Vlaamse Interuniversitaire Raad Vlaamse Hogescholenraad
ONDERWIJSVISITATIE
Toerisme Een onderzoek naar en evaluatie van de kwaliteit van de opleiding master in het Toerisme
Brussel – november 2007
www.vlir.be – www.vlhora.be
� �� �
������� �����������������������
ONDERWIJSVISITATIE
Toerisme Een onderzoek naar en evaluatie van de kwaliteit van de opleiding master in het Toerisme
����
������� �����������������������
De onderwijsvisitatie Toerisme Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op volgende adressen: VLIR-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel T +32 (0)2 550 15 72 – F +32 (0)2 512 29 96
[email protected] VLHORA-secretariaat, Wolvengracht 38/2, 1000 Brussel T +32 (0)2 211 41 90 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op http://www.vlir.be http://www.vhlora.be Wettelijk depot: D/2007/2939/6
Voorwoord van de voorzitters van de VLIR en de VLHORA
De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht naar de masteropleiding Toerisme. Deze opleiding is opgezet in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen negen onderwijsinstellingen: de Katholieke Universiteit Leuven (die fungeert als penvoerende en coördinerende instelling), de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent, de Katholieke Hogeschool Mechelen, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, de Erasmushogeschool Brussel, de Hogeschool West-Vlaanderen, de Xios Hogeschool Limburg en de Plantijnhogeschool van de provincie Antwerpen. Zoals bepaald in het artikel 93 van het Structuurdecreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs, werd deze visitatie gezamenlijk georganiseerd door de VLIR en de VLHORA. De praktische coördinatie was in handen van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR. De visitatiecommissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleiding in het voorjaar 2007. Zij volgde daarbij de visitatieprocedure zoals vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast de belangrijke geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs, formuleerde de commissie een oordeel en gaf zij ook een evaluatiescore aan de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen vormen die scores in het opleidingsrapport een belangrijk element in de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleiding en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de samenleving objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daarom is het visitatierapport op de webstekken van de VLIR en de VLHORA publiek gemaakt. De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname en één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kan de opleiding immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de betrokken universiteiten en hogescholen zelf, of als reactie op de geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag danken de VLIR en de VLHORA op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Die visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten en hogescholen betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht willen wij ook hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in de geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun instelling nog te verbeteren. Marc Vervenne
Bert Hoogewijs
voorzitter VLIR
voorzitter VLHORA
Voorwoord voorzitters VLIR en VLHORA
3
��� �
������� �����������������������
Woord vooraf van de voorzitter van de visitatiecommissie
Het begrip visitatiecommissie is in de onderwijswereld goed ingeburgerd. Toch roept het woord visitatie nog verschillende associatieve betekenissen op, variërend van een bezoek met een blijde boodschap, fouillering op het lijf, tot een bezoeking. In de context van de beoordeling van een opleiding door terzake deskundigen uit het vakgebied klinkt visitatie bijna als een eufemisme. Want, het bezoek is bepaald niet zomaar. In dit visitatierapport gaat het om de beoordeling van de ‘master in het Toerisme’, een gezamenlijke opleiding van drie Vlaamse universiteiten en zes Vlaamse hogescholen. De visitatiecommissie bestond uit een Vlaamse deskundige, een universitaire medewerker van Duitse af komst werkzaam aan een Franstalige universiteit en drie academici uit Nederland. Kortom, overwegend internationaal bezoek uit de aangrenzende gebieden. De visitatie van deze commissie betrof niet alleen de inhoud van de opleiding, maar bracht ook zijdelings in beeld de verschillende culturele en institutionele achtergronden van de commissie en de opleiding. Met die context is in zekere mate rekening gehouden bij de beoordeling. De bestudering van de officiële stukken van de master en de gesprekken met de leiding, de docenten, de studenten en vertegenwoordigers van het werkveld hebben in een serieuze sfeer plaatsgevonden, zoals het betaamt. Maar het bezoek had ook iets ontwapenends: zomaar kennis mogen nemen van datgene waar anderen mee bezig zijn, hun enthousiasme, het overwinnen van moeilijkheden, de ambities, de expertise, en noem maar op. In die zin was het ook een ware ontmoeting, een kennismaking met collega’s. De opleiding heeft een aantal jaren de tijd gehad om op te bouwen en zichzelf te bewijzen. Omdat de financiering tot op heden nog niet gebaseerd kon worden op een definitieve accreditatie – dit is pas de eerste echte beoordeling – moest men het stellen met beperkte middelen en met veel op goede wil gebaseerde inzet. Het resultaat daarvan stemt over het geheel genomen tot tevredenheid, maar laat ruimte voor aanpassingen en aanvullingen in de komende jaren, vooral op het gebied van ondersteunend onderzoek en wetenschapsontwikkeling. Het is verbazend, in dit geval, om te merken hoe snel een visitatiecommissie een vertrouwelijke onderlinge band kan opbouwen. Als voorzitter vond ik de commissie buitengewoon competent en sympathiek. Maar, om de rol en persoonlijkheid van de ons door de VLIR-VLHORA toewezen secretaris adequaat te beschrijven, is het zoeken naar woorden, wil men niet blijven steken in charmante plichtplegingen. Laat ik het zo zeggen, de secretaris was ‘geweldig’, in één woord. Mede dankzij hem zijn het proces van beoordeling en het vinden van consensus over de formulering ervan in het visitatierapport rimpelloos verlopen. Geen bezoeking dus, maar een boeiend bezoek, dat was het. Jaap Lengkeek Voorzitter visitatiecommissie master in het Toerisme
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
5
��� �
������� �����������������������
Lijst van gebruikte afkortingen
ECTS
European Credit Transfer System
GAS
Gediplomeerde in de Aanvullende Studies
GGS
Gediplomeerde in de Gespecialiseerde Studies
K.U.Leuven
Katholieke Universiteit Leuven
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
SERV
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
TedQual
Tourism Education Quality
TOLEDO
Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen
UNIZO
Unie van Zelfstandig Ondernemers
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
Voltijds Equivalent
Gebruikte afkortingen
7
��� �
������� �����������������������
Inhoud
p3
Voorwoord van de voorzitters van de VLIR en de VLHORA
p5
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
p7
Lijst met af kortingen
p 11
Deel 1 – Algemeen deel
p 13
I. De onderwijsvisitatie Toerisme Inleiding
p 17
1
De betrokken opleiding
2
De visitatiecommissie
3
Opzet en indeling van het rapport
II. Het referentiekader Inleiding 1
2
Domeinspecificiteit en minimumeisen 1.1
Domeinspecificiteit
1.2
Minimumeisen
Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen 2.1
Programma
2.2
Inzet personeel
2.3
Voorzieningen/Onderwijsorganisatie
2.4
Interne Kwaliteitszorg
2.5
Resultaten
p 25
III. Tabel met scores, onderwerpen en facetten
p 29
Deel 2 – Opleidingsrapport
p 31
De opleiding master in het Toerisme
p 59
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema
Inhoud
9
��� �
������� �����������������������
Deel 1 Algemeen deel
I. De onderwijsvisitatie Toerisme
Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Toerisme verslag uit van haar bevindingen over de masteropleiding Toerisme die zij in het voorjaar 2007, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR en de VLHORA op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten en hogescholen gevolg geven aan de decretale verplichtingen ter zake.
1
De betrokken opleiding
Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie op 3 en 4 mei 2007 de opleiding master in het Toerisme, aan de Katholieke Universiteit Leuven (penvoerende en coördinerende instelling) bezocht.
2
De visitatiecommissie
2.1
Samenstelling
De samenstelling van de visitatiecommissie Toerisme werd op 5 februari 2007 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR en de VLHORA ingesteld bij besluit van 12 februari 2007. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. Jaap Lengkeek, hoofd master Leisure, Environment & Tourism. Wageningen Universiteit. Vakdeskundige leden: - Dr. Anya Diekmann, onderzoekster, Institut de Gestion de l’Environnement et d’Aménagement du Territoire (IGEAT), Université Libre de Bruxelles (ULB). - De heer Karel de Meulemeester, adviseur beroepsfederatie Vereniging Vlaamse Reisbureaus.
De onderwijsvisitatie Toerisme
13
��� �
������� �����������������������
Onderwijskundig lid: - Prof. dr. Rob van der Vaart, onderwijsdirecteur Sociale Geografie en Planologie, Universiteit Utrecht en hoogleraar Sociale Geografie, Universiteit Utrecht. Studentlid: - Mej. Marijke Embregts, studente master Leisure, Tourism and Environment, Wageningen Universiteit. Dr. Steven Van Luchene, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als projectleider en secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2
Taakomschrijving
De opdracht van de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
2.3
Werkwijze
2.3.1
Voorbereiding
Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de opleiding gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De voor de praktische organisatie van de visitatie instaande Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleiding ook gevraagd haar toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, zoals een beschrijving van het programma, studenten- en personeelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, enz. De commissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de organiserende Cel Kwaliteitszorg van de VLIR aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek aan de opleiding plaatsvindt.
1|
Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA. Brussel, februari 2005 (www.vlir.be).
��� �
������� �����������������������
14
De onderwijsvisitatie Toerisme
De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 19 maart 2007. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en het zelfevaluatierapport reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma voor het bezoek opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van het zelfevaluatierapport.
2.3.2
Bezoek aan de instelling
De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de penvoerende en coördinerende instelling heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs. Ook wordt aan de opleiding gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, opleidingscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-master (bama)structuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan kandidaat-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen ter inzage gelegd. Het programma voorziet – naast gesprekken met de stuurgroep, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleiding en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken zijn erg verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter.
2.3.3
Rapportering
Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accreditatie van de opleidingen, een beoordeling voldoende/onvoldoende toegekend aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facetten van elk onderwerp. De opleiding werd hierbij in de gelegenheid gesteld om op het concept deelrapport te reageren en heeft dit ook gedaan. De commissie heeft deze reacties voor zover zij zich er in kon vinden in het rapport verwerkt.
De onderwijsvisitatie Toerisme
15
��� �
������� �����������������������
3
Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleiding heeft beoordeeld. In hoofdstuk III volgt de tabel met de toegekende scores per facet. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over haar bevindingen betreffende de gevisiteerde opleiding. Aan het eind het opleidingsrapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
��� �
������� �����������������������
16
De onderwijsvisitatie Toerisme
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie Toerisme 2007
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleiding dient te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Het referentiekader beschrijft in de eerste plaats waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor een academische masteropleiding Toerisme (1. Domeinspecificiteit en minimumeisen voor een academische masteropleiding Toerisme). Daarnaast dient er volgens de commissie ook voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzende personeel, de interne kwaliteitszorg en de resultaten. Daartoe formuleert de commissie enkele onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen (2. Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen). Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op de doelstellingen en eindtermen die de opleiding in haar zelfevaluatierapport voor het eigen onderwijs heeft geformuleerd alsook op de internationale eisen die worden gesteld aan academische masteropleidingen Toerisme. Daarnaast onderschrijft zij ook de internationaal aanvaarde Dublin Descriptoren. Voor de onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen baseerde de commissie zich verder op het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO). Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie wordt de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleiding te bediscussieren.
Referentiekader
17
��� �
������� �����������������������
1
Domeinspecificiteit en minimumeisen voor een academische masteropleiding Toerisme
‘Toerisme’ is geen eenduidige en zelfstandige wetenschappelijke discipline, maar een hybride, waarbinnen verschillende combinaties van disciplinaire invalshoeken denkbaar zijn. Om dit te duiden zet de commissie onder punt ‘a’ eerst een viertal inhoudelijke pijlers uit waarmee het scala van mogelijke leer- en onderzoeksinhouden volgens haar in globo afgebakend kan worden. Onder punt ‘b’ wordt vervolgens ingegaan op de verwachte minimumeisen voor een academische masteropleiding Toerisme, gegeven de breedte van het veld.
1.1
Domeinspecificiteit
De vier inhoudelijke pijlers, waarmee het scala van mogelijke leer- en onderzoeksinhouden in globo afgebakend kan worden, kunnen piramidaal geordend worden op basis van drie onderscheidbare niveaus: 1. het praktisch/operationele (en voedende) basisniveau 2. het conceptuele middenniveau 3. het theoretische ‘top’-niveau
1.1.1 Het praktisch/operationele (en voedende) basisniveau: praktische of operationele leeren onderzoeksinhouden - Pijler 1: De organisatie (de structuur van en de actoren in) de toeristische sector Het gaat hierbij om de waaier aan commerciële en niet commerciële structuren en actoren in de regionale, landelijke, Europese en mondiale toeristische sector en hun onderlinge relaties zoals o.m.: !
Rollen en organisatie van bedrijven en overheid
!
Ngo’s en vrijwilligersorganisaties
!
De verweving tussen staat, markt en ‘derde sector’
!
(Inter-)nationale wet- en regelgeving
!
Actor-netwerken met internationale overspanning
!
Destination-, Hospitality- & Visitormanagement
!
Toeristische infrastructuur, accommodaties en dienstverlening
!
Verkeer en vervoer
!
De (juridische) bescherming van de toerist
- Pijler 2: De betekenis van het toerisme (het toeristisch productieproces) voor de toerist (het gedrag van de toerist) Het gaat hierbij om maatschappelijke, politieke, juridische, economische en psychische processen die de relatie tussen het toeristisch productieproces en het gedrag van de toerist vormgeven en structureren, zoals o.m.: !
Het spanningsveld tussen bedrijfmatige belangen van de productiezijde (aanbod) en de individuele belangen van de toerist (vraag)
!
Psychische processen die de gedragingen van de toerist beïnvloeden
!
Toeristische beleving en consumentengedrag
!
Keuzegedrag van de toerist in ruimte en tijd
!
Attracties
!
Imagovorming van toeristische bestemmingen
!
Toerisme in het perspectief van de belevingseconomie
��� �
������� �����������������������
18
Referentiekader
1.1.2 Het conceptuele middenniveau: conceptuele leer- en onderzoeksinhouden - Pijler 3: Het toerisme binnen mondiale, Europese, landelijke en regionale ontwikkelingen Het kan hierbij o.m. gaan om: !
De ontwikkeling van verschillende vormen en van toerisme (vb. massatoerisme, zelfstandige operatoren, nichetoerisme, …) en hun onderlinge relaties
!
De mogelijke positieve en negatieve gevolgen van het toerisme
!
Duurzaamheidsvraagstukken (de balans tussen positieve en negatieve gevolgen in relatie tot ecologie, armoede, community, ‘product life cycle’)
!
De rol van cultuurverschillen in context waarin toerisme plaatsvindt (oorsprong/bestemming)
!
De historiserende rol van toerisme en het toenemende belang van toerisme als ‘change agent’
!
Toerisme als factor in globalisering en relocalisering
!
‘Toeristificering’ van het alledaagse leven
!
De rol van geopolitiek en het belang van toerisme voor vrede, veiligheid en rechtvaardigheid
1.1.3 Het theoretische ‘top’-niveau: theoretische leer- en onderzoeksinhouden - Pijler 4: Het multidisciplinaire karakter van de studie van het toerisme Het gaat hierbij om alle mogelijke disciplinaire invalshoeken waarmee toeristische vraagstukken behandeld kunnen worden. !
Toerisme kan worden bestudeerd in wisselende combinaties van disciplines zoals geografie, economie, sociologie, antropologie, psychologie, bedrijfskunde, marketing, bestuurskunde, planologie, technologie (informatie en boeken), rechtsleer en geopolitiek.
