VLAAMSE INTERUNIVERSITAIRE RAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE RECHTEN, NOTARIAAT EN KERKELIJK RECHT Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, oktober 1997
Voorwoord
In dit rapport brengt de visitatiecommissie rechten, notariaat en kerkelijk recht verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de periode oktober 1996 - januari 1997 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen ‘rechten’, ‘notariaat’ en ‘kerkelijk recht’ in Vlaanderen. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en haar Nederlandse tegenhanger, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), hetgeen onder meer tot uiting komt in de gehanteerde procedure. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken faculteiten en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Niet onbelangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling van haar rapport is binnen elke faculteit aanleiding te geven tot discussie over op welke punten de faculteit zelf binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig acht. Daarnaast kan ook gehoopt worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit. Naast kwaliteitshandhaving en -verbetering moet het rapport tevens de bredere samenleving inlichten over de wijze waarop de betrokken faculteiten omgaan met de kwaliteit van hun onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de rechten, het notariaat en het kerkelijk recht in Vlaanderen. Belangrijk in dit kader is de vaststelling van de commissie dat een aantal instellingen reeds maatregelen heeft genomen of voorgenomen naar aanleiding van de interne voorbereiding en het bezoek van de commissie. De commissie dankt in haar inleiding al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Ik sluit mij graag bij deze dank aan. Daarenboven is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. A. Oosterlinck Voorzitter VL.I.R.
10/1997
2
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Inhoud
Voorwoord
2
Deel 1: Algemeen Deel
5
I.
De onderwijsvisitatie rechten, notariaat en kerkelijk recht
7
1.
Inleiding
7
2.
De betrokken opleidingen
8
3.
De visitatiecommissie
8
3.1. Samenstelling
8
3.2. Taakomschrijving
9
3.3. Werkwijze
9
4.
Korte terugblik op de visitatie
10
5.
Opzet en indeling van het rapport
10
II.
Het referentiekader
11
1.
Inleiding
11
2.
Doelstellingen van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht
11
3.
Minimale eindtermen van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht
12
4.
Algemene didactische uitgangspunten
12
III.
Algemene aandachtspunten
14
IV.
De opleidingen rechten en notariaat in vergelijkend perspectief
16
1.
Doelstellingen van de opleiding
16
2.
Het programma
18
2.1. Karakteristieken van het programma
18
2.2. Opbouw van het programma
18
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
3
10/1997
2.3. Inhoud van het programma
19
2.4. Gebruikte werkvormen
20
2.5. Toetsing
21
2.6. Vaardigheden van studenten
22
3.
Scripties en stage
23
4.
De student en het onderwijs
24
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
24
4.2. Slaagcijfers en rendementen
27
4.3. Gemiddelde studieduur
27
Studeerbaarheid
28
5.1. Studietijd
28
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
28
6.
De faciliteiten
29
7.
De afgestudeerden
29
8.
De staf
30
9.
Internationalisering
31
10.
Interne kwaliteitszorg
32
5.
Deel 2: Opleidingsrapporten
35
1.
Universiteit Antwerpen (de opleiding rechten)
37
2.
Katholieke Universiteit Brussel (de opleiding rechten)
51
3.
Katholieke Universiteit Leuven (de opleidingen rechten en notariaat)
61
4.
Katholieke Universiteit Leuven (de opleiding kerkelijk recht)
73
5.
Vrije Universiteit Brussel (de opleidingen rechten en notariaat)
81
6.
Universiteit Gent (de opleidingen rechten en notariaat)
95
Bijlagen
10/1997
Bijlage 1:
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
107
Bijlage 2:
Bezoekschema’s
110
Bijlage 3:
Reactie vanwege het departement rechten van de Universitaire Instelling Antwerpen
117
Bijlage 4:
Reactie vanwege de faculteit van de rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit Brussel
118
4
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
DEEL I ALGEMEEN DEEL
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
5
10/1997
10/1997
6
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
I. De onderwijsvisitatie rechten, notariaat en kerkelijk recht
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie rechten, notariaat en kerkelijk recht verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de periode november 1996-januari 1997, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.), heeft gevisiteerd. De commissie heeft getracht om, ingevolge haar opdracht, zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen en van de wijze waarop binnen het kader van deze opleidingen met de kwaliteit wordt omgegaan. Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een facultair rapport geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per opleiding weergegeven. Op basis van de facultaire rapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen per thema en vergelijkenderwijs worden aangeboden. Hierdoor krijgen de opleidingen onder meer de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van elkaar. De visitatiecommissie hoopt dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de verdere optimalisering van het academisch onderwijs in de rechten, het notariaat en het kerkelijk recht, en dat de realisaties en werkwijzen van bepaalde universiteiten de andere zullen inspireren en motiveren. Ten slotte hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de rechten, het notariaat en het kerkelijk recht in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen.
DDE EOONDERWIJSVISITATIE RECHTEN , NOTARIAAT KERKELIJK PRERSPECTIEF ECHT PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VEN ERGELIJKEND
7
10/1997
2. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht bezocht aan de volgende universiteiten: – van 12 t/m 14 november 1996: Universiteit Antwerpen1 – van 28 t/m 29 november1996: Katholieke Universiteit Brussel – van 11 t/m 13 december 1996: Katholieke Universiteit Leuven – van 18 t/m 20 december 1996: Vrije Universiteit Brussel – van 20 t/m 22 januari 1997: Universiteit Gent
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie rechten, notariaat en kerkelijk recht werd ingesteld door de VL.I.R. bij besluit van 30 april 1996. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: -
Prof. Em. Dr. J.E. Krings, emeritus gewoon hoogleraar Faculteit Rechtsgeleerdheid, Vrije Universiteit Brussel.
Leden: -
Prof. Dr. J.H.J. Bourgeois, verbonden aan het Europacollege en Akin, Gump, Strauss, Hauer & Feld.
-
Prof. Dr. E. De Corte, gewoon hoogleraar Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Katholieke Universiteit Leuven.
-
Prof. Em. Dr. Ph. Godding, emeritus gewoon hoogleraar rechtsgeschiedenis Université Catholique de Louvain.
-
Prof. Dr. E.A.A. Luijten, emeritus hoogleraar notariaat en burgerlijk recht Katholieke Universiteit Nijmegen, thans hoofddocent Notariële Beroepsopleiding Nederland.
-
Prof. Dr. K. Walf, gewoon hoogleraar canoniek recht Katholieke Universiteit Nijmegen2.
1.
2.
10/1997
8
De eerste cyclus van de rechtsopleiding wordt georganiseerd door de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen, de tweede cyclus door de Universitaire Instelling Antwerpen. In het kader van het eenheidsstreven van de Antwerpse Instellingen, dat geleid heeft tot het decreet van 22 december 1995 betreffende de eenmaking van de Universiteit Antwerpen, heeft de VL.I.R. er reeds van bij de invoering van het stelsel van onderwijsvisitaties voor geopteerd de verschillende instellingen als één geheel te beschouwen. Het was niet meer dan logisch ook voor de visitatie rechten, notariaat en kerkelijk recht de eerste en tweede cyclus van de rechtsopleiding als één opleiding te beschouwen. Prof. Dr. K. Walf werd aan de visitatiecommissie toegevoegd met het oog op de beoordeling van de opleiding kerkelijk recht, en heeft alleen deelgenomen aan het bezoek aan de K.U.Leuven.
DE ODPLEIDINGEN RECHTEN ENRNECHTEN OTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF E ONDERWIJSVISITATIE , NOTARIAAT EN KERKELIJK RECHT
Mevr. A. Van Linthoudt, stafmedewerker onderwijsbeleid verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De taak van de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, was: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze De commissie hield haar installatievergadering op 8 oktober 1996. Tijdens deze vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie algemeen deel, hoofdstuk II.), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan een opleiding rechten, notariaat of kerkelijk recht naar haar opvatting zou moeten voldoen. Voorts werden er de zelfstudies besproken en het programma van de bezoeken opgesteld. De bezoeken zijn aan alle universiteiten, met uitzondering van de K.U.Brussel die alleen de eerste cyclus van de rechtsopleiding aanbiedt, en de K.U.Leuven waar ook de opleiding kerkelijk recht wordt georganiseerd, volgens een analoog stramien verlopen 3. Tijdens de namiddag voorafgaand aan het eigenlijke bezoek vond een voorbereidende vergadering van de visitatiecommissie plaats. Hierna volgde een kennismaking met vertegenwoordigers van de academische overheid, van de faculteit en met de opleidingsverantwoordelijken. Tijdens de eigenlijke visitatie heeft de commissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur en de opstellers van de zelfstudie, afzonderlijk met studenten en AP-leden uit de opleidings-, onderwijs- of curriculumcommissies en/of faculteitsraad, de kandidatuursstudenten, de licentiestudenten, de AAP-leden en bursalen, de ZAP-leden eerste en tweede cyclus, afgestudeerden, verantwoordelijken voor studieadvies en -begeleiding, ombudspersonen en verantwoordelijken voor internationalisering. In elk programma werd tevens de mogelijkheid tot bijkomende gesprekken voorzien. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte universiteit. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie, zoals scripties, verslagen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, door de opleidingen ter beschikking gesteld. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht.
3.
De bezoekschema’s van de visitatiecommissie zijn toegevoegd als bijlage 2.
PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VEN ERGELIJKEND DDEEOONDERWIJSVISITATIE RECHTEN , NOTARIAAT KERKELIJKPRERSPECTIEF ECHT
9
10/1997
Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleiding. Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd.
4. Korte terugblik op de visitatie Met dit rapport wil de commissie een constructieve bijdrage leveren tot de kwaliteit van de opleidingen in het domein van de rechten, het notariaat en het kerkelijk recht in Vlaanderen. Zij heeft haar opdracht niet beschouwd als eenrichtingsverkeer dat louter zou gericht zijn op het leveren van kritiek, doch is er steeds van uitgegaan dat de visitatie in de eerste plaats een samenwerking tussen de commissie en de betrokken opleidingen moest inhouden. Hierbij is ze er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar de faculteiten het niet mee eens zijn. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling zijn dat dit rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie en dat wordt nagegaan op welke punten de faculteit zelf verbetering nodig acht, en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Tot haar genoegen heeft de commissie vastgesteld dat een aantal instellingen reeds maatregelen heeft genomen of voorgenomen naar aanleiding van de interne voorbereiding en het bezoek van de commissie. Deze reacties wijzen er volgens haar op dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van een momentopname en dat het op een aantal punten reeds voorbijgestreefd zal zijn op het moment van publicatie. Ondanks het vele werk en de vaststelling dat de beschikbare tijd meermaals te kort was, heeft de commissie haar opdracht met genoegen uitgevoerd. Zij wenst haar dank uit te spreken ten aanzien van al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. De commissie heeft de gastvrijheid en de vriendelijkheid waarmee zij door de verschillende instellingen werd ontvangen ten zeerste op prijs gesteld. In het bijzonder heeft zij waardering voor de grote openheid waarin de gesprekken werden gevoerd.
5. Opzet en indeling van het rapport Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen. In hoofdstuk III worden enkele algemene aandachtspunten betreffende de rechtsopleidingen geformuleerd. Tevens worden in dit deel in hoofdstuk IV voor de opleidingen rechten en notariaat de belangrijkste bevindingen per thema en vergelijkenderwijs weergegeven. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd.
10/1997
10
DE ODPLEIDINGEN RECHTEN ENRNECHTEN OTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF E ONDERWIJSVISITATIE , NOTARIAAT EN KERKELIJK RECHT
II. Het Referentiekader
1. Inleiding Bij de beoordeling van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht is de visitatiecommissie uitgegaan van de doelstellingen die de verschillende faculteiten zichzelf hebben gesteld. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over de verschillende universiteiten heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke faculteit erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt echter niet weg dat van elke opleiding mag worden verwacht dat zij een aantal minimumeisen verwezenlijkt. Daarom heeft de commissie de door de faculteiten gestelde doelstellingen en de manier waarop deze worden ingevuld ook getoetst aan de door haar geformuleerde minimumeisen, welke in onderstaand referentiekader worden weergegeven. Het referentiekader omvat de doelstellingen van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht, de minimale eindtermen die van de opleidingen mogen worden verwacht en een aantal algemeen didactische uitgangspunten. Tot slot moet worden opgemerkt dat de commissie dit referentiekader noch vóór, noch tijdens de bezoeken expliciet heeft bekend gemaakt, om de instellingen toe te laten onbevangen met de commissie van gedachten te wisselen over het eigen functioneren. Uiteraard is het referentiekader wel impliciet gebleken uit vragen en suggesties tijdens de gesprekken en uit de voorlopige conclusies tijdens de mondelinge rapportering.
2. Doelstellingen van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht De opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht moeten vakbekwame en maatschappelijk bekwame juristen vormen, met een kritische geest, die zelfstandig probleemsituaties kunnen ontleden en tot een oplossing brengen, en daarom analytisch maar ook synthetisch moeten kunnen denken.
HDETE O REFERENTIEKADER PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
11
10/1997
De licentie notariaat heeft bijkomend tot doelstelling een praktijkgerichte opleiding te bieden die leidt naar het ambt van notaris of een functie als academisch gevormd medewerker in het notariaat. Om deze algemene doelstellingen te realiseren, moeten de opleidingen minimaal aan onderstaande eindtermen voldoen.
3. Minimale eindtermen van de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht a. De juridische faculteiten dienen de algemene doelstellingen te vertalen in eindtermen die een duidelijke en concrete weergave moeten zijn van wat de student minimum moet hebben bereikt. Op deze manier kan worden vermeden dat de toetsing op het einde van het academiejaar louter op reproductie is gericht. Een concretisering van de doelstellingen in de eindtermen moet tevens toelaten bij de toetsing na te gaan of de student méér heeft bereikt dan datgene wat minimum is vereist. b. De visitatiecommissie is van mening dat de opleidingen rechten, notariaat en kerkelijk recht minimaal aan volgende eisen dienen te voldoen: – in de eerste plaats gericht zijn op het aanleren van beginselen, en minder op het nastreven van encyclopedische volledigheid, dit vooral met het oog op het aanleren van het autonoom en effectief onderkennen, structureren en oplossen van juridische problemen, steunend op een degelijke theoretische en methodologische onderbouw; – een ruime, algemene vorming in de humane wetenschappen bieden; – onder de nodige begeleiding zelfstudie aanleren en aanmoedigen, dit onder meer in het kader van het voor juristen onontbeerlijke levenslang leren; – de studenten via seminaries, practica en dergelijke voldoende in contact brengen met wetenschappelijk onderzoek met het oog op het ontwikkelen van de vaardigheden en attitudes om actief deel te nemen aan wetenschappelijke activiteiten van de discipline; – een correct taalgebruik, een voldoende informaticakennis (onder andere omwille van de toenemende informatisering van de rechtspraak) en, voor wat betreft de juridische terminologie, een grondige kennis van het Nederlands en van andere talen, aanleren; van de opleiding kerkelijk recht mag tevens worden verwacht dat zij een voldoende kennis van het Latijn bijbrengt; – de nodige aandacht besteden aan de persoonlijkheidsvorming van de student, waarbij ook maatschappelijke vaardigheden niet over het hoofd mogen worden gezien.
4. Algemene didactische uitgangspunten 1. De faculteiten zijn verantwoordelijk voor de wetenschappelijke en de beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en de efficiëntie van het opleidingsprogramma. Het opleidingsprogramma moet aansluiten bij de doelstellingen en minimumeisen zoals hierboven geformuleerd, het moet een goede samenhang vertonen, waarbij de grondige opleiding van de eerste
10/1997
12
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF HET REFERENTIEKADER
cyclus de nodige basisvaardigheden bijbrengt die een zekere differentiatie en specialisatie tijdens de tweede cyclus mogelijk maken, zonder evenwel het zicht op de totaliteit van het vakgebied te verliezen. 2. Studenten dienen mede verantwoordelijk te zijn voor de effectiviteit en de voortgang van hun studie. 3. Hiertoe dienen de faculteiten alles in het werk te stellen om aan de studenten de gelegenheid te geven verantwoordelijkheid op te nemen bij het tot stand brengen van een naar vorm en inhoud kwalitatief hoogstaand aanbod, onder andere door hen de nodige inspraak in de onderwijsorganen te garanderen en hen te betrekken bij onderwijsevaluaties. Een dergelijk aanbod dient zowel te beantwoorden aan de eisen die aan een universitair opleidingsprogramma in het algemeen kunnen worden gesteld, met name eisen betreffende de te realiseren leerdoelen, de vormgeving en de invulling van het feitelijk leer- en vormingsproces en van de evaluatie, als aan de specifieke eisen die met betrekking tot het vakgebied vooropstaan, zoals wetenschappelijk gehalte, actualiteit, beroepsgerichtheid enzovoort. 4. Wat de leerdoelen betreft, staat de relevantie voorop. Deze relevantie kan worden afgewogen aan het wetenschappelijk actualiteitsgehalte en de beroepsvoorbereidende kwaliteit van de doelstellingen. Een opleiding dient bovendien van meet af aan de eind- en intermediaire doelstellingen van de opleiding en van de afzonderlijke opleidingsonderdelen aan de student bekend te maken, en dit in relatie tot de toelatingseisen en de vereiste voorkennis, vaardigheden en attitudes. 5. Wat het feitelijke leer- en vormingsproces betreft, zijn overwegend drie aspecten beslissend. a. De inhoudelijke invulling ervan genereert eisen naar de kwaliteit van het beschikbare studiemateriaal en de bredere documentaire ondersteuning van het proces, evenals naar de coherentie waarmee het feitelijk proces de vooropgestelde leerdoelen dekt. b. Er kunnen eisen worden gesteld in verband met de gebruikte werkvormen, de ondersteuning ervan met gepaste communicatie- en informatietechnologieën, de beschikbare materiële infrastructuur, enzovoort. Het leerproces dient met name ondersteund te worden door een moderne didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en onderwijsmateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. Een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën zijn van belang. c. In hoofde van de student dient te worden gekeken naar zijn belasting, zijn mogelijkheden voor efficiënt gebruik van de studietijd, enzovoort. Bovendien is van belang of in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met individuele verschillen, onder meer in studietempo. Dit laatste kan bijvoorbeeld blijken uit differentiatievoorzieningen binnen het programma, uit de dosering tussen contactonderwijs en zelfstudie, enzovoort. 6. De belangrijkste eis ten aanzien van de examinering is dat de vorm en inhoud hiervan moeten overeenstemmen met de vooropgestelde leerdoelen en de wijze waarop deze vertaald worden in het leer- en vormingsproces. De exameneisen en -vormen dienen vooraf aan de studenten duidelijk bekend te worden gemaakt. Voorts dient ook aandacht te worden besteed aan aspecten als de billijkheid van de evaluatie, de betrouwbaarheid van de toetsing en de kwaliteit van de geleverde feedback. 7. De opleiding dient te voorzien in een systeem van studie- en studentenbegeleiding dat gericht is op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen, alsmede op het doen van suggesties voor oplossingen.
PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF HDETE ROEFERENTIEKADER
13
10/1997
III. Algemene aandachtspunten
De rechtsfaculteiten worden met een aantal factoren geconfronteerd die van de docenten een grondige aanpassing qua methodes, en van de faculteiten qua middelen hebben gevergd en dit nog steeds vergen. Een eerste factor is de wetgevingsstortvloed; er zijn meer ‘wetgevers’ dan in het verleden: de gewesten, België en de Europese Gemeenschap; het normenbestand is aanzienlijk gegroeid; op een aantal gebieden wordt de wetgeving bijzonder veelvuldig gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor rechtspraak en rechtsleer wat hun omvang en bijsturing betreft. Het hoeft geen betoog dat dit een grondige aanpassing van leermethodes impliceert. Een tweede factor is het aantal studenten. In de jaren ‘86-’87 tot en met ‘88-’89 is de instroom van generatiestudenten gestegen met 49,10% (van 1.059 in ‘86-’87 tot 1.579 in ‘88-’894). Sindsdien zijn er jaarlijkse fluctuaties opgetreden maar is de instroom nooit ver gedaald beneden het relatief hoge peil dat in ‘88-’89 werd bereikt. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het totaal aantal studenten in de verschillende studiejaren van de verschillende instellingen in het academiejaar ‘95-’96.
Tabel 1: Aantal studenten rechten aan de Vlaamse instellingen in het academiejaar ‘95-’96
KUBr
KULv
KULAK
RUG
UA
VUB
Totaal
1e kan
123
572
133
632
479
245
2184
2e kan
74
337
65
305
269
155
1205
1e lic
500
210
185
142
1037
2e lic 3e lic
467 508
249 205
158 127
112 113
986 953
1601
1218
767
6365
Totaal
4.
10/1997
14
197
2384
198
Deze aantallen zijn exclusief de generatiestudenten van de KULAK, daar de cijfers voor de KULAK ontbreken voor de academiejaren ‘86-’87 en ‘87-’88.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT INAV ERGELIJKEND PERSPECTIEF LGEMENE AANDACHTSPUNTEN
Duidelijk is dat het doceren in auditoria met vijfhonderd studenten andere pedagogische vaardigheden vergt dan het doceren aan een groep van vijftig studenten. De rechtsfaculteiten moeten het hoofd bieden aan conflicterende eisen. In de eerste plaats mede als gevolg van het groeiend aanbod juristen en de sterk toegenomen judificering van het maatschappelijk gebeuren is een gedeeltelijke verschuiving in de vraag naar juristen ontstaan: een juristenopleiding wordt thans verlangd voor een aantal beroepen die in het verleden voor niet-academisch gevormde personen toegankelijk waren. In deze beroepen wordt meer op de technische kennis van het recht dan op het nadenken over en het bijdragen tot de ontwikkeling van het recht de nadruk gelegd. Echter, in de tweede plaats, is thans merkelijk meer dan in het verleden, de behoefte ontstaan aan juristen die een bijdrage leveren tot het instandhouden en het verder uitbouwen van de maatschappij als rechtsmaatschappij. In de derde plaats levert de opleiding wat bepaalde beroepen betreft geen juristen af die onmiddellijk kunnen tewerkgesteld worden. Dit komt tot uiting in twee verschijnselen. Enerzijds volgt een toenemend aantal juristen in Vlaanderen, in België of in het buitenland een voortgezette academische opleiding. Niet duidelijk is of dit verschijnsel verband houdt met de omstandigheid dat de verstrekte opleiding wellicht teveel op kennis van het recht zou afgestemd zijn, met de wetgevende stortvloed die tot specialisering noopt, dan wel met het groter aanbod waardoor aan de vraagzijde meer eisen worden gesteld. Anderzijds wordt een bijkomende praktijkopleiding, die reeds lang in de advocatuur en het notariaat bestaat, thans ook voor andere juridische beroepen georganiseerd of in het vooruitzicht gesteld. Treffend is het aanzienlijk aantal mislukkingen in de eerste kandidatuur. In het academiejaar ‘94’95 mislukte gemiddeld 60,53% van de generatiestudenten in de Vlaamse rechtsopleidingen. Voor de ganse eerste kandidatuur bedroeg het gemiddelde falingspercentage 57,28%. De vraag is of de baten van de onbeperkte mogelijkheid om een eerste kandidatuur te volgen opwegen tegen de maatschappelijke kost van het bijzonder hoog percentage van mislukkingen. Aandacht verdient dat de meeste Vlaamse rechtsfaculteiten zich ertoe genoopt voelen de kennis van vreemde talen te verbeteren, zoniet bij te brengen, en de schrijf- en spraakvaardigheid in de moedertaal te verbeteren. Vraag is of dit wel tot de taak van de rechtsfaculteiten behoort.
ALGEMENE AANDACHTSPUNTEN DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
15
10/1997
IV. De opleidingen rechten en notariaat in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden van de opleidingen rechten en notariaat aan de verschillende universiteiten. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand aan de bezochte faculteiten. Dit biedt de faculteiten niet alleen de mogelijkheid zich, althans voor deze punten, te positioneren ten opzichte van elkaar, maar kan tevens een stimulans zijn om van elkaar te leren. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan de elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere faculteiten heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is om de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen. Ten slotte wenst de commissie op te merken dat zij in dit hoofdstuk enkel blijft stilstaan bij de opleidingen rechten en notariaat. Gezien het feit dat de opleiding kerkelijk recht alleen wordt aangeboden aan de bijzondere faculteit kerkelijk recht van de K.U.Leuven, en gezien de eigenheid van deze faculteit, leek het de commissie weinig zinvol haar conclusies en aanbevelingen betreffende deze opleiding in onderstaand vergelijkend deel op te nemen. Voor de conclusies en aanbevelingen met betrekking tot de opleiding kerkelijk recht wordt verwezen naar het deelrapport van deze opleiding.
1. Doelstellingen van de opleiding In alle zelfstudies worden de doelstellingen van de rechtsopleiding omschreven. Dit gebeurt voor de meeste instellingen op heldere en duidelijke wijze. Aan de K.U.Brussel zijn de doelstellingen vrij algemeen en eerder vaag omschreven. In de zelfstudies wordt eveneens aandacht besteed aan een omschrijving van de eindtermen. Hierover schijnt bij de instellingen een vrij grote onduidelijkheid te bestaan. Alleen in de zelfstudie van de K.U.Leuven zijn de eindtermen helder en duidelijk geformuleerd, en voldoet de omschrijving aan de definitie van het begrip ‘eindtermen’, namelijk datgene ‘wat minimaal van de afgestudeerde
10/1997
16
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
mag verwacht worden met betrekking tot kennis, vaardigheden, attitudes, ...5’ Bij de UA komen de eindtermen te veel neer op een herhaling van de doelstellingen, bij de RUG zijn ze een loutere opsomming van inhouden, en ook in de zelfstudies van de K.U.Brussel en de VUB zijn de doelstellingen onvoldoende geconcretiseerd in eindtermen. In het algemeen zijn de gestelde doelstellingen in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen realiseerbaar, al hebben de meeste instellingen te kampen met eerder ongunstige financiële randvoorwaarden. Vooral aan de RUG brengt de beperkte omvang van de staf de realisering van de doelstellingen in het gedrang, onder meer omdat de studenten onvoldoende worden begeleid. Ook aan de UA rijzen als gevolg van de budgettaire beperkingen moeilijkheden voor de personeelsomkadering, evenals voor de bibliotheek van de UIA. Aan de VUB kan de realisatie van de doelstellingen enigszins worden bemoeilijkt door tekorten, onder andere voor wat betreft de bibliotheek. Daarnaast meent de commissie dat aan de K.U.Leuven een aantal middelen wellicht beter zou kunnen worden ingezet met het oog op het bereiken van de gestelde doelen. Zo zijn bijvoorbeeld sommige hoorcolleges niet steeds voldoende maatschappelijk gericht. Wel komt de aandacht voor een maatschappelijke betrokkenheid van het onderwijs tot uiting in andere opleidingsonderdelen, ondermeer in de verplichte reflectie over antropologie en recht in de eerste licentie en de reflectiecolleges in de tweede en de derde licentie waaruit de studenten er één dienen te kiezen. De doelstellingen beantwoorden aan alle instellingen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleiding rechten heeft geformuleerd in haar referentiekader. Aan de VUB is bij de commissie wel de vraag gerezen of de studenten voldoende in contact komen met wetenschappelijk onderzoek. De doelstellingen kunnen aan alle instellingen worden beschouwd als doelstellingen voor een universitaire opleiding, al is de commissie van oordeel dat de rechtsopleidingen te lijden hebben onder een aantal tekorten van de huidige instroom van studenten, onder meer op het vlak van taalkennis en historische kennis, en zich daarom gedwongen voelen ook opdrachten uit te voeren die niet tot de taak van een universitaire opleiding behoren. Alle rechtsfaculteiten leveren voldoende inspanningen om de doelstellingen bij de studenten bekend te maken. Wel acht de commissie het in het algemeen aanbevelenswaardig de doelstellingen, eindtermen, examenvereisten en beoordelingscriteria voor elk opleidingsonderdeel apart duidelijk te formuleren in de respectieve syllabi. Ten slotte heeft de commissie vastgesteld dat de operationalisering van de doelstellingen in het programma in het algemeen aan alle instellingen voldoet, met uitzondering van de K.U.Brussel, waar wat dit betreft enige verbetering mogelijk is. In de zelfstudies van de instellingen die de licentie in het notariaat aanbieden, zijnde de K.U.Leuven, de RUG en de VUB, worden de doelstellingen van deze opleiding omschreven. Het programma van de notariaatsopleiding van de K.U.Leuven voldoet aan de eisen om de gestelde doelstellingen te bereiken. Dit geldt niet voor het programma van de VUB, doch hier is een volledige programmaherziening in het vooruitzicht gesteld die zal ingaan vanaf het academiejaar ‘97-’98. Met betrekking tot de doelstellingen van de notariaatsopleiding van de RUG zijn door de commissie geen bijzondere opmerkingen gemaakt.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
17
10/1997
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De programma’s van de opleidingen rechten aan de K.U.Brussel en de UA bieden voldoende mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Ook aan de K.U.Leuven voldoet het programma in het algemeen aan deze eigenschappen, al meent de commissie dat hier nog te veel de nadruk wordt gelegd op het doceren onder de vorm van hoorcolleges, met te weinig mogelijkheden voor de studenten om in kleinere groepen te komen tot gezamenlijke bespreking van en discussie over bepaalde thema’s. De visitatiecommissie heeft er aan de VUB op basis van de inhoud van het programma onvoldoende zicht op gekregen of voldoende mogelijkheden worden geboden om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Een positieve invloed in dit opzicht wordt wellicht uitgeoefend door de praktische oefeningen, die in ruime mate in het programma zijn opgenomen. Eerder negatief werken het veelal ‘voorlezend’ karakter van de hoorcolleges, de eerder reproductieve gerichtheid van de meeste examens, het feit dat niet alle studenten in de derde licentie een grondig schriftelijk werkstuk dienen te maken en het ontbreken van studiemateriaal voor een aantal opleidingsonderdelen. Aan de RUG wordt in de licenties voldoende aandacht geschonken aan het ontwikkelen van het probleemoplossend vermogen en het onafhankelijk en kritisch denken, doch in de kandidaturen gebeurt dit niet steeds op voldoende wijze. Het zelfstandig leren en werken wordt door de opleiding voldoende bevorderd, doch dit is in grote mate het gevolg van het feit dat de studenten wegens een gebrek aan begeleiding niet anders kunnen dan zelfstandig te werken. Aan de VUB worden volgens de commissie voldoende mogelijkheden geboden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Aan de K.U.Leuven en de UA zou in dit opzicht een meer uitgesproken contact met de praktijk wenselijk zijn. Aan de RUG heeft de commissie zich hierover niet kunnen uitspreken. De opleiding van de K.U.Brussel, een eerste-cyclusopleiding, is voldoende afgestemd op de doorstroming naar een tweede-cyclusopleiding aan een andere instelling, met uitzondering van de RUG, waar, in tegenstelling tot elders, reeds in de eerste cyclus een aanzienlijk aantal juridische opleidingsonderdelen wordt gedoceerd.
2.2. Opbouw van het programma De opleidingen rechten aan de Vlaamse universiteiten bestaan uit twee cycli. De eerste cyclus omvat twee kandidaturen, de tweede cyclus drie licenties. Met uitzondering van de K.U.Brussel, die alleen de eerste cyclus aanbiedt, wordt door alle bezochte instellingen de volledige opleiding georganiseerd. De eerste cyclus van de opleiding aan de K.U.Leuven wordt ook aangeboden aan de KULAK te Kortrijk. De opleiding notariaat, die wordt aangeboden aan de K.U.Leuven, de RUG en de VUB, bestaat uit één licentie en is toegankelijk voor licentiaten in de rechten. De commissie heeft vastgesteld dat alle programma’s in het algemeen evenwichtig zijn qua opbouw en een goede samenhang vertonen.
10/1997
18
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Wel heeft de commissie betreffende de opbouw van het programma een aantal aanbevelingen geformuleerd. Wat de UA en de VUB betreft, meent de commissie dat (gedeelten van) de respectieve opleidingsonderdelen ‘Rechtsinformatica’ en ‘Informatica toegepast op de rechtsmethodologie’ vroeger in de opleiding aan bod zouden moeten komen, dit om de studenten zo vroeg mogelijk vertrouwd te maken met de juridische databanken en hen de nodige opzoekingsmethoden bij te brengen. Naar de commissie heeft vernomen zal vanaf het academiejaar ‘97-’98 aan de UA aan deze suggestie worden tegemoet gekomen. Aan de K.U.Brussel zou kunnen worden overwogen de tweede kandidatuur iets zwaarder te maken, daar deze aanzienlijk lichter is dan de eerste. Deze relatief lichte tweede kandidatuur kan de studenten voor problemen plaatsen in de eerste licentie, waar opnieuw een grotere inzet wordt verwacht. De commissie heeft vernomen dat vanaf het academiejaar ‘97-’98 aan deze suggestie zal worden tegemoet gekomen door een programmawijziging. De RUG heeft geopteerd voor een andere programma-invulling dan de overige instellingen, door reeds vanaf de eerste cyclus een aanzienlijk aantal juridische opleidingsonderdelen aan te bieden. Dit heeft ongetwijfeld een aantal voordelen. Toch dient een bijzondere aandacht te worden besteed aan de manier waarop deze juridische opleidingsonderdelen, die zwaar zijn voor studenten met slechts een beperkte ervaring met universitair onderwijs, worden gedoceerd. Ook meent de commissie dat, hoewel het wegvallen van de algemene opleidingsonderdelen in de eerste cyclus wordt gecompenseerd door de zogenaamde ‘reflectie-onderdelen’ in de derde licentie, toch een algemene inleiding tot de wijsbegeerte zou moeten worden gedoceerd in de eerste cyclus. Verder heeft de commissie aan de RUG aanbevolen het zware opleidingsonderdeel ‘Zakenrecht’ te verschuiven van de tweede kandidatuur naar de eerste licentie, daar het zo beter zou aansluiten bij ‘Zekerheden’, dat wordt geprogrammeerd in de tweede licentie. De andere instellingen zijn minder ver gegaan dan de RUG in het overhevelen van juridische basisonderdelen van de tweede naar de eerste cyclus, al doceren ook zij sinds een aantal jaren opleidingsonderdelen als ‘Verbintenissenrecht’ en ‘Staatsrecht’/‘Grondwettelijk Recht’ in de tweede kandidatuur. Het betreft hier zware opleidingsonderdelen, doch dit wordt aan de meeste instellingen goed opgevangen door een specifieke begeleiding van de studenten. Aan de K.U.Leuven heeft de commissie aanbevolen de werkcolleges ‘Verbintenissenrecht’ en ‘Staatsrecht’ van de eerste licentie naar de tweede kandidatuur te verschuiven, of in een andere vorm van begeleiding bij deze opleidingsonderdelen te voorzien. Dit zal naar de commissie heeft vernomen vanaf het academiejaar ‘97-’98 worden verwezenlijkt. Het aanbod aan keuze-opleidingsonderdelen is aan alle instellingen voldoende. De commissie is van mening dat de studenten geen al te grote vrijheid mag worden gelaten bij het samenstellen van hun programma, zeker niet wanneer het aanbod omvangrijk is, daar op die manier het risico zou kunnen worden gecreëerd op het samenstellen van ‘minimumpakketten’, waarbij niet meer met de inhoud doch alleen met de moeilijkheidgraad van de opleidingsonderdelen rekening wordt gehouden.
