3. RAPPORTERING Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. De faculteiten werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het vergelijkend gedeelte van het rapport en van het hun aanbelangende facultaire deelrapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten in de mate dat zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt. De bezoekschema’s van de visitatiecommissie zijn toegevoegd als bijlage 2.
4. Korte terugblik op de visitatie De commissie hoopt met voorliggend rapport een constructieve bijdrage te leveren tot de verdere ontwikkeling van het onderwijs in de Informatica en Computerwetenschappen in Vlaanderen. Het is in de eerste plaats haar bedoeling dat het rapport binnen elke opleiding en faculteit de aanzet geeft tot reflectie en discussie en dat wordt nagegaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De commissie is tevreden over het verloop van de visitatie. De zelfstudies en de bijkomende informatie waren toereikend om de verschillende bezoeken op een effectieve wijze voor te bereiden. Ook de organisatie van de bezoeken zelf was in het algemeen zeer adequaat. De visitatiecommissie wenst dan ook haar dank te betuigen aan al diegenen die binnen de universiteiten betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van de visitatie.
DE ONDERWIJSVISITATIE INFORMATICA - TOEGEPASTE INFORMATICA - COMPUTERWETENSCHAPPEN
9
07/2002
5. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk 3 formuleert de commissie een aantal algemene aanbevelingen ten aanzien van de Vlaamse opleidingen in de Informatica en Computerwetenschappen. In hoofdstuk 4 worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergeven. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten in schuin lettertype weergegeven. De ‘deelrapporten’ werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
07/2002
10
DE ONDERWIJSVISITATIE INFORMATICA - TOEGEPASTE INFORMATICA - COMPUTERWETENSCHAPPEN
II. Referentiekader Informatica – Toegepaste informatica - computerwetenschappen
De visitatiecommissie is bij de beoordeling van het onderwijs uitgegaan van de doelstellingen die elke faculteit voor de eigen opleiding heeft geformuleerd. Deze doelstellingen mogen uiteraard verschillen, maar dienen niettemin aan zekere minimumeisen te voldoen. De commissie heeft deze minimumeisen omschreven in onderhavig referentiekader. Het houdt nog geen rekening met de toekomstige Bachelor-Master structuur. Bij het opstellen van haar referentiekader is de visitatiecommissie uitgegaan van het gegeven dat tussen het niveau van de opleiding en het niveau van de afgestudeerden een relatie zou moeten bestaan. Daarom wordt, na een aantal algemene uitgangspunten dat in principe geldt voor alle academische opleidingen, eerst aangegeven wat de commissie van een afgestudeerde verwacht, vervolgens komen de doelstellingen van de opleiding aan de orde en de eisen die men aan het programma van de opleiding mag stellen. Ten slotte vermeldt de commissie enkele randvoorwaarden. Het referentiekader heeft de achtergrond gevormd voor de discussie met de faculteiten. Het is noch vóór, noch tijdens de bezoeken expliciet bekend gemaakt. Dit om de instellingen toe te laten onbevangen met de commissie van gedachten te wisselen over het eigen functioneren.
Algemene uitgangspunten De academische opleiding moet een omgeving scheppen voor kritisch leren en reflectie, die wordt gedragen door ontwikkelingen in wetenschap en beroep en die is gericht op het meegeven van kennis en competenties nodig om op een academische wijze zowel wetenschappen te beoefenen als een beroep uit te oefenen. Daartoe dienen/dient: – de doelstellingen en de daarvan afgeleide eindtermen van de opleiding en van de afzonderlijke opleidingsonderdelen dienen duidelijk geformuleerd te zijn en bekend te zijn aan docenten en studenten. De doelstellingen zijn herkenbaar in de vorm, inhoud en toetsing binnen de opleiding. – het programma een stevige wetenschappelijke grondslag te hebben en de wetenschappelijke/ technische vorming een duidelijke herkenbare plaats te hebben in de opleiding.
HET REFERENTIEKADER
11
07/2002
– de uitwerking en uitvoering van het programma aan te sluiten bij en bij te dragen tot de gemaakte keuzen ten aanzien van de doelstellingen en het te bereiken profiel. De onderdelen van het programma dienen op de juiste plaats in de opleiding geprogrammeerd te zijn en dienen een onderlinge samenhang te vertonen. – het programma studeerbaar te zijn voor de gemiddelde student en dient in de mate van het mogelijke rekening te worden gehouden met individuele verschillen in studietempo. Hiertoe dient tevens een systeem van studie- en studentenbegeleiding te bestaan dat gericht is op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen. Tegelijkertijd en in dezelfde opleiding dient elke student de mogelijkheid te krijgen om zich maximaal te ontplooien. – duidelijk te zijn aangegeven op welke wijze wordt getoetst of de nagestreefde eindtermen ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De vorm en inhoud van de evaluatie dienen overeen te stemmen met de gestelde leerdoelen en aan te sluiten op het leerproces. De exameneisen en -vormen dienen de studenten duidelijk te zijn. – er een goed evenwicht te bestaan tussen doelstellingen en middelen.
Wat mag van een afgestudeerde in de Informatica, Toegepaste Informatica of Computerwetenschappen worden verwacht? Van een afgestudeerde mag worden verwacht dat hij/zij: – zich de geplogenheden van het vakgebied en haar toepassingen heeft eigen gemaakt; – beschikt over een goed overzicht van de verworven inzichten van het vakgebied in het algemeen en op het gebied van zijn/haar specialisatie in het bijzonder; – voldoende analyserend, probleemoplossend en synthetiserend vermogen heeft ontwikkeld om op een wetenschappelijk professioneel verantwoorde en ethische wijze te werken; – in staat is zelfstandig eenvoudig onderzoek op te zetten en uit te voeren binnen het vakgebied en meer geavanceerd onderzoek deskundig te beoordelen; – heeft geleerd om in projecten verschillende rollen op te nemen en in het bijzonder leiding te geven in projectrealisaties; – heeft geleerd inzichten en resultaten mondeling en schriftelijk te presenteren, ook aan nietvakgenoten en in groepsverband; – over de kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om een diversiteit van beroepen met een zekere mate van zelfstandigheid te kunnen uitoefenen of een vervolgopleiding te kunnen volgen; – een attitude heeft ontwikkeld die het mogelijk maakt kritisch te reflecteren op het eigen wetenschappelijk handelen; – beschikt over een attitude en de achtergrond om zich permanent te blijven vormen en flexibel is om op wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen in zijn/haar vakgebied in te spelen.
Doelstellingen van de opleiding Om goede afgestudeerden af te leveren dienen de opleidingen zich tot doel te stellen studenten: – kennis en inzicht bij te brengen over het vakgebied in de breedte met voldoende verdieping in deelgebieden;
07/2002
12
HET REFERENTIEKADER
– te introduceren in de voornaamste ontwikkelingen en huidige inzichten in het vakgebied; – te leren een aantal complexe en geavanceerde informaticatechnieken toe te passen; – inzicht te geven in de vakliteratuur en vaardigheden te verschaffen in het werken met verschillende informatiebronnen; – in te werken in relevante disciplines die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van de informatica; – te leren modelmatig te denken, grenzen te kennen en resultaten te leren relativeren; – te leren doelgericht prototypen te ontwikkelen en projectmatig experimenten op te zetten; – te leren participeren in onderzoek; – te leren zelfstandig problemen definiëren, analyseren en op te lossen; – te leren begrijpelijk mondeling en schriftelijk te rapporteren over hun werk, ook in internationale context; – te leren methoden uit het vakgebied toe te passen op andere gebieden van wetenschappelijke of maatschappelijke activiteit; – de attitude bij te brengen om zijn/haar kennis steeds te vernieuwen en hem/haar aldus voor te bereiden op permanente vorming; – kennis, vaardigheden en attitudes inzake alle aspecten van teamwork bij te brengen; – maatschappelijk bewustzijn en verantwoordelijkheid van de informaticus bij te brengen.
Eisen die aan de opleiding gesteld mogen worden De opleidingen moeten zo ingericht zijn dat bovenstaande doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Zij dienen daarbij aan de volgende eisen te voldoen: – de kandidaturen geven een breed en inleidend overzicht van het vakgebied, leiden in tot de praktische, theoretische en methodologische grondslagen ervan en zijn zo ingericht dat ze voorbereiden op de vereisten van de licenties/ingenieursjaren; – de opleidingsonderdelen moeten een overzicht geven van het gehele vakgebied. Ze moeten voldoende representatief zijn om een beeld te geven van de vervolgopleiding en/of beroepsuitoefening; – de opleiding moet de studenten aanzetten tot het toepassen van de informatica in andere gebieden; – er dienen, naast traditionele hoorcolleges, verschillende andere werkvormen te worden aangeboden (hoorcolleges ondersteund door werkcolleges en vaardigheidsoefeningen), gericht op bevordering van zelfwerkzaamheid en/of teamwork; – het curriculum dient samenhangend te zijn. Dit geldt ook voor de keuzeopleidingsonderdelen. De opleiding dient de student hierbij te adviseren; – organisatie en inrichting van de curriculumonderdelen moeten een bijdrage leveren aan het vermogen zelfstandig te studeren; – in het onderwijsaanbod dient een opklimmende graad van abstractie en diepgang op te treden; – het programma dient voldoende in te spelen op recente ontwikkelingen op het gebied van informatieverwerking; – de eindverhandeling moet duidelijk het sluitstuk van de studie zijn, waar studenten verworven inzichten, kennis en vaardigheden kunnen laten zien. De begeleiding dient gestructureerd te
HET REFERENTIEKADER
13
07/2002
zijn. Voor de licentiestudenten zijn er duidelijke criteria gesteld ten aanzien van aanpak, inhoud en beoordeling van de eindverhandeling; – indien een stage wordt ingepast dan moet er een duidelijk reglement zijn teneinde niveau en begeleiding te waarborgen; – deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s dient aangemoedigd te worden. Hierbij is een goede begeleiding noodzakelijk; – er dient aandacht geschonken te worden aan afstemming tussen de inhoud van de opleiding en de ontwikkelingen op de potentiële ‘afzetmarkt’ voor afgestudeerden in diverse functies.
Randvoorwaarden Om de doelstellingen volledig te kunnen realiseren dient de opleiding tevens aan een aantal randvoorwaarden te voldoen: 1. een goed functionerend systeem van kwaliteitsverbetering dat uitgaat van de noden van de studenten en docenten; 2. een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en onderzoek en andere werkzaamheden (zoals dienstverlening aan derden, en logistieke en bestuurlijke activiteiten); 3. tijd en faciliteiten voor het opzetten en inrichten van het onderwijs: onderwijsvoorbereiding en implementatietijd moeten toereikend zijn; 4. wanneer technologieën in het onderwijs worden geïntroduceerd dienen steeds de tijd en middelen te worden gegeven om dit op een degelijke manier te implementeren; 5. actieve betrokkenheid van de stafleden bij het wetenschappelijk onderzoek in hun vakgebied; 6. goed personeelsbeleid: – actieve carrièrebegeleiding – onderwijs en onderzoek spelen een gelijkwaardige rol bij carrièreperspectief – deskundigheidsbevordering 7. toereikende faciliteiten en infrastructuur. – noodzakelijke middelen
07/2002
14
HET REFERENTIEKADER
III. Algemene aanbevelingen
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een aantal algemene beschouwingen alsmede een aantal algemene aanbevelingen ten aanzien van het Vlaamse universitair onderwijs in de Informatica en Computerwetenschappen.
ONDERWIJSFILOSOFIE Informatica als wetenschappelijke discipline In de afgelopen decennia is in vele delen van wetenschap en bedrijfsleven de visie doorgebroken dat de modellering, organisatie en uitvoering van alle processen haar fundering hebben in de Informatica. Deze constatering is zowel het gevolg van de enorme ontwikkeling van processoren, geheugens en netwerken die de benodigde technologie mogelijk maken, als van het inzicht dat de natuur van alle processen herleidbaar is tot de representatie door en verwerking van informatie. Het wetenschapsveld van de Informatica is aldus een kerndiscipline van de moderne (Toegepaste) Wetenschappen geworden. Hoewel de Informatica als academische discipline al decennialang gevestigd is, heeft zij nochtans te kampen met zeer uiteenlopende beeldvormingen over haar wetenschapsveld. Zo wordt zij soms vereenzelvigd met de gebruiksproducten van de software industrie of consumenteninformatica (burotica en games), of met eenzijdig computergebruik. Hoewel het wijst op de grote maatschappelijke en wetenschappelijke toepasbaarheid, benadrukt de Commissie dat dit slechts een beperkt uitvloeisel betreft van het wetenschapsveld en van het onderzoek in de Informatica. Het concipiëren, analyseren, en operationeel maken van structuren door informatie en het presenteren ervan in intelligente systemen enerzijds en het begrijpen en beheersen van systemen door de methoden van de Informatica anderzijds, is een veelomvattend veld dat vele consequenties heeft voor bedrijfsprocessen en wetenschapsbeoefening. Het stelt tevens hoge eisen aan de opleidingen Informatica en Computerwetenschappen die de hoog opgeleide Informatici voor het onderzoek en beroepenveld moeten voortbrengen, en aan de betrokken universitaire overheden om de Informatica als grote discipline te faciliteren.
ALGEMENE AANBEVELINGEN
15
07/2002
Voortdurende actualisering Het wetenschappelijk niveau van het geboden Informatica onderwijs aan de Vlaamse universitaire instellingen voldoet ruimschoots aan de gestelde normen. De Commissie heeft tevens geconstateerd dat aan alle instellingen, al zij het in verschillende gradaties, moderne specialismen worden vormgegeven en dat met veel inzet wordt gewerkt om de nieuwe ontwikkelingen in de Informatica te weerspiegelen in de bestaande maar ook in nieuwe cursussen, vooral op het niveau van de licenties. De Commissie ondersteunt dit en kan niet genoeg op het belang hiervan wijzen, gelet op de voortdurende opkomst van nieuwe en diepgaande richtingen. Bij de verdere evolutie van de opleidingen verdient het tevens aanbeveling om de curricula te toetsen aan de, nu algemeen vijfjarige Informatica curricula in de omringende Europese landen en aan de nieuwste curriculumstandaards van internationale organisaties zoals ACM (zie bijv. Het ‘ACM Computing Curricula 2001’ rapport).
Ondersteunende vakken Op het niveau van de kandidaturen zijn in vrijwel alle opleidingen nog de sporen zichtbaar van de klassieke inbreng van diverse toeleverende disciplines zoals de Wiskunde, de Natuurkunde en de Elektronica. De Commissie is van mening dat de rol van dergelijke disciplines voor de Informatica sterk is verminderd c.q. van aard is gewijzigd en dat deze disciplines geen substituut kunnen blijven voor het geheel van eigen technieken en methoden van de tegenwoordige Informatica. De hier benodigde ontwikkeling is vooral de taak en de verantwoordelijkheid van de Informatici, en minder die van de toeleverende disciplines. Tezelfdertijd meent de Commissie dat nieuwe technieken en aggregaties en ook de veranderende professionele vereisten in de Informatica, meer dan voorheen, al vroeg in de curricula (ruime) aandacht dienen te krijgen. De Commissie meent dat vooral de balans in de kandidaturen, ondanks de gunstige evolutie in de afgelopen jaren, in dit opzicht verdere aandacht verdient. De voorziene omzetting van de opleidingen Informatica en Computerwetenschappen naar bachelor/master vorm zal hier al ruimte voor bieden.
PROGRAMMA Uitstraling van een adequaat beeld van het vakgebied Teneinde bij potentiële studenten enthousiasme te wekken voor een studie in de Informatica of Computerwetenschappen, is het wenselijk dat een juist en boeiend beeld van het wetenschapsveld wordt gegeven waarvoor zij kiezen. De Commissie beveelt aan de informatie voor toekomstige studenten langs twee lijnen verder te ontwikkelen: enerzijds door het beeld van de Informatica als academische discipline duidelijk naar voren te brengen (o.a. met aansprekende voorbeelden uit het toegepast-wetenschappelijk informatica onderzoek) en anderzijds de beoefenaren van de Informatica, dus de mensen te belichten die een herkenbare applicatie of vraagstelling onderzoeken. De Commissie voorziet dat in de komende jaren de eigen profilering van de opleidingen belangrijker zal worden, en dat dit in de voorlichting zowel aan prospectieve studenten als aan studerenden meer tot uiting zal moeten komen. Hoewel de lage rendementen in vele kandidaturen nogal eens toegeschreven worden aan een verkeerde beeldvorming bij veel beginnende studenten, een ongetwijfeld aanwezige reden, meent de Commissie dat ook de eerder vermelde afstemming van de curricula zelve een aandachtspunt dient te zijn. Vanwege het belang om voldoende aantallen hoog opgeleide Informatici af te leveren, zouden de precieze oorzaken van de lage rendementen algemeen beter onderzocht moeten worden.
07/2002
16
ALGEMENE AANBEVELINGEN
Informatica in het secundair onderwijs Hoewel het niet tot de opdracht van de Commissie behoort om uitspraken te doen over de Informatica in het secundair onderwijs, wenst zij er toch de volgende opmerking over te maken. Hoewel het zeer te waarderen (en ook nodig) is dat in het secundair onderwijs goede cursussen PC gebruik en eenvoudig programmeren gegeven worden, kan hiermee niet de indruk bestaan dat een juiste impressie van latere universitaire studie Informatica wordt geboden. Om dit te bereiken zou een aparte leergang voor het secundair onderwijs moeten worden ontwikkeld waarin de wetenschappelijke kant van de Informatica wordt belicht, met een algemeen vormende waarde vergelijkbaar met bijvoorbeeld een vak als Wiskunde. Zolang een dergelijke leergang niet is gerealiseerd, blijft het naar de mening van de Commissie een noodzakelijke taak van de universitaire informaticaopleidingen om aansprekende wetenschapsvoorlichting aan scholieren te geven. Men kan denken aan speciale websites voor dit doel, maar ook aan voorlichtingsbezoeken aan scholen door docenten en studenten Informatica.
Kandidaturen attractiever maken Zowel de informatica als het profiel van de studenten evolueren heel snel. Een aantal kandidatuurstudies vertrekken nog steeds van het oorspronkelijke model: eerst een stevige algemene basis leggen, om daarna in de specialisatiejaren de informatica grondig aan te pakken. Vele kandidatuurstudenten hebben het daar moeilijk mee, omdat zij de indruk hebben dat hun collega’s in b.v. een hogeschoolopleiding veel meer informatica leren dan zijzelf. Gelukkig kantelt deze perceptie in de hogere jaren. Vlaanderen heeft nood aan vele gemotiveerde informaticastudenten op universitair niveau. De opleidingen moeten dan ook nagaan hoe de motivatie van de beginnende student kan worden behouden en versterkt, hoe theorie en praktijk kunnen worden verzoend, terwijl de bekwaamheid van de studenten stelselmatig wordt verhoogd. Naast een goede didactische aanpak, meent de Commissie dat men daartoe in alle vakken steeds het verband tussen theorie en informatica praktijk moet leggen. Men mag zeer moeilijke theoretische onderwerpen behandelen en men mag eisen dat de studenten deze grondig kennen, op voorwaarde dat men ook aantoont waar, wanneer en hoe deze onderwerpen voor een informaticus van belang zijn. Daarnaast kunnen meer activerende en maatschappelijk interessante onderwijsvormen worden ingevoerd waarbij studenten werken aan echte projecten in groepen (problem-based, projectcentred, case-based, software-house, etc.). Inhoudelijk dient te worden aangesloten bij maatschappelijke verschijnselen en vraagstukken.
Theoretisch versus toepassingsgericht De opleidingen benadrukken alle terecht het belang van een goede wiskundige basis voor de studie van de Informatica en de Computerwetenschappen. Het is echter alom bekend dat deze basis een andere is dan voor een studie Wiskunde of Natuurkunde van toepassing is: de algoritmische en formele technieken in de Informatica vormen een eigen wiskundig arsenaal dat qua karakter en toepassing niet meer aansluit bij de typische wiskundige basiscursussen die andere exacte opleidingen hanteren. In de Informatica staan veelal modellering en ontwerp van systemen centraal, wat andere beschrijvingsvormen en analyses vergt dan in klassieke exacte wetenschappen en soms ook inbreng uit geheel andere, ongerelateerde disciplines. Hoewel klassieke wiskundecursussen ooit
ALGEMENE AANBEVELINGEN
17
07/2002
een veilig fundament boden, blijkt alleen al uit de motivering die de tegenwoordige Informaticastudenten ervoor kunnen opbrengen dat de lijn van ‘formele’ c.q. theoretische basiscursussen in de Informatica een andere moet zijn, meer gedragen door de eigen theorie. In het algemeen meent de Commissie dat alle vakken voldoende attractief en motiverend moeten zijn. Er dient over gewaakt dat de theoretische en praktische aspecten evenwichtig aan bod komen, en dit geldt dus niet alleen voor de wiskundige vakken. De Commissie wijst er ook op dat de vervanging van bestaande wiskundige vakken door andere niet de oplossing is, als de funderende waarde ervan in andere cursussen in de opleiding onbenut of zelfs afwezig blijft. Ook de eventueel beoogde selecterende functie van de wiskundige vakken zou beter kunnen plaatsvinden met vakken die centraler tot de Informaticadiscipline behoren.
Communicatieve vaardigheden Het is de Commissie duidelijk geworden dat niet alle studenten in staat zijn hun ideeën vlot uit te drukken, zowel schriftelijk als mondeling. In het beroepsleven is het absoluut noodzakelijk dat professionele mensen hun ideeën vlot, overtuigend en met diplomatie kunnen overbrengen aan collega’s of klanten. Resultaten worden zelden nog bereikt door individuen, meestal door groepen. Werken in groepsverband is een karakteristiek geworden van de meeste professionele activiteiten in de tweede helft van de twintigste eeuw. Dit veronderstelt dat individuen die gaan samenwerken vlot met elkaar kunnen opschieten, hun visies en standpunten kunnen verdedigen met respect voor de houding van de anderen. Hiërarchische verhoudingen worden steeds zwakker; mensen wensen niet meer bevolen, maar overtuigd te worden. Men kan bezwaarlijk zeggen dat jonge studenten hiertoe opgeleid worden. Zijn inleidingen tot psychologie en sociologie in de eerste kandidatuur hiertoe aangewezen? Multimediapresentaties en het gebruik van moderne software tools zijn schering en inslag geworden in de professionele wereld. Werken in groep veronderstelt een degelijke planning en opvolging van de groepsactiviteit. Studenten dienen hierop voorbereid te worden. Niet alleen kunnen de technieken worden aangebracht; zij kunnen best ook worden toegepast in de werksfeer van de studenten. Opdrachten waarbij hen wordt gevraagd samen met enkele medestudenten tot bepaalde resultaten te komen, zijn aangewezen om de technieken te introduceren en in te oefenen.
Aandacht voor het Engels en het Frans De Commissie is van oordeel dat meer aandacht dient besteed te worden aan vreemde talen. Het Engels is de vaktaal van de informatica. De overgrote meerderheid van de boeken en artikels die geschreven worden in dit vakgebied zijn in het Engels gesteld. Een informaticus die het Engels niet of slecht beheerst kan zijn taak niet naar behoren uitvoeren. In het bedrijfsleven, bij de overheid of in de academische wereld, is kennis van het Engels noodzakelijk voor zelfs de meest elementaire contacten met collega’s of klanten uit het buitenland. Daarnaast blijft het Frans een belangrijke taal in België, Frankrijk en enkele andere landen waar zij nog steeds als tweede taal wordt gesproken. Jonge afgestudeerden van de Vlaamse universiteiten dienen zich behoorlijk uit te drukken in deze talen zowel mondeling als schriftelijk. Gezien vele studenten die het secundair onderwijs verlaten dit niveau dikwijls nog niet bereikt hebben, meent de Commissie dat hieraan verder aandacht dient besteed te worden gedurende de universitaire opleiding. Voor de uitzonderingen kan dit als een opfrissing worden gezien. Dit impliceert niet noodzakelijk dat het Engels en het Frans verder ex cathedra dienen onderwezen te worden. Veeleer wordt gedacht aan het inpassen van het talenonderwijs in sommige technische vakken van de informaticus. De Commissie stelt voor dat
07/2002
18
ALGEMENE AANBEVELINGEN
studenten regelmatig gevraagd worden resultaten van projecten, eigen onderzoekswerk, bepaalde onderwerpen, e.d. schriftelijk samen te vatten en daarna mondeling voor te stellen aan een groep studenten in het Engels of Frans. Ook wil zij het gebruik van niet-Nederlandstalige handboeken verder aanmoedigen. Deze praktische benadering leunt nauw aan bij de context waarin deze talen later zullen gebruikt worden. Kennis van deze talen biedt de Vlaamse student ook toegang tot masteropleidingen aan andere Europese instellingen.
Eindverhandeling Als voorbereiding op hun latere beroepen moet men de studenten in de Informatica en Computerwetenschappen de kans bieden om in een echte ontwerp- of onderzoeksomgeving omvangrijke en relevante werkzaamheden te verrichten, op academisch niveau, waarmee zij de in de opleiding opgedane kennis, vaardigheden en attitudes kunnen toepassen. Ontwerp kent vaste cycli/ methoden waarin meestal de fasen analyse, ontwerp (design), ontwikkeling (development), implementatie en evaluatie worden doorlopen. Onderzoek kent een gelijksoortig verloop. Minimaal betekent dit dat er tussen de zes en negen maanden nodig zijn om een relevant ontwerp- of onderzoeksproject uit te voeren. De Commissie meent dat de opleidingen meer ruimte voor studenten moeten bieden om een academische eindverhandeling uit te voeren. Uiteraard is er een verband tussen de duur van de eindverhandeling en de duur van de studies.
Stage Stages in het bedrijfsleven of de academische wereld kunnen de student sterk helpen om kennis en vaardigheden op te doen die minder gemakkelijk of zelfs helemaal niet via het gewoon onderwijs kunnen worden meegegeven. Stages helpen om bepaalde zaken te zien, te doen en zoveel concreter te maken. Zij bieden de student de gelegenheid zich in een totaal ander milieu te bewegen. Contacten worden gelegd die na afstuderen helpen om werk te vinden. Niet alle stages worden door de studenten positief ervaren. Zij dient te beantwoorden aan hun persoonlijke doelstellingen: wat gaat de student doen, wat gaat de student er bijleren, welke resultaten worden op het einde van de stage verwacht, met wie gaat de student werken, hoe ziet de omgeving er uit qua programmatuur en apparatuur, welke taal zal de student er spreken, hoe lang duurt de stage, e.d. Van de stagebegeleider wordt verwacht dat hij er de nodige voorbereiding, tijd en inspanning zal insteken. Een stage kan slechts positief zijn wanneer zij zowel voor de student als voor de begeleider resultaten opbrengt. De ervaring in het bedrijfsleven leert dat korte stages (2 à 3 maanden) weinig opleveren voor het bedrijf. Daartegenover staat dat de student zijn stage meestal in de vakantie wenst te doen en dus niet meer tijd wenst te investeren. Langlopende stages (6 à 8 maanden) zijn interessanter maar kunnen door de Vlaamse studenten moeilijker in hun tijdsschema worden ingepast. Stages zijn dikwijls de aanleiding voor goede onderwerpen voor eindejaarswerken. De opleiding dient de student te helpen bij het vinden van goede stagemogelijkheden zowel in België als in het buitenland. Hierbij zijn de contacten tussen universiteit en bedrijfsleven van groot belang. De Commissie is niet van oordeel dat een stage verplicht moet zijn. Toch wil zij de studenten sterk aanmoedigen stages te volgen. Wanneer de stage gebeurt in het kader van de studie dan dient zij studiepunten op te brengen.
ALGEMENE AANBEVELINGEN
19
07/2002
Relatie met het bedrijfsleven Het grootste deel van de afgestudeerde informatici gaat werken in het bedrijfsleven. De Commissie verheugt er zich over dat vele oud-studenten een interessante en veelbelovende carrière hebben aangevat in de industrie. De meeste afgestudeerden spreken vol lof over de studies die zij hebben gedaan. Deze band tussen de universiteit en de alumni dient meer verzorgd te worden. Beide partijen kunnen er voordeel uit halen. In tegenstelling tot de sfeer in sommige buitenlandse universiteiten, keert de Vlaamse alumnus weinig terug naar zijn universiteit. Dit staat in schril contrast met bijvoorbeeld de grote Amerikaanse universiteiten waar de alumnus bijzonder fier is en blijft te hebben gestudeerd aan één of andere instelling, graag ingaat op voorstellen er bijkomende cursussen te volgen, deel neemt aan reünies al dan niet met familie, voordrachten gaat bijwonen, en bereid is de instelling te steunen. Dit persoonlijk engagement is voordelig voor universiteit en alumnus. Bepaalde stappen werden reeds genomen door de opleidingen om de band met hun alumni te verbeteren; naar het aanvoelen van de Commissie zonder veel succes. Een andere aanpak van het alumnusbeleid lijkt aangewezen. Goede en frequente contacten tussen docenten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn belangrijk. Het bedrijfsleven leert de evolutie kennen van de onderwezen vakken en van het gepresteerde onderzoek alsook de studenten van het laatste jaar. De universiteiten leren de noden kennen van de industrie qua onderwijs, onderzoek en gezochte profielen van afgestudeerden en begrijpt beter de meer gevorderde producten die in het bedrijfsleven worden ontwikkeld. Dit netwerk van contacten dat ook onafhankelijk van de relaties met de alumni kan worden opgebouwd is nuttig voor beide.
Internationalisering Informatica is een mondiaal wetenschapsdomein. De Commissie heeft vastgesteld dat er weinig internationale uitwisseling bestaat bij studenten. Hoewel de docenten internationale contacten hebben en deelnemen aan congressen is de mobiliteit in het kader van onderwijsopdrachten gering. In andere Vlaamse universitaire richtingen, b.v. rechten, bestaat deze traditie wel en ze heeft er veel succes. De Commissie adviseert de verschillende opleidingen om veel meer buitenlandse opleidingsmogelijkheden aan te bieden aan haar studenten, en een stimulerend beleid te voeren ten aanzien van de deelname aan buitenlandse universitaire curricula. De betrokkenen verkrijgen daardoor niet alleen een ruimere blik op wetenschap en didactiek, maar zij verrijken ook hun persoonlijke cultuur. Enkele evoluties in Vlaanderen kunnen daarbij helpen: de positieve tendens tot introductie van meer keuzevakken; de bachelor/master structuur met de mogelijkheid van een vierde of vijfde gespecialiseerd jaar; de positieve ervaringen in het Erasmus-programma; de extra carrièrekansen bij het bedrijfsleven of in het academisch onderwijs. Een dergelijke stimulering vraagt echter ook een zeer vlotte erkenning van de gelijkwaardigheid of de complementariteit van andere, binnen- en buitenlandse universitaire programma’s.
ONDERWIJS, STUDEERBAARHEID EN KWALITEITSZORG Belangrijkheid van enquêtes De Commissie heeft kunnen vaststellen dat in elke universiteit enquêtes worden verricht bij de rechtstreeks betrokkenen, met name de studenten, om te peilen naar hun mening over de kwaliteit van het onderwijs. Naar het oordeel van de Commissie is dit een zeer belangrijke evolutie in het
07/2002
20
ALGEMENE AANBEVELINGEN
universitair onderwijssysteem. Uit de geraadpleegde resultaten van de enquêtes trekt de Commissie een aantal conclusies. De universitaire opleidingen die reeds meerdere jaren systematisch gebruik maken van een enquêtering bij de studenten, en die inspelen op de gesignaleerde problemen of verzuchtingen, bereiken een hogere kwaliteit van hun opleiding. De meeste universiteiten zijn gestart met een voorzichtige aanpak van de enquêtes, om ervaring op te doen met het systeem. Dit was niet slecht voor de beginfase. Alle universiteiten zouden nu moeten overgaan tot een verder en radicaler gebruik ervan. Men zou b.v. ook enquêtes kunnen voeren bij de studenten die hun studies hebben stopgezet en bij de afgestudeerden na enkele jaren. Waarschijnlijk verkrijgt men bij deze groepen andere feedback. Anderzijds kan men terecht opmerken dat dergelijke enquêtes niet het enige middel zijn om de kwaliteit van het onderwijs te meten. Tijdens de gesprekken van de Commissie merkte een studente op: “De professoren die reeds redelijk goed tot zeer goed lesgeven, vragen ons hoe het nog beter kan”. De Commissie nodigt dan ook de hoogleraren, decanen, docenten, assistenten, interne onderwijscommissies uit om van het enquêteinstrument nuttig gebruik te maken en met de resultaten degelijk rekening te houden.
Interne kwaliteitszorg Elk van de bezochte opleidingen besteedt terecht veel aandacht aan de interne kwaliteitszorg. Voor de Commissie moet deze kwaliteitszorg zodanig geïmplementeerd worden dat het een constructieve sfeer schept voor continue verbeteringen. Het mag zeker niet leiden tot een repressieve of een demotiverende attitude. De Commissie heeft inderdaad vele voorbeelden gezien van een degelijke, effectieve en constructieve kwaliteitszorg, b.v. via besprekingen in onderwijscommissies, via lunchvergaderingen, via enquêtes, via duidelijke afspraken met alle betrokkenen. Vanzelfsprekend zijn daarbij investeringen nodig in tijd, extra personen en middelen, om de kwaliteitszorg te trekken, te begeleiden en mee uit te voeren.
PERSONEEL Middelen voor hoogstaand onderwijs - Onderwijsbelasting De Commissie constateert dat het onderwijzend personeel in de opleidingen Informatica en Computerwetenschappen aan alle instellingen onder grote druk staat. Enerzijds zijn er de grote verwachtingen van zowel studenten als de latere werkgevers om de modernste ontwikkelingen in het Informatica onderzoek te kunnen benutten, anderzijds moeten de bestaande wetenschappelijke staven zowel de voortdurend nodige vernieuwingen van het onderwijs in de eerste en tweede cycli vorm geven als vooraanstaand onderzoek verrichten. Alleen al in de programmeertechnologie verdiepen zich de te onderrichten principes van jaar tot jaar (van functioneel, logisch en objectgeoriënteerd programmeren tot thans visueel, componentgebaseerd en gedistribueerd programmeren), en de aanpassing van de bijhorende didactiek en lesmaterialen vraagt veel capaciteit. Hoewel de kwaliteit van de opleidingen naar het oordeel van de Commissie ruimschoots voldoet aan de gestelde normen, is zij wel bezorgd over de grote werkdruk die zij bij de meeste instellingen meent te constateren. Wil de kwaliteit van het onderwijs in de Informatica en Computerwetenschappen in de komende jaren gewaarborgd blijven, dan zullen voldoende middelen aan personeel en laboratoriumvoorzieningen benodigd zijn om deze snelgroeiende en omvangrijke wetenschap in Vlaanderen verder vorm te geven.
ALGEMENE AANBEVELINGEN
21
07/2002
Bij iedere visitatie werd gevraagd naar de redelijkheid van de student-stafratio, of de verhouding onderwijstaken tussen ZAP en AAP verantwoord was en of de AAP’ers niet te zwaar belast waren. Helaas heeft de Commissie niet de beschikking gehad over een op de informatica toepasbaar rekenmodel om te bepalen hoe zwaar de onderwijsbelasting is (hoeveel uren voorbereiding, uitvoering en nazorg per uur onderwijs) voor de verschillende onderwijsvormen (hoorcollege, practica, werkgroepen, enz.), alsmede wat de verdeling zou moeten zijn over de verschillende taken van een bepaalde functie (bijv. verhouding onderwijs - onderzoek voor AAP) en tussen verschillende functies (verhouding onderwijsbelasting ZAP vs. AAP). Daardoor was het niet mogelijk om na te gaan of de student-stafratio juist is. Toch meent de Commissie dat de beschikbare staf aan de krappe kant is als men rekening houdt met de onderwijstaken, het onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening die verricht wordt.
Onderwijsvernieuwing Het onderwijs aan de gevisiteerde opleidingen is vrij traditioneel van aard. Er wordt, op een uitzondering na, vooral gebruik gemaakt van hoorcolleges, werkcolleges en practica. Moderne onderwijsvormen zoals probleem gestuurd onderwijs, project gecentreerd onderwijs, begeleide zelfstudie, komen zelden voor. Er zijn enkele belangrijke voordelen. Het leren binnen projectonderwijs is meer authentiek, d.w.z. dat het beter aansluit bij de toekomstige beroepspraktijk. Informatici werken in meer of minder omvangrijke grotere projecten en vooral in teams. Dus wordt het onderwijs ook aangeboden op een vergelijkbare wijze. Het leren van ‘human skills’ wordt bevorderd, te weten het opdoen en oefenen van projectvaardigheden (planning en uitvoering van projecten, verdeling van taken), communicatieve vaardigheden (spreken en schrijven voor verschillende doelgroepen), sociale en teamvaardigheden (onderhandeling, discussie, beslissen, en zo voorts). Het leren is meer betekenisvol, d.w.z. studenten ‘zien’ de relevantie van hetgeen ze leren/geleerd hebben beter en zijn dus meer gemotiveerd. Waar men een poging waagt om dergelijke onderwijsvormen in te voeren, wordt het echter vaak niet vergezeld van de nodige deskundigheidbevordering of onderwijskundige steun. Het concipiëren, begeleiden en beoordelen van projecten moet geleerd en ondersteund worden. Dat een docent een uitstekend informaticus/informatica is, betekent niet dat hij/zij in staat is om nieuwe onderwijsvormen te implementeren. De opleiding moet zorgen voor ondersteuning, zowel door docentprofessionalisering als onderwijskundige steun.
Kennisvernieuwing en sabbaticals De vakkennis in de Informatica vernieuwt zich met rasse schreden. Om docenten in staat te stellen deze ontwikkelingen ook in de eigen professionele sfeer goed te laten bijhouden, dient prioriteit te worden gegeven aan het vergemakkelijken van individuele en collectieve leerprocessen. Faciliterende praktijken die leerprocessen bevorderen, zijn o.a. het periodiek vaststellen van het huidig en gewenst kennisniveau van docenten, het aanbieden van sabbaticals en het stimuleren van gastdocentschappen. Het benutten van sabbatical leaves kan ook leiden tot sterkere relaties met het bedrijfsleven en het vernieuwen van internationale ervaringen.
07/2002
22
ALGEMENE AANBEVELINGEN
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN Bachelor/master, interuniversitair overleg De Commissie heeft zich uitdrukkelijk gericht op de opleidingen Informatica en Computerwetenschappen in huidige vorm. Zij is zich er van bewust dat op vrij korte termijn alle opleidingen in Vlaanderen naar een bachelor-master structuur zullen moeten overgaan, als gevolg van de Bologna-Verklaring in de Europese Unie (1999). In de periode 2002-2004 zullen de Informaticaopleidingen in vele Europese landen, waaronder ook Vlaanderen, in deze structuur overgaan. De Commissie heeft het niet tot haar taak gerekend om een referentiekader te ontwikkelen voor de toekomstige vorm van de opleidingen, al verwacht zij dat diverse uitgangspunten van het huidig kader in aangepaste vorm van kracht zullen blijven. De Commissie beveelt aan dat de opleidingen Informatica en Computerwetenschappen zorg dragen voor een goede afstemming van de eindtermen van de bacheloropleidingen en de diversiteit aan specialisaties in de masteropleidingen, door interuniversitair overleg ter zake. Hier ligt in breder verband een taak voor de VLIR, om een dergelijke afstemming te bevorderen.
ALGEMENE AANBEVELINGEN
23
07/2002
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
De commissie heeft zowel vierjarige opleidingen informatica, als een tweejarige kandidaatsopleiding informatica (met doorstroom naar een tweede cyclus) als vijfjarige opleidingen burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen beoordeeld. Het betreft verschillende typen opleidingen die elk in hun eigen context dienen te worden beschouwd, maar die de commissie desondanks in een vergelijkend perspectief plaatst. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand aan de verschillende faculteiten. Deze wijze van voorstellen geeft de opleidingen de mogelijkheid zich, althans voor wat betreft de aangehaalde punten, ten opzichte van elkaar te positioneren. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan de elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meer dan één faculteit heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen. Voorafgaand wil de commissie benadrukken dat de opleidingen die zij heeft beoordeeld van goed niveau zijn; sommige zelfs van zeer goed tot uitstekend niveau. De commissie heeft geen enkele opleiding aangetroffen die als zorgelijk moet worden beschouwd. Zij is in tegendeel positief over de binnen de opleidingen bereikte resultaten. Het is in het licht van deze positieve indruk dat onderstaande rapportering van de commissie dient te worden beschouwd.