!
Er dient een wederkerige relatie te bestaan tussen ontwikkeling van theorieën, concepten en methoden van toerisme wetenschap en die van de ‘voedende’ disciplines en hun andere toepassingsgebieden.
!
Bij verschillende disciplinaire invalshoeken passen verschillende paradigmata (ontologie, epistemologie, methodiek, evaluatie), die elk weer consequenties hebben voor de verkennen problematisering en te hanteren methoden en technieken van onderzoek.
!
Toerismewetenschap draagt bij aan het zoeken naar en het formuleren van consequenties voor de praktijk van toerismeontwikkeling. Dit roept normatieve vraagstukken op, die hun antwoorden kunnen ontlenen aan ethische beschouwingen, filosofie en in sommige gevallen kennis uit geheel andere domeinen van wetenschap dan het toerisme (vb. evolutieleer en politicologie).
1.2
Minimumeisen voor een academische masteropleiding Toerisme
Een academische masteropleiding Toerisme dient, af hankelijk van de studieduur en de mogelijke gevarieerde instroom, in het hierboven geschetste complex van piramidaal georganiseerde pijlers een verantwoorde inhoudelijke dwarsuitsnede te maken. Op basis van deze dwarsdoorsnede dient een academische masteropleiding Toerisme: - haar kern- en perifere domeinen te definiëren; - de daarbij horende methodologische instrumenten aan te bieden; - de daarmee samenhangende inhoudelijke competenties en eindtermen te definiëren. Deze competenties en eindtermen vertonen minimaal de volgende kenmerken: - de competenties en eindtermen vertrekken vanuit en faciliteren ook verder het inzicht in de actualiteit; - de competenties en eindtermen zijn gericht op een harmonisering tussen academisch/theoretische (domein)kennis en professioneel gerichte vaardigheden;
Referentiekader
19
��� �
������� �����������������������
- in de competenties en eindtermen zit het stimuleren van een wetenschappelijke en kritische attitude tegenover de ontwikkelde paradigmata, kennis en vaardigheden vervat; - in de competenties en eindtermen zit het vermogen tot het doen van zelfstandig onderzoek m.b.t. onderwerpen uit het toeristische veld vervat.
2
Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen
De visitatiecommissie stelt verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleiding gericht dient te zijn:
2.1
Programma
De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multiculturaliteit van de samenleving en de trend tot internationalisering. Wetenschaps- en vakgebied - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt - De opleiding bouwt structurele contacten met het werkveld op en/of de opleiding heeft aandacht voor de behoeften van het werkveld. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk vertaald naar het onderwijsaanbod. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen - De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (het onderwijskundige referentiekader) die is gebaseerd op recente theorieën. - Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft die kennis verwerkt in het onderwijsprogramma. - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding.
2.1.1 Doelstellingen en eindtermen - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen.
��� �
������� �����������������������
20
Referentiekader
- De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag (inzake kennis, vaardigheden en attitudes). - In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau. - Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding. - Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau. - Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
2.1.2 Didactiek van het onderwijsleerproces - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het onderwijsprogramma en de werkvormen dienen zoveel mogelijk te worden afgestemd op het leerproces van de student. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studieen instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. - Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van een elektronisch leerplatform. - De werkvormen zijn stimulerend en activerend. - De student wordt zo goed mogelijk in staat gesteld om zich te specialiseren op een wijze die aansluit bij de eigen capaciteiten en interesses.
2.1.3 Studeerbaarheid Studeerbaarheid - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar studeerbaarheidskenmerken waaraan de programma-organisatie van de opleiding moet voldoen. - Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik. - In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo. Dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma. Studierendement/Studietijd - De instelling beschikt over een systematische studietijdbewaking. - In de instelling wordt gewerkt aan een systeem waardoor cijfermatige gegevens aangaande studievoortgang en studieloopbaan ter beschikking zullen komen. Instroom/Toelatingsvoorwaarden - De instelling geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist.
Referentiekader
21
��� �
������� �����������������������
Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. - Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
2.1.4 Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar variatie in evaluatievormen, naar een optimale spreiding van studielast en naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
2.1.5 Kwaliteitseisen mbt. de eindverhandeling/masterproef - De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid. - Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling. - De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
2.1.6 Internationalisering - De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen. - Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen. - De opleiding stimuleert internationalisering en universitaire mobiliteit. - Om de internationale dimensie ook aan hen die niet naar het buitenland vertrekken aan te bieden, worden regelmatig buitenlandse gastsprekers uitgenodigd en internationale conferenties georganiseerd. - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst. - De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten.
2.2
Inzet van Personeel
2.2.1 Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de onderwijsdeskundigheid; - de wetenschappelijke deskundigheid; - de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld. Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in het vakgebied in het algemeen en in de respectievelijke specialisatie in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het werkveld. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht.
��� �
������� �����������������������
22
Referentiekader
Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, worden van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld.
2.2.2 Personeelsbeleid - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en gekend - De selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; - Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; - De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; - Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; - De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de onderwijslast; - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar; - Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit en de taken die worden vereist van het personeel in functie van de opleiding; - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
2.3
Voorzieningen/Onderwijsorganisatie
2.3.1 Materiële voorzieningen/faciliteiten - De staf heeft voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking in functie van hun onderwijs- en onderzoeksopdracht. - De studenten hebben voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces.
2.3.2 Studieinformatie en -begeleiding - Er wordt voldoende informatie (brochures, website, introductiedagen) beschikbaar gesteld voor (potentiële) studiekiezers. - Het onderwijs- en examenreglement wordt voor iedereen beschikbaar gesteld alsook de mogelijkheid om dienaangaande klacht neer te leggen bij een ombudsdienst, centrale afdeling, vertrouwenspersoon. - De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom. - Flexibele leerroutes zijn uitgewerkt in functie van individuele voorkeuren en verschillende vooropleiding van studenten (Individueel Aangepast Jaarprogramma, ‘cumuleren’, combineren van studiejaren van verschillende opleidingen, brugprogramma’s, Eerder Verworven Kennis/Eerder Verworven Competenties-trajecten, voorbereidings- en schakelprogramma’s). - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken. - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen. Er wordt actief naar oplossingen gezocht. Individuele begeleiding is voorzien voor persoonlijke en/of studiegebonden problemen. - De begeleiding van de studenten is gericht op het nemen van eigen verantwoordelijkheid m.b.t. het (leren) studeren. - De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen. - De opleiding voert een actief begeleidingsbeleid.
Referentiekader
23
��� �
������� �����������������������
2.3.3 Onderwijsorganisatie - De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is. - De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd. - Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie. - De interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het programma.
2.4
Interne kwaliteitszorg
- De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd kwaliteitszorgsysteem dat onder meer cyclisch, systematisch en integraal is; - Het kwaliteitsbeleid en – systeem is zowel preventie – als controlegericht; - De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus; - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van de uitvoering van de kwaliteitscontrole, het overleg n.a.v. de beschikbaarheid van de resultaten, de follow-up van de genomen besluiten met mogelijke aanpassingen en/of onderwijsinnovaties als gevolg; - De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit; - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. - De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; - Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit. - De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
2.5
Resultaten
De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens). - De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld. - Een actief alumnibeleid. - Het onderwijsrendement: !
Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
!
Cijfermatige gegevens aangaande de instroomkenmerken, studievoortgang en studieloopbaan worden bijgehouden.
!
Studieloopbaan worden bijgehouden.
��� �
������� �����������������������
24
Referentiekader
III. Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het opleidingsrapport (zie deel 2) is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de beschrijvende oordelen die in de tekst van het opleidingsrapport worden gemaakt. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E
Excellent
‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen
G
Goed
de kwaliteit stijgt duidelijk uit boven de basiskwaliteit
V
Voldoende
voldoet aan de basiseisen
O
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen
Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’ of ‘nOK’, naargelang de opleiding wel of niet voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten. Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende: voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende: voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
25
��� �
������� �����������������������
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1: Niveau en oriëntatie
V
Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen
V
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud
G
Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
V
Facet 2.3: Samenhang van het programma
V
Facet 2.4: Studieomvang1
OK
Facet 2.5: Studietijd
G
Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud
G
Facet 2.7: Beoordeling en toetsing
G
Facet 2.8: Masterproef
V
Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Facet 3.1: Kwaliteit personeel
E
Facet 3.2: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3: Kwantiteit personeel
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1: Materiële voorzieningen
E
Facet 4.2: Studiebegeleiding
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1: Evaluatie resultaten
G
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering
G
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
E
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1: Gerealiseerd niveau
G
Facet 6.2: Onderwijsrendement
G
��� �
������� �����������������������
26
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
Deel 2 Opleidingsrapport
De opleiding Master in het Toerisme
Vooraf In overeenstemming met haar opdracht geeft de visitatiecommissie in het onderstaande opleidingsrapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport ook punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om, waar wenselijk, die verbeteringen te realiseren. De beoordeling van de onderwerpen heeft, conform de vereisten, plaatsgevonden aan de hand van de eenentwintig facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIRVLHORA beoordelingskader, dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort: - De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet niet aan de minimumeisen voldoet en dat dus dringende beleidsaandacht op dit punt nodig is. - De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm en dat dus een basiskwaliteit gegarandeerd wordt. - De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet duidelijk uitstijgt boven de basiskwaliteit. - De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding (internationaal) als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een binair oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van dit rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De commissie heeft in de tekst getracht inzichtelijk te maken hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk wordt waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses, gebaseerd op de informatie uit het zelfevaluatierapport van de opleiding en op de informatie die de commissie tijdens haar bezoek van de opleiding kreeg aangereikt. Verder werd daar waar relevant ook rekening gehouden met verwante binnen- en buitenlandse opleidingen en met internationaal gehanteerde normen in het desbetreffende domein. De punten die volgens de visitatiecommissie verdere aandacht verdienen, zijn samen met de aanbevelingen en verbetersuggesties opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzichtslijst opgenomen van de gemaakte verbetersuggesties.
Opleidingsrapport master in Toerisme
31
��� �
������� �����������������������
Inleiding De opleiding master in het Toerisme is opgezet in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen negen onderwijsinstellingen: de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven – penvoerende en coördinerende instelling), de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent, de Katholieke Hogeschool Mechelen, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, de Erasmushogeschool Brussel, de Hogeschool West-Vlaanderen, de Xios Hogeschool Limburg en de Plantijnhogeschool van de provincie Antwerpen. De organisatorische eindverantwoordelijkheid voor de opleiding ligt in handen van de Stuurgroep, die naast vertegenwoordigers van de negen deelnemende instellingen ook stemgerechtigde representanten uit de sector (Toerisme Vlaanderen, Steunpunt Toerisme en Recreatie, UNIZO en SERV) en van de Minister bevoegd voor Toerisme bevat. Binnen de K.U.Leuven, die de masteropleiding huisvest en als penvoerende en coördinerende instelling fungeert, ressorteert de opleiding onder het Decanaat van de Faculteit Wetenschappen. Alle bij deze opleiding betrokken commissies en comités, alsook de coördinerende Faculteit, zijn aan de Stuurgroep verantwoording verschuldigd. Het dagelijkse bestuur van de opleiding wordt waargenomen door een kernwerkgroep die bestaat uit de programmadirecteur en vertegenwoordigers van de docenten en de studenten. De voorstellen van de kernwerkgroep worden voorgelegd aan een uitgebreidere opleidingscommissie die twee maal per jaar formeel samenkomt en bestaat uit alle docenten, coördinatoren en een vertegenwoordiging van de studenten. Voorafgaand aan de oprichting van de opleiding master in het Toerisme werden reeds verspreid voortgezette academische opleidingen in het Toerisme georganiseerd aan de Universiteit Gent, het toenmalige Limburgs Universitair Centrum (nu de Universiteit Hasselt) en de Universiteit Antwerpen. Tussen 2001 en 2004 werd een GAS-opleiding Toerisme (Gediplomeerde in de Aanvullende Studies) georganiseerd aan de Universiteit Antwerpen Management School (UAMS – een samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen, het Limburgs Universitair Centrum en de K.U.Leuven). Naar aanleiding van het advies van de Vlaamse Raad van Toerisme en onder impuls van de Minister bevoegd voor Toerisme werd besloten om deze GAS-opleiding niet om te vormen tot een master na masteropleiding, maar een nieuwe initiële academische master in het Toerisme in te richten met als doel tot een ruime samenwerking te komen tussen alle Vlaamse Universiteiten en alle Vlaamse Hogescholen die een (deel)opleiding in het Toerisme en recreatiemanagement en/of Hotelmanagement aanbieden. Door de keuze voor een initiële master richt de opleiding zich expliciet naar de bachelors uit het professionele hoger onderwijs. Tussen 2001 en 2004 werkte een kabinetswerkgroep – bestaande uit vertegenwoordigers van de universiteiten en hogescholen, het beleid (Toerisme Vlaanderen), het onderzoek (Steunpunt Toerisme) en de lopende GAS-opleiding – de doelstellingen, de structuur van de organisatie, het toelatingsbeleid en het programma verder uit. In 2003 werd een programmadirecteur aangesteld en werden het onderwijskundig referentiekader en de syllabi per opleidingsonderdeel geconcretiseerd. De voorbereidende trajecten (een schakelprogramma voor de professionele bachelors en een voorbereidingsprogramma voor de academische bachelors en masters – beiden 45 studiepunten) gingen van start in september 2004. De eerste editie van het eigenlijke masterprogramma (60 studiepunten) startte in februari 2005 met 43 studenten en werd afgerond (met de laatste zittijd) in september 2006. Op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie (mei 2007) liep dus de tweede editie (die werd gestart in februari 2006 en waarvan ten tijde van de visitatie enkel de januarizittijd voorbij was) en was de derde editie net van start gegaan.
��� �
������� �����������������������
32
Opleidingsrapport master in Toerisme
De opleiding vermeldt in het zelfevaluatierapport meermaals dat zij voorlopig (tot aan het moment van een eventuele accreditatie) niet kan rekenen op financiële ondersteuning door de Vlaamse Overheid. Wel worden tijdens de overgangsperiode door Toerisme Vlaanderen middelen vrijgemaakt voor de organisatie van de opleiding en werd in 2006 het ‘Urbain Claeysfonds’ opgericht met als doel de internationalisering van de opleiding te ondersteunen. Het merendeel van het omkaderend personeel heeft haar taken en aanstelling evenwel buiten de opleiding en werkt aldus grotendeels onbezoldigd mee aan het programma. De commissie heeft in haar beoordeling met deze bepalende context (i.e. een nog jonge opleiding in ontwikkeling met een beperkte financiële slagkracht) rekening gehouden.
Opleidingsrapport master in Toerisme
33
��� �
������� �����������������������
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving Zoals in de inleiding werd vermeld zijn de doelstellingen en het profiel van de opleiding ontwikkeld in de schoot van een kabinetswerkgroep, bestaande uit de stakeholders van het hoger (professioneel en academisch) onderwijs, het werkveld en het onderzoek (Steunpunt Toerisme), rekening houdend met de adviezen van de Vlaamse Raad voor het Toerisme. De overkoepelende doelstelling van de masteropleiding is, luidens het zelfevaluatierapport, het aanbieden van “een academische opleiding (…) voor zowel professionele bachelors (en gegradueerden) als academische bachelors (en licentiaten en masters) op het niveau van initiële master”. “Gezien in het toeristische veld de aandacht verschuift naar meer professionalisme, gesteund op gespecialiseerde kennis, flexibiliteit en pro-actief denken, wil de master in het Toerisme een voorbereiding bieden op zowel midden- en hogere kaderfuncties in het toeristische werkveld als op een onderzoeksfunctie in het domein van toerisme.”
