VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE MEDISCH-SOCIALE WETENSCHAPPEN – GERONTOLOGIE Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, juni 2001
Voorwoord In dit rapport brengt de visitatiecommissie Medisch-sociale wetenschappen - Gerontologie verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de periode oktober tot december 2000 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Medisch-sociale wetenschappen - Gerontologie aan de Vlaamse universiteiten. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de betrokken universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en zijn Nederlandse tegenhanger, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Dit komt onder meer tot uiting in de gehanteerde procedure. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Belangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling is dat haar rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie over op welke punten de betrokkenen zelf binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig en mogelijk achten. Daarnaast kan ook gehoopt worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit. Vastgesteld kan worden dat de universiteiten steeds meer belang hechten aan de kwaliteitszorg in het algemeen, en aan de opvolging van de aanbevelingen van visitatiecommissies in het bijzonder. Gelet op de inspanningen van de universiteiten terzake ben ik ervan overtuigd dat ook aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie Medisch-sociale wetenschappen - Gerontologie waar mogelijk gevolg zal worden gegeven. Naast het leveren van een bijdrage tot kwaliteitshandhaving en -verbetering, moet het rapport tevens de bredere samenleving inlichten over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie, en informatie verschaffen over de wijze waarop de betrokken opleidingen omgaan met de kwaliteit van het onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. De commissie dankt in haar inleiding diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Graag sluit ik mij bij deze dank aan. Daarenboven is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de Voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. E. Witte Voorzitter VL.I.R.
06/2001
2
Inhoud
Voorwoord
2
Deel 1: Algemeen deel
5
I.
De onderwijsvisitatie ‘Medisch-sociale wetenschappen – Gerontologie’
7
1.
Inleiding
7
2.
De betrokken opleidingen
7
3.
De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling 3.2. Taakomschrijving 3.3. Werkwijze
8 8 8 8
4.
Korte terugblik op de visitatie
9
5.
Opzet en indeling van het rapport
10
II.
Het referentiekader
11
1.
Medisch-sociale wetenschappen 1.1. Algemene uitgangspunten 1.2. De afgestudeerde Medisch-sociale wetenschappen 1.3. Relatie met praktijk en werkveld 1.3.1. Beroepsprofiel 1.3.2. Stage
12 12 12 13 13 14
2.
Gerontologie 2.1. Algemene uitgangspunten 2.2. De afgestudeerde Gerontologie 2.3. Relatie met praktijk en werkveld 2.3.1. Beroepsprofiel 2.3.2. Stage
14 14 15 15 15 16
3
06/2001
3.
Onderwijskundig referentiekader
16
4.
Eindverhandeling
18
5.
Internationalisering
18
6.
Lerende organisatie
19
III.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
20
1.
Doelstellingen en eindtermen
21
2.
Het programma 2.1. Opbouw en inhoud 2.2. Werkvormen 2.3. Toetsing 2.4. Vaardigheden bij studenten
22 22 23 24 24
3.
Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling 3.2. Stage
24 24 25
4.
De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Aantal studenten 4.2. Slaagcijfers, rendementen en studieduur
26 26 27
5.
Studeerbaarheid 5.1. Studietijd 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
27 27 27
6.
Faciliteiten
28
7.
Afgestudeerden
28
8.
De staf
29
9.
Internationalisering
29
10.
Kwaliteitszorg
30
11.
Opleidingen met een verschillend profiel
31
Deel 2: Opleidingsrapporten
35
I.
De Katholieke Universiteit Leuven, opleiding Medisch-sociale wetenschappen
37
II.
De Universiteit Gent, opleiding Medisch-sociale wetenschappen
57
III.
De Vrije Universiteit van Brussel, opleiding Medisch-sociale wetenschappen
77
IV.
De Vrije Universiteit van Brussel, opleiding Gerontologie
97
Bijlagen
06/2001
Bijlage I. Personalia van de leden van de commissie
115
Bijlage II. Bezoekschema
117
4
DEEL I ALGEMEEN DEEL
5
06/2001
06/2001
6
I. De Onderwijsvisitatie ‘Medisch-sociale wetenschappen - Gerontologie’
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie ‘Medisch-sociale wetenschappen - Gerontologie’ verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen in de ‘Medisch-sociale wetenschappen’ en de ‘Gerontologie’ aan de Vlaamse universiteiten die zij in de maanden november – december 2000, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.), heeft gevisiteerd. Bij deze visitatie waren de volgende opleidingen betrokken: de opleidingen ‘Medischsociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap’ aan de K.U.Leuven, de opleiding ‘Medischsociale wetenschappen’ aan de RUG, de opleiding ‘Medisch-sociale wetenschappen’ en de opleiding ‘Gerontologie’ aan de VUB. De commissie heeft getracht om, ingevolge haar opdracht, zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen. Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een deelrapport geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per instelling weergegeven. Op basis van de deelrapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen vergelijkenderwijs per thema worden aangeboden. Hierdoor krijgen de opleidingen onder meer de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van elkaar.
2. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de opleidingen ‘Medisch-sociale wetenschappen’ en ‘Gerontologie’ bezocht aan de volgende universiteiten: – van 9 t.e.m. 10 november 2000: Katholieke Universiteit Leuven – van 7 t.e.m. 8 december 2000: Universiteit Gent – van 14 t.e.m. 15 december 2000: Vrije Universiteit Brussel
DE ONDERWIJSVISITATIE MEDISCH-SOCIALE WETENSCHAPPEN - GERONTOLOGIE
7
06/2001
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Prof. Dr. P. Van Lieshout, hoogleraar theorie van de zorg Universiteit Utrecht, Directeur Generaal Zorg bij het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Nederland Bij het bezoek aan de Universiteit Gent werd, bij afwezigheid van prof. dr. Van Lieshout, het voorzitterschap waargenomen door commissielid prof. Dr. C.M.A. Frederiks. Leden: – – – –
Dhr. F. Demeyere, adjunct-directeur verpleging, UZ Gent Prof. Dr. C.M.A. Frederiks, hoogleraar verplegingswetenschap, Katholieke Universiteit Nijmegen Prof. Dr. J.P.J. Slaets, hoogleraar geriatrie, Rijksuniversiteit Groningen Prof. Dr. M. Spoelders, voorzitter vakgroep pedagogiek Universiteit Gent
Dhr. J. Lauwerijs, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De taak van de visitatiecommissie was: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze De commissie hield haar installatievergadering op 15 september 2000. Tijdens deze vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie deel 1, hoofdstuk II), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan een opleiding in de Medisch-sociale wetenschappen en een opleiding in de Gerontologie naar haar opvatting zou moeten voldoen. Elke opleiding stelde vooraf een ‘zelfstudierapport’ samen, waarnaar in de volgende teksten herhaaldelijk wordt verwezen. In deze zelfstudierapporten maken de opleidingen, aan de hand van de richtlijnen vanuit de VL.I.R., een kritische evaluatie van het eigen onderwijs en de organisatie van de opleiding. Tijdens de installatievergadering werd aan deze zelfstudierapporten een eerste bespreking gewijd. Voorts werd er het programma van de bezoeken opgesteld.
06/2001
8
DE ONDERWIJSVISITATIE MEDISCH-SOCIALE WETENSCHAPPEN - GERONTOLOGIE
De bezoeken zijn aan de universiteiten volgens een analoog stramien verlopen1. Met dien verstande dat bij het bezoek aan de VUB binnen dit stramien twee afzonderlijke opleidingen werden gevisiteerd. Tijdens de eerste dag van het bezoek van het bezoek heeft de commissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de opstellers van het zelfstudierapport, de facultair coördinator, studentenvertegenwoordigers, kandidatuur- en licentiestudenten, de AAP-leden en de ZAP-leden, afgestudeerden. ‘s Avonds vond een kennismaking met vertegenwoordigers van de academische overheid en een informele ontmoeting met de opleidingsverantwoordelijken plaats. De tweede dag van het bezoek werd met de verantwoordelijken voor studieadvies en -begeleiding, de ombudspersoon en de verantwoordelijken voor internationalisering gesproken. Tevens werd de mogelijkheid voorzien tot het voeren van bijkomende gesprekken. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte universiteit. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie die door de opleidingen werd ter beschikking gesteld, zoals scripties/eindverhandelingen, verslagen, schriftelijk studiemateriaal en handboeken. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Tot slot werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleidingen. Alvorens het rapport te publiceren, werden de deelrapporten en het vergelijkend rapport ter inzage aan de betrokken opleidingen voorgelegd. Zodoende kon een laatste uitwisseling van gedachten plaatsvinden en konden feitelijke vergissingen gecorrigeerd worden. Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd.
4. Korte terugblik op de visitatie De commissie hoopt met dit rapport een constructieve bijdrage te hebben geleverd tot de kwaliteit van de opleidingen in de ‘Medisch-sociale wetenschappen’ en ‘Gerontologie’ in Vlaanderen. Zij is er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar de faculteiten het niet mee eens zijn. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling zijn dat dit rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie en dat wordt nagegaan op welke punten de faculteit zelf verbetering nodig acht, en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Het is belangrijk voor ogen te houden dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van een momentopname en dat het op een aantal punten al voorbijgestreefd kan zijn op het moment van publicatie. De visitatiecommissie heeft haar opdracht met genoegen uitgevoerd. Zij wenst haar dank uit te spreken ten aanzien van al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering
1.
Ter informatie zijn in bijlage de bezoekschema's van de visitatie toegevoegd.
DE ONDERWIJSVISITATIE MEDISCH-SOCIALE WETENSCHAPPEN - GERONTOLOGIE
9
06/2001
van deze visitatie waren betrokken. De commissie heeft de gastvrijheid waarmee zij door de verschillende instellingen werd ontvangen ten zeerste op prijs gesteld. In het bijzonder heeft zij waardering voor de openheid waarmee de gesprekken werden gevoerd. De commissie hoopt dat realisaties en werkwijzen van de ene universiteit de andere zullen inspireren en motiveren, en dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de verdere optimalisering van het academisch onderwijs in de ‘Medisch-sociale wetenschappen’ en de ‘Gerontologie’. Tenslotte hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de betrokken opleidingen in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen.
5. Opzet en indeling van het rapport Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen. Tevens worden in dit deel in hoofdstuk III de opleidingen in vergelijkend perspectief gesteld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over elk van de opleidingen die zij heeft gevisiteerd. In de tekst wordt herhaaldelijk verwezen naar ‘het zelfstudierapport’. Het betreft hier een nietgepubliceerd document, dat elke opleiding heeft opgesteld ten behoeve van de visitatiecommissie. In deze zelfstudierapporten maken de opleidingen, aan de hand van de richtlijnen vanuit de VL.I.R., een kritische evaluatie van het eigen onderwijs en de organisatie van de opleiding.
06/2001
10
DE ONDERWIJSVISITATIE MEDISCH-SOCIALE WETENSCHAPPEN - GERONTOLOGIE
II. Het Referentiekader
Bij de beoordeling van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van de doelstellingen en eindtermen die elke opleiding voor het eigen onderwijs heeft geformuleerd. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de universiteiten heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit belet echter niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal gemeenschappelijke minimumeisen voldoet. Daarom heeft de visitatiecommissie de doelstellingen die iedere opleiding zichzelf stelt, ook getoetst tegen de achtergrond van de minimumeisen die de visitatiecommissie heeft geformuleerd ten aanzien van het te visiteren onderwijs. De visitatiecommissie heeft deze minimumeisen geëxpliciteerd in onderhavig referentiekader. Een aantal van haar uitgangspunten zijn in principe geldig voor alle academische opleidingen. Daarnaast heeft zij meer specifiek voor de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie een referentiekader opgesteld, met daarin de criteria waaraan deze opleidingen in haar ogen moeten voldoen. Tevens heeft zij de minimumvereisten omschreven die aan een afgestudeerde in de betreffende vakgebieden mogen worden gesteld. Bij de beoordeling is de commissie ervan uitgegaan dat het onderwijs een belangrijke plaats inneemt binnen de opdracht van de universiteiten en daarom de nodige professionele aandacht dient te krijgen. Daarom heeft zij ook haar onderwijskundige principes bekend gemaakt. Ten slotte moet worden opgemerkt dat dit referentiekader voor, noch tijdens de bezoeken expliciet bekend werd gemaakt. Zodoende konden de instellingen onbevangen het eigen functioneren met de commissie bespreken. Wellicht is het referentiekader impliciet gebleken uit vragen en suggesties van de commissie tijdens deze besprekingen, alsook uit haar voorlopige conclusies tijdens de mondelinge rapportering. Zoals reeds gesteld heeft de commissie twee opleidingen geëvalueerd, namelijk Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. In dit referentiekader worden deze twee opleidingen inhoudelijk apart geschetst. De onderdelen ‘onderwijskundig referentiekader’, ‘eindverhandeling’, ‘internationalisering’ en ‘lerende organisatie’ worden echter voor beide opleidingen samen omschreven.
HET REFERENTIEKADER
11
06/2001
1. Medisch-sociale wetenschappen 1.1. Algemene uitgangspunten De visitatiecommissie meent dat medisch-sociale wetenschappen conceptueel kunnen opgebouwd worden rond verschillende kernwoorden: – Medisch-sociale wetenschappen hebben als uitgangspunt de verbinding tussen de (primaire) zorgprocessen en de manier waarop de organisatie van de zorg daarin wordt vorm gegeven. – Hieromtrent mag een duidelijk geëxpliciteerde mensvisie niet ontbreken, waarbij tevens een opvatting over gezondheid en welbevinden mag verwacht worden. Tegelijkertijd zal men inzicht moeten hebben in de (omgeving- en) gezondheidbedreigende of –begunstigende factoren van deze visies. Een opleiding Medisch-sociale wetenschappen zal een duidelijke mening over zorg en zorgprocessen moeten ontwikkelen. Dit veronderstelt een bepaalde mensvisie en bijgevolg ook een invulling van de begrippen gezondheid en welbevinden. De commissie is van oordeel dat de opleidingen deze visies expliciet moeten maken, teneinde een duidelijk en samenhangend opleidingspakket aan te kunnen bieden. De discussie over professionele zorg versus informele zorg (mantelzorg, zelfzorg) sluit hierbij aan. De zorgverlener zal uiteraard een eigen inbreng hebben in de mensvisie en de visie op zorg. De commissie hecht in deze veel belang aan de verhouding tussen autonomie van de patiënt en de positie van de zorgverlener. Daarnaast is ook de vergrijzing een onmiskenbare tendens binnen westerse bevolkingen. De opleidingen moeten voldoende aandacht besteden aan het groeiende aantal ouderen als doelgroep van het medisch-sociaal handelen. Inzake de gezondheidbedreigende en -begunstigende factoren van deze visies, kan bij de meer biomedische richting aan milieufactoren gedacht worden. Bij de sociale richting zal het eerder gaan om (on)gezond gedrag en thema’s als belasting, belastbaarheid, sociaal netwerk en sociale steun. Met betrekking tot de organisatie van de zorg zal een opleiding Medisch-sociale wetenschappen organisatorische en beleidsmatige inzichten moeten aanreiken. Deze moeten de concrete realisatie van de zorgverstrekking en de achterliggende mensvisie mogelijk maken. Hieraan is ook een belangrijk communicatief aspect verbonden, namelijk t.a.v. alle partijen die bij het zorgproces betrokken zijn. Ten slotte moeten opleidingen Medisch-sociale wetenschappen zich volgens de commissie ten gronde bezinnen over de verhouding tussen de kennis- en wetenschapcomponent t.o.v. de praktijkcomponent (vaardigheden en attitudes) binnen de opleiding. Verschillende opleidingen kunnen hierin verscheiden klemtonen leggen, doch geen van beide componenten mag genegeerd worden. De commissie meent immers dat beide aspecten van groot belang zijn in het werkveld van de licentiaat Medisch-sociale wetenschappen.
1.2. De afgestudeerde medisch-sociale wetenschappen Er wordt beoogd om een licentiaat medisch-sociale wetenschappen op te leiden die de voor het beroep noodzakelijke kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes heeft geïntegreerd en op een zelfstandige en kritische manier het beroep kan uitoefenen op het niveau van een beginnende beroepsuitoefenaar.
06/2001
12
HET REFERENTIEKADER
De belangrijkste basiseigenschappen van de afgestudeerde medisch-sociale wetenschapper zijn dat hij/zij: – zich het proces van medisch-sociaal probleemoplossen eigen heeft gemaakt; – bij het medisch-sociaal handelen de eigen grenzen, bepaald door opleiding en ervaring, kent; – kennis, attitudes en vaardigheden bezit inzake omgaan met patiënten die relevant zijn voor de beroepsuitoefening van een licentiaat in de Medisch-sociale wetenschappen; – kennis, attitudes en vaardigheden bezit inzake multidisciplinair teamwork; – over organisatorische en leidinggevende vaardigheden beschikt, onderbouwd door de nodige kennis hieromtrent; – visies kan ontwikkelen op gezondheid en welbevinden en deze situeren in een mensbeeld, alsook in staat is om hieruit gevolgen te trekken voor het medisch-sociaal handelen; – inzicht heeft in de maatschappelijke en ethische implicaties van medisch-sociaal handelen; – inzicht en kennis heeft over de verschillende doelgroepen waarop medisch-sociaal handelen betrekking kan hebben (leeftijden, culturen,…) – wetenschappelijk gevormd is en daarnaar handelt; – het vakjargon van de Medisch-sociale wetenschappen voldoende beheerst en hiertoe over de nodige talenkennis beschikt; – in staat is om uiteindelijk, al dan niet na een verdere training, zelfstandig onderzoek te verrichten op die gebieden van de wetenschap die van belang zijn voor het vergroten van kennis en inzicht in fundamentele en toepassingsgerichte aspecten van de medische sociale beroepsuitoefening; – over de attitudes beschikt om zich permanent te blijven vormen en flexibel is om op maatschappelijke ontwikkelingen in te spelen; – inzicht heeft in de maatschappelijke en ethische implicaties van het wetenschappelijk onderzoek;
1.3. Relatie met praktijk en werkveld 1.3.1. BEROEPSPROFIEL Opleidingen Medisch-sociale wetenschappen moeten een geschikte vorming bieden voor leidinggevende, beleids- en onderzoeksgerichte functies in de medisch-sociale praktijk. Volgens de visitatiecommissie zit de sterkte van licentiaten Medisch-sociale wetenschappen voornamelijk in een combinatie van twee factoren: voeling en ervaring met verpleegkundige praktijken en de gezondheidsector enerzijds; kennis en vaardigheden inzake medisch-sociale wetenschap, beheren, leiding geven en voorlichting in de gezondheidszorg anderzijds. Afgestudeerden Medisch-sociale wetenschappen komen terecht in uiteenlopende sectoren van de gezondheidszorg. Ze werken o.a. in leidinggevende en functies in verzorgingsinstellingen, in het management van verscheiden organisaties van de gezondheidszorg, in onderzoeksinstellingen, in farmaceutische bedrijven, in de preventieve gezondheidszorg, bij ziekenfondsen en verzekeringsinstellingen, als verpleegkundig specialisten, als docent in het hoger onderwijs, … Ervaring met de verpleegkundige praktijk en de handelswijzen binnen de gezondheidszorg zijn voor de meeste van deze functies onontbeerlijk.
HET REFERENTIEKADER
13
06/2001
1.3.2. STAGE Het belang van attitudes, vaardigheden en voeling met betrekking tot de verpleegkundige praktijk en handelswijzen in de gezondheidszorg is reeds onderstreept. De commissie meent dat de invoering van een praktijkstage in de opleiding hieraan grotendeels tegemoet kan komen. De klemtoon moet hier duidelijk liggen op een praktijkstage, als verschillend van een ‘onderzoeksstage’ ter voorbereiding van een scriptie. Via deze stage moet een koppeling gemaakt worden tussen praktijksituaties en de leerstof die in de opleiding aan bod komt. De stagiair verdient een nauwgezette begeleiding, zowel vanuit de onderwijsinstelling als op de stageplaats zelf. Beide instanties zullen hiertoe een vlotte communicatie moeten opbouwen en de student uitgebreid feedback verschaffen over zijn/haar evolutie. De visitatiecommissie wil nogmaals wijzen op de bijzondere studentenpopulatie van opleidingen Medisch-sociale wetenschappen. Studenten die zich volledig aan de studie kunnen wijden dienen uitvoerig stage te lopen, teneinde een duurzame verbinding met de praktijk te kunnen maken. Voor werkende studenten kan een uitvoerige praktijkstage, bovenop hun professionele activiteit, eventueel voor overbelasting zorgen. Mogelijk kunnen de opleidingen hiertoe specifieke oplossingen voor werkende studenten hanteren, bijvoorbeeld door de stage volledige of deels in te passen in de professionele activiteit. Alleszins moet de praktijkervaring van studenten die werken in de gezondheidsector maximaal benut worden binnen de opleiding. De stage moet van voldoende omvang zijn teneinde de student toe te laten kennis te maken met het werkveld van een licentiaat Medisch-sociale wetenschappen, evenals de vaardigheden en attitudes die hierbij vereist zijn. Daarnaast moet ook duidelijk zijn hoe de stage zich situeert t.o.v. de andere opleidingsonderdelen.
2. Gerontologie 2.1. Algemene uitgangspunten Gerontologie als studiegebied is relevant voor verschillende studentendoelgroepen. In heel wat beroepen zal men immers geconfronteerd worden met een groeiende groep ouderen. Een opleiding Gerontologie moet relevante aanknopingspunten zoeken met andere studiegebieden en deze raakvlakken ten volle benutten. De visitatiecommissie maakt een onderscheid tussen twee mogelijke concepten voor een opleiding Gerontologie, die evenwel zeer verschillend zijn: – Een opleiding Gerontologie kan ingericht worden als een voortgezette academische opleiding, gericht op een ruim doelpubliek. Een dergelijke opleiding zou zich dan richten tot studenten die reeds een universitair einddiploma hebben, zij het uit verschillende disciplines. Voortgezette opleidingen vallen echter niet onder de bevoegdheid van deze visitatiecommissie. Zij wil dan ook geen verdere uitspraken doen over deze optie. – Een opleiding Gerontologie kan ook ingericht worden als een academische opleiding van twee cycli, die leidt tot een licentiaatsdiploma. In dat geval leunt de opleiding volgens de commissie nauw aan bij de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. Volgens de visitatiecommissie is Gerontologie dan een medisch-sociale wetenschap, die zich concentreert op veroudering (Gerontologie in engere zin) en op ziektebeelden verbonden aan het ouder worden (Geriatrie). Licentiaatsopleidingen Gerontologie zullen volgens de commissie moeten zoeken naar een goed
06/2001
14
HET REFERENTIEKADER
evenwicht tussen de algemeen medisch-sociale invalshoek, de gerontologische en de geriatrische invalshoek. De uitspraken over de opleiding Gerontologie in dit visitatierapport hebben enkel betrekking op Gerontologie als licentiaatsopleiding. De visitatiecommissie heeft ook de studie Gerontologie geschetst in een aantal kernwoorden: – De studie Gerontologie heeft als uitgangspunt de verbinding tussen zorgprocessen gericht op veroudering, de organisatie van die zorg en de menselijke veroudering in een brede maatschappelijke context. – Ook hier mag een duidelijk geëxpliciteerde mensvisie niet ontbreken, die tevens implicaties heeft voor opvattingen over gezondheid en welbevinden bij het verouderingsproces. Inzicht in de (omgeving- en) gezondheidbedreigende of begunstigende factoren van deze visies is noodzakelijk. Discussie over professionele zorg (waaronder professionele thuiszorg) en mantelzorg is hier aan de orde. De verhouding tussen de autonomie van de oudere en de positie van de zorgverlener moet voldoende aandacht krijgen. Een opleiding Gerontologie moet bovendien oog hebben voor de manier waarop samenlevingen met veroudering omgaan. Ten slotte moeten ook licentiaatsopleidingen Gerontologie zich volgens de commissie ten gronde bezinnen over de verhouding tussen de kennis- en wetenschapcomponent t.o.v. de praktijkcomponent (vaardigheden en attitudes) binnen de opleiding. Verschillende opleidingen kunnen hierin verscheiden klemtonen leggen, doch geen van beide componenten mag genegeerd worden. De commissie meent immers dat beide aspecten van groot belang zijn in het werkveld van de licentiaat Gerontologie.
2.2. De afgestudeerde Gerontologie Er wordt beoogd om een licentiaat Gerontologie op te leiden die de voor het beroep noodzakelijke kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes heeft geïntegreerd en op een zelfstandige en kritische manier het beroep kan uitoefenen op het niveau van een beginnende beroepsuitoefenaar. Voor de basiseigenschappen van de licentiaat in de Gerontologie kan verwezen worden naar de vereisten voor de afgestudeerde Medisch-sociale wetenschappen (1.2.). Met dien verstande dat hier extra klemtoon gelegd wordt op veroudering. De licentiaat in de Gerontologie moet ook in staat zijn visies te ontwikkelen op gezondheid en welbevinden in relatie tot veroudering en deze te situeren in een mensbeeld, alsook om hieruit gevolgen te trekken voor het medisch-sociaal/ gerontologisch handelen;
2.3. Relatie met praktijk en werkveld 2.3.1. BEROEPSPROFIEL Licentiaatsopleidingen Gerontologie moeten een goede vorming bieden voor het uitoefenen van leidinggevende, beleids- en onderzoeksgerichte functies in de medisch-sociale praktijk gericht op veroudering. Licentiaten Gerontologie komen vaak terecht in functies in de ouderenzorg, of in sectoren van de gezondheidszorg die zich concentreren op veroudering. Zij vervullen vaak een leidinggevende en coördinerende rol. Sommige afgestudeerden zullen ook als lector in het hoger onderwijs optreden.
HET REFERENTIEKADER
15
06/2001
2.3.2. STAGE Voorgaand beroepsprofiel vereist een aantal vaardigheden en attitudes, evenals vertrouwdheid met praktijken en handelswijzen in de gezondheidszorg. Licentiaatsopleidingen Gerontologie kunnen hieraan ten dele tegemoet komen via een praktijkstage. Net als bij Medisch-sociale wetenschappen meent de commissie dat de nadruk moet liggen op praktijkstage, als verschillend van een onderzoeksstage ter voorbereiding van de eindverhandeling. Studenten moeten via deze stage een verbinding maken tussen praktijksituaties en de leerstof die in de opleiding aan bod komt. De stagiair moet nauwgezet begeleid worden, zowel vanuit de onderwijsinstelling als op de stageplaats zelf. Beide instanties moeten hierover voldoende communiceren en eveneens uitgebreid feedback geven aan de stagiair. Ook hier wil de visitatiecommissie wijzen op de bijzondere studentenpopulatie van opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. Studenten die zich volledig aan de studie kunnen wijden dienen uitvoerig stage te lopen, teneinde een duurzame verbinding met de praktijk te kunnen maken. Voor werkende studenten kan een uitvoerige praktijkstage, bovenop hun professionele activiteit, eventueel voor overbelasting zorgen. Mogelijk kunnen de opleidingen hiertoe specifieke oplossingen voor werkende studenten hanteren, bijvoorbeeld door de stage volledige of deels in te passen in de professionele activiteit. Alleszins moet de praktijkervaring van studenten die werken in de gezondheidsector maximaal benut worden binnen de opleiding. De stage moet van voldoende omvang zijn teneinde de student toe te laten kennis te maken met het werkveld van een licentiaat Gerontologie, evenals de vaardigheden en attitudes die hierbij vereist zijn. Daarnaast moet ook duidelijk zijn hoe de stage zich situeert t.o.v. de andere opleidingsonderdelen
3. Onderwijskundig referentiekader a. De opleidingen stellen zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van de opleidingsprogramma’s. De opleidingsonderdelen die in de programma’s geroosterd worden, moeten een legitieme, aantoonbare en samenhangende bijdrage leveren tot de realisering van de doelstellingen en minimumeisen. Daarbij vormt het curriculum van de eerste cyclus het fundament dat algemenere basiskennis, -vaardigheden en -attitudes toelevert, waarna, in de tweede cyclus, structureel en inhoudelijk kansen gecreëerd worden voor differentiatie en specialisatie in opties/ oriëntaties. b. De commissie meent dat de opleiding voldoende nadruk moet leggen op de zelfwerkzaamheid van de studenten. Dit wil zeggen dat studenten mee de verantwoordelijkheid dienen te nemen voor hun studiekeuze, leerparcours en -proces, effectiviteit en voortgang van hun studie. c. De opleidingen scheppen door een inhoudelijk, personeel en logistiek kwalitatief hoogstaand aanbod de voorwaarden waaronder die verantwoordelijkheid zinvol kan opgenomen worden. Een dergelijk aanbod beantwoordt niet alleen aan de eisen qua doelstellingen, instructie-, leeren vormingsprocessen en evaluatie die aan een universitair, academisch opleidingsprogramma in het algemeen kunnen gesteld worden, maar tevens aan de specifieke eisen qua onder meer wetenschappelijkheid, actualiteit, professionaliteit die vanuit de vakgebieden worden gesteld. De kwaliteit van dit aanbod moet geregeld worden geëvalueerd, bijvoorbeeld door middel van valide en betrouwbare bevraging van studenten en afgestudeerden.
06/2001
16
HET REFERENTIEKADER
d. De doelstellingen dienen relevant te zijn. Dit betekent concreet dat ze een hoog wetenschappelijk actualiteitsgehalte bezitten, dat ze een symbiose van toepassen en genereren van kennis reflecteren, en dat ze beroepsvoorbereidende kwaliteit bezitten. Van meet af aan dient de onderliggende hiërarchisering en sequentiëring van de doelstellingen, zowel voor die van de hele opleiding als voor die van de opleidingsonderdelen afzonderlijk, aan de student bekend te worden gemaakt. e. Wat de instructie-, vormings- en leerprocessen betreft, zijn overwegend drie aspecten belangrijk. – De inhoudelijke invulling genereert eisen naar de kwaliteit van het beschikbare studiemateriaal en de bredere documentaire ondersteuning van de processen. De kennis waarin ingeleid wordt, dient zo gestructureerd, gematerialiseerd en gedocumenteerd te zijn dat efficiënt en effectief leren met het oog op de realisering van de doelstellingen metterdaad kan plaats vinden. Bij hoorcolleges kan gewerkt worden met een gedeelte vaste leerstof enerzijds (bijvoorbeeld 75%) en een gedeelte vrije invulling volgens interesses van docent en studenten anderzijds. De vaste leerstof kan ondersteund worden met vast cursusmateriaal. – Er kunnen eisen gesteld worden in verband met de sequentiëring en de wijze waarop de kennis gepresenteerd wordt (de gebruikte werkvormen, de ondersteuning ervan met gepaste communicatie- en informatietechnologieën, de beschikbare materiële infrastructuur, enzovoort). Het leerproces dient met name ondersteund te worden door een moderne didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. Een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën zijn van belang. De gehanteerde werkvormen dienen gericht te zijn op het zelfstandig, kritisch-reflexief verwerken van de leerstof. Ze dienen te appelleren aan het probleemoplossend en creatief vermogen van de student. Belangrijk hierbij is dat voldoende aandacht wordt besteed aan het onderwijscomfort en de didactische vaardigheden van de docenten. De didactische vaardigheden van de docenten dienen voldoende getraind te worden. Ook hiervoor is permanente vorming noodzakelijk. Bij de toewijzing van onderwijsopdrachten behoort men deze vaardigheden in rekening te brengen. – In hoofde van de studenten dient te worden gekeken naar hun draagkracht, hun studievreugde en -belasting, hun mogelijkheden voor efficiënt gebruik van de studietijd enzovoort. Bovendien is het van belang na te gaan of er in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met individuele verschillen, onder meer in studiestijl en -tempo. Dit laatste kan, bijvoorbeeld, blijken uit differentiatievoorziening in leerparcours binnen het programma, uit de dosering contactonderwijs vs. zelfstudie enzovoort. Kenmerkend voor de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie is de instroom van studenten met een hogeschooldiploma verpleeg- en/of vroedkunde. Een aanzienlijk deel van de potentiële studenten staat reeds in de beroepspraktijk. De instellingen moeten zich bewust zijn van het bijzonder onderscheid tussen twee doelgroepen, namelijk studenten die zich voltijds aan de studie wijden en zij die studeren en werken combineren. De inhoud, omvang en planning van programma bepalen immers of deze studie combineerbaar is met een professioneel leven. De commissie meent dat een studie Medisch-sociale wetenschappen of Gerontologie en een baan in deze sector elkaar wederzijds kunnen bevruchten. Keuzes omtrent programma en doelgroep dienen doordacht gemaakt te worden en moeten duidelijk gecommuniceerd worden naar potentiële studenten. f. De belangrijkste eis ten aanzien van de evaluatie van het kennen en kunnen van de studenten is dat de vorm en inhoud ervan recht moeten doen aan de vooropgestelde doelstellingen en de
HET REFERENTIEKADER
17
06/2001
wijze waarop deze vertaald worden in de instructie-, leer- en vormingsprocessen. Zo kan er bijvoorbeeld speciaal op gelet worden of er niet enkel via reproductie van kennis, geëvalueerd wordt, of open-boekexamens regel dan wel uitzondering zijn, enzovoort. Eisen en vormen dienen, hoe dan ook, vooraf aan de studenten duidelijk bekend te worden gemaakt. Voorts dient ook aandacht besteed aan aspecten als billijkheid van de evaluatie, de betrouwbaarheid ervan en de kwaliteit van de geleverde feedback. Teneinde de kwaliteit van de toetsen te bewaken, is het raadzaam een forum op te richten waar de toetsen naar inhoud en vorm kunnen besproken worden. Deze ‘toetsingscommissie’ zou systematisch de toetsvragen van alle opleidingsonderdelen kunnen bespreken m.b.t. wijze van vraagstelling, moeilijkheidsgraad, relevantie voor een opleiding, coherentie tussen opleidingsonderdelen enz. g. De opleidingen dienen te voorzien in een systeem van studievoorlichting en -begeleiding dat gericht is op het verschaffen van de benodigde informatie en het voorkomen en tijdig signaleren van studie- (inclusief examen)problemen, alsmede op het formuleren en uitwerken van oplossingen.
4. Eindverhandeling De eindverhandeling is een belangrijk element in een academische opleiding. Zij is zowel een onderwijsmiddel als een instrument voor toetsing. Binnen opleidingen Medisch-sociale wetenschappen – Gerontologie zijn hierbij zowel literatuurstudie als wetenschappelijk onderzoek en praktijkgerichte analyse aan de orde. De eindverhandeling als onderwijsmiddel verwijst naar het proces dat aan het eindwerk vooraf gaat. Het maken van de eindverhandeling verdient een goede begeleiding door het academisch personeel. De commissie raadt aan het wordingsproces van de eindverhandeling op te delen in kleinere stadia. Aan het voltooien van deze stadia kan vervolgens een beoordeling gekoppeld worden (vb: probleemformulering en afbakening, opstellen van een bronnenlijst). Zodoende wordt de voortgang van iedere student afzonderlijk gestimuleerd en opgevolgd, en kunnen onaangename verrassingen aan het einde van de rit vermeden worden. Daarnaast is het voltooide eindwerk een toetsingsmiddel. Via een adequate probleemstelling en – afbakening, een efficiënte synthese en analyse en een goed referentiesysteem moet de student komen tot een ad rem wetenschappelijk werk. Volgens de commissie dienen de eindwerken qua inhoud en omvang vergelijkbaar te zijn met een goed artikel in een wetenschappelijk tijdschrift: bondig, met goede en consequente verwijzingen en getuigend van kritisch inzicht.
5. Internationalisering Opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie moeten over de landsgrenzen heen kijken. Dit heeft niet alleen betrekking op de inhoud van de gedoceerde opleidingsonderdelen, maar ook op het docentencorps en de studenten. De commissie verwacht van de onderwijsinstelling initiatieven om gastcolleges, studentuitwisselingsprogramma’s, internationale studiedagen e.d. mogelijk te maken. De visitatiecommissie is zich ten volle bewust van de specificiteit van het doelpubliek van opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. De meerderheid van deze studenten
06/2001
18
HET REFERENTIEKADER
heeft immers een verpleegkundige vooropleiding genoten. Een groot aantal onder hen oefent dit beroep ook uit en heeft een gezin. Deelname aan internationale uitwisselingen en projecten is voor deze mensen geen evidentie. De commissie wil niettemin de opleidingen aansporen mogelijkheden te bieden inzake internationalisering voor zowel werkende als niet-werkende studenten.
6. Lerende organisatie Ten slotte heeft de visitatiecommissie ook eisen vooropgesteld waaraan een opleiding als organisatie moet voldoen. Hiervoor heeft zij gebruik gemaakt van de term ‘lerende organisatie’. Hiermee bedoelt zij dat opleidingen mechanismen moeten inbouwen die toelaten permanent te evalueren en verbeteren. Dit dankzij de inbreng van alle betrokken partijen: docenten, studenten, afgestudeerden, arbeidsmarkt en samenleving. De opleidingen moeten een transparant en dynamisch proces in gang zetten waarin de kwaliteit van de opleiding continu centraal staat. Alle betrokken partijen moeten hierin een kanaal vinden om opmerkingen en suggesties kenbaar te maken, met de zekerheid dat daarmee voldoende en ernstig rekening gehouden wordt.
HET REFERENTIEKADER
19
06/2001
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand aan de bezochte faculteiten. Dit laat de opleidingen niet alleen toe zich, althans voor deze punten, te positioneren ten opzichte van elkaar, maar kan bovendien ook een stimulans zijn om van elkaar te leren. Hier dient wel vermeld dat het gaat om drie opleidingen Medisch-sociale wetenschappen aan K.U.Leuven (richting verplegingswetenschap)2, RUG en VUB en één opleiding Gerontologie aan de VUB. De commissie meent dat een opleiding Gerontologie, indien opgevat als een academische opleiding van twee cycli, veel raakvlakken heeft met de opleiding Medisch-sociale wetenschappen (zie Het referentiekader). De opname in dit vergelijkend rapport van de opleiding Gerontologie, als enige in haar specifiek domein, kan hiermee verantwoord worden. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere faculteiten heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen. De gevisiteerde opleidingen situeren zich in een studiegebied dat relatief jong is en dat niet steeds op een ruime erkenning kan rekenen. Ook het doelpubliek van de gevisiteerde opleidingen is specifiek en niet altijd gemakkelijk te bereiken. De visitatiecommissie vindt het bijzonder dat deze opleidingen bestaan en ook succes boeken. Doordat geregeld gewezen wordt op elementen die kunnen verbeteren, zou verkeerdelijk de indruk kunnen ontstaan dat de visitatiecommissie algemeen ontevreden is over de opleidingen. De lezer dient in het achterhoofd te houden, dat de commissie de gevisiteerde opleidingen algemeen als goed beoordeeld. In de tekst wordt herhaaldelijk verwezen naar ‘het zelfstudierapport’. Het betreft hier een nietgepubliceerd document, dat elke opleiding heeft opgesteld ten behoeve van de visitatiecommissie. In deze zelfstudierapporten maken de opleidingen, aan de hand van de richtlijnen vanuit de VL.I.R., een kritische evaluatie van het eigen onderwijs en de organisatie van de opleiding.
2.
06/2001
20
Aan de K.U.Leuven wordt ook de opleiding ‘Medisch-sociale wetenschappen richting zorgbeleid’ ingericht, die echter niet in deze visitatie is opgenomen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
1. Doelstellingen en eindtermen De doelstellingen en eindtermen zijn volgens de visitatiecommissie voor alle opleidingen duidelijk in de zelfstudierapporten omschreven. Voor de opleidingen aan de RUG en de VUB kunnen deze nog wat verder uitgediept en geconcretiseerd worden. De doelen en eindtermen voldoen wel aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. Ook het academisch karakter van de opleidingen komt duidelijk tot uiting in de geformuleerde doelstellingen en eindtermen. Bij de K.U.Leuven is zowel de kennis- en onderzoekscomponent als de praktijkcomponent goed vertegenwoordigd in de doelstellingen en eindtermen. De vooropgestelde doelen zijn zeer ambitieus en de commissie vraagt zich af of de doelen bereikbaar zijn onder de gegeven omstandigheden. Voornamelijk de doelstellingen i.v.m.de praktijkcomponent lijken in de huidige omstandigheden niet helemaal realistisch. ‘Praktijk’ verwijst hier naar de vaardigheden en attitudes inzake het uitoefenen van ‘hogere functies’ in de gezondheidssector, zoals leiding geven en organiseren. De doelstellingen met betrekking tot vaardigheden voor wetenschappelijk onderzoek lijken wel realiseerbaar binnen het huidige programma. De commissie merkt wel op dat de infrastructuur ernstig tekort schiet. Uit de doelen en eindtermen van de opleiding aan de RUG blijkt een duidelijk beeld van het beroepsprofiel van de medisch-sociale wetenschapper. De opleidingsdoelen zijn evenwichtig en realistisch, zowel m.b.t. tot de kennis- en onderzoekscomponent als m.b.t. de praktijkcomponent. Volgens de commissie zijn deze doelstellingen ook goed bereikbaar onder de huidige omstandigheden. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB beklemtoont meer de sociaalwetenschappelijke en de beleids- en beheercomponent. De doelstellingen en in het bijzonder de eindtermen kunnen nog uitgediept worden. De doelen en eindtermen lijken weliswaar realiseerbaar onder de huidige voorwaarden, maar de opleiding is zeer kwetsbaar. Zij steunt op beperkte middelen en grote inspanningen van een kleine groep personeel. De opleiding Gerontologie aan de VUB richt zich tot een zeer brede doelgroep met vooropleidingen uit verschillende domeinen en van verschillende types3. De doelstellingen en eindtermen verdienen vooral meer aandacht in functie van dit heterogene publiek. De commissie vindt het studiegebied van de Gerontologie wel relevant voor de verschillende doelgroepen, daar heel veel beroepsvelden in toenemende mate geconfronteerd zullen worden met veroudering en ouderen. Evenwel betwijfelt zij of de opleiding heden al deze doelgroepen even adequaat kan onderrichten. Gegeven de beperkte middelen kan de opleiding onvoldoende gedifferentieerd inspelen op de verschillen in vooropleiding. De commissie raadt dan ook aan dat een duidelijke keuze wordt gemaakt voor ófwel een opleiding Gerontologie als volledige academische opleiding, gericht op studenten met en zonder vooropleiding; ófwel een voortgezette academische opleiding gericht op een ruim aantal universitaire diploma’s. In dit rapport hebben uitspraken over de kwaliteit van de opleiding Gerontologie vooral betrekking op de eerste optie, namelijk Gerontologie als een licentiaatsopleiding van twee cycli. Binnen de huidige omstandigheden, d.w.z met beperkte middelen en omkadering, zijn de doelen van de opleiding Gerontologie volgens de commissie onvoldoende bereikbaar. De opleiding is eveneens zeer kwetsbaar en steunt op de enorme inspanningen van een klein aantal mensen.
3.
