VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE LATIJN EN GRIEKS Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, juli 2001
Voorwoord
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Latijn en Grieks verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de periode oktober tot november 2000 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks aan de Vlaamse universiteiten. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de betrokken universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en zijn Nederlandse tegenhanger, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Dit komt onder meer tot uiting in de gehanteerde procedure. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Belangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling is dat haar rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie over op welke punten de betrokkenen zelf binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig en mogelijk achten. Daarnaast kan ook gehoopt worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit. Vastgesteld kan worden dat de universiteiten steeds meer belang hechten aan de kwaliteitszorg in het algemeen, en aan de opvolging van de aanbevelingen van visitatiecommissies in het bijzonder. Gelet op de inspanningen van de universiteiten terzake ben ik ervan overtuigd dat ook aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie Latijn en Grieks waar mogelijk gevolg zal worden gegeven. Naast het leveren van een bijdrage tot kwaliteitshandhaving en -verbetering, moet het rapport tevens de bredere samenleving inlichten over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks, en informatie verschaffen over de wijze waarop de betrokken opleidingen omgaan met de kwaliteit van het onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks. De voorzitter dankt in zijn voorwoord al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Ik sluit mij graag bij deze dank aan. Daarenboven is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de Voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. E. Witte Voorzitter VL.I.R.
07/2001
2
Inhoud
Voorwoord van de Voorzitter van de VL.I.R.
2
Voorwoord van de Voorzitter van de visitatiecommissie
5
Deel 1: Algemeen deel
7
I.
De onderwijsvisitatie Latijn en Grieks
9
1.
Inleiding
9
2.
De betrokken opleidingen
9
3.
De visitatiecommissie
10
3.1. Samenstelling
10
3.2. Taakomschrijving
10
3.3. Werkwijze
10
4.
Korte terugblik op de visitatie
11
5.
Opzet en indeling van het rapport
12
II.
Het referentiekader
13
III.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
16
1.
Doelstellingen en eindtermen
16
2.
Het programma
17
2.1. Opbouw en inhoud
17
2.2. Werkvormen
19
2.3. Vaardigheden
20
2.4. Examinering
20
3.
Eindverhandeling
21
4.
De student en zijn/haar onderwijs
22
4.1. Instroom en totaal aantal studenten
22
3
07/2001
4.2. Slaagcijfers en rendementen
23
4.3. Gemiddelde studieduur
23
Studeerbaarheid
23
5.1. Studietijd
23
5.2. Studievoorlichting
24
5.3. Studiebegeleiding
24
6.
Faciliteiten en infrastructuur
25
7.
Afgestudeerden
26
8.
Personeel
26
9.
Internationalisering
27
10.
Kwaliteitszorg
28
10.1. De zelfstudie
28
10.2. De interne kwaliteitszorg
29
5.
07/2001
Deel 2: Opleidingsrapporten
31
1.
Vrije Universiteit Brussel - Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
33
2.
Katholieke Universiteit Leuven - Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
51
3.
Universiteit Gent - Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
67
Bijlagen
83
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
85
Bijlage 2: Bezoekschema’s
89
4
Voorwoord
De visitatiecommissie Latijn en Grieks brengt in het hier voorliggende rapport verslag uit van haar bevindingen over de kwaliteit van de academische opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks aan de Vlaamse universiteiten. Dit rapport had nooit kunnen verschijnen zonder de medewerking van verschillende instellingen en personen. Het is daarom juist om op deze plaats de bestuurderen van de betrokken universiteiten, de faculteitsbesturen en vooral de staven en studenten van de drie opleidingen te danken voor hun inzet en bereidheid om aan de commissie materiaal te verschaffen, voor een goede ontvangst te zorgen en gesprekken te voeren. Verder gaat de dank uit naar de Vlaamse Interuniversitaire Raad voor verlening van de benodigde faciliteiten. Met name danken de leden mevrouw Sophie Verfaillie. Zij heeft als ambtelijk secretaris hen geholpen, zo nodig geleid en geïnstrueerd, hen veel werk uit handen genomen, en dat op een efficiënte, deskundige en beminnelijke wijze. De commissie was zich bij haar werk van één handicap steeds bewust. Door omstandigheden had zij geen op haar terrein deskundige uit Vlaanderen in haar midden en bestond zij louter uit ‘buitenlanders’. Deze omstandigheid maakte dat zij geen directe kennis van het Vlaamse secundair onderwijs in Grieks en Latijn had en de leden hebben dit gemis meer dan eens gevoeld. Zij kunnen slechts hopen dat hun gebrek aan kennis op dit gebied niet tot essentiële fouten in het rapport heeft geleid. Bij haar besprekingen en in dit rapport heeft de commissie steeds de kwalificaties ‘onvoldoende’, ‘voldoende’ of ‘goed’ gebruikt. Zij had er geen behoefte aan om meer onderscheidingen in te voeren, omdat naar haar oordeel soberheid bij het gebruik hiervan geboden was en inflatie ervan zo werd voorkomen. Wanneer een aspect van een opleiding helemaal aan de verwachtingen van de commissieleden voldeed, was hun oordeel ‘voldoende’, ook wanneer die verwachtingen nogal hoog waren. Slechts in enkele gevallen heeft de commissie daarom de kwalificatie ‘goed’ toegekend, wanneer namelijk de situatie de verwachtingen duidelijk te boven ging. Ten slotte, deze externe evaluatie betreft een momentopname. Aan deze opname zijn zelfstudies van de opleidingen vooraf gegaan. Het is de vaste overtuiging van de leden van de commissie dat deze zelfstudies de kern van het evaluatieproces vormen en dat moeten blijven doen. Een nieuwe externe evaluatie kan dienstig zijn, maar het vertrouwen van de commissie in het zelfevaluerend vermogen van de opleidingen is zo groot dat naar haar mening die nieuwe evaluatie pas na een lange periode plaats hoeft te vinden. D. M. Schenkeveld Voorzitter van de visitatiecommissie
5
07/2001
07/2001
6
DEEL I ALGEMEEN DEEL
7
07/2001
07/2001
8
De onderwijsvisitatie Latijn en Grieks
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Latijn en Grieks verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de maanden oktober en november 2000 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) heeft gevisiteerd. Bij deze visitatie waren de volgende opleidingen betrokken: de opleiding Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks van de K.U.Leuven, de RUG en de VUB. De commissie heeft getracht om, ingevolge haar opdracht, zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen. Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een deelrapport geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per instelling weergegeven. Op basis van de deelrapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen vergelijkenderwijs per thema worden aangeboden. Hierdoor krijgen de opleidingen onder meer de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van elkaar.
2. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks aan de volgende universiteiten bezocht: – van 18 t.e.m. 20 oktober 2000: Vrije Universiteit Brussel – van 25 t.e.m. 27 oktober 2000: Katholieke Universiteit Leuven – van 8 t.e.m. 10 november 2000: Universiteit Gent
DE ONDERWIJSVISITATIE LATIJN EN GRIEKS
9
07/2001
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Latijn en Grieks werd ingesteld door de VL.I.R. bij besluit van 11 januari 2000. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Prof. dr. em. D.M. Schenkeveld, emeritus hoogleraar Griekse Taal- en Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam. Leden: – Prof. dr. J.H. Brouwers, gewoon hoogleraar Latijn, Katholieke Universiteit Nijmegen; – Prof. dr. C.L. Heesakkers, bijzonder hoogleraar Neo-Latijn, Universiteit Leiden en Universiteit van Amsterdam; – Prof. dr. J. Kramer, hoogleraar Grieks, Universität Trier; – Prof. dr. P. Verhoeven, vakdidacticus Klassieke Talen, Universiteit Leiden. Mevr. S. Verfaillie, stafmedewerkster kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De taak van de visitatiecommissie was: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze De commissie hield haar installatievergadering op 29 september 2000. Tijdens deze vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie deel 1, hoofdstuk II), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan een opleiding Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks naar haar opvatting zou moeten voldoen. Voorts werden de door de opleidingen opgestelde zelfstudies besproken en werden de programma’s van de bezoeken opgesteld.
07/2001
10
DE ONDERWIJSVISITATIE LATIJN EN GRIEKS
De bezoeken zijn aan de universiteiten volgens een analoog stramien verlopen en duurden twee en een halve dag.1 Tijdens de voormiddag voorafgaand aan het eigenlijke bezoek vond een voorbereidende vergadering van de visitatiecommissie plaats. Hierna volgde een kennismaking met de opleidingsverantwoordelijken en met de vertegenwoordigers van de academische overheid en de faculteit. De daaropvolgende dag heeft de commissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie, studentenvertegenwoordigers, kandidatuur- en licentiestudenten, AAP-leden en bursalen, de ZAP-leden eerste en tweede cyclus, en tot slot afgestudeerden. ‘s Avonds vond een informele ontmoeting met de opleidingsverantwoordelijken plaats. De derde dag van het bezoek werd met de verantwoordelijken voor studieadvies en studiebegeleiding, de ombudspersoon en de verantwoordelijken voor internationalisering gesproken. Tevens werd de mogelijkheid voorzien tot het voeren van bijkomende gesprekken tijdens een spreekuur. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte universiteit. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie die door de opleidingen werd ter beschikking gesteld, zoals scripties/eindverhandelingen, verslagen, schriftelijk studiemateriaal en handboeken. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Tot slot werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleidingen. Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Hierbij werden zowel de deelrapporten als het vergelijkend deel voor reactie voorgelegd aan de betrokken opleidingen.
4. Korte terugblik op de visitatie De commissie hoopt met dit rapport een constructieve bijdrage te hebben geleverd tot de kwaliteit van de opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks in Vlaanderen. Zij is er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar de faculteiten het niet mee eens zijn. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling zijn dat dit rapport binnen elke opleiding en faculteit aanleiding geeft tot reflectie en discussie en dat wordt nagegaan op welke punten de opleiding en faculteit zelf verbetering nodig achten, en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Het is belangrijk voor ogen te houden dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van een momentopname en dat op een aantal punten al veranderingen in gang gezet zijn, mede ingevolge het visitatieproces. De commissie hoopt dat realisaties en werkwijzen van de ene universiteit de anderen zullen inspireren en motiveren, en dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de optimalisering van het academisch onderwijs in het Latijn en Grieks.
1.
Ter illustratie wordt een bezoekschema opgenomen in bijlage 2.
DE ONDERWIJSVISITATIE LATIJN EN GRIEKS
11
07/2001
Tenslotte hoopt de visitatiecommissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de betrokken opleidingen in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen.
5. Opzet en indeling van het rapport Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen. Hoofdstuk III geeft vergelijkenderwijs per thema de belangrijkste bevindingen weer. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de opleidingen die zij heeft gevisiteerd.
07/2001
12
DE ONDERWIJSVISITATIE LATIJN EN GRIEKS
Het referentiekader
1. Inleiding Bij de beoordeling van de opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks is de visitatiecommissie uitgegaan van de doelstellingen die de verschillende opleidingen zichzelf hebben gesteld. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over de verschillende universiteiten heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt echter niet weg dat van elke opleiding mag worden verwacht dat zij een aantal minimumeisen verwezenlijkt. Daarom heeft de commissie de door de opleidingen gestelde doelstellingen en de manier waarop deze worden ingevuld ook getoetst aan de door haar geformuleerde minimumeisen, welke in onderstaand referentiekader worden weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat de commissie dit referentiekader noch vóór, noch tijdens de bezoeken expliciet heeft bekend gemaakt, om de instellingen toe te laten onbevangen met de commissie van gedachten te wisselen over het eigen functioneren. Uiteraard is het referentiekader wel impliciet gebleken uit vragen en suggesties tijdens de gesprekken en uit de voorlopige conclusies tijdens de mondelinge rapportering.
2. Referentiekader De opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks beogen studenten 1. op te leiden tot een wetenschappelijk niveau, hetgeen implicaties heeft voor de inhoud en het karakter van de opleidingen; 2. voor te bereiden op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie moeten worden gegarandeerd. Het spreekt ook vanzelf dat actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied in relatie tot hun maatschappelijke achtergrond voldoende aandacht dienen te krijgen.
HET REFERENTIEKADER
13
07/2001
De universiteit dient te voorzien in een -naar vorm en inhoud- kwalitatief en kwantitatief hoogstaand onderwijsaanbod dat voldoet aan de boven aangegeven wetenschappelijke en specifiek vakgebonden eisen. De onderdelen van de opleiding dienen goed op elkaar te zijn afgestemd. De eerste cyclus kan een meer algemene en multidisciplinaire basisopleiding bieden, terwijl in de tweede cyclus differentiatie en verdieping per vakgebied volgt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de eerste cyclus reeds enigszins worden ingewijd in filologische methoden, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het wetenschappelijk onderzoek. Binnen het programma Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks dienen minimaal volgende domeinen aan bod te komen: de taalkunde, de letterkunde, oude geschiedenis, archeologie, filosofie en filologie (waaronder de taalvaardigheid). Tussen de deeldomeinen dient voldoende synergie tot stand te komen. Met betrekking tot de taalkunde en de letterkunde kan worden gesteld dat de student niet alleen over voldoende en actuele kennis van deze onderdelen moet kunnen beschikken. Hij moet tevens de nodige basisvaardigheden (zoals grammatica, aangevuld met goede vertaalvaardigheden) kunnen verwerven die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Bepalend voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod is de deskundigheid en de wetenschappelijk kritische instelling van de staf. Specialisaties binnen de staf aanwezig kunnen beperkingen, maar ook extra mogelijkheden voor de opbouw van het programma bieden. Een veelheid aan specialisaties mag niet met zich meebrengen dat studenten een eerder versnipperde indruk van het vakgebied krijgen, of dat er onvoldoende ruimte is voor verdieping. Het karakter van het onderwijsprogramma wordt in hoge mate bepaald door de vormgeving en invulling van het feitelijke leer- en vormingsproces, door de wijze waarop de voortgang van de studie wordt begeleid door momenten van evaluatie en door de te realiseren doelstellingen en eindtermen. – De commissie heeft als uitgangspunt dat de opleiding voldoende nadruk moet leggen op zelfwerkzaamheid waardoor de student mede verantwoordelijkheid draagt voor zijn leerproces en voor de voortgang van zijn studie. De student dient daartoe optimaal te worden begeleid. In dit verband dient de opleiding een systeem van studiebegeleiding te bevatten dat gericht is op het voorkómen, of tenminste tijdig signaleren, van studieproblemen, alsmede op het oplossen van eventueel zich voordoende problemen. Deze begeleiding mag niet worden beperkt tot het eerste jaar, maar moet over de hele duur van de opleiding worden verdergezet. – De kwaliteit van de begeleiding stelt eisen ten aanzien van de staf inzake didactische kwaliteiten. De staf dient vertrouwd te zijn met een veelvoud van te hanteren didactische werkvormen, eventueel ondersteund door audiovisuele en computertechnische hulpmiddelen. Ook het aan de instelling beschikbare studie- en onderwijsmateriaal is mede bepalend voor de kwaliteit van het leerproces. – Voldoende aandacht moet gaan naar de studielast en het bewaken van het studietempo, waarbij echter ook ruimte moet worden gelaten voor individuele differentiatie. Het opleidingsprogramma moet bij efficiënt studeren haalbaar zijn binnen de gestelde termijnen. – De evaluatie moet naar vorm en inhoud zijn afgestemd op de eindtermen. Hierbij dient voorop te staan dat de evaluatie billijk geschiedt en dat de toetsing betrouwbaar en algemeen geldend is. Het spreekt vanzelf dat de examenvormen en -eisen voor de studenten duidelijk moeten zijn.
07/2001
14
HET REFERENTIEKADER
Derhalve kan met betrekking tot de opleidingen worden verwacht dat zij a. brede kennis van en inzicht in het vakgebied bieden, met inbegrip van een grondige kennis van de onderwezen talen en culturen, en de daarbij horende technische vaardigheden; b. de nadruk leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie; c. een kader bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen talen; d. een evenwicht bieden tussen breedte en diepte van kennis, waarbij ook de meer op de praktijk gerichte afstudeervarianten voldoende wetenschappelijke elementen dienen te bezitten. Met betrekking tot de universiteit/faculteit geldt dat zij a. b. c. d.
over adequate materiële en personele middelen moet beschikken; garanties moet bieden voor de vereiste kwaliteit van docenten, leermiddelen en toetsvormen; de uitvoerbaarheid van het programma moet bewaken; beschikt over voldoende internationale contacten om de internationalisering te bevorderen.
Met betrekking tot de afgestudeerden mag worden verwacht dat zij a. beschikken over de kennis en vaardigheden om wetenschappelijke onderzoeksresultaten kritisch te toetsen en deze toe te passen bij de uitoefening van hun beroep; b. in bredere zin in staat zijn: – bronnen te raadplegen en een zodanig gespreide belezenheid te verwerven dat zij in staat zijn zich een representatief gedeelte van de auteurs zelfstandig eigen te maken; – gegevens te analyseren, te vergelijken en kritisch te toetsen; – tot een synthese te komen en deze op een heldere wijze schriftelijk en mondeling te kunnen presenteren; – zelfstandig onderzoek te initiëren; c. beschikken over voldoende van de hierboven genoemde vaardigheden om beroepen te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist of dienstig is.
HET REFERENTIEKADER
15
07/2001
De opleidingen in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden van de opleidingen Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks2. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand aan de bezochte faculteiten. Dit laat de opleidingen niet alleen toe zich, althans voor deze punten, te positioneren ten opzichte van elkaar, maar kan bovendien ook een stimulans zijn om van elkaar te leren. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere faculteiten heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen.
1. Doelstellingen en eindtermen De commissie is zich ervan bewust dat het formuleren van doelstellingen en eindtermen in het academisch onderwijs van recente aard is. Niettegenstaande dit gegeven heeft zij vastgesteld dat de doelstellingen en eindtermen door alle opleidingen helder en duidelijk geformuleerd zijn. De doelstellingen en eindtermen die geformuleerd werden door de opleiding Latijn en Grieks aan de K.U.Leuven zijn dankzij een ingeburgerd proces van interne kwaliteitszorg goed op elkaar afgestemd. De visitatiecommissie spreekt haar vertrouwen uit ten aanzien van de opleidingen Latijn en Grieks aan de RUG en de VUB om, gebruik makend van de aanwezige expertise, doelstellingen en eindtermen in de toekomst nog beter op elkaar af te stemmen. De doelstellingen en eindtermen voldoen aan alle opleidingen globaal aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. De commissieleden betreuren in dit verband wel hun gebrek aan kennis over het secundair onderwijs in Vlaanderen om de aansluiting van de doelstellingen en eindtermen van de universitaire opleidingen op die van het secundair onderwijs te kunnen nagaan.
2.
07/2001
16
Verder kortweg Latijn en Grieks.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Verder meent de commissie dat de doelstellingen van alle opleidingen voldoende in het programma worden gereflecteerd en dat de opleidingen, in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, er via hun programma’s in slagen om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. De commissieleden hebben tot slot vastgesteld dat de doelstellingen van de opleidingen voldoende bekend gemaakt worden bij de studenten.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud Het ligt decretaal vast dat de opleiding Latijn en Grieks bestaat uit een tweejarige eerste cyclus, de kandidaturen, en een tweejarige tweede cyclus, de licenties. In de programma’s van deze opleidingen maken de verplichte opleidingsonderdelen van meer algemene aard, naarmate de studiejaren vorderen, plaats voor meer specialisatie naar eigen keuze van de student. Naar gelang van de opleiding gebeurt dit met keuzevakken en/of optievakken vanaf de eerste kandidatuur (de VUB), de tweede kandidatuur (de RUG) of de licenties (de K.U.Leuven). De programma’s van alle betrokken opleidingen werden in de afgelopen jaren aan hervormingen onderworpen. De commissie heeft begrepen dat verdere ontwikkelingen op het gebied van het programma, en meer bepaald wat betreft de uitbouw van nieuwe talencombinaties, onder meer afhankelijk is van beslissingen die door het Ministerie van Onderwijs zullen moeten worden genomen. De commissie heeft uit de gesprekken kunnen afleiden dat de bereidheid tot het uitwerken van dergelijke nieuwe ideeën in de opleidingen varieert. In het algemeen karakteriseert de commissie de opleiding Latijn en Grieks aan de VUB als traditioneel-filologisch. Ook de opleiding aan de K.U.Leuven typeert de commissie als dusdanig, al zijn daar meer openingen naar een meer literaire, dan wel meer linguïstisch georiënteerde specialisatie. Ook de opleiding aan de RUG vindt haar basis in de filologie, maar bevat daarnaast duidelijke openingen naar een contrastieve benadering van de receptie, de dochtertalen en het vertalen.
ALGEMEEN Het niveau van de geprogrammeerde opleidingsonderdelen in zowel de eerste als de tweede cyclus is naar het oordeel van de visitatiecommissie in alle opleidingen voldoende. In elke instelling signaleerden de studenten tijdens de gesprekken met de visitatiecommissie dat ze meer auteurs wensen te lezen. De commissie is eveneens voorstander van een uitbreiding van het pensum. Daarnaast beveelt zij de opleidingen aan om ook regelmatig schoolauteurs in het programma te behandelen. Verder moedigen de commissieleden de opleidingen Latijn en Grieks van de VUB en de RUG aan om de studenten meer zelfstandig te laten lezen. Zij adviseren de VUB om aan het verbrokkelde aanbod van Griekse en Latijnse auteurs te remediëren en de RUG om de auteurs binnen en over de verschillende studiejaren in een meer chronologische volgorde aan te bieden. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de thema-methode aan de opleiding Latijn en Grieks van de RUG op een constructieve en functionele wijze wordt toegepast. De overgang van een passieve schoolkennis van het Latijn en het Grieks naar een meer actieve taalbeheersing zoals
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
17
07/2001
die binnen de thema-methode wordt vereist, is voor de meeste studenten een moeilijke stap. De commissie acht actieve taalbeheersing tot op zekere hoogte noodzakelijk in functie van het grondig leren van de grammatica en beaamt dat het gebruik van thema een gedegen talenkennis oplevert. Ze wijst de betrokken opleidingen van de K.U.Leuven en de VUB erop dat ze in hun toepassing van de thema-methode het risico lopen de actieve taalbeheersing meer dan nodig geacht te benadrukken. De leden menen dat hetzelfde doel bereikt kan worden aan de hand van andere methoden en dat in dit verband kosten en baten dringend dienen te worden afgewogen. Aangezien studenten terecht meer willen lezen, zou gedacht kunnen worden aan de uitbreiding van het pensum door thema hiervoor gedeeltelijk te laten wijken.
PROBLEEM “GRIEKSLOZEN” De voorkennis in klassieke talen van instromende studenten varieert naar gelang van hun vooropleiding in het secundair onderwijs. Op basis van dit gegeven werd daarom in het programma van de eerste kandidatuur differentiatie ingebouwd tussen de studenten met en zonder voorkennis van het Grieks (de VUB), tussen de studenten met en zonder voorkennis van het Grieks/Latijn (de K.U.Leuven en de RUG). Aan de K.U.Leuven wordt het aanvangsniveau van de studenten gemeten aan de hand van een taaltest, die toelaat de student op basis van zijn kennis te oriënteren. Het is te verwachten dat in de toekomst meer studenten zich zullen aanbieden voor de opleiding Latijn en Grieks zonder een vooropleiding Grieks te hebben genoten. De commissie denkt als oplossing voor dit probleem in de richting van een brugcursus voor “Griekslozen” (zoals aan de RUG, cfr. 5.3.) dan wel aan een verdere aanpassing van opleidingsonderdelen in het kandidatuurprogramma, zoals in de huidige opbouw van de programma’s al enigszins het geval is. De laatste optie heeft het voordeel dat studenten die pas bij de aanvang van het academiejaar voor Latijn en Grieks kiezen niet het risico lopen de brugcursus te missen en vooralsnog met een achterstand in het Grieks aan de opleiding te beginnen. In de tweede kandidatuur sluiten de “beginners” zich bij de andere studenten aan, waarbij de laatste groep nog steeds een voorsprong heeft op de eerste. Het is de bedoeling dat alle studenten zich op het einde van de tweede kandidatuur op hetzelfde niveau bevinden, vooraleer naar de eerste licentie over te stappen. Aan de VUB hebben de commissieleden vastgesteld dat een zekere achterstand van de “beginners” ook op het einde van de tweede kandidatuur nog steeds voelbaar is. Ze hopen dat de opleiding van het oplossen van deze problematiek een prioriteit zal maken. Ook aan de K.U.Leuven blijft de achterstand in de kandidatuurjaren voelbaar, zonder daarom alarmerend te zijn. Het monitoraat, dat de studenten in de eerste kandidatuur volgt, heeft een cruciale rol in de opvolging hiervan. Aan de RUG schijnt de achterstand van de “verwervers” grotendeels ingehaald. De inspanningen en de volharding die van de “verwervers” gevergd worden, zijn daarbij evenwel niet te onderschatten factoren.