Deze overkoepelende formulering wordt in het zelfevaluatierapport vertaald in de volgende doelstellingen: “- D1. kunnen omgaan met complexe problemen, kritisch staan bij het eigen denken en handelen, kunnen ontwikkelen van adequate oplossingen en kunnen communiceren van eigen onderzoeksresultaten en oplossingen of aanbevelingen met vakgenoten, leken en specialisten; beschikken over het vermogen om kritisch te oordelen in een onzekere context; - D2. kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek inzake toerisme, kunnen toepassen en integreren van wetenschappelijke kennis, beschikken over originaliteit en creativiteit met het oog op het toevoegen van kennis en inzichten; kunnen samenwerken in een multidisciplinaire omgeving; - D3. beschikken over een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijke kennis van het toerisme, inzicht hebben in de nieuwste ontwikkelingen van het domein van toerisme of delen ervan, in staat zijn om de wijze van de theorievorming te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in één of enkele delen van het domein van toerisme een bijdrage aan de kennis te leveren en het beheersen van specifieke, bij het domein van toerisme horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren, voorstellen van oplossingsstrategieën; - D4. zelfstandig kunnen uitvoeren van opdrachten, eigen aan hogere functies in de toeristische sector en het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk en marktonderzoek binnen het domein van toerisme (eventueel voorbereidend op een master na master of een doctoraat).”
Zoals uit het zelfevaluatierapport blijkt geven deze doelstellingen aandacht aan competentiegericht leren met een combinatie van academische en beroepsvaardigheden. Daarbij wenst de opleiding ook de volgende doelstellingen – gekoppeld aan het onderwijsconcept ‘begeleide zelfstudie’, zoals dit universiteitsbreed werd ontwikkeld aan de K.U.Leuven – in de opleiding te integreren: - kennis hebben van resultaten van in tijd en ruimte gesitueerd wetenschappelijk werk; - inzicht hebben in de wijze waarop onderzoeksresultaten tot stand komen; - zelf aan nieuwe informatie betekenis kunnen verlenen; - een actieve bijdrage kunnen leveren aan kennisontwikkelingsprocessen; - op basis van kritisch inzicht in onderliggende processen tot een onderbouwd oordeel kunnen komen en op die manier beredeneerde maatschappelijke standpunten innemen.
��� �
������� �����������������������
34
Opleidingsrapport master in Toerisme
De beschreven doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport verder vertaald in algemene en domeinspecifieke eindtermen en specifieke leerdoelen per opleidingsonderdeel. De specifieke doelstellingen, een beschrijving van de inhoud, het gebruikte studiemateriaal en de gebruikte onderwijs- en evaluatievormen zijn per opleidingsonderdeel vrij raadpleegbaar in de programmagids van de opleiding op de website van de K.U.Leuven.
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
De commissie is, op basis van een studie van de door de opleiding geformuleerde doelstellingen en de gevoerde gesprekken tijdens het bezoek, van oordeel dat de doelstellingen aantoonbaar aan alle bij dit facet betrokken beoordelingscriteria tegemoet komen: de hierboven geciteerde doelstellingen en de in het zelfevaluatierapport geformuleerde eindtermen richten zich zowel op het beheersen van algemene als algemene wetenschappelijke competenties op gevorderd niveau, zijn tevens georiënteerd op het bijbrengen van recente wetenschappelijk-disciplinaire kennis en specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden, en mikken – o.m. middels de doelstellingen gekoppeld aan het sturende concept ‘begeleide zelfstudie’ – ook expliciet op het beheersen van onderzoekscompetenties. Aan de door het beoordelingskader gestelde minimumeisen wordt door de opleiding voldaan. De commissie wenst daarbij allereerst haar waardering uit te drukken voor de manier waarop de opleiding in het algemeen en haar doelstellingen in het bijzonder tot stand zijn gekomen. Het voorafgaand uitgebreid overleg tussen de spelers uit de academie (universiteiten én hogescholen) en de professie, creëerde een breed draagvlak dat als grond fungeert voor een, in de ogen van de commissie, unieke samenwerking. Tijdens de verschillende gesprekken met vertegenwoordigers van de Stuurgroep en de opleidingsverantwoordelijken, heeft de commissie tot haar tevredenheid kunnen vaststellen dat alle partners en betrokkenen zich met inzet en een duidelijk enthousiasme achter deze opleiding en haar ambities scharen. Via verschillende kanalen worden de doelstellingen en eindtermen ook aan alle betrokkenen gecommuniceerd: aan de studenten via de website, de info-dag, en een toelichting aan het begin van elk opleidingsonderdeel, aan de docenten via de jaarlijkse coördinatievergaderingen waarop de doelstellingen een vast onderwerp zijn en aan de externen via de formele contacten met, en bevragingen van het beroepenveld. Wel dient te worden opgemerkt dat de in het zelfevaluatierapport opgenomen, en de in de bijlagen bij het zelfevaluatierapport uitgebreider geformuleerde doelstellingen en eindtermen (wellicht mede door de begrijpelijke noodzaak tot consensus tussen de verschillende betrokken partijen) erg algemeen geformuleerd zijn en het hen daardoor aan tastbaarheid ontbreekt. Impliciet gemaakte of door omstandigheden bepaalde keuzes inzake oriëntatie en niveau van de opleiding die tijdens de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek voerde duidelijker naar voren kwamen, zijn niet als dusdanig uit de doelstellingen af te leiden. Het ontwikkelen van een scherper domeinspecifiek profiel op basis van deze impliciete keuzes is, zoals verder onder facet 1.2 betoogd zal worden, zeker een belangrijk actiepunt voor de toekomst. Een meer algemene, en specifiek voor dit facet relevante, zorg van de commissie inzake niveau en oriëntatie, bestond rond de precieze mate van het academische gehalte van de opleiding. De band met de toeristische sector is – terecht – erg sterk, en wordt in de zelfstudie dan ook in de verf gezet, terwijl de nadruk op de reflectie (m.n. de sector als onderwerp van kritisch onderzoek) in de oriëntatie en organisatie van de opleiding in eerste instantie minder eenduidig naar voren kwam. Op het punt van wetenschappelijke reflectie zouden de doelen van de eigenlijke master zich nadrukkelijker kunnen onderscheiden van de (cursus)doelen van de voorbereidende programma’s: sommige doelstellingen uit de voorbereidende trajecten overlappen met die van de master. Een duidelijke niveausprong is hier wenselijk. De commissie verbaasde zich aanvankelijk ook over de afwezigheid bij de
Opleidingsrapport master in Toerisme
35
��� �
������� �����������������������
beschrijving van de doelstellingen van een expliciete verwijzing naar de Dublin Descriptoren en de aanwezigheid daarentegen van een verwijzing naar de, meer op professionele opleidingen gerichte, TedQual-normen. Navraag leerde dat er bij het uittekenen van het concept ‘begeleide zelfstudie’ en ook in de voorafgaande adviezen van de Vlaamse Raad voor Toerisme, uitdrukkelijk met de Dublin Descriptoren is rekening gehouden. De commissie heeft deze algemene zorg omtrent het minder uitgesproken academisch niveau van de opleiding tijdens de gesprekken voorgelegd aan de opleidingsverantwoordelijken en de vertegenwoordigers van de Stuurgroep. De opleiding situeert zichzelf in het referentiekader van de commissie met haar zwaartepunt in de ‘pijlers’ aan de basis van de aldaar geschetste ‘piramide’ (meer op de praktijk van het toerisme gerichte kennis), en bevestigde tegenover de commissie haar ambitie om het academische niveau van de opleiding nog verder te versterken. De opleiding wees de commissie evenwel ook op bepalende belemmerende factoren en benadrukte daarbij allereerst haar status van opleiding-in-ontwikkeling, waarbij tijdens de opstartfase veel energie is gestoken (en terecht zal worden blijven gestoken) in de brede concordantie met het veld en de in de doelstellingen ingeschreven afstemming op de professionele instroom. Daarnaast wees zij er op dat ook door het ontbreken van middelen om een eigen onderzoeksprogramma en -lijnen uit te zetten, de integratie op theoretisch en epistemologisch niveau voorlopig nog te fragmentarisch blijft. De ambities op dit vlak zijn evenwel duidelijk: in het verdere groeiproces wordt het systematiseren en verder laten aangroeien van de academische invalshoek door alle betrokkenen als een prioritair beleidspunt naar voren geschoven. De commissie heeft begrip voor de omstandigheden die de opleiding schetst en twijfelt ook niet aan de ernst en de haalbaarheid van de ambities. Onderstaand oordeel dient dan ook enerzijds gelezen te worden als een reflectie van de vastgestelde reeds gerealiseerde basiskwaliteit inzake niveau en oriëntatie en anderzijds als een aanmoediging tot het verder ontwikkelen en systematiseren van de academische component. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als voldoende.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Zoals uit bovenstaande motivering van het oordeel onder facet 1.1 blijkt, heeft de commissie een waardering voor de wijze waarop de doelstellingen en eindtermen voorafgaand afgestemd werden op de wensen en de behoeften uit het beoogde beroepenveld. De betrokkenheid van de sector in de uitbouw en, via de Stuurgroep, ook in de verdere organisatie en evolutie van de opleiding is uniek en exemplarisch. Dat daardoor een zeker spanningsveld ontstaat met de eisen van de academie (in casu de eisen gesteld door de internationaal opererende wetenschappelijke discipline) is evident. De wenselijkheid van een betere balans tussen beide polen dient ook hier nogmaals vermeld. Na de opstartfase waarin de blik vooral intern (op het Vlaamse werk-, hoger onderwijs- en onderzoeksveld) werd gericht, dient de opleiding nu, in haar verdere ontwikkeling, het wetenschappelijke blikveld verder te verbreden. Tegen de achtergrond van deze algemene vaststelling, maar nu meer toegespitst op de domeinspecifieke eisen, acht de commissie het relevant te wijzen op het nut van een actualisering van de internationale benchmarking. In het zelfevaluatierapport werd een dergelijke exercitie niet opgenomen, al vernam de commissie tijdens de gesprekken wel dat dit voorafgaandelijk aan de opstart van de opleiding is gebeurd. Het in de huidige fase opnieuw uitvoeren van een doorgedreven omgevingsanalyse kan volgens de commissie mee bijdragen tot het aansterken van het academische gehalte én tot het scherper uittekenen van het domeinprofiel van de opleiding. De commissie is in verband met dit laatste van mening dat er aan haar (in het referentiekader geformuleerde) eis tot het “maken van een verantwoorde inhoudelijke dwarsuitsnede in het complex van piramidaal georganiseerde pijlers” weliswaar voldaan is – en er aldus een basiskwaliteit is verzekerd –, zij het dat één en ander niet expliciet
��� �
������� �����������������������
36
Opleidingsrapport master in Toerisme
terug te vinden is in de geformuleerde algemene doelstellingen, noch in de uitgebreidere formulering van algemene en domeinspecifieke eindtermen in de bijlagen. Zo kunnen de formuleringen als D3 “…inzicht hebben in de nieuwste ontwikkelingen van het domein van toerisme of delen ervan” en “… om in één of enkele delen van het domein van toerisme een bijdrage aan de kennis te leveren” bezwaarlijk richtinggevend worden genoemd. Nochtans blijkt uit het cursorische deel van het programma dat er in de breedte van mogelijke leer- en onderzoeksinhouden wel degelijk een inhoudelijke keuze is gemaakt voor een instrumentele bedrijfsmatige, juridisch-economische aanpak, aangevuld met een meer conceptueel ingevulde ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke component. In het zelfevaluatierapport en tijdens de gesprekken kwam voorts de multidisciplinaire aanpak als een belangrijk streven naar voren. Deze keuzes zouden volgens de commissie duidelijker mogen worden geïnventariseerd en bediscussieerd, ook internationaal worden afgetoetst en ten slotte in een duidelijk sturend profiel worden ingeschreven in de doelstellingen. Wellicht kan daarbij gedacht worden aan het definiëren van prioritaire clusters, die ook voor de te ontwikkelen eigen onderzoeklijnen sturend kunnen zijn (zie hiervoor verder facetten 2.2 en 2.3). Deze opmerkingen in acht genomen hebbend is de commissie zeker niet ontevreden over het reeds gerealiseerde. Naast de prima afstemming op de eisen van het beroepenveld is ook rekening gehouden met de wetenschappelijke eisen. Zo zijn de domeinspecifieke doelstellingen D3 en D4 en de daaruit afgeleide eindtermen, hoewel weinig richtingevend geformuleerd, niettemin ondubbelzinnig afgestemd op de wetenschapsbeoefening. Een internationale aftoetsing is ab ovo uitgevoerd en ook aan de eisen die de commissie in haar referentiekader stelde is, zoals hierboven aangehaald, in voldoende mate voldaan. De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als voldoende.
Conclusie onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Gegeven de positieve scores die aan beide facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten.
Onderwerp 2
Programma
Algemene beschrijving Aan de masteropleiding gaan twee voorbereidende trajecten van 45 studiepunten vooraf die, in nauw overleg met de inrichtende hogescholen en onder uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Stuurgroep, worden georganiseerd als een septemberprogramma van 15 studiepunten en een daaropvolgend semester van 30 studiepunten. De start van het masterprogramma begint aldus telkens in het tweede semester van een academiejaar. Aangezien de commissie deze instroomprogramma’s bij de daartoe relevante facetten 2.3 en 2.9 mee in haar oordelen heeft betrokken, volgt eerst een beknopte beschrijving van beide voorbereidende trajecten. - Het ‘schakelprogramma’ is bedoeld voor de professionele bachelors met een diploma ‘Toerisme en Recreatiemanagement’ of ‘Hotelmanagement’. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat het programma zo is samengesteld dat “de studenten in contact komen met inhouden die beschouwd worden als belangrijke hulpwetenschappen voor het domein van toerisme alsook met vaardigheden die in relatie staan tot een wetenschappelijke onderzoeksmethode waarin technieken
Opleidingsrapport master in Toerisme
37
��� �
������� �����������������������
van kwantitatief of kwalitatief onderzoek worden toegepast. Daarom valt dit schakelprogramma uiteen in een groep opleidingsonderdelen uit de gedragswetenschappen (psychologie, sociologie en antropologie), een groep ‘methoden en technieken’ (sociaal-wetenschappelijke, ruimtelijke en data-analyse) en een groep m.b.t. bedrijfskunde (organisatie van diensten, financieel beheer en analyse, strategisch management).” De drie groepen vertegenwoordigen telkens 15 studiepunten. - Het ‘voorbereidingsprogramma’ is het traject dat wordt gevolgd door studenten met een academische achtergrond. Dit traject is volgens het zelfevaluatierapport bedoeld om de studenten die meestal geen enkele kennis van toerisme hebben, een basiskennis (inzake structuur van de sector, producten, wetgeving en analyse van vraag en aanbod) bij te brengen in een totaal pakket van 30 studiepunten. De overige 15 studiepunten worden, naargelang de achtergrond van de student, ingevuld via een aanvullend competentiepakket dat bestaat uit een selectie van opleidingsonderdelen uit het schakelprogramma. Het programma van de hier onder beschouwing liggende eigenlijke masteropleiding telt 60 studiepunten en valt uiteen in twee semesterdelen waarover de opleidingsonderdelen in vier gelijkwaardige groepen van elk 15 studiepunten zijn gespreid. Alle opleidingsonderdelen zijn verplicht. In deel 1 ligt het accent volgens het zelfevaluatierapport vooral op het verwerven van kennis en inzichten en op toepassingen via contactonderwijs. De twee groepen die aan bod komen in dit semester zijn: - Groep 1. ‘Management en toerisme’, met de volgende opleidingsonderdelen: !