2.3. Inhoud van het programma De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleidingen rechten aan de Vlaamse universiteiten globaal genomen actueel en van goed niveau zijn. Het niveau van de opleidingsonderdelen in de eerste cyclus, zowel de algemeen menswetenschappelijke als de juridische, is doorgaans goed.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
19
10/1997
Wel is de commissie van mening dat de algemene opleidingsonderdelen in de mate van het mogelijke beter zouden moeten aansluiten bij de juridische vorming van de studenten. Ook het niveau van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus, zowel de verplichte als de keuzeopleidingsonderdelen, is in het algemeen goed. Aan de UA heeft de commissie zich wegens tijdsgebrek onvoldoende kunnen informeren om hierover uitspraak te kunnen doen. Ook aan de K.U.Leuven was het, gezien de grote verscheidenheid aan keuze-opleidingsonderdelen, niet gemakkelijk hierop een goed zicht te krijgen. Aan de RUG lijken enkele opleidingsonderdelen, vooral in de eerste cyclus, nog te veel afgestemd op het bijbrengen van materiële kennis, eerder dan basisregels en structuren van het recht. Aan de VUB heeft de commissie, omwille van het ontbreken van een syllabus voor een aantal opleidingsonderdelen, niet op het niveau van alle opleidingsonderdelen zicht kunnen krijgen. Wat de opleiding notariaat betreft, meent de commissie dat aan de K.U.Leuven meer aandacht dient te worden besteed aan het huwelijksvermogensrecht en aan een verdieping van het erfrecht, de testamenten en de schenkingen. Ook zou naar het oordeel van de commissie enige aandacht moeten worden besteed aan de rechtsgevolgen van nieuwe samenlevingsvormen. Wellicht kan hiervoor de nodige ruimte worden vrijgemaakt in het aanzienlijke aandeel dat het opstellen van akten momenteel van het programma uitmaakt. Ook aan de RUG zou meer aandacht mogen worden besteed aan erfrecht, schenkingen en testamenten De commissie meent echter dat in het huidige programma de ruimte hiervoor ontbreekt. Deze zou wellicht te vinden zijn door beperking of afschaffing van één of meer van de kleine opleidingsonderdelen ‘Inrichting van het notariaat’, ‘Notariële deontologie’ en ‘Notarieel boekhouden’, onderwerpen die wellicht beter in de latere praktijk kunnen worden aangeleerd. Aan de VUB heeft de commissie kennis genomen van het ontwerp van een nieuw programma, dat waarschijnlijk in werking zal treden vanaf het academiejaar ‘97-’98. De commissie juicht toe dat onderdelen zoals het contractenrecht, het opstellen van notariële akten en het notariële fiscale recht meer plaats zullen innemen, daar deze onderwerpen in het huidige programma onvoldoende aan bod komen. Een verzwaring hiervan zal in het nieuwe programma terecht gepaard gaan met een vermindering van het gerechtelijk privaatrecht, de inrichting van het notariaat en de deontologie; inzicht in deze onderdelen kan beter na afronding van de studie, tijdens de verplichte praktijkstage, worden bijgebracht.
2.4. Gebruikte werkvormen De gekozen onderwijsvormen en -middelen zijn doorgaans adequaat. Wel heeft de commissie terzake een aantal aanbevelingen geformuleerd. Aan de K.U.Leuven lijkt het onderwijssysteem, ondanks inspanningen om daaraan te verhelpen, in grote onderdelen toch nog te veel op reproductie gericht, eerder dan op het bijbrengen van inzicht. Dit is ook aan de RUG het geval, wat met zich meebrengt dat van de studenten niet steeds een voldoende actieve inbreng in het leerproces wordt verwacht. Om dit te verhelpen, heeft de commissie de RUG aanbevolen meer praktische oefeningen te organiseren. Aan de UA bestaat een goed evenwicht tussen hoorcolleges en practica, al wordt ook hier, vooral in de tweede cyclus, van de studenten nog te veel reproductie verwacht. Aan de K.U.Leuven en de UA heeft de commissie vastgesteld dat sommige seminaries geen echte seminaries zijn, in de zin van bijeenkomsten waarin een bepaald thema gezamenlijk wordt behandeld en bediscussieerd, maar eerder neerkomen op het, al dan niet onder begeleiding, opstellen van individuele scripties. Andere seminaries aan deze instellingen voldoen wel aan de vereisten van een seminarie.
10/1997
20
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Een probleem dat aan de K.U.Leuven reeds jaren aansleept, betreft de organisatie van de werkcolleges. In een relatief groot aantal gevallen kunnen de studenten, omwille van de geldende quota, niet de werkcolleges van hun voorkeur volgen. Dit zou op zich geen probleem mogen zijn, aangezien de werkcolleges tot doel hebben de studenten een aantal vaardigheden bij te brengen, en geen voorbereiding op het examen van het overeenkomstige hoorcollege mogen zijn. Omdat de werklast voor de studenten echter aanzienlijk kan verschillen naargelang het gevolgde werkcollege, en omdat een aantal werkcolleges de facto toch voorbereidt op het examen, ontstaat er een fundamentele ongelijkheid tussen de studenten naargelang de gevolgde werkcolleges. De commissie meent dat zo spoedig mogelijk een structurele oplossing voor dit probleem dient te worden gezocht. Aan de VUB meent de commissie dat het positief is dat een groot aantal opleidingsonderdelen wordt aangevuld met verplichte praktische oefeningen, die in de kandidaturen vooral zijn gericht op een herhaling van de leerstof, en in de licenties op een praktische toepassing ervan. Wel is ze van mening dat meer duidelijkheid zou moeten worden gecreëerd omtrent de reglementen en de concrete invulling van deze praktische oefeningen. Tevens betreurt de commissie dat niet op systematische wijze is voorzien in de organisatie van seminaries en dat niet alle studenten van de derde licentie minstens één diepgaand schriftelijk werkstuk dienen te maken. Ook aan de RUG zou meer duidelijkheid moeten worden gecreëerd omtrent de doelstellingen van de verschillende soorten praktische oefeningen, en meer eenvormigheid in de mate waarin de resultaten ervan meetellen voor het eindresultaat. Wat het schriftelijke studiemateriaal betreft, wenst de commissie in het algemeen op te merken dat de opleidingen in de mate van het mogelijke zouden moeten trachten te voorkomen dat de studenten een -doorgaans zeer duur- handboek dienen aan te schaffen, maar dat daarentegen zoveel mogelijk zou moeten worden voorzien in syllabi. Verder meent de commissie dat aan de VUB een inspanning dient te worden geleverd om voor elk opleidingsonderdeel, en zeker voor de kandidaturen, een degelijke syllabus ter beschikking te stellen. Aan de RUG heeft de commissie vastgesteld dat enkele syllabi, vooral in de eerste cyclus, te omvangrijk zijn en niet aangepast aan het bevattingsvermogen van kandidatuursstudenten. Wat de notariaatsopleiding betreft, acht de commissie het van grote waarde dat aan de K.U.Leuven het opstellen van akten praktisch wordt ingeoefend in drie opleidingsonderdelen, mits hieraan ook de nodige theoretische aandacht wordt besteed. Aan de VUB worden de meeste opleidingsonderdelen gedoceerd onder de vorm van hoorcolleges, doch gezien het geringe aantal notariaatsstudenten vervaagt de grens tussen hoor- en werkcolleges, en is er in de hoorcolleges voldoende ruimte voor discussie.
2.5. Toetsing De commissie heeft bij alle bezoeken inzage genomen in een steekproef van de haar ter beschikking gestelde examenvragen. Op basis hiervan heeft zij de indruk dat de moeilijkheidsgraad van de examens bij alle opleidingen behoorlijk is. Aan de K.U.Leuven lijken de examens voldoende representatief voor de gedoceerde leerstof. Dit is ook het geval aan de RUG, zeker voor de examens die toetsen op inzicht. De examens die eerder kennisgericht zijn, zijn er in een aantal gevallen te gedetailleerd. Aan de K.U.Brussel, de UA en de VUB heeft de commissie zich niet kunnen uitspreken over de representativiteit van de examens voor de gedoceerde leerstof. Aan de K.U.Brussel zijn de examens naar het oordeel van de commissie voldoende gericht op het toetsen van inzicht. Aan de VUB is dit voor de meeste examens niet het geval; zij zijn te eenzijdig gericht op reproductie door de studenten. Ook aan de K.U.Leuven, de RUG en de UA verwachten
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
10/1997
een aantal examens nog te veel reproductie van de studenten, en zijn zij onvoldoende gericht op het toetsen van inzicht. Aan de K.U.Brussel en de UA voldoen de examenvormen aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Positief is dat de meeste examens mondeling verlopen, met schriftelijke voorbereiding. De commissie heeft de K.U.Leuven, de RUG en de VUB aanbevolen een inspanning te leveren om, vooral in de eerste cyclus, op zijn minst een aantal mondelinge examens met schriftelijke voorbereiding te (blijven) organiseren. Vooral aan de VUB worden te veel examens afgenomen onder de vorm van meerkeuzevragen. Ook aan de K.U.Leuven en de RUG wordt steeds meer tot deze examenvorm overgegaan. De commissie heeft er begrip voor dat dit omwille van het groot aantal te ondervragen studenten soms moeilijk anders kan, maar meent dat het aantal examens dat onder deze vorm wordt afgenomen toch zou moeten worden beperkt, en dat men er inzonderheid bij meerkeuze-examens moet over blijven waken dat ze voldoende toetsen op inzicht. De examenprocedure lijkt aan alle instellingen correct te worden toegepast. De commissie heeft in elk geval geen klachten vernomen die op het tegendeel zouden wijzen. Hierop wordt overal toegezien door een ombudspersoon. Aan de VUB is er alleen een centrale ombudspersoon, die door de studenten onvoldoende is gekend. De commissie heeft aanbevolen, naast deze centrale ombudspersoon, ook op facultair niveau een dergelijke functie in te stellen. Deze functie kan volgens de commissie best worden uitgeoefend door een lid van het assisterend academisch personeel. Ten slotte is de commissie van mening dat het semestersysteem dat wordt toegepast aan de UA enkele specifieke problemen met zich meebrengt. Hoewel in de eerste kandidatuur slechts een beperkt aantal examens wordt afgenomen na het eerste semester, is de mening geopperd dat het voor sommige studenten nadelig zou kunnen zijn dat zij reeds in januari, dit is na amper drie maanden universitair onderwijs te hebben genoten, worden geconfronteerd met definitieve examens. Anderzijds dient te worden erkend dat sinds de invoering van het semestersysteem de slaagcijfers zijn gestegen door de lagere examendruk in juni.
2.6. Vaardigheden van studenten De commissie is van mening dat het voor een jurist essentieel is over goede taalvaardigheden te beschikken, zowel in de moedertaal als in andere talen. Het bijbrengen van deze vaardigheden hoort echter in principe niet tot de taak van een universitaire opleiding. Daartegenover staat dat men niet blind mag zijn voor de gebrekkige talenkennis van de huidige generatie instromende studenten. Een oplossing hiervoor dient volgens de commissie, althans voor wat betreft de vaardigheden in andere talen dan de moedertaal, gezocht te worden in een systeem waarbij de studenten bij het begin van het academiejaar worden geconfronteerd met taalexamens. Dit kan eventueel worden gespreid over de twee kandidaturen. Het cijfer van de studenten die slagen, wordt opgenomen in de reeks van examencijfers van het einde van het academiejaar. De studenten die niet zijn geslaagd, zouden gedurende het academiejaar verplicht moeten worden hun tekorten op te halen, en op het einde van het academiejaar opnieuw een examen af te leggen. De taalopleidingsonderdelen zouden op die manier tot het programma behoren, doch mogen niet de plaats innemen die toekomt aan algemeen menswetenschappelijke en juridische opleidingsonderdelen.
10/1997
22
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Het bijbrengen van specifiek juridische terminologie, zowel in het Nederlands als in andere talen, hoort volgens de commissie thuis in het programma van een universitaire rechtsopleiding. Dit dient aan bod te komen op een ogenblik dat de studenten reeds op zijn minst enige kennis van het recht hebben verworven, dus niet in de eerste kandidatuur. Afgezien van de vraag of het bijbrengen van taalvaardigheden, zowel in de moedertaal als in andere talen, tot de taak van een universitaire opleiding behoort, heeft de commissie toch een uitspraak willen doen over de manier waarop de opleidingen op dit moment omgaan met het bijbrengen van deze vaardigheden. Door de meeste opleidingen wordt voldoende aandacht besteed aan het bijbrengen van schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in de moedertaal. Aan de K.U.Leuven en de RUG gebeurt dit voornamelijk in de tweede cyclus. Ook aan de VUB dienen de studenten in de tweede cyclus een aantal schriftelijke werken te maken, doch hierin is niet systematisch voor alle studenten voorzien, en er bestaat onvoldoende eenvormigheid terzake. Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid wordt voldoende bijgebracht aan de K.U.Brussel en de UA. Aan de RUG en de VUB schijnt hieraan vrij weinig aandacht te worden besteed, en ook aan de K.U.Leuven is enige verbetering mogelijk. De aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal lijkt de commissie goed aan de K.U.Brussel en de K.U.Leuven. Ook aan de VUB en de UA wordt hieraan voldoende aandacht besteed, al meent de commissie dat aan de VUB ook een opleidingsonderdeel ‘Duitse Rechtsterminologie’ in het programma zou moeten worden opgenomen. Aan de RUG is de aandacht voor het bijbrengen van deze vaardigheden onvoldoende. Er worden cursussen ‘Juridisch Frans’ en ‘Juridische Duits’ aangeboden, maar deze zijn facultatief en kunnen enkel worden gevolgd tegen betaling. Wat het aanleren van vaardigheden in het Frans betreft, acht de commissie het in het bijzonder positief dat studenten aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven, de UA en de VUB de mogelijkheid hebben één of meerdere opleidingsonderdelen te volgen aan een universiteit in de Franse Gemeenschap. Deze mogelijkheid moet door de betrokken faculteiten voldoende gepromoot worden. Aan het bijbrengen van computervaardigheden wordt door alle opleidingen voldoende aandacht besteed. Wel heeft de commissie de UA en de VUB aanbevolen de opleidingsonderdelen waarin deze vaardigheden worden bijgebracht, te vervroegen in het programma (zie 2.2.).
3. Scripties en stage De rechtsopleiding kent traditioneel geen eindverhandeling noch een stage. Wel dienen de studenten doorgaans een aantal schriftelijke werken te maken. Het niveau van de schriftelijke werken die dienen te worden gemaakt, is aan alle instellingen goed. De wijze waarop ze worden begeleid en beoordeeld is goed aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de UA. Aan de RUG en de VUB heeft de commissie zich hierover niet kunnen uitspreken. Positief aan de RUG is het feit dat de studenten vanaf het academiejaar ‘97-’98 in de derde licentie een scriptie moeten schrijven die bestaat uit drie onderdelen die aansluiten bij elk van de gevolgde grondige en rechtsvergelijkende studies, en die als één geheel zal worden beoordeeld.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
10/1997
De commissie betreurt dat aan de VUB niet elke student van de derde licentie minstens één diepgaand schriftelijk werkstuk dient te maken, maar dat dit afhankelijk is van de gekozen opleidingsonderdelen. Wat de notariaatsopleiding betreft, meent de commissie dat de opname van een verplichte stage in het programma van de K.U.Leuven zeer waardevol is. Deze stage wordt duidelijk gestructureerd in een reglement. Aan de VUB was het al dan niet volgen van een stage tijdens het bezoek van de visitatiecommissie nog volledig vrij. Volgens het nieuwe stagereglement, dat zal ingaan vanaf het academiejaar ‘97-’98, zal de stage als facultatief onderdeel in het programma worden opgenomen, en door de studenten die geen stage zullen lopen, vervangen dienen te worden door bijkomende opleidingsonderdelen. De commissie beoordeelt deze ontwikkeling als positief. Aan de RUG kunnen de notariaatsstudenten die dit wensen op volledig vrijwillige basis een stage volgen. De faculteit komt hierin nagenoeg niet tussen. De commissie beveelt aan een gestructureerde stage in het programma op te nemen, die voor de studenten facultatief kan blijven, doch wordt gehonoreerd met studiepunten en, indien ze niet wordt gevolgd, dient te worden vervangen door bijkomende opleidingsonderdelen.
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten In het academiejaar ‘95-’96 bedroeg het totaal aantal generatiestudenten rechten in Vlaanderen 1.475. Het aantal studenten notariaat bedroeg 103. Tabel 1 biedt een overzicht van de instroom van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur rechten in Vlaanderen in de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96. Voor de bespreking van de cijfers en voor de cijfers met betrekking tot de aantallen studenten in de verschillende studiejaren van de rechtsopleiding zij verwezen naar de deelrapporten.
Tabel 1: Instroom generatiestudenten eerste kandidatuur rechten in Vlaanderen voor de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96 KUBr
KULv
‘86-’87
148
609
‘87-’88
158
658
‘88-’89 ‘89-’90
190 146
458 415
194 170
‘90-’91
91
476
‘91-’92
94
491
‘92-’93 ‘93-’94
83 80
‘94-’95 ‘95-’96
6.
10/1997
KULAK6
Acad. jaar
24
RUG
UA
VUB
489
366
204
404
450
180
378 398
376 354
177 167
147
351
299
154
142
398
323
165
421 388
126 110
359 398
353 324
160 149
110
438
103
447
325
154
73
425
103
396
326
152
De cijfers voor de academiejaren ‘86-’87 en ‘87-’88 ontbreken.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Figuur 1: Instroom generatiestudenten eerste kandidatuur rechten in Vlaanderen voor de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96
700 600 UA
500
KUBr 400
RUG KULv
300
KULAK 200
VUB
100 0 '86-'87 '87-'88 '88-'89 '89-'90 '90-'91 '91-'92 '92-'93 '93-'94 '94-'95 '95-'96
Tabel 2 geeft een overzicht van het aantal studenten notariaat aan de Vlaamse universiteiten in de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96.
Tabel 2: Aantal studenten notariaat in Vlaanderen voor de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96 Acad. jaar
KULv
RUG
VUB
‘86-’87
48
17
13
‘87-’88
46
24
16
‘88-’89 ‘89-’90
54 51
16 13
23 23
‘90-’91
79
25
16
‘91-’92
55
18
14
‘92-’93 ‘93-’94
54 62
22 21
23 20
‘94-’95
63
33
20
‘95-’96
57
22
24
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
10/1997
Figuur 2: Aantal studenten notariaat in Vlaanderen voor de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96
90 80 70 60 KULv
50
VUB 40
RUG
30 20 10 0 '86-'87 '87-'88 '88-'89 '89-'90 '90-'91 '91-'92 '92-'93 '93-'94 '94-'95 '95-'96
Over de beschouwde periode neemt de K.U.Leuven ongeveer 29% in van het totaal aantal generatiestudenten dat zich inschreef voor een eerste kandidatuur rechten aan een Vlaamse universiteit, de RUG ongeveer 25%, de UA ongeveer 22%, de VUB ongeveer 10%, en de KULAK en de K.U.Brussel elk ongeveer 7%. Wat het aantal studenten notariaat betreft, neemt de K.U.Leuven over de beschouwde periode ongeveer 58% in van het totale aantal, de RUG 22% en de VUB 20%.
Figuur 3: Gemiddeld aandeel van de verschillende universiteiten in het totaal aantal generatiestudenten rechten in Vlaanderen voor de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96
KULAK 7%
VUB 10%
UA 22%
KUBr 7% KULv 29% RUG 25%
10/1997
26
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Figuur 4: Gemiddeld aandeel van de verschillende universiteiten in het totaal aantal studenten notariaat in Vlaanderen voor de periode ‘86-’87 tot en met ‘95-’96
RUG 22%
VUB 20%
KULv 58%
4.2. Slaagcijfers en rendementen In het algemeen liggen de slaagcijfers in de eerste kandidatuur aan de lage kant. Dit is echter voornamelijk een gevolg van onderwijspolitieke keuzes. Het is eigen aan het systeem van vrije toegang tot het universitair onderwijs dat het eerste jaar van de opleiding als een selectiejaar fungeert. Binnen deze randvoorwaarde zijn de slaagcijfers van de eerste kandidatuur relatief hoog aan de K.U.Brussel en de UA. Aan de K.U.Leuven, de RUG en de VUB kunnen deze cijfers onder de gegeven randvoorwaarden doorgaans als normaal worden beschouwd, al dient te worden opgemerkt dat de cijfers aan de VUB de laatste academiejaren eerder aan de lage kant liggen. Eens de drempel van de eerste selectie gepasseerd, zijn de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding over het algemeen gunstig. Uitzondering hierop vormen de cijfers in de tweede kandidatuur aan de K.U.Leuven, welke aan de lage kant liggen, hetgeen ook geldt voor de cijfers in de eerste en de tweede licentie van de UA en in de tweede kandidatuur en de eerste licentie van de VUB. De UA heeft naar aanleiding van het bezoek van de visitatiecommissie bijkomend onderzoek verricht naar de mogelijke oorzaken hiervan (zie bijlage bij het deelrapport). Wel dient te worden opgemerkt dat deze cijfers aan de UA de laatste twee jaar opnieuw hoger liggen. De slaagcijfers van de notariaatsopleiding van de VUB liggen aan de lage kant. De commissie verwacht dat deze zullen stijgen na de invoering van het nieuwe programma. De cijfers betreffende de notariaatsopleiding van de K.U.Leuven en de RUG hebben geen aanleiding gegeven tot opmerkingen vanwege de visitatiecommissie.
4.3. Gemiddelde studieduur De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur van de gevisiteerde opleidingen in het algemeen is zoals binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht, en dat de opleidingen door een gemiddeld student binnen de voorziene studieduur van 5 jaar moeten kunnen worden afgerond.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
10/1997
Enig voorbehoud bij deze algemene vaststelling werd gemaakt ten aanzien van de gemiddelde studieduur van de tweede cyclus aan de UA, dit gezien de lage slaagcijfers in de eerste en tweede licentie. Zoals vermeld onder 4.2. is er de laatste twee jaar echter een verbetering in deze cijfers opgetreden.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Aan de K.U.Leuven en de RUG is de reële studietijd volgens de commissie voldoende in overeenstemming met de begrote studietijd. Dit geldt ook voor de eerste cyclus van de opleiding aan de UA. In de tweede cyclus is de studiedruk aan deze instelling hoog. Wat de K.U.Brussel betreft, vraagt de commissie zich af of de reële studietijd wel voldoende in overeenstemming is met de begrote, daar de eerste kandidatuur aanzienlijk zwaarder blijkt te zijn dan de tweede, terwijl de begrote studietijd van de tweede kandidatuur hoger ligt dan die van de eerste kandidatuur. Uit de studietijdmeting die de VUB heeft uitgevoerd in 1995 blijkt dat de reële studietijd in de eerste kandidatuur een stuk hoger ligt dan de begrote, en in de eerste licentie een stuk lager. In de overige studiejaren is er wel voldoende overeenstemming. De commissie is van mening dat de verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie aan alle instellingen voldoet.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding De commissie beoordeelt de initiatieven die door de verschillende opleidingen worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten als positief. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop zijn doorgaans goed. Wat dit laatste betreft, rijst er aan de RUG wel een probleem als gevolg van het feit dat de colleges voor de eerste kandidatuur worden gedoceerd in onderwijsruimten op grote afstand van de faculteit. Dit brengt met zich mee dat de studenten niet steeds op de hoogte zijn van de informatie die op de valven in de faculteitsgebouwen wordt bekend gemaakt, en dat de leden van het academisch personeel minder goed bereikbaar zijn. De studiebegeleiding aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven, de UA en de VUB wordt door de commissie als goed beoordeeld. Wel rijzen er aan de VUB enkele problemen met betrekking tot de begeleiding van de studenten uit het begeleidingsprogramma. Dit is een programma waarvan de colleges doorgaans ‘s avonds of in het weekend worden gedoceerd en waarvan het aantal contacturen is teruggebracht tot 1/4 van het aantal uren van het betreffende studiejaar. De leerstof is identiek aan deze van de reguliere studenten. De begeleiding aan de RUG is niet steeds voldoende, vooral niet in de eerste kandidatuur. De assistenten die met de inhoudelijke begeleiding van de studenten zijn belast, zijn te weinig talrijk, wat met zich meebrengt dat er te weinig praktische oefeningen worden georganiseerd, dat de studenten in te grote groepen moeten worden ingedeeld en dat de assistenten te weinig beschikbaar zijn. De studiegidsen van de respectieve opleidingen worden door de commissie in het algemeen voldoende bruikbaar geacht. Wel meent de commissie dat de beschrijving van de inhoud van de opleidingsonderdelen en vooral van de praktische oefeningen in de studiegids van de VUB soms
10/1997
28
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
te beknopt is. In de gids van de K.U.Brussel worden de doelstellingen niet voor alle opleidingsonderdelen voldoende geëxpliciteerd. In de gidsen van de UA bestaat niet voldoende eenvormigheid in de beschrijving van de verschillende opleidingsonderdelen. Ten slotte betreurt de commissie dat er voor de UA geen gezamenlijke studiegids specifiek voor de rechtsopleiding meer bestaat.
6. De faciliteiten De onderwijsruimten en lokalen voor praktische oefeningen van de K.U.Brussel en de UA zijn van uitstekende kwaliteit. Ook de lokalen van de K.U.Leuven en de RUG zijn van goede kwaliteit, al rijst aan de RUG wel een probleem omdat er binnen de faculteit onvoldoende grote auditoria aanwezig zijn, en de hoorcolleges van de eerste kandidatuur als gevolg daarvan in lokalen op grote afstand van de faculteit dienen te worden gedoceerd (zie 5.2). De onderwijsruimten van de VUB zijn van voldoende kwaliteit, doch de infrastructuur als geheel maakt er een eerder sombere indruk. De bibliotheken van de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de RUG, met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand, worden door de commissie als uitstekend beoordeeld. Wel meent ze dat aan de RUG een inspanning dient te worden geleverd om de bibliotheek ‘s avonds langer open te houden, en dat men aan de K.U.Brussel zou moeten trachten van de juridische basiswerken meerdere exemplaren ter beschikking te stellen. De bibliotheken van de UA worden door de commissie als goed beoordeeld. Voor de bibliotheek van de UIA dient echter dringend een structurele oplossing te worden gezocht om te verhelpen aan de budgettaire tekorten, daar de instandhouding van het boeken- en tijdschriftenbestand, dat momenteel nog voldoet, naar de toekomst toe bedreigd wordt. Naar de commissie heeft vernomen zal het bibliotheekkrediet vanaf het jaar 1998 aanzienlijk verhogen, en wordt momenteel in overleg met de academische overheid gezocht naar een structurele oplossing die erin zou bestaan andere aan het departement toekomende middelen naar de bibliotheek over te hevelen. Het boeken- en tijdschriftenbestand van de bibliotheek van de VUB wordt door de commissie als ontoereikend beoordeeld. Ook de VUB dient een inspanning te leveren om de openingsuren uit te breiden, vooral tijdens de vakantieperiodes en ‘s avonds. De computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn aan alle instellingen van goede kwaliteit. Wel meent de commissie dat de faculteiten zouden moeten trachten full-text databanken ter beschikking te stellen. Wanneer hiertegen budgettaire bezwaren zouden rijzen, kan overwogen worden contact op te nemen met de bedrijfswereld met het oog op het ter beschikking stellen van de nodige gegevensbanken. Ten slotte acht de commissie het wenselijk dat de locaties van de beide instellingen van de UA, met name de UFSIA en de UIA, dichter bij elkaar zouden worden gebracht. Zij beoordeelt de inspanningen die momenteel op dit vlak worden geleverd als positief.
7. De afgestudeerden Vooraf wenst de commissie op te merken dat, hoewel zij aan de ene instelling met meer afgestudeerden heeft kunnen spreken dan aan de andere, zij overal slechts een niet-representatief
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
29
10/1997
staal van afgestudeerden heeft ontmoet. Dit kan ook niet anders, gezien enerzijds het grote absolute aantal afgestudeerden van de rechtsopleidingen, en anderzijds de zeer verscheiden beroepssituaties waarin juristen momenteel terecht komen. De commissie is van mening dat het met de programma’s van de K.U.Leuven, de RUG, de VUB en de UA mogelijk is goede afgestudeerden te leveren, die doorgaans goed zijn voorbereid op hun intrede op de arbeidsmarkt. Wel zou aan de UA in dit opzicht volgens de commissie een ruimere praktijkinbreng, onder meer door het aanstellen van deeltijds docenten die daarnaast deeltijds in de praktijk staan, wenselijk zijn. De afgestudeerden van de K.U.Brussel lijken goed voorbereid op de overgang naar de tweede cyclus aan een andere instelling, al liggen de slaagpercentages van deze studenten in de eerste licentie aan de K.U.Leuven en de UIA iets lager dan het totale slaagcijfer in de eerste licentie van deze instellingen. De commissie heeft vastgesteld dat de afgestudeerden met wie zij heeft gesproken doorgaans tevreden waren over de genoten opleiding. Meer in het bijzonder hebben de afgestudeerden van de VUB beklemtoond dat zij in hun beroepssituatie voordeel ondervinden van de praktijkgerichtheid van de genoten opleiding. Tot slot heeft de commissie vastgesteld dat alle opleidingen, op de K.U.Brussel na, op systematische wijze contacten onderhouden met de afgestudeerden.
8. De staf De omvang van de staf lijkt de commissie te beperkt aan de RUG, de UA en de VUB. Dit brengt doorgaans een te hoge onderwijsbelasting met zich mee. Wat de UA betreft, meent de commissie dat een uitbreiding van het aantal leden van het AAP de werklast van de leden van het ZAP zou kunnen verminderen. Aan de VUB zou een uitbreiding van het ZAP-kader toelaten de algemene opleidingsonderdelen in de eerste cyclus te doceren voor de rechtsstudenten apart. Anderzijds lijkt ook het aantal AAPleden aan de lage kant, gezien hun hoge onderwijsbelasting voor de praktische oefeningen. Deze dreigt hun onderzoeksprestaties in het gedrang te brengen. Aan de RUG heeft het beperkte aantal AAP-leden vooral gevolgen op het vlak van begeleiding van de studenten. De onderwijslast van het ZAP is er te hoog, doch de opleiding zou dienen na te gaan in welke mate de reële onderwijsbelasting overeenstemt met de theoretische, daar een groot aantal keuze-opleidingsonderdelen door geen of weinig studenten wordt gevolgd. Aan de K.U.Brussel en de K.U.Leuven lijkt de omvang van de staf voldoende. De verhouding tussen het aantal leden van het ZAP en van het AAP is er goed. Wel zou een uitbreiding van het AAP-kader aan de K.U.Leuven meer mogelijkheden geven tot begeleiding in de tweede kandidatuur en de organisatie van de werkcolleges in de licenties vereenvoudigen. De onderwijsinspanningen van de leden van het ZAP worden als goed beoordeeld aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de UA. Dit geldt ook voor de onderwijsinzet van de leden van het ZAP in de tweede cyclus van de RUG. De commissie heeft geen zicht gekregen op de onderwijsinzet van de leden van het ZAP in de eerste cyclus van de RUG, evenals van de leden van het ZAP van de VUB. Dit komt ondermeer omdat geen inzicht werd verkregen in de individuele resultaten van de onderwijsevaluatie. Aan de VUB werden op dit vlak wel een aantal klachten geuit door de afgestudeerden.
10/1997
30
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
De onderwijsinzet van het AAP wordt aan alle opleidingen als goed beoordeeld, al zijn aan de RUG een aantal assistenten te weinig beschikbaar voor de studenten. In het bijzonder aan de VUB heeft de commissie een grote beschikbaarheid van het AAP vastgesteld. Ook aan de K.U.Brussel is de drempel tussen studenten en academisch personeel zeer laag. De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt de commissie aan alle instellingen te volstaan. In dit opzicht is het van belang dat aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de VUB een relatief groot aantal deeltijdse personeelsleden zorgt voor de nodige praktijkinbreng in de opleiding. Dit is een punt waarop aan de RUG en de UA enige verbetering mogelijk is. De didactische vaardigheden van de staf lijken doorgaans te volstaan. Wellicht is toch nog enige verbetering mogelijk door een ruimere deelname aan initiatieven die zijn gericht op onderwijskundige scholing van docenten. Aan de K.U.Leuven en de VUB worden deze initiatieven centraal georganiseerd. Aan de K.U.Brussel wordt geen didactische scholing georganiseerd. De commissie heeft aanbevolen met het oog hierop contact te zoeken met een grotere instelling die wel dergelijke activiteiten organiseert. Ook aan de UA wordt weinig of niets gedaan voor de onderwijskundige scholing van de staf. Aan de RUG wordt momenteel op centraal niveau onderzocht of dergelijke initiatieven dienen te worden opgestart. De commissie meent dat dit spoedig dient te gebeuren, en moedigt de faculteit aan hiervan zeker gebruik te maken, vooral omdat sommige hoorcolleges nog te veel bestaan uit het voorlezen van de syllabus en het bijwonen ervan volgens de studenten weinig meerwaarde oplevert. De impact van didactische vaardigheden bij benoeming en bevordering lijkt de commissie te volstaan aan de K.U.Brussel en de K.U.Leuven. Aan de RUG is dit niet steeds het geval. De commissie heeft geen uitspraak kunnen doen over de impact van didactische vaardigheden bij benoeming en bevordering aan de UA en de VUB. Betreffende de notariaatsopleiding van de K.U.Leuven beoordeelt de commissie de onderwijsverstrekking door deeltijds docenten als positief. In het bijzonder voor deze opleiding is praktijkinbreng van zeer groot belang. Aan de RUG en VUB heeft de personeelsomkadering van de notariaatsopleiding geen aanleiding gegeven tot bijzondere opmerkingen.
9. Internationalisering Met uitzondering van de K.U.Brussel wordt door alle betrokken opleidingen geparticipeerd aan het Erasmus-programma. De deelname van de K.U.Leuven hieraan wordt door de commissie als uitstekend beoordeeld. De deelname van de VUB aan het programma wordt, voor wat het aantal uitgestuurde studenten betreft, weinig maar voldoende geacht. Het aantal inkomende studenten ligt echter zeer laag. Aan de RUG nemen momenteel zeer weinig studenten aan het Erasmusprogramma deel, doch van zodra het nieuwe programma volledig zal zijn ingevoerd, zullen er allicht meer mogelijkheden ontstaan voor een verblijf in het buitenland. Aan de UA kunnen zowel kandidatuurs- als licentiestudenten aan Erasmus deelnemen. De uitwisseling in de licenties wordt door de commissie als goed beoordeeld. Wat het uitzenden van studenten op kandidatuursniveau betreft, stelt de commissie zich de vraag of het wenselijk is reeds in de kandidaturen gebruik te maken van de eenmalige mogelijkheid tot het verkrijgen van een Erasmus-beurs. Het lijkt de commissie zinvoller op licentieniveau aan deze uitwisseling te participeren. De K.U.Brussel neemt, als kandidatuursinstelling, geen deel aan het Erasmus-programma. Wel nemen jaarlijks een 16-tal studenten deel aan een uitwisseling van een week met de universiteiten
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
31
10/1997
van Groningen, Leeds en Maastricht. Deze samenwerkingsverbanden zijn volgens de commissie goed aangepast aan het niveau van de studenten uit de tweede kandidatuur. Tevens worden de studenten goed ingelicht over de procedures en regels die dienen te worden gevolgd wanneer zij in de eerste licentie aan de instelling waar zij de vervolgopleiding volgen, aan Erasmus wensen te participeren. De internationale contacten van het academisch personeel die een weerslag hebben op het onderwijs volstaan volgens de commissie aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven, de RUG en de UA. Aan de RUG worden de contacten evenwel nog te veel overgelaten aan het persoonlijk initiatief van de betrokkenen, en is een betere coördinatie wellicht mogelijk. De internationale contacten van het academisch personeel van de VUB lijken te beperkt om een nuttige weerslag van de internationale ervaring op het onderwijs mogelijk te maken. De organisatie van de internationale uitwisselingen, zowel van studenten als docenten, verloopt doorgaans goed. Aan de VUB is echter nog enige verbetering mogelijk inzake de organisatie van de uitwisseling onder het Erasmus-programma. Er rijst namelijk een probleem t.a.v. studenten die omwille van hun verblijf in het buitenland niet hebben kunnen deelnemen aan de praktische oefeningen. Deze studenten moeten over de niet gevolgde practica een schriftelijke proef afleggen, een proef die eigenlijk bedoeld is als strafmaatregel voor studenten die onregelmatig afwezig zijn geweest. Dit is volgens de commissie niet verantwoord en in elk geval niet in overeenstemming met de basisgedachte van de uitwisseling onder het Erasmus-programma.