Voor een overzicht van de instroommogelijkheden kan het deelrapport Gerontologie 4.1. geraadpleegd worden.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
06/2001
2. Het programma De door de visitatiecommissie bezochte opleidingen bestaan uit twee cycli. Voor de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan de VUB wordt de eerste cyclus gemeenschappelijk georganiseerd, zij het enkel onder de naam ‘Medisch-sociale wetenschappen’. Alle gevisiteerde opleidingen richten zich voornamelijk op studenten met een vooropleiding, voornamelijk in de vroed- of verpleegkunde. De programma’s zijn sterk afgestemd op dit publiek. Bovendien is een licentiaat Medisch-sociale wetenschappen zonder graduaatsdiploma verpleeg- of vroedkunde wettelijk niet bevoegd om het verpleeg- of vroedkundig beroep te beoefenen. Niettemin zijn de opleidingen bij decreet verplicht om een opleiding van twee cycli ook toegankelijk te maken voor houders van een diploma hoger secundair onderwijs. Vooral de K.U.Leuven en de RUG voeren hier een ontradingsbeleid. Toch schrijven ook studenten zonder vooropleiding zich in voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. Hun aantal is weliswaar gering, maar niet onbestaande. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze studenten het ontbreken van de vooropleiding in één kandidatuurjaar kunnen goedmaken. Bovendien zullen zij, indien zij de opleiding voltooien, beperkt zijn in hun beroepsmogelijkheden. Deze dubbelzinnige situatie is volgens de commissie weinig zinvol en verdient aandacht over de instellingen heen. Een wettelijke basis ontbreekt hier evenwel, dus mogelijk moet de problematiek gesignaleerd worden aan de overheid.
2.1. Opbouw en inhoud De meerderheid van de studenten aan de gevisiteerde opleidingen vangt de studie aan in de enige kandidatuur. Deze wordt door de commissie algemeen als vrij belastend beoordeeld, voornamelijk voor studenten die de studie combineren met een vaste tewerkstelling. De sequentiële opbouw van de opleiding aan de K.U.Leuven is volgens de commissie goed, alsook de samenhang. Zij betreurt echter het ontbreken van een praktijkstage. Het programma is inhoudelijk van een goed niveau en goed up to date, er zijn voldoende keuzemogelijkheden en er bestaat een goede wisselwerking tussen de onderzoeks- en de onderwijsactiviteiten. De commissie merkt op dat de kennis- en onderzoekscomponent zeer sterk vertegenwoordigd is in het programma. Dit is uiteraard een kwestie van prioriteiten stellen en een middel voor de instellingen om zich te profileren. De commissie vindt een diepgaande wetenschappelijke basis belangrijk, maar wijst erop dat het merendeel van de afgestudeerden terecht komt in leidinggevende en coördinerende functies in de gezondheidszorg. De meeste alumni vervullen een beroep als universitair verpleegkundige en minder als onderzoeker in Medisch-sociale wetenschappen. In het licht van dit gegeven meent de commissie dat vaardigheden en attitudes inzake leiderschap en organisatie te weinig aandacht krijgen in het programma van de K.U.Leuven. De sequentiële opbouw van de opleiding aan de RUG wordt door de commissie als voldoende beoordeeld, maar de eerste cyclus bevat volgens haar te weinig opleidingspecifieke onderdelen. De studenten krijgen in de eerste cyclus te weinig ‘voorsmaakjes’ van de opties uit de tweede cyclus. Dit kan de keuze bemoeilijken en kan ook de motivatie van studenten negatief beïnvloeden. De drie aangeboden opties in de licenties worden door de commissie als zinvol en relevant beschouwd. Evenwel heeft de commissie bedenkingen bij de strikte scheiding die tussen de opties gehandhaafd wordt. De drie opties leiden immers tot eenzelfde einddiploma en nauw verwante beroepsuitoefening. Een te strikte scheiding is inhoudelijk ongewenst en lijkt niet efficiënt. De drie opties zouden meer gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke medisch-sociale stam enerzijds, en elkaars
06/2001
22
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
specialisaties anderzijds. Globaal genomen, behoudens de opmerkingen omtrent de specificiteit van de vakken in de eerste cyclus, beoordeelt de visitatiecommissie het niveau van het programma als goed tot uitstekend. Het programma blijkt ook inhoudelijk goed up to date en behaalde onderzoeksresultaten worden voldoende teruggekoppeld naar het onderwijs. De sequentiële opbouw van het programma Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB vindt de commissie goed. In het bijzonder waardeert zij de keuze om vanaf de eerste cyclus reeds de eigen identiteit van de opleiding te onderstrepen. De commissie waardeert eveneens de duidelijke profilering naar een bredere doelgroep en een aangepast antwoord met twee verkorte programma’s. Zij beklemtoont echter dat de opleiding nauwkeurig moet toezien op de basisvorming van studenten zonder medisch-verpleegkundige vooropleiding. Deze studenten moeten voldoende vertrouwd geraken met alle aspecten van de gezondheidszorg, om zodoende het verschil in vooropleiding enigszins te compenseren. Overigens blijkt uit de zelfstudie en gesprekken dat de opleidingsverantwoordelijken zich hiervan bewust zijn. De individuele keuzemogelijkheden in het programma zijn volgens de commissie eerder onvoldoende. De commissie vindt het algemeen niveau van de vakken voldoende tot goed. De geleverde onderzoeksinspanningen worden goed teruggekoppeld naar het onderwijs. Ook de sequentiële opbouw van de licentiaatsopleiding Gerontologie aan de VUB is volgens de commissie goed. De eerste cyclus, die aan de VUB gemeenschappelijk is voor Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie, bevat wel relatief weinig opleidingspecifieke vakken voor de studenten Gerontologie. Wil de eerste cyclus werkelijk gemeenschappelijk zijn voor Medischsociale wetenschappen en Gerontologie, dan is het raadzaam voor gerontologiestudenten nog meer vakspecifieke onderdelen in te voeren. De opleiding huldigt overigens het principe om studenten van bij het begin uitgebreid kennis te laten maken met het eigen vakgebied. De keuzemogelijkheden in de tweede cyclus zijn voldoende te noemen, maar door beperkte speelruimte inzake uurroosters (gericht op werkstudenten) worden in de praktijk heel wat mogelijkheden uitgesloten. Het programma van Gerontologie is inhoudelijk goed en voldoende tot goed up to date. Het gerealiseerde onderzoek lijkt voldoende teruggekoppeld naar het onderwijsprogramma.
2.2. Werkvormen De onderwijsvormen en –middelen van de opleiding aan de K.U.Leuven zijn volgens de visitatiecommissie niet helemaal adequaat, gegeven de doelstellingen. De commissie vindt het aandeel van hoorcolleges (‘frontaal’ onderwijs) nog te groot. Deze kunnen de vooropgestelde doelen inzake vaardigheden en attitudes niet verwezenlijken. De commissie erkent dat er een eerste stap gezet is via het werken met seminaries, doch meent dat hier nog verbetering mogelijk is. Bij de opleiding aan de RUG zijn de gehanteerde werkvormen en -middelen voldoende adequaat en gevarieerd, gegeven de onderwijsdoelstellingen. Niettemin ligt de klemtoon ook hier nog te veel op ‘frontaal’ onderwijs, in het bijzonder tijdens de eerste cyclus. Gegeven de beperkte omkadering worden de gekozen onderwijsvormen volgens de commissie voldoende benut. Buiten de stage zijn er echter nog weinig mogelijkheden om attitudes en communicatieve vaardigheden in te oefenen. De onderwijsmiddelen en –vormen voor de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan de VUB zijn volgens de commissie goed gekozen in functie van de doelstellingen. De klemtoon op interactie, reeds vanaf de eerste cyclus, is volgens de commissie uiterst bevorderlijk voor het leerproces. De opleidingen maken hier goed gebruik van hun kleinere schaal. Tevens is de commissie van oordeel dat deze werkvormen goed en gevarieerd gebruikt worden. Zij is ook van mening dat er tussen de personeelsleden een open cultuur en een goed overleg bestaat over inhoud en werkvormen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
06/2001
2.3. Toetsing Vooral bij de K.U.Leuven en de RUG vindt de commissie het aandeel van reproductievragen nog te groot. Inzicht, vaardigheden en attitudes moeten daar bij de toetsing nog meer aan bod komen. Zij wil de docenten van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de K.U.Leuven en de RUG ook aanmoedigen tot meer en systematisch overleg over examenvormen en –inhouden. De relatieve moeilijkheidsgraad van de toetsen is volgens de commissie aan alle opleidingen adequaat.
2.4. Vaardigheden bij studenten Vaardigheden met betrekking tot de kennis- en onderzoekscomponent worden volgens de commissie binnen de opleiding aan de K.U.Leuven goed bevorderd. Met dien verstande dat dit niet zozeer tijdens de lessen gebeurt, maar vooral via papers en de projectthesis. Ook de schriftelijke vaardigheden worden bij deze werkvormen goed ontwikkeld. De vaardigheden en attitudes voor beroepsuitoefening van de licentiaat Medisch-sociale wetenschappen komen echter aan de K.U.Leuven niet helemaal tot hun recht. De opleiding zou in deze meer mogelijkheden moeten bieden om het probleemoplossend vermogen, de organisatorische vaardigheden, de leidinggevende kwaliteiten en de relevante mondelinge en sociale vaardigheden te ontwikkelen. In de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG worden het probleemoplossend vermogen en het kritisch denken relatief goed gestimuleerd. De commissie meent dat het zelfstandig leren en werken goed gestimuleerd en geoefend worden, maar dat de feedback hierover soms te wensen over laat. Het programma biedt voldoende mogelijkheid om zicht te krijgen op de relatie tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, maar ook hier is verbetering mogelijk. De schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid wordt voldoende bevorderd via papers en de eindverhandeling, maar verbetering is wenselijk. Studenten moeten leren om beknopter en terzake dienend schriftelijk te rapporteren en informeren. De commissie meent dat dit heden niet voldoende gebeurt. Bij de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan de VUB wordt het probleemoplossend vermogen door de programma‘s voldoende tot goed ontwikkeld. Het onafhankelijk en kritisch denken bij studenten wordt goed gestimuleerd. Ook zelfstandig leren en werken worden in de opleidingen goed bevorderd. De studenten kunnen via de programma’s een goed zicht krijgen op de samenhang tussen hun opleiding en de beroepsuitoefening. Dit is alleszins het geval voor studenten met een medisch-verpleegkundige vooropleiding en een baan in de sector. De commissie vraagt zich af of deze link met de beroepsuitoefening voldoende gelegd wordt door studenten zonder dergelijke vooropleiding of baan. De schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden verdienen meer aandacht. Studenten kunnen vaak onvoldoende een onderwerp afbakenen en zijn niet altijd even bondig en trefzeker in de schriftelijke uitwerking ervan.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling Voor elke gevisiteerde opleiding heeft de commissie een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd en daarnaast ter plaatse extra exemplaren ingekeken. Zij heeft vastgesteld dat voor de VUB en de RUG dit opleidingsonderdeel kan verbeteren. Algemeen wil de commissie alle opleidingen aanbevelen het wordingsproces van de eindverhandeling op te delen in kleinere stadia.
06/2001
24
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Aan het voltooien van deze stadia kan vervolgens een beoordeling gekoppeld worden (vb: probleemformulering en afbakening, opstellen van een bronnenlijst). Zodoende wordt de voortgang van iedere student afzonderlijk gestimuleerd en opgevolgd, en kunnen onaangename verrassingen aan het einde van de rit vermeden worden. De eindverhandelingen Medisch-sociale wetenschappen aan de K.U.Leuven zijn volgens de commissie goed tot uitstekend. Ook de beoordeling van de eindwerken wordt door de commissie goed bevonden. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding is goed, maar het mag zeker niet meer toenemen. Voor zover de commissie hierover kan oordelen is de begeleiding van de projectthesis goed. Het niveau van de eindverhandelingen ‘Medisch-sociale wetenschappen’ aan de RUG en VUB en de eindverhandelingen ‘Gerontologie’ aan de VUB is wisselend. Globaal genomen beoordeelt de commissie het niveau van de eindverhandelingen als voldoende, maar zij onderstreept de noodzaak tot verbetering. Het opleidingsonderdeel eindverhandeling binnen deze opleidingen dient meer aandacht te krijgen, zowel als onderwijsmiddel als in de rol van toetsmiddel. De ingediende eindwerken zijn dikwijls te omvangrijk, te weinig gestructureerd en bevatten te veel beschrijving en opsomming. Te vaak worden onderzoeken en gegevens niet alleen aangehaald maar ook uitvoerig omschreven, daar waar een eenvoudige verwijzing zou kunnen volstaan. Hierdoor bevatten veel eindwerken overbodige informatie en verdwijnt de eigen kritische analyse en interpretatie naar de achtergrond. Studenten moeten beter begeleid worden om te komen tot beknopte, goed gestructureerde en terzake dienende verhandelingen. Volgens de commissie dienen eindwerken qua inhoud en omvang vergelijkbaar te zijn met een goed artikel in een wetenschappelijk tijdschrift: bondig, met goede en consequente verwijzingen en getuigend van kritisch inzicht. De commissie vindt dat ook de beoordeling van de eindverhandelingen aan RUG en VUB zorgvuldiger kan. Sommige eindverhandelingen worden volgens haar te hoog gequoteerd.
3.2. Stage De commissie hecht veel belang aan het verwerven van attitudes, vaardigheden en voeling met betrekking tot de verpleegkundige praktijk en handelswijzen in de gezondheidszorg. Zij meent dat de invoering van een praktijkstage in de opleidingen hieraan grotendeels tegemoet kan komen. Via deze stage moet een koppeling gemaakt worden tussen praktijksituaties en de leerstof die in de opleidingen aan bod komt. De stage moet de student toelaten kennis te maken met het werkveld van een licentiaat Medisch-sociale wetenschappen of Gerontologie, d.w.z. met functies en rollen die nauw aansluiten op deze licentiaatsdiploma’s. Tot het academiejaar ’98 – ’99 was een stage geen onderdeel van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap aan de K.U. Leuven. Een eerste initiatief werd genomen in het academiejaar 2000-2001. Als onderdeel van de cursus klinische verpleegkunde II liepen studenten twee dagen stage bij een advanced clinical nurse practioner. De visitatiecommissie beoordeelt het ontbreken van een uitvoerige stage als een belangrijk tekort in de opleiding. Het belang van praktijkervaring voor het verwerven van vaardigheden en attitudes werd reeds meermaals benadrukt. De commissie waardeert de huidige inspanningen van de opleiding, maar meent dat twee dagen stage niet kunnen volstaan. Via een echte stage zou de praktijkcomponent van de opleiding beter vorm krijgen. Momenteel onderzoekt de opleiding aan de K.U.Leuven hoe zij hieraan tegemoet kan komen. In het programma van de tweede licentie Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent is een stage van 75 uur voorzien. De commissie heeft echter vastgesteld dat studenten die stage en eindverhandeling verbinden voornamelijk gegevens blijken te verzamelen en verwerken tijdens de stage. Het is twijfelachtig of zij daarmee tijdens deze stage, die al van beperkte omvang is, voldoende
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
06/2001
inzicht krijgen in de werksituatie van een licentiaat Medisch-sociale wetenschappen. Met stage doelt de commissie op praktijkstage en –beleving. De commissie waardeert de opname van een stage in het programma, maar meent dat deze niet louter een onderzoeksstage mag worden. De studenten Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB volgen een stage tijdens de eerste licentie. Voor deze stage zijn veertien dagen voorzien, waarvan minimaal vijf dagen van acht uur op de stageplaats zelf worden doorgebracht. Studenten Gerontologie aan de VUB volgen zowel tijdens de eerste als tijdens de tweede licentie een stage. De eerste beperkt zich eerder tot participerende observatie en bedraagt 150 uren studietijd. De tweede stage vergt een actievere inbreng van de student en bedraagt 180 uren studietijd. De commissie meent dat beide opleidingen aan de VUB een goed stageconcept hebben uitgebouwd. Met voldoening stelt zij vast dat het hier ook werkelijk om een praktijkstage gaat voor licentiestudenten Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. Voor zover de commissie hierover kan oordelen, worden de stages ook goed begeleid. De commissie wil deze opleidingen aanmoedigen de ingeslagen weg verder te zetten.
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Aantal studenten Onderstaande tabel geeft het totaal aantal hoofdinschrijvingen weer voor de eerste en tweede cyclus van de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie voor de afgelopen acht academiejaren. De tabel geeft slechts een globaal overzicht van de evolutie van de instroom. Zij toont aan dat de verhoudingen tussen de opleidingen qua studentenaantal de afgelopen jaren sterk gewijzigd zijn. Voor een meer genuanceerd beeld kunnen de deelrapporten geraadpleegd worden, waar telkens de instroom per opleidingsjaar wordt weergegeven.
Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie voor de academiejaren ’92 – ’93 tot ’99 – ‘00. K.U.Leuven Medisch-sociale WS
RUG Medisch-sociale WS
VUB Medisch-sociale WS
VUB Gerontologie
92-93
297(a)
93-94
229
(a)
84
91
44
94-95
205 (a)
121
73
39
95-96 96-97
200 (a) 189
126 157
97(b) 85 (b)
23 (b) 16 (b)
97-98
218
187
80 (b)
22 (b)
98-99
180
235
89 (b)
25 (b)
283
(b)
23 (b)
99-00
167
53
102
91
55
(a) Tot academiejaar ’95 – ’96 hebben deze cijfers voor de K.U.Leuven betrekking op het aantal hoofdinschrijvingen Medisch-sociale wetenschappen voor de richting Verplegingswetenschap en de richting Beleid in de zorgverlening samen. Deze laatste richting werd echter vanaf het academiejaar ’96-’97 stopgezet (en heropgestart vanaf academiejaar ‘00-’01). (b)Vanaf 1995 werd de eerste cyclus gemeenschappelijk voor Gerontologie en Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB, zij het enkel onder de noemer Medisch-sociale wetenschappen. Het aantal eerste cyclusstudenten van de VUB, zowel voor Medisch-sociale wetenschappen als voor Gerontologie, is vanaf ‘95-‘96 opgenomen in het totaal aantal hoofdinschrijvingen Medisch-sociale wetenschappen.
06/2001
26
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Uit tabel 1 blijkt dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG de enige is waarvoor de instroom de laatste acht jaar blijvend stijgt. Volgens de commissie moet deze opleiding er wel op toezien dat dit succes de huidige werking niet gaat bemoeilijken. Indien het aantal studenten blijft stijgen, zonder een adequate aanpassing van het docentencorps, komt de interactieve werksfeer van de kleine groepen in gevaar.
4.2. Slaagcijfers, rendementen en studieduur Voor cijfergegevens i.v.m. de slaagpercentages wordt de lezer verwezen naar de deelrapporten van de verschillende opleidingen. Globaal genomen zijn de slaagcijfers voor de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie volgens de commissie bevredigend. De eerste cyclus, in concreto voornamelijk bestaande uit de eenjarige kandidatuur, wordt algemeen gehanteerd als selectiemechanisme. Deze selectie is verdedigbaar, daar de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding beduidend hoger zijn. De gevisiteerde opleidingen aan de RUG en de VUB kampen echter met opvallend lage slaagpercentages in de tweede licentie, terwijl dit toch het afstudeerjaar is. Meestal heeft dit te maken met het uitstellen van de eindverhandeling. Hierdoor breidt ook de studieduur van de opleidingen uit, in de meeste gevallen met één jaar. Er zijn ook studenten Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG en de VUB die wel het volledige vakkenpakket met succes doorlopen, maar de eindverhandeling uiteindelijk nooit indienen. Het moeizame afronden van het eindwerk houdt ongetwijfeld verband met het hoge percentage werkstudenten in de opleidingen Medischsociale wetenschappen en Gerontologie aan RUG en VUB. De commissie meent dat een bijkomend thesisjaar voor werkende studenten zinvol kan zijn, maar niet vanzelfsprekend hoeft te zijn. Zij vraagt zich af of deze moeilijkheden niet geremedieerd kunnen worden via een intensievere begeleiding bij het maken van een eindverhandeling (zie ook 3.1.). Alleszins moet de evolutie van dit fenomeen nauwlettend in het oog worden gehouden.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie meent dat de begrote en de reële studietijd voor de gevisiteerde opleidingen aan de VUB en de RUG voldoende overeenstemmen. De begrote en de reële studieomvang van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de K.U.Leuven blijken niet helemaal overeen te stemmen. Ernstige discrepanties voor individuele vakken dienen zeker weggewerkt te worden. De commissie is van mening dat uitbreiding van het systematisch overleg met de studenten en alle betrokken docenten mede voor verbetering kan zorgen. In het bijzonder de omvang van de studie tijdens de eerste cyclus dient men goed in de gaten te houden.
5.2. Studievoorlichting en begeleiding De voorlichting van aspirant-studenten lijkt bij alle gevisiteerde opleidingen systematisch en goed te gebeuren. Ook tijdens hun studies worden de studenten Medisch-sociale wetenschappen en
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
06/2001
Gerontologie aan alle opleidingen goed begeleid. Bij de gevisiteerde opleidingen aan de VUB en de RUG vindt deze begeleiding bijna uitsluitend in de informele sfeer plaats. Alle relevante informatie i.v.m. de opleidingsonderdelen zit voor VUB en RUG vervat in één studiegids, die kan geraadpleegd worden via het internet. Conceptueel zijn deze studiegidsen volgens de commissie goed, doch zij heeft vastgesteld dat niet alle vakfiches volledig zijn ingevuld. Een dergelijke studiegids blijkt voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap aan de K.U.Leuven te ontbreken. De commissie raadt deze opleiding aan ook een dergelijke gids te ontwikkelen.
6. Faciliteiten De bezochte onderwijsruimten van de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan de VUB zijn in het algemeen goed. Deze aan de RUG zijn volgens de commissie ietwat gedateerd. De kwaliteit van de infrastructuur waarover de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de K.U.Leuven beschikt is volgens de commissie sterk ontoereikend. Vooral de lokalen van de ‘Campus St-Raphaël’ zijn in slechte staat. Een dergelijke infrastructuur overschaduwt ongetwijfeld het werk- en leerplezier van docenten en studenten. De biomedische bibliotheek van de K.U.Leuven daarentegen wordt door de visitatiecommissie als uitstekend beoordeeld. Deze bibliotheek is een zeer goed ingerichte en georganiseerde ruimte met een breed aanbod aan bronnen en zoeksystemen. De situatie is in deze minder gunstig aan de RUG en de VUB. Studenten Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG maken voornamelijk gebruik van de bibliotheek van de vakgroep maatschappelijke gezondheidszorg. Deze deelbibliotheek is goed georganiseerd, maar de krappe behuizing laat geen optimale werking toe. Daarnaast kunnen de studenten ook terecht in een biomedische bibliotheek, maar deze is volgens de commissie aan een collectie-uitbreiding toe. De commissie meent dat ook aan de VUB de bibliotheekvoorzieningen niet helemaal voldoen en zeker verbetering vergen. De aanwezige literatuur voor Gerontologie is te beperkt. Daarnaast heeft zij menige aanwijzing dat de organisatie van de bibliotheek beter kan. In het bijzonder voor de centrale bibliotheek is dit het geval, waar aanwezig geregistreerde boeken soms onvindbaar blijken.
7. Afgestudeerden De commissie meent dat alle gevisiteerde opleidingen bekwame professionals afleveren, die in verscheiden sectoren van de gezondheidszorg maar ook daarbuiten terecht kunnen. De studenten Medisch-sociale wetenschappen van de K.U.Leuven krijgen volgens de commissie niet veel oefening m.b.t. de beroepspraktijk van de licentiaat Medisch-sociale wetenschappen. Onderzoeksvaardigheden lijken bij deze studenten prima ontwikkeld, maar vooral inzake communicatie en leidinggeven ervaren zij tekorten. In beperktere mate geldt dit laatste ook voor de studenten van de RUG. Niettemin schijnen de meeste afgestudeerden Medisch-sociale wetenschappen zich verder uitstekend te handhaven in diverse segmenten van de arbeidsmarkt. Ook de meeste afgestudeerde licentiaten Gerontologie van de VUB vinden vlot toegang tot een baan in functie van het diploma. Dit geldt in het bijzonder voor de afgestudeerden met een vooropleiding in de gezondheidssector en zij die tijdens hun studies reeds in deze sector tewerkgesteld waren. Voor studenten zonder dergelijke
06/2001
28
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
vooropleiding is de aansluiting op het beroepsveld minder zeker. Zoals gezegd zou de opleiding wellicht haar effectiviteit kunnen verhogen, door haar doelpubliek beter af te bakenen (zie ook 1.). De commissie heeft ook aanwijzingen dat de arbeidsmarkt nog niet helemaal vertrouwd is met het diploma ‘licentiaat in de Gerontologie’. Het contact met de arbeidsmarkt kan vooral in die zin verbeteren, dat de opleiding Gerontologie meer bekendheid kan verwerven. Het contact met de afgestudeerden is in het algemeen bevredigend. Aan de opleidingen Medischsociale wetenschappen van de K.U.Leuven en Gerontologie van de VUB zijn goed werkende alumniverenigingen verbonden. Voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB kan dit verbeteren. De commissie raadt deze opleiding aan meer structureel en systematischer contact met haar alumni in te bouwen. Voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG werd pas een alumnivereniging opgericht, wat meer mogelijkheden schept voor de toekomst.
8. De staf De visitatiecommissie meent dat de onderwijsinzet van het eigen academisch personeel van de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan alle universiteiten zeer goed is. Het eigen academisch personeel van de opleidingen blijkt ook goede contacten te hebben met de studenten. De commissie stelt wel vast dat de studenten niet vaak les krijgen van medisch-sociale wetenschappers en gerontologen. Alle gevisiteerde opleidingen zijn in hoge mate afhankelijk van toegeleverd onderwijs uit andere opleidingen en faculteiten. Dit geldt in het bijzonder voor de opleidingen aan de RUG en de VUB. Een mogelijke verklaring is dat deze opleidingen nog vrij jong zijn. Aan alle gevisiteerde opleidingen is het personeelsbestand volgens de commissie eerder klein, en de onderwijslast lijkt aan alle opleidingen zwaar. Werkelijk cijfermatige vergelijkingen maken inzake werklast is bijzonder moeilijk, daar de berekeningswijzen van de universiteiten inzake personeelsbestand onderling verschillen. Niettemin meent de commissie dat vooral voor de RUG en nog meer voor beide opleidingen van de VUB de zwaarte van de onderwijslast bijzonder tot uiting komt . De commissie heeft geen aanwijzingen dat de lesgevers van de gevisiteerde opleidingen tekortschieten voor wat betreft onderwijskundige vaardigheden. Niettemin vindt zij dat alle opleidingen nog meer rekening dienen te houden met de onderwijsprofessionalisering bij de toekenning van onderwijsopdrachten.
9. Internationalisering De internationalisering van de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie is volgens de commissie aan alle instellingen onvoldoende uitgebouwd. Het academisch personeel van de opleidingen heeft wel voldoende internationale contacten en activiteiten, welke ook goed teruggekoppeld worden naar het onderwijs. Voor wat betreft de studenten zijn er evenwel te weinig mogelijkheden tot internationale contacten. Voor de opleidingen aan de RUG en de VUB wordt dit extra bemoeilijkt door het groot aantal studenten met een baan en een gezin. Niettemin moeten ook deze studenten meer mogelijkheden krijgen om aan internationale activiteiten inzake Medischsociale wetenschappen en Gerontologie deel te nemen. Dit kan bijvoorbeeld via congressen,
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
29
06/2001
lezingen, buitenlandse bezoeken,… In verhouding tot de studierichting Medisch-sociale wetenschappen aan andere instellingen, heeft de opleiding aan de K.U.Leuven een ietwat jongere studentenpopulatie en minder studenten met een vaste baan. Internationale projecten zijn voor deze doelgroep zeker realiseerbaar.
10. Kwaliteitszorg De gevisiteerde opleidingen hebben alle interne mechanismen ontwikkeld om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. Dat de opleidingen een kritische kijk kunnen uitwerken op de eigen activiteiten, mag blijken uit de zelfstudierapporten. Toch ziet de commissie bij alle opleidingen nog mogelijkheden tot verbetering van de interne kwaliteitszorg. Het systeem van interne kwaliteitszorg aan de KU.Leuven is doordacht en conceptueel goed uitgebouwd. De concrete werking op facultair niveau is in grote mate de verantwoordelijkheid van de Permanente Opleidingscommissie (POC), die aan de faculteitsraad voorstellen doet en advies geeft inzake onderwijs. Hierin zetelen zowel leden van het academisch personeel als studenten. De POC draagt in zich het potentieel om een platform voor evaluatie en kwaliteitsverbetering te zijn, maar is dit heden nog onvoldoende. Docenten zijn weinig op de hoogte van de vakinhoud, werkvormen en manieren van toetsen van collega’s. Dit geldt in het bijzonder voor externe docenten, en in veel mindere mate voor de docenten van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen zelf. Eveneens heeft de commissie vastgesteld dat studenten wel gehoord worden (o.a. in de POC), maar dat hun invloed in het uiteindelijke beleid eerder gering is. Dit wordt trouwens erkend in de zelfstudie. De commissie meent dat de POC moet trachten op duurzame wijze alle docenten te betrekken en meer rekening houden met de inbreng van studenten. Een lerende organisatie veronderstelt het raadplegen en uitgebreid informeren van alle betrokkenen. Hierbij moet men er wel op toezien dat de POC daadkrachtig blijft en niet verzandt in eindeloze procedures. Ook aan de RUG is een goed concept van interne kwaliteitszorg ontwikkeld. Op facultair niveau heeft de opleidingscommissie hierin een grote verantwoordelijkheid. Hierin zetelen eveneens academisch personeel en studenten. De visitatiecommissie heeft de indruk dat de opleidingscommissie relatief goed functioneert. De studenten zijn voldoende betrokken bij de besluitvorming en worden goed geraadpleegd voor de evaluatie van de opleidingsonderdelen. Zij menen ook dat met hun inbreng rekening wordt gehouden. Een aantal docenten heeft in deze overigens een uitstekend direct contact met de studenten, wat de kwaliteitsbewaking zeer ten goede komt. De opleiding aan de RUG zou echter meer invloed moeten verwerven op de kwaliteit van het toegeleverd onderwijs. Er bestaat duidelijk een goed overleg tussen docenten die nauw met de opleiding Medisch-sociale wetenschappen verbonden zijn, maar de invloed van de opleiding op het geheel van de opleidingsonderdelen mag nog vergroten. In het bijzonder in de eerste cyclus en voor de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen, is het aantal opleidingspecifieke onderdelen volgens de commissie te laag. Een groot deel van de opleidingsonderdelen worden toegeleverd vanuit andere opleidingen of faculteiten. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen krijgt hierdoor minder invloed op de mate waarin de opleidingsonderdelen beantwoorden aan de doelstellingen en eindtermen van de studie, alsook op de kwaliteit van het geleverde onderwijs als dusdanig. Verder meent de commissie dat de manier en de inhoud van toetsen onvoldoende besproken worden onder collega-docenten. De opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie aan de VUB zijn relatief kleinschalig. Kwaliteitszorg steunt er voornamelijk op informele contacten en overleg, zowel tussen
06/2001
30
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
studenten en academisch personeel als tussen het personeel onderling. De uitstekende contacten met de studenten maken dat zij ook werkelijk een inbreng hebben. In informele zin is de lerende organisatie een feit, maar de commissie meent dat deze afhankelijk is van enkele centrale figuren. Zij vraagt zich af of er voldoende structurele garanties zijn om deze dynamiek duurzaam te maken. Daarnaast dient er snel een systematische bevraging van studenten te komen die representatieve gegevens oplevert. Ten slotte wil de commissie beide opleidingen ook aansporen tot meer samenwerking. Alhoewel de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie volgens de commissie veel raakvlakken hebben, worden ze grotendeels apart georganiseerd. De huidige gemeenschappelijke kandidatuur is veeleer een pragmatische oplossing en geen van beide opleidingen is daar helemaal tevreden mee. Indien de opleiding Gerontologie zoals heden opgevat wordt als een academische opleiding van twee cycli4, dan is deze strikte scheiding inhoudelijk noch in termen van efficiëntie verantwoord. Een gezamenlijk secretariaat, gemeenschappelijke organisatie en logistieke ondersteuning en uiteraard meer inhoudelijke kruisbestuiving kunnen de opleidingen dichter bij elkaar brengen.
11. Opleidingen met een verschillend profiel De commissie heeft vastgesteld dat de gevisiteerde opleidingen onmiskenbaar een verschillend profiel hebben. Uit dit rapport mag blijken dat de opleidingen sterke en minder sterke kanten hebben, die soms verband houden met het leggen van bepaalde klemtonen. Hieronder worden de meest opvallende verschillen opgesomd, die vooral een gevolg zijn van keuzen inzake doelpubliek en programma.
Doelpubliek Alle opleidingen richten zich in hoofdzaak tot gegradueerde vroed- en verpleegkundigen. Dit betekent dat de meerderheid van de studenten reeds een vooropleiding heeft en de opleidingen weinig te maken hebben met echte generatiestudenten5. Toch verschilt het doelpubliek van de verschillende gevisiteerde opleidingen. Deze verschillen in doelpubliek zijn volgens de commissie een verrijking voor het studiegebied Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie in Vlaanderen. Studenten kunnen kiezen welke opleiding het best aansluit op hun (beroeps-)situatie en achtergrond. In vergelijking tot de andere opleidingen, is de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap aan de K.U.Leuven eerder een ‘dagopleiding’ met een ietwat jonger publiek en minder ‘werkstudenten’. Het blijkt ook zeer moeilijk de opleiding aan de K.U.Leuven te combineren met een vaste baan. Redenen hiervoor zijn enerzijds het belastende programma en anderzijds dat het programma daarop organisatorisch minder is afgestemd . De opleiding Medischsociale wetenschappen aan de RUG richt zich in grote mate tot studenten die ook tewerkgesteld zijn als vroed- of verpleegkundige. Deze opleiding slaagt er ook goed in deze doelgroep te bereiken en de combinatie met een vaste baan, zij het vaak deeltijds, haalbaar te maken. Zowel de opleiding
4.
Cfr. het deelrapport Vrije Universiteit Brussel, Gerontologie 1. en 11.
5.
Een generatiestudent, zoals hier opgevat, is een student die zich voor de eerste maal inschrijft aan een Vlaamse Universiteit, in het eerste jaar.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
31
06/2001
Medisch-sociale wetenschappen als Gerontologie aan de VUB6 richten zich in de eerste plaats eveneens tot gegradueerde vroed- of verpleegkundigen, maar daarnaast trekken deze opleidingen ook een heel ander publiek aan. Studenten met een vooropleiding blijven de belangrijkste doelgroep, maar deze vooropleiding hoeft niet noodzakelijk van medisch-verpleegkundige aard te zijn. Ook maatschappelijk assistenten, assistenten in de psychologie, studenten met een HOKTdiploma bedrijfsadminstratie enz. kunnen zich inschrijven voor het verkort programma B, dat specifiek voor studenten met een niet-medisch-verpleegkundige vooropleiding is opgericht7. Ook van de VUB-studenten Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie combineert een meerderheid de studie met een vaste baan, meestal in de gezondheidszorg of nauw verwante sectoren. De opleidingen spelen goed in op de ‘werkstudenten’ via avondlessen en een flexibele organisatie. De instroommogelijkheden voor de opleiding Gerontologie aan de VUB zijn nog ruimer, daar sommige (universitaire) vooropleidingen rechtstreeks toegang geven tot de tweede cyclus 8. De studentengroep Gerontologie is bijgevolg vrij heterogeen qua vooropleiding, zowel voor wat betreft de aard als het niveau. De commissie acht het onwaarschijnlijk dat de opleiding, gegeven de beperkte middelen, al deze doelgroepen even adequaat kan bereiken. Zoals reeds vermeld wil de commissie aanraden dat een duidelijke keuze wordt gemaakt voor ófwel een opleiding Gerontologie als volledige academische opleiding, gericht op studenten met en zonder vooropleiding die instromen via de eerste cyclus; ófwel een voortgezette academische opleiding gericht op een ruim aantal universitaire diploma’s. In dit rapport hebben uitspraken over de kwaliteit van de opleiding Gerontologie vooral betrekking op de eerste optie, namelijk Gerontologie als een licentiaatsopleiding van twee cycli.
Klemtonen in de programma’s De gevisiteerde opleidingen situeren zich allen in het domein van de medisch-sociale gezondheidswetenschappen. Zoals uit het referentiekader blijkt, beschouwt de visitatiecommissie Gerontologie als een medisch-sociale wetenschap, die zich concentreert op veroudering (Gerontologie in engere zin) en op ziektebeelden verbonden aan het ouder worden (Geriatrie). Ondanks een verwantschap van studiedomein en diploma (uitgezonderd licentiaat Gerontologie), zijn er inhoudelijk vrij verschillende klemtonen te ontwaren bij de gevisiteerde opleidingen. Bij de opleiding aan de K.U.Leuven ligt de nadruk sterk op de kennis- en onderzoekscomponent en krijgen de beroepsgerichte vaardigheden voor de licentiaat Medisch-sociale wetenschappen minder aandacht (voornamelijk de vaardigheden en attitudes inzake leiderschap en organisatie). De studenten aan de K.U.Leuven volgden tot voor kort ook geen stage. Heden wordt wel een stage georganiseerd in het kader van de cursus klinische verpleegkunde II, maar deze bedraagt slechts twee dagen. Evenwel bereikt de opleiding aan de K.U.Leuven een hoog niveau binnen de kennis- en onderzoekscomponent, wat duidelijk geïllustreerd wordt door de prima eindverhandelingen. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG schept globaal genomen een goed evenwicht tussen de kennis- en onderzoeksgerichtheid en het aanleren van attitudes en vaardigheden
06/2001
6.
De eerste cyclus aan de VUB is gemeenschappelijk voor Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie.
7.
In de deelrapporten van de VUB-opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie (cf. 4.1) zijn uitgebreide opsommingen opgenomen van de instroommogelijkheden.
8.
Cf. het deelrapport van de opleiding Gerontologie aan de VUB, 4.1.
32
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
voor (hogere / leidinggevende) functies in de gezondheidssector. De binding met het beroepsprofiel wordt extra ondersteund door het hoge aantal studenten dat tijdens de studie ook werkzaam is in de gezondheidssector, en de opname van een stage in het programma. Het niveau van de eindverhandelingen Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG is echter uiteenlopend. Bovendien slagen heel wat studenten er uiteindelijk niet in hun eindwerk te af te ronden. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB kiest duidelijk voor de beleidsgerichte en sociaal-wetenschappelijke aspecten, eerder dan voor het medisch-verpleegkundige. De keuze voor een bredere doelgroep wordt hierdoor mogelijk. Ook hier lijkt de balans in het programma tussen kennis- en onderzoek en beroepsattitudes en -vaardigheden goed in evenwicht. Een stage laat toe allerlei vaardigheden en attitudes in de praktijk extra te oefenen. Mede door kleinere studentenaantallen, realiseren de gevisiteerde VUB-opleidingen veel interactief onderwijs. De Gerontologie-opleiding aan de VUB poogt eveneens kennis- en onderzoek goed met praktijkvaardigheden te combineren en heeft zelfs twee stages in het programma opgenomen. De commissie heeft waardering voor de manier waarop de link met het werkveld in deze opleidingen wordt gelegd. Evenwel is ook voor beide VUB-opleidingen het niveau van de eindverhandelingen niet altijd bevredigend. De commissie meent dat alle gevisiteerde opleidingen voldoen aan de minimumeisen die zij in haar referentiekader vooropstelt. De verschillen in klemtoon zijn een middel voor de opleidingen om zich te profileren en bieden Vlaamse studenten een gevarieerd aanbod. Toch meent de commissie dat de Leuvense opleiding meer aandacht dient te besteden aan de attitudes en vaardigheden voor leidinggevende en coördinerende functies in de gezondheidssector. Een groot deel van de afgestudeerden komt immers in dat soort functies terecht. De opleidingen aan de RUG en de VUB dienen daarentegen nog meer aandacht te besteden aan het uitvoeren van een onderzoek, met name in de vorm van de eindverhandeling. Studenten voeren wel onderzoek uit in het kader van dit opleidingsonderdeel, maar een steekproef uit de eindverhandelingen leert dat deze voor RUG en VUB niet allemaal van bevredigend niveau zijn. De commissie raadt deze opleidingen aan nog meer aandacht te besteden aan de vorm, inhoud en begeleiding van de eindverhandelingen. De verschillende klemtonen, zij het op het medisch-verpleegkundige of op het sociaal wetenschappelijke, en dit binnen verschillende formules9, wil de commissie toejuichen. Voor de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen merkt zij wel op dat de verschillende opleidingen leiden tot eenzelfde diploma. Zoals gezegd voldoen alle opleidingen aan de minimumeisen die de commissie heeft vooropgesteld in haar referentiekader. Een interessante oefening voor de opleidingen zou kunnen zijn om samen een referentiekader op te stellen, met daarin de minimumeisen voor de afgestudeerden Medisch-sociale wetenschappen. Hieraan zou dan een test kunnen verbonden worden, die alle studenten Medisch-sociale wetenschappen met succes moeten kunnen afleggen. Bovenop deze minimumeisen kunnen de opleidingen dan eigen klemtonen leggen en een eigen profiel creëren. De commissie beseft dat zij hiermee ideeën oppert die niet vanzelfsprekend zijn. Zij meent evenwel dat dit een interessant en leerrijk experiment zou kunnen zijn. De verschillen in doelpubliek en programmatische klemtonen schijnen evenwel weinig invloed uit te oefenen op de tewerkstellingskansen van de afgestudeerden. Alle afgestudeerden maken veel kans op een baan of promotie in functie van hun licentiaatsdiploma.
9.
Zo legt de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB in het algemeen eerder de nadruk op beleidsen sociaal-wetenschappelijke elementen. Bij de opleiding aan de RUG worden deze verscheiden klemtonen in de tweede cyclus gelegd, via het invoeren van opties. Aan de K.U.Leuven vindt de focus op de beleidsaspecten voornamelijk plaats in de opleiding ‘Medisch-sociale wetenschappen richting zorgbeleid’ (die niet in deze visitatie is opgenomen).
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
33
06/2001
Tot slot wil de commissie beklemtonen dat zij vier goede opleidingen heeft gevisiteerd, die studenten heel wat te bieden hebben. De opmerkingen in dit rapport moeten gelezen worden als kritieken en aanbevelingen met betrekking tot enkele minder sterke aspecten. Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat een visitatie steeds een momentopname is, terwijl de opleidingen permanent evolueren. De commissie heeft bij het eigen academisch personeel van de vier opleidingen een grote gedrevenheid vastgesteld. Zij is ervan overtuigd dat bij de opleidingen ook de bereidheid leeft om met kritische zin deze opmerkingen en aanbevelingen te overwegen. Zodoende hoopt de commissie een constructieve bijdrage geleverd te hebben aan de kwaliteit van de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie in Vlaanderen.
06/2001
34
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
35
06/2001
06/2001
36
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap binnen de faculteit geneeskunde
Dit deelrapport is gebaseerd op informatie en sterke indrukken die de commissie verkreeg dankzij het zelfstudierapport, de gevoerde gesprekken met personeel en studenten en haar verblijf aan de universiteit. Met respect voor de eigenheid van de opleiding, heeft de commissie deze informatie getoetst aan de minimumeisen die zij van toepassing acht voor opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. Deze eisen worden uitdrukkelijk vermeld in het referentiekader, opgenomen in deel II van deze publicatie.
1. Doelstellingen en eindtermen De opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap aan de K.U. Leuven wordt georganiseerd door het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap (CZV), resorterend onder het Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg van de Faculteit Geneeskunde. In het CZV wordt heden eveneens de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Zorgbeleid georganiseerd. Deze werd echter niet in de visitatie opgenomen en wordt in dit rapport niet besproken. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap stelt zich volgens de zelfstudie tot doel ‘gegradueerden in de verpleegkunde of vroedkunde via een universitaire vorming voor te bereiden op kwaliteitsbevorderende en leidinggevende functies in de gezondheidszorg. In deze functies werken afgestudeerden mee aan een patiënt-geöriënteerde zorg met als doel het voorkomen van ziekte, het herstel en behoud van gezondheid, het leren leven met gebrek en handicap of het menswaardig sterven. De opdracht van de verpleging in deze multidisciplinaire zorg is datgene te doen wat patiënten zelf zouden doen, indien zij daarvoor de nodige kennis, wilskracht, energie en vaardigheden bezaten. Meer specifiek gaat het over het voorzien in eigen basisbehoeften, de intelligente deelname aan medische diagnostiek en therapie, symptoomcontrole en behoud van comfort en normale ontwikkeling ondanks ziekte en behandeling. Daarbij gaan het aanwenden van wetenschappelijke evidentie, maximale benutting van informatietechnologie en multidisciplinaire samenwerking hand in hand met het doel morbiditeit en mortaliteit te verlagen en kwaliteit van leven te verbeteren, rekening houdend met budgettaire restricties. Een degelijke wetenschappelijke vorming een kritische en creatieve manier van denken en ethisch reflecteren vormen de essentiële onderdelen van deze opleiding.’