Economische betekenis van toerisme (3 studiepunten)
!� Strategisch
management in toerisme (3 studiepunten)
!� Marketing
in toerisme (3 studiepunten)
!� Juridische
aspecten van toerisme (3 studiepunten)
!� Toerisme-organisatie
en beleid (3 studiepunten)
Deze groep vertegenwoordigt de economische en managementdimensie in toerisme en vertaalt volgens het zelfevaluatierapport de domeinspecifieke doelen en eindtermen vanuit een economische invalshoek. - Groep 2. ‘Maatschappij, plaats en toerisme’, met de volgende opleidingsonderdelen: Subgroep II.1 Geo-toerisme: !� Omgevingskenmerken !� Mobiliteit,
en -kwaliteiten in toerisme (4 studiepunten)
vervoer en transport in toerismeperspectief (4 studiepunten)
Subgroep II.2 Cultuur en vrije tijd: !� Cultuur
en Toerisme (4 studiepunten)
!� Sociologie
van de vrije tijd (3 studiepunten)
Deze groep vertegenwoordigt de sociaal-maatschappelijke en fysiek-ruimtelijke dimensie in toerisme en vertaalt volgens het zelfevaluatierapport de domeinspecifieke doelen en eindtermen vanuit een omgevings- en transportperspectief (in ruime zin) en vanuit een gedragsbenadering. Deel 2 staat volgens het zelfevaluatierapport in het teken van een brede en diepgaande individuele en groepstoepassing van het cursorische eerste deel. Hier komen de twee laatste groepen aan bod: - Groep 3. Analyse van geïntegreerde cases uit de toeristische praktijk (15 studiepunten) Deze groep vertegenwoordigt de bedrijfs-/productdimensie en de overheids-/beleidsdimensie en combineert volgens het zelfevaluatierapport een groot aantal algemene zowel als domeinspecifieke doelen en eindtermen
��� �
������� �����������������������
38
Opleidingsrapport master in Toerisme
m.b.t. kennis en vaardigheden voor het domein van toerisme via een werkveldbenadering: “De analyse van een geïntegreerde case heeft als doel: 1. aan te tonen hoe de verschillende dimensies op elkaar inspelen in de praktijk, 2. additionele dimensies aan bod te laten komen en specifieke kennis toe te voegen door de case te kaderen en, 3. de algemene eindtermen met betrekking tot vaardigheden, teamwerk, creativiteit, analyse en communicatie enz. te bereiken door dit te koppelen aan een seminarie als onderwijsvorm.” Dit mondt uit in een groepswerk waarbij studenten een keuze dienen te maken tussen de ‘Optie Bedrijf’ en de ‘Optie Overheidsorganisaties’. - Groep 4. Masterproef (15 studiepunten) Deze ‘groep’ combineert volgens het zelfevaluatierapport “een groot aantal algemene en domeinspecifieke doelen en eindtermen door de nadruk te leggen op een zelfstandige formulering, analyse en conclusievorming m.b.t. een relevante probleemstelling op basis van zelfstandig uitgediepte kennis via literatuur, argumentering en opbouw van mogelijke oplossingsstrategieën, en dit met toepassing van geëigende bronnen en technieken en vertaald in een degelijke rapportering”. Ook hier dient de student een keuze te maken tussen de ‘Optie Bedrijf’ en de ‘Optie Overheidsorganisaties’, aansluitend bij zijn keuze in groep 3.
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Afgaand op de uitgebreide informatie uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en vertegenwoordigers van de Stuurgroep is er volgens de commissie tijdens de opstartfase erg veel aandacht besteed aan het zorgvuldig samenstellen van het programma uit de door de kabinetswerkgroep uitgezette globale doelstellingen en de bij de participerende instellingen aanwezige expertise. Uit de ter plaatste ter beschikking gestelde en deels ook in het zelfevaluatierapport opgenomen beleidsstukken kon de commissie vaststellen dat er consciëntieus en stapsgewijs – telkens met inbegrip van een brede aftoetsronde bij de verschillende betrokkenen – vanuit de doelstellingen, via een uitgebreid onderwijskundig referentiekader, naar het programma en de verschillende leerdoelen van de afzonderlijke opleidingsonderdelen is toegewerkt. De inleidende trajecten concretiseren aantoonbaar op bachelorniveau de gelijkschakeling van de in de doelstellingen beoogde dubbele instroom. Ook de leerdoelen van de afzonderlijke opleidingsonderdelen uit het masterprogramma konden door de commissie duidelijk getraceerd worden naar de overkoepelende eindtermen. De geïntegreerde case is bedoeld als een concretisering van de vooropgezette multidisciplinariteit en wordt samen met de masterproef opgezet als het wetenschappelijke sluitstuk van de opleiding. Over de implementatie van het concept ‘begeleide zelfstudie’ in de opbouw van het curriculum is volgens de commissie goed nagedacht. In de gesprekken met docenten en studenten werd bevestigd dat het concept, naast een expliciete toepassing in de geïntegreerde case, tevens een sturende rol speelt in het cursorische deel. Verder wordt ook na de goede vertaalslag van de doelstellingen tijdens de opstartfase, het programma blijvend door verschillende gremia (met inbegrip van de centrale Leuvense onderwijskundige diensten) van dichtbij opgevolgd. Uit gesprekken met de afgestudeerden, studenten en docenten blijkt dat er daarbij permanent, en in breed én constructief overleg, aan de opleiding gewerkt wordt (zie ook onderwerp 5). Zowel het initiëren (verleden), de huidige aard (heden) als de bewaking (toekomst) van de relatie tussen de vigerende doelstellingen en het aangeboden programma is volgens de commissie consistent gedaan. De vigerende doelstellingen zijn, zoals uit de facetten onder onderwerp 1 blijkt, volgens de commissie wel nog voor verbetering vatbaar.
Opleidingsrapport master in Toerisme
39
��� �
������� �����������������������
In het kader van het door de commissie aangeraden profielsmatig aanscherpen en academisch aansterken van de doelstellingen, zal dus nog aan het verder bijstellen en optimaliseren van het programma moeten gewerkt worden. Daartoe worden onder de facetten 2.2 en 2.3 enige suggesties ter overweging gegeven. Gezien de bovenstaande vaststellingen heeft de commissie er vertrouwen in dat deze bij de verdere ontwikkeling en uitbouw van de opleiding in de verschillende overlegorganen meegenomen zullen worden. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
De commissie meent dat er ook met betrekking tot de professionele en academische gerichtheid van het programma voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen besluiten tot een positief oordeel. Zo is de aansluiting van het programma bij de actuele beroepenpraktijk erg goed te noemen. Uit de cursusinhouden en de gesprekken met studenten en afgestudeerden blijkt dat de student een goed inzicht krijgt in de structuur van de sector en de nodige competenties ontwikkelt om beleidsmatig te kunnen interveniëren. Daarnaast worden in de geïntegreerde cases ook expliciet veldoefeningen in samenspraak met de sector geïncorporeerd en is de professionele gerichtheid ook structureel verzekerd door de vertegenwoordiging van de sector in de Stuurgroep en de ondersteuning van het curriculum door verschillende domeinexperten. Ook de aandacht in het programma voor de vakspecifieke kennisontwikkeling komt in het programma voldoende naar voren, voornamelijk in het cursorische eerste semester met de twee kennisgerichte groepen. Opgemerkt moet worden dat de commissie een sterk praktisch accent ziet in de eerste groep van 15 studiepunten en een meer theoretisch-conceptueel accent in de tweede groep van dezelfde omvang. Daardoor zit er een zekere onevenwichtigheid in academische oriëntatie en niveau tussen de twee blokken. Bovendien vertoont de opzet van de tweede groep nogal uiteenlopende onderwerpen (bv. verkeer tegenover vrijetijdssociologie), waardoor dit blok gefragmenteerd overkomt. De samenhang ervan en focus zouden sterker kunnen worden ontwikkeld. Hetzelfde geldt voor de aandacht in het programma voor recente ontwikkelingen in het wetenschaps- en professionele veld en het ontwikkelen van een kritische attitude. Uit de studie van cursusinhouden en de gesprekken met docenten en studenten blijkt deze aandacht zeker niet te ontbreken, maar de commissie meent dat die in het kader van het verbeterperspectief systematischer in het programma zou moeten worden ingeschreven. Het voorstel van de commissie om een introducerend problematiserend opleidingsonderdeel aan het begin van de master in te richten waarin toerisme (als een ‘change agent’) wordt geproblematiseerd en er een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste debatten en tendensen hieromtrent in het wetenschappelijk onderzoek, werd tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en de vertegenwoordigers van de Stuurgroep in elk geval als te overwegen suggestie verwelkomd. Bovenstaande opmerkingen in het kader van het verbeterperspectief hangen uiteraard ook samen met de nog prille en fragmentarische (i.e. voorlopig nog per individuele docent geconcretiseerde) onderzoeksgebondenheid van de opleiding. De aansturing en de regie van het programma en de leerinhouden zal in de toekomst zeker meer gecentraliseerd in de academische gemeenschap moeten worden ingebed. De commissie kan zich voorstellen dat er daarbij een kader wordt gemaakt van prioritaire onderzoeksthema’s en –lijnen (met een goede balans tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek), die vervolgens ook worden doorgetrokken naar sterker gedefinieerde en samenhangende inhoudelijke cursorische clusters en ook gezwaluwstaart worden met de onderwerpen voor de geïntegreerde cases en de masterproef. In deze laatste twee groepen staan het ontwikkelen van onderzoeksattitudes en -vaardigheden (zowel in groep als individueel) reeds aantoonbaar centraal, zo getuigden ook de studenten, maar ook hier zou een meer doorgedreven integratie van case en masterproef enerzijds en het organiseren van meer en expliciet inhoudelijk gekoppelde voorbereidingsmomenten voor de masterproef in het cursorische gedeelte anderzijds (zie ook facet 2.8) voor een betekenisvolle verbetering kunnen zorgen. ��� �
������� �����������������������
40
Opleidingsrapport master in Toerisme
Samenvattend gesteld is de commissie dus tevreden over de professionele gerichtheid van het programma, dat bij de verdere ontwikkeling van de opleiding nu ook meer eenduidig en systematisch vanuit een academische vraagstelling en reflectie zou moeten worden gestuurd. Deze laatste reflectief-kritische component is reeds aantoonbaar (zij het nog verspreid) in het programma aanwezig, waardoor er volgens de commissie in ieder geval een voldoende sterke basis voorhanden is voor een verdere positieve ontwikkeling. Deze ontwikkeling werd, zoals onder facet 1.1 gememoreerd, tijdens de gesprekken één van de voornaamste ambities van de opleiding genoemd. De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van het programma als voldoende.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Zoals onder facet 2.1 geïmpliceerd, werd de inhoudelijke samenhang van het programma reeds a priori gewaarborgd door stapsgewijze vertaling van de doelstellingen naar het programma tijdens de opstartfase. Ook voor een nauwgezette a posteriori bewaking zijn de nodige instrumenten ontwikkeld. In de verschillende overlegorganen waar ook telkens studenten vertegenwoordigd zijn, wordt hieraan de nodige aandacht gegeven en verder wordt er ook in intens gebruikte bevragingen ingegaan op de volgtijdelijkheid van de opleidingsonderdelen en inhoudelijke coherentie van het programma. De commissie is dan ook niet ontevreden over de gerealiseerde sequentiële opbouw van het programma dat in het zelfevaluatierapport aanschouwelijk wordt voorgesteld. De opzet van de verticale samenhang tussen de drie semesters (met inbegrip van de voorbereidende trajecten) is daarin duidelijk geprononceerd: af hankelijk van de instroom worden in de voorbereidende trajecten de hiaten in kennis en vaardigheden op bachelorsniveau middels brede en inleidende opleidingsonderdelen opgevangen waardoor er een redelijk gelijkgeschakeld ingangsniveau wordt verzekerd. In het tweede semester wordt de kennis inhoudelijk verdiept en in het derde semester is er oog voor multidisciplinariteit en integratie via de cases en de masterproef. Horizontaal wordt er een adequate samenhang gezocht via het definiëren van twee clusters: een economisch/bedrijfsmatige en een maatschappelijk/sociale cluster. De samenhang tussen beide clusters zou volgens de commissie wel explicieter en overtuigender kunnen aangebracht worden. In het kader van het verbeterperspectief dienen ook onder dit facet de opmerkingen onder facet 2.2 (die op hun beurt het gevolg zijn van de onder onderwerp 1 vastgestelde verbeterpunten inzake academisch niveau en profilering) in rekening te worden gebracht. Opnieuw samengevat in relatie tot het optimaliseren van de samenhang van het programma betekent dit dat: (a) er nagedacht zou kunnen worden over de wenselijkheid van een problematiserend inleidend opleidingsonderdeel aan het begin van de master, om de overgang van de bachelor- en voorbereidingstrajecten naar het academische mastertraject – en daarmee ook de academische gerichtheid – sterker te markeren; (b) er gereflecteerd zou moeten worden over de verdere integratie en uitbouw van het maatschappelijk georiënteerde blok in het eerste semester. Dit bestaat volgens de commissie nog teveel uit uiteenlopende onderwerpen. De samenhang en focus van dit blok zouden sterker kunnen worden ontwikkeld. Daarnaast zouden beide blokken ook meer op één zelfde academische lijn gebracht kunnen worden. (c) een dergelijke exercitie het best kan gebeuren in het kader van het voorgenomen uitzetten van ondersteunende en inhoudelijk sturende onderzoekslijnen met daarop geënte cursorische clusters, waarbij ook de functie van de cases als een integratiekader voor geleerde inhouden kan worden herbekeken. Dit zou de beoogde multidisciplinariteit zeker nog versterken; (d) ten slotte ook de masterproef nog steviger in het programma zou kunnen worden ingebed. Meer vaste en inhoudelijk gekoppelde ankerpunten kunnen bijvoorbeeld uitgezet worden in het cursorische deel en
Opleidingsrapport master in Toerisme
41
��� �
������� �����������������������
daarop aansluitend zouden de (vanuit het onderzoek gestuurde) onderwerpen uit de case meer als een voorbereiding op de masterproef kunnen fungeren. In dit licht raadt de commissie de opleiding ook aan om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om deze twee groepen volgtijdelijk te organiseren en ook de ECTS-verdeling tussen beide te herzien. Een meer algemene bedenking van de commissie, die ook tijdens de gesprekken aan de opleidingsverantwoordelijken en de vertegenwoordigers van de Stuurgroep werd voorgelegd, geldt de flexibilisering van het programma in het licht van de heterogene instroom. In de voorbereidende trajecten wordt voldoende op deze heterogeniteit ingespeeld en de commissie prijst dan ook het uitstekende werk dat werd verricht bij de ontwikkeling van deze trajecten (zie ook facet 2.9). Niettemin vernam zij van sommige afgestudeerden en studenten dat er (bijvoorbeeld inzake marketing) soms inhoudelijke overlappingen zijn tussen hun eerder verworven kennis, de aangeboden leerinhouden uit de voorbereidende programma’s én de vakinhouden van de master. De commissie kon vaststellen dat er in het geval van marketing reeds maatregelen werden genomen, maar vraagt zich af of één en ander niet structureel zou kunnen worden opgevangen door de mogelijkheden van een verdere flexibilisering via het uitzetten van meer individueel toegesneden leerlijnen te onderzoeken. De commissie is er zich uiteraard van bewust dat dit moeilijk te realiseren blijft zonder de ondersteuning van een eerste geldstroom. Deze laatste opmerking is ook relevant voor de andere opmerkingen en suggesties in het kader van het verbeterperspectief. Gegeven de in de inleiding geschetste randvoorwaarden is de commissie tevreden over wat in korte tijd reeds gerealiseerd werd. De suggesties van de commissie moeten dan ook expliciet als aandachtspunten bij de toekomstige verdere ontwikkeling van de opleiding gelezen worden. De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende.