KEUZEVAKKEN EN OPTIES Het aandeel van de keuzevakken aangeboden aan de opleidingen Latijn en Grieks van de K.U.Leuven en de RUG is beperkt, doordat een groot deel van het curriculum verplicht is. De commissie is van mening dat dit aandeel keuzevakken zou mogen worden uitgebreid. Het aandeel van het programma Latijn en Grieks dat elke student aan de VUB naar eigen interesse mag invullen acht de commissie evenwel te ruim en leidt ertoe dat de commissie zich vragen stelt over de gelijkwaardigheid van diploma’s bij het afstuderen, ook al ziet de staf dit niet als een probleem. De
07/2001
18
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
commissie vraagt met aandrang hieraan aandacht te besteden. Zij raadt de opleiding in dit verband ook aan jaarlijks aan het begin van het academiejaar voor alle studiejaren een informatiesessie te voorzien om de studenten beter te informeren en te ondersteunen in hun keuzen. Het aanbieden van verschillende opties en keuzevakken brengt evenwel een aantal problemen met zich mee. Zo bemoeilijkt het onder meer het opstellen van de lessenroosters. De commissie richt de vraag tot de betrokken opleidingen van de RUG en de VUB om na te gaan wat de mogelijkheden zouden zijn om de lessenroosters te optimaliseren ten behoeve van de studenten. De commissie spreekt ook haar bezorgdheid uit over de sequentiële opbouw van de optie- en keuzeopleidingsonderdelen bij de studenten doorheen hun opleiding Latijn en Grieks. Het tweejaarlijks doceren van opleidingsonderdelen, zoals dit aan de K.U.Leuven en de VUB voorkomt, houdt het risico in dat de continuïteit en de progressiviteit van het programma in het gedrang komen. Aan de K.U.Leuven plegen de titularissen per taalrol hierover overleg. Blijft evenwel het probleem dat optie- of keuzevakken die door de studenten pas in het eerste of zelfs het tweede semester van hun laatste jaar kunnen worden gevolgd, moeilijk als ondersteunend voor hun licentiaatsverhandeling kunnen worden beschouwd. Verder vestigt de commissie de aandacht van de opleidingsverantwoordelijken van de RUG op het feit dat het aanbieden van verschillende opties de volle steun van de commissie krijgt, op voorwaarde dat de eisen die aan elkeen gesteld worden van gelijke waarde zijn. Met name voor het Italiaans blijken de eisen voor niet-Romanisten zeer hoog te liggen. Om aan deze problematiek tegemoet te komen is overleg tussen de betrokken vakgroepen noodzakelijk.
ONDERZOEKSGEBONDENHEID De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is goed bevonden. Deze wordt voornamelijk verzekerd door de terugkoppeling van onderzoek uit eigen huis naar het onderwijs.
2.2. Werkvormen Vooral in het onderwijs van de licentieopleidingen Latijn en Grieks van de K.U.Leuven en de RUG wordt de meest traditionele werkvorm, het hoorcollege, in toenemende mate ingeruild en aangevuld met een variëteit aan nieuwe werkvormen. De opleidingsverantwoordelijken hanteren daarbij, tot genoegen van de commissie, de nodige waakzaamheid door de hervormingen van kortbij op te volgen en bij te sturen. De studenten hebben duidelijk een open houding ten aanzien van deze vernieuwingen. De commissie moedigt de opleidingen aan om deze innovatie ook in toenemende mate in de kandidaturen te laten plaatsvinden. De variatie aan onderwijsvormen is naar de mening van de commissieleden aan de betrokken opleiding van de VUB nog te weinig evenwichtig: de studenten worden zeer vaak uitgenodigd tot hoorcolleges en worden in verhouding daartoe nog te weinig vertrouwd gemaakt met het schrijven van referaten en papers, het doen van groepswerk, enz. De commissie stelt tevens vast dat de gebruikte werkvormen te weinig de zelfstandigheid van de studenten in de hand werken. Met betrekking tot het gebruikte studiemateriaal wijst de commissie voor de K.U.Leuven op de noodzaak om voor zowel het Latijn als het Grieks een actuele grammatica op te stellen, die in de gehele opleiding dienst zou doen, en voor de VUB op het ontbreken van syllabi voor bepaalde opleidingsonderdelen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
19
07/2001
2.3. Vaardigheden De commissie heeft vastgesteld dat de communicatieve vaardigheden, zowel wat de schriftelijke als de mondelinge communicatie van de studenten in de moedertaal betreft, aan de K.U.Leuven en de RUG goed zijn. Ze meent dat dit onder meer te danken is aan de variatie aan werkvormen, die beide opleidingen kenmerkt. Voor de VUB evalueert de commissie de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden in hun moedertaal als voldoende. De commissieleden dringen er daarnaast wel sterk op aan om - onder meer door introductie van mondelinge presentaties - zeer gerichte aandacht te gaan besteden aan de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden van de studenten in hun moedertaal. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken, is doorheen de gehele opleidingen Latijn en Grieks van de K.U.Leuven en de RUG in het algemeen voldoende bevonden. Vooral in de tweede cyclus draagt het werken in kleinere groepen in bepaalde werkcolleges van beide opleidingen ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. De uitwerking van het programma Latijn en Grieks aan de VUB dreigt naar de mening van de commissieleden het onafhankelijk en kritisch denken van de studenten onvoldoende te bevorderen. Ook de ontwikkeling van de sociale vaardigheden van de studenten en de vaardigheid van het zelfstandig leren en werken zou in het onderwijs meer kunnen bevorderd worden. Computervaardigheden krijgen in de huidige situatie aan de betrokken opleidingen van de RUG en de VUB onvoldoende aandacht. Hier moeten de opleidingen, rekening houdend met de ontwikkelingen in de informatica en het belang hiervan op de arbeidsmarkt, dringend aan tegemoet komen. Hoewel sommige studenten de indruk gaven dit helemaal niet als een gemis te ervaren, dringt de commissie erop aan dat dit zou worden geremedieerd. De commissie is zeer tevreden over de initiatieven die ter bevordering van de computervaardigheden genomen worden aan de opleiding van de K.U.Leuven. Zij moedigt de opleiding aan de aandacht hiervoor verder te laten toenemen.
2.4. Examinering Ter voorbereiding van de examens is de onderwijzende staf er in principe toe gebonden tijdens de contacturen de studenten te informeren over de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de gestelde eisen ten aanzien van de studenten. Verder stellen de opleidingen ook een examenreglement en een studiegids ter beschikking van de studenten. Aan de K.U.Leuven en de VUB kunnen de studenten hierover ook het intranet raadplegen. De door de visitatiecommissie bekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd aan de RUG en de VUB goed, en aan de K.U.Leuven van voldoende niveau. De commissie laat evenwel niet na om alle opleidingen te waarschuwen voor de neiging om de examenopgaven te eenzijdig uit kennisen reproductievragen te laten bestaan. Ook studenten zelf signaleren deze problematiek. Aan de betrokken opleidingen wordt in de kandidaturen en de licenties in belangrijke mate mondeling geëxamineerd. Daarbij is het vaak het geval dat de studenten de tijd krijgen om zich kort voor te bereiden. Wat de opleiding aan de K.U.Leuven betreft wordt voor bepaalde opleidingsonderdelen tevens een groot gewicht gehecht aan papers. De mogelijkheid die aan de K.U.Leuven en de RUG voor zowel de geslaagde als voor de niet-geslaagde studenten bestaat om de examens na te bespreken met individuele docenten, krijgt vanwege de commissie tevens de volledige ondersteuning.
07/2001
20
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Op het ogenblik van het visitatiebezoek hanteerden alle opleidingen in overwegende mate een jaarsysteem. Daarbij worden alle examens op het einde van het academiejaar afgenomen en beoordeeld. De commissieleden geven in overweging om de mogelijkheid om semesterexamens te organiseren - een mogelijkheid die aan elke universiteit bestaat - meer te benutten. Op deze manier kan de werkdruk van de studenten meer gelijkmatig verdeeld worden over het academiejaar. De commissie is er bovendien voorstander van dat de semesterexamens een absolverende waarde zouden hebben. De geëxamineerde leerstof van het eerste semester kan bijgevolg als parate kennis voor het tweede semester gelden, zoals dit nu reeds het geval is bij de overgang van studenten naar een volgend studiejaar. De commissie waardeert het initiatief aan de opleiding van de K.U.Leuven, waarbij het monitoraat in de eerste kandidatuur proefexamens organiseert. De studenten gaven zelf te kennen aan de hand van de proefexamens meestal goed hun vorderingen te kunnen evalueren, dankzij de representativiteit van de meeste proefexamens ten aanzien van de examens op het einde van het academiejaar. Het examenreglement dat onder meer de rechten en plichten van examinator en student omschrijft, is door de commissie overal goed bevonden. Aan de K.U.Leuven en de RUG bestaat er zowel op facultair als op institutioneel niveau een ombudsdienst, waar studenten met klachten over het examengebeuren terecht kunnen. Dit is tevens het geval aan de VUB (institutioneel niveau). De organisatie van examens lijkt nergens aanleiding te geven tot problemen.
3. Eindverhandeling Studenten worden op verschillende manieren voorbereid op de eindverhandeling. Aan de opleidingen Latijn en Grieks van de K.U.Leuven en de RUG wordt jaarlijks, respectievelijk voor tweede kandidatuurstudenten en eerste licentiestudenten, een mondelinge uiteenzetting gehouden over richtlijnen omtrent de eindverhandeling. Deze richtlijnen zijn eveneens gebundeld in een brochure. De voorbereiding op de eindverhandeling vangt in de VUB concreet aan in de eerste licentie met het ‘werkcollege eindwerk Latijn en Grieks’. Binnen de daartoe vastgelegde richtlijnen kiezen de studenten een promotor en een onderwerp. Aan de K.U.Leuven en de RUG wordt daartoe een lijst van beschikbare promotoren en een facultatieve lijst van mogelijke onderwerpen ter beschikking gesteld. Aan het einde van de eerste licentie wordt van de studenten verwacht dat zij in een schriftelijk verslag aan hun promotor een overzicht geven van hun voorlopige bibliografie, de gevolgde werkmethode en de heuristiek (de VUB), het concept, het plan en de structuur van de eindverhandeling (de K.U.Leuven) en hun basisbibliografie (de RUG). De eindverhandeling zelf wordt in de tweede licentie systematisch verder uitgebouwd en afgewerkt. De visitatiecommissie heeft in het algemeen een goed niveau van de eindverhandelingen vastgesteld. Wel formuleert zij de bedenking dat de eindverhandelingen te omvangrijk zijn en waarschuwt zij dat de eindverhandeling een realistische opdracht moet blijven. De werken zouden kwalitatief even goed kunnen zijn, wanneer de onderwerpen scherper worden afgebakend. Vooral aan de betrokken opleidingen van de K.U.Leuven en de VUB stelt dit probleem zich. Dat de reële tijd besteed aan de eindverhandeling in de betrokken instellingen ruimer is dan de begrote studietijd, pleit eveneens voor een bezinning over en/of beperking van de opdracht. Ten aanzien van de VUB dringen de commissieleden er in dit verband in de eerste plaats op aan om de studenten, bijvoorbeeld onder de vorm van een brochure, beter te informeren (over de redactie van
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
07/2001
de eindverhandeling, de eisen op het vlak van methodologie en de evaluatiecriteria). De opleidingsverantwoordelijken van de K.U.Leuven wordt geadviseerd om, in het kader van de voorbereiding op de eindverhandeling en informering over de eisen, de studenten een duidelijk signaal te geven dat met een geringere omvang genoegen genomen wordt dan de huidige praktijk te zien geeft. Wat de RUG betreft, menen de commissieleden dat de betrokken studenten via een brochure en een mondelinge uiteenzetting goed over de eindverhandeling worden geïnformeerd. De commissieleden wijzen er wel op dat de opleidingsverantwoordelijken blijvend de opvolging van de inhoud ervan door de studenten dienen te bewaken. Vermits in het programma voldoende opleidingsonderdelen voorzien zijn die het bijbrengen van filologische basistechnieken beogen, gaat de visitatiecommissie ervan uit dat de opleiding de nodige maatregelen zal treffen om het wegzakken van deze kennis - dat de studenten signaleren bij het schrijven van hun eindverhandeling - te remediëren. Het aantal voorziene studiepunten voor de eindverhandeling van de opleiding aan de RUG is groot, maar niet onredelijk bevonden. Het begrote aantal studiepunten voor de eindverhandeling van de opleiding van de K.U.Leuven en de VUB acht de commissie aan de hoge kant. Zij adviseert negatief ten aanzien van het voorstel van de opleiding aan de VUB om het aantal studiepunten voor de eindverhandeling nog te laten toenemen. De commissie heeft geen problemen vastgesteld rond de begeleiding van de studenten door de promotoren aan de K.U.Leuven. De meningen van de studenten over de begeleiding van de eindverhandeling door de promotoren aan de RUG zijn zeer verdeeld. De commissie oordeelt dat elke student een correcte begeleiding verdient en dat de aard van de begeleiding bij aanvang van de samenwerking zonder fout dient te worden verduidelijkt. In dit verband kan aan contractuele afspraken worden gedacht. Voor de opleiding aan de VUB geldt dat een grondigere en intensievere begeleiding vanwege alle promotoren als minimumvereiste dient te worden gegarandeerd. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt in alle opleidingen in de regel door de promotor en twee andere lezers. Zij stellen een leesverslag op, dat door de student kan worden ingekeken na de proclamatie en op zijn/haar vraag gevolgd kan worden door een mondelinge toelichting. De commissie wijst erop dat aan de feedback die studenten op hun eindverhandeling krijgen meer aandacht zou kunnen worden besteed. De visitatiecommissie betreurt het ontbreken van een degelijke bespreking als vast onderdeel van het leerproces, tussen het indienen van de eindverhandeling en de proclamatie. De eisen met betrekking tot de eindverhandelingen zijn in het algemeen hoog. De beoordeling van de leescommissies varieert van redelijk tot streng.
4. De studenten en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1 biedt een overzicht van het totaal aantal studenten Latijn en Grieks aan de drie betrokken opleidingen in de periode 1989-1990 tot en met 1999-2000. In het verleden hebben ook de KULAK en de UFSIA een kandidaatsopleiding Latijn en Grieks aangeboden. Deze opleidingen werden respectievelijk stopgezet na het academiejaar 1991-1992 en 1996-1997. Dit zorgt, wat de cijfergegevens betreft, voor een vertekening op de totaalaantallen. De commissie is verheugd over het toenemend aantal studenten dat voor een opleiding Latijn en Grieks kiest en hoopt dat de stijging zich zal handhaven.
07/2001
22
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Voor de cijfers met betrekking tot de aantallen studenten in de verschillende studiejaren wordt verwezen naar de deelrapporten.
Tabel 1: Totaal aantal studenten Latijn en Grieks in de periode ’89-’90 t.e.m. ’99-’00, opgedeeld naar universiteit. Acad. jaar
K.U.Leuven
RUG
VUB
TOTAAL
’89-’90
95
46
17
158
’90-’91
88
30
19
137
’91-’92
78
27
15
120
’92-’93 ’93-’94
80 77
31 47
13 14
124 138
’94-’95
92
65
14
171
’95-’96
101
69
18
188
’96-’97 ’97-’98
109 107
89 124
21 25
219 256
’98-’99
119
131
26
276
’99-’00
110
137
33
280
4.2. Slaagcijfers en rendementen De commissie formuleert geen specifieke aanbevelingen met betrekking tot de slaagcijfers. Zij verwijst de lezer voor cijfers met betrekking tot de slaagpercentages en de daaraan gekoppelde opmerkingen naar de deelrapporten.
4.3. Gemiddelde studieduur De commissie is van mening dat, zodra de selectie in de eerste kandidatuur is geschied, de gemiddelde studieduur voor alle betrokken opleidingen aanvaardbaar is. Het is naar mening van de commissie vooral de eindverhandeling die tot een verlenging van de reële studie kan leiden. Vergeleken met andere academische opleidingen ervaart de commissie die verlenging niet als een groot probleem, maar dringt ze toch aan op maatregelen die de verlenging tegengaan.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De visitatiecommissie acht de programma’s globaal genomen studeerbaar. Ten aanzien van de drie opleidingen treedt evenwel de nood op aan een gestructureerde studietijdmeting en dit met betrekking tot alle studiejaren. Naast signalen met betrekking tot verschillen tussen begrote en reële studietijd van specifieke opleidingsonderdelen - waarvoor naar de deelrapporten verwezen wordt - kampen de opleidingen met een zware eerste kandidatuur voor studenten die zonder voorkennis van het Grieks aan de
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
07/2001
opleiding beginnen (cfr. 2.1.) en een zware tweede licentie omwille van de eindverhandeling (cfr. 3.). Met betrekking tot de verdeling van de studietijd over de studiejaren werden aan de opleiding Latijn en Grieks van de RUG geen problemen gesignaleerd. Wat de opleidingen Latijn en Grieks van de K.U.Leuven en de VUB betreft, is dit met betrekking tot de overgang van de eerste naar de tweede kandidatuur voor de “beginners” Grieks wel het geval. Deze ondervinden tijdens de tweede kandidatuur nog steeds nadelen van hun achterstand in het Grieks. In het bijzonder in het kader van de opleiding Latijn en Grieks van de RUG heeft de commissie vastgesteld dat de begrote studietijd kan variëren naargelang de optie. Vooral de studenten die de ‘Optie dochtertalen, richting Italiaans’ volgen, wijzen op een zware studiebelasting. De commissie hoopt dat hiervoor snel een oplossing zal worden uitgewerkt. (cfr. 2.1.)
5.2. Studievoorlichting De commissie heeft vastgesteld dat er aan elk van de bezochte universiteiten een ruim informatieaanbod naar potentiële studenten bestaat, dat potentiële studenten voldoende en correct op de hoogte brengt van de inhoud van de opleiding Latijn en Grieks.
5.3. Studiebegeleiding De studiebegeleiding kent een specifieke invulling naargelang de betrokken opleiding. Los van het officiële curriculum worden aan de VUB tijdens de maand september een reeks brugcursussen georganiseerd die toekomstige studenten de mogelijkheid bieden zich voor te bereiden op een academische opleiding in het algemeen en op de opleiding Latijn en Grieks in het bijzonder. Het betreft respectievelijk een brugcursus over studievaardigheden en een aanvangscursus Latijn, een voortgezette cursus Grieks en een voortgezette cursus Latijn. De RUG biedt tijdens de maand september aan haar toekomstige studenten Latijn en Grieks tevens de mogelijkheid aan brugcursussen te volgen, met name om een basiskennis te verwerven in het Grieks en/of om de kennis van hun Latijn op te frissen. De commissie steunt deze initiatieven en is tevreden over de kwaliteit ervan. Tijdens hun bezoek aan de K.U.Leuven waren de commissieleden sterk onder de indruk van de gestructureerde studiebegeleiding in de eerste kandidatuur Latijn en Grieks en de begeleiding van de studenten tijdens het vervolg van hun opleiding. In het bijzonder de sterke positie van het monitoraat evalueert de commissie positief. Aan de opleiding Latijn en Grieks van de RUG kunnen de studenten in de eerste kandidatuur een beroep doen op een studieadviseur en daarna rechtstreeks op de docenten zelf. De commissie suggereert de opleiding om ook te reflecteren over studiebegeleiding van kandidatuurstudenten door licentiestudenten. Aan de opleiding van de VUB is de begeleiding eerder ad hoc, maar voldoende georganiseerd. De commissie dringt er evenwel op aan dat in het bijzonder voor de eerste kandidatuur, maar ook per studiejaar, een studiebegeleider zou worden aangewezen. Hiermee wenst de commissie de onafhankelijke positie van de studiebegeleider ten aanzien van de student en de staf te garanderen. De commissie spreekt haar waardering uit over het initiatief en de realisatie van het zelfstudiecentrum. De begeleiding van studenten bij het maken van keuzes tijdens de opleiding wordt door de commissieleden als een belangrijke schakel in het onderwijsproces beschouwd. Een vergadering die
07/2001
24
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
de introductie beoogt van opties en keuzevakken bij de studenten, zoals aan de opleiding Latijn en Grieks van de RUG wordt gedaan, is daarvan een goed voorbeeld. Ook een informatiesessie over de eindverhandeling is hier op zijn plaats (cfr. 3.). De commissie heeft geen bemerkingen bij de invullingen van de ombudsfunctie(s). De studiegidsen zijn over het algemeen adequaat bevonden.
6. Faciliteiten en infrastructuur Tijdens haar bezoek kreeg de voltallige commissie een rondleiding langs de onderwijsruimten, de computerlokalen en de bibliotheken van de betrokken opleidingen. De bezochte onderwijsruimten van de VUB en de K.U.Leuven zijn in het algemeen positief geëvalueerd, alsook de didactische uitrusting van de lokalen. Aan de VUB is wel een tekort aan lokalen vastgesteld. Het perspectief van de bouw van een nieuw lokalencomplex acht de commissie bemoedigend. De commissie spreekt wel de hoop uit dat naast kleine klaslokalen ook voldoende werk- en studieruimten voor de studenten zouden worden voorzien. De door de visitatiecommissie bezochte onderwijsruimten aan de RUG zijn overwegend werkruimten in de verschillende bibliotheken, die met beperkte didactische middelen zijn uitgerust. Door de opleiding werd gesignaleerd dat deze ruimten, gezien de stijgende studentenaantallen, niet zelden te klein zijn. De visitatiecommissie is van mening dat van het oplossen van deze problematiek dringend een prioriteit dient te worden gemaakt. Het boeken- en tijdschriftenbestand dat de opleiding Latijn en Grieks van de K.U.Leuven ter beschikking stelt van de studenten acht de commissie uitstekend. Het boeken- en tijdschriftenbestand van de opleidingen Latijn en Grieks van de VUB en de RUG vertonen veeleer, mede als gevolg van budgettaire beperkingen, hiaten. Aan de VUB leidt dit ertoe dat zowel studenten Latijn en Grieks als vorsers regelmatig uitwijken naar bibliotheken in het Brusselse of gebruik maken van de bibliotheken van de opleiding Latijn en Grieks van de K.U.Leuven. Zonder dit te problematiseren, raadt de visitatiecommissie de VUB-opleiding evenwel aan daar waar mogelijk een gemeenschappelijke aankooppolitiek uit te werken binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte en met onder meer de ULB. De bibliotheek van de opleiding aan de RUG is verdeeld over verschillende kleinere ruimten, waaronder ook kantoren van docenten. Hoewel het boeken- en tijdschriftenbestand duidelijk per vakgebied gecentraliseerd is in de verschillende lokalen, dringt de commissie erop aan om alle literatuur samen te brengen in één grotere ruimte. Dit zou naar de mening van de commissie niet alleen toegankelijkheid van de bibliotheek kunnen verhogen, maar tegelijkertijd de afhankelijkheid van het gebruik van de bibliotheekruimte voor het onderwijs kunnen verminderen. De bezochte computerinfrastructuur aan de K.U.Leuven stemt de commissieleden zeer tevreden. De faculteit beschikt onder meer over twee computerlokalen die enkel voor onderwijs gebruikt worden. De commissie moedigt de opleiding aan om de rendabiliteit van deze lokalen te verhogen door ze onder toezicht ter beschikking te stellen van de studenten tijdens vastgelegde uren. Op deze manier zouden studenten ook toegang kunnen krijgen tot relevante computersoftwarepakketten, die niet vanuit de algemene computervoorzieningen raadpleegbaar zijn. De bezochte computerfaciliteiten aan de VUB en de RUG zijn respectievelijk bestemd voor alle studenten Humane Wetenschappen en alle studenten van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. De visitatiecommissie is van mening dat het aantal computers onvoldoende is in verhouding tot het
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
07/2001
aantal studenten. Bovendien wordt niet voorzien in specifieke noden voor de studenten Latijn en Grieks zoals bijvoorbeeld via MAC-computers en met bestaande programma’s in verband met Latijn en Grieks. Hieraan moet volgens de commissie geremedieerd worden.