1. Onderwijsfilosofie 1.1. Doelstellingen en eindtermen In alle zelfstudies werd, conform de richtlijnen voor het opstellen ervan, ingegaan op de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Zowel aan de K.U.Leuven, het LUC, als de VUB zijn deze duidelijk en helder omschreven. Ook aan de RUG is de formulering op zichzelf duidelijk, maar zijn de doelstellingen voor de opleiding informatica conceptueel nogal generiek omschreven; voor de opleiding computerwetenschappen zijn de doelstellingen en eindtermen nogal sterk gericht op een technisch-wetenschappelijke invulling. Aan de UA is de omschrijving van de eindtermen
07/2002
24
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
helder en duidelijk, maar de doelstellingenformulering is te beschrijvend en algemeen. Niettemin zijn, zoals trouwens aan alle betrokken opleidingen het geval is, de doelstellingen en eindtermen te typeren als van universitair niveau en omvatten ze alleszins de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd. De realisatie van de nagestreefde doelen is onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen aan alle opleidingen haalbaar, zij het in sommige gevallen met grote inspanningen. Aan de K.U.Leuven en de RUG worden de studenten via de website en/of de studiegids geïnformeerd over de doelstellingen en eindtermen en blijken zij vrij goed vertrouwd te zijn met de doelen die hun opleiding vooropstelt. Aan de andere universiteiten heeft de commissie aanbevolen de doelstellingen en eindtermen duidelijker naar de studenten te communiceren, onder meer door ze beter te expliciteren in of op te nemen in de studiegids of op de website.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd goed. Toch worden aan de K.U.Leuven, het LUC, de UA en de VUB een aantal eindtermen niet of niet helemaal gerealiseerd via het programma. Aan de opleiding informatica van de RUG daarentegen wordt het programma rijker ingevuld dan volgens de doelstellingenformulering wordt gesteld.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma De informatica-opleidingen zijn historisch ontstaan met een grote inbreng vanuit de wiskunde (in sommige gevallen ook de elektrotechniek), maar zij zijn reeds vele jaren geleden uitgegroeid tot zelfstandige wetenschappelijke opleidingen met eigen doelstellingen en kenmerken. Dit moet ook gereflecteerd worden in de aangeboden programma’s. De commissie stelt vast dat de opleidingen in dit opzicht doorheen de jaren in gunstige tot zeer gunstige zin zijn geëvolueerd. Zo wordt zowel binnen de opleiding informatica als de opleiding computerwetenschappen van de K.U.Leuven een programma aangeboden dat in het algemeen evenwichtig is qua opbouw en een goede samenhang vertoont. Het aanbod aan kennisgebieden met vele keuzemogelijkheden in de licenties respectievelijk de technische jaren biedt aan de studenten de mogelijkheid om in hun opleiding bepaalde profielen te kiezen. Door de groepering van opleidingsonderdelen in deze kennisgebieden respectievelijk richtprofielen is er een flexibele opleidingsstructuur ontstaan die toelaat de evolutie van de informatica te volgen en de opleiding als het ware dwingt om te actualiseren. Wel sluiten sommige van de aangeboden kennisgebieden/richtprofielen volgens de commissie niet steeds aan bij het lopende onderzoek binnen het departement. De opleiding aan het LUC biedt een programma dat een goede sequentiële opbouw en samenhang vertoont, maar waarin nog enige ruimte zou moeten zijn voor eigen keuze. Verder is er een veelbelovende herziening van het curriculum ingezet. Aan de RUG wordt zowel binnen de opleiding informatica als de opleiding computerwetenschappen een degelijk, traditioneel goed uitgewerkt programma aangeboden dat in het algemeen evenwichtig is qua opbouw en een goede samenhang vertoont. Wel is de Gentse opleiding informatica volgens de commissie nog niet geheel losgekomen van haar ontstaansgeschiedenis. Verder meent de
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
07/2002
commissie dat de structuur van beide opleidingen weinig mogelijkheden geeft om snel in te spelen op recente ontwikkelingen en weinig flexibiliteit voor de studenten biedt. Aan de UA is de erfenis uit het verleden grotendeels verwerkt en worden nieuwe zelfstandige wegen bewandeld. Er werden grote inspanningen gedaan om een degelijke brede vorming te realiseren binnen het terrein van de wetenschappen. Het programma is in het algemeen beschouwd coherent en vertoont een goede sequentiële opbouw, waarbij een goede basis wordt gelegd in de kandidaturen die uitwaaiert in vele keuzemogelijkheden in de licenties. Aan de VUB heeft de vakgroep een eigen visie op de opleiding die is toegespitst op de informatica als wetenschappelijke discipline. De opleiding heeft een sterk conceptuele en algoritmische benadering. Er wordt een degelijk wetenschappelijke, uitgebalanceerde en goed gedifferentieerde opleiding met twee interessante specialisatierichtingen met eigen doelstellingen en kenmerken aangeboden. Het programma is consistent opgebouwd en vertoont een goede samenhang. Via een flexibel keuzesysteem - rond zwaartepunten die nauw verbonden zijn met de onderzoeksgroepen binnen de vakgroep - kunnen de studenten een eigen (afstudeer)profiel samenstellen. Globaal genomen zijn de programma’s inhoudelijk actueel als het geheel van de studiejaren wordt beschouwd. Wel heeft de commissie zich voor wat betreft de kandidaturen van de opleidingen informatica van de K.U.Leuven, de RUG en de UA vragen gesteld over de afstemming van het wiskunde-onderwijs, het natuurkunde-onderwijs en, in het geval van de RUG en de UA, ook het economie-onderwijs op de noden van de informatici. Haars inziens krijgen de wiskundige opleidingsonderdelen ook te veel gewicht in het selectieproces in het eerste jaar. De commissie heeft de opleidingen aanbevolen hun noden ten aanzien van dit ‘toeleverend onderwijs’ te definiëren en te bespreken met de wiskundigen, natuurkundigen en in voorkomende gevallen economisten, om zo een programma uit te werken dat beantwoordt aan deze behoeften. Aan het LUC werden in het wiskunde-onderwijs reeds nieuwe opleidingsonderdelen gecreëerd die inspelen op de noden van de informatici en zijn diverse opleidingsonderdelen die om historische redenen in het curriculum waren opgenomen, zoals natuurkunde en economie, uit de kandidaturen verdwenen. Ook aan de VUB werd het wiskunde-onderwijs reeds aangepast aan de noden van de informatici. Verder heeft de commissie in de respectieve deelrapporten ook ten aanzien van de individuele universiteiten een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot de inhoud van het programma en/of specifieke opleidingsonderdelen. Hoewel hiertoe in de meeste opleidingen wel een aanzet is gegeven, heeft de commissie vastgesteld dat het aanbrengen van communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement nog onvoldoende tot zijn recht komt in de programma’s. Gezien de nagestreefde doelstellingen aan de VUB verdienen aldaar ook een aantal juridische, ethische en economische aspecten meer aandacht in het curriculum. De commissie heeft de opleidingen aanbevolen meer aandacht te besteden aan de inbedding en integratie van de human skills in het geheel van het programma. Met betrekking tot de taalvaardigheid waardeert ze het gebruik van Engels, de vaktaal van de informatica, binnen het onderwijs van de opleiding van de VUB: er worden opleidingsonderdelen in het Engels gedoceerd, er is Engelstalig studiemateriaal, en taken en eindverhandelingen worden in het Engels geschreven. Aan de andere opleidingen heeft de commissie aanbevolen om, zowel in de kandidaturen als in de licenties, een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels (en eventueel ook van het Frans). Wel bestaan aan de meeste universiteiten mogelijkheden tot het volgen van Engelstalige keuzeopleidingsonderdelen. Ten slotte is er volgens de commissie in het algemeen sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek worden teruggekoppeld naar het onderwijs.
07/2002
26
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
2.2. Gebruikte werkvormen Globaal genomen beoordeelt de commissie de werkvormen als vrij traditioneel van aard maar toch als adequaat gegeven de doelstellingen. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt. Verscheidene experimenten met e-learning - een mooi systeem van elektronische instructie van de studenten - worden door de commissie ten zeerste gewaardeerd en aangemoedigd (K.U.Leuven, RUG,...) en de elektronische begeleidingsomgeving voor de studenten zoals die te Leuven werd uitgebouwd, krijgt alle waardering van de commissie. Wel merkt de commissie op dat het invoeren van dergelijke vernieuwingen gepaard dient te gaan met ondersteuning van de docenten met betrekking tot scholing (nieuwe onderwijsvormen vereisen nieuwe/ andere didactische kennis en vaardigheden van de docenten), specialistische ondersteuning (door onderwijstechnologen en ICT-deskundigen) en materieel (apparatuur en software). Bij de K.U.Leuven is men bezig met een dergelijk traject voor docenten. Voor wat betreft de variatie aan onderwijsvormen is er aan de VUB een positieve ontwikkeling merkbaar: naast hoorcolleges worden vele andere werkvormen gebruikt. Het tekort aan AAP-leden vormt evenwel een belemmering bij de uitbouw van nieuwe werkvormen. Voor de werkstudenten in het begeleidingsprogramma bestaat zelfstudiebegeleiding met een elektronische component. Ook aan de RUG wordt op kleine schaal geëxperimenteerd met andere werkvormen zoals projectgeoriënteerd onderwijs, dat evenwel als zwaar wordt ervaren door de studenten. Aan de K.U.Leuven en de UA werden ook reeds initiatieven genomen om meer variatie aan te brengen in de werkvormen via onder meer projectwerk, maar in de onderwijspraktijk ligt nog steeds een grote nadruk op hoorcolleges al dan niet ondersteund door oefeningen. De commissie staat positief ten aanzien van de inspanningen die de Leuvense opleiding levert om het concept begeleide zelfstudie te realiseren. Aan het LUC werd recent een nieuw onderwijsmodel met inleidende hoorcolleges, begeleide zelfstudie en responsiecolleges ingevoerd. Dit model stemt nu reeds tot tevredenheid bij ZAP-ers, AAP-ers en studenten: het bevordert de zelfwerkzaamheid, het legt de verantwoordelijkheid bij de studenten, het moedigt onderling overleg tussen de studenten aan en, ondanks het strikte dagprogramma, vinden de studenten dat ze voldoende vrijheid hebben. Het studiemateriaal aan het LUC is uitstekend: de kwaliteit is goed en het is met veel zorg opgesteld. Het kan volgens de commissie een voorbeeldfunctie vervullen. Ook aan de K.U.Leuven en de RUG is het studiemateriaal degelijk en goed verzorgd. Aan de UA en de VUB varieert de kwaliteit, maar in de meeste gevallen is het studiemateriaal actueel en met zorg opgesteld. Aan de VUB blijken sommige teksten evenwel niet steeds tijdig beschikbaar te zijn voor de studenten.
2.3. Vaardigheden De mate waarin de programma’s in hun geheel mogelijkheden voorzien om het probleemoplossend vermogen en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen, is in het algemeen voldoende tot goed beoordeeld. Het onafhankelijk en kritisch denken wordt voldoende tot goed gestimuleerd aan de K.U.Leuven, de UA en de VUB. Ook aan de RUG wordt deze academische vaardigheid goed aangebracht, maar door de sterk schoolse opbouw van het programma is er weinig ruimte voor initiatief van de student. Aan het LUC pleit de commissie ervoor om structureel in het curriculum een opleidingsonderdeel in te lassen dat de ontwikkeling van een kritische houding ten aanzien van het vakgebied bevordert. Voor het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie een goede basis gelegd. Verder bieden de programma’s redelijk tot voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
07/2002
latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect aan alle betrokken opleidingen nog kan worden versterkt. De uitdrukkingsvaardigheden verdienen meer expliciete aandacht binnen de opleidingen. Ook project- en/of managementvaardigheden dienen, zoals reeds eerder aangehaald, beter te worden ingebed en geïntegreerd in het geheel van de programma’s. Onderzoeksvaardigheden krijgen in het algemeen beschouwd voldoende tot goede aandacht.
2.4. Toetsing In het algemeen beantwoorden de examenvormen goed aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. In de meeste gevallen combineren ze ook op een goede wijze kennis-, inzicht- en toepassingsvragen, al blijven aan de UA een aantal examens beperkt tot kennisvragen, en kan in sommige examens aan de opleiding computerwetenschappen van de RUG de combinatie van deze soorten vragen nog verbeteren. Aan het LUC komen dan weer te weinig contextuele vragen die het theoretisch inzicht koppelen aan praktische ICT-gerelateerde toepassingsproblemen voor. De examenprocedure lijkt in het algemeen beschouwd aan alle betrokken opleidingen correct te worden toegepast. In het algemeen lijken er weinig klachten over de examens te zijn bij de studenten, maar indien er problemen zijn kunnen zij in alle instellingen terecht bij een ombudsdienst. In de meeste gevallen blijkt dit systeem goed te functioneren, behalve aan het LUC waar de ombudspersoon niet erg zichtbaar is voor de studenten en aan de VUB waar de ombudsfunctie volgens de commissie te rigide wordt ingevuld. In beide gevallen leidt dit er toe dat deze mogelijkheid weinig wordt benut door de studenten, waardoor eventuele (terechte) opmerkingen niet tijdig kunnen worden gedetecteerd.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling Uit de steekproef van eindverhandelingen die de commissie in het kader van de bezoeken heeft bestudeerd, komt ze tot de vaststelling dat het niveau ervan algemeen beschouwd voldoende tot goed is. Vaak worden actuele thema’s uitgediept. Ook de begeleiding van de eindverhandeling, die binnen de opleidingen weliswaar verschilt van promotor tot promotor, lijkt in het algemeen voldoende tot goed te zijn. De beoordeling van de eindverhandelingen gebeurt in het algemeen beschouwd grondig, maar de commissie heeft wel vastgesteld dat de beoordelingscriteria in vele gevallen niet of onvoldoende geëxpliciteerd zijn. Ze heeft de opleidingen van de K.U.Leuven, de UA en de VUB aanbevolen deze criteria (scherper) te formuleren.
3.2. Stage De stage is enkel aan de VUB een verplicht opleidingsonderdeel voor alle studenten in de licenties informatica en toegepaste informatica. Aan de andere opleidingen is het een keuzeopleidings-
07/2002
28
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
onderdeel (K.U.Leuven opleiding computerwetenschappen, RUG) of is er geen stage opgenomen in het programma (K.U.Leuven opleiding informatica, UA). De visitatiecommissie acht het positief dat aan de studenten de mogelijkheid wordt geboden om een stage te lopen. Ze begrijpt dat binnen de huidige structuur van de opleidingen een stage als verplicht onderdeel misschien moeilijk inpasbaar is, maar ze meent dat het in alle opleidingen ten minste als keuzemogelijkheid zou moeten worden aangeboden voor studenten die dit kunnen of willen inpassen in hun programma. Dit is zeker aan te raden bij de vijfjarige curricula voor burgerlijk ingenieur.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom Tabel 1 biedt een overzicht van de instroom van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Informatica in Vlaanderen in de periode ’92-’93 t.e.m. ’00-’01. Voor de cijfers met betrekking tot de aantallen studenten in de verschillende studiejaren wordt verwezen naar de deelrapporten.
Tabel 1: Instroom generatiestudenten eerste kandidatuur opleiding Informatica in Vlaanderen voor de periode 1992-1993 tot en met 2000-2001 (absolute aantallen)
Academiejr.
K.U.Leuven
’92-‘93 ’93-‘94 ’94-‘95 ’95-‘96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01
49 33 39 71 51 88 102 99 137
KULAK 8 11 10 8 14 16 27 21 18
LUC
RUG
UA
VUB
33 42 27 49 51 89 99 93 115
70 90 84 107 102 124 155 137 155
44 47 76 68 80 72 129 101 113
44 35 54 50 52 74 62 69 94
De omvang van de instroom in de opleidingen informatica in Vlaanderen is volgens de commissie goed. De instroom te Kortrijk is wel betrekkelijk klein.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
29
07/2002
Tabel 2 biedt een overzicht van de studenteninstroom in het eerste jaar van de opleiding Computerwetenschappen in Vlaanderen in de periode ’92-’93 t.e.m. ’00-’01. Voor de cijfers met betrekking tot de aantallen studenten in de verschillende studiejaren wordt verwezen naar de deelrapporten.
Tabel 2: Instroom eerste jaar opleiding Computerwetenschappen in Vlaanderen voor de periode 1992-1993 tot en met 2000-2001 (absolute aantallen) Academiejaar
K.U.Leuven
RUG
’92-‘93 ’93-‘94
26 27
10 17
’94-‘95
30
20
’95-‘96
24
15
’96-‘97 ’97-‘98
21 35
22 29
’98-‘99
36
25
’99-‘00
28
26
’00-‘01
42
30
Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het aantal studenten Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen in Vlaanderen laag, zeker wanneer de vraag van de arbeidsmarkt naar afgestudeerde burgerlijk ingenieurs in de computerwetenschappen wordt beschouwd.
4.2. Slaagcijfers De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur van de opleidingen informatica als laag aan de K.U.Leuven, de RUG en het LUC, en als zeer laag aan de UA en de VUB. Deze lage slaagcijfers zijn duidelijk een punt van zorg voor de opleidingen. Een grondige analyse van de slaagcijfers en de redenen van studie-uitval, zoals aan het LUC werd uitgevoerd, is volgens de commissie aangewezen in alle opleidingen. Verder vraagt de commissie zich af of door de betrokken opleidingen geen inspanningen zouden moeten worden geleverd om het programma - uiteraard zonder het niveau te verlagen - beter aan te passen aan het profiel, de wensen, de noden en de omgeving van de student van vandaag, een student die nogal verschilt van de student van 10 jaar geleden. Voor wat betreft de opleiding computerwetenschappen heeft de commissie vastgesteld dat zowel aan de K.U.Leuven als aan de RUG de slaagcijfers in de eerste kandidatuur, mede dankzij het toelatingsexamen, relatief hoog zijn en dat ook de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding goed zijn. De gemiddelde studieduur is aan alle opleidingen zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
07/2002
30
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Aan de meeste instellingen worden reële studietijdmetingen uitgevoerd (K.U.Leuven, LUC, VUB) of werd door de opleiding een enquête uitgevoerd naar de studeerbaarheid van het programma (UA, RUG-Computerwetenschappen). Hieruit blijkt dat er in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Enkel aan het LUC blijkt dat de feitelijke studietijd niet steeds te stroken met de begrote tijd. De verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd is aanvaardbaar aan de UA en de VUB, vrij goed aan de K.U.Leuven en de RUG, en zeer goed aan het LUC.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die door de opleidingen en de instellingen worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. Wel heeft ze vastgesteld dat ondanks alle inspanningen die worden gedaan, er toch (nog steeds) een verkeerd beeld van de opleiding informatica als wetenschappelijke discipline bestaat bij een deel van de instromers. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies is aan de betrokken opleidingen voldoende tot goed, al heeft de commissie vastgesteld dat aan de UA weinig beroep wordt gedaan op de aanwezige begeleidingsstructuur door de studenten. Aan de meeste universiteiten kunnen de studenten beschikken over een bruikbare studiegids, al bevat de studiegids van de VUB veel algemene tekst en veel tabellen zonder een echte leidraad voor de student te zijn voor de precieze inrichting van zijn/haar opleiding.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Aan alle universiteiten wordt veel aandacht besteed aan en worden inspanningen geleverd in functie van de studiebegeleiding van studenten. Aan de UA is de structurele begeleiding evenwel onvoldoende bekend en wordt ze te weinig benut door de studenten. Ook met betrekking tot de specifieke begeleiding die in sommige universiteiten wordt aangeboden voor de eerstekandidatuurstudenten, met name het monitoraat van de opleiding informatica aan de K.U.Leuven en het zelfstudiecentrum van de VUB, heeft de commissie vastgesteld dat hier weinig gebruik van wordt gemaakt door de studenten. Aan de VUB lijkt het dat de informatica-studenten een aparte groep vormen die een andere aanpak vereisen, aan de K.U.Leuven ligt de oorzaak volgens de commissie bij het monitoraat zelf dat te weinig pro-actief werkt en onvoldoende bekend is bij de studenten. Ook het ‘petersysteem’ aan het LUC lijkt niet te functioneren en werd daarom afgeschaft. De contacten tussen het academisch personeel en de studenten zijn in het algemeen goed te noemen. De ZAP- en AAP-leden zijn algemeen beschouwd goed bereikbaar.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
31
07/2002
6. De faciliteiten Tijdens haar verblijf aan de verschillende universiteiten heeft de visitatiecommissie enkele onderwijsruimten, de bibliotheek en de computerfaciliteiten bezocht om zich een oordeel te kunnen vormen over de faciliteiten waarover de betrokken opleidingen beschikken. De commissie is van oordeel dat de opleiding van het LUC kan beschikken over uitstekende faciliteiten op de Campus Diepenbeek, al is er wegens de invoering van het nieuwe onderwijsmodel, nood aan meer werkgroepruimten. Ook de beide opleidingen van de RUG en de opleiding van de UA beschikken over goede infrastructuur en faciliteiten. Aan de K.U.Leuven is de huidige situatie onhoudbaar en is er duidelijk nood aan een nieuw en aangepast gebouw met voldoende burelen voor assistenten, ontmoetingsruimte voor de studenten en kleine werkgroepruimten. Ook aan de VUB is er te weinig ruimte, met een gebrek aan laboratoria, gespecialiseerde klaslokalen en burelen. De bibliotheek aan de K.U.Leuven is goed toegankelijk en beschikt over een adequaat boeken- en tijdschriftenbestand. Ook de bibliotheek van de eerste cyclus aan de UA beschikt over een adequaat boeken- en tijdschriftenbestand, terwijl de bibliotheek van de tweede cyclus erg beperkt is van opzet. De centrale bibliotheek van het LUC en deze van de VUB beschikken beide over een beperkt boeken- en tijdschriftenbestand. Aan het LUC is wel een inhaalbeweging op gang gekomen. Aan de RUG dient met betrekking tot de bibliotheek nog een hele weg afgelegd te worden: de bibliotheek is er verspreid over de diverse vakgroepen en ze is weinig uitnodigend voor de studenten. De commissie vraagt ook dat in alle opleidingen voor het eerste jaar een open afdeling in de bibliotheek wordt voorzien, met de cursussen en naslagwerken en complementaire boeken georganiseerd per vak. In de meeste instellingen werd reeds een aanzet tot een dergelijke installatie gegeven. Dit moet evenwel zo snel mogelijk worden voltooid. De ICT-faciliteiten zijn in het algemeen beschouwd goed tot zeer goed. Wel heeft de commissie zich er over verwonderd dat, alhoewel er algemene ICT-faciliteiten verspreid zijn over de gehele K.U.Leuven Campus, er binnen het departement computerwetenschappen van de K.U.Leuven slechts twintig PC-werkplekken zijn, te delen door de opleiding informatica en de opleiding computerwetenschappen. Zij acht het wel bijzonder positief dat de computerklas op eender welk tijdstip toegankelijk is voor de studenten. De commissie heeft aan de andere opleidingen aanbevolen om de toegankelijkheid van de computerlokalen, die in een aantal gevallen te wensen overlaat, te verbeteren.
7. De afgestudeerden Het niveau van de afgestudeerden van de opleidingen informatica en de opleidingen computerwetenschappen is naar het oordeel van de commissie goed tot zeer goed. De afgestudeerden met wie de commissie tijdens ieder bezoek heeft gesproken, zijn allen goed terechtgekomen en zijn over het algemeen (zeer) positief over het niveau van de opleiding die zij hebben genoten. Ook het niveau van de afgestudeerde kandidaten in de informatica van het LUC is goed. Zij blijken goed tot zeer goed voorbereid te zijn op het verdere verloop van hun studie in de tweede cyclus. Het is de commissie opgevallen dat de opleidingen in het algemeen weinig gestructureerde contacten onderhouden met hun afgestudeerden. Ze heeft er bij de opleidingen op aangedrongen deze contacten te intensiveren.
07/2002
32
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
8. De staf De commissie meent dat de omvang van het personeelsbestand aan de K.U.Leuven, de RUG en de UA globaal genomen voldoende groot is om het programma goed te verzorgen. Aan de K.U.Leuven en de RUG is ook de verhouding ZAP/AAP in het algemeen goed. Aan de UA daarentegen is het aantal AAP-leden, vooral in de eerste cyclus, gezien de omvang van de opleiding en in verhouding tot het aantal ZAP-leden te laag. Hun onderwijslast is te hoog waardoor hun onderzoekstijd en de begeleiding van studenten in het gedrang komt. Aan de VUB is de omvang van het personeelsbestand naar het oordeel van de commissie erg krap. De grootte van de staf is met name (net) voldoende voor het vervullen van de opdrachten, maar laat quasi geen mogelijkheden vrij voor extra initiatieven. Het aantal AAP-leden is onvoldoende om de aanwezige taken in te vullen, hun onderwijslast is te hoog en hun onderzoekstijd komt in het gedrang. Het AP heeft trouwens in alle geledingen een te hoge belasting. Ook aan het LUC is de omvang van het personeelsbestand naar het oordeel van de commissie, vooral op het ZAP-niveau, erg beperkt in verhouding tot de omvangrijke taak. De inzet van het AP is zeer groot en hun werkdruk is hoog. De commissie heeft trouwens aan alle opleidingen met waardering vastgesteld dat er een grote inzet is van het personeel. De ouderdomsstructuur van het ZAP is in het algemeen beschouwd redelijk tot vrij goed verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. Enkel aan de RUG is er een ‘wat oudere kern’ binnen het ZAP, maar is een inspanning merkbaar om jongere ZAP-leden in het kader op te nemen. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten varieert het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf van erg beperkt (LUC) over voldoende (K.U.Leuven, RUG, UA) tot redelijk goed (VUB). In absolute cijfers is hun aandeel evenwel, met uitzondering van de VUB, overal laag. Binnen de K.U.Leuven wordt wel specifieke aandacht besteed aan deze problematiek. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is aan alle bezochte instellingen goed. Ook de waaier aan specialisaties is overal voldoende breed, en aan enkele instellingen zoals de K.U.Leuven is deze zelfs omvangrijk. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden aan alle universiteiten goede initiatieven genomen. Aan het LUC zijn de initiatieven zowel naar het ZAP als naar het volledige AAP gericht. Aan de andere universiteiten is de aangeboden leergang vaak gericht op een specifieke groep van het academisch personeel. De commissie heeft aan deze opleidingen gesuggereerd om de onderwijsprofessionalisering te verbreden naar alle AP-leden en hen sterk te stimuleren eraan deel te nemen. Verder meent de commissie dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moeten worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie acht het dan ook positief dat er aan de meeste universiteiten naar wordt gestreefd om bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen meer en meer ook rekening te houden met didactische kwaliteiten.
9. Internationalisering De deelname van studenten van de opleidingen informatica en computerwetenschappen aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studies is beperkt tot zeer beperkt. In het algemeen beschouwd blijken de studenten weinig interesse te vertonen om naar het buitenland te gaan studeren. Daarnaast wordt aan sommige van de betrokken opleidingen ook niet echt een actief beleid ten aanzien van studentenmobiliteit gevoerd. De commissie heeft de opleidingen aanbevolen
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
33
07/2002
meer inspanningen te leveren op het vlak van de internationalisering voor studenten en hen meer te stimuleren tot deelname aan uitwisselingsprogramma’s. Voor wat betreft het LUC, waar internationalisering geen primaire doelstelling is aangezien het een eerstecyclusopleiding betreft, waardeert de commissie de mogelijkheid die aan de studenten wordt geboden om bij de overgang naar de tweede cyclus een stage te volgen aan de Baylor University in Texas. Verder heeft de commissie vastgesteld dat, zoals de studentenmobiliteit, ook de stafmobiliteit gering is. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer AP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het voortzetten van de leeropdracht.
10. Interne kwaliteitszorg De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat er aan de verschillende universiteiten op het vlak van de interne kwaliteitszorg inspanningen worden geleverd. De commissie is hierbij vooral onder de indruk van de situatie aan het LUC, waar de interne kwaliteitszorg volgens haar op een hoog niveau staat. De curriculumraad, het orgaan dat op het niveau van de opleiding instaat voor de interne kwaliteitszorg, functioneert goed en ook de gehanteerde procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn zeer goed. Ook aan de K.U.Leuven functioneren de Permanente Onderwijscommissie Informatica en de Permanente Onderwijscommissie Computerwetenschappen goed. Wel verloopt de besluitvorming in sommige gevallen moeizaam en traag doordat ze wordt bemoeilijkt door tradities en vele regels eigen aan grote instellingen. In vele gevallen wordt gewerkt met consensus, wat soms leidt tot uitstel van besluitvorming. Sommige beslissingen kunnen pas genomen worden nadat de verschillende hiërarchische niveaus zijn doorlopen. De Interfacultaire Opleidingscommissie Informatica en de Opleidingscommissie Computerwetenschappen aan de RUG functioneren op zich voldoende. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn goed geregeld, maar zwaar en niet bepaald door een eigen gremium voor de informatica. In dit opzicht heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat momenteel verschillende vakgroepen, direct of indirect, het beleid van de opleiding sterk beïnvloeden. De verantwoordelijkheid voor de opleiding berust bij de opleidingscommissie die onder andere bestaat uit personen afkomstig uit de verschillende vakgroepen elk met hun eigen belangen en dit lijkt de commissie niet optimaal. Aan de UA werd een goede aanzet gegeven in de interne kwaliteitszorg. De eengemaakte Onderwijscommissie Informatica die met een grotere autonomie kan functioneren, lijkt veelbelovend. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn nog in opbouw, waardoor grotere aanpassingen vooralsnog moeilijk te realiseren zijn. Ook aan de VUB is er op het vlak van de interne kwaliteitszorg een proces op gang gekomen dat zijn eerste resultaten heeft afgeworpen. Dit proces dient evenwel verder te gaan en degelijk te worden aangepakt. Zo heeft de commissie geconstateerd dat het informele karakter van de - weliswaar goede - contacten tussen studenten en docenten/ assistenten er blijkbaar heeft toe geleid dat de vakgroep te weinig formeel samenkomt en beslissingen neemt. Vele kleine aanpassingen aan het curriculum worden vrij vlot en informeel geregeld wat de snelheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid van de docenten ten goede komt,
07/2002
34
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
maar de formele procedures voor zwaardere curriculumherziening en -innovatie zijn onduidelijk. De besluitvorming binnen de vakgroep wordt ook erg beperkt door een reeks centrale regelingen van de universiteit. De betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming is goed aan de K.U.Leuven, de RUG en de UA en redelijk aan het LUC. Aan de VUB zijn de studenten volgens de commissie onvoldoende betrokken bij de formele besluitvorming binnen de vakgroep en de faculteit. De studenten zouden er hun verantwoordelijkheid moeten opnemen in de overlegorganen en moeten bijdragen tot het proces en de opleiding zou dit moeten institutionaliseren. De procedures voor onderwijsevaluatie zijn zeer goed aan het LUC, al zou meer aandacht moeten worden gegeven aan de opvolging van de resultaten. Ook aan de K.U.Leuven en de RUG zijn de procedures goed. Aan de K.U.Leuven bestaat een systematische procedure die wordt gestuurd vanuit de opleidingen, de evaluatie blijkt goed georganiseerd te zijn en de studenten zijn in voldoende mate betrokken. Aan de RUG heeft de commissie wel bedenkingen geformuleerd omtrent de organisatie van de onderwijsevaluatie, met name zorgen het tijdstip waarop de evaluatie wordt georganiseerd en het facultatieve karakter er voor dat heel wat informatie verloren gaat. Dit is eveneens het geval aan de VUB, waar de evaluatie daarenboven eerder is gericht op docentenevaluatie dan op onderwijsevaluatie. Aan de UA werd met betrekking tot de onderwijsevaluaties een goede aanzet gegeven, maar de uitwerking ervan verdient nog verdere aandacht. De enquêtes die worden gebruikt, zijn een zeer belangrijke bron van informatie over de kwaliteit, maar de visitatiecommissie stelt zich ernstige vragen over de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de resultaten van die enquêtes binnen de onderwijscommissie.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
35
07/2002
07/2002
36
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
37
07/2002
Katholieke Universiteit Leuven1 De opleiding Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen en de Faculteit Toegepaste Wetenschappen
1. Onderwijsfilosofie De opleiding informatica aan de K.U.Leuven wordt ingericht op initiatief van de Faculteiten Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen. De opleiding is vanaf het eerste jaar gericht op informatica en voorziet, aldus de zelfstudie, in een fundamentele basis, die een voldoende brede visie waarborgt om te kunnen blijven functioneren in de snel evoluerende wereld van de informatica. De opleiding heeft ook oog voor praktische realiseerbaarheid en voor verschillende toepassingsgebieden van de informatica. Door middel van keuzes van pakketten uit verschillende kennisgebieden kan in de licenties gekozen worden voor een uitdieping van een aantal specifieke en technische deelaspecten van de informatica, voor een meer theoretische of wiskundige aanpak of voor een meer bedrijfseconomisch gerichte benadering. Op deze wijze wil de opleiding voorbereiden op een brede waaier aan mogelijkheden in de informatica en heeft ze een specifieke plaats naast andere universitaire en hogeschool informaticaopleidingen.
1.1. Doelstellingen en eindtermen Volgens de informatie in de zelfstudie streeft de opleiding tot licentiaat in de informatica ernaar studenten op te leiden tot het kunnen uitoefenen van een functie in de informatica in de bedrijfswereld of in het wetenschappelijk onderzoek, en voor te bereiden op vervolgopleidingen. Het doel van de opleiding is het aanleren van het specificeren, ontwerpen, realiseren, uittesten en beheren van gegevensverwerkende systemen door gebruik te maken van computers. De belangrijkste taak van een universitair gevormde informaticus is het beheersen van complexiteit. De opleiding 1.
07/2002
38
De commissie heeft geen bezoek gebracht aan de Campus Kortrijk, waar eveneens de eerste cyclus informatica wordt georganiseerd. Wel heeft zij tijdens haar bezoek te Leuven gesproken met ZAP-leden die verantwoordelijk zijn voor de opleiding informatica aan de KULAK, alsmede met enkele studenten die hun kandidaturen te Kortrijk hebben gevolgd. De commissie wijst er op dat zij zodoende geen grondig inzicht heeft gekregen in het onderwijs in de informatica te Kortrijk en dat dit onderwijs misschien wat minder aan bod komt in voorliggend deelrapport.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
moet gebaseerd zijn op de fundamentele wetenschappelijke kennis binnen het gebied en moet een algemene visie aanbrengen die de licentiaat informatica in staat stelt om mee te evolueren in dit snel veranderend gebied. Daarnaast dient er ook oog te zijn voor praktische realiseerbaarheid, efficiëntie, flexibiliteit, aanpasbaarheid, robuustheid en economische verantwoording. De visitatiecommissie heeft waardering voor de manier waarop werd getracht om de doelstellingen en eindtermen van de opleiding goed en helder te formuleren. Ze acht het daarbij positief dat in de formulering aandacht wordt besteed aan zowel de technische als de beroepsgerelateerde doelstellingen. Verder zijn de doelstellingen en eindtermen zeker te typeren als universitair en omvatten ze alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Wel raadt zij aan dat de mogelijkheden die binnen de opleiding worden geboden om in aanraking te komen met aspecten van modern informaticaonderzoek mede tot uiting worden gebracht in de eindtermen. Ten slotte is de commissie van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen vrij goed haalbaar zijn. Via de website en de studiegids worden de studenten geïnformeerd over de doelstellingen en eindtermen en de commissie heeft de indruk dat zij voldoende tot goed vertrouwd zijn met de doelen die in hun opleiding vooropgesteld worden.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd adequaat. Uitzondering hierop vormen de eindtermen met betrekking tot de communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement die volgens de commissie niet helemaal gerealiseerd worden via het programma.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de opleiding valt uiteen in twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, behelst een voor alle studenten verplicht programma waarmee een basis wordt gelegd in een aantal belangrijke gebieden van de informatica en de ondersteunende vakken. Naast de opleidingsonderdelen informatica zijn er in het programma diverse wiskunde opleidingsonderdelen en een opleidingsonderdeel natuurkunde opgenomen. In de eerste kandidatuur is er tevens een verplicht opleidingsonderdeel wijsbegeerte geprogrammeerd. In de tweede cyclus, de licenties, die eveneens twee studiejaren omvat, zijn de opleidingsonderdelen gegroepeerd in kennisgebieden. Een student moet kennis maken met verscheidene kennisgebieden, waarvan beperkte en uitgebreide vakkenpakketten zijn gedefinieerd. Drie minimale pakketten zijn verplicht voor elke student, de andere minimale pakketten en de uitbreidingen worden vrij gekozen. De student kiest op die manier voor ofwel een uitdieping van een aantal specifieke en technische deelaspecten van de informatica, ofwel een meer theoretische of wiskundige aanpak ofwel een meer bedrijfseconomisch gerichte aanpak. Naast de verplichte opleidingsonderdelen en de gekozen pakketten, kan de student verder nog een aantal keuzeopleidingsonderdelen opnemen, die ofwel een verbreding van de kennis vormen ofwel een verdieping in één of meer van de kennisgebieden van de uitgebreide pakketten. Verder bevat ook het licentieprogramma een aantal niet-informatica-opleidingsonderdelen zoals filosofie van de wetenschappen, vraagstukken van godsdienstwetenschappen als verplichte opleidingsonderdelen,
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
39
07/2002
en inleiding tot het management, initiatie tot ondernemen, en lessen voor de 21ste eeuw als keuzeopleidingsonderdelen. Ten slotte dienen de studenten in het laatste jaar ook een eindverhandeling te maken. De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in positieve zin geëvolueerd en biedt een programma dat in het algemeen evenwichtig is qua opbouw en een goede samenhang vertoont. De commissie waardeert daarbij het aanbod aan kennisgebieden met vele keuzemogelijkheden in de licenties waardoor de studenten in hun opleiding bepaalde profielen kunnen kiezen. Door de groepering van opleidingsonderdelen in deze kennisgebieden is er een flexibele opleidingsstructuur ontstaan die toelaat de evolutie van de informatica te volgen en de opleiding als het ware dwingt om te actualiseren. Wel merkt de commissie op dat sommige van de aangeboden kennisgebieden duidelijker zouden moeten aansluiten bij het lopende onderzoek binnen de faculteit. De commissie vindt dat dit bij aanbevolen profielen idealerwijze het geval zou moeten zijn. Daar waar de aansluiting aanwezig is, is er volgens de commissie een goede terugkoppeling van onderzoeksresultaten van eigen onderzoek naar het onderwijs. Het niveau van het gehele programma is naar het oordeel van de commissie uitstekend. Er wordt een degelijke vorming geboden die de studenten een analytische manier van denken bijbrengt. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de inhoud van het curriculum in de kandidaturen om historische redenen nog sterk wordt bepaald door de traditie van de wiskunde opleiding. Hoewel er reeds een belangrijk verschil gerealiseerd is ten opzichte van de aanvangsjaren van de opleiding informatica, is het de commissie opgevallen dat de opleiding informatica tot heden nog steeds ‘afneemt’ wat de opleiding wiskunde aanbiedt. De commissie twijfelt er sterk aan – onder meer op basis van het onderwijsmateriaal dat zij heeft ingekeken – of het wiskunde-onderwijs inhoudelijk beantwoordt aan de noden van de informatici. Zij heeft daarbij de indruk dat de wiskundige opleidingsonderdelen wellicht te veel gewicht krijgen in het selectieproces in het eerste jaar. Ook met betrekking tot de natuurkunde heeft de commissie vragen omtrent de optimale afstemming ervan op de informatica en de plaats van dit opleidingsonderdeel in het programma. De commissie vraagt zich zelfs af of natuurkunde echt nodig is in de opleiding. De commissie pleit er sterk voor dat de informatici hun noden in verband met de opleidingsonderdelen wiskunde-natuurkunde duidelijk zouden formuleren om vervolgens, samen met wiskundigen en natuurkundigen, een programma uit te werken dat beantwoordt aan deze behoeften. Ze heeft vastgesteld dat dit proces inmiddels op gang is gebracht - de opleiding is van start gegaan met het definiëren van haar noden – en ze juicht dit initiatief toe, maar meent dat het geïntensifieerd moet worden zodat het programma bij voorkeur voor het begin van het academiejaar 2002-2003 kan worden gewijzigd. Verder heeft de commissie vastgesteld dat, hoewel hiertoe reeds een aanzet is gegeven, communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement nog onvoldoende tot hun recht komen in het programma. Gegeven de doelstellingen die op dit vlak worden nagestreefd door de opleiding en de eisen die worden gesteld aan de studenten, acht de commissie het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan de inbedding en integratie van deze vaardigheden in het geheel van het programma, en dit zowel in cursussen als in practica. Verder beveelt ze aan om in de opleiding, zowel in de kandidaturen als in de licenties, een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels, dé taal van het vakgebied, en eventueel ook van het Frans.