Facet 2.4
Studieomvang
Het programma van 60 studiepunten voldoet aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
Facet 2.5
Studietijd
Uit de informatie in het zelfevaluatierapport blijkt dat er een erg consciëntieuze monitoring van de studietijd gebeurt via een rijk palet aan formele en informele instrumenten. Aan de formele kant worden er, in samenwerking met de centrale Leuvense onderwijsondersteunende diensten, twee kwantitatieve meetsystemen binnen de opleiding toegepast. Er is ‘Kronos’ (een webgebaseerde methode die uitgaat van tijdschrijven) en ‘Metis’ waarbij er met a posteriori schattingen (telkens na een semester) wordt gewerkt. Daarnaast wordt ook in gesloten bevragingen en in gestructureerde hearings de perceptie van de studenten inzake studeerbaarheid onderzocht. Aan de informele kant getuigden studenten van een grote inspraak in de opleiding en het open contact met de docenten en de opleidingscoördinator zodat ook op informele wijze makkelijk signalen inzake de studeerbaarheid kunnen worden doorgegeven. Uit de eerste resultaten van de metingen en bevragingen blijkt dat de studietijd zich rond de norm beweegt en er geen opvallende of abnormale ‘pieken’ of ‘dalen’ te detecteren zijn. Het zelfevaluatierapport vermeldt enkel dat het samen organiseren van masterproef en cases soms tot uitstelgedrag leidt. De commissie verwijst in dit verband naar de bij (d) geformuleerde suggestie onder facet 2.3. Tijdens de gesprekken met de studenten en afgestudeerden werden geen structurele klachten opgevangen. Gemeld werd dat ad hoc problemen snel worden gedetecteerd en bevredigend worden geremedieerd. De studiebelasting van het programma wordt als intens, soms erg druk, maar als geheel als aanvaardbaar ervaren. De commissie is dan ook tevreden over de studietijd van het programma én de intense wijze waarop die bewaakt wordt. De commissie beoordeelt de studietijd van het programma als goed. ��� �
������� �����������������������
42
Opleidingsrapport master in Toerisme
Facet 2.6
Afstemming tussen vorm en inhoud
Op basis van de informatie uit het zelfevaluatierapport, de ter plaatse ingekeken leermiddelen en de gesprekken met de studenten, de afgestudeerden en de docenten, is de commissie van mening dat de concrete vormgeving van de opleiding aantoonbaar gestuurd wordt door een goed uitgewerkt onderwijskundig model (‘begeleide zelfstudie’) dat duidelijk in de doelstellingen en het onderwijskundig referentiekader werd ingeschreven en ook systematisch is geïmplementeerd. Ook hier is er sprake van een breed draagvlak binnen de docentengroep dat werd gecreëerd en wordt onderhouden door geregelde overlegmomenten. In de kernwerkgroep en de voltallige opleidingscommissie wordt frequent over de gebruikte werkvormen en onderwijsmiddelen overlegd. Er is in de opleiding dan ook een mooie evolutionaire opbouw van (interactieve) hoorcolleges in het cursorische deel, via deels groepsgewijs, deels zelfstandig leren in de casussen, naar volledig zelfstandig werken in de masterproef. De opleidingsverantwoordelijken wezen er op dat ook binnen de afzonderlijke kennisgerichte opleidingsonderdelen de principes van begeleide zelfstudie zoveel als mogelijk worden toegepast. Dit werd ook door de studenten en de afgestudeerden bevestigd. Gebruikte werkvormen zijn onder meer interactieve hoorcolleges, literatuuronderzoek, thuisopdrachten, groepsgesprekken of hands-on praktijkoefeningen. Van dit laatste kreeg de commissie een demonstratie tijdens haar bezoek, waarbij zij tot haar tevredenheid kon vaststellen dat veel aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling van aantrekkelijke software-toepassingen die de studenten in groep leren gebruiken maar ook individueel kunnen inoefenen. De geïntegreerde cases bestaan concreet uit een aantal seminaries en een projectwerk en worden begeleid door didactische teams. Vaardigheden als samenwerken en het opzetten, timen, uitvoeren, rapporteren en verdedigen van een kleinschalig op de sector gericht onderzoek worden geoefend en ook veldwerk wordt hierin geïntegreerd. De commissie is erg tevreden over dit rijk palet aan op de doelstellingen toegesneden werkvormen. Wat ICT-ondersteuning betreft wordt door de opleiding ‘Toledo’ (het elektronische leerplatform van de K.U.Leuven) ingezet én gebruikt, zij het vooral als een instrument waarop aanvullend cursusmateriaal ter beschikking wordt gesteld, als communicatiekanaal en sinds kort ook voor de peer assessment bij de cases (zie facet 2.7). Het zelfevaluatierapport vermeldt dat nog niet alle mogelijkheden van e-learning worden benut. Het door de commissie bestudeerde studiemateriaal ten slotte (handboeken, readers met artikels, wetteksten en beleidsbrieven, powerpoint hand-outs, statistieken figuren en schema’s) is recent en van een goede kwaliteit. Uit de resultaten van de studentenbevraging blijkt tevens dat dit punt ook bij de studenten hoog scoort. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van het programma als goed.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
In het zelfevaluatierapport wordt gemeld dat wegens de uitzonderlijke structuur van de opleiding die telkens start in het tweede semester van een gegeven academiejaar (na een eerste semester waarin de voorbereidende trajecten worden doorlopen) de evaluatie van het eerste (cursorische) deel van de master in juni plaatsvindt en die van het tweede deel (cases en de masterproef ) in januari van het daaropvolgende jaar. Herexamens zijn telkens mogelijk in september en in januari, en voor de presentatie en verdediging van de masterproef ook in juni. Deze afwijkende examenregeling (die werd opgezet in samenspraak met de studenten) wordt via een aparte infogids duidelijk aan de studenten meegedeeld en ook examenroosters worden ruim op voorhand bekend gemaakt. De wijze van examineren per opleidingsonderdeel kan worden nagegaan door het raadplegen van de website. Voor organisatorische problemen kunnen de studenten steeds bij de docenten, de programmadirecteur of de ombuds terecht. De meer
Opleidingsrapport master in Toerisme
43
��� �
������� �����������������������
formele aspecten van de evaluatie zijn volgens de commissie aldus prima geregeld. Zij waardeert daarbij de inspanningen van de opleiding om de getroffen regelingen, na overleg, ook duidelijk en transparant te communiceren naar de studenten. Ook over de evaluatievormen en -normen is de commissie tevreden. De verschillende delen van het programma hebben daarbij, relatief aan hun verschillende leerdoelen, ook geëigende evaluatievormen. Bij het cursorische en op kennisoverdracht gerichte gedeelte gebeurt de evaluatie hoofdzakelijk via mondelinge toets met schriftelijke voorbereiding. Bij sommige opleidingsonderdelen worden ook papers of literatuuropdrachten in de beoordeling betrokken. Blijkens de gesprekken met de studenten en afgestudeerden en de ingekeken voorbeeldvragen, wordt er gericht getoetst op kennis en inzicht via adequate opgaven. Uit de studentenbevragingen en de gesprekken met de afgestudeerden blijkt dat er hierover grote tevredenheid bestaat. De evaluatie van de geïntegreerde cases verloopt in twee stappen, gelinkt aan de twee presentatiemomenten. Bij het eerste moment wordt na een nabespreking door het begeleidende didactische team feedback gegeven die bedoeld is als een formatieve evaluatie. In het kader van deze formatieve aanpak wordt ook gewerkt met schriftelijke peer assessment (via Toledo) en een schriftelijke (en groepsgebonden) peer feedback die mondeling wordt verwerkt onder leiding van de didactische teams. Bij het tweede moment volgt de finale (summatieve) beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de eerdere feedback. Ook over deze aanpak toonden zowel de studenten als de docenten zich, blijkens cijfers uit de bevragingen, erg tevreden. De masterproef wordt beoordeeld door een jury van een promotor en twee lezers, waarbij naast de schriftelijke neerslag ook rekening wordt gehouden met de presentatie en mondelinge verdediging. De commissie kon vaststellen dat er bij de masterproeven uit de eerste editie klaarblijkelijk nog enige onduidelijkheid rond de normering bestond, aangezien de scores van de verschillende lezers nogal uiteenliepen en sommige uiteindelijke scores daardoor aan een opmerkelijke opwaartse drift onderhevig waren. De commissie vernam tijdens de gesprekken dat dit inmiddels geremedieerd werd door het duidelijk afspreken van de gestelde eisen en het invoeren van een gezamenlijk en gestructureerd overlegmoment tussen de beoordeelaars. Criteria voor de evaluatie van de cases en de masterproef werden daarbij ook schriftelijk vastgelegd in een handleiding die zowel onder de studenten als de docenten wordt verspreid. Deze criteria worden ook benadrukt tijdens een toelichtingsvergadering door de programmadirecteur. Dit is volgens de commissie een duidelijk teken van de in het algemeen erg goed georganiseerde kwaliteitszorg (zie onderwerp 5) die ook op het vlak van de examinering prima werd geregeld. Naast de ombuds en de examencommissie die onder meer de resultaten naast elkaar legt om eventuele anomalieën op te sporen in resultaten, fungeert ook de opleidingscommissie als een forum waarop de kwaliteit en kwaliteitsbewaking van de evaluatie op vaste tijdstippen aan bod komt. Dit wordt verder aangevuld door de studenten- én docentenbevragingen waarbij toetsing en evaluatie vaste items zijn. De commissie beoordeelt de toetsing en evaluatie als goed.
Facet 2.8
Masterproef
Het zelfevaluatierapport specificeert in verband met de doelstellingen van de masterproef het volgende: “… zelfstandig kunnen formuleren van een probleemstelling en opzetten van een onderzoek, het onder begeleiding uitwerken van de probleemstelling met eigen interpretatie van literatuur, zoeken naar en toepassen van een geschikte methodologie, opzoeken en analyseren van data, uitvoeren van terreinwerk en het integreren van de resultaten in wetenschappelijk onderbouwde conclusies. Bijgevolg is het de bedoeling dat de student, na dit opleidingsonderdeel, in staat is tot een kritische analyse van een bepaalde probleemstelling m.b.t. de toeristische sector (niveau bedrijf en/of niveau sectororganisatie en/of overheid) en hierbij
��� �
������� �����������������������
44
Opleidingsrapport master in Toerisme
de geëigende onderzoeksmethoden en -technieken kan aanwenden om op een creatieve en innoverende wijze tot de gevraagde inzichten en/of strategieën en/of aanbevelingen/oplossingen te komen en deze kan communiceren naar belanghebbenden in de toeristische sector (schriftelijk en mondeling).”