7. Afgestudeerden De commissie heeft tijdens elk bezoek de kans gekregen om een gesprek te voeren met een groep afgestudeerden. De commissieleden zijn van oordeel dat de opleidingen goedgevormde afgestudeerden afleveren, die (voor leraren mits een bijkomende lerarenopleiding) voldoende uitgerust zijn voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. Ook de afgestudeerden geven te kennen in het algemeen tevreden te zijn met de opleiding die zij hebben genoten. Opvallend is dat een belangrijk aantal afgestudeerden Latijn en Grieks aan de K.U.Leuven en de RUG nog kiest om verder te studeren aan andere opleidingen, alvorens zich op de arbeidsmarkt te begeven. Zowel aan de K.U.Leuven als aan de VUB onderhoudt de opleiding Latijn en Grieks via een oudstudentenvereniging contact met de afgestudeerden. Dit gebeurt respectievelijk via de ‘Classici Lovanienses’ en de ‘Klassieke Kring’, en dit op voldoende wijze. Over het contact dat de opleiding aan de RUG met de afgestudeerden onderhoudt via de alumnivereniging ‘Het Griekenlandcentrum’, heeft de commissie tegenstrijdige informatie ontvangen. Tot spijt van de commissieleden bleek geen van de aanwezige afgestudeerden lid te zijn van de organisatie of deel te nemen aan activiteiten ervan. De tewerkstellingsenquête, die aan de K.U.Leuven sinds 1997 door de Dienst Studieadvies systematisch bij de afgestudeerden wordt afgenomen, krijgt de steun van de commissieleden en zij hopen dat de resultaten van dit onderzoek voldoende teruggekoppeld zullen worden naar de opleiding Latijn en Grieks.
8. Personeel Het personeelsaandeel in de opleiding van de K.U.Leuven is, zowel wat ZAP als AAP/BAP betreft, voldoende bevonden. Binnen het Departement Klassieke Studies acht de commissie de onderwijsbelasting van de hoogleraren redelijk. De verhouding tussen het aantal ZAP en AAP/BAP leden is voldoende evenwichtig bevonden. Aan de RUG-opleiding Latijn en Grieks volgt de uitbreiding van de staf de studentengroei met enige vertraging. De commissie heeft bewondering voor de inzet van het personeel van de opleiding, dat - evenals aan de VUB - beschikt over een beperkt aantal hoogleraren met een hoge onderwijsbelasting. Het aantal AAP/BAP is aan de RUG voldoende bevonden en in de huidige situatie evalueert de commissie de verhouding tussen het aantal ZAP en AAP/BAP leden voldoende evenwichtig. Op het ogenblik van het visitatiebezoek beschikte de VUB-opleiding Latijn en Grieks niet over assisterend academisch personeel. Hoewel dit gebrek wordt opgevangen door uitgebreide inzet van en samenwerking met een enthousiast team van wetenschappelijke medewerkers, meent de commissie dat de aanwerving van ten minste één assistent een noodzaak is. De commissieleden dringen er eveneens op aan dat de onevenwichtige taakverdeling onder het zelfstandig personeel zou
07/2001
26
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
worden herzien ten voordele van een optimalere coördinatie en uitvoering van de universitaire bevoegdheden. Er dient voor alle opleidingen in rekening te worden gebracht dat de belasting van het personeel zich niet tot onderwijs beperkt. De Vlaamse universiteiten zijn aan drie opdrachten gebonden onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening - waardoor de toch al zware belasting van de hoogleraren nog toeneemt. Het opnemen van taken in de verschillende interne commissies en raden zorgt bovendien tevens voor een hoger werkdruk. De commissie wenst de aandacht van de opleidingen erop te vestigen dat bij mogelijke uitbreiding van de staf tegelijkertijd een evenwichtige uitbreiding van de verschillende specialisaties binnen het vakgebied Latijn en Grieks moet worden nagestreefd. Wellicht zal uitbreiding van de staf ook meer mogelijkheden bieden voor een sabbatical leave. Aan de opleiding Latijn en Grieks van de VUB is het percentage vrouwen in de staf volgens de visitatiecommissie opvallend hoog. Wat de K.U.Leuven en de RUG op dit vlak betreft, heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat het percentage vrouwen in de staf bedroevend laag is. Binnen beide opleidingen Latijn en Grieks wordt evenwel vooropgesteld dat aan dit probleem in de toekomst bijzondere aandacht zal worden geschonken, hetgeen de commissie toejuicht. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering, i.c. docententraining, voorziet elke universiteit op centraal niveau via daartoe bevoegde diensten in uiteenlopende initiatieven. De commissie adviseert om aan de RUG, waar de docententraining enkel toegankelijk is voor het ZAP en AP met een postdoc-statuut, ook AP-leden zonder een postdoc-statuut - gezien hun regelmatige deelname aan het onderwijs - zouden worden toegelaten. Uit de gevoerde gesprekken kon de commissie vaststellen dat bij aanstelling en bevordering overal in ruime mate aandacht wordt geschonken aan didactische kwaliteiten. Dit stemt de commissie tot tevredenheid.
9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de ruime aandacht die binnen de opleidingen Latijn en Grieks van de K.U.Leuven en de RUG aan internationalisering wordt geschonken. Het feit dat aan de betrokken VUB-opleiding slechts een beperkt aantal hoogleraren is tewerkgesteld, met bovendien een hoge werkdruk, leidt ertoe dat van de internationalisering van de opleiding niet in dezelfde mate als in de andere instellingen een prioriteit wordt gemaakt. In het kader van het Europese Socrates-programma kunnen studenten uitgewisseld worden met uiteenlopende buitenlandse universiteiten. De opleidingen aan de K.U.Leuven en de RUG hebben hiervoor hun eigen Socrates of Erasmus samenwerkingsverbanden. De studenten aan de VUB sluiten, omwille van het ontbreken van Socrates of Erasmus samenwerkingsverbanden binnen de vakgroep Latijn-Grieks, daar waar mogelijk aan bij uitwisselingsakkoorden van de vakgroep Romaanse Talen. De interesse, alsook de deelname van de studenten aan internationale uitwisseling, is in Gent momenteel groot. Het aandeel van de K.U.Leuven studenten neemt, ondanks een nood aan meer informatie over internationale uitwisselingsmogelijkheden, toe. De commissieleden hebben aan de VUB een redelijk beperkte interesse van de studenten in een buitenlandse ervaring vastgesteld. Zij menen dat enige aanmoediging hier aangewezen is.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
07/2001
De deelname van buitenlandse studenten aan een opleiding Latijn en Grieks in Vlaanderen is zeer beperkt. De commissie hoopt dat de recent geïntroduceerde studentenuitwisseling tussen de Faculteit Letteren van de K.U.Leuven en de zusterfaculteit van de Université Catholique de Louvain de uitwisseling van buitenlandse studenten aan de K.U.Leuven meer zal aanmoedigen. Verder moedigt de visitatiecommissie de opleiding aan de VUB aan om daar waar mogelijk contacten met bijvoorbeeld de Université Libre de Bruxelles (ULB) te intensiveren. Alle instellingen zouden daarnaast (verder) contacten met Nederlandse universiteiten kunnen op- en uitbouwen. Verder zorgen alle instellingen ervoor dat hun studenten tijdens hun opleiding Latijn en Grieks onder meer via gastcolleges in contact komen met buitenlandse deskundigen. Zowel het zelfstandig, als het assisterend en bijzonder academisch personeel van de K.U.Leuven blijkt over uitgebreide persoonlijke internationale contacten te beschikken, die direct of indirect teruggekoppeld worden naar de opleiding Latijn en Grieks. De internationale contacten van de hoogleraren Latijn en Grieks aan de VUB zijn voldoende bevonden. De commissie is van mening dat vooral de internationale ervaring van het assisterend en bijzonder academisch personeel aan de betrokken opleiding van de RUG momenteel beperkt is. De commissieleden raden aan - om toekomstige ZAP-ers reeds de kans te geven om internationale contacten op te bouwen - in dit verband bijvoorbeeld een uitwisselingsovereenkomst aan te gaan met een buitenlandse universiteit. De commissieleden waarderen het uitwisselingsaanbod van doctorandi en docenten tussen het Departement Klassieke Studies van de K.U.Leuven en het ‘Department of Classics’ van de University of Cincinnati, het ‘Dipartimento di Filologia Classica’ van Urbino en van de Università Cattolica Sacro Cuore te Milaan. Van de mogelijkheid om voor langere periodes in het buitenland te verblijven, lijkt evenwel in de praktijk nog weinig gebruik gemaakt te worden. Ook de betrokken opleiding van de RUG voorziet in de mogelijkheid om docenten naar het buitenland te sturen en uit het buitenland te ontvangen. Hieraan werd tot spijt van de commissieleden tot op het moment van het visitatiebezoek evenwel nooit deelgenomen. De commissieleden hopen dat dit initiatief in de toekomst in praktijk zal worden gebracht en dat daaraan ook de nodige samenwerking en erkenning zal worden verbonden. De commissie wijst in het kader van de internationalisering ook op de mogelijkheden van en de nood aan een regeling inzake sabbatical leaves.
10. Kwaliteitszorg 10.1.De zelfstudie Ter voorbereiding van het bezoek van de visitatiecommissie aan de opleidingen, publiceerde elke opleiding in juli 2000 een zelfstudierapport. De visitatiecommissie evalueert de zelfstudierapporten van de VUB en de K.U.Leuven als heldere en kritische documenten. De zelfstudie van de RUG wordt door de visitatiecommissie getypeerd als een informatief document, waarbij de gesprekken tijdens het visitatiebezoek evenwel een nodige en verhelderende aanvulling vormden. De deelname van de studenten aan het opstellen van het zelfstudierapport was aan de betrokken opleiding van de VUB beperkt en aan de K.U.Leuven en de RUG voldoeninggevend. De commissie spreekt de hoop uit dat de resultaten van de studentenbevragingen die werden uitgevoerd in functie van de voorbereiding op de visitatie, ook gevolg zullen krijgen in het beleid van de opleidingen.
07/2001
28
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
10.2.De interne kwaliteitszorg Het systeem van interne kwaliteitszorg wordt door de commissieleden overal globaal als voldoende geëvalueerd. Elke opleiding voorziet in commissies of raden die de interne kwaliteitszorg op de verschillende niveaus in de universiteit garanderen: het niveau van de vakgroep, van de opleiding, van de faculteit en van de universiteit. De visitatiecommissie heeft aan de VUB op het niveau van de vakgroep geen probleemsignalen opgevangen. De werking van de Opleidingsraad geeft de commissieleden aanleiding tot voldoening. Over de Faculteitsraad heeft de commissie inhoudelijk geen vaststellingen geformuleerd. Wat de K.U.Leuven betreft, ging tijdens de gesprekken de aandacht van de visitatiecommissie vooral uit naar de werking van de Permanente Onderwijscommissie (POC). De commissieleden spreken hun waardering uit ten aanzien van deze commissie. De vertegenwoordiging van het monitoraat, de ombudsdienst en de alumnivereniging ‘Classici Lovanienses’ in de POC wordt door de visitatiecommissie als een meerwaarde ervaren. Verder merkt de commissie op dat de actieve reflectie, die naar aanleiding van en in navolging van gerichte interne kwaliteitscontroles wordt gevoerd, naar haar mening een sterk positieve weerslag heeft op de kwaliteit van de opleiding. De commissie is van mening dat de opleiding Latijn en Grieks van de RUG over een degelijk systeem van kwaliteitszorg beschikt. Desalniettemin meent zij dat bestaande raden van interne kwaliteitszorg, zoals de Faculteitsraad, te weinig als dusdanig worden erkend. De wijze waarop de Opleidingscommissie functioneert, beoordeelt de visitatiecommissie als goed. De visitatiecommissie meent dat de installatie van de Kwaliteitscel Onderwijs in de toekomst kan leiden tot interessante vernieuwingen. De commissie spreekt speciale waardering uit ten aanzien van de studentenvertegenwoordigers Latijn en Grieks die zij ontmoette op de K.U.Leuven. Zij getuigen van engagement in de voorbereiding van de vergaderingen en van zin voor verantwoordelijkheid bij het raadplegen en informeren van hun achterban. De betrokkenheid van de studenten in de besluitvorming is goed. Via hun vertegenwoordiging in commissies van interne kwaliteitszorg worden ook studenten Latijn en Grieks van de RUG in de gelegenheid gesteld om te participeren aan besluitvorming. De commissie acht hun betrokkenheid bij de besluitvorming op het niveau van de Opleidingscommissie voldoende. Zij wijst er evenwel op dat om studenten als volwaardige partners te laten participeren aan de vergadering, zij tijdig en allen over de voorbereidende dossiers dienen te beschikken. De betrokkenheid van studenten Latijn en Grieks in de besluitvorming aan de VUB is volgens de commissie voor verbetering vatbaar. Zij is van oordeel dat studenten die zich engageren in de Opleidingsraad, onvoldoende geïnformeerd worden over hun mogelijkheden en hun aandeel in de vergaderingen. Evenals ten aanzien van de RUG, is de commissie van mening dat de studenten een informatieachterstand hebben ten aanzien van de behandelde dossiers, waaraan dient tegemoet gekomen te worden. Op het ogenblik van het visitatiebezoek hadden de RUG-studenten Latijn en Grieks geen vertegenwoordiging in de Faculteitsraad. De VUB-studenten Latijn en Grieks waren noch in de Faculteitsraad, noch in de Vakgroepsraad vertegenwoordigd. De commissie formuleert hierbij de aanbeveling dat studenten zouden moeten aangemoedigd worden om ten minste een waarnemende vertegenwoordiging te overwegen. De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie, rekening houdend met de specifieke situatie van de opleiding, aan de VUB voldoende. Zij waardeert dat, gezien de opleiding niet in aanmerking komt voor de centraal georganiseerde docentenevaluatie door de studenten, ze hieraan remedieert door een eigen evaluatie op te zetten. De commissie staat positief ten aanzien van de procedure voor onderwijsevaluatie aan de RUG. De commissie hoopt wel dat de reserves die
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
29
07/2001
vanwege sommige leden van het zelfstandig academisch personeel bestaan ten aanzien van de enquêteinhoud en de gerichtheid van de vraagstelling au sérieux zullen genomen worden en tot een herziening van de formulering zullen leiden. Omtrent docentenevaluatie aan de K.U.Leuven acht de commissie het niet nodig specifieke aanbevelingen te formuleren.
07/2001
30
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
31
07/2001
07/2001
32
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks3 binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan Vrije Universiteit Brussel met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden van de opleiding Latijn en Grieks. Zij baseert zich daarvoor op de door de opleiding Latijn en Grieks opgestelde zelfstudie, die in juli 2000 is gepubliceerd, alsook op de gesprekken met de opleiding die in navolging van deze zelfstudie in oktober 2000 plaatsvonden. Bij de beoordeling van het onderwijs is de visitatiecommissie uitgegaan van een eigen referentiekader, dat de minimumeisen van een opleiding Latijn en Grieks omschrijft. Rekening houdend hiermee en met de doelstellingen en onderwijsfilosofie van de opleiding zelf, heeft de commissie - zoals het in haar opdracht vastligt - tevens aanbevelingen geformuleerd. Zij hoopt hiermee, in samenwerking met de opleiding, bij te dragen tot een verdere kwaliteitsverbetering en optimalisering van het onderwijs. De commissie wenst er vooraf op te wijzen dat de opleiding Latijn en Grieks aan de VUB een opleiding is die door de Vrije Universiteit Brussel zelf gefinancierd wordt. Volgens artikel 142 van het decreet op de universiteiten (12 juni 1991) ligt het huidige aantal studenten onder de vastgelegde rationalisatienorm, hetgeen impliceert dat de Vlaamse Gemeenschap niet in subsidies voorziet. Het gevolg hiervan, een struggle for life zoals de opleiding het zelf beschrijft, laat op verschillende manieren zijn sporen na in de opleiding. De commissieleden hebben hiermee rekening gehouden bij hun beoordeling. Zij spreken hun bewondering uit ten aanzien van de stafleden, die er toch in slagen om een opleiding ‘met karakter’ aan te bieden.
1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING In de zelfstudie worden de algemene doelstellingen van de opleiding gekaderd binnen de geesteswetenschappen, die op hun beurt ingebed zijn in de ruimere doelstellingen van de Vrije
3.
Verder kortweg Latijn en Grieks.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
33
07/2001
Universiteit Brussel. De specifieke doelstellingen van de opleiding Latijn en Grieks zijn van linguïstische, literaire, historische, cultuurhistorische en filosofische aard en omvatten ook een aspect van attitude-vorming die de studenten in staat moet stellen Griekse en Latijnse (uitgegeven en onuitgegeven) teksten op een filologisch verantwoorde manier te benaderen. De eindtermen die de opleiding vooropstelt zijn: (1) taalkundige, literaire en filosofische aspecten, in de meest brede zin, van de Latijnse en Griekse geschreven bronnen kunnen verwerken; (2) op een wetenschappelijk verantwoorde manier problemen kunnen aanpakken en oplossen; (3) elementaire attitudes voor filologische, filosofische, historische, cultuurhistorische en literaire benadering van antieke geschreven bronnen bezitten.
EVALUATIE In de zelfstudie is een ruime omschrijving opgenomen van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding, die duidelijk ook de ideologie van de opleiding weerspiegelt. De doelstellingen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie helder en duidelijk, maar te breedvoerig, omschreven. De commissie is er zich van bewust dat het formuleren van doelstellingen en eindtermen in het academisch onderwijs van recente aard is. Zij is ervan overtuigd dat binnen de opleiding voldoende expertise aanwezig is om in de toekomst doelstellingen en eindtermen nog beter op elkaar af te stemmen. De doelstellingen voldoen desalniettemin aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. De commissie betreurt in dit verband haar gebrek aan kennis over het secundair onderwijs in Vlaanderen om de aansluiting van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding op de doelstellingen en eindtermen van het secundair onderwijs te kunnen nagaan. Het academisch karakter van de opleiding komt volgens de commissie voldoende tot uiting in de geformuleerde doelstellingen. Verder meent de commissie dat de doelstellingen voldoende in het programma worden gereflecteerd en dat de opleiding, gegeven de financiële en personele randvoorwaarden, er via dit programma in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. De commissieleden hebben vastgesteld dat de doelstellingen van de opleiding in het algemeen voldoende bekend gemaakt worden bij de studenten.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud BESCHRIJVING De opleiding Latijn en Grieks omvat vier studiejaren, gespreid over twee cycli. De studie verloopt progressief van een meer algemene vorming in de kandidaturen naar een mogelijke verregaande specialisatie in de licenties aan de hand van keuzepakketten en/of keuzevakken. Doorheen de vier studiejaren vormen het actief en passief leren van Latijn en Grieks, alsook het bestuderen van de antieke beschaving, de rode draad.
07/2001
34
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
E XTRA CURRICULAIR
Aanvangscursus Latijn
Voortgezette cursus Latijn
Voortgezette cursus Grieks
EERSTE K ANDIDATUUR
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum Keuzepakketten Optie verwervers Grieks
Optie beginners Grieks
TWEEDE KANDIDATUUR
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum Keuzepakketten Kandidaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
EERSTE EN TWEEDE LICENTIE
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum Keuzepakketten Optie documentaire filologie
Optie renaissance, humanisme en neolatiniteit
Optie taal- en letterkunde
Optie cultuurgeschiedenis en agogiek
Optie pedagogie
Optie materiële cultuur van de antieke wereld
Licentiaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
In de eerste kandidatuur wordt naast een verplicht curriculum (met vooral, maar niet uitsluitend vakspecifieke opleidingsonderdelen) aan de studenten een optiepakket en verschillende pakketten keuzeopleidingsonderdelen aangeboden. De optiemogelijkheid vormt een antwoord op de instromende groep studenten, die al dan niet voorkennis van het Grieks bezitten: afhankelijk van de groep waartoe ze behoren, kiezen ze respectievelijk voor het opleidingsonderdeel ‘Verklaring van Griekse schrijvers’ of ‘Inleiding tot het Grieks’ uit het optiepakket ‘Klassieke talen en hun literaturen’. De keuzepakketten laten de studenten toe om het programma gedeeltelijk naar eigen interesse in te vullen. Zij hebben daarbij voor een vastgelegd aantal studiepunten binnen de pakketten ‘Kunstwetenschappen en oudheid’ en ‘Wijsbegeerte, ethica, logica, psychologie, ideologie, antropologie, en geschiedenis en historische kritiek’ de keuze uit verschillende opleidingsonderdelen.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
35
07/2001
In de tweede kandidatuur wordt het onderscheid tussen studenten met en zonder voorkennis Grieks opgeheven. Alle studenten krijgen hetzelfde verplicht curriculum en vullen dit aan met verschillende keuzevakken uit de pakketten ‘Moderne talen en literaturen’, ‘Kunstwetenschappen en oudheid’ en ‘Wijsbegeerte, ethica, logica, psychologie, ideologie, antropologie, en geschiedenis en historische kritiek’. Het programma van de eerste en de tweede licentie voorziet eveneens in een verplicht curriculumgedeelte. Daarnaast kiezen de studenten voor opleidingsonderdelen uit één optiepakket en opleidingsonderdelen uit de verschillende keuzepakketten. De optiepakketten (‘Documentaire filologie’, ‘Renaissance, humanisme en neolatiniteit’, ‘Taal- en letterkunde’, ‘Cultuurgeschiedenis en agogiek’, ‘Pedagogie’, ‘Materiële cultuur van de antieke wereld’) en keuzepakketten (‘Epigrafie en paleografie’, ‘Archeologie van de oudheid’) zijn gelijk voor beide jaren. De studenten zijn gebonden aan een minimum aantal studiepunten bij het maken van hun keuze. De keuze van het optiepakket dient de twee licentiejaren dezelfde te zijn. De opleiding voorziet niet in een verkort programma, omdat naast de opleiding Latijn en Grieks aan de universiteit geen studierichtingen bestaan die een student voldoende kennis Latijn en Grieks laten verwerven om van studieduurverkorting te kunnen genieten. Ook deeltijds onderwijs wordt niet ingericht. Werkstudenten kunnen evenwel terecht in de opleiding. (cfr. 5.3.)
EVALUATIE De opleiding heeft in de laatste jaren met veel inzet het programma hervormd tot wat het vandaag is. De commissie heeft kunnen afleiden uit de gesprekken en uit de zelfstudie dat bij de opleidingsverantwoordelijken nog verder de bereidheid tot de uitwerking van een aantal nieuwe ideeën bestaat. Zij verwijst daarbij onder meer naar het aanbieden van mogelijke nieuwe talencombinaties. Zij hoopt dat het toekomstperspectief van de opleiding, dat zoals zij begrijpt op dit vlak toch ook in ruime mate afhankelijk is van het Ministerie van Onderwijs, snel verduidelijkt zal worden. In het algemeen karakteriseert de commissie deze opleiding als traditioneel-filologisch.
Algemeen Het niveau van de geprogrammeerde opleidingsonderdelen in zowel de eerste als de tweede cyclus is naar het oordeel van de visitatiecommissie voldoende. Zowel in de zelfstudie, als tijdens de gesprekken kwam tot uiting dat de studenten meer auteurs willen lezen. De commissie is eveneens voorstander van een uitbreiding van het pensum en moedigt de opleiding daarnaast ook aan om de studenten meer zelfstandig te laten lezen. Het florilegium van Griekse en Latijnse auteurs maakt door het grote aantal fragmenten uit een groot aantal auteurs een verbrokkelde indruk. De overgang van een passieve schoolkennis van het Latijn en het Grieks naar een meer actieve taalbeheersing zoals die binnen de thema-methode wordt vereist, is voor de meeste studenten een moeilijke stap. De commissie acht actieve taalbeheersing tot op zekere hoogte noodzakelijk in functie van het grondig leren van de grammatica en beaamt dat het gebruik van thema een gedegen talenkennis oplevert. Hetzelfde doel kan evenwel ook bereikt worden aan de hand van andere methoden. In dit verband dienen kosten en baten dringend te worden afgewogen. Aangezien studenten terecht meer willen lezen, zou gedacht kunnen worden aan de uitbreiding van het pensum door thema hiervoor gedeeltelijk te laten wijken.
07/2001
36
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De commissie staat achter de teneur van het decreet op de lerarenopleiding, dat academische opleidingen en de academische lerarenopleiding dichter bij elkaar beoogt te brengen. Zij waardeert ook de inspanning die de opleiding op dit vlak doet om dit in haar programma tot uiting te laten komen. De commissieleden menen echter dat de gehanteerde interpretatie van het decreet in het curriculum zijn doel voorbijgaat. De opleidingsonderdelen ‘Vakdidactische benadering van de Latijnse letterkunde’ en ‘Vakdidactische benadering van de Griekse letterkunde’ uit het verplichte licentieprogramma behandelen immers inhoudelijk geen vakdidactiek. De studenten hebben bedenkingen geformuleerd bij het opleidingsonderdeel ‘Maatschappijgeschiedenis van de oudheid’. Zij zijn van mening dat het te zwaar is voor het programma van de eerste kandidatuur. In de huidige situatie zouden een tussentijdse evaluatie en het aanbieden van een lees/leerwijzer de studenten van dienst zijn.