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt voor wat betreft de onderwijsvormen een onderscheid gemaakt tussen hoorcolleges, zelfstudie met begeleidingssessies, seminaries, oefenzittingen, practica, projecten en de eindverhandeling. De opleiding streeft ernaar de studenten reeds vroeg in de
07/2002
40
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
opleiding met de verschillende onderwijsvormen in contact te laten komen. Elke onderwijsvorm heeft zijn specifieke functies en kwaliteitskenmerken die uitgebreid worden beschreven in de zelfstudie. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als adequaat gegeven de doelstellingen. De gekozen onderwijsvormen en –middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt. Wel heeft de commissie vastgesteld dat er, niettegenstaande reeds belangrijke initiatieven werden genomen om meer variatie aan te brengen en er bijvoorbeeld in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van projectwerk, in de onderwijspraktijk nog steeds een grote nadruk ligt op hoorcolleges ondersteund door oefeningen. Verder waardeert de commissie de inspanningen die de opleiding levert om het concept van begeleide zelfstudie te realiseren. Ook de elektronische begeleidingsomgeving voor de studenten die werd uitgebouwd, krijgt alle waardering van de commissie. Zij hoopt dat de opleiding informatica hierin, samen met de opleiding computerwetenschappen, een voortrekkersrol zal kunnen spelen naar andere afdelingen toe. Het studiemateriaal is degelijk en goed verzorgd.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende tot goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken, en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ook het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie voldoende gestimuleerd. Dit laatste vormt ook een onderdeel van de nieuwe aanpak tot begeleide zelfstudie die binnen de gehele universiteit wordt ingevoerd. Verder biedt het programma voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt. In dit opzicht zou de opleiding meer gebruik kunnen maken van de ervaringen van haar alumni die trouwens zeer bereid zijn korte seminaries en dergelijke te verzorgen. De uitdrukkingsvaardigheden worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Hetzelfde geldt voor managementvaardigheden. De commissie heeft reeds eerder in dit rapport meer aandacht gevraagd voor de inbedding en integratie van dergelijke vaardigheden in het geheel van het programma (zie 2.1). Daarbij beveelt ze aan de cursussen vaardigheden in technisch Engels/Frans, die blijkbaar door studenten worden gewaardeerd, sterker aan te raden. Onderzoeksvaardigheden krijgen goede aandacht. Wel zou tijdens het proces van het opstellen van de eindverhandeling meer aandacht kunnen worden besteed aan de combinatie ‘implementatie’ en theoretisch-wetenschappelijke fundering/vooruitgang, waarbij vooral deze laatste component versterkt dient te worden.
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. Ze combineren kennis-, inzicht- en toepassingsvragen en omvatten een goede mix van diepgang en situering in de praktijk van de informatica. De examenprocedure lijkt correct te worden toegepast. Er zijn geen klachten bij de studenten, praktische problemen worden snel opgelost via de ombudsdienst die goed lijkt te functioneren, en de deliberaties houden op een positieve en flexibele wijze rekening met de situatie van de studenten.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
41
07/2002
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling wordt volgens de informatie in de zelfstudie beschouwd als een belangrijk leermoment in de opleiding. De student voert op een zelfstandige wijze een omvangrijk project uit, waarbij idealiter de volgende aspecten op een evenwichtige wijze aan bod moeten komen: een literatuurstudie, een analyse van een probleem, de formulering van een oplossing, een ontwerp en een implementatie. Verder heeft de eindverhandeling ook een belangrijke algemeen vormende waarde aangezien van de student een grote dosis zelfstandigheid, creativiteit en zin voor initiatief wordt verwacht. De eindverhandeling vertegenwoordigt 20 studiepunten op een totaal van 60 in de tweede licenties. De studenten worden aangeraden reeds op 1 september aan te vangen met hun werkzaamheden aan de eindverhandeling. Het departement stimuleert deze vroege start door het verzorgen van seminaries en begeleide practica. Verschillende onderzoeksgroepen verzorgen aansluitend seminaries die de studenten inhoudelijk op de eindverhandeling voorbereiden. De keuze van het onderwerp van de eindverhandeling gebeurt in de eerste licentie. De studenten kunnen kiezen uit onderwerpen die worden aangeboden en worden toegelicht tijdens infosessies. Daarnaast kunnen de studenten ook zelf een onderwerp voorstellen dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de promotor. Voor de begeleiding van de eindverhandeling wordt, naast de promotor, ook een begeleider aangesteld, meestal een AAP/BAP-lid. De resultaten van de eindverhandeling worden neergelegd in een tekst en worden door de student tevens mondeling voorgesteld en verdedigd. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt door de promotor en twee assessoren, waarvan er ten minste één tot een andere onderzoeksgroep dan deze van de promotor behoort. Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd acht zij het niveau ervan goed. Niettemin meent de commissie dat er nog meer aandacht kan worden besteed aan de theoretische situering en vooruitgang, zonder evenwel de praktische aspecten te verwaarlozen. De begeleiding van de eindverhandeling lijkt in het algemeen goed te zijn. De beoordeling van de eindverhandelingen gebeurt volgens de commissie grondig en de quotaties lijken correct. Wel is de commissie van oordeel dat de beoordelingscriteria onduidelijk en onvoldoende geëxpliciteerd zijn. Zij beveelt aan om de beoordelingscriteria scherper te formuleren.
3.2. Stage De opleiding informatica omvat geen stageperiode voor de studenten. De commissie begrijpt dat, binnen de huidige structuur van de opleiding, een stage als verplicht onderdeel moeilijk inpasbaar is, maar ze is van oordeel dat het als keuzemogelijkheid zou moeten worden aangeboden voor studenten die dit kunnen inpassen in hun programma.
07/2002
42
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
4. De student en zijn/haar onderwijs2 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten informatica K.U.Leuven voor de periode ’89-’90 t.e.m. ’00-’01 Academiejaar
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
'89-'90
48
70
26
77
98
'90-'91
49
70
30
75
85
'91-'92
48
69
38
78
84
'92-'93 '93-'94
49 33
65 55
40 27
47 53
37 40
'94-'95
39
47
24
44
51
'95-'96
71
100
17
40
40
'96-'97 '97-'98
51 88
86 115
31 40
30 42
38 31
'98-'99
102
140
64
53
44
'99-'00
99
140
77
55
51
'00-'01
137
203
53
84
56
Tabel 2: Totaal aantal studenten informatica KULAK voor de periode ‘89-‘90 t.e.m. ‘00-‘01 Academiejaar
2.
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
'89-'90
11
17
14
'90-'91
16
21
10
'91-'92
8
16
9
'92-'93 '93-'94
8 11
13 12
9 6
'94-'95
10
13
7
'95-'96
8
13
5
'96-'97 '97-'98
14 16
17 19
8 10
'98-'99
27
31
8
'99-'00
21
22
19
'00-'01
18
24
11
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
43
07/2002
Uit tabel 1 blijkt dat er de laatste jaren een sterke stijging is van het aantal generatiestudenten informatica te Leuven. In de zelfstudie wordt vermeld dat de grote vraag naar afgestudeerde informatici hier wellicht niet vreemd aan is en dat ook het feit dat veel jongeren reeds vroeg met informaticatoepassingen in aanraking komen en daardoor geboeid zijn door het domein mogelijk een gunstige invloed heeft op het aantal generatiestudenten. Het aantal vrouwelijke generatiestudenten blijft evenwel laag: hun aandeel in de totale populatie generatiestudenten bedraagt over de beschouwde periode gemiddeld 10%. Ook aan de KULAK kan een lichte stijging van het aantal generatiestudenten gedurende de laatste vier jaren worden vastgesteld (tabel 2) en ook hier is er een opmerkelijk klein aantal vrouwelijke generatiestudenten. De omvang van de instroom te Leuven en het totaal aantal studenten is volgens de commissie goed. De instroom te Kortrijk is betrekkelijk klein. Deze lage aantallen kunnen vragen doen rijzen met betrekking tot de efficiëntie van het lesgeven, te meer daar deze opleiding grotendeels gedragen wordt door stafleden die ook te Leuven doceren (zie ook 8).
4.2. Slaagcijfers
Tabel 3: Slaagpercentages studenten informatica (’89-’90 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
'89-'90 '90-'91
29,2 32,0
33,8 41,1
73,1 83,3
88,4 99,4
89,7 90,9
'91-'92
37,5
39,1
79,0
85,4
97,5
'92-'93
31,1
32,8
80,0
84,8
97,3
'93-'94 '94-'95
35,5 18,9
41,2 22,2
92,6 75,0
96,2 81,8
100,0 95,9
'95-'96
20,0
25,8
76,5
85,0
90,0
'96-'97
40,8
42,7
93,6
90,0
89,2
'97-'98 '98-'99
46,1 38,2
45,2 40,0
77,5 67,2
97,6 92,5
87,1 93,2
'99-'00
26,3
25,7
75,3
94,5
92,2
Academiejaar
07/2002
44
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
Tabel 4: Slaagpercentages studenten informatica KULAK (’89-’90 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Academiejaar
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
'89-'90 '90-'91
63,6 31,3
64,7 42,9
92,9 100,0
'91-'92
25,0
37,5
66,7
'92-'93
25,0
46,2
100,0
'93-'94 '94-'95
54,6 20,0
58,3 38,5
100,0 100,0
'95-'96
75,0
61,5
80,0
'96-'97
64,3
58,8
87,5
'97-'98 '98-'99
43,8 58,6
47,4 57,6
90,0 87,5
'99-'00
52,4
50,0
94,7
Over de periode ’89-’90 tot en met ’99-’00 slaagt aan de K.U.Leuven gemiddeld ongeveer 32% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 35%. In de daaropvolgende studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 80% in de tweede kandidatuur, 90% in de eerste licentie en 93% in de tweede licentie. Aan de KULAK slagen over de beschouwde periode gemiddeld 47% van de generatiestudenten; in de eerste kandidatuur bedraagt het gemiddelde globale slaagcijfer 51%, het gemiddelde slaagpercentage in de tweede kandidatuur bedraagt 91%. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur als laag. De slaagcijfers aan de KULAK liggen hoger dan die in Leuven, maar het betreft hier wel zeer kleine aantallen studenten. De commissie heeft met waardering geconstateerd dat de opleiding aandacht besteed aan de studentenaantallen, de slaagcijfers en de rendementen. De commissie onderkent de problematiek van de lage slaagpercentages, maar ook zij heeft geen pasklare oplossingen. Ze vraagt zich af of het programma - uiteraard zonder het niveau te verlagen - misschien beter kan worden aangepast aan het profiel, de wensen, de noden en de omgeving van de student van vandaag, een student die nogal verschilt van de student van 10 jaar geleden. Op die manier wordt er mogelijk nog meer motivatie en enthousiasme voor de studie bij studenten gecreëerd. Ook hier zouden de alumni kunnen worden ingeschakeld. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn over het geheel genomen goed te noemen.
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat over de periode ’89-’90 tot en met ’96-’97 gemiddeld ongeveer 41% van alle instromers in de opleiding informatica van de K.U.Leuven het kandidaatsdiploma behaalt, 63% van deze studenten behaalt het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 2 jaar. Aan de KULAK behaalt 58% van de generatiestudenten het kandidaatsdiploma, waarvan 72% in de nominaal voorgeschreven studieduur. Verder blijkt dat gemiddeld 38% van de beginnende K.U.Leuven-studenten het einddiploma informatica behaalt. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld 62% het diploma in de nominaal
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
45
07/2002
voorgeschreven studieduur van vier jaar, 29% overschrijdt de studieduur met één jaar en 9% met twee of meer jaren. Van de studenten die hun studies aan de KULAK zijn begonnen, behaalt 54% het diploma licentiaat informatica, 75% doet dit in vier jaar, 21% in vijf jaar en 4% in zes jaar of meer. Volgens de informatie in de zelfstudie bedraagt de gemiddelde studieduur voor de kandidaturen 2,4 jaar te Leuven en 2,3 jaar te Kortrijk. De gemiddelde studieduur van de licenties bedraagt 2,5 jaar. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie is van oordeel dat er in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Uit de zelfstudie blijkt dat de eerste licentie gewoonlijk als het meest zware jaar uit de opleiding wordt beschouwd, vermoedelijk omwille van het hoog aantal projecten en permanente evaluaties. De commissie acht het positief dat er regelmatig studietijdmetingen worden uitgevoerd. Ook de verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd lijkt de commissie in het algemeen vrij goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting aan abituriënten wordt centraal georganiseerd door de Dienst Studieadvies in samenwerking met het Departement. De voorlichting gebeurt enerzijds via algemene en specifieke informatiebrochures en anderzijds via deelname aan algemene activiteiten, zoals studieinfobeurzen, en op jaarlijkse infodagen waar het academisch personeel informatie geeft over het studieprogramma, de toelatingsvoorwaarden, de vereiste voorkennis en de beroepsuitwegen. Verder zijn de informatiebronnen voor abituriënten de abituriëntendagen, de tweejaarlijkse Wetenschapsweek en de website van het departement Computerwetenschappen. Tijdens de studies wordt van de leden van het academisch personeel verwacht dat zij in de eerste les de studenten op de hoogte stellen van de veronderstelde voorkennis, de uit te voeren praktische werken en projecten, hun belang, hun gewicht in de beoordeling en de examenvorm. Op het einde van de tweede kandidatuur worden de studenten ingelicht over het keuzesysteem waarbij ze uit een aantal vakgebieden moeten kiezen; in het begin van de eerste licentie worden ze in die keuze begeleid. De studenten van de eerste licenties kunnen informatiesessies volgen in verband met de keuze van de eindverhandeling. Ook via het web wordt hierover informatie verstrekt. Studenten worden verder ook op diverse wijzen voorgelicht over de beroepsperspectieven via informatie op de website van het departement, door sprekers uit de industrie in wekelijkse seminaries en door de onderzoeksgroepen. Ook de studentenkring WINA en de Vereniging van Wiskundigen, Natuurkundigen en Informatici Leuven heeft een jobdienst en verspreidt informatie over onder meer de jaarlijkse jobinformatiedag van de K.U.Leuven.
07/2002
46
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. Wel heeft ze vastgesteld dat ondanks alle inspanningen die zowel door het departement als de universiteit worden gedaan, er toch nog verkeerde verwachtingen over de opleiding als wetenschappelijke discipline bestaan bij een deel van de instromers. De voorlichting en advisering tijdens de studies lijkt de commissie goed. De studiegids geeft correcte informatie, maar is naar het oordeel van de commissie weinig attractief.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Bij de studiebegeleiding gaat de grootste aandacht uit naar de eerstejaarsstudenten. In het monitoraat kunnen studenten individueel of in kleine groepen terecht voor uitleg over bepaalde knelpunten, voor extra oefeningen en in het algemeen voor specifieke vakbegeleiding. De monitor vervult zijn/haar taak onafhankelijk van de oefeningensessies voorzien in het curriculum. Het monitoraat heeft eveneens een elektronische component, waarbij de student vragen kan insturen en elektronisch antwoord krijgt. Voor twee informatica-opleidingsonderdelen wordt ook een elektronisch forum verzorgd door de docent en zijn/haar directe medewerkers. Verder kunnen de (eerstejaars)studenten gedurende het gehele academiejaar een beroep doen op de ombudspersoon - meestal een AAP/BAP-lid - voor praktische problemen en voor problemen van meer persoonlijke aard. Studenten kunnen voor studiebegeleiding ook terecht bij de Dienst Studieadvies. In het algemeen waardeert de commissie de inspanningen die enerzijds binnen de opleiding, door de docenten en assistenten, de monitoren en de ombudspersonen, en anderzijds door de centrale Dienst Studieadvies worden geleverd in functie van de begeleiding van studenten. Wel heeft ze vastgesteld dat er weinig gebruik wordt gemaakt van het monitoraat door de studenten. Haars inziens is het monitoraat te weinig pro-actief en onvoldoende bekend bij de studenten. De commissie acht het gewenst dat verdere inspanningen worden geleverd om de drempel te verlagen, de kwaliteit van het monitoraat te verbeteren en dat meer promotie wordt gedaan voor de diensten die door het monitoraat aan de student worden geboden, zeker gezien de lage slaagcijfers in de eerste kandidatuur. Het elektronisch monitoraat wordt zeer gewaardeerd door de commissie en is duidelijk wel een succes. Ten slotte heeft de commissie vastgesteld dat de contacten tussen het academisch personeel en de studenten in het algemeen goed zijn.
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die het departement ter beschikking heeft. Daarbij heeft zij vastgesteld dat er nood is aan een nieuw en aangepast gebouw met voldoende burelen, ontmoetingsruimte voor de studenten en kleine werkgroepruimten voor projectwerk met 6 à 8 studenten. Aangezien het plan van het departement om een dergelijk gebouw op te richten met eigen fondsen niet kan worden uitgevoerd, dringt de commissie er bij de academische overheid op aan dringend naar andere oplossingen te zoeken. De huidige situatie waarbij personeelsleden in bureelcontainers worden ondergebracht, is naar het oordeel van de commissie onhoudbaar.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
47
07/2002
De bibliotheek is goed toegankelijk en beschikt over een adequaat boeken- en tijdschriftenbestand. Voor wat betreft de ICT-infrastructuur heeft het de commissie verwonderd dat er binnen het departement computerwetenschappen slechts twintig PC-werkplekken zijn, te delen door de opleiding informatica en de opleiding computerwetenschappen. Ondanks het feit dat er elders op de campus verspreid meerdere voorzieningen aanwezig zijn, is de commissie van oordeel dat in het departement veel ruimere voorzieningen aanwezig dienen te zijn voor de studiewerkzaamheden van de studenten. Wel acht zij het bijzonder positief dat de computerklas op eender welk tijdstip toegankelijk is voor de studenten.
7. De afgestudeerden De commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden van de opleiding informatica goed tot zeer goed is. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn ook allen goed terecht gekomen. Het niveau van de opleiding wordt door deze afgestudeerden gewaardeerd en zij zijn van oordeel dat ze een degelijke vorming hebben gekregen die hen een analytische manier van denken heeft bijgebracht. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni nogal beperkt zijn en ze pleit er voor om deze te intensiveren. Zo meent de commissie dat - hoewel dit reeds gebeurt - de alumni meer zouden kunnen worden betrokken bij het geven van seminaries. Het brengen van de praktijk bij theoretische lessen kan naar het oordeel van de commissie de student helpen en motiveren. Verder kan de feedback van afgestudeerden over actuele elementen in het bedrijfsleven nuttig zijn voor de opleiding in functie van curriculumopbouw. Alumni kunnen ook goede onderwerpen aanbrengen voor stage en eindverhandelingen. De commissie heeft, zoals reeds eerder vermeld, trouwens vastgesteld dat er een bereidheid bestaat bij de afgestudeerden om hun kennis en ervaring met de opleiding te delen. De opleiding zelf zou mogelijk als ‘tegenprestatie’ opfrissingscursussen voor haar afgestudeerden kunnen organiseren.
8. De staf De omvang van het personeelsbestand is, sinds er een inhaalbeweging in 2000-2001 heeft plaatsgevonden, naar het oordeel van de commissie voldoende groot om het programma goed te verzorgen. Verder heeft de commissie met waardering vastgesteld dat er een grote inzet is van zowel ZAP als AAP/BAP, en dit zowel op individueel vlak als in groep. Dit leidt er wel toe dat het academisch personeel overbelast is. Ook de extra inspanningen die door vele Leuvense docenten worden geleverd ten behoeve van de Kortrijkse opleiding dragen hiertoe bij (zie ook 4.1.) De verhouding ZAP/AAP lijkt in het algemeen voldoende tot goed. Wel is het de commissie opgevallen dat er in verhouding vrij veel BAP-leden zijn die – binnen de vastgelegde grenzen – worden ingeschakeld voor assisterende onderwijstaken. De commissie wijst er op dat indien de R&D-ondersteuning door bedrijven of de overheid zou verminderen dit een probleem zou kunnen vormen. De ouderdomsstructuur van het ZAP is vrij goed verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie voldoende, al blijft hun aandeel
07/2002
48
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
in absolute cijfers laag. Binnen de universiteit wordt wel specifieke aandacht besteed aan deze problematiek. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is bijzonder hoog en de waaier aan specialisaties is, mede dankzij de uitbreiding van het ZAP-kader en de samenwerking met andere departementen, omvangrijk en diepgaand. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau door de Dienst Universitair Onderwijs. De commissie meent evenwel dat de opleiding meer inspanningen dient te leveren op dit vlak. De inspanningen lijken nogal vrijblijvend en daarenboven worden enkel jonge docenten en AAP-leden aangemoedigd om didactische vormingsactiviteiten te volgen. De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om hen meer te stimuleren eraan deel te nemen. Het verbeteren van de didactische kwaliteiten van de docenten kan ook een positief effect hebben op de motivatie van de studenten voor de hoorcolleges en dat is een zorg die de commissie toch wel tijdens haar gesprekken heeft gedetecteerd. Tevens meent ze dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moeten worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie acht het dan ook positief dat er naar wordt gestreefd om bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen meer en meer ook rekening te houden met didactische kwaliteiten. De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering vanuit het departement.
9. Internationalisering De commissie heeft vastgesteld dat de deelname van studenten informatica aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studies zeer beperkt is. Het aanbod voor studenten is vrij pover en de deelname wordt ook niet aangemoedigd door de opleiding. De commissie acht het gewenst dat de opleiding meer inspanningen zou leveren op dit vlak en de studenten meer zou stimuleren tot deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s. Ook de mogelijkheid om in het kader van de eindverhandeling naar het buitenland te gaan, zou meer onder de aandacht van de studenten kunnen worden gebracht. De internationale contacten van ZAP en AAP zijn aanwezig, maar de invloed ervan op het onderwijs is beperkt. Verder is, zoals de studentenmobiliteit, ook de stafmobiliteit zeer gering. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer AP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. De commissie heeft begrepen dat dit een schaarse mogelijkheid is binnen de K.U.Leuven. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
49
07/2002
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.Zelfstudie De commissie heeft veel waardering voor het zelfstudierapport, dat uitstekend is qua inhoud en vorm. Het rapport geeft een kritische en gestructureerde beschrijving van de opleiding informatica. Verder waardeert de commissie dat ook de zwakke punten door de opleiding worden gesignaleerd, maar de in het rapport voorgestelde oplossingen zijn nog onvoldoende uitgewerkt. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van de zelfstudierapporten.
10.2.Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie ligt de centrale rol voor de kwaliteit van het onderwijs binnen de opleiding informatica bij de Permanente Onderwijscommissie (POC). Deze commissie adviseert in verband met alle onderwijsaangelegenheden die betrekking hebben op de eerste cyclusopleiding informatica te Leuven en te Kortrijk en de tweede cyclusopleiding informatica te Leuven. Ze evalueert de programma’s, de didactische methoden en de examenmodaliteiten. Ze waakt, in overleg met de betrokken docent, over de syllabi, de examenvormen en het studiemateriaal van bestaande opleidingsonderdelen en stelt syllabi op voor nieuw voorgestelde opleidingsonderdelen. De POC heeft ook als taak om te adviseren met betrekking tot individuele studieprogramma’s. De POC bestaat uit leden van het ZAP, het AAP/BAP en studenten. De evaluatie van het onderwijs gebeurt door een daartoe binnen de opleidingen informatica en burgerlijk ingenieur computerwetenschappen opgerichte evaluatiecommissie die bij het uitvoeren van haar taak wordt ondersteund door de centrale Dienst Universitair Onderwijs. Het hoofddoel van de interne evaluatie, die om de vier jaar gebeurt, is een kwaliteitsverbetering van het onderwijs onder andere door bijsturing van het curriculum en van het doceergedrag van individuele docenten. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Permanente Onderwijscommissie goed functioneert. Wel meent ze dat de besluitvorming in sommige gevallen moeizaam en traag verloopt doordat ze wordt bemoeilijkt door tradities en vele regels eigen aan grote instellingen. In vele gevallen wordt gewerkt met consensus, wat soms leidt tot uitstel van besluitvorming. Sommige beslissingen kunnen pas genomen worden nadat de verschillende hiërarchische niveaus zijn doorlopen. De visitatiecommissie geeft in overweging om enerzijds het consensusmodel indien nodig te verlaten en het in die gevallen te vervangen door een stemming waarvan het resultaat als beslissing wordt aanvaard. Anderzijds beveelt de visitatiecommissie het departement aan om voorstellen te formuleren naar de academische overheid om bepaalde regels te vereenvoudigen met de bedoeling de besluitvorming te bevorderen en dichter te brengen bij de uitvoerenden. Verder meent de commissie dat studenten zowel formeel, via hun vertegenwoordigers, als informeel goed betrokken worden bij de besluitvorming. De studentenvertegenwoordigers voelen zich gehoord en vinden dat ze inbreng hebben waarmee ook rekening wordt gehouden. De procedures voor de onderwijsevaluatie zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie goed: er bestaat een systematische procedure die wordt gestuurd vanuit de opleidingen en de evaluatie blijkt goed georganiseerd te zijn. Ook in dit proces lijken de studenten, onder meer via hun vertegenwoordiging in de evaluatiecommissie, in voldoende mate betrokken te zijn. Wel meent de commissie dat de resultaten en effecten van dergelijke evaluaties nog beter bekendgemaakt kunnen worden aan de studenten. Ten slotte acht de commissie het positief dat ook regelmatig studietijdmetingen worden uitgevoerd.
07/2002
50
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – INFORMATICA
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen
1. Onderwijsfilosofie De opleiding tot burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen is een academische opleiding van drie jaar die aan de K.U.Leuven kan worden gevolgd als een van de mogelijke specialisatierichtingen na het behalen van het diploma kandidaat-burgerlijk ingenieur. De opleiding is, aldus de zelfstudie, gericht op ontwerp en innovatie en slechts in mindere mate op het toepassen van bestaande technologieën of op uitvoerende taken. Hierdoor onderscheidt ze zich van de vorming tot industrieel ingenieur die aan de Vlaamse hogescholen wordt aangeboden. In vergelijking met de vorming tot licentiaat informatica kadert de opleiding in een veel bredere technisch-industriële context. Er is een ruimere aandacht voor technologie, zoals de hardware aspecten van computers en informatieverwerkende systemen, en voor het gebruik van computersystemen in de industriële en technisch-wetenschappelijke omgeving.
1.1. Doelstellingen en eindtermen Volgens de informatie in de zelfstudie kunnen de doelstellingen van de opleiding tot burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen worden opgesplitst in twee groepen: de algemene doelstellingen die kenmerkend zijn voor elke opleiding tot burgerlijk ingenieur enerzijds en de specifieke doelstellingen die eigen zijn aan de specialiteit computerwetenschappen. De opleiding tot burgerlijk ingenieur heeft als doel het vormen van universitair geschoolden die op een oordeelkundige en verantwoorde wijze de diverse mogelijkheden van de technologie aanwenden in de moderne samenleving, en dit zowel in de industrie, dienstensector, administratie als wetenschap. Daarbij wordt de nadruk gelegd op het ontwikkelen van zelfstandige leercapaciteiten. Leren leren is een primaire doelstelling van de opleiding zodat de afgestudeerde continu zijn/haar kennis en vaardigheden verder zou kunnen doen evolueren. De vorming is gericht op het stimuleren van een ‘probleemoplossend’ en ‘systeemgericht’ denken, waarbij dient rekening te worden gehouden met een technische, industriële, economische, sociale en politieke context. Het ‘universitair’ niveau van de vorming kenmerkt zich door een diep inzicht in de fundamentele basiswetenschappen en
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
51
07/2002
de principes waarop zowel bestaande als toekomstige technieken moeten steunen. De vorming wenst de student in eerste instantie voor te bereiden op een loopbaan in een technisch-industriële omgeving, maar biedt tevens een basis tot een carrière in het wetenschappelijk onderzoek in industriële onderzoekscentra of aan een universiteit, en tot een carrière in de bedrijfsleiding. Verder wordt in de zelfstudie vermeld dat de opleiding tot burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen als doel heeft ingenieurs op universitair niveau en gespecialiseerd in het oordeelkundig aanwenden van computers en informatica in de moderne samenleving te vormen. Bij deze vorming ligt de nadruk op het bruikbaar maken van computers met behulp van programmatuur. De opleiding heeft tot doel de student voor te bereiden op een brede waaier van beroepsfuncties. De visitatiecommissie heeft waardering voor de manier waarop werd getracht om de doelstellingen en eindtermen van de opleiding goed en helder te formuleren. Ze acht het daarbij positief dat in de formulering aandacht wordt besteed aan zowel de technische als de beroepsgerelateerde doelstellingen. Verder zijn de doelstellingen en eindtermen zeker te typeren als universitair en omvatten ze alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Ten slotte is de commissie van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen goed haalbaar zijn. Via de website worden de studenten geïnformeerd over de doelstellingen en eindtermen en de commissie heeft de indruk dat zij in het algemeen voldoende vertrouwd zijn met de doelen die in hun opleiding vooropgesteld worden. Niettemin meent zij dat de doelstellingen duidelijker dienen te worden gecommuniceerd naar de studenten en ze beveelt aan om ze op te nemen in de studiegids.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd adequaat. Uitzondering hierop vormen de eindtermen met betrekking tot de human skills, communicatieve en management vaardigheden die volgens de commissie niet helemaal gerealiseerd worden via het programma.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma De driejarige tweede cyclusopleiding burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen kan worden gevolgd na het behalen van het eerste cyclusdiploma van kandidaat burgerlijk ingenieur. In de eerste cyclus zijn een aantal basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen, met name wiskunde, scheikunde en natuurkunde, en een aantal basistechnische opleidingsonderdelen geprogrammeerd. In de drie jaren van de tweede cyclus, ook wel de technische jaren genoemd, wordt de opleiding verder uitgebouwd in verschillende richtingen vanuit de kennis die aanwezig is binnen het Departement Computerwetenschappen. Het eerste ingenieursjaar is voor alle studenten in de computerwetenschappen gemeenschappelijk en legt de basis voor de verschillende richtingen binnen de computerwetenschappen waarin de studenten zich in het tweede en derde jaar verder kunnen ontwikkelen. Het tweede en het derde jaar worden gekenmerkt door een zeer grote keuzevrijheid. In het tweede jaar computerwetenschappen is 50% van de opleidingsonderdelen vastgelegd, 50% is keuze. In het derde jaar is de verdeling: 33% verplicht te volgen opleidingsonderdelen, 26% eindwerk en 41% keuze. Het verplichte vakkenpakket staat garant voor
07/2002
52
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
een brede ingenieursopleiding binnen de computerwetenschappen door een ruime aandacht voor basisprogrammatuur, computersystemen, softwareontwerp en informaticatoepassingen. Ter ondersteuning van de keuze worden vijf groepen van opleidingsonderdelen voorgesteld die leiden tot een vorming die specifiek voorbereidt op een bepaald beroepsprofiel: informatie- en kennistechnologie, internettechnologie, softwareproductie, technische automatisering en wiskundige ingenieurstechnieken. De student kan evenwel van deze vakkencombinaties afwijken en een eigen keuzepakket samenstellen. Ten slotte dienen de studenten in het laatste jaar ook een eindwerk te maken. De opleiding is naar het oordeel van de commissie doorheen de jaren duidelijk in positieve zin geëvolueerd. Het programma, dat een brede basisvorming biedt in de kandidaturen waarop adequaat wordt voortgebouwd tijdens de technische jaren, is in het algemeen evenwichtig qua opbouw en vertoont een zeer goede samenhang. Wel zou het eerste technische jaar attractiever mogen zijn. De commissie waardeert het grote aanbod aan keuzemogelijkheden tijdens het twee en derde ingenieursjaar waardoor de studenten bepaalde profielen kunnen kiezen en de mogelijkheid krijgen om hun opleiding te verbreden en/of te verdiepen. Wel meent de commissie dat het keuzeaanbod vooral breed is in technische zin, maar minder mogelijkheden biedt op het vlak van de alfa- en gammagebieden. Door de groepering van opleidingsonderdelen in groepen of richtprofielen is er een flexibele opleidingsstructuur ontstaan die toelaat de evolutie van de informatica te volgen en de opleiding als het ware dwingt om te actualiseren. De commissie waardeert ook de inspanningen die worden verricht om zowel de theoretische als de praktische aspecten van de behandelde stof te onderwijzen. Wel merkt de commissie op dat sommige van de aangeboden richtprofielen duidelijker zouden moeten aansluiten bij het lopende onderzoek binnen de faculteit. De commissie vindt dat dit bij aanbevolen profielen idealerwijze het geval zou moeten zijn. Daar waar de aansluiting aanwezig is, is er volgens de commissie een goede terugkoppeling van onderzoeksresultaten van eigen onderzoek naar het onderwijs. Het niveau van het gehele programma is uitstekend. Wel heeft de commissie vastgesteld dat, hoewel hiertoe reeds een aanzet is gegeven, communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement nog onvoldoende tot hun recht komen in het programma. Gegeven de doelstellingen die op dit vlak worden nagestreefd door de opleiding en de eisen die worden gesteld aan de studenten, acht de commissie het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan de inbedding en integratie van deze vaardigheden in het geheel van het programma, en dit zowel in cursussen als in practica. Verder beveelt ze aan om ergens in de opleiding, zowel in de kandidaturen als in de technische jaren, een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels, dé taal van het vakgebied, en eventueel ook van het Frans. Momenteel zijn er wel een aantal opleidingsonderdelen met betrekking tot talen in het programma opgenomen, maar het betreft hier keuzeopleidingsonderdelen.
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt voor wat betreft de onderwijsvormen een onderscheid gemaakt tussen hoorcolleges, zelfstudie met begeleidingssessies, seminaries, oefenzittingen, practica, projecten en de eindverhandeling. De opleiding streeft ernaar de studenten reeds vroeg in de opleiding met de verschillende onderwijsvormen in contact te laten komen. Elke onderwijsvorm heeft zijn specifieke functies en kwaliteitskenmerken die uitgebreid worden beschreven in de zelfstudie. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als adequaat gegeven de doelstellingen. De
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
53
07/2002
gekozen onderwijsvormen en -middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt. Wel heeft de commissie vastgesteld dat er, niettegenstaande reeds belangrijke initiatieven werden genomen om meer variatie aan te brengen, in de onderwijspraktijk nog steeds een te grote nadruk ligt op hoorcolleges ondersteund door oefeningen. Verder waardeert de commissie de inspanningen die de opleiding levert om het concept van begeleide zelfstudie te realiseren. Ook de elektronische begeleidingsomgeving voor de studenten die werd uitgebouwd, krijgt alle waardering van de commissie. Zij hoopt dat de opleiding computerwetenschappen hierin, samen met de opleiding informatica, een voortrekkersrol zal kunnen spelen naar andere afdelingen toe. Het studiemateriaal is degelijk en goed verzorgd.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende tot goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken, en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ook het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie voldoende gestimuleerd. Dit laatste vormt ook een onderdeel van de nieuwe aanpak tot begeleide zelfstudie die binnen de gehele universiteit wordt ingevoerd. Verder biedt het programma voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van de ervaringen van de alumni, die trouwens zeer bereid zijn korte seminaries en dergelijke te verzorgen. De uitdrukkingsvaardigheden worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Hetzelfde geldt voor managementvaardigheden. De commissie heeft reeds eerder in dit rapport meer aandacht gevraagd voor de inbedding en integratie van dergelijke vaardigheden in het geheel van het programma (zie 2.1). Daarbij beveelt ze aan de cursussen vaardigheden in technisch Engels/Frans, die blijkbaar door studenten worden gewaardeerd, sterker aan te raden. Onderzoeksvaardigheden krijgen goede aandacht. Wel zou tijdens het proces van het opstellen van het eindwerk meer aandacht kunnen worden besteed aan de combinatie ‘implementatie’ en theoretischwetenschappelijke fundering/vooruitgang, waarbij vooral deze laatste component versterkt dient te worden.
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. Ze combineren kennis-, inzicht- en toepassingsvragen en omvatten een goede mix van diepgang en situering in de praktijk van de informatica. De examenprocedure lijkt correct te worden toegepast. Er zijn geen klachten bij de studenten, praktische problemen worden snel opgelost via de ombudsdienst die goed lijkt te functioneren, en de deliberaties houden op een positieve en flexibele wijze rekening met de situatie van de studenten.
07/2002
54
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
3. Eindwerk en stage 3.1. Eindwerk Het eindwerk wordt volgens de informatie in de zelfstudie beschouwd als een belangrijk leermoment in de opleiding. De student voert op een zelfstandige wijze een omvangrijk project uit, waarbij idealiter de volgende aspecten op een evenwichtige wijze aan bod moeten komen: een literatuurstudie, een analyse van een probleem, de formulering van een oplossing, een ontwerp en een implementatie. Verder heeft het eindwerk ook een belangrijke algemeen vormende waarde aangezien van de student een grote dosis zelfstandigheid, creativiteit en zin voor initiatief wordt verwacht. Het eindwerk vertegenwoordigt 15 studiepunten op een totaal van 60 in het laatste jaar. De studenten worden aangeraden reeds op 1 september aan te vangen met hun werkzaamheden aan het eindwerk. Het departement stimuleert deze vroege start door het verzorgen van seminaries en begeleide practica. Verschillende onderzoeksgroepen verzorgen aansluitend seminaries die de studenten inhoudelijk op het eindwerk voorbereiden. De keuze van het onderwerp van het eindwerk gebeurt in het tweede ingenieursjaar. De studenten kunnen kiezen uit onderwerpen die worden aangeboden en worden toegelicht tijdens infosessies. Daarnaast kunnen de studenten ook zelf een onderwerp voorstellen dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de promotor. Voor de begeleiding van het eindwerk wordt, naast de promotor, ook een begeleider aangesteld, meestal een AAP/BAP-lid. De resultaten van het eindwerk worden neergelegd in een tekst en worden door de student tevens mondeling voorgesteld en verdedigd. De beoordeling van het eindwerk gebeurt door de promotor en twee assessoren, waarvan er ten minste één tot een andere onderzoeksgroep dan deze van de promotor behoort. Op basis van de steekproef van eindwerken die de commissie heeft bestudeerd acht zij het niveau ervan goed. Niettemin meent de commissie dat er nog meer aandacht kan worden besteed aan de theoretische situering en vooruitgang, zonder evenwel de praktische aspecten te verwaarlozen. De begeleiding van het eindwerk lijkt in het algemeen goed te zijn. De beoordeling van de eindwerk gebeurt volgens de commissie grondig en de quotaties lijken correct. Wel is de commissie van oordeel dat de beoordelingscriteria onduidelijk en onvoldoende geëxpliciteerd zijn. Zij beveelt aan om de beoordelingscriteria scherper te formuleren. Ten slotte vindt de commissie het aantal studiepunten dat aan de eindverhandeling is toegekend te gering en niet in overeenstemming met de aandacht die binnen een volwaardige ingenieursopleiding aan de eindverhandeling zou moeten worden besteed.