10. Interne kwaliteitszorg De commissie heeft vastgesteld dat de organen die zich met de kwaliteit van het onderwijs bezighouden aan alle instellingen voldoende tot goed functioneren. Aan de K.U.Leuven schijnen de leden van het ZAP evenwel niet steeds in even talrijke mate aan de vergaderingen deel te nemen. De studentenvertegenwoordigers zijn overal voldoende bij de besluitvorming betrokken. Aan de UA zijn de vertegenwoordigers zelf van mening dat zij vanuit hun positie van studentenvertegenwoordiger ook op informeel vlak veel kunnen verwezenlijken. Wel hebben ze de indruk dat bij hun aanstelling in de onderwijsorganen de democratische spelregels, die in se wel aanwezig zijn, onvoldoende tot hun recht komen omwille van een gebrek aan kandidaten voor de meeste functies. De studentenvertegenwoordigers menen dat de oorzaak hiervan moet worden gezocht in het feit dat er naar de studenten toe onvoldoende informatiedoorstroming gebeurt omtrent de taken en verwezenlijkingen van de verschillende beleidsorganen. Nochtans kan niet worden ontkend dat de instelling terzake voldoende inspanningen levert. De studentenvertegenwoordigers van de K.U.Leuven menen dat zij omwille van een zekere behoudsgezindheid vanwege de faculteit nog te veel energie moeten steken in het behoud van datgene wat reeds in het verleden werd verworven, zodat er weinig ruimte overblijft voor creatieve voorstellen. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie functioneren goed aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de UA. Aan de K.U.Brussel verloopt dit in grote mate op informele basis, doch gezien de kleinschaligheid van de instelling levert dit geen problemen op. Aan de RUG en de VUB heeft de commissie aanbevolen de curriculumherziening en -innovatie op een meer permanente basis te laten verlopen.
10/1997
32
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Alle gevisiteerde opleidingen maken gebruik van onderwijsenquêtes met het oog op de evaluatie van het onderwijs. Dit systeem functioneert goed aan de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de UA. De commissie heeft in het bijzonder de openheid geapprecieerd waarmee haar aan de K.U.Brussel en de K.U.Leuven de resultaten van de enquêtes ter beschikking werden gesteld. Wel meent de commissie dat aan de K.U.Leuven de resultaten van de evaluatie en het gevolg dat eraan wordt gegeven niet steeds voldoende zichtbaar worden gemaakt. Aan de RUG is de procedure voor onderwijsevaluatie volgens de commissie ontoereikend. De gehanteerde vragenlijst die op centraal niveau wordt opgesteld, is onvoldoende valide. Ofwel dient deze vragenlijst te worden herwerkt teneinde de validiteit ervan te vergroten, ofwel dient de faculteit zelf een beter meetinstrument te ontwikkelen. Verder meent de commissie dat ook pogingen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat meer studenten aan de evaluatie deelnemen, dit met het oog op het vergroten van de representativiteit. Over de concrete resultaten van de onderwijsevaluatie heeft de commissie geen uitspraak kunnen doen, daar zij niet de gelegenheid heeft gehad de individuele beoordelingen in te zien. Ook aan de VUB zou de procedure voor onderwijsevaluatie beter kunnen worden uitgewerkt. Over de concrete resultaten ervan heeft de commissie zich ook hier niet kunnen uitspreken, daar zij niet in de gelegenheid was de individuele resultaten in te zien. Ze heeft de VUB aanbevolen om binnen de faculteit een onafhankelijke commissie op te richten, bestaande uit alle bij het onderwijs betrokken geledingen, die zou instaan voor de bespreking en opvolging van de resultaten van de evaluatie. Inzake de notariaatsopleiding heeft de commissie aan de VUB aanbevolen, in navolging van de nu voorliggende programmawijziging, een periodieke herijking van de samenstelling van het programma uit te voeren. Ze is van mening dat hiertoe een commissie dient te worden opgericht, waarin naast de ZAP-leden ook de leden van het AAP, de studenten en deskundigen uit de notariële praktijk dienen te worden opgenomen.
DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
33
10/1997
10/1997
34
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
35
10/1997
10/1997
36
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Universiteit Antwerpen De opleiding rechten binnen de faculteit rechtsgeleerdheid (UFSIA) en de faculteit rechten en politieke en sociale wetenschappen (UIA)
1. Doelstellingen van de opleiding De algemene doelstelling van de kandidatuursopleiding bestaat er volgens de zelfstudie in juristen te vormen ‘met een open geest, die willen weten en begrijpen, zich vragen stellen en de inspanning opbrengen om antwoorden te zoeken’. Hiertoe wordt getracht een brede interdisciplinaire basis te leggen waarop een gespecialiseerde juridische opleiding kan worden geënt. Tegen deze brede menswetenschappelijke basis worden de kandidatuursstudenten ook ingeleid in de rechtswetenschap, met de nadruk op de algemene juridische vorming, die vooral gericht is ‘op het vertrouwd maken van de studenten met de juridische argumentatie in de rechtstaal en op het bijbrengen van inzicht in de context waarin de rechtsregels fungeren’. Daarnaast tracht men ook een aantal algemene vaardigheden bij te brengen, waarover elke jurist moet beschikken, maar die bij studenten die uit het secundair onderwijs komen niet steeds in even hoge mate ontwikkeld zijn. De licentiaatsopleiding beoogt volgens de zelfstudie, gezien de sterk verruimde beroepsmogelijkheden voor juristen, ‘de vorming van flexibele maatschappelijke kaders met een ruime intellectuele vorming, die middels het verwerven van de vaardigheid van zelfstudie zich soepel kunnen aanpassen aan zeer verscheiden professionele milieus en aan gewijzigde omstandigheden’. Daarom wordt de klemtoon gelegd op het ontwikkelen van vaardigheden van rechtsvinding, analyse en juridische vertaling van maatschappelijke belangenconflicten. In dit opzicht wordt geopteerd voor de ‘integratie van verschillende juridische disciplines in functie van de complexiteit van de problemen zoals ze zich in werkelijkheid voordoen’. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen over het algemeen voldoende duidelijk zijn omschreven. De operationalisering ervan in eindtermen is echter voor verbetering vatbaar. De omschrijving van de eindtermen in de zelfstudie is in grote lijnen een herhaling van de doelstellingen. De gestelde doelstellingen zijn volgens de commissie, ondanks de eerder ongunstige budgettaire randvoorwaarden, realiseerbaar. Er rijzen een aantal problemen als gevolg van een tekort aan financiële middelen, met gevolgen voor de personeelsomkadering en de bibliotheek van de UIA. De realisering van de doelstellingen zou tevens kunnen worden belemmerd door de sterk gestegen instroom van studenten in de eerste kandidatuur in het academiejaar ‘96-‘97 (zie 4.1.), waardoor
UD NIVERSITEIT E OPLEIDINGEN ANTWERPEN IN VERGELIJKEND – DE OPLEIDING PERSPECTIEF RECHTEN
37
10/1997
een aantal praktische problemen ontstaan. Zo is er bijvoorbeeld geen voldoende groot leslokaal voor het opleidingsonderdeel ‘Logica’ en moeten de groepen studenten voor oefensessies groter worden gemaakt. In het algemeen beantwoorden de doelstellingen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd en kunnen zij worden beschouwd als doelstellingen voor een universitaire opleiding. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de doelstellingen bij de studenten voldoende gekend kunnen zijn. Ten slotte meent de commissie dat de doelstellingen goed worden geoperationaliseerd in het programma.
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De visitatiecommissie is van mening dat het programma voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, om het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. De begeleiding in de eerste cyclus en de practica en seminaries in de tweede cyclus dragen hiertoe in grote mate bij. Teneinde een beter zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, is volgens de commissie een meer uitgesproken contact van de instelling met de praktijk wenselijk (zie 7.).
2.2. Opbouw van het programma Het programma van de eerste cyclus is volgens de zelfstudie nog in grote mate gebaseerd op de gecoördineerde wetten van 31 december 1949 (gewijzigd door de wet van 21 maart 1964 en het K.B. van 18 mei 1967) op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens. Structurele veranderingen aan dit programma werden niet aangebracht; wel hebben de zorg voor de Europese dimensie, de behoeften van de arbeidsmarkt en het beleid in de andere instellingen volgens de zelfstudie geleid tot een aantal aanpassingen en toevoegingen. De eerste cyclus bestaat uit twee kandidaturen. De eerste kandidatuur omvat een voor alle studenten verplicht programma. In de tweede kandidatuur kiezen de studenten, naast de verplichte opleidingsonderdelen, twee keuze-opleidingsonderdelen. De eerste cyclus van de opleiding wordt zowel in dag- als in avondonderwijs aangeboden. Voor avondstudenten is voor de meeste opleidingsonderdelen het aantal contacturen gehalveerd. Het programma van de tweede cyclus is gebaseerd op het K.B. van 1 augustus 1969 betreffende het programma van de studie van licentiaat in de rechten, en werd een laatste keer aan een volledige curriculumherziening onderworpen in 1991. Dergelijke herzieningen vinden plaats om de zes jaar. De volgende herziening is gepland voor na de afronding van de visitatie. De tweede cyclus bestaat uit drie licenties. In de eerste en tweede licentie volgen de studenten, naast de verplichte opleidingsonderdelen, één seminarie en twee juridische practica (één per semester).
10/1997
38
DE OPLEIDINGEN IN V– ERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN DE OPLEIDING RECHTEN
In de derde licentie staan er nog twee verplichte opleidingsonderdelen op het programma. Daarnaast kiezen de studenten ten minste drie grondige vraagstukken van basisopleidingsonderdelen, één opleidingsonderdeel met betrekking tot de rechtsvergelijking, één opleidingsonderdeel met betrekking tot de grondslagen van het recht en twee keuze-opleidingsonderdelen. Ook de tweede cyclus wordt in dag- en in avondonderwijs aangeboden. Voor avondstudenten geldt een systeem van zelfstudie, begeleid en ondersteund door een beperkt aantal inleidings- en herhalingszittingen per cursus. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma in het algemeen evenwichtig is qua opbouw, en een goede samenhang vertoont. Wel meent ze dat het opleidingsonderdeel ‘Rechtsinformatica’, dat nu in de derde licentie is geprogrammeerd, beter in de eerste cyclus zou worden gedoceerd (zie 2.6.). De samenwerking tussen UFSIA en UIA, onder andere in de gemeenschappelijke curriculumoverlegcommissie, zorgt ervoor dat de programma’s van kandidaturen en licenties behoorlijk op elkaar zijn afgestemd. Verder meent de commissie dat er in het programma voldoende keuzemogelijkheden aanwezig zijn. Een groot deel van de studenten in de eerste en de tweede licentie kan echter niet de geprefereerde juridische practica en seminaries volgen. De bedoeling van deze practica en seminaries is op de eerste plaats een aantal juridische vaardigheden aan te leren, maar toch acht de commissie het aangewezen dat deze vaardigheden in de mate van het mogelijke aan de studenten worden bijgebracht in practica en seminaries die binnen hun interessesfeer liggen. De commissie heeft vernomen dat inspanningen worden geleverd om aan dit probleem te verhelpen. Het feit dat in de derde licentie nog slechts twee verplichte opleidingsonderdelen op het programma staan, en de student deze aanvult met keuze-opleidingsonderdelen, houdt volgens de visitatiecommissie het risico in dat studenten zich bij de samenstelling van hun pakket teveel laten leiden door de moeilijkheidsgraad van de verschillende keuzemogelijkheden. Het behoort tot de taak van de faculteit erover te waken dat op deze wijze geen ‘minimumpakketten’ worden samengesteld.
2.3. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma globaal genomen een degelijke juridische vorming biedt. Tevens blijkt het actueel te zijn. Zowel het niveau van de algemeen menswetenschappelijke als van de juridische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus is goed. Wel wijzen een aantal docenten erop dat zij, omwille van een vermindering van de kwaliteit van de instroom, het programma hebben moeten aanpassen, met name door het invoeren van het opleidingsonderdeel ‘Vaardigheden: tekstanalyse bij filosofie en psychologie’ in de eerste kandidatuur. De moeilijkheidsgraad van ‘Algemeen verbintenissenrecht’ kan hoog lijken voor een tweede kandidatuur, doch dit wordt goed opgevangen door een toename van het aantal contacturen ten opzichte van de periode tijdens welke het opleidingsonderdeel in de eerste licentie werd gedoceerd, en door een degelijke begeleiding van de studenten. Over het niveau van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus heeft de commissie zich wegens tijdsgebrek tijdens het bezoek onvoldoende kunnen informeren om hierover een uitspraak te kunnen doen.
UD NIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
39
10/1997
2.4. Gebruikte werkvormen In de kandidaturen wordt volgens de zelfstudie vooral met hoorcolleges gewerkt. De eerste kandidatuur wordt sinds een aantal jaren opgesplitst in twee groepen van ± 230 studenten. Bij enkele opleidingsonderdelen is de theoretische kennisoverdracht in de hoorcolleges eerder beperkt en ligt het accent op de eigen inbreng van de studenten tijdens aanvullende herhalingsoefeningen in kleinere groepen van ongeveer 25 studenten. In de licenties wordt, naast de klassieke hoorcolleges voor de verplichte opleidingsonderdelen, ook gewerkt met juridische practica, die erop gericht zijn de studenten te leren omgaan met de bronnen van het recht en hen tot zelfwerkzaamheid aan te zetten. Verder leren de studenten in de seminaries onder begeleiding een verhandeling te redigeren. Gegeven de onderwijsdoelstellingen acht de visitatiecommissie de onderwijsvormen- en middelen adequaat en is ze van mening dat ze in het algemeen goed worden gebruikt. Er bestaat een goed evenwicht tussen hoorcolleges en practica/seminaries. Toch meent de commissie te moeten opmerken dat de seminaries in de tweede cyclus geen echte seminaries zijn in de zin van bijeenkomsten waarin een gezamenlijk thema wordt behandeld en bediscussieerd, maar eerder neerkomen op het onder begeleiding redigeren van individuele werken. Tevens is de commissie van mening dat, vooral in de tweede cyclus, in een aantal gevallen de actieve inbreng van de studenten onvoldoende wordt gestimuleerd en er van hen te veel reproductie wordt verwacht.
2.5. Toetsing Volgens de zelfstudie gebeurt de examinering zowel in de kandidaturen als in de licenties overwegend in mondelinge vorm met schriftelijke voorbereiding. Een beperkt aantal docenten van de kandidaturen kiest -meestal om de eigen aard van het opleidingsonderdeel- voor schriftelijke examinering. In de kandidaturen worden de meeste examens op het einde van het academiejaar afgenomen. Sedert het academiejaar ‘91-‘92 worden echter voor een beperkt aantal opleidingsonderdelen ook semesteriële examens georganiseerd. In de eerste en tweede licentie wordt een semestersysteem toegepast. Het academiejaar wordt verdeeld in twee semesters van 14 of 15 weken elk. Na elk semester volgt er een herhalingsperiode en een examenperiode. De studenten die dit wensen kunnen na afloop van het eerste semester examens afleggen over die opleidingsonderdelen die beëindigd zijn. De overige examens worden afgelegd na het tweede semester. De twee examenperiodes samen vormen de eerste zittijd. Ook in de derde licentie wordt een aantal examens afgenomen op het einde van het eerste semester. De toetsing van de juridische practica, seminaries en grondige vraagstukken in de licenties gebeurt op grond van een evaluatie van de studenten in de loop van het academiejaar. Tegen de Paasvakantie wordt meestal een scriptie van hen verwacht. Op basis van de inzage in een steekproef van de examenvragen die ter beschikking van de leden van de visitatiecommissie werden gesteld, heeft ze de indruk dat de moeilijkheidsgraad van de examens voldoende tot goed is. Over de representativiteit van de examens voor de gedoceerde leerstof kan de commissie op basis van de ingekeken examenvragen geen uitspraak doen. Voor een aantal opleidingsonderdelen zijn de examens naar het oordeel van de commissie nog te eenzijdig gericht op reproductie, in plaats van te toetsen of de studenten voldoende inzicht hebben verworven in de leerstof. De visitatiecommissie is van mening dat in het algemeen de examenvormen voldoende beantwoorden aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Positief is dat de meeste examens
10/1997
40
DE OPLEIDINGEN IN V– ERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN DE OPLEIDING RECHTEN
mondeling verlopen met schriftelijke voorbereiding, al dient hierbij te worden opgemerkt dat de 10 minuten die in het 15-puntenprogramma betreffende onderwijs en examenregeling als minimum worden vooropgesteld voor een mondeling examen in de licenties, alleen volstaan als de schriftelijke voorbereiding goed is uitgewerkt; zoniet dient meer tijd te worden voorzien. In de praktijk is dit doorgaans reeds het geval. De commissie heeft geen klachten vernomen over de wijze waarop de examenprocedure wordt toegepast. Het functioneren van een ombudspersoon, die wordt aangesteld na advies van de studenten, geeft de studenten de gelegenheid te reageren indien zij in de mening verkeren dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Ten slotte is de commissie van mening dat het semestersysteem enkele specifieke problemen met zich meebrengt. Hoewel in de eerste kandidatuur slechts een beperkt aantal examens wordt afgenomen na het eerste semester, is de mening geopperd dat het voor sommige studenten nadelig zou kunnen zijn dat zij reeds in januari, dit is na amper drie maanden universitair onderwijs te hebben genoten, worden geconfronteerd met definitieve examens. Anderzijds dient te worden erkend dat sinds de invoering van het semestersysteem de slaagcijfers zijn gestegen door de lagere examendruk in juni.
2.6. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, in de eerste kandidatuur vooral in de opleidingsonderdelen ‘Vaardigheden: tekstanalyse bij filosofie en psychologie’, in de tweede kandidatuur in het ‘Werkcollege: verhandeling’, en in de licenties in de practica en seminaries. Ook mondelinge vaardigheden worden volgens de commissie voldoende bijgebracht, in de tweede kandidatuur in het opleidingsonderdeel ‘Debat en discussieseminarie over een bijzonder vraagstuk van recht’ en in de licenties in de practica en seminaries. Afgezien van de vraag of het tot de taak van een universitaire opleiding behoort taalvaardigheden bij te brengen, meent de commissie dat de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal in het algemeen voldoende is. Niettemin lijkt de wijze waarop in de eerste kandidatuur andere talen worden bijgebracht in het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de rechtsvergelijking’ weinig efficiënt. Wel positief met het oog op het bevorderen van de taalvaardigheid is het uitwisselingsakkoord tussen de rechtsfaculteiten van UFSIA en van de Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix in Namen. De commissie meent dat voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van computervaardigheden. Wel is zij van mening dat de studenten vroeger in contact zouden moeten worden gebracht met sommige aspecten van de informatica die momenteel aan bod komen in het opleidingsonderdeel ‘Rechtsinformatica’ in de derde licentie. Zij beveelt aan de studenten reeds in de eerste cyclus vertrouwd te maken met de belangrijkste juridische gegevensbanken, en niet alleen met het JUDIT-systeem dat thans in de tweede kandidatuur wordt aangeleerd, zodat zij hiermee vlot kunnen omgaan op het ogenblik dat zij er in de licenties gebruik dienen van te maken in het kader van practica en seminaries1.
1.
De commissie heeft vernomen dat vanaf het academiejaar ‘97-’98 het opleidingsonderdeel ‘Rechtsinformatica’ niet meer zal voorkomen op het curriculum van de derde licentie. De studenten zullen reeds in de eerste cyclus vertrouwd worden gemaakt met de belangrijkste juridische databanken.
E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF UD NIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN
41
10/1997
3. Scripties en verhandelingen De studenten van de derde licentie dienen in het kader van de grondige vraagstukken scripties te schrijven. Het niveau van deze scripties, maar ook dat van de verhandeling in de tweede kandidatuur en deze in het kader van de practica en seminaries in de licenties, is volgens de commissie goed. Ook de begeleiding bij het redigeren van scripties en verhandelingen is goed, evenals de wijze waarop ze worden beoordeeld. Positief is dat de ZAP-leden de verhandelingen en scripties zelf beoordelen.
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten rechten in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
‘86-‘87 ‘87-‘88
366 450
543 635
310 282
130 163
118 113
116 102
‘88-‘89
376
572
287
190
143
98
‘89-‘90
354
534
274
233
171
121
‘90-‘91 ‘91-‘92
299 323
480 492
249 249
283 244
169 222
148 158
‘92-‘93
353
493
286
257
204
169
‘93-‘94
324
489
263
237
182
135
‘94-‘95 ‘95-‘96
325 326
487 479
275 269
169 185
156 158
144 127
Sinds het academiejaar ‘87-‘88 is het aantal generatiestudenten geleidelijk afgenomen tot in ‘90‘91. Van ‘91-‘92 t.e.m. ‘95-‘96 is de instroom ongeveer stabiel gebleven. In de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 schreven zich gemiddeld 350 generatiestudenten in. Hier moet worden gewezen op de sterke toename van het aantal eerste-kandidatuursstudenten in het academiejaar ‘96-‘97, met name een aangroei van 18%. De oorzaak moet volgens de faculteit gezocht worden in het feit dat de menswetenschappen in het algemeen momenteel in de lift zitten. Deze plotse stijging plaatst de faculteit zoals eerder reeds werd aangehaald voor een aantal uitdagingen, onder meer qua infrastructuur, grootte van groepen voor oefensessies en dergelijke. Volgens de zelfstudie recruteert de faculteit vooral studenten uit de provincie Antwerpen, en in tweede instantie uit Limburg en de streek rond St.-Niklaas. Qua humaniora-opleiding trekt de faculteit vooral studenten aan uit het algemeen secundair onderwijs, met binnen deze groep een overwicht van studenten uit het traditioneel onderwijs, vooral uit de studierichtingen Latijn-Grieks, Wetenschappelijke B en Economische Wetenschappen.
10/1997
42
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN
Het aantal licentiestudenten kende een hoogtepunt in de jaren ‘90-‘91 t.e.m. ‘92-‘93, waarna het aantal opnieuw is gedaald. Het overgrote deel van de UIA-studenten heeft de kandidaturen doorlopen aan UFSIA (gemiddeld 90%). Het percentage studenten uit de tweede kandidatuur aan UFSIA dat doorstroomt naar de eerste licentie aan de UIA schommelde de laatste tien jaar tussen 49% (‘86-‘87) en 79% (‘92-‘93). Beschouwd over de periode ‘90-‘91 t.e.m. ‘94-‘95 wordt een gemiddelde van 69% bereikt. Met uitzondering van de jaren ‘86-‘87 en ‘92-‘93 lag het aantal vrouwelijke generatiestudenten steeds hoger dan het aantal mannelijke.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten rechten in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
‘87-‘88
37,1
41,5
84,2
77,9
81,4
90,2
‘88-‘89
34,7
40,4
88,5
79,9
85,3
96,9
‘89-‘90
39,1
43,5
85,3
69,1
87,1
98,4
‘90-‘91 ‘91-‘92
39,8 49,4
48,8 51,8
86,3 87,1
77,0 68,6
92,3 78,8
99,3 98,7
‘92-‘93
42,7
45,9
81,1
54,8
62,7
97,6
‘93-‘94
44,7
48,4
74,7
70,9
82,3
97,2
‘94-‘95
44,0
47,3
72,6
75,7
77,9
95,2
Over de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 slaagt gemiddeld 41,4% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 45,9%, dat in de tweede kandidatuur 82,5%. In de eerste licentie slaagt gemiddeld 71,7% van de studenten, in de twee licentie 81,0% en in de derde licentie 96,7%. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de commissie relatief hoog. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de intensieve begeleiding van de studenten. Het slaagpercentage in de tweede kandidatuur lijkt de commissie gunstig. De slaagcijfers in de eerste en de tweede licentie liggen aan de lage kant. Hiervoor werden tijdens het bezoek van de commissie verscheidene mogelijke verklaringen geboden, maar uitsluitsel kon niet worden gegeven. Wel moet worden opgemerkt dat de cijfers de laatste twee academiejaren opnieuw in positieve zin schijnen te evolueren. De slaagcijfers in de derde licentie zijn goed. Naar aanleiding van het bezoek van de commissie werd door de opleiding verder onderzoek uitgevoerd naar mogelijke verklaringsfactoren voor de relatief lage slaagcijfers in de eerste en de tweede licentie. De voornaamste conclusies van dit onderzoek worden als bijlage bij dit opleidingsrapport opgenomen.
UD NIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
43
10/1997
4.3. Gemiddelde studieduur Van de generatiestudenten haalt ongeveer 58% het diploma van kandidaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 67% zijn kandidaatsdiploma in de voorgeschreven periode van twee jaar. Ongeveer 25% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 7% met twee jaar of meer. Van de studenten die de tweede cyclus aanvatten aan de UIA, behaalt ongeveer 78% er zijn licentiaatsdiploma. Ongeveer 74% van hen haalt zijn licentiaatsdiploma na 3 jaar. Ongeveer 17% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, ongeveer 9% met twee jaar of meer. Wat de eerste cyclus betreft, is de commissie van mening dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met deze die binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht. De kandidaturen moeten door de gemiddelde student normaal binnen de vooropgestelde duur van twee jaar kunnen worden afgerond. De gemiddelde studieduur voor de tweede cyclus is volgens de commissie te hoog. De commissie meent dat het nuttig zou zijn mochten de faculteiten onderzoeken welk percentage van de beginnende studenten uiteindelijk afstudeert, en hoeveel van hen dit in de voorgeschreven duur van vijf jaar doen.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In onderstaande tabel wordt het aantal uren dat de student theoretisch zal besteden aan hoorcolleges en werkcolleges/practica/seminaries (tezamen contacturen) weergegeven, evenals de begrote studietijd.
Tabel 3: Contacturen en begrote studietijd opleiding rechten Studiejaar
Uren hoorcollege
Uren werkcolleges/ practica/seminaries
Eerste kandidatuur
525
105
630
1800
Tweede kandidatuur Eerste licentie
499 465
131 60
630 525
1800 1605
Tweede licentie Derde licentie2
Totaal contacturen
Begrote studietijd
405
60
465
1800
40/100
270/390
370/430
1620
In 1995 werd volgens de zelfstudie voor de kandidaturen een enquête georganiseerd die de reële studietijd beoogde te bepalen. Dit onderzoek leverde echter niet het verhoopte resultaat op. De reden hiervoor lag volgens de onderzoekers in het feit dat de opleidingsonderdelen die als ijkpunt
2.
10/1997
44
Minimum/maximum aantal uren, afhankelijk van de gevolgde keuze-opleidingsonderdelen.
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN
werden genomen, sterk verschilden, zodat geen objectieve maatstaf meer voorhanden was. De resultaten van het onderzoek werden aan de betrokken docenten meegedeeld, en er werd hen gevraagd hiermee rekening te houden. Er werden echter geen beleidsconsequenties aan verbonden. In de licenties werden de studenten in december 1994 ondervraagd in het kader van een studietijdmeting. Uit de resultaten bleek dat zowel in de eerste als in de tweede licentie de werkelijke studietijd hoger ligt dan de decretaal bepaalde 1500 à 1800 uren per studiejaar. De commissie heeft de indruk dat voor de eerste cyclus de reële studietijd voldoende in overeenstemming is met de begrote studietijd. In de tweede cyclus, vooral in de eerste en tweede licentie, is de studiedruk hoog. De oorzaken hiervan lijken enerzijds de optie van de opleiding om alle verplichte opleidingsonderdelen te programmeren in de eerste en tweede licentie, en anderzijds het door de academische overheid ingestelde semestersysteem waardoor de meeste opleidingsonderdelen de facto op drie maanden moeten worden gedoceerd. De verhouding tussen het aantal contacturen en de van de studenten verwachte zelfstudie wordt door de commissie over het geheel van de opleiding beschouwd goed bevonden, al wordt opgemerkt dat dit niet in alle studiejaren gelijkmatig is verdeeld.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding De Dienst voor Studieadvies van de UFSIA verspreidt jaarlijks een ‘Informatiebrochure Rechten voor toekomstige eerstejaars’. Ieder jaar in mei wordt een infodag en een opendeurdag georganiseerd. Jaarlijks wordt een ZAP lid aangesteld met een bijzondere opdracht inzake informatie aan toekomstige studenten. Bij de inschrijving moet elke student zich melden bij een medewerker van de Dienst voor Studieadvies, waardoor hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn studiekeuze nog verder te bespreken. Ook wordt in september een introductiedag georganiseerd, waarop onder andere modellessen worden gedoceerd die telkens ook door de docent verder worden toegelicht. In de loop van het academiejaar plant de dienst een reeks groepsactiviteiten in het raam van de opvang en begeleiding van eerste-kandidatuursstudenten. Verder organiseert de dienst individuele begeleiding bij persoonlijke problemen, volgens de zelfstudie vooral gericht op het zelfstandig leren omgaan met problemen in de eigen studie- en leefwereld, in zoverre deze de studievoortgang zouden kunnen belemmeren. Sinds het academiejaar ‘94-‘95 werd aan de UFSIA een systeem van ‘mentorship’ ingevoerd. Alle studenten in de eerste kandidatuur krijgen een lid van het AP toegewezen dat hen door middel van een aantal gesprekken dient te begeleiden en te informeren en hen op deze manier beter door de overgangsfase van secundair naar universitair onderwijs moet trachten te loodsen. Door de UIA wordt jaarlijks een informatiedag georganiseerd die gericht is op de studenten van de tweede kandidatuur van de verschillende kandidatuursinstellingen. Informatie omtrent concrete opleidingsonderdelen in de licenties wordt vooral verschaft door de betrokken leden van het ZAP en AAP. Daarnaast zijn een aantal leden van het AP belast met meer algemene informatie- en begeleidingstaken: de Erasmus-coördinator, de adjunct-Erasmuscoördinator, de studieadviseur, de adjunct-studieadviseur, de ombudspersonen en de coördinator van de beurzen voor het buitenland. Ook kunnen studenten met studieproblemen steeds terecht bij de Dienst voor Studieadvies, de Sociale Dienst en de studentenarts van de UIA. Recent heeft de UIA ook een psycholoog in dienst genomen om studenten met psychologische problemen bij te staan.
UD NIVERSITEIT E OPLEIDINGEN ANTWERPEN IN VERGELIJKEND – DE OPLEIDING PERSPECTIEF RECHTEN
45
10/1997
De commissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop lijken goed. De studiebegeleiding, zowel in de kandidaturen als in de licenties, wordt door de commissie als goed beoordeeld. Het is positief dat de intensieve begeleiding van de eerste kandidatuur wordt afgebouwd in de tweede kandidatuur, om de studenten op deze manier beter voor te bereiden op de overgang naar de tweede cyclus. De studiegidsen worden door de commissie goed bruikbaar geacht, al is er niet altijd voldoende eenvormigheid in de beschrijving van de verschillende opleidingsonderdelen. De visitatiecommissie betreurt dat er specifiek voor de rechtsopleiding geen gezamenlijke studiegids voor de eerste en de tweede cyclus meer bestaat.
6. De faciliteiten De onderwijsruimten zijn zowel voor de kandidaturen als voor de licenties van uitstekende kwaliteit. Wel is er ten gevolge van de sterk gestegen instroom in de eerste kandidatuur in het academiejaar ‘96-‘97 geen voldoende groot lokaal beschikbaar voor het opleidingsonderdeel ‘Logica’. Ook de ruimten voor practica, seminaries en oefensessies zijn goed. De beide bibliotheken met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand worden door de commissie als goed beoordeeld. Aan UIA zal echter dringend een structurele oplossing moeten worden gezocht om aan de budgettaire tekorten te verhelpen, daar de instandhouding van het tijdschriften- en monografieënbestand naar de toekomst toe wordt bedreigd3. De computerinfrastructuur die ter beschikking staat van de studenten, is goed tot uitstekend, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. De studenten maken er ruimschoots gebruik van. Wel dient de mogelijkheid te worden onderzocht in de bibliotheken full text-databanken ter beschikking te stellen. Met de computerinfrastructuur van de leden van het academisch personeel van de UIA was het tijdens het bezoek van de visitatiecommissie echter droevig gesteld4. Tot slot acht de commissie het wenselijk de locaties van de kandidaturen en de licenties dichter bij elkaar te brengen. Zij beoordeelt de inspanningen die op dit vlak door de betrokken instellingen worden ondernomen als positief.
10/1997
3.
Naar de commissie heeft vernomen zal het bibliotheekkrediet vanaf het jaar 1998 aanzienlijk verhogen, en wordt momenteel in overleg met de academische overheid gezocht naar een structurele oplossing die erin zou bestaan andere aan het departement toekomende middelen naar de bibliotheek over te hevelen.
4.
De commissie heeft vernomen dat dit probleem na haar bezoek werd opgelost door de aankoop van voldoende nieuwe apparatuur.