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
37
06/2001
In het verlengde van deze doelstellingen vermeldt het zelfstudierapport enkele concrete competenties, die de opleiding bij de studenten wenst te ontwikkelen: ‘wetenschappelijke reflectie en probleemanalyse, klinische expertise, klinisch en professioneel leiderschap, onderzoeks-, organisatie, samenwerkings- en consultatievaardigheden, ethische reflectie en het leiden van veranderingsprocessen.’ De kandidatuur van de opleiding beoogt studenten te oriënteren en ‘wetenschappelijk denken bij te brengen i.v.m. problemen op het terrein van de gezondheidszorg in het algemeen en de verpleegkundige zorg in het bijzonder.’ Tevens streeft de kandidatuur naar de ontwikkeling van communicatieve vaardigheden en behoud en onderhoud van klinische vaardigheden. De licentie wil de wetenschappelijke benadering van verpleegkundige vraagstukken verder uitdiepen en specialiseren. Daarnaast wil de opleiding in de tweede cyclus ‘studenten bekwamen in het gebruik van wetenschappelijke kennis bij klinische besluitvorming, het verlenen van verpleegkundig advies en bijstand, en het organiseren en managen van verpleegkundige dienstverlening. De licenties hebben verder tot doel de klinische vaardigheden verder te ontwikkelen en een basis te leggen voor klinisch en professioneel leiderschap.’ Deze algemene doelstellingen worden in het zelfstudierapport verder geconcretiseerd in ‘eindtermen inzake kennis en inzake vaardigheden’ en ‘specifieke eindtermen inzake kennis en vaardigheden’ voor respectievelijk kandidatuur en licentie. De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen goed verduidelijkt en uitgebreid geformuleerd zijn in het zelfstudierapport.. Zij meent dat deze doelstellingen bijzonder ambitieus zijn en vraagt zich af of ze realistisch zijn binnen het huidige concept van de opleiding. Het merendeel van de studenten vangt immers de opleiding aan met een éénjarige kandidatuur, waardoor ze zich de basiselementen van de opleiding in één academiejaar moeten eigen maken. Voor de meerderheid van de studenten moeten de ambitieuze opleidingsdoelen in slechts drie academiejaren gerealiseerd worden, wat bijzonder moeilijk lijkt. De commissie stelt vast dat de wetenschaps- en onderzoeksgerichte component een groot gewicht krijgt in doelstellingen en eindtermen, maar dat ook de praktijkcomponent hier vrij goed vertegenwoordigd is. Kijkt men echter naar het aandeel van deze praktijkcomponent in het programma en de mogelijkheden inzake infrastructuur en personeel, dan wordt duidelijk dat de doelstellingen en eindtermen met betrekking tot vaardigheden en attitudes onvoldoende haalbaar zijn. Globaal genomen zijn de doelstellingen en eindtermen volgens de commissie voldoende haalbaar in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, met uitzondering van de praktijkcomponent. De commissie stelt wel vast dat de opleiding moet werken met een sterk ontoereikende infrastructuur. Voornamelijk inzake onderwijsruimten is een verbetering wenselijk om de haalbaarheid van de doelstellingen te verhogen. De visitatiecommissie meent ook dat voornoemde doelstellingen en eindtermen goed beantwoorden aan de vereisten van een universitaire opleiding en zich goed onderscheiden van een HOBUopleiding. De globale doelstellingen beantwoorden goed aan de minimumeisen die de commissie aan een opleiding Medisch-sociale wetenschappen stelt, tenminste voor wat betreft de kennis- en onderzoekscomponent. Voor de praktijkcomponent en de gerichtheid op het beroepsveld is dit niet helemaal het geval. De zelfstudie van de opleiding verwijst naar een eigen onderzoek (1999) waaruit blijkt dat de doelstellingen van de opleiding voor de meerderheid van de studenten voldoende duidelijk zijn. Gedurende haar kort bezoek aan de instelling heeft de commissie redenen gevonden om bij deze bekendheid voorzichtige vraagtekens te plaatsen. Met name voor studenten in de eerste cyclus zou het opzet van de studie eerder een vaag gegeven kunnen zijn. De commissie heeft echter niet genoeg informatie om zich hierover ten gronde uit te spreken.
06/2001
38
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap bestaat uit twee cycli: twee kandidatuurjaren en twee licentiejaren. Voor beide cycli kunnen studenten opteren om elk opleidingsjaar te spreiden over twee academiejaren. De kandidatuurjaren en de éénjarige kandidatuur bieden gemeenschappelijke programma’s. Ook de eerste licentie biedt geen individuele keuzemogelijkheden. De tweede licentie biedt de keuze tussen vier oriëntaties10: medisch-heelkundige verpleegkunde, geriatrische verpleegkunde en psychiatrische verpleegkunde met telkens een indeling hoofdvakken, bijvakken klinische verpleegkunde, capita selecta klinische verpleegkunde en een capita selecta verpleegkundig management. De vierde oriëntatie verpleegkundige ziekenhuishygiënist bevat de onderdelen hoofdvakken, bijvakken klinische verpleegkunde en een capita selecta verpleegkundig management. Opmerkelijk is dat de opleiding zich nadrukkelijk richt tot vroed- of verpleegkundigen met een hogeschooldiploma, die zich kunnen inschrijven in de enige kandidatuur. Aan de basis van deze keuze liggen twee motieven: ‘Ten eerste is een licentiaat zonder graduaatsopleiding in de verpleegkunde of vroedkunde wettelijk niet bevoegd het beroep van verpleegkundige of vroedvrouw uit te oefenen. Ten tweede wordt een verpleegkundige vooropleiding als een conditio sine qua non gezien om tijdens de opleiding de vakinhoudelijke wetenschappelijk onderbouwde expertise verder te ontwikkelen. Meer nog, een minimum van een of twee jaar verpleegkundige praktijkervaring wordt als een belangrijke meerwaarde gezien bij het realiseren van de doelen van deze opleiding.’ Niettemin wordt op grond van het decreet over het universitair onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (1991) een opleiding aangeboden van twee volledige cycli, die toegankelijk is voor houders van een diploma hoger secundair onderwijs. De commissie ontwaart hier potentiële moeilijkheden voor studenten die zich, ondanks de ontrading11, toch zonder verpleegkundige vooropleiding inschrijven in de eerste kandidatuur Medisch-sociale wetenschappen. Hun aantal is weliswaar gering, maar niet onbestaande. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze studenten het ontbreken van de vooropleiding in één kandidatuurjaar kunnen goedmaken. Bovendien zullen zij, indien zij de opleiding voltooien, beperkt zijn in hun beroepsmogelijkheden. Deze dubbelzinnige situatie is volgens de commissie weinig zinvol en verdient aandacht over de instellingen heen. De commissie beoordeelt de sequentiële opbouw van het programma als voldoende tot goed, maar merkt op dat de éénjarige kandidatuur relatief zwaar is. Het programma in de eerste cyclus vervult duidelijk een rol als selectiemechanisme. De keuzemogelijkheden voldoen volgens de commissie aan de vereisten. De samenhang van het programma wordt over de globale opleiding eveneens van voldoende tot goed beoordeeld. Bij de concrete, inhoudelijke invulling blijkt deze samenhang evenwel soms verloren te gaan en komen enkele overlappingen en hiaten tevoorschijn. (Zie 2.2.)
10. In het CZV wordt heden eveneens de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Zorgbeleid georganiseerd. Deze werd echter niet in de visitatie opgenomen en wordt in dit rapport niet besproken. 11. De opleiding is hierover vrij duidelijk in haar informatiebrochure. CENTRUM VOOR ZIEKENHUIS – EN VERPLEGINGSWETENSCHAP; DIENST STUDIEADVIES K.U. LEUVEN, informatiebrochure Medischsociale wetenschappen, reeks: ‘Academische basisopleidingen aan de K.U. Leuven’, blz. 2 , 4 & 6.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
39
06/2001
2.2. Inhoud van het programma Het zelfstudierapport meldt dat de inhoud van de vakken van de kandidatuur nauw aansluit bij de kennis en vaardigheden van vroed- of verpleegkundigen (hogeschoolopleiding). De inhoud van de eerste licentie wordt algemeen genoemd. De aldaar aangeboden wetenschappelijke kennis handelt over verpleegkundige vraagstukken die bij veel patiëntengroepen voorkomen, ongeacht leeftijd, ziekte of intensiteit van zorgbehoefte. De tweede licentie laat studenten toe om een gespecialiseerd keuzepakket samen te stellen, afhankelijk van de eigen noden en interesses. De concrete doelstellingen en competenties die de opleiding nastreeft werden reeds per opleidingsjaar vernoemd (zie 2.1.). Verder verwijst de zelfstudie naar een interne onderzoek, waaruit geconcludeerd wordt dat studenten de vakinhouden als relevant en actueel beschouwen. De visitatiecommissie is van oordeel dat het inhoudelijk niveau van de opleiding globaal genomen goed is en de naam academische scholing zeker waarmaakt. De commissie meent dat het programma inhoudelijk ook goed up-tot-date is en dat onderzoeksresultaten goed worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De verwevenheid onderwijs/onderzoek wordt binnen de opleiding o.a. in stand gehouden door het concept ‘projecthesis’. Studenten doen niet louter aan literatuuronderzoek, maar verbinden hun eindwerk aan een project. De commissie wil dit concept ondersteunen en aanmoedigen. Evenwel ziet zij ook de mogelijkheid om hieraan een uitvoerige praktijkstage te verbinden. Wetenschappelijke vorming, projectthesis en praktijkstage zouden op die manier tot een coherent geheel kunnen worden. De stage moet wel het karakter van een praktijkstage krijgen en is niet bedoeld als onderzoekstage. Door het ontbreken van een stage van noemenswaardige omvang worden hier heel wat kansen gemist.12 In het programma moet alleszins ruimte vrijkomen voor een dergelijke praktijkstage. De visitatiecommissie wenst ook enkele bedenkingen te formuleren bij de inhoud van het programma. Ten eerste is de kennis- en onderzoekscomponent zeer sterk vertegenwoordigd in het programma. Dit is uiteraard een kwestie van prioriteiten stellen en een middel voor de instellingen om zich te profileren. De commissie stelt deze diepgaande wetenschappelijke basis op prijs, maar wijst erop dat het merendeel van de afgestudeerden terecht komt in de gezondheidszorg. De meeste alumni vervullen dus een beroep als universitair verpleegkundige en niet als onderzoeker in Medisch-sociale wetenschappen, waarvoor ook ietwat andere vaardigheden vereist zijn. Bovendien moet een aanzienlijk deel van de wetenschappelijke basis gelegd worden tijdens de eerste cyclus, waardoor deze zeer belastend wordt. De commissie vraagt zich af of hiermee niet een aantal potentieel goede beroepskrachten voor de opleiding verloren gaan. De opleiding moet zich goed beraden over de verhouding van de kennis- en onderzoekscomponent tegenover de praktijkcomponent13, alsook over welk wetenschappelijk niveau voor deze opleiding wenselijk en realiseerbaar is. Ten tweede heeft de commissie aanwijzingen dat sommige vakken inhoudelijk niet op elkaar zijn afgestemd, of inhoudelijk niet helemaal afgestemd zijn op de opleiding. Dit laatste is voornamelijk van toepassing op opleidingsonderdelen die toegeleverd worden uit andere opleidingen en faculteiten. De visitatiecommissie is van oordeel dat dit voornamelijk te maken heeft met het gebrek
12. Pas vanaf het academiejaar 2000-2001 werd een zeer beperkte stage van 2 dagen ingevoerd voor de tweede licentie. 13. ‘Praktijk’ verwijst hier naar de vaardigheden en attitudes inzake het uitoefenen van ‘hogere functies’ in de gezondheidssector, zoals leiding geven en organiseren.
06/2001
40
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
aan systematisch en grondig overleg met alle betrokken docenten. Ook van toegeleverde vakken mag men verwachten dat de inhoud en manier van toetsing rekening houden met de specificiteit van de opleiding. Dit punt is volgens de commissie voor verbetering vatbaar.
2.3. Gebruikte werkvormen In de zelfstudie is sprake van twee werkvormen, namelijk hoorcolleges en seminaries. Tijdens de hoorcolleges van de kernstaf verplegingswetenschappen, worden echter ook vaak interactieve werkvormen toegepast. Seminaries maken enkel onderdeel uit van de tweede kandidatuur en de eerste licentie. Verder is de zelfstudie weinig concreet over de aanpak binnen deze werkvormen. De visitatiecommissie vindt de onderwijsvormen en –middelen niet helemaal adequaat gegeven de doelstellingen en het gebruik ervan onvoldoende gevarieerd. De commissie is vooral bezorgd over het grote aandeel van de hoorcolleges, die de vooropgestelde doelen inzake vaardigheden en attitudes niet kunnen verwezenlijken. De commissie erkent dat er een eerste stap gezet is via het werken met seminaries, doch meent dat hier nog verbetering mogelijk is. De opleiding moet zeker meer mogelijkheden creëren voor het aanleren van attitudes en het inoefenen van vaardigheden. Dit kan o.a. via meer interactieve werkvormen, maar ook het invoeren van een uitvoerige stage zou hieraan ten dele tegemoet kunnen komen. De commissie beseft overigens dat de opleiding in zeker mate beperkt is door een gebrekkige infrastructuur (zie 6.). De commissie heeft vastgesteld dat voor sommige opleidingsonderdelen voornamelijk readers, slides, schema’s en dergelijke gebruikt worden als cursusmateriaal. Dit zijn zeer goede hulpmiddelen, maar ze kunnen een coherente syllabus niet geheel vervangen. Studenten moeten zelf extra bronnen en achtergrondinformatie leren zoeken, maar moeten ook kunnen terugvallen op samenhangend en gestructureerd cursusmateriaal. Volgens de commissie is dit bij bepaalde opleidingsonderdelen voor verbetering vatbaar.14
2.4. Toetsing De examinering vindt in regel plaats tijdens de maand juni, met herkansingen in september. De overgrote meerderheid van de examens wordt mondeling afgenomen, met een schriftelijke voorbereiding. Volgens het zelfstudierapport verduidelijken de docenten vooraf de examenvorm, wat de studenten moeten kennen en kunnen en ook welke de beoordelingscriteria zijn. Via het studentensecretariaat kunnen studenten afspraken maken met docenten, teneinde de individuele resultaten te bespreken. Uit eigen onderzoek leidt de opleiding af dat de verduidelijking van de examens vrij goed verloopt, maar dat de drempel tot het bespreken van de resultaten vrij hoog blijft. Volgens de commissie beantwoordt de manier van toetsen niet helemaal aan de doelen van de opleidingsonderdelen. Evenals voor de werkvormen, heeft zij te weinig examenvormen gezien die peilen naar attitudes en vaardigheden. De relatieve moeilijkheidsgraad van de toetsen is volgens de commissie goed. Voor enkele opleidingsonderdelen betwijfelt zij of er voldoende op inzicht getest wordt. De reproductie van kennis lijkt er toonaangevend. De commissie vond ook enkele
14. De zelfstudie verwijst opnieuw naar eigen onderzoek, waaruit blijkt dat studenten in ruime meerderheid het studiemateriaal als actueel en ondersteunend beoordelen. Evenwel signaleren de studenten wel problemen i.v.m. de structuur van het cursusmateriaal.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
41
06/2001
toetsvragen die zij als weinig relevant beschouwt voor de studenten Medisch-sociale wetenschappen. De visitatiecommissie beklemtoont dat de afgesproken examenvorm ook consequent moet worden aangehouden tijdens de bevraging. De student moet vooraf met zekerheid weten of de schriftelijke voorbereiding bij een mondeling examen al of niet wordt ingezien door de examinator. De commissie meent dat de organisatie van de examens vlot verloopt. Zij kreeg melding van een laattijdige melding van het examenrooster in het vorig academiejaar, maar dit was te wijten aan een uitzonderlijke situatie op het studentensecretariaat. De visitatiecommissie heeft bevestiging gekregen van de hoge drempel voor de individuele nabespreking van resultaten. De relatie van studenten met docent lijkt niet altijd even transparant en de feedback aan studenten is niet steeds constructief.
2.5. Vaardigheden van studenten Betreffende de vaardigheden van studenten kunnen we de beoordeling van de commissie opsplitsen in twee aspecten: – Met betrekking tot de wetenschappelijke pijler meent de commissie dat onafhankelijk en kritisch denken, zelfstandig leren en de idee van permanente vorming voldoende bevorderd worden. Met dien verstande dat dit niet zozeer tijdens de lessen gebeurt, maar vooral via scripties en projectthesis. Ook de schriftelijke vaardigheden worden bij deze werkvormen goed ontwikkeld. Voor zover de commissie hierover inzicht heeft gekregen, worden computervaardigheden voldoende gestimuleerd. – Aangaande de vaardigheden en attitudes voor de licentiaat Medisch-sociale wetenschappen is het oordeel van de commissie minder gunstig. De opleiding zou meer mogelijkheden moeten bieden om het probleemoplossend vermogen en relevante mondelinge en sociale vaardigheden te ontwikkelen. De visitatiecommissie meent dat ook de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening in de gezondheidszorg niet helemaal tot uiting komt. De commissie is van oordeel dat vaardigheden en attituden meer aandacht moeten krijgen. Dit kan onder meer via het invoeren van meer andere werkvormen met interactie en oefening, via manieren van toetsen die niet louter gericht zijn op reproductie en via het invoeren van een stage. De commissie heeft vastgesteld dat het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap beschikt over een zeer gemotiveerde en bekwame ploeg van medewerkers. De commissie is er dan ook van overtuigd dat het CZV het vermogen heeft om nieuwe werkwijzen op succesvolle en duurzame wijze in te voeren.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling In het zelfstudierapport wordt naar de eindverhandeling verwezen als ‘projectthesis’. Hiermee doelt men op het feit dat de eindverhandeling meer is dan een literatuuronderzoek en werkelijk deel uitmaakt van een wetenschappelijk project en/of onderzoek. De studenten kunnen gedurende twee licentiejaren aan de projectthesis werken, maar in concreto gebeurt dit meestal tijdens de tweede
06/2001
42
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
licentie. In dat jaar zijn er tijdens het tweede semester geen colleges, opdat studenten zich exclusief aan de eindverhandeling kunnen wijden. De onderwerpen voor de projectthesis kunnen door de studenten zelf worden aangereikt of gekozen uit de voorstellen van de opleiding. De onderwerpen dienen de goedkeuring te krijgen van een thesiscommissie. De student wordt voor de eindverhandeling bijgestaan door een promotor en eventueel een co-promotor, die beiden tot het zelfstandig academisch personeel behoren. Het zelfstudierapport stelt dat, de specificiteit van de opleiding in acht genomen, voor de thesisbegeleiding een verpleegkundige input wenselijk is. Het blijkt echter niet steeds haalbaar voor iedere projectthesis een verpleegkundige promotor of copromotor te voorzien. De beoordeling gebeurt voornamelijk op basis van het geschreven document, maar wordt vervolledigd door een beoordeling over de mondelinge verdediging. Op een totaalscore van 100 punten gaan 80 punten naar het schriftelijke document en 20 punten naar de mondelinge presentatie en verdediging. Deze punten worden onafhankelijk van elkaar toegekend. In totaal vertegenwoordigt de projectthesis 40% van de punten in de tweede licentie. Een steekproef van de eindverhandelingen werd door de visitatiecommissie grondig bestudeerd en tijdens het bezoek aan de instelling werden extra exemplaren ingekeken. De commissie stelde vast dat deze eindverhandelingen goed tot uitstekend zijn. Zij heeft wel vastgesteld dat de grote meerderheid van de eindverhandelingen kwantitatieve benaderingen hanteert. De commissie meent dat kwalitatieve methoden meer aan bod kunnen komen tijdens de opleiding. Zodoende krijgen studenten ook meer mogelijkheden om voor deze benadering te kiezen. Heden maakt de opleiding op dit vlak reeds een inhaalbeweging. De beoordeling van de eindverhandelingen is volgens de commissie goed. Zij vindt ook het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding goed, maar meent dat dit zeker niet meer mag toenemen. Voor zover de commissie hierover kan oordelen is de begeleiding van de projectthesis goed, maar zoals de zelfstudie suggereert kan dit nog beter. De commissie stelt voor het proces van de projectthesis op te splitsen in verschillende fasen, die ook een aparte beoordeling krijgen (vb probleemstelling, literatuuronderzoek, …).
3.2. Stage Tot het academiejaar ’98 – ’99 was een stage geen onderdeel van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap aan de K.U. Leuven. In het zelfstudierapport wordt dit als een tekort in de opleiding toegegeven. In hetzelfde rapport is er sprake van een eerste initiatief in het academiejaar 2000-2001. Als onderdeel van de cursus klinische verpleegkunde II liepen studenten twee dagen stage bij een advanced clinical nurse practioner. De visitatiecommissie beoordeelt het ontbreken van een uitvoerige stage als een belangrijk tekort in de opleiding. Het belang van praktijkervaring voor het verwerven van vaardigheden en attitudes werd reeds meermaals benadrukt. De commissie waardeert de huidige inspanningen van de opleiding, maar meent dat twee dagen stage niet kunnen volstaan. Via een echte stage zou de praktijkcomponent van de opleiding beter vorm krijgen. Momenteel onderzoekt de opleiding hoe zij hieraan tegemoet kan komen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
43
06/2001
4. De student en zijn / haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Medisch-sociale wetenschappen aan de K.U.Leuven voor de periode ‘88-’89 tot ‘99-’00.
In de cijfers voor de tweede kandidatuur zijn ook de hoofdinschrijvingen voor de enige kandidatuur inbegrepen. In de tabel wordt geen onderscheid gemaakt tussen de richting ‘Verplegingswetenschap’ en ‘Beleid van de gezondheidszorg’. Laatstgenoemde studierichting werd vanaf ‘95-’96 afgebouwd. Generatie
Eerste kan
Tweede kan
Eerste lic
Tweede lic
Totaal
88-89 89-90
0 0
120 155
97 105
232 271
449 531
90-91
0
131
126
224
481
91-92
0
140
90
128
358
92-93 93-94
4 5
5 11
108 71
89 64
95 83
297 229
91-95
10
15
71
49
70
205
95-96
0
1
111
43
45
200
96-97 97-98
1 0
1 1
77 104
65 41
46 72
189 218
98-99
0
0
94
48
38
180
99-00
1
1
64
53
49
167
Studenten met een diploma secundair onderwijs kunnen zich inschrijven voor de eerste kandidatuur, maar de opleiding voert hieromtrent een ontradingsbeleid. De meeste studenten starten met de opleiding in de enige kandidatuur (in tabel 1 opgenomen in de cijfers van de tweede kandidatuur). Voor de enige kandidatuur komen in aanmerking: studenten met een diploma hoger onderwijs van één cyclus in de verpleegkunde en de vroedkunde. In het zelfstudierapport wordt onderkend dat de instroom van werkende verpleegkundigen en vroedvrouwen voorlopig beperkt blijft. Nochtans wordt deze groep als een interessante doelgroep beschouwd. In de zelfstudie stelt men een stabilisatie van het aantal studenten voorop. De visitatiecommissie meent dat, rekening houdend met de middelen en omkadering van de opleiding, deze stabilisatie heden een geschikte keuze is.
06/2001
44
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages Medisch-sociale wetenschappen aan de K.U. Leuven voor de periode ‘88-’89 tot ‘98-’99
In de tabel wordt geen onderscheid gemaakt tussen de richting ‘Verplegingswetenschap’ en ‘Beleid van de gezondheidszorg’. Laatstgenoemde studierichting werd vanaf ‘95-’96 afgebouwd. Generatie studenten
1ste Kan
2de Kan
1ste Lic
2de Lic
%
%
%
%
%
88-89
68.1
88.5
31.8
89-90
73.2
95.3
69.6
90-91
55.6
83.3
80.3
91-92 92-93
0.0
20.0
51.1 57.1
90.0 88.8
85.9 92.6
93-94
0.0
54.6
63.24
98.4
94.0
94-95
40.0
60.0
52.9
87.8
94.3
0.0
100.0 0.0
60.6 53.2
93.0 100.0
88.9 82.6
100.0
45.2
90.2
93.1
60.9
100.0
94.9
Ac.jr.
95-96 96-97 97-98 98-99
De zelfstudie noemt de eerste cyclus oriënterend. De kandidatuur goed doormaken betekent meestal ook een vlot verloop van de verdere opleiding. Studenten die veel moeilijkheden kennen tijdens de kandidatuur staken vaak de opleiding. De visitatiecommissie beoordeelt de slaagcijfers van de eerste cyclus, in concreto voornamelijk bestaande uit de eenjarige kandidatuur, als goed. Zij meent dat er een zekere selectie plaatsvindt, wat verdedigbaar is. Het is haar echter niet geheel duidelijk welke mechanismen en criteria bij deze selectie de grootste invloed uitoefenen. De commissie ziet het programma van de kandidatuur als zeer belastend, wat trouwens wordt bevestigd door onderzoek waarnaar de zelfstudie verwijst. De visitatiecommissie vraagt zich af of niet het risico bestaat dat eerder de omvang van de kandidatuur sommige studenten doet mislukken, dan wel hun gebrek aan bekwaamheid. Studenten die de eerste cyclus met succes beëindigen, brengen meestal ook de hele opleiding tot een goed einde. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de tweede cyclus dan ook als goed tot uitstekend.
4.3. Gemiddelde studieduur In het zelfstudierapport staat vermeld dat ongeveer 60 % van de studenten zijn diploma behaalt na drie of vier jaar. De visitatiecommissie meent dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag verwacht worden. De gemiddelde student die de studie aanvangt in de eenjarige kandidatuur, lijkt de opleiding in drie jaar te kunnen voltooien.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
45
06/2001
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het zelfstudierapport wordt gesteld dat voor de tweede kandidatuur en eerste licentie de totale feitelijke studietijd groter is dan de totale begrote studietijd. Deze twee studiejaren worden door een aanzienlijk deel van de studenten als tamelijk belastend ervaren. De zelfstudie stelt dat dit mogelijk te wijten is aan een inadequate voorlichting van aspirant-studenten. De meeste studenten genoten immers een vooropleiding aan een hogeschool, waar de studiebelasting minder hoog is. Ook binnen de studiejaren bestaat er een discrepantie tussen het begroot aantal studiepunten en het feitelijk aantal studiepunten per vak. Sommige vakken worden door studenten als zwaarder of lichter ervaren dan het aantal studiepunten doet vermoeden. De commissie heeft bevestiging gekregen dat de begrote en de reële studieomvang niet helemaal overeenstemmen. Zij onderkent dat de opleiding niet volledig vrij is bij de bepaling van het studiepuntensysteem, maar ernstige discrepanties voor individuele vakken moeten zeker weggewerkt worden. De commissie is van mening dat uitbreiding van het systematisch overleg met de studenten en alle betrokken docenten ook hier voor verbetering kan zorgen. De zelfstudie suggereert oplossingen aan de hand van het verschuiven van vakken tussen opleidingsjaren, het samenvoegen van vakken en het beter op elkaar afstemmen van vakken. De visitatiecommissie ziet wel heil in deze strategieën en heeft hieromtrent bij de opleidingsverantwoordelijken ook de wil tot verandering vastgesteld. Niettemin wil ze herhalen dat men de omvang van de studie, in het bijzonder tijdens de eerste cyclus, goed in de gaten moet houden. Daarnaast meent de commissie dat ook de verhouding tussen zelfstudie en contacturen beter kan. Momenteel ligt de klemtoon nog te veel op toehoren en achteraf reproduceren. Aansluitend op de vraag naar de omvang, is de problematiek van de combinatie tewerkstelling – studeren. Het zelfstudierapport onderstreept het belang van praktijkervaring en het kunnen toetsen van nieuwe kennis in de praktijk. Werkende vroed- en verpleegkundigen vormen een belangrijke doelgroep voor de opleiding, daar zij dagelijks midden in de praktijk staan. Vanuit de instelling wordt ook aangekondigd dat een deeltijdse baan combineerbaar is met de studie. 15 Enerzijds is het mogelijk elk opleidingsjaar te spreiden over twee academiejaren. Anderzijds wordt gepoogd de colleges zoveel mogelijk op twee en een halve vaste dagen per week te programmeren. Volgens eigen onderzoek in de zelfstudie zijn de studenten evenwel unaniem van oordeel dat de opleiding zeer moeilijk te combineren is met een baan als verpleegkundige. De commissie heeft aanduidingen die deze problematiek bevestigen. De opleiding is schijnbaar uiterst moeilijk combineerbaar met een volwaardige, zij het dan deeltijdse, tewerkstelling. Hieraan verbindt de commissie hoofdzakelijk twee oorzaken. Enerzijds het veeleisende programma. Anderzijds worden de colleges in regel op twee en een halve dag geprogrammeerd, maar deze regel wordt niet altijd even consequent aangehouden. Werkende studenten zien zich sowieso genoopt om heel wat lessen te missen. Werken en studeren kan momenteel alleen voor wie een uiterst flexibele werkgever heeft, zodat bijvoorbeeld omstreeks en tijdens examenperioden niet gewerkt wordt. Wie dus wil rekenen op een constant inkomen, hoeft hier wellicht niet aan te denken.
15. CENTRUM VOOR ZIEKENHUIS- EN VERPLEGINGSWETENSCHAP, DIENST STUDIEADVIES K.U., informatiebrochure Medisch-sociale wetenschappen, reeks: ‘Academische basisopleidingen aan de K.U. Leuven’, blz. 6.
06/2001
46
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
De commissie vindt tewerkgestelde vroed- en verpleegkundigen een interessant doelpubliek voor opleidingen Medisch-sociale wetenschappen. Het combineren van een dagelijkse beroepspraktijk met een academische opleiding kan heel vruchtbaar zijn voor beide partijen. De commissie hoopt dat de opleiding initiatieven zal nemen om deze combinatie beter mogelijk te maken.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING In het zelfstudierapport worden verschillende kanalen opgesomd waarlangs de studievoorlichting van aspirant-studenten plaatsvindt. – De Dienst Studieadvies van de K.U. Leuven geeft jaarlijks een brochure uit over de opleiding. Daarin is informatie opgenomen betreffende toelatingsvoorwaarden, geschiktheidseisen, de studieopbouw, de inhoud van de jaarprogramma’s, aanvullende opleidingen, beroepsmogelijkheden en een aantal adressen waar men terecht kan voor bijkomende vragen. – Daarnaast worden jaarlijks ook infodagen georganiseerd door de Dienst Studieadvies, waar de inhoud van de infobrochure wordt toegelicht door een aantal professoren en studenten van het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap. Aspirant-studenten kunnen dan ook inlichtingen verkrijgen over specifieke voorzieningen voor bijvoorbeeld werkende studenten, gehandicapte studenten, deeltijds studeren, enz. – Tenslotte is de nodige informatie ook terug te vinden op de website van de K.U. Leuven. De commissie is van oordeel dat de studievoorlichting van aspirant studenten systematisch en goed gebeurt. De opleiding moet er wel op toezien een realistisch beeld te schetsen over de combinatie van de studie met tewerkstelling.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Inzake studiebegeleiding spreekt het zelfstudierapport over verscheidene invalshoeken. Studenten kunnen bij de verscheiden diensten aankloppen voor advies, waarna zij geholpen worden of doorverwezen. Enerzijds zijn er de centrale diensten van de K.U. Leuven zoals de dienst Studieadvies en de Sociale Dienst. Studenten met dieperliggende persoonlijke problemen kunnen eventueel terecht op het Psychotherapeutisch centrum van de universiteit. Anderzijds zijn er een aantal kanalen op het niveau van het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap zelf. In de eerste plaats komen de meeste vragen eerst terecht op het studentensecretariaat. Daarnaast kunnen studenten voornamelijk i.v.m. examens terecht bij een ombudsdienst. Zowel vragen van persoonlijke aard als moeilijkheden in relaties met docenten kunnen hier aan de orde zijn. Voor directe begeleiding bij de opleidingsonderdelen wordt voornamelijk gekeken naar de docenten en seminariebegeleiders. Enkele docenten hebben bijvoorbeeld de beginnende traditie aangevat om meer oefensessies in te lassen. Ten slotte kunnen studenten ook rekenen op de steun van hun eigen vereniging Medisoc. Binnen deze vereniging is een systeem van peter/meterschap opgestart. Zodoende ondersteunen studenten elkaar. De visitatiecommissie is van oordeel dat de studiebegeleiding goed is. Initiatieven van docenten om de doelstellingen van de cursus bij aanvang uitgebreid toe te lichten, alsook om voor sommige onderdelen meer oefensessies in te richten, wil de commissie zeker aanmoedigen. Niettemin zou
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
47
06/2001
de commissie alle informatie i.v.m. inhoud, doelstellingen, docent, studiepunten en –duur, plaats en tijd, studiemateriaal, enz. graag verenigd zien in één studiegids. Op die manier zou dit voor elk opleidingsonderdeel systematisch op dezelfde wijze gebeuren en zou de transparantie toenemen. De commissie kan het standpunt in de zelfstudie bijtreden, dat een monitoraat de studiebegeleiding nog zou kunnen verbeteren.
6. De faciliteiten In het zelfstudierapport wordt vermeld dat er geen collegezalen exclusief aan de opleiding Medischsociale wetenschappen zijn toegewezen. De faculteit geneeskunde stelt collegezalen ter beschikking à rato van het aantal studenten en de gevraagde uren. Ongeveer 70 % van de lessen vindt plaats op de ‘Campus St-Raphaël’, 20 % op de ‘Campus Gasthuisberg’ en overige 10 % in collegezalen van andere faculteiten. Het zelfstudierapport noemt de locatie ‘St-Raphaël’, die het meest gebruikt wordt, verwaarloosd. Gebouw en meubilair zijn verouderd en niet onderhouden, sommige auditoria hebben geen rechtstreeks daglicht of zijn onvoldoende verlucht. Door gebrek aan comfort en veiligheid kunnen de auditoria steeds minder op hun volle capaciteit gebruikt worden. De zelfstudie stelt tevens dat er een strijd is tussen departementen en opleidingen om het gebruik van de beste lokalen, waarbij de opleiding Medisch-sociale wetenschappen meestal aan het kortste eind trekt. Vooral de kandidatuurstudenten volgen, omwille van hun aantal, colleges in een schrijnende infrastructuur. Studenten van de tweede cyclus zijn minder talrijk en maken meer gebruik van de ‘relatief betere’ seminarie- of praktijklokalen. De zelfstudie vermeldt overigens nog dat vrijwel overal retroprojectieapparatuur aanwezig is. Diaprojectie is overal mogelijk, maar moet op sommige plaatsen aangevraagd worden. Ook videoprojectie en online-computer presentatie zijn op sommige plaatsen mogelijk. De commissie heeft tijdens haar bezoek twee locaties bezocht, namelijk de ‘Campus St-Raphaël’ en de ‘Campus Gasthuisberg’ voor de seminarielokalen en de biomedische bibliotheek. Op deze laatste campus kreeg zij ook nog enkele auditoria te zien, maar deze worden door de opleiding Medisch-sociale wetenschappen enkel gebruikt voor het afnemen van examens. De kwaliteit van de infrastructuur waarover de opleiding beschikt is volgens de commissie sterk ontoereikend. Vooral de lokalen van de ‘Campus St-Raphaël’ zijn in slechte staat. Een dergelijke infrastructuur overschaduwt ongetwijfeld het werk- en leerplezier van docenten en studenten. De seminarielokalen op ‘Campus Gasthuisberg’ kunnen inderdaad voor ‘relatief beter’ doorgaan, doch zijn verre van optimaal. Het zijn immers vrij lage en relatief slecht verlichte ruimten. Het zelfstudierapport spreekt van een mogelijk tekort aan computerinfrastructuur. De commissie heeft enkele aanwijzingen dat dit inderdaad het geval is, maar heeft onvoldoende informatie om hierover gefundeerde uitspraken te doen. Ten slotte wordt de biomedische bibliotheek door de visitatiecommissie als uitstekend beoordeeld. De bibliotheek is een zeer goed ingerichte en georganiseerde ruimte met een breed aanbod aan bronnen en zoeksystemen.
7. De afgestudeerden Het zelfstudierapport verwijst naar onderzoek waaruit blijkt dat de werkloosheid onder de afgestudeerden quasi nihil is. Het feit dat de meeste afgestudeerden over twee diploma’s beschikken
06/2001
48
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
zou hier niet vreemd aan zijn. Desgewenst kunnen studenten ook beroep doen op plaatsingshulp. In 1999 voerde het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap een enquête uit naar de tewerkstelling van haar afgestudeerden. Van de 68 alumni die de vragenlijst beantwoordden, is 60.3 % tewerkgesteld in de ziekenhuissector, 7.4 % in hogescholen, 5.9 % in de psychiatrische sector en 4.4 % in de bejaardenzorg. Andere vermelde sectoren zijn onderzoeksinstellingen, universitair onderwijs, overheid en farmaceutische industrie. 45 % van de bevraagden werkt als verpleegkundige. Meer dan de helft vervult een leidinggevende functie als stafmedewerker, wetenschappelijk medewerker, docent, hoofdverpleegkundige of andere. Via twee kanalen houdt de opleiding contact met de afgestudeerden. In de eerste plaats via de alumni-vereniging ziekenhuiswetenschappen. Deze voorziet in adressengidsen, e-mailadressenbestand, een website, organisatie van discussieavonden, alumnireizen en een vacaturedatabank. Niet onbelangrijk is ook de organisatie van een ‘thesisdag’, waarop pas afgestudeerden hun eindverhandeling aan een breed publiek kunnen voorstellen. Het tweede kanaal is de cyclus permanente vorming die door het Centrum voor Ziekenhuis en Verplegingswetenschap sinds 1962 wordt ingericht. De participatiegraad van alumni zou hier variëren van 10 tot meer dan 60 %, al naargelang de cursus. De zelfstudie stelt nog dat de feedback van de afgestudeerden wordt gebruikt om het onderwijs bij te sturen. De alumnivereniging wordt de rol van katalysator in de communicatie tussen universiteit en afgestudeerden toegedicht. De commissie meent dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap aan de K.U. Leuven afgestudeerden oplevert van een goed tot uitstekend niveau. In de lijn van haar voorgaande bemerkingen, meent de commissie dat dit in het bijzonder het geval is voor de kennis- en onderzoekscomponent. De aansluiting op de arbeidsmarkt is volgens de commissie voldoende, maar kan beter. De afgestudeerden hebben volgens haar behoefte aan meer oefening inzake attitudes en vaardigheden alvorens de arbeidsmarkt te betreden. Vooral inzake communicatievaardigheden en leidinggeven levert dit moeilijkheden op. Ook de inhoud van sommige theorievakken is niet altijd even goed afgestemd op de beroepspraktijk in de gezondheidszorg. De commissie is ook van oordeel dat het contact met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het programma nog voor verbetering vatbaar is. De contacten tussen opleiding en alumni zijn volgens de visitatiecommissie voldoende.
8. De staf In het zelfstudierapport is sprake van 5 ZAP-leden voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap in het academiejaar 1998 - 1999. Alle behalve één hiervan hebben een deeltijdse aanstelling. Voor drie van de vier deeltijds docenten wordt dit mandaat aangevuld met een aanstelling in de Universitaire Ziekenhuizen Leuven of aan een buitenlandse universiteit. Het totaal aantal mandaten voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap dat door verpleegkundigen wordt ingevuld bedraagt 3 voltijdequivalenten. Eveneens voor het academiejaar ‘98 - ’99 beschikte de opleiding over 1,5 AAP mandaat, verdeeld over 3 (onderwijs-)assistenten. Het overige deel van hun mandaat betrof een klinische aanstelling of een mandaat gefinancierd uit de ‘derdegeldstroom’. Bij gebrek aan onderwijsassistenten worden ook BAP-leden, welke niet gefinancierd worden door de werkingstoelagen van de universiteit, volop ingeschakeld in het onderwijs, meer specifiek in de seminariebegeleiding. De zelfstudie stelt dat dit een punt van kritiek kan zijn. Tevens is voorzien in 1 voltijdequivalent voor het studentensecretariaat.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
49
06/2001
De ZAP en AAP leden van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap vormen een relatief jonge groep, waarin vrouwen procentueel goed vertegenwoordigd zijn. Dit laatste zou niet zozeer een gevolg zijn van een specifiek beleid, maar eerder een weerspiegeling van de oververtegenwoordiging van vrouwen in het verpleegkundig beroep. Naast de verpleegkundige ZAP en AAP leden zijn er ook niet-verpleegkundigen van het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap, uit de faculteit Geneeskunde en uit andere faculteiten die in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen doceren. 71 tot 90 % van het onderwijs in de eerste cyclus Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap wordt verschaft door deze niet-verpleegkundige ZAP leden. In de tweede cyclus varieert dit van 69 tot 83 %. In het zelfstudierapport rijst de vraag of de kwaliteit van de opleiding niet zou toenemen indien het aantal verpleegkundige ZAP-leden zou worden opgetrokken in t.o.v. het aantal niet-verpleegkundigen. Beginnende docenten kunnen volgens de zelfstudie deelnemen aan een onderwijskundige vorming, georganiseerd door de Dienst Universitair Onderwijs van de K.U. Leuven. Dezelfde dienst biedt ook vormingen aan voor assistenten en ervaren docenten. Docenten worden formeel individueel geëvalueerd over hun prestaties inzake onderwijs en kunnen daarbuiten ook additionele evaluaties organiseren. Volgens het zelfstudierapport worden ZAP-leden aangesteld en bevorderd op basis van hun wetenschappelijk werk, het onderwijs en de dienstverlening. Het onderwijs moet onderbouwd worden door onderzoek. Toch wordt de laatste jaren meer aandacht besteed aan de onderwijskwaliteiten van de te benoemen ZAP-leden. Tijdens haar bezoek heeft de visitatiecommissie gesproken met zowel ZAP als AAP-leden. Zij stelde bij deze personeelsleden een grote gedrevenheid en een sterke motivatie vast. De onderwijsinzet van het ZAP en AAP, in het bijzonder deze van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen zelf, is volgens de commissie uitstekend. De commissie meent dat de omvang van het academisch personeelskader globaal genomen kan voldoen. Globaal genomen boordeelt zij de waaier aan specialisaties binnen de staf als goed. Zij is echter van mening dat de eigen kernstaf van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting verplegingswetenschap uitbreiding verdient. Tevens meent zij dat in een opleiding Verplegingswetenschap meer medisch-sociale wetenschappers moeten doceren dan nu het geval is, zoals overigens het zelfstudierapport suggereert. De commissie heeft ook de indruk dat de onderwijsbelasting van het academisch personeel van de Verplegingswetenschap vrij zwaar is. De visitatiecommissie vindt de verhouding tussen het aantal ZAP versus AAP-leden en het aantal vrouwen in de staf goed. De commissie erkent dat er een basis gelegd is voor onderwijsprofessionalisering en dat didactische kwaliteiten de aanstelling en bevordering mee bepalen. Niettemin is zij van oordeel dat dit heden nog onvoldoende gebeurt. Gegeven de grote gedrevenheid van het academisch personeel zijn hier volgens de commissie heel wat mogelijkheden.