3.2. Stage Studenten van de opleiding computerwetenschappen kunnen in de zomervakantie na het eerste of tweede ingenieursjaar een industriële stage volgen. De stage is niet verplicht en vertegenwoordigt een studiebelasting van 90 uur of 3 studiepunten. Stageaanvragen worden globaal voor de faculteit georganiseerd, waarbij voor elk departement een stagecoördinator is aangesteld. De studenten kunnen een stageplaats kiezen uit een aanbod van bedrijven. Onder leiding van een stageverantwoordelijke binnen het bedrijf voltooit de student tijdens de zomervakantie gedurende tenminste 4 weken de stage. De stage wordt afgerond met een schriftelijk verslag dat aan het begin van het academiejaar volgend op de stage tevens mondeling wordt voorgesteld voor een departementale jury. De beoordeling van de stage gebeurt op basis van het schriftelijk en mondeling verslag en het oordeel van de stageverantwoordelijke aangaande de inzet en de werkzaamheden van de
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
55
07/2002
student. Voor het vastleggen van de keuzeopleidingsonderdelen in het derde ingenieursjaar, beslist de student vervolgens of hij/zij al dan niet de stage wil opnemen als keuzeopleidingsonderdeel. De visitatiecommissie acht het positief dat aan de studenten de mogelijkheid wordt geboden om een stage te volgen. Op die wijze krijgen zij de kans om reële bedrijfs- of onderzoekservaring op te doen zodat zij hun latere carrière beter vorm kunnen geven. De begeleiding en de beoordeling van de stage verlopen goed .
4. de student en zijn/haar onderwijs3 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Uit tabel 1 blijkt dat er sinds het academiejaar ’89-’90 een dalende interesse is voor de studies burgerlijk ingenieur. Voor deze dalende interesse worden, aldus de zelfstudie, verklaringen gezocht Tabel 1: Totaal aantal studenten burgerlijk ingenieur (kandidaturen) en burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen (ingenieursjaren) K.U.Leuven voor de periode ’89-’90 t.e.m. ’00-’01 Academiejaar
gen.stud burg. ir.
1ste kand. burg. ir.
2de kand. burg. ir.
1ste ir.jr. comp. wet.
2de ir.jr. comp. wet.
3de ir.jr. comp. wet.
'89-'90
442
553
412
28
47
30
'90-'91
403
499
436
41
26
44
'91-'92
382
472
402
40
40
27
'92-'93 '93-'94
290 302
382 362
355 307
26 27
40 29
39 39
'94-'95
258
316
311
30
24
28
'95-'96
272
318
261
24
29
22
'96-'97 '97-'98
271 313
322 352
269 273
21 35
24 22
29 27
'98-'99
316
369
281
36
38
23
'99-'00
272
333
299
28
31
38
'00-'01
312
366
261
42
27
32
in de verminderde belangstelling voor het ‘technische’, de ‘harde materie’ en de ‘zware studies’. Het aantal vrouwelijke studenten stagneert sinds jaren op ongeveer 15%. Verder wordt in de zelfstudie vermeld dat de faculteit Toegepaste Wetenschappen voornamelijk uit sterk wiskundige richtingen uit het SO rekruteert, wat het gevolg is van het toelatingsexamen dat de student met succes moet afleggen om tot de studies te worden toegelaten en dat is gebaseerd op de leerstof wiskunde van deze sterk wiskundige richtingen.
3.
07/2002
56
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
De instroom in de opleiding burgerlijk ingenieur computerwetenschappen fluctueert van jaar tot jaar, maar blijft in het algemeen beschouwd laag. In de zelfstudie wordt gesteld dat vele studenten van de tweede kandidatuur wellicht nog een niet erg realistisch beeld hebben van wat het werk van een burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen inhoudt. Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het aantal studenten burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen laag, zeker wanneer de vraag van de arbeidsmarkt naar afgestudeerde burgerlijk ingenieurs in de computerwetenschappen wordt beschouwd.
4.2. Slaagcijfers Over de periode ’89-’90 tot en met ’99-’00 slaagt aan de K.U.Leuven gemiddeld ongeveer 68% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van Tabel 2: Slaagpercentages studenten burgerlijk ingenieur (kandidaturen) en burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen (ingenieursjaren) K.U.Leuven (’89-’90 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Academiejaar
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste ir.jr.
2de ir.jr.
3de ir.jr.
'89-'90 '90-'91
60,8 62,8
64,3 65,3
73,2 76,8
82,1 86,0
93,6 88,5
100,0 88,6
'91-'92
61,8
62,1
80,1
80,0
85,0
85,2
'92-'93
65,5
67,5
81,4
96,2
92,5
92,3
'93-'94 '94-'95
67,2 72,1
70,2 72,8
75,9 85,5
77,8 86,7
89,7 91,7
92,3 96,4
'95-'96
71,0
72,6
82,0
92,0
100,0
95,5
'96-'97
73,8
74,5
82,2
95,2
91,7
93,1
'97-'98 '98-'99
72,2 71,8
72,2 71,5
83,5 85,1
94,3 80,6
100,0 85,0
96,3 82,6
'99-'00
68,8
68,2
84,3
89,3
96,8
94,7
de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 69%. In de tweede kandidatuur ligt het slaagcijfer voor dezelfde periode gemiddeld rond de 81%. In de ingenieursjaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 87% in het eerste ingenieursjaar, 92% in het tweede ingenieursjaar en 93% in het derde ingenieursjaar. De commissie stelt vast dat de slaagcijfers in de eerste kandidatuur, mede dankzij het toelatingsexamen, relatief hoog zijn. Ook de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn volgens de commissie goed.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
57
07/2002
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat over de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99 gemiddeld ongeveer 77% van alle instromers in de opleiding burgerlijk ingenieur van de K.U.Leuven het kandidaatsdiploma behaalt, 78% van deze studenten behaalt het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 2 jaar. Van de generatiestudenten die na hun kandidaatsopleiding de opleiding burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen aanvatten behaalt 98% het einddiploma. 59% van deze studenten behaalt het diploma in 5 jaar, 25% in 6 jaar en 16% in 7 of meer. Volgens de informatie in de zelfstudie bedraagt de gemiddelde studieduur voor de kandidaturen burgerlijk ingenieur 2,37 jaar, voor de technische jaren burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen 3,14 jaar. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie is van oordeel dat er in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd, zoals trouwens uit de resultaten van een recente studietijdmeting blijkt. Ze acht het positief dat dergelijke studietijdmetingen worden uitgevoerd en dat er verbeteringen worden aangebracht naar aanleiding van de resultaten ervan. De verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd lijkt de commissie in het algemeen vrij goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting aan abituriënten wordt centraal georganiseerd door de Dienst Studieadvies in samenwerking met het Departement. De voorlichting gebeurt enerzijds via algemene en specifieke informatiebrochures en anderzijds via deelname aan algemene activiteiten, zoals studieinfobeurzen, en op jaarlijkse infodagen waar het academisch personeel informatie geeft over het programma, de toelatingsvoorwaarden, de vereiste voorkennis en de beroepsuitwegen. Verder werd binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen een educatieve website uitgewerkt met uitgebreide informatie over het beroep en de opleiding van burgerlijk ingenieur. De informatie op de website wordt onder vorm van een cd-rom naar scholen en abituriënten gestuurd. Bij het begin van het academiejaar geven docenten toelichting bij de doelstellingen, gestelde eisen, wijze van examineren, belang van de oefeningen en eventuele practica. Studenten van de tweede kandidatuur worden geïnformeerd over de verschillende specialisatierichtingen binnen de opleiding burgerlijk ingenieur op een infodag die plaatsvindt in de maand februari. Later in het academiejaar worden de studenten uitgenodigd voor departementsbezoeken waar hen verdere informatie wordt aangereikt, enkele demo’s worden getoond en studiemateriaal van de betreffende specialisatierichting wordt voorgesteld. Ook tijdens het verdere verloop van het curriculum worden de studenten op verschillende ogenblikken geïnformeerd en begeleid. De studenten van het eerste jaar computerwetenschappen
07/2002
58
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
maken tijdens de eerste week van het academiejaar kennis met het departement. Aan het einde van het academiejaar wordt aan hen uitleg verstrekt over de keuzeprofielen en de te volgen keuzeprocedure. Deze informatie wordt ook op de departementale website geplaatst. Verder worden aan het begin van het academiejaar informatiesessies gehouden over de keuzeopleidingsonderdelen. De studenten van het tweede jaar computerwetenschappen kunnen informatiesessies volgen in verband met de keuze van de eindverhandeling. De voorlichting over beroepsperspectieven wordt in belangrijk mate gecoördineerd door de Vlaamse Technische Kring (VTK), de studentenvereniging van de burgerlijk ingenieurs van de K.U.Leuven die een grote verscheidenheid aan initiatieven onderneemt. Op departementaal niveau wordt aanvullende en meer specifieke informatie voor de ingenieurs in de computerwetenschappen aangeboden. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies verloopt volgens de commissie goed. De studiegids geeft correcte informatie, maar is naar het oordeel van de commissie weinig attractief. Zoals reeds eerder aangehaald ontbreekt er in de studiegids een duidelijke omschrijving van de doelstellingen van de opleiding.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING De studiebegeleidende maatregelen richten zich voornamelijk op de kandidatuursjaren, waar een afzonderlijke dienst, het Kandidatuurcentrum, opgericht werd om deze activiteit te coördineren. De studenten kunnen er terecht bij de monitoren voor bijkomende uitleg of extra oefeningen. In de technische jaren zijn geen dergelijke expliciete ondersteunende maatregelen voorzien. Wel kunnen de studenten er steeds de ZAP- en AAP-leden aanspreken voor bijkomende vragen of verduidelijking inzake cursusmateriaal. Elk studiejaar heeft voorts een ombudspersoon - meestal een AAP/BAP-lid - die voornamelijk tijdens de examenperiode actief is, maar vaak ook tijdens het academiejaar als aanspreekpunt voor de studenten fungeert. Studenten kunnen voor informatie, advies en begeleiding bij vragen of moeilijkheden in verband met studieplanning, studievaardigheid, examenangst, concentratieproblemen en dergelijke ook terecht bij de universitair Dienst Studieadvies. In het algemeen waardeert de commissie de inspanningen die enerzijds binnen de opleiding, door de docenten en assistenten, de monitoren en de ombudspersonen, en anderzijds door de centrale Dienst Studieadvies worden geleverd in functie van de begeleiding van studenten. Ook het elektronisch monitoraat wordt zeer gewaardeerd door de commissie. Ten slotte heeft de commissie vastgesteld dat de contacten tussen het academisch personeel en de studenten in het algemeen goed zijn.
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die het departement ter beschikking heeft. Daarbij heeft zij vastgesteld dat er nood is aan een nieuw en aangepast gebouw met voldoende burelen, ontmoetingsruimte voor de studenten en kleine werkgroepruimten voor projectwerk met 6 à 8 studenten. Aangezien het plan van het departement om een dergelijk gebouw op te richten met eigen fondsen niet kan worden uitgevoerd, dringt de commissie
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
59
07/2002
er bij de academische overheid op aan dringend naar andere oplossingen te zoeken. De huidige situatie waarbij personeelsleden in bureelcontainers worden ondergebracht, is naar het oordeel van de commissie onhoudbaar. De bibliotheek is goed toegankelijk en beschikt over een adequaat boeken- en tijdschriftenbestand. Wel zou het nuttig zijn binnen de bibliotheek of in het kandidatuurcentrum een aparte open stand te hebben, georganiseerd volgens de cursussen van de kandidaturen. Voor wat betreft de ICT-infrastructuur heeft het de commissie verwonderd dat er binnen het departement computerwetenschappen slechts twintig PC-werkplekken zijn, te delen door de opleiding informatica en de opleiding computerwetenschappen. Ondanks het feit dat er elders op de campus verspreid meerdere voorzieningen aanwezig zijn, is de commissie van oordeel dat in het departement veel ruimere voorzieningen aanwezig dienen te zijn voor de studiewerkzaamheden van de studenten. Wel acht zij het bijzonder positief dat de computerklas op eender welk tijdstip toegankelijk is voor de studenten.
7. De afgestudeerden De commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden van de opleiding burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen goed tot zeer goed is. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn ook allen goed terecht gekomen. Het niveau van de opleiding wordt door deze afgestudeerden gewaardeerd. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni nogal beperkt zijn en ze pleit er voor om deze te intensiveren. Zo meent de commissie dat - hoewel dit reeds gebeurt - de alumni meer zouden kunnen worden betrokken bij het geven van seminaries. Het brengen van de praktijk bij theoretische lessen kan naar het oordeel van de commissie de student helpen en motiveren. Verder kan de feedback van afgestudeerden over actuele elementen in het bedrijfsleven nuttig zijn voor de opleiding in functie van curriculumopbouw. Alumni kunnen ook goede onderwerpen aanbrengen voor stage en eindverhandelingen. De commissie heeft, zoals reeds eerder vermeld, trouwens vastgesteld dat er een bereidheid bestaat bij de afgestudeerden om hun kennis en ervaring met de opleiding te delen. De opleiding zelf zou mogelijk als ‘tegenprestatie’ opfrissingscursussen voor haar afgestudeerden kunnen organiseren.
8. De staf De omvang van het personeelsbestand is, sinds er een inhaalbeweging in 2000-2001 heeft plaatsgevonden, naar het oordeel van de commissie voldoende groot om het programma goed te verzorgen. Verder heeft de commissie met waardering vastgesteld dat er een grote inzet is van zowel ZAP als AAP/BAP, en dit zowel op individueel vlak als in groep. Dit leidt er wel toe dat het academisch personeel overbelast is. De verhouding ZAP/AAP lijkt in het algemeen voldoende tot goed. Wel is het de commissie opgevallen dat er in verhouding vrij veel BAP-leden zijn die – binnen de vastgelegde grenzen – worden ingeschakeld voor assisterende onderwijstaken. De commissie wijst er op dat indien de R&D-ondersteuning door bedrijven of de overheid zou verminderen dit een probleem zou kunnen vormen.
07/2002
60
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
De ouderdomsstructuur van het ZAP is vrij goed verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie voldoende, al blijft hun aandeel in absolute cijfers laag. Binnen de universiteit wordt wel specifieke aandacht besteed aan deze problematiek. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is bijzonder hoog en de waaier aan specialisaties is, mede dankzij de uitbreiding van het ZAP-kader en de samenwerking met andere departementen, omvangrijk en diepgaand. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau door de Dienst Universitair Onderwijs. De commissie meent evenwel dat de opleiding meer inspanningen dient te leveren op dit vlak. De inspanningen lijken nogal vrijblijvend en daarenboven worden enkel jonge docenten en AAP-leden aangemoedigd om didactische vormingsactiviteiten te volgen. De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om hen meer te stimuleren eraan deel te nemen. Het verbeteren van de didactische kwaliteiten van de docenten kan ook een positief effect hebben op de motivatie van de studenten voor de hoorcolleges en dat is een zorg die de commissie toch wel tijdens haar gesprekken heeft gedetecteerd. Tevens meent de commissie dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moeten worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie acht het dan ook positief dat er naar wordt gestreefd om bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen meer en meer ook rekening te houden met didactische kwaliteiten. De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering vanuit het departement.
9. Internationalisering De commissie heeft vastgesteld dat de deelname van studenten computerwetenschappen aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studies zeer beperkt is. Het aanbod voor studenten is vrij pover en de deelname wordt ook niet aangemoedigd door de opleiding. De commissie acht het gewenst dat de opleiding meer inspanningen zou leveren op dit vlak en de studenten meer zou stimuleren tot deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s. Ook de mogelijkheid om in het kader van de eindverhandeling naar het buitenland te gaan, zou meer onder de aandacht van de studenten kunnen worden gebracht. De internationale contacten van ZAP en AAP zijn aanwezig, maar de invloed ervan op het onderwijs is beperkt. Verder is, zoals de studentenmobiliteit, ook de stafmobiliteit zeer gering. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer AP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. De commissie heeft begrepen dat dit een schaarse mogelijkheid is binnen de K.U.Leuven. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
61
07/2002
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. Zelfstudie De commissie heeft veel waardering voor het zelfstudierapport, dat uitstekend is qua inhoud en vorm. Het rapport geeft een kritische en gestructureerde beschrijving van de opleiding burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen. Verder waardeert de commissie dat ook de zwakke punten door de opleiding worden gesignaleerd, maar de in het rapport voorgestelde oplossingen zijn nog onvoldoende uitgewerkt. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van de zelfstudierapporten.
10.2. Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie ligt de centrale rol voor de kwaliteit van het onderwijs bij de Permanente Onderwijscommissie (POC). Binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen is er voor wat betreft de academische opleiding een POC voor de kandidaturen en voor de verschillende tweede cyclusopleidingen. De POC-computerwetenschappen adviseert in verband met alle onderwijsaangelegenheden die betrekking hebben op de tweede cyclusopleiding burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen. Ze evalueert de programma’s, de didactische methoden en de examenmodaliteiten. Ze waakt, in overleg met de betrokken docent, over de syllabi, de examenvormen en het studiemateriaal van bestaande opleidingsonderdelen en stelt syllabi op voor nieuw voorgestelde opleidingsonderdelen. De POC heeft ook als taak om te adviseren met betrekking tot individuele studieprogramma’s. De POC bestaat uit leden van het ZAP, het AAP/ BAP en studenten. De evaluatie van het onderwijs gebeurt door een daartoe binnen de opleidingen burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica opgerichte evaluatiecommissie die bij het uitvoeren van haar taak wordt ondersteund door de centrale Dienst Universitair Onderwijs. Het hoofddoel van de interne evaluatie, die om de vier jaar gebeurt, is een kwaliteitsverbetering van het onderwijs onder andere door bijsturing van het curriculum en van het doceergedrag van individuele docenten. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Permanente Onderwijscommissie goed functioneert. Wel meent ze dat de besluitvorming in sommige gevallen moeizaam en traag verloopt doordat ze wordt bemoeilijkt door tradities en vele regels eigen aan grote instellingen. In vele gevallen wordt gewerkt met consensus, wat soms leidt tot uitstel van besluitvorming. Sommige beslissingen kunnen pas genomen worden nadat de verschillende hiërarchische niveaus zijn doorlopen. De visitatiecommissie geeft in overweging om enerzijds het consensusmodel indien nodig te verlaten en het in die gevallen te vervangen door een stemming waarvan het resultaat als beslissing wordt aanvaard. Anderzijds beveelt de visitatiecommissie het departement aan om voorstellen te formuleren naar de academische overheid om bepaalde regels te vereenvoudigen met de bedoeling de besluitvorming te bevorderen en dichter te brengen bij de uitvoerenden. Verder meent de commissie dat studenten zowel formeel, via hun vertegenwoordigers, als informeel goed betrokken worden bij de besluitvorming. De studentenvertegenwoordigers voelen zich gehoord en vinden dat ze inbreng hebben waarmee ook rekening wordt gehouden.
07/2002
62
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
De procedures voor de onderwijsevaluatie zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie goed: er bestaat een systematische procedure die wordt gestuurd vanuit de opleidingen en de evaluatie blijkt goed georganiseerd te zijn. Ook in dit proces lijken de studenten, onder meer via hun vertegenwoordiging in de evaluatiecommissie, in voldoende mate betrokken te zijn. Wel meent de commissie dat de resultaten en effecten van dergelijke evaluaties nog beter bekendgemaakt kunnen worden aan de studenten. Ten slotte acht de commissie het positief dat ook regelmatig studietijdmetingen worden uitgevoerd.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN – COMPUTERWETENSCHAPPEN
63
07/2002
07/2002
64
Universiteit Antwerpen De opleiding Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen
1. Onderwijsfilosofie De opleiding informatica aan de Universiteit Antwerpen is een autonome opleiding binnen de Faculteit Wetenschappen, die een brede waaier van cursussen aanbiedt die een zo volledig mogelijk beeld geeft van het vakgebied informatica en haar toepassingen. Omdat het vakgebied informatica steeds verder uitdijt, acht de opleiding het noodzakelijk dat de student de mogelijkheid krijgt om zich te specialiseren in een aantal deelgebieden. Er is dan ook gezocht naar een evenwicht tussen de algemene vorming als informaticus enerzijds en de gespecialiseerde opleiding anderzijds. Verder wenst de opleiding bekwame informatici af te leveren die in staat zijn om op hoog niveau te functioneren, nieuwe ontwikkelingen in informatica te volgen en deze binnen hun beroepsomgeving te implementeren. Ten slotte wil de opleiding op verschillende deelgebieden van informatica voldoende diepgang geven om de basis te vormen voor een latere onderzoeks- of academische carrière.
1.1. Doelstellingen en eindtermen Volgens de informatie in de studiegids en de zelfstudie heeft de opleiding informatica aan de UA tot doel polyvalente en flexibele informatici te vormen die nodig zijn voor het invullen van leidinggevende functies in de bedrijfswereld, de administratie en het wetenschappelijk onderzoek en die daarbij in staat zijn zowel autonoom te opereren als zich in een team te integreren. In de zelfstudie wordt verder aangehaald dat het daarbij de doelstelling is om sterk de nadruk te leggen op het wetenschappelijk karakter van de opleiding. Meer concreet streeft de opleiding ernaar studenten op te leiden tot het kunnen aanpakken van problemen met behulp van moderne methoden en technieken van de informatica. De afgestudeerden moeten op een wetenschappelijke verantwoorde manier systemen kunnen ontwerpen en implementeren, steunend op een groot abstractievermogen en een inzicht in modelvorming. Daartoe beschikken zij over de nodige wiskundige bagage en de kennis van kernconcepten van de logica en van andere fundamentele methodologieën. Ten slotte hebben ze een overzicht van de belangrijke stromingen binnen het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van informatica en zijn de afgestudeerden met academische ambities in staat bij te dragen tot dit wetenschappelijk onderzoek.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
65
07/2002
De eindtermen van de opleiding zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk omschreven. De doelstellingen en eindtermen zijn te typeren als universitair en omvatten alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Verder is de commissie van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen haalbaar zijn. Wel is de formulering van de doelstellingen in de zelfstudie volgens de commissie te beschrijvend en algemeen. Verder is er ook weinig informatie over de doelstellingen en eindtermen van de opleiding opgenomen in ‘openbare’ documenten zoals de studiegids. Er wordt ook onvoldoende tot uitdrukking gebracht waar de opleiding voor staat. De commissie acht het gewenst dat in het voorlichtingsmateriaal wordt opgenomen wat informatica is en wat de eigenheid en de positionering van de opleiding is ten opzichte van andere opleidingen. Daarbij dient ook aandacht te worden besteed aan de sterke punten van de opleiding, zoals het wetenschappelijk karakter. Dit zou er tevens toe kunnen bijdragen dat de studenten beter op de hoogte zouden zijn van de doelen die de opleiding zich vooropstelt, hetgeen nu niet steeds het geval is.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd adequaat. Voor een aantal van de vooropgestelde eindtermen is dit evenwel niet of in veel mindere mate het geval. Het betreft de eindtermen waarin wordt gesteld dat van de afgestudeerde mag worden verwacht dat zij ‘een globaal overzicht hebben van een aantal wetenschapsgebieden die dicht bij de informatica aanleunen’ en ‘een inzicht hebben in de maatschappelijke betekenis van informatica en in de verantwoordelijkheid van informatici binnen de samenleving’, en, zij het in mindere mate, voor ‘voldoende inzicht hebben in de organisatie, de structuur en de economische aspecten van een bedrijf’ en voor de eindtermen met betrekking tot communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement. De commissie beveelt de opleiding aan meer aandacht te geven aan deze doelen en na te gaan hoe deze best worden gerealiseerd, al dan niet via bijkomende opleidingsonderdelen.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de opleiding valt uiteen in twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, behelst een voor alle studenten verplicht programma waarin een breed beeld wordt geschetst van de verschillende onderdelen van de informatica en hun samenhang en alzo de basiskennis en -vaardigheden worden aangeboden nodig voor een vlotte doorstroming naar de licenties. Naast de opleidingsonderdelen informatica zijn er in het programma diverse wiskunde opleidingsonderdelen en, in de eerste kandidatuur, een opleidingsonderdeel natuurkunde opgenomen. In de tweede cyclus, de licenties, die eveneens twee studiejaren omvat, worden de onderwerpen uit de kandidaturen verder uitgediept en in een wetenschappelijke context geplaatst. Het programma van de eerste licentie omvat een verplicht gedeelte bestaande uit opleidingonderdelen informatica en een opleidingsonderdeel algemene economie, en een uit een aanbod te kiezen practicum programmeren. Daarnaast kiezen de studenten een keuzeopleidingonderdeel uit een aanbod van 9 opleidingsonderdelen. In de tweede licentie wordt, naast een beperkt aantal verplichte opleiding-
07/2002
66
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
onderdelen, een brede waaier aan keuzeopleidingsonderdelen aangeboden. Ten slotte dienen de studenten in het laatste jaar ook een eindverhandeling te maken. De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in gunstige zin geëvolueerd. De commissie waardeert in dit opzicht de grote inspanningen die werden gedaan om een degelijke brede vorming te realiseren binnen het terrein van de wetenschappen. Hoewel de opleiding historisch is gegroeid uit de wiskunde, is zij reeds vele jaren geleden uitgegroeid tot een zelfstandige wetenschap met eigen doelstellingen en kenmerken. Dit moet ook gereflecteerd worden in het programma. De commissie noteert dan ook met belangstelling in de evolutie van het programma dat de erfenis uit het verleden grotendeels werd verwerkt en dat nieuwe zelfstandige wegen worden bewandeld. Dit proces is echter nog niet ten einde. Het programma vertoont naar het oordeel van de commissie een goede sequentiële opbouw, waarbij een goede basis wordt gelegd in de kandidaturen die uitwaaiert in vele keuzemogelijkheden in de licenties. Ook de coherentie van het programma is in het algemeen beschouwd goed te noemen, al zou de afstemming tussen diverse opleidingsonderdelen in de eerste cyclus kunnen worden verbeterd, zoals hierna uiteengezet wordt. Het niveau van het gehele programma is naar het oordeel van de commissie goed. De opleiding leidt tot een goed wetenschappelijk inzicht met aandacht voor theoretische aspecten. De eerste cyclus wordt zwaar fundamenteel ingevuld en voor een aantal wiskundige opleidingsonderdelen, meer in het bijzonder de wiskundige analyse, is het niveau te hoog gegrepen voor de kandidaturen. De commissie is van oordeel dat opleidingsonderdelen zwaar mogen zijn, op voorwaarde dat zij attractief en motiverend zijn en dat het doel ervan duidelijk is. In dit opzicht heeft de commissie zich vragen gesteld over de afstemming van de wiskunde-onderwijs, maar ook van de opleidingsonderdelen fysica en algemene economie, op de noden van de informatici- bevindingen die werden bekrachtigd door de alumni. De commissie vraagt zich zelfs af of natuurkunde echt nodig is in de opleiding. Zij heeft verder ook de indruk dat de wiskundige opleidingsonderdelen en de natuurkunde wellicht te veel gewicht krijgen in het selectieproces in het eerste jaar. De commissie pleit er sterk voor dat de informatici hun noden in verband met de opleidingsonderdelen wiskundenatuurkunde-economie duidelijk zouden formuleren om vervolgens, samen met wiskundigen, natuurkundigen en economisten, een programma uit te werken dat beantwoordt aan deze behoeften. Ze heeft vastgesteld dat de opleiding er zich van bewust is dat er aanpassingen nodig zijn en dat er reeds plannen zijn om het opleidingsonderdeel wiskundige analyse qua omvang en inhoud aan te passen. Voor wat betreft de informaticakern van het programma is de commissie van oordeel dat de aandacht voor webtechnologie, inclusief JAVA en XML, slechts laat komt in het programma en ze beveelt aan hier eerder mee te starten. Verder mist de commissie, mede in het licht van de doelstellingen en eindtermen die de opleiding zich stelt, een opleidingsonderdeel dat een oriëntatie geeft op het brede toepassingsgebied van de informatica. Ook communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement komen nog onvoldoende tot hun recht in het programma. Gegeven de doelstellingen die op dit vlak worden nagestreefd door de opleiding en de eisen die worden gesteld aan de studenten, acht de commissie het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan de inbedding en integratie van deze vaardigheden in het geheel van het programma, en dit zowel in cursussen als in practica. Verder beveelt ze aan om in de opleiding, zowel in de kandidaturen als de licenties, een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels, dé taal van het vakgebied, en eventueel ook van het Frans. De commissie heeft waardering voor het ruime aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen in de tweede licentie. Wel meent ze dat er - onverminderd haar erkenning van het feit dat de opleiding geen afstudeerrichtingen wenst te expliciteren - een coherenter beeld rondom de keuzeopleidingsonderdelen zou moeten ontstaan. De commissie geeft in overweging om, in elk geval in functie van de
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
67
07/2002
voorlichting aan studenten, in de keuzeopleidingsonderdelen wat meer structuur aan te brengen door de gerelateerde keuzeopleidingsonderdelen meer te groeperen. De samenhang in de waaier van keuzemogelijkheden zal op die manier duidelijker worden en de herkenbaarheid van de opleiding zal op dit punt verbeteren. Verder meent de commissie dat de balans in het keuzeaanbod tussen breedte en diepte op sommige vlakken is scheefgetrokken, met uitzondering van de oriëntaties telecommunicatie en databases waar het evenwicht breedte-diepte goed is. Ten slotte is er volgens de commissie sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek worden teruggekoppeld naar het onderwijs. Wel is de commissie van mening dat de studenten in het algemeen weinig in contact komen met het onderzoek binnen het departement.
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt voor wat betreft de onderwijsvormen een onderscheid gemaakt tussen hoorcolleges, praktische oefeningen, laboratoriumpractica, projecten en seminaries waar multimedia worden gebruikt. In de eerste kandidatuur wordt vooral de nadruk gelegd op contactonderwijs en begeleiding. Vanaf de tweede kandidatuur komt in steeds belangrijker mate zelfstudie aan bod, vaak via projectmatig georganiseerde practica, maar ook via multimediale onderwijstechnieken zoals courseware. Het zelfstudieaspect wordt in de licenties nog belangrijker. Verder spelen binnen de opleiding ook de informatietechnologieën een belangrijke rol. Zo worden de computer en bijbehorende softwareomgevingen gebruikt in de theoretische en praktische onderwijssessies. Informatiemateriaal wordt ook via internet beschikbaar gesteld voor de studenten en wordt een CD-rom verspreid om de studenten ook off-line informatie te verstrekken. Ten slotte wordt courseware of Computer Based Training gebruikt om de traditionele leermethoden aan te vullen en/of te vervangen. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als adequaat gegeven de doelstellingen. De gekozen onderwijsvormen en –middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt. Wel heeft de commissie vastgesteld dat er in de onderwijspraktijk nog steeds een grote nadruk ligt op hoorcolleges. Ze acht het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan alternatieve onderwijsvormen. De projecten zijn hiertoe reeds een eerste aanzet en zij vormen een goede aanvulling op de traditionele hoorcolleges. De kwaliteit van het studiemateriaal varieert: voor sommige opleidingsonderdelen zou het studiemateriaal kunnen verbeteren, maar in de meeste gevallen is het actueel en wordt er veel zorg aan besteed.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende tot goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken, en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ook het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie voldoende gestimuleerd. Verder biedt het programma voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt. In dit opzicht zou de opleiding meer gebruik kunnen maken van de ervaringen van haar alumni die trouwens zeer bereid zijn korte seminaries en dergelijke te verzorgen.
07/2002
68
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
De uitdrukkingsvaardigheden worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Hetzelfde geldt voor managementvaardigheden. De commissie heeft reeds eerder in dit rapport meer aandacht gevraagd voor de inbedding en integratie van dergelijke vaardigheden in het geheel van het programma (zie 2.1). Onderzoeksvaardigheden krijgen voldoende aandacht, ook al lijken de studenten in de tweede licentie niet direct in een onderzoeksgroep te werken.
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, al lijkt haar de uitwerking van de multiple choice vragen niet erg bevredigend. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. Hierbij valt op te merken dat een aantal examens op een goede manier kennis-, inzicht- en toepassingsvragen combineren terwijl andere beperkt zijn tot kennisvragen. De examenprocedure lijkt, op een uitzondering na, correct te worden toegepast.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling vormt volgens de informatie in de zelfstudie een belangrijk onderdeel van de opleiding en is voor veel studenten het visitekaartje dat kan worden gebruikt bij het begin van hun professionele loopbaan. De eindverhandeling vertegenwoordigt 20 studiepunten op een totaal van 60 in de tweede licentie. De meeste studenten maken hun eindverhandeling binnen de universiteit, maar de studenten krijgen ook de mogelijkheid om de eindverhandeling buiten de universiteit, bijvoorbeeld in een bedrijf en onder supervisie van een externe begeleider, te realiseren. Ongeveer 15% van de studenten maakt gebruik van deze mogelijkheid. De eindverhandeling wordt gemaakt tijdens het laatste jaar van de studie, al wordt de student aangeraden om er in de zomermaanden na de eerste licentie aan te beginnen. Verder wordt van de studenten verwacht dat zij, in overleg met de promotor, een onderwerp kiezen voor de paasvakantie van hun eerste licentie. De studenten kunnen kiezen uit een door de opleiding aangeboden lijst van onderwerpen die binnen de universiteit onder begeleiding van een van de stafleden kunnen worden uitgewerkt of die in bedrijven onder supervisie van een externe begeleider worden gerealiseerd. Daarnaast kunnen studenten ook zelf onderwerpen voorstellen die aan een aantal criteria moeten voldoen en na grondige bespreking met de promotor kunnen worden goedgekeurd. De keuze van een onderwerp heeft ook invloed op het pakket keuzeopleidingsonderdelen dat een student volgt in de tweede licentie wanneer er specifieke opleidingsonderdelen nodig zouden zijn om het werk aan de eindverhandeling inhoudelijk te ondersteunen. De eindverantwoordelijkheid voor de opvolging en de evaluatie van de eindverhandeling ligt bij de promotor, een ZAP-lid of een postdoctoraal navorser. Indien de eindverhandeling wordt uitgevoerd buiten de universiteit dan gebeurt dit onder toezicht van de externe begeleider. De resultaten van de eindverhandeling worden neergelegd in een tekst en worden door de student tevens mondeling verdedigd. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt door de promotor en in de meeste
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
69
07/2002
gevallen door twee medebeoordelaars die bij voorkeur uit verschillende onderzoeksgroepen afkomstig zijn. Indien de eindverhandeling buiten de universiteit werd gemaakt, wordt ook de externe begeleider bij de evaluatie betrokken. Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd acht zij het niveau ervan voldoende tot goed. Het zijn goed uitgewerkte documenten die actuele onderwerpen behandelen. De begeleiding van de eindverhandeling lijkt in het algemeen voldoende tot goed te zijn. Voor wat betreft de beoordeling van de eindverhandelingen heeft de commissie vastgesteld dat de beoordelingscriteria niet expliciet zijn vastgelegd. De commissie meent dat enige standaardisatie de kwaliteit van de beoordeling zal verbeteren. Tot haar genoegen heeft dit probleem de actieve aandacht van de opleiding en wordt er reeds aan gewerkt.
3.2. Stage De opleiding informatica omvat, buiten de mogelijkheid die wordt geboden om een eindverhandeling buiten de universiteit te realiseren, geen stageperiode voor de studenten. De commissie begrijpt dat, binnen de huidige structuur van de opleiding, een stage als verplicht onderdeel moeilijk inpasbaar is, maar ze is van oordeel dat het als keuzemogelijkheid zou moeten worden aangeboden voor studenten die dit kunnen inpassen in hun programma.
4. De student en zijn/haar onderwijs4 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten informatica UA voor de periode ’91-’92 t.e.m. ’00-’01 Academiejaar
gen.stud
1ste kand.
'91-'92
45
58
'92-'93
44
65
37
'93-'94 '94-'95
47 76
61 106
'95-'96
68
'96-'97 '97-'98 '98-'99
4.
07/2002
70
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
54 41
26 57
21
107
51
52
33
80
131
56
44
26
72 129
102 171
63 43
38 39
31 32
'99-'00
101
161
54
31
32
'00-'01
113
164
57
43
26
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten informatica te Antwerpen, sinds de oprichting van de opleiding in 1991 toeneemt tot het academiejaar ’98-’99. In ’99-’00 is er een lichte terugval van het aantal nieuwe inschrijvingen, maar in ’00-’01 stijgt het aantal generatiestudenten opnieuw. De opleiding rekruteert overwegend mannelijke studenten: het aandeel vrouwelijke generatiestudenten in de totale populatie generatiestudenten bedraagt over de beschouwde periode gemiddeld 9%. Opmerkelijk is verder dat, daar waar het aantal buitenlandse generatiestudenten tot ’96-’97 eerder beperkt was, dit aantal vanaf het academiejaar ’97-’98 sterk toeneemt en in het academiejaar ’00-’01 ongeveer 15% van de totale populatie generatiestudenten bedraagt. De omvang van de instroom en het totaal aantal studenten is goed volgens de commissie.
4.2. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten informatica (’91-’92 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) 1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
Academiejaar
gen.stud
'91-'92 '92-'93
57,8 73,8
62,1 71,4
73,0
'93-'94
51,1
53,3
79,6
80,8
'94-'95
47,3
43,3
78,1
57,9
95,2
'95-'96 '96-'97
33,3 31,3
34,6 36,6
53,1 55,4
53,9 79,6
100,0 96,2
'97-'98
26,4
26,0
53,1
71,1
80,7
'98-'99
23,4
26,0
59,5
82,1
90,6
'99-'00
25,3
29,6
74,1
86,7
87,5
Over de periode ’91-’92 tot en met ’99-’00 slaagt aan de UA gemiddeld ongeveer 41% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 42%. In de tweede kandidatuur bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor de periode 1992/1999 ongeveer 56%, in de eerste licentie voor de periode 1993/1999 73% en in de tweede licentie voor de periode 1994/1999 92%. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur sinds ’95-’96 als zeer laag. De slaagcijfers van de generatiestudenten vertonen sinds de oprichting van de opleiding in 1991 een dalende trend uitmondend in een slaagpercentage van slechts 25,3% in ’99-‘00. Ook de slaagcijfers in de tweede kandidatuur en de eerste licentie zijn aan de lage kant. De commissie heeft vastgesteld dat de lage slaagcijfers ook een punt van zorg zijn voor de opleiding. De commissie onderkent de problematiek van de lage slaagpercentages, maar ook zij heeft geen pasklare oplossingen. Er zijn op het niveau van de instroom een aantal elementen die een gedeeltelijke verklaring kunnen bieden, maar de commissie meent dat de verantwoordelijkheid wellicht ook deels bij de opleiding zelf ligt. Zo vraagt zij zich af of geen inspanningen zouden moeten worden geleverd om het programma - uiteraard zonder het niveau te verlagen - beter aan te passen aan het profiel, de wensen, de noden en de omgeving van de student van vandaag, een student die nogal verschilt van de student van 10 jaar geleden. Op die
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
71
07/2002
manier wordt er mogelijk nog meer motivatie en enthousiasme voor de studie bij hen gecreëerd. Ook hier zouden de alumni kunnen worden ingeschakeld.