Probleem “Griekslozen” In de eerste kandidatuur wordt gedifferentieerd tussen de studenten met en zonder voorkennis van het Grieks. In de tweede kandidatuur sluiten de “beginners” zich bij de andere studenten aan, waarbij de laatste groep een voorsprong heeft op de eerste. Het is de bedoeling dat alle studenten zich op het einde van de tweede kandidatuur op hetzelfde niveau bevinden, vooraleer naar de eerste licentie over te stappen. Zowel studenten, stafleden als commissieleden zijn het erover eens dat een zekere achterstand van de “beginners” ook op het einde van de tweede kandidatuur nog steeds voelbaar is. Hoewel dit zonder assisterend academisch personeel voor de opleiding haast onmogelijk is, dringt de commissie erop aan dat het probleem rond het Grieks beter wordt opgevangen. Het is te verwachten dat zich in de toekomst meer studenten zullen aanbieden voor de opleiding Latijn en Grieks zonder een vooropleiding Grieks te hebben genoten. De commissie denkt als oplossing hiervoor in de richting van een brugcursus voor “Griekslozen”, dan wel aan een aantal aangepaste opleidingsonderdelen in het kandidatuursprogramma. In het laatste geval zouden immers studenten die pas bij aanvang van het eerste academiejaar voor de opleiding Latijn en Grieks kiezen niet het risico lopen de brugcursus te missen en vooralsnog met een achterstand in het Grieks aan de opleiding te beginnen. De commissieleden hebben vastgesteld dat de inzet die van beginners Grieks gevergd wordt in de kandidaturen ten koste gaat van de voorbereiding op andere opleidingsonderdelen. De commissie raadt de opleiding een meer systematische behandeling van de Griekse grammatica aan in de tweede kandidatuur.
Keuzevakken en opties Alle studenten moeten om administratieve redenen tegen 1 november hun formulier met hun keuzevakken binnenbrengen. Hierdoor ondervinden de studenten volgens de zelfstudie dikwijls moeilijkheden om voldoende geïnformeerd hun keuzen te maken. Een bijkomend probleem is dat een aantal opleidingsonderdelen pas het tweede semester of tweejaarlijks gedoceerd wordt. Zoals de opleiding zelf signaleert in haar zelfstudierapport is dit ook en vooral voor eerste kandidatuurstudenten niet evident. De commissieleden raden de opleiding aan in dit verband jaarlijks aan het begin van het academiejaar voor alle studiejaren een informatiesessie te voorzien om de studenten te ondersteunen in hun keuzen. Tegelijkertijd zouden de studenten ook beter geïnformeerd kunnen worden over de op het intranet raadpleegbare cursusfiches.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
37
07/2001
De commissie is tevreden over de sequentiële opbouw van het verplichte programmagedeelte. Zij spreekt wel haar bezorgdheid uit over de sequentiële opbouw van de optie- en keuzeopleidingsonderdelen bij de studenten doorheen hun opleiding. Het tweejaarlijks doceren van opleidingsonderdelen houdt niet alleen het risico in dat de continuïteit en de progressiviteit van het programma in het gedrang zouden kunnen komen. Daarnaast blijkt er zich ook een reëel probleem voor te doen in het opstellen van het lessenrooster van de studenten. De commissieleden zijn van mening dat hieraan zal moeten geremedieerd worden. Het aanbod van keuzevakken en de indeling in keuzepakketten maakt de opleiding aantrekkelijk. Zo wordt het keuzepakket ‘Moderne talen en literaturen’ van de tweede kandidatuur door de commissieleden als een boeiende en noodzakelijke aanvulling gezien op de opleiding, die maakt dat de studenten hun kennis van de moderne talen niet verwaarlozen. Het aandeel van het programma dat elke student naar eigen interesse mag invullen is evenwel zo ruim dat men zich zou kunnen afvragen of alle studenten met een gelijkwaardig diploma afstuderen, hoewel de staf hier geen gevaren ziet. De commissie vraagt met aandrang hieraan aandacht te besteden. Het aanbieden van verschillende optiepakketten getuigt volgens de commissieleden van realiteitszin ten aanzien van de huidige arbeidsmogelijkheden van de studenten. De voorkeur van de studenten gaat daarbij uit naar het optiepakket ‘Pedagogie’. Dit is onder meer het geval omwille van de aansluiting bij de academische initiële lerarenopleiding.
Onderzoeksgebondenheid De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is goed en wordt voornamelijk verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs.
2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie worden de verschillende opleidingsonderdelen aangeboden via hoorcolleges, werkcolleges en bijkomende taken. In de tweede kandidatuur is in het verplichte programmagedeelte voor één opleidingsonderdeel oefeningen voorzien.
EVALUATIE De variatie aan onderwijsvormen is naar de mening van de commissieleden te weinig evenwichtig: de studenten krijgen zeer vaak hoorcolleges en worden in verhouding daartoe te weinig vertrouwd gemaakt met het schrijven van referaten en papers, het doen van groepswerk, enz. Ook de studenten zelf hebben gewezen op de noodzaak om meer ervaring op te doen in het schrijven van taken. De commissie stelt tevens vast dat de gebruikte werkvormen te weinig de zelfstandigheid van de studenten in de hand werken. Studenten zouden zo bijvoorbeeld beter geïnformeerd moeten worden over bestaande hulpmiddelen voor de voorbereiding van vertalingen, zodat zij hun voorbereidingstijd constructiever zouden kunnen benutten. De studenten uiten ook zelf de wens om meer zelfstandig wetenschappelijk te leren denken. De studenten signaleren zelf het ontbreken van syllabi voor bepaalde opleidingsonderdelen.
07/2001
38
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2.3. Vaardigheden Met betrekking tot communicatieve vaardigheden van de studenten meent de commissie dat de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden in hun moedertaal voldoende zijn. De leden dringen er evenwel sterk op aan om zeer gerichte aandacht te gaan besteden aan de mondelinge uitdrukkingsvaardigheden van de studenten in hun moedertaal. Deze worden door de commissie als onvoldoende geëvalueerd. Onder meer door het introduceren van mondelinge presentaties zou hieraan tegemoet kunnen gekomen worden. De commissie heeft hiertoe voldoende bereidheid gevonden tijdens de gesprekken met de leden van het zelfstandig academisch personeel. De uitwerking van het programma dreigt naar de mening van de commissieleden het onafhankelijk en kritisch denken van de studenten onvoldoende te bevorderen. Juist omdat de opleiding zo weinig studenten telt, leent ze zich er beter toe dan bijvoorbeeld grote opleidingen om discussies te organiseren en de studenten zich meer onderling op cognitief niveau uit te laten dagen. Dit zou tevens de sociale vaardigheden van de studenten kunnen bevorderen. Het programma voorziet immers niet in groepswerk, werkvorm bij uitstek om aan sociale vaardigheden te werken. De vaardigheid van het zelfstandig leren en werken lijkt bij de studenten verder gestimuleerd te kunnen worden. De commissieleden waarschuwen in dit verband voor het hoge reproductiegehalte tijdens de examens (cfr. 2.4.). Dit zou niet alleen een vertekend beeld kunnen geven van de zelfstandigheid van de studenten, maar ook van hun onafhankelijk en kritisch denken. De commissie heeft evenwel uit onder meer de gesprekken met de afgestudeerden kunnen afleiden dat de studenten voldoende uitgerust worden met een attitude van permanente vorming. Computervaardigheden krijgen onvoldoende aandacht volgens de commissie. Hier moet de opleiding, rekening houdend met de ontwikkelingen in de informatica en het belang hiervan op de arbeidsmarkt, dringend aan tegemoet komen. Hoewel sommige studenten de indruk gaven dit helemaal niet als een gemis te ervaren, dringt de commissie er toch op aan dat dit punt wordt geremedieerd.
2.4. Examinering BESCHRIJVING Gedurende de eerste week na de wintervakantie en gedurende de eerste week na de lentevakantie kunnen examens afgenomen worden voor opleidingsonderdelen die volledig afgewerkt zijn. Gedurende deze weken worden alle onderwijsactiviteiten in de betrokken studiejaren geschorst. Concreet wordt dit gewoonlijk gedaan voor één opleidingsonderdeel tijdens de eerste licentie. De studenten worden geïnformeerd over de examens vanaf de aanvang van het academiejaar: zij beschikken over het examenreglement, de studiegids, kunnen het intranet raadplegen en hoogleraren geven inlichtingen tijdens de contacturen. (cfr. 5.3.) Blijkens de zelfstudie wordt in zowel de kandidaturen als de licenties in belangrijke mate mondeling geëxamineerd. Daarbij is het vaak het geval dat de studenten de tijd krijgen om zich kort schriftelijk voor te bereiden.
EVALUATIE De door de visitatiecommissie bekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed niveau. Haar inziens worden hoge - en misschien wel te hoge - eisen gesteld aan de studenten. Dit
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
39
07/2001
doet de commissie vermoeden dat bepaalde vragen, die op inzicht zouden gericht zijn, in wezen eerder een reproductief karakter hebben. Ook de studenten hebben gewezen op het (te) hoge reproductiegehalte tijdens de examens. De commissieleden geven in overweging om de mogelijkheid om examens na de wintervakantie te organiseren meer te benutten. Op deze manier kan de werkdruk van de studenten meer gelijkmatig verdeeld worden over het academiejaar. Het door de staf ingebrachte tegenargument dat dit in een taalopleiding niet goed mogelijk zou zijn, wordt door de commissie niet gesteund. De inhoud van de examens die na de wintervakantie zouden worden afgenomen, zou als parate kennis gelden bij de voorbereiding van de examens op het einde van het academiejaar. Het examenreglement dat onder meer de rechten en plichten van examinator en student omschrijft, is door de commissie goed bevonden. De organisatie van examens lijkt geen aanleiding te geven tot problemen.
3. Eindverhandeling BESCHRIJVING De studenten nemen aan het begin van de eerste licentie zelfstandig contact op met een lid van het zelfstandig academisch personeel om het promotorschap van de eindverhandeling te bespreken. De keuze van het onderwerp gebeurt in onderling overleg tussen promotor en student en is bijgevolg afhankelijk van zowel het specialisme van het ZAP-lid als de interesse van de student zelf. Studenten krijgen het advies in de licenties een optie te nemen waar het onderwerp van hun eindwerk mee in verband staat en in de gekozen optie ook opleidingsonderdelen te selecteren die bij hun eindwerk aansluiten. De voorbereiding op de eindverhandeling vangt concreet aan in de eerste licentie, via het ‘Werkcollege eindwerk Latijn en Grieks’ (8 studiepunten). De titularis van het werkcollege is de promotor van het eindwerk. Via dit werkcollege krijgt de student in het kader van zijn eindverhandeling een eerste individuele begeleiding, die resulteert in een schriftelijk verslag waarin de student een overzicht geeft van zijn voorlopige bibliografie, zijn gevolgde werkmethode voor de geleidelijke afbakening van het onderzoeksveld en de heuristiek die werd verwezenlijkt. Tijdens de tweede licentie werkt de student in hoofdzaak zelfstandig aan de eindverhandeling. Er wordt evenwel verwacht dat student en promotor onderling regelmatig contact opnemen over de eindverhandeling. De eindverhandeling wordt in de tweede licentie begroot op 15 studiepunten. De eindverhandeling neemt een belangrijke plaats in binnen de opleiding. Zij wordt benaderd als een potentiële wetenschappelijke publicatie en wordt ook volgens deze criteria beoordeeld. Zowel de promotor als twee commissarissen beoordelen het werk. Op basis van de schriftelijke verslagen en de waarderingscijfers van de promotor en de commissarissen, die door de studenten ingezien kunnen worden, kan de student al dan niet een mondelinge toelichting aanvragen.
EVALUATIE De eindverhandelingen van de studenten zijn omvangrijke werken. Er worden door de opleidingsverantwoordelijken hoge eisen aan gesteld en dat blijkt er ook uit. Zij zijn over het algemeen van goed niveau, al blijken de inleidingen soms te breedvoerig en worden te vaak gedachten uit de bestaande literatuur overgenomen. De commissie meent tevens dat de eindverhandeling een
07/2001
40
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
realistische opdracht moet blijven: het is geen doctoraat. De werken zouden kwalitatief even goed kunnen zijn, door de onderwerpen scherper af te bakenen en zo het werk onder meer ook in tijd en volume te beperken. De reële tijd besteed aan de eindverhandeling is veel ruimer dan de begrote studietijd. Een eventuele uitbreiding van de studiepunten voor de eindverhandeling in de tweede licentie, zoals door de opleiding wordt voorgesteld, zou ten onrechte bij de studenten de indruk kunnen wekken dat nog meer tijd en energie in de eindverhandeling moet worden gestoken. De commissieleden dringen er dan ook op aan om de studenten in de eerste plaats beter te informeren (over de redactie van de eindverhandeling, de eisen op het vlak van methodologie en de evaluatiecriteria) en te begeleiden in hun werkzaamheden. Het eerste zal, onder de vorm van een brochure, reeds een oplossing kunnen bieden. Met betrekking tot het tweede aspect, dient gezegd dat de begeleiding verschilt van promotor tot promotor. Een grondigere en intensievere begeleiding vanwege alle promotoren is een minimumvereiste. De commissie wijst erop dat aan de feedback die studenten op hun eindverhandeling krijgen meer aandacht zou kunnen worden besteed. De visitatiecommissie betreurt het ontbreken van een degelijke bespreking als onderdeel van het leerproces, tussen het indienen van de eindverhandeling en de proclamatie. Tot slot wijst de commissie erop dat in de door hen gelezen exemplaren nog een grote hoeveelheid fouten terug te vinden was (bijvoorbeeld in vertalingen). Studenten die in de bibliotheek eindverhandelingen raadplegen worden hierover niet geïnformeerd. De commissie beseft zeer wel dat een eindverhandeling niet een “gepubliceerd” document is en de inzage ervan door andere studenten slechts in de bibliotheek is toegelaten. Toch raadt de commissie aan erop toe te zien dat de studenten in het definitieve exemplaar minder fouten laten staan ofwel de studenten na afstuderen een lijst van errata te laten opstellen. Zelf menen de commissieleden dat de eerste suggestie het meest aangewezen is.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Latijn en Grieks in de periode ’89-’90 t.e.m. ’99-’00, opgedeeld naar studiejaar en geslacht. Academiejaar generatiestudenten ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 ’92-’93 ’93-’94 ’94-’95 ’95-’96 ’96-’97 ’97-’98 ‘98-’99 ’99-‘00
3 3 6 1 5 4 3 6 7 4 9
1e kan 6 10 7 5 5 5 7 10 10 7 10
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2e kan
1e lic
2e lic
TOTAAL
3 0 2 3 4 2 5 2 8 8 7
4 4 2 2 3 4 3 6 4 8 7
3 5 4 3 2 3 3 3 3 3 9
17 19 15 13 14 14 18 21 25 26 33
M 7 10 8 6 5 5 6 7 6 7 8
(41%) (53%) (53%) (46%) (36%) (36%) (33%) (33%) (24%) (27%) (24%)
V 10 9 7 7 9 9 12 14 19 19 25
(59%) (47%) (47%) (64%) (64%) (64%) (67%) (67%) (76%) (73%) (76%)
41
07/2001
Het aantal studenten ligt over alle jaren zeer laag. Het totaal aantal studenten kent een dieptepunt in het academiejaar 1992-1993. De commissie hoopt dat de stijging, na 1992-1993 ingezet, zich voortzet. Het is vanaf dezelfde periode dat de opleiding gekenmerkt wordt door een toenemend aantal vrouwelijke studenten.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten Latijn en Grieks in de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol), opgedeeld naar studiejaar en naar geslacht. Academiejaar generatiestudenten ’88-’89 ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 ’92-’93 ’93-’94 ’94-’95 ’95-’96 ’96-’97 ’97-’98 ‘98-‘99
16.7 0.0 0.0 50.0 0.0 40.0 100.0 0.0 100.0 85.7 50.0
1e kan 36.3 0.0 0.0 42.9 80.0 40.0 100.0 28.6 80.0 80.0 71.4
2e kan 100.0 100.0 0.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 87.5
1e lic
2e lic
100.0 66.7 0.0 50.0 100.0 100.0 75.0 66.7 50.0 75.0 100.0
71.4 75.0 0.0 50.0 100.0 100.0 100.0 66.7 66.7 66.7 66.7
TOTAAL 62.5 52.9 0.0 53.3 92.3 78.6 92.9 61.1 71.4 83.3 84.6
M 50.0 42.9 0.0 50.0 83.3 80.0 80.0 16.7 42.9 85.3 57.1
V 71.4 60.0 0.0 57.1 100.0 77.8 100.0 83.3 85.7 83.3 94.7
Het is vooral bij de generatiestudenten en in de eerste kandidatuur dat de slaagcijfers sterk schommelen, maar bij heel kleine aantallen verwondert deze schommeling nauwelijks. De slaagpercentages daarna liggen globaal in het verlengde van de verwachtingen van de visitatiecommissie.
4.3. Gemiddelde studieduur De commissie is van mening dat, zodra de selectie in de eerste kandidatuur is geschied, de gemiddelde studieduur aanvaardbaar is. Het is naar mening van de commissie vooral de eindverhandeling die tot een verlenging van de reële studie kan leiden. Vergeleken met andere academische opleidingen ervaart de commissie die verlenging niet als een groot probleem, maar dringt ze toch aan op maatregelen die de verlenging tegengaan. Verder verwijst zij naar haar opmerkingen in hoofdstuk 3.
07/2001
42
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De commissie formuleert een aantal kritische kanttekeningen bij de te besteden studietijd van de studenten, die volgens haar bij curriculumherziening in rekening zouden moeten worden gebracht. De opleiding had hier tevens in haar zelfstudie op gewezen. Uit de bevraging van de studenten, die in het kader van de zelfstudie werd gedaan, blijkt op de eerste plaats dat voor de eerste cyclus de reële studietijd besteed aan de opleidingsonderdelen ‘Algemene geschiedenis van de Latijnse Letterkunde’ (eerste kandidatuur) en ‘Algemene geschiedenis van de Griekse Letterkunde’ (tweede kandidatuur) beduidend groter is dan de begrote studietijd. Tijdens de gesprekken bleek verder duidelijk dat de eerste kandidatuur voor de studenten zonder voorkennis van het Grieks heel erg zwaar is. Verschillende studenten verklaarden zoveel tijd aan het Grieks te besteden, dat dit ten koste ging van andere opleidingsonderdelen. In dit verband wordt verwezen naar hoofdstuk 2.1. Ook met betrekking tot de eindverhandeling werd reeds gewezen op de disproportie tussen de reële studietijd en begrote studietijd, met name in de tweede licentie. (cfr. 3.) Over de verdeling van de studietijd over de studiejaren werden geen problemen gesignaleerd, tenzij voor de overgang van de eerste naar de tweede kandidatuur voor de “beginners” Grieks. Deze ondervinden tijdens de tweede kandidatuur nog steeds nadelen van hun achterstand in het Grieks.
5.2. Studievoorlichting Blijkens de informatie in de zelfstudie gebeurt de voorlichting aan abituriënten over de studiemogelijkheden en het onderwijsprogramma hoofdzakelijk door middel van informatiedagen, een infobrochure en de studiegids. De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot de studievoorlichting van abituriënten.
5.3. Studiebegeleiding BESCHRIJVING Los van het officiële curriculum wordt tijdens de maand september een reeks brugcursussen georganiseerd die toekomstige studenten de mogelijkheid bieden na te gaan of hun talenkennis overeenstemt met wat voor het aanvatten van universitaire studies verwacht wordt. In het kader van de opleiding Latijn en Grieks worden drie cursussen aangeboden: een aanvangscursus Latijn, een voortgezette cursus Grieks en een voortgezette cursus Latijn. De basiscursus Latijn is bestemd voor studenten met geen of slechts een beperkte kennis van het Latijn, terwijl de voortgezette cursussen bestemd zijn voor studenten die reeds over een basiskennis van het Latijn en het Grieks beschikken en dit willen opfrissen. De studenten kunnen voor de aanvang van het academiejaar ook deelnemen aan een door de Dienst voor Studieadvies georganiseerde werkgroep ‘studievaardigheden’, waarbij studenten de gelegenheid krijgen om het studeren aan de universiteit beter voor te bereiden.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
43
07/2001
Voor beginnende studenten vangt het eerste jaar aan met een onthaalweek. Voor inhoudelijke begeleiding tijdens het academiejaar kunnen de studenten en werkstudenten zowel in de kandidaturen als in de licenties terecht bij de staf van de opleiding. Voor individuele begeleiding, advies en informatie in verband met studiemethoden, studieplanning en examenplanning kunnen studenten gedurende hun gehele studies terecht bij de centrale Dienst voor Studieadvies. Tenslotte speelt ook het Zelfstudiecentrum een rol in de studiebegeleiding van de eerste kandidatuurstudenten. Voor problemen met betrekking tot de examens kunnen de studenten op centraal niveau terecht bij een ombudspersoon. Deze wordt jaarlijks aangesteld en de aanstelling wordt op grote schaal bekendgemaakt bij de studenten.
EVALUATIE De toegankelijkheid van de professoren en de opendeur-politiek, die bijna tot een dag-aan-dag begeleiding leidt, is goed. De commissie wijst erop dat zeker voor de eerste kandidatuur, maar ook per studiejaar, een studiebegeleider zou moeten aangewezen worden, opdat studenten ongeremd problemen in verband met het onderwijs zouden kunnen bespreken zonder daarmee noodzakelijk bij de docent van het opleidingsonderdeel zelf terecht te moeten. Er zou in dit verband ook kunnen gedacht worden aan studiebegeleiding van kandidatuurstudenten door licentiestudenten. Studenten die werken en studeren combineren kunnen moeilijk alle lessen bijwonen. Deze werkstudenten zijn evenwel tevreden over de toegankelijkheid van het academisch personeel. Ook hun contact met de studenten uit het dagonderwijs is naar eigen zeggen voldoende om informatie met betrekking tot de opleidingsonderdelen uit te wisselen en vragen te stellen. Los daarvan uiten ze de wens, en de commissieleden treden hen hierin bij, om een bijzonder begeleidingsprogramma op te zetten voor de opleiding Latijn en Grieks. Dit zou voor de opleiding onder meer de organisatie van avond- en weekendonderwijs impliceren. Rekening houdend met de situatie van de opleiding is dit uiteraard in de nabije toekomst niet realiseerbaar. De commissie spoort de opleiding wel aan om speciale aandacht te besteden aan hun werkstudenten en zeker de openheid ten aanzien van hen te handhaven. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten Latijn en Grieks in praktijk weinig gebruik maken van de centrale Dienst voor Studieadvies. Aangenomen wordt dat de studenten voor meer begeleiding aankloppen bij de hoogleraren of bij hun collega-studenten te rade gaan. De commissie raadt aan onder de studenten een bevraging te houden om hun noden in verband met studiebegeleiding beter in kaart te kunnen brengen en zo na te gaan of met het informele systeem dat momenteel bestaat alle noden voldoende gedekt worden. De commissieleden hebben reeds eerder gewezen op het gebrek aan opvang van studenten zonder voorkennis van het Grieks. Zij verwijzen hiervoor naar hoofdstuk 2.1. Verder wenst de commissie haar waardering uit te spreken over het initiatief en de realisatie van het zelfstudiecentrum. Zij maakt zich evenwel de bedenking dat in verhouding tot het aantal studenten in de faculteit, het zelfstudiecentrum in omvang zeer klein is. De commissie heeft geen bemerkingen bij de invulling van de ombudsfunctie. De studiegids is, met uitzondering van het programmarooster dat soms tot verwarring leidt, adequaat bevonden.
07/2001
44
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
6. Faciliteiten en infrastructuur Tijdens haar bezoek kreeg de voltallige commissie een rondleiding langs de onderwijsruimten, de computerlokalen, de bibliotheken en het zelfstudiecentrum. De onderwijsruimten zijn in het algemeen positief geëvalueerd. De didactische uitrusting is voldoende bevonden. Wat het tekort aan lokalen betreft, zal dit hopelijk binnenkort opgelost worden door de inauguratie van een nieuw lokalencomplex. De commissie spreekt wel de hoop uit dat naast kleine klaslokalen ook voldoende werk- en studieruimten voor de studenten zouden worden voorzien. De centrale bibliotheek is goed qua organisatie en toegankelijkheid. Het boeken- en tijdschriftenbestand vertoont, mede als gevolg van budgettaire beperkingen, hiaten. Hoewel de complementariteit met andere bibliotheken in het Brusselse deze beperking enigszins opvangt, maken zowel studenten als vorsers regelmatig gebruik van de bibliotheken van de opleiding Latijn en Grieks van de K.U.Leuven. De visitatiecommissie raadt de opleiding aan daar waar mogelijk een gemeenschappelijke aankooppolitiek uit te werken binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte en met onder meer de ULB, om de complementariteit nog meer in de eigenlijke betekenis van het woord tot zijn recht te laten komen. De bibliotheek van het Interuniversitair Instituut voor Renaissance en Humanisme is een interessante en waardevolle aanvulling op de boekenbestanden van de centrale bibliotheek. De bezochte computerfaciliteiten zijn bestemd voor alle studenten Humane Wetenschappen. De visitatiecommissie is van mening dat het aantal computers onvoldoende is in verhouding tot het aantal studenten. Bovendien wordt niet voorzien in specifieke noden voor de studenten Latijn en Grieks zoals bijvoorbeeld via MAC-computers en met bestaande programma’s in verband met Latijn en Grieks. Hieraan moet volgens de commissie geremedieerd worden.