9. Internationalisering Uit het zelfstudierapport blijkt dat internationalisering in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen Verplegingswetenschap aan de K.U. Leuven zich voornamelijk manifesteert in het aantrekken van buitenlandse hoogleraren, buitenlandse benoemingen van eigen ZAP-leden, buitenlandse doctoraatstudenten en internationale onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Over de mogelijkheid tot internationale uitwisseling voor studenten van de basisopleiding wordt in de zelfstudie niets gemeld. De commissie heeft over deze situatie bevestiging gekregen tijdens de gesprekken. Zij is van mening dat de internationale contacten van het academisch personeel goed zijn en goed teruggekoppeld
06/2001
50
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
worden naar het onderwijs. Met betrekking tot de internationale uitwisseling van studenten meent zij evenwel dat zowel de organisatie daarvan als de effectieve deelname sterk ontoereikend zijn. In verhouding tot de studierichting Medisch-sociale wetenschappen aan andere instellingen, heeft de opleiding aan de K.U.Leuven een ietwat jongere studentenpopulatie en minder studenten met een vaste tewerkstelling. Internationale projecten zijn voor deze doelgroep zeker realiseerbaar.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.Het zelfstudierapport De commissie is van oordeel dat de zelfstudie een goede kritische analyse is. Aangaande overtuigingen en tendensen die binnen de opleiding en de faculteit schijnen te leven, is de zelfstudie soms minder expliciet. De commissie merkt op dat een groot deel van haar opmerkingen en bedenkingen stroken met de sterkte – zwakte analyse in de zelfstudie, zij het met andere nuances en klemtonen. Zij is dan ook van mening dat de opleiding reeds een uiterst belangrijke eerste stap heeft gezet met betrekking tot de kwaliteitsverbetering. De zelfstudie was een goede informatiebron voor de visitatiecommissie. Door de combinatie van zelfstudierapport en het bezoek heeft de commissie een duidelijk beeld gekregen van de opleiding. De commissie verbaasde zich over het feit dat docenten en studenten de inhoud van de zelfstudie niet kenden, met uitzondering van diegene die betrokken waren bij de samenstelling ervan. Vanuit de opleiding werd dit verklaard door de cultuur van de instelling enerzijds, en het afwachten van het bezoek van de visitatiecommissie anderzijds. De commissie heeft respect voor de eigenheid van de instelling, maar dit mag de kwaliteitsverbetering van het onderwijs niet in de weg staan. De visitatiecommissie is van mening dat een brede betrokkenheid van docenten en studenten deze kwaliteit ten goede komt. Zij hoopt dan ook dat, na haar bezoek en nog meer na de publicatie van haar rapport, studenten en docenten zo breed mogelijk geïnformeerd worden en aangemoedigd worden tot deelname aan het debat.
10.2.De interne kwaliteitszorg De K.U.Leuven heeft op institutioneel niveau een systeem voor kwaliteitszorg uitgebouwd. De zelfstudie stelt echter dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitszorg feitelijk bij de faculteiten ligt. Binnen de faculteiten wordt dit gerealiseerd binnen de Permanente Onderwijscommissies (POC) en de Onderwijs Evaluatie Commissies (OEC). Overkoepelend is er steeds een facultaire Onderwijsraad die de onderwijsactiviteiten, de verdeling van de onderwijsruimten en de besteding van de onderwijssubsidies coördineert. De faculteit Geneeskunde telt verschillende POC’s, waaronder één gemeenschappelijke voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen en de opleiding Voeding- en dieetleer. Het programma voeding- en dieetleer wordt echter progressief afgeschaft, waardoor de activiteiten van de betrokken POC zich hoofdzakelijk richten op de Medisch-sociale wetenschappen. De POC bestaat uit leden van het Zelfstandig Academisch Personeel, leden van het Assisterend Academisch Personeel en studenten Medisch-sociale wetenschappen. Ze evalueert programma’s, didactisch methoden en examensystemen. De POC doet voorstellen aan de faculteitsraad en geeft advies inzake opleidingsprogramma’s en -onderdelen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
51
06/2001
Voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen is de POC volgens het zelfstudierapport aan een inhaalbeweging bezig. In het verleden vervulde deze POC voornamelijk een traditioneel formalistischondersteunende rol. Heden zou een meer proactief beleid gevoerd worden, ingekaderd en geïnspireerd door het algemeen onderwijsbeleid van de K.U. Leuven. De POC poogt zo een meer centrale rol te spelen in de verdieping en verruiming van het geboden onderwijs en op continue basis een forum te vormen voor kwaliteitszorg in het onderwijs. Doordat de POC deze inhaalbeweging nog aan het maken is, is haar werking nog sterk afdelingsgebonden. De zelfstudie stelt een grotere betrokkenheid van externe docenten in het vooruitzicht, alsook meer toezicht op inhoudelijke curriculumaspecten. Ofschoon de interne onderwijsevaluaties binnen de K.U. Leuven reeds in het academiejaar ’93-’94 van start gingen, werd de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap pas in ’98 – ’99 voor het eerst binnen dit systeem geëvalueerd. Voorheen gebeurde de evaluatie hoofdzakelijk informeel en individueel door de betrokken titularissen betreffende de eigen gedoceerde vakken. Daarnaast werd de POC gebruikt om probleemaspecten binnen de opleiding nader te onderzoeken en behandelen. Volgens het zelfstudierapport konden tot nog toe de meeste problemen dankzij de welwillende medewerking van docenten zelf opgelost worden. De POC heeft initiatieven genomen om de onderwijsevaluatie systematischer en meer gericht te laten plaatsvinden, dit vanuit een eigen onderwijskundig onderbouwd referentiekader. Een van de gehanteerde middelen is een grondige bevraging van het curriculum als geheel en van de individuele vak-docent combinaties. In de eerste plaats poogden deze inspanningen het bezoek van de visitatiecommissie voor te bereiden. Het evaluatiegebeuren wil echter geen éénmalig en geïsoleerd feit blijven. Eén jaar na de publicatie van het visitatierapport moet een opvolgingsverslag worden voorgelegd aan de academische Raad. Ongeveer vier jaar na de visitatie zal een interne tussentijdse onderwijsevaluatie plaatsvinden, gericht op de knelpunten bij de voorgaande evaluatie. Daarnaast zal de POC de individuele evaluaties (door docenten zelf met betrekking tot eigen vakken) en de globale of probleemgerichte evaluaties (door studenten georganiseerd) blijven stimuleren en waar nodig opvolgen. De visitatiecommissie stelt vast dat de K.U. Leuven goede inspanningen levert om de kwaliteit van haar onderwijs te bewaken. Ook waardeert zij de inspanningen die geleverd worden vanuit de opleiding, zowel van individuele docenten en studenten, als van de Permanente Onderwijs Commissie en de Onderwijs Evaluatie Commissie16. Zoals het zelfstudierapport stelt is deze POC evenwel aan een inhaalbeweging toe. De commissie heeft dit ook kunnen vaststellen. Zij is van oordeel dat de interne kwaliteitszorg voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschappen voor verbetering vatbaar is. De visitatiecommissie wijt dit vooral aan het ontbreken van één forum, dat voldoende eenheid en impact bezit om systematisch en op duurzame wijze de studenten en alle docenten te betrekken. Theoretisch gesproken zou de POC deze rol moeten vervullen, maar momenteel is dat nog onvoldoende het geval. De procedures voor curriculumherziening en –innovatie functioneren heden onvoldoende, zoals trouwens de zelfstudie suggereert. De commissie vindt dat docenten beter op de hoogte moeten zijn van de vakinhoud, werkvormen en manieren van toetsen van collega’s. Dit geldt in het bijzonder voor externe docenten, en in veel mindere mate voor de docenten van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen zelf. Eveneens heeft de commissie vastgesteld dat studenten wel gehoord worden (o.a. in de POC), maar dat hun invloed in het uiteindelijke beleid gering is. Het is een stap in de goede richting dat dit ook erkend wordt in de zelfstudie. Ook de onderwijsevaluatie (waaronder bevraging van studenten) kan in de Medischsociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap nog beter uitgewerkt worden. 16. Heden ontbonden, daar zij voornamelijk tot doel had de visitatie voor te bereiden.
06/2001
52
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie Tot slot wenst de commissie haar voornaamste conclusies bekend te maken met betrekking tot de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap aan de K.U. Leuven. Eerder dan een lange opsomming te maken van alle aspecten die in voorgaande bespreking aan bod kwamen, wil de commissie de aandacht vestigen op enkele belangrijke punten. Allereerst is de commissie van mening dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap aan de KU. Leuven een goede academische opleiding is, die zich duidelijk onderscheidt van een hogeschoolopleiding. De opleiding heeft als belangrijkste troef een hoogstaande kennis- en onderzoekscomponent, die goed teruggaat op eigen onderzoek en gedragen wordt door bekwame wetenschappers. In het bijzonder binnen het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap zelf, heeft de commissie uitstekend gemotiveerde docenten aangetroffen, die gedreven zijn om goed onderwijs te bieden. Op individuele basis schijnen diverse docenten ook goede inspanningen te leveren inzake studiebegeleiding. Daarnaast lijkt ook de studiebegeleiding op institutioneel niveau goed uitgebouwd. De commissie wil echter ook enkele aandachtspunten vermelden.
Infrastructuur Het dient gezegd dat de opleiding haar onderwijsactiviteiten moet realiseren in een infrastructuur van ondermaatse kwaliteit, die de didactische mogelijkheden drastisch beperkt. Daarenboven heeft deze zorgwekkende infrastructuur ongetwijfeld een negatieve invloed op het leer- en werkplezier van studenten en docenten. Deze problematiek is zeer urgent en vereist niet alleen de aandacht van de opleiding, maar vooral ook van de faculteit en de academische overheid.
Praktijkpijler, vaardigheden en attitudes Terwijl kennis en onderzoek inhoudelijk de motor zijn van de opleiding, is de praktijkpijler het vijfde wiel aan de wagen. De opleiding stelt wel attitudes en vaardigheden voorop in de doelstellingen en eindtermen, maar kan deze volgens de commissie onmogelijk realiseren binnen de huidige setting. In de eerste plaats is de commissie van oordeel dat een uitvoerige stage hier soelaas kan brengen. Een stage kan de student toelaten de attitudes en vaardigheden van de licentiaat Medisch-sociale wetenschappen in de praktijk te oefenen. Tevens moet de student de aangereikte theoretische kaders aan deze praktijk kunnen toetsten. Het spreekt voor zich dat deze stagiairs een ernstige opvolging verdienen. Het concept ‘projectthesis’, dat volgens de commissie aanmoediging verdient, zou mooi kunnen aansluiten op een praktijkstage. In de tweede plaats ziet de commissie theorie en praktijk verbonden in de doelgroep van werkende verpleegkundigen. Een combinatie tussen een verpleegkundige baan en een opleiding Medischsociale wetenschappen is volgens de commissie heilzaam voor beide. Het Centrum voor Ziekenhuisen Verplegingswetenschap moet duidelijk beslissen of zij deze doelgroep ernstig wil aanspreken. Zo ja, dan moet de opleiding initiatieven nemen om deze combinatie aantrekkelijker en minder belastend te maken. In ieder geval moet men hieromtrent de aspirant-studenten zeer goed inlichten.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
53
06/2001
De commissie raadt de opleiding aan de verhouding tussen de kennis/onderzoekscomponent en de praktijkpijler te herbekijken. Waar het evenwicht precies ligt moet de opleiding voor zichzelf bepalen. De commissie twijfelt er echter niet aan dat het aanleren van vaardigheden en attitudes meer aandacht verdienen.
Werkvormen De commissie is van oordeel dat de gebruikte werk- en toetsvormen de doelstellingen en eindtermen niet helemaal kunnen bewerkstelligen. Er wordt volgens de commissie te veel gebruik gemaakt van hoorcolleges en toetsvormen die gericht zijn op reproductie van kennis. Met de invoering van seminaries is een eerste aanzet gegeven tot vernieuwing, maar hun aandeel in het volledige programma zou best nog wat groeien. Enkele docenten nemen wel zelf initiatieven met betrekking tot de eigen cursus.
Lerende organisatie Hiermee zijn we aanbeland bij een belangrijk aspect van de beoordeling, namelijk de opleiding als organisatie. De commissie heeft zich afgevraagd of de opleiding Medisch-sociale wetenschappen richting Verplegingswetenschap al dan niet een ‘lerende organisatie’ is. Of deze opleiding m.a.w. in staat is om als geheel te leren en te verbeteren. De commissie is van oordeel dat dit in beperkte mate geldt voor deze opleiding. Structureel gezien zijn er mogelijkheden en initiatieven om deze lerende organisatie mogelijk te maken, meer concreet via de bestaande Permanente Onderwijscommissie (POC). Doch in de praktijk functioneert dit nog niet optimaal: – Docenten zouden beter op de hoogte moeten zijn van vakinhouden, werkvormen en toetswijzen van collega’s. Dit is voornamelijk het geval voor docenten die niet tot het Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap behoren. Sommige vakinhouden overlappen of zijn qua voortgang niet op elkaar afgestemd. Sommige vakinhouden kunnen beter afgestemd worden op de opleiding tot licentiaat in de Medisch-sociale wetenschappen. – Studenten zetelen weliswaar als volwaardig lid in de POC, maar wegen te weinig door in het uiteindelijke beleid. – De aanwezigheid op POC samenkomsten kan beter en de vergaderfrequentie mag nog wat toenemen. – De evaluatie van het geboden onderwijs kan systematischer en meer gecoördineerd worden. De commissie meent dat de POC tot een samenhangend en permanent forum moet evolueren, waar alle betrokken docenten van de opleiding systematisch aan bod komen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat al deze mensen telkens aan de vergadering deelnemen, maar wel dat zij systematisch geïnformeerd en geraadpleegd worden. Bovendien moeten zij de POC ervaren als een overleg- en adviesplatform dat ook daadwerkelijk veranderingen kan veroorzaken. De POC moet er als forum op toezien dat vakinhouden op elkaar zijn afgestemd en relevant zijn voor de opleiding, dat werkvormen voldoende gevarieerd zijn en toepasselijk voor de opleidingsonderdelen, dat toetsingsvormen toepasselijk zijn voor opleiding en opleidingsonderdelen. Als forum moet de POC moet ook zicht krijgen op alle opleidingsonderdelen om zodoende de coherentie en relevantie van het opleidingsprogramma te bewaken. Studenten moeten binnen de POC niet alleen gehoord worden, maar met hun opmerkingen moet ook effectief rekening gehouden worden.
06/2001
54
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Zo de opleiding erin slaagt de POC tot een goed functionerend forum te maken waar alle aspecten van de opleiding aan bod kunnen komen, dan is zij volgens de commissie al een heel eind op weg om alle voornoemde moeilijkheden aan te pakken. De visitatiecommissie is immers van oordeel dat de opleiding heel wat potentieel heeft. De commissie vindt haar aanmerkingen grotendeels ook terug in het zelfstudierapport, zij het dan soms minder expliciet of met andere nuances. Door deze kritische zelfreflectie is dus reeds een eerste belangrijke stap gezet. Bovendien is in de POC (en via de OEC, die het zelfstudierapport samenstelde) reeds de basis aanwezig van een verenigd overlegen adviesforum. De aanwezigheid van deze Permanente Onderwijscommissie, de kritische zelfevaluatie en de enorme gedrevenheid van heel wat docenten maken dat deze opleiding kan doorgroeien tot een goede lerende organisatie. De moeilijkheden die in dit rapport naar voor kwamen kunnen op die wijze een oplossing vinden binnen de organisatie en onder impuls van al haar leden.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
55
06/2001
06/2001
56
Universiteit Gent De opleiding Medisch-sociale wetenschappen binnen de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Dit deelrapport is gebaseerd op informatie en sterke indrukken die de commissie verkreeg dankzij het zelfstudierapport, de gevoerde gesprekken met personeel en studenten en haar verblijf aan de universiteit. Met respect voor de eigenheid van de opleiding, heeft de commissie deze informatie getoetst aan de minimumeisen die zij van toepassing acht voor opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. Deze eisen worden uitdrukkelijk vermeld in het referentiekader, opgenomen in deel II van deze publicatie.
1. Doelstellingen en eindtermen De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent situeert zich in het studiegebied Sociale Gezondheidswetenschappen binnen de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen richt zich nadrukkelijk op gegradueerde verpleegkundigen of vroedvrouwen, d.w.z. afgestudeerden van het hoger onderwijs van één cyclus met als studiegebied gezondheidszorg, verpleegkunde of vroedkunde. De rechtstreekse instroom van studenten na de humaniora wordt bewust laag gehouden, via een actief ontradingsbeleid. Volgens de zelfstudie heeft de opleiding als doel mensen te scholen tot een licentiaat Medischsociale wetenschappen ‘die inzicht heeft in het wetenschappelijk onderzoek en dit autonoom kan toepassen op de sociale aspecten van de gezondheidszorg.’ De opleiding wil wetenschappelijk onderzoek stimuleren, gegevens uit het werkveld in een ruimer theoretisch ondersteund kader plaatsen en universitair geschoolden ter beschikking stellen voor het onderwijs van HOBUstudenten. Het zelfstudierapport stelt dat men poogt van de studenten meer dan technici te maken. Ze moeten niet alleen wetenschappelijke kennis kunnen toepassen, maar ook de doelen kunnen bevragen en zo nodig nieuwe doelen kunnen ontwerpen. De opleiding wil niet voor specifieke functies voorbereiden, maar de ontwikkeling van het eigen potentieel beklemtonen. Het streefdoel is dat studenten ‘in belangrijke mate op eigen kracht nieuwe kennis en vaardigheden kunnen ontwikkelen en optimaal winst kunnen halen uit formele bijscholing en opleiding.’ De zelfstudie beklemtoont ook het belang van leren uit ervaring.
UNIVERSITEIT GENT
57
06/2001
Het zelfstudierapport vermeldt een aantal globale doelstellingen voor de kandidaturen. Deze richten zich voornamelijk op verwerving van kennis en inzicht in oorzaken en gevolgen en betekenis van ziekte, wetenschapstheorie, relatie wetenschap praktijk, boekhoudkundige beginselen, informatica, beheer, ethische besluitvorming en de maatschappelijke verankering van de gezondheidszorg. Aanvullend wil men ook de vereiste kennis bieden in de exacte wetenschappen voor het begrijpen van de basiswetenschappen in het gezondheidsterrein. De globale doelstellingen voor de licenties richten zich meer op vaardigheden en toepassing van kennis: onderzoeksmethodologie kunnen toepassen en onderzoeksvaardigheden verwerven; kwantitatief en kwalitatief medischsociaal onderzoek kunnen uitvoeren en rapporteren; dergelijk onderzoek kunnen traceren, evalueren, initiëren en implementeren; uit onderzoek kennis kunnen genereren en toepassen die van belang is voor preventieve en curatieve gezondheidszorg; zorgethische en gezondheidsrechterlijke vraagstukken kunnen analyseren en daarin verantwoorde keuzes kunnen maken; kennis verwerven van innovaties op basis van onderzoek en kunnen bijdragen aan de implementatie van wenselijke vernieuwingen. Vanaf de tweede cyclus biedt de opleiding drie opties aan, namelijk Verpleegwetenschappen, Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen en Gezondheidsvoorlichting, -opvoeding en bevordering. Er worden ook specifieke opleidingsdoelen geformuleerd voor de verschillende opties. Voor de optie Verpleegwetenschappen concentreert dit zich rond (toegang verwerven tot) kennis, wetenschappelijk onderzoek, toepassing van kennis en wetenschap en reflectie omtrent: verpleegkundige theorieën; disciplines nodig voor de sturing van de verpleegkundige praktijk; leiding geven; vernieuwing en verandering in een verpleegkundige context; ondersteuning van beleid in directe patiëntenzorg en management. Voor de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen ligt de klemtoon op kennis, inzicht, vaardigheden en wetenschappelijk onderzoek omtrent: theorieën inzake beheer en beleid van verzorgingsinstellingen; zorgverlening vanuit managementperspectief; economische, financiële, logistieke, ethisch en juridische factoren in het licht van beheer en beleid in zorgverlening; leiding geven in de zorgsector. De optie Gezondheidsvoorlichting, -opvoeding en -bevordering concentreert zich op kennis, inzicht, vaardigheden en wetenschappelijk onderzoek omtrent: gezondheidsproblemen en de relatie met menselijk gedrag; oorzaken van menselijke gedragingen die determinerend zijn voor gezondheid; maatregelen die voornoemde gedragingen kunnen beïnvloeden; gezondheidspromotieprojecten en hun effecten; gezondheidsvoorlichting en patiënteninformatie. In het zelfstudierapport worden de doelstellingen voor elke optie verder geconcretiseerd in eindtermen ter verdieping van de wetenschappelijke kennis, beleidsgerichte eindtermen, communicatieve eindtermen en klinische eindtermen. De commissie meent dat de doelstellingen en eindtermen goed en helder verduidelijkt zijn in het zelfstudierapport. Misschien zou de opleiding iets specifieker moeten zijn en de doelen nog wat verder uitwerken. De visitatiecommissie meent evenwel dat de opleiding zich een duidelijk beeld gevormd heeft van het beroepsprofiel en hiertegenover realistische opleidingsdoelen naar voren schuift. Onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen zijn deze doelen goed bereikbaar. De syllabi en toetsen die door de commissie werden ingezien geven ook blijk van de nodige diepgang. De gestelde doelen en eindtermen zijn zeker van het niveau van een academische opleiding en onderscheiden zich duidelijk van een HOBU-opleiding. De doelstellingen en eindtermen beantwoorden goed aan de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader stelt. Een studiegids, steeds te raadplegen op de website van de universiteit, bevat voor elk opleidingsonderdeel een fiche met doelstellingen, beknopte inhoud, toetsvorm, studiemateriaal en andere relevante informatie. Alhoewel niet alle fiches volledig zijn ingevuld, heeft de commissie vastgesteld
06/2001
58
UNIVERSITEIT GENT
dat de doelen en eindtermen voldoende bekend zijn bij studenten. Deze bekendheid kan zeker nog toenemen. Vooral inzake doelstellingen en verwachtingen met betrekking tot de eindverhandeling blijken bij studenten lange tijd twijfels te bestaan. De visitatiecommissie is van oordeel dat de voornoemde doelstellingen en eindtermen ook goed herkenbaar zijn in het programma, in het bijzonder voor de tweede cyclus.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent bestaat uit twee cycli: twee kandidatuurjaren en twee licentiejaren. Voor de eerste cyclus wordt ook een eenjarige kandidatuur aangeboden voor gegradueerde verpleegkundigen of vroedvrouwen. De tweede cyclus wordt opgesplitst in drie opties van telkens twee licentiejaren: optie Verpleegwetenschappen, optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen en de optie Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding en -bevordering. De eerste kandidatuur verschaft een algemene basisvorming in exacte wetenschappen, medisch-biologische vakken, psychologisch en wijsgerig-historische vakken en recht en management gerelateerde vakken. In de tweede kandidatuur ligt de klemtoon op de medisch-biologische, juridisch-maatschappelijke vakken en informatica. In de eenjarige kandidatuur worden voornoemde domeinen bestudeerd in zover deze niet of met onvoldoende diepgang aan bod komen in de verpleegkundige vooropleiding. De tweede cyclus bouwt verder op de algemene basis van de eerste, respectievelijk met drie specialisaties in drie verschillende opties. Voor de opties Verpleegwetenschappen en Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding en -bevordering is ook een beperkt aantal keuzevakken voorzien. Voor de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen is dat tot nog toe niet het geval. De zelfstudie omschrijft dit als een tekort, dat ook door studenten alsdusdanig wordt ervaren. De zelfstudie stelt dat de eigen focus van de drie opties aanleiding was tot in principe gescheiden opleidingen. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent richt zich, zoals trouwens ook de gelijkaardige opleidingen aan de andere instellingen, voornamelijk op studenten die reeds een hogeschooldiploma in de verpleeg- of vroedkunde hebben behaald. Deze studenten starten de opleiding in de enige kandidatuur. De combinatie van de hogeschoolopleiding , universitaire scholing en werkervaring in de gezondheidssector wordt als zeer vruchtbaar beschouwd. Toch wordt, op basis van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap over het universitair onderwijs (1991), een opleiding van twee cycli aangeboden waarvoor ook studenten na de humaniora rechtstreeks kunnen inschrijven. De Universiteit Gent voert nadrukkelijk een ontradingsbeleid ten aanzien van deze potentiële studenten. Bovendien wordt een verpleegkundige vooropleiding als voorwaarde gesteld bij de optie Verpleegwetenschappen in de tweede cyclus. Alhoewel hun aantal gering is, schrijven toch enkele studenten zonder verpleegkundige vooropleiding in voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. De commissie betwijfelt sterk of deze studenten het ontbreken van de vooropleiding in één kandidatuurjaar kunnen goedmaken. Bovendien mogen licentiaten Medisch-sociale wetenschappen zonder graduaat verpleegkunde in België geen verpleegkundige praktijken uitoefenen. Sommige van deze studenten volgen de omgekeerde richting, en behalen na hun licentiaatsdiploma een hogeschooldiploma. Deze dubbelzinnige situatie is volgens de commissie weinig zinvol en verdient aandacht over de instellingen heen.
UNIVERSITEIT GENT
59
06/2001
De commissie beoordeelt de sequentiële opbouw en de coherentie van het programma als voldoende tot goed. Zij is echter van mening dat in de eerste cyclus te weinig opleidingspecifieke onderdelen aangeboden worden. De studenten krijgen in de eerste cyclus te weinig ‘voorsmaakjes’ van de opties uit de tweede cyclus. Dit kan de keuze bemoeilijken. Traditioneel wordt ook via de kandidatuurjaren een selectie doorgevoerd. Een eerste cyclus met te veel algemene vakken kan resulteren in een oneigenlijke selectie, namelijk alleen op basis van niet specifieke opleidingsonderdelen voor de gekozen studierichting. Dit kan ook de motivatie van studenten negatief beïnvloeden. De drie aangeboden opties in de licenties worden door de commissie als zinvol en relevant beschouwd. De opleiding heeft blijkbaar een klaar beeld van het beroepsprofiel waarop zij wil inspelen. Evenwel heeft de commissie bedenkingen bij de strikte scheiding die tussen de opties gehandhaafd wordt. De drie opties leiden immers tot eenzelfde einddiploma en nauw verwante beroepsuitoefening. Een te strikte scheiding is inhoudelijk ongewenst en lijkt niet efficiënt. De drie opties zouden meer gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke medisch-sociale stam enerzijds, en elkaars specialisaties anderzijds. In beperkte mate kan dit opgevangen worden door de mogelijkheid tot keuzevakken. Zo kan bijvoorbeeld een aantal studiepunten gereserveerd worden voor keuzevakken uit de opties van de Medisch-sociale wetenschappen, andere dan de eigen optie. De commissie is overigens van oordeel dat het aantal keuzemogelijkheden uitbreiding verdient. Studenten uit de opties Verpleegwetenschappen en Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding en -bevordering hebben, zij het enkel in de tweede licentie, mogelijkheid tot het volgen van keuzevakken. Dit is niet het geval voor de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen. De commissie meent dat ook voor deze optie keuzevakken wenselijk zijn.
2.2. Inhoud van het programma Zoals reeds gesteld biedt de eerste cyclus de noodzakelijke basisvorming (zie 2.1.). In de tweede cyclus wordt dan een specialisatie aangeboden via de drie opties. De optie Verpleegwetenschappen is volgens de zelfstudie ‘vooral gericht op een wetenschappelijke reflectie over de verpleegkunde als praktijk, gesitueerd in een maatschappelijke context. Kennis uit de verplegingswetenschap laat de studenten toe de verpleegkundige praktijk te analyseren, met grotere diepgang te beoefenen en op vernieuwende wijze vorm te geven. Tevens wordt de nadruk gelegd op kennis van de context waarin de verpleegkunde gesitueerd is zodat de consequenties daarvan in de benadering van de verpleegkunde verdisconteerd kunnen worden, maar de context tevens als uitdaging voor beïnvloeding kan gezien worden.’ Voor de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen spreekt de zelfstudie van het richten op het ‘beheer van gezondheidsinstellingen in de brede zin. Hierbij wordt voornamelijk het accent gelegd op economische, juridische en managementvorming.’ De optie Gezondheidsvoorlichting, -opvoeding (GVO) en –bevordering richt zich volgens de zelfstudie voornamelijk ‘op het kunnen ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van GVO- en gezondheidsbevorderende activiteiten op wetenschappelijke basis.’ De commissie vindt het niveau van de vakken in de eerste cyclus goed, zij het dat de inhoud onvoldoende specifiek is voor de opleiding. Vooral de opleidingsonderdelen chemie/biochemie, fysica en wiskunde moeten een specifieker inhoud krijgen in functie van de opleiding Medischsociale wetenschappen. Het niveau van de vakken in de tweede cyclus is volgens de commissie goed tot uitstekend. Globaal genomen, behoudens de opmerkingen omtrent de specificiteit van de vakken in de eerste cyclus, beoordeelt de visitatiecommissie het niveau van het programma als goed tot uitstekend. De commissie betwijfelt evenwel of de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen inhoudelijk voldoende aandacht besteedt aan het zorg- en medisch aspect.
06/2001
60
UNIVERSITEIT GENT
Attitudes en vaardigheden, hoewel voldoende vertegenwoordigd in de doelstellingen en eindtermen van de opleiding, verdienen wellicht meer aandacht bij de concrete uitwerking van het programma. Het programma blijkt inhoudelijk goed up to date. Enkele vakken en syllabi zijn wat dit betreft voor verbetering vatbaar. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent is relatief jong en heeft een beperkte omkadering. Hierdoor is de onderzoeksopdracht heden nog onvoldoende uitgebreid, zoals trouwens in de zelfstudie wordt beaamd. Onderzoeksresultaten worden heden volgens de commissie voldoende naar het onderwijs teruggekoppeld, gegeven de voornoemde beperking. Dit aspect vergt echter nog verdere uitbreiding en verdieping.
2.3. Gebruikte werkvormen Het zelfstudierapport noemt vier categorieën van werkvormen: hoorcolleges, practica, computerondersteunend onderwijs en zelfstudie. Het theorie-onderwijs wordt meestal gerealiseerd via hoorcolleges, die volgens de zelfstudie dikwijls een interactief karakter hebben. Aangezien de studenten vaak in kleine groepen les volgen, wordt interactie mogelijk. Daarenboven hebben de meeste studenten ook praktijkervaring, waardoor de interactie extra gestimuleerd wordt. De meeste colleges worden ook aangevuld met zelfstudie van de opgegeven of door studenten zelf verzamelde literatuur. Tijdens practica worden theoretische inzichten via oefeningen bevorderd en worden vaardigheden aangeleerd (De zelfstudie geeft als voorbeeld informaticatoepassingen, oefeningen in statistiek en epidemiologie en het leren opzetten van GVO-campagnes.). Hoorcolleges en practica worden verder aangevuld door zelfstudieopdrachten, onder meer via het schrijven van papers. De visitatiecommissie meent dat de gehanteerde werkvormen en –middelen voldoende adequaat en gevarieerd zijn, gegeven de onderwijsdoelstellingen. Onder hoorcolleges blijken ook interactieve lessen schuil te gaan. Niettemin is de commissie van oordeel dat de klemtoon nog te veel op ‘frontaal’ onderwijs ligt, in het bijzonder tijdens de eerste cyclus. Voor de tweede cyclus is de situatie gunstiger en wordt voordeel gehaald uit de kleinere studentenpopulatie. Dit blijkt in mindere mate het geval voor de opleiding Gezondheidsvoorlichting, -opvoeding en –bevordering, daar deze studenten ook in de tweede cyclus vaak in grotere groepen les volgen (samen met studenten van andere opleidingen). Gegeven de beperkte omkadering worden de gekozen onderwijsvormen volgens de commissie voldoende benut. Buiten de stage zijn er echter weinig mogelijkheden om attitudes en communicatieve vaardigheden in te oefenen. Met betrekking tot de stage betreurt de commissie dat het in concreto niet steeds om een praktijkstage blijkt te gaan. (Zie ook 3.2.) Het aangeboden bronmateriaal en de syllabi zijn volgens de commissie globaal genomen voldoende gestructureerd en samenhangend.
2.4. Toetsing De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent werkt met een jaarsysteem, d.w.z. dat enkel aan het einde van een studiejaar examens worden afgenomen. Mits goedkeuring van de examencommissie kunnen voor bepaalde vakken tentamens georganiseerd worden. Meestal vinden deze dan plaats tussen de kerst- en paasvakantie. De opleiding volgt het officiële examenreglement van de instelling. Het zelfstudierapport meldt dat de aard van het examen aan de studenten op voorhand wordt meegedeeld. De meest gebruikte examenvormen zijn: mondeling examen met of zonder schriftelijke voorbereiding, schriftelijk examen met open vragen, schriftelijk examen gevolgd door mondelinge ondervraging, schriftelijk examen met meerkeuzevragen, scriptie eventueel gevolgd door een mondelinge ondervraging. Volgens het zelfstudierapport peilen de
UNIVERSITEIT GENT
61
06/2001
meeste examinatoren naar inzicht en probleemoplossend vermogen. Er is een ombudsman ter beschikking waar studenten eventuele problemen kunnen melden. Tijdens haar bezoek heeft de visitatiecommissie ook examenvragen kunnen inkijken. De commissie meent dat de toetsvormen voldoende beantwoorden aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Zij meent echter ook dat het aandeel van reproductievragen nog te groot is. Inzicht, vaardigheden en attitudes moeten ook bij de toetsing nog meer aan bod komen. De relatieve moeilijkheidsgraad van de examens is volgens de commissie goed. Wel heeft zij hier en daar vragen ontdekt, waarvan ze de relevantie betwijfelt. Daarnaast blijkt er geen systematisch overleg en contact tussen docenten omtrent examenvorm en –inhoud. Een dergelijk systematisch en open overleg zou volgens de commissie de coherentie en de kwaliteit van de toetsen bevorderen. Voor zover de visitatiecommissie hierover kan oordelen, verloopt de organisatie van examens voldoende vlot. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent heeft echter een groot aantal werkende studenten, die bovendien vaak ver van de universiteit wonen. Elk misverstand en elke onduidelijkheid in de organisatie zorgt bij deze studenten voor veel ongemak. De commissie meent dat de opleiding deze werkende studenten moet koesteren, en de praktische organisatie en communicatie dan ook nóg meer op punt stellen.
2.5. Vaardigheden van studenten De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent is volgens de visitatiecommissie al een heel eind op weg voor wat betreft het aanleren van vaardigheden bij studenten. Het probleemoplossend vermogen en het kritisch denken worden relatief goed gestimuleerd, maar dit kan zeker nog beter. Zoals reeds gezegd schiet hierin ook de toetsing nog tekort. De commissie meent dat het zelfstandig leren en werken goed gestimuleerd en geoefend worden, maar dat de feedback hierover soms te wensen over laat. De commissie heeft aanwijzingen dat studenten soms onvoldoende feedback krijgen over de opdrachten die zij uitvoeren. Het programma biedt voldoende mogelijkheid om zicht te krijgen tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, maar ook hier is verbetering mogelijk. De commissie heeft enkele bedenkingen bij de stage, die verondersteld wordt grotendeels de band met de beroepsuitoefening te realiseren. Deze aanmerking wordt verderop uitgewerkt (3.2.). Uit contacten met studenten en afgestudeerden leidt de commissie af dat de opleiding het ‘levenslang leren’ als attitude goed stimuleert. De schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid wordt voldoende bevorderd via scripties en de eindverhandeling, maar verbetering is wenselijk. Studenten moeten leren om beknopter en ‘to the point’ schriftelijk te rapporteren en informeren. De commissie meent dat dit heden niet voldoende gebeurt. Voor zover de commissie hierover kan oordelen, krijgen de sociale en mondelinge vaardigheden van studenten voldoende aandacht. De computervaardigheden dienen zeker meer aandacht te krijgen. Volgens de commissie krijgen de studenten onvoldoende oefening in computervaardigheden, voornamelijk wat betreft statistische gegevensverwerking.
06/2001
62
UNIVERSITEIT GENT
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling Het zelfstudierapport omschrijft de eindverhandeling als ‘een werkstuk waarin de student onder begeleiding van een promotor zelfstandig een probleem analyseert en onderzoekt. Het is de weerslag van een persoonlijk literatuuronderzoek, van empirisch onderzoek of het beredeneerd en op wetenschappelijke literatuur gesteund en becommentarieerd verslag van een praktijkproject.’ Variërend over de opties heen, gaat 28,6 tot 33,3 % van de te verdienen punten naar de eindverhandeling. De eindverhandeling wordt beoordeeld door de promotor, een lid van de examencommissie en twee commissarissen die door de examencommissie zijn aangeduid. Zowel de eindverhandeling zelf als de mondelinge verdediging worden beoordeeld. De schriftelijke tekst is doorslaggevend voor de beoordeling. De zelfstudie deelt mee dat het niveau van de eindverhandelingen uiteenlopend is. De beste verhandelingen halen het niveau van nationale of zelfs internationale publicatie. Bij sommige studenten blijkt het rapporteren echter problemen te geven. Daarnaast is ook de combinatie van de scriptie en werk zeer moeilijk. De meeste studenten stellen dan ook hun scriptie uit. Ongeveer 15% van de studenten komt uiteindelijk niet toe aan de verdediging van de scriptie. De zelfstudie erkent dat dit moet opgevolgd worden. Studenten kiezen het onderwerp van de eindverhandeling in overleg met de promotor van hun keuze. De voorstellen worden ter goedkeuring aan de examencommissie voorgelegd. De zelfstudie beklemtoont dat de begeleiding van een thesis een intensief proces is, dat momenteel gedragen wordt door een zeer beperkt aantal ZAP- en AAP-leden van de faculteit. Een steekproef van de eindverhandelingen werd door de commissie grondig bestudeerd en tijdens het bezoek aan de instelling werden extra exemplaren ingekeken. De commissie meent dat het onderdeel eindverhandeling kan verbeteren, zowel als onderwijsmiddel als in de rol van toetsmiddel. De commissie heeft inderdaad kunnen vaststellen dat het niveau van de eindverhandelingen uiteenlopend is. Globaal genomen beoordeelt zij het niveau van de eindverhandelingen als voldoende, maar zij onderstreept de noodzaak tot verbetering. De ingediende eindverhandelingen zijn vaak te omvangrijk, te weinig gestructureerd en bevatten te veel beschrijving en opsomming. Te vaak worden onderzoeken en gegevens niet alleen aangehaald maar ook uitvoerig omschreven, daar waar een eenvoudige verwijzing zou kunnen volstaan. Hierdoor bevatten veel scripties overbodige informatie en verdwijnt de eigen kritische analyse en interpretatie naar de achtergrond. Studenten moeten beter begeleid worden om te komen tot beknopte, goed gestructureerde en coherente verhandelingen. De commissie meent dat de studenten bij het maken van de eindverhandeling heden eerder onvoldoende begeleid worden. Vooral het hoge aantal studenten dat uiteindelijk de scriptie niet beëindigt is zorgwekkend. Het feit dat een aanzienlijk deel van de studenten ook tewerkgesteld is en bovendien een gezin heeft, bemoeilijkt uiteraard de voltooiing van een thesis. De commissie acht het nodig dat de begeleiding intensiever en meer gestructureerd gebeurt. Zij stelt voor dat ook afzonderlijke stappen van het proces een quotering zouden krijgen. Dit bevordert de voortgang van het proces en laat toe de evolutie meer van nabij op te volgen. De commissie vindt dat ook de beoordeling van de eindverhandelingen beter kan. Sommige eindverhandelingen worden volgens haar te hoog gequoteerd. De commissie vindt het relatieve gewicht van de eindverhandeling in termen van studiepunten goed, maar merkt op dat de bestede studietijd voor de eindverhandeling in werkelijkheid wellicht hoger ligt.
UNIVERSITEIT GENT
63
06/2001
3.2. Stage Een stage van 75 uur (drie studiepunten op een totaal van zestig) maakt deel uit van het programma van de tweede licentie Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent (van toepassing voor alle opties). Het zelfstudierapport spreekt van een kennismaking met het werkveld en het toetsen van theoretische inzichten aan praktijkervaring. De student kan onderwerp en stageplaats vrij bepalen. Stagethema en -plaats moeten wel ter goedkeuring worden voorgelegd. Meestal opteren studenten voor een stage die aansluit op de eindverhandeling. In dat geval wordt de stage vanuit de instelling begeleid door de promotor van de eindverhandeling. In de andere gevallen wordt de stage inhoudelijk begeleid vanuit de stageplaats. Indien gewenst kan ook stage gelopen worden in het buitenland. Studenten maken een verslag waarin ze de opgedane inzichten en ervaringen van de stage uiteenzetten. Dit verslag dient ook als basis voor de beoordeling vanuit de opleiding. Als criterium vermeldt het zelfstudierapport dat studenten er moeten in slagen ‘de praktijkervaringen vanuit theoretische inzichten op een kritische wijze te ontleden en becommentariëren.’ De commissie is van oordeel dat de opleiding met deze stage reeds een grote stap in de goede richting heeft gezet. Niettemin heeft zij enkele opmerkingen die aandacht verdienen. Studenten die stage en eindverhandeling verbinden blijken voornamelijk gegevens te verzamelen en verwerken tijdens de stage. Het is twijfelachtig of zij daarmee tijdens deze stage, die al van beperkte omvang is, voldoende inzicht krijgen in de werksituatie van een licentiaat Medisch-sociale wetenschappen. Met stage doelt de commissie op praktijkstage en –beleving. De commissie meent dat de stage niet louter een onderzoeksstage mag worden.
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG voor de periode ‘92-’93 (aanvang opleiding) tot ‘99-’00. In de cijfers voor de tweede kandidatuur zijn ook de hoofdinschrijvingen voor de enige kandidatuur inbegrepen. Generatie
Eerste kan Tweede kan
Eerste lic
Tweede lic
Totaal
92-93
1
4
49
0
0
53
93-94
1
4
47
33
0
84
94-95 95-96
2 1
4 4
56 51
32 36
29 35
121 126
96-97
2
5
66
36
50
157
97-98
6
9
83
40
55
187
98-99 99-00
3 1
5 3
114 127
60 80
56 73
235 283
De opleiding richt zich voornamelijk op mensen met een hogeschoolopleiding verpleeg- of vroedkunde. Deze studenten starten de opleiding in de enige kandidatuur. (In tabel 1 is deze groep opgenomen in de cijfers van de tweede kandidatuur.)
06/2001
64
UNIVERSITEIT GENT
Rechtstreekse toegang tot de eerste licentie wordt verleend aan studenten met een diploma van de eerste cyclus Voedings- en dieetleer, Logopedie en audiologie, Lichamelijke opvoeding, Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, arts, tandarts en apotheker. De visitatiecommissie beoordeelt de groeiende instroom en de verhouding tussen de geslachten binnen de opleiding als goed. De opleiding moet er wel over waken voldoende te anticiperen op de toekomst. Indien het aantal studenten nog sterk stijgt, komt de interactieve werksfeer van de kleine groepen in gevaar. De commissie meent dat een forse toename van het aantal studenten, zonder een adequate aanpassing van het docentencorps, de kwaliteit van het onderwijs negatief kan beïnvloeden.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages Medisch-sociale wetenschappen aan de RUG voor de periode ‘92-93 (aanvang opleiding) tot ‘98-‘99
Ac. jr.