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat ongeveer 58% van alle instromers het kandidaatsdiploma behaalt, 74% van deze studenten behaalt het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van 2 jaar. Verder blijkt dat gemiddeld 48% van de beginnende UA-studenten het einddiploma informatica behaalt. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld 97% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van vier jaar, 3% overschrijdt de studieduur met één of meer jaren. Uit de tabellen in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de gemiddelde studieduur van de gehele opleiding 4,3 jaar bedraagt. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie is van oordeel dat er in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Dit blijkt trouwens ook uit enquêtes die door de opleiding werden uitgevoerd met de bedoeling na te gaan in hoeverre de begrote en de feitelijke studietijd overeenstemmen. Ook de verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd lijkt de commissie in het algemeen aanvaardbaar.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting aan abituriënten wordt gecoördineerd door de Commissie Studieinformatie van de UA, bestaande uit de verantwoordelijken van de diensten voor studieadvies en public relations. De voorlichting gebeurt enerzijds aan de hand van publicaties – algemene informatiebrochures en een reeks brochures per studierichting – en anderzijds via informatiedagen, infobeurzen en regionale UA-infodagen. Tijdens de infodagen organiseert iedere opleiding, naast algemene informatie, informatie over studiebegeleiding en overbruggingsonderwijs en specifieke informatie over de verschillende opleidingen, een panelgesprek waarbij de lesgevers gedetailleerde informatie verschaffen over verschillende aspecten eigen aan de opleiding. Voor de opleiding informatica wordt daarbij in het bijzonder aandacht besteed aan de vereiste voorkennis, motivatie voor de studie, toekomstperspectieven, curricula en examens. Ook via het web kunnen de toekomstige studenten informatie krijgen over de toelatingsvoorwaarden, het studieprogramma, de studiebegeleiding en de beroepsmogelijkheden. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studen-
07/2002
72
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
ten. Wel heeft ze vastgesteld dat ondanks alle inspanningen die zowel door het departement als de universiteit worden gedaan, er toch een verkeerd beeld van de opleiding informatica als wetenschappelijke discipline bestaat bij een deel van de instromers. De commissie is van oordeel dat de opleiding een grote verantwoordelijkheid draagt in het corrigeren van dit beeld. In dit opzicht meent ze dat het voorlichtingsmateriaal dient te worden verbeterd. Het bijsturen van het onrealistisch beeld van de instromers zal wellicht ook helpen om de lage slaagcijfers in de eerste kandidatuur te verbeteren. Voor wat betreft de voorlichting en advisering tijdens de studies heeft de commissie vastgesteld dat de structuur wel aanwezig is, maar dat studenten hier weinig een beroep op doen. Zij lijken vooral op de AAP-leden terug te vallen. De studiegids is goed bruikbaar voor de studenten, maar zou mogelijk kunnen worden aangevuld met een lijst van interessante keuzeopleidingsonderdelen uit andere faculteiten of departementen.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Om studenten zo goed mogelijk voorbereid te laten starten met de opleiding worden voor de aanvang van het academiejaar aanvangsactiviteiten georganiseerd. Hieronder vallen zelftesten en overbruggingslessen wiskunde, een sessie ‘computers voor absolute beginners’ en studievaardigheidstrainingen. De studiebegeleiding in de eerste cyclus is uitgebouwd op drie niveaus: departementtaal, facultair en centraal. Op het departementaal niveau richten de studenten zich voor algemene of vakgerichte begeleiding in eerste instantie tot het ZAP (persoonlijk, telefonisch, via e-mail…). Daarnaast is er de departementale ombudspersoon die beschikbaar is om studenten met problemen verder te helpen. Verder kunnen de studenten ook terecht bij het AAP/BAP. Op facultair niveau is er voor vakinhoudelijke studiebegeleiding in de eerste kandidatuur een praktijkassistent aangesteld. Occasioneel wordt verder vakinhoudelijke individuele begeleiding verzorgd voor de opleidingsonderdelen wiskunde en natuurkunde. Studenten kunnen voor studiebegeleiding ook terecht bij de centrale Dienst voor Studie- en Studentenbegeleiding. In de tweede cyclus kunnen de studenten voor studie- en examenproblemen terecht bij de departementale ombudspersoon en het academische personeel, de centrale Dienst voor Studieadvies en de studentenpsychologe. De commissie staat positief ten aanzien van de aanvangsactiviteiten - zelftesten en brugonderwijs - die ten behoeve van instromende studenten worden georganiseerd. Wel heeft ze vastgesteld dat, ondanks de vele inspanningen, het aanbod nog onvoldoende gekend is bij de studenten. Ze acht het gewenst dat meer promotie wordt gemaakt voor deze activiteiten. Hetzelfde geldt voor de studiebegeleiding tijdens de opleiding. Het ZAP en AAP is goed bereikbaar voor vragen en advies en de contacten tussen het academisch personeel en de studenten zijn in het algemeen goed, maar de structurele begeleiding is onvoldoende bekend en wordt te weinig benut door de studenten.
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die het departement ter beschikking heeft. In de eerste cyclus wordt in principe gebruik gemaakt van de faciliteiten op de Groenerborgercampus, in de tweede cyclus van deze op de campus Wilrijk. De commissie is van oordeel dat de opleiding informatica kan beschikken over mooie, ruime en moderne gebouwen en auditoria. De collegezalen bieden een reeks moderne faciliteiten en de
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
73
07/2002
computerklassen zijn goed uitgerust, maar klein. De toegankelijkheid van de computerlokalen laat evenwel te wensen over. Naar het oordeel van de commissie zouden de studenten ook ’s avonds na 19u en in het weekend toegang moeten hebben tot deze infrastructuur zodat zij de mogelijkheid krijgen om hun projecten in groep uit te werken. Problemen van beheer en administratie zouden hier haars inziens geen rol mogen spelen. In het algemeen is er trouwens onvoldoende ruimte voor projectwerk in kleine groepen. Hopelijk wordt dit euvel opgelost op de nieuwe locatie. De bibliotheek van de eerste cyclus beschikt over een adequaat boeken- en tijdschriftenbestand, maar deze van de tweede cyclus is naar het oordeel van de commissie erg beperkt van opzet.
7. De afgestudeerden De commissie acht het niveau van de afgestudeerden van de opleiding informatica zeer goed. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken zijn positief over hun opleiding en hebben goede functies in het bedrijfsleven, maar ook in het wetenschappelijk onderzoek. Wel hebben ze aangehaald dat binnen de opleiding de aandacht voor human skills en de voorbereiding op een aantal bedrijfsaspecten kan verbeteren. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni zeer beperkt zijn en ze pleit er voor om deze te intensiveren. Zo meent de commissie dat de alumni meer zouden kunnen worden betrokken bij het geven van seminaries. Het brengen van de praktijk bij theoretische lessen kan naar het oordeel van de commissie de student helpen en motiveren. Verder kan de feedback van afgestudeerden over actuele elementen in het bedrijfsleven nuttig zijn voor de opleiding in functie van curriculumopbouw. Alumni kunnen ook goede onderwerpen aanbrengen voor stage en scripties. De commissie heeft, zoals reeds eerder vermeld, trouwens vastgesteld dat er een bereidheid bestaat bij de afgestudeerden om hun kennis en ervaring met de opleiding te delen. De opleiding zelf zou mogelijk als ‘tegenprestatie’ opfrissingscursussen voor haar afgestudeerden kunnen organiseren.
8. De staf De omvang van het personeelsbestand is naar het oordeel van de commissie globaal genomen voldoende om het programma goed te verzorgen. Wel meent ze dat het aantal AAP-leden, vooral in de eerste cyclus, gezien de omvang van de opleiding en in verhouding tot het aantal ZAP-leden te laag is. Hun onderwijslast is te hoog waardoor hun onderzoekstijd in het gedrang komt. De commissie heeft daarenboven vastgesteld dat vele AAP-leden de universiteit verlaten voordat het doctoraat wordt behaald. Haars inziens dient de onderwijslast strikter bewaakt te worden, zodat voldoende tijd voor onderzoek verzekerd is. De onderwijsinspanning, het enthousiasme en de motivering van alle personeelsleden worden gewaardeerd door de visitatiecommissie. De ouderdomsstructuur van het ZAP is vrij goed verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie voldoende, maar in absolute cijfers is het aandeel vrij klein, zowel voor het ZAP als het AAP.
07/2002
74
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is zeer goed en de waaier aan specialisaties is breed. De commissie acht het daarbij positief dat er een bewuste politiek wordt gevoerd om bij het invullen van vacatures complementaire specialisaties aan te trekken. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau. De aangeboden leergang is evenwel enkel gericht op beginnende docenten. De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om de onderwijsprofessionalisering te verbreden naar alle AP-leden en hen sterk te stimuleren eraan deel te nemen. Daarbij meent ze dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moeten worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie acht het dan ook positief dat er naar wordt gestreefd om bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen meer en meer ook rekening te houden met didactische kwaliteiten. De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering.
9. Internationalisering De commissie heeft vastgesteld dat – hoewel er mogelijkheden worden geboden - de deelname van studenten informatica aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studies zeer beperkt is. De organisatie van de internationale uitwisseling is ook weinig gesystematiseerd. De commissie acht het gewenst dat de opleiding meer inspanningen zou leveren op het vlak van de internationalisering voor studenten en hen meer zou stimuleren tot deelname aan uitwisselingsprogramma’s. De internationale contacten van ZAP en AAP zijn aanwezig, maar de invloed ervan op het onderwijs is beperkt. Verder heeft de commissie vastgesteld dat, zoals de studentenmobiliteit, ook de stafmobiliteit gering is. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer AP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. Haars inziens zouden sabatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. Zelfstudie De commissie heeft veel waardering voor het zelfstudierapport, dat op een beknopte, duidelijke en voldoende kritische manier de situatie binnen de opleiding beschrijft. Niettemin meent de commissie dat weinig wordt beschreven over de interpretatie, de analyse en de oplossing van de gesignaleerde problemen.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
75
07/2002
De gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van de zelfstudierapport.
10.2. Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie is het UA-beleidskader in 1988 aanzienlijk gewijzigd met de oprichting van een UA-faculteit Wetenschappen, UA-onderwijscommissies en UA-departementen Wetenschappen, waaronder het departement Wiskunde-Informatica en de onderwijscommissie Informatica. De centrale rol voor de kwaliteit van het onderwijs binnen de opleiding informatica ligt bij de onderwijscommissie Informatica. Deze commissie staat in voor het adviseren over de inhoud en de opbouw van het studieprogramma, de organisatie van het onderwijs en de uitvoering van de kwaliteitscontrole. Verder formuleert ze voorstellen voor de openverklaring van academische opdrachten, brengt ze advies uit over de toewijzing van onderwijsopdrachten door de departementen, formuleert ze de onderwijstaken van het AAP en keurt ze de college- en examenroosters goed. De onderwijscommissie bestaat uit leden van het ZAP, het AAP/BAP en studenten. Voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs wordt enerzijds om de acht jaar een programmaevaluatie van de opleiding uitgevoerd. Deze uitgebreide programma-evaluatie wordt door de Werkgroep Kwaliteitszorg op UA-niveau verzorgd. Anderzijds werd in 2000 in de eerste cyclus gestart met de evaluatie van docenten, waarbij het in de bedoeling ligt om binnen een tijdspanne van 2,5 jaar voor alle opleidingsonderdelen een dergelijke evaluatie uit te voeren. In de tweede cyclus werd in 1997, met het oog op het ontwikkelen van een permanent evaluatie-instrument, besloten om van start te gaan met een pilootproject docentenevaluatie. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de goede aanzet in de interne kwaliteitszorg. De eengemaakte onderwijscommissie Informatica die met een grotere autonomie kan functioneren, lijkt veelbelovend. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn nog in opbouw, waardoor aanpassingen vooralsnog tot de verantwoordelijkheid van de individuele docent behoren. De studenten worden zowel formeel, via hun vertegenwoordigers, als informeel, via onder meer de lunchvergaderingen, betrokken bij de besluitvorming. De studenten voelen zich gehoord en hebben naar hun eigen zeggen voldoende inbreng. Ook met betrekking tot de onderwijsevaluaties werd een goede aanzet gegeven. De uitwerking van de evaluatie verdient nog verdere aandacht. Daarbij dient ermee rekening te worden gehouden dat interne kwaliteitszorg een continu proces is, waarin programma’s, opleidingsonderdelen en docenten regelmatig geëvalueerd dienen te worden, bij voorkeur jaarlijks. De enquêtes die worden gebruikt, zijn een zeer belangrijke bron van informatie over de kwaliteit, maar de visitatiecommissie stelt zich ernstige vragen over de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de resultaten van die enquêtes binnen de onderwijscommissie. Resultaten dienen haars inziens niet alleen aan de voorzitter en de ondervoorzitter van de onderwijscommissie, en uiteraard aan de titularis zelve te worden gerapporteerd maar ook aan de decaan, de vice-decaan en de persoon verantwoordelijk voor het personeelsbeleid.
07/2002
76
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Informatica en Toegepaste Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen
1. Onderwijsfilosofie De opleiding informatica en toegepaste informatica aan de Vrije Universiteit Brussel wordt ingericht binnen de Faculteit Wetenschappen. De opleiding is, aldus de informatie in de zelfstudie, in de eerste plaats een wetenschappelijke opleiding die de studenten een voldoende wetenschappelijke basis wil bijbrengen om in een team van wetenschappers en ingenieurs mee te werken aan de oplossing van uitdagende problemen, en zelfstandig of in team mee de informatica als wetenschappelijke discipline verder uit te bouwen. Verder wil de opleiding de studenten voorbereiden op een loopbaan als informaticus zoals die door de maatschappij wordt verlangd. Daarnaast krijgen de studenten ook een vorming in de praktijk van het programmeren en de bouw van softwaresystemen.
1.1. Doelstellingen en eindtermen Volgens de informatie in de zelfstudie en de studiegids heeft de opleiding informatica en toegepaste informatica aan de VUB tot doel informatici op te leiden voor het wetenschappelijk onderzoek, voor het bedrijfsleven en voor het onderwijs. Gestreefd wordt ernaar afgestudeerden af te leveren die zowel praktisch als wetenschappelijk zijn onderlegd: afgestudeerden die vaardig allerlei softwaretechnologie hanteren, maar als academici tegelijk een diep inzicht hebben in de algemene kenmerken en theoretische achtergronden ervan, waardoor ze flexibel zijn. Hun competentie beperkt zich niet tot welbepaalde programmeertalen, besturingssystemen, databanksystemen en dergelijke, maar laat zich probleemloos op heel verschillende manieren invullen. Door hun wetenschappelijke basis moeten de afgestudeerden in staat zijn de snelle veranderingen in de informatica bij te houden en nieuwe software of softwaretechnologie te ontwikkelen. Verder worden in de zelfstudie ook specifieke doelstellingen en eindtermen per specialisatierichting geformuleerd. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen van de opleiding goed zijn uitgewerkt in de zelfstudie: ze zijn helder, duidelijk en concreet omschreven en mooi voor de diverse specialisatierichtingen uitgesplitst. Verder staat de commissie positief ten aanzien van het idee van
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
77
07/2002
de vakgroep om de doelstellingen en eindtermen op te nemen in de nieuwe studiegids en op de website. Dit zal tevens aan de studenten een beeld geven van de verschillende richtingen. Wel is een iets nadere verduidelijking van de tekst voor algemene lezers aan te raden vooraleer ze op te nemen in openbare documenten. De doelstellingen en eindtermen zijn verder zeker te typeren als universitair en omvatten alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Ten slotte is de commissie van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen haalbaar zijn, al zij het met de nodige inspanning.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd goed. Uitzondering hierop vormen de eindtermen met betrekking tot de communicatieve vaardigheden, vaardigheden in projectmanagement en maatschappelijke, ethische en sociale aspecten, die volgens de commissie niet helemaal gerealiseerd worden via het programma. De commissie vernam dat deze eindtermen verdere uitwerking zullen krijgen door integratie ervan in onderdelen van het programma.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de opleiding valt uiteen in twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, is gemeenschappelijk voor alle studenten, ongeacht of zij in de tweede cyclus de opleiding informatica of toegepaste informatica zullen gaan volgen. In deze eerste cyclus wordt aan de studenten een wetenschappelijke basisvorming gegeven. Het programma is vooral toegespitst op het verwerven van een goede basis in wiskunde, het bestuderen van alle basisonderdelen van de informatica, en de praktische vorming. Naast de opleidingsonderdelen informatica zijn er in het programma diverse wiskunde opleidingsonderdelen opgenomen. In beide studiejaren is er, aansluitend bij de informaticaopleidinggsonderdelen, een programmeerproject en een geïntegreerd werkcollege. In de tweede cyclus, de licenties, die eveneens twee studiejaren omvat, worden twee verschillende afstudeerrichtingen aangeboden, met name ‘informatica’ en ‘toegepaste informatica’. Beide opleidingen zijn nog zeer breed en omvatten een verplichte kern van opleidingsonderdelen aangevuld met een relatief groot pakket keuzeopleidingsonderdelen. Zowel de verplichte kern als de lijst van keuzeopleidingsonderdelen zijn voor een groot deel verschillend voor informatica en toegepaste informatica. De verschillende onderzoeksgroepen van de vakgroep informatica en toegepaste informatica zijn verantwoordelijk voor clusters van keuzeopleidingsonderdelen. Ten slotte dienen de studenten in het laatste jaar ook een stage te doen en een scriptie te maken. De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in zeer gunstige zin geëvolueerd. Het betreft een degelijk wetenschappelijke, uitgebalanceerde en goed gedifferentieerde opleiding met twee interessante specialisatierichtingen met eigen doelstellingen en kenmerken. De vakgroep heeft een eigen visie op de opleiding die is toegespitst op de informatica als wetenschappelijke discipline. De opleiding heeft hiertoe een sterk conceptuele en algoritmische benadering.
07/2002
78
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Het programma is naar het oordeel van de commissie consistent opgebouwd en vertoont een goede samenhang. De commissie staat positief ten aanzien van het flexibele keuzesysteem met vrijheid voor de studenten om een eigen (afstudeer)profiel samen te stellen. De zwaartepunten van waaruit een student een dergelijk profiel kan samenstellen, zijn nauw verbonden met de onderzoeksgroepen binnen de opleiding. Via de keuzepakketten is er ruimte voor verbreding en verdieping. Wel vindt de commissie dat een gebonden keuze buiten het eigen vakgebied nodig is en ze beveelt aan enige druk op de studenten uit te oefenen om een aantal studiepunten buiten de informatica op te nemen. Verder is de commissie van oordeel dat het de student zou helpen in zijn/haar keuze indien er voorbeelden worden aangereikt van de verschillende (afstudeer)profielen. De commissie beveelt aan om in het geschreven voorlichtingsmateriaal een aantal typische profielen op te nemen. Het niveau van het gehele programma is naar het oordeel van de commissie zeer goed. Globaal genomen is het programma inhoudelijk actueel. De commissie waardeert verder de aanpassing van het wiskunde-onderwijs aan de noden van de informatici. Niettemin meent ze dat deze aanpassing nog niet helemaal is geslaagd en dat er voor een aantal opleidingsonderdelen, zoals bijvoorbeeld Kansrekenen en Statistiek, nog een weg dient te worden afgelegd. De commissie heeft vastgesteld dat ook de studenten – die niet twijfelen aan het nut van deze opleidingsonderdelen – de afstemming op de informatica veel duidelijker willen zien. In een aantal gevallen zou ook de afstemming van de theorie en de oefeningen kunnen verbeteren. Voor wat betreft de programmeertalen wordt de keuze van ‘Scheme’ als eerste taal positief ervaren door de studenten. Deze programmeertaal is normaal gesproken bij geen enkele beginnende student bekend, zodat ze allen op eenzelfde niveau kunnen starten. De commissie vraagt zich af of de moeilijke conceptuele programmeertaal mee aan de basis zou kunnen liggen van de uitval in het eerste jaar (zie 4.2.) Ze acht dit een voor de opleiding te onderzoeken aspect. Verder meent de visitatiecommissie dat objectgeoriënteerde programmeertalen en design patterns die voor de moderne programmeerkennis van belang zijn, wat ruimer vanaf de aanvang van de opleiding aan bod zouden mogen komen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat, hoewel hiertoe reeds een aanzet is gegeven, communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement nog onvoldoende tot hun recht komen in het programma. Ook een aantal juridische, ethische en economische aspecten verdienen meer aandacht in het curriculum. Gegeven de doelstellingen die op dit vlak worden nagestreefd door de opleiding acht de commissie het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan de inbedding en integratie van deze vaardigheden in het geheel van het programma. Wel waardeert ze het gebruik van Engels, de vaktaal van de informatica, in het onderwijs: er worden opleidingsonderdelen in het Engels gedoceerd, er is Engelstalig studiemateriaal, en taken en eindverhandelingen worden in het Engels geschreven. Ten slotte is er volgens de commissie sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De opleiding heeft een traditie in het onderwijzen van state-of-the-art technologieën. Afhankelijk van de grootte en de motivatie slagen de onderzoeksgroepen er, in meer of mindere mate, in om de onderzoeksspecialisatie om te bouwen tot hoogkwalitatieve ‘onderwijsmodules’. Ten slotte worden de studenten ook via de programmeerprojecten betrokken bij het onderzoek binnen de vakgroep.
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt voor wat betreft de onderwijsvormen een onderscheid gemaakt tussen klassieke hoorcolleges, (papieren) oefeningen, computerlabo/ practica, programmeerprojecten, projectwerk in groep of individueel, zelfstandig of begeleid projectwerk, seminaries, leesopdrachten en dergelijke. De werkvorm wordt vooral gekozen in functie van het opleidings-
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
79
07/2002
onderdeel, maar wordt voor een deel ook beïnvloed door de studentenaantallen. Verder wordt in een meerderheid van de opleidingsonderdelen gebruik gemaakt van de computer. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als adequaat gegeven de doelstellingen. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt, maar de begeleiding van groepen lijdt onder de grote belasting van het AP. Voor wat betreft de variatie aan onderwijsvormen is er een positieve ontwikkeling merkbaar: naast hoorcolleges worden vele andere werkvormen gebruikt. De commissie moedigt de opleiding aan deze variatie door te zetten. Het tekort aan AAP-leden vormt evenwel een belemmering bij de uitbouw van nieuwe werkvormen (zie 8). Het studiemateriaal is, behoudens enkele uitzonderingen, actueel en met zorg opgesteld. Niettemin meent de commissie dat sommige cursussen nog kunnen worden verbeterd en verder uitgewerkt. Verder heeft de commissie vastgesteld dat het materiaal niet steeds tijdig beschikbaar is voor de studenten. Zij acht dit een ongewenste situatie en beveelt aan het studiemateriaal vóór de aanvang van het onderwijs beschikbaar te stellen. Wel wijst zij erop dat de ZAP-leden de nodige tijd dienen te krijgen om het materiaal voor te bereiden.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken, en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ook het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie goed gestimuleerd en dit in hoofdzaak door het wetenschappelijke karakter dat de opleiding heeft en de nadruk die bijvoorbeeld wordt gelegd op het leren van achterliggende concepten. Verder biedt het programma voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt door bijvoorbeeld te vergemakkelijken dat meer stages buiten de vakgroep worden gedaan of door nu en dan bedrijfsbezoeken en seminaries bij bedrijven te organiseren. Hierbij zou de opleiding de hulp van haar alumni, die hiertoe trouwens een grote bereidheid vertonen, kunnen inroepen. De uitdrukkingsvaardigheden verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Vooral in de kandidaturen zou ook de feedback op papers en presentaties kunnen verbeteren, momenteel lijkt de coaching weinig adequaat. Verder verdienen ook managementvaardigheden meer aandacht in het curriculum. De commissie heeft reeds eerder in dit rapport meer aandacht gevraagd voor de inbedding en integratie van dergelijke vaardigheden in het geheel van het programma (zie 2.1). Onderzoeksvaardigheden krijgen goede aandacht.
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. Ze combineren op een goede wijze kennis-, inzicht- en toepassingsvragen. De examenprocedure lijkt in het algemeen beschouwd correct te worden toegepast. Er zijn weinig klachten over de examens bij de studenten en de informele contacten tussen AP en studenten zorgen ervoor dat eventuele problemen worden opgelost. Wel meent de commissie dat de formele ombudsfunctie, waar studenten ook terecht kunnen met problemen, te rigide wordt ingevuld. Deze mogelijkheid wordt dan ook weinig benut door de studenten en heeft aldus een te beperkte toegevoegde waarde (zie ook 10.2).
07/2002
80
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
3. Scriptie en stage 3.1. Scriptie De scriptie is, aldus de zelfstudie, een door de student zelfstandig opgemaakt werk met een originele wetenschappelijke inhoud. De scriptie vertegenwoordigt 22 studiepunten op een totaal van 60 in de tweede licentie informatica en toegepaste informatica. De studenten kunnen hun scriptie binnen een van de onderzoeksgroepen van de vakgroep maken, maar het is eveneens mogelijk om de scriptie buiten de VUB voor te bereiden, bijvoorbeeld bij een buitenlandse universiteit of een bedrijf. Hierbij wordt naast een promotor van de VUB een co-promotor van de andere buiten- of binnenlandse instelling of het bedrijf verantwoordelijk gesteld voor het verloop van de scriptie. De studenten zijn vrij een keuze te maken tussen de verschillende aangeboden onderwerpen. Officieel moeten studenten hun scriptieonderwerp en -promotor vóór half december vastleggen. In de praktijk doen studenten dit echter reeds bij de aanvang van de tweede licentie of zelfs aan het einde van de eerste licentie. De begeleiding van de scriptie gebeurt door de promotor of een assistent, doctorandus of post-doc met grondige kennis van het onderzoeksonderwerp. De resultaten van de eindverhandeling worden neergelegd in een Nederlandstalige of Engelstalige tekst en worden door de student tevens mondeling en publiek verdedigd in het Nederlands of het Engels. De scriptie wordt beoordeeld op inhoud en originaliteit, vormgeving, taal en stijl door een jury die is samengesteld uit de promotor en twee leden van het academisch personeel met doctorstitel. De promotor geeft tevens een beoordeling van het uitgevoerde werk tijdens het jaar. Op basis van de steekproef van scripties die de commissie heeft bestudeerd acht zij het niveau ervan goed. Er worden actuele thema’s in behandeld. Verder acht de commissie het positief dat meerdere scripties in het Engels worden geschreven. De begeleiding van de scriptie lijkt in het algemeen voldoende tot goed te zijn. Voor wat betreft de beoordeling van de scripties acht de commissie het positief dat ook aandacht werd gegeven aan de explicitering van de beoordelingscriteria, al kunnen deze haars inziens nog scherper worden geformuleerd.
3.2. Stage De stage is een verplicht opleidingsonderdeel voor alle studenten informatica en toegepaste informatica. De stage is een onderdeel van het programma van de tweede licentie en heeft als doel de studenten te laten kennismaken met, en hun schoolse kennis te laten toetsen en toepassen aan de praktijk. De stage is begroot op 7 studiepunten en behelst een periode van 3 maanden. In de praktijk doen de studenten hun stage in de periode augustus-december. De stage kan worden uitgevoerd in een bedrijf, een instelling of in één van de informatica-onderzoekslaboratoria van de VUB of een andere universiteit. Elke stage valt onder de verantwoordelijkheid van een docent van de VUB. Wanneer ze wordt uitgevoerd in een bedrijf of instelling wordt de student tevens begeleid door een bevoegd persoon uit het bedrijf of de instelling. Na afloop van de stage moet de student een verslag maken en een mondelinge presentatie geven van het uitgevoerde werk. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de aanwezigheid van de stage in het programma. De stage wordt ook gunstig ervaren door de studenten. Wel is het de commissie opgevallen dat vrij veel stages intern binnen de onderzoeksgroepen van de vakgroep worden uitgevoerd. Ze realiseert zich dat het niet eenvoudig is om stages ‘buitenhuis’ te doen, maar zou toch willen pleiten voor meer stages in de bedrijfswereld.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
81
07/2002
4. De student en zijn/haar onderwijs5 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten informatica en toegepaste informatica VUB voor de periode ’89-’90 t.e.m. ’00-’01 (de opleiding toegepaste informatica werd opgestart in het academiejaar ’92-’93) Acad.jr.
gen.stud
1ste kan.
2de kan.
1ste lic. inform.
1ste lic. toeg. info
2de lic. inform.
2de lic. toeg. info
'89-'90
59
129
48
40
50
'90-'91
67
118
48
47
32
'91-'92
59
101
57
31
44
'92-'93
44
79
53
36
37
34
'93-'94
35
58
53
20
30
31
25
'94-'95
54
77
38
14
43
19
25
'95-'96
50
72
45
11
43
10
33
'96-'97
52
81
41
17
57
13
34
'97-'98
74
106
60
24
52
17
41
'98-'99
62
97
52
26
33
17
31
'99-'00
69
96
55
25
28
20
25
’00-‘01
94
136
50
26
34
22
20
Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten informatica en toegepaste informatica te Brussel, na een dieptepunt in ’93-’94, opnieuw een stijgende tendens vertoont. Het percentage vrouwelijke generatiestudenten schommelt tussen de 5 en de 10%. Het aantal buitenlandse studenten bedraagt gemiddeld 4% in de eerste kandidatuur, 4,8% in de tweede kandidatuur, 3,5% in de eerste licentie en 1,35% in de tweede licentie. Verder valt het verschil op in aantallen licentiestudenten in de richting informatica en de richting toegepaste informatica. Volgens de informatie in de zelfstudie is dit verschil te verklaren door de studenten van de verkorte programma’s. De omvang van de instroom en het totaal aantal studenten is goed volgens de commissie.
5.
07/2002
82
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
4.2. Slaagcijfers Tabel 1: Slaagpercentages studenten informatica (’89-’90 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jr.
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’89-‘90
14,3
27,4
66,7
67,5
86,0
’90-‘91
20,9
33,3
47,9
83,0
84,4
‘91-‘92 ‘92-‘93
17,2 25,6
25,0 23,7
59,7 47,2
77,4 80,6
72,7 88,2
‘93-‘94
22,9
25,9
58,5
60,0
74,2
‘94-‘95
24,5
27,6
60,5
57,1
89,5
‘95-‘96 ‘96-‘97
26,0 29,4
31,0 32,9
57,8 50,0
90,0 82,4
80,0 61,5
’97-‘98
55,6
54,2
72,7
72,7
70,6
’98-‘99 ’99-‘00
58,8 50,0
61,5 31,2
72,7 54,6
80,0 66,4
88,2 67,3
Over de periode ’89-’90 tot en met ’99-’00 slaagt aan de VUB gemiddeld ongeveer 31% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 34%. In de daaropvolgende studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 59% in de tweede kandidatuur, 74% in de eerste licentie en 78% in de tweede licentie. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur, met uitzondering van de academiejaren ’97-’98 en ’98-’99, als zeer laag. De commissie heeft vastgesteld dat de lage slaagcijfers ook een punt van zorg zijn voor de opleiding, maar grondig onderzoek naar de oorzaken werd niet gedaan. Ze beveelt de opleiding aan om de geplande analyse van de slaagcijfers uit te voeren om zo de oorzaken te detecteren en aan te pakken. Het is in het belang van Vlaanderen dat ook in Brussel een voldoende aantal universitair geschoolde informatici wordt gevormd. De commissie onderkent de problematiek van de lage slaagpercentages, maar ook zij heeft geen pasklare oplossingen. Ze vraagt zich af of geen inspanningen zouden moeten worden geleverd om het programma - uiteraard zonder het niveau te verlagen - beter aan te passen aan het profiel, de wensen, de noden en de omgeving van de student van vandaag, een student die nogal verschilt van de student van 10 jaar geleden. Op die manier wordt er mogelijk nog meer motivatie en enthousiasme voor de studie bij hen gecreëerd. Ook hier zouden de alumni kunnen worden ingeschakeld. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding schommelen nogal van jaar tot jaar, maar zijn gemiddeld genomen voldoende.
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 25% van de beginnende VUB-studenten het einddiploma informatica of toegepaste informatica behaalt. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld 54% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van vier jaar, ongeveer 28% overschrijdt de studieduur met één jaar en 17% met twee of meer jaren.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
83
07/2002
Volgens de informatie in de zelfstudie bedraagt de gemiddelde studieduur van de gehele opleiding 4,6 jaar. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie is van oordeel dat er, met uitzondering van de eerste kandidatuur, een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Dit blijkt trouwens ook uit de studietijdmetingen die door de opleiding werden uitgevoerd. Ook de verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd lijkt de commissie in het algemeen aanvaardbaar.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de studievoorlichting aan abituriënten enerzijds verstrekt via algemene en specifieke informatiebrochures en anderzijds via deelname aan studieinfobeurzen, op infodagen, tijdens de onthaalweek bij de aanvang van het academiejaar en via een aantal public-relations en informatieverstrekkende activiteiten. Tijdens de infodagen komen de laatstejaarsstudenten van het secundair onderwijs uitgebreid in contact met de AAP- en ZAP-leden van de faculteit. AP-leden van de vakgroep informatica en toegepaste informatica verschaffen er alle gewenste informatie/voorlichting. Daarnaast gebeurt de informatieverstrekking ook indirect via navormingsactiviteiten voor leraren van het secundair onderwijs. De eerste week van het academiejaar wordt er voor de nieuwe studenten een onthaalweek georganiseerd. Hier wordt aandacht besteed aan de organisatie en het verloop van de cursussen, de oefeningen, de begeleiding in het zelfstudiecentrum (ZSCB) en de tentamens en examens. Verder worden de algemene doelstellingen en eindtermen van het onderwijs mondeling bekendgemaakt door de decaan, de voorzitter van de vakgroep, de titularissen van de opleidingsonderdelen uit de eerste kandidatuur en de begeleiders van het ZSCB. Ook wordt een eerste kennismaking georganiseerd met de studentenvereniging InfoGroep, die verantwoordelijk is voor een aantal activiteiten zoals het aanbieden van een pakket handboeken en cursusnota’s, hulp bij computergebruik en het organiseren van een bedrijfsdag. Tijdens de licenties wordt, in functie van de samenstelling van het keuzepakket, tijdens de eerste week van elk academiejaar een infosessie georganiseerd waarop de titularis inhoud en werkvorm van zijn/haar keuzeopleidingsonderdeel voorstelt. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. Wel heeft ze vastgesteld dat ondanks alle inspanningen die worden gedaan, er toch een verkeerd beeld van de opleiding informatica als wetenschappelijke discipline bestaat bij een deel van de instromers. De voorlichting en advisering tijdens de studies lijkt de commissie in het algemeen voldoende tot goed. De studiegids is op zich informatief, maar bevat veel algemene tekst en veel tabellen zonder een echte leidraad voor de student te zijn voor de precieze inrichting van zijn/haar opleiding.
07/2002
84
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Om mogelijke overgangsproblemen van secundair onderwijs naar universiteit te verminderen en om de kennis wiskunde, natuurkunde en scheikunde op te frissen of tekortkomingen erin weg te werken, worden jaarlijks brugcursussen georganiseerd. Enkel de brugcursus wiskunde is relevant voor de studenten informatica aangezien natuurkunde en scheikunde niet in het curriculum voorkomen. De vakinhoudelijke begeleiding tijdens de eerste kandidatuur gebeurt door de AAPen ZAP-leden van de vakgroep en vindt plaats tijdens oefeningensessies, of buiten de lesuren, tijdens de permanenties die worden gehouden. Ook het zelfstudiecentrum speelt een belangrijke rol in de studiebegeleiding van de eerste kandidatuurstudenten. Vanaf de tweede kandidatuur valt de vakspecifieke begeleiding van het zelfstudiecentrum weg en kunnen de studenten voor problemen persoonlijk contact opnemen met de desbetreffende docent of assistenten. Verder kunnen de studenten ook terecht bij twee onderwijscoördinatoren van de vakgroep. Voor studenten die werken en studeren willen combineren wordt sinds het begin van de jaren ’80 een bijzonder begeleidingsprogramma georganiseerd voor de opleiding informatica en toegepaste informatica. Naast de begeleiding die binnen de vakgroep wordt verstrekt, kunnen de studenten voor individuele begeleiding, advies en informatie eveneens terecht bij de centrale Dienst voor Studieadvies voor studieinformatie, studiemethode, studieplanning psychologisch onderzoek en groepsbegeleiding met betrekking tot vakoverschrijdende studiemethodes. De universitaire dienst voor geestelijke gezondheidszorg biedt individuele adviserende medisch-psychiatrische hulp en sociale of psychotherapeutische begeleiding. Door de oudstudentenbond en de dienst voor permanente vorming worden cursussen ingericht die studenten voorbereiden op de arbeidsmarkt. De commissie staat positief ten aanzien van de brugcursus wiskunde die ten behoeve van instromende studenten wordt georganiseerd al blijkt dit niet voldoende te zijn. Ook de studiebegeleiding tijdens de opleiding wordt positief beoordeeld, al meent de commissie dat er te weinig AAP-leden zijn om een goede begeleiding te verzorgen. Het ZAP en AAP is goed bereikbaar en de contacten tussen het academisch personeel en de studenten zijn in het algemeen goed. Initiatieven zoals het zelfstudiecentrum verdienen alle lof, maar de commissie heeft vastgesteld dat er weinig gebruik van wordt gemaakt door de informatica-studenten. Zij heeft sterk de indruk dat deze studenten een aparte groep vormen die een andere aanpak vereisen. Ze adviseert om de studiebegeleiding beter op de noden van de informatica-student af te stemmen via bijvoorbeeld elektronische begeleiding. Verder vernam de commissie dat het bijzonder begeleidingsprogramma deels wordt afgebouwd en zij betreurt dit ten zeerste. Het kan niet dat omwille van financiële redenen moet worden afgezien van dit type onderwijs dat duidelijk een nood in de markt vult. Dit is volgens de commissie onaanvaardbaar in een maatschappij waarin levenslang leren wordt gepropageerd.
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die de vakgroep ter beschikking heeft en ze heeft vastgesteld dat er te weinig ruimte is. Het betreft zowel een gebrek aan laboratoria en gespecialiseerde klaslokalen als burelen. Opnieuw komt dit neer op financiële middelen. De gebouwen waar de faculteit wetenschappen, en dus ook de vakgroep informatica en toegepaste informatica, in gehuisvest is, zijn ook weinig attractief.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
85
07/2002
De centrale bibliotheek beschikt over een zeer beperkt boeken- en tijdschriftenbestand. De commissie waardeert de inspanningen die worden geleverd om elektronische tijdschriftbestanden op te bouwen. Naast de centrale bibliotheek zijn er verder binnen de verschillende laboratoria eigen gespecialiseerde bibliotheken. De commissie heeft evenwel de indruk dat studenten zich slechts zeer beperkt op het aanbod lijken te baseren en weinig gebruik maken van de bibliotheek. De ICT-faciliteiten zijn in het algemeen beschouwd vrij goed. De commissie waardeert de inspanning van de studentenvereniging InfoGroep die helpt het ICT-park te onderhouden en die medestudenten begeleidt. De toegankelijkheid van de computerlokalen laat evenwel te wensen over. Naar het oordeel van de commissie zouden de studenten ook ’s avonds en in het weekend toegang moeten hebben tot deze infrastructuur zodat zij de mogelijkheid krijgen om hun projecten in groep uit te werken. Ten slotte wil de visitatiecommissie erop wijzen dat veel van de problemen die zich binnen de opleiding stellen rechtstreeks of onrechtstreeks het gevolg zijn van een gebrek aan financiële middelen. De opleiding wordt nochtans gedragen door goed en hardwerkende stafleden. De commissie acht het onaanvaardbaar dat in een opleiding die zo belangrijk is geworden voor de moderne economische activiteit, geld een struikelsteen blijft in het vinden van oplossingen. De commissie meent dat prioriteiten moeten worden gesteld en dit zowel door de academische als de politieke overheid.
7. De afgestudeerden De commissie acht het niveau van de afgestudeerden van de opleiding informatica en toegepaste informatica zeer goed. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken zijn positief over hun opleiding en hebben goede functies in het bedrijfsleven, maar ook in het wetenschappelijk onderzoek. Zij waarderen de conceptuele benadering in hun opleiding. Wel signaleren ze dat ze (sommige) projectmanagement- en communicatievaardigheden missen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni beperkt zijn en ze pleit er voor om deze te intensiveren. Zo meent de commissie dat de alumni meer zouden kunnen worden betrokken bij het geven van seminaries. Het brengen van de praktijk bij theoretische lessen kan naar het oordeel van de commissie de student helpen en motiveren. Verder kan de feedback van afgestudeerden over actuele elementen in het bedrijfsleven nuttig zijn voor de opleiding in functie van curriculumopbouw. Alumni kunnen ook goede onderwerpen aanbrengen voor stage en scripties. De commissie heeft, zoals reeds eerder vermeld, trouwens vastgesteld dat er een bereidheid bestaat bij de afgestudeerden om hun kennis en ervaring met de opleiding te delen. De opleiding zelf zou mogelijk als ‘tegenprestatie’ opfrissingscursussen voor haar afgestudeerden kunnen organiseren.