7. Afgestudeerden De commissie heeft de kans gekregen om een gesprek te voeren met een grote groep recent afgestudeerden, alsook afgestudeerden die de opleiding al voor langere tijd hadden verlaten. De aanwezigheid van deze brede groep mensen ervaart de commissie als een pluspunt. Daarnaast waarderen de commissieleden het feit dat een aantal van de aanwezige afgestudeerden heeft meegewerkt aan de zelfstudie en dat nagenoeg alle aanwezigen op de hoogte waren van de inhoud van de zelfstudie. De commissieleden zijn van oordeel dat de opleiding goedgevormde afgestudeerden aflevert, die (voor leraren mits een bijkomende lerarenopleiding) voldoende uitgerust zijn voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. Een meerderheid van hen komt terecht in het lerarenberoep of doet aan wetenschappelijk onderzoek en is daarover tevreden. De afgestudeerden met wie de commissie heeft gesproken zijn in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten. Zij maakten wel de bedenking dat het groot aantal keuzevakken ertoe leidt dat de diepgang van de opleidingsonderdelen ontbreekt. In tegenstelling tot de resultaten uit de enquête onder de afgestudeerden die door de opleiding werd georganiseerd in het kader van de visitatie, hebben de afgestudeerden geen bedenkingen geformuleerd rond afzonderlijke opleidingsonderdelen.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
45
07/2001
De commissie heeft geen bijzondere vaststellingen gedaan rond het contact dat de opleiding met de afgestudeerden onderhoudt. Zij heeft de indruk dat dit, onder meer via contacten met de oudstudentenvereniging Klassieke Kring, voldoende is.
8. Personeel De commissie heeft bewondering voor de inzet van het personeel van de betrokken Vakgroep Latijn en Grieks. De opleiding beschikt over een beperkt aantal hoogleraren dat te kampen heeft met een te hoge (onderwijs)belasting. De hoogleraren verzorgen daarbij niet alleen onderwijs voor hun eigen studenten, maar leveren tevens onderwijs toe aan andere opleidingen. Op het ogenblik van het visitatiebezoek beschikte de opleiding bovendien niet over een lid van het assisterend academisch personeel. Dit gebrek wordt opgevangen door uitgebreide inzet van en samenwerking met een enthousiast team van wetenschappelijke medewerkers, dat tevens een deel van het onderwijs voor zijn rekening neemt. De commissieleden zijn het met de opleiding erover eens dat voor een optimaler coördineren en uitvoeren van de universitaire opdrachten de onevenwichtige taakverdeling onder het zelfstandig personeel dient te worden herzien en tenminste één assistent zou moeten aangeworven worden. De commissieleden zien dit als een minimumvereiste om van een evenwichtige verhouding AAP/ZAP te durven spreken. Drie leden van het BAP worden gefinancierd door de onderzoeksraad van de VUB. De commissieleden leiden hieruit af dat op dat vlak de universiteit haar waardering uitspreekt ten aanzien van deze kleine opleiding. Hoewel de vorsers weinig tot geen perspectief hebben op een academische carrière na het behalen van hun doctoraat, investeert de opleiding duidelijk in deze personen. De vorsers zijn tevreden over de begeleiding die zij genieten in het kader van hun werkzaamheden. Het percentage vrouwen in de staf is volgens de visitatiecommissie voldoende. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden initiatieven genomen op centraal niveau door de Dienst Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie. Over deelname hieraan heeft de commissie geen specifieke bevraging gedaan. Uit de gevoerde gesprekken kon de commissie evenwel vaststellen dat - ondanks het feit dat in de huidige situatie geen bevorderingen kunnen plaatsvinden onderzoeksprestaties en ook didactische kwaliteiten een rol spelen bij benoemingen en bevorderingen. Dit stemt de commissie tot tevredenheid.
9. Internationalisering Het feit dat in de opleiding slechts een beperkt aantal hoogleraren is tewerkgesteld, met bovendien een hoge werkdruk, leidt ertoe dat van de internationalisering van de opleiding geen prioriteit wordt gemaakt. De commissie staat hier begripvol tegenover en wijst erop dat de opleiding, ondanks deze moeilijke situatie, voldoende creativiteit aan de dag legt om vooralsnog de internationalisering van de opleiding niet in het gedrang te laten komen. Daarbij kiest de opleiding onder meer voor een aantal mogelijkheden die door de commissieleden worden aangemoedigd.
07/2001
46
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Op de eerste plaats kunnen studenten die in het buitenland wensen te gaan studeren, omwille van het ontbreken van Socrates of Erasmus samenwerkingsverbanden binnen de vakgroep Latijn en Grieks, daar waar mogelijk aansluiten bij uitwisselingsakkoorden van de vakgroep Romaanse Talen. Het spreekt voor zich dat studenten Romaanse Talen daarbij voorrang hebben op het beperkte aantal uitwisselingsplaatsen en dat studenten Latijn en Grieks gebonden zijn aan de uitwisselingsplaatsen die niet door studenten Romaanse Talen zouden worden ingevuld. De commissie meent echter dat dit momenteel een mogelijkheid is die blijvend uitgebaat zou moeten worden en waardeert ook het signaal van de opleidingsverantwoordelijken van de Romaanse Talen dat dit voorlopig in de toekomst mogelijk zal blijven. De tweede cyclusstudenten gaven tijdens de gesprekken te kennen dat zij tevreden zijn over de informatie die zij krijgen met betrekking tot internationale uitwisselingen. Ze betreuren evenwel de beperkte keuzemogelijkheden, hetgeen begrijpelijk is. De commissieleden hebben ten gevolge of ondanks dit standpunt een redelijk beperkte interesse van de studenten in een buitenlandse ervaring vastgesteld. Zij menen dat enige aanmoediging hier aangewezen is. Ten tweede is de jaarlijkse buitenlandse reis, georganiseerd door de vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie, ook voor Latijn en Grieks studenten toegankelijk, wat de commissie ten volle ondersteunt. Op de derde plaats ondersteunt de opleiding de internationalisering door de eigen internationale contacten van de hoogleraren, die overigens voldoende zijn volgens de commissie, ten goede te laten komen aan de studenten via de organisatie van gastcolleges. Ook de onderzoekseenheden organiseren symposia, waarop studenten worden uitgenodigd. Deelname aan gastcolleges georganiseerd door de opleidingen Latijn en Grieks aan de K.U.Leuven, de RUG en de ULB achten de commissieleden eveneens goede aanvullingen op het programma. Naast de oplossingen die de opleiding momenteel zelf aanwendt, heeft de commissie nog een aantal bedenkingen en formuleert ze een aantal aanbevelingen. Het ontbreken van internationale uitwisselingsprogramma’s impliceert in principe niet alleen dat de studenten niet naar het buitenland kunnen, maar ook dat buitenlandse studenten niet actief aangetrokken worden voor deelname aan de opleiding Latijn en Grieks van de VUB. Gezien in de omringende landen op universitair niveau vergelijkbare opleidingen worden aangeboden, zou dit technisch gezien echter wel mogelijk kunnen zijn. Dat er geen uitwisselingsprogramma’s zijn, noch dat buitenlandse studenten de Nederlandse taal niet beheersen hoefen daarin een barrière te vormen. De commissie betreurt wat dat laatste betreft wel dat de spoedcursus Nederlands, die voor buitenlandse studenten bestond, recent werd afgeschaft. Dit draagt uiteraard niet bij tot de aantrekkelijkheid van een deelname aan de opleiding door buitenlandse studenten. Dat er bereidheid is bij de hoogleraren om individuele oplossingen te zoeken wanneer een buitenlander aan de opleiding zou deelnemen waardeert de commissie, maar kan voor haar slechts een tijdelijke oplossing zijn. Verder moedigt de visitatiecommissie de opleiding aan om - daar waar mogelijk - contacten met bijvoorbeeld de Université Libre de Bruxelles (ULB) te intensiveren op het vlak van keuzevakken voor haar eigen studenten en die van de ULB. Ook contacten met Nederlandse universiteiten zouden kunnen worden opgebouwd.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
47
07/2001
10. Kwaliteitszorg 10.1.De zelfstudie Dit deelrapport sluit onder meer aan bij de door de opleiding Latijn en Grieks opgestelde zelfstudie, die in juli 2000 is gepubliceerd. De visitatiecommissie evalueert het zelfstudierapport als een lang, maar helder en vrij kritisch document. De zelfstudie is waardevol en een belangrijke stap in het kwaliteitsproces van de opleiding. Ook de samenwerking die eraan voorafging, geconcretiseerd in de vorm van een stuurgroep en een werkgroep opgericht vanuit de Opleidingsraad, wordt door de commissie gewaardeerd. De informatie die bekomen werd door bevraging van de studenten en afgestudeerden geeft een realistische aanvulling op de verzamelde gegevens. In dit verband uit de commissie wel haar bezorgdheid over de rechtstreekse betrokkenheid van de studenten bij het opstellen van het document. Met betrekking tot de studentenvertegenwoordiging in de Werkgroep Zelfstudie, maakt de visitatiecommissie de opmerking dat studenten in beperktere mate rechtstreeks betrokken werden bij het opstellen van de zelfstudie, dan uit de zelfstudie kon worden opgemaakt. Dit leiden de commissieleden af uit het feit dat de vertegenwoordigers in de Werkgroep weinig bij de vergaderingen betrokken zijn geweest en ze tijdens de bevraging onvoldoende geïnformeerd bleken te zijn over de inhoud van het document.
10.2. De interne kwaliteitszorg Het systeem van interne kwaliteitszorg wordt door de commissieleden globaal als voldoende geëvalueerd. De commissieleden hebben uit de zelfstudie en uit de gesprekken kunnen afleiden dat de opleiding en de studenten zelf een aantal kritische bedenkingen plaatsen bij de huidige invulling ervan. Zelf spreekt de commissie zich enerzijds uit over de structurele organisatie van de interne kwaliteitszorg (de raden en de vertegenwoordiging daarin) en anderzijds over de inhoudelijke invulling (de docentenevaluaties): Structureel gezien is er in de eerste plaats de Vakgroepsraad waarin vakgroepgerelateerde aangelegenheden evenals voorstellen en initiatieven inzake het academisch onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek worden besproken. De visitatiecommissie heeft op dit niveau geen probleemsignalen opgevangen. Op het tweede niveau functioneert de Opleidingsraad. Deze raad formuleert voorstellen en adviezen i.v.m. de opbouw van het programma en de organisatie van de opleiding en is verantwoordelijk voor de curriculumvernieuwing. De werking van de Opleidingsraad geeft de commissieleden aanleiding tot voldoening. Zij formuleren wel hun bedenkingen bij de betrokkenheid van studenten in de besluitvorming. De studenten hebben officieel inspraak via de studentenafgevaardigden in de Opleidingsraad. Uit de gesprekken (met de studentenvertegenwoordigers) konden de commissieleden evenwel vaststellen dat de interesse van de studenten om lid te worden van de Opleidingsraad zeer beperkt is. Dit komt enerzijds tot uiting in het feit dat er geen verkiezingen moeten gehouden worden om het aantal plaatsen van studentenvertegenwoordigers in de Opleidingsraad in te vullen. Anderzijds geven de studenten zelf te kennen dat ze niet noodzakelijk van de formele kanalen gebruik moeten maken om zaken met betrekking tot hun opleiding bespreekbaar te stellen.
07/2001
48
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De commissie is van mening dat de studenten die zich wel wensen te engageren in de Opleidingsraad, onvoldoende geïnformeerd worden over hun mogelijkheden en hun aandeel in de vergaderingen, alsook een informatieachterstand hebben ten aanzien van de behandelde dossiers. Hieraan wordt naar het oordeel van de commissieleden ten onrechte niet tegemoet gekomen. In de Faculteitsraad zijn de verschillende vakgroepen van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte vertegenwoordigd. Hierover heeft de commissie inhoudelijk geen vaststellingen geformuleerd. De opleiding kent een klein aantal studenten en hanteert een open-deur politiek. Dit wordt door zowel de docenten als de studenten positief geëvalueerd. Studenten en ook studentenvertegenwoordigers blijken echter onvoldoende op de hoogte te zijn van de doelstellingen en de bevoegdheden van de verschillende raden. Hun rechten inzake studentenparticipatie zijn hen tevens nagenoeg niet bekend. De commissie twijfelt niet aan de inzet en flexibiliteit van de docenten, die in de informele sfeer duidelijk tot uiting komt, maar wijst op het bestaan en het belang van de formele kanalen en op het feit dat de stem van de studenten ook hierin voldoende moet terug te vinden zijn. De studenten hadden op het ogenblik van het visitatiebezoek noch vertegenwoordiging in de Vakgroepsraad, noch in de Faculteitsraad. De commissie formuleert hierbij de aanbeveling dat studenten zouden moeten aangemoedigd worden om ten minste een waarnemende vertegenwoordiging te overwegen. De visitatiecommissie acht de procedure voor de onderwijsevaluatie, rekening houdend met de specifieke situatie van de opleiding, voldoende. Gezien het relatief gering aantal studenten in de opleiding, komt de opleiding niet in aanmerking voor de centraal georganiseerde docentenevaluatie door de studenten. De opleiding betreurt dit, maar remedieert hieraan door op basis van de centraal opgestelde formulieren een eigen evaluatie op te zetten. Dit wordt door de commissie gewaardeerd.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
49
07/2001
07/2001
50
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks4 binnen de Faculteit Letteren
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de Katholieke Universiteit Leuven met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden van de opleiding Latijn en Grieks. Zij baseert zich daarvoor op de door de opleiding Latijn en Grieks opgestelde zelfstudie, die in juli 2000 is gepubliceerd, alsook op de gesprekken met de opleiding die in navolging van deze zelfstudie in oktober 2000 plaatsvonden. Bij de beoordeling van het onderwijs is de visitatiecommissie uitgegaan van een eigen referentiekader, dat de minimumeisen van een opleiding Latijn en Grieks omschrijft. Rekening houdend hiermee en met de doelstellingen en onderwijsfilosofie van de opleiding zelf, heeft de commissie - zoals het in haar opdracht vastligt - tevens aanbevelingen geformuleerd. Zij hoopt hiermee, in samenwerking met de opleiding, bij te dragen tot een verdere kwaliteitsverbetering en optimalisering van het onderwijs.
1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING De explicitering van de doelstellingen en van de onderwijsfilosofie van de opleiding Latijn en Grieks vormt sinds enkele jaren het voorwerp van diepgaande reflectie binnen verschillende evaluatiecommissies en de Permanente Onderwijscommissie. De opleiding Latijn en Grieks beoogt de vorming van bekwame classici die (1) over een degelijke praktische en wetenschappelijk onderbouwde kennis van het Latijn en van het Grieks beschikken; (2) in staat zijn om de antieke letterkundige teksten tegen de achtergrond van de antieke literaturen en culturen kritisch en persoonlijk, analytisch en synthetisch te interpreteren vanuit hun vertrouwdheid met de klassieke en de in het wetenschappelijk bedrijf thans vigerende hermeneutische methoden, alsook met de hedendaagse literatuurwetenschappelijke inzichten en methoden; (3) hun kennis en inzichten op
4.
Verder kortweg Latijn en Grieks.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
51
07/2001
een verantwoorde manier weten over te brengen op de personen aan wier vorming ze in voorkomend geval deelhebben; (4) in een ruimere context dankzij hun universitaire vorming die een kritische houding stimuleert, dankzij hun bekendheid met de actuele literatuurwetenschap en hun vertrouwdheid met de cultuur- en literair-historische impact van de antieke culturen als intellectuelen een volwaardige rol kunnen spelen in het hedendaagse literaire en culturele leven. Met deze doelstellingen wil de opleiding bijdragen aan de vorming van echte specialisten, die dankzij een ruime vorming over een brede waaier aan mogelijkheden beschikken. De doelstellingen worden voor de eindtermen in termen van kennis, vaardigheden en attitudes geformuleerd.
EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie zijn helder en duidelijk geformuleerd. De opleiding slaagt er langs deze weg ook in om de filosofie en het academisch karakter van de opleiding goed te weerspiegelen. In het algemeen voldoen ze alleszins aan de minimumeisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft vooropgesteld. De commissie betreurt in dit verband haar gebrek aan kennis over het secundair onderwijs in Vlaanderen om de aansluiting van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding op de doelstellingen en eindtermen van het secundair onderwijs te kunnen nagaan. Verder meent de commissie dat de doelstellingen voldoende in het programma worden gereflecteerd en dat de opleiding, in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, er via dit programma in het algemeen in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. De commissieleden hebben vastgesteld dat de doelstellingen van de opleiding voldoende bekend gemaakt worden bij de studenten.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud BESCHRIJVING De opleiding Latijn en Grieks omvat vier studiejaren gespreid over twee cycli. Het gehele pakket aan opleidingsonderdelen kan in concentrische cirkels voorgesteld worden: rond een kern van studie van oude talen en literaturen bevinden zich de opleidingsonderdelen die betrekking hebben op de studie van de antieke culturen; rondom deze tweede kern situeren zich de onderdelen die de linguïstische en literatuurwetenschappelijke studie van de oude teksten in de ruimere context van de linguïstiek en de literatuurwetenschap plaatsen; deze drie kernen worden geflankeerd door de vakken die tot de universitaire basisvorming behoren. Terwijl binnen dit kader in de kandidaturen een meer algemene en brede vorming nagestreefd wordt, wordt in de licenties voor specialisatie geopteerd. In de eerste cyclus wordt aan de studenten een verplicht curriculum aangeboden. Studenten in de eerste kandidatuur wordt de mogelijkheid geboden om, afhankelijk van hun voorkennis Latijn en Grieks, het te volgen curriculum aan te passen. Op basis van een taaltest, die in het begin van het academiejaar wordt georganiseerd, kunnen abituriënten die geen of weinig Latijn en Grieks hebben gehad in het secundair onderwijs geadviseerd worden in hun keuze. Beginners Grieks volgen het opleidingsonderdeel ‘Klassiek Grieks: intensieve taalcursus’ in plaats van ‘Vertaling en verklaring
07/2001
52
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
EERSTE K ANDIDATUUR
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum
TWEEDE K ANDIDATUUR
Differentiatie tussen beginners en verwervers Grieks/Latijn
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum
Kandidaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
EERSTE EN TWEEDE LICENTIE
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum Keuzepakketten Optie Latijn
Optie Grieks
Licentiaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
van Griekse schrijvers I’ en ‘Beschrijvende grammatica van het Grieks met toepassingen I’ en beginners Latijn volgen het opleidingsonderdeel ‘Klassiek Latijn: intensieve taalcursus’ in plaats van ‘Vertaling en verklaring van Latijnse schrijvers I’ en ‘Beschrijvende grammatica van het Latijn met toepassingen I’. Vanaf het tweede jaar volgen deze studenten het gewone programma. Het programma van de eerste en de tweede licentie voorziet eveneens in een verplicht curriculumgedeelte. Daarnaast kiezen de studenten voor een pakket van vijf optie- en/of keuzeopleidingsonderdelen: hiervan zijn er drie afkomstig uit de optievakken Grieks of optievakken Latijn, één uit de optievakken Grieks, optievakken Latijn of aanbevolen keuzevakken, en tot slot één uit de optievakken Grieks, optievakken Latijn, aanbevolen keuzevakken of een licentieprogramma van een universiteit (mits goedkeuring van de POC). De optievakken liggen op het vlak van de taalverwerving, de taalbeschouwing, de letterkunde en de cultuurgeschiedenis van de GrieksRomeinse wereld, c.q. op het vlak van de Griekse en Latijnse filologie. Er is tevens ruimte voorzien voor de eindverhandeling.
EVALUATIE Het studieprogramma is het resultaat van een jarenlang ontwikkelingsproces dat gebaseerd werd op overleg tussen staf en studenten. De commissie heeft kunnen afleiden uit de zelfstudie en uit de gesprekken dat de opleidingsverantwoordelijken blijk geven van een grote veranderingsbereidheid, die de opleiding ten goede komt. De verschillende interne evaluaties (cfr. 10.) hebben tot een gunstige aanpassing van het programma geleid.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
53
07/2001
In het algemeen karakteriseert de commissie deze opleiding als traditioneel-filologisch, met openingen naar een meer literaire, dan wel meer linguïstisch georiënteerde specialisatie.
Algemeen Het niveau van de geprogrammeerde opleidingsonderdelen in zowel de eerste als de tweede cyclus is naar het oordeel van de visitatiecommissie voldoende. Wat de continuïteit en de progressiviteit van de opleidingsonderdelen en hun samenhang betreft, plegen de titularissen per taalrol sinds enkele jaren meer overleg dan voordien. De opleiding bewijst met de programmaherzieningen dat er aandacht is geschonken aan de continuïteit van de vakken en het vermijden van overlappingen. De commissie juicht dit toe. De commissie waardeert dat, ondanks het feit dat receptie niet afwezig was in het programma, de opleiding nu formeel haar waardering uitspreekt ten aanzien van receptie door vanaf het academiejaar 2000-2001 het opleidingsonderdeel ‘Receptie van de Griekse en Romeinse Oudheid’ in de tweede cyclus in het curriculum op te nemen. De staf is er zich van bewust dat tussen de studenten van het eerste en tweede jaar een brede kenniskloof gaapt en beseft dat het de voorkeur zou verdienen de eerste en tweede kandidatuurstudenten afzonderlijk de opleidingsonderdelen ‘Verklaring en vertaling van Griekse schrijvers’ en ‘Verklaring en vertaling van Latijnse schrijvers’ aan te bieden. De commissie beseft dat dit voor de opleiding een bijkomende belasting vormt, maar dringt er desondanks op aan dat deze splitsing, ten voordele van de studenten, tot stand komt. In het huidige systeem wordt elk jaar per taal één auteur grondig gelezen en verklaard en worden tekstfragmenten bestudeerd, hetzij voor het lectuurpensum, hetzij in het raam van andere opleidingsonderdelen. De studenten zouden graag meer lezen, alsook (fragmentarisch) meer dan één auteur per jaar behandelen (waaronder schoolauteurs). Ze stellen zelf als alternatief voor het cursorische lectuurpensum uit te breiden en begeleiding te organiseren waarbij - althans voor de studenten van de eerste kandidatuur - het monitoraat zou kunnen worden ingeschakeld. Dit punt moet naar de mening van de commissie verder ten gronde worden bekeken binnen de staf en in samenspraak met de studenten. De overgang van een passieve schoolkennis van het Latijn en het Grieks naar een meer actieve taalbeheersing zoals die binnen de te Leuven toegepaste thema-methode wordt vereist, is voor de meeste studenten een moeilijke stap. De commissie acht actieve taalbeheersing tot op zekere hoogte noodzakelijk in functie van het grondig leren van de grammatica en beaamt dat het gebruik van thema een gedegen talenkennis oplevert. Hetzelfde doel kan evenwel ook bereikt worden aan de hand van andere methoden. In dit verband dienen kosten en baten dringend te worden afgewogen. Aangezien studenten terecht meer willen lezen, zou gedacht kunnen worden aan de uitbreiding van het pensum door thema hiervoor gedeeltelijk te laten wijken.
Probleem “Griekslozen” De visitatiecommissie waardeert de inrichting van de opleidingsonderdelen ‘Klassiek Grieks: intensieve taalcursus’ en ‘Klassiek Latijn: intensieve taalcursus’ voor studenten die geen of weinig Latijn en Grieks hebben gehad in het secundair onderwijs. Bovendien laat de taaltest toe om het aanvangsniveau van de studenten te meten en hen op basis hiervan te oriënteren. De achterstand van studenten die geen of weinig Latijn en Grieks hebben gehad in het secundair onderwijs blijft in de kandidatuursjaren voelbaar, maar is volgens de commissie niet alarmerend. Dit neemt niet
07/2001
54
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
weg dat voor deze situatie blijvende aandacht moet bestaan. Het monitoraat, dat de studenten in de eerste kandidatuur volgt, heeft een cruciale rol in de opvolging hiervan.