Generatie studenten
1ste Kan
2de Kan
1ste Lic
2de Lic
%
%
%
%
%
92-93
100.00
50.0
61.7
93-94
0.00
50.0
52.2
87.9
94-95
0.00
0.0
67.3
93.7
69
95-96 96-97
100.00 0.00
25.0 0.0
58.8 59.7
88.5 85.7
31.4 42.0
97-98
16.67
3.3
58.0
90.0
54.5
98-99
0.0
20.0
63.3
91.5
56.4
Het zelfstudierapport erkent dat de slaagcijfers wat aan de lage kant zijn, vooral wat betreft de kandidaturen en tweede licentie. Men moet wel het bijzondere doelpubliek van de opleiding in rekening brengen. Volgens een onderzoek vermeld in de zelfstudie combineert ongeveer 72 % van de studenten deze studie met een baan, respectievelijk 41,6% met voltijdse en 30,9% met deeltijdse arbeid. Een aanzienlijk aandeel onder hen heeft bovendien een gezin. Het spreekt voor zich dat deze combinatie de slaagkansen niet bevordert. Evenwel gaat het hier over een gemotiveerde volwassen doelgroep, die reeds een vooropleiding achter de rug heeft. Toch verlaat 55% van de beginners op een of ander moment de opleiding zonder einddiploma. Twee derde daarvan doet dit na één jaar. Opmerkelijk is ook het lage slaagpercentage in de tweede licentie, dat toch een afstudeerjaar is. Een groot aantal studenten volgt immers een thesisjaar, om de combinatie arbeid en studie haalbaar te houden. Toch blijkt nog 15% van de studenten uiteindelijk de scriptie niet te verdedigen en dus net niet de eindstreep te halen. Rekening houdend met de specifieke doelgroep, vindt de commissie dat de slaagcijfers in de eerste cyclus voldoen. Evenwel moeten zij nauwlettend in het oog gehouden en mogelijk verbeterd worden. In de eerste licentie liggen de slaagcijfers veel hoger. De zelfstudie stelt dat de eerste cyclus dus een goede selectie doorvoert. De commissie erkent het belang van een selectie via de eerste cyclus, maar dan zouden daar ook meer opleidingsspecifieke vakken gedoceerd moeten worden.
UNIVERSITEIT GENT
65
06/2001
Vooral het percentage studenten dat in laatste instantie de opleiding niet voltooit (15%), baart de commissie zorgen. De commissie vraagt zich af of dit niet geremedieerd kan worden via een intensievere begeleiding bij het maken van een eindverhandeling. Alleszins moet de opleiding de evolutie van dit fenomeen nauwlettend in het oog houden.
4.3. Gemiddelde studieduur Van de geslaagde studenten behaalt gemiddeld 35 % het licentiaatsdiploma in de voorgeschreven studieduur van drie jaar. 55% kent een overschrijding van de studieduur met één jaar en 10% met twee jaar of meer. De commissie meent dat de gemiddelde studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden mag verwacht worden. Toch moet de opleiding deze studieduur nauwlettend in het oog houden. Voornamelijk het eindwerk is de oorzaak van de uitbreiding van de studieduur.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijds Het zelfstudierapport deelt mee dat er tot op heden aan de Universiteit Gent geen systematische metingen bestaan van de reële studielast. Het is de bedoeling dat in de toekomst wel zal gebeuren. In zogenaamde ‘focusgroepen’ wordt aan de studenten wel een oordeel gevraagd over de verhouding contacturen/studielast. Globaal valt deze evaluatie positief uit. De commissie heeft geen aanwijzingen van grote discrepanties tussen de begrote studieomvang en de reële studietijd. Zij is van oordeel dat deze globaal genomen voldoende overeenstemmen. De studielast lijkt ook voldoende gespreid over de opleidingsjaren, met een lichte overbelasting van de tweede licentie. De verhouding tussen contacturen en zelfstudie is volgens de commissie goed. De commissie brengt bewondering op voor het aantal studenten dat de opleiding combineert met een professionele loopbaan. Buiten enkele kleinere organisatorische minpunten, blijkt deze combinatie zwaar maar haalbaar. Aangezien de commissie deze combinatie als zeer vruchtbaar beschouwt, wil zij de opleiding aanmoedigen om dit fenomeen te handhaven en te stimuleren.
5.2. Studievoorlichting en –begeleiding 5.1.2. STUDIEVOORLICHTING Het zelfstudierapport noemt verschillende kanalen waarlangs aspirant-studenten geïnformeerd worden: – Het Adviescentrum van de Universiteit Gent verstuurt jaarlijks alle documentatie over het studie-aanbod, studentenvoorzieningen en infodagen naar alle PMS-centra en middelbare scholen in Vlaanderen. Voor studierichtingen die zich richten op studenten met een vooropleiding wordt deze informatie ook naar hogescholen verstuurd. – Op verzoek van scholen, ouderverenigingen, PMS-centra enz. worden voorlichtingsactiviteiten georganiseerd door het Adviescentrum van de Universiteit Gent.
06/2001
66
UNIVERSITEIT GENT
– Het Adviescentrum van de universiteit schrijft ook jaarlijks 27.000 potentiële studenten rechtstreeks aan. – De opleidingen organiseren in samenwerking met het Adviescentrum van de universiteit infodagen voor potentiële studenten. – Het Adviescentrum van de universiteit organiseert zes infodagen voor de ouders van toekomstige studenten. – De verantwoordelijken van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen onderhouden nauwe contacten met de hogescholen (Oost- en West- Vlaanderen) die een departement gezondheidszorg hebben. Voor zover de commissie hierover oordelen kan, gebeurt de studievoorlichting aan aspirantstudenten systematisch en goed. De meeste studenten ervaren de studie ook volgens de verwachtingen, zij het dat de zwaarte vaak onderschat wordt.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING In het zelfstudierapport is sprake van studiebegeleidende activiteiten op twee niveaus. Centraal voor de Universiteit Gent worden de activiteiten inzake studieadvisering georganiseerd door het Adviescentrum voor Studenten: – Instromende studenten kunnen een beroep doen op studieadviseurs van het Adviescentrum voor individuele begeleiding bij de studiekeuze. – Dezelfde studieadviseurs behandelen eventuele studiemethode en studieorganisatie problemen bij studenten. – Studenten die mislukken in hun studie kunnen beroep doen op het Adviescentrum voor raad inzake een nieuwe studieplanning, heroriëntering of een intrede op de arbeidsmarkt. – Het Adviescentrum informeert afgestudeerden inzake studies na de universitaire opleiding en alle facetten bij het intreden op de arbeidsmarkt. De studiebegeleiding vindt ook plaats op het niveau van de faculteit: – Studenten kunnen bij docenten terecht voor specifieke problemen i.v.m. vakinhoud. – Het maken van de eindverhandeling wordt begeleid door promotor en co-promotor. Voor advies en oriëntatie kunnen de studenten ook terecht bij een ZAP-lid. – Inhoudelijke en organisatorische moeilijkheden kunnen ook in de opleidingscommissie en de focusgroepen aangebracht worden door de studentenvertegenwoordigers. Tevens kunnen de studenten terecht bij facultaire ombudspersonen i.v.m. klachten over het onderwijs- en examengebeuren. Ook op het institutioneel niveau staat een ombudspersoon ter beschikking van de studenten. De visitatiecommissie meent dat de studiebegeleiding over het algemeen goed is. Herhaaldelijk werd al gewezen op de bijzondere studentenpopulatie, namelijk de meerderheid met vooropleiding en tewerkgesteld. Deze studenten maken minder gebruik van de centrale diensten van de universiteit, zeker voor wat betreft studiemethodiek en -advies. De commissie heeft echter vastgesteld dat studenten steeds terecht kunnen bij docenten voor informatie en advies. Slechts een kleine kern van de docenten heeft zijn hoofdopdracht in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. De commissie bewondert de inzet van deze docenten en hun open houding ten aanzien van de studenten. Deze persoonlijke en laagdrempelige benadering bevordert ongetwijfeld de studievoortgang en het studieplezier.
UNIVERSITEIT GENT
67
06/2001
Heel wat studenten hebben eerst enkele jaren als gegradueerd verpleeg- of vroedkundige gewerkt, alvorens met de universitaire opleiding aan te vangen. Het aantal studenten dat rechtstreeks van de hogeschoolopleiding overstapt in de academische scholing stijgt evenwel. Het spreekt voor zich dat men hier geconfronteerd wordt met een ander type studenten. Daar waar de eerste groep meer praktijkervaring heeft opgedaan, is de tweede groep nog veel meer vertrouwd met het studeren en de leerstof. De opleiding zou zich goed bewust moeten zijn van dit onderscheid. De commissie is van oordeel dat studenten met enkele jaren praktijkervaring een zeer interessante doelgroep vormen, die blijvend aandacht moet krijgen. Door de meer algemene aard van de vakken en de grotere groepen in de eerste cyclus, lijkt de begeleiding daar minder adequaat. De commissie meent dat de oprichting van een monitoraat hier gunstige effecten kan hebben. Voor de tweede cylcus kan voornamelijk de begeleiding van de scripties/opdrachten en de eindverhandeling verbeterd worden. De studenten kunnen meer en grondiger feedback krijgen over de opdrachten die ze uitvoeren. (zie ook 3.1.). Studenten schijnen goed ingelicht over de opleidingsonderdelen en hun doelstellingen. Alle relevante informatie zit vervat in één studiegids, die men kan raadplegen op de website van de universiteit. Conceptueel is deze studiegids volgens de commissie goed , doch zij heeft vastgesteld dat niet alle vakfiches volledig zijn ingevuld.
6. De faciliteiten De meeste collegezalen en practicumruimten waar de studenten Medisch-sociale wetenschappen les volgen zijn gelegen op de campus van het Universitair Ziekenhuis Gent. Een beperkt aantal opleidingsonderdelen wordt gedoceerd in auditoria van andere faculteiten. Bij de opmaak van het uurrooster wordt rekening gehouden met eventuele verplaatsingen. Bovendien tracht men de lessen per halve dag op dezelfde campus te groeperen. De zelfstudie stelt dat de meeste auditoria van de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen momenteel grondig vernieuwd worden. Drie auditoria zijn reeds volledig uitgerust met alle multimediafaciliteiten en één auditorium heeft een computer waarmee kan worden gestemd. In enkele auditoria is LCD-projectie mogelijk. Naast de auditoria zijn er op de campus of in het ziekenhuis nog 40 seminarieruimten beschikbaar. Evenwel wordt de noodzaak onderstreept van meer middelgrote leslokalen (50 tot 80 zitplaatsen). De studenten van de eerste kandidatuur kunnen ook gebruik maken van de sectiezaal van het zelfstudiecentrum. Op de campus van het academisch ziekenhuis staat momenteel één zaal met 25 computers ter beschikking van de studenten. Daarnaast kunnen zij gebruik maken van computerzalen op andere campussen. Voor opzoekingswerk en informatie kunnen de studenten terecht in verscheiden bibliotheken van de universiteit. Voor de studenten Medisch-sociale wetenschappen gaat het in het bijzonder over de bibliotheek van de vakgroep maatschappelijke gezondheidszorg, de biomedische bibliotheek en een aantal kleine bibliotheken verspreid over de verschillende universitaire ziekenhuisdiensten. De zelfstudie erkent verder dat het aantal consulteerbare tijdschriften specifiek gericht op Medischsociale wetenschappen eerder beperkt is. Dit zou voornamelijk te wijten zijn aan de relatief recente oprichting van de opleiding. De visitatiecommissie is van mening dat de onderwijsruimten globaal genomen voldoen. Er is echter nog veel ruimte voor verbeterings- en vernieuwingswerk. De bezochte ruimten waren niet steeds bevorderlijk voor het interactief onderwijs. De computerfaciliteiten kunnen volgens de commissie voldoen.
06/2001
68
UNIVERSITEIT GENT
Ook de bibliotheekvoorzieningen worden door de commissie als voldoende beoordeeld. De bibliotheek van de vakgroep maatschappelijke gezondheidszorg is, gegeven de omstandigheden, goed georganiseerd. De krappe behuizing laat echter geen optimale werking toe. Een ruimere en meer gemoderniseerde locatie lijkt aangewezen. De commissie heeft ook vastgesteld dat de biomedische bibliotheek aan een collectieuitbreiding toe is. Daarenboven geniet één centrale bibliotheek de voorkeur boven her en der verspreide kleine bibliotheken. Deze mogelijkheid moet overwogen worden, maar ligt uiteraard niet alleen in handen van de vakgroep maatschappelijke gezondheidszorg. De commissie betreurt dat de studenten Medisch-sociale wetenschappen geen vast lokaal hebben waar ze elkaar kunnen ontmoeten. Deze bijzondere studentengroep kan immers niet terugvallen op het sociale netwerk waarover andere (kot-)studenten beschikken. Een ontmoetingslokaal zou dit gedeeltelijk kunnen opvangen.
7. De afgestudeerden In het zelfstudierapport zijn resultaten opgenomen van een enquête die de opleiding zelf onder haar afgestudeerden heeft gehouden. Het dient opgemerkt dat alle respondenten een vooropleiding verpleegkunde hadden. 29 van de 31 respondenten hadden op dat moment werk. Zowat 80 % van de respondenten gaf aan door het universitair diploma een succesvollere carrière uit te kunnen bouwen. De meest vermelde functies zijn hoofverpleegkundige of verpleegkundig diensthoofd, kaderfuncties in verschillende sectoren van de gezondheidszorg en docent in het hoger verpleegkundig onderwijs. De zelfstudie concludeert dat de functies in overeenstemming zijn met het beroepsprofiel waarop de opleiding zich richt. Door de polyvalentie van de opleiding en het brede vormingskader kunnen afgestudeerden aan de slag in verschillende sectoren van de gezondheidszorg. De opleiding beschouwt dit als een dynamisch pluspunt. Het Adviescentrum voor Studenten van de universiteit houdt vijfjaarlijks een enquête onder recent afgestudeerden. Deze informatie wordt o.a. door de faculteiten gebruikt voor curriculumaanpassingen. De opleiding zelf houdt vooral op informele wijze contact met de afgestudeerden. Om de twee jaar wordt een promotieactiviteit georganiseerd, waarop voornamelijk recent afgestudeerden informeel contact hebben met docenten. Daarnaast zijn heel wat afgestudeerde lid van de Wetenschappelijke Vereniging voor Verpleegkunde en Vroedkunde, waarlangs ze elkaar en ook ZAP-leden ontmoeten. Tot voor 2000 bestond er geen vereniging voor de afgestudeerde licentiaten Medisch-sociale wetenschappen. In 2000 werd deze vereniging opgericht. Docenten zullen betrokken worden en afgestudeerden zullen een selectie van eindverhandelingen voorstellen. De commissie is van oordeel dat het niveau van de afgestudeerden goed tot uitstekend is. De afgestudeerden zijn uitstekend uitgerust voor een succesvolle intrede op de arbeidsmarkt. Het zijn enthousiaste en professioneel ingestelde mensen met een hoge mate van zelfredzaamheid, die de noodzaak van ‘life-long learning’ als een evidentie beschouwen. De visitatiecommissie meent dat de opleiding ook goed contact houdt met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het programma. De contacten tussen opleiding en afgestudeerden zijn evenwel onvoldoende structureel aanwezig. De pas opgerichte alumnivereniging kan hier, dankzij de nodige steun van de opleiding, in de toekomst verbetering in brengen.
UNIVERSITEIT GENT
69
06/2001
8. De staf De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent heeft geen aparte vakgroep maar ressorteert onder de vakgroep Maatschappelijke Gezondheidszorg binnen de faculteit voor Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. De meeste lesgevers van de opleiding Medischsociale wetenschappen hebben een grotere onderwijsbelasting in andere opleidingen. In het zelfstudierapport wordt het lesgevend academisch personeel opgedeeld in vier groepen: – Academische personeelsleden die tot de vakgroep Maatschappelijke Gezondheidszorg behoren en wiens hoofdopdracht zich in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen situeert. – Academische personeelsleden van de eigen faculteit die lesgeven in de opleiding Medischsociale wetenschappen, maar wiens hoofdopdracht zich in andere opleidingen situeert. – Academische personeelsleden van andere faculteiten die in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen een bepaald vak doceren. Vaak werken assistenten van deze personeelsleden mee aan werkcolleges of practica van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. – Door haar recente ontwikkeling heeft de opleiding een hoog aantal gastdocenten. De opleiding bestaat voor het merendeel uit toegeleverd onderwijs. De zelfstudie beklemtoont dat de vakgroep Maatschappelijke Gezondheidszorg, die voor een belangrijk deel van de vakspecifieke opleidingsonderdelen instaat, ernstig onderbezet is. Er is sprake van 1,2 FTE gewoon hoogleraar, 2,1 FTE docent, 2 FTE assisterend personeel en 5 deeltijdse gastprofessoren voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. De meeste ZAP-leden van de faculteit zijn ouder dan 40 jaar en van het mannelijk geslacht. De AAP-leden die betrokken zijn bij de opleiding zijn uiteraard jonger en hierin zijn ook vrouwen beter vertegenwoordigd. Tot op heden is binnen de opleiding Medischsociale wetenschappen aan de Universiteit Gent één doctoraat afgelegd. Daarnaast bereiden drie onderzoekers momenteel een doctoraat voor. De zelfstudie stelt dat bij de aanwerving en bevordering van ZAP-leden rekening wordt gehouden met onderwijservaring, hoewel de kwaliteiten op het vlak van wetenschappelijk onderzoek en/of dienstverlening dikwijls de doorslag geven. Jonge lesgevers zouden meestal aanwijzingen krijgen van meer ervaren collega’s binnen of buiten de vakgroep. De universiteit richt eveneens docententrainingen in, die (toekomstige) docenten nieuwe onderwijsvormen bijbrengen. Op basis van studentenbevraging door de kwaliteitscel onderwijs krijgen de docenten ook feedback vanuit hun doelpubliek, zodat eventueel kan bijgestuurd worden. De visitatiecommissie meent dat het aantal academische personeelsleden met een hoofdopdracht in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen ontoereikend is. Studenten krijgen te vaak les van docenten die weinig banden hebben met de opleiding. Enerzijds kan dit problematisch zijn voor de toespitsing van de vakken op de opleiding, wat voornamelijk in de eerste cyclus het geval is. Anderzijds hebben de studenten hierdoor ook weinig rolmodellen. Gegeven de omstandigheden lijkt de verhouding tussen ZAP en AAP aanvaardbaar. Rekening houdend met de beperkte omkadering, vindt de commissie dat de staf over een goede waaier aan specialisaties beschikt. De commissie meent dat de onderwijsinzet van het academisch personeel globaal genomen goed is. In het bijzonder bij het academisch personeel van de opleiding zelf, d.w.z. met een hoofdopdracht in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen, heeft de commissie een uitstekende onderwijsinzet mogen vaststellen. Zij bewondert de ijver en gedrevenheid van deze mensen, alsook de openheid en bereidwilligheid waarmee ze de studenten benaderen. Door de beperkte omvang van het personeelsbestand lijkt de onderwijsbelasting echter te hoog. Onderzoeksactiviteiten en dienstverlening komen hierdoor in het gedrang. De onderwijskundige scholing voor docenten is vrijblijvend, maar wordt blijkbaar wel gestimuleerd. De opleiding poogt hiermee ook rekening te
06/2001
70
UNIVERSITEIT GENT
houden bij de keuze van docenten uit andere faculteiten, doch daarin blijft haar invloed beperkt. De impact van didactische kwaliteiten bij de aanstelling en bevordering van academisch personeel blijft volgens de commissie vooralsnog onvoldoende.
9. Internationalisering In de zelfstudie is sprake van een aantal initiatieven tot internationalisering. Er wordt echter onderstreept dat internationalisering niet vanzelfsprekend is met een studentenpopulatie waarvan de meerderheid werkt. In 1995 nam de opleiding deel aan de student- en docentuitwisseling van het Health Education Network in het kader van het Erasmus/Socrates programma. Enkele studenten liepen binnen dit programma stage in het buitenland en één Nederlandse studente volgde reeds een onderzoeksstage aan de Universiteit Gent. In verschillende cursussen worden op regelmatige basis gastsprekers uit het buitenland uitgenodigd. In het kader van stage en eindwerk kunnen studenten tijdens de tweede licentie ook stage lopen in het buitenland. Hiervan werd tot op heden slechts in beperkte mate gebruik gemaakt. De opleiding poogt studenten ook te motiveren tot deelname aan internationale congressen. De visitatiecommissie is er zich ten volle van bewust dat internationalisering voor een opleiding Medisch-sociale wetenschappen niet vanzelfsprekend is. Binnen de opleiding is reeds nagedacht over mogelijke stappen en er zijn al enkele initiatieven genomen. Toch is hier ook nog heel wat werk te verrichten. De internationale contacten van het academisch personeel en de terugkoppeling daarvan naar het onderwijs zijn momenteel voldoende, maar vereisen verdere uitbouw in de toekomst. Inzake de organisatie en het beleid van internationalisering voor studenten zijn de eerste stappen gezet, maar ook hier valt nog heel wat te realiseren. De uiteindelijke deelname van studenten aan internationale uitwisselingen en activiteiten is eerder onvoldoende. Ondanks de bijzondere studentenpopulatie moet de opleiding blijven zoeken naar mogelijkheden en stimulansen om internationale contacten te bevorderen.
10. Kwaliteitszorg 10.1.Het zelfstudierapport De visitatiecommissie is van oordeel dat het zelfstudierapport een goede kritische analyse is van de kwaliteit van de opleiding. Deze zelfstudie vormde een goede informatiebron voor de activiteiten van de commissie. Hier en daar zijn de uiteenzettingen ietwat beknopt. Ook de doelstellingen en eindtermen kunnen wellicht nog grondiger uitgediept worden. Met voldoening heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat docenten en studenten vlot inzage hadden gekregen in de zelfstudie, wat de gesprekken zeker heeft bevorderd.
10.2.De interne kwaliteitszorg Het centraal onderwijsbeleid aan de Universiteit Gent wordt bepaald door de institutionele onderwijsraad, die ondersteund wordt door een eigen secretariaat. De faculteiten zijn in deze
UNIVERSITEIT GENT
71
06/2001
onderwijsraad vertegenwoordigd door een facultair afgevaardigd ZAP-lid. De studenten hebben in deze raad zeven vertegenwoordigers. De institutionele onderwijsraad adviseert de academische overheid inzake de ontwikkeling van een onderwijsbeleid aan de universiteit. Het zelfstudierapport meldt dat hiertoe volgende middelen en systemen zullen ontwikkeld worden: een geïnformatiseerde onderwijsdatabank; opvolging van onderwijs- en examenreglement; registratiesysteem voor studievoortgang en –loopbaan; studiebegeleidingssystemen; voorstellen van methodes inzake curriculumopbouw; systematiseren van de studielastbewaking; instrumenten voor onderswijsevaluatie; docententraining en diverse systemen van interne en externe kwaliteitscontrole. Op facultair niveau wordt de onderwijsoptimalisering voornamelijk gedragen door de opleidingscommissies. Deze worden in het zelfstudierapport omschreven als ‘permanente adviesorganen van de faculteiten met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs van de betrokken opleiding(en). In dit kader staan zij in voor het bepalen van de doelstellingen, de vormgeving en de praktische uitwerking van de inhoud van het onderwijs, voor het verloop en de begeleiding van de onderwijs-leerprocessen en dragen zij verantwoordelijkheid voor de resultaten hiervan. Hun taak omvat tevens de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie voor een of meerdere opleidingen (ontwikkeling, implementatie en evaluatie). De opleiding Medisch-sociale wetenschappen ressorteert onder de opleidingscommissie Sociale Gezondheidswetenschappen, waaronder eveneens de opleidingen Logopedie, Audiologie en Voedings- en dieetleer vallen. Vanuit de opleiding Medisch-sociale wetenschappen zetelen hierin 3 ZAP-leden, 1 AAP-lid en 4 studenten. Binnen deze opleidingscommissie is ook een sub-commissie Medisch-sociale wetenschappen opgericht. De opleidingscommissie adviseert rechtstreeks aan de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Sinds het academiejaar ‘98-’99 worden deze opleidingscommissies ook bijgestaan door een facultaire kwaliteitscel onderwijs onder leiding van een onderwijsdirecteur. De kwaliteitscellen onderwijs bieden logistieke, materiële ondersteuning en begeleiding van de onderwijscommissies, zowel naar vorm als naar inhoud. Tevens fungeren de kwaliteitscellen onderwijs als inspirator voor onderwijsvernieuwingen en als kritieke reflector over geldende situaties. Volgens de zelfstudie zijn de initiatieven van de kwaliteitscel onderwijs inzake Medisch-sociale wetenschappen tot nog toe voornamelijk gericht geweest op het nazien van didactische structuren binnen de opleiding en het interne evalueren van de opleiding. Sinds twee jaar wordt een bevraging omtrent de opleiding ingericht in zogenaamde focusgroepen. Eventuele consequenties hiervan i.v.m. onderwijs worden besproken in de opleidingscommissie Sociale Gezondheidswetenschappen. Deze komt bijeen wanneer er nood is aan evaluatie of wijziging van het onderwijs. De gemiddelde bijeenkomstfrequentie is drie tot vier maal per jaar. Vanuit de faculteit is er een systematische evaluatie van de opleidingsonderdelen. Eens om de drie jaar wordt bij elke docent ten minste één opleidingsonderdeel geëvalueerd via een anonieme vragenlijst voor studenten. Deze evaluatie slaat op het geheel van de activiteiten die plaatsvinden met betrekking tot het opleidingsonderdeel. Ze vindt plaats zonder dat docenten weten welk opleidingsonderdeel wanneer wordt geëvalueerd. Resultaten worden bekend gemaakt aan de betrokken docent en zijn vakgroep, de decaan en de voorzitter van de opleidingscommissie. De evaluatie op het niveau van de opleidingsonderdelen vindt eveneens plaats binnen de opleidingscommissie. Zij is immers verantwoordelijk voor de bepaling van doelstellingen en eindtermen, alsook voor het antwoord dat het curriculum hierop biedt. Tevens wordt op het eind van elk academiejaar een informele evaluatieronde gehouden onder (vertegenwoordigers van) de laatstejaarsstudenten Medisch-sociale wetenschappen over het geheel van de opleiding. Op basis hiervan poogt men verbeteringen aan te brengen aan het curriculum en aan individuele opleidingsonderdelen.
06/2001
72
UNIVERSITEIT GENT
Tot nog toe is er geen algemeen systeem ontwikkeld voor het volgen van de studievoortgang van studenten. Wel wordt het slaagpercentage van de verschillende opleidingsjaren jaarlijks geëvalueerd. Uit het voorgaande blijkt dat studenten via verschillende kanalen bij de kwaliteitszorg van het onderwijs betrokken zijn: ze zetelen in de institutionele onderwijsraad, ze zetelen in de opleidingscommissie en ze worden bevraagd over de opleidingsonderdelen. Voor Medisch-sociale wetenschappen geldt specifiek dat met (vertegenwoordigers van) de laatstejaarsstudenten informeel een evaluatiegesprek plaatsvindt. Bovendien meldt het zelfstudierapport dat studenten ook inspraak hebben via een zeer sterk contact met enkele AAP-leden van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. De bespreking van de resultaten van studentenbevragingen in de Kwaliteitscel Onderwijs wordt ook bijgewoond door een studentenvertegenwoordiger. Zoals reeds vermeld heeft de Universiteit Gent ook een Adviescentrum voor studenten en beschikt de opleiding Medisch-sociale wetenschappen eveneens over twee ombudspersonen. Ook langs deze weg kunnen eventuele knelpunten gesignaleerd worden. Tenslotte dient nog vermeld dat vanaf 2001 een curriculummanager zal aangesteld worden met een parttime opdracht voor Medisch-sociale wetenschappen. De curriculummanager zal instaan voor de administratieve uitbouw van de sociale gezondheidswetenschappen, opvang en begeleiding van studenten en uitbouw van de administratieve ondersteuning van de academische initiële lerarenopleiding van de faculteit. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de procedures voor curriculumherziening en –innovatie structureel weloverwogen en goed zijn. De visitatiecommissie heeft de indruk dat de opleidingscommissie relatief goed functioneert. Wellicht zou de aanwezigheid van de leden, zowel voor docent- als studentvertegenwoordigers, wat beter kunnen. De studenten zijn volgens de visitatiecommissie voldoende betrokken bij de besluitvorming en worden goed geraadpleegd voor de evaluatie van de opleidingsonderdelen. De opleiding beschouwt de studenten als een belangrijke bron van informatie en is bereid met hun inbreng ook rekening te houden. Een aantal docenten heeft ook een uitstekend direct contact met de studenten, wat leidt tot permanente kwaliteitsbewaking van het eigen vak. De raadpleging van afgestudeerden i.v.m. opleiding en arbeidsmarkt zou evenwel systematischer kunnen gebeuren. De pas opgerichte alumnivereniging biedt hiervoor mogelijkheden. Over de stand van zake met betrekking tot de integrale kwaliteitszorg is de visitatiecommissie gematigd positief. Zij heeft vastgesteld dat het academisch personeel oprecht begaan is met de kwaliteit van het onderwijs. Structureel zijn hier reeds cruciale stappen gezet en de organisatie ervan is transparant en werkbaar. Ook informeel wordt reeds op grondige wijze aan kwaliteitszorg gedaan, in het bijzonder via de goede informele contacten tussen academisch personeel en studenten. Niettemin ziet de commissie ook nog ruime mogelijkheden tot verbetering. Zij is van mening dat, in het bijzonder in de eerste cyclus en voor de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen, het aantal opleidingspecifieke onderdelen te laag is. Een groot deel van de opleidingsonderdelen worden toegeleverd vanuit andere opleidingen of faculteiten. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen krijgt hierdoor minder invloed op de mate waarin de opleidingsdelen beantwoorden aan de doelstellingen en eindtermen van de studie, alsook op de kwaliteit van het geleverde onderwijs als dusdanig. Er bestaat duidelijk een goed overleg tussen docenten die nauw met de opleiding Medisch-sociale wetenschappen verbonden zijn, maar de invloed van de opleiding op het geheel van de opleidingsonderdelen mag nog vergroten. Dit heeft zowel betrekking op de afstemming van de vakken op de specifieke opleiding, als op de onderwijskundige werkwijzen. Verder heeft commissie ook vastgesteld dat de manier en inhoud van toetsen onvoldoende besproken wordt onder collega-docenten.
UNIVERSITEIT GENT
73
06/2001
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie Ter afsluiting van dit deelrapport wil de visitatiecommissie haar belangrijkste bevindingen inzake de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent bekendmaken. De aandacht vestigen op enkele belangrijke punten geniet hier de voorkeur boven een opsomming van alle elementen uit de voorgaande bespreking. Allereerst wil de commissie beklemtonen dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Universiteit Gent een goede universitaire opleiding is, die zich duidelijk profileert ten aanzien van de hogeschoolopleidingen. De opleiding weet goed in te spelen op de bijzondere doelgroep van vooropgeleide en werkende studenten. Daarnaast heeft de opleiding een helder beeld van de beroepsprofielen waarop ze wil inspelen. De commissie is van oordeel dat, met de drie opties die in de tweede cyclus worden aangeboden, hierop ook vrij goed wordt ingespeeld. Studenten en afgestudeerden maken vlot de brug tussen studie en praktijk, hebben een hoge mate van zelfredzaamheid en vinden het belang van levenslang (bij-)leren vanzelfsprekend. In het bijzonder bij de docenten die nauw verbonden zijn met Medisch-sociale wetenschappen, heeft de commissie een grote onderwijsinzet aangetroffen, alsook een grote bereidheid om met studenten rekening te houden en wederzijdse feedback te realiseren. Het personeelsbestand is evenwel ontoereikend, waardoor overbelasting onstaat. Zoals ook de zelfstudie benadrukt, is een uitbreiding van het academisch kader een noodzaak. Overigens houdt de opleiding globaal genomen ook goed rekening met de mening en inbreng van studenten. Evenwel heeft de commissie ook enkele aandachtspunten opgesomd:
Bijzondere doelgroep Herhaaldelijk is vermeld dat de opleiding een bijzondere doelgroep heeft: bijna uitsluitend mensen met een verpleegkundige vooropleiding, velen met reeds enkele jaren werkervaring en de meerderheid tewerkgesteld tijdens het volgen van de opleiding. Hierbij komt dat velen onder hen ook een gezin hebben en relatief ver van de universiteit wonen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding hier organisatorisch goed op inspeelt, maar uiteraard loopt er af en toe iets mis (bijvoorbeeld in de communicatie over colleges die geschrapt zijn). Alhoewel het hier niet om frequente voorvallen gaat, meent de commissie dat deze misverstanden nóg meer vermeden moeten worden. Deze bijzondere studentenpopulatie heeft immers een uiterst krap tijdschema en elk misverstand veroorzaakt groter ongemak dan men kan vermoeden. Ook de realistische inschatting van de studielast en communicatie hierover moet, met het oog op deze speciale doelgroep, nog nauwkeuriger gebeuren. Daarnaast is het ook moeilijker voor deze studenten om elkaar als groep (studenten van dezelfde opleiding) te ontmoeten. De commissie vindt het wenselijk voor deze studenten een ‘eigen’ lokaal ter beschikking te stellen, waar ze kunnen samenkomen, informatie uitwisselen, … De commissie wil ook de pas opgerichte alumnivereniging sterk aanmoedigen. Tevens moet de opleiding zich bewust zijn van het onderscheid tussen studenten met enkele jaren praktijkervaring en studenten die rechtstreeks van de hogeschoolopleiding overstappen in de academische opleiding. Daar waar de eerste groep meer praktijkervaring heeft opgedaan, is de tweede groep nog veel meer vertrouwd met het studeren en de leerstof. Indien deze laatste groep groeit en het lesritme zich aanpast, kan de eerste groep zich wel eens vergalopperen. De commissie is van oordeel dat studenten met enkele jaren praktijkervaring een zeer interessante doelgroep vormen, die blijvend aandacht moet krijgen.
06/2001
74
UNIVERSITEIT GENT
Eindverhandeling De commissie wil ook de aandacht vestigen op moeilijkheden i.v.m. papers, eindverhandeling en stage. De commissie meent dat het onderdeel eindverhandeling kan verbeteren, zowel als onderwijsmiddel als in de rol van toetsmiddel. Problemen hieromtrent hangen ook deels samen met de combinatie werken en studeren. De visitatiecommissie kan begrip opbrengen voor het verlengen van de studieduur met een thesisjaar. Voor werkende studenten kan dit zeer zinvol zijn. Evenwel is het aantal studenten dat de thesis uiteindelijk niet verdedigt te hoog. Bovendien is het niveau van de eindwerken niet steeds bevredigend, zijn ze te omvangrijk en is de quotering volgens de commissie soms te hoog. De commissie raadt een transparantere procedure met tussentijds evaluaties en beoordelingen aan. Studenten kunnen dan ook punten verzamelen door bepaalde stappen in het proces met succes af te ronden (probleemafbakening, gegevensverzameling, …). Dit kan de begeleiding meer diepgang verlenen en de voortgang bespoedigen. Daarnaast moeten studenten meer getraind en begeleid worden in het maken van beknopte verhandelingen. Veel eindverhandelingen bevatten te veel opsommingen en langdradige uiteenzettingen, daar waar eenvoudige verwijzingen zouden kunnen volstaan. Studenten verliezen hiermee wellicht heel wat tijd, zonder dat dit de kwaliteit van de eindwerken ten goede komt. Volgens de commissie moeten eindwerken qua inhoud en omvang vergelijkbaar zijn met een goed artikel in een wetenschappelijk tijdschrift: bondig, met goede en consequente verwijzingen en getuigend van kritisch inzicht. Schriftelijke opdrachten tijdens de opleiding kunnen ook deels voorspellen of een student in staat zal zijn een academisch werk af te leveren. Bijkomende voorwaarde is dat over deze opdrachten voldoende instructies en feedback worden verschaft.
Lerende organisatie De opleiding als geheel vormt zeker een ‘lerende organisatie’. Er zijn goede contacten tussen academisch personeel onderling, maar ook tussen het academisch personeel en de studenten. Hierdoor ontstaan permanente feedback kanalen en ontstaan veranderingsmechanismen. Misschien verdient deze lerende dynamiek nog een sterkere formele structuur. Heden is haar lerende werking sterk afhankelijk van enkele cruciale personeelsleden.
Drie opties met één finaliteit Tot slot wil de visitatiecommissie nog twee aanbevelingen doen omtrent de opleiding als geheel en de huidige opvatting van de drie opties: Verpleegwetenschappen, Gezondheidsvoorlichting en – opvoeding en –bevordering, Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen. Ten eerste vindt de commissie dat de eerste cyclus te weinig opleidingspecifieke onderdelen bevat. Bovendien worden te veel vakken toegeleverd vanuit andere faculteiten of opleidingen. Studenten moeten reeds in de eerste cyclus meer ‘voorproeven’ krijgen van de drie opties. Het invoeren van meer opleidingspecifieke vakken en het beter toespitsen van algemene vakken op de eigen opleiding heeft meerdere voordelen: – Studenten kunnen meteen aan de slag met het studiemateriaal waarvoor ze in de eerste plaats gekozen hebben. – Het vergemakkelijkt een onderbouwde keuze voor één van de opties uit de tweede cyclus. – Indien men in de eerste cyclus meer specifieke vakken inbouwt van de drie opties, wordt het gemeenschappelijke van de opties onderstreept.
UNIVERSITEIT GENT
75
06/2001
– Gaat dit gepaard met een uitbreiding van het academisch personeel verbonden de opleiding, dan krijgt de opleiding ook meer greep op de kwaliteit van het onderwijs en de realisatie van doelstellingen en eindtermen. – De eerste cyclus wordt gehanteerd als selectiemechanisme. Zo deze cyclus meer vakspecifieke onderdelen bevat, gebeurt deze selectie meer op eigenlijke gronden. Ten tweede zijn heden de drie opties van de tweede cyclus quasi volledig van elkaar gescheiden, terwijl ze toch tot eenzelfde einddiploma leiden. Bovendien komen de licentiaten Medisch-sociale wetenschappen niet noodzakelijk terecht in een beroepsveld dat congruent is met de gevolgde optie. De commissie heeft hierbij ook twijfels of de optie Beheer en Beleid van verzorgingsinstellingen inhoudelijk voldoende aandacht besteedt aan het zorg- en het medisch aspect. Daarnaast is de commissie van mening dat de drie opties ook inhoudelijk veel raakvlakken hebben. In het huidige programma van de tweede cyclus komt dit onvoldoende tot uiting. De commissie meent dat de drie opties meer van elkaars deskundigheid gebruik moeten maken. Dit kan bijvoorbeeld door voor elke optie ook clusters van keuzevakken uit de andere opties in te voeren. Tijdens haar bezoek heeft de commissie bij de opleidingsverantwoordelijken een grote openheid en bereidwilligheid vastgesteld t.a.v. haar werkzaamheden. Zij heeft eveneens een grote motivatie en gedrevenheid vastgesteld bij het academisch personeel. De commissie meent dat de nodige structuren en creativiteit zeker aanwezig zijn om de kwaliteit van de opleiding nog te verbeteren. Zij hoopt met deze aanbevelingen hiertoe ook een constructieve bijdrage te leveren.
06/2001
76
UNIVERSITEIT GENT
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de faculteit van de Geneeskunde en de Farmacie
Dit deelrapport is gebaseerd op informatie en sterke indrukken die de commissie verkreeg dankzij het zelfstudierapport, de gevoerde gesprekken met personeel en studenten en haar verblijf aan de universiteit. Met respect voor de eigenheid van de opleiding, heeft de commissie deze informatie getoetst aan de minimumeisen die zij van toepassing acht voor opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. Deze eisen worden uitdrukkelijk vermeld in het referentiekader, opgenomen in deel II van deze publicatie.
1. Doelstellingen en eindtermen De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel ressorteert onder de faculteit van de Geneeskunde en de Farmacie. De opleidingsraad adviseert de Faculteit met betrekking tot de invulling van de opleiding. De coördinatie van de opleiding ligt bij de Vakgroep Medische Sociologie. De opleiding wordt in de zelfstudie algemeen omschreven als ‘een wetenschappelijke opleiding die kennis, vaardigheden en attitudes aandraagt om de maatschappelijke dimensie van gezondheid en ziekte te beschrijven en te verklaren.’ Ziekte en gezondheid worden in de opleiding niet benaderd als een bio-medisch gegeven, maar als een multi-dimensioneel probleem. Ook psychologische, politieke, economische, sociale, culturele, organisatorische en managementaspecten spelen een rol. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel ‘wil studenten de nodige kennis, inzichten en vaardigheden aanleren zodat zij in staat zijn kritisch en zelfstandig te functioneren in de ruime wereld van de gezondheidszorg. Zij moeten in staat zijn maatschappelijke verschijnselen met betrekking tot gezondheid en gezondheidszorg zelfstandig waar te nemen, te analyseren en te interpreteren.’ ‘De belangrijkste doelstelling van de opleiding is de studenten kennis en vaardigheden bij te brengen die kunnen bijdragen tot het optimaliseren van de kwaliteit van de gezondheidszorg.’ Het gaat om een academische opleiding die zowel wetenschappelijke als beroepsmatige kennis, inzichten en vaardigheden tracht aan te leren. De doelstellingen worden in het zelfstudierapport vertaald in drie soorten eindtermen. Ten eerste eindtermen met betrekking tot het verwerven van kennis en inzicht omtrent: wetenschappelijke en
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
77
06/2001
multidisciplinaire benadering van gezondheid en gezondheidszorg; concepten en centrale begrippen uit de betrokken disciplines; theorieën van de betrokken disciplines en de toepassingsgebieden van Medisch-sociale wetenschappen; de diversiteit van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden en analysetechnieken in sociaal-wetenschappelijk onderzoek; financieel-economische, beleids- en managementaspecten van de gezondheidszorg. De tweede soort eindtermen betreft het verwerven van vaardigheden inzake verwerking en kritische toepassing van gespecialiseerde informatie, literatuurstudie en sociaal-wetenschappelijk onderzoek over gezondheidszorg; probleemstellingen afbakenen en formuleren m.b.t. gezondheids- of gezondheidszorgonderzoek; opzoeken en verwerken van gespecialiseerde informatie en kennis over financieel-economische, organisatorische beleids- en managementaspecten van de gezondheidszorg; inzichtelijk rapporteren aan verschillende doelgroepen; multidisciplinair functioneren; het vervullen van een leidinggevende functie, staf- of beleidsfunctie en onderzoeksrol. Ten derde worden eindtermen geformuleerd met betrekking tot het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude namelijk: zich permanent informeren over vernieuwingen in het vakgebied; intellectuele nieuwsgierigheid en eerlijkheid; open houding ten aanzien van verschillende wetenschappelijke disciplines met verschillende invalshoeken inzake gezondheidszorg. Het zelfstudierapport stelt dat de cruciale doelgroep van de opleiding voornamelijk bestaat uit ‘mensen met een achtergrond van hoger onderwijs die reeds werkzaam zijn in de gezondheidszorg (zoals verpleegkundigen, logopedisten, psychologen, diëtisten, ergotherapeuten, maatschappelijk werkers, artsen, enz.), of die een baan beogen in de gezondheidszorg.’ ‘De doelgroep van de opleiding werd van bij de aanvang ruimer gedefinieerd dan op de andere universiteiten die op dat ogenblik reeds een opleiding “licentie Ziekenhuis-wetenschappen” inrichtten.’ De visitatiecommissie meent dat de doelstellingen en eindtermen helder en duidelijk geformuleerd zijn, maar wellicht nog meer kunnen geconcretiseerd en toegespitst worden. Voornamelijk de eindtermen vindt zij ietwat algemeen geformuleerd. Evenwel zijn de doelstellingen en eindtermen goed te typeren als doelstellingen voor een universitaire opleiding en goed te onderscheiden van een HOBU-opleiding. Zij omvatten ook goed de minimumeisen die de commissie voor een opleiding Medisch-sociale wetenschappen toepasselijk acht. De commissie stelt vast dat de opleiding aan de Vrije Universiteit Brussel sterk de sociaal-wetenschappelijke en de beleids- en beheercomponent beklemtoont, eerder dan de medische component. De commissie waardeert deze overtuigde keuze voor een eigen profiel. Dit maakt de keuze voor een ruimere doelgroep mogelijk en interessant. Doelstellingen en eindtermen zijn voldoende vertaald in het programma, doch dit kan volgens de commissie nog nadrukkelijker. De studenten zijn volgens de commissie voldoende tot goed vertrouwd met de doelstellingen van de opleiding. Overigens kunnen zij op de homepage van de universiteit een studiegids vinden waarin voor elk vak een fiche zit met o.a. doelstellingen, inhoud en voorbeeldvragen. Heel wat fiches blijken echter niet volledig ingevuld. Bovendien blijken weinig studenten op de hoogte van deze studiegids op de website. Deze informatiegids vergt een betere opvolging en bekendmaking. De doelen en eindtermen zijn in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen misschien voldoende realiseerbaar, maar de opleiding is zeer kwetsbaar. Zij steunt op beperkte middelen en op grote inspanningen van een klein aantal mensen.