46
DE OPLEIDINGEN IN V– ERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN DE OPLEIDING RECHTEN
7. De afgestudeerden De voorbereiding van de studenten op hun intrede op de arbeidsmarkt zou kunnen worden verbeterd. De aanstelling van deeltijdse docenten, die een ruime praktijkervaring hebben, zou in dit opzicht wenselijk zijn. Het opleidingsonderdeel ‘Juridische Kliniek’, dat als keuzeopleidingsonderdeel in de derde licentie wordt aangeboden en door de commissie als zeer waardevol wordt beoordeeld, tracht een aantal studenten weliswaar een eerste contact met de praktijk bij te brengen, maar het betreft hier een eerder vluchtige kennismaking, en daarenboven slechts voor een beperkte groep studenten. De afgestudeerden die de commissie heeft kunnen ontmoeten, schenen zeer tevreden over de genoten opleiding. Tijdens het academiejaar ‘94-‘95 werd naar aanleiding van het 20ste promotiejaar door de Directie Rectoraat-Academische Planning van de UIA een enquête opgezet over de tewerkstelling van de afgestudeerde juristen. Ongeveer 32% van de sinds 1975 afgestudeerde juristen is tewerkgesteld in de advocatuur, 20% oefent beleids- en bestuursfuncties uit in de privé-sector en 10% in de overheidssector. 8% is tewerkgesteld als juridisch adviseur in de privé-sector, en 5% in het notariaat. Alle overige functies halen minder dan 4%. 2% van de ondervraagden is werkloos. Voor 71% van de ondervraagden sluit de uitgeoefende functie goed aan bij de opleiding in de rechten, voor 18% min of meer en voor 5% niet. Contacten met de afgestudeerden verlopen volgens de zelfstudie onder meer via de Werkgroep Financieel Recht en via de Vereniging voor Arbeidsrecht waarin afgestudeerden regelmatig bijeen komen, evenals via de jaarlijkse contactdag ‘Jurist in de praktijk’. Daarnaast is er een Vereniging van Afgestudeerden die trimesterieel een nieuwsbrief naar de leden verstuurt. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de contacten die blijven bestaan met ZAP-leden. Zij waarderen vooral dat een aantal ZAP-leden zich inzet om afgestudeerden aan een geschikte baan te helpen.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van de staf zowel voor de eerste als voor de tweede cyclus onvoldoende is. Op basis van de informatie uit de zelfstudie en tijdens de gesprekken meent de commissie dat deze onderbezetting een te hoge onderwijsbelasting met zich meebrengt. De verhouding tussen het aantal leden van het ZAP en van het AAP zou kunnen worden verbeterd. Een uitbreiding van het AAP-bestand zou de werklast van de leden van het ZAP kunnen verminderen en zou waar nodig meer ruimte kunnen vrijlaten voor onderzoek door de leden van het AAP, die hiervoor momenteel niet allemaal over voldoende tijd schijnen te beschikken. De onderwijsinzet van de ZAP-leden wordt door de commissie als goed beoordeeld. Positief is het feit dat de ZAP-leden van de eerste kandidatuur dezelfde stof tweemaal doceren, om de omvang van de groep studenten te beperken. De commissie acht ook de onderwijsinzet van de AAP-leden goed. De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt de commissie te volstaan . Over de impact van didactische vaardigheden bij aanstelling en bevordering heeft de commissie op basis van de verkregen informatie gaan uitspraak kunnen doen. Wel betreurt ze dat er weinig (UFSIA) of niets (UIA) gedaan wordt voor de onderwijskundige/didactische scholing van de staf.
E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF UD NIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN
47
10/1997
9. Internationalisering Het Erasmus-netwerk dat vanuit de rechtsfaculteit van UFSIA wordt geleid, en waaronder jaarlijks drie tot zeven studenten worden uitgewisseld, die allen een verplicht programma volgen, is het enige bestaande netwerk dat zich situeert op kandidatuursniveau. Hierbij rijst de vraag of het wenselijk is reeds op kandidatuursniveau gebruik te maken van de eenmalige mogelijkheid tot het verkrijgen van een Erasmusbeurs. Het lijkt de commissie zinvoller op licentieniveau aan deze uitwisseling te participeren. De uitwisseling van licentiestudenten onder het Erasmus-programma, waaraan jaarlijks 15 à 20 laatstejaarsstudenten deelnemen die maximum drie opleidingsonderdelen in het buitenland kunnen volgen, evenals de uitwisseling met een aantal Zuid-Afrikaanse universiteiten, wordt door de commissie gunstig beoordeeld. Positief hierbij is dat de studenten die worden uitgezonden van nabij worden gevolgd en dat alleen derde-licentiestudenten, die reeds op twee na alle verplichte opleidingsonderdelen hebben afgelegd in de eerste en de tweede licentie, aan de uitwisseling kunnen deelnemen. Docentenuitwisselingen gebeuren onder andere in het kader van de samenwerkingsakkoorden met de Université Nationale de Rwanda en met drie Zuid-Afrikaanse universiteiten. De internationale contacten van ZAP en AAP die een weerslag hebben op het onderwijs, worden door de commissie goed bevonden. Wel betreurt de commissie dat er omwille van de hoge onderwijsbelasting van de ZAP-leden geen ruimte overblijft voor een sabbatsverlof om gedurende een langere periode in het buitenland te gaan doceren. De organisatie van de uitwisselingen, zowel voor studenten als docenten, verloopt volgens de visitatiecommissie goed.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie in het algemeen genomen voldoende kritisch en analytisch is, zij het dat ze onvoldoende kritisch is t.a.v. de onderwijskundige en didactische aspecten. De zelfstudie was voor de commissieleden van hoge informatieve waarde.
10.2. De interne kwaliteitszorg Volgens de zelfstudie zijn binnen de faculteit rechten van de UFSIA de Faculteitsraad en de Curriculumcommissie verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg, en binnen het departement rechten van de UIA de Departementsraad en de Permanente Curriculumcommissie. Daarnaast is er ook de Gemeenschappelijke Curriculumoverlegcommissie Rechten UFSIA-UIA, die werd opgericht om de doorstroming van kandidaturen naar licenties te verzekeren en de programma’s op elkaar af te stemmen. Op centraal niveau gebeurt de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs verder door Rectorale Raad en de Algemene Vergadering (UFSIA), door de Raad van Bestuur, de Onderwijscommissie en de Directie Rectoraat-Academische Planning (UIA), en door de Raad en de Gemeenschappelijke Onderwijsraad van de UA.
10/1997
48
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN – DE OPLEIDING RECHTEN
De commissie heeft vastgesteld dat de Faculteitsraad van de UFSIA en de Departementsraad van de UIA goed functioneren. De studentenvertegenwoordigers zijn voldoende bij de besluitvorming betrokken, en menen dat zij vanuit hun positie als studentenvertegenwoordiger ook op informeel vlak veel kunnen bereiken. Wel hebben de studenten zelf de indruk dat bij hun aanstelling in de onderwijsorganen de democratische spelregels, die in se wel aanwezig zijn, onvoldoende tot hun recht komen omwille van een gebrek aan kandidaten voor de meeste functies. De studentenvertegenwoordigers menen dat de oorzaak hiervan moet worden gezocht in het feit dat er naar de studenten toe onvoldoende informatiedoorstroming gebeurt omtrent de taken en verwezenlijkingen van de verschillende beleidsorganen. Nochtans kan niet worden ontkend dat de instelling terzake voldoende inspanningen levert. De commissie is van mening dat de procedures voor curriculumherziening en -innovatie goed functioneren. Ook de procedures voor onderwijsevaluatie functioneren goed. De commissie is van oordeel dat de studenten hierbij op voldoende wijze worden betrokken.
Bijlage: Voornaamste conclusies van het aanvullende rapport van de Universiteit Antwerpen betreffende de slaagcijfers in de eerste en de tweede licentie. In een aanvullend rapport van de UA werden volgende factoren aangehaald als mogelijke verklaring voor de eerder lage slaagcijfers in de eerste en de tweede licentie, en met cijfermateriaal gestaafd: – De verminderde studievoortgang van de meerderheid van de studenten die in de eerste licentie toekomen. De voorbije drie academiejaren had gemiddeld reeds 60% van de studenten in de eerste licentie een verminderde studievoortgang van één of meer jaren. Rekening houdende met het feit dat een aantal studenten vooraleer de rechtenstudie aan te vatten reeds een ander diploma heeft behaald of aan een uitwisselingsprogramma heeft deelgenomen, lijkt het redelijk hierbij een foutenmarge van hoogstens 10% in aanmerking te nemen. De faculteit heeft nog niet kunnen nagaan of deze verminderde studievoortgang zich in hoofdzaak in het secundair onderwijs dan wel in de kandidaturen voordoet. Wel is bekend dat sinds het academiejaar ‘91-‘92 het aandeel van studenten die uit zwakkere afdelingen van het secundair onderwijs komen sterk is toegenomen. – De zwakke studieresultaten in de kandidaturen van de meeste studenten die in de eerste en de tweede licentie niet slagen. Over de laatste drie academiejaren heeft gemiddeld 64% van de studenten die niet slagen in de eerste licentie reeds de eerste en/of de tweede kandidatuur moeten overdoen. Voor de nietgeslaagden in de tweede licentie stijgt dit percentage nog: 77% van hen heeft ervoor reeds minimum één jaar moeten overdoen. – Het relatief grote aantal studenten dat niet aan alle examens deelneemt. De voorbije drie academiejaren nam gemiddeld 24% van de studenten in de eerste licentie en 20% van de studenten in de tweede licentie niet deel aan alle examens in de eerste zittijd. In de tweede zittijd nam in eerste en tweede licentie respectievelijk 21% en 12% niet deel aan alle examens.
UD NIVERSITEIT E OPLEIDINGEN ANTWERPEN IN VERGELIJKEND – DE OPLEIDING PERSPECTIEF RECHTEN
49
10/1997
Naast deze drie factoren, en voor een groot stuk ermee samenhangend, worden in het aanvullende rapport ook nog volgende oorzaken voor het relatief lage slaagpercentage in de eerste en de tweede licentie aangehaald: – het hoge doceerritme ten opzichte van de kandidaturen, onder andere als gevolg van het volledig en vrij strak doorgevoerde semestersysteem; – het feit dat het programma van de licenties nagenoeg uitsluitend uit juridische opleidingsonderdelen bestaat, daar waar het programma van de eerste cyclus bijna alleen uit algemeen vormende opleidingsonderdelen bestaat; – het verschil in wijze van examineren tussen de kandidaturen en de licenties: in de licenties wordt meer inzicht getoetst, moeten meer casus worden opgelost en wordt meer nadruk gelegd op de vaardigheid van het kunnen hanteren van rechtsbronnen; – de (te) korte blokperiode en het (te) kort opeenvolgen van de examens: dit zou volgens de studenten een verklaringsfactor zijn, doch de faculteit kan zich hierin niet geheel terugvinden; – de weerslag van bepalingen van het decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap en een aantal door de Universiteit Antwerpen genomen maatregelen ter uitvoering hiervan, onder andere de regeling in verband met de overdracht van examencijfers en het individueel aangepast jaarprogramma; – de deliberatiecriteria zouden volgens de studenten in de tweede licentie strenger worden toegepast dan in de eerste licentie; deze verklaringsfactor is tot op heden niet grondig onderzocht kunnen worden; – de grote nadruk die in de licenties wordt gelegd op de zelfwerkzaamheid van studenten: doordat veel tijd wordt gestoken in het voorbereiden van practica en seminaries, zou het kunnen zijn dat minder tijd overblijft voor het verwerken en instuderen van de in de colleges gedoceerde leerstof; ofschoon dit wordt tegengesproken door de resultaten van de studietijdmeting die werd uitgevoerd in 1994, meent de faculteit dat deze problematiek toch opnieuw in vraag dient te worden gesteld.
10/1997
50
DE OPLEIDINGEN IN V– ERGELIJKEND PERSPECTIEF UNIVERSITEIT ANTWERPEN DE OPLEIDING RECHTEN
Katholieke Universiteit Brussel De opleiding rechten binnen de faculteit rechtsgeleerdheid
1. Doelstellingen van de opleiding De opleiding stelt zich volgens de zelfstudie tot doel juristen te vormen die in staat zijn maatschappelijke conflicten binnen de juridische regelgeving te voorkomen, te begeleiden en op te lossen. Daarom moet hen, naast een analytisch vermogen betreffende deze regelgeving, ook een ruim inzicht worden bijgebracht in de bredere context waarin maatschappelijke problemen te situeren zijn. Teneinde deze algemene doelstelling te verwezenlijken, tracht men de studenten vertrouwd te maken met de bestaande wetenschappelijke kennis, zij het bij wijze van inleiding. Met het oog hierop wordt het studieprogramma onderscheiden in een aantal domeinen: juridische, wijsgerige, maatschappij-gerichte en historische opleidingsonderdelen, evenals talen. Ten slotte wordt gestreefd naar het bijbrengen van een aantal vaardigheden die noodzakelijk zijn bij de uitoefening van een juridisch beroep: specifiek juridische vaardigheden en taalbeheersing. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen vrij algemeen en eerder vaag zijn omschreven en dat er een misverstand bestaat over het begrip ‘eindtermen’. De gestelde doelstellingen zijn volgens de commissie in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen realiseerbaar. Hierbij spelen ongetwijfeld de voordelen van de kleinschaligheid van de faculteit. De goed uitgebouwde studiebegeleiding draagt bij tot de realisatie van de doelstellingen. De financiële middelen zijn beperkt, maar veel wordt goedgemaakt door de inzet van de betrokkenen. In het algemeen beantwoorden de doelstellingen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd en kunnen zij worden beschouwd als doelstellingen voor een universitaire eerste-cyclusopleiding. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de doelstellingen bij de studenten voldoende gekend kunnen zijn, onder andere via het ‘Contract met de student’ dat jaarlijks bij het begin van het academiejaar aan de studenten wordt overgemaakt. Wel beveelt de commissie aan hierin, naast de doelstellingen per opleidingsonderdeel, ook de algemene doelstellingen op te nemen. Ten slotte meent de commissie dat de doelstellingen niet steeds op bevredigende wijze worden geoperationaliseerd in het programma.
KDATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND BRUSSEL –PERSPECTIEF DE OPLEIDING RECHTEN
51
10/1997
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De visitatiecommissie is van mening dat het programma voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, om het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. De werkcolleges en monitoraatsoefeningen, evenals de -voor een eerste cyclus- ruime aandacht die wordt besteed aan het oplossen van casus, dragen hiertoe in grote mate bij. Tevens bestaat omwille van het kleine aantal studenten steeds de mogelijkheid tot dialoog tijdens de hoorcolleges. Ten slotte meent de commissie dat het programma voldoende is afgestemd op de doorstroming naar een tweede cyclus-opleiding aan een andere instelling, met uitzondering van de RUG, waar reeds in de eerste cyclus een aanzienlijk aantal juridische opleidingsonderdelen wordt gedoceerd.
2.2. Opbouw van het programma De K.U.Brussel biedt alleen de eerste cyclus van de rechtsopleiding aan, die bestaat uit twee kandidaturen. Het huidige programma is volgens de zelfstudie de resultante van de hervormingen die plaatsvonden in de periode 1990-1994. Het omvat zowel algemene als specifiek juridische opleidingsonderdelen. De eerste kandidatuur omvat uitsluitend verplichte opleidingsonderdelen, met uitzondering van de keuze die dient te worden gemaakt tussen Engels en Duits. In de tweede kandidatuur dienen naast een aantal verplichte opleidingsonderdelen ook voor minimum 90 college-uren (9 studiepunten) opleidingsonderdelen te worden gekozen. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma voldoende evenwichtig is qua opbouw, en een goede samenhang vertoont. Wel heeft ze vastgesteld dat de eerste kandidatuur aanzienlijk zwaarder is dan de tweede. Deze relatief lichte tweede kandidatuur kan de studenten voor problemen plaatsen in de eerste licentie, waar opnieuw een grotere inzet wordt verwacht. In het perspectief van een vlotte overgang naar de tweede cyclus aan een andere instelling, zou de tweede kandidatuur verzwaard kunnen worden5. De commissie is van mening dat er in het programma voldoende keuzemogelijkheden aanwezig zijn, al heeft zij de indruk dat de studenten een zeer grote vrijheid wordt gelaten in het vastleggen van hun keuze, wat impliceert dat de pakketten zeer heterogeen kunnen zijn.
2.3. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma globaal genomen van goed niveau is. Tevens blijkt het actueel te zijn.
5.
10/1997
52
De commissie heeft vernomen dat vanaf het academiejaar ‘97-’98 aan deze suggestie zal worden tegemoet gekomen door een programmawijziging die erin zal bestaan dat in de eerste kandidatuur een nieuw opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot het privaatrecht’ zal worden ingevoerd, het opleidingsonderdeel ‘Wetenschaps- en kennisleer’ zal worden verschoven van de eerste naar de tweede kandidatuur en de opleidingsonderdelen ‘Staatsrecht’ en ‘Verbintenissenrecht’ in de tweede kandidatuur elk zullen worden uitgebreid met 15 uur.
E OPLEIDINGEN IN V–ERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UD NIVERSITEIT BRUSSEL DE OPLEIDING RECHTEN
Zowel het niveau van de algemeen menswetenschappelijke als van de juridische opleidingsonderdelen is goed.
2.4. Gebruikte werkvormen Volgens de zelfstudie worden de meeste opleidingsonderdelen aangeboden onder de vorm van hoorcolleges, al dan niet aangevuld met oefensessies. In de 'Werkcolleges Recht' van de tweede kandidatuur wordt van de studenten verwacht dat zij een scriptie schrijven. Hierop worden ze voorbereid in groepen van 15 studenten. De opzoekingen gebeuren onder begeleiding van een assistent, die hen ook bij het verdere werk begeleidt. Daarnaast worden in seminaries met groepen van 25 studenten en op basis van een aantal vragen vonnissen rond één thema besproken. Elke student dient 8 seminaries bij te wonen, gespreid over verschillende sets van vonnissen. Voor de keuze-opleidingsonderdelen in de tweede kandidatuur wordt ofwel geopteerd voor hoorcolleges, ofwel voor het maken van een scriptie. Gegeven de onderwijsdoelstellingen meent de visitatiecommissie dat de onderwijsvormen- en middelen adequaat zijn, en dat ze goed worden gebruikt, al is er enig verschil naargelang het opleidingsonderdeel. Wel heeft de commissie vernomen dat sommige opleidingsonderdelen weinig worden bijgewoond door de studenten, onder andere omdat de inhoud ervan letterlijk en volledig in de syllabus is opgenomen, zodat het bijwonen van de colleges volgens de studenten weinig meerwaarde oplevert.
2.5. Toetsing Het grootste gedeelte van de examens wordt volgens de zelfstudie mondeling afgenomen, voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding. In principe worden alle examens afgenomen op het einde van het academiejaar. In de tweede kandidatuur worden wel een aantal opleidingsonderdelen vervroegd geëxamineerd, zij het enkel keuze-opleidingsonderdelen. Op basis van de inzage in een steekproef van de examenvragen die ter beschikking van de commissie werden gesteld, oordeelt ze dat de moeilijkheidsgraad van de examens behoorlijk is. Of ze voldoende representatief zijn voor de gedoceerde leerstof, heeft de commissie niet kunnen uitmaken. Het komt de commissie voor dat de examens voldoende gericht zijn op het toetsen van inzicht. Verder is de commissie van oordeel dat de examenvormen geschikt zijn om de doelstellingen van de opleidingsonderdelen te realiseren. Het is positief dat het grootste gedeelte van de examens mondeling verloopt. Dit is één van de voordelen van de kleinschaligheid van de instelling. Ten slotte heeft de commissie geen klachten vernomen over de wijze waarop de examenprocedure wordt toegepast. Hierover wordt gewaakt door de ombudspersoon.
2.6. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, via de ‘Werkcolleges Recht’ en het keuze-opleidingsonderdeel ‘Rechtsvergelijking: Capita Selecta’ in de tweede kandidatuur.
KDATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND BRUSSEL –PERSPECTIEF DE OPLEIDING RECHTEN
53
10/1997
Ook mondelinge vaardigheden worden volgens de commissie voldoende bijgebracht, onder meer via het werkcollege in de tweede kandidatuur. Tevens acht de commissie het positief dat de studenten die in het kader van het keuze-opleidingsonderdeel ‘Romeins Recht: Capita Selecta’ deelnemen aan de uitwisseling met Groningen, daar een lezing dienen te houden. Afgezien van de vraag of het bijbrengen van taalvaardigheden tot de taak van een universitaire opleiding behoort, meent de commissie dat de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal goed is. In dit kader is het positief dat de studenten de mogelijkheid hebben keuze-opleidingsonderdelen op te nemen aan de Facultés Universitaires Saint-Louis. De commissie is van oordeel dat er, voor een kandidatuursopleiding, voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van computervaardigheden, onder meer via de monitoraten bij het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de bronnen van het recht’.
3. Scripties De studenten dienen in de tweede kandidatuur een scriptie te schrijven in het kader van het opleidingsonderdeel ‘Werkcolleges Recht’. Het niveau van deze scripties is volgens de commissie goed. Ook de begeleiding bij het redigeren van scripties en verhandelingen is goed.
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten rechten in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96
10/1997
acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
‘86-‘87 ‘87-‘88
148 158
235 214
127 147
‘88-‘89
190
272
131
‘89-‘90
146
207
157
‘90-‘91 ‘91-‘92
91 94
141 127
115 87
‘92-‘93
83
118
93
‘93-‘94
80
115
58
‘94-‘95 ‘95-‘96
110 73
141 123
58 74
54
KATHOLIEKE UD NIVERSITEIT BRUSSEL DE OPLEIDING RECHTEN E OPLEIDINGEN IN V–ERGELIJKEND PERSPECTIEF
Het aantal studenten, zowel in eerste als in tweede kandidatuur, is gedurende de laatste tien jaar bijna continu afgenomen, met een lichte heropleving van het aantal generatiestudenten in de jaren ‘88-‘89 en ‘94-‘95. De stijging in ‘88-‘89 is een gevolg van het feit dat in dat jaar een avondprogramma werd georganiseerd, dat om budgettaire redenen echter niet werd voortgezet. In ‘95-‘96 telt zowel de eerste als de tweede kandidatuur ongeveer 50% minder studenten dan in ‘86-‘87. In de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 schreven zich jaarlijks gemiddeld 117 generatiestudenten in. Het aantal mannelijke en vrouwelijke studenten is vrij gelijklopend.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten rechten in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
‘87-‘88
51,6
52,6
82,2
‘88-‘89
49,2
50,2
77,1
‘89-‘90
43,2
43,5
79,6
‘90-‘91 ‘91-‘92
46,2 50,5
47,1 50,8
70,4 59,8
‘92-‘93
44,6
40,4
88,2
‘93-‘94 ‘94-‘95
48,7 47,4
46,1 47,9
86,4 94,8
Over de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 slaagt gemiddeld 47,7% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 47,3%. In de tweede kandidatuur bedraagt het gemiddelde slaagpercentage 79,8%. De commissie is van mening dat de slaagcijfers in de eerste kandidatuur relatief hoog zijn. De cijfers in de tweede kandidatuur zijn, met uitzondering van het academiejaar ‘91-‘92, gunstig.
4.3. Gemiddelde studieduur Van de generatiestudenten haalt ongeveer 55% het diploma van kandidaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 72% zijn kandidaatsdiploma in de voorgeschreven periode van twee jaar. Ongeveer 22% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 5% met twee jaar. De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met deze die binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht, en dat de kandidaturen door de gemiddelde student binnen de vooropgestelde duur van twee jaar moeten kunnen worden afgerond.
KDATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND BRUSSEL –PERSPECTIEF DE OPLEIDING RECHTEN
55
10/1997
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Onderstaande tabel geeft weer hoeveel uren de student theoretisch zal besteden aan hoorcolleges en aan werkcolleges (tezamen contacturen). Daarnaast wordt ook de begrote studietijd weergegeven.
Tabel 3: Contacturen en begrote studietijd opleiding rechten Studiejaar Eerste kandidatuur Tweede kandidatuur
Uren hoorcollge 600 510
Uren werkcolleges 30
Totaal contacturen
Begrote studietijd
600 540
1705 1720
In het academiejaar ‘93-‘94 werd door de Dienst Studieadvies van de K.U.Brussel, in samenwerking met de K.U.Leuven, een studietijdmeting uitgevoerd. De resultaten hiervan waren nog niet beschikbaar op het ogenblik dat de zelfstudie werd opgesteld. Gezien het geringe aantal respondenten lijkt het de faculteit aangewezen een intensiever onderzoek terzake op te zetten. De commissie kan dit alleen maar aanmoedigen. De commissie stelt zich de vraag of de reële studietijd voldoende in overeenstemming is met de begrote studietijd aangezien zij heeft vastgesteld dat de eerste kandidatuur aanzienlijk zwaarder is dan de tweede kandidatuur, terwijl de begrote studietijd van de eerste kandidatuur lager ligt dan die van de tweede kandidatuur. Hieromtrent zou door de faculteit bijkomend onderzoek dienen te worden uitgevoerd. De verhouding tussen het aantal contacturen en de van de studenten verwachte zelfstudie wordt door de commissie goed bevonden.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding Met het oog op de voorlichting aan abituriënten wordt volgens de zelfstudie door de rechtsfaculteit van de K.U.Brussel een info-brochure verspreid en worden jaarlijks twee info-dagen georganiseerd. Verdere studie-informatie wordt verzorgd door de centrale Dienst Externe Betrekkingen en Informatie, en de Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding. In de week voor de opening van het academiejaar worden introductiedagen georganiseerd. Tijdens die week wordt het ‘Contract met de student’ besproken waarin het collegerooster, informatie over elk opleidingsonderdeel afzonderlijk en het examenreglement zijn opgenomen. In het kader van de studiebegeleiding zijn in de eerste kandidatuur voor een vrij groot aantal opleidingsonderdelen verplichte monitoraten en praktische oefeningen voorzien. Tevens worden elk jaar vijf proefexamens georganiseerd, waarvan één mondeling wordt afgenomen. In de tweede kandidatuur worden er voor enkele opleidingsonderdelen praktische oefeningen ingericht. Met problemen van algemene aard kunnen studenten terecht bij de Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding, die hen desgevallend naar gespecialiseerde instanties kan doorverwijzen.
10/1997
56
E OPLEIDINGEN IN V–ERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UD NIVERSITEIT BRUSSEL DE OPLEIDING RECHTEN
Voor problemen met een concreet opleidingsonderdeel kunnen de studenten terecht bij de betrokken docent en eventuele medewerkers. De commissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten. De voorlichting en advisering tijdens het studieverloop lijken eveneens goed. Ook de studiebegeleiding wordt als goed beoordeeld. De commissie heeft vastgesteld dat de drempel tussen studenten en academisch personeel zeer laag is, wat een goede begeleiding bevordert. De studiegidsen worden door de commissie goed bruikbaar geacht, al worden de doelstellingen er niet voor alle opleidingsonderdelen voldoende in geëxpliciteerd.
6. De faciliteiten De commissie is van oordeel dat de onderwijsruimten van uitstekende kwaliteit zijn. Dit geldt ook voor de kleinere lokalen waar de praktische oefeningen en monitoraten plaatsvinden. Het in de bibliotheek aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand is volgens de commissie uitstekend, zeker voor een kandidaatsopleiding. Wel verdient het aanbeveling om van de juridische basiswerken meerdere exemplaren ter beschikking te stellen. De computerinfrastructuur is voldoende voor een kandidatuursinstelling.
7. De afgestudeerden De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, in principe mogelijk is goede eerste-cyclusafgestudeerden te leveren, die in het algemeen voldoende zijn uitgerust voor een goede aansluiting op de vervolgopleiding. Het slaagpercentage in eerste licentie van studenten die hun opleiding verderzetten aan de K.U.Leuven en de UIA ligt doorgaans lager dan het totale slaagcijfer van de eerste licentie aan deze instellingen. Voor de studenten die de eerste licentie aan de K.U.Leuven volgen, bedraagt het verschil over de periode ‘89-‘90 tot en met ‘92-‘93 gemiddeld 10%, voor de studenten die aan de UIA verder studeren 3%. Hiervoor kunnen verschillende verklaringen worden gegeven, zoals bijvoorbeeld de overstap naar een grotere instelling, minder begeleiding, een hogere drempel ten opzichte van het academisch personeel, voor het eerst op ‘kot’. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken zijn zelf de mening toegedaan dat zij voldoende werden voorbereid op de overgang naar de tweede cyclus. Zij zijn in het algemeen zeer tevreden over de genoten eerste-cyclusopleiding.
8. De staf De omvang van de staf lijkt de commissie voldoende. De verhouding tussen het aantal leden van het ZAP en van het AAP wordt als goed beoordeeld.
KDATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND BRUSSEL –PERSPECTIEF DE OPLEIDING RECHTEN
57
10/1997
De onderwijsinzet, van de leden van het ZAP zowel als van het AAP, wordt door de commissie goed bevonden. De didactische vaardigheden van de staf lijken voldoende. Dit blijkt onder meer uit de onderwijsevaluatie die jaarlijks wordt georganiseerd. Toch wordt betreurd dat niet aan didactische scholing van docenten en assistenten wordt gedaan. De commissie beveelt de instelling aan, met het oog hierop, contact te zoeken met andere instellingen die wel initiatieven op dit vlak hebben ontwikkeld. De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt de commissie voor een kleine instelling voldoende. Positief is het feit dat het relatief grote aantal deeltijdse personeelsleden zorgt voor een ruime praktijkinbreng in het onderwijs. De impact van didactische vaardigheden bij aanstelling en bevordering ten slotte is volgens de commissie voldoende.
9. Internationalisering De commissie staat positief ten aanzien van de overeenkomsten die door de rechtsfaculteit zijn afgesloten met de universiteiten van Leeds, Maastricht en Groningen. Jaarlijks nemen een 16-tal studenten deel aan een uitwisseling van een week met de betrokken buitenlandse instellingen. De overeenkomsten stellen een aantal studenten in de gelegenheid reeds in beperkte mate aan een internationale uitwisseling deel te nemen, zonder hun kansen te hypothekeren om in de vervolgopleiding te genieten van een beurs onder het Erasmus-programma. Deze samenwerking is volgens de commissie goed aangepast aan het niveau van studenten uit de tweede kandidatuur. Ook de organisatie van deze uitwisselingen verloopt goed. De commissie is van mening dat de studenten voldoende worden voorbereid op deelname aan het Erasmus-programma in de vervolgopleiding. De studenten van de tweede kandidatuur krijgen reeds informatie over de procedures en regels die dienen te worden gevolgd indien zij in de eerste licentie aan een andere instelling wensen deel te nemen aan het Erasmus-programma. Er zijn voldoende internationale contacten van ZAP en AAP die een nuttige weerslag hebben op het onderwijs.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie in het algemeen genomen wel analytisch maar niet op alle punten voldoende kritisch is. De zelfstudie was voor de commissieleden voldoende informatief.
10.2. De interne kwaliteitszorg De kwaliteitszorg wordt, volgens de zelfstudie, vooral gestuurd vanuit het Decanaat, in casu het Faculteitsbestuur. Toelichtingen gebeuren in de Faculteitsraad. Omwille van de kleinschaligheid
10/1997
58
E OPLEIDINGEN IN V–ERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UD NIVERSITEIT BRUSSEL DE OPLEIDING RECHTEN
en het beperkt aantal personeelsleden werd een opsplitsing van de bevoegdheden over talrijke organen afgeremd. Een curriculumcommissie als dusdanig bestaat niet. Wijzigingen aan het programma gebeuren na bespreking in de Faculteitsraad. Sedert een aantal jaren worden systematisch enquêtes bij de studenten georganiseerd waarin gepeild wordt naar het doceergedrag. De resultaten worden aan de betrokkenen meegedeeld en besproken met de decaan. De commissie heeft vastgesteld dat de Faculteitsraad goed functioneert. De studentenvertegenwoordigers zijn voldoende bij de besluitvorming betrokken. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie voldoen in het algemeen. Het informele karakter ervan brengt voor een kleine instelling wellicht geen nadelen met zich mee. De onderwijsevaluatie die jaarlijks wordt georganiseerd onder de vorm van een enquête, waarvan de commissie op doeltreffende manier kennis heeft kunnen nemen, is zeer goed. Dit geldt ook voor de betrokkenheid van de studenten hierbij.
KDATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND BRUSSEL –PERSPECTIEF DE OPLEIDING RECHTEN
59
10/1997
10/1997
60
DE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Katholieke Universiteit Leuven De opleidingen rechten en notariaat binnen de faculteit rechtsgeleerdheid
1. Doelstellingen van de opleiding Volgens de zelfstudie beoogt de opleiding rechten ‘in de eerste plaats een brede algemene juridische vorming. De afgestudeerden moeten beschikken over een voldoende aanzet om als beginnend jurist zelfstandig probleemsituaties te ontleden en tot een oplossing te brengen.’ Om deze doelstelling te verwezenlijken, tracht men de studenten enerzijds een doorgedreven analytisch denken aan te leren, om tot het eigene van elk probleem en van elke juridische tekst door te dringen, en anderzijds een sterk synthetisch denken, dat elk onderdeel terugplaatst in een bredere context. Deze beide gedachtegangen vereisen dat de student een grote verwoordingskracht, vooral schriftelijk, wordt bijgebracht. In functie van het recht als instrument van maatschappelijke ordening, moet de studenten ook een ruime historische en maatschappelijke belangstelling worden bijgebracht. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen helder en duidelijk zijn geformuleerd. De doelstellingen zijn volgens de commissie in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen te bereiken. Toch meent ze dat bepaalde middelen wellicht beter zouden kunnen worden ingezet met het oog op het bereiken van de gestelde doelen. Zo zijn bijvoorbeeld sommige hoorcolleges niet steeds voldoende maatschappelijk gericht. Daar tegenover staat echter dat de aandacht voor een maatschappelijke betrokkenheid van het onderwijs wel tot uiting komt in andere opleidingsonderdelen, onder andere in de verplichte reflectie over antropologie en recht in de eerste licentie, en in de reflectiecolleges in de tweede en de derde licentie waaruit de studenten er één dienen te kiezen. In het algemeen beantwoorden de doelstellingen en eindtermen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd en kunnen zij worden beschouwd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de doelstellingen bij de studenten voldoende gekend kunnen zijn, al zou hierin nog verbetering kunnen worden gebracht door in de studiegids, naast de afzonderlijke doelstellingen per opleidingsonderdeel, ook de algemene doelstellingen op te nemen.
E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND KDATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN –PERSPECTIEF DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
61
10/1997
De visitatiecommissie is van mening dat de operationalisering van de doelstellingen en eindtermen in het programma in het algemeen voldoet. De opleiding notariaat heeft een eigen doelstelling. Zij beoogt een meer gespecialiseerde en direct op de praktijk betrokken vorming. Het aangeboden opleidingsprogramma voldoet volgens de commissie aan de eisen om dit doel te bereiken.
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De visitatiecommissie is van mening dat het programma in het algemeen voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen. Wel heeft zij vastgesteld dat de klemtoon nog te veel op hoorcolleges ligt. In de eerste cyclus bestaan nagenoeg geen praktische oefeningen. De monitoraten, welke door de commissie als zeer positief worden beoordeeld, zijn eerder bedoeld om tot een beter begrip van de hoorcolleges te komen. Ook het aanscherpen van het onafhankelijk en kritisch denken voldoet in het algemeen. Toch is hier nog enige verbetering mogelijk. Er worden onvoldoende mogelijkheden geboden om de studenten in kleine groepen tot gezamenlijke bespreking van en discussie over een bepaald onderwerp te laten komen. Vooral voor een grote faculteit is het belangrijk tot een goede verhouding tussen aantallen hoorcolleges en werkcolleges/praktische oefeningen te komen. Niettemin heeft de commissie vastgesteld dat de studenten en afgestudeerden met wie zij heeft gesproken zeer goed tot kritisch denken in staat zijn. Het zelfstandig leren en werken wordt door het programma voldoende bevorderd, al is ook hier wellicht nog enige verbetering mogelijk via monitoraten, werkcolleges en seminaries. De commissie is van mening dat een beter zicht zou kunnen worden geboden op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, onder andere door het uitbouwen van een meer uitgesproken contact met de praktijk.