Dit globale concept van de masterproef is volgens de commissie duidelijk en op een masterniveau toegesneden. Concreet wordt dit vertaald in een gefaseerd traject dat bestaat uit de volgende stappen: “1. informatiegaring rond een bepaald onderwerp, 2. het opstellen van een startnota die als doel heeft een leidraad en houvast te vormen voor de student die aan het begin staat van zijn/haar onderzoek, 3. het opstellen van een theoretisch kader dat hypothesen oplevert, inzichten in informatieverzameling en verwerking brengt met betrekking tot het specifieke onderwerp, kan gebruikt worden als toetsingbasis en verklaringsgrond, voorbeelden schetst van good practice in het buitenland enz., 4. het opstellen en uitvoeren van een eigen empirisch onderzoek (met toepassing – en verantwoording – van geëigende methoden en technieken, aangereikt in een voorafgaande opleiding of verworven in het schakel- of voorbereidingsprogramma), 5. het schriftelijk rapporteren en 6. het presenteren en verdedigen.“
Deze stappen worden (samen met praktische raadgevingen, een tijdspad, en de beoordelingscriteria) uitgebreid beschreven in een handleiding voor de masterproef en, voorafgaand aan de individuele begeleiding door de promotor, tijdens een infosessie uiteengezet. De begeleiding is op die manier volgens de commissie goed uitgewerkt, al wezen studenten en afgestudeerden op een soms sterk van promotor tot promotor af hankelijke begeleidingswijze. Bij sommigen beperkte het contact zich tot het minimum, bij anderen was de begeleiding intensief. Ook het zelfevaluatierapport vermeldt dit punt en de commissie ondersteunt dan ook het daarin geformuleerde voornemen om de vergelijkbaarheid van de begeleiding te versterken. Over de steekproef van tien masterproeven uit de eerste editie was de commissie minder tevreden. De proeven bleken van een wisselend niveau, waren ietwat schools opgezet, vertoonden niet altijd de beoogde integratie van de methoden en technieken en misten vaak ook een expliciet conceptueel-theoretische en reflectieve insteek. De commissie wil niet verhullen dat zij mede hierdoor aanvankelijk sceptisch stond tegenover het niveau van de opleiding. Evenmin heeft de commissie zich blind willen staren op wat uiteindelijk een beperkte steekproef is uit een eerste editie. Haar aanvankelijke scepsis werd dan ook weersproken tijdens het bezoek, waarbij zij tevens een bredere én meer recenter keur aan masterproeven kon inzien. De commissie stelde daarbij vast dat de kwaliteit aan een positieve evolutie onderhevig is, al dient er uiteraard nog enige voorzichtigheid in acht te worden genomen: uit de tweede editie kwamen voorlopig zes masterproeven. De commissie waardeert het initiatief van de startnota en meent dat dit instrument gebruikt zou kunnen worden om meer expliciet de motivatie voor de onderwerpkeuze, het inzicht in het onderwerp en de beheersing van de nodige methodiek vast te stellen, alsook de tijdsplanning van de student aan te geven. Dit lijkt de commissie vooral voor de studenten uit het schakelprogramma van belang. De commissie deed onder facet 2.3 al enige suggesties met betrekking tot de masterproef die zij in dit kader wenst te herhalen. De masterproef bedraagt nu 15 studiepunten op het totaal van 60 studiepunten en voldoet daarmee aan de decretale eis een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten (met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten) te hebben. De commissie suggereert om dit aandeel, in samenhang met het aandeel van de cases te herzien en beide volgtijdelijk te organiseren zodat de case inhoude-
Opleidingsrapport master in Toerisme
45
��� �
������� �����������������������
lijk meer als een voorbereiding op de masterproef zou kunnen fungeren. Ook zou de masterproef nog steviger in het programma kunnen ingebed worden via meer en inhoudelijk gekoppelde voorbereidingsmomenten in het cursorische deel. Ten slotte wijst de commissie ook op de te verwachten ontwikkelingen in het licht van het opzetten van een eigen onderzoekskader bij de toekenning van een permanente financiering. Plannen voor intensievere samenwerkingsverbanden tussen onderzoekers en studenten kunnen dan ook meer structureel geïmplementeerd worden, wat de inhoudelijke sturing en de kwaliteit van de masterproeven zeker ten goede zal komen. Het verheugde de commissie vast te stellen dat de Stuurgroep – met inbegrip van de vertegenwoordigers van de hogescholen en het Leuvense faculteitsbestuur – duidelijk, eensluidend en met klem op de ook door hen gedragen wens tot een dergelijke verdere academische inbedding van de opleiding drukten. In globo (dus met inbegrip van het duidelijke concept, de goede opzet van de begeleiding, de onder facet 2.7 bespoken beoordelingswijze én de tijdens het bezoek vastgestelde kwaliteit van de output) wordt er wat de masterproef betreft volgens de commissie op dit moment voldaan aan de vigerende academische minimumeisen. Wel is ook de masterproef één van de nog voor verbetering vatbare elementen in het verdere ontwikkelingstraject van deze nog jonge opleiding. De commissie beoordeelt het facet masterproef als voldoende.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de master in het Toerisme enerzijds opgezet werd als een academische bovenbouw voor de professionele bachelor Toerisme en Recreatiemanagement of Hotelmanagement, die beide rechtstreeks toegang geven tot de master mits de student slaagt in het verplichte schakelprogramma. Anderzijds is er rechtstreekse toegang tot het verplichte voorbereidingsprogramma voor academische bachelors, masters en licentiaten uit een aantal universitaire opleidingen (economische en toegepaste economische wetenschappen, politieke en sociale wetenschappen, communicatiewetenschappen, geografie, lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen, rechten, GGS stedenbouw en ruimtelijke ordening). Academische bachelors, masters en licentiaten uit andere richtingen dan in deze lijst vermeld, kunnen toegelaten worden tot het voorbereidingsprogramma middels een individuele beslissing door de intakecommissie. Uit de aangeleverde cijfers blijkt dat van de respectievelijk 60, 53 en 48 ingeschreven studenten uit de drie edities 49, 36 en 33 of gemiddeld 73 % het schakelprogramma volg(d)en en 11, 17 en 15 of 27 % het voorbereidingsprogramma. 43, 32 en 39 of 72 % van de beginnende studenten stroomde ook effectief door naar het masterprogramma. De commissie is onder de indruk van de intensieve manier waarop middels de uitstekend uitgetekende (zowel qua vorm als qua inhoud) schakel- en voorbereidingsprogramma’s, gewerkt wordt aan het laten aansluiten van de vooropleiding van de instroom bij het masterprogramma. De commissie meent dat de realisatie van deze programma’s in de reeds eerder in dit rapport geprezen unieke en exemplarische samenwerking met de participerende hogescholen een erg waardevolle investering is. Uit het zelfevaluatierapport, waarbij niet minder dan 20 bladzijden (met beschrijvingen, analyses, cijfers en resultaten van verschillende bevragingen) aan dit facet worden besteed, blijkt overduidelijk de grote zorg van de opleiding voor het genereren van een homogene instroom uit de heterogene achtergronden van de zich aandienende studenten. Ook de prima instroombegeleiding via oriëntatiegesprekken en voorbereidende infomomenten weerspiegelen deze zorg. Twee reeds eerder vermelde en samenhangende punten weerhouden de commissie evenwel van het toekennen van een uitzonderlijk kwaliteitsoordeel:
��� �
������� �����������������������
46
Opleidingsrapport master in Toerisme
De opleiding dient allereerst waakzaam te blijven voor inhoudelijke overlappingen tussen de voorbereidende trajecten en het mastertraject. Een duidelijke ‘kwalitatieve sprong’ dient behouden te blijven tussen de voorbereiding en de eigenlijke master. Dit zou mede versterkt kunnen worden door de eerder onder de facetten 2.2 en 2.3 gesuggereerde invoering van een inleidend problematiserend opleidingsonderdeel aan het begin van de master. Verder zou de opleiding in de toekomst ook de mogelijkheid kunnen onderzoeken van een meer verregaande flexibilisering via het uitzetten van meer individueel toegesneden leerlijnen, ook in het eigenlijke mastertraject. Zoals onder facet 2.3 gemeld is de commissie zich bewust van het feit dat dit op dit moment nog geen haalbare kaart is. De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed.
Conclusie onderwerp 2
Programma
Gegeven de positieve scores die aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten.
Onderwerp 3 Facet 3.1
Inzet van personeel
Kwaliteit personeel
Wat de formele aspecten van het personeelsbeleid inzake aanstellingen, benoemingen en bevorderingen betreft kan de commissie weinig gezaghebbende uitspraken doen. De Stuurgroep fungeert in dezen terecht als beoordelingsen adviescommissie, maar de uiteindelijke beslissingen, criteria en procedures liggen bij de negen participerende instellingen voor zover het hun ‘eigen’ personeel betreft dat zij ter beschikking stellen voor de opleiding. Het merendeel van het omkaderend personeel (14 vaste docenten en een 17-tal gastsprekers per jaar) heeft haar hoofdtaken, en zeker haar aanstelling, buiten de master in het Toerisme en werkt de facto grotendeels onbezoldigd mee aan de opleiding. Een speciale vermelding in dit verband verdient het volgens de commissie uitstekende initiatief van het ‘Urbain Claeysfonds’ waarmee middelen worden vrijgemaakt om de internationale uitstraling van de opleiding (in het bijzonder via internationale sprekers) te bevorderen. Een formele vereiste voor alle bij de masteropleiding (en het schakelprogramma) betrokken docenten is dat zij over een doctoraatsdiploma beschikken. Ook de didactische kwaliteiten worden binnen de Stuurgroep terecht als een bepalend criterium voor een ‘aanstelling’ verrekend. De commissie is zonder meer onder de indruk van de zeer capabele en gemotiveerde staf die vanuit een duidelijke bevlogenheid en met een groot enthousiasme het programma ondersteunt. De vakinhoudelijke en didactische kwaliteiten van de docenten staan, gezien de ingekeken cursussen, de gedemonstreerde leermiddelen en de gesprekken met studenten en afgestudeerden, buiten kijf. Het initiatief om de centrale en facultaire K.U.Leuven-vormingen (vb. rond het toepassen van Toledo of begeleide zelfstudie) ook open te stellen voor docenten uit de andere deelnemende instellingen uit andere associaties, is tekenend voor de zorg die er aan een constructieve en op de kwaliteit van de opleiding gerichte samenwerking met alle partners wordt besteed. Ook op onderwijskundig en organisatorisch vlak én op vlak van kwaliteitsborging en -verbetering is er vanaf de opstartfase zeer zorgvuldig, bedachtzaam en erg professioneel met het programma omgesprongen. Vermeld werden reeds de nauwgezette a priori én a posteriori bewaking van de samenhang van het programma, de consciëntieuze monitoring van de studietijd, de brede implementatie van begeleide zelfstudie, de goede aansluiting van de evaluatie op de doelen, de opzet van de begeleiding van de masterproef en de zorg voor de aansluiting van het programma bij de vooropleiding van de studenten. De inzet van de programmadirecteur, die blijft hameren op het belang van een nauwgezette opvolging van het programma, dient hierbij speciaal geprezen en aangemoedigd te worden.
Opleidingsrapport master in Toerisme
47
��� �
������� �����������������������
De commissie is ten slotte ook erg gecharmeerd door de goede banden tussen docenten en studenten. Afgestudeerden spraken met veel enthousiasme over de (persoonlijke) betrokkenheid van het personeel. Tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en de vertegenwoordigers van de Stuurgroep, die in een erg open en constructieve sfeer verliepen, werd ook duidelijk dat de sterke ambities voor de verdere ontwikkeling van het programma eensgezind gedragen worden. Wat er door de staf op korte tijd en met weinig middelen – gegeven ook de druk waaronder de betrokken docenten die veelal elders hun hoofdaanstelling hebben dienen te werken – en in de context van een zo’n complexe samenwerking tussen negen instellingen gerealiseerd werd, is bewonderenswaardig en exemplarisch te noemen. De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als excellent.
Facet 3.2
Eisen professionele en academische gerichtheid
De commissie heeft tijdens haar bezoek de personeelsdossiers van de bij de master betrokken docenten kunnen inkijken en kunnen vaststellen dat de waaier aan specialisaties goed aansluit bij het aangeboden programma. De samenwerking tussen de verschillende instellingen zorgt ook hier voor een duidelijke meerwaarde. De individuele onderzoeksdeskundigheid van de docenten is, blijkens de publicatielijsten, zonder meer goed te noemen. Veel docenten zijn internationaal actief, enkelen zijn ‘toppers’, en ook via gastdocenten wordt er gewerkt aan de internationale uitstraling van de opleiding. Opnieuw dient het initiatief van het Urbain Claeysfonds hier in de verf gezet te worden. Dit borgt een permanente, zij het steeds wisselende, terugkoppeling van het (internationale) onderzoek naar het onderwijs. Een reeds eerder vermeld punt waar, ook volgens de opleidingsverantwoordelijken en de Stuurgroep zelf, nog aan dient gewerkt te worden is het opzetten van een eigen onderzoeksprogramma met een goede balans tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek. Daarbij is ook het genereren van ‘eigen’ doctoraten en het uitwerken van een structurele samenwerking tussen studenten en onderzoekers een belangrijke ambitie voor de toekomst. De commissie is ervan overtuigd dat het potentieel hiertoe aanwezig is en moedigt de opleiding aan om, bij het wijzigen van de financiële situatie, hier een bijzondere investering in te doen. Via gastdocenten, sprekers uit het veld en docenten die belangrijke functies vervullen in het werkveld, maar ook door de meer structurele contacten met het beroep via de vertegenwoordiging in de Stuurgroep en de samenwerking met de sector in de cases, is tevens een goede inbreng uit het beroepenveld verzekerd. De opleiding voldoet volgens de commissie aldus in goede mate aan de gestelde eisen inzake professionele en academische gerichtheid. De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de staf als goed.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
De verhouding van de omvang van het personeelsbestand (zoals eerder aangegeven 14 vaste docenten en een 17-tal gastsprekers per jaar) tot de studentenaantallen (respectievelijk 43, 32 en 39) is volgens de commissie meer dan adequaat. De excellente inzet van de staf ondanks ontbrekende werkingsmiddelen uit de eerste geldstroom (zie facet 3.1) is een kwalitatieve meerwaarde bij de eerder kwantitatieve criteria onder dit facet. Uitdagingen voor de toekomst zijn de formele regeling en de verdeling van de aanstellingen bij de toekenning van eigen werkingsmiddelen en de opvolging van een drietal emeriti die belangrijke opleidingsonderdelen verzorgen. De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel, gegeven de huidige situatie en context, als goed.
��� �
������� �����������������������
48
Opleidingsrapport master in Toerisme
Conclusie onderwerp 3
Inzet van personeel
Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten. Een bijzondere vermelding verdient de uitstekende vakdeskundige, onderwijskundige en organisatorische kwaliteit van het personeel dat opereert in het kader van een exemplarische samenwerking.
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Het zelfevaluatierapport van de opleiding vermeldt dat alle docenten van de masteropleiding gebruik maken van de onderwijsruimten in de stad Leuven en op de Campus Arenberg in Heverlee. Studenten hoeven zich dus niet te verplaatsen naar de instelling van de betrokken docent. De commissie kon tijdens haar bezoek aan de campus vaststellen dat de gebruikte onderwijsruimten uitstekend uitgerust zijn en beschikken over het nodige moderne audiovisuele materiaal. Ook de studenten, de didactische teams voor de geïntegreerde cases en de promotoren of co-promotoren die geen kantoor hebben aan de K.U.Leuven, kunnen terecht in de nieuwe en ruime behuizing in het Geo-instituut op de Campus Arenberg. De meeste boeken en tijdschriften inzake toerisme zijn ondergebracht in de Arenbergbibliotheek te Heverlee, op wandelafstand van de campus. Ook de publicaties uit het documentatiecentrum van het Steunpunt voor Toerisme en Recreatie werden naar de Arenbergbibliotheek overgebracht en ingevoerd in de centrale catalogi. De commissie heeft de bibliotheek bezocht en volgde daarbij het ‘traject’ van een student Toerisme: van een demonstratie van de verschillende opzoeksystemen tot het raadplegen van de collectie. Zij vernam daarbij dat de studenten tijdens de eerste week, met name tijdens een info-onderzoeksdag wegwijs worden gemaakt in de bibliotheek en geïnformeerd worden over het gebruik van de databanken en elektronische tijdschriften en de verschillende opzoeksystemen (LIBIS, e-bronnen, LibriSource en LibriSource plus, Web of Science). De kerninformatie, opgenomen in een powerpoint presentatie, blijft ook ter beschikking van de studenten via de Toerisme-community op Toledo. De commissie was zonder meer onder de indruk van de collectie en de bijzonder aangename ruimtes waarin deze zijn ondergebracht. Een enkele suggestie zou kunnen zijn om ook op de campus zelf een vakspecifieke handbibliotheek samen te stellen met de meest geraadpleegde en gebruikte boeken en tijdschriften in een ruimte waar ook dagbladen ter beschikking worden gesteld. Door de universiteit worden ook computerfaciliteiten ter beschikking gesteld van de studenten. Er zijn PC-klassen met uitgebreide openingstijden. In deze computerklassen zijn ook campuslicenties van bijvoorbeeld specifiek op de opleiding toegespitste softwaretoepassingen (zoals SAS en MapInfo) beschikbaar waarvan de commissie een demonstratie kreeg. Onder facet 2.6 werden deze aantrekkelijk uitgewerkte softwaretoepassingen reeds geprezen. In alle ruimten (beschikbare ruimte in het Geo-instituut, bibliotheken en PC-klassen) zijn internetverbindingen beschikbaar. De commissie acht de omvang en de kwaliteit van de huisvesting en de materiële voorzieningen zoals de bibliotheek en het multimedia-aanbod uitstekend. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat dit spoort met de resultaten van de bevragingen van studenten en docenten. De opleiding heeft het privilege te kunnen beschikken over faciliteiten die internationaal als voorbeeld kunnen gelden. Zij maakt daar dan ook op een intelligente en op de maat van de opleiding toegesneden wijze gebruik van. De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als excellent.