Keuzevakken en opties Een structureel probleem op het niveau van de tweede cyclus bestaat in het tweejaarlijks karakter van een aantal optie- en keuzevakken. Optie- of keuzevakken die door de studenten pas in het eerste of zelfs het tweede semester van hun laatste jaar kunnen gevolgd worden, kunnen nog amper als ondersteunend voor hun licentiaatsverhandeling worden beschouwd. De opleiding is zich evenwel bewust van dit probleem. Het aandeel van de keuzevakken is beperkt, doordat een groot deel van het curriculum verplicht is. De commissie is van mening dat dit aandeel zou mogen worden uitgebreid.
Onderzoeksgebondenheid De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is goed en wordt voornamelijk verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs.
2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie wordt het hoorcollege, dat vaak in de opleiding voorkomt, in toenemende mate afgewisseld met andere werkvormen, zoals werkcolleges, individueel en groepswerk, het schrijven van taken en papers, vertalen van teksten, … In de tweede cyclus heeft deze afwisseling eerder zijn intrede gedaan dan in de eerste cyclus. Door het Onderwijsbeleidsplan van de K.U.Leuven wordt begeleide zelfstudie gestimuleerd. De onderwijsvormen worden per opleidingsonderdeel meegedeeld in de studiegids van de studenten.
EVALUATIE De geleidelijke invoering van nieuwe werkvormen in het onderwijs, vooral van de tweede cyclus, wordt door de commissie positief onthaald. Uit de gesprekken van de studenten leidt de commissie tevens af dat de studenten hier ook voor open staan en dat de innovatie motiverend werkt. De opleidingsverantwoordelijken hebben hun bezorgdheid uitgesproken ten aanzien van mogelijk nadeel dat de studenten zouden kunnen ondervinden van de hervormingen en innovaties op het vlak van werkvormen. De commissie meent dat, hoewel zij hierrond geen problemen heeft vastgesteld, dit in de geplande studietijdmeting zal tot uiting komen. De opleiding maakt regelmatig gebruik van bestaande handboeken. In navolging van de evaluatiecommissie, wijst ook de visitatiecommissie op de noodzaak om voor zowel het Latijn als het Grieks een actuele grammatica op te stellen, die in de gehele opleiding dienst zou doen. Tijdens de gesprekken met de studenten kwam eveneens tot uiting dat het ontbreken hiervan als een tekort in de opleiding werd ervaren. De commissie heeft een rijkdom aan syllabi geconstateerd.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
55
07/2001
2.3. Vaardigheden Met betrekking tot communicatieve vaardigheden, meent de commissie dat zowel de schriftelijke als de mondelinge communicatie van de studenten in de moedertaal goed is. De aandacht die binnen de opleiding bestaat voor het schrijven van papers en houden van mondelinge presentaties draagt hier ongetwijfeld toe bij. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is doorheen de gehele opleiding in het algemeen voldoende. Vooral in de tweede cyclus draagt het werken in kleinere groepen in bepaalde werkcolleges ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. Aan het bijbrengen van computervaardigheden ten slotte mag meer aandacht worden besteed. De commissie is desalniettemin zeer tevreden over de initiatieven die op dit vlak reeds genomen worden.
2.4. Examinering BESCHRIJVING De opleiding hanteert in grote mate een jaarsysteem. Daarbij wordt een groot deel van de opleidingsonderdelen over het hele jaar geprogrammeerd. Opleidingsonderdelen met een beperkt aantal contacturen worden soms in één semester gedoceerd. De examens worden op het einde van het academiejaar afgelegd. Uitzondering hierop zijn de proefexamens die het monitoraat op het einde van het eerste semester organiseert voor de opleidingsonderdelen ‘Beschrijvende grammatica van het Grieks met toepassingen I’, ‘Klassiek Grieks: intensieve taalcursus’, ‘Beschrijvende grammatica van het Latijn met toepassingen I’, ‘Klassiek Latijn: intensieve taalcursus’, ‘Fundamentele wijsbegeerte’, ‘Geschiedenis van Griekenland’ en volgens een jaarlijkse beurtrol ‘Vertaling en verklaring van Latijnse schrijvers I’ of ‘Vertaling en verklaring van Griekse schrijvers I’ in de eerste kandidatuur. Voor studenten in het laatste jaar is de mogelijkheid voorzien om een beperkt aantal absolverende examens in januari van het daaropvolgende academiejaar af te leggen. Bij het begin van zijn cursus legt de docent aan de student de doelstellingen van het opleidingsonderdeel uit en brengt hij de student op de hoogte van de vereisten voor het examen. De vereisten worden gewoonlijk op het einde van de colleges herhaald. Het grootste deel van de examens wordt mondeling afgelegd. De taalvakken Latijn en Grieks vormen hierop een uitzondering. Voor bepaalde opleidingsonderdelen wordt tevens een groot gewicht gehecht aan papers. De examenmodaliteiten worden vermeld in de studiegids. Elke student beschikt over een examenreglement. Er is mogelijkheid tot individuele feedback van de docenten op de examens na de proclamatie. De eerstejaarstudenten kunnen in dit verband bovendien beroep doen op het monitoraat. Voor elke examenperiode stelt de POC in samenspraak met de studenten ombudspersonen aan: één voor elke cyclus. Deze ombudspersonen zijn leden van het assisterend of bijzonder academisch personeel en bemiddelen indien nodig tussen studenten en examinatoren. Het verslag dat de ombudspersonen jaarlijks opstellen wordt besproken in de POC-vergadering.
07/2001
56
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
EVALUATIE De door de visitatiecommissie bekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van voldoende niveau. Een aantal van de examens lijkt kennis-, inzicht- en toepassingsvragen te combineren, maar toch wordt in een groot aantal examens de nadruk op het kennisaspect gelegd. Dit werd tijdens de gesprekken eveneens door de studenten gesignaleerd. De organisatie van de proefexamens kan op veel steun van de studenten rekenen. Zij gaven te kennen aan de hand van de proefexamens goed hun vorderingen te kunnen evalueren: de proefexamens zijn representatief voor de examens op het einde van het jaar. Enkel ten aanzien van het proefexamen van het opleidingsonderdeel ‘Beschrijvende grammatica van het Latijn met toepassingen I’ uitten sommige studenten hun twijfels. De commissieleden zijn van mening dat de proefexamens voor alle eerste kandidatuurstudenten belangrijk zijn, en in het bijzonder voor beginners Grieks en Latijn. De commissieleden moedigen de opleiding aan om de overgang van jaar- naar semestersysteem, dat momenteel aan de K.U.Leuven in de actualiteit staat, ook in de opleiding Latijn en Grieks in overweging te nemen. Op deze manier kan ook de werkdruk van de studenten meer gelijkmatig verdeeld worden over het academiejaar. Het examenreglement dat onder meer de rechten en plichten van examinator en student omschrijft, is door de commissie goed bevonden. De organisatie van examens lijkt geen aanleiding te geven tot problemen. De mogelijkheid die voor zowel de geslaagde als voor de niet-geslaagde studenten sinds kort op meer gestructureerde basis bestaat om de examens na te bespreken met individuele docenten, waardeert de commissie.
3. Eindverhandeling BESCHRIJVING Op het einde van de tweede kandidatuur worden de studenten tijdens een uiteenzetting geïnformeerd over het opzet, de eisen en de concrete aanpak van de eindverhandeling. Ze krijgen tevens een lijst van beschikbare promotoren en een facultatieve lijst van mogelijke onderwerpen ter beschikking. De praktische richtlijnen voor het zoeken van een promotor voor de eindverhandeling worden tevens in een brochure meegegeven aan de studenten. Elke student kiest bij het begin van zijn eerste licentie een promotor uit de leden van het zelfstandig academisch personeel of leden met een doctorstitel van het bijzonder academisch personeel (meestal) van het departement Klassieke Studies. De promotor heeft als opdracht de studenten tijdens de tweede cyclus bij de selectie van optie- en keuzevakken en bij alle fases van het onderzoek waarvan de verhandeling de geschreven neerslag vormt te begeleiden. De eindverhandeling is het resultaat van een wisselwerking tussen de zelfwerkzaamheid van de student en de eventuele bijsturing hiervan door de promotor. Op het einde van de eerste licentie legt de student op basis van zijn voorlopige lectuur het concept, het plan en de structuur van zijn eindverhandeling voor aan zijn promotor. De eindverhandeling zelf wordt in de tweede licentie systematisch verder uitgebouwd en afgewerkt. Ze wordt over de gehele tweede cyclus op 27 studiepunten begroot en heeft in principe een totale omvang van 100 à 120 pagina’s.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
57
07/2001
De eindverhandeling wordt beoordeeld door de promotor en twee correctoren (desgevallend de promotor, de co-promotor en één corrector). De correctoren zijn in principe leden van het zelfstandig academisch personeel, maar kunnen ook tot het assisterend of academisch personeel behoren. De beoordeling wordt door elkéén met een beknopt schriftelijk verslag gemotiveerd. Na de deliberatie en proclamatie kan een nabespreking plaatsvinden tussen de promotor en de student. De verslagen vormen daarbij een uitgangspunt.
EVALUATIE De eindverhandelingen van de studenten zijn omvangrijke werken, die vaak de door de staf opgegeven norm van 100 à 120 pagina’s ver te boven gaan. Er worden door de opleidingsverantwoordelijken hoge eisen aan gesteld en dat blijkt er ook uit. Zij zijn over het algemeen van goed niveau en voor de commissieleden zonder twijfel een bewijs van bekwaamheid van de student. De beoordeling van de correctoren is aan de strenge kant. De commissieleden menen dat de studenten goed geïnformeerd zijn over de eisen rond de redactie, methodologie en de evaluatiecriteria van de eindverhandeling. Dankzij voorgaande schrijfervaringen zijn de studenten voldoende voorbereid op het samenstellen van de licentiaatsverhandeling. Net omdat studenten expliciet voorbereid zijn op hun eindwerk, verwondert het de commissie dat het aantal studiepunten, waarop de eindverhandeling is begroot in de gehele tweede cyclus, zo hoog ligt. Dit, gekoppeld aan het feit dat de reële tijd besteed aan de eindverhandeling nog ruimer is dan de begrote studietijd, vraagt om extra-aandacht in de toekomst. Verder is de commissie van mening dat de omvang van de eindverhandelingen in veel gevallen teruggebracht moet worden en dat vanuit de staf een duidelijk signaal dient te komen dat men met een geringere omvang genoegen neemt dan de huidige praktijk te zien geeft. Een geringere omvang doet uiteraard niets af aan de kwaliteit van het werk. De commissie heeft geen problemen vastgesteld rond de begeleiding van de studenten. De samenwerking tussen student en promotor werd door de studenten zelf positief geëvalueerd. Tot slot wijst de commissie erop dat aan de feedback die studenten op hun eindverhandeling krijgen meer aandacht zou kunnen worden besteed. De visitatiecommissie betreurt het ontbreken van een degelijke bespreking als onderdeel van het leerproces, tussen het indienen van de eindverhandeling en de proclamatie.
07/2001
58
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Latijn en Grieks in de periode ’89-’90 t.e.m. ’99-’00, opgedeeld naar studiejaar en geslacht. Academiejaar generatiestudenten ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 ’92-’93 ’93-’94 ’94-’95 ’95-’96 ’96-’97 ’97-’98 ‘98-’99 ’99-‘00
13 21 26 31 22 28 28 33 34 35 28
1e kan 16 26 29 39 33 35 37 41 44 46 38
2e kan 14 8 7 17 19 19 15 17 22 28 23
1e lic
2e lic
TOTAAL
28 21 14 6 16 23 25 22 19 20 26
37 33 28 18 9 15 24 29 22 25 23
95 88 78 80 77 92 101 109 107 119 110
M 37 36 26 31 32 39 38 36 39 47 40
(39%) (41%) (33%) (39%) (42%) (42%) (38%) (33%) (36%) (40%) (36%)
V 58 52 52 49 45 53 63 73 68 72 70
(51%) (59%) (66%) (61%) (58%) (58%) (62%) (67%) (64%) (60%) (64%)
Het totaal aantal ingeschreven studenten wordt van academiejaar tot academiejaar gekenmerkt door lichte schommelingen. De algemene tendens is evenwel een stijging van het totaal aantal studenten. De studentenbevolking is in toenemende mate vrouwelijk.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten Latijn en Grieks in de periode ’88-’89 t.e.m. ’98 ’99 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol), opgedeeld naar studiejaar en naar geslacht. Academiejaar generatiestudenten ’88-’89 ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 ’92-’93 ’93-’94 ’94-’95 ’95-’96 ’96-’97 ’97-’98 ’98-’99
68.2 61.5 36.4 50.0 32.3 50.0 32.1 50.0 48.5 55.9 51.4
1e kan 61.5 62.5 38.5 48.3 41.0 54.5 37.1 45.9 48.8 54.5 50.0
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
2e kan 81.8 100.0 100.0 57.1 76.5 89.5 84.2 100.0 94.1 81.9 100.0
1e lic 80.0 85.7 90.5 100.0 83.3 81.2 91.3 88.0 90.9 94.8 100.0
2e lic 90.0 73.0 69.7 67.9 88.9 77.8 80.0 66.7 93.1 68.2 84.0
TOTAAL
M
81.0 78.5 68.2 65.4 62.5 71.4 67.4 69.3 76.1 70.1 77.3
76.7 75.7 66.7 65.4 58.0 68.7 69.2 71.0 77.8 66.7 74.5
V 84.4 81.0 69.2 65.4 65.3 73.3 66.0 68.2 75.3 72.0 79.2
59
07/2001
De eerste kandidatuur heeft duidelijk een selectiefunctie. Het gemiddelde ligt globaal rond de 50%. De slaagcijfers in de daaropvolgende jaren liggen globaal in het verlengde van de verwachtingen van de visitatiecommissie.
4.3. Gemiddelde studieduur De commissie is van mening dat, zodra de selectie in de eerste kandidatuur is geschied, de gemiddelde studieduur aanvaardbaar is. Het is naar mening van de commissie vooral de eindverhandeling die tot een verlenging van de reële studie kan leiden. Vergeleken met andere academische opleidingen ervaart de commissie die verlenging niet als een groot probleem, maar dringt ze toch aan op maatregelen die de verlenging tegengaan. Verder verwijst zij naar haar opmerkingen in hoofdstuk 3.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht de commissie het programma studeerbaar. De studiedruk wordt wel, zoals door de docenten en de studenten, ook door de commissie als hoog ingeschat. In dit verband juicht de commissie de introductie van begeleide zelfstudie toe. De studenten wijzen voornamelijk op de eerste kandidatuur, die als een selectiejaar wordt ervaren. Hoewel een studietijdmeting in het verleden er reeds op gewezen heeft dat in de eerste kandidatuur de reële studietijd groter is dan de begrote studietijd en dat hieraan tegemoet gekomen is via het monitoraat, blijft dit een punt van zorg. De commissie is net als de opleiding overtuigd van de noodzaak om een studietijdmeting op te zetten over de vier studiejaren. Zij hoopt dat de geplande studietijdmeting van het nieuwe programma in het begin van het academiejaar 2000-2001 de opleidingsverantwoordelijken de nodige informatie zal geven om het programma aan te passen. Over de verdeling van de studietijd over de studiejaren werden geen problemen gesignaleerd, tenzij voor de overgang van de eerste naar de tweede kandidatuur voor de “beginners”. Deze ondervinden nog steeds nadelen van hun achterstand in het Grieks tijdens de tweede kandidatuur. (cfr. 2.1.)
5.2. Studievoorlichting Blijkens de informatie in de zelfstudie is er voor laatstejaarstudenten secundair onderwijs zowel een algemeen als een specifiek aanbod van studievoorlichting voorzien. Op de centrale Dienst voor Studieadvies kunnen aspirant-studenten terecht voor informatie omtrent studierichtingen aan de K.U.Leuven. Een uitgebreide mediatheek en verschillende brochures in verband met studiekeuze staan ook ter beschikking van de geïnteresseerden. Daarnaast worden door de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks studieinformatiedagen georganiseerd, waarop ook de K.U.Leuven vertegenwoordigd is.
07/2001
60
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Meer specifiek kunnen aspirant-studenten ook heel het jaar door contact opnemen met het monitoraat van de opleiding Latijn en Grieks en langskomen voor een gesprek over hun mogelijke studiekeuze. In de maanden juli en september kunnen ze hiervoor ook terecht bij de academisch secretaris van de faculteit. Op een speciale infodag van de opleiding verzorgen professoren, studenten en monitoren voor ouders en abituriënten een toelichting over het studieprogramma, de vereiste voorkennis en de beroepsuitwegen. De opleiding verzorgt ook voorlichtingsavonden in scholen die secundair onderwijs aanbieden. Verder krijgen PMS-centra (nu CLB’s) directeurs en leerkrachten van het secundair onderwijs documentatiesets ter beschikking om studenten correct te informeren. De visitatiecommissie staat zeer positief ten aanzien van het ruime aantal initiatieven dat wordt genomen met betrekking tot de studievoorlichting van abituriënten.
5.4. Studiebegeleiding BESCHRIJVING De opleiding heeft een jarenlange traditie van studiebegeleiding in de vorm van een monitoraat. Het monitoraat stelt zich tot doel de kloof tussen het secundair en het universitair onderwijs te helpen overbruggen en het studieproces van de eerste kandidatuur zorgvuldig te begeleiden en te ondersteunen. De groepsmonitor nodigt, na toelichting van de werking van het monitoraat, bij aanvang van het academiejaar alle kandidatuurstudenten uit voor een persoonlijk gesprek. Samen met de vakmonitor verzorgt de groepsmonitor ook de specifieke begeleiding van een uitgebreid aantal opleidingsonderdelen. Het monitoraat is ook raadpleegbaar voor individuele begeleiding. Verder organiseert het gedurende de laatste week van het eerste semester proefexamens. (cfr. 2.4.) Studenten kunnen na de eerste kandidatuur voor begeleiding rechtstreeks terecht bij leden van het academisch personeel. Docenten hebben een wekelijks spreekuur waarop studenten met hun individuele studieproblemen bij de betrokken docenten terecht kunnen.
EVALUATIE De commissie is sterk onder de indruk van de gestructureerde studiebegeleiding in de eerste kandidatuur. Het monitoraat slaagt er goed in om de eerste kandidatuurstudenten te bereiken: de studenten kennen het monitoraat en spreken er zelf hun tevredenheid over uit. Het monitoraat speelt duidelijk een sleutelrol in het onderwijsgebeuren. Enerzijds is de groepsmonitor een vertrouwenspersoon voor de eerste kandidatuur. Anderzijds biedt zijn aanwezigheid in de Permanente Onderwijscommissie hem de mogelijkheid ervaringen van studenten terug te koppelen naar docenten. (cfr. 10.2.) De begeleiding tijdens de verdere studies, met name door de docenten zelf, lijkt de commissie in het algemeen voldoende te zijn. Studenten en staf staan voldoende dicht bij elkaar om ook buiten het voorziene spreekuur vrij vragen te kunnen stellen en problemen te kunnen bespreken. De begeleiding bij het maken van keuzes tijdens de opleiding zou evenwel kunnen worden verbeterd. Studenten gaan vaak bij elkaar te rade om meer informatie te krijgen over opties en keuzevakken. De commissie raadt aan dat de opleiding in dit verband, en indien mogelijk in samenwerking met het monitoraat, een informatiesessie zou voorzien.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
61
07/2001
De commissie heeft geen bemerkingen bij de invulling van de ombudsfunctie. Zij waardeert dat de groepsmonitor tijdens de examens meestal tevens ombudspersoon is. Dit verlaagt de drempel naar de studenten toe. De studiegids is adequaat bevonden.
6. Faciliteiten en infrastructuur Tijdens haar bezoek kreeg de voltallige commissie een rondleiding langs de onderwijsruimten, de computerlokalen en de bibliotheken. De onderwijsruimten zijn in het algemeen positief geëvalueerd. De commissie meent dat er voldoende lokalen ter beschikking zijn. De didactische uitrusting van de ruimten is goed bevonden. Binnen de faculteit zijn verschillende bibliotheken voorzien. Ook in de Centrale Bibliotheek van de universiteit worden boeken bewaard. Het boeken- en tijdschriftenbestand dat de opleiding ter beschikking stelt van de studenten acht de commissie uitstekend. De bezochte computerinfrastructuur stemt de commissieleden zeer tevreden. Enerzijds zijn er ruime computerfaciliteiten, die voor alle studenten toegankelijk zijn voor gebruik in het kader van hun opleiding. Anderzijds beschikt de faculteit over twee computerlokalen die enkel voor onderwijs gebruikt worden. De commissie begrijpt dat misbruiken ertoe hebben geleid dat deze lokalen niet meer vrij door de studenten te gebruiken zijn. Zij moedigt de opleiding evenwel aan om de rendabiliteit van deze lokalen te verhogen door ze onder toezicht opnieuw ter beschikking te stellen van de studenten tijdens vastgelegde uren. Op deze manier zouden studenten ook toegang kunnen krijgen tot relevante computersoftwarepakketten, die niet vanuit de algemene computervoorzieningen raadpleegbaar zijn. Door technische ingrepen kan op het gebruik van de computers een beperking worden opgelegd, die het mogelijk maken misbruiken uit te sluiten.
7. Afgestudeerden Tijdens haar bezoek aan de K.U.Leuven heeft de commissie de gelegenheid gehad om een gesprek te voeren met uitsluitend recent afgestudeerden van de opleiding Latijn en Grieks. De commissie kan de verdediging van deze keuze begrijpen, omdat het programma de laatste jaren gewijzigd is, maar betreurt desalniettemin het ontbreken van variatie in de groep afgestudeerden. De afgestudeerden zijn in het algemeen tevreden met de opleiding die zij hebben genoten. Vooral de ervaringen van diegenen onder hen, die via een uitwisselingsprogramma een gedeelte van hun opleiding in het buitenland hebben afgelegd, geven blijk van het hoge niveau van de opleiding Latijn en Grieks aan de K.U.Leuven in vergelijking met de opleiding aan de buitenlandse universiteit. De commissieleden zijn van oordeel dat de opleiding goedgevormde afgestudeerden aflevert, die (voor leraren mits een bijkomende lerarenopleiding) voldoende uitgerust zijn voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. Opvallend is dat een belangrijk aantal afgestudeerden nog kiest om verder te studeren aan andere opleidingen, alvorens zich op de arbeidsmarkt te begeven. Deze personen ervaren daarbij naar eigen zeggen veel baat van hun genoten opleiding Latijn en Grieks.
07/2001
62
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Aan de K.U.Leuven wordt sinds 1997 door de Dienst Studieadvies de tewerkstellingssituatie van de afgestudeerden systematisch gevolgd. De visitatiecommissie moedigt dit initiatief aan en hoopt dat de resultaten van dit onderzoek voldoende teruggekoppeld zullen worden naar de opleiding. De commissie heeft de indruk dat het contact tussen de opleiding en de afgestudeerden, dat onder meer via de afgestudeerdenvereniging ‘Classici Lovanienses’ verloopt, voldoende is. Dat de voorzitter van ‘Classici Lovanienses’ als waarnemer uitgenodigd wordt om de vergaderingen van de Permanente Onderwijscommissie (cfr. 10.2.) bij te wonen, acht de commissie een pluspunt. Zij hoopt dat deze mogelijkheid ook ten volle wordt benut. De commissie betreurt het feit dat de afgestudeerden niet op de hoogte bleken te zijn van de inhoud van de zelfstudie en vindt dat men nog beter moet trachten de afgestudeerden over de inhoud van de zelfstudie in te lichten.
8. Personeel De opleiding beschikt binnen het Departement Klassieke Studies (met een afdeling Griekse Filologie, Latijnse Filologie en Oude Geschiedenis) over een voldoende aantal hoogleraren dat te maken heeft met een redelijke onderwijsbelasting. Rekening houdend met de drie opdrachten van de universiteiten – onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening – ligt de belasting van de hoogleraren wel hoger. Het opnemen van taken in de verschillende interne commissies en raden zorgt bovendien tevens voor een hogere werkdruk. De hoogleraren worden in hun onderwijsopdrachten bijgestaan door een team van assisterend personeel en wetenschappelijke medewerkers. Het aantal AAP/BAP is voldoende bevonden. Hun aandeel in het onderwijs wordt naar eigen zeggen goed bewaakt, zodat het hun onderzoeksopdrachten niet in het gedrang brengt. Zij voelen zich door het zelfstandig academisch personeel voldoende gesteund in hun onderwijsactiviteiten en geven aan ook vanuit hun (onderwijs)ervaring met de studenten knelpunten bespreekbaar te kunnen maken. De verhouding tussen het aantal ZAP en AAP/BAP leden is voldoende evenwichtig. De verschillende specialisaties binnen het vakgebied Latijn en Grieks worden in de staf goed vertegenwoordigd. Het percentage vrouwen in de staf is volgens de visitatiecommissie bedroevend laag. Binnen de universiteit wordt wel specifieke aandacht besteed aan deze problematiek waardoor kan worden verwacht dat deze situatie in de toekomst zal veranderen. Op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden goede initiatieven genomen op centraal niveau door de Dienst Universitair Onderwijs en van deze mogelijkheden wordt ook gebruik gemaakt door de opleidingen. Aan didactische kwaliteiten lijkt bij aanstelling en bevordering in ruime mate aandacht te worden geschonken. Er is naar het oordeel van de commissie nood aan ruimte en een regeling inzake ‘sabbatical leaves’.