2.2. Opbouw van het programma Het huidige programma van de opleiding rechten is volgens de zelfstudie tot stand gekomen na een hervorming in het academiejaar ‘90-‘91. Deze hervorming werd in ‘93-‘94 geëvalueerd en bevestigd, en ook licht bijgestuurd. De eerste cyclus, die zowel te Leuven als te Kortrijk wordt aangeboden, bestaat uit twee kandidaturen. De eerste kandidatuur is voor alle studenten gemeenschappelijk. In de tweede kandidatuur dienen de studenten, naast de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen, voor minstens 60 contacturen opleidingsonderdelen te kiezen. De tweede cyclus omvat drie licenties. In de eerste licentie volgen de studenten, naast de verplichte opleidingsonderdelen, twee werkcolleges naar keuze. De student moet de tien opleidingsonderdelen van de tweede en derde licentie zelf over deze studiejaren verdelen (telkens vijf), en deze onderdelen elk jaar aanvullen met vijf keuzehoorcolleges, één seminarie en één werkcollege. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma evenwichtig is qua opbouw, en een goede samenhang vertoont. Interessant is de bekommernis voor een geleidelijke ingroei in de juridische opleiding. Wel is de commissie van mening dat de werkcolleges ‘Verbintenissenrecht’ en
10/1997
62
DE –OD PLEIDINGEN IN VERGELIJKEND ERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN E OPLEIDINGEN RECHTEN ENPN OTARIAAT
‘Staatsrecht’ naar de tweede kandidatuur dienen te worden verplaatst, of dat in een andere vorm van begeleiding voor deze opleidingsonderdelen moet worden voorzien6. Er zijn in het programma ruimschoots voldoende keuzemogelijkheden aanwezig. Reeds in de tweede kandidatuur bestaat er een grote keuzevrijheid, die iets meer beperkt is aan de KULAK. Omwille van de grootschaligheid van de instelling kan in de tweede en de derde licentie een zeer omvangrijk pakket aan keuze-opleidingsonderdelen worden aangeboden. Dit brengt echter het risico met zich mee dat het geheel voor de studenten onoverzichtelijk wordt, onder andere met het oog op het samenstellen van een pakket dat hen moet voorbereiden op een latere beroepsloopbaan. Daarnaast is het risico op het samenstellen van ‘minimumpakketten’ geenszins uitgesloten, doch wel beperkt gelet op het feit dat de studenten in de tweede en de derde licentie naast de keuzeopleidingsonderdelen telkens ook vijf verplichte opleidingsonderdelen moeten volgen. De opleiding notariaat, die bestaat uit één licentie, en openstaat voor licentiaten in de rechten, werd hervormd in ‘91-‘92. Het programma is voor alle studenten gemeenschappelijk en omvat, naast twaalf opleidingsonderdelen, een studiestage die vijftig werkdagen in beslag neemt.
2.3. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de opleiding rechten globaal genomen een degelijke juridische vorming biedt. Tevens blijkt het actueel te zijn. Zowel het niveau van de algemeen menswetenschappelijke als van de juridische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus is goed. Ook het niveau van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus, zowel de verplichte als de keuzeopleidingsonderdelen, is goed, al is het voor de commissie, gezien de grote verscheidenheid aan opleidingsonderdelen, niet gemakkelijk hierover een algemeen oordeel uit te spreken. Betreffende de opleiding notariaat wenst de commissie op te merken dat meer aandacht zou moeten worden besteed aan het huwelijksvermogensrecht en aan een verdieping van het erfrecht, de testamenten en de schenkingen. Ook zou naar het oordeel van de commissie enige aandacht moeten worden besteed aan de rechtsgevolgen van nieuwe samenlevingsvormen. Wellicht kan hiervoor de nodige ruimte worden vrijgemaakt in het aanzienlijke aandeel dat het opstellen van akten momenteel van het programma uitmaakt.
2.4. Gebruikte werkvormen Volgens de zelfstudie worden alle verplichte theoretische opleidingsonderdelen en de meeste keuzeopleidingsonderdelen van de rechtsopleiding gedoceerd onder de vorm van hoorcolleges. Bij de keuze-opleidingsonderdelen nemen deze hoorcolleges in meerdere gevallen de vorm aan van discussiecolleges en wordt van de studenten meer voorbereiding en zelfstandige verdieping verwacht, soms leidend tot het schrijven van een scriptie.
6.
De commissie heeft vernomen dat vanaf het academiejaar ‘97-’98 de werkcolleges bij ‘Staatsrecht’ en ‘Verbintenissenrecht’ in het programma van de tweede kandidatuur zullen worden opgenomen.
E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND KDATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN –PERSPECTIEF DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
63
10/1997
Naast de hoorcolleges zijn er in de tweede kandidatuur en de licenties ook werkcolleges en seminaries. De commissie is van oordeel dat de onderwijsvormen en -middelen, gegeven de onderwijsdoelstellingen, niet steeds voldoende adequaat zijn. Het onderwijssysteem lijkt nog te veel op reproductie gericht, eerder dan op het bijbrengen van inzicht in de gedoceerde leerstof. Positief is dat de faculteit zich hiervan bewust is, zoals blijkt uit de zelfstudie en de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek heeft gevoerd, en dat het een actiepunt naar de nabije toekomst is. Wat het gebruik van de onderwijsvormen en -middelen betreft, heeft de commissie vastgesteld dat een aantal seminaries in de tweede cyclus enkel bestaat uit het, al dan niet onder begeleiding, opstellen van individuele scripties, zonder dat er tot een gezamenlijke discussie rond een bepaald thema wordt gekomen. Andere seminaries voldoen wel aan deze vereiste. Een probleem dat reeds jaren aansleept, betreft de organisatie van de werkcolleges. In een relatief groot aantal gevallen kunnen de studenten, omwille van de geldende quota, niet de werkcolleges van hun voorkeur volgen. Dit zou op zich geen probleem mogen betekenen, aangezien de werkcolleges tot doel hebben de studenten een aantal vaardigheden bij te brengen, en geen voorbereiding op het examen van het overeenkomstige hoorcollege mogen zijn. Omdat de werklast voor de studenten echter aanzienlijk kan verschillen naargelang het gevolgde werkcollege, en omdat een aantal werkcolleges de facto toch voorbereidt op het examen, ontstaat er een fundamentele ongelijkheid tussen de studenten naargelang de gevolgde werkcolleges. De commissie meent dat zo spoedig mogelijk een structurele oplossing voor dit probleem dient te worden gezocht. Door een betere reglementering terzake zou reeds een groot deel van de nu heersende onzekerheid kunnen worden weggenomen. Verder heeft de commissie vernomen dat, vooral in de licenties, in enkele gevallen de syllabi slechts zeer laat in de loop van het academiejaar ter beschikking van de studenten worden gesteld, en dat soms in de plaats van een syllabus een zeer duur handboek dient te worden aangeschaft. Dit lijkt moeilijk te verantwoorden. De faculteit is zich, zoals blijkt uit de zelfstudie, van dit probleem bewust. In de notariaatsopleiding worden de theoretische opleidingsonderdelen gedoceerd in de vorm van hoorcolleges. Daarnaast wordt in drie opleidingsonderdelen het opstellen van akten praktisch ingeoefend. De commissie acht dit van grote waarde mits aan de studie van deze onderdelen ook theoretisch nog een bijzondere aandacht wordt besteed.
2.5. Toetsing De examenvorm bij de rechtsopleiding, die traditioneel mondeling was, is, aldus de zelfstudie, omwille van het toegenomen aantal studenten voor een groot gedeelte van de verplichte opleidingsonderdelen schriftelijk geworden. Wel wordt ernaar gestreefd om in alle studiejaren enkele basisopleidingsonderdelen mondeling te blijven ondervragen. De schriftelijke examens werken met open vragen, meerkeuzevragen of een mengvorm. De keuze-opleidingsonderdelen worden doorgaans nog wel mondeling ondervraagd. Soms wordt het examen geheel of gedeeltelijk vervangen door een scriptie. De examens vinden plaats op het einde van het academiejaar. In de notariaatsopleiding worden rond Pasen een drietal vervroegde examens georganiseerd. Op basis van de inzage in een steekproef van de examenvragen die ter beschikking van de leden van de visitatiecommissie werden gesteld, oordeelt de commissie dat de moeilijkheidsgraad van de
10/1997
64
DE–ODPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PN ERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN RRECHTEN KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN –E O DPLEIDINGEN E OPLEIDING ECHTENEN EN NOTARIAAT OTARIAAT
examens behoorlijk is en dat ze voldoende representatief zijn voor de gedoceerde leerstof. Wel meent ze dat de examens niet steeds voldoende zijn gericht op het toetsen van inzicht, maar in een aantal gevallen nog te veel een loutere reproductie door de student verwachten. De examenvormen zijn niet steeds voldoende geschikt om de doelstellingen van de opleidingsonderdelen te realiseren. De commissie is van mening dat een inspanning dient te worden geleverd om, vooral in de eerste kandidatuur, meer mondelinge examens af te nemen, die meer toetsen op inzicht. De commissie heeft er begrip voor dat het omwille van het grote aantal te ondervragen studenten soms moeilijk anders kan dan te werken met meerkeuzevragen. Niettemin is zij van mening dat deze examenvorm niet de regel mag worden, en dat, wanneer er toch gebruik van wordt gemaakt, men er aandacht dient aan te blijven besteden dat deze examens voldoende toetsen op inzicht. Ten slotte heeft de commissie geen klachten vernomen omtrent de toepassing van de examenprocedure. De ombudspersoon ziet erop toe dat dit correct verloopt. Deze functie wordt voor de eerste kandidatuur uitgeoefend door één van de monitoren.
2.6. Vaardigheden van studenten De commissie is van mening dat in het algemeen voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, al levert de grootschaligheid hier soms wel moeilijkheden op. Deze vaardigheid wordt vooral bijgebracht in de licenties, waar naar aanleiding van de seminaries schriftelijke werken dienen te worden gemaakt. Voor de werkcolleges is dit echter niet duidelijk gereglementeerd. Wat het bijbrengen van mondelinge vaardigheden betreft, is enige verbetering mogelijk, onder andere door de organisatie van discussiecolleges, pleitoefeningen en gezamenlijke besprekingen rond een bepaald thema naar aanleiding van de seminaries. Afgezien van de vraag of het bijbrengen van taalvaardigheden tot de taak van een universitaire opleiding behoort, lijkt de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal de commissie goed. De commissie beoordeelt als zeer positief de mogelijkheid voor studenten uit de tweede en de derde licentie om één of twee keuze-opleidingsonderdelen te volgen aan de Université Catholique de Louvain of aan de Université de Liège. Om deze mogelijkheid op ruimere schaal bij de studenten bekend te maken, meent de commissie dat, zoals een aantal jaren geleden het geval was, de samenwerkingsakkoorden met deze instellingen opnieuw in de studiegids dienen te worden vermeld. De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden lijkt de commissie goed.
3. Scripties en stage Voor de seminaries in de tweede en de derde licentie dienen de studenten een scriptie te schrijven. Ook kunnen studenten die dit wensen het volgen van twee keuze-opleidingsonderdelen uit verschillende domeinen vervangen door een door twee docenten begeleide juridisch interdisciplinaire verhandeling.
NIVERSITEIT EUVEN–– DE EOOPLEIDING PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT KKATHOLIEKE DATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UUNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND LLEUVEN PDERSPECTIEF RECHTEN EN N OTARIAAT
65
10/1997
Het niveau van de scripties lijkt de commissie goed. Dit geldt ook voor de begeleiding bij het schrijven van de scripties, al kan hier een groot verschil optreden naargelang het seminarie. De wijze waarop de scripties worden beoordeeld, lijkt eveneens goed. In de notariaatsopleiding is 1/4 van het totaal aantal studiepunten voorbehouden voor de stage die gedurende 50 werkdagen wordt georganiseerd bij ervaren notarissen. In de stageperiode wordt slechts twee dagen per week college gegeven. De commissie is van mening dat de opname van deze verplichte stage in het programma zeer belangrijk is. Ze heeft kennis genomen van het stagereglement dat haar na haar bezoek aan de opleiding werd voorgelegd, en is van mening dat de stage hierin duidelijk wordt gestructureerd.
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten rechten en notariaat aan de K.U.Leuven in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
notariaat
‘86-‘87
609
656
361
566
464
386
48
‘87-‘88
658
695
389
614
481
464
46
‘88-‘89 ‘89-‘90
458 415
639 583
344 324
719 705
517 560
459 496
54 51
‘90-‘91
476
662
322
697
566
553
79
‘91-‘92 ‘92-‘93
491 421
696 611
340 339
646 555
529 526
537 515
55 54
‘93-‘94
388
546
337
575
488
522
62
‘94-‘95
438
588
340
538
510
489
63
‘95-‘96
425
572
337
500
467
508
57
Tabel 2: Aantal studenten rechten aan de KULAK in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 acad.jaar
gen7
‘86-‘87 ‘87-‘88
2e kan
200 208
100 102
‘88-‘89
194
252
98
‘89-‘90
170
218
124
‘90-‘91 ‘91-‘92
147 142
198 178
107 83
‘92-‘93
126
162
71
‘93-‘94
110
146
68
‘94-‘95 ‘95-‘96
103 103
138 133
65 65
7.
10/1997
1e kan
66
De cijfers voor de academiejaren ‘86-’87 en ‘87-’88 ontbreken.
DE–ODPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND ERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN E OPLEIDINGEN RECHTEN ENPN OTARIAAT
Het aantal generatiestudenten aan de K.U.Leuven ligt sinds het academiejaar ‘88-‘89 een stuk lager dan in de twee voorafgaande academiejaren, en is sindsdien aan vrij aanzienlijke schommelingen onderhevig geweest, met een hoogtepunt in ‘91-‘92 (491) en een inzinking in ‘93-‘94 (388). Over de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 schreven zich jaarlijks gemiddeld 478 generatiestudenten in. Opvallend is de nagenoeg constante daling die het aantal studenten in eerste licentie heeft ondergaan. Nadat in ‘88-‘89 een hoogtepunt werd bereikt met 719 studenten, is dit aantal afgenomen tot 500 in ‘95-‘96. Het aantal inschrijvingen voor de licentie notariaat blijft nagenoeg stabiel tussen de 50 en 60, met een uitschieter in ‘90-‘91 (79 studenten). De instroom aan de KULAK is over de periode ‘88-‘89 tot ‘95-‘96 nagenoeg gehalveerd van 194 tot 103. Gemiddeld schreven zich over die periode jaarlijks 137 generatiestudenten in. De commissie is van mening dat de grootschaligheid van de faculteit rechtsgeleerdheid specifieke problemen met zich meebrengt, onder andere op het vlak van organisatie van colleges en examens. Aan de nadelen van deze grootschaligheid wordt in de eerste kandidatuur tegemoet gekomen door de begeleiding onder de vorm van monitoraten, en in latere studiejaren door de werkcolleges. Specifiek voor deze faculteit is het feit dat er niet alleen in de eerste kandidatuur een grote instroom is, maar dat in de eerste licentie het aantal studenten opnieuw sterk toeneemt ten opzichte van de tweede kandidatuur, omwille van de instroom van studenten die de kandidaturen hebben afgelegd aan een andere instelling. Van ‘88-‘89 tot ‘92-‘93 lag het aantal vrouwelijke studenten steeds hoger dan het aantal mannelijke. Sindsdien schommelt het aandeel van de vrouwelijke studenten rond de 50%. In de opleiding notariaat ligt het aantal vrouwelijke studenten doorgaans hoger dan het aantal mannelijke, en bedraagt het in sommige academiejaren het dubbele.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 3: Slaagpercentages studenten rechten en notariaat aan de K.U.Leuven in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
notariaat
‘87-‘88
36,0
36,7
69,3
80,2
93,7
97,2
100,0
‘88-‘89
38,5
40,2
75,0
74,1
91,9
99,1
98,1
‘89-‘90
38,1
43,0
78,4
76,8
94,6
97,6
98,0
‘90-‘91 ‘91-‘92
39,9 34,8
40,1 38,3
65,2 74,9
69,4 78,9
92,8 97,5
98,4 99,8
94,9 94,5
‘92-‘93
34,8
40,2
69,8
82,7
97,9
99,4
100,0
‘93-‘94
39,1
43,3
68,3
82,6
97,7
97,5
91,9
‘94-‘95
40,3
40,8
70,5
85,5
98,0
98,4
100,0
KDATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN –PERSPECTIEF DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND
67
10/1997
Tabel 4: Slaagpercentages studenten rechten aan de KULAK in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
‘87-‘88
40,4
43,8
84,3
‘88-‘89 ‘89-‘90
44,8 43,5
46,4 44,5
78,6 77,4
‘90-‘91
36,7
39,6
85,6
‘91-‘92
34,8
36,0
84,3
‘92-‘93 ‘93-‘94
35,7 33,3
40,4 41,5
84,5 77,9
‘94-‘95
40,8
45,6
76,9
Over de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 slaagt aan de K.U.Leuven gemiddeld 37,7% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 40,3%. In de daaropvolgende studiejaren neemt het gemiddelde slaagpercentage toe van 71,4% in de tweede kandidatuur, 78,8% in de eerste licentie, 95,5% in de twee licentie tot 98,4% in de derde licentie. Aan de KULAK slaagt over de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 gemiddeld 38,7% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 42,2%, in de tweede kandidatuur 81,2%. In de licentie notariaat slaagt over de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 gemiddeld 97,2% van de ingeschreven studenten. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur kunnen volgens de commissie onder de gegeven randvoorwaarden als normaal worden beschouwd. De slaagcijfers in de tweede kandidatuur aan de K.U.Leuven liggen, in tegenstelling tot de cijfers aan de KULAK, aan de lage kant. De slaagpercentages in het vervolg van de opleiding zijn gunstig.
4.3. Gemiddelde studieduur Van de generatiestudenten die hun studies aanvatten te Leuven haalt ongeveer 49% het diploma van kandidaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 63% zijn kandidaatsdiploma na twee jaar. Ongeveer 28% haalt zijn kandidaatsdiploma met één jaar vertraging, en ongeveer 9% met twee jaar of meer. Ook van de generatiestudenten die hun studies aanvatten te Kortrijk, haalt ongeveer 49% het diploma van kandidaat in de rechten. Deze studenten behalen hun diploma met minder vertraging dan de studenten die hun studies in Leuven aanvatten. Ongeveer 75% van de studenten die in Kortrijk hun kandidaatsdiploma behalen, doet dit zonder vertraging. Ongeveer 21% haalt zijn diploma met één jaar vertraging en ongeveer 4% met twee jaar of meer. Van de generatiestudenten die hun studies aanvatten in Leuven, haalt ongeveer 44% het diploma van licentiaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 62% zijn diploma in de voorgeschreven periode van vijf jaar. Ongeveer 25% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 13% met twee jaar of meer. Van de generatiestudenten die hun studies aanvatten in Kortrijk haalt ongeveer 47% het einddiploma van licentiaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 70% zijn diploma in een
10/1997
68
DE–ODPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND ERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN E OPLEIDINGEN RECHTEN ENPN OTARIAAT
periode van 5 jaar. Ongeveer 21% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, ongeveer 9% met twee jaar of meer. De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht en dat de opleiding door een gemiddeld student binnen de voorziene studietijd moet kunnen worden afgerond.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Onderstaande tabel geeft weer hoeveel uren de student theoretisch zal besteden aan hoorcolleges en werkcolleges/seminaries (tezamen contacturen). Tevens wordt de begrote studietijd weergegeven. Voor de notariaatsopleiding wordt ook de begrote studietijd voor de stage opgenomen.
Tabel 5: Contacturen en begrote studietijd opleidingen rechten en notariaat Studiejaar
Uren hoorcollege
Uren werkcolleges/ seminaries
Totaal contacturen
Begrote studietijd stage
Begrote studietijd
Eerste kandidatuur Tweede kandidatuur
570 500
55
570 555
-
1680 1655
Eerste licentie
495
40
535
-
1780
Tweede derde licentie samen Notariaat
915 420
160 15 8
1075 435
420
3305 1580
De commissie is van oordeel dat de reële studietijd voldoende in overeenstemming is met de begrote studietijd. Ook de verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie lijkt de commissie gunstig.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding Volgens de zelfstudie wordt de voorlichting ten aanzien van aspirant-studenten rechten enerzijds georganiseerd door de centrale Dienst voor Studieadvies, die brochures verspreidt en ter beschikking staat voor een persoonlijk gesprek. Anderzijds organiseert de faculteit jaarlijks in de maand februari een info-dag voor abituriënten. Elke student krijgt bij inschrijving een facultaire programmabrochure en kan tevens beschikken over een facultaire studiegids waarin voor elk opleidingsonderdeel informatie is opgenomen.
8.
15 contacturen met betrekking tot de stage.
E OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND KDATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN –PERSPECTIEF DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
69
10/1997
Voor eerstejaarsstudenten worden bij het begin van het academiejaar introductie-activiteiten georganiseerd door het monitoraat in samenwerking met de titularissen en de studentenvereniging. Ook voor de overige studiejaren wordt een informatiesessie georganiseerd waarin informatie wordt verschaft over de te kiezen opleidingsonderdelen. Begeleiding van eerstejaarsstudenten tijdens het academiejaar gebeurt door het monitoraat. Bij het begin van het academiejaar wordt elke student uitgenodigd voor een individueel gesprek. In de loop van het jaar worden verder regelmatig groepssessies georganiseerd waarbij in kleine groepen een gedeelte van de leerstof opnieuw wordt doorgenomen. Elke student beschikt ook steeds over de mogelijkheid individueel contact op te nemen met de monitoren. Tijdens de laatste week van het eerste semester worden voor de eerstejaars proefexamens georganiseerd. Studenten met specifieke studieproblemen ten slotte worden doorverwezen naar de centrale Dienst voor Studieadvies. De commissie beoordeelt de initiatieven die worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten als positief. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop lijken goed. De studiebegeleiding, zowel in de kandidaturen als in de licenties, kan volgens de commissie als goed worden gekenschetst. De monitoraatsoefeningen van de eerste kandidatuur lijken haar van zeer goede kwaliteit. Tevens is het positief dat elke eerste-kandidatuursstudent na de proefexamens zijn resultaten persoonlijk dient te bespreken met de monitoren. De studiegids wordt door de commissie goed bruikbaar geacht.
6. De faciliteiten De onderwijsruimten en de lokalen voor werkcolleges en seminaries zijn doorgaans van goede kwaliteit. Ook de computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn goed. De bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand wordt door de commissie als uitstekend beoordeeld.
7. De afgestudeerden De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is goede afgestudeerden te leveren, die voldoende zijn uitgerust voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken, waren zeer tevreden over de genoten opleiding. De afgestudeerden van de periode 1986-1989 werden door de faculteit ondervraagd betreffende de sector van hun eerste tewerkstelling. Volgens de zelfstudie startte 55% van deze afgestudeerden zijn loopbaan in de traditioneel juridische sector (45% in de advocatuur, 9% in het notariaat), en 28% in het bedrijfsleven (8% bij een bank, 2% bij een verzekeringsinstelling). Verder startte 13% van de afgestudeerden zijn loopbaan in overheidsdienst. In 1995 werd deze groep van afgestudeerden opnieuw bevraagd naar de toenmalige sector van tewerkstelling. Op dat ogenblik was 46% tewerkgesteld in de traditioneel juridische sector en 37% in het bedrijfsleven. Deze aanzienlijke verschuiving ten aanzien van de sector van de eerste
10/1997
70
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN OEPLEIDINGEN RRECHTEN E –OD PLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PN ERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LD EUVEN –E D OPLEIDING ECHTENEN EN NOTARIAAT OTARIAAT
tewerkstelling van dezelfde groep afgestudeerden is volgens de zelfstudie hoofdzakelijk een gevolg van het feit dat vele jonge juristen na enkele jaren verblijf aan de balie naar het bedrijfsleven overstappen. Contacten met de afgestudeerden worden volgens de zelfstudie langs diverse wegen onderhouden. De faculteit organiseert regelmatig studiedagen. Daarnaast is er een plaatsingsdienst die tracht laatstejaarsstudenten en pas afgestudeerden aan een baan te helpen. Tot slot is er de vereniging van de VRG-alumni, die jaarlijks een ‘terugkomdag’ en tal van culturele, sociale en sportieve activiteiten organiseert.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van de staf in het algemeen genomen volstaat, al zou een ruimere omvang meer mogelijkheden scheppen voor begeleiding in de tweede kandidatuur, en de organisatie van de werkcolleges in de licenties vereenvoudigen. De commissie acht de verhouding tussen aantal ZAP- en aantal AAP-leden goed. De onderwijsinzet van de ZAP-leden wordt door de commissie in het algemeen goed bevonden, zowel in de kandidaturen als in de licenties. De commissie acht ook de onderwijsinzet van de AAPleden goed. Ook de waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt goed. De deeltijdse leden van het academisch personeel zorgen voor een ruime praktijkinbreng in het onderwijs. Wel meent de commissie dat er moet over gewaakt worden dat voor de deeltijdse stafleden hun onderwijsactiviteiten niet ondergeschikt worden aan hun andere beroepsactiviteiten. De didactische vaardigheden van de staf volstaan doorgaans, al zou hierin in een aantal gevallen, waarin te encyclopedisch wordt gedoceerd en te veel wordt afgelezen, nog verbetering kunnen worden gebracht. De activiteiten in het kader van didactische scholing van docenten, die door de centrale Dienst Universitair Onderwijs van de K.U.Leuven worden georganiseerd, worden door de commissie positief beoordeeld. Ze beveelt de faculteit aan maximaal gebruik te maken van de geboden mogelijkheden. De impact van didactische vaardigheden bij aanstelling en bevordering wordt door de commissie voldoende tot goed geacht. Betreffende de opleiding notariaat ten slotte is de onderwijsverstrekking door deeltijds docenten, die tevens in de praktijk staan, positief te waarderen. In het bijzonder voor deze opleiding is praktijkinbreng van zeer groot belang.
9. Internationalisering De rechtsfaculteit heeft onder het Erasmus-programma ongeveer 75 partner-universiteiten, waardoor er jaarlijks een 200-tal laatstejaarsstudenten (een gedeelte van) het academiejaar in het buitenland kunnen doorbrengen. Naast deze akkoorden zijn er ook met niet-Europese rechtsfaculteiten akkoorden gesloten.
KKATHOLIEKE DATHOLIEKE E OPLEIDINGEN UUNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND LLEUVEN PDERSPECTIEF RECHTEN EN N OTARIAAT NIVERSITEIT EUVEN–– DE EOOPLEIDING PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
71
10/1997
De deelname aan het Erasmus-programma wordt door de visitatiecommissie als uitstekend beoordeeld. Daarnaast worden de studenten ook zeer goed geïnformeerd over de mogelijkheden voor postgraduaatsopleidingen in het buitenland. Ook de internationale contacten van de leden van het academisch personeel die, direct of indirect, een weerslag hebben op het onderwijs, worden door de commissie positief beoordeeld. De organisatie van deze uitwisselingen, zowel van studenten als van leden van het academisch personeel, verloopt goed tot uitstekend.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie in het algemeen genomen voldoende kritisch en analytisch is, al zijn een aantal problemen, onder meer in verband met de organisatie van de werkcolleges, pas tijdens het bezoek in alle scherpte tot uiting gekomen. De zelfstudie was voor de commissieleden, ondanks het feit dat ze op meerdere punten eerder beknopt is, voldoende informatief.
10.2. De interne kwaliteitszorg In de rechtsfaculteit zijn volgens de zelfstudie de Permanente Onderwijscommissies en de Curriculumcommissies (voor rechten en voor notariaat) verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Daarnaast werd in 1994 een Evaluatiecommissie opgericht met het oog op het uitvoeren van een docentenevaluatie voor de rechtsopleiding. In 1995-1996 werd een soortgelijke commissie opgericht voor de notariaatsopleiding. Ten slotte zijn er nog verscheidene ad-hoc commissies werkzaam i.v.m. deelaspecten van het onderwijs. De commissie heeft vastgesteld dat de Permanente Onderwijscommissies en de Faculteitsraad goed functioneren, al schijnen de leden van het ZAP niet steeds in even grote mate aanwezig te zijn tijdens de vergaderingen. De studentenvertegenwoordigers worden in het algemeen voldoende bij de besluitvorming betrokken. Wel menen zij zelf dat zij omwille van een zekere behoudsgezindheid vanwege de faculteit nog te veel energie moeten steken in het behoud van datgene wat reeds in het verleden werd verworven, zodat er weinig ruimte overblijft voor creatieve voorstellen. De commissie is van mening dat de procedures voor curriculumherziening en -innovatie goed zijn. De procedure voor onderwijsevaluatie lijkt te voldoen. De commissie heeft op doeltreffende manier kennis kunnen nemen van de resultaten hiervan. Ze meent dat de studenten er op voldoende wijze worden bij betrokken. Wel heeft ze de indruk dat de resultaten van de evaluatie en het gevolg dat eraan wordt gegeven niet steeds voldoende zichtbaar worden gemaakt.
10/1997
72
E– OD PLEIDINGEN IN VERGELIJKEND PN ERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN OEPLEIDINGEN RRECHTEN KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LD EUVEN –E D OPLEIDING ECHTENEN EN NOTARIAAT OTARIAAT
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding kerkelijk recht binnen de bijzondere faculteit kerkelijk recht
1. Doelstellingen van de opleiding De opleiding kerkelijk recht heeft volgens de zelfstudie als algemene doelstelling de student in staat te stellen ‘deskundig om te gaan met juridische kwesties die binnen de katholieke kerk spelen, met de rechtsverhoudingen tussen staat en kerk, en met de juridische verhoudingen tussen verschillende religies en levensbeschouwingen’. De opleiding tracht de studenten zowel een analytisch als een synthetisch denkvermogen bij te brengen, evenals een goede verwoordingskracht in schrijven en spreken. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen helder en duidelijk zijn geformuleerd, en dat de gestelde doelen in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen realiseerbaar zijn, al dient te worden opgemerkt dat de financiële middelen zeer beperkt zijn. In het algemeen beantwoorden de doelstellingen en eindtermen aan de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd en kunnen zij worden beschouwd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de doelstellingen bij de studenten voldoende gekend kunnen zijn. In de studiegids staan de doelstellingen evenwel enkel vermeld per afzonderlijk opleidingsonderdeel. De commissie beveelt aan hierin ook de algemene doelstellingen op te nemen. De visitatiecommissie is ten slotte van mening dat de doelstellingen en eindtermen in het algemeen goed zijn vertaald in het programma.
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, vooral omwille van het werken in kleine groepen, en om het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen.
DKE ATHOLIEKE OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND LEUVENPERSPECTIEF – DE OPLEIDING KERKELIJK RECHT
73
10/1997
2.2. Opbouw van het programma De opleiding kerkelijk recht is een tweede-cyclusopleiding, die twee studiejaren omvat. Ze is toegankelijk voor studenten die het diploma hebben van kandidaat in de rechten, kandidaat of baccalaureus in de godgeleerdheid of kandidaat in de godsdienstwetenschappen. In de eerste licentie moeten drie opleidingsonderdelen verplicht worden gevolgd. Verder zijn er 12 opleidingsonderdelen waarvan de student er ten minste twee in de eerste licentie volgt, en de overige in de tweede licentie. Ten slotte dienen in de eerste licentie de studenten met een vooropleiding in de rechten 120 uren te kiezen uit een reeks van opleidingsonderdelen met betrekking tot godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen, en de studenten met een vooropleiding in de godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen 120 uren uit een reeks van opleidingsonderdelen met betrekking tot het recht. De studenten van de tweede licentie moeten gedurende één lesuur een openbare les presenteren en moeten tevens een eindverhandeling schrijven. De visitatiecommissie is van mening dat het programma evenwichtig is qua opbouw, en een goede samenhang vertoont. Tevens meent ze dat in het programma voldoende keuzemogelijkheden aanwezig zijn.
2.3. Inhoud van het programma De commissie is van oordeel dat het niveau van het programma goed is. Het blijkt tevens inhoudelijk actueel te zijn. Wel meent ze dat zou moeten worden overwogen een opleidingsonderdeel ‘Recht van de Oosterse Kerken’ in het programma op te nemen, en Latijn verplicht te stellen teneinde de studenten in staat te stellen de basisdocumenten van het kerkelijk recht te lezen in de oorspronkelijke versie. Daarnaast zou van de studenten, zowel uit het Nederlandstalige als uit het Engelstalige programma, naast kennis van het Engels, ook kennis van één van de volgende andere moderne talen verwacht kunnen worden: Nederlands (voor de studenten uit het Engelstalige programma), Frans, Duits, Italiaans óf Spaans. Tevens zou wellicht meer aandacht kunnen worden besteed aan rechtsvergelijking. De commissie heeft er echter begrip voor dat een verzwaring van de eisen problemen zou kunnen stellen in het licht van het aantrekken van meer studenten dan momenteel het geval is. De commissie meent dat onvoldoende duidelijk blijkt of aan onderzoeksgebonden onderwijs wordt gedaan.
2.4. Gebruikte werkvormen De colleges zijn volgens de zelfstudie in principe alle hoorcolleges. Daar het aantal studenten echter meestal vrij klein is, kan de aanpak sterk verschillen. Sommige hoorcolleges zijn in praktijk bijna seminaries. Gegeven de onderwijsdoelstellingen acht de visitatiecommissie de onderwijsvormen en -middelen adequaat, en meent zij dat deze goed worden gebruikt. In het programma zijn geen werkcolleges opgenomen, doch gezien de kleinschaligheid van de faculteit wordt een aantal hoorcolleges de facto ingevuld als werkcollege.
10/1997
74
DELEUVEN OPLEIDINGEN VERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT – DE OINPLEIDING KERKELIJK RECHT
2.5. Toetsing De examenvorm is volgens de zelfstudie traditioneel mondeling, al dienen voor sommige opleidingsonderdelen schriftelijke werkstukken te worden ingeleverd. Alle examens vinden plaats op het einde van het academiejaar. Op basis van de examenvragen die ter beschikking van de leden van de visitatiecommissie werden gesteld, oordeelt de commissie dat het niveau van de examens goed is en dat ze representatief zijn voor de gedoceerde leerstof. Ze zijn haars inziens ook voldoende gericht op het toetsen van inzicht en beantwoorden aan de inhoud en doelstellingen van de opleiding. Ten slotte heeft de commissie geen klachten vernomen over de toepassing van de examenprocedure.
2.6. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat het voor de opleiding kerkelijk recht, zoals voor elke juridische opleiding, belangrijk is dat aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid. Ze heeft er tijdens haar bezoek echter onvoldoende zicht op kunnen krijgen in welke mate dit gebeurt. De aandacht voor het bijbrengen van andere talen dan het Nederlands respectievelijk het Engels kan volgens de commissie beter, gelet op de aanbevelingen betreffende de inhoud van het programma (zie 2.3.). Ook het aanleren van computervaardigheden zou meer gestimuleerd kunnen worden.
3. Eindverhandeling en stage De studenten kerkelijk recht dienen ter afronding van de tweede licentie een eindverhandeling te schrijven. Hierin moeten ze volgens de zelfstudie blijk geven van het vermogen om op een wetenschappelijk verantwoorde wijze een canoniekrechtelijk onderwerp te bestuderen en in een consistent betoog te presenteren. Het niveau van deze eindverhandelingen is volgens de commissie goed. Ook de begeleiding bij het redigeren van de eindverhandelingen, evenals de wijze waarop de beoordeling gebeurt, zijn goed. De studenten kerkelijk recht kunnen in de zomervakantie tussen de eerste en de tweede licentie een vrijwillige stage volgen bij de rechtbank van de bisdommen Westminster en Chicago. De commissie beveelt aan te zoeken naar een mogelijkheid ook aan een Belgische kerkrechtbank stages te organiseren. De Nederlandstalige studenten wordt een beperkte mogelijkheid tot het lopen van stage geboden door het feit dat de faculteit de officiële toestemming heeft verkregen in haar lokalen ondervragingen voor de kerkrechtbank van het aartsbisdom Mechelen te laten plaatsvinden. Bij deze ondervragingen kunnen studenten van de tweede licentie, die dus het baccalaureaatsdiploma reeds hebben behaald, aanwezig zijn in de functie van notaris van de kerkelijke rechtbank.