06/2001
78
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel bestaat uit twee cycli: twee kandidatuurjaren en twee licentiejaren. Uit kwaliteitsoverwegingen wordt gekozen om bij de opbouw zo vroeg mogelijk een ‘eigen opleiding’ te verwezenlijken, d.w.z. met een eigen identiteit vanaf de eerste cyclus. Binnen de eerste cyclus zijn ook twee verkorte programma’s voorzien: verkort programma A is georiënteerd op instromers met een medische of paramedische vooropleiding; verkort programma B richt zich tot studenten met een niet-medische noch paramedische vooropleiding. Tijdens de eerste cyclus wil men basisinzichten bijbrengen uit zowel sociale en medische wetenschappen als rond de thematiek van het ouder worden. De opleiding wil hier een breed basispakket aan mens- en sociaal wetenschappelijke opleidingsonderdelen aanbieden. Eveneens wil men in de eerste cyclus ook aandacht schenken aan beleids- en managementaspecten en onderzoekstechnieken en –vaardigheden. De tweede cyclus is dan meer gespecialiseerd en tracht studenten kennis en vaardigheden aan te leren om zowel theoretisch als praktisch op het terrein van gezondheid en gezondheidszorg te werken. De twee cyclus bestaat uit een gemeenschappelijk en algemeen vormend programma. Er is niet gekozen voor een tweede cyclus die zich opsplitst in modules of opties. Het zelfstudierapport onderstreept dat pragmatische overwegingen, ingegeven door een gebrek aan kader en middelen, deze keuze zeker versterkt hebben. Een modulestructuur in de tweede cyclus zou mogelijk nieuwe accenten en specifieke eindtermen aanbrengen. Opmerkelijk is dat de eerste cyclus van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen tevens toegang geeft tot de tweede cyclus van een andere opleiding, namelijk licentiaat in de Gerontologie. Het gaat hier om een historisch gegroeide situatie, waarmee geen van beide opleidingen echt tevreden is. Vanaf de tweede cyclus zijn de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en de Gerontologie aan de Vrije Universiteit Brussel echter strikt gescheiden. Omwille van de bijzondere doelgroep van de opleiding, een aanzienlijk deel van de studenten combineert de studie met een professioneel en een gezinsleven, worden de meeste opleidingsonderdelen in avond- en weekendcolleges gevolgd. De commissie vindt de sequentiële opbouw van het programma goed. In het bijzonder waardeert zij de keuze om vanaf de eerste cyclus reeds de eigen identiteit van de opleiding te onderstrepen. Dit motiveert studenten. Daar de eerste cyclus traditioneel een rol vervult als selectiemechanisme, gebeurt deze selectie op relevante criteria. Het programma is volgens de commissie voldoende coherent, maar bevat veel ‘geleende opleidingsonderdelen’ van andere opleidingen en faculteiten. De commissie waardeert eveneens de duidelijke profilering naar een bredere doelgroep en een aangepast antwoord met twee verkorte programma’s. Zij beklemtoont echter dat de opleiding nauwkeurig moet toezien op de basisvorming van studenten zonder medische of paramedische vooropleiding. Deze studenten moeten voldoende vertrouwd geraken met alle aspecten van de gezondheidszorg, om zodoende het verschil in vooropleiding enigszins te compenseren. Overigens blijkt uit de zelfstudie en gesprekken dat de opleidingsverantwoordelijken zich hiervan bewust zijn. De commissie meent dat de individuele keuzemogelijkheden in het programma eerder onvoldoende zijn. Ten gevolge van de beperkingen in de uurroosters (gericht op werkende studenten) kunnen de studenten uit de tweede cyclus geen keuzevakken volgen, met uitzondering van de keuzemodule Academische Lerarenopleiding. Deze kan gekozen worden in de plaats van een vastgelegd pakket opleidingsonderdelen dat even veel studiepunten beslaat. De commissie heeft wel begrip voor de
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
79
06/2001
beperkingen door de bijzondere studentenpopulatie. Anderzijds worden in de tweede cyclus geen specialisatiemodules aangeboden. Zoals ook het zelfstudierapport suggereert, heeft dit eerder te maken met een gebrek aan middelen, dan met een vrijwillige keuze voor een gemeenschappelijke tweede cyclus. De commissie acht het invoeren van specialisatiemodules wenselijk, zonder dat dit volledig gescheiden opties worden. Zij erkent evenwel dat dit enkel mogelijk is na een betekenisvolle uitbreiding van de middelen. De eerste cyclus geeft echter ook toegang tot de licentieopleiding Gerontologie. Eventueel kan men deze aparte opleiding als een specialisatiemogelijkheid beschouwen. Beide opleidingen willen zich echter nadrukkelijk van elkaar onderscheiden, en betreuren de gemeenschappelijke eerste cyclus. Zelfs organisatorisch zijn deze opleidingen volledig van elkaar gescheiden. Indien Gerontologie opgevat wordt als een volledige academische opleiding van twee cycli17, zoals heden het geval is, dan wil de commissie beide opleidingen aanmoedigen tot een nauwere samenwerking. De commissie gaat er immers van uit dat Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie heel veel raakvlakken hebben. Daarnaast lijkt deze strikte scheiding weinig efficiënt voor twee kleine licentiaatsopleidingen met weinig middelen.
2.2. De inhoud van het programma Het zelfstudierapport onderstreept het multidisciplinaire karakter van de opleiding, waarbij drie inhoudelijke componenten centraal staan: een organisatie- en beleidskundige, een sociologischpsychologische en een zorgkundige component. Er worden sociaal-wetenschappelijke theorieën besproken, aangeleerd en toegepast, die van belang zijn voor het situeren, analyseren en evalueren van gezondheid in een maatschappelijke context. Ook sociaal-wetenschappelijke methoden van gegevensverzameling en –verwerking worden aangeleerd en toegepast. Er wordt aangeleerd hoe de gezondheidszorg is georganiseerd. Er worden economische inzichten en boekhoudkundige vaardigheden bijgebracht. De zelfstudie beklemtoond het belang dat gehecht wordt aan zelfstandig verzamelen, verwerken en rapporteren van informatie en onderzoek. De relatie tussen opleiding en onderzoeks- en beleidswerk wordt overeenkomstig de zelfstudie gewaarborgd door de activiteiten van het Assisterend Academisch Personeel. Twee sociologen, twee psychologen, een arts, een kinesist, een medisch-sociaal wetenschapper en een economist zijn als AAP verbonden aan de vakgroep. Studenten krijgen ook de mogelijkheid om met hun thesisonderwerp aan te sluiten bij onderzoeksactiviteiten binnen de vakgroep. De commissie vindt het algemeen niveau van de vakken voldoende tot goed, zowel in de eerste als de tweede cyclus. In het bijzonder de opleidingspecifieke onderdelen worden door de commissie als goed beoordeeld. Sommige vakken en syllabi, voornamelijk bij de toegeleverde opleidingsonderdelen, zijn ietwat gedateerd. De commissie is tevreden over het inhoudelijk niveau van het programma als geheel, maar minder over de differentiatiemogelijkheden. Zoals gezegd betreurt zij het ontbreken van opties in de tweede cyclus en het gebrek aan samenwerking met de licentieopleiding Gerontologie. Rekening houdend met de beperkte middelen en omkadering, heeft de commissie veel waardering voor de onderzoeksinspanningen van de opleiding. Onderzoeksresultaten worden volgens de commissie goed teruggekoppeld naar het onderwijs. Een uitbreiding van de middelen zou evenwel toelaten dit aspect nog verder uit te diepen.
17. Cfr. het deelrapport Vrije Universiteit Brussel, Gerontologie 1. en 11.
06/2001
80
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2.3. Gebruikte werkvormen Het zelfstudierapport maakt melding van drie gebruikelijke werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen. In de eerste cyclus hebben sommige hoorcolleges een ‘ex cathedra’ karakter, omdat aan grote groepen met studenten uit verschillende opleidingen gedoceerd wordt. De zelfstudie beklemtoont echter dat vanaf de eerste cyclus de meeste hoorcolleges specifiek voor de studenten Medisch-sociale wetenschappen worden ingericht. De studenten volgen dan les in relatief kleinere groepen, waardoor veel colleges reeds vanaf de eerste cyclus een interactief karakter krijgen. In de werkcolleges en oefeningen wordt een interactieve werkwijze sowieso als uitgangspunt genomen. Bij werkcolleges wordt een zelfstandige inbreng van de studenten verwacht. Op basis van de in colleges aangebrachte leerstof moeten studenten leren zelfstandig vragen en probleemstellingen te formuleren, deze vervolgens theoretisch uitwerken en daarover rapporten. Bij oefeningen gaat het vooral om het louter toepassen van de aangebrachte leerstof. Overigens is de afstand tussen studenten en academisch personeel klein, wat het interactieve karakter in de hand werkt. Voor haar specifieke doelgroep zou de opleiding graag meer gebruik maken van het internet als onderwijsondersteunend middel. Aangezien momenteel nog niet alle studenten thuis over computer en/of internetaansluiting beschikken, is een uitgebreid gebruik hiervan nog niet wenselijk. Toegang tot computer en internet op de universitaire campus kan voor werkstudenten in dit geval immers niet volstaan. De opleiding hoopt in de toekomst meer gebruik te maken van informatietechnologie voor communicatie en studiemateriaal. Zij hoopt hiervoor ook de steun te krijgen van de centrale diensten van de universiteit. De zelfstudie meldt dat, naar aanleiding van opmerkingen van oud-studenten, enkele maatregelen genomen zijn i.v.m. de opstelling van uurroosters en het geven van opdrachten en taken. De uurroosters worden heden zodanig samengesteld dat de meeste colleges in het eerste semester gedoceerd worden. Daarnaast stemmen de AAP-leden de activiteiten en opdrachten binnen werkcolleges op elkaar af. Er worden afspraken gemaakt omtrent spreiding van opdrachten en taken, op welke manier specifieke vaardigheden in de welke werkcolleges worden bijgebracht, welk studiemateriaal gemeenschappelijk voor verschillende werkcolleges gebruikt kan worden en volgens welke criteria papers en rapporten geëvalueerd worden. De visitatiecommissie meent dat onderwijsmiddelen en -vormen goed gekozen zijn in functie van de doelstellingen. De klemtoon op interactie, reeds vanaf de eerste cyclus, is volgens de commisse uiterst bevorderlijk voor het leerproces. Tevens is zij van oordeel dat deze werkvormen goed en gevarieerd gebruikt worden. De commissie wil haar waardering uitdrukken voor de goede relatie tussen studenten en academisch personeel, in het bijzonder het personeel verbonden aan de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. Zij is ook van oordeel dat er tussen de personeelsleden een open cultuur en goed overleg bestaat over inhoud en werkvormen.
2.4. Toetsing De examinering vindt plaats in twee zittijden. Na de lentevakantie volgt een examenweek waar reeds enkele afgewerkte vakken geëxamineerd kunnen worden. Er worden geen tentamens afgenomen. De examenregeling is expliciet geformuleerd in een examenreglement. Bij hun inschrijving worden studenten duidelijk gewezen op het bestaan van dit document. Volgens het zelfstudierapport worden reeds vanaf de eerste cyclus de meeste opleidingsonderdelen mondeling geëxamineerd. Voor de opleidingsonderdelen uit andere faculteiten worden veel meer schriftelijke examens georganiseerd, alsook voor vakken als statistiek. Voor elk schriftelijk examen geldt evenwel de stelregel dat het examen voor een deel van de punten ook mondeling kan worden
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
81
06/2001
voortgezet. De examenvorm dient vooraf te worden vastgelegd en maximaal de helft van de opleidingsonderdelen van een zelfde studiejaar mag schriftelijk geëxamineerd worden. Werkcolleges en hoorcolleges worden apart geëvalueerd, maar samen verrekend. Bijgevolg de kunnen punten voor een bepaald opleidingsonderdeel genivelleerd worden, afhankelijk van de weging van respectievelijk hoor- en werkcollege. De onderwijscommissie spoort het academisch personeel aan om de verwachtingen voor examens tijdig te verduidelijken aan de studenten. Het zelfstudierapport erkent dat deze aansporing nog wat nadrukkelijker moet zijn. Er zouden echter op het niveau van de onderwijscommissie hieromtrent nog nooit klachten gesignaleerd zijn. Tijdens haar bezoek heeft de visitatiecommissie ook examenvragen kunnen inkijken. Zij is van oordeel dat de examenvormen goed beantwoorden aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. De relatieve moeilijkheidsgraad van de toetsen beoordeelt zij als voldoende tot goed. De examens peilen goed naar inzicht in de leerstof. Voor zover de visitatiecommissie hierover kan oordelen, verloopt de organisatie van de toetsen goed. Studenten worden echter niet altijd even goed ingelicht over de vereisten voor examens. De gehanteerde normen en criteria bij de beoordeling van examens zijn volgens de commissie voldoende tot goed. Zij heeft evenwel onvoldoende informatie om zich hierover ten gronde uit te spreken.
2.5. Vaardigheden van studenten De commissie meent dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel al heel wat gerealiseerd heeft m.b.t. het aanleren van vaardigheden. Volgens de commissie wordt het probleemoplossend vermogen door het programma voldoende tot goed ontwikkeld. Het onafhankelijk en kritisch denken bij studenten wordt goed gestimuleerd. Ook zelfstandig leren en werken worden in de opleiding goed bevorderd. Via de opleiding kunnen studenten zich goed een attitude van ‘levenslang leren’ eigen maken. De commissie meent dat de studenten via het programma een goed zicht kunnen krijgen op de samenhang tussen opleiding en de beroepsuitoefening. Dit is alleszins het geval voor studenten met een medische of paramedische vooropleiding en een baan in de sector. De commissie vraagt zich af of deze link met de beroepsuitoefening voldoende gelegd wordt door studenten zonder dergelijke vooropleiding of baan. De opleiding besteedt voldoende aandacht aan de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden, doch dit kan volgens de commissie nog beter. Studenten kunnen vaak onvoldoende het onderwerp afbakenen en zijn niet altijd even bondig en trefzeker in de schriftelijke uitwerking ervan. De commissie leidt dit vooral af uit de eindverhandelingen (zie 3.1.). Voor zover de commissie hierover inzicht heeft gekregen, krijgen sociale en mondelinge vaardigheden voldoende aandacht. Computervaardigheden worden volgens de commissie voldoende aangeleerd, maar ook hier is verbetering mogelijk. Meer toepassingen en oefeningen, voornamelijk voor het verwerken van gegevens, zijn wenselijk.
06/2001
82
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling In het zelfstudierapport wordt het belang van de eindverhandeling voor de opleiding benadrukt. Aan de hand van het eindwerk wordt getoetst in welke mate studenten de vooropgestelde eindtermen verwerven. De eindverhandeling geldt voor één derde van de te verdienen punten in de tweede licentie. Studenten slagen niet voor de opleiding als ze een eindverhandeling indienen waarop geen 11/20 wordt behaald. De mondelinge verdediging van het eindwerk is verplicht. De beoordeling gebeurt door een jury bestaande uit de promotor(-en), de coördinator van de opleiding en twee extra juryleden. Elk jurylid maakt eerst, aan de hand van een formulier met beoordelingsdimensies, een beoordeling kenbaar over de eindverhandeling. Na de mondelinge verdediging overlegt de jury en kent een globale quotering op twintig toe. Het schriftelijk verslag van de juryleden kan na de deliberatie door de studenten worden ingekeken. Studenten nemen kennis van de criteria waaraan eindwerken moeten voldoen via een hiertoe verspreid document. Bij dit document krijgen studenten een toelichting tijdens de eerste licentie. De studenten kiezen vrij voor een onderwerp en promotor. Deze keuze moet tijdens de eerste licentie plaatsvinden en dient de goedkeuring van de onderwijscommissie te verkrijgen. Door het tekort aan ZAP-leden in de opleiding wordt in sommige gevallen ook geopteerd voor een copromotor, welke niet noodzakelijk aan de Vrije Universiteit Brussel moet verbonden zijn. Voor de begeleiding van de eindverhandeling wordt uitgegaan van het principe van wederzijdse verantwoordelijkheid. Studenten dienen frequent contact op te nemen met hun begeleiders, die op hun beurt voldoende beschikbaar moeten zijn en een actieve rol moeten vervullen. Het zelfstudierapport vermeldt enkele knelpunten met betrekking tot de eindverhandeling. In de eerste plaats werkt een aantal studenten wel de cyclus van de colleges af, maar komt niet tot afronding van de eindverhandeling. Dit wordt geweten aan de bijzondere studentenpopulatie. De opleiding heeft aan een extra thesisjaar ook de verplichting verbonden om nog minstens twee opleidingsonderdelen te volgen. Dit zou de band met de opleiding sterker houden, en de voortgang en afwerking van eindwerk bevorderen. Ten tweede liet tot voor kort de kwaliteit van sommige eindverhandelingen te wensen over. Men leidt hieruit af dat het voorbereidingstraject ten dele onvoldoende dienst deed als selectiemechanisme. Door het invoegen van opleidingsonderdelen die voorbereiden op het schrijven van een eindwerk, werd gepoogd hieraan te remediëren. De opleiding heeft aanduidingen dat deze inspanningen vruchten afwerpen, doch kan nog niet spreken van een definitieve trendbreuk. De commissie heeft een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd en bovendien ter plaatse extra exemplaren ingekeken. Zij heeft vastgesteld dat het niveau van de eindwerken wisselend is. Globaal genomen kan men stellen dat het niveau voldoet, maar het dient zeker te verbeteren. De eindwerken zijn te omvangrijk en bevatten soms overbodige informatie, daar waar eenvoudige verwijzingen kunnen volstaan. Studenten verliezen hiermee wellicht veel tijd en verwaarlozen de kritische analyse en bespreking. Volgens de commissie dienen eindwerken qua inhoud en omvang vergelijkbaar te zijn met een goed artikel in een wetenschappelijk tijdschrift: bondig, met goede en consequente verwijzingen en getuigend van kritisch inzicht. De commissie beoordeelt het gewicht en belang van de eindverhandeling binnen de opleiding als voldoende tot goed. Gegeven de voorgaande opmerkingen, meent zij dat de voorbereiding en begeleiding van de eindverhandeling voor verbetering vatbaar zijn. Intenties en procedure lijken goed, maar de resultaten zijn zoals gezegd wisselend. De beoordeling van de eindverhandelingen is volgens de commissie voldoende tot goed. Sommige eindverhandelingen worden te hoog gequoteerd. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
83
06/2001
De commissie meent dat de opleiding hier prioriteit moet geven aan de uiteindelijke kwaliteit van de eindverhandeling. Studenten moeten komen tot bondige en ad rem eindwerken, die getuigen van visie. Een betere selectie en voorbereiding tijdens de eerste cyclus kan vruchten afwerpen. Ook de groep studenten die er niet in slaagt de eindverhandeling af te ronden verdient extra aandacht.
3.2. Stage De stage is een onderdeel van de eerste licentie van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. De stage beoogt volgens de zelfstudie ‘ervaring en inzicht te geven in de moeilijkheden en mogelijkheden van het leiding geven, organiseren en beheren in de gezondheidszorg’. Studenten kiezen zelf een stageplaats. Deze is bij voorkeur verschillend van de plaats waar de student werkt. Zo dit eventueel niet het geval is, dan minstens verschillend van de dienst waar de student is tewerkgesteld. Studenten kiezen zelf de probleemstelling voor de stage. Een stagecommissie moet goedkeuring verlenen over stageplaats en probleemstelling. Binnen de opleiding is ook een stageverantwoordelijke voorzien en ter plaatse wordt de student begeleid door een stageleider. Beide begeleiders pogen contact te hebben door een stagebezoek of een telefoongesprek. Voor deze stage worden 14 dagen voorzien. Hiervan worden minimaal 5 effectieve dagen van 8 uur op de stageplaats zelf doorgebracht. Deze vijf dagen zijn niet noodzakelijk opeenvolgend, afhankelijk van de behandelde probleemstelling tijdens de stage. De overige tijd wordt besteed aan voorbereiding en rapportering van de stage. De stage krijgt 10 van de 60 studiepunten van de eerste licentie toegekend. Vier van deze studiepunten worden toegekend aan het beschrijvende onderdeel, namelijk de beschrijving van de activiteiten en organisatie van de stageplaats vanuit de vooropgestelde probleemstelling. De zes overige studiepunten zijn voorbehouden voor het beleids- en managementsdeel, te weten de analyse en adviezen inzake de geformuleerde probleemstelling. Dit deel wordt in de zelfstudie beschouwd als de belangrijkste finaliteit van de stage. Studenten schrijven een stageverslag, opgesplitst naar de twee onderdelen. Evenwel moeten studenten die kiezen voor de academische lerarenopleiding het tweede onderdeel vervangen door vakken uit de aggregaatsopleiding. De beoordeling van de stage gebeurt op basis van het stageverslag van de student en het stagerapport, e.d. een vragenlijst ingevuld door de stageleider van de stageplaats. Vereisten en richtlijnen worden aan de studenten meegedeeld via een stagereglement. Als mogelijke knelpunten noemt de zelfstudie de beperkte duur van de stage. Anderzijds blijkt zelfs deze korte periode moeilijkheden op te leveren voor de werkende studenten. Uit een enquête onder alumni bleek dat 19% van de respondenten negatief stond tegenover de stage. Gesprekken met studenten bevestigden dit. Volgens studenten werden vakken die men nodig had voor de stage te laat in de opleiding geprogrammeerd. Het zelfstudierapport meldt dat hieraan tegemoet werd gekomen door hervormingen in het programma. De commissie is overtuigd van het belang van een praktijkstage in een opleiding Medisch-sociale wetenschappen. Met genoegen stelt zij vast dat het werkelijk om een praktijkstage gaat. Zij is van oordeel dat de opleiding een goed stageconcept heeft uitgebouwd. Misschien zou de periode van effectieve aanwezigheid op de stageplaats moeten uitbreiden. Voor zover de commissie hierover kan oordelen, wordt de stage goed begeleid. Dat studenten die de academische lerarenopleiding volgen het tweede stageonderdeel niet moeten vervullen, vindt de commissie niet vanzelfsprekend. Dit beleids- en managementsonderdeel moet precies de probleemoplossende kwaliteiten van de student aanscherpen. Overigens erkent het zelfstudierapport dat het tweede onderdeel als belangrijkste finaliteit wordt beschouwd.
06/2001
84
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB voor de periode ‘92-’93 tot ‘99-’00
In de cijfers voor de tweede kandidatuur zijn ook de hoofdinschrijvingen voor de enige kandidatuur inbegrepen. Generatie
Eerste kan Tweede kan
Eerste lic
Tweede lic
Totaal
92-93
2
5
29
15
53
102
93-94
2
3
39
12
37
91
94-95
1
3
24
19
27
73
95-96* 96-97*
6 1
7 5
45 37
11 14
34 29
97 85
97-98*
1
1
43
19
17
80
98-99*
1
3
51
17
18
89
99-00*
1
6
44
16
25
91
* Vanaf 1995 werd de eerste cyclus gemeenschappelijk voor Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie
De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de universiteit is toegankelijk voor een brede waaier van studenten. In de eerste plaats kunnen studenten zonder vooropleiding inschrijven in de eerste kandidatuur. Ten tweede zijn twee verkorte kandidatuurprogramma’s voorzien. – Tot verkort programma A krijgt men rechtstreekse toegang op basis van: - een HOKT-diploma verpleegkunde, kinesitherapie, ergotherapie, logopedie, dieetleer, klinische scheikunde, farmaceutische-biologische technieken, medisch secretariaat; - een universitair kandidatuurdiploma arts, apotheker, tandarts, bio-ingenieur, biomedische wetenschappen, motorische revalidatie en kinesitherapie, lichamelijke opvoeding, gerontologie; - andere gelijkwaardige HOKT-diploma’s, na goedkeuring door de Onderwijscommissie Medisch-sociale wetenschappen. – Tot verkort programma B krijgt men rechtstreeks toegang op basis van: - een HOKT-diploma bedrijfsadministratie, boekhouding, secretariaat, maatschappelijk assistent, maatschappelijk adviseur, orthopedagogie, assistent in de psychologie; - een HOLT-diploma bestuurswetenschappen, handelswetenschappen, handelsingenieur, industrieel ingenieur; - een universitair kandidatuurdiploma toegepaste economische wetenschappen, economische wetenschappen, handelsingenieur, handelsingenieur beleidsinformatica, rechten, sociologie, psychologie, pedagogische wetenschappen, politieke wetenschappen, sociale en culturele agogiek, politieke en sociale wetenschappen, burgerlijk ingenieur, Koninklijke Militaire School;
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
85
06/2001
-
andere gelijkwaardige HOKT-diploma’s, na goedkeuring door de Onderwijscommissie Medisch-sociale wetenschappen.
Ten derde kan men rechtstreeks inschrijven voor de tweede cyclus indien men beschikt over een universitair einddiploma of een einddiploma HOLT, op voorwaarde dat men slaagt voor een toelatingsproef die alle cursussen van de verkorte kandidaatsopleiding omvat. De meeste studenten vatten de opleiding aan in één van de verkorte programma’s. Slechts een fractie start de opleiding in de eerste kandidatuur. Het zelfstudierapport wijst op het dalend aantal studenten rond 1992. Vermoed wordt dat dit te maken heeft met een wijziging in het opleidingsaanbod aan de K.U.leuven en de Universiteit Gent en het ontstaan van de zogenaamde kaderopleidingen. De korte stijging in het midden van de jaren ’90 wordt verklaard door de samenvoeging van de eerste cyclus voor Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie tijdens die periode. De laatste twee academiejaren was weer een lichte stijging waar te nemen. De commissie stelt vast dat de omvang van de instroom en het totaal aantal studenten eerder klein is. Enerzijds heeft dit een gunstig effect op de werkvormen en wordt interactief onderwijs bevorderd. Anderzijds is de opleiding hierdoor zeer kwetsbaar. De commissie constateert dat de opleiding zich richt tot een zeer breed doelpubliek, ook wat betreft de verkorte programma’s. Aangezien de opleiding zich eerder profileert via de beheers- en beleidscomponent en de sociaal-wetenschappelijke invalshoek, is deze ruime doelgroep ook te verantwoorden. Het programma van de opleiding is ook in overeenstemming met dit profiel. Niettemin moet de opleiding een minimum aan uniformiteit in de profielen van de afgestudeerden garanderen. De meerderheid van de afgestudeerden komt immers in de gezondheidssector terecht, waar het medische aspect steeds belangrijk blijft. Studenten zonder medische of paramedische vooropleiding moeten voldoende kansen krijgen om deze ontbrekende voorkennis te compenseren. De commissie heeft binnen de opleiding nog geen uitgekristaliseerde toekomstvisies vastgesteld inzake de evolutie van de instroom. De opleiding poogt eerst het huidige programma en de instroom van studenten te evalueren. De commissie wil hier herhalen dat een ruimere samenwerking met de licentiaatsopleiding Gerontologie wenselijk is.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB voor de periode ‘92-’93 tot ‘98-‘99 Generatie Acad.jr. 92-93 93-94
1ste Kan
2de Kan
1ste Lic
2de Lic
%
%
%
%
%
0.0 50.0
40.0 33.3
41.38 51.28
100.0 83.3
93.2 67.6
94-95
0.0
0.0
66.7
84.2
51.8
95-96*
50.0
57.1
46.67
81.8
38.2
96-97* 97-98*
100.0 0.0
60.0 0.0
40.5 51.2
71.4 68.4
100.0 52.9
98-99*
0.0
33.3
40.4
93.7
72.2
* Vanaf 1995 werd de eerste cyclus gemeenschappelijk voor Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie
06/2001
86
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
In de zelfstudie wordt erkend dat de slaagcijfers eerder laag zijn. Hiervoor worden enkele oorzaken vermeld: Onderschatting van de combinatie tussen studeren, werken en privé-leven; Werkgevers staan niet in alle gevallen kredieturen en educatief verlof toe; Het curriculum van de eerste cyclus zou vrij zwaar zijn. De relatief lage slaagcijfers voor de tweede licentie hebben voornamelijk te maken met het uitstellen van de eindverhandeling. Rekening houdend met de doelgroep, meent de visitatiecommissie dat de slaagcijfers in de eerste cyclus voldoen. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn goed. In de tweede licentie, toch een afstudeerjaar, zijn de slaagcijfers weer wat lager. De commissie meent dat het uitstellen van de eindverhandeling voor werkende studenten zinvol kan zijn, doch vindt dit fenomeen niet vanzelfsprekend. Er blijken ook studenten te zijn die het eindwerk nooit afronden. De opleiding zal dit goed moeten opvolgen via voorbereiding en begeleiding van de eindverhandeling (zie ook 3.1.).
4.3. Gemiddelde studieduur Het zelfstudierapport toont aan dat de gemiddelde studieduur per opleidingsjaar ongeveer 1,1 jaar bedraagt. De studieduur van de verkorte programma’s schommelt rond dit gemiddelde. Voornamelijk de tweede licentie zorgt voor verlenging van de studieduur, aangezien veel studenten de eindverhandeling uitstellen. De commissie meent dat een bijkomend thesisjaar voor werkende studenten zinvol kan zijn, maar niet vanzelfsprekend is. Zij is van oordeel dat de gemiddelde studieduur overeenstemt met wat binnen de randvoorwaarden mag verwacht worden.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De zelfstudie meldt dat de Vrije Universiteit Brussel een gestandaardiseerd systeem hanteert voor het meten van de studietijd. Voor ieder opleidingsjaar worden drie ijkvakken aangeduid, namelijk het ‘zwaarste’, het ‘middelste’ en het ‘lichtste’. De studenten schatten voor deze vakken de bestede tijd. Vervolgens worden alle vakken in paren aangeboden en duiden studenten telkens aan wat voor hen het zwaarste vak was. Een combinatie van beide metingen levert een reeks gemeten studietijden in uren op per opleidingsonderdeel. Tijdens de maand oktober spreken studenten zich uit over het vorige academiejaar. Het zelfstudierapport meldt evenwel dat de opleiding op dit ogenblik nog niet over metingen van de studietijd beschikt waaruit zinvolle conclusies kunnen getrokken worden. Pas vanaf het academiejaar 2000-2001 zullen studenten van de Medisch-sociale wetenschappen gebruik kunnen maken va het (elektronische) systeem. Uit groepsgesprekken zou blijken dat studenten de studietijd relatief goed ingeschat vinden. De commissie meent dat de begrote en de reële studietijd globaal genomen voldoende overeenstemmen. De studielast is ook voldoende verspreid over de opleidingsjaren. Wel is een gesystematiseerde meting van de reële studietijd volgens de commissie noodzakelijk. De visitatiecommissie vindt de verhouding tussen contacturen en zelfstudie goed.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
87
06/2001
5.2. Studievoorlichting en begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING In het zelfstudierapport worden een zestal kanalen van studievoorlichting aan aspirant-studenten geschetst: – Er zijn informatiebrochures beschikbaar op de Dienst Inschrijvingen, de dienst Studiebegeleiding en op de eigen faculteit. Soms bevatten deze minder accurate informatie, voornamelijk wanneer er programmawijzigingen plaatsvinden; – De opleiding Medisch-sociale wetenschappen wordt elk jaar voorgesteld tijdens vier infodagen en een opendeurdag; – Elk jaar wordt er een mailing verstuurd naar de hogescholen voor verpleegkunde en maatschappelijk werk, naar gezondheidsinstellingen zoals ziekenhuizen en bejaardentehuizen, enz.; – Personeelsleden van de opleiding bezoeken de hogescholen voor verpleegkunde en verschaffen informatie over de opleiding. Vanaf academiejaar 2001-2002 zal dit ook gebeuren voor de hogescholen voor maatschappelijk werk; – Er is een facultaire website waar informatie over de opleiding beschikbaar is; – Potentiële studenten nemen vaak telefonisch contact op voor informatie. De commissie meent, voor zover zij hierover grondig kan oordelen, dat de studievoorlichting aan aspirant-studenten systematisch en goed gebeurt. De opleiding schijnt ook te beantwoorden aan de verwachtingen die studenten voor de aanvang hadden.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Alle nieuwe studenten krijgen de gelegenheid om tijdens de eerste week van het academiejaar, de zogenaamde onthaalweek, op een systematische wijze kennis te maken met de gekozen opleiding, de academische infrastructuur en het studentenleven. De aankondiging van de onthaalactiviteiten gebeurt via de ‘onthaalkrant’, die onder nieuwe studenten verspreid wordt. Voor de nieuwe studenten Medisch-sociale wetenschappen wordt tevens een speciale onthaalavond georganiseerd. Op institutioneel niveau wordt de studiebegeleiding verzorgd door de centrale dienst Studieadvies van de Vrije Universiteit Brussel. Deze dienst verstrekt informatie over de verschillende studierichtingen aan de universiteit en helpt studenten zich eventueel te heroriënteren. De studenten kunnen op deze dienst ook beroep doen op ondersteuning in het verwerven van studiemethoden. De zelfstudie meldt dat studenten Medisch-sociale wetenschappen weinig gebruik maken van deze centrale dienst. Dit heeft vooral te maken met de specifieke studentenpopulatie, die hoofdzakelijk avondonderwijs volgt. Enkel wanneer fundamentele problemen opduiken inzake studiemethode of faalangst nemen zij contact op met deze dienst. Hier dient ook vermeld dat op de campus te Jette ook een ombudsdienst actief is. Volgens de zelfstudie wordt deze minder vaak geraadpleegd door studenten Medisch-sociale wetenschappen. De studenten consulteren deze dienst haast uitsluitend tijdens examenperiodes en na deliberaties. In het zelfstudierapport wordt beklemtoond dat een groot deel van de studiebegeleiding gedragen wordt door het academisch personeel van de opleiding. De gemakkelijke aanspreekbaarheid van deze mensen maakt dit mogelijk. Studenten worden aangespoord om ook spontaan contact op te nemen voor vragen en opmerkingen. De meeste contacten verlopen via het AAP. Omwille van de uitzonderlijke uurroosters, regelen studenten ook heel wat problemen telefonisch of per e-mail.
06/2001
88
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De commissie meent dat de studiebegeleiding goed is, zowel tijdens de eerste als tijdens de tweede cyclus. Zij brengt bewondering op de voor de goede relatie tussen studenten en academisch personeel. Van de studenten heeft zij ruim bevestiging gekregen over de open sfeer en de bereidwilligheid van het personeel van de opleiding. De commissie vindt dat de studiegids op het internet kan voldoen. Heel wat fiches blijken echter niet volledig ingevuld. De opleiding moet deze studiegids bovendien meer bekendmaken, aangezien momenteel te weinig studenten op de hoogte zijn van het bestaan ervan. In de zelfstudie staat dat voor sommige vakken die van andere faculteiten worden geleend geldt dat ‘het les krijgen van professoren die zich instellen op een jongere studentenbevolking’ door een aantal studenten van de oudere generatie als een nadeel naar voor wordt geschoven. Bovendien stijgt het aantal studenten dat zich meteen na de verpleegkundige vooropleiding inschrijft voor Medischsociale wetenschappen. Deze studenten hebben het voordeel dat ze nog goed vertrouwd zijn met het studeren, waar de oudere studenten deze vertrouwdheid vaak opnieuw moeten verwerven. De commissie heeft geen aanwijzingen dat dit verschil in doelgroep noemenswaardige problemen oplevert. Niettemin wil zij de opleiding aanraden deze evolutie goed op te volgen. De visitatiecommissie meent dat studenten met enige beroepservaring een interessant doelpubliek vormen, dat niet uit de boot mag vallen.
6. Faciliteiten De lessen vinden plaats op twee verschillende campussen van de Vrije Universiteit Brussel, te weten Campus Oefenplein en Campus Jette. Voor de eerste cyclus geldt dat ongeveer één op drie onderdelen wordt gedoceerd op Campus Oefenplein en de overige op Campus Jette. In de tweede licentie worden, op één uitzondering na, alle vakken gedoceerd op Campus Jette. Via aanpassingen in het uurrooster wordt getracht verplaatsingen tussen de campussen tot een minimum te beperken. De meeste van de leslokalen op Campus Jette werden gebouwd in de periode ’78 – ’80. Ondertussen zijn nog vier nieuwe seminariezalen beschikbaar gesteld waarin drie kwart van de lessen Medisch-sociale wetenschappen doorgaan. Op deze campus is ook het zelfstudiecentrum gevestigd. Studenten Medisch-sociale wetenschappen maken hiervan evenwel weinig gebruik omwille van de openingsuren. Ook de bibliotheek van de universiteit is opgedeeld over de twee campussen, namelijk de Centrale Bibliotheek op Campus Oefenplein en de Medische Bibliotheek te Jette. De bibliotheek kampt evenwel met financiële tekorten, waardoor de aankoop van boeken en tijdschriften beperkt blijft. Het aantal boeken en tijdschriften voor Medisch-sociale wetenschappen is eerder laag. Om die reden koopt de vakgroep Medische Sociologie ook zelf boeken aan. Deze kunnen ter plaatse bij de vakgroep geraadpleegd worden. De boeken zijn eveneens op te sporen via het centrale bibliotheeksysteem. De visitatiecommissie is van oordeel dat de bezochte onderwijsruimten in het algemeen goed zijn. Zij meent dat de computerfaciliteiten voldoen, maar toch best wat uitbreiding verdienen. De commissie meent dat de bibliotheekvoorzieningen niet helemaal voldoen en zeker verbetering vergen. De aanwezige literatuur voor Medisch-sociale wetenschappen is te beperkt. De commissie erkent de inspanningen van de vakgroep Medische Sociologie bij het aanleggen van een eigen boekenbestand, maar dit is eigenlijk een surrogaatoplossing. Daarnaast heeft zij menige aanwijzing dat de organisatie van de bibliotheek beter kan. In het bijzonder voor de centrale bibliotheek is dit
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
89
06/2001
het geval, waar aanwezig geregistreerde boeken soms onvindbaar blijken. Ten slotte stelt zij vast dat de openingsuren van de bibliotheek te Jette vaak problemen opleveren voor werkstudenten.
7. Afgestudeerden Naar aanleiding van het zelfstudierapport werd een vragenlijst gestuurd naar de studenten uit de periode ‘92 – ‘99. Dit resulteerde in 155 respondenten, waaronder 12 niet geslaagden. De samenstelling van de groep respondenten is niet representatief, maar de conclusies die uit de resultaten worden getrokken bevestigen de ideeën die leven binnen de opleiding op basis de vele informele contacten met studenten en oud-studenten. 96% van de respondenten werkt. 92% heeft een voltijdse baan. 69% van de respondenten is werkzaam in de gezondheidszorg en 19% in een aanverwante sector. Bijna 79% heeft een andere job dan bij de aanvang van de studies. Slechts 11% stelt dat deze nieuwe job niets te maken heeft met het licentiaatsdiploma. Ook voor mensen die buiten de gezondheidssector werken blijkt het diploma een hulp om met een nieuwe job te starten. De respondenten zijn o.a. tewerkgesteld als docent in het hoger onderwijs, directiefuncties in ziekenhuis of rusthuis, staf- of kaderfuncties en werknemer in de farmaceutische industrie. Opvallend is dat slechts een kleine groep van de respondenten tewerkgesteld is in de directe verpleging. Dit zou een extra indicatie kunnen zijn dat het diploma aanleiding geeft tot een nieuw beroep. Contact met de afgestudeerden wordt onderhouden via een alumnivereniging, die echter heden volgens het zelfstudierapport nog weinig actief is. De zelfstudie vermeldt dat afgestudeerden de nood ervaren om meer contact te onderhouden met de opleiding, liefst via bijscholingen en lezingen. Volgens de commissie is het niveau van de afgestudeerden goed. Ze zijn ook goed uitgerust voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. Het zijn gedreven professionals die permanent willen bijleren. Het contact met de afgestudeerden zou systematischer en meer structureel kunnen verlopen. Heden is het contact eerder onvoldoende. De commissie wil de opleiding aansporen om zeker uitgebreid in te gaan op de vraag naar lezingen en bijscholingen. Verder vindt de commissie dat ook het contact met de arbeidsmarkt systematischer kan.
8. De staf De opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit beschikt over een relatief beperkte staf. Slechts een klein aantal van de lesgevers heeft een hoofopdracht in Medisch-sociale wetenschappen. In het zelfstudierapport wordt het ZAP-kader voor de opleiding bepaald op 3,71 FTE, het AAP-kader op 3,8 FTE en het ATP-kader op 1,5 FTE. Enerzijds begrijpt men hieronder de personeelsleden van de vakgroep Medische Sociologie die zowel onderwijs, onderzoek als dienstbetoon verrichten binnen de Medisch-sociale wetenschappen. Anderzijds zijn hierin ook personeelsleden inbegrepen die verbonden zijn aan de Faculteit van de Geneeskunde en de Farmacie en die vooral onderwijs verstrekken in de opleiding Medisch-sociale wetenschappen. Niet inbegrepen zijn de personeelsleden van andere faculteiten waarop de opleiding beroep doet voor onderwijsactiviteiten. In de zelfstudie wordt gesteld dat het aandeel aan toegeleverd onderwijs best zou afnemen, teneinde de eigenheid van de opleiding beter uit te drukken. Dit veronderstelt dat
06/2001
90
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
meer ZAP-leden worden aangeworven met een doctoraat in de Medisch-sociale wetenschappen. Het is echter de faculteit die bepaalt waar en wanneer mandaten bijkomen. Het academisch personeel kan gebruik maken van de seminaries ‘onderwijsprofessionalisering’, die jaarlijks door de institutionele dienst ‘Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie’ worden ingericht. Een aantal lesgevers van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen heeft deze seminaries gevolgd. De opleiding kan echter weinig criteria vooropstellen inzake onderwijskwalificaties voor het grote aantal docenten uit andere opleidingen. De zelfstudie meldt verder dat onderwijservaring de facto wel een rol speelt bij de aanwerving van nieuwe AAP-leden in de Medisch-sociale wetenschappen. De commissie is van oordeel dat het aantal eigen AP-leden voor de opleiding Medisch-sociale wetenschappen onvoldoende is. Er zijn ook te weinig lesgevers die zelf een universitaire scholing Medisch-sociale wetenschappen genoten hebben. Rekening houdend met dit ontoereikend aantal, is de verhouding ZAP-AAP volgens de commissie voldoende. De waaier aan specialisaties is eveneens onvoldoende. Een uitbreiding van het personeelsbestand zou ook meteen een uitbreiding van het aantal specialisaties moeten teweegbrengen. Momenteel moet de opleiding te veel expertise gaan lenen bij andere opleidingen of faculteiten. De onderwijsbelasting, voor het eigen AP ligt volgens de commissie te hoog. Er wordt evenwel door beide groepen een enorme onderwijsinzet geleverd. De commissie bewondert de gedrevenheid van deze mensen en hun goede relatie met de studenten. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de lesgevers, in het bijzonder deze verbonden aan de opleiding zelf, tekortschieten voor wat betreft onderwijskundige vaardigheden. Niettemin vindt zij dat de onderwijsprofessionalisering onvoldoende systematisch wordt opgevolgd, en zeker onvoldoende in rekening wordt gebracht bij de toekenning van onderwijsopdrachten. Voornamelijk voor het grote pakket toegeleverde vakken is dit het geval, zoals trouwens het zelfstudierapport erkent.