9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de ruime aandacht die binnen de opleiding aan internationalisering wordt geschonken.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
63
07/2001
Zowel het zelfstandig, als het assisterend en bijzonder academisch personeel blijkt over uitgebreide persoonlijke internationale contacten te beschikken, die direct of indirect teruggekoppeld worden naar de opleiding. Studenten komen zo tijdens hun opleiding onder meer via gastcolleges in contact met buitenlandse deskundigen. Sinds het begin van de jaren ‘90 zijn er voor de studenten ook uitwisselingsakkoorden tussen de opleiding Latijn en Grieks enerzijds en universiteiten verspreid over heel West-Europa anderzijds. Hoewel de studenten in toenemende mate gebruik maken van dit ruime aanbod – wat de commissie waardeert – heeft ze vastgesteld dat de studenten onvoldoende op de hoogte zijn van de internationale uitwisselingsmogelijkheden. De commissieleden moedigen de opleidingsverantwoordelijken aan om hieraan tegemoet te komen met een informatiedag en een informatiebrochure die reeds in de tweede kandidatuur aan de studenten zouden worden aangeboden. Met de vooruitzichten van semestrialisering van de opleiding kan verwacht worden dat internationale uitwisseling van studenten evidenter zal worden. De commissie hoopt dat de studentenuitwisseling tussen de Faculteit Letteren van de K.U.Leuven en de zusterfaculteit van de Université Catholique de Louvain, die vanaf het academiejaar 20002001 van start ging, de uitwisseling van buitenlandse studenten ook meer zal aanmoedigen. De commissieleden waarderen de uitwisselingsovereenkomst van doctorandi en docenten tussen het Departement Klassieke Studies en het Department of Classics van de University of Cincinnati, dat reeds jaren bestaat. Met de universiteiten van Milaan (Sacro Cuore) en Urbino bestaan facultaire uitwisselingsakkoorden waarvan zeer frequent door afgestudeerden Latijn en Grieks gebruik wordt gemaakt. De commissieleden delen de mening dat het belangrijk is om toekomstige ZAP-ers reeds de kans te geven om internationale ervaring op te doen en contacten op te bouwen. Ook in het kader van de docentenuitwisseling voorziet de opleiding in initiatieven. Van de mogelijkheid om voor langere periodes in het buitenland te verblijven, lijkt evenwel in de praktijk nog weinig gebruik gemaakt te worden. In dit verband is er volgens de commissie een nood aan een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. (cfr. 8.)
11. Kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie Dit deelrapport sluit onder meer aan bij de door de opleiding Latijn en Grieks opgestelde zelfstudie, die in juli 2000 is gepubliceerd. De visitatiecommissie evalueert het zelfstudierapport als een zeer helder en kritisch document dat getuigt van een gerechtvaardigd zelfvertrouwen en van openheid. Dezelfde openheid kenmerkte de gesprekken. Aan de K.U.Leuven wordt in het kader van permanente kwaliteitszorg voorzien dat alle studierichtingen en -jaren om de vier à vijf jaar een gerichte interne kwaliteitscontrole zouden uitvoeren. Dit wordt gebaseerd op een vooraf geëxpliciteerde onderwijsvisie of onderwijskundig referentiekader en heeft tot doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Hiertoe wordt een interne evaluatiecommissie aangesteld. De actieve reflectie, die in dit verband binnen de opleiding op gang is gebracht, heeft naar mening van de commissieleden een sterk positieve weerslag op de opleiding, die tevens in de zelfstudie terug te vinden is. De studentenvertegenwoordiging heeft zijn waardering uitgesproken over de weerspiegeling van het standpunt van de studenten in het zelfstudierapport. De commissieleden sluiten zich hier graag bij aan.
07/2001
64
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
10.2. De interne kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg wordt zowel op het niveau van de universiteit, van de faculteit, als van de opleiding georganiseerd. De Onderwijsraad, die adviezen formuleert met betrekking tot onderwijsaangelegenheden en die initiatieven aanmoedigt om de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen, functioneert op institutioneel niveau. De centrale Dienst voor Universitair Onderwijs (DUO) evalueert onder meer bij de studenten het doceergedrag van docenten die hierom vragen en geeft praktische ondersteuning bij de algemene onderwijsevaluaties. Op het niveau van de Faculteit Letteren bestaat een Didactische Commissie, die een adviserende stem heeft in didactische aangelegenheden. Binnen de opleiding ligt de hoofdverantwoordelijkheid voor de interne kwaliteitszorg bij de Permanente Onderwijscommissie (POC). De POC staat in voor de studieprogramma’s, de programmawijzigingen, de goedkeuring van individuele studieprogramma’s van de studenten, de deliberatiecriteria, de organisatie en het verloop van de examens, het verlenen van advies omtrent het al dan niet vacant stellen of verlengen van leeropdrachten en de onderwijsverstrekking in het algemeen. De visitatiecommissie evalueert het systeem van interne kwaliteitszorg in het algemeen als voldoende. Tijdens de gesprekken ging de aandacht vooral uit naar de werking van de POC. De commissieleden zijn van oordeel dat de POC een essentieel orgaan is in het kwaliteitsbevorderingsen bewakingsproces. De POC heeft daartoe de nodige bevoegdheden en kan op ruime inzet van alle geledingen rekenen. De commissie spreekt speciale waardering uit ten aanzien van de studentenvertegenwoordigers, die zich met enthousiasme voor hun opleiding inzetten. Zij getuigen van engagement in de voorbereiding van de vergaderingen en van zin voor verantwoordelijkheid bij het raadplegen en informeren van hun achterban. De betrokkenheid van de studenten in de besluitvorming is goed. De vertegenwoordiging van het monitoraat en de ombudsdienst in de Permanente Onderwijscommissie wordt door de visitatiecommissie als een meerwaarde ervaren. Zoals hoger vermeld (cfr. 10.1.) benadrukt de commissie ook de meerwaarde van de gerichte interne kwaliteitscontrole, die door interne evaluatiecommissies wordt opgevolgd. De commissie is zich ervan bewust dat dit een grote tijdsinvestering met zich meebrengt. Zij meent evenwel dat haar investering in de huidige situatie ook duidelijk rendeert en dat de opleiding erin slaagt de vruchten ervan te plukken. De veranderingsbereidheid van de opleiding is groot.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
65
07/2001
07/2001
66
Unversiteit Gent De opleiding Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks5 binnen de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de Universiteit Gent met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden van de opleiding Latijn en Grieks. Zij baseert zich daarvoor op de door de opleiding Latijn en Grieks opgestelde zelfstudie, die in juli 2000 is gepubliceerd, alsook op de gesprekken met de opleiding die in navolging van deze zelfstudie in november 2000 plaatsvonden. Bij de beoordeling van het onderwijs is de visitatiecommissie uitgegaan van een eigen referentiekader, dat de minimumeisen van een opleiding Latijn en Grieks omschrijft. Rekening houdend hiermee en met de doelstellingen en onderwijsfilosofie van de opleiding zelf, heeft de commissie - zoals het in haar opdracht ligt - tevens aanbevelingen geformuleerd. Zij hoopt hiermee, in samenwerking met de opleiding, bij te dragen tot een verdere kwaliteitsverbetering en optimalisering van het onderwijs.
1. Doelstellingen en eindtermen BESCHRIJVING In haar zelfstudie profileert de opleiding Latijn en Grieks zich - in de algemene context van het universiteitsdecreet (12 juni 1991, hfdst III, Afd. 1, Art. 5) - met de meer specifieke doelstelling om deskundigen te vormen op het gebied van de Griekse en de Latijnse taal- en letterkunde, in een ruim algemeen cultureel perspectief. Voor de gehele opleiding houdt dit laatste in dat afgestudeerden (1) over een grondige kennis van het Grieks en het Latijn beschikken, die hen in staat stelt om de teksten in de oorspronkelijke talen te begrijpen in hun linguïstische eigenheid; (2) over een grondige kennis van en belezenheid in de Griekse en Latijnse literatuur en van de bijzondere relatie tussen beide beschikken; de vaardigheid hebben eigen gemaakt om een literaire tekst te interpreteren als een kunstwerk; (3) een degelijk wetenschappelijk inzicht hebben in de historische en cultuurhistorische ontwikkeling van de antieke beschaving; (4) een gedegen besef hebben van de
5.
Verder kortweg Latijn en Grieks.
UNIVERSITEIT GENT
67
07/2001
enorme impact van de Grieks-Romeinse beschaving op de ontwikkeling van de Europese cultuur en van het belang dat de klassieke erfenis ook in de 21e eeuw zal blijven behouden; inzicht hebben in de strategieën die nodig zijn om die belangstelling gaande te houden. Binnen dit kader formuleert de opleiding eveneens de doelstellingen voor de drie opties die de opleiding aanbiedt vanaf de tweede kandidatuur. De eindtermen worden voor de gehele opleiding en per optie in termen van kennis, vaardigheden en attitudes geformuleerd.
EVALUATIE De doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie zijn helder en duidelijk geformuleerd. De commissie vindt dat in de doelstellingen van de gehele opleiding, alsook van de verschillende opties, voldoende de minimumeisen uit haar eigen referentiekader worden gereflecteerd. Het academisch karakter van de opleiding wordt tevens goed in de doelstellingen weerspiegeld. De commissie voegt eraan toe dat ze zich ervan bewust is dat het formuleren van doelstellingen en eindtermen in het academisch onderwijs van recente aard is. Zij is ervan overtuigd dat binnen de opleiding voldoende expertise aanwezig is om in de toekomst doelstellingen en eindtermen nog beter op elkaar af te stemmen. De commissie betreurt in dit verband haar gebrek aan kennis over het secundair onderwijs in Vlaanderen om de aansluiting van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding op de doelstellingen en eindtermen van het secundair onderwijs te kunnen nagaan. Verder meent de commissie dat de opleiding, in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, er via haar programma goed in slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren. De commissieleden hebben vastgesteld dat de doelstellingen van de opleiding voldoende bekend gemaakt worden bij de studenten.
2. Het programma 2.1. Opbouw en inhoud BESCHRIJVING De opleiding Latijn en Grieks omvat vier studiejaren gespreid over twee cycli. In de kandidaturen of de eerste cyclus krijgt naast de drie basiscomponenten ‘taal’, ‘teksten’ en ‘geschiedenis en cultuurgeschiedenis’ het bijbrengen van fundamentele kennis en vaardigheden voornamelijk aandacht. In de licenties of de tweede cyclus wordt de verworven kennis verder uitgediept. In de eerste kandidatuur krijgt in het curriculum de algemeen humane vorming grote aandacht. Studenten in de eerste kandidatuur wordt de mogelijkheid geboden om, afhankelijk van hun voorkennis Latijn en Grieks, het te volgen curriculum aan te passen. Vanaf het tweede jaar volgen de studenten een programma dat naast een verplicht gedeelte, ook een optiegedeelte omvat. Zij hebben daarbij de keuze tussen de ‘Optie filologie’, de ‘Optie dochtertalen’ en een ‘Open optie’. De optie filologie bestaat uit opleidingsonderdelen zoals historische
07/2001
68
UNIVERSITEIT GENT
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
EERSTE K ANDIDATUUR
E XTRA CURRICULAIR
Voortgezette cursus Latijn
Aanvangscursus Grieks
Verplicht Curriculum Differentiatie tussen beginners en verwervers Grieks/Latijn
TWEEDE KANDIDATUUR
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum Optie dochtertalen Optie filologie Nieuwgrieks
Open optie
Italiaans
Kandidaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
EERSTE EN TWEEDE LICENTIE
Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks Verplicht Curriculum Keuzevakken Optie filologie
Optie dochtertalen
Open optie
Licentiaat in de Taal- en Letterkunde: Latijn en Grieks
spraakkunst van het Grieks en het Latijn, paleografie, papyrologie, epigrafie en sociaal-economische geschiedenis van de oudheid. In de optie dochtertalen staat het bestuderen van taal- en letterkunde van één van de dochtertalen van Grieks en Latijn, zoals Nieuwgrieks en Italiaans, op het programma. Studenten die in het bezit zijn van een ander diploma taal- en letterkunde of talen en culturen, kunnen in de open optie terecht. Ook studenten voor wie Latijn en Grieks de eerste universitaire opleiding is kunnen, mits goedkeuring van de examencommissie, opleidingsonderdelen kiezen uit andere taalopleidingen. Het programma van de eerste en de tweede licentie voorziet eveneens in een verplicht curriculumgedeelte. Daarnaast kiezen de studenten voor optie- en keuzeopleidingsonderdelen. De drie opties uit de tweede kandidatuur worden in de licenties onder dezelfde benaming verdergezet. Voor de keuzeopleidingsonderdelen kan de student kiezen uit de facultaire lijst van keuzevakken of uit de studieprogramma’s van de universiteit.
UNIVERSITEIT GENT
69
07/2001
EVALUATIE De opleiding heeft in de laatste jaren met veel inzet het programma hervormd tot wat het vandaag is. Zij heeft daarbij op progressieve wijze gekozen voor het slopen van traditionele scheidingsmuren tussen de gevestigde opleidingen taal- en letterkunde. Exponent hiervan is de open optie. Deze vormt voor de commissieleden het bewijs dat de ingeslagen weg de moeite waard is. De commissie is er eveneens van overtuigd dat de programmahervormingen, die voor de student tot een ruimer beroepsprofiel leiden, de opleiding beter in staat stellen in te spelen op de arbeidsmarkt. In het algemeen karakteriseert de commissie deze opleiding als filologisch, met duidelijke openingen naar een contrastieve benadering van de receptie, de dochtertalen en het vertalen.
Algemeen Het niveau van de geprogrammeerde opleidingsonderdelen in zowel de eerste als de tweede cyclus is naar het oordeel van de visitatiecommissie voldoende. Zowel in de zelfstudie, als tijdens de gesprekken kwam tot uiting dat de studenten meer auteurs willen lezen. De commissie is eveneens voorstander van een uitbreiding van het pensum en moedigt de opleiding daarnaast ook aan om de studenten meer zelfstandig te laten lezen. Verder adviseert de commissie om de auteurs binnen en over de verschillende studiejaren in een meer chronologische volgorde aan te bieden. In de huidige situatie krijgen de studenten immers auteurs van verschillende periodes door elkaar te verwerken. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de thema-methode op een constructieve en functionele wijze wordt toegepast. Verder hebben de commissieleden vastgesteld dat zowel voor het opleidingsonderdeel ‘Overzicht van de kunstgeschiedenis’, als ‘Geschiedenis van Griekenland en Rome I en II’ bij de studenten nood bestaat aan een syllabus.
Probleem “Griekslozen” In de eerste kandidatuur wordt gedifferentieerd tussen de studenten met en zonder voorkennis van het Grieks/Latijn. In de tweede kandidatuur sluiten de “beginners” zich bij de andere studenten aan, waarbij de laatste groep een voorsprong heeft op de eerste. Het is de bedoeling dat alle studenten zich op het einde van de tweede kandidatuur op hetzelfde niveau bevinden, vooraleer naar de eerste licentie over te stappen. De commissieleden zijn het erover eens dat de achterstand van de “verwervers” zoals voorzien ook grotendeels is ingehaald. De inspanningen en de volharding die van de “verwervers” gevergd worden, zijn daarbij evenwel niet te onderschatten factoren.
Keuzevakken en opties Het aandeel van de keuzevakken is beperkt, doordat een groot deel van het curriculum verplicht is. De commissie is van mening dat dit aandeel zou mogen worden uitgebreid. Deze opleiding Latijn en Grieks wil zich actualiseren door bijvoorbeeld via opties aan te sluiten bij dochtertalen. Deze vernieuwing is positief. Om levensvatbaar te zijn moeten de eisen tussen de verschillende opties evenwel gelijkgesteld worden. De commissie heeft vastgesteld dat met name voor het Italiaans de eisen voor niet-Romanisten zeer hoog liggen. Niet alleen kunnen studenten
07/2001
70
UNIVERSITEIT GENT
hierdoor afgeschrikt worden, zodat de opleiding minder geïnteresseerden zou aantrekken dan mogelijk is, tevens dient te worden bewaakt dat de opleiding classici opleidt en geen Romanisten. Om aan deze problematiek tegemoet te komen is een overleg tussen de betrokken vakgroepen noodzakelijk. Het aanbieden van verschillende opties bemoeilijkt ook het opstellen van de lessenroosters. De commissie vraagt de opleiding dan ook na te gaan wat de mogelijkheden zouden zijn om de lessenroosters te optimaliseren ten behoeve van de studenten. Onder meer de studenten die kiezen voor Spaans lijken in dit verband soms op problemen te stoten.
Onderzoeksgebondenheid De onderzoeksgebondenheid van het onderwijs is goed en wordt voornamelijk verzekerd door de terugkoppeling van eigen onderzoek naar het onderwijs.
2.2. Werkvormen BESCHRIJVING Volgens de informatie in de zelfstudie worden als werkvormen vooral hoorcolleges afgewisseld met werkcolleges en discussiecolleges. Werkcolleges impliceren meestal dat studenten de les ook zelfstandig voorbereiden of dat zij achteraf een taak maken. De afwisseling van werkvormen komt in de huidige situatie meer voor in de licenties dan de kandidaturen. De onderwijsvormen worden per opleidingsonderdeel meegedeeld in de studiegids van de studenten.
EVALUATIE De geleidelijke invoering van nieuwe werkvormen in het onderwijs zoals het schrijven van papers wordt door de commissie positief onthaald. Uit de gesprekken van de studenten leidt de commissie tevens af dat de studenten hier ook voor open staan. De commissieleden steunen de opleidingsverantwoordelijken in hun standpunt over het aantal te schrijven papers en het doel dat daarmee beoogd wordt. Zij waarderen het regelmatig overleg dat hieromtrent plaats vindt in de opleiding. De commissie wijst erop dat de instructies die bij de papers horen ook in de bespreking zullen moeten worden betrokken. Uit de gesprekken met de studenten bleek immers dat er hierover meer dan eens onduidelijkheid bestaat. Studenten blijken zelf vragende partij voor de invoering van meer interactieve lessen. Dit blijkt onder meer uit de enquête die de opleiding onder haar studenten organiseerde. De commissie ondersteunt dit verlangen.
2.3. Vaardigheden Met betrekking tot communicatieve vaardigheden, meent de commissie dat zowel de schriftelijke als de mondelinge communicatie van de studenten in de moedertaal goed is. Vooral in de schriftelijke vaardigheden van de studenten heeft de commissie, aan de hand van de doorgenomen
UNIVERSITEIT GENT
71
07/2001
literatuur, vorderingen vastgesteld. De toegenomen aandacht die binnen de opleiding bestaat voor het schrijven van papers draagt hier ongetwijfeld toe bij. De aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden, zoals het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken is doorheen de gehele opleiding in het algemeen voldoende. Vooral in de tweede cyclus draagt het werken in kleinere groepen in bepaalde werkcolleges ook bij tot de verdere ontplooiing en de ontwikkeling van sociale vaardigheden van de student. Computervaardigheden krijgen in de huidige situatie onvoldoende aandacht volgens de commissie. Hier moet de opleiding, rekening houdend met de ontwikkelingen in de informatica en het belang hiervan op de arbeidsmarkt, dringend aan tegemoet komen. Hoewel sommige studenten de indruk gaven dit helemaal niet als een gemis te ervaren, dringt de commissie erop aan dat dit zou worden geremedieerd.
2.4. Examinering BESCHRIJVING De opleiding volgt een jaarsysteem. Daarbij worden de opleidingsonderdelen over het hele jaar geprogrammeerd. Opleidingsonderdelen met een beperkt aantal contacturen worden soms in één semester gedoceerd. De examens worden op het einde van het academiejaar afgelegd. Voor een aantal opleidingsonderdelen vindt een meer permanente evaluatie plaats door de studenten regelmatig te toetsen, hen te informeren over hun vorderingen en hen indien nodig bij te sturen. Dit gebeurt met name in de eerste kandidatuur voor de opleidingsonderdelen ‘Latijn’ (taalverwerving of vervolmaking) en ‘Grieks’ (taalverwerving of vervolmaking). De studenten worden geïnformeerd over de examens vanaf de aanvang van het academiejaar: zij beschikken over het examenreglement, de studiegids en hoogleraren geven inlichtingen tijdens de contacturen. Blijkens de zelfstudie wordt in zowel de kandidaturen als de licenties in belangrijke mate mondeling geëxamineerd. Daarbij is het vaak het geval dat de studenten de tijd krijgen om zich kort schriftelijk voor te bereiden. Studenten met klachten over het onderwijs- en examengebeuren kunnen zich wenden tot één van de twee facultaire ombudspersonen. Tevens bestaat er een institutionele ombudspersoon op wie studenten een beroep kunnen doen.
EVALUATIE De door de visitatiecommissie bekeken examenvragen zijn in het algemeen beschouwd van goed niveau, maar naar haar mening te eenzijdig samengesteld uit reproductievragen. Ook de studenten hebben gewezen op het (te) hoge reproductiegehalte tijdens de examens. De commissieleden bepleiten een grondiger denkwerk rond de invoering van het semestersysteem. Door examens na de kerstvakantie te organiseren kan de werkdruk van de studenten meer gelijkmatig verdeeld worden over het academiejaar. Het door de staf ingebrachte tegenargument dat dit in een taalopleiding niet goed mogelijk zou zijn, wordt door de commissie niet gesteund. De inhoud van de examens die na de kerstvakantie zouden worden afgenomen, zou als parate kennis
07/2001
72
UNIVERSITEIT GENT
gelden bij de voorbereiding van de examens op het einde van het academiejaar. De commissieleden begrijpen dat de academische overheid steeds één jaar op voorhand geïnformeerd moet worden over het al dan niet kiezen voor een jaar- of semestersysteem. Het feit dat dit zo vroeg gemeld dient te worden, acht de commissie een extra-kans om een (eventueel gedeeltelijke) overgang naar een semestersysteem grondig voor te bereiden. Het examenreglement dat onder meer de rechten en plichten van examinator en student omschrijft, is door de commissie goed bevonden. De organisatie van examens lijkt geen aanleiding te geven tot problemen. Ook de ombudsdienst rapporteert hierover geen klachten.
3. Eindverhandeling BESCHRIJVING Jaarlijks wordt voor eerste licentiestudenten een mondelinge uiteenzetting gehouden over de richtlijnen omtrent de eindverhandeling. Deze richtlijnen (met betrekking tot de keuze van onderwerp en promotor, minimumverwachtingen, persoonlijke verwachtingen en werkwijze) zijn eveneens opgenomen in een brochure, die aan de studenten wordt uitgedeeld. Hoewel enkel in het programma van de tweede licentie studiepunten worden voorzien voor de licentiaatsverhandeling, wordt van de studenten verwacht dat ze reeds in hun eerste licentie met de voorbereidingen van de eindverhandeling van start gaan. Concreet kiezen studenten in de eerste licentie een onderwerp en een promotor, oriënteren ze zich in de beschikbare literatuur en stellen zij een basisbibliografie op. Tijdens de eerste en de tweede licentie wordt van de student verwacht dat hij regelmatig contact opneemt met de promotor om zijn vorderingen te bespreken. De promotor kan een lid zijn van het zelfstandig academisch personeel, evenals een doctor-assistent of een post-doctorale onderzoeker. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt door de promotor en twee andere lezers. Zij dienen een leesverslag in, dat door de student kan worden ingekeken na de proclamatie . Studenten met vragen over de beoordeling kunnen een mondelinge toelichting aanvragen. De eindverhandeling is in de tweede licentie begroot op 21 studiepunten.