Opleidingsrapport master in Toerisme
49
��� �
������� �����������������������
Facet 4.2
Studiebegeleiding
De commissie kon vaststellen dat de begeleiding van instromende studenten zowel op het centrale niveau, door de Dienst Studieadvies, als op het facultaire en opleidingsniveau ter harte wordt genomen. Bij de Dienst Studieadvies kunnen aspirant-studenten terecht voor informatie over het studieaanbod toelatingsvoorwaarden, moeilijkheidsgraad, geschiktheidseisen, combinatie- en specialisatiemogelijkheden, overschakelingen, beroepsuitwegen en tewerkstellingsperspectieven. Ook het secretariaat van de Faculteit Wetenschappen van de K.U.Leuven is, in haar hoedanigheid van coördinerende faculteit, aanspreekbaar voor informatie. Er is tevens een afzonderlijke informatiebrochure voor de master in het Toerisme die samen met mini-posters wordt doorgestuurd naar de betrokken departementen van de deelnemende hogescholen en universiteiten. De belangrijkste informatiebron blijft de website waar de syllabi voor alle opleidingsonderdelen van het schakelprogramma, voorbereidingsprogramma en het eigenlijke masterprogramma te vinden zijn. De instroombegeleiding wordt verder op programmaniveau verzekerd door de intakecommissie en de coördinatoren van het schakel- en voorbereidingsprogramma. De rol van deze voorbereidende trajecten bij het verzekeren van een goede studievoortgang werd onder facet 2.9 reeds geprezen. Verder wordt er, voorafgaand aan de eigenlijke masteropleiding ook een info-onderzoeksdag georganiseerd door de programmadirecteur die specifiek gericht is op studenten met een geringe onderzoekservaring. Ook tijdens de opleiding wordt de studiebegeleiding volgens de commissie op efficiënte wijze en op verschillende niveaus georganiseerd. Er is de centrale Dienst Studieadvies waar psychologen en pedagogen hulp bieden rond studiegerelateerde problemen, studiemethode en studieplanning. Zij geven ook advies bij niet slagen en bij heroriëntering. Deze dienst biedt tevens eerstelijnshulp voor het bespreken van psychologische problemen. Daarnaast zijn op programmaniveau formeel de programmadirecteur, de voorzitter van de examencommissie en de ombuds beschikbaar voor informatie en advies. De commissie meent dat verder ook de uitgebreide handleidingen voor zowel de cases als de masterproef getuigen van een goede informatievoorziening met het oog op een optimale studievoortgang. Bij de masterproef kan, zoals onder facet 2.8 vermeld, nog gewerkt worden aan het versterken van de vergelijkbaarheid in intensiteit van de individuele promotorenbegeleiding. Verder werd onder facet 3.1 de toegankelijkheid en de betrokkenheid van alle docenten, die de facto ook informeel instaan voor de studiebegeleiding, geprezen. Tijdens de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden ten slotte bleek dat de informatievoorziening en studiebegeleiding goed aansluit en aansloot bij hun behoeften. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als goed.
Conclusie onderwerp 4
Voorzieningen
Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten. Een bijzondere vermelding verdienen de beschikbare materiële voorzieningen die internationaal als voorbeeld kunnen gelden.
��� �
������� �����������������������
50
Opleidingsrapport master in Toerisme
Onderwerp 5 Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Tijdens haar bezoek vernam de commissie dat er aan de K.U.Leuven op centraal niveau gewerkt wordt aan de ontwikkeling en implementatie van een nieuw vierjaarlijks systeem gericht op kwaliteitsverbetering, en een tweejaarlijks systeem gericht op kwaliteitsbewaking. Beide systemen richten zich op de evaluatie van individuele opleidingsonderdelen en hebben als doel de individuele docent te voorzien van feedback m.b.t. de kwaliteit van zijn/haar onderwijs. Deze evaluaties zullen een aanvulling vormen op de bestaande achtjaarlijkse evaluaties in het kader van de externe visitaties. Aangezien de opleiding bestuurlijk ingebed zit in de K.U.Leuven zal zij in de toekomst in deze cyclus opgenomen worden. Uit de motiveringen bij de toegekende oordelen van bovenstaande facetten zal evenwel duidelijk zijn dat binnen de commissie een grote tevredenheid bestaat over het vigerende kwaliteitsbeleid en de prima organisatie en gedegen aanpak van de interne kwaliteitszorg op opleidingsniveau. Deze is structureel verankerd in de Stuurgroep die jaarlijks de opleiding in al haar aspecten evalueert, daarbij voortgaand op het werk en de evaluaties die gebeurden in de schoot van de opleidingscommissie (die twee maal per jaar formeel rond een centraal thema samenkomt) en de kernwerkgroep die als dagelijks bestuur fungeert. Al van bij de opstart van de opleiding werd veel aandacht besteed aan het a priori verzekeren van deze breed gedragen overlegstructuren waardoor een permanente evaluatie én remediëring van het curriculum en de onderwijsorganisatie een duidelijke bestuurlijke inbedding kregen. Vermeldenswaard is daarbij ook dat de opleiding van bij het begin beroep doet op de centrale Leuvense kwaliteitszorgdiensten voor het opzetten en implementeren van evaluatie-instrumenten. Deze instrumenten zijn legio: een rijk palet van zowel formele als informele tools verzekeren de systematische en cyclische kwaliteitscontrole van de opleiding. Onder facet 2.5 werd reeds de opvolging van de studeerbaarheid besproken. Daarnaast worden ook besloten (web based) bevragingen georganiseerd bij studenten en docenten en is er geregeld gestructureerd overleg met het veld (zie facet 5.3). De resultaten hiervan worden zoveel mogelijk gekwantificeerd waardoor bij de besprekingen en analyses in het zelfevaluatierapport nagenoeg bij elk facet ondersteund cijfermateriaal kon worden gegeven. Net voor het bezoek kreeg de commissie nog een aanvullend rapport met betrekking tot een na de finalisering van het zelfevaluatierapport uitgevoerde alumni- en arbeidsmarktbevraging. Het zelfevaluatierapport en de uitgebreide bundel bijlagen is dan ook een erg rijk document dat blijk geeft van een zeer grondig uitgevoerde doorlichting, al miste de commissie soms wat zelf kritiek ten aanzien van het academische karakter en internationale oriëntatie, mede door het ontbreken van een internationale benchmark. De openhartige en constructieve gesprekken waren in dit licht een welkome aanvulling. Een ander duidelijk teken van de gedegen aanpak van de kwaliteitszorg vond de commissie in de verslagen van de verschillende bestuursorganen, waaruit de intense opvolging van gesignaliseerde knelpunten duidelijk naar voren komt. De commissie spoort de opleiding aan om op de ingeslagen weg verder te gaan. In het licht van het onder onderwerp 1 aangeraden profielsmatig aanscherpen en academisch aansterken van de doelstellingen suggereert de commissie wel om in de toekomst de doelstellingen en de missie van de opleiding ook expliciet in de kwaliteitscirkel te betrekken. Dit zal het algemenere aandachtspunt inzake doelstellingen helpen remediëren, maar ook zorgen voor een volledig integrale aanpak (van ‘kop’ tot ‘staart’) van de evaluatie.
Opleidingsrapport master in Toerisme
51
��� �
������� �����������������������
Wars van deze opmerking acht de commissie de bereikte resultaten op het vlak van de periodieke, systematische en integrale evaluatie van de opleiding goed en is zij ook bijzonder tevreden over het belang dat er binnen de opleiding aan interne kwaliteitszorg wordt gehecht én over de ernst en professionaliteit waarmee deze wordt aangepakt. De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding als goed.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Zoals mag blijken uit de verbeterpunten onder onderwerp 1 die vervolgens in concrete suggesties werden vertaald onder facetten 2.2, 2.3 en 2.8, dient er volgens de commissie nog over enkele punten in het programma verder te worden gereflecteerd, waarbij de commissie de opleiding ook het opmaken van een duidelijke strategische prioriteitsstelling in de hieromtrent voorgenomen verbeteracties aanraadt. Gezien de prima organisatie en opvolging van de kwaliteitszorg én de constructieve gesprekken tijdens het bezoek – waarbij de door de commissie geformuleerde analyses en suggesties werden afgetoetst en als op te nemen discussiepunten werden verwelkomd – heeft de commissie hier het volste vertrouwen in. Uit de gesprekken met de studenten en de alumni blijkt daarenboven dat er op basis van het brede palet aan formele evaluaties en de informele kanalen permanent aan de opleiding wordt gewerkt. Ook uit de verslagen van de verschillende bestuursorganen blijkt een intense opvolging van gesignaliseerde knelpunten. Het zelfevaluatierapport ten slotte bevat een lijst met genomen maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluaties. Ook naar de toekomst toe werden reeds de grote beleidslijnen uitgezet. De commissie is dan ook van mening dat er in de korte geschiedenis van de opleiding reeds een rist aan aantoonbare verbetermaatregelen werd genomen waardoor zowel op cursus- als op programmaniveau zichtbare evoluties te detecteren zijn. Mede door de inzet en het enthousiasme van alle betrokkenen zit de opleiding in een veelbelovend ontwikkelingstraject. De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Enkele vertegenwoordigers van de medewerkers, instellingenbesturen en het beroepenveld hebben zitting in de Stuurgroep, het orgaan dat instaat voor de kwaliteitszorg en de uiteindelijke besluitvorming rond curriculumaanpassingen. Medewerkers en studenten maken daarenboven deel uit van de opleidingscommissie en het dagelijks bestuur door de kernwerkgroep. De sector werd, zoals in de inleiding werd gemeld, voorafgaandelijk nauw bij de opzet van de opleiding betrokken en staat ook via de geïntegreerde cases, waarin veldwerk en sectorgericht onderzoek centraal staan, in nauw contact met de opleiding. Bevragingen en hearings worden georganiseerd voor medewerkers, studenten en, blijkens het onder facet 5.1 vermelde aanvullende rapport, recentelijk ook voor het beroepenveld en de alumni. Voor deze laatste werd, in afwachting van het opzetten van een eigen alumnivereniging, de aansluiting geregeld bij de Vereniging van Afgestudeerde Geografen. Zij worden ook uitgenodigd voor het programma van de gastcolleges en krijgen via email informatie doorgestuurd over vacatures en toerismegerelateerde studiedagen. Medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld werden, via een afvaardiging in de daartoe ingestelde subcommissie of middels bevragingen, ook allen betrokken bij de opstelling van het zelfevaluatierapport. De formele en systematische betrokkenheid van deze verschillende groepen bij de kwaliteitszorg is volgens de commissie uitstekend.
��� �
������� �����������������������
52
Opleidingsrapport master in Toerisme
Daarnaast mag volgens de commissie ook de persoonlijke betrokkenheid van al deze groepen hier nogmaals in de verf gezet worden. De hechte interrelaties tussen de vele partners uit de participerende hogescholen, universiteiten, het beleid, de sector en het onderzoek is bewonderenswaardig. De opleiding rust op een breed gedragen basis en profiteert duidelijk van de constructieve sfeer die mede dankzij de bevlogenheid en luisterbereidheid van de programmadirecteur gecreëerd wordt. De commissie herhaalt nogmaals haar bewondering voor deze exemplarische samenwerking. De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de interne kwaliteitszorg als excellent.
Conclusie onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten. Een bijzondere vermelding verdient zowel de formele als de persoonlijke betrokkenheid van de verschillende gremia.
Onderwerp 6 Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Ten aanzien van dit concluderende facet heerste er binnen de commissie aanvankelijk enige ambivalentie. Enerzijds werden in dit rapport reeds uitvoering de aandachtspunten in verband met de doelstellingen (facetten 1.1 en 1.2), de daaruit volgende aanbevelingen inzake programma-inhoud (facet 2.2) en -samenhang (facet 2.3) en de wisselende resultaten van de masterproef (facet 2.8) genoemd. Enkel op basis van deze facetten, waar de opleiding voldoendes scoort, zou onder dit – daar logisch op aansluitende – facet een gelijkaardig oordeel kunnen verwacht worden. Anderzijds kon de commissie ook vaststellen dat de aansluiting van het programma op het beroepenveld goed is en er ook een grote tevredenheid bestaat bij de afgestudeerden over de opleiding en haar waarde voor de tewerkstelling. Verder verklaarden afgestudeerden die niet in de sector terechtkwamen ook duidelijk dat de opleiding een meerwaarde biedt bij het uitoefenen van functies waarvoor een universitair masterniveau noodzakelijk is. De opleiding heeft in dezen volgens de commissie dus goed gepresteerd. Rekening houdend met (a) de uitgesproken (en volgens de commissie ook haalbare) ambities voor het verder stimuleren van het academisch niveau via het opzetten van een eigen onderzoeksprogramma, (b) de positieve reacties van de opleidingsverantwoordelijken en de Stuurgroep op de tijdens het bezoek reeds voorgelegde (en in dit rapport weergegeven) analyses en daarop geënte voorstellen tot aanpassingen op programmaniveau, (c) de verbetering in kwaliteit van de meest recente masterproeven en recente acties om de begeleiding beter af te stemmen op de gestelde kwaliteitseisen, en (d) het feit dat de genoemde aandachtspunten reeds elders afdoende werden verrekend en ook globaal geplaatst moeten worden in de context van een jonge opleiding in ontwikkeling, is de commissie van mening dat de opleiding hier een positief oordeel verdient, dat de waardering van de commissie voor het reeds gepresteerde, én haar vertrouwen in de toekomst, weerspiegelt. De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed.
Opleidingsrapport master in Toerisme
53
��� �
������� �����������������������
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Over het onderwijsrendement valt er, gezien de relatief recente start van de opleiding, moeilijk een gedragen oordeel te vellen. Een eerste indicator is de doorstroom van de voorbereidende trajecten naar de eigenlijke master: respectievelijk stroomden 43/60 (72 %) in de eerste editie, 32/53 (60 %) in de tweede editie en 39/48 (81 %) in de derde editie door naar het masterprogramma. Dit is volgens de commissie zonder meer goed te noemen. Vervolgens tonen de cijfers in het zelfevaluatierapport dat van de 43 studenten die in de eerste editie (de enige editie die volledig is afgerond) van het masterprogramma instroomden, er in totaal 36 studenten of 84 % slaagden. Drie studenten stopten de studie vroegtijdig. Uit de gedetailleerde doorstroomcijfers blijkt dat de studenten met een universitaire achtergrond het vlotste slaagden en maar één zittijd nodig hadden. Alle studenten uit het voorbereidingstraject (6/6) slaagden dus na 1 jaar. De studenten uit het professioneel hoger onderwijs hadden het moeilijker. De grootste studievertrager blijkt bij hen de masterproef te zijn. 11 van de 37 studenten uit deze categorie rondde de studie af binnen de eerste zittijd (januari), 14 studenten slaagden in juni en 5 studenten haalden het diploma in september. Binnen de voorziene studieduur (dus zonder bisinschrijving) slaagde 78 % van de studenten met een niet-academische achtergrond. De commissie is van mening dat dit bemoedigende cijfers zijn. De door de opleiding geformuleerde streefcijfers (tussen de 50 % en de 70 %) worden voor de meeste subgroepen gehaald en overtroffen. Voor de tweede editie waren op het moment van het bezoek nog geen definitieve cijfers bekend. Enkel de eerste zittijd in januari was achter de rug, waarbij (slechts) 6 van de 32 studenten hun masterproef konden afronden: 3/20 uit het schakelprogramma en 3/12 uit het voorbereidingsprogramma. Dit is een merkbaar verschil met de eerste editie. Desgevraagd blijken studenten evenwel bewust te kiezen voor een langere studieduur (i.e. tot juni) om hun masterproef af te werken. De facto mikken zij dus op het in andere opleidingen ‘gebruikelijke’ afstudeermoment. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat ook het samen organiseren van masterproef en cases tot uitstelgedrag leidt. De commissie verwijst in dit verband naar de onder facet 2.3. en 2.8 geformuleerde suggesties in verband met het beter inbedden van de masterproef in het programma. Gegeven de bemoedigende cijfers uit de eerste editie, de goede opvolging van de studietijd, de prima studiebegeleiding en de goede kwaliteitszorgcycli waarbij ook het rendement op de voet gevolgd wordt, is de commissie tevreden over het rendement. De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als goed.