9. Internationalisering In de zelfstudie wordt erkend dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel nauwelijks een internationale dimensie heeft. Men heeft geen weet van studenten die, specifiek in functie van hun opleiding al in een buitenlandse instelling zijn gaan studeren of werken. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen voert geen specifiek beleid om participatie in het Erasmus/Socrates-programma te stimuleren. Er wordt momenteel niet gewerkt in een geformaliseerd netwerk met buitenlandse instellingen. Evenmin is de opleiding afgestemd op het ontvangen van buitenlandse studenten, temeer daar alleen in het Nederlands gedoceerd wordt. Wel werkt het wetenschappelijk en onderwijzend personeel betrokken bij de opleiding Medisch-sociale wetenschappen mee in internationale onderzoeksprogramma’s. De visitatiecommissie meent dat internationalisering van de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel globaal genomen ontoereikend is. Internationale contacten van het academisch personeel worden, gegeven de beperkte omkadering, als voldoende beoordeeld. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s en activiteiten is onvoldoende. De commissie erkent de moeilijkheid om deze bijzondere studentenpopulatie bij dergelijke activiteiten te betrekken. Toch moeten ook werkstudenten de kans krijgen om aan internationale initiatieven deel te nemen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk via internationale congressen, korte buitenlandse bezoeken en stages, … In het zelfstudierapport wordt de noodzaak van meer internationalisering toegegeven, maar een gebrek aan omkadering zou de systematische uitbouw hiervan beletten.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
91
06/2001
10. Kwaliteitszorg 10.1.Het zelfstudierapport De commissie is van oordeel dat de zelfstudie een goede kritische analyse is van de opleiding. Hier en daar kunnen toekomstplannen en visies omtrent de opleiding wat explicieter gemaakt worden. Ook de eindtermen mogen nog iets meer uitgewerkt worden. Globaal genomen was de zelfstudie een goede informatiebron voor het werk van de visitatiecommissie. De commissie heeft ook vastgesteld dat docenten en studenten vlot toegang hadden gekregen tot het zelfstudierapport, wat de gesprekken zeker heeft bevorderd.
10.2.De interne kwaliteitszorg Centraal stimuleert de VUB-onderwijsraad de kwaliteitsbewaking met de ondersteuning van vier commissies respectievelijk voor curriculum, kwaliteitszorg, internationalisering en middelen. Deze themagroepen zijn samengesteld uit facultaire vertegenwoordigers, die enerzijds de faculteit briefen en anderzijds haar vertegenwoordigen. In 1991 is de Vrije Universiteit Brussel begonnen met het systematisch evalueren van het onderwijs. De voornoemde commissie kwaliteitszorg heeft de werkwijze en het systeem van evalueren vastgelegd, de centrale diensten ‘Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie’ en ‘Multimediale Eenheid voor Onderwijsondersteuning’ zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en verwerking. De nieuwste wending in deze is dat evaluaties en probleemsignalering heden via het intranet gebeuren. De student geeft over ieder opleidingsonderdeel van het voorbije academiejaar een oordeel over hoorcollege, schriftelijk studiemateriaal, praktische vaardigheden en examen. Een slecht of matig oordeel kan toegelicht worden via geprecodeerde bijvragen of verduidelijkt in een rubriek ‘open commentaar’. Docenten krijgen feedback over individuele resultaten, inclusief commentaren. De decaan en de voorzitter van de facultaire Onderwijscommissie krijgen overzichten van de resultaten per opleidingsjaar. Men wenst in de toekomst de gegevens ook bekend te maken aan de studenten. Het zelfstudierapport herhaalt dat de interne evaluatie van Medisch-sociale wetenschappen nog niet systematisch genoeg plaatsvond om tot betrouwbare conclusies te leiden. De centrale commissie ‘Curriculum’ ondersteunt de opleidingen bij het formuleren van doelstellingen en eindtermen. Hiertoe werd een handleiding met minimumeisen opgesteld. Aan de hand hiervan hebben de opleidingen doelstellingen en visies geformuleerd, die te raadplegen zijn op het intranet van de instelling. Op het niveau van de opleiding is de interne kwaliteitszorg voornamelijk toevertrouwd aan de onderwijscommissie, waarin naast academisch personeel ook studenten zetelen. De onderwijscommissie heeft ook een aantal bevoegdheden gedelegeerd aan het Bureau van de Onderwijscommissie, bestaande uit de voorzitter en de secretaris. Deze commissie vergadert in principe tweemaandelijks of frequenter in geval van bijzondere agendapunten. Alle problemen i.v.m. curriculum (inhoud, opbouw, organisatie, enz.) worden in de onderwijscommissie besproken. Ook worden hier discussies gevoerd over de kwaliteit van het geleverde onderwijs, vaak op basis van problemen die studenten signaleren. Vervolgens formuleert deze commissie adviezen ter attentie van de faculteit en het facultair bestuur. In de faculteitsraad komt het zelden tot een discussie over de inhoud van de programma’s, maar wel over personeelsaangelegenheden. Voorstellen inzake
06/2001
92
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
vacatures, benoemingen of promoties van personeel worden voorgelegd aan de Raad van Bestuur. In het academiejaar ‘98-’99 werd binnen de opleiding een Assistentenvergadering in het leven geroepen. Deze heeft vooral tot doel de ondersteuning bij (schrijf-)opdrachten in werkcolleges en stages beter op elkaar af te stemmen. Er worden afspraken gemaakt i.v.m. het leggen van accenten en de evaluatiecriteria van opdrachten en oefeningen. Tijdens die vergadering wisselen de assistenten ook ervaringen uit over het geven van onderwijs. Het zelfstudierapport onderstreept dat studenten regelmatig deelnemen aan de vergaderingen van de Onderwijscommissie en daar ook frequent agendapunten aanbrengen. Studenten en academisch personeel worden aangespoord om in deze commissie een actieve rol te spelen. Een groot deel van de agendapunten die studenten aanbrengen handelen over acute en praktische problemen. Dankzij de goede relatie tussen academisch personeel en studenten kunnen ook heel wat opmerkingen en problemen informeel doorgespeeld worden. Binnen de opleiding worden ook initiatieven voor onderwijsvernieuwing genomen. Een aantal leden van het academisch personeel volgt cursussen met betrekking tot onderwijsprofessionalisering en seminaries ingericht door de centrale onderwijsondersteunende organen. De samenwerking met de centrale diensten van de VUB inzake onderwijsvernieuwing is volgens de zelfstudie zeer beperkt. De samenwerking inzake evaluaties verloopt niet altijd even vlot. De belangrijkste impulsen betreffende onderwijsvernieuwing gaan uit van de Onderwijscommissie en de docenten. Ten slotte dient vermeld dat op de campus te Jette ook een ombudsdienst actief is. Volgens de zelfstudie wordt deze minder vaak geraadpleegd door studenten Medisch-sociale wetenschappen. De studenten consulteren deze dienst haast uitsluitend tijdens examenperiodes en na deliberaties. De visitatiecommissie meent dat de procedures voor curriculumherziening goed zijn en dat de onderwijscommissie goed functioneert. Studenten worden goed geraadpleegd en hebben een goede inbreng in de besluitvorming. De opleiding plukt hier de vruchten van de goede relatie tussen academisch personeel en studenten, waardoor een permanent feedback-systeem ontstaat. De commissie heeft een minder gunstig beeld van de procedures voor onderwijsbevraging. De commissie erkent het belang van de studentenvertegenwoordigers in de Onderwijscommissie, evenals van de informele contacten tussen academisch personeel en studenten. Evenwel meent de commissie dat er dringend een systematische onderwijsbevraging en -evaluatie voor Medischsociale wetenschappen gerealiseerd moet worden, die leidt tot representatieve en valide gegevens. De commissie is gematigd positief voor wat betreft integrale kwaliteitszorg. Op het niveau van opleiding en faculteit zijn de nodige structuren aanwezig en deze schijnen ook goed te werken. De opleiding Medisch-sociale wetenschappen steunt echter voornamelijk op haar uitstekende informele contacten met studenten voor het inwinnen van informatie en feedback. Dit soort informatie moet systematischer verzameld en gegroepeerd worden, zodat informele en formele pijler elkaar kunnen aanvullen. Daarnaast meent de commissie dat de opleiding meer invloed moet krijgen op onderwijsvernieuwing en –professionalisering bij het academisch personeel. Voornamelijk bij het academisch personeel in de eerste cyclus is deze invloed uiterst beperkt, daar in de eerste cyclus heel wat onderwijs wordt toegeleverd uit andere faculteiten. Bijgevolg heeft de opleiding hier ook minder controle op de realisatie van haar doelen en eindtermen via deze opleidingsonderdelen. De commissie begrijpt dat een hoog aantal ‘geleende’ vakken onvermijdelijk is door de beperkte omkadering in de Medisch-sociale wetenschappen.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
93
06/2001
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie Ter afsluiting van dit deelrapport wil de visitatiecommissie haar belangrijkste bevindingen met betrekking tot de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel bekendmaken. Zij wil de aandacht vestigen op een aantal belangrijke punten, eerder dan alle opmerkingen uit de voorgaande bespreking op te sommen. Eerst en vooral wil de commissie beklemtonen dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel een goede universitaire opleiding is, die zich goed profileert ten opzichte van hogeschoolopleidingen. De opleiding speelt goed in op een specifieke doelgroep van vooropgeleide mensen. De studenten worden opgeleid tot kritische professionals, die hun beroep met enthousiasme en creativiteit uitoefenen. De commissie heeft grote bewondering voor de goede relatie tussen het academisch personeel van de Medisch-sociale wetenschappen en de studenten. Zij is van mening dat studenten prima begeleiding en ondersteuning krijgen via dit informele circuit. De opleiding haalt hierbij ook voordeel uit haar kleinschaligheid, waardoor een groot deel van de colleges interactief wordt. Het academisch personeel van de Medisch-sociale wetenschappen heeft een zeer grote onderwijsinzet. De commissie kan evenwel het standpunt uit de zelfstudie bijtreden dat een uitbreiding van het personeelsbestand wenselijk is. De commissie heeft ook enkele aandachtspunten ter verbetering:
Bijzondere doelgroep Zoals herhaaldelijk gezegd heeft de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel een bijzonder doelpubliek. In de eerste plaats slaat dit op het grote aantal studenten met een (paramedische) vooropleiding, waarvan bovendien een aanzienlijk aandeel de studie met een baan combineert. De commissie meent dat de opleiding hier ook organisatorisch goed op inspeelt, doch niet kan voorkomen dat er af en toe iets misloopt. Alhoewel de frequentie van die voorvallen laag is, meent de commissie dat deze nóg meer vermeden moeten worden. Werkende studenten hebben vaak een bijzonder strak tijdschema, waardoor elk misverstand een groter ongemak teweegbrengt dan men vermoedt. Daarnaast moet de opleiding voorkomen dat het onderscheid tussen jongere en oudere studenten te groot wordt. De commissie meent dat mensen met enkele jaren praktijkervaring een zeer interessante doelgroep vormen voor een opleiding Medisch-sociale wetenschappen. Soms hebben deze studenten wat meer tijd nodig om opnieuw met studeren vertrouwd te geraken. Bij een stijgend aantal jongere studenten, kan dit tot een kloof tussen beide groepen leiden. In de tweede plaats is het doelpubliek bijzonder door de ruime waaier aan instroommoglijkheden. De commissie stelt vast dat de opleiding zich richt tot een zeer breed doelpubliek, ook voor wat betreft de verkorte programma’s. Aangezien de opleiding zich eerder profileert via de beheers- en beleidscomponent en de sociaal-wetenschappelijke invalshoek, is deze ruime doelgroep ook te verantwoorden. Het programma van de opleiding is trouwens in overeenstemming met dit profiel. Niettemin beveelt de commissie aan goed toe te zien op een minimum aan uniformiteit in de profielen van de afgestudeerden. De meerderheid van de afgestudeerden komt immers in de gezondheidssector terecht, waar het medische aspect steeds aanwezig is. Studenten zonder medische of paramedische vooropleiding moeten voldoende kansen krijgen om deze ontbrekende voorkennis te compenseren.
06/2001
94
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Eindverhandeling De commissie wil ook de aandacht vestigen op de eindverhandelingen van de studenten Medischsociale wetenschappen. De commissie meent dat het onderdeel eindverhandeling kan verbeteren, zowel als onderwijsmiddel als in de rol van toetsmiddel. De eindverhandelingen zijn vaak te omvangrijk en de quotering is soms te hoog. Veel eindwerken bevatten uitgebreide opsommingen en nutteloze uiteenzettingen, waar eenvoudige verwijzing zou volstaan. Dit kost studenten tijd en werk, terwijl het de kwaliteit van het eindwerk niet bevordert. Studenten moeten beter begeleid en geselecteerd worden in het maken van bondige wetenschappelijke werken. Ze moeten leren strikte probleemafbakeningen te maken, goed te verwijzen en doeltreffend te formuleren. Volgens de commissie moeten eindwerken qua inhoud en omvang vergelijkbaar zijn met een goed artikel in een wetenschappelijk tijdschrift: bondig, met goede en consequente verwijzingen en getuigend van kritisch inzicht. De commissie raadt aan het proces van de eindverhandeling in verschillende fasen in te delen, welke dan ook afzonderlijk gequoteerd worden. Dit laat toe studenten beter op te volgen en stimuleert de voortgang van het proces.
Lerende organisatie, toekomstvisie en profilering De commissie meent dat de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel het concept ‘lerende organisatie’ slechts gedeeltelijk realiseert. De dynamiek van de opleiding is grotendeels te danken aan de kleinschaligheid en de uitstekende relatie tussen studenten en personeel. Dit zorgt voor een permanente wisselwerking en feedback, waardoor de opleiding als organisatie in een voortdurend leerproces zit. Dit leerproces kent echter beperkte structurele ondersteuning en is zeer afhankelijk van enkele centrale figuren. De opleiding moet meer structurele garanties bieden voor het behoud van deze lerende dynamiek. Daarnaast is een systematische bevraging van studenten nodig, zodat representatieve gegevens beschikbaar worden. Herhaaldelijk is gewezen op de kleinschaligheid van deze opleiding. In verhouding tot andere opleidingen liggen studentenaantallen eerder laag en is de omvang van het personeelsbestand beperkt. Bovendien wordt deze studierichting voornamelijk in avond- en weekendlessen georganiseerd, ten behoeve van studenten met een baan. Dit alles maakt de opleiding bijzonder kwetsbaar. Treffend is dat aan dezelfde faculteit de licentiaatsopleiding Gerontologie wordt aangeboden, die soortgelijke kwetsbaarheden vertoont. Alhoewel de opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie volgens de commissie veel raakvlakken hebben, worden ze grotendeels apart georganiseerd. De huidige gemeenschappelijke kandidatuur is veeleer een pragmatische oplossing en geen van beide opleidingen is daar helemaal tevreden mee. Een eigen profilering zou hierdoor worden verhinderd, in het bijzonder omdat de eerste cyclus alleen de naam ‘Medisch-sociale wetenschappen’ draagt. De opleidingen schijnen derhalve eerder te streven naar afzondering, dan naar samenwerking. Indien de opleiding Gerontologie zoals heden opgevat wordt als een academische opleiding van twee cycli18, dan is deze strikte scheiding inhoudelijk noch in termen van efficiëntie verantwoord. De visitatiecommissie raadt deze studierichtingen een nauwere samenwerking aan. Een gezamenlijk secretariaat, gemeenschappelijke organisatie en logistieke ondersteuning en uiteraard een inhoudelijk kruisbestuiving kunnen de opleidingen dichter bij elkaar brengen. Misschien is het wel raadzaam in de gemeenschappelijke eerste cyclus Medischsociale wetenschappen reeds een beperkte optie ‘gerontologie’ in te bouwen. Zodoende worden studenten die Gerontologie willen studeren reeds vanaf de kandidatuur uitgebreid in hun vakgebied geïntroduceerd.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
95
06/2001
Dit betekent allerminst dat beide opleidingen zich niet meer afzonderlijk kunnen profileren, wel integendeel. Door deze samenwerking kunnen tijd en middelen vrijkomen om een eigen profiel te bevorderen. De commissie wil ten slotte beklemtonen dat beide opleidingen vanuit de instelling en de faculteit ruim de kansen en middelen moeten krijgen om zich te profileren en te promoten. Enige realiteitszin is raadzaam, daar de opleidingen zelfs bij een verregaande samenwerking relatief klein blijven. De ambities inzake onderzoek en doelpubliek moeten hiermee rekening houden.
06/2001
96
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Gerontologie binnen de faculteit Geneeskunde en Farmacie
Dit deelrapport is gebaseerd op informatie en sterke indrukken die de commissie verkreeg dankzij het zelfstudierapport, de gevoerde gesprekken met personeel en studenten en haar verblijf aan de universiteit. Met respect voor de eigenheid van de opleiding, heeft de commissie deze informatie getoetst aan de minimumeisen die zij van toepassing acht voor opleidingen Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie. Deze eisen worden uitdrukkelijk vermeld in het referentiekader, opgenomen in deel II van deze publicatie.
1. Doelstellingen en eindtermen De opleiding Gerontologie aan de Vrije Universiteit Brussel ressorteert onder de vakgroep Gerontologie van de faculteit Geneeskunde en Farmacie. In het zelfstudierapport wordt Gerontologie omschreven als een multidisciplinaire wetenschap betreffende de sociale, psychologische, klinisch-medische en biologisch-genetische aspecten van het verouderingsproces. Daarnaast bestudeert de Gerontologie ook de plaats van de oudere in de samenleving en de beleidsmatige en agogische reacties daarop. Het VUB-curriculum richt zich voornamelijk op drie invalshoeken: de klinische, de psychologische en de sociaal beleidsmatige en agogische pijler. De opleiding stelt zich als doel studenten op te leiden die een theoretische basiskennis hebben over de verschillende invalshoeken binnen de gerontologische wetenschappen; vanuit de principes van vrij onderzoek kritisch kunnen reflecteren over de actuele gerontologische vraagstukken; beschikken over kennis, inzichten, attitudes en vaardigheden op basis waarvan zij kunnen doorgroeien naar leidinggevende en beleidsgerichte kaderfuncties; onderzoek kunnen verrichten in het domein van de Gerontologie. Ten opzichte van gerontologische theorieën wordt gepoogd een genuanceerde houding aan te nemen. Sommige van die theorieën leggen volgens het zelfstudierapport te eenzijdig het accent op lichamelijke gebreken en de afhankelijkheid van ouderen. De opleiding wil veeleer de nadruk leggen op de ontwikkelingskansen van ouderen en de positieve effecten daarvan voor de samenleving. De opleiding Gerontologie richt zich voornamelijk tot mensen met een vooropleiding. Enerzijds hebben heel wat studenten een hogeschooldiploma verpleegkunde of maatschappelijk assistent.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
97
06/2001
Anderzijds wordt ook gemikt op studenten met een kandidaats- en/of licentiaatsdiploma18. (Bij voorbeeld: arts, lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, psychologie). Bovendien combineren de meeste studenten Gerontologie hun studie met een vaste baan. De doelstellingen worden in het zelfstudierapport verder geconcretiseerd in eindtermen. Afgestudeerden moeten kennis en inzicht hebben in bestaande gerontologische theorieën en toepassingsgebieden, financieel-economische en organisatorisch en beleidsmatige aspecten van het globale ouderenbeleid. Zij moeten ook in staat zijn om hierover informatie op te sporen en deze op kritische en zelfstandige wijze te verwerken. Afgestudeerden moeten deze theorieën kunnen toepassen, afhankelijk van de beroepsomgeving en de situaties waarmee zij geconfronteerd worden. Dit kan zowel zijn in een leidinggevende functie, een staffunctie, een beleidsfunctie, een sociaalagogische functie of een functie als vorser. Afgestudeerden moeten tevens op zijn minst binnen één van de invalshoeken zelfstandig gerontologisch onderzoek kunnen uitvoeren. Zij moeten ook zelfstandig kunnen rapporteren over eigen onderzoek, praktijkbeoefening of literatuurstudie. Tenslotte moeten de afgestudeerden kunnen reflecteren bij het eigen professionele handelen, ze moeten zich bewust zijn van de dynamische aspecten binnen het ouderenbeleid en de ouderenzorg, en ze zijn bereid en bekwaam het eigen beroepsmatig handelen op die ontwikkelingen af te stemmen. De visitatiecommissie meent dat de doelstellingen en eindtermen voldoende helder geformuleerd zijn, maar meer uitdieping vergen. Vooral de toespitsing in eindtermen kan beter, zeker wanneer men rekening houdt met de heterogene studentenpopulatie of doelgroep. Voornamelijk wordt gemikt op studenten met een vooropleiding, maar deze vooropleidingen zijn uiteenlopend. Enerzijds geven heel wat HOBU-diploma’s van verschillende aard toegang tot het verkort programma Medisch-sociale wetenschappen - Gerontologie, anderzijds geven verscheiden universitaire kandidaats- en licentiaatsdiploma’s rechtstreeks toegang tot de tweede cyclus Gerontologie.(zie ook 4.1.) De commissie vindt het studiegebied van de Gerontologie wel relevant voor deze verschillende doelgroepen, daar heel veel beroepsvelden in toenemende mate geconfronteerd zullen worden met veroudering en ouderen. Evenwel betwijfelt zij of de opleiding heden al deze doelgroepen even adequaat kan onderrichten. Gegeven de beperkte middelen kan de opleiding onvoldoende gedifferentieerd inspelen op de verschillen in vooropleiding. De commissie raadt dan ook aan dat een duidelijke keuze wordt gemaakt voor ófwel een opleiding Gerontologie als volledige academische opleiding, gericht op studenten met en zonder vooropleiding ;ófwel een voortgezette academische opleiding gericht op een ruim aantal universitaire diploma’s. In dit rapport hebben uitspraken over de kwaliteit van de opleiding Gerontologie vooral betrekking op de eerste optie, namelijk Gerontologie als een licentiaatsopleiding van twee cycli. De doelstellingen zijn wel goed te typeren als eigen voor een universitaire opleiding en duidelijk verschillend van HOBU-opleidingen. Zij voldoen aan de minimumcriteria die de commissie voor een licentiaatsopleiding Gerontologie vooropgesteld heeft. De doelstellingen zijn volgens de commissie voldoende vertaald in het programma, alhoewel de beheer- en beleidscomponent en de onderzoeksgerichte vorming wat meer aandacht mogen krijgen. Binnen de huidige omstandigheden, d.w.z met beperkte middelen en omkadering, zijn de doelen volgens de commissie onvoldoende bereikbaar. De opleiding is zeer kwetsbaar en steunt op de enorme inspanningen van een klein aantal mensen.
18. In 4.1. wordt een gedetailleerd overzicht weergegeven van de instroommogelijkheden.
06/2001
98
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De studenten zijn volgens de commissie voldoende tot goed vertrouwd met de doelstellingen van de opleiding. Zij kunnen hiervan kennis nemen in een studiegids, die op de website ter beschikking staat. Sommige vakfiches blijken echter niet of niet volledig ingevuld. Deze informatiegids kan beter opgevolgd worden.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Gerontologie is in wezen een opleiding van twee cycli. Om redenen van subsidieerbaarheid wordt echter sinds ’95 de eerste cyclus gemeenschappelijk met Medisch-sociale wetenschappen georganiseerd. Om decretale redenen mogen deze kandidaturen slechts één naam dragen, momenteel Medisch-sociale wetenschappen. Geen van beide opleidingen is helemaal tevreden met deze situatie. Het feit dat de kandidaturen enkel de naam Medisch-sociale wetenschappen dragen, bemoeilijkt volgens de zelfstudie de profilering van de opleiding Gerontologie. In de gemeenschappelijke kandidatuur zijn drie opleidingsonderdelen opgenomen voor het domein van de Gerontologie. Binnen deze eerste cyclus zijn ook twee verkorte programma’s voorzien: verkort programma A is georiënteerd op mensen met een medische of paramedische vooropleiding; verkort programma B richt zich tot mensen met een niet-medische noch paramedische vooropleiding (zie ook 4.1.). De tweede cyclus is volledig apart en heeft een eigen identiteit. Er is een gemeenschappelijke stam met gerontologische vakken. Daarnaast kunnen studenten een eigen profiel en oriëntatie uitbouwen via keuzevakken, de invulling van praktische oefeningen, de keuze van de stageplaats en het onderwerp van de eindverhandeling. Zowel in de eerste als in de tweede licentie Gerontologie volgen de studenten een stage. De selectie van de keuzevakken dient te gebeuren in nauw overleg met de opleidingscoördinator. Criteria die hier centraal staan zijn achtergrond van de student en de richting die hij/zij uit wil. De keuzevakken moeten een aanvulling vormen op de reeds verworven kennis. Aangezien de meeste studenten werken, worden de colleges vooral ’s avonds en in het weekend georganiseerd. De visitatiecommissie beoordeelt de sequentiële opbouw van het programma Gerontologie als goed en voldoende coherent. In vergelijking met de opleiding Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB, bevat de eerste cyclus relatief weinig opleidingspecifieke vakken voor de studenten Gerontologie. Wil de eerste cyclus werkelijk gemeenschappelijk zijn voor Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie, dan is het raadzaam voor gerontologiestudenten meer vakspecifieke onderdelen in te voeren. De opleiding huldigt overigens het principe om studenten van bij het begin uitgebreid kennis te laten maken met het eigen vakgebied. De keuzemogelijkheden in de tweede cyclus zijn voldoende te noemen, maar door moeilijke uurroosters worden in de praktijk heel wat mogelijkheden uitgesloten. De lessen vinden immers plaats tijdens de avond of in het weekend en werkende studenten hebben weinig mogelijkheden om flexibel met hun tijd om te springen.
2.2. De inhoud van het programma De opleiding Gerontologie is opgevat als een multidisciplinair geheel, waarin theorie, onderzoek en praktijkinzichten nauw met elkaar verbonden moeten zijn. Ten opzichte van gerontologische
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
99
06/2001
theorieën wordt gepoogd een genuanceerde houding aan te nemen. Sommige van die theorieën leggen volgens het zelfstudierapport te eenzijdig het accent op de lichamelijke gebreken en de afhankelijkheid van ouderen. De opleiding wil veeleer de nadruk leggen op de ontwikkelingskansen van ouderen en de positieve effecten daarvan voor de samenleving. Zoals gezegd richt de opleiding zich tot een doelgroep met een waaier aan achtergronden. Er wordt getracht het programma hier ook inhoudelijk op af te stemmen. De visitatiecommissie vindt het niveau van de vakken voldoende tot goed, zowel in de eerste als in de tweede cyclus. In het bijzonder de opleidingsspecifieke onderdelen stellen de commissie tevreden. Het globale niveau van het gehele programma is volgens de commissie goed. Wel moeten de componenten beleid en beheer en statistische toepassingen (via informatica) meer aandacht krijgen. Het programma is voldoende tot goed inhoudelijk up to date. Sommige vakken en syllabi, voornamelijk bij de toegeleverde vakken in gemeenschappelijke eerste cyclus, zijn aan vernieuwing toe. De opleiding Gerontologie beschikt over bijzonder weinig personeel en middelen, waardoor ook weinig mogelijkheden zijn om uitgebreid onderzoek op te zetten. Het gerealiseerde onderzoek lijkt evenwel voldoende teruggekoppeld naar het onderwijsprogramma.
2.3. Gebruikte werkvormen Aangezien de meeste studenten werken, worden de colleges vooral ’s avonds en in het weekend georganiseerd. Naast stages en eindverhandeling is in het zelfstudierapport sprake van drie soorten werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen. Omdat in de gemeenschappelijke kandidatuur vaker in grote groepen gedoceerd wordt, hebben sommige hoorcolleges daar een ‘ex cathedra’ karakter. Toch zijn ook reeds in de eerste cyclus heel wat lessen specifiek voorbehouden aan de studenten Medisch-sociale wetenschappen-Gerontologie. Zodoende krijgen heel wat hoorcolleges reeds in de eerste cyclus een interactief karakter. In de tweede cyclus neemt dit interactief karakter nog uitbreiding. In het zelfstudierapport wordt de goede en laagdrempelige relatie tussen studenten en academisch personeel beklemtoond, wat uiteraard de interactie extra bevordert. Daarnaast gaan studenten tijdens de werkcolleges (seminaries) op een interactieve wijze met de leerstof uit de hoorcolleges aan de slag. Bij oefeningen gaat het vooral om het toepassen van de leerstof, terwijl bij werkcolleges meer een zelfstandige inhoudelijke inbreng van de student verwacht wordt. (stages en eindverhandeling worden afzonderlijk besproken in 3.) Voor haar specifieke doelgroep zou de opleiding graag meer gebruik maken van het internet als onderwijsondersteunend middel. Aangezien momenteel nog niet alle studenten thuis over computer en/of internetaansluiting beschikken, is een veralgemeend gebruik hiervan nog niet wenselijk. Toegang tot computer en internet op de universitaire campus kan voor werkstudenten in dit geval immers niet volstaan. De opleiding hoopt in de toekomst meer gebruik te maken van informatietechnologie voor communicatie en studiemateriaal. Zij hoopt hiervoor ook de steun te krijgen van de centrale diensten van de universiteit. De visitatiecommissie meent dat onderwijsmiddelen en –vormen goed gekozen zijn in functie van de doelstellingen. Het hoge gehalte aan interactie, reeds vanaf de eerste cyclus, is volgens de commissie uiterst bevorderlijk voor het leerproces. Tevens is zij van oordeel dat deze werkvormen goed en gevarieerd gebruikt worden. De commissie wil haar waardering uitdrukken voor de goede relatie tussen studenten en academisch personeel, in het bijzonder personeel verbonden aan de opleiding Gerontologie. Zij is ook van oordeel dat er tussen de personeelsleden een open cultuur en goed overleg bestaat over inhoud en werkvormen.
06/2001
100
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2.4. Toetsing De examinering vindt plaats in twee zittijden. Na de lentevakantie volgt een examenweek waar reeds enkele afgewerkte vakken geëxamineerd kunnen worden. Er worden geen tentamens afgenomen. De examenregeling is expliciet geformuleerd in een examenreglement. Bij hun inschrijving worden studenten duidelijk gewezen op het bestaan van dit document. Volgens het zelfstudierapport worden reeds vanaf de eerste cyclus de meeste opleidingsonderdelen mondeling geëxamineerd. Voor de opleidingsonderdelen uit andere faculteiten worden veel meer schriftelijke examens georganiseerd, alsook voor vakken als statistiek. Voor elk schriftelijk examen geldt evenwel de stelregel dat het examen voor een deel van de punten ook mondeling kan worden voortgezet. De examenvorm dient vooraf te worden vastgelegd en maximaal de helft van de opleidingsonderdelen van een zelfde studiejaar mag schriftelijk geëxamineerd worden. Via de studiegids worden vorm en globale afbakening van het examen per opleidingsonderdeel kenbaar gemaakt. Vanuit de faculteit wordt gevraagd bij het begin van het academiejaar expliciet duidelijk te maken welke de evaluatiecriteria zijn voor een examen, en wat het gewicht is van de verschillende werkvormen voor elk opleidingsonderdeel. De kleinschaligheid van de opleiding laat ook enige flexibiliteit toe voor de planning binnen de examenperiodes. Docenten zijn meestal wel bereid voor werkstudenten examens te verplaatsen indien nodig. Tijdens haar bezoek heeft de commissie ook examenvragen ingekeken. Zij is van oordeel dat de examenvormen goed beantwoorden aan de inhoud en doelen van de opleiding. De relatieve moeilijkheidsgraad van de toetsen is voldoende tot goed. De examens peilen goed naar inzicht in de leerstof. Voor zover de commissie dit heeft kunnen nagaan worden de examens goed georganiseerd. De gehanteerde normen en criteria bij de beoordeling van examens zijn volgens de commissie voldoende tot goed. Zij heeft evenwel onvoldoende informatie om zich hierover ten gronde uit te spreken.
2.5. Vaardigheden van studenten De commissie is van oordeel dat de opleiding Gerontologie aan de VUB al een heel eind op weg is voor wat betreft het aanleren van vaardigheden. Het probleemoplossend vermogen wordt volgens de commissie voldoende tot goed ontwikkeld. Studenten worden goed gestimuleerd tot kritisch en onafhankelijk denken. Zij kunnen zich ook goed oefenen in het zelfstandig werken en leren. Hierbij wordt ook een goede basis gelegd tot ‘life long learning’. In zoverre de commissie hierover inzicht heeft gekregen, is er voldoende aandacht voor mondelinge en sociale vaardigheden. Studenten kunnen goed zicht krijgen op het verband tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Dit is in het bijzonder van toepassing op studenten met een medische of paramedische vooropleiding en/of een baan in de gezondheidssector. De commissie meent dat de opleiding erop moet toezien dat studenten zonder (para-)medische vooropleiding dit voldoende kunnen compenseren. De opleidingsverantwoordelijken schijnen zich hiervan wel bewust te zijn. In functie van het beroepsveld mag de beleids- en beheercomponent wel wat meer aandacht krijgen. Zowel de computervaardigheden als de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden dienen meer aandacht te krijgen. Inzake computervaardigheden denkt de commissie vooral aan programma’s voor gegevensverwerking en statistiek. Voor de schriftelijke vaardigheden moet de klemtoon liggen op het afleveren van beknopte en ad rem wetenschappelijke teksten.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
101
06/2001
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling In het zelfstudierapport wordt de eindverhandeling als een cruciaal element van de opleiding beschouwd. De student moet ermee aantonen dat hij/zij in staat is tot het zelfstandig opzetten en uitvoeren van onderzoek. Aan de hand van het eindwerk kan men nagaan in welke mate de student de vereiste kennis, vaardigheden en attitudes heeft verworven. Studenten nemen kennis van de criteria waaraan eindwerken moeten voldoen via een hiertoe verspreid document. Bij dit document krijgen studenten een toelichting tijdens de eerste licentie. De studenten kiezen vrij voor een onderwerp en promotor. Deze keuze moet tijdens de eerste licentie plaatsvinden en dient de goedkeuring van de sub-onderwijscommissie Gerontologie te verkrijgen. In de eerste licentie wordt een onderzoekspracticum ingericht ten behoeve van het eindwerk. In dit practicum leren studenten stapsgewijs een onderzoeksvoorstel uitwerken. Tevens is in de eerste licentie een onderdeel ‘eindverhandeling 1’ voorzien, waarin het voorstel voor het eindwerk wordt ontwikkeld. Bedoeling is dat de student bij de aanvang van de tweede licentie meteen kan verder werken aan het eindwerk. Slechts met grondige motivering kan de keuze van onderwerp en/of promotor hier nog veranderd worden. De eindverhandeling geldt voor één derde van de te verdienen punten in de tweede licentie. Studenten slagen niet voor de opleiding als ze een eindverhandeling indienen waarop geen 11/20 wordt behaald. De mondelinge verdediging van het eindwerk is verplicht. De beoordeling gebeurt door een jury bestaande uit de promotor(-en), de coördinator van de opleiding en twee extra juryleden. Elk jurylid maakt eerst, aan de hand van een formulier met beoordelingsdimensies, een beoordeling kenbaar over de eindverhandeling. Na de mondelinge verdediging overlegt de jury en kent een globale quotering op twintig toe. Het schriftelijk verslag van de juryleden kan na de deliberatie door de studenten worden ingekeken. In de zelfstudie worden ook twee knelpunten gesignaleerd in verband met de eindverhandeling. Enerzijds hebben studenten wel vaak een extra thesisjaar nodig voor de eindverhandeling, maar slechts enkelen komen niet tot de afronding van het eindwerk. Anderzijds werden soms eindwerken afgeleverd die niet voldoen aan de minimumcriteria. Dit wordt als een permanent aandachtspunt beschouwd en een indicatie voor de kwaliteit van het voorbereidingstraject. Overigens wordt de kwaliteit van de eindverhandelingen in de zelfstudie globaal als goed beschouwd. De commissie heeft een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd en daarnaast ter plaatse extra exemplaren ingekeken. Globaal genomen beoordeelt zij de kwaliteit van de eindverhandelingen als voldoende, maar verbetering is noodzakelijk. De eindwerken zijn te uitgebreid en omvatten vaak overbodige informatie, daar waar verwijzingen kunnen volstaan. De kritische bespreking en analyse komt hierdoor in het gedrang en het doel van de eindverhandeling gaat verloren. Gegeven de beoordeling van het eindresultaat, meent de commissie dat de begeleiding en voorbereiding voor verbetering vatbaar zijn. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding is volgens de commissie goed. De beoordeling van de eindverhandelingen is voldoende tot goed te noemen, alhoewel hier en daar overgewaardeerd wordt. De commissie vindt dat de opleiding meer aandacht moet geven aan de uiteindelijke kwaliteit van de eindverhandeling. Studenten moeten leren om bondige, doeltreffende en kritische wetenschappelijke teksten af te leveren. Een betere voorbereiding, reeds tijdens de eerste cyclus, is wenselijk.
06/2001
102
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
3.2. Stage Zowel tijdens de eerste als tijdens de tweede licentie volgen de studenten Gerontologie een stage. In het zelfstudierapport wordt het doel van de stage omschreven als ‘de student gelegenheid te geven praktische ervaring op te doen, de verworven kennis te gebruiken en te toetsen aan de praktijk, vaardigheden te ontwikkelen, eigen waarden en visies te evalueren en de studenten de mogelijkheid te geven de eigen beroepspositie in te schatten of te ontdekken’ De doelstellingen en criteria i.v.m. de stages worden aan studenten meegedeeld via een hiertoe verspreid document. Stages binnen de eigen plaats van tewerkstelling worden niet toegestaan. Minstens moet de stageplaats verschillen van de dienst of afdeling waar de student is tewerkgesteld. Studenten worden begeleid door een stagecoördinator op de stageplaats en een stagebegeleider aan de universiteit. In samenspraak met deze begeleiders bakenen studenten zelf hun thema’s en aandachtspunten af. Vervolgens moeten zijn hieraan concrete leerdoelen en activiteiten koppelen. Aan het einde van de stage stellen de studenten een verslag op. De beoordeling van de stages is gebaseerd op de verslagen en de mondelinge toelichting hierbij. Studenten kiezen zelf de periode waarin ze stage lopen. Afhankelijk van thema en activiteiten kan het gaan om een aaneensluitende dan wel versnipperde stageperiode. De stage in de eerste licentie bedraagt 150 uren studietijd (6SP) en is eerder beperkt tot een participerende observatie. Voorbeelden van leerdoelen voor deze stage zijn: een organisatie analyseren en evalueren in termen van doelstellingen, cliënten, functies, organisatiecultuur en – structuur; ontwikkelen van bepaalde beleidsstrategieën en die toepassen en evalueren. De stage in de tweede licentie bedraagt 180 uren studietijd (7SP) en hierbij wordt een actievere inbreng verwacht van de student. Voorbeelden van leerdoelen voor deze stage zijn : een onthaalbrochure opstellen voor een rusthuis; een sessie ‘thematische geheugenactivering’ geven in een rusthuis; een bijscholing geven aan bejaardenverzorg(st)ers. De commissie vindt een stage binnen een opleiding Gerontologie zeer belangrijk. Met voldoening stelt zij vast dat het hier werkelijk om een praktijkstage gaat. Zij meent dat de opleiding een goed stageconcept heeft opgebouwd, dat aanmoediging verdient. Voor zover de commissie hierover kan oordelen, worden de stages ook goed begeleid.
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Het zelfstudierapport beklemtoont dat de opleiding Gerontologie van bij de oprichting de een dubbel pad wilde bewandelen inzake instroom. Enerzijds richt de opleiding zich tot mensen met een HOBU-diploma. Deze mensen starten de studie in de enige kandidatuur Medisch-sociale wetenschappen. In concreto betreft het hier voornamelijk mensen met een verpleegkundige vooropleiding of maatschappelijk werkers. Anderzijds richt men zich ook tot licentiaten, die zich vanuit hun vakgebied specialiseren in de Gerontologie. Deze licentiaten schrijven zich rechtstreeks in voor de eerste licentie Gerontologie. Tot nog toe behoort het merendeel van de studenten tot de eerstgenoemde groep. Hierbij dient opgemerkt dat ook de meerderheid een baan heeft, met bovendien vaak een gezin. In de toekomst wenst de opleiding meer studenten te werven in de groep licentiaten.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
103
06/2001
Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Gerontologie aan de VUB voor de periode ’92-’93 tot ’99-’00. In de cijfers voor de tweede kandidatuur zijn ook de hoofdinschrijvingen voor de enige kandidatuur inbegrepen. Generatie
Eerste kan Tweede kan
Eerste lic
Tweede lic
Totaal
92-93
0
0
17
11
27
55
93-94
0
0
10
11
23
44
94-95 95-96*
1 0
2 0
9 0
6 9
22 14
39 23
96-97*
0
0
0
4
12
16
97-98*
0
0
0
14
8
22
98-99* 99-00*
0 0
0 0
0 0
13 8
12 15
25 23
* Vanaf 1995 werd de eerste cyclus gemeenschappelijk voor Gerontologie en Medisch-sociale wetenschappen. De hoofdinschrijvingen voor deze gemeenschappelijke eerste cyclus vanaf 1995 zijn weergegeven in het deelrapport voor Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB, 4.1 tabel 1.
Concreet kunnen volgende studenten zich inschrijven voor de opleiding Gerontologie: De eerste cyclus is gemeenschappelijk voor Gerontologie en Medisch-sociale wetenschappen (slechts één benaming, namelijk Medisch-sociale wetenschappen) In de eerste plaats kunnen studenten zonder vooropleiding inschrijven in de eerste kandidatuur. Ten tweede zijn twee verkorte kandidatuurprogramma’s voorzien. – Tot verkort programma A krijgt men rechtstreekse toegang op basis van: - een HOKT-diploma verpleegkunde, kinesitherapie, ergotherapie, logopedie, dieetleer, klinische scheikunde, farmaceutische-biologische technieken, medisch secretariaat; - een universitair kandidatuurdiploma arts, apotheker, tandarts, bio-ingenieur, biomedische wetenschappen, motorische revalidatie en kinesitherapie, lichamelijke opvoeding, gerontologie; - andere gelijkwaardige HOKT-diploma’s, na goedkeuring door de Onderwijscommissie Medisch-sociale wetenschappen. – Tot verkort programma B krijgt men rechtstreeks toegang op basis van: - een HOKT-diploma bedrijfsadministratie, boekhouding, secretariaat, maatschappelijk assistent, maatschappelijk adviseur, orthopedagogie, assistent in de psychologie; - een HOLT-diploma bestuurswetenschappen, handelswetenschappen, handelsingenieur, industrieel ingenieur; - een universitair kandidatuurdiploma toegepaste economische wetenschappen, economische wetenschappen, handelsingenieur, handelsingenieur beleidsinformatica, rechten, sociologie, psychologie, pedagogische wetenschappen, politieke wetenschappen, sociale en culturele agogiek, politieke en sociale wetenschappen, burgerlijk ingenieur, Koninklijke Militaire School; - andere gelijkwaardige HOKT-diploma’s, na goedkeuring door de Onderwijscommissie Medisch-sociale wetenschappen.