8. De staf De omvang van het personeelsbestand is naar het oordeel van de commissie erg krap. De grootte van de staf is met name (net) voldoende voor het vervullen van de opdrachten, maar laat quasi geen mogelijkheden vrij voor extra initiatieven. Het aantal AAP-leden is onvoldoende om de aanwezige taken in te vullen, zodat in vele gevallen een beroep wordt gedaan op BAP-leden. De commissie wijst
07/2002
86
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
er op dat indien de R&D-ondersteuning door bedrijven of de overheid zou verminderen dit een probleem zou kunnen vormen. Het AP heeft in alle geledingen een te hoge belasting. Voor de AAPleden leidt de te hoge onderwijslast er onder meer toe dat hun onderzoekstijd in het gedrang komt. De commissie is van oordeel dat een uitbreiding van het ZAP- en AAP-kader nodig is. Ondanks de reeds hoge belasting is het AP zeer toegewijd en streeft zij ernaar de kwaliteit en de uitstraling van de opleiding continu te verbeteren. De ouderdomsstructuur van het ZAP is redelijk verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie redelijk goed, en ook in absolute cijfers is het aandeel voldoende. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is zeer goed en de waaier aan specialisaties is, mede dankzij de samenwerking met de faculteit toegepaste wetenschappen, goed. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau. De aangeboden leergang is evenwel enkel gericht op jonge ZAP-ers. De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om de onderwijsprofessionalisering te verbreden naar alle AP-leden en hen sterk te stimuleren eraan deel te nemen. Daarbij meent ze dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moet worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie heeft sterk de indruk dat er bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen in de praktijk nog onvoldoende rekening wordt gehouden met didactische kwaliteiten. De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering vanuit de faculteit.
9. Internationalisering De commissie heeft vastgesteld dat – hoewel er mogelijkheden worden geboden – de deelname van studenten informatica aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studies beperkt is. De studenten lijken weinig interesse te vertonen om naar het buitenland te gaan studeren. De commissie hoopt dat de specifieke uitwisselingsakkoorden die voor informatica werden opgezet vanaf 2000-2001 hier verandering in zullen brengen en dat de studentenmobiliteit zal toenemen. De internationale contacten van ZAP en AAP zijn aanwezig en ze worden teruggekoppeld naar het onderwijs. Wel heeft de commissie vastgesteld dat, zoals de studentenmobiliteit, ook de stafmobiliteit gering is. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer AP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
87
07/2002
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.Zelfstudie De commissie heeft waardering voor het zelfstudierapport: het is een degelijk en informatief document. Wel meent ze dat het rapport zelf-kritischer had mogen zijn en wat dieper op bepaalde aspecten had mogen ingaan en wat minder vragen open had mogen laten. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van het zelfstudierapport.
10.2.Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie heeft de vakgroep informatica en toegepaste informatica de directe verantwoordelijkheid over het onderwijs in de studierichting informatica en toegepaste informatica en voor dienstonderwijs van informaticaopleidingsonderdelen in andere richtingen van de faculteit wetenschappen. Gezien deze directe verantwoordelijkheid waakt de vakgroep over de kwaliteit van het onderwijs en dit op het niveau van het curriculum, van het academisch personeel en van de organisatie van het onderwijs. Op het niveau van het curriculum staat de vakgroep in voor programma-aanpassingen naar aanleiding van reacties van AP-leden of studenten, de evolutie van de wetenschap en de technologie, de evolutie van de arbeidsmarkt, opportuniteiten voor onderwijsinnovatie en werving en benoeming van personeel. Het niveau van het AP betreft aspecten in verband met aanstellingen, benoemingen en bevorderingen. Op het niveau van de organisatie van het onderwijs zijn er in elke vakgroep twee onderwijscoördinatoren - één voor elke cyclus – aangeduid. Deze coördinatoren hebben als taak te waken over het jaarlijks verloop van het onderwijs, de essentiële incoherenties in het curriculum te detecteren en, op het vlak van onderwijsorganisatie op te treden als ombudspersoon tussen student, AP-er en administratie. Voor problemen waarvoor binnen de vakgroep of de faculteit geen aanvaardbare schikking wordt gevonden, kan de VUB-ombudspersoon worden ingeschakeld. Voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs ziet de centrale Commissie Kwaliteitszorg van de VUB erop toe dat het geboden onderwijs jaarlijks wordt geëvalueerd. De dienst Onderwijsprofessionalisering en evaluatie staat in voor de systematische evaluatie van het volledige onderwijsaanbod van de universiteit. Hoofddoel van de evaluatie is het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Als invalshoek werd geopteerd voor een ‘probleemsignalering’-aanpak bedoeld om opleidingsonderdelen (of aspecten ervan) aan te geven die door de studenten als minder goed worden ervaren. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat er op het vlak van de interne kwaliteitszorg een proces op gang is gekomen dat zijn eerste resultaten heeft afgeworpen. Dit proces dient evenwel verder te gaan en degelijk te worden aangepakt. Zo heeft de commissie geconstateerd dat het informele karakter van de - weliswaar goede - contacten tussen studenten en docenten/assistenten er blijkbaar heeft toe geleid dat de vakgroep te weinig formeel samenkomt en beslissingen neemt. Vele kleine aanpassingen aan het curriculum worden vrij vlot en informeel geregeld wat de snelheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid van de docenten ten goede komt, maar de formele procedures voor zwaardere curriculumherziening en -innovatie zijn onduidelijk. De besluitvorming binnen de vakgroep wordt ook erg beperkt door een reeks centrale regelingen van de universiteit. De vakgroep heeft goede ideeën, maar voelt zich beperkt door een aantal van deze regels. De visitatiecommissie pleit in dit opzicht voor een grotere autonomie van de vakgroep. Verder meent de commissie dat studenten
07/2002
88
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
onvoldoende betrokken zijn bij de formele besluitvorming binnen de vakgroep en de faculteit. Een aantal - oorspronkelijk kleine - problemen blijven daardoor aanslepen. De visitatiecommissie meent dat de studenten hun verantwoordelijkheid moeten opnemen in de overlegorganen en moeten bijdragen tot het proces en dat de opleiding dit moet institutionaliseren. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de studenten van de tweede kandidatuur moeite hebben om kleine klachten over te brengen naar de personen die voor een oplossing kunnen zorgen. De commissie suggereert om, naar analogie met de spreekbuisgroep eerste kandidatuur, ook voor de tweede kandidatuurstudenten een ‘spreekbuis’ op te richten. Verder meent de commissie dat de VUB-ombudsfunctie dichter bij de vakgroep dient te staan. De ombudspersoon dient een echte vertrouwenspersoon te zijn met verantwoordelijkheid voor het aanhoren van alle problemen die zich kunnen voordoen. Deze persoon dient een bemiddelende rol te vervullen en niet enkel een informerende of rigide rol zoals blijkbaar het geval is. Met betrekking tot de onderwijsevaluatie is de commissie van oordeel dat de huidige procedure eerder gericht is op docentevaluatie dan op onderwijsevaluatie. Ze is van oordeel dat programma’s, opleidingsonderdelen en docenten regelmatig dienen te worden geëvalueerd, liefst om het jaar. De enquêtes die worden gebruikt zijn een zeer belangrijke bron van informatie over de kwaliteit, maar de visitatiecommissie stelt zich vragen over de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de resultaten van die enquêtes. Resultaten dienen haars inziens gerapporteerd te worden aan de decaan, de vice-decaan, de voorzitter van de vakgroep, de persoon verantwoordelijk voor het personeelsbeleid en uiteraard de titularis. Voor wat betreft de organisatie van de onderwijsevaluatie meent de visitatiecommissie dat de keuze van het evaluatiemoment en het facultatieve karakter er voor zorgen dat er heel wat informatie verloren gaat. Doordat de evaluatie in het begin van het volgende academiejaar wordt georganiseerd en handelt over het voorgaande jaar, worden uitvallers en afgestudeerden niet betrokken. Het facultatieve karakter van de evaluaties zorgt dan weer voor een lage respons. De evaluatie zou naar het oordeel van de visitatiecommissie best onmiddellijk na de examens kunnen gebeuren door een persoon onafhankelijk van de vakgroep.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
89
07/2002
07/2002
90
Limburgs Universitair Centrum De opleiding Informatica/Kennistechnologie binnen de School voor Informatietechnologie (Kennistechnologie, Informatica, Wiskunde en ICT) van de Transnationale Universiteit Limburg
De voorbereiding van de visitatie door het LUC en de visitatie zelf vielen samen met een grondige herziening van het curriculum van de opleiding informatica-kennistechnologie, zowel naar inhoud als naar vorm, en met de oprichting van de transnationale Universiteit Limburg (tUL) en het operationeel maken van de School voor Informatietechnologie (Kennistechnologie, Informatica, Wiskunde en ICT) daarbinnen. De visitatiecommissie had tot taak om binnen deze hervorming, de kandidaatsopleiding die wordt georganiseerd op de Campus Diepenbeek te evalueren. In lijn met haar opdracht heeft de commissie de tweede cyclus dus niet geëvalueerd. In sommige gevallen is het evenwel noodzakelijk gebleken om bij de beoordeling de eerste cylcus in de context van de gehele opleiding te beschouwen. Om die reden worden op een aantal plaatsen in het rapport opmerkingen gegeven die nochtans eerder op het geheel van de opleiding slaan dan enkel op de eerste cyclus. Bij haar evaluatie heeft de commissie zowel in de zelfstudie als tijdens de gesprekken kennis genomen van de ervaringen met het verleden en het ‘oude’ curriculum. De commissie heeft in haar rapport evenwel vooral aandacht gegeven aan de huidige situatie en de toekomst. Ze achtte het niet opportuun problemen aan te halen die reeds binnen de opleiding zelf werden gedetecteerd en opgelost. Met betrekking tot de keuze van het LUC voor de integratie van haar programma met de Universiteit Maastricht, heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat dit geen gemakkelijk proces is. Ze wil alvast haar waardering uitdrukken voor de reeds afgelegde weg en haar steun toezeggen voor de nog af te leggen weg.
1. Onderwijsfilosofie De opleiding informatica-kennistechnologie wordt ingericht binnen de KIWI-school van de tUL. De eerste cyclus van de opleiding wordt zowel in Maastricht als in Diepenbeek georganiseerd.
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
91
07/2002
Centraal in de opleiding staat het snel groeiend geheel van wetenschappelijke methodes en theorieën in verband met informatie- en kennissystemen en informatie- en kennisverwerking. Door een wetenschappelijke benadering van de informatica moet, aldus de zelfstudie, aan de academische opleiding een robuustheid worden gegeven die de afgestudeerde moet helpen om ook op lange termijn zijn plaats op de arbeidsmarkt aan de spits van de technologische ontwikkelingen te kunnen handhaven. Een wetenschappelijke benadering van de informatica houdt in dat er een gezond evenwicht is tussen meer fundamentele aspecten en meer toepassingsgerichte aspecten. De nadruk bij de studie ligt niet op het louter gebruik van bestaande producten, maar wel op de eraan ten grondslag liggende kennis, methoden en technieken. Naast de academische benadering van de opleiding is er ook de benadering vanuit de arbeidsmarkt: de opleiding moet afgestemd zijn op de reële noden van de samenleving.
1.1. Doelstellingen en eindtermen In de zelfstudie wordt aangehaald dat vóór de samenwerking met de Universiteit Maastricht (UM) vorm kreeg, de hoofddoelstelling van de opleiding informatica was, het geven van een basisvorming in het vakgebied die de afgeleverde kandidaten informatica in staat stelde met succes de tweede cyclus van de opleiding te volgen aan een andere Vlaamse universiteit. Sinds 1992 kwam daar de twee cyclus kennistechnologie aan de UM als bijkomend alternatief bij. Sinds de implementering van het λ-model6 in 1996 kiest een groeiend aantal studenten voor de tweede cyclus kennistechnologie en/of multimedia en sinds de oprichting van de tUL kan, aldus de zelfstudie, worden verwacht dat het voor de meeste studenten vanzelfsprekend zal zijn de volledige opleiding aan de tUL te volgen. Hoewel het belangrijk blijft dat de eerste cyclus een basisvorming biedt die de studenten die dit wensen toelaat de tweede cyclus aan een andere universiteit voort te zetten, is de afstemming van de eerste cyclus hierop echter geen prioriteit meer. In de zelfstudie wordt verder aangehaald dat het des te meer een prioriteit is geworden om de doelstellingen met betrekking tot het geheel van de opleiding te realiseren, met name: het ernaar streven informatici af te leveren die in staat zijn, zowel zelfstandig als in teamverband, uit complexe problemen binnen diverse takken van de samenleving het informatica-aspect te distilleren en op systematische wijze gestructureerd op te lossen, gebruik makend van een wetenschappelijk gefundeerd arsenaal van kennis, methoden en technieken. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen van de opleiding helder en duidelijk zijn geformuleerd. Het is duidelijk dat de student centraal staat. De doelstellingen en eindtermen zijn, voor zo ver het een kandidaatsopleiding betreft, te typeren als universitair en omvatten alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Wel meent de commissie dat enkele elementen op het gebied van kennistechnologie zichtbaar moeten worden gemaakt in de doelstellingen- en eindtermenformulering. De commissie is verder van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen haalbaar zijn, al zij het met de nodige inspanning. Ten slotte meent de commissie dat de doelstellingen en eindtermen duidelijk naar de studenten zouden moeten worden gecommuniceerd, bijvoorbeeld door ze op te nemen in de studiegids.
6.
07/2002
In 1992 werd een concrete samenwerking gestart tussen het LUC en de UM met een pilootproject kennistechnologie. Aanvankelijk vormden de kandidaturen informatica aan het LUC de eerste cylus van de opleiding, terwijl de tweede cyclus werd aangeboden aan de UM. Toen bleek dat dit opzet niet werkte, werd overgeschakeld naar het zogenaamde l-model: Nederlandse en Vlaamse studenten volgen de eerste cyclus elk in hun eigen instelling.
92
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd goed. Wel meent de commissie dat de eindterm ‘een gezond-kritische attitude ten opzichte van het vakgebied verwerven’ als metadoelstelling nog niet voldoende of correct is vertaald in het curriculum. Het nieuwe opleidingsonderdeel ‘Humane aspecten van de informatica’ is een stap in de goede richting, maar de commissie meent wel dat hierin nog verder dient gegaan te worden.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de eerste cyclus van de opleiding die op de Campus Diepenbeek wordt georganiseerd omvat twee studiejaren en is sinds de oprichting van de tUL een volwaardig onderdeel van een vierjarige opleiding. Zoals reeds eerder vermeld, werd een nieuw curriculum uitgewerkt dat vanaf het academiejaar 2001-2002 sequentieel wordt ingevoerd. De opleiding van de eerste cyclus brengt vooral basiskennis en methoden aan. Tegelijk wordt de student ingeleid in de belangrijkste deelgebieden van informatica. In het vorige curriculum bestond het programma van de eerste kandidatuur uit een pakket informatica opleidingsonderdelen en een pakket toeleveringsonderwijs bestaande uit wiskundige opleidingsonderdelen en een opleidingsonderdeel natuurkunde. In de tweede kandidatuur werd naast het informaticaonderwijs een pakket toeleveringsonderwijs aangeboden bestaande uit wiskundige opleidingsonderdelen, een opleidingsonderdeel natuurkunde (digitale elektronica) en een opleidingsonderdeel economie. In het vernieuwde curriculum werden de opleidingsonderdelen natuurkunde als niet-essentieel uit het curriculum geschrapt. Een opleidingsonderdeel rond menselijke aspecten van de informatica, inclusief cognitieve psychologie, werd opgenomen. In de tweede kandidatuur wordt het opleidingsonderdeel algemene economie geschrapt, mede om een te overladen programma te voorkomen. Verder werd het toeleveringsonderwijs wiskunde gevoelig gereduceerd. De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in zeer gunstige zin geëvolueerd en biedt een programma dat een goede sequentiële opbouw en samenhang vertoont. Wel meent de commissie dat er enige ruimte voor eigen keuze zou moeten zijn bijvoorbeeld ter oriëntatie op andere disciplines of het latere vervolg van de opleiding. Het niveau van het gehele kandidatuurprogramma is naar het oordeel van de commissie goed. Globaal genomen is het programma inhoudelijk up-to-date, maar een aantal actuele aspecten, zoals internetprogrammeren, zou diepgaander aandacht mogen krijgen. Voor wat betreft het informatica gedeelte van het programma is de commissie van oordeel dat vooral een brede opzet wordt gevolgd. In dit opzicht heeft ze begrip voor de keuze van de opleiding om een ruim aanbod aan programmeertalen aan te bieden, maar meent ze dat – ondanks de reductie die reeds werd doorgevoerd – de diversiteit nog steeds aan de ruime kant is. Ze geeft in overweging de behandelde programmeertalen dieper uit te werken, mogelijk ten koste van de diversiteit. De commissie waardeert verder dat in het wiskunde-onderwijs nieuwe opleidingsonderdelen werden gecreëerd die inspelen op de noden van de informatici. Tevens heeft ze vastgesteld dat diverse opleidingsonderdelen die om historische redenen in het curriculum waren opgenomen, zoals natuurkunde, digitale elektronica en economie, haars inziens terecht uit het programma van de kandidaturen zijn verdwenen. Deze opleidingsonderdelen zouden volgens de commissie - in een gewijzigde vorm - mogelijks als keuzeopleidingsonderdelen kunnen terugkeren in een later deel van de opleiding. Voor economie zou
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
93
07/2002
de nadruk dan best op bedrijfseconomie worden gelegd. Ten slotte meent de commissie dat de vrijgekomen ruimte in de kandidaturen zou kunnen worden gebruikt om iets meer kennistechnologische elementen in het programma in te brengen, of nog belangrijker een algemeen niet-technisch opleidingsonderdeel van academisch niveau omtrent bedrijfskundige, maatschappelijke, juridische, ethische en marketing aspecten van de ICT. Verder is de commissie van oordeel dat human skills, zoals presentatietechnieken, schriftelijke vaardigheden, projectvaardigheden verder dienen te worden ontwikkeld. Ook taalonderwijs komt niet expliciet aan bod in het programma. De commissie beveelt aan om in de opleiding een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels, dé taal van het vakgebied. Ten slotte is er volgens de commissie sprake van onderzoeksgebonden onderwijs. Wel meent ze dat het onderzoek van de staf beter zichtbaar zou moeten worden gemaakt.
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt voor wat betreft de onderwijsvormen een onderscheid gemaakt tussen hoorcolleges, werkzittingen en practica. In de hoorcolleges wordt nieuwe leerstof aangebracht. De kennisverwerking gebeurt tijdens werkzittingen en practica in groepen van maximaal 24 studenten. Verder spelen projecten een belangrijke rol in het informaticaonderwijs en zijn er dus programmeerprojecten voorzien. Ten slotte wordt ook de computer ingeschakeld voor onderwijsondersteuning. Sinds de invoering van het nieuwe curriculum werd de onderwijsvorm evenwel aangepast. In de eerste kandidatuur wordt inmiddels gewerkt met een nieuw onderwijsmodel waarmee wordt getracht optimaal te motiveren tot de studie van de leerinhoud en zelfstudie met betrekking tot alle aspecten van de leerstof te bevorderen. Met het oog op het bereiken van deze doelen is het curriculum projectgeoriënteerd, in die zin dat opleidingsonderdelen waarvoor dit betekenisvol is bij voorkeur aan een project worden gekoppeld. Concreet wordt binnen het onderwijsmodel gewerkt met inleidende hoorcolleges, zelfstudie en responsiecolleges. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het nieuwe onderwijsmodel met inleidende hoorcolleges, begeleide zelfstudie en responsiecolleges nu reeds tot tevredenheid stemt bij ZAP-ers, AAP-ers en studenten: het bevordert de zelfwerkzaamheid, het legt de verantwoordelijkheid bij de studenten, het moedigt onderling overleg tussen de studenten aan en, ondanks het strikte dagprogramma vinden de studenten dat ze voldoende vrijheid hebben. De commissie wil sterk aanmoedigen dat deze ontwikkeling wordt voortgezet en ook – zoals gepland – spoedig in de tweede kandidatuur wordt ingevoerd. Het studiemateriaal is uitstekend: de kwaliteit is goed en het is met veel zorg opgesteld. Het kan volgens de commissie een voorbeeldfunctie vervullen.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ook het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie onder meer door het werken via opdrachten en begeleide zelfstudie zeer goed gestimuleerd. Wel constateert de commissie dat de studenten met wie ze heeft gesproken weinig onafhankelijk en kritisch lijken te zijn en ze pleit ervoor om structureel in het curriculum een opleidingsonderdeel in te lassen dat de ontwikkeling van deze vaardigheden stimuleert.
07/2002
94
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
Verder biedt het nieuwe programma, vooral door het opleidingsonderdeel ‘Humane aspecten van de informatica’, voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt door bijvoorbeeld nu en dan bedrijfsbezoeken en seminaries bij bedrijven te organiseren. De uitdrukkingsvaardigheden worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Onderzoeksvaardigheden krijgen via de projectwerking voldoende aandacht.
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. Ze combineren in het algemeen op een goede wijze kennis-, inzicht- en toepassingsvragen. Wel meent de commissie dat er te weinig contextuele vragen die het theoretisch inzicht koppelen aan praktische ICT-gerelateerde toepassingsproblemen voorkomen. Verder is het de commissie opgevallen dat enkele examens vrij beperkt zijn in verhouding tot de geboden leerinhoud. Ten slotte is het voor de commissie onduidelijk gebleven hoe de beoordeling van de (project)vakken precies tot stand komt, dit wil zeggen hoe deelresultaten bijdragen tot het eindresultaat. De examenprocedure lijkt in het algemeen beschouwd correct te worden toegepast. Met klachten over de examens kunnen de studenten terecht bij een ombudspersoon. Het is de commissie evenwel opgevallen dat de ombudspersoon niet erg zichtbaar is voor de studenten. De commissie beveelt aan de ombudsfunctie op nadrukkelijke en heldere wijze te omschrijven en dit bekend te maken aan de studenten.
3. Eindverhandeling en stage Niet van toepassing
4. De student en zijn/haar onderwijs7 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten informatica sinds ’92-’93 gestadig is toegenomen. Het percentage vrouwelijke generatiestudenten schommelt tussen de 10 en de 15%. Het aantal buitenlandse studenten was in de beginjaren vrij hoog doordat de Nederlandse studenten het onderwijs aan het LUC volgden, vanaf ’96-’97 ligt hun aantal vrij laag. De omvang van de instroom en het totaal aantal studenten is goed volgens de commissie.
7.
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
95
07/2002
Tabel 1: Totaal aantal studenten informatica LUC voor de periode ’92-’93 t.e.m. ’00-’01 gen.stud
1ste kand.
2de kand.
‘92-‘93
33
50
11
‘93-‘94
42
54
21
‘94-‘95
27
47
15
‘95-‘96
49
56
24
‘96-‘97
51
65
25
’97-‘98
89
111
51
’98-‘99
99
119
49
’99-‘00
93
125
59
’00-‘01
115
135
65
Academiejaar
4.2. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten informatica (’92-’93 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) gen.stud
1ste kand.
2de kand.
‘92-‘93
35,1
38,0
90,0
‘93-‘94
22,0
26,4
95,2
‘94-‘95
42,3
45,7
73,3
‘95-‘96
36,7
37,5
75,0
‘96-‘97
46,2
45,5
76,0
’97-‘98
34,3
36,0
78,8
’98-‘99
45,8
45,5
79,1
’99-‘00
44,0
36,5
56,9
Academiejaar
Over de periode ’92-’93 tot en met ’99-’00 slaagt gemiddeld ongeveer 38% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 39%. Voor de tweede kandidatuur bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 78%. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur als laag. Ze heeft vastgesteld dat de lage slaagcijfers ook een punt van zorg zijn voor de opleiding en dat reeds een grondige analyse werd uitgevoerd. Het ZAP en AAP doet ook een grote inspanning om de slaagcijfers te verhogen. De impact van het nieuwe curriculum op de slaagcijfers en de rendementen is nog onduidelijk. Het slaagcijfer in de tweede kandidatuur is gemiddeld genomen voldoende.
07/2002
96
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat 45% van de instromers het kandidaatsdiploma haalt. 71% van deze studenten behaalt het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van twee jaar, ongeveer 18% overschrijdt de studieduur met één jaar en ongeveer 11 met twee jaar. De gemiddelde studieduur voor de kandidaturen bedraagt volgens de informatie in de zelfstudie 2,4 jaar. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie heeft tot haar genoegen vastgesteld dat een ernstige inspanning werd gedaan om de studeerbaarheid van het programma en de reële studietijd te meten. Uit deze meting blijkt dat de feitelijke studietijd niet steeds strookt met de begrote studietijd. Zo wordt vastgesteld dat in de eerste kandidatuur bijvoorbeeld aan sommige opleidingsonderdelen beduidend meer tijd wordt besteed dan begroot en dat de gemiddelde studie-inspanning in het tweede trimester lager ligt dan de begrote. In de tweede kandidatuur ligt de gepresenteerde wekelijkse studietijd lager dan de begrote. De visitatiecommissie acht het positief dat met de resultaten terdege rekening werd gehouden bij de organisatie van de opleiding. De verhouding tussen het aantal contacturen en de zelfstudietijd acht de commissie zeer goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING Blijkens de informatie in de zelfstudie gebeurt de studievoorlichting en informatieverstrekking via verschillende kanalen, met name enerzijds via informatiebrochures en anderzijds via deelname aan studieinfobeurzen, de organisatie van infodagen en via contacten met leerkrachten uit het secundair onderwijs. Tijdens de infodagen wordt informatie verstrekt over onderwijs- en leeromgeving, doelstellingen en praktische organisatie van de eerste kandidatuur informatica. Studenten uit het derde en vierde jaar tonen de gerealiseerde projecten. Tevens wordt aandacht besteed aan beroepsperspectieven. Verder worden tijdens de paasvakantie de wetenschapsdagen georganiseerd voor leerlingen van het vijfde en zesde jaar van het secundair onderwijs. Tijdens deze dagen maken de deelnemers kennis met wetenschapsbeoefening en krijgen zij tevens de gelegenheid om het LUC te leren kennen. Vlak voor de start van het academiejaar worden introductiedagen georganiseerd. Deze hebben als doel de studenten kennis te laten maken met medestudenten, stafleden, ombudspersoon en onderwijskundigen, hen praktische inlichtingen over de organisatie en de infrastructuur van het LUC te geven en hen bewust te maken van de nood aan een efficiënte en effectieve studiestrategie. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. Wel heeft ze vastgesteld dat ondanks alle inspanningen die worden gedaan, er toch een verkeerd
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
97
07/2002
beeld van de opleiding informatica als wetenschappelijke discipline bestaat bij een deel van de instromers. De commissie is van oordeel dat de doelstellingen van de informaticaopleiding duidelijk dienen te worden gecommuniceerd aan de potentiële studenten zodat zij hun studies aanvatten met een correct beeld van de informatica. Ook het beter zichtbaar maken van het onderzoek van de staf en hieraan meer publiciteit geven, kan hierbij verhelderend werken. De voorlichting en advisering tijdens de studies lijkt de commissie in het algemeen goed. De studiegids is helder en goed bruikbaar.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Om eventuele tekortkomingen in de wiskundige voorkennis op te vangen, wordt in de maand september een lessenreeks wiskunde georganiseerd, waarvan de inhoud is gebaseerd op de leerplannen van het secundair onderwijs. Tijdens de studies wordt de begeleiding verzorgd door de stafleden. Sinds het academiejaar 2002-2001 fungeren 4 stafleden (‘peters’) als speciaal meldpunt voor de eerste kandidatuurstudenten. De studenten kunnen met alle opmerkingen over knelpunten in de studie, studiedruk, examens bij hen terecht. Voor de vakgebieden informatica en wiskunde zijn er praktijkassistenten aangesteld die de onderwijsteams ondersteunen bij het ontwerpen en realiseren van theoretisch lesmateriaal en toepassingen op die theorie. Ter ondersteuning van de ontwikkeling van het leermateriaal voor het nieuwe curriculum informatica werd tijdelijk een voltijdse onderwijsmedewerker aangenomen. Verder kunnen de studenten met alle problemen die een weerslag hebben op het studeren terecht bij facultaire onderwijskundigen. Deze begeleiding kan individueel of in groep gebeuren. Advies bij studiekeuzeproblematiek, studiestaking en heroriëntering behoort tot het takenpakket van de onderwijskundige dienst. De commissie heeft vastgesteld dat veel aandacht wordt besteed aan de studiebegeleiding. De drempel tussen studenten enerzijds en ZAP/AAP anderzijds is zeer laag en de student vindt een oor voor zijn/haar problemen. Het ‘petersysteem’ kan volgens de commissie nuttig zijn, maar het lijkt niet te functioneren en werd daarom afgeschaft.
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die de opleiding ter beschikking heeft. Naar haar oordeel beschikt de opleiding informatica over uitstekende faciliteiten op de campus Diepenbeek. Wel is de commissie van oordeel dat, wegens de invoering van het nieuwe onderwijsmodel, meer werkgroepruimten noodzakelijk zijn en zij hoopt dan ook dat de bouwplannen spoedig zullen worden geconcretiseerd. De centrale bibliotheek beschikt over een beperkt boeken- en tijdschriftenbestand. Een inhaalbeweging is wel op gang gekomen en de commissie pleit ervoor dat voldoende budget, met name voor leerboeken, zou worden voorzien. Verder meent ze dat studenten ook meer zouden moeten worden aangemoedigd om documentatie te raadplegen. De ICT-faciliteiten zijn in het algemeen beschouwd zeer goed. Wel is er een vrij eenzijdige Microsoftomgeving en de commissie meent dat voor de informaticabeoefening en -research een grotere variatie aan programmatuur en specifiek gespecialiseerde apparatuur noodzakelijk is. De commissie heeft vastgesteld dat een eerste aanzet in die richting is gegeven. Verder acht ze het positief dat, om
07/2002
98
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
de voorziening van andere ICT-faciliteiten te vergroten, afgeschreven computers aan de studenten ter beschikking worden gesteld in computereilanden.
7. De kandidaat-afgestudeerden De commissie acht het niveau van de afgestudeerde kandidaten van de opleiding informatica goed. Volgens de informatie in de zelfstudie die voortvloeit uit een enquête die onder de afgestudeerden werd gehouden, zijn zij tevreden over de opleiding die ze hebben genoten en vinden zij dat ze goed tot zeer goed voorbereid zijn op de tweede cyclus.
8. De staf De omvang van het personeelsbestand is naar het oordeel van de commissie vooral op het ZAPniveau erg beperkt in verhouding tot de omvangrijke taak. De inzet van het AP is zeer groot en hun werkdruk is hoog. Daarenboven vergt de invoering van het nieuwe curriculum en onderwijsmodel extra begeleiding van de studenten. De commissie is van oordeel dat een uitbreiding van het ZAP-kader nodig is. De ouderdomsstructuur van het ZAP is vrij goed verspreid over de verschillende leeftijdscategorieën. Het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf is volgens de commissie erg beperkt. Voor wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is er een vrij grote diepgang in de expertise van de staf, maar de waaier is vrij beperkt. Zeker voor de ontwikkelingen op lange termijn is het aantal onderzoeksspecialisaties beperkt, namelijk tot theoretische informatica én digitale media. In de uitbouw van de opleiding tot een volwaardige opleiding informaticakennistechnologie zou de diversiteit iets groter moeten zijn. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen die zowel gericht zijn naar het ZAP als naar het AAP. Er is een grote bereidheid om zich te bekwamen in de richting van het nieuwe onderwijsmodel met begeleide zelfstudie. Wel heeft de commissie de indruk dat het vooral jonge docenten en assistenten zijn die deze opleiding volgen. De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om alle APleden aan te moedigen om deel te nemen. Daarbij meent ze dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs moeten gewaardeerd worden en ze is dan ook verheugd vast te stellen dat er bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen rekening wordt gehouden met didactische kwaliteiten. De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering vanuit de KIWI-school.
9. Internationalisering De commissie staat positief ten aanzien van de mogelijkheid die aan de studenten wordt geboden om bij de overgang van het tweede naar het derde jaar een stage te volgen aan de Baylor University in Texas.
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
99
07/2002
De internationale contacten van ZAP en AAP op het vlak van onderzoek zijn goed, de terugkoppeling ervan naar het onderwijs is eerder beperkt. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer AP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.Zelfstudie De commissie heeft veel waardering voor het zelfstudierapport dat mooi en doordacht is geschreven en waarin op een heldere wijze de visie van de opleiding is weergegeven. Wel meent ze dat de analyse van de situatie minder sterk naar voor komt: de analytische elementen zijn sterk verspreid in het rapport en waar problemen worden gesignaleerd wordt niet altijd een oplossing gesuggereerd. Oplossingen en maatregelen zijn er wel zoals bleek uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel en studenten. Deze gesprekken waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van het zelfstudierapport.
10.2.Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie wordt de interne kwaliteitszorg toevertrouwd aan de faculteiten en de curriculumraden. De faculteiten programmeren en evalueren het onderwijs dat leidt tot de diploma’s die tot hun bevoegdheid behoren. De opleiding informatica maakt deel uit van de Faculteit Wetenschappen die, vanaf het academiejaar 2001-2002, in het kader van de tUL haar bevoegdheid afstaat aan de KIWI-school. Ondergeschikte organen van de faculteiten zijn de curriculumraden en de evaluatiecommissies. De curriculumraad adviseert de faculteit op het gebied van de onderwijsprogrammering en evalueert het programma. In de opleiding informatica is er verder voor elk studiejaar een evaluatiecommissie die instaat voor een trimesterieel onderzoek van de onderwijsverzorging en die tracht, in overleg met de betrokken personeelsleden, acute knelpunten in het onderwijs op te lossen. Om de vier jaar worden alle studieprogramma’s aan een grondige analyse onderworpen. Verder worden alle opleidingsonderdelen afgesloten met een evaluatie van het onderwijs. De verzamelde gegevens worden enerzijds in het kader van de interne kwaliteitszorg gebruikt en anderzijds als element in het persoonlijk onderwijsdossier van een staflid. De studenten vullen vragenlijsten in over de kwaliteit van het onderwijs en doen suggesties voor verbetering. De curriculumevaluatie leidt ook tot een evaluatie van het doceergedrag. De visitatiecommissie is van oordeel dat de interne kwaliteitszorg op een hoog niveau staat. De curriculumraad functioneert goed en ook de gehanteerde procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn zeer goed. De recent doorgevoerde onderwijsinnovatie past geheel in de onderwijskundige aanpak van het LUC, maar deze hervorming vraagt voldoende en structurele onderwijs-
07/2002
100
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
kundige ondersteuning. De kwaliteit ervan is momenteel reeds zeer goed, maar qua omvang is de ondersteuning te krap. De visitatiecommissie acht een uitbreiding wenselijk. De betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming binnen de opleiding is redelijk. De lunchvergaderingen zijn een uitstekend initiatief waarmee knelpunten op een informele manier kunnen worden gemeld en opgelost. De procedures voor de onderwijsevaluatie zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie zeer goed: reeds enkele jaren worden de studenten systematisch bevraagd over de kwaliteit van het onderwijs en van de onderwijsbegeleiding. Wel meent de commissie dat meer aandacht dient te worden gegeven aan de opvolging van de enquêtes door de voorzitter van de curriculumraad en de decaan en dat de nodige acties worden ondernomen.
LIMBURGS UNIVERSITAIR CENTRUM
101
07/2002
07/2002
102
Universiteit Gent De opleiding Informatica binnen de Faculteit Wetenschappen en de Faculteit Toegepaste Wetenschappen
1. Onderwijsfilosofie De opleiding informatica aan de RUG wordt omwille van haar multidisciplinair karakter door zowel de Faculteit Wetenschappen als de Faculteit Toegepaste Wetenschappen gedragen. Deze interfacultaire organisatie van de opleiding heeft volgens de zelfstudie tot doel zowel de fundamentele onderbouw van de opleiding te ondersteunen als de nodige toepassingsvaardigheden te ontwikkelen in een aantal belangrijke deeldomeinen zoals toepassingssoftware, programmatuurontwikkeling, communicatietechnologie, en numerieke en formele logica. Deze domeinen worden in de opleiding gegroepeerd in een beperkt aantal opties. Verder onderscheidt de opleiding zich van andere opleidingen binnen of buiten de universiteit doordat er een combinatie wordt aangeboden van een solide theoretische onderbouw, een voldoende doorgedreven specialistische kennis en een diepgaand inzicht in het hele vakgebied.
1.1. Doelstellingen en eindtermen Volgens de informatie in de zelfstudie streeft de opleiding tot licentiaat in de informatica ernaar studenten op te leiden tot academische informatici die aan de behoeften van de moderne informatiemaatschappij beantwoorden met een specialistische kennis, een belangrijke theoretische onderbouw en een diepgaand inzicht in het gehele vakgebied. De theoretische onderbouw moet de licentiaat in de informatica behoeden voor een te snelle kenniserosie, en hem/haar in staat stellen zich permanent bij te scholen in een wereld waar de kennis een halfwaardetijd heeft van slechts enkele jaren. Een voldoende brede kennis – binnen het domein van de informatica – moet een brede inzetbaarheid garanderen, en een voldoende dosis specialistische kennis moet de licentiaat in de informatica in staat stellen productief te functioneren. In de opleiding is de ontwikkeling van zelfwerkzaamheid en een open oog voor innovatie een basisdoel. Om voorbereid te zijn op de snelle wijzigingen in de informaticawereld worden vaardigheden ontwikkeld en creatieve attitudes gestimuleerd die de informaticus in staat moeten stellen zijn/haar kennis en kunde van vandaag zelfstandig aan te passen aan de informatietechnologie van morgen.
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
103
07/2002
De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen helder en duidelijk zijn geformuleerd. Wel meent ze dat de doelstellingen conceptueel nogal generiek zijn omschreven en dat sommige van de geformuleerde eindtermen, zoals bijvoorbeeld de doelstelling ten aanzien van het configureren en opstarten van courante besturingssystemen, achterhaald zijn. De doelstellingen en eindtermen zijn te typeren als universitair en omvatten alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Wel zou de doelstelling ‘attitude van een wetenschappelijk onderzoeker’ en deze met betrekking tot ‘communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement’ expliciet in de doelstellingenformulering moeten worden opgenomen. Ten slotte is de commissie van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen goed haalbaar zijn. Nochtans is de realisatie ervan in de structuur van meerdere ‘sterke vakgroepen’ niet eenvoudig en is een structuur aan te bevelen die het mogelijk maakt het belang van de opleiding centraal te stellen en het vakgebied op coherente wijze verder te ontwikkelen (zie 10). Via de website en de studiegids worden de studenten geïnformeerd over de doelstellingen en eindtermen en de commissie heeft de indruk dat zij vrij goed vertrouwd zijn met de doelen die in hun opleiding vooropgesteld worden.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd goed. De commissie heeft daarbij vastgesteld dat het programma rijker wordt ingevuld dan volgens de (nogal beperkte) doelstellingenformulering wordt gesteld.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma Het programma van de opleiding valt uiteen in twee cycli. De eerste cyclus, de kandidaturen, die een voor alle studenten gemeenschappelijk programma behelst, staat borg voor een stevige basis wiskunde en informatica. Naast de opleidingsonderdelen informatica zijn er in het programma diverse opleidingsonderdelen wiskunde opgenomen. In de eerste kandidatuur is verder een opleidingsonderdeel fysica geprogrammeerd en in de tweede kandidatuur een opleidingsonderdeel economie en een opleidingsonderdeel nijverheidsrecht. De tweede cyclus, de licenties, die eveneens twee studiejaren omvat, is opgebouwd uit een gemeenschappelijk kerncurriculum met vijf specifieke opties en een pakket keuzeopleidingsonderdelen. Het kerncurriculum brengt de basiskennis aan uit het domein van de informatica die nog niet aan bod kwam in de kandidaturen. De vijf opties of zwaartepunten bestaan uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen die gespreid worden over de eerste en de tweede licentie. Vanaf de eerste licentie kiezen de studenten één van de volgende opties: ‘Toepassingsgerichte informatica’, ‘Softwareontwikkeling’, ‘Informatica- en communicatietechnologie’, ‘Numerieke informatica’ en ‘Formele informatica’. De keuzeopleidingsonderdelen geven aan de student de mogelijkheid om een eigen stempel te drukken op de opleiding door keuzeopleidingsonderdelen te kiezen die hun opleiding verbreden dan wel verdiepen. Ten slotte dienen de studenten in het laatste jaar ook een scriptie te maken.