DKE ATHOLIEKE OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND LEUVENPERSPECTIEF – DE OPLEIDING KERKELIJK RECHT
75
10/1997
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten kerkelijk recht in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 9 acad.jaar
enig bac
‘86-‘87 ‘87-‘88
23 27
-
9 11
‘88-‘89
31
6
15
-
‘89-‘90
20
8
17
1
‘90-‘91 ‘91-‘92
19 18
14 11
11 14
5
1e lic (Eng.)
2e lic
2e lic (Eng.)
1e lic
enig bac (Eng.) enige lic
enige lic (Eng.) -
‘92-‘93
8
5
13
5
‘93-‘94 ‘94-‘95
9 14
5 9
12 14
3 5
‘95-‘96
19
17
13
8
Het totaal aantal studenten schommelde de laatste tien jaar tussen de 30 en de 60, en blijft daarmee beperkt. De commissie is van mening dat de kleinschaligheid van de instelling talrijke voordelen biedt, maar beveelt de faculteit toch aan een zo intensief mogelijk aantrekkingsbeleid te voeren, dit om naar de toekomst toe het aantal studenten veilig te stellen. In het bijzonder meent de commissie dat, gezien het feit dat het hier om de enige faculteit kerkelijk recht in het Nederlandse taalgebied gaat, een inspanning dient te worden geleverd om meer studenten uit Nederland aan te trekken. Nu komt het grootste deel van de studenten uit overzeese landen, wat het karakter van de opleiding zou kùnnen veranderen.
4.2. Slaagcijfers en rendementen De slaagcijfers zijn aan grote schommelingen onderhevig, doch gezien het klein aantal studenten, het verschil in vooropleiding (vooral voor de buitenlandse studenten) en de specifieke situatie van een aantal studenten (bv. opleiding kerkelijk recht combineren met andere opleiding of beroep) kunnen in dit verband geen algemene uitspraken worden gedaan. Deze factoren in acht genomen meent de commissie toch dat de slaagcijfers gunstig zijn.
9.
10/1997
76
In de VL.I.R.-databank betreffende de studentenstatistieken zijn alleen de studentenaantallen van het Nederlandstalige licentiaatsprogramma opgenomen. Deze cijfers werden in tabel 1 weergegeven, en voor de overige categorieën van studenten aangevuld met de door de bijzondere faculteit kerkelijk recht aangeleverde cijfers.
DELEUVEN OPLEIDINGEN VERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT – DE OINPLEIDING KERKELIJK RECHT
Tabel 2: Slaagpercentages studenten kerkelijk recht in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
1e lic
2e lic10
‘87-‘88
18,2
‘88-‘89 ‘89-‘90
6,7 35,3
‘90-‘91
100,0
‘91-‘92
33,3
‘92-‘93 ‘93-‘94
50,0 75,0
35,7 23,5
‘94-‘95
63,2
52,9
4.3. Gemiddelde studieduur Van de studenten die de opleiding kerkelijk recht aanvatten, haalt ongeveer 74% het baccalaureaatsdiploma in één of twee academiejaren, en 69% het licentiaatsdiploma in dezelfde duur. De commissie is van oordeel dat de studieduur goed is en dat de opleiding door de gemiddelde student binnen de vooropgestelde periode van twee jaar moeten kunnen worden afgerond.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Onderstaande tabel geeft weer hoeveel uren de student theoretisch zal besteden aan hoorcolleges (contacturen). Tevens wordt de begrote studietijd voor de eindverhandeling en voor de openbare les weergegeven, evenals de totale begrote studietijd.
Tabel 3: Contacturen en begrote studietijd11 opleiding kerkelijk recht Studiejaar
10. 11. 12.
Contacturen (hoorcollege12)
Begrote studietijd eindverhandeling
Begrote studietijd openbare les
Begrote studietijd
Eerste licentie
330
-
-
1500/1800
Tweede licentie
420
750/900
100/120
1500/1800
Tot ‘91-’92 enige licentie kerkelijk recht. Minimale en maximale begrote studietijd. Het aantal uren hoorcollege in eerste en tweede licentie kan verschillen naargelang welke opleidingsonderdelen de student kiest in de respectieve studiejaren. In eerste licentie moeten minimaal 330 uren hoorcollege worden gevolgd, in tweede licentie maximaal 420.
DKE ATHOLIEKE OPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND UNIVERSITEIT LEUVENPERSPECTIEF – DE OPLEIDING KERKELIJK RECHT
77
10/1997
De commissie is van oordeel dat de reële studietijd voldoende overeenstemt met de begrote studietijd. De verhouding tussen het aantal contacturen en de van de studenten verwachte zelfstudie wordt door de commissie goed bevonden.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding Aspirant-studenten kerkelijk recht worden volgens de zelfstudie mondeling en door middel van informatiebrochures voorgelicht. Omdat alle studenten reeds minimum een eerste-cyclusopleiding hebben doorlopen, doen er zich geen specifieke ‘beginnersproblemen’ voor. Aanpassingsproblemen van buitenlandse studenten poogt men in de mate van het mogelijke op te vangen, maar een gesystematiseerde begeleiding is omwille van budgettaire redenen niet mogelijk. In het algemeen gebeurt begeleiding van studenten op informele wijze door de betrokken docent. Gezien de kleinschaligheid van de faculteit zijn alle docenten gemakkelijk te bereiken en kunnen ze op vrijwel elk moment de studenten adviseren. De commissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met het oog op de voorlichting aan aspirant-studenten. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop lijken goed. De studiebegeleiding wordt door de commissie eveneens als goed beoordeeld. Omwille van de kleinschaligheid kan wat dit betreft veel worden gerealiseerd op informele basis, omdat de drempel tussen studenten en academisch personeel zeer laag is. De studiegids wordt door de commissie goed bruikbaar geacht.
6. De faciliteiten De onderwijsruimten zijn volgens de commissie van voldoende kwaliteit. Dit geldt ook voor de bibliotheek (ondergebracht in de bibliotheek van de faculteit godgeleerdheid) en het daarin aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand. De computerinfrastructuur die in de faculteit zelf ter beschikking staat van de studenten is beperkt maar voldoende. Een aanzienlijk probleem stelt zich inzake de huisvesting en de bereikbaarheid van de faculteit. De kantoorruimten voor het academisch personeel en het secretariaat zijn volstrekt ontoereikend, en zeer moeilijk bereikbaar. Voor mindervaliden zijn zij helemaal niet toegankelijk. Hiervoor dient dringend een structurele oplossing te worden gezocht.
7. De afgestudeerden De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is afgestudeerden van goed niveau te leveren. De afgestudeerden met wie de commissie heeft kunnen spreken, waren zeer lovend over de genoten opleiding.
10/1997
78
OPLEIDINGEN VERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEITDLE EUVEN – DE OINPLEIDING KERKELIJK RECHT
De afgestudeerden kunnen volgens de zelfstudie in twee groepen worden ingedeeld. Enerzijds is er de grootste groep van de Engelstalige studenten, die bestaat uit clerici die door hun geestelijke overste naar Leuven zijn gezonden. Deze afgestudeerden komen meestal terecht in de diocesane of interdiocesane administratie, op de kerkelijke rechtbanken, doceren canoniek recht aan een opleiding voor religieuzen en/of priesters, of zijn werkzaam in het wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast bestaat een klein deel van de Engelstalige studenten en het grootste deel van de Nederlandstalige studenten uit leken die kerkelijk recht studeren uit interesse, als aanvulling bij hun basisdiploma. De meeste van deze afgestudeerden zijn werkzaam in de burgerlijke advocatuur of magistratuur, de politiek, het notariaat, het secundair of universitair onderwijs of in het onderzoek. Van de afgestudeerden van de laatste 15 jaar werkt 35% bij een kerkelijke rechtbank, oefent 30% het beroep van het basisdiploma uit, werkt 10% in de kerkelijke administratie, is 10% tewerkgesteld in het academisch onderwijs/onderzoek, studeert 10% verder en is 5% tewerkgesteld in de kerkelijke priesteropleiding. Contacten met de afgestudeerden worden onder andere, voor wat de afgestudeerden van het Nederlandstalig programma betreft, onderhouden via de Werkgroep Nederlandstalige Canonisten. Deze vereniging komt om de 18 maanden samen voor een driedaags congres. Verder worden de afgestudeerden elk jaar uitgenodigd voor de colleges die worden gedoceerd in het kader van de Onclin Chair. Daarnaast neemt ook steeds een delegatie van de faculteit deel aan de bijeenkomsten van de Canon Law Society of America en de Canon Law Society of Great Britain and Ireland, tijdens welke contacten met de overzeese afgestudeerden worden onderhouden.
8. De staf De commissie is van mening dat de omvang van de staf maar net voldoende is. Binnen deze beperkte staf, is de verhouding tussen het aantal ZAP-leden en het aantal AAP-leden goed. De kleine bezetting brengt mee dat van de leden van het academisch personeel een zeer hoge onderwijsinzet wordt verwacht. Hun inspanningen worden door de commissie als positief beoordeeld. De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt de commissie goed. Ten slotte acht de commissie de didactische vaardigheden van de leden van het academisch personeel goed, maar meent dat hieraan nog verder zou kunnen worden gewerkt door deelname aan de docententrainingen die worden georganiseerd door de centrale Dienst Universitair Onderwijs of door eventuele andere vormen van onderwijsprofessionalisering.
9. Internationalisering De opleiding kerkelijk recht is door het groot aantal buitenlandse studenten op zich reeds geïnternationaliseerd. De internationale contacten van het ZAP en AAP die een directe of indirecte weerslag hebben op het onderwijs, worden door de commissie goed tot uitstekend bevonden. Wel meent de commissie
DKE ATHOLIEKE OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN VERGELIJKEND LEUVENPERSPECTIEF – DE OPLEIDING KERKELIJK RECHT
79
10/1997
dat moet worden opgelet dat deze contacten, die op zich een verrijking voor het onderwijs betekenen, er niet toe leiden dat het onderwijs op onvoldoende regelmatige basis wordt aangeboden, en op die manier door de veelvuldige afwezigheid van het academisch personeel een negatieve weerslag op het onderwijs zouden krijgen. De deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s lijkt de commissie goed, al is dit op de eerste plaats een zaak van docenten. Voor studenten zou de mogelijkheid tot uitwisseling met de twee andere bestaande Engelstalige opleidingen kerkelijk recht, namelijk deze van Ottawa en Washington D.C., kunnen worden onderzocht.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie in het algemeen genomen voldoende kritisch en analytisch is, en dat ze tevens voldoende informatief is.
10.2. De interne kwaliteitszorg Faculteitsbestuur, Faculteitsbureau en Onderwijscommissie maken, gezien de kleinschaligheid, één geheel uit. Inzake onderwijsbeleid gebeurt veel op informele wijze. Dit alles schijnt goed te functioneren. De studenten zijn volgens de commissie voldoende bij de besluitvorming betrokken. De commissie is van mening dat de procedures voor curriculumherziening en -innovatie in het algemeen voldoen. Het informele karakter ervan brengt voor een kleine instelling wellicht geen nadelen met zich mee. De onderwijsevaluatie gebeurt omwille van het klein aantal studenten grotendeels op informele wijze. Deze manier van werken schijnt te volstaan, al dient volgens de visitatiecommissie toch te worden overwogen op een meer systematische manier te werk te gaan.
10/1997
80
DELO PLEIDINGEN VERGELIJKEND PERSPECTIEF KATHOLIEKE UNIVERSITEIT EUVEN – DE OINPLEIDING KERKELIJK RECHT
Vrije Universiteit Brussel De opleidingen rechten en notariaat binnen de faculteit van de rechtsgeleerdheid
1. Doelstellingen van de opleiding De rechtsopleiding is volgens de zelfstudie ‘in eerste instantie gericht op de algemene vorming van de toekomstige jurist, zodat hij de meest diverse maatschappelijke functies kan vervullen. Daartoe beoogt de theoretische vorming naast het bijbrengen van de nodige juridische basiskennis ook en vooral een denkmethode aan te leren en inzicht te verschaffen in de gedoceerde leerstof’. Daarnaast tracht men ook de nodige praktische vorming bij te brengen ‘via de uitbouw van een groot aantal praktische oefeningen, waarin aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van de nodige vaardigheden met betrekking tot de mondelinge en schriftelijke verwerking van de behandelde materie. De practica hebben immers tot doel de spreekvaardigheid, schrijfvaardigheid en leesvaardigheid van de jurist aan te kweken’. Tot slot poogt men, conform de principes van het Vrij Onderzoek dat de grondslag vormt van de onderwijsfilosofie van de VUB, ‘de toekomstige jurist een algemene background te verschaffen en hem een kritische doch open geestesgesteldheid bij te brengen, niet alleen tegenover wetenschap en onderwijs, maar ook tegenover mens en maatschappij’. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen in het algemeen helder en duidelijk zijn geformuleerd. Voor wat betreft de eindtermen is dit minder het geval. De gestelde doelstellingen zijn volgens de commissie in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen te bereiken, al dient te worden opgemerkt dat een aantal tekorten, onder meer voor wat betreft de bibliotheek (zie 6.), de realisatie van de doelstellingen bemoeilijken. In het algemeen beantwoorden de doelstellingen aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd en kunnen zij worden beschouwd als doelstellingen voor een universitaire opleiding. Wel bestaat er onduidelijkheid over de vraag of de studenten voldoende in contact worden gebracht met wetenschappelijk onderzoek. Een aantal opleidingsonderdelen wordt ook te encyclopedisch opgevat, al wordt er in het algemeen wel naar gestreefd vooral beginselen bij te brengen. Verder is de visitatiecommissie van oordeel dat de doelstellingen bij de studenten voldoende zijn gekend, of in elk geval, gezien de inspanningen die de faculteit terzake levert, zouden moeten gekend zijn.
D VRIJE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN B VRUSSEL ERGELIJKEND – DE O PERSPECTIEF PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
81
10/1997
De visitatiecommissie is van mening dat de operationalisering van de doelstellingen in het programma in het algemeen voldoet. Vooral het feit dat in het programma een groot aantal door de studenten verplicht bij te wonen practica is opgenomen, draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen. De licentie notariaat beoogt, in het verlengde van de doelstellingen van de rechtsopleiding, de studenten het nodige praktische inzicht bij te brengen. Deze opleiding is volgens de zelfstudie ‘in de eerste plaats gericht op het verstrekken van een voldoende ruime basis die na de wettelijk voorgeschreven stage toegang moet verlenen tot het beroep van notaris’. De doelstellingen van de opleiding notariaat zijn volgens de commissie helder en duidelijk geformuleerd. Wel meent de commissie dat de gestelde doelstellingen met het bestaande programma moeilijk zijn te bereiken, daar dit niet meer strookt met de eisen van deze tijd. Zij juicht de in het vooruitzicht gestelde programmahervorming dan ook toe (zie 2.3.).
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De visitatiecommissie heeft er op basis van de inhoud van het programma onvoldoende zicht op gekregen of voldoende mogelijkheden worden geboden om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Een positieve invloed in dit opzicht wordt wellicht uitgeoefend door de praktische oefeningen, die in ruime mate in het programma zijn opgenomen. Eerder negatief werken het veelal ‘voorlezend’ karakter van de hoorcolleges, de eerder reproductieve gerichtheid van de meeste examens, het feit dat niet alle studenten in de derde licentie een grondig schriftelijk werkstuk dienen te maken en het ontbreken van studiemateriaal voor een aantal opleidingsonderdelen. De commissie is van mening dat het programma voldoende mogelijkheden biedt om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening.
2.2. Opbouw van het programma Het huidige programma van de rechtsopleiding resulteert volgens de zelfstudie uit de programmahervorming van 1992 die plaatsvond ‘in het licht van een (her)beoordeling of aanpassing van het curriculum aan de decretale en reglementaire vereisten inzake studiebelasting, inzonderheid in het licht van het Besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 1992 houdende vaststelling voor de universiteiten van de berekeningswijze van de studiepunten’. ‘Deze herziening werd doorgevoerd geheel in de lijn van de meer fundamentele programmawijziging van 1989-1990 en de op dat ogenblik genomen basisopties.’ De eerste cyclus bestaat uit twee kandidaturen. Het programma van de eerste kandidatuur is voor alle studenten identiek. In dit studiejaar worden, naast de algemeen vormende opleidingsonderdelen, de opleidingsonderdelen samengebracht waarin de bronnen, de beginselen en de methodiek van
10/1997
82
DE– O IN VR ERGELIJKEND VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL DPLEIDINGEN E OPLEIDINGEN ECHTEN EN P NERSPECTIEF OTARIAAT
het recht worden aangeleerd. In de tweede kandidatuur dienen de studenten, naast de opleidingsonderdelen die voor alle studenten gemeenschappelijk zijn, één opleidingsonderdeel te kiezen. De tweede cyclus, waarin de verschillende deelgebieden van het recht het hoofdvoorwerp van de studie uitmaken, omvat drie licenties. In de eerste en de tweede licentie is het programma voor alle studenten identiek. In de derde licentie zijn nog zes opleidingsonderdelen gemeenschappelijk, en moeten de studenten verder kiezen voor één van volgende opties: burgerlijk recht-strafrecht, sociaal-economisch recht, of publiekrecht. Binnen de gekozen optie dienen de studenten één rechtstheoretisch opleidingsonderdeel, één vergelijkende studie, twee grondige studies en verder voor minimaal 13 studiepunten keuze-opleidingsonderdelen te kiezen. Door de studenten de mogelijkheid te geven binnen deze drie opties een meer geïndividualiseerd programma samen te stellen, kan een zekere verdieping tot stand worden gebracht. Teneinde een te vroege specialisatie te vermijden, worden volgens de zelfstudie de schotten tussen de specialisaties niet te strikt opgevat. De opleiding wordt ook aangeboden onder de vorm van een begeleidingsprogramma voor werkenden en werkzoekenden. Voor de studenten onder dit programma worden de colleges doorgaans ‘s avonds of in het weekend gedoceerd. Het aantal contacturen is teruggebracht tot 1/4 van het aantal uren van het betreffende studiejaar. De leerstof is identiek aan deze van de reguliere studenten. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma evenwichtig is qua opbouw, en een goede samenhang vertoont. De overheveling van twee juridische basisopleidingsonderdelen van de eerste licentie naar de tweede kandidatuur (‘Verbintenissenrecht’ en ‘Grondwettelijk Recht’) heeft hiertoe bijgedragen, evenals het feit dat voor deze opleidingsonderdelen de nodige begeleiding is voorzien via de praktische oefeningen. Het opleidingsonderdeel ‘Informatica toegepast op de rechtsmethodologie’ zou naar het oordeel van de commissie beter op zijn plaats zijn in de eerste kandidatuur om de studenten zo vroeg mogelijk in staat te stellen gebruik te maken van de beschikbare juridische databanken. De commissie is van mening dat er in het programma voldoende keuzemogelijkheden aanwezig zijn. Het feit dat de keuze-opleidingsonderdelen in de derde licentie worden gesitueerd binnen drie opties, wordt door de commissie positief beoordeeld. Wel meent ze dat het aanbod van keuzeopleidingsonderdelen aan de Université Libre de Bruxelles dient te worden uitgebreid (zie 2.6.). De notariaatsopleiding omvat één licentie en staat open voor licentiaten in de rechten. Het programma, dat voor iedereen identiek is, volgt in grote lijnen nog steeds de basisstructuur die werd vastgelegd in 1971. Dit programma is volgens de commissie inhoudelijk niet meer actueel, maar vanaf het academiejaar ‘97-‘98 zal een programmawijziging worden doorgevoerd (zie 2.3.).
2.3. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de rechtsopleiding globaal genomen een degelijke juridische vorming biedt die in ruime mate praktijkgericht is. Het blijkt tevens actueel te zijn. De faculteit houdt voldoende rekening met het feit dat vele afgestudeerden tegenwoordig een loopbaan opbouwen in het bedrijfsleven, bij financiële ondernemingen of bij verzekeringsmaatschappijen. Wel worden voor een aantal opleidingsonderdelen verouderde syllabi gebruikt.
VRIJE UNIVERSITEIT – DE O PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT D E OPLEIDINGEN IN B VRUSSEL ERGELIJKEND PERSPECTIEF
83
10/1997
Zowel het niveau van de algemeen menswetenschappelijke als van de juridische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus is doorgaans goed. Hetzelfde geldt voor het niveau van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus, zowel van de verplichte als van de keuze-opleidingsonderdelen. Wel dient te worden opgemerkt dat wegens het ontbreken van syllabi voor een aantal opleidingsonderdelen, de commissie zich over deze opleidingsonderdelen geen beeld heeft kunnen vormen. Wat de opleiding notariaat betreft heeft de commissie kennis genomen van het ontwerp van een nieuw programma en van een stagereglement (zie 3.). Beide zijn reeds goedgekeurd door de Faculteitsraad en zullen waarschijnlijk in werking treden vanaf het academiejaar ‘97-‘98. De commissie juicht toe dat in het nieuwe programma onderdelen zoals het contractenrecht, het opstellen van notariële akten en het notariële fiscale recht meer plaats innemen, daar deze onderwerpen in het huidige programma onvoldoende aan bod komen. Een verzwaring hiervan zal in het nieuwe programma terecht gepaard gaan met een vermindering van het gerechtelijk privaatrecht, de inrichting van het notariaat en de deontologie; inzicht in deze onderdelen kan beter na afronding van de studie, tijdens de verplichte praktijkstage, worden bijgebracht.
2.4. Gebruikte werkvormen Volgens de zelfstudie is de meest gebruikte werkvorm die van het hoorcollege, al dan niet aangevuld met praktische oefeningen. De commissie is van oordeel dat de gekozen onderwijsvormen en -middelen doorgaans adequaat zijn, doch wenst hierbij volgende bedenkingen te maken. Het is positief dat de hoorcolleges, op enkele algemene opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur na, worden gedoceerd voor relatief beperkte groepen studenten. Tevens is het naar het oordeel van de commissie positief dat een aantal opleidingsonderdelen wordt aangevuld met verplichte practica, in de kandidaturen vooral gericht op herhaling van de leerstof, in de licenties eerder op een concrete toepassing ervan. Deze praktische oefeningen compenseren tot op zekere hoogte het feit dat de hoorcolleges in een aantal gevallen op vrij encyclopedische wijze worden gedoceerd. Toch heerst er een zekere onduidelijkheid voor wat betreft deze praktische oefeningen, zowel met betrekking tot de reglementen die terzake gelden, als met betrekking tot de concrete invulling, die verschilt van practicum tot practicum. Daarnaast betreurt de commissie dat niet op systematisch wijze voorzien is in de organisatie van seminaries en schriftelijke werken in de licenties. De visitatiecommissie meent dat reglementair zou moeten worden vastgelegd dat elke student in de derde licentie minstens één diepgaand schriftelijk werkstuk dient te maken. Wat de onderwijsmiddelen betreft, meent de commissie dat voor elk opleidingsonderdeel, en zeker voor de kandidaturen, een degelijke syllabus zou moeten voorhanden zijn. Het is volgens de commissie niet verantwoord dat voor opleidingsonderdelen als ‘Verbintenissenrecht’ en ‘Grondwettelijk recht’ geen syllabus beschikbaar is, of enkel een verouderde studentencursus. Ook voor de studenten uit het begeleidingsprogramma, voor wie de stof moet worden gedoceerd op 1/4 van het aantal contacturen, is het ontbreken van een syllabus problematisch. In de notariaatsopleiding worden de meeste opleidingsonderdelen gedoceerd onder de vorm van hoorcolleges, al dan niet aangevuld met werkcolleges en schriftelijke opdrachten. Gezien het klein aantal studenten is er in de hoorcolleges voldoende gelegenheid voor discussie, en vervaagt het verschil tussen hoor- en werkcolleges.
10/1997
84
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL DPLEIDINGEN E OPLEIDINGEN ECHTEN EN P NERSPECTIEF OTARIAAT DE– O IN VR ERGELIJKEND
2.5. Toetsing De examens worden in het algemeen georganiseerd op het einde van het academiejaar. Na de lentevakantie worden echter voor twee à drie opleidingsonderdelen voorexamens georganiseerd. Voor de eerste kandidatuur zijn er na de Kerstvakantie tentamens voorzien. Examinering gebeurt volgens de zelfstudie doorgaans mondeling, meestal zonder schriftelijke voorbereiding. Docenten die schriftelijk wensen te ondervragen, moeten hiertoe een schriftelijk verzoek indienen bij de Faculteitsraad. Een schriftelijk examen kan op verzoek van de student steeds mondeling worden voortgezet. Hiervan maakt echter slechts een zeer klein aantal studenten gebruik. Ook bij de notariaatsopleiding gebeurt de toetsing hoofdzakelijk mondeling, doorgaans zonder schriftelijke voorbereiding. Voor de opleidingsonderdelen waarin het opstellen van akten is begrepen, wordt, naast het mondelinge gedeelte, tevens een schriftelijke proef voorzien. De commissie is, op basis van de inzage in een steekproef van de examenvragen die haar ter beschikking werden gesteld, van mening dat de moeilijkheidsgraad van de examens in het algemeen voldoet. Over de representativiteit van de examens voor de gedoceerde leerstof heeft de commissie zich niet kunnen uitspreken. Verder is de commissie van oordeel dat de meeste examens onvoldoende zijn gericht op het toetsen van inzicht, maar daarentegen uit te gedetailleerde kennisvragen bestaan en van de studenten eerder reproductie verwachten. De commissie meent tevens dat de examenvormen niet steeds voldoende geschikt zijn om de doelstellingen van de opleidingsonderdelen te realiseren. De faculteit dient een blijvende inspanning te leveren om, vooral in de eerste kandidatuur, voldoende mondelinge examens te organiseren. Verder meent de commissie dat de mondelinge examens steeds door een schriftelijke voorbereiding zouden moeten worden voorafgegaan. Verder worden in de kandidaturen te veel examens afgenomen onder de vorm van meerkeuzevragen. De commissie heeft er begrip voor dat het omwille van het grote aantal te ondervragen studenten soms moeilijk anders kan dan te werken met meerkeuzevragen. Niettemin is zij van mening dat deze examenvorm niet de regel mag worden, en dat, wanneer er toch gebruik van wordt gemaakt, men er aandacht dient te blijven aan besteden dat deze examens voldoende toetsen op inzicht. Ten slotte heeft de commissie geen klachten vernomen omtrent de wijze waarop de examenprocedure wordt toegepast. De centrale ombudsman die hierop dient toe te zien, is bij de studenten echter onvoldoende bekend. De commissie pleit ervoor naast deze centrale ombudsman, ook binnen de faculteit een dergelijke functie in het leven te roepen. Deze functie kan naar het oordeel van de commissie best worden uitgeoefend door een lid van het AAP, daar hij/zij dient op te treden als bemiddelaar tussen examinatoren en studenten, en dus zelf geen examinator kan zijn. De aanstelling van een facultaire ombudspersoon kan volgens de commissie zeer goed samengaan met het functioneren van een ombudspersoon op centraal niveau. Wel dient te worden opgemerkt dat studenten met problemen in verband met de examens terecht kunnen bij de administratief secretaris.
D E OPLEIDINGEN IN B VRUSSEL ERGELIJKEND PERSPECTIEF VRIJE UNIVERSITEIT – DE O PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
85
10/1997
2.6. Vaardigheden van studenten De commissie is van mening dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid. In de licenties dienen wel een aantal schriftelijke werken te worden gemaakt, maar hierin bestaat onvoldoende eenvormigheid (zie 2.4.). Ook aan het bijbrengen van mondelinge uitdrukkingsvaardigheid schijnt vrij weinig expliciete aandacht te worden besteed, tenzij misschien via sommige practica13. Afgezien van de vraag of het bijbrengen van taalvaardigheden tot de taak van een universitaire opleiding behoort, meent de commissie dat de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal voldoende is, al is zij van mening dat ook een opleidingsonderdeel ‘Duitse Rechtsterminologie’ in het programma zou moeten worden opgenomen. Verder meent de commissie dat de mogelijkheid tot het volgen van een opleidingsonderdeel aan de ULB bevorderd zou moeten worden, daar het aantal studenten dat momenteel van deze mogelijkheid gebruik maakt eerder aan de lage kant ligt. Zoals eerder vermeld (2.2.) zou ook het aantal keuze-opleidingsonderdelen dat kan worden gevolgd aan de ULB moeten worden uitgebreid. De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden lijkt de commissie goed. Wel is zij van mening dat het opleidingsonderdeel ‘Informatica toegepast op de rechtsmethodologie’ beter in de eerste kandidatuur zou worden gedoceerd (zie 2.2.).
3. Scripties en stage Zoals eerder vermeld (zie 2.4.), is de commissie van mening dat elke student in de derde licentie minstens één diepgaand schriftelijk werkstuk zou moeten maken. Voor een aantal praktische oefeningen, vooral in de licenties, en voor enkele grondige studies in de derde licentie moeten momenteel reeds schriftelijke werken worden gemaakt. De werken die de commissie heeft kunnen inzien waren doorgaans van behoorlijk niveau. Het volgen van een studiestage is voor de notariaatsopleiding niet verplicht. De studenten kunnen hiervoor wel vrijwillig opteren, en genieten daarbij een beperkte begeleiding van de faculteit. Het resultaat hiervan werd op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie nog op geen enkele manier bij de eindbeoordeling betrokken. De studenten die een stage hebben gevolgd, krijgen hiervan wel een getuigschrift. De commissie juicht toe dat, volgens het nieuwe programma en het stagereglement waarvan haar tijdens het bezoek een ontwerp werd voorgelegd, de stage wel als facultatief onderdeel in het programma wordt opgenomen, en deze voor die studenten die geen stage afleggen, dient te worden vervangen door bijkomende opleidingsonderdelen.
13.
10/1997
86
Wellicht zal enige verbetering optreden inzake het bijbrengen van uitdrukkingsvaardigheden met het invoeren, vanaf het academiejaar ‘97-’98, van het opleidingsonderdeel ‘Taal en communicatievaardigheid’.
DE–O IN VERGELIJKEND VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL DPLEIDINGEN E OPLEIDINGEN RECHTEN EN PNERSPECTIEF OTARIAAT
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten rechten en notariaat in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
notariaat
‘86-‘87 ‘87-‘88
204 180
373 318
182 188
196 225
146 151
121 124
13 16
‘88-‘89
177
313
136
224
160
129
23
‘89-‘90
167
276
152
208
146
145
23
‘90-‘91 ‘91-‘92
154 165
283 273
151 133
171 179
124 115
120 108
16 14
‘92-‘93
160
250
186
177
113
102
23
‘93-‘94
149
233
172
165
128
101
20
‘94-‘95 ‘95-‘96
154 152
248 245
158 155
136 142
123 112
114 113
20 24
Het totaal aantal studenten is over de laatste tien jaar geleidelijk afgenomen. De instroom van generatiestudenten lag in ‘95-‘96 ongeveer 25% lager dan tien jaar eerder. Over het waarom van deze achteruitgang bestaat geen duidelijkheid. In de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 schreven zich per academiejaar gemiddeld 166 generatiestudenten in voor de opleiding rechten. Het aantal studenten notariaat schommelt tussen de 14 (in ‘91-‘92) en de 24 (in ‘95-‘96). De verhouding tussen het aantal mannelijke en het aantal vrouwelijke studenten lijkt de commissie evenwichtig. Volgens de zelfstudie telt de rechtsfaculteit weliswaar studenten uit alle Vlaamse provincies, maar is de recrutering toch sterk regionaal getint met vooral studenten uit het Brusselse en uit VlaamsBrabant. Het officieel secundair onderwijs is beter vertegenwoordigd dan het vrije net, dat ongeveer 30% van de inschrijvingen levert. Eveneens volgens de zelfstudie evolueert de kwaliteit van de instroom negatief, en dit om twee redenen. Enerzijds is er de algemene achteruitgang van het secundair onderwijs en de gebrekkige voorbereiding specifiek op de rechtenstudies; anderzijds is er het toenemende gebrek aan motivatie bij de studenten.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Over de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 (het jaar ‘90-‘91 niet inbegrepen) slaagt gemiddeld 33,4% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 37,9%, dat in de tweede kandidatuur 72,0%. In de eerste licentie bedraagt het gemiddelde slaagpercentage 61,4%, in de twee licentie 87,2% en in de derde licentie 98,2%.
D VRIJE E OPLEIDINGEN UNIVERSITEIT IN B VRUSSEL ERGELIJKEND – DE O PERSPECTIEF PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
87
10/1997
In de licentie notariaat slaagt over dezelfde periode gemiddeld 73,4% van de ingeschreven studenten. Het gemiddelde slaagcijfer in de eerste kandidatuur kan volgens de commissie onder de gegeven randvoorwaarden als normaal worden beschouwd, al dient te worden opgemerkt dat de cijfers de laatste academiejaren eerder aan de lage kant liggen. Ook de slaagcijfers in de tweede kandidatuur en vooral in de eerste licentie liggen aan de lage kant. De faculteit zou moeten onderzoeken wat de oorzaken hiervan kunnen zijn. In het vervolg van de opleiding zijn de cijfers volgens de commissie gunstig. De slaagcijfers in de opleiding notariaat liggen vrij laag. De commissie verwacht dat deze cijfers zullen stijgen na de invoering van het nieuwe programma.
Tabel 3: Slaagpercentages studenten rechten en notariaat in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
notariaat
‘87-‘88
32,8
37,4
85,1
61,8
84,1
99,2
81,3
‘88-‘89
36,2
40,9
80,9
55,8
87,5
96,9
78,3
‘89-‘90 ‘90-‘9114
43,7
43,1
77,6
49,0
82,2
98,6
82,6
‘91-‘92
37,0
37,7
75,9
59,8
88,7
99,1
57,1
‘92-‘93
31,9
39,6
64,0
63,3
88,5
98,0
65,2
‘93-‘94 ‘94-‘95
24,2 27,7
33,9 32,8
54,9 65,8
66,9 73,5
90,6 88,6
96,2 99,1
89,5 60,0
4.3. Gemiddelde studieduur Van de generatiestudenten haalt ongeveer 39% het diploma van licentiaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 60% zijn licentiaatsdiploma in de voorgeschreven periode van vijf jaar. Ongeveer 25% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 15% met twee jaar of meer. De commissie is van oordeel dat de gemiddelde studieduur is zoals binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht, en dat de opleiding door een gemiddeld student binnen de voorziene studietijd valt af te ronden.
14.
10/1997
88
De slaagpercentages voor het academiejaar ‘90-’91 ontbreken.
DE–ODPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL E OPLEIDINGEN RECHTEN EN PNERSPECTIEF OTARIAAT
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Onderstaande tabel geeft weer hoeveel uren de student theoretisch zal besteden aan hoorcolleges en praktische oefeningen (tezamen contacturen) evenals aan bijzondere taken (meestal lectuur). Daarnaast wordt ook de begrote studietijd weergegeven.