Conclusie onderwerp 6
Resultaten
Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten.
��� �
������� �����������������������
54
Opleidingsrapport master in Toerisme
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in het Toerisme voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen: - Na de opstartfase waarin de blik vooral intern op het Vlaamse werk-, hoger onderwijs- en onderzoeksveld werd gericht, dient de opleiding nu, in haar verdere ontwikkeling, het wetenschappelijke blikveld te verbreden. Daarbij dient de academische component van de opleiding verder te worden ontwikkeld en gesystematiseerd. - De domeinspecifieke keuzes moeten duidelijker worden geïnventariseerd en bediscussieerd, internationaal worden afgetoetst en in een duidelijk sturend profiel worden ingeschreven in de doelstellingen. - Het in de huidige fase opnieuw uitvoeren van een doorgedreven omgevingsanalyse zal zeker bijdragen tot het aansterken van het academische gehalte én tot het scherper uittekenen van het domeinprofiel van de opleiding. Programma: - De aandacht in het programma voor recente ontwikkelingen in het wetenschaps- en professionele veld en het ontwikkelen van een kritische attitude moet systematischer in het programma worden ingeschreven. In dit kader wordt gesuggereerd om een introducerend problematiserend vak aan het begin van de master in te richten. Dit zal tevens de noodzakelijke ‘kwalitatieve sprong’ helpen bewaren tussen de voorbereidende trajecten en de eigenlijke master én de academische gerichtheid van deze laatste duidelijker markeren. - Er dient gereflecteerd te worden over het versterken van de samenhang en de focus van het teveel uit uiteenlopende onderwerpen bestaande maatschappelijke blok in het eerste semester. Daarnaast zouden het praktisch gerichte en het theoretisch-conceptueel gerichte blok ook meer op één zelfde academische lijn gebracht moeten worden. - De aansturing en de regie van het programma en de leerinhouden moeten in de toekomst meer gecentraliseerd in de academische gemeenschap worden ingebed. In dit kader wordt gesuggereerd om prioritaire inhoudelijk sturende onderzoeksthema’s en -lijnen uit te zetten (met een goede balans tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek), die vervolgens worden doorgetrokken naar sterker gedefinieerde en samenhangende inhoudelijke cursorische clusters en ook gezwaluwstaart worden met de onderwerpen voor de geïntegreerde cases en de masterproef. - De masterproef dient steviger in het programma te worden ingebed. In dit kader zou de mogelijkheid onderzocht moeten worden om de geïntegreerde cases en de masterproef volgtijdelijk te organiseren waarbij ook de ECTS-verdeling tussen beide dient te worden herzien. Gesuggereerd wordt om de functie van de cases nog sterker als een integratiekader voor geleerde inhouden op te vatten en om de onderwerpen uit de cases meer als een voorbereiding op de masterproef te laten fungeren. Dit zal tevens positieve gevolgen hebben voor de samenhang, de studietijd, de kwaliteit van de masterproeven en het rendement. - De startnota in het kader van de masterproef zou kunnen gebruikt worden om meer expliciet te peilen naar de motivatie voor de onderwerpkeuze, het inzicht in het onderwerp en de beheersing van de nodige methodiek, alsook naar de tijdsplanning van de student. Dit is vooral voor de studenten uit het schakelprogramma van belang.
Opleidingsrapport master in Toerisme
55
��� �
������� �����������������������
- De mogelijkheden van een verdere flexibilisering (via het uitzetten van meer individueel toegesneden leerlijnen) kan in de toekomst onderzocht worden. - Het voornemen om de vergelijkbaarheid van de begeleiding door de promotoren van de masterproef te versterken wordt ondersteund. Personeel: - Gewerkt dient te worden aan het opzetten van een eigen onderzoeksprogramma met een goede balans tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek. Daarbij is ook het genereren van ‘eigen’ doctoraten en het uitwerken van een structurele samenwerking tussen studenten en onderzoekers een belangrijke ambitie. - Uitdagingen voor de toekomst zijn de formele regeling en de verdeling van de aanstellingen bij de toekenning van eigen werkingsmiddelen en de opvolging van een drietal emeriti die belangrijke opleidingsonderdelen verzorgen. Voorzieningen: - Gesuggereerd wordt om ook op de campus zelf een kleine handbibliotheek samen te stellen met de meest geraadpleegde en gebruikte boeken en tijdschriften in een ruimte waar ook dagbladen ter beschikking worden gesteld. Kwaliteitszorg: - In het licht van het aangeraden profielsmatig aanscherpen en academisch aansterken van de doelstellingen wordt gesuggereerd om de doelstellingen en de missie van de opleiding expliciet in de kwaliteitscirkel te betrekken. Dit zal ook zorgen voor een volledig integrale aanpak van de evaluatie. - Ten slotte wordt het opmaken van een duidelijke strategische prioriteitsstelling in de voorgenomen verbeteracties op basis van dit rapport aangeraden. De visitatiecommissie heeft bij de reacties van de opleiding op het deelrapport met genoegen vastgesteld dat de opleiding inmiddels (in de tijd tussen de bezoeken en de eindredactie van het rapport) reeds een aantal acties heeft genomen met het oog op een verdere verbetering van de opleiding Master in het Toerisme.
��� �
������� �����������������������
56
Opleidingsrapport master in Toerisme
Deel 3 Bijlagen
Bijlage I: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Jaap Lengkeek (1943) is hoogleraar aan Wageningen Universiteit. Onder zijn verantwoordelijkheid vallen de Master ‘Leisure, Tourism and Environment’ en de specialisatie Sociaal-ruimtelijke Analyse’ binnen de Master ‘Landscape Architecture and Planning’. Belangrijke aandachtsvelden voor onderzoek en onderwijs vormen vrije tijd, de verweving van stad en land (o.a. het groene wonen, vrijetijdslandschappen), de belevenismaatschappij, landschapsbeleving, cultureel erfgoed en lokale belangen in interactieve planvorming. Recreatie en toerisme, beide vormen van vrijetijdsbesteding, met ruimtelijke gevolgen, worden zowel in een Nederlands als internationaal perspectief geplaatst. Jaap Lengkeek studeerde culturele antropologie en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en studeerde af met een specialisatie in de sociologie van bouwen en wonen. Hij werkte achtereenvolgens bij de Vrije Universiteit Amsterdam, het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde/TNO te Leiden en de Stichting Recreatie te Den Haag. In 1985 trad hij in dienst bij de toenmalige Landbouwhogeschool, later Landbouwuniversiteit te Wageningen als wetenschappelijk coördinator van de Interdisciplinaire Werkgroep Recreatie. In 1994 promoveerde hij op het proefschrift ‘Een meervoudige werkelijkheid. Een sociologisch-filosofisch essay over het collectieve belang van recreatie en toerisme’. Een bewerking hiervan verscheen twee jaar later onder de titel ‘Vakantie van het leven’, bij uitgeverij Boom. Van 1997 tot 2001 was hij hoofdredacteur van het tijdschrift Vrijetijdstudies. In 2002 werd hij benoemd als hoogleraar Sociaal-ruimtelijke Analyse aan Wageningen Universiteit. In 2005 was hij in opdracht van de NVAO voorzitter van de accreditatiecommissie voor de Professionele Masteropleiding ‘Tourism Destination Management’ van de NHTV in Breda.
Karel De Meulemeester (1932) is licentiaat klassieke filologie van de Katholieke Universiteit Leuven en licentiaat vrijetijdsagogie van de Vrije Universiteit Brussel. Na enkele jaren assistent en leraar koos hij zijn hoofdambt in het bedrijfs- en cultuurleven. Hij was algemeen directeur reizen bij de Vlaamse Toeristenbond en Vlaamse Automobilistenbond van 1968 tot 1984 en secretaris-generaal van de VTB-VAB VZW van 1985 tot 1992. Hij was tevens bestuurder van de VZW en NV VTB-VAB reizen tot 2002 en lid en ondervoorzitter van Toerisme Vlaanderen gedurende vier opeenvolgende regeerperiodes en dit tot 2004. Hij was tevens jarenlang lid van het technisch comité reizen en lector aan de toeristische hogescholen ColomaMechelen van 1968 tot 1997 en aan de hogeschool Hiepso- Kortrijk van 1992 tot 1977. Zijn academische vorming en vakkennis vertaalde zich in cursussen als ‘Toeristisch Beleid’, ‘Psychologie Toerisme’, ‘Toeristische Normen en Waarden’, ‘Toeristische Kunstgeschiedenis’, ‘Cultuurverschillen’, in de reisleidersopleiding, en daaraan gekoppelde boeken: o.m. “Waardevol met vakantie”, Lannoo, Tielt- Bussum 1980; “Toeristisch Beleid in de Lage Landen”, VUGA (met twee Nederlandse collega’s J.W.M. Van Doorn en M.J. Kosters), ’s Gravenhage 1981; “Het Midden- Oosten en het Monotheïsme”, Nederlandse Boekhandel, Kapellen 1993; “Reizen zonder Stress”, Nederlandse Boekhandel, Kapellen 2001/2003/ 3de uitgave 2005; “Handboek voor Reisleiders”, Davidsfonds, Leuven 2007. Hij is vandaag (sedert 1992) adviseur van de beroepsfederatie Vereniging van Vlaamse Reisbureaus; ere- secretaris- generaal en ere- beheerder VTB- VAB VZW; lid raad van bestuur en arbiter Geschillencommissie Reizen; lid raad van bestuur Reis- en Opleidingscentrum. Tot op heden is hij nog actief betrokken bij het Toeristisch Beleid, bij het tot stand komen van normen, wetten en decreten.
Bijlagen
61
��� �
������� �����������������������
Anya Diekmann (1966) werkte, na haar opleiding Archeologie et Kunstgeschiedenis aan de Université Libre de Bruxelles, gedurende twee jaar in Antwerpen als archeoloog. In 1993 kwam ze terug naar de ULB als onderzoekster en was ze verantwoordelijk voor opgravingen in het Brusselse gewest. In 1996 maakte zij de overstap naar het nieuw gecreëerde departement voor toerisme aan het ‘Institut de gestion de l’environnement et d’aménagement du territoire’ (IGEAT) waar zij sedertdien deelneemt aan verschillende onderzoeken over het toeristische aanbod in Wallonië en Brussel. Vanaf 2000 werkte ze aan een doctoraat over de relatie tussen gebouwd erfgoed en het publiek, dat in oktober 2004 verdedigd werd (‘Bridging the gap: an inductive approach to the relationship between built heritage preservation and tourist consumption’). Daarnaast werkte ze mee aan verschillende Europese onderzoeksprogramma’s, zoals EPOCH, APPEAR en ESPON. In 2006 werd ze als docent voor de ‘Chaire en Tourisme culturel’ binnen het masterprogramma Toerisme aan de ULB benoemd. Inmiddels is ze co-directrice van het Research departement van Toerisme en vice-president van de master in Toerisme.
Rob van der Vaart (1951) is hoogleraar Regionale en Educatieve Geografie aan de Universiteit Utrecht (Faculteit Geowetenschappen, Departement Sociale Geografie en Planologie). Hij is tevens directeur van het Onderwijsinstituut voor Sociale Geografie en Planologie. Zijn onderwijs heeft betrekking op globalisering en regionale ontwikkeling, Europese integratie, regionale geografie en geografie & communicatie. In het onderzoek legt hij zich momenteel toe op vraagstukken van geografische beeldvorming. Rob van der Vaart is op verschillende manieren nauw betrokken bij de bevordering van onderwijskwaliteit op het universitaire niveau. Zo was hij voorzitter van het Utrechtse Centre of Excellence in University Teaching en voorzitter van de Jury Docentenprijzen. Hij vertegenwoordigt de Universiteit Utrecht in het Oxford Network dat zich richt op onderwijskwaliteit in onderzoeksintensieve topuniversiteiten. Rob van der Vaart was lid van de nationale commissie die de Historische en Culturele Canon van Nederland heeft ontwikkeld. Hij was ook een aantal jaren bijzonder hoogleraar namens het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap met de leeropdracht “Geografie en Aardrijkskundeonderwijs”. In die hoedanigheid heeft hij de commissie geleid die de onderwijsprogramma’s aardrijkskunde ingrijpend heeft herzien.
Marijke Embregts (1980) studeert Leisure Tourism and Environment aan de Wageningen Universiteit te Wageningen (Nederland). Momenteel volgt zij het tweede master jaar en schrijft zij haar thesis over de effecten van gestimuleerde ontmoetingen binnen een multiculturele samenleving. Haar affiniteit met het toeristisch onderwijs begon in 1997 toen zij begon met haar beroepsopleiding toerisme en recreatie. Gedurende haar bachelor International Tourism and Management Consultancy aan de Internationale Hogeschool voor Toerisme en Verkeer te Breda ontwikkelde verbreedde zij haar toeristische kennis. Vooral de interesse in marktonderzoek en naar sustainable en pro-poor tourism is hier ontstaan. Tijdens deze studie beoordeelde zij op free lance basis nog af te nemen toetsings- en examen momenten via het LOB HTV, een externe organisatie voor toetsing van het onderwijs van horeca, toerisme en recreatie. Daarnaast heeft zij veel praktijk ervaring opgedaan binnen de toeristische industrie van reisbureau tot touroperator en van buitensportgids tot eigen onderzoek.
��� �
������� �����������������������
62
Bijlagen
Bijlage II: Bezoekschema visitatie master Toerisme
Donderdag 3 mei 2007 12:45 – 14:45
intern beraad visitatiecommissie
14:45 – 15:45
gesprek met het faculteitsbestuur, een delegatie van de stuurgroep
15:45 – 16:45
gesprek met de opleidingsverantwoordelijken (inclusief de coördinatoren schakel- en voorbereidingsprogramma), opstellers zelfevaluatie en student betrokken bij onderwijskundig overleg
16:45 – 17:00
pauze
17:00 – 17:45
gesprek met studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg
17:45 – 18:30
gesprek met leden van het (docerend) academisch personeel, inclusief AP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg
18:30 – 19:15
gesprek met afgestudeerden
19:30 – 20:30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur, de stuurgroep en de opleidingsverantwoordelijken
20:30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 4 mei 2007 08:45 – 10:00
bezoek gebouwen en infrastructuur (Campusbibliotheek Arenberg, PC-lokaal A, Lokalen Celestijnenlaan 200E)
10:00 – 10:45
gesprek verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg
10:45 – 12:15
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
12:15 – 13:00
middagmaal commissie
13:00 – 13:45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
13:45 – 14:15
afsluitende gesprek met het faculteitsbestuur en een delegatie van de stuurgroep
14:15 – 16:45
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16:45 – 17:15
mondelinge rapportering
Bijlagen
63
��� �
������� �����������������������
VLIR
Egmontstraat 5 B – 1000 Brussel tel +32 (0)2 550 15 72 fax +32 (0)2 512 29 96 web www.vlir.be e-mail
[email protected]
VLHORA
Wolvengracht 38/2 B – 1000 Brussel tel +32 (0)2 211 41 90 fax +32 (0)2 211 41 99 web www.vlhora.be e-mail
[email protected] ������� �����������������������
�� � �
������� �����������������������
�� � �
�����������������������������
�� ��