07/2002
104
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in gunstige zin geëvolueerd, maar is nog niet geheel losgekomen van haar ontstaansgeschiedenis. Er wordt een degelijk, traditioneel goed uitgewerkt programma aangeboden dat in het algemeen evenwichtig is qua opbouw en een goede samenhang vertoont. Wel meent de commissie dat de structuur van de opleiding met weinig of geen keuzeopleidingsonderdelen weinig mogelijkheden biedt om snel in te spelen op recente ontwikkelingen. De opties die binnen de opleiding worden aangeboden, bieden hiervoor geen flexibele oplossing. Het niveau van het gehele programma is naar het oordeel van de commissie zeer goed. Ze waardeert de verbreding die, naast het informaticaonderwijs, in de kandidaturen wordt aangeboden via de opleidingsonderdelen wiskunde, fysica, economie en nijverheidsrecht. Wel heeft ze twijfels over de inhoudelijke afstemming van een aantal van deze opleidingsonderdelen, met name de wiskunde, de fysica en de economie, op de noden van de informatici. Met betrekking tot de opleidingsonderdelen wiskunde heeft ze daarbij tevens de indruk dat deze wellicht te veel gewicht krijgen in het selectieproces in het eerste jaar. Voor wat betreft fysica en economie stelt de commissie zich ook vragen over de plaats van deze opleidingsonderdelen in het programma. Ze is van oordeel dat enige actualisering nodig is en pleit er sterk voor dat de informatici hun noden in verband met de opleidingsonderdelen wiskunde-fysica-economie duidelijk zouden formuleren om vervolgens, samen met de specialisten van deze opleidingsonderdelen, een programma uit te werken dat beantwoordt aan deze behoeften. De commissie zelf vindt voor de opleidingsonderdelen fysica en economie alleszins dat deze – in een gewijzigde vorm – best worden verplaatst naar een later deel van de opleiding. De commissie vraagt zich zelfs af of natuurkunde echt nodig is in de opleiding. Voor economie zou de nadruk best op bedrijfseconomie worden gelegd. De vrijgekomen ruimte in de kandidaturen kan worden ingevuld door een opleidingsonderdeel waarin de student kennis maakt met de verschillende invalshoeken van de informatica. Voor wat betreft het informaticaonderwijs heeft de commissie waardering voor het spectrum aan opleidingsonderdelen dat wordt aangeboden, maar ze acht een meer toepassingsgerichte benadering gewenst. Studenten wensen met name vlugger te begrijpen wat de toepassingen zijn in de informatica van de theoretische concepten die in de lessen worden aangereikt. Ten slotte zouden overlappingen in de opeenvolgende opleidingsonderdelen computerarchitectuur moeten worden weggewerkt. Verder heeft de commissie vastgesteld dat, hoewel reeds een aanzet is gegeven, communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement nog onvoldoende tot hun recht komen in het programma. De commissie acht het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan de inbedding en integratie van deze vaardigheden in het geheel van het programma, en dit zowel in cursussen als in practica. In dit opzicht geeft ze in overweging om het keuzeopleidingsonderdeel methodiek dat nu door sommige studenten wordt gevolgd en gewaardeerd, te veralgemenen. Wel waardeert ze de aandacht voor het gebruik van Engels, de vaktaal van de informatica, in het onderwijs: er worden keuzeopleidingsonderdelen in het Engels gedoceerd, er wordt gebruik gemaakt van Engelstalig studiemateriaal, en er worden Engelstalige gastcolleges ingericht. Niettemin meent de commissie dat grotere inspanningen in die richting zouden moeten worden geleverd en ze beveelt aan om in de opleiding, zowel in de kandidaturen als de licenties, een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels, dé taal van het vakgebied, en eventueel ook van het Frans. Ten slotte is er volgens de commissie sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek in goede mate worden teruggekoppeld naar het onderwijs.
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
105
07/2002
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie zijn de meest gebruikte werkvormen hoorcolleges, oefeningenzittingen, practica en projecten. In een hoorcollege wordt meestal ex cathedra onderwijs verzorgd, tijdens de oefeningenzittingen lossen de studenten onder begeleiding oefeningen op, in de practica voeren de studenten individueel of in groep experimenten uit en wanneer het niet haalbaar is om een niet-triviale opdracht te vervullen in het bestek van een contactsessie, worden de studenten geacht de opdracht zelfstandig uit te voeren. In veel gevallen betreft het dan programmeeropdrachten. Waar zinvol wordt ook de computer ingeschakeld in het onderwijs. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als vrij traditioneel en adequaat gegeven de doelstellingen. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt. Verder acht de commissie het positief dat op kleine schaal wordt geëxperimenteerd met andere werkvormen zoals projectgeoriënteerd onderwijs. Ook de experimenten met e-learning worden door haar ten zeerste gewaardeerd en aangemoedigd. Het is een mooi systeem van elektronische instructie van de studenten dat als voorbeeld kan dienen voor de gehele universiteit. De projecten worden in het algemeen positief beoordeeld door de commissie. Wel heeft ze vastgesteld dat de projecten in het algemeen zwaar worden ervaren door de studenten: er zijn veel kleine projecten en opdrachten, de projecten zijn sterk geconcentreerd in bepaalde periodes en de begrote en de reële studietijd stemmen niet altijd overeen. De visitatiecommissie beveelt aan deze situatie te verbeteren en de nodige inspanningen te doen om dit organisatorisch zo in te richten dat de werklast voor de studenten beter verspreid wordt. Daarbij zou de commissie ook vakoverschrijdende projecten willen aanmoedigen en acht ze het verder aanbevelenswaardig om meer mogelijkheden voor teamwork te creëren. Het studiemateriaal is goed verzorgd en degelijk.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende tot goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie voldoende gestimuleerd, al is er in het cursusaanbod zelf weinig ruimte voor voortdurende actualisering. Verder biedt het programma voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt door de toepassingscontext meer toe te lichten in de theoretische opleidingsonderdelen. In dit opzicht zou de opleiding ook meer gebruik kunnen maken van de ervaringen van haar alumni die trouwens zeer bereid zijn korte seminaries en dergelijke te verzorgen. Het onafhankelijk en kritisch denken wordt op zich goed aangebracht. Wel meent de commissie dat er door de sterk schoolse opbouw van het programma weinig ruimte voor initiatief van de student is. De studenten zijn mondig en zelfstandig. De uitdrukkingsvaardigheden worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Hetzelfde geldt voor project- en managementvaardigheden. De commissie heeft reeds eerder in dit rapport meer aandacht gevraagd voor de inbedding en integratie van dergelijke vaardigheden in het geheel van het programma (zie 2.1). Onderzoeksvaardigheden krijgen goede aandacht. De cursussen geven evenwel weinig aandacht aan toepassingen, reflectie, opzoekwerk en dergelijke waardoor de student er niet steeds in slaagt de relevantie van de theoretische cursus te begrijpen en de theoretische modellen later toe te passen in eigen nieuw onderzoek.
07/2002
106
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. Een aantal van de examens combineren kennis-, inzicht- en toepassingsvragen. De examenprocedure lijkt correct te worden toegepast. Met betrekking tot de organisatie van de examens in de licenties heeft de commissie vastgesteld dat dit bij de studenten tot verwarring leidt. Studenten moeten soms op verschillende plaatsen de gecodeerde planning controleren, waardoor regelmatig een aantal vergissingen en mistoestanden ontstaan zijn. De commissie beveelt aan dit door de studenten ervaren probleem snel op te lossen .
3. Scriptie en stage 3.1. Scriptie De scriptie is volgens de informatie in de zelfstudie een zeer belangrijk opleidingsonderdeel in de opleiding dat de student de gelegenheid moet geven om aan te tonen dat hij/zij op zelfstandige wijze een belangrijke opdracht tot een goed einde kan brengen, gebruik makend van de tijdens de opleiding verworven kennis en vaardigheden. De scriptie vertegenwoordigt 20 studiepunten op een totaal van 60 in de tweede licentie. Een scriptie sluit meestal aan bij lopende onderzoeksprojecten of wordt gekozen uit suggesties vanuit de industrie die aansluiten op de onderzoeksdomeinen in de vakgroepen. De meeste onderwerpen voor de scriptie worden aangebracht door de promotoren, maar de studenten kunnen ook zelf onderwerpen voorstellen. De begeleiding van de scriptie gebeurt door een promotor of één of meerdere thesisbegeleiders die de nodige ervaring hebben in verband met het betreffende onderwerp en waarbij één begeleider de hoofdverantwoordelijkheid heeft. De resultaten van de scriptie worden neergelegd in een tekst en worden door de student tevens mondeling en openbaar gepresenteerd met aansluitende discussie. De beoordeling van de scriptie gebeurt door een jury bestaande uit minimum drie leden waaronder de promotor en twee commissarissen, waarvan er ten minste één tot een andere onderzoeksgroep dan deze van de promotor behoort. Op basis van de steekproef van scripties die de commissie heeft bestudeerd acht zij het niveau ervan goed. Ze heeft waardering voor de zorg die eraan besteed wordt. Wel beveelt de commissie aan ook bij scripties die het resultaat zijn van omvangrijke literatuur- of implementatiestudies te (blijven) zorgen voor een goede wetenschappelijke invalshoek. De begeleiding van de scriptie lijkt in het algemeen goed te zijn. De beoordeling van de scripties gebeurt volgens de commissie adequaat en weerspiegelt de verschillen in kwaliteit.
3.2. Stage Recent werden de mogelijkheden gecreëerd om stages in te passen in het curriculum via de keuzeopleidingsonderdelen. De stage moet praktijk- en/of ervaringsgericht zijn en een voldoende hoog technisch-wetenschappelijk niveau hebben. De minimumduur van de stage is vier weken, waarvoor een studiebelasting van 3 studiepunten wordt aangerekend. De student dient een stage te kiezen uit een lijst die is goedgekeurd door de Commissie Stages. Daarnaast kunnen de studenten ook zelf, via eigen contacten met de industrie, een onderwerp voorstellen. Onder leiding van een
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
107
07/2002
stagepromotor van de Faculteit Toegepaste Wetenschappen en een stagebegeleider binnen het bedrijf voltooit de student de stage tijdens de zomervakantie. De stage wordt afgerond met een schriftelijk verslag dat vóór 15 oktober van het academiejaar volgend op de stage moet worden ingediend. Voor de beoordeling van de stage vult de stagebegeleider van het bedrijf een voorgeschreven evaluatieformulier in dat aan de stagepromotor wordt bezorgd. De stagepromotor stelt een beknopt beoordelingsverslag op en de uiteindelijke quotering gebeurt in samenspraak met alle stagepromotoren. De visitatiecommissie stelt vast dat de opleiding inspanningen doet om een stage aan te bieden, maar dat deze weinig succesvol zijn. In de zelfstudie wordt aangegeven dat er binnen de opleiding informatica tot heden slechts één student de keuze voor een stage heeft gemaakt. Volgens de commissie is, binnen de huidige structuur van de opleiding, een stage als verplicht onderdeel moeilijk inpasbaar. Ze acht het wel positief dat de stage als keuzemogelijkheid bestaat voor studenten die dit wel kunnen of willen inpassen in hun programma.
4. De student en zijn/haar onderwijs8 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten informatica RUG voor de periode ’89-’90 t.e.m. ’00-’01 Academiejr.
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
‘89-‘90
50
62
33
16
13
‘90-‘91
34
51
33
14
11
‘91-‘92
64
88
17
14
12
‘92-‘93 ‘93-‘94
70 90
111 133
43 38
4 39
7 4
‘94-‘95
84
138
44
41
36
‘95-‘96
107
153
59
44
32
‘96-‘97 ’97-‘98
102 124
153 177
64 57
62 82
41 56
’98-‘99
155
220
77
64
62
’99-‘00 ’00-‘01
137 155
205 238
92 86
68 86
53 65
Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten informatica te Gent gedurende de jaren gestadig is toegenomen. Volgens de informatie in de zelfstudie zijn de oorzaken van deze stijging de groeiende nood aan academische informatici in de informatiemaatschappij en de aantrekkingskracht van de opleiding bij de studenten. Het aandeel vrouwelijke generatiestudenten ligt over de periode 91-01 tussen 4 en 18%. Het aantal buitenlandse studenten varieert tussen 1% en 3% voor de laatste 10 academiejaren. De omvang van de instroom te Gent en het totaal aantal studenten is goed volgens de commissie. 8.
07/2002
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
108
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
4.2. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten informatica (’89-’90 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Academiejr.
gen.stud
1ste kand.
2de kand.
1ste lic.
2de lic.
’89-’90
26,0
32,3
42,4
68,8
92,3
’90-’91
20,0
34,0
75,8
100,0
100,0
’91-’92
36,1
41,7
47,1
92,9
100,0
’92-’93
21,7
30,9
90,7
100,0
100,0
’93-’94
27,6
31,8
86,8
87,2
50,0
’94-’95
29,5
39,5
81,8
75,0
88,9
’95-’96
35,2
35,3
79,7
83,7
78,1
’96-‘97
31,3
36,1
93,8
86,7
90,2
’97-‘98
37,8
39,1
84,2
77,8
94,6
’98-‘99
35,3
39,0
85,3
84,4
96,8
’99-‘00
34,8
37,9
86,9
91,2
90,6
Over de periode ’89-’90 tot en met ’99-’00 slaagt aan de RUG gemiddeld ongeveer 30% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 36%. In de daaropvolgende studiejaren bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 78% in de tweede kandidatuur, 86% in de eerste licentie en 89% in de tweede licentie. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur als laag. Het eerste semester van de eerste kandidatuur blijkt sterk selecterend, al blijven veel studenten die het niet halen nog wel vaak de rest van het jaar ‘hangen’. De commissie acht het gewenst dat binnen de opleiding een grondige analyse wordt gedaan van de slaagcijfers en de redenen van studieuitval. De commissie erkent de problematiek van de lage slaagpercentages, maar ook zij heeft geen pasklare oplossingen. Ze vraagt zich af of het programma - uiteraard zonder het niveau te verlagen - misschien beter kan worden aangepast aan het profiel, de wensen, de noden en de omgeving van de student van vandaag, een student die nogal verschilt van de student van 10 jaar geleden. Op die manier wordt er mogelijk nog meer motivatie en enthousiasme voor de studie bij studenten gecreëerd. Ook hier zouden de alumni kunnen worden ingeschakeld. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn over het geheel genomen goed te noemen.
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat gemiddeld 35% van de beginnende informaticastudenten het einddiploma van licentiaat in de informatica behaalt. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld ongeveer 62% het diploma in de nominaal voorgeschreven studieduur van vier jaar, ongeveer 24% overschrijdt de studieduur met één jaar en een kleine 15% met twee of meer jaren. Volgens de informatie in de zelfstudie bedraagt de gemiddelde studieduur van de gehele opleiding 4,6 jaar. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
109
07/2002
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie heeft de indruk dat, met uitzondering van de projecten, in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Wel heeft ze vastgesteld dat binnen de opleiding geen gegevens voorhanden zijn over de overeenstemming tussen de feitelijk bestede en de begrote studietijd verkregen aan de hand van studietijdmetingen. De verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd lijkt de commissie in het algemeen vrij goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting aan abituriënten wordt centraal georganiseerd door het Adviescentrum voor studenten in samenwerking met de faculteiten. De voorlichting gebeurt enerzijds via algemene en specifieke informatiebrochures en anderzijds via deelname aan algemene activiteiten, zoals studieinfobeurzen, en op jaarlijkse infodagen waar het academisch personeel informatie geeft over de opleiding. Vanuit de opleiding wordt in september een informatie- en voorbereidingsweek georganiseerd voor studenten die in het academiejaar de eerste kandidatuur wensen te volgen. Op facultair niveau wordt op de eerste dag van het academiejaar voor de nieuwe studenten van de eerste kandidatuur door de Faculteit Wetenschappen in samenwerking met de studentenkring WINA een voorlichtingsdag georganiseerd. Tijdens de studies wordt aan het einde van de tweede kandidatuur een voorlichtingsnamiddag georganiseerd waar de krachtlijnen van de verschillende opties die in de licenties kunnen worden gevolgd, worden uiteengezet. Ook via het web wordt allerlei informatie verstrekt. Na het beëindigen van de basisopleiding staat het Adviescentrum voor studenten ter beschikking voor informatie en advies omtrent voortgezette studies in binnen- en buitenland en alle facetten van het intreden op de arbeidsmarkt. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. Wel heeft ze vastgesteld dat ondanks alle inspanningen die worden gedaan, er toch nog verkeerde verwachtingen over de opleiding als wetenschappelijke discipline bestaan bij een deel van de instromers. De voorlichting en advisering tijdens de studies lijkt de commissie goed. De studiegids is attractief en goed bruikbaar. De gids geeft een beknopt overzicht van de opleiding, het profiel en de opleidingsonderdelen.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING In de kandidaturen wordt getracht via begeleiding door het academische personeel de zelfwerkzaamheid van de student te stimuleren en hem/haar constant feedback te bieden. Verder wordt ernaar gestreefd dat de eerste cyclusstudenten spontaan een beroep doen op begeleiders en de Faculteit Wetenschappen hanteert daarom een opendeurpolitiek: studenten kunnen op afspraak of vóór of na de les terecht bij lesgever of assistent. Meer en meer maken de studenten ook gebruik van e-mail. In alle faculteiten werd de functie van onderwijsdirecteur gecreëerd onder meer om
07/2002
110
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
onderwijsproblemen van de studenten te ondervangen. In de tweede cyclus zijn er verder weinig structurele voorzieningen om de studenten individueel te begeleiden in geval van studiemoeilijkheden. Met klachten over onderwijs en examens kunnen de studenten zich wenden tot de facultaire ombudspersonen die optreden als bemiddelaars bij geschillen. Daarnaast is er tevens een institutionele ombudspersoon waarop door de studenten een beroep kan worden gedaan. Ten slotte kunnen de studenten voor studiebegeleiding ook terecht bij het Adviescentrum voor studenten. De studiebegeleiding tijdens de opleiding is volgens de commissie redelijk goed. Het ZAP en AAP is goed bereikbaar en de contacten tussen het academisch personeel en de studenten zijn in het algemeen goed. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de integratie van de student informatica in de eerste licentie binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen wat moeizaam verloopt. De commissie acht dit een punt van aandacht voor de Faculteit en ze raadt aan om ook op administratief-organisatorisch vlak een en ander te verbeteren (zie o.a. 2.4.).
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die de opleiding informatica ter beschikking heeft. In de eerste cyclus wordt voor de meeste lessen in principe gebruik gemaakt van de faciliteiten op de campus De Sterre, in de tweede cyclus van deze in de J. Plateaustraat in het centrum. De commissie is van oordeel dat de opleiding informatica kan beschikken over goede infrastructuur en faciliteiten. De onderwijsruimten zijn goed uitgerust en computerklassen zijn voldoende voorhanden en functioneel ingericht. De toegankelijkheid van de computerlokalen laat evenwel te wensen over. Naar het oordeel van de commissie zouden de studenten ook ’s avonds na 19u en in het weekend toegang moeten hebben tot deze infrastructuur zodat zij de mogelijkheid krijgen om hun projecten in groep uit te werken. Verder meent de commissie dat er ook weinig specifieke werkgroepruimten zijn voor projectwerk met 6 à 8 studenten. Met betrekking tot de bibliotheek dient volgens de commissie nog een hele weg afgelegd te worden: de bibliotheken zijn verspreid over de diverse vakgroepen en weinig uitnodigend voor de studenten. De visitatiecommissie beveelt aan een speciale (sectie van de) bibliotheek voor studenten in te richten met onderwijsmateriaal en naslagwerken die betrekking hebben op hun vakken. Tot haar genoegen heeft de commissie vernomen dat er plannen bestaan in die richting en zij hoopt dat deze spoedig concreet vorm zullen krijgen.
7. De afgestudeerden De commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden van de opleiding informatica zeer goed is. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn ook allen tevreden over de opleiding die ze hebben genoten. Zij zijn van oordeel dat ze een evenwichtige en brede opleiding met een degelijke theoretische onderbouw hebben gekregen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni nogal beperkt zijn en ze pleit er voor om het alumnibeleid te intensiveren. Zo meent de commissie dat de alumni meer zouden kunnen worden betrokken bij het geven van seminaries. Het
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
111
07/2002
brengen van de praktijk bij theoretische lessen kan naar het oordeel van de commissie de student helpen en motiveren. Verder kan de feedback van afgestudeerden over actuele elementen in het bedrijfsleven nuttig zijn voor de opleiding in functie van curriculumopbouw. Alumni kunnen ook goede onderwerpen aanbrengen voor stage en scripties. De commissie heeft, zoals reeds eerder vermeld, trouwens vastgesteld dat er een bereidheid bestaat bij de afgestudeerden om hun kennis en ervaring met de opleiding te delen. De opleiding zelf zou mogelijk als ‘tegenprestatie’ opfrissingscursussen voor haar afgestudeerden kunnen organiseren.
8. De staf De personeelsomkadering lijkt naar het oordeel van de commissie voldoende om het programma goed te verzorgen. Ook de verhouding ZAP/AAP lijkt in het algemeen goed te zijn. In een aantal vakgroepen is de AAP-omkadering eerder beperkt, maar dit wordt gecompenseerd door een groot aantal OAP-leden. De AAP/OAP-leden zijn in het algemeen tevreden over de reële verhouding onderwijs/onderzoek binnen hun opdracht. Verder heeft de commissie met waardering vastgesteld dat er een grote inzet is van het AP. De ouderdomsstructuur van het ZAP vertoont een ‘wat oudere kern’, maar er is een inspanning merkbaar om jongere ZAP-leden in het kader op te nemen. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie voldoende, al blijft hun aandeel in absolute cijfers laag. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is zeer goed en de waaier aan specialisaties is voldoende breed. Door de organisatie in vakgroepen en onderzoeksgroepen is er echter relatief weinig wisselwerking tussen de verschillende specialisaties die een vakgroep overstijgen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau. Een aantal ZAP-leden van de opleiding informatica hebben de aangeboden docententraining gevolgd en zijn er enthousiast over. De training is evenwel enkel gericht op docenten en doctorassistenten. De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om de onderwijsprofessionalisering te verbreden naar alle AP-leden en hen sterk te stimuleren eraan deel te nemen. Tevens meent ze dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moeten worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie acht het dan ook positief dat er naar wordt gestreefd om bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen meer en meer ook rekening te houden met didactische kwaliteiten. De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering vanuit de faculteit.
9. Internationalisering De commissie heeft vastgesteld dat de deelname van studenten informatica aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studie zeer beperkt is. Er wordt geen actief beleid ten aanzien van studentenmobiliteit gevoerd, het aanbod is vrij pover en de studenten hebben weinig interesse. De commissie vindt het wenselijk dat de opleiding meer inspanningen zou leveren op dit vlak, meer
07/2002
112
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
promotie zou maken en de studenten meer zou stimuleren tot deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s. De voorwaarden dienen te worden vereenvoudigd en er dient flexibiliteit en ruimte te worden gecreëerd om dit voor de studenten reëel mogelijk te maken tijdens hun studie. De internationale contacten van ZAP en AAP zijn goed en ze worden ook teruggekoppeld naar het onderwijs. Wel heeft de commissie vastgesteld dat, zoals de studentenmobiliteit, ook de ZAPmobiliteit vrij gering is. Het AAP daarentegen maakt wel gebruik van de mogelijkheden die worden geboden om naar het buitenland te gaan. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer ZAP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.Zelfstudie De commissie heeft veel waardering voor het zelfstudierapport, dat zeer goed is qua inhoud en vorm. Het rapport is een kritisch en informatief document, al is de beschrijving van de feitelijke situatie binnen de opleiding vrij beperkt. De commissie waardeert de ruimte die aan de studenten is gegeven om hun eigen mening te formuleren. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van het zelfstudierapport. De discussies waren zeer open en problemen werden niet uit de weg gegaan.
10.2.Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie is, binnen de Faculteit Wetenschappen en de Faculteit Toegepaste Wetenschappen, de Interfacultaire Opleidingscommissie Informatica (IFOCI) verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs in de opleiding informatica. De IFOCI staat in voor het bepalen van de doelstellingen, de vormgeving en de praktische uitwerking van de inhoud van het onderwijs, het verloop en de begeleiding van de onderwijsleerprocessen en draagt de verantwoordelijkheid voor de resultaten ervan. Haar taak omvat tevens de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. De opleidingscommissie heeft een adviserende bevoegdheid ten aanzien van beide faculteiten. De functie en taken van de opleidingscommissie worden logistiek en materieel ondersteund en begeleid door de Kwaliteitscel Onderwijs van de Faculteit Wetenschappen en de Kwaliteitscel Onderwijs van de Faculteit Toegepaste Wetenschappen. De Kwaliteitscellen Onderwijs fungeren verder ook als inspirator voor onderwijsvernieuwingen en als kritische reflector over de bestaande onderwijsorganisatie. De vakgroepen staan op hun beurt in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs op het niveau van de opleidingsonderdelen.
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
113
07/2002
Voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs worden jaarlijks enquêtes afgenomen onder de studenten. De evaluatie gebeurt per lesgever-vak-combinatie en is bedoeld om het onderwijsgebeuren te optimaliseren. De evaluatie is gericht op het leveren van concrete feedback en indicaties naar de lesgevers toe teneinde hen in staat te stellen om gerichte aanpassingen aan te brengen in het onderwijs. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsgonderdelen van een opleiding, alsook van alle vakken van een lesgever. Elke lesgever moet minstens om de drie jaar geëvalueerd worden. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Interfacultaire Opleidingscommissie Informatica op zich voldoende functioneert. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn goed geregeld, maar zwaar en niet bepaald door een eigen gremium voor de informatica. In dit opzicht heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat momenteel verschillende vakgroepen, direct of indirect, het beleid van de opleiding sterk beïnvloeden. De verantwoordelijkheid voor de opleiding berust bij de opleidingscommissie die onder andere bestaat uit personen afkomstig uit de verschillende vakgroepen elk met hun eigen belangen. De commissie is van mening dat dit niet optimaal is. Ze is van oordeel dat niet het belang van de vakgroepen, maar wel het belang van de opleiding centraal moet worden gesteld en dat daarop de organisatie dient te worden aangepast. Mogelijk zou een herziening van de vakgroepstructuur kunnen worden overwogen en zou een vakgroep informatica – computerwetenschappen kunnen worden opgericht. Hiermee wordt een meer integrerende benadering verkregen. Verder meent de commissie dat ook initiatieven zouden moeten worden genomen naar de academische overheid toe om de besluitvorming te vereenvoudigen. Inspelen op de evolutie van de informatica, zowel op het niveau van de inhoud van opleidingsonderdelen, het personeel als de infrastructuur, moet naar het oordeel van de visitatiecommissie op een soepele wijze kunnen gebeuren en dit door de personen die rechtstreeks bij de opleiding betrokken zijn. Verder meent de commissie dat studenten zowel formeel, via hun vertegenwoordigers, als informeel goed betrokken worden bij de besluitvorming. De studentenvertegenwoordigers voelen zich gehoord en vinden dat ze inbreng hebben waarmee ook rekening wordt gehouden. Toch lijkt het de commissie dat de studenten een aantal evidente en nuttige verbeteringen niet gerealiseerd krijgen op relatief korte termijn. De procedures voor de onderwijsevaluatie zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie goed. Wel meent ze dat het tijdstip waarop de evaluatie wordt georganiseerd, het facultatieve karakter en de - volgens de opleiding onterechte - vrees van de studenten voor anonimiteit er voor zorgen dat er heel wat informatie verloren gaat. Ook meent de commissie dat de resultaten en effecten van dergelijke evaluaties beter bekendgemaakt kunnen worden aan de studenten.
07/2002
114
UNIVERSITEIT GENT INFORMATICA
Universiteit Gent De opleiding Burgerlijk ingenieur in de Computerwetenschappen binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen
1. Onderwijsfilosofie De opleiding tot burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen is een academische opleiding van drie jaar die aan de RUG kan worden gevolgd als een van de mogelijke specialisatierichtingen na het behalen van het diploma kandidaat burgerlijk ingenieur. De opleiding is ontwerpgericht en is gebaseerd op fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Deze basis is tevens onontbeerlijk voor het realiseren van een voldoende competentie in wetenschappelijk onderzoek. Hierdoor onderscheidt de opleiding zich van de meer praktische vorming tot industrieel ingenieur die aan de Vlaamse hogescholen wordt aangeboden en die afgestudeerden wenst te vormen die in staat zijn om technisch veeleisende uitvoerende taken te vervullen. In vergelijking met de vorming tot licentiaat informatica, die louter softwaregericht is, wenst de opleiding computerwetenschappen afgestudeerden te vormen die zowel de hardware als de software van informatieverwerkende systemen kunnen concipiëren, bouwen en exploiteren.
1.1. Doelstellingen en eindtermen Volgens de informatie in de zelfstudie en de studiegids heeft de opleiding computerwetenschappen als doel ingenieurs te vormen die bedreven zijn in het professioneel gebruik en de realisatie van informatieverwerkende systemen in een breed toepassingsdomein. De doelstelling is dus het opleiden van specialisten in het domein van de informatietechnologie, d.i. het geheel van feitenkennis, inzicht en vaardigheden nodig om de informatieverwerkende systemen te kunnen concipiëren, bouwen en exploiteren. De opleiding streeft zowel breedte als diepgang na en de vereisten situeren zich zowel op het vlak van de encyclopedische kennis (‘het weten’) als op het vlak van inzicht en vaardigheden (‘het kennen’ en ‘het kunnen’). De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen helder en duidelijk zijn geformuleerd. Wel zijn ze nogal gericht op een technisch-wetenschappelijke invulling, waardoor de ruimere conceptuele toepassing van informatie m.i.v. de maatschappelijke en economische rol van de informatieverwerking, te weinig aan bod komt. Verder zijn de doelstellingen en eindtermen
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
115
07/2002
te typeren als universitair en omvatten ze alleszins de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader voor opleidingen informatica heeft geformuleerd. Wel zou de doelstelling met betrekking tot ‘communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement’ expliciet in de doelstellingenformulering moeten worden opgenomen. Ten slotte is de commissie van oordeel dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen goed haalbaar zijn. Nochtans is de realisatie ervan in de structuur van meerdere ‘sterke vakgroepen’ niet eenvoudig en is een structuur aan te bevelen die het mogelijk maakt het belang van de opleiding centraal te stellen en het vakgebied op coherente wijze verder te ontwikkelen (zie 10). Via de website en de studiegids op CD-rom worden de studenten geïnformeerd over de doelstellingen en eindtermen en de commissie heeft de indruk dat zij vrij goed vertrouwd zijn met de doelen die in hun opleiding vooropgesteld worden. Wel is het de commissie opgevallen dat er verschillen waren tussen de omschrijving van doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie en deze op de website.
1.2. Vertaling van doelstellingen en eindtermen in het programma De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen beschouwd goed.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud van het programma De driejarige tweedecyclusopleiding burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen kan worden gevolgd na het behalen van het eerstecyclusdiploma van kandidaat burgerlijk ingenieur. De eerste cyclus bestaat voornamelijk uit wiskunde, natuurkunde, scheikunde en informatica, naast een inleidend opleidingsonderdeel uit de diverse ingenieursdisciplines: inleiding tot de bouwkunde, materiaalkunde, werktuigkunde en elektrotechniek. Verder zijn er nog een tweetal niettechnische opleidingsonderdelen die de economische en milieuaspecten van het ingenieursberoep belichten. Het programma van de tweede cyclus, ook wel de proeven computerwetenschappen genoemd, bestaat uit een gemeenschappelijk kerncurriculum - voornamelijk in de eerste en tweede proef - en een viertal licht specialiserende opties in de derde proef. Het verplichte kerncurriculum bestaat uit de eigenlijke kern van de computerwetenschappen en wordt aangevuld met een aantal opleidingsonderdelen dat de nodige breedte in de opleiding aanbrengt. In de derde proef kunnen de studenten kiezen voor een verdere specialisering door middel van de keuze van één van de volgende technische opties: ‘computerarchitectuur’, ‘communicatietechniek’, ‘modellen, algoritmen, talen’ (tot 2000), en ‘toepassingssoftware’. Het pakket aan optieopleidingsonderdelen varieert van 12 tot 16 studiepunten. Naast de scriptie van 15 studiepunten en nog een gemeenschappelijk aanbod opleidingsonderdelen van 18 studiepunten, blijven er in de derde proef verder nog 11 tot 15 studiepunten over voor vrij te kiezen opleidingsonderdelen. Vanaf het academiejaar 2001-2002 werd in de tweede en derde proef een minor-majorstructuur ingevoerd. Dit houdt in dat aan de studenten de mogelijkheid wordt gegeven om te kiezen voor een verbredende optie (minor) of voor een verdiepende technische optie. Er worden zeven minors aangeboden, met name ‘wiskunde, modellen en simulatie’, ‘milieu en duurzame ontwikkeling’, ‘mobiliteit’, ‘bedrijfskunde’, ‘biomedische techniek’, ‘lucht- en ruimtevaart’, en ‘materiaalkunde’.
07/2002
116
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
De programmahervorming werd ook aangegrepen om het studieprogramma te rationaliseren en op een aantal zwakke punten aan te pakken. Zo werd een aantal opleidingsonderdelen ingevoerd of verschoven in het programma, werden de opties uitgebreid tot 30 studiepunten, werd de scriptie opgetrokken tot 20 studiepunten, werd de optie ‘modellen, algoritmen, talen’ afgeschaft bij gebrek aan publiek en werd de begrote studietijd in een aantal gevallen herbekeken. Verder werd binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen ook reeds heel wat werk gemaakt van de programmahervorming in het kader van de bachelor-masterstructuur. De opleiding is naar het oordeel van de visitatiecommissie doorheen de jaren duidelijk in gunstige zin geëvolueerd. Het programma, dat een brede polyvalente vorming biedt in de kandidaturen waarop adequaat wordt voortgebouwd tijdens de ingenieursjaren, is degelijk, traditioneel en goed uitgewerkt, in het algemeen evenwichtig qua opbouw en vertoont een goede samenhang. De commissie vraagt wel meer aandacht voor een sterkere koppeling van theorie en praktijk, meer aandacht voor informatiemanagement, en meer ruimte voor keuzeopleidingsonderdelen. Ook meent de commissie dat de structuur van de opleiding weinig mogelijkheden biedt om snel in te spelen op recente ontwikkelingen. De commissie vindt het idee om verbredende opties (minoren) aan te bieden interessant. Hoewel het nog te vroeg is om een evaluatie te doen, gezien het minor/major systeem slechts recent werd ingevoerd, heeft de commissie niettemin sterk de indruk dat het in de praktijk niet echt werkt. Een zeer beperkt aantal studenten heeft voor een minor gekozen en deze studenten hebben daarenboven allen voor dezelfde minor gekozen. De vraag kan dan ook worden gesteld of het aanbod correct is. Het niveau van het gehele programma is naar het oordeel van de commissie zeer goed. Wel heeft ze vernomen dat een aantal opleidingsonderdelen, met name enkele onderdelen die samen worden gedoceerd met andere richtingen binnen de Toegepaste Wetenschappen niet zijn afgestemd op de computerwetenschappen. Tevens meent de commissie dat in de meer formele opleidingsonderdelen interessante concepten worden aangebracht, maar ze mist de operationele context ervan in de andere opleidingsonderdelen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat, hoewel reeds een aanzet is gegeven, communicatieve vaardigheden, presentatietechnieken en vaardigheden in projectmanagement nog onvoldoende tot hun recht komen in het programma. De commissie acht het gewenst dat meer aandacht wordt besteed aan de inbedding en integratie van deze vaardigheden in het geheel van het programma, en dit zowel in cursussen als in practica. In dit opzicht geeft ze in overweging om het keuzeopleidingsonderdeel methodiek dat nu door sommige studenten wordt gevolgd, te veralgemenen. Wel waardeert ze de aandacht voor het gebruik van Engels, de vaktaal van de informatica, in het onderwijs: er worden keuzeopleidingsonderdelen in het Engels gedoceerd, er wordt gebruik gemaakt van Engelstalig studiemateriaal, en er worden Engelstalige gastcolleges ingericht. Niettemin meent de commissie dat grotere inspanningen in die richting zouden moeten worden geleverd en ze beveelt aan om in de opleiding, zowel in de kandidaturen als in de proeven, een proef van bekwaamheid in te lassen in het schrijven van Engels, dé taal van het vakgebied, en eventueel ook van het Frans. Volgens de commissie is er sprake van onderzoeksgebonden onderwijs, waarbij onderzoeksresultaten van eigen onderzoek in goede mate worden teruggekoppeld naar het onderwijs. Ten slotte acht de commissie het positief dat reeds degelijk werd nagedacht over de programmahervorming in het kader van de bachelor-master structuur. De commissie heeft begrepen dat verschillende problemen die nu bestaan een oplossing zullen vinden in deze structuur en dat het eerder ‘traditionele’ programma grondig zal veranderen en actualiseren. Ze acht het positief dat in de geplande hervorming vrij vlug differentiatie met andere opleidingen burgerlijk ingenieur aan bod komt. Wel meent de commissie dat er over dient te worden gewaakt dat voldoende flexibiliteit in het programma wordt ingebouwd zodat de persoonlijke ambities van de student aan bod kunnen komen.
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
117
07/2002
2.2. Gebruikte werkvormen Blijkens de informatie in de zelfstudie zijn de meest gebruikte werkvormen hoorcolleges, oefeningenzittingen, practica en projecten. In een hoorcollege wordt meestal ex-cathedra onderwijs verzorgd, tijdens de oefeningenzittingen lossen de studenten onder begeleiding oefeningen op, in de practica voeren de studenten individueel of in groep experimenten uit en wanneer het niet haalbaar is om een niet-triviale opdracht te vervullen in het bestek van een contactsessie, worden de studenten geacht de opdracht zelfstandig uit te voeren. In veel gevallen betreft het dan programmeeropdrachten. Waar zinvol wordt ook de computer ingeschakeld in het onderwijs. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als vrij traditioneel en adequaat gegeven de doelstellingen. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden in het algemeen ook goed gebruikt. Verder acht de commissie het positief dat op kleine schaal wordt geëxperimenteerd met andere werkvormen zoals projectgeoriënteerd onderwijs. Ook de experimenten met e-learning worden door haar gewaardeerd en aangemoedigd. De projecten worden in het algemeen positief beoordeeld door de commissie. Wel heeft ze vastgesteld dat de projecten in het algemeen zwaar worden ervaren door de studenten: er zijn veel kleine projecten en opdrachten, de projecten zijn sterk geconcentreerd in bepaalde periodes en de begrote en de reële studietijd stemmen niet altijd overeen. De visitatiecommissie beveelt aan deze situatie te verbeteren en de nodige inspanningen te doen om dit organisatorisch in te richten zodat de werklast voor de studenten beter verspreid wordt. Daarbij zou de commissie ook vakoverschrijdende projecten, die trouwens worden gepland, willen aanmoedigen. Ten slotte acht ze het aanbevelenswaardig om meer mogelijkheden voor teamwork te creëren. Het studiemateriaal is goed verzorgd en degelijk.