Tabel 3: Contacturen, bijzondere taken en begrote studietijd opleidingen rechten en notariaat Studiejaar
Uren hoorcollege
Uren praktische oefeningen
Totaal contacturen
Eerste kandidatuur Tweede kandidatuur
510 450/465
70 85/115
465
Tweede licentie 15
Eerste licentie Derde licentie Notariaat
Bijzondere taken
Begrote studietijd
580 550/565
50
1670 1630
110
575
-
1615
450
120
570
-
1590
510 465
60 45
570 510
35 110
1660 1625
De reële studietijd is volgens de commissie in het algemeen voldoende in overeenstemming met de begrote studietijd. Wel blijkt uit de studietijdmeting die werd uitgevoerd in 1995 dat in de eerste kandidatuur de reële studietijd een stuk hoger ligt dan de begrote studietijd, en in de eerste licentie een stuk lager. Voor de overige studiejaren is er een vrij goede overeenkomst. Ook de verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie, lijkt de commissie te voldoen.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding Op centraal niveau verspreidt de VUB een aantal algemene brochures met het oog op de voorlichting aan abituriënten. Daarnaast zijn er ook studiegidsen per studierichting beschikbaar, waarin informatie wordt verschaft omtrent eisen, beroepsuitwegen, examens en studiebegeleiding. Verder worden door de VUB ook infodagen georganiseerd, en nemen leden van het academisch personeel van de faculteit deel aan studie-informatiebeurzen die worden georganiseerd buiten de universiteit. Aan beginnende eerste-jaarsstudenten wordt voorlichting geboden tijdens de introductieweek die plaatsvindt gedurende de eerste week van het academiejaar. Zij ontvangen tevens een informatiebundel waarin de korte inhoud van alle opleidingsonderdelen evenals een aantal andere essentiële elementen, onder andere exameneisen, zijn opgenomen. Volgens de zelfstudie wordt, op vraag van
15.
In het aantal uren hoorcollege en praktische oefeningen van de derde licentie kunnen kleine afwijkingen voorkomen naargelang de gevolgde keuze-opleidingsonderdelen.
D E OPLEIDINGEN IN B VRUSSEL ERGELIJKEND PERSPECTIEF VRIJE UNIVERSITEIT – DE O PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
89
10/1997
de studenten, momenteel een inspanning geleverd om deze informatiebundel vanaf het academiejaar ‘97-‘98 te actualiseren. Studiebegeleiding gebeurt op de eerste plaats in de practica, waar in kleine groepen de materie wordt herhaald, aan studiemethodebegeleiding wordt gedaan en de studenten worden voorbereid op de examens. In de eerste kandidatuur worden naast deze verplichte practica ook facultatieve oefeningen georganiseerd, en wordt door de onderwijsbegeleiders via spreekuren individuele begeleiding geboden. Na de Kerstvakantie worden in de eerste kandidatuur vrijwillige tentamens georganiseerd, die een belangrijke signaalfunctie bij het ontdekken van probleemgevallen vervullen. De student kan eventuele tekorten duiden en bijsturen via de facultatieve oefeningen, en via het Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen. In dit centrum is volgens de zelfstudie voor alle opleidingsonderdelen in één of andere vorm geschreven informatie beschikbaar. Daarnaast kunnen er ook in voorgaande jaren gestelde examenvragen, dikwijls vergezeld van een modelantwoord, worden ingekeken. Voor enkele opleidingsonderdelen staan een aantal videobanden ter beschikking waarin één aspect van de stof met aanvullend beeldmateriaal beter en grondiger kan worden belicht. Voor het opleidingsonderdeel ‘Moderne staten’ ten slotte zijn er videobanden met syntheselessen beschikbaar, evenals zelfevaluatiepakketten op PC. Bij blijvende problemen kunnen de studenten een beroep doen op de Dienst voor Studieadvies. Deze centrale dient geeft advies in verband met studiemethode, studieplanning, en een eventuele heroriëntering. Indien noodzakelijk kan de Universitaire Dienst voor Geestelijke Gezondheidszorg worden ingeschakeld. Inzake studiebegeleiding moet hier ook worden verwezen naar het begeleidingsprogramma voor werkenden en werkzoekenden (zie 2.2.), dat wordt georganiseerd sinds 1975. Dit programma situeert zich in het maatschappelijk streven naar gelijkheid en speelt in op de groeiende vraag naar her- en bijscholing. Bovendien hoopt de faculteit op deze manier de kansarmoede van een aantal groepen te verminderen, aldus de zelfstudie. De commissie beoordeelt de initiatieven die worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten als positief. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop lijken goed, mede omwille van de lage drempel tussen de leden van het academisch personeel en de studenten. De studiebegeleiding wordt door de commissie eveneens als goed beoordeeld, zowel in het kader van de praktische oefeningen als van de mogelijkheden die worden geboden door het zelfstudiecentrum. Voor de studenten uit het begeleidingsprogramma stellen zich enkele problemen. Meerdere onder hen zijn niet geheel tevreden over de genoten begeleiding, vooral dan voor wat betreft het krijgen van feedback bij schriftelijke werken. De studiegids wordt door de commissie in het algemeen voldoende bruikbaar geacht, al is de omschrijving van de inhoud van de opleidingsonderdelen en vooral van de praktische oefeningen soms te beknopt.
6. De faciliteiten De onderwijsruimten zijn meestal van voldoende kwaliteit, en lijken, gelet op de relatieve kleinschaligheid van de faculteit, te volstaan, al dient te worden opgemerkt dat de infrastructuur als geheel een eerder sombere indruk maakt.
10/1997
90
DE– O IN VR ERGELIJKEND VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL DPLEIDINGEN E OPLEIDINGEN ECHTEN EN P NERSPECTIEF OTARIAAT
Het boeken- en tijdschriftenbestand van de bibliotheek wordt door de commissie als ontoereikend beoordeeld. Inzake de openingsuren van de bibliotheek heerst ontevredenheid, vooral voor wat de openingsuren tijdens de vakantieperiodes en ‘s avonds betreft. Dit brengt problemen mee voor de studenten van het begeleidingsprogramma, evenals voor de leden van het academisch personeel die gezien de hoge onderwijsbelasting vooral tijdens de vakantieperiodes ruimte zouden kunnen vrijmaken om opzoekingswerk te doen. De computerinfrastructuur die ter beschikking staat van de studenten is volgens de commissie goed.
7. De afgestudeerden De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is goede afgestudeerden te leveren die voldoende zijn voorbereid op hun intrede op de arbeidsmarkt. De afgestudeerden met wie de commissie heeft kunnen spreken, zijn zeer tevreden over de genoten opleiding, in de eerste plaats over de praktijkgerichtheid ervan. In mei 1996 werd volgens de zelfstudie een telefonische enquête uitgevoerd bij de afgestudeerden uit de academiejaren ‘90-‘91 en ‘94-‘95. Op het ogenblik van de enquête was 97,3% van de respondenten van ‘90-‘91 aan het werk. Bij de afgestudeerden van ‘94-‘95 lag dit percentage aanzienlijk lager, onder andere omdat 38% van hen nog studeerde. Van de respondenten die afstudeerden in ‘90-‘91 werkte 48% in de juridische sector, de overgrote meerderheid als advocaat. Daarnaast werkte 24% in de economische sector, vooral als bedrijfsjurist of bij banken en verzekeringsinstellingen, en was 14% in overheidsdienst. Van deze groep vond 72% het diploma in de rechten noodzakelijk voor het uitgeoefende beroep. Van de respondenten die afstudeerden in ‘94-‘95 werkte op het ogenblik van de enquête 66% in de juridische sector en 17% in de economische sector. Van deze groep vond 81% het diploma in de rechten noodzakelijk voor de uitoefening van hun beroep. Contacten met de afgestudeerden worden onderhouden via de O.R.V.U.B. (Oudstudenten Rechten van de Vrije Universiteit Brussel). In samenwerking met deze vereniging richt de faculteit jaarlijks een navormingsactiviteit in waarop alle alumni worden uitgenodigd.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van de staf niet geheel voldoende is. Een bredere omkadering zou toelaten de algemene vakken in de eerste cyclus voor de rechtsstudenten apart te doceren. Ook het aantal AAP-leden lijkt, gezien hun hoge onderwijsbelasting in het kader van de praktische oefeningen, aan de lage kant. De verhouding tussen aantal ZAP- en aantal AAP-leden lijkt, precies omwille van deze hoge onderwijslast van de assistenten, onvoldoende evenwichtig. Van de assistenten wordt naar het oordeel van de visitatiecommissie een te grote onderwijsinspanning gevraagd, waardoor hun onderzoeksprestaties in het gedrang dreigen te komen. De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt de commissie goed, mede gelet op het relatief groot aantal deeltijdse ZAP-leden, die zorgen voor de nodige praktijkinbreng.
VRIJE UNIVERSITEIT – DE O PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT D E OPLEIDINGEN IN B VRUSSEL ERGELIJKEND PERSPECTIEF
91
10/1997
De commissie heeft onvoldoende inzicht gekregen in de onderwijsinzet van de ZAP-leden, onder andere omdat de individuele resultaten van de onderwijsevaluatie niet werden meegedeeld. Wel hebben onder meer de afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken een aantal klachten op dit punt geuit. De onderwijsinzet van de AAP-leden, zowel in de kandidaturen als in de licenties, wordt door de commissie als goed beoordeeld. Hier dient te worden gewezen op hun grote beschikbaarheid ten aanzien van de studenten. De visitatiecommissie is van oordeel dat de didactische vaardigheden van de staf in het algemeen voldoen, al zou nog enige verbetering mogelijk zijn door een ruimere deelname aan de initiatieven voor onderwijsprofessionalisering, die door de Dienst Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie van de VUB op centraal niveau worden georganiseerd. Het is volgens de commissie de taak van de faculteit de leden van het academisch personeel aan te sporen hieraan maximaal te participeren. De commissie heeft onvoldoende kunnen nagaan in welke mate didactische vaardigheden een impact hebben bij aanstelling en bevordering. Er werd haar wel meegedeeld dat onder meer rekening wordt gehouden met de resultaten van de betrokkenen bij de onderwijsevaluatie.
9. Internationalisering Onder het Erasmus-programma participeert de rechtsfaculteit van de VUB in het Amstel-netwerk, dat wordt gecoördineerd door de Universiteit van Amsterdam. Jaarlijks maken een tiental laatstejaarsstudenten gebruik van de uitwisselingsmogelijkheden onder dit programma. Daarnaast neemt de VUB ook deel aan het UNICA-netwerk, dat de universiteiten van een aantal Europese hoofdsteden omvat. De deelname aan het Erasmus-programma wordt door de visitatiecommissie voldoende geacht, althans wat het aantal uitgestuurde studenten betreft, zij het dat dit aantal niet echt hoog ligt. Daarbij komt dat het hier voornamelijk om eenrichtingsverkeer gaat, daar de instroom van buitenlandse studenten zeer laag is. Het Engelstalige PILC-programma biedt nochtans de mogelijkheid buitenlandse Erasmus-studenten naar de VUB te laten komen. De organisatie van deze uitwisseling zou volgens de commissie nog kunnen verbeteren. Op de eerste plaats zouden meer studenten kunnen worden gemotiveerd om aan het programma deel te nemen. Daarnaast is de visitatiecommissie ook van mening dat zo snel mogelijk een oplossing dient te worden gezocht voor het probleem dat zich stelt ten aanzien van studenten die omwille van hun verblijf in het buitenland niet hebben kunnen deelnemen aan de praktische oefeningen. Deze studenten moeten over de niet gevolgde practica een schriftelijke proef afleggen, een proef die eigenlijk bedoeld is als strafmaatregel voor studenten die onregelmatig afwezig zijn geweest. Dit is volgens de commissie niet verantwoord en in elk geval niet in overeenstemming met de basisgedachte van de uitwisseling onder het Erasmus-programma. Op het vlak van uitwisseling van professoren heeft de faculteit een akkoord gesloten met de University of Pittsburg. Volgens de zelfstudie zijn sinds 1992 elk jaar ten minste twee leden van het ZAP college gaan geven in Pittsburg, terwijl ook een aantal professoren van Pittsburg gastcolleges aan de VUB hebben verzorgd. De commissie meent dat deze uitwisseling positief is, maar heeft de indruk dat de internationale contacten van de leden van het academisch personeel toch te beperkt zijn om een nuttige weerslag van de internationale ervaring op het onderwijs mogelijk te maken.
10/1997
92
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL E OPLEIDINGEN RECHTEN EN PNERSPECTIEF OTARIAAT DE–ODPLEIDINGEN IN VERGELIJKEND
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie van de rechtsopleiding doorgaans onvoldoende kritisch is. De sterkte-zwakte analyse is eerder beknopt. Het rapport was voor de commissieleden niet op alle punten voldoende informatief, vooral omwille van de onoverzichtelijke presentatie. Het was soms vrij moeilijk om de weg te vinden in het geheel van de documentatie, en de bijlagen waren niet altijd gemakkelijk te interpreteren. Dit tekort werd in zekere mate gecompenseerd door de gesprekken die tijdens het bezoek hebben plaatsgevonden. De zelfstudie van de licentie notariaat verschafte de commissie een goed beeld over de opleiding en maakte de problemen in het kader van het programma, zoals nog lopende op het ogenblik van het bezoek van de commissie, voldoende duidelijk.
10.2. De interne kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg gebeurt volgens de zelfstudie op twee niveaus. Binnen de faculteit bespreekt de Faculteitsraad alle aangelegenheden met betrekking tot het onderwijs. Op centraal niveau wordt in de Onderwijsraad elk voorstel van de faculteit besproken. Na een advies, wordt het voorstel uiteindelijk ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van Bestuur. De Onderwijsraad kan tevens zelf initiatieven inzake onderwijskwesties nemen. Sedert ‘90-‘91 heeft de VUB een uniform systeem van onderwijsevaluatie ingevoerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten die na de hoorcolleges in afwezigheid van de docent door de studenten worden ingevuld. Er wordt gepeild naar de inhoudelijke aspecten van het opleidingsonderdeel, de didactische kwaliteiten van de docenten en het schriftelijk cursusmateriaal. Van ‘90-‘91 tot ‘92-‘93 zijn de hoorcolleges van de kandidaturen geëvalueerd, vanaf ‘93-‘94 die van de licenties. De commissie heeft vastgesteld dat de Faculteitsraad voldoende functioneert. De studentenvertegenwoordigers worden voldoende bij de besluitvorming betrokken. Wel meent de commissie dat de curriculumherziening en -innovatie momenteel nog te veel op incidentele basis gebeurt. De faculteit dient te overwegen op permanente basis een commissie voor curriculumherziening op te richten. Een oplossing zou kunnen worden gezocht in de Opleidingsraden die vanaf 1/1/’98 aan de VUB per opleiding zullen worden opgericht. Deze raden zouden advies kunnen verlenen over en initiatief kunnen nemen rond wijzigingen aan het programma en invulling van de opdrachten van het personeel. De procedure voor onderwijsevaluatie zou volgens de commissie beter kunnen worden uitgewerkt. Over de concrete resultaten ervan kan de commissie zich niet uitspreken, daar zij niet in de gelegenheid was de individuele beoordelingen in te zien. Ze beveelt aan om binnen de faculteit een onafhankelijke commissie op de richten, bestaande uit alle bij het onderwijs betrokken geledingen, dus zowel leden van het ZAP en het AAP als studenten, die zou instaan voor de bespreking en opvolging van de resultaten van de evaluatie. De commissie is van mening dat de studenten op voldoende wijze worden betrokken bij de bevraging. De studenten zelf hebben echter hun twijfels bij de betrouwbaarheid van de antwoorden, daar de vragenlijsten soms haastig en slordig worden ingevuld tijdens de laatste vijf minuten van een college. Daar de evaluatie gebeurt op het einde van het academiejaar, en niet bij het begin van het
D E OPLEIDINGEN IN B VRUSSEL ERGELIJKEND PERSPECTIEF VRIJE UNIVERSITEIT – DE O PLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
93
10/1997
volgende academiejaar, wordt de manier van examineren niet bevraagd. De studenten krijgen op geen enkele wijze inzicht in de resultaten en de opvolging van de evaluatie. Ook hieraan zou volgens de visitatiecommissie kunnen worden verholpen door de oprichting van de hoger vermelde commissie. Wat het programma van de notariaatsopleiding betreft, meent de commissie dat, in navolging van de nu voorliggende programmawijziging, een periodieke herijking van de samenstelling ervan noodzakelijk is. Ze is van mening dat hiertoe een commissie dient te worden opgericht, waarin naast de ZAP-leden ook de leden van het AAP, de studenten en deskundigen uit de notariële praktijk dienen te worden opgenomen.
10/1997
94
DE–O IN VERGELIJKEND VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL DPLEIDINGEN E OPLEIDINGEN RECHTEN EN PNERSPECTIEF OTARIAAT
Universiteit Gent De opleidingen rechten en notariaat binnen de faculteit rechtsgeleerdheid
1. Doelstellingen van de opleiding De opleiding heeft volgens de zelfstudie tot doel ‘studenten op te leiden tot vakbekwame juristen, die in staat zijn om op een zelfstandige en wetenschappelijke manier zowel theoretische als praktische rechtsvragen te behandelen. Daartoe is tegelijk de vorming vereist van de menselijke persoonlijkheid met een kritische geest, die kennis heeft van maatschappelijke ontwikkelingen en getuigt van inzicht in de rechtstatelijke instituties waarin die ontwikkelingen juridische gestalte krijgen.’ De opleiding notariaat beoogt volgens de zelfstudie juristen op te leiden ‘tot het ambt van notaris door het uitdiepen van de kennis van die juridische opleidingsonderdelen die in het notariaat gehanteerd worden en verschaft de nodige voorbereidende kennis aangaande de eigenheid van het notarisambt’. De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen in het algemeen helder en duidelijk zijn geformuleerd. Voor wat betreft de eindtermen is dit echter niet het geval. Deze komen neer op een loutere opsomming van inhouden. De gestelde doelstellingen zijn volgens de commissie in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen niet steeds te bereiken. Zo zijn er bijvoorbeeld omwille van de beperkte staf onvoldoende mogelijkheden tot begeleiding, en is de onderwijslast van de staf zeer zwaar. De doelstellingen beantwoorden aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd en kunnen in het algemeen worden beschouwd als doelstellingen voor een universitaire opleiding. Verder meent de commissie dat de doelstellingen bij de studenten voldoende gekend kunnen zijn. De visitatiecommissie is ten slotte van mening dat de operationalisering van de doelstellingen in het programma in het algemeen voldoet, al komt dit niet bij alle opleidingsonderdelen even sterk tot uiting.
DU EO NIVERSITEIT PLEIDINGEN GIN ENT VERGELIJKEND – DE OPLEIDINGEN PERSPECTIEF RECHTEN EN NOTARIAAT
95
10/1997
2. Het programma 2.1. Karakteristieken van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma in de licenties in het algemeen voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen en om het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen, doch dat dit niet steeds op voldoende wijze gebeurt in de kandidaturen. Enige positieve elementen kunnen in dit kader worden ontwaard in de programmahervorming die momenteel wordt doorgevoerd. Onder meer de nieuwe regeling omtrent de scriptie dient hier te worden vermeld (zie 3.). Het zelfstandig leren en werken wordt door de opleiding in het algemeen voldoende bevorderd. In de kandidaturen is dit echter voornamelijk het gevolg van het feit dat de student weinig begeleiding geniet en dus wel genoodzaakt is zelfstandig te werken. De vraag kan worden gesteld of dit de goede methode is om zelfstandig leren en werken bij te brengen. De commissie kan er zich niet over uitspreken of het programma voldoende mogelijkheden biedt om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening.
2.2. Opbouw van het programma In ‘93-‘94 ging in de eerste kandidatuur een vernieuwd opleidingsprogramma van start. In het academiejaar ‘96-‘97 is dit nieuwe programma ingevoerd tot en met de tweede licentie. Pas vanaf het academiejaar ‘97-‘98 zal de ganse opleiding het nieuwe programma volgen. De eerste cyclus omvat een voor alle studenten verplicht programma. Kenmerkend voor de RUG is het feit dat reeds in de eerste cyclus een relatief groot aantal juridische opleidingsonderdelen wordt gedoceerd. In de eerste kandidatuur wordt volgens de zelfstudie vooral de klemtoon gelegd op het bijbrengen van een algemeen inzicht in de structuren en kenmerken van het recht, evenals op een inleiding tot het privaat- en publiekrecht. In de tweede kandidatuur ligt het accent reeds grotendeels op positiefrechtelijke vakkennis. De echte vakspecialisatie gebeurt in de tweede cyclus. Het programma van de eerste en de tweede licentie is voor alle studenten gemeenschappelijk. In de derde licentie was op het ogenblik van het bezoek van de visitatiecommissie nog het oude programma van toepassing, dat bestond uit drie verplichte opleidingsonderdelen, en verder werd samengesteld binnen één van volgende opties: burgerlijk recht, nationaal en internationaal publiekrecht, handels- en economisch recht, sociaal recht, en strafrecht. In functie van de gekozen optie volgde de student drie grondige en rechtsvergelijkende studies waarbij telkens een scriptie diende te worden geschreven, en twee keuzeopleidingsonderdelen. Vanaf het academiejaar ‘97-‘98 zal het nieuwe programma tot en met de derde licentie zijn ingevoerd. De studenten volgen vanaf dan in de derde licentie nog één verplicht opleidingsonderdeel (‘Rechtsfilosofie’), daarnaast kiezen ze één reflectie-opleidingsonderdeel en verder stellen ze hun programma samen binnen één van de drie mogelijk opties, namelijk burgerlijk recht en strafrecht, nationaal en internationaal publiekrecht, of sociaal en economisch recht. Binnen de gekozen optie volgen ze, naast een aantal keuze-opleidingsonderdelen, ook drie grondige en rechtsvergelijkende studies. Ten slotte schrijven ze één geïntegreerde scriptie die is samengesteld uit drie onderdelen die elk aansluiten bij één van de gekozen grondige en rechtsvergelijkende studies.
10/1997
96
IN V ERGELIJKEND ERSPECTIEF UNIVERSITEIT GENTD – EDOE PLEIDINGEN OPLEIDINGEN RECHTEN EN NPOTARIAAT
De opleiding notariaat omvat één licentie, en is toegankelijk voor afgestudeerde juristen. Het programma is voor alle studenten identiek. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma evenwichtig is qua opbouw, en in het algemeen een goede samenhang vertoont. Het doceren van een relatief groot aantal juridische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus heeft volgens de commissie als positief gevolg dat de drempel tussen de eerste en de tweede cyclus voor een groot gedeelte is weggewerkt. Wel meent ze dat er bij het doceren van de toch wel zware juridische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus een speciale inspanning dient te worden geleverd inzake de manier waarop het onderwijs wordt verstrekt. Dit is nodig omdat de studenten nog maar een beperkte ervaring met universitaire studies hebben. Het wegvallen van de algemene opleidingsonderdelen in de eerste cyclus wordt gecompenseerd door het opnemen van de zogenaamde ‘reflectie-opleidingsonderdelen’ in de derde licentie. Toch meent de commissie dat in de eerste cyclus nog enige aandacht zou moeten worden besteed aan een algemene inleiding tot de wijsbegeerte, daar deze discipline deel uitmaakt van een behoorlijke vorming in de humane wetenschappen. Tevens is de commissie van oordeel dat het opleidingsonderdeel ‘Zakenrecht’ beter in de eerste licentie zou worden gedoceerd, enerzijds omdat dit voor een tweede kandidatuur zeer zwaar is, en anderzijds omdat het, indien geprogrammeerd in de eerste licentie, beter zou aansluiten bij ‘Zekerheden’, dat in de tweede licentie wordt gedoceerd. De commissie is ten slotte van mening dat er in het programma voldoende keuzemogelijkheden aanwezig zijn.
2.3. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de rechtsopleiding globaal genomen een degelijke juridische vorming biedt. Het blijkt tevens actueel te zijn. Het niveau van de algemeen menswetenschappelijke opleidingsonderdelen in de eerste cyclus wordt door de commissie als goed beoordeeld, doch zoals reeds eerder aangehaald is zij van mening dat deze opleidingsonderdelen zouden moeten worden aangevuld met een algemene inleiding tot de wijsbegeerte. Ook het niveau van de juridische opleidingsonderdelen in de kandidaturen is goed, evenals dat van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus, zowel van de verplichte als van de keuzeopleidingsonderdelen. Toch lijkt bij enkele opleidingsonderdelen de klemtoon nog te veel op reproductie te liggen, eerder dan op het ontwikkelen van kritisch denken. Ook geldt voor enkele opleidingsonderdelen dat ze nog te veel kennisgericht zijn en te veel in de bijzonderheden treden, terwijl onvoldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van de basisbeginselen en structuren van het recht. Vooral in de eerste cyclus is op dit vlak nog enige verbetering mogelijk, daar er relatief weinig praktische oefeningen zijn ter compensatie van de hoofdzakelijk op kennisoverdracht gerichte hoorcolleges. De commissie beveelt aan vooral in de eerste cyclus meer praktische oefeningen te programmeren. Wat de opleiding notariaat betreft meent de commissie dat het programma in het algemeen aansluit op de praktijk. Toch wenst ze enkele bedenkingen ter overweging te geven. Voor het notariaat belangrijke onderdelen als erfrecht, schenkingen en testamenten zouden meer aandacht moeten krijgen. Het opleidingsonderdeel ‘Erfrecht’ wordt slechts in de eerste licentie aangeboden in 30 uren hoorcollege en 12,5 uren praktische oefeningen. Het is de vraag of in de
DU EO NIVERSITEIT PLEIDINGEN GIN ENT VERGELIJKEND – DE OPLEIDINGEN PERSPECTIEF RECHTEN EN NOTARIAAT
97
10/1997
licentie notariaat de herinnering hiervan niet zodanig is verbleekt dat herhaling en verdieping zeer noodzakelijk zijn. De commissie meent echter dat in het huidige programma de ruimte hiervoor ontbreekt. Deze zou wellicht te vinden zijn door beperking of afschaffing van één of meer van de kleine opleidingsonderdelen ‘Inrichting van het notariaat’, ‘Notariële deontologie’ en ‘Notarieel boekhouden’, onderwerpen die wellicht beter in de latere praktijk kunnen worden aangeleerd.
2.4. Gebruikte werkvormen De overwegende werkvorm is volgens de zelfstudie deze van het hoorcollege. In de licenties krijgt deze vorm een meer participatief karakter. Daarnaast zijn er een aantal praktische oefeningen die de vorm aannemen van opdrachten die de studenten individueel of in groep dienen uit te voeren, al dan niet met schriftelijke weerslag, en die tijdens seminaries worden gepresenteerd en besproken. De commissie is van oordeel dat de gekozen onderwijsvormen en -middelen, gegeven de onderwijsdoelstellingen, doorgaans adequaat zijn, en dat ze vrij goed worden gebruikt. Wel worden er nog relatief veel hoorcolleges aangeboden, die, zoals reeds eerder aangehaald, soms te veel op kennisoverdracht zijn gericht, eerder dan op het bijbrengen van inzicht. Dit brengt mee dat van de studenten niet steeds een voldoende actieve inbreng in het leerproces wordt verwacht. De bestaande praktische oefeningen schijnen onderling vrij sterk te verschillen, zowel qua invulling als qua beoordeling. De doelstellingen van de verschillende soorten oefeningen zouden duidelijker moeten worden afgelijnd en er zou moeten gestreefd worden naar meer eenheid voor wat betreft de mate waarin de resultaten voor de praktische oefeningen meetellen in het eindresultaat. Wat de onderwijsmiddelen betreft, meent de commissie ten slotte dat enkele syllabi, vooral in de eerste cyclus, te omvangrijk zijn en niet aangepast aan het bevattingsvermogen van kandidatuursstudenten.
2.5. Toetsing In de kandidaturen zijn de examens volgens de zelfstudie overwegend schriftelijk, in de licenties schriftelijk en/of mondeling. Zowel in de kandidaturen als in de licenties worden de prestaties voor sommige praktische oefeningen in het eindresultaat opgenomen. Ook worden in de licenties sommige examens geheel of gedeeltelijk vervangen door een jaarwerk. Op enkele uitzonderingen na worden alle examens op het einde van het academiejaar afgenomen. Naast de beoordeling voor elk studiejaar afzonderlijk, kent de rechtsfaculteit ook een eindbeoordeling voor de ganse opleiding toe. Op basis van de inzage in een steekproef van de haar ter beschikking gestelde examenvragen, is de commissie van mening dat de moeilijkheidsgraad van de examens in het algemeen voldoet. Sommige examens veronderstellen een bijzonder goed geheugen terwijl andere peilen naar een brede juridische cultuur. Ook de gerichtheid op het toetsen van inzicht verschilt sterk naargelang het examen. Sommige examens toetsen op inzicht, waar andere sterk kennisgericht zijn en te veel reproductie verwachten. De examens lijken, op grond van de inzage in een steekproef ervan, doorgaans voldoende representatief voor de gedoceerde leerstof, zeker de examens die op de eerste plaats naar inzicht peilen. De examens die eerder kennisgericht zijn, zijn in een aantal gevallen te gedetailleerd.
10/1997
98
IN V ERSPECTIEF UNIVERSITEIT GENTD–EDOEPLEIDINGEN OPLEIDINGEN RERGELIJKEND ECHTEN EN NPOTARIAAT
De commissie is van mening dat de examenvormen niet steeds geschikt zijn om de doelstellingen van de opleidingsonderdelen te realiseren. Vooral voor de kandidaturen dient een inspanning te worden geleverd om op zijn minst een aantal mondelinge examens met schriftelijke voorbereiding te organiseren. De commissie heeft er begrip voor dat het omwille van het grote aantal te ondervragen studenten soms moeilijk anders kan dan te werken met meerkeuzevragen. Niettemin is zij van mening dat deze examenvorm niet de regel mag worden, en dat, wanneer er toch gebruik van wordt gemaakt, men er aandacht dient aan te blijven besteden dat deze examens voldoende toetsen op inzicht. Verder heeft de commissie geen klachten vernomen omtrent de wijze waarop de examenprocedure wordt toegepast. Op het correcte verloop hiervan wordt toegezien door de facultaire en de centrale ombudspersoon. De commissie is van oordeel dat het positief is dat de facultaire ombudspersoon wordt aangesteld op voordracht van de studenten en dat hij/zij voortaan zal mogen aanwezig zijn bij de deliberaties.
2.6. Vaardigheden van studenten De commissie is van mening dat voldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid. Dit gebeurt vooral in de tweede cyclus, onder meer via de schrijfvaardigheidspractica in de eerste en de tweede licentie en via de scripties in de derde licentie. Naar het bijbrengen van mondelinge uitdrukkingsvaardigheid schijnt vrij weinig aandacht uit te gaan. Afgezien van de vraag of het bijbrengen van taalvaardigheden tot de taak van een universitaire opleiding behoort, meent de commissie dat de aandacht voor het bijbrengen van vaardigheden in andere talen dan de moedertaal onvoldoende is. Er wordt een cursus ‘Juridisch Frans’ en, sinds het academiejaar ‘96-‘97, een cursus ‘Juridisch Duits’ aangeboden, doch beide zijn facultatief en kunnen enkel worden gevolgd tegen betaling. Aan het bijbrengen van computervaardigheden wordt volgens de commissie voldoende aandacht besteed.
3. Scriptie en stage Zoals traditioneel de gewoonte wordt ook de opleiding rechten van de RUG niet afgesloten met een eindverhandeling. Volgens de zelfstudie is het belang dat in de derde licentie gehecht wordt aan het bewijzen van theoretisch vakmanschap echter gegroeid, omdat de opleiding steeds meer theoretisch-wetenschappelijk van aard wordt. Vanuit die optiek werd door de faculteit beslist dat elke student in de derde licentie vanaf het academiejaar ‘97-‘98 een scriptie moet schrijven die bestaat uit drie werkstukken die aansluiten bij elk van de drie als grondige en rechtsvergelijkende studie gekozen opleidingsonderdelen, en die als één geheel zal worden beoordeeld. De scriptie dient van hetzelfde niveau te zijn dan de in andere opleidingen gevergde eindverhandeling. Deze nieuwe regeling wordt door de commissie als zeer waardevol aanzien. De scripties die momenteel reeds dienen te worden gemaakt in de derde licentie zijn volgens de commissie van goed niveau. Over de wijze waarop ze worden begeleid, heeft de commissie geen uitspraak kunnen doen.
DU EO NIVERSITEIT PLEIDINGEN GIN ENT VERGELIJKEND – DE OPLEIDINGEN PERSPECTIEF RECHTEN EN NOTARIAAT
99
10/1997
De studenten van de opleiding notariaat die dit wensen kunnen op volledig vrijwillige basis een stage volgen. De faculteit komt hierin nagenoeg niet tussen. De commissie beveelt aan een gestructureerde stage in het programma op te nemen. Deze kan voor de studenten facultatief blijven, doch dient te worden gehonoreerd met studiepunten indien zij wordt gekozen. Dit impliceert ook dat de studenten die een stage doorlopen voor een gelijk aantal studiepunten worden vrijgesteld van opleidingsonderdelen.
4. De student en het onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten rechten en notariaat in de periode ‘86-‘87 t.e.m. ‘95-‘96 acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
notariaat
‘86-‘87
489
686
308
289
241
194
17
‘87-‘88
404
593
357
306
237
209
24
‘88-‘89
378
568
258
335
270
203
16
‘89-‘90 ‘90-‘91
398 351
580 537
206 230
298 241
296 276
216 240
13 25
‘91-‘92
398
582
223
249
208
252
18
‘92-‘93
359
553
221
234
233
190
22
‘93-‘94 ‘94-‘95
398 447
569 629
253 244
223 259
237 233
210 192
21 33
‘95-‘96
396
632
305
210
249
205
22
In de periode ‘86-‘87 tot en met ‘95-‘96 schommelt het aantal generatiestudenten tussen de 350 en de 400, met uitzondering van de academiejaren ‘86-‘87 (489 generatiestudenten), ‘87-‘88 (404 generatiestudenten) en ‘94-‘95 (447 generatiestudenten). In diezelfde periode schreven zich jaarlijks gemiddeld 402 generatiestudenten in. Het aantal mannelijke en het aantal vrouwelijke studenten zijn nagenoeg gelijklopend. Het aantal studenten notariaat schommelt tussen de 13 (in ‘89-‘90) en de 33 (in ‘94-‘95). Het overgrote deel van de studenten komt volgens de zelfstudie uit Oost-Vlaanderen (65% van de generatiestudenten) en West-Vlaanderen (26% van de generatiestudenten). Van de instromende studenten is 94,5% afkomstig uit het algemeen secundair onderwijs, en 5,5% uit het technisch secundair onderwijs. In vergelijking met het gemiddelde van alle studenten aan de RUG heeft de rechtenstudent in het secundair onderwijs meer uren moderne en klassieke talen gehad, en minder uren wiskunde en wetenschappen.