EVALUATIE De reële tijd besteed aan de eindverhandeling is ruimer dan de begrote studietijd. Het aantal voorziene studiepunten is groot, maar niet onredelijk. Een eventuele verdeling van de studiepunten over de eerste en de tweede licentie zou mogelijk zijn, maar vermits de huidige situatie niet tot problemen leidt lijkt dit geen noodzaak. De eindverhandelingen zijn over het algemeen van goed niveau. De commissie meent evenwel dat het volume van de eindverhandeling dringend aan beperking toe is. De werken zouden kwalitatief even goed kunnen zijn, door de onderwerpen scherper af te bakenen en zo het werk onder meer in tijd en omvang te beperken. Uit de studentenraadpleging van de opleiding zelf is gebleken dat de methodologische voorbereiding op de eindverhandeling door de studenten als onvoldoende wordt ervaren. Ook tijdens de gesprekken werd door de studenten onder meer gewezen op het gemis aan filologische basistechnieken.
UNIVERSITEIT GENT
73
07/2001
Vermits in het programma voldoende opleidingsonderdelen voorzien zijn die hieraan tegemoet kunnen komen, gaat de visitatiecommissie ervan uit dat de opleiding de nodige maatregelen zal treffen om aan het wegzakken van deze kennis te remediëren. De commissieleden menen dat de studenten via de brochure en de mondelinge uiteenzetting goed over de eindverhandeling worden geïnformeerd. De commissieleden wijzen erop dat de opvolging van de inhoud ervan door de studenten evenwel blijvend dient te worden bewaakt. De meningen van de studenten over de begeleiding van de eindverhandeling door de promotoren zijn zeer verdeeld. De studenten hebben terecht enerzijds gewezen op studenten die zich eerder zelfstandig of eerder afhankelijk opstellen ten aanzien van hun promotor, tegenover promotoren die sturend optreden of studenten zeer vrij laten. Desalniettemin is de commissie van mening dat elke student een correcte begeleiding verdient en dat de aard van de begeleiding bij aanvang van de samenwerking bijgevolg (nog meer) dient te worden verduidelijkt. In dit verband kan aan contractuele afspraken worden gedacht. Ook het schrijven van een interdisciplinaire eindverhandeling zou meer kunnen worden aangemoedigd, indien hiervoor de bestaande afspraken zouden worden verduidelijkt en/of nieuwe regelingen zouden worden getroffen. De beoordeling van de studenten is eerlijk. De commissie ziet de mogelijkheid om een mondelinge verdediging van de eindverhandeling eveneens in het verplichte programma op te nemen. Het huidig aantal studenten laat dit toe en het zou de studenten voor een bijkomende uitdaging stellen, die ze ongetwijfeld aankunnen. Tot slot wijst de commissie erop dat aan de feedback die studenten op hun eindverhandeling krijgen meer aandacht zou kunnen worden besteed. De visitatiecommissie betreurt het ontbreken van een degelijke bespreking als onderdeel van het leerproces, tussen het indienen van de eindverhandeling en de proclamatie.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Latijn en Grieks in de periode ’89-’90 t.e.m. ’99-’00, opgedeeld naar studiejaar en geslacht Academiejaar generatie studenten ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 ’92-’93 ’93-’94 ’94-’95 ’95-’96 ’96-’97 ’97-’98 ‘98-’99 ’99-‘00
07/2001
74
7 3 7 10 19 28 17 32 49 42 25
1e kan 10 4 8 13 22 33 29 41 54 47 36
2e kan 6 7 4 4 10 17 13 14 37 34 31
1e lic
2e lic
TOTAAL
9 5 7 5 4 8 16 13 14 32 31
21 14 8 9 11 7 11 21 19 18 39
46 30 27 31 47 65 69 89 124 131 137
M 19 18 15 12 19 20 24 34 51 48 41
(41%) (60%) (56%) (39%) (40%) (31%) (35%) (38%) (41%) (37%) (30%)
V 27 12 12 19 28 45 45 55 73 83 96
UNIVERSITEIT GENT
(59%) (40%) (44%) (61%) (60%) (69%) (65%) (62%) (59%) (63%) (70%)
Het totaal aantal ingeschreven studenten wordt van academiejaar tot academiejaar gekenmerkt door lichte schommelingen. De algemene tendens is evenwel een stijging van het totaal aantal studenten. De grootste stijging doet zich in alle studiejaren voor vanaf het academiejaar 1997-1998. Hoewel deze cijfergegevens niet toelaten meer te weten te komen over de inschrijvingen van de studenten in de verschillende opties, heeft de commissie op basis van cijfermateriaal van de opleiding kunnen vaststellen dat ook daar van academiejaar tot academiejaar schommelingen vast te stellen zijn. De commissie heeft hierin evenwel geen tendens vastgesteld. Vrouwen vormen in toenemende mate de meerderheid.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten Latijn en Grieks in de periode ’88-’89 t.e.m. ’98-’99 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol), opgedeeld naar studiejaar en naar geslacht. Academiejaar generatiestudenten ’88-’89 ’89-’90 ’90-’91 ’91-’92 ’92-’93 ’93-’94 ’94-’95 ’95-’96 ’96-’97 ’97-’98 ’98-’99
100.0 71.4 100.0 57.1 80.0 73.7 35.7 52.9 84.4 65.9 63.4
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
85.7 60.0 100.0 50.0 83.3 68.2 39.4 44.8 85.4 61.5 60.9
100.0 66.7 100.0 75.0 100.0 80.0 94.1 92.3 78.6 86.5 90.9
100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 93.7 92.3 85.7 96.9
71.4 71.4 78.6 62.5 22.2 72.7 57.1 45.5 66.7 68.4 55.6
TOTAAL 84.5 73.9 90.0 70.4 70.0 74.5 64.1 66.2 81.8 72.9 76.7
M 92.3 68.4 83.3 73.3 66.7 84.2 70.0 78.3 79.4 65.3 70.8
V 78.1 77.8 100.0 66.7 72.2 67.9 61.4 60.0 83.3 78.1 80.2
Deze cijfers hebben bij de commissie allerlei vragen doen rijzen, zoals of de uitval na het eerste jaar vooral door “Griekslozen” wordt veroorzaakt, en hoe de grote verschillen in slaagpercentages tussen eerste en tweede licentiaat verklaard moeten worden. Zij heeft deze cijfergegevens vanwege het tijdtekort niet met de staf besproken en beveelt ze in de aandacht van de opleiding aan.
4.3. Gemiddelde studieduur De commissie is van mening dat, zodra de selectie in de eerste kandidatuur is geschied, de gemiddelde studieduur aanvaardbaar is. Het is naar mening van de commissie vooral de eindverhandeling die tot een verlenging van de reële studieduur kan leiden. Vergeleken met andere academische opleidingen ervaart de commissie die verlenging niet als een groot probleem, maar dringt ze toch aan op maatregelen die de verlenging tegengaan. Verder verwijst zij naar haar opmerkingen in hoofdstuk 3.
UNIVERSITEIT GENT
75
07/2001
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In het algemeen acht de commissie het programma studeerbaar. De opleiding heeft in het kader van de interne kwaliteitszorg en de visitatie aan de hand van een eigen enquête studenten bevraagd over uiteenlopende aspecten van het onderwijs. Hoewel dit niet vergelijkbaar is met een studietijdmeting, die aan de Universiteit Gent momenteel nog niet systematisch wordt georganiseerd, heeft dit er wel toe bijgedragen dat een aantal signalen met betrekking tot de verhouding contacturen/studietijd werd geëxpliciteerd. De commissie sluit zich aan bij een aantal kritische kanttekeningen met betrekking tot de te besteden studietijd van de studenten, waarop de opleiding in haar zelfstudie heeft gewezen. Zij haalt hierbij kort de belangrijkste punten aan. De studiebelasting voor het Grieks in de tweede kandidatuur is verschillend voor studenten die in de eerste kandidatuur als verwervers of als vervolmakers Grieks werden ingeschreven. Ondanks het grote inhaalmanoeuvre op één jaar tijd van de verwervers Grieks, behouden zij een kleine achterstand ten aanzien van de oorspronkelijke vervolmakers Grieks. Dit probleem is de opleiding evenwel bekend en de commissie is ook tevreden dat ze kon vaststellen dat in de nabije toekomst hieraan verder actief zou tegemoet gekomen worden. De begrote studietijd kan variëren naargelang de optie. De studenten die de ‘Optie dochtertalen, richting Italiaans’ volgen, sluiten voor de Italiaanse opleidingsonderdelen aan bij de cursussen die voor studenten Romaanse Talen worden georganiseerd. De studenten Latijn en Grieks volgen daarbij slechts een gedeelte van het vakkenpakket dat aan de Romanisten wordt aangeboden. De studielast wordt door de studenten in deze context globaal als zwaar ervaren. De commissie wijst erop dat het niet de bedoeling is van classici Romanisten te maken, zoals het evenmin de bedoeling is de classici in hun optiekeuze te benadelen ten opzichte van de andere studenten Latijn en Grieks. Zij hoopt dat hiervoor snel een oplossing zal worden uitgewerkt, die alle partijen - zowel de studenten als stafleden - ten goede komt. (cfr. 2.1.) Met betrekking tot de eindverhandeling kan op een lichte disproportie gewezen worden tussen de reële studietijd en begrote studietijd, met name in de tweede licentie. Over de verdeling van de studietijd over de studiejaren werden geen problemen gesignaleerd.
5.2. Studievoorlichting De studievoorlichting, zoals in de zelfstudie omschreven staat, gebeurt op drie niveau’s: centraal, facultair en binnen de opleiding. Laatstejaarstudenten van het secundair onderwijs worden op centraal niveau via het Adviescentrum voor Studenten jaarlijks bereikt door alle secundaire scholen en PMS-centra (nu CLB’s) in Vlaanderen te documenteren over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen aan de Universiteit Gent. Er worden bovendien elk jaar op initiatief van het Departement Onderwijs en de PMS-koepels Studie-informatiedagen georganiseerd voor laatstejaarstudenten van het secundair onderwijs. Anderzijds worden jaarlijks door het Adviescentrum voor Studenten potentiële studenten ook rechtstreeks aangeschreven en gewezen op de mogelijkheid om documentatie aan te vragen over één of meerdere opleidingen. Op het niveau van de faculteit wordt jaarlijks een abituriëntendag georganiseerd voor alle opleidingen. Tijdens deze dag wordt in een eerste informatiesessie informatie verstrekt over de
07/2001
76
UNIVERSITEIT GENT
gemeenschappelijke vakken, die wordt verdergezet met aparte sessies voor elke opleiding. Hierbij zijn zowel het academisch personeel als een aantal studenten betrokken. Er wordt tevens speciale aandacht besteed aan de herhalingscursus Latijn en de initiatiecursus Grieks (cfr. 5.3.). De visitatiecommissie staat positief ten aanzien van de initiatieven die worden genomen met betrekking tot de studievoorlichting van abituriënten.
5.3. Studiebegeleiding BESCHRIJVING Los van het officiële curriculum wordt tijdens de maand september een reeks brugcursussen georganiseerd die toekomstige studenten de mogelijkheid bieden om enerzijds een basiskennis te verwerven in het Grieks en/of anderzijds hun Latijn op te frissen. Aan het begin van het academiejaar informeert het academisch personeel op een bijeenkomst de eerste kandidatuurstudenten over de opbouw en inhoud van de cursussen, de verwachtingen en de evaluatie. De studenten beschikken daarnaast, evenals de overige studenten, over de studiegids en kunnen de inhoud ervan ook op de website van de universiteit terugvinden. Voor de studiebegeleiding in verband met de gemeenschappelijke vakken uit de eerste kandidatuur, is binnen de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte een voltijds studieadviseur aangesteld. Naast lessen in verband met studiemethode en studieplanning in het algemeen, is de adviseur ook individueel contacteerbaar door eerste kandidatuurstudenten. Wekelijkse evaluaties tijdens de taallessen in de kandidaturen laten toe om de vorderingen van de studenten te volgen. Recent werd door de opleiding in de eerste kandidatuur een vergadering geïntroduceerd, om de studenten de mogelijkheid te bieden zich beter voor te bereiden op de optiekeuze van de tweede kandidatuur. Zo worden onder meer de doelstellingen van de opties, de verwachtingen en de beroepsmogelijkheden voor de studenten verduidelijkt. Studenten kunnen na de eerste kandidatuur voor begeleiding vrij en rechtstreeks terecht bij leden van het academisch personeel. Jaarlijks wordt voor eerste licentiestudenten ook een uiteenzetting gehouden in verband met de eindverhandeling. (cfr. 3.)
EVALUATIE De commissie acht de brugcursussen en de huidige studiebegeleiding in de eerste kandidatuur van voldoende kwaliteit. De studenten kennen de studieadviseur en weten er beroep op te doen, indien nodig. De begeleiding tijdens de verdere studies, met name door de docenten zelf, lijkt de commissie eveneens in het algemeen voldoende te zijn. De commissie suggereert in verband met dit laatste aspect om ook te reflecteren over studiebegeleiding van kandidatuurstudenten door licentiestudenten. De begeleiding bij het maken van keuzes tijdens de opleiding wordt door de studenten alsook de commissieleden als een belangrijke aanwinst beschouwd en aangemoedigd. De inleiding tot de eindverhandeling, is zoals hoger vermeld, nog voor verbetering vatbaar.
UNIVERSITEIT GENT
77
07/2001
De commissie heeft geen specifieke bemerkingen bij de invulling van de ombudsfunctie. Hoewel de studenten er naar eigen zeggen weinig gebruik van maken, zijn zij op de hoogte van het bestaan van de ombudspersoon en kunnen zij naar mening van de commissie hier indien nodig beroep op doen. De studiegids is adequaat bevonden.
6. Faciliteiten en infrastructuur Tijdens haar bezoek kreeg de voltallige commissie een rondleiding langs de onderwijsruimten, de computerlokalen en de bibliotheken. De door de visitatiecommissie bezochte onderwijsruimten zijn overwegend werkruimten in de verschillende bibliotheken, die met beperkte didactische middelen zijn uitgerust. Door de opleiding werd gesignaleerd dat deze ruimten, gezien de stijgende studentenaantallen, niet zelden te klein zijn. De visitatiecommissie is van mening dat van het oplossen van deze problematiek dringend een prioriteit dient te worden gemaakt. Ook de bibliotheekfaciliteiten worden door de commissie als onvoldoende geëvalueerd. De bibliotheken van de opleiding zijn verdeeld over verschillende ruimten, waaronder ook kantoren van docenten. Daarnaast zijn de toegangsuren, die volgens de commissie alsook de studenten en afgestudeerden zeer beperkt zijn, onder meer afhankelijk van het gebruik van bibliotheekruimten voor onderwijs. Hoewel de boeken duidelijk per vakgebied gecentraliseerd zijn in de lokalen, dringt de commissie erop aan om alle literatuur samen te brengen in een grotere ruimte. Dit zou, zoals de opleiding het zelf suggereert, door een lokalenruil met de opleiding Romaanse Talen, betere mogelijkheden bieden qua toegankelijkheid. Meer nog moedigt de commissie een tijdschriften- en een facultaire bibliotheek aan. Het voorzien van meer computers in de bibliotheek zou de studenten tevens ten goede komen. Het boeken- en tijdschriftenbestand dat de opleiding ter beschikking stelt van de studenten vertoont, ondanks de inmiddels stijgende bibliotheekbudgetten, onder meer door budgettaire beperkingen in het verleden hiaten. Door gebrek aan personeel en bijgevolg aan controle zijn bovendien ook werken verdwenen. De bezochte computerfaciliteiten zijn bestemd voor alle studenten van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. De visitatiecommissie is van mening dat het aantal computers onvoldoende is in verhouding tot het aantal studenten. Bovendien wordt niet voorzien in specifieke noden voor de studenten Latijn en Grieks zoals bijvoorbeeld via MAC-computers en met bestaande programma’s in verband met Latijn en Grieks. Hieraan moet volgens de commissie geremedieerd worden.
7. Afgestudeerden Het bezoekschema van de visitatiecommissie voorzag een gesprek met de afgestudeerden van de opleiding Latijn en Grieks. Hierbij was een ruime en gevarieerde groep mensen aanwezig. De afgestudeerden blijken vaak na hun opleiding Latijn en Grieks verder te studeren. Daarnaast komen
07/2001
78
UNIVERSITEIT GENT
er velen onder hen, mits een bijkomende lerarenopleiding, in het onderwijs terecht. Los van waar ze terechtkomen na hun studies, gaven ze in het algemeen de indruk tevreden te zijn met de opleiding die zij hebben genoten. Dit werd eveneens bevestigd in de tewerkstellingsenquête van het Adviescentrum voor Studenten en de enquête van de opleiding zelf onder haar afgestudeerden. De commissieleden zijn van oordeel dat de opleiding goedgevormde afgestudeerden aflevert, die over voldoende wetenschappelijke vorming beschikken en (voor leraren mits een bijkomende lerarenopleiding) voldoende uitgerust zijn voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. De commissie maakt daarbij wel de bedenking dat inhoudelijk expliciete aandacht voor de arbeidsmarkt binnen de opleiding ontbreekt. Voormalig studentenvertegenwoordigers in de Opleidingscommissie hebben hun waardering uitgesproken ten aanzien van hun erkenning en mogelijkheden tot betrokkenheid tijdens de vergaderingen. Over het contact dat de opleiding met de afgestudeerden onderhoudt via de alumnivereniging ‘Het Griekenlandcentrum’, heeft de commissie tegenstrijdige informatie ontvangen. Geen van de aanwezige afgestudeerden bleek lid te zijn van de organisatie of deel te nemen aan activiteiten ervan. De commissie spoort de opleiding aan, gezien het belang van de vereniging en het potentieel voordeel ervan voor de afgestudeerden, een mogelijk communicatieprobleem dat hier aan de basis ligt op te sporen.
8. Personeel Zoals de opleiding zelf aangeeft in de zelfstudie, volgt de uitbreiding van de staf de studentengroei met enige vertraging. De commissie heeft bewondering voor de inzet van het personeel van de opleiding, dat beschikt over een beperkt aantal hoogleraren met een hoge onderwijsbelasting. Het assisterend en bijzonder academisch personeel staat de docenten bij in hun onderwijsopdrachten. Het aantal AAP en BAP is voldoende bevonden. In de huidige situatie evalueert de commissie de verhouding tussen het aantal ZAP en AAP/BAP leden voldoende evenwichtig. Bij een mogelijke uitbreiding van het ZAP, die bijvoorbeeld nodig lijkt voor Griekse Letterkunde en voor de ontdubbeling van opleidingsonderdelen in de licenties, zal evenwel ook de verhouding tot het aantal AAP-leden moeten aangepast worden. Uitbreiding van de staf zal wellicht ook meer mogelijkheden bieden voor een sabbatical leave. De staf binnen het vakgebied Latijn en Grieks is goed gevarieerd. Bij een mogelijke uitbreiding van de staf zou naar verdere uitbreiding van deze variatie moeten worden gestreefd. Bij aanwerving van het ZAP spelen - naast het wetenschappelijk dossier van de kandidaat onderwijskwalificaties een belangrijke rol, hetgeen de commissie waardeert. Onderwijsprofessionalisering, i.c. docententraining, wordt door de universiteit centraal georganiseerd en is toegankelijk voor het ZAP en AP met een postdoc-statuut. Rekening houdend met het feit dat AAP en BAP regelmatig het onderwijs van de studenten verzorgen, is het zeker ook aan te raden AP-leden zonder een postdoc-statuut toe te laten tot deze trainingen. Het percentage vrouwen in de staf is volgens de visitatiecommissie bedroevend laag. Binnen de opleiding wordt evenwel vooropgesteld aan dit probleem bijzondere aandacht te schenken, hetgeen de commissie steunt.
UNIVERSITEIT GENT
79
07/2001
9. Internationalisering De visitatiecommissie heeft waardering voor de aandacht die binnen de opleiding aan internationalisering wordt geschonken. Studenten komen tijdens hun opleiding onder meer via gastcolleges in contact met buitenlandse deskundigen. In het kader van het Europese Socrates-programma kunnen studenten ook in alle opties uitgewisseld worden met uiteenlopende buitenlandse universiteiten, voor een zomercursus of tijdens het academiejaar. De interesse, alsook de deelname van de studenten hieraan is momenteel groot. Studenten blijken hierin ook zelf initiatief te nemen door activiteiten te organiseren met bijvoorbeeld de Universiteit Amsterdam. De commissie betreurt wel dat, ondanks het feit dat op het Talencentrum de nodige opvang is voorzien, in het kader van de uitwisselingsakkoorden weinig buitenlandse studenten in Gent komen studeren. Ook de mogelijkheid om via Socrates docenten uit te sturen en te ontvangen bestaat, maar werd tot spijt van de commissieleden tot op het moment van het visitatiebezoek nooit gebruikt. De commissieleden hopen dat in de toekomst meer van dit initiatief gebruik zal gemaakt worden en wijst ook in dit kader op een nood aan ruimte en een regeling inzake ‘sabbatical leaves’. Het relatief hoge aantal gastcolleges dat de laatste jaren door de docenten in het buitenland werd verzorgd, waardeert de commissie. De internationale ervaring van het assisterend en bijzonder academisch personeel blijkt momenteel beperkt. De commissieleden raden aan - om toekomstige ZAP-ers reeds de kans te geven om internationale contacten op te bouwen - in dit verband bijvoorbeeld een uitwisselingsovereenkomst aan te gaan met een buitenlandse universiteit.
10. Kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie Dit deelrapport sluit onder meer aan bij de door de opleiding Latijn en Grieks opgestelde zelfstudie, die in juli 2000 is gepubliceerd. De zelfstudie wordt door de visitatiecommissie geëvalueerd als een beknopt en informatief document, dat een goede basis vormde voor het visitatiebezoek. De gesprekken die in navolging van het zelfstudierapport hebben plaatsgevonden, vormden daarbij een nodige en verhelderende aanvulling. De studentenvertegenwoordigers hebben hun waardering uitgesproken ten aanzien van hun deelname aan het opstellen van de zelfstudie. Het mee helpen opstellen, afnemen en verwerken van de enquête onder de studenten vonden ze naar eigen zeggen ook een leerrijke ervaring. Zoals hoger blijkt, is de commissie van mening dat de bevraging van de studenten zinvolle informatie heeft opgeleverd voor de opleiding, die hopelijk ook gevolg zal krijgen in het programma.
10.2. De interne kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg is volgens de zelfstudie een permanente zorg binnen de opleiding, waaraan gewerkt en die bewaakt wordt vanuit de universiteit, de faculteit en de opleiding. Voor het geheel van de universiteit is er de Onderwijsraad, voorgezeten door de rector. Op facultair niveau
07/2001
80
UNIVERSITEIT GENT
is er recent een Kwaliteitscel Onderwijs opgericht, voorgezeten door een onderwijsdirecteur. De Opleidingscommissie tot slot staat in voor de organisatie van het onderwijs, het voorstellen van de lesgevers, het toezicht op het programma en de programmawijzigingen. De commissie is van mening dat de opleiding globaal over een degelijk systeem van kwaliteitszorg beschikt. Zij heeft evenwel de indruk dat de manier waarop de structuur van interne kwaliteitszorg in de zelfstudie weergegeven wordt, te bescheiden of zelfs onnauwkeurig is. Zo worden de Faculteitsraad en de vakgroep als orgaan niet genoemd en omschreven. Dit doet de commissie vermoeden dat, hoewel de structuren van kwaliteitszorg bestaan, zij niet altijd of te weinig als dusdanig worden gepercipieerd, en bijgevolg in deze beperkte betekenis van de zelfstudie worden gebruikt. De wijze waarop de Opleidingscommissie functioneert, beoordeelt de visitatiecommissie als goed. Via hun vertegenwoordiging in deze commissie worden de studenten ook in de gelegenheid gesteld om te participeren aan besluitvorming en onderwijsvernieuwing. De studenten hadden tijdens de gesprekken talrijke voorbeelden van hun inzet. De commissie acht de betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming op het niveau van de Opleidingscommissie voldoende. Zij wijst er evenwel op dat om studenten als volwaardige partners te laten participeren aan de vergadering, zij tijdig en allen over de voorbereidende dossiers dienen te beschikken. Er dient tevens tegemoet gekomen te worden aan hun informatieachterstand ten aanzien van de behandelde dossiers. De studenten hadden op het ogenblik van het visitatiebezoek geen vertegenwoordiging in de Faculteitsraad. De commissie formuleert hierbij de aanbeveling studenten aan te moedigen om ten minste een waarnemende vertegenwoordiging te overwegen en het facultaire reglement op dit punt zonodig aan te laten passen. De visitatiecommissie meent dat de installatie van de Kwaliteitscel Onderwijs in de toekomst kan leiden tot interessante vernieuwingen. De commissie heeft ook met genoegen vastgesteld dat de opleiding hiervan zelf vragende partij is. De gestructureerde kwaliteitscontrole