2.3. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende tot goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen en het zelfstandig leren en werken te ontwikkelen. Ook het ‘levenslang leren’ wordt naar het oordeel van de commissie voldoende gestimuleerd, al is er in het cursusaanbod zelf weinig ruimte voor voortdurende actualisering. Verder biedt het programma voldoende zicht op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, al meent de commissie dat dit aspect nog kan worden versterkt door de toepassingscontext meer toe te lichten in de theoretische opleidingsonderdelen. In dit opzicht zou de opleiding ook meer gebruik kunnen maken van de ervaringen van haar alumni die trouwens zeer bereid zijn korte seminaries en dergelijke te verzorgen. Het onafhankelijk en kritisch denken wordt op zich goed aangebracht. Wel meent de commissie dat er door de sterk schoolse opbouw van het programma weinig ruimte voor initiatief van de student is. De studenten zijn mondig en zelfstandig. De uitdrukkingsvaardigheden worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen meer expliciete aandacht in het programma. Hetzelfde geldt voor project- en managementvaardigheden. De commissie heeft reeds eerder in dit rapport meer aandacht gevraagd voor de inbedding en integratie van dergelijke vaardigheden in het geheel van het programma (zie 2.1). Onderzoeksvaardigheden krijgen goede aandacht. De cursussen geven evenwel weinig aandacht aan toepassingen, reflectie, opzoekwerk en dergelijke waardoor de student er niet steeds in slaagt de relevantie van de theoretische cursus te begrijpen en de theoretische modellen later toe te passen in eigen nieuw onderzoek.
07/2002
118
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
2.4. Toetsing De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Het niveau van de door de commissie nagekeken examens is goed. In sommige van de examens kan de combinatie van kennis-, inzicht- en toepassingsvragen nog worden verbeterd. De examenprocedure lijkt correct te worden toegepast. Met betrekking tot de organisatie van de examens heeft de commissie vastgesteld dat dit bij de studenten tot verwarring leidt. Studenten moeten soms op verschillende plaatsen de gecodeerde planning controleren, waardoor regelmatig een aantal vergissingen en mistoestanden ontstaan zijn. De commissie beveelt aan dit door de studenten ervaren probleem snel op te lossen .
3. Scriptie en stage 3.1. Scriptie De scriptie is volgens de informatie in de zelfstudie een zeer belangrijk opleidingsonderdeel in de opleiding dat de student de gelegenheid moet geven om aan te tonen dat hij/zij op zelfstandige wijze een belangrijke opdracht tot een goed einde kan brengen, gebruik makend van de tijdens de opleiding verworven kennis en vaardigheden. De scriptie vertegenwoordigt sinds het academiejaar 2001-2002 20 studiepunten op een totaal van 60 in de derde proeven. Een scriptie sluit meestal aan bij lopende onderzoeksprojecten of wordt gekozen uit suggesties vanuit de industrie die aansluiten op de onderzoeksdomeinen in de vakgroepen. De meeste onderwerpen voor de scriptie worden aangebracht door de promotoren, maar de studenten kunnen ook zelf onderwerpen voorstellen. De begeleiding van de scriptie gebeurt door een promotor of één of meerdere thesisbegeleiders die de nodige ervaring hebben in verband met het betreffende onderwerp. De promotor draagt de eindverantwoordelijkheid. De resultaten van de scriptie worden neergelegd in een schriftelijk rapport en worden door de student tevens mondeling en openbaar gepresenteerd met aansluitende verdediging. De beoordeling van de scriptie gebeurt door een jury bestaande uit minimum drie leden waaronder de promotor en twee commissarissen, waarvan er ten minste één tot een andere onderzoeksgroep dan deze van de promotor behoort. Op basis van de steekproef van scripties die de commissie heeft bestudeerd acht zij het niveau ervan goed. Ze heeft waardering voor de zorg die eraan besteed wordt. Wel beveelt de commissie aan ook bij scripties die het resultaat zijn van omvangrijke literatuur- of implementatiestudies te (blijven) zorgen voor een goede wetenschappelijke invalshoek. De begeleiding van de scriptie lijkt in het algemeen goed te zijn. De beoordeling van de scriptie gebeurt volgens de commissie adequaat en weerspiegelt de verschillen in kwaliteit.
3.2. Stage De studenten van de opleiding computerwetenschappen kunnen tijdens hun studie één praktijkgerichte stage lopen en deze laten valoriseren als keuzeopleidingsonderdeel van 3 studiepunten. De stage moet praktijk- en/of ervaringsgericht zijn, een voldoende hoog technisch-wetenschappelijk niveau hebben en mag geen relatie met de scriptie hebben. De minimumduur van de stage is vier
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
119
07/2002
weken. De student dient een stage te kiezen uit een lijst die is goedgekeurd door de Commissie stages. Daarnaast kunnen de studenten ook zelf, via eigen contacten met de industrie, een onderwerp voorstellen. Onder leiding van een stagepromotor van de Faculteit Toegepaste Wetenschappen en een stagebegeleider binnen het bedrijf voltooit de student zijn/haar stage tijdens de zomervakantie voorafgaand aan het laatste studiejaar, maar het kan ook een jaar eerder. De stage wordt afgerond met een schriftelijk verslag dat vóór 15 oktober van het academiejaar volgend op de stage moet worden ingediend. Voor de beoordeling van de stage stelt de stagepromotor in overleg met de stagebegeleider een beknopt beoordelingsverslag op. De uiteindelijke quotering gebeurt in samenspraak met alle stagepromotoren van de Faculteit Toegepaste Wetenschappen. De visitatiecommissie stelt vast dat de opleiding inspanningen doet om een stage aan te bieden, maar dat de inspanningen weinig succesvol zijn. In de zelfstudie wordt aangegeven dat er binnen de opleiding computerwetenschappen van 1997 tot heden slechts drie studenten de keuze voor een stage heeft gemaakt. Volgens de commissie is, binnen de huidige structuur van de opleiding, een stage als verplicht onderdeel moeilijk inpasbaar. Ze acht het wel positief dat de stage als keuzemogelijkheid bestaat voor studenten die dit wel kunnen of willen inpassen in hun programma.
4. De student en zijn/haar onderwijs9 4.1. Instroom en totale aantallen studenten Tabel 1: Totaal aantal studenten burgerlijk ingenieur (kandidaturen) voor de periode ’92-’93 t.e.m. ’00-’01 en burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen (proeven) voor de periode ’89-’90 t.e.m. ’00-’01 gen.stud burg. ir.
1ste kand. burg. ir.
2de kand. burg. ir.
1ste proef comp. wet.
2de proef comp. wet.
3de proef comp. wet.
’89-’90
270
326
246
’90-’91
273
334
246
’91-’92
278
327
305
’92-’93 ’93-’94
211 217
268 252
292 266
10 17
0 11
10 2
’94-’95
166
’95-’96
166
213
217
20
14
12
187
167
15
21
10
’96-’97 ’97-‘98
184 224
216 259
157 165
22 29
16 14
15 15
’98-‘99
260
301
190
25
23
17
’99-‘00
254
317
200
26
27
19
’00-‘01
189
236
210
30
29
23
Academiejr.
9.
07/2002
De gegevens zijn afkomstig uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse universitaire studentenbevolking die is gelocaliseerd op het VLIR-secretariaat.
120
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
Uit tabel 1 blijkt dat het aantal generatiestudenten burgerlijk ingenieur een merkwaardig verloop kent. Waar zich in het begin van de jaren ’90 nog bijna 300 generatiestudenten inschreven, was er in de jaren 1994-95 en 1995-96 een dieptepunt met 166 nieuwe inschrijvingen. Nadien stijgt het aantal terug geleidelijk om in 2000-01 opnieuw te dalen. Verder kent de opleiding burgerlijk ingenieur een sterk overwicht van mannelijke studenten. Het aandeel vrouwelijke generatiestudenten ligt in de periode 1989-2000 tussen 11 en 20%. Verder wordt in de zelfstudie vermeld dat de Faculteit Toegepaste Wetenschappen voornamelijk uit sterk wiskundige richtingen uit het SO rekruteert. De aantrekkingskracht van de richting computerwetenschappen op kandidaten burgerlijk ingenieur is sinds de oprichting van de richting in 1992-93 geleidelijk gestegen. Naar het oordeel van de visitatiecommissie is het aantal studenten burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen laag, zeker wanneer de vraag van de arbeidsmarkt naar afgestudeerde burgerlijk ingenieurs in de computerwetenschappen wordt beschouwd.
4.2. Slaagcijfers Tabel 2: Slaagpercentages studenten burgerlijk ingenieur (kandidaturen) en burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen (proeven) (’92-’93 t.e.m. ’99-’00) (verhouding aantal geslaagden t.o.v. het aantal studenten ingeschreven op de rol) Academiejr.
gen.stud burg. ir.
1ste kand. burg. ir.
2de kand. burg. ir.
1ste proef comp. wet.
2de proef comp. wet.
3de proef comp. wet.
’92-’93
80,0
78,3
82,5
80,0
-
100,0
’93-’94
66,9
65,9
73,1
82,4
100,0
50,0
’94-’95
75,0
71,1
89,8
85,0
71,4
100,0
’95-’96
75,9
73,7
86,8
85,7
81,0
100,0
’96-’97
71,2
70,7
88,5
66,7
100,0
93,3
’97-‘98
70,1
69,1
91,5
82,8
92,9
93,3
’98-‘99
58,7
59,3
87,9
96,0
87,0
94,1
’99-‘00
59,5
63,4
88,1
84,6
81,5
94,7
Over de periode ’92-’93 tot en met ’99-’00 slaagt aan de RUG gemiddeld ongeveer 70% van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur, het globale gemiddelde slaagpercentage van de eerste kandidatuur in deze periode bedraagt ongeveer 69%. In de tweede kandidatuur ligt het slaagcijfer voor dezelfde periode gemiddeld rond de 86%. In de proeven bedraagt het gemiddelde slaagpercentage voor dezelfde periode ongeveer 83% in de eerste proef, 88% in de tweede proef en 91% in de derde proef. De commissie stelt vast dat de slaagcijfers in de eerste kandidatuur, mede dankzij het toelatingsexamen, relatief hoog zijn. Ook de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn volgens de commissie goed.
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
121
07/2002
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de informatie in de zelfstudie blijkt dat van de starters in de eerste proef burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen 88% het einddiploma behaalt. 72% van deze studenten behaalt het diploma in 3 jaar, 14% in 4 jaar en 2% in 5 jaar of meer. 12% van de studenten staakt de studie; onder deze studenten behoren ook deze die na een zekere tijd nog van opleiding veranderen en bijvoorbeeld overstappen naar de opleiding elektrotechniek. Uit de tabellen in de zelfstudie kan worden afgeleid dat de gemiddelde studieduur voor de proeven computerwetenschappen ongeveer 3,2 jaar bedraagt. De commissie acht de gemiddelde studieduur zoals binnen de randvoorwaarden kan worden verwacht.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie is van oordeel dat, met uitzondering van de projecten die zoals reeds eerder aangehaald zwaar worden ervaren door de studenten (zie 3.2.), in het algemeen een vrij goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. Dit blijkt ook uit de studietijdmeting die in het kader van de zelfstudie onder de studenten werd gehouden. De verhouding tussen het aantal contacturen en zelfstudietijd lijkt de commissie in het algemeen vrij goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting aan abituriënten wordt centraal georganiseerd door het Adviescentrum voor studenten in samenwerking met de faculteiten. De voorlichting gebeurt enerzijds via algemene en specifieke informatiebrochures en anderzijds via deelname aan algemene activiteiten, zoals studieinfobeurzen, en op jaarlijkse infodagen waar het academisch personeel informatie geeft over de opleiding. Ook vanuit de Faculteit Toegepaste Wetenschappen zelf worden verschillende inspanningen gedaan om aankomende studenten voor te lichten. Op de eerste dag van het academiejaar wordt door de faculteit in samenwerking met de studentenkring VTK, voor de nieuwe studenten van de eerste kandidatuur een voorlichtingsdag georganiseerd. Ook via het web wordt allerlei informatie verstrekt. Tijdens de studies wordt in de tweede kandidatuur burgerlijk ingenieur een voorlichtingsnamiddag over de verschillende opleidingen georganiseerd waar de studenten door het academisch personeel worden geïnformeerd en begeleid bij hun keuze van een tweedecyclusopleiding. In de tweede proef wordt elk jaar een voorlichtingssessie georganiseerd waarop de promotoren uitleg geven over de mogelijke scriptieonderwerpen. Na het beëindigen van de basisopleiding staat het Adviescentrum voor studenten ter beschikking voor informatie en advies omtrent voortgezette studies in binnen- en buitenland en alle facetten van het intreden op de arbeidsmarkt. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot studievoorlichting en studiekeuzebegeleiding van abituriënten en aspirant-studenten. De voorlichting en advisering tijdens de studies lijkt de commissie goed. De studiegids op CD-rom is attractief en goed bruikbaar.
07/2002
122
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING In de kandidaturen en ook daarna wordt getracht via begeleiding door het academische personeel de zelfwerkzaamheid van de student te stimuleren en hem/haar constant feedback te bieden. Verder wordt ernaar gestreefd dat de studenten spontaan een beroep doen op begeleiders en de Faculteit Toegepaste Wetenschappen hanteert daarom een opendeurpolitiek: studenten kunnen op afspraak of vóór of na de les terecht bij lesgever of assistent. Meer en meer maken de studenten ook gebruik van e-mail. Verder is er binnen de faculteit een extra begeleidingscel – logistieke dienst onderwijs – bestaande uit één ZAP-lid en drie assistenten, met als hoofdopdracht het begeleiden van de kandidatuurstudenten voor een aantal wiskundige opleidingsonderdelen. In alle faculteiten werd de functie van onderwijsdirecteur gecreëerd onder meer om onderwijsproblemen van de studenten te ondervangen. In de tweede cyclus zijn er verder weinig structurele voorzieningen om de studenten individueel te begeleiden in geval van studiemoeilijkheden. Verder kunnen de studenten met klachten over onderwijs en examens zich wenden tot de facultaire ombudspersonen die optreden als bemiddelaar bij geschillen. Daarnaast is er tevens een institutionele ombudspersoon waarop door de studenten een beroep kan worden gedaan. Ten slotte kunnen de studenten voor studiebegeleiding ook terecht bij het Adviescentrum voor studenten. De studiebegeleiding tijdens de opleiding is volgens de commissie redelijk goed. Het ZAP en AAP is goed bereikbaar en de contacten tussen het academisch personeel en de studenten zijn in het algemeen goed. Wel vernam de commissie dat binnen de faculteit niet altijd alles op administratief-organisatorisch vlak even vlot verloopt. De commissie acht dit een punt van aandacht.
6. De faciliteiten De visitatiecommissie heeft tijdens haar verblijf ook een bezoek gebracht aan de infrastructuur die de opleiding computerwetenschappen ter beschikking heeft. De commissie is van oordeel dat de opleiding kan beschikken over goede infrastructuur en faciliteiten. De onderwijsruimten zijn goed uitgerust en computerklassen zijn voldoende voorhanden en functioneel ingericht. De toegankelijkheid van de computerlokalen laat evenwel te wensen over. Naar het oordeel van de commissie zouden de studenten ook ’s avonds na 19u en in het weekend toegang moeten hebben tot deze infrastructuur zodat zij de mogelijkheid krijgen om hun projecten in groep uit te werken. Verder meent de commissie dat er ook weinig specifieke werkgroepruimten zijn voor projectwerk met 6 à 8 studenten. Met betrekking tot de bibliotheek dient volgens de commissie nog een hele weg afgelegd te worden: de bibliotheken zijn verspreid over de diverse vakgroepen en weinig uitnodigend voor de studenten. De visitatiecommissie beveelt aan een speciale (sectie van de) bibliotheek voor studenten met onderwijsmateriaal en naslagwerken die betrekking hebben op hun vakken in te richten. Tot haar genoegen heeft de commissie vastgesteld dat hiertoe een aanzet is gegeven en zij hoopt dat deze spoedig voltooid zal worden.
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
123
07/2002
7. De afgestudeerden De commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden van de opleiding computerwetenschappen zeer goed is. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, zijn ook allen tevreden over de opleiding die ze hebben genoten. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de directe en systematische contacten tussen de opleiding en haar alumni nogal beperkt zijn en ze pleit er voor om het alumnibeleid te intensiveren. Zo meent de commissie dat - hoewel dit reeds gebeurt - de alumni meer zouden kunnen worden betrokken bij het geven van seminaries. Het brengen van de praktijk bij theoretische lessen kan naar het oordeel van de commissie de student helpen en motiveren. Verder kan de feedback van afgestudeerden over actuele elementen in het bedrijfsleven nuttig zijn voor de opleiding in functie van curriculumopbouw. Alumni kunnen ook goede onderwerpen aanbrengen voor stage en scripties. De commissie heeft, zoals reeds eerder vermeld, trouwens vastgesteld dat er een bereidheid bestaat bij de afgestudeerden om hun kennis en ervaring met de opleiding te delen. De opleiding zelf zou, al dan niet in samenwerking met het Instituut voor Permanente Vorming, mogelijk als ‘tegenprestatie’ gespecialiseerde opfrissingscursussen voor haar afgestudeerden kunnen organiseren.
8. De staf De personeelsomkadering lijkt naar het oordeel van de commissie voldoende om het programma goed te verzorgen. Ook de verhouding ZAP/AAP lijkt in het algemeen goed te zijn. In een aantal vakgroepen is de AAP-omkadering eerder beperkt, maar dit wordt gecompenseerd door een groot aantal OAP-leden. De AAP/OAP-leden zijn in het algemeen tevreden over de reële verhouding onderwijs/onderzoek binnen hun opdracht. Verder heeft de commissie met waardering vastgesteld dat er een grote inzet is van het AP. De ouderdomsstructuur van het ZAP vertoont een ‘wat oudere kern’, maar er is een inspanning merkbaar om jongere ZAP-leden in het kader op te nemen. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie voldoende, al blijft hun aandeel in absolute cijfers laag. De wetenschappelijke kwaliteit van het academisch personeel is zeer goed en de waaier aan specialisaties is voldoende breed. Door de organisatie in vakgroepen en onderzoeksgroepen is er echter relatief weinig wisselwerking tussen de verschillende specialisaties die een vakgroep overstijgen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau. Een aantal ZAP-leden van de opleiding computerwetenschappen hebben de aangeboden docententraining gevolgd en zijn er enthousiast over. De training is gericht op docenten, doctorassistenten en doctor wetenschappelijk medewerkers (en doctorandi mits extra motivering). De commissie is van oordeel dat regelmatige bijscholing voor alle personeelsleden nuttig kan zijn en suggereert dan ook om de onderwijsprofessionalisering te verbreden naar alle AP-leden en hen sterk te stimuleren eraan deel te nemen. Tevens meent ze dat inspanningen van AP-leden in functie van de vernieuwing van de vorm en de inhoud van het onderwijs meer moeten gewaardeerd worden en moeten worden opgenomen in hun curriculum op dezelfde manier als onderzoeksresultaten erin worden opgenomen. De commissie acht het dan ook positief dat er naar wordt gestreefd om bij aanwerving, benoemingen en bevorderingen meer en meer ook rekening te houden met didactische kwaliteiten.
07/2002
124
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
De commissie merkt op dat didactisch goed onderwijs en didactisch verantwoorde onderwijsinnovatie ondersteuning vereist in de zin van scholing en facilitering vanuit de faculteit.
9. Internationalisering De commissie heeft vastgesteld dat de deelname van studenten burgerlijk ingenieur in de computerwetenschappen aan internationale uitwisselingsprogramma’s tijdens de studie zeer beperkt is. Er wordt geen actief beleid ten aanzien van studentenmobiliteit gevoerd, het aanbod is vrij pover en de studenten hebben weinig interesse. De commissie vindt het wenselijk dat de opleiding meer inspanningen zou leveren op dit vlak, meer promotie zou maken en de studenten meer zou stimuleren tot deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s. De voorwaarden dienen te worden vereenvoudigd en er dient flexibiliteit en ruimte te worden gecreëerd om dit voor de studenten reëel mogelijk te maken tijdens hun studie. De internationale contacten van ZAP en AAP zijn goed en ze worden ook teruggekoppeld naar het onderwijs. Wel heeft de commissie vastgesteld dat, zoals de studentenmobiliteit, ook de ZAPmobiliteit vrij gering is. Het AAP daarentegen maakt wel gebruik van de mogelijkheden die worden geboden om naar het buitenland te gaan. De commissie heeft zich afgevraagd waarom niet meer ZAP-leden een sabbatical leave nemen om voor een bepaalde tijd onderzoek te gaan doen en les te gaan geven in het buitenland. Haars inziens zouden sabbatical leaves van 3, 6 maanden of een jaar courant moeten voorkomen en ze dringt er bij de academische overheid op aan dat een sabbatical leave een recht wordt van iedere docent. Daarbij dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de periodes waarin van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt en over het verderzetten van de leeropdracht. Dit laatste kan worden opgevangen door jongere docenten die volgens de commissie met interesse zouden moeten bereid gevonden worden om de leeropdracht over te nemen aangezien zij dit uiteindelijk ook in hun curriculum kunnen opnemen.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.Zelfstudie De commissie heeft veel waardering voor het zelfstudierapport, dat zeer goed is qua inhoud en vorm. Het rapport is een kritisch en informatief document, al is de beschrijving van de feitelijke situatie binnen de opleiding vrij beperkt. De commissie waardeert in het bijzonder de ruimte die aan de studenten is gegeven om hun eigen mening te formuleren en het feit dat deze mening ook duidelijk in de zelfstudie is weergegeven. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd met enthousiaste leden van het academisch personeel, studenten en afgestudeerden, waren een uitstekende aanvulling van de lectuur van de zelfstudierapport. De discussies waren zeer open en problemen werden niet uit de weg gegaan.
10.2.Interne kwaliteitszorg Blijkens de informatie in de zelfstudie is, binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen, de
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
125
07/2002
Opleidingscommissie Computerwetenschappen (OCC) verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs in de opleiding computerwetenschappen. De OCC staat in voor het bepalen van de doelstellingen, de vormgeving en de praktische uitwerking van de inhoud van het onderwijs, het verloop en de begeleiding van de onderwijsleerprocessen en draagt de verantwoordelijkheid voor de resultaten ervan. Haar taak omvat tevens de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. De opleidingscommissie heeft een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de faculteit en de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO), die een superviserende, adviserende, initiërende, coördinerende en ondersteunende rol heeft binnen de Faculteit Toegepaste Wetenschappen. De vakgroepen staan in voor de effectieve uitvoering van de hun toevertrouwde onderwijstaken. Voor wat betreft de evaluatie van het onderwijs worden jaarlijks enquêtes afgenomen onder de studenten. De evaluatie gebeurt per lesgever-vak-combinatie en is bedoeld om het onderwijsgebeuren te optimaliseren. De evaluatie is gericht op het leveren van concrete feedback en indicaties naar de lesgevers toe teneinde hen in staat te stellen om gerichte aanpassingen aan te brengen in het onderwijs. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsgonderdelen van een opleiding, alsook van alle vakken van een lesgever. Elke lesgever moet minstens om de drie jaar geëvalueerd worden. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Opleidingscommissie Computerwetenschappen op zich voldoende functioneert. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn goed geregeld, maar zwaar en niet bepaald door een eigen gremium voor de computerwetenschappen. In dit opzicht heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat momenteel verschillende vakgroepen, direct of indirect, het beleid van de opleiding sterk beïnvloeden. De verantwoordelijkheid voor de opleiding berust bij de opleidingscommissie die onder andere bestaat uit personen afkomstig uit de verschillende vakgroepen elk met hun eigen belangen. De commissie is van mening dat dit niet optimaal is. Ze is van oordeel dat niet het belang van de vakgroepen, maar wel het belang van de opleiding centraal moet worden gesteld en dat daarop de organisatie dient te worden aangepast. Mogelijk zou een herziening van de vakgroepstructuur kunnen worden overwogen en zou een vakgroep informatica – computerwetenschappen kunnen worden opgericht. Hiermee wordt een meer integrerende benadering verkregen. Verder meent de commissie dat ook initiatieven zouden moeten worden genomen naar de academische overheid toe om de besluitvorming te vereenvoudigen. Inspelen op de evolutie van de computerwetenschappen, zowel op het niveau van de inhoud van opleidingsonderdelen, het personeel als de infrastructuur, moet naar het oordeel van de visitatiecommissie op een soepele wijze kunnen gebeuren en dit door de personen die rechtstreeks bij de opleiding betrokken zijn. Verder meent de commissie dat studenten zowel formeel, via hun vertegenwoordigers, als informeel goed betrokken worden bij de besluitvorming. De studentenvertegenwoordigers voelen zich gehoord en vinden dat ze inbreng hebben waarmee ook rekening wordt gehouden. Toch lijkt het de commissie dat de studenten een aantal evidente en nuttige verbeteringen niet gerealiseerd krijgen op relatief korte termijn. De procedures voor de onderwijsevaluatie zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie goed. Wel meent de commissie dat het tijdstip waarop de evaluatie wordt georganiseerd, het facultatieve karakter en de - volgens de opleiding onterechte - vrees van de studenten voor anonimiteit er voor zorgen dat er heel wat informatie verloren gaat. Verder meent de commissie dat de snelheid waarmee de resultaten worden teruggekoppeld te laag is en aandacht verdient. Momenteel verloopt de afwikkeling met enige vertraging. De visitatiecommissie is van oordeel dat de Kwaliteitscel Onderwijs dient te worden uitgebreid qua personeel. Ten slotte meent de commissie dat de resultaten en effecten van de onderwijsevaluaties beter bekendgemaakt kunnen worden aan de studenten.
07/2002
126
UNIVERSITEIT GENT COMPUTERWETENSCHAPPEN
BIJLAGEN
127
07/2002
07/2002
128
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Dr. ir J. Van Remortel behaalde het diploma van burgerlijk werktuigkundig elektrotechnisch ingenieur aan de Rijksuniversiteit te Gent in 1966 en het diploma burgerlijk elektrotechnisch ingenieur – richting zwakstroom – aan dezelfde universiteit in 1968. Hij behaalde een M.S. in 1971 en een Ph.D. in 1974 in operations research aan de universiteit te Stanford, California. Hij startte zijn carrière in het research center bij Alcatel Bell in Antwerpen in 1974. Hij werkte er op een experimentele telefooncentrale en verschillende software technieken. In 1983 kreeg hij de algemene verantwoordelijkheid voor ontwikkeling en verkoop van enkele producten voor de eindgebruiker. Vanaf 1985 werkte hij op ISDN in de divisie voor schakelsystemen. In 1989 werd hij product manager voor breedband producten. Sinds 1996 is hij de directeur van het Research and Innovation departement in Antwerpen met speciale verantwoordelijkheid voor Access producten. Prof. Dr. S.A. Cerri is a Professor of Computing since1985. Before graduation he lead the software developments of the largest historical effort in computational linguistics for latin (Roberto Busa’s Index Thomisticus, sponsored by IBM, 1950-85). After a Laurea in Physics (Pisa, 1971) on the subject “Graphics and Animation in Physics Teaching”, he taught at Pisa, Amsterdam, Brussels, Milan, Sophia Antipolis and Montpellier, where he currently leads the e-Dialogues team at LIRMM: Laboratoire d’Informatique, Robotique et Microeléctronique de Montpellier, a joint research laboratory of the Université de Montpellier II, Sciences et Techniques du Languedoc and CNRS. Between 1971 and 1976 he worked on the statistical analysis of biological signals, in human vision and electroencephalography, at the Laboratory of Neurophysiology of CNR in Pisa and at the Laboratorium voor Medische Fysica in Amsterdam, with Henk van der Tweel and Jan Strackee. In the years 1977-90 he was among the founders of Artificial Intelligence in Europe, being the first secretary of ECCAI, the Chair of ECAI 84 at Pisa and one of the founders of the Italian AI*IA association. He was among the first ones to consider Education as well as Human Learning as a rich source of inspiration for advancements in Computer Science and Artificial Intelligence. The collaboration with Joost Breuker, University of Amsterdam (1978-84) constituted one of the first research efforts
BIJLAGE
129
07/2002
in the Intelligent Tutoring Systems domain in continental Europe, and both scholars won jointly the 1984 Sperry Informatics award on Computers in Education. In 1985 he was Invited Professor for six months at the Vrije Universiteit Brussel, AI Laboratory; in 1995 at the University of Pau and in 1997 at the Ecole Superieure des Sciences Informatiques ESSI at Sophia Antipolis, for a total of six months. His approach has been dialogic and experimental all the time: Wiener’s view of Cybernetics as control AND communication in animals AND machines has strongly influenced his research choices. His contributions (130 publications, 4 edited books) centered the issue of mutual (mis)understanding and collaboration between human and artificial Agents. He was particularly concentrating on the linguistic tools (design and programming languages) enabling to conceive and realize multi-agent’s dialogues. Dialogue’s applications ranged from Information systems, to design and programming environments, to systems for human learning. Currently, these dialogues occur on the Web, possibly followed by the Grid: he is a member of the EU Learning Grid Excellence Working Group expected to start in July 2002. As to technology transfer, he was one of the leaders of the first EU programmes supporting precompetitive industrial research: the ESPRIT initiatives in 1983 and 1985 and the DELTA Exploratory Phase (1989-91): he participated or lead about 20 EU large projects, most of them as a R&D Director of Didael, an Italian SME where he has been the scientific advisor since 1985. At the moment, as a Program Chair of ITS 2002, he completes the editorial work of the proceedings (Springer LNCS, 1000 pages). Prof. dr. P.A. Kirschner (1951) is Professor of Contact and Distance Education at the Faculty of General Sciences/Knowledge Engineering at Maastricht University. He is also Senior educational technologist and researcher at the Educational Technology Expertise Center (OTEC) at the Open University of the Netherlands. He just completed his tenure as holder of the IBM-Learning Chair 1999-2000 (International Chair in Computer Science) on the University of Gent, Belgium. Finally, he was recently appointed to the Educational Council of the Netherlands, the advisory board for the Dutch Minister of Education. He studied Psychology and Education at the State University of New York at Stony Brook and graduated with a double major (BA in Psychology and Teaching – 1973), Educational Psychology at the University of Amsterdam (MPsy - 1978) and received his PhD from the Open University of the Netherlands (1991). His dissertation was on the use of practicals in higher science education for the achievement of complex cognitive skills. His areas of expertise include Media-use in education, Development of teacher extensive (distance) learning materials Use of practicals for the acquisition of cognitive skills and competencies, Design and development of electronic learning and working environments, and Innovation and the use of information technology educational systems. Ir. B. Krekels behaalde in 1984 het diploma burg. ir. computerwetenschappen aan de K.U.Leuven. Hij was er daarna drie jaar werkzaam als wetenschappelijk onderzoeker in het spilprogramma “Kunstmatige Intelligentie”. In 1987 werd hij aangeworven door het IWONL als wetenschappelijk adviseur voor de beoordeling en opvolging van informatica-onderzoeksprojecten in België. Vanaf 1992 tot heden is hij werkzaam in een gelijkaardige functie bij IWT-Vlaanderen, het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. In deze functies beoordeelde hij meer dan 300 ICT-projecten bij KMO’s, grote bedrijven, hogescholen, universiteiten en onderzoekscentra. Tevens is of was hij lid van vele stuurgroepen, o.a. als Belgisch vertegenwoordiger in 1994-1999 bij de EC in de Management Committees van Esprit en Race/
07/2002
130
BIJLAGE
Acts. In 1999-2000 volgde een sabattical leave om zijn industriële ervaring te versterken bij het high-tech multimediabedrijf PIMC nv. Sinds 2002 is ir. Krekels ook coördinator op het IWT voor de onderzoeksprojecten van de hogescholen in het HOBU-Fonds, en lid van het “Strategisch Digitaal Forum” van de Vlaamse regering. Prof. dr. J. van Leeuwen behaalde in 1969 zijn doctoraal examen Wiskunde (cum laude) aan de Universiteit Utrecht, en werkte daarna enkele jaren als wetenschappelijk medewerker in de Toegepaste Wiskunde aan het Mathematisch Instituut aldaar. In 1972 promoveerde hij, ook in Utrecht, op een proefschrift in de theoretische informatica. Van 1972 tot 1977 was J. van Leeuwen werkzaam aan: de University of California te Berkeley, de State University of New York te Buffalo, en de Pennsylvania State University en daar tussendoor ook aan het Mathematisch Centrum te Amsterdam. In deze jaren maakte hij kennis met een breed spectrum van de Informatica, en ontwikkelde zich vooral in het onderzoek van computer algoritmen en hun complexiteitstheorie. In 1977 werd hij benoemd tot Lector Informatica aan de Universiteit Utrecht, en in 1982 volgde zijn benoeming tot gewoon hoogleraar. Van 1994 tot 1999 was hij decaan van de Faculteit Wiskunde en Informatica te Utrecht. In het tegenwoordige Instituut voor Informatica en Informatiekunde heeft J. van Leeuwen aan vele ontwikkelingen op het gebied van het onderwijs bijgedragen, zoals de studierichting Informatica en Management, het nieuwe bachelorprogramma Informatica en het eveneens in 2002 beginnende masterprogramma ‘Algorithmic Systems’. J. van Leeuwen publiceert over de algoritmiek van velerlei soorten e-systems. Zijn huidige belangstelling betreft vooral het onderzoek van adaptieve algoritmen, in de interactieve context van bijvoorbeeld ad-hoc netwerken en het Web, zonder overigens oude thema’s op te geven. Hij geeft college over approximatiealgoritmen, maar ook over e-commerce. Hij was lid van de editorial board van diverse tijdschriften, managing editor van het 2-delige ‘Handbook of Theoretical Computer Science’ (Elsevier/MIT Press), en is jaarlijks lid van de programmacommissies van meerdere internationale conferenties en workshops. Sedert 1994 is hij mederedacteur van de serie ‘Lecture Notes in Computer Science’ van Springer-Verlag waarin veel nieuwe ontwikkelingen op informatica gebied worden gepubliceerd. Daarnaast vervult J. van Leeuwen meerdere advies- en bestuursfuncties. Zo is hij adviseur van de afdeling Media Interaction van Philips Research, lid van de ‘Beirat’ van de Fakultaet fuer Informatik van de TU Muenchen, voorzitter van de Adviesraad van het CWI te Amsterdam, en vice-voorzitter van de Universitaire Commissie Invoering BachelorMaster aan de Universiteit Utrecht. Zijn homepage is te vinden op: www.cs.uu.nl/staff/jan.html.
BIJLAGE
131
07/2002
07/2002
132
BIJLAGE 2
Bezoekschema's
Katholieke Universiteit Leuven
Dinsdag 16 oktober 2001 (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen) 9u - 11u
intern beraad visitatiecommissie
11u - 12u
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
12u - 12u45
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie + interne evaluatiecommissie (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
12u45 - 13u45
middagmaal
13u45 - 14u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissie + interne evaluatiecommissie (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
14u30 - 15u15
gesprek met eerste-cyclusstudenten (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
15u15 - 16u
gesprek met tweede-cyclusstudenten (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen + informatica)
17u - 18u
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
BIJLAGE
133
07/2002
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden (informatica en burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 17 oktober 2001 (informatica) 9u30 - 10u30
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator (informatica)
10u30 - 11u15
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie + interne evaluatiecommissie (informatica)
11u15 - 12u
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijs commissie + interne evaluatiecommissie (informatica)
12u - 13u30
middagmaal
13u30 - 14u15
gesprek met eerste-cyclusstudenten (informatica)
14u15 - 15u
gesprek met tweede-cyclusstudenten (informatica)
15u - 15u15
pauze
15u15 - 16u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus (informatica)
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus (informatica)
17u15 - 18u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding (informatica)
19u
informele ontmoeting met het bureau van de faculteit en opleidings afgevaardigden (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica)
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 18 oktober 2001
07/2002
8u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica)
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken (burgerlijk ingenieur computerwetenschappen)
134
BIJLAGE
12u15 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken (informatica)
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Universiteit Antwerpen Dinsdag 6 november 2001 16u - 18u
intern beraad visitatiecommissie
18u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 7 november 2001 (RUCA) 8u45 - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30
gesprek met de studenten uit de onderwijscommissie
10u30 - 11u15
gesprek met leden van het academisch personeel uit de onderwijscommissie
11u15 - 11u30
pauze
11u30 - 12u15
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u15 - 13u
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u - 14u
middagmaal
14u - 14u45 14u45 - 15u45.
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen (en technisch personeel) gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
15u45 - 16u
pauze
16u - 17u
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u - 18u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek, computerlokalen, e.d.
18u - 18u45
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met het bureau van de faculteit en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
BIJLAGE
135
07/2002
Donderdag 8 november 2001 (UIA) 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal
13u15 - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Vrije Universiteit Brussel Maandag 17 december 2001 16u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 18 december 2001
07/2002
9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
10u - 11u
gesprek met eerste-cyclusstudenten + studentenvertegenwoordigers vakgroep en onderwijscommissie
11u - 11u30
pauze
11u30 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten Informatica en Toegepaste informatica
12u30 - 14u30
middagmaal
14u30 - 15u30
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel, bursalen (en technisch personeel) + AAP-leden vakgroep en onderwijscommissie
15u30 - 16u30
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel Informatica en Toegepaste informatica + vakgroep en onderwijscommissie
16u30 - 18u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding Informatica en Toegepaste informatica
136
BIJLAGE
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 19 december 2001 8u - 10u.
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
10u - 11u
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering, verantwoordelijke interne kwaliteitszorg; coördinator onderwijsinnovatie
11u - 11u45
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 - 12u15
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidings-verantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal
13u15 - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Limburgs Universitair Centrum Woensdag 16 januari 2002 9u - 11u
intern beraad visitatiecommissie in de instelling
11u - 12u
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
12u - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 14u30
gesprek met de kandidatuurstudenten, studenten uit de curriculumraad en afgestudeerden
14u30 - 15u30
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen + AAP-leden curriculumraad
15u30 - 16u
pauze
16u - 17u
gesprek met ZAP-leden + curriculumraad
17u - 18u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
BIJLAGE
137
07/2002
Donderdag 17 januari 2002 8u - 10u.
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u - 11u
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultaire verantwoordelijke internationalisering, verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u - 11u45
spreekuur op aanvraag en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal visitatiecommissie
13u15 - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Universiteit Gent Dinsdag 5 februari 2002
07/2002
9u - 11u
intern beraad visitatiecommissie
11u - 12u
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator burgerlijk ingenieur computerwetenschappen + informatica
12u - 14u
middagmaal
14u - 15u
gesprek met studenten burgerlijk ingenieur computerwetenschappen + studentenvertegenwoordigers opleidingscommissie
15u - 16u
gesprek met studenten informatica eerste cyclus + studentenvertegenwoordigers opleidingscommissie
16u - 16u30
pauze
16u30 - 17u30
gesprek studenten informatica tweede cyclus
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
138
BIJLAGE
Woensdag 6 februari 2002 9u - 10u.
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen (en technisch personeel) burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica + AAP-leden opleidingscommissie
10u - 11u
gesprek met zelfstandig academisch personeel burgerlijk ingenieur computerwetenschappen + opleidingscommissie
11u - 11u30
pauze
11u30- 12u30
gesprek met zelfstandig academisch personeel informatica + opleidingscommissie
12u30 - 14u30
middagmaal
14u30 - 15u30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg, onderwijsdirecteur burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica
15u30 - 17u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u30
informele ontmoeting met het bureau van de faculteit en opleidingsafgevaardigden burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 7 februari 2002 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica
11u - 11u45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken burgerlijk ingenieur computerwetenschappen en informatica
12u15 - 13u30
middagmaal
13u30 - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
BIJLAGE
139
07/2002
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02 512 91 10).
Wettelijke Depot: D/2002/2939/2
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel 02 512 91 10 – Fax 02 512 29 96.