10/1997
100
IN V ERSPECTIEF UNIVERSITEIT GENTD–EDOEPLEIDINGEN OPLEIDINGEN RERGELIJKEND ECHTEN EN NPOTARIAAT
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten rechten en notariaat in de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
3e lic
notariaat
‘87-‘88
33,0
34,8
79,2
78,8
84,0
94,3
78,3
‘88-‘89
34,8
‘89-‘90 ‘90-‘91
33,5 37,1
37,2
89,1
77,2
82,9
98,5
75,0
37,2 38,5
87,8 87,4
79,0 79,6
84,1 90,2
99,1 98,3
92,3 92,0
‘91-‘92
34,7
35,5
90,6
88,8
92,3
98,0
72,2
‘92-‘93
37,5
40,1
79,6
90,6
90,1
98,4
86,4
‘93-‘94 ‘94-‘95
39,8 41,6
38,1 41,9
78,1 66,8
84,3 88,0
82,8 88,1
97,7 95,5
95,2 90,3
Over de periode ‘87-‘88 t.e.m. ‘94-‘95 slaagt gemiddeld 36,5% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 37,9%. In de daaropvolgende studiejaren neemt het gemiddelde slaagpercentage toe van 82,3% in de tweede kandidatuur, 83,3% in de eerste licentie, 86,8% in de twee licentie tot 97,5% in de derde licentie. In de licentie notariaat slaagt over dezelfde periode gemiddeld 85,2% van de ingeschreven studenten. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur kunnen volgens de commissie onder de gegeven randvoorwaarden als normaal worden beschouwd. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn gunstig. De overgang van de eerste naar de tweede cyclus schijnt geen problemen op te leveren. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de faculteit eerder zuinig omspringt met het toekennen van graden, wat de kansen van de afgestudeerden op beurzen voor verdere studies in het buitenland kan hypothekeren.
4.3. Gemiddelde studieduur Van de generatiestudenten haalt ongeveer 43% het diploma van licentiaat in de rechten. Van deze groep haalt ongeveer 63% zijn diploma in de voorgeschreven periode van vijf jaar. Ongeveer 25% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 12% met twee jaar of meer. De commissie is van mening dat de studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag worden verwacht, en dat de opleiding door een gemiddeld student binnen de voorgeschreven studieduur kan worden afgerond.
DU EO NIVERSITEIT PLEIDINGEN GIN ENT VERGELIJKEND – DE OPLEIDINGEN PERSPECTIEF RECHTEN EN NOTARIAAT
101
10/1997
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Onderstaande tabel geeft weer hoeveel uren de student theoretisch zal besteden aan hoorcolleges en oefeningen (tezamen contacturen). Tevens wordt de begrote studietijd weergegeven. Voor de derde licentie wordt de begrote studietijd voor de scriptie opgenomen.
Tabel 3: Contacturen en begrote studietijd opleidingen rechten16 en notariaat Studiejaar
Uren hoorcollege
Uren oefeningen
Totaal contacturen
Begrote studietijd scriptie
Begrote studietijd
Eerste kandidatuur Tweede kandidatuur
450 450
90 75
540 525
-
1800 1800
Eerste licentie
390
222,5
612,5
-
1800
Tweede licentie
345
145
490
-
1800
Derde licentie Notariaat
390 330
150
390 480
720 -
1800 1800
De reële studietijd is volgens de commissie in het algemeen in overeenstemming met de begrote studietijd. Ook de verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie, lijkt de commissie doorgaans te voldoen.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding De studievoorlichting en -begeleiding gebeuren volgens de zelfstudie hoofdzakelijk op centraal niveau door het Adviescentrum voor Studenten. Dit centrum stelt een informatheek ter beschikking met informatie over alle vormen van hoger onderwijs in Vlaanderen. Daarnaast staan er studieadviseurs ter beschikking die instromende studenten begeleiden bij hun keuze. Diezelfde adviseurs behandelen ook problemen met studiemethode en studieorganisatie. Inhoudelijk begeleiding wordt bij een aantal opleidingsonderdelen door de faculteit geboden via de organisatie van praktische oefeningen. De commissie beoordeelt de initiatieven die worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten als positief. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop lijken te volstaan. Voor de studenten van de eerste kandidatuur leidt de omstandigheid dat de colleges worden gedoceerd in onderwijsruimten op grote afstand van de faculteit er echter toe dat er een probleem van informatiedoorstroming ontstaat, onder andere omdat de leden van het academisch personeel voor hen minder bereikbaar zijn (zie 6.).
16.
10/1997
De gegevens hebben betrekking op het vernieuwde programma. De cijfers voor de derde licentie zijn van toepassing vanaf het academiejaar ‘97’-98.
102
IN V ERSPECTIEF UNIVERSITEIT GENTD–EDOEPLEIDINGEN OPLEIDINGEN RERGELIJKEND ECHTEN EN NPOTARIAAT
De commissie acht de studiebegeleiding niet steeds voldoende, vooral in de eerste kandidatuur. De assistenten die met de inhoudelijke begeleiding van de studenten zijn belast, zijn te weinig talrijk. Dit heeft onder meer tot gevolg dat onvoldoende praktische oefeningen kunnen worden aangeboden, dat de studenten moeten worden ingedeeld in te grote groepen en dat de assistenten onvoldoende beschikbaar zijn. Dit tekort aan begeleiding verklaart volgens de commissie wellicht voor een groot gedeelte het aanzienlijke gebruik dat wordt gemaakt van private repetitorenkantoren. Dat er relatief veel gebruik wordt gemaakt van deze laatste vorm van studiebegeleiding is gebleken uit de gesprekken tijdens het bezoek van de visitatiecommissie en wordt ook in de zelfstudie erkend. De studiegids wordt door de commissie in het algemeen voldoende bruikbaar geacht.
6. De faciliteiten De onderwijsruimten en de lokalen voor praktische oefeningen zijn doorgaans van goede kwaliteit. Een probleem rijst echter, zoals reeds eerder gesteld, voor wat betreft de onderwijsruimten voor de eerste kandidatuur. Gezien het groot aantal studenten vinden de hoorcolleges plaats in lokalen die op relatief grote afstand van de rechtsfaculteit zijn gelegen. Dit heeft tot gevolg dat de studenten weinig contact hebben met de faculteit en dikwijls niet op de hoogte zijn van de informatie die ad valvas wordt bekend gemaakt. De commissie acht het wenselijk ook in de leslokalen van de eerste kandidatuur valven te voorzien waarop de nodige informatie kan worden meegedeeld. De bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand wordt door de commissie als uitstekend beoordeeld. Wel meent ze dat een inspanning dient te worden geleverd om de openingsuren uit te breiden. Ook de computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn goed.
7. De afgestudeerden De commissie is van mening dat het met het aangeboden programma mogelijk is goede afgestudeerden te leveren die over het algemeen voldoende zijn voorbereid op hun intrede op de arbeidsmarkt. De afgestudeerden met wie de commissie heeft kunnen spreken, zijn zeer tevreden over de genoten opleiding. In 1987 werd een enquête georganiseerd betreffende de situatie van de afgestudeerden uit de periode 1982-1986. Op dat ogenblik was 58% van de respondenten tewerkgesteld in het bedrijfsleven, 20% in de openbare diensten en 16% in een zelfstandige praktijk, als advocaat of stagiair, terwijl 1% werkzoekend was. Van deze groep meende 96% te zijn tewerkgesteld op het niveau van een universitair geschoolde, en 70% te zijn bezoldigd op dit niveau. In 1994 werd door de vakgroep sociologie een onderzoek uitgevoerd naar de loopbaanontwikkeling van juristen en de invloed van aspecten van de beroepssituatie op gedrag en attitudes. Van de 801 ondervraagde juristen waren er 313 afgestudeerd aan de RUG. Van deze 313 afgestudeerden was 37,4% tewerkgesteld in de traditioneel juridische sector, 25,2% in de privé-sector, 28,1% bij de overheid en 9,3% in de non-profitsector.
DU EO NIVERSITEIT PLEIDINGEN GIN ENT VERGELIJKEND – DE OPLEIDINGEN PERSPECTIEF RECHTEN EN NOTARIAAT
103
10/1997
Contacten met de afgestudeerden worden onderhouden via de in 1996 opgerichte alumnivereniging Gandaius, die zich volgens de zelfstudie onder andere zal profileren door het nemen van initiatieven voor permanente vorming. Verder is er een vereniging van oudstudenten in het sociaal recht, Associare, en in de criminologische wetenschappen en het strafrecht, Lombrosiana.
8. De staf De omvang van de staf, zowel voor wat betreft het AAP als het ZAP, lijkt de commissie te beperkt. De onderwijslast van het ZAP is te hoog. Er zou echter dienen te worden nagegaan in welke mate de effectieve onderwijslast overeenstemt met de theoretische. Gezien het groot aantal keuzeopleidingsonderdelen zijn er namelijk opleidingsonderdelen die door weinig of geen studenten worden gevolgd. Deze opleidingsonderdelen worden wel mee in rekening gebracht bij de vaststelling van de theoretische onderwijsbelasting, maar vragen weinig of geen onderwijsinspanning. Ook het aantal leden van het AAP is te beperkt, wat onder andere met zich meebrengt dat de studiebegeleiding ontoereikend is. Over de onderwijsinzet van de ZAP-leden in de kandidaturen heeft de commissie zich niet kunnen uitspreken, onder meer omdat zij geen inzage heeft gekregen in de individuele resultaten van de onderwijsevaluatie. De onderwijsinzet van de ZAP-leden in de licenties lijkt de commissie goed. Ook de onderwijsinzet van de AAP-leden wordt over het algemeen goed bevonden, al zijn een aantal assistenten te weinig beschikbaar. De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt de commissie goed. Wel acht ze het aangewezen voor bepaalde specialisaties meer beroep te doen op deeltijdsen, zodat een ruimere praktijkinbreng mogelijk wordt. Wat de didactische vaardigheden van de staf betreft, bestaan sommige van de hoorcolleges nog te veel uit het voorlezen van de syllabus, zodat het bijwonen van de colleges volgens de studenten geen meerwaarde oplevert. Hier is wellicht enige verbetering mogelijk via initiatieven voor onderwijskundige scholing. De aandacht hiervoor is volgens de commissie nog te beperkt. Ze meent dat de initiatieven, die in dit kader op centraal niveau worden onderzocht, spoedig dienen te worden opgestart, en dat de faculteit hiervan zeker gebruik moet maken. De impact van didactische vaardigheden bij aanstelling en bevordering lijkt de commissie niet steeds voldoende.
9. Internationalisering Naast de deelname aan verscheidene Erasmus-netwerken, onderhoudt de rechtsfaculteit onder meer contacten met de Universiteit van Leiden, de Universiteit van Shanghai, de Universiteit van Krakau en de Université de Lille II. Jaarlijks nemen een 20-tal studenten deel aan internationale uitwisselingsprogramma’s. Dit is volgens de visitatiecommissie vrij weinig. De programmahervorming die momenteel wordt doorgevoerd zal hierin echter naar alle waarschijnlijkheid verandering brengen. Omdat de verplichte juridische basisopleidingsonderdelen werden overgeheveld van de derde naar de tweede
10/1997
104
IN V ERSPECTIEF UNIVERSITEIT GENTD–EDOEPLEIDINGEN OPLEIDINGEN RERGELIJKEND ECHTEN EN NPOTARIAAT
licentie, zal er in de derde licentie meer ruimte zijn voor een verblijf in het buitenland. Het aantal buitenlandse studenten dat naar de RUG komt is relatief beperkt. Dit wordt door de faculteit toegeschreven aan de geringe bereidheid van buitenlandse studenten om Nederlands te leren. Verder meent de commissie dat het positief is dat nu initiatieven worden genomen om de studenten te informeren over postacademische opleidingen in het buitenland. De internationale contacten van het ZAP die een weerslag hebben op het onderwijs worden door de commissie in het algemeen voldoende geacht. Wel meent ze dat deze contacten nog teveel aan het persoonlijke initiatief van de betrokkenen worden overgelaten. Hier is wellicht een betere coördinatie mogelijk.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie voldoende kritisch en analytisch is. Ze is ook voldoende informatief. Het is positief dat bij de zelfstudie een bijlage met de studentenstandpunten is opgenomen.
10.2. De interne kwaliteitszorg Op universitair niveau is de Onderwijsraad verantwoordelijk voor de interne kwaliteitsbewaking. Op facultair niveau staan de Gezamenlijke Opleidingscommissie en -per studiejaar- de Opleidingscommissies in voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook in de Vakgroepraden kunnen onderwijsmateries aan bod komen. Sedert het academiejaar ‘93-‘94 wordt jaarlijks een onderwijsevaluatie georganiseerd. De commissie heeft vastgesteld dat de Opleidingscommissies voldoende functioneren. De studentenvertegenwoordigers worden voldoende bij de besluitvorming betrokken. Wat de procedures voor curriculumherziening en -innovatie betreft, meent de commissie dat zou moeten worden overwogen een permanent orgaan op te richten dat zich hiermee bezighoudt, zodat de resultaten van de programmahervorming die momenteel wordt doorgevoerd, permanent zouden kunnen worden opgevolgd en indien nodig bijgestuurd. De procedure voor onderwijsevaluatie is volgens de commissie ontoereikend. Ze is van mening dat de gehanteerde vragenlijst die op centraal niveau wordt opgesteld onvoldoende valide is. Ofwel dient deze vragenlijst te worden herwerkt teneinde de validiteit ervan te vergroten, ofwel dient de faculteit zelf een beter meetinstrument te ontwikkelen. Verder meent de commissie dat ook pogingen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat meer studenten aan de evaluatie deelnemen, dit met het oog op het vergroten van de representativiteit. Momenteel nemen te weinig studenten deel aan de evaluatie. Over de concrete resultaten van de onderwijsevaluatie heeft de commissie geen uitspraak kunnen doen, daar zij niet de gelegenheid heeft gehad de individuele beoordelingen in te zien.
DU EO PLEIDINGEN VERGELIJKEND PERSPECTIEF NIVERSITEIT GIN ENT – DE OPLEIDINGEN RECHTEN EN NOTARIAAT
105
10/1997
10/1997
106
BIJLAGE
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
PROF. DR. E. KRINGS (1920) behaalde zijn doctoraat in de rechten aan de Universiteit Gent in 1943. In 1944 werd hij licentiaat in het notariaat. In 1946 behaalde hij het diploma van licentiaat in de economische en financiële wetenschappen aan de Université Libre de Bruxelles. Na zijn stage aan de Balie te Antwerpen tot einde 1946, heeft hij verschillende ambten bij het parket uitgeoefend (eerst te Antwerpen, daarna bij het Hof van Beroep te Brussel en bij het Hof van Cassatie). Van 1982 tot 1990 heeft hij het ambt van Procureur-generaal bij het Hof van Cassatie uitgeoefend. Vanaf 1958 was hij adjunct van de Koninklijk Commissaris voor de Gerechtelijke Hervorming. Na het overlijden van de Koninklijk Commissaris, in 1966, heeft hij dat ambt overgenomen en uitgeoefend tot in 1973. Hij was vanaf 1981 Advocaat-generaal bij het Benelux Gerechtshof. Van 1959 tot 1985 heeft hij gedoceerd aan de Vrije Universiteit Brussel. Sinds 1981 is hij lid van de Koninklijke Academie van België. Hij neemt thans het voorzitterschap waar van het Interuniversitair Centrum voor Vergelijkend Recht. Hij is tevens corresponderend lid van Unidroit te Rome. PROF. DR. J.H.J. BOURGEOIS (1936) studeerde aan de Universiteit Gent (rechten), de Katholieke Universiteit Leuven (1ste kandidatuur en 1ste licentie economie) en de University of Michigan Law School. Tijdens zijn stage als advocaat aan de Balie te Gent werd hij ambtenaar bij de Europese Gemeenschap waar hij hoofdzakelijk werkzaam was in de Juridische Dienst van de Europese Commissie. In 1987 werd hij juridisch hoofdadviseur van de Europese Commissie. In 1991 werd hij advocaat bij de Balie van Brussel. Hij is thans vennoot van het kantoor Akin, Gump, Strauss, Hauer & Feld. Hij is sedert 1972 verbonden aan het Europacollege waar hij capita selecta van het EG-recht doceert. Hij is visiting professor geweest aan een aantal buitenlandse universiteiten (Amsterdam, Barcelona, Bonn en Michigan).
BIJLAGE
107
10/1997
Hij is lid van de redactie van Sociaal Economische Wetgeving en van La Revue du Marché Unique Européen. Hij is lid van de raad van de Vlaamse Juristenvereniging en bestuurslid van de Belgische Vereniging voor Europees Recht en van de Foundation for Scientific Research and Educational Exchange. Hij is tevens lid van de Visitors Committee van de University of Michigan Law School. PROF. DR. E. DE CORTE (1941) promoveerde in 1970 tot doctor in de pedagogische wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is gewoon hoogleraar aan deze universiteit in de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, met als voornaamste opdracht onderwijs en onderzoek op het domein van de pedagogische psychologie en de curriculumontwikkeling. Hij is thans voorzitter van het departement Pedagogische Wetenschappen en directeur van het Centrum voor Instructiepsychologie en -technologie (CIP&T) van de Katholieke Universiteit Leuven. Zijn voornaamste onderzoeksinteresse betreft het ontwikkelen van een theorie van het leren en onderwijzen van hogere cognitieve vaardigheden, inzonderheid het verwerven van denken leervaardigheden. Hij is stichter en eerste voorzitter (1985-1989) van de European Association for Research on Learning and Instruction (EARLI) en was tevens de eerste editor van EARLI’s tijdschrift Learning and Instruction (1990-1993). Momenteel is hij editor van de International Journal of Educational Research. Van 1994 tot 1998 is hij President van de ‘Division on Educational, Instructional, and School Psychology’ van de ‘International Association of Applied Psychology’. Hij is lid van de ‘Royal Norwegian Society of Sciences and Letters, Class of the Humanities’, van de Academia Europaea en van de ‘International Academy of Education’. Sinds 1996 is hij ook lid van de Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek van de Nederlandse Stichting voor Gedragswetenschappen. PROF. DR. PH. GODDING (1926) studeerde aan de Université Libre de Bruxelles. In 1950 behaalde hij de graden van doctor in de rechten en van licentiaat in de wijsbegeerte en letteren (geschiedenis). In 1961 promoveerde hij tot geaggregeerde hoger onderwijs in de rechtsgeschiedenis. Hij was achtereenvolgens advocaat, Substituut Krijgsauditeur (1953-1954) en Substituut Procureur des Konings te Brussel (1954-1967), lector (1966) en hoogleraar (1967) aan de Université Catholique de Louvain, waar hij decaan werd van de Faculté de Droit (1977-1980). Sinds 1990 is hij met emeritaat. Hij is lid van de Académie Royale de Belgique, Classe des Lettres et des Sciences Morales et Politiques, en voorzitter van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave der Oude Wetten en Verordeningen van België. PROF. DR. E.A.A. LUIJTEN (1919) studeerde rechten en notariaat aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Zij studie werd onderbroken door Wereldoorlog II, waarin hij twee jaar in Duitse gevangenschap verbleef en na zijn ontsnapping daaruit twee jaar in het Britse leger zijn militaire dienstplicht vervulde. In 1958 werd hij benoemd tot lector aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, alwaar hij in 1961 cum laude promoveerde. Van 1963 tot 1987 was hij hoogleraar in het burgerlijk en notarieel recht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en tevens notaris te Heerlen. In 1982-1983 bekleedde hij
10/1997
108
BIJLAGE
de Franqui-leerstoel aan de Vrije Universiteit Brussel, welke universiteit hem in 1986 een eredoctoraat verleende. In 1988 en 1993 nam hij tijdelijk de leerstoel notariaat aan de Rijksuniversiteit Leiden waar. Van 1970 tot 1995 was Prof. Luijten annotator van de Nederlandse Jurisprudentie. Hij heeft, naast de bekende handboeken Klaassen-Eggens-Luijten, andere boeken en vele publicaties op zijn naam en bekleedde tal van bestuurlijke functies. Van 1982 tot 1989 was hij plaatsvervangend Raadsheer in het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Thans is hij hoofddocent van de Notariële Beroepsopleiding in Nederland. PROF. DR. K. WALF (1936) studeerde te München en Fribourg (Zwitserland) filosofie, theologie, rechtswetenschappen en canoniek recht. Van 1972 tot 1977 was hij universitair docent voor ‘Staatskirchenrecht’ en kerkelijk recht aan de universiteit van München en directeur van het Kanonistische Institut (Instituut voor Canoniek Recht) te München. Sedert 1977 is hij gewoon hoogleraar voor canoniek recht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en van 1985 tot 1997 was hij hoogleraar kerkelijk recht aan de Theologische Faculteit Tilburg. Hij was gastdocent aan de universiteiten van Fribourg, Saarbrücken en Washington D.C. Van 1978 tot en met 1996 was hij lid hoofdredactie van het internationaal theologisch tijdschrift Concilium en sinds 1986 is hij vaste medewerker van het tijdschrift Orientierung (Zürich). Zijn voornaamste publicaties zijn: Stille Fluchten - Zur Veränderung des religiösen Bewutseins (1983), Einführung in das neue katholische Kirchenrecht (1984), Kirchenrecht (1984), Vragen rondom het nieuwe kerkelijk recht (1988), Studies in Canon Law (1991), TAO voor het Westen (1991), Westliche Taoismus-Bibliographie/Western Bibliography of Taoism (1997), TAO für den Westen - Weisheit, die uns nottut (1997).
BIJLAGE
109
10/1997
BIJLAGE 2
Bezoekschema's
Universiteit Antwerpen 12 november 1996 17u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
13 november 1996
10/1997
8u45 - 9u15
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u15 - 9u45
gesprek met de studenten uit de curriculumcommissies
9u45 - 10u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumcommissies
10u30 - 10u45
pauze
10u45 - 11u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten
11u30 - 12u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten
12u15 - 13u15
middagmaal visitatiecommissie
13u15 - 13u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel, bursalen en stageverantwoordelijken
13u45 - 14u30
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus: toeleverend onderwijs
14u30 - 15u15
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus: eigen onderwijs
110
BIJLAGE
15u15 - 15u30
pauze
15u30 - 16u45
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
16u45 - 17u30
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
17u30 - 18u30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen, ... UFSIA
18u30 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
14 november 1996 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen, ... UIA
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 16u30
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30 - 17u
mondelinge rapportering
Katholieke Universiteit Brussel Donderdag 28 november 1996 9u - 11u
intern beraad visitatiecommissie
11u - 11u30
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
11u30 - 12u15
gesprek met studenten uit de faculteitsraad en andere beleidsorganen
12u15 - 13u
gesprek met leden van het academisch personeel uit de faculteitsraad
13u - 14u
middagmaal visitatiecommissie
14u - 15u
gesprek met studenten en afgestudeerden
BIJLAGE
111
10/1997
15u - 15.45u
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel en bursalen
15u45 - 17u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel
17u - 18u30
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u30 - 19u45
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 29 november 1996 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, computerlokalen, bibliotheek, ...
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u45
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 15u30
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
15u30 - 16u
mondelinge rapportering
Katholieke Universiteit Leuven Woensdag 11 december 1996 – Visitatie Kerkelijk Recht
10/1997
9u30 - 11u30
intern beraad visitatiecommissie
11u30 - 12u30
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator: rechten, notariaat en kerkelijk recht
12u30 - 14u
middagmaal visitatiecommissie
14u - 15u
gesprek met Nederlandstalige en Engelstalige studenten kerkelijk recht
15u - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel kerkelijk recht
16u - 16u15
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel en verantwoordelijke studiebegeleiding en internationalisering kerkelijk recht
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek kerkelijk recht
112
BIJLAGE
17u30 - 18u
gesprek met afgestudeerden kerkelijk recht
18u - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u-20u
informele ontmoeting met vertegenwoordiging academische overheid, faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden rechten, notariaat en kerkelijk recht
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 12 december 1996 – Visitatie rechten en notariaat 9u - 9u45
gesprek met studenten uit de permanente onderwijscommissie en de faculteitsraad
9u45 - 10u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissie
10u30 - 10u45
pauze
10u45 - 11u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten rechten
11u30 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten rechten en studenten notariaat
12u30- 13u45
middagmaal visitatiecommissie
13u45 - 14u30
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen, stageleiders
14u30 - 15u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
15u15 - 15u30
pauze
15u30 - 16u45
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus rechten en notariaat
16u45 - 17u45
gesprek met afgestudeerden rechten en notariaat
17u45 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u - 20u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden rechten, notariaat en kerkelijk recht
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 13 december 1996 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen, ... rechten en notariaat
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering rechten en notariaat
BIJLAGE
113
10/1997
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken rechten, notariaat en kerkelijk recht
12u30 - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 17u15
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u15 - 17u45
mondelinge rapportering rechten, notariaat en kerkelijk recht
Vrije Universiteit Brussel Woensdag 18 december 1996 17u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 19 december 1996
10/1997
9u - 9u30
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u30 - 10u
gesprek met de studenten uit de faculteitsraad en andere beleidsorganen
10u - 10u45
gesprek met leden van het academisch personeel uit de faculteitsraad
10u45 - 11u
pauze
11u - 11u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten rechten
11u45 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten rechten
12u30 - 13u
gesprek met studenten notariaat
13u - 14u
middagmaal visitatiecommissie
14u - 14u30
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel, bursalen en stage-verantwoordelijken
14u30 - 15u15
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus: toeleverend onderwijs
15u15 - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus: eigen onderwijs
114
BIJLAGE
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u30
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus rechten (vanaf 17u aangevuld met leden zelfstandig academisch personeel notariaat)
17u30 - 18u
gesprek met studenten begeleidingsprogramma
18u - 18u45
gesprek met afgestudeerden rechten en notariaat
18u45 - 19u15
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u15
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 20 december 1996 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen, ...
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 16u30
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30 - 17u
mondelinge rapportering
Universiteit Gent Maandag 20 januari 1997 17u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
BIJLAGE
115
10/1997
Dinsdag 21 januari 1997 9u - 9u30
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u30 - 10u
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissies
10u - 10u45
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommisies
10u45 - 11u
pauze
11u - 11u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten
11u45 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten rechten en studenten notariaat
12u30 - 14u
middagmaal visitatiecommissie
14u - 14u30
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel, bursalen en stageverantwoordelijken
14u30 - 15u15
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus: toeleverend onderwijs
15u15 - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus: eigen onderwijs
16u - 16u30
pauze
16u30 - 17u45
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus rechten en notariaat
17u45 - 18u30
gesprek met afgestudeerden rechten en notariaat
18u30 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 22 januari 1997
10/1997
9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen, ...
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal visitatiecommissie
13u30 - 16u30
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30 - 17u
mondelinge rapportering
116
BIJLAGE
BIJLAGE 3
Reactie vanwege het departement rechten van de Universitaire Instelling Antwerpen
Na lectuur van het deelrapport van de Universiteit Antwerpen en van het concept van het vergelijkend deel van het eindrapport is het departement rechten van de UIA tot de conclusie gekomen dat de visitatiecommissie het beleid van dit departement om voor de verplichte opleidingsonderdelen bij voorkeur voltijdse ZAP-leden te benoemen, onvoldoende naar waarde heeft geschat. Het departement rechten van de UIA heeft van bij de aanvang dit beleid gevoerd, omdat het wil beklemtonen dat het verstrekken van universitair onderwijs dient te gebeuren in nauwe samenhang met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Vanuit die optiek wordt de voorkeur gegeven aan de aanstelling van voltijdse ZAP-leden voor de verplichte opleidingsonderdelen, teneinde voldoende ruimte over te laten voor het wetenschappelijk onderzoek. Naar het oordeel van het departement rechten van de UIA komt dit argument voor het beleid inzake voltijdse aanstellingen van ZAP-leden onvoldoende uit de verf in het rapport van de visitatiecommissie. Een tweede argument ten voordele van de voltijdse aanstelling van de ZAP-leden die de verplichte opleidingsonderdelen doceren, is de vlotte bereikbaarheid van die ZAP-leden voor de studenten. Blijkens de studentenenquête wordt die ruime beschikbaarheid door de studenten gewaardeerd. Het departement rechten van de UIA vindt het jammer dat de visitatiecommissie in haar rapport dit argument niet bij de beoordeling heeft betrokken, in het bijzonder niet bij de afweging tegenover de aanbeveling om meer deeltijdse ZAP-leden aan te werven die dan kunnen zorgen voor de nodige praktijkinbreng in de opleiding. Bij het formuleren van laatstgenoemde suggestie gaat de visitatiecommissie er blijkbaar van uit dat de voltijdse ZAP-leden onvoldoende voor een praktijkinbreng in het onderwijs kunnen zorgen. Het departement rechten van de UIA wenst echter te beklemtonen dat zijn voltijdse ZAP-leden een geregeld contact onderhouden met de rechtspraktijk in hun vakgebied, al staan de meesten niet volop in die rechtspraktijk. Dit departement is steeds van oordeel geweest dat het voor de voltijdse ZAP-leden belangrijker is voeling te hebben met de praktijk van hun vakgebied dan dagdagelijks in die praktijk te staan. Dit is een andere visie op de samenhang tussen de opleiding en de beroepsuitoefening, die naar het oordeel van het departement rechten van de UIA door de visitatiecommissie onvoldoende op haar merites werd getoetst.
BIJLAGE
117
10/1997
BIJLAGE 4
Reactie vanwege de faculteit van de rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit Brussel
1. We hebben met genoegen vastgesteld dat de commissie meent dat het programma globaal genomen een degelijke juridische vorming biedt, die in ruime mate praktijkgericht is. We kunnen ons echter niet van de indruk ontdoen dat de commissie elke globale positieve vaststelling tracht te relativeren met min of meer ongunstige opmerkingen over veeleer bijkomstige punten, die bovendien dikwijls niet gestaafd zijn. In sommige gevallen werden deze opmerkingen trouwens tijdens de mondelinge gesprekken uitvoerig besproken en meestal weerlegd. 2. In eerste instantie kunnen we niet aanvaarden dat de commissie in 2.1. onder de hoofding ‘Karakteristieken van het programma’ stelt onvoldoende zicht te hebben gekregen of het programma voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denkvermogen aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Primo verwijst de commissie naar de positieve invloed van de praktische oefeningen, die in ruime mate in het programma zijn opgenomen en ongetwijfeld bijdragen tot het zelfstandig leren en werken. Secundo is de commissie zelf van oordeel dat het programma evenwichtig is qua opbouw en een goede samenhang vertoont (2.2.). Tertio meent de commissie dat het programma van de rechtsopleiding globaal genomen een degelijke juridische vorming biedt die in ruime mate praktijkgericht is en tevens actueel blijkt te zijn (2.3.). Quarto is de commissie van oordeel dat de gekozen onderwijsvormen en middelen doorgaans adequaat zijn (2.4.). Quinto stelt de commissie dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is goede afgestudeerden te leveren die voldoende zijn voorbereid op hun intrede op de arbeidsmarkt (7.). Dit laatste punt wordt duidelijk bevestigd door een enquête, die werd uitgevoerd binnen een wetenschappelijk onderbouwd onderzoeksproject, waarin talrijke andere inlichtingen werden gevraagd, en dat niet beperkt bleef tot de afgestudeerden van de opleiding rechten. Uit dit
10/1997
118
BIJLAGE
wetenschappelijk onderzoek, dat in extenso werd opgenomen in de bijlagen van de zelfstudie, kan afgeleid worden dat meer dan 90% van onze afgestudeerde juristen hun studies opnieuw aan de VUB willen overdoen. 3. Wat de praktische oefeningen betreft stelt de commissie een zekere onduidelijkheid vast, zowel met betrekking tot de reglementen als met betrekking tot de concrete invulling (2.4.). Deze problematiek is uitvoerig toegelicht tijdens het bezoek van de commissie. Traditioneel is de term ‘praktische oefeningen’ in onze faculteit de gebruikelijke terminologie voor onderwijsactiviteiten waar gewerkt wordt met kleine groepen, nl. 25 in de eerste cyclus, 15 in de tweede cyclus. Binnen elke ‘praktische oefening’ kan de invulling aangepast worden aan de vereisten van het betrokken opleidingsonderdeel, de visie van de titularis en de achtergronden van de beschikbare medewerkers. Op deze wijze worden in ieder licentiaatsjaar, zelfs in de derde licentie, dan ook arresten bestudeerd, seminaries georganiseerd en schriftelijke werken opgelegd. Ten einde geen overbelasting te veroorzaken voor de studenten wordt trouwens ieder jaar een afspraak tussen de verschillende titularissen vastgelegd in de onderwijsregeling, die aan het begin van het academiejaar aan iedere student wordt bezorgd. Ook deze onderwijsregeling kon de commissie vinden in de bijlagen van de zelfstudie. Wat de commissie een gebrek aan uniformiteit noemt is volgens ons niet per se als negatief te beoordelen, maar geeft integendeel veeleer een meerwaarde aan onze practica. 4. Onder punt 2.5. wordt de faculteit aangemaand een blijvende inspanning te leveren om, vooral in de eerste kandidatuur, voldoende mondelinge examens te organiseren. We zijn het daar volkomen mee eens, te meer daar de faculteitsraad reeds op 24 oktober 1983 de beslissing nam om over hoogstens de helft van de opleidingsonderdelen schriftelijke examens toe te laten. Ook deze informatie kon de commissie vinden in de zelfstudie en werd bovendien besproken met de commissie tijdens het bezoek. 5. Wat de uitdrukkingsvaardigheden betreft (punt 2.6.) wensen we, zoals meegedeeld tijdens de gesprekken en in de zelfstudie, enerzijds te preciseren dat de studenten ook in de kandidaatsjaren schriftelijke werken moeten maken en anderzijds te herhalen dat vanaf het academiejaar 19971998 een nieuw opleidingsonderdeel ‘Taal en Communicatievaardigheid’ (30u werkcollege) wordt gecreëerd. 6. Betreffende het begeleidingsprogramma voor werkende studenten leidt de commissie uit enige individuele klachten over punctuele problemen af, dat deze studenten niet geheel tevreden zijn over de genoten begeleiding. Dit strookt geenszins met de appreciatie die deze afgestudeerden sinds het begin van dit initiatief in 1975 voor dit programma hebben, wat bevestigd wordt door het vermeld wetenschappelijk onderzoeksproject. 7. Inzake de bevindingen van de commissie over de onderwijsinzet van de ZAP-leden zijn we verbaasd dat de commissie onvoldoende inzicht inroept en dit steunt op het niet mededelen van de individuele resultaten van de onderwijsevaluatie. Hoewel de commissie de individuele resultaten van de AAP-leden evenmin heeft kunnen inzien, wordt de onderwijsinzet van deze AAP-leden als goed beoordeeld. Deze ongelijke conclusies roepen derhalve vragen op. Zoals
BIJLAGE
119
10/1997
geschreven in de zelfstudie en bevestigd tijdens het bezoek van de visitatiecommissie zijn de resultaten van de evaluatie in de eerste plaats een signaal naar de individuele docenten toe. Zij krijgen hun individuele resultaten, gekoppeld aan de mediaan van de Faculteit. In het protocol dat de Raad van Bestuur in 1990 goedkeurde, is het vertrouwelijk karakter expliciet opgenomen en wordt gesteld dat slechts de Vice-rector Onderwijs, de Decaan en de ombudsman een globale evaluatie per docent krijgen. Derhalve kon de Faculteit deze individuele gegevens niet ter beschikking stellen en werden slechts de globale resultaten medegedeeld. Op basis van deze globale evaluatiegegevens is de commissie trouwens van oordeel dat de didactische vaardigheden van de staf in het algemeen voldoen.
10/1997
120
BIJLAGE
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02/512 91 10)
Wettelijke Depot: D/1997/2939/7
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel (02) 512 91 10 – Fax (02) 512 29 96