06/2001
104
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Voor de tweede cyclus Gerontologie kan men zich rechtstreeks inschrijven met: – een kandidaatsdiploma Medisch-sociale wetenschappen, arts, lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, psychologie, pedagogische wetenschappen, sociale en culturele agogiek, politieke en sociale wetenschappen; – een licentiaatsdiploma communicatiewetenschappen, ziekenhuiswetenschappen, filosofie, criminologie, sociale en culturele agogiek. De commissie stelt vast dat de omvang van de instroom en het totaal aantal studenten voor de opleiding Gerontologie relatief klein is. Enerzijds heeft dit een gunstig effect op het contact tussen academisch personeel en studenten. Eveneens worden hierdoor meer interactieve werkvormen mogelijk. Anderzijds wordt de opleiding, in combinatie met beperkte middelen en omkadering (zie ook 8.), hierdoor uiterst kwetsbaar. De instroom is ook heel verscheiden voor wat betreft de aard en het niveau van vooropleiding. Zoals gezegd betwijfelt de commissie of alle doelgroepen in het huidige opzet even adequaat bereikt worden. (zie 1.) Indien geopteerd wordt voor Gerontologie als een volledige academische opleiding van twee cycli, dan raadt de commissie een nauwere samenwerking aan met de richting Medischsociale wetenschappen binnen dezelfde faculteit. Beide studiedomeinen hebben volgens de commissie veel raakvlakken en de opleidingen zijn te klein om zich een volledige afzondering te kunnen veroorloven. Zowel organisatorisch als inhoudelijk biedt dit interessante perspectieven.
4.1. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages Gerontologie aan de VUB voor de periode ’92-’93 tot ’98-‘99 Generatie
1ste Kan
2de Kan
1ste Lic
2de Lic
%
%
%
%
%
92-93
Geen instroom
Geen instroom
64.7
100.0
85.2
93-94
Geen instroom 50.0
60.0
100.0
47.8
94-95
Geen instroom 100.0
77.8
100.0
50.0
95-96*
*
*
*
88.9
64.3
96-97*
*
*
*
100.0
100.0
97-98* 98-99*
* *
* *
* *
78.6 92.3
75.0 58.3
* Vanaf 1995 werd de eerste cyclus gemeenschappelijk voor Gerontologie en Medischsociale wetenschappen. De slaagpercentages voor deze gemeenschappelijke eerste cyclus zijn weergegeven in het deelrapport Medisch-sociale wetenschappen aan de VUB, 4.2. tabel 2.
In het zelfstudierapport wordt betreurd dat de slaagcijfers in de gemeenschappelijke eerste cyclus Medisch-sociale wetenschappen relatief laag zijn. Immers, toen de kandidaturen nog gescheiden waren lag het slaagpercentage voor de eerste cyclus Gerontologie aanzienlijk hoger. Een aantal ‘struikelvakken’ zou in de huidige gemeenschappelijke kandidaturen Medisch-sociale wetenschappen
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
105
06/2001
verantwoordelijk zijn voor de lage slaagcijfers en zodoende de instroom voor de tweede cyclus Gerontologie belemmeren. De belangrijkste ‘struikelvakken’ die in de zelfstudie worden opgesomd zijn o.a. ‘Boekhouden met inbegrip van de jaarrekeningen’ en ‘Statistiek toegepast op de gezondheidszorg’. Uit het zelfstudierapport valt hieromtrent enige misnoegdheid af te leiden. De gemeenschappelijke kandidatuur wordt dan ook vermeld als een ‘studiebelemmerende factor’. In de tweede cyclus zijn de slaagcijfers weer wat gunstiger, met evenwel een daling in de tweede licentie. Deze is te wijten aan het grote aantal studenten dat een thesisjaar volgt. Rekening houdend met de doelgroep, meent de visitatiecommissie dat de slaagcijfers in de eerste cyclus voldoen. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn goed. In de tweede licentie, toch een afstudeerjaar, zijn de slaagcijfers weer wat lager. De commissie meent dat het uitstellen van de eindverhandeling voor werkende studenten zinvol kan zijn, doch vindt dit fenomeen niet vanzelfsprekend. De opleiding moet dit goed blijven opvolgen via voorbereiding en begeleiding van de eindverhandeling (zie ook 3.1.). In het zelfstudierapport worden de zogenaamde ‘struikelvakken’ in de gemeenschappelijke eerste cyclus Medisch-sociale wetenschappen betreurd. De visitatiecommissie meent echter dat, indien Gerontologie een volledige academische opleiding wil zijn van twee cycli, deze opleidingsonderdelen zeker niet overbodig zijn. De visitatiecommissie meent dat licentiaten Gerontologie over voldoende kennis en vaardigheden moeten beschikken omtrent beheer en beleid, boekhoudkunde en ook statistische verwerking. (zie ook 2.2.) De opleiding wil niet beweren dat deze vakken onbelangrijk zijn. Een groot aantal gerontologiestudenten slaagt echter niet voor deze vakken, raakt ontmoedigd en geeft de studie op. Misschien moeten studenten voor deze vakken beter begeleid worden of moeten deze vakken beter gespreid worden over de verschillende studiejaren. Vooralsnog heeft de opleiding Gerontologie hieromtrent nog geen afspraken kunnen maken met de opleiding Medischsociale wetenschappen.
4.3. Studieduur Het zelfstudierapport toont aan dat de gemiddelde studieduur per opleidingsjaar ongeveer 1,1 jaar bedraagt. Voor de tweede licentie is dit iets meer. Verlengingen van de studieduur zijn meestal te wijten aan het nemen van een extra thesisjaar of het deeltijds studeren. De commissie meent dat een bijkomend thesisjaar voor werkende studenten zinvol kan zijn, maar niet vanzelfsprekend is. Zij is van oordeel dat de gemiddelde studieduur overeenstemt met wat binnen de randvoorwaarden mag verwacht worden.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De zelfstudie meldt dat de Vrije Universiteit Brussel een gestandaardiseerd systeem hanteert voor het meten van de studietijd. Voor ieder opleidingsjaar worden drie ijkvakken aangeduid, namelijk het ‘zwaarste’, het ‘middelste’ en het ‘lichtste’. De studenten schatten voor deze vakken de bestede tijd. Vervolgens worden alle vakken in paren aangeboden en duiden studenten telkens aan wat voor hen het zwaarste vak was. Een combinatie van beide metingen levert een reeks gemeten studietijden in uren op per opleidingsonderdeel. Tijdens de maand oktober spreken studenten zich uit over het
06/2001
106
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
vorige academiejaar. Het zelfstudierapport meldt evenwel dat de opleiding op dit ogenblik nog niet over metingen van de studietijd beschikt ten gevolge van technische problemen. De commissie meent dat de begrote en de reële studietijd globaal genomen voldoende overeenstemmen. De studielast is ook voldoende verspreid over de opleidingsjaren. Wel is een gesystematiseerde meting van de reële studietijd volgens de commissie noodzakelijk. De visitatiecommissie vindt de verhouding tussen contacturen en zelfstudie goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING In het zelfstudierapport wordt een zestal kanalen opgesomd waarlangs de voorlichting aan aspirantstudenten plaatsvindt: – In samenwerking met de dienst Public Relations van de universiteit worden informatiebrochures verspreid. Soms bevatten deze brochures minder accurate informatie; – Samen met de richting Medisch-sociale wetenschappen wordt jaarlijks een bekendmaking rondgestuurd naar sociale instellingen, OCMW en zorgsector voor ouderen; – De opleiding wordt vermeld in de algemene publicaties van de dienst Public Relations van de faculteit in de dagbladpers; – Een viertal keer per jaar wordt een info-dag ingericht voor potentiële studenten in het kader van de infodagen aan de faculteit geneeskunde en farmacie; – Een facultaire website verschaft informatie over de diverse opleidingen binnen de faculteit; – De opleiding is ook aanwezig op studiedagen, bij vakverenigingen e.d.. Deze werkwijze vergt echter nog uitbreiding. Op het ogenblik ontbreken hiertoe echter de middelen. De commissie meent dat, voor zover zij hierover grondig kan oordelen, de studievoorlichting aan aspirant-studenten systematisch en goed gebeurt. De opleiding schijnt ook te beantwoorden aan de verwachtingen die studenten voor de aanvang hadden.
5.2.2. Studiebegeleiding Alle nieuwe studenten van de gemeenschappelijke eerste cyclus Medisch-sociale wetenschappen – Gerontologie krijgen de gelegenheid om tijdens de eerste week van het academiejaar, de zogenaamde onthaalweek, op een systematische wijze kennis te maken met de gekozen opleiding, de academische infrastructuur en het studentenleven. De aankondiging van de onthaalactiviteiten gebeurt via de ‘onthaalkrant’, die onder nieuwe studenten verspreid wordt. Voor de nieuwe studenten wordt tevens een speciale onthaalavond georganiseerd. Op institutioneel niveau wordt de studiebegeleiding verzorgd door de centrale dienst Studieadvies van de Vrije Universiteit Brussel. Deze dienst verstrekt informatie over de verschillende studierichtingen aan de universiteit en helpt studenten zich eventueel te heroriënteren. De studenten kunnen op deze dienst ook beroep doen op ondersteuning in het verwerven van studiemethoden. In het zelfstudierapport wordt ook in dit verband gewezen op de uitstekende relaties tussen academisch personeel van de opleiding en de studenten. Studenten kunnen steeds bij het academisch personeel terecht voor vragen en advies. Tot voor kort werd dit logistiek bemoeilijkt doordat het AAP niet over een eigen lokaal beschikte en meermaals verhuisde. Vanaf academiejaar
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
107
06/2001
2000-2001 is dit verbeterd, aangezien er nu een vast lokaal voorzien is in de faculteit te Jette. Er zal een systeem van avondpermanentie worden opgezet, waardoor studenten minstens één avond in de week zonder afspraak bij een medewerker terecht kunnen. Hier dient ook vermeld dat op de campus te Jette ook een ombudsdienst actief is. Volgens de zelfstudie wordt deze minder vaak geraadpleegd door studenten Gerontologie. Deze dienst werd tot nog toe niet gebruikt door de studenten Gerontologie. De commissie meent dat de studiebegeleiding goed is, zowel tijdens de eerste als tijdens de tweede cyclus. Zij brengt bewondering op de voor de goede relatie tussen studenten en academisch personeel. Van de studenten heeft zij ruim bevestiging gekregen over de open sfeer en de bereidwilligheid van het personeel van de opleiding. De commissie vindt dat de studiegids op het internet kan voldoen. Heel wat fiches blijken echter niet volledig ingevuld.
6. Faciliteiten De lessen vinden plaats op twee verschillende campussen van de Vrije Universiteit Brussel, te weten Campus Oefenplein te Etterbeek en Campus Jette. Voor de gemeenschappelijke eerste cyclus Medisch-sociale wetenschappen-Gerontologie geldt dat ongeveer één op drie onderdelen wordt gedoceerd op Campus Oefenplein en de overige op Campus Jette. In de tweede cyclus Gerontologie worden de meeste vakken gedoceerd op Campus Jette. Via aanpassingen in het uurrooster wordt getracht verplaatsingen tussen de campussen tot een minimum te beperken. Voor werkjes moeten studenten wel vaker naar Campus Oefenplein. De meeste van de leslokalen op Campus Jette werden gebouwd in de periode ’78 – ’80. Ondertussen zijn nog vier nieuwe seminariezalen beschikbaar gesteld. In het zelfstudierapport wordt de huidige toestand inzake auditoria en seminarielokalen adequaat genoemd. Er zouden evenwel onvoldoende budgetten zijn voor onderhoud en reiniging. Minder tevreden is de opleiding over de toekenning van lokalen voor haar academisch personeel. Pas dankzij de goodwill van de artsenopleiding en het Academisch ziekenhuis kreeg de Gerontologie in 2000 onrechtstreeks twee lokalen toegewezen. Zodoende hebben studenten nu een vast aanspreekpunt. Op de campus te Jette is ook een zelfstudiecentrum gevestigd. Studenten Gerontologie maken hiervan evenwel minder gebruik omwille van de openingsuren. Ook de bibliotheek van de universiteit is opgedeeld over de twee campussen, namelijk de Centrale Bibliotheek op Campus Oefenplein en de Medische Bibliotheek te Jette. De bibliotheek kampt evenwel met financiële tekorten, waardoor de aankoop van boeken en tijdschriften beperkt blijft. In de campusbibliotheek zijn 8516 werken beschikbaar, waaronder 442 in de sectie ‘Gerontologie’. Tevens zijn een tiental referentiewerken aanwezig. Specifiek voor Gerontologie en Geriatrie zijn op dit moment 14 tijdschriften ter beschikking. Slechts vier hiervan vallen ten laste van de campusbibliotheek. De overige vallen onder het budget van de afdeling Geriatrie van het Academisch Ziekenhuis. De visitatiecommissie is van oordeel dat de bezochte onderwijsruimten in het algemeen goed zijn. Zij meent dat de computerfaciliteiten voldoen, maar toch liefst wat uitbreiding verdienen. De commissie meent dat de bibliotheekvoorzieningen niet helemaal voldoen en zeker verbetering vergen. De aanwezige literatuur voor Gerontologie is te beperkt. Daarnaast heeft zij menige aanwijzing dat de organisatie van de bibliotheek beter kan. In het bijzonder voor de centrale bibliotheek is dit het geval, waar aanwezig geregistreerde boeken soms onvindbaar blijken. Ten
06/2001
108
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
slotte stelt zij vast dat de openingsuren van de bibliotheek te Jette vaak problemen opleveren voor werkstudenten.
7. Afgestudeerden In het zelfstudierapport zijn de resultaten opgenomen van een vragenlijst die de opleiding naar 89 afgestudeerden verstuurde. 56 onder hen stuurden ook een antwoord in. 93% van de respondenten had op het ogenblik van de bevraging het statuut van werkende. Twee derden hiervan zijn in de gezondheidssector of in een aanverwante sector tewerkgesteld. 35 respondenten zijn van beroep veranderd na het voltooien van de opleiding en 77 % van hen schrijft dit toe aan het behalen van het diploma licentiaat in de Gerontologie. De zelfstudie beklemtoont dat na het afstuderen beduidend minder mensen werken als verpleegkundigen of sociaal werker. Het contact met de afgestudeerden verloopt voornamelijk via de alumnivereniging ‘Geras’. Zowel afgestudeerden als studenten en docenten van de Gerontologie ontmoeten elkaar door de activiteiten van deze vereniging. De vereniging geeft ook een tijdschrift uit dat twee maal per jaar verschijnt. Het biedt ruimte aan o.a. gerontologen om te publiceren over eigen onderzoek, er wordt verwezen naar interessante boeken en tijdschriften en belangrijke wijzigingen in de wetgeving worden toegelicht. Aan het tijdschrift is ook een website verbonden met een lijst van eindverhandelingen Gerontologie en links met andere gerontologische sites. Naast het tijdschrift stuurt ‘Geras’ ook jaarlijks een adressenboekje rond, waarin adresgegevens van studenten en oudstudenten zijn opgenomen. De vereniging heeft de ambitie om in de toekomst ook een cel ‘vorming’ op te starten, die zich vooral zou toeleggen op het geven van cursussen aan hulpverleners en werkers bij bejaarden en senioren en het adviseren van instellingen. Er komen immers veel aanvragen voor bijscholingen en cursussen binnen. Deze opdrachten worden meestal doorgestuurd naar afgestudeerden. De commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden goed is. Zij vindt dat de afgestudeerde licentiaten Gerontologie goed kunnen aansluiten op de arbeidsmarkt. Dit geldt in het bijzonder voor de afgestudeerden met een vooropleiding in de gezondheidssector en zij die tijdens hun studies reeds in deze sector tewerkgesteld waren. Voor studenten zonder dergelijke vooropleiding is de aansluiting op voornoemd beroepsveld minder zeker. Zoals gezegd zou de opleiding wellicht haar effectiviteit kunnen verhogen, door haar doelpubliek beter af te bakenen (zie ook 1.). De commissie heeft ook aanwijzingen dat de arbeidsmarkt nog niet helemaal vertrouwd is met het diploma licentiaat in de Gerontologie. Het contact met de arbeidsmarkt kan vooral in die zin verbeteren, dat de opleiding meer bekendheid kan verwerven. Het contact met de afgestudeerden is volgens de commissie goed. Zij wil de activiteiten van de alumnivereniging zeker aanmoedigen.
8. De staf In het zelfstudierapport is sprake van een zeer beperkte personeelsbezetting. Volgens de berekeningen van de opleiding komt dit neer op 1.025 FTE ZAP, verdeeld over drie vrouwelijk en twee mannelijke ZAP-leden. Daarnaast beschikt de opleiding over 1 FTE AAP, ingevuld door twee vrouwen en twee mannen. Deze versnippering heeft voordelen inzake complementariteit van de invalshoeken, maar belemmert de inzetbaarheid van het AAP voor het onderwijs. De zelfstudie
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
109
06/2001
vermeldt verder dat de opleiding tot 2000 heeft moeten functioneren zonder eigen administratie. Door deze beperkte personeelsbezetting is er uiteraard een belangrijke toelevering van vakken uit andere opleidingen en faculteiten. Onder de verplichte vakken van de tweede cyclus zit voor 13 studiepunten aan toegeleverd onderwijs, waarvan drie binnen de eigen faculteit. Voor de keuzevakken loopt dit op tot 54 van de 60 mogelijke studiepunten, waarvan 33 van de eigen faculteit. De onderwijsbelasting van het academisch personeel wordt in de zelfstudie omschreven als ‘zwaar’ ten gevolge van de beperkte personeelsbezetting. De opleiding hoopt op een personeelsuitbreiding van zowel ZAP als AAP en ATP. Pas dan kan de drievoudige opdracht onderwijs, onderzoek en dienstbetoon optimaal worden uitgevoerd. Het academisch personeel kan gebruik maken van de seminaries ‘onderwijsprofessionalisering’, die jaarlijks door de institutionele dienst ‘Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie’ worden ingericht. Tot nog toe kon geen enkele AP-lid hierop ingaan. Het zelfstudierapport vermeldt dat de onderwijscommissie overigens weinig mogelijkheden heeft om onderwijskundige criteria of normen op te leggen. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van lesgevers voor de toegeleverd onderwijs. De visitatiecommissie meent dat de personeelsbezetting van de opleiding Gerontologie onvoldoende is, zowel voor wat betreft ZAP als AAP. De verhouding in aantal tussen deze twee groepen is goed. Gegeven de beperkte personeelsbezetting is het echter moeilijk hierover een betekenisvol oordeel te vellen. De kleine omvang van het personeelsbestand heeft ook tot gevolg dat de waaier aan specialisaties onvoldoende is. De opleiding moet te veel expertise gaan lenen, waardoor toezicht op opleidingspecifieke doelstellingen en inhoud afnemen. De onderwijsbelasting voor het eigen academisch personeel is volgens de commissie te zwaar. Hiertegenover staat evenwel een uitstekende onderwijsinzet van deze personeelsleden. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de lesgevers, in het bijzonder deze verbonden aan de opleiding zelf, tekortschieten voor wat betreft onderwijskundige vaardigheden. Niettemin vindt zij dat de onderwijsprofessionalisering onvoldoende systematisch wordt opgevolgd, en onvoldoende in rekening wordt gebracht bij de toekenning van onderwijsopdrachten.
9. Internationalisering In het zelfstudierapport wordt erkend dat er een tekort is aan internationalisering op het niveau van de studenten. Welgeteld één studente volgde een stage in het buitenland. Tot nog toe is er geen uitwisseling geweest van studenten op Europees vlak en er zijn hiervoor ook geen geformaliseerde netwerken met buitenlands instellingen. De internationalisering wordt bovendien extra bemoeilijkt door het feit dat een groot deel van de studenten een baan heeft. De ZAP-leden zijn betrokken bij internationale projecten, zijn lid van internationale wetenschappelijke verenigingen, nemen deel aan internationale congressen en publiceren in internationale tijdschriften. Ook de AAP-leden leveren bijdragen aan internationale congressen omtrent Gerontologie. De visitatiecommissie meent dat internationalisering van de opleiding globaal genomen ontoereikend is. Internationale contacten van het academisch personeel worden, gegeven de beperkte omkadering, als voldoende beoordeeld. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s en activiteiten is onvoldoende. De commissie erkent de moeilijkheid om deze bijzondere studentenpopulatie bij dergelijke activiteiten te betrekken. Toch moeten ook werkende studenten
06/2001
110
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
de kans krijgen om aan internationale initiatieven deel te nemen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk via internationale congressen, korte buitenlandse bezoeken en stages, … De commissie begrijpt dat de internationalisering voor studenten ook extra belemmerd wordt door het tekort aan middelen en personeel.
10. Kwaliteitszorg 10.1.Het zelfstudierapport De commissie is van oordeel dat de zelfstudie een goede kritische analyse is van de opleiding. Hier en daar kunnen toekomstplannen en visies omtrent de opleiding wat explicieter gemaakt worden. De commissie raadt de opleiding aan een duidelijke keuze te maken voor Gerontologie als voortgezette of als volledige academische opleiding. Globaal genomen was de zelfstudie een goede informatiebron voor het werk van de visitatiecommissie. De commissie heeft ook vastgesteld dat docenten en studenten vlot toegang hadden gekregen tot het zelfstudierapport, wat de gesprekken zeker heeft bevorderd.
10.2.De interne kwaliteitszorg Centraal stimuleert de VUB-onderwijsraad de kwaliteitsbewaking met de ondersteuning van vier commissies respectievelijk voor curriculum, kwaliteitszorg, internationalisering en middelen. Deze themagroepen zijn samengesteld uit facultaire vertegenwoordigers, die enerzijds de faculteit briefen en anderzijds haar vertegenwoordigen. In 1991 is de Vrije Universiteit Brussel begonnen met het systematisch evalueren van het onderwijs. De voornoemde commissie kwaliteitszorg heeft de werkwijze en het systeem van evalueren vastgelegd, de centrale diensten ‘Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie’ en ‘Multimediale Eenheid voor Onderwijsondersteuning’ zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en verwerking. De nieuwste wending in deze is dat evaluaties en probleemsignalering heden via het intranet gebeuren. De student geeft over ieder opleidingsonderdeel van het voorbije academiejaar een oordeel over hoorcollege, schriftelijk studiemateriaal, praktische vaardigheden en examen. Een slecht of matig oordeel kan toegelicht worden via geprecodeerde bijvragen of verduidelijkt in een rubriek ‘open commentaar’. Docenten krijgen feedback over individuele resultaten, inclusief commentaren. De decaan en de voorzitter van de facultaire Onderwijscommissie krijgen overzichten van de resultaten per opleidingsjaar. Men wenst in de toekomst de gegevens ook bekend te maken aan de studenten. Tijdens het academiejaar werden twee evaluatierondes georganiseerd door de betrokkenen uit de Gerontologie. Door technische moeilijkheden zijn er echter nog geen resultaten beschikbaar. De centrale commissie ‘Curriculum’ ondersteunt de opleidingen bij het formuleren van doelstellingen en eindtermen. Hiertoe werd een handleiding met minimumeisen opgesteld. Aan de hand hiervan hebben de opleidingen doelstellingen en visies geformuleerd, die te raadplegen zijn op het intranet van de instelling. Op het niveau van de opleiding is de kwaliteitszorg voornamelijk toevertrouwd aan de onderwijscommissie Gerontologie, die een sub-commissie is van de onderwijscommissie Medischsociale wetenschappen-Gerontologie. In beide commissies zetelen academisch personeel en studenten. Tussenkomsten van studenten handelen veelal over organisatorische knelpunten. Alle problemen m.b.t. het curriculum (inhoudelijk en organisatorisch) worden in deze commissies
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
111
06/2001
besproken. Besprekingen en besluiten van de sub-commissie moeten aan de overkoepelende commissie worden voorgelegd. Deze gemengde commissie rapporteert aan het facultair bestuur. Tenslotte wordt in de zelfstudie gesteld dat de opleiding, na recente evoluties, momenteel vooral behoefte heeft aan organisatorische rust. Men wil in de eerste plaats de ingeslagen weg verder uitdiepen. Daarvoor zijn ook meer werkingsmiddelen en personeel nodig. De opleiding hoopt ook dat in de toekomst door de centrale diensten op regelmatige basis evaluaties van de richting worden uitgevoerd. Deze zouden een belangrijk middel inzake onderwijsvernieuwing kunnen zijn. De visitatiecommissie meent dat de procedures voor curriculumherziening goed zijn en dat de onderwijscommissies goed functioneren. Studenten worden goed geraadpleegd en hebben goede inbreng in de besluitvorming. De opleiding plukt hier de vruchten van de prima relatie tussen academisch personeel en studenten, waardoor een permanent feedback-systeem ontstaat. De commissie heeft een minder gunstig beeld van de procedures voor onderwijsbevraging. Zij meent dat er een systematische onderwijsbevraging en -evaluatie voor Gerontologie gerealiseerd moet worden, die leidt tot representatieve en bruikbare gegevens. De commissie is gematigd positief voor wat betreft integrale kwaliteitszorg. Op het niveau van opleiding en faculteit zijn de nodige structuren aanwezig en deze schijnen ook goed te werken. De opleiding Gerontologie steunt echter voornamelijk op haar goede informele contacten met studenten voor het inwinnen van informatie en feedback. Dit soort informatie moet systematischer verzameld en gegroepeerd worden, zodat informele en formele pijler elkaar kunnen aanvullen. Daarnaast meent de commissie dat de opleiding meer invloed moet krijgen op onderwijsvernieuwing en –professionalisering bij het academisch personeel. Dit geldt zowel voor het eigen academisch personeel van de opleiding, als voor de lesgevers van de toegeleverde opleidingsonderdelen.
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie Ter afronding van dit deelrapport wil de visitatiecommissie graag haar belangrijkste bevindingen en aanbevelingen bekendmaken. Zij wil graag de aandacht vestigen op enkele punten die zij uiterst belangrijk vindt, eerder dan een opsomming te geven van alle opmerkingen uit voorgaande bespreking. De commissie wil eerst beklemtonen dat de opleiding tot licentiaat in de Gerontologie aan de Vrije Universiteit Brussel een goede universitaire opleiding is, die zich goed profileert ten opzichte van hogeschoolopleidingen. De opleiding levert bekwame professionals op die oog hebben voor sociale en maatschappelijke evoluties en die gericht zijn op ‘life-long learning’. De commissie bewondert de goede verhoudingen tussen academisch personeel en studenten. Dankzij veelvuldige informele contacten worden studenten goed begeleid. De kleinschaligheid van de opleiding leidt ook tot een hoog gehalte aan interactieve werkvormen. Bovendien vertoont het academisch personeel van de opleiding een uitstekende onderwijsinzet. Niettemin meent de commissie dat een uitbreiding van het personeelsbestand wenselijk is. De visitatiecommissie wenst evenwel ook enkele bedenkingen te formuleren:
06/2001
112
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Lerende organisatie De commissie meent dat de opleiding Gerontologie aan de VUB het concept ‘lerende organisatie’ slechts gedeeltelijk realiseert. De dynamiek van de opleiding is grotendeels te danken aan de kleinschaligheid en de uitstekende relatie tussen studenten en personeel. Dit zorgt voor een permanente wisselwerking en feedback, waardoor de opleiding als organisatie in een voortdurend leerproces zit. Dit leerproces kent echter beperkte structurele ondersteuning en is bijna volledig afhankelijk van enkele centrale figuren. De opleiding moet meer structurele garanties bieden voor het behoud van deze lerende dynamiek. Daarnaast is een systematische bevraging van studenten nodig, zodat representatieve gegevens beschikbaar worden.
Eindverhandeling De commissie wil ook de aandacht vestigen op de eindverhandelingen van de studenten Gerontologie. De commissie meent dat het onderdeel eindverhandeling kan verbeteren, zowel als onderwijsmiddel als in de rol van toetsmiddel. De eindverhandelingen zijn vaak te omvangrijk en de quotering is soms te hoog. Veel eindwerken bevatten uitgebreide opsommingen en nutteloze uiteenzettingen, waar eenvoudige verwijzing zou volstaan. Dit kost studenten tijd en werk, terwijl het de kwaliteit van het eindwerk niet bevordert. Studenten moeten beter begeleid en geselecteerd worden voor het maken van bondige wetenschappelijke werken. Ze moeten leren strikte probleemafbakeningen te maken, goed te verwijzen en doeltreffend te formuleren. Volgens de commissie moet dit leiden tot eindwerken die qua inhoud en omvang vergelijkbaar zijn met een goed artikel in een wetenschappelijk tijdschrift: bondig, met goede en consequente verwijzingen en getuigend van kritisch inzicht. De commissie raad aan het proces van de eindverhandeling in verschillende fasen in te delen, welke dan ook afzonderlijk gequoteerd worden. Dit laat toe studenten beter op te volgen en stimuleert de voortgang van het proces.
Doelgroep, doel van de opleiding en profilering De commissie is van oordeel dat de opleiding Gerontologie zich momenteel richt tot een te gedifferentieerde doelgroep, terwijl het programma onvoldoende aangepast is aan de verschillende achtergronden van studenten. De vooropleidingen van de studenten verschillen niet alleen qua niveau, maar zijn ook heel verscheiden qua studiedomein. Daarenboven kunnen ook studenten zonder vooropleiding, via de eerste kandidatuur Medisch-sociale wetenschappen, uiteindelijk Gerontologie studeren. In de eerste licentie Gerontologie ontstaat enerzijds een instroom van uit de gemeenschappelijke kandidatuur met Medisch-sociale wetenschappen. Hieronder zitten studenten zonder vooropleiding en studenten met hogeschooldiploma’s van zowel korte als lange type in verschillende studiegebieden. Anderzijds ontstaat in de eerste licentie een instroom van studenten met een universitair kandidaats- of einddiploma, eveneens uit verschillende studiedomeinen. De commissie betwijfelt sterk of al deze verschillende doelgroepen in het huidige concept even adequaat bereikt kunnen worden. Gegeven de beperkte middelen lijkt dit een onmogelijke opgave. De visitatie commissie stelt voor dat een duidelijke keuze gemaakt wordt tussen twee opties: Ófwel een opleiding Gerontologie als volledige academische opleiding van twee cycli, gericht op studenten met of zonder vooropleiding die instromen via de eerste cyclus; Ófwel een voortgezette academische opleiding gericht op een ruim aantal universitaire einddiploma’s.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
113
06/2001
Indien gekozen wordt voor een voortgezette academisch opleiding, dan gaat het over een geheel ander concept dan nu het geval is. De bespreking daarvan hoort niet in dit rapport thuis. Indien geopteerd wordt voor een academische opleiding Gerontologie van twee cycli, dan vindt de commissie een nauwere samenwerking met de opleiding Medisch-sociale wetenschappen wenselijk. Niet alleen hebben beide opleidingen inhoudelijk veel raakvlakken, maar zij vertonen ook een vergelijkbare kwetsbaarheid door de kleinschaligheid en de beperkte middelen. Zowel in termen van efficiëntie als inhoudelijk lijkt een volledige afzondering van beide licentiaatsopleidingen dan onverantwoord. De visitatiecommissie meent dat dit de profilering van beide opleidingen niet zou verhinderen. Door een goede samenwerking kunnen tijd en middelen vrijkomen om de eigenheid te versterken. Misschien is het wel raadzaam in de gemeenschappelijke eerste cyclus Medischsociale wetenschappen reeds een aparte optie ‘gerontologie’ in te bouwen. Zodoende worden studenten die Gerontologie willen studeren reeds vanaf de kandidatuur uitgebreid in hun vakgebied geïntroduceerd. De commissie wil ten slotte beklemtonen dat beide opleidingen vanuit de instelling en de faculteit ruim de kansen en middelen moeten krijgen om zich te profileren en te promoten.
06/2001
114
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
PROF. DR. P.A.H. VAN LIESHOUT haalde een doctoraal in de psychologie in 1980 en een doctoraal in de filosofie in 1982, beide aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde in de wijsbegeerte aan de Universiteit Groningen in 1989. Als onderzoekscoördinator was hij gedurende zeven jaar verbonden aan het Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid. Gedurende negen jaar was hij directeur van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn te Utrecht. Sinds 1992 is hij deeltijds aangesteld als hoogleraar voor de Theorie van de Zorg, binnen de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Heden is hij Directeur Generaal Zorg bij het Nederlandse Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast vervulde hij reeds verscheiden functies als bestuurslid, o.a. bij de Nationale Commissie Aids-Bestrijding (NCAB), het Psychiatrisch Ziekenhuis Reinier van Arkel , het Nederlands Instituut voor Sociaal-Sexuologisch Onderzoek (NISSO), de Raad voor Volksgezondheid en zorggerelateerde dienstverlening (RVZ), de Commissie Sociaal-Econonisch Deskundigen SER, de VPRO. Hij is tevens lid van verscheiden redactiemaatschappijen, waaronder ‘Psychologie en Maatschappij’, ‘Tijdschrift voor de Sociale Sector’, ‘Maandblad Geestelijke Volksgezondheid’ en het NRC Handelsblad. Hij heeft diverse publicaties en lezingen op het gebied van zorg en welzijn op zijn naam staan. DHR. F. DEMEYERE is als adjunct directeur verpleging verbonden aan het Universitair Ziekenhuis Gent. Hij behaalde het diploma van gegradueerd ziekenhuisverpleegkundige in 1976 (S.H.I.P.M.B. te Gent) en van licentiaat in de biomedische wetenschappen in 1986 (VUB). Zijn beroepservaring situeert zich in de patiëntenzorg (revalidatie, orthopedie en operatiekwartier), het verpleegkundig onderwijs en het verpleegkundig management, enerzijds als stafmedewerker en anderzijds als lijnfunctionaris. Hij was gedurende verschillende jaren nationaal verantwoordelijke voor manutentie van zieken en gehandicapten (S.I.F.A.M.). Hij was vele jaren lid van de raad van bestuur van de Wetenschappelijke Vereniging voor Verpleegkunde en Vroedkunde (W.V.V.V.) en lid van de redactieraad van het tijdschrift Verpleegkunde. Tevens is hij lid van diverse beroepsverenigingen. Zijn interesses situeren zich vooral op het gebied van personeelsbeleid en -bestaffing in gezondheidsinstellingen, coaching van kaderleden in de gezondheidssector, studentenbegeleiding in gezondheidsinstellingen en verpleegkundig wetenschappelijk onderzoek. PROF. DR. C.M.A. FREDERIKS behaalde in 1969 een A diploma verpleegkunde aan het AZVU van Amsterdam. Vervolgens behaalde zij in 1971 een doctoraal Biologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en in 1976 een Master of Public Health aan de Hebrew University Jeruzalem. Een promotie tot doctor aan de Rijksuniversiteit Limburg volgde in 1990. Zij was tewerkgesteld als verpleegkundige aan het AZVU (afd. inwendige ziekten), Luthers Verpleeghuis te Amsterdam en
BIJLAGE
115
06/2001
Flevohuis te Amsterdam. Zij was van 1971 tot 1974 District Health Visitor in Kenya. Daarnaast was zij van 1977 tot 1980 tewerkgesteld als Epidemiologisch medewerker GG & GD te Alkmaar. Van 1980 tot 1995 was zij aangesteld als Universitair Docent bij de vakgroep Epidemiologie aan Rijksuniversiteit Limburg, met als aandachtsveld voorzieningen in de gezondheidszorg voor ouderen. Zij was tevens Hoofddocent Zorgkunde Vrije Universiteit Brussel van 1987 tot 1997, en Hoogleraar Verplegingswetenschap Katholieke Universiteit Nijmegen van 1996 tot 2000. Zij trad reeds aan als bestuurslid van het Gecoördineerd Ouderen Werk Maastricht, de Stichting St. Gerlachus, de Stichting Onderzoek en Ontwikkeling Maatschappelijk gezondheidszorg (STOOM), de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) van de Gezondheidsraad en zij is vice-voorzitter van de Adviesraad Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging. Zij vervulde de rol van voorzitter van de Consensus Voorbereidingsgroep “Verpleegkundige Verslaglegging” C.B.O., de Verpleegkundig Wetenschappelijke Raad C.B.O, de Werkgroep Decubitus van de Gezondheidsraad en de visitatiecommissie voor de HBOV opleidingen in Nederland (2000 -2001). PROF. DR. J.P.J. SLAETS studeerde van 1972 tot 1979 geneeskunde aan de K.U. Leuven in België. In Den Haag volgde hij opleidingen in de geronto-psychiatrie (opleiders A. Hustinx en P.J. Stolk) en de interne geneeskunde (JCM vd Vijver). Hij volgde ook een stage geriatrie in het Queen’s Medical Centre, University of Nottingham. Zijn registratie als klinisch geriater volgde in 1986. In 1994 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam bij Prof. dr. W.J. Schudel, EUR, en Prof. dr. W. Pelemans, K.U.Leuven, op een interventieonderzoek bij ouderen op een afdeling interne geneeskunde. Hij was gedurende tien jaar hoofd van de afdeling geriatrie van het ziekenhuis Leyenburg in Den Haag. Op 1 januari 1998 werd hij benoemd tot hoogleraar geriatrie aan de Universiteit Groningen en sindsdien is hij werkzaam op de afdeling interne geneeskunde / geriatrie van het AZ te Groningen. Hij heeft diverse bestuursfuncties vervuld met betrekking tot de ouderenzorg en is actief op verschillende terreinen van het wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en opleidingen. PROF. DR. M. SPOELDERS studeerde na een opleiding tot leraar secundair onderwijs, pedagogische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Hij behaalde er zijn doctoraat in 1975. Sinds 1970 is hij werkzaam aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van deze universiteit, eerst als bursaal/mandaathouder van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1970–1980) en sindsdien als zelfstandig academisch personeelslid (hoofddocent). Hij is voorzitter van de Vakgroep Pedagogiek van de RUG en onderwijst (psycho-)pedagogiek en bijzondere didactiek. Hij was tevens gastprofessor aan verscheidene binnen- en buitenlandse universiteiten. Hij zit het nondiscriminatieoverleg voor met betrekking tot het secundair onderwijs van de regio Gent. Zijn onderzoeksinteresse gaat voornamelijk uit naar taalpedagogische onderwerpen. Hij publiceerde een honderdtal bijdragen in internationale en nationale wetenschappelijke en professionele tijdschriften, en is de editor of auteur van boeken over geletterdheidsopvoeding, lezen, schrijven, pedagogische grammatica’s, pedagogische pragmatiek en communicatie. Verder was hij organisator van en geïnviteerd spreker op verscheidene internationale wetenschappelijke congressen. Prof. M. Spoelders is ook de editor van het internationale tijdschrift ‘Scientia Paedagogica Experimentalis’ en lid van de redactie van internationale en nationale wetenschappelijke pedagogische en toegepast linguïstische tijdschriften. Hij is past-president van de ‘Association Internationale de Linguistique Appliquée’ en treedt geregeld op als adviseur voor internationale en nationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties.
06/2001
116
BIJLAGE
BIJLAGE 2
Bezoekschema
Bezoek K.U.Leuven Eerste dag: donderdag 9 november 2000 8u15 – 9u00
intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van de gesprekken
9u00 - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u15
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie
10u15 - 11u00
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissie en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u00 – 11u15
pauze
11u15 - 11u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten (eenjarige kandidatuurstudenten)
11u45 – 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten
12u30 – 13u30
middagmaal
13u30 - 14u15
gesprek met assisterend academisch personeel en stageleiders
14u15 – 15u30
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
15u30 - 16u15
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
16u15 – 17u15
gelegenheid tot het bekijken van syllabi, cursusmateriaal, etc.
17u15 - 17u30
pauze
17u30 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 – 19u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
19u30 – 20u30
informele ontmoeting met vertegenwoordiging academische overheid en afgevaardigden van opleiding en faculteit
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie (met mogelijkheid tot nabespreking)
BIJLAGE
117
06/2001
Tweede dag: vrijdag 10 november 2000 8u15 - 9u15
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
9u15 – 10u15
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
10u15 – 10u30
pauze
11u30 – 11u45
intern beraad visitatiecommissie
11u45 – 12u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal
13u30 - 16u.
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u.
mondelinge rapportering
Bezoek Universiteit Gent Eerste dag: donderdag 7 december 2000
06/2001
8u15 – 9u00
intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van de gesprekken
9u00 - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u15
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie
10u15 - 11u00
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u00 – 11u15
pauze
11u15 - 12u00
gesprek met eerste-cyclusstudenten (eenjarige kandidatuurstudenten)
12u00 – 12u45
gesprek met tweede-cyclusstudenten
12u45 – 13u45
middagmaal
13u45 - 14u15
gesprek met assisterend academisch personeel
14u15 – 15u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
15u15 – 16u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
16u15 – 16u30
pauze
16u30 - 17u15
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
17u15 - 18u00
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
118
BIJLAGE
18u00 - 18u45
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u00 – 20u00
informele ontmoeting met vertegenwoordiging academische overheid en afgevaardigden van opleiding en faculteit
20u15
avondmaaltijd visitatiecommissie (met mogelijkheid tot nabespreking)
Tweede dag: vrijdag 8 december 2000 9u00 – 11u30
intern beraad van de commissie met inbegrip van spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 – 11u45
pauze
11u45 – 12u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijke
12u30 - 13u30
middagmaal
13u30 - 16u.
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u.
mondelinge rapportering
Bezoek Vrije Universiteit Brussel Eerste dag: donderdag 14 december 2000 8u15 – 8u50
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator (Medisch-sociale wetenschappen)
8u50 - 9u25
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad (Medisch-sociale wetenschappen)
9u25 - 10u00
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (Medisch-sociale wetenschappen)
10u00 – 10u15
pauze
10u15 - 10u50
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator (Gerontologie)
10u50 – 11u25
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad (Gerontologie)
11u25 – 12u00
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (Gerontologie)
12u00 – 13u00
middagmaal
13u00 – 13u45
gesprek met eerste en tweede cyclusstudenten Medisch-sociale wetenschappen
13u45 - 14u30
gesprek met assisterend academisch personeel Medisch-sociale wetenschappen
14u30 – 15u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste en tweede cyclus Medisch-sociale wetenschappen
BIJLAGE
119
06/2001
15u15 – 15u30
pauze
15u30 – 16u15
gesprek met studenten Gerontologie
16u15 – 17u00
gesprek met assisterend academisch personeel Gerontologie
17u00 – 17u45
gesprek met zelfstandig academisch personeel Gerontologie
17u45 – 18u25
gesprek met afgestudeerden Medisch-sociale wetenschappen
18u25 – 19u00
gesprek met afgestudeerden Gerontologie
19u15 – 20u15
informele ontmoeting met vertegenwoordiging academische overheid en afgevaardigden van opleiding en faculteit
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie (met mogelijkheid tot nabespreking)
Tweede dag: vrijdag 15 december 2000
06/2001
8u15 – 9u00
gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
9u00 – 10u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d. (Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie)
10u00 – 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering (Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie)
10u45 – 11u30
spreekuur en /of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie (Medisch-sociale wetenschappen en Gerontologie)
11u30 – 11u45
pauze
11u45 – 12u25
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken (Medisch-sociale wetenschappen)
12u25 – 13u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken (Gerontologie)
13u00 - 14u00
middagmaal
14u00 - 16u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u00
mondelinge rapportering
120
BIJLAGE
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. + 32 2 512 91 10).
Wettelijke Depot: D/2001/2939/7
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel +32 2 512 91 10 – Fax +32 2 512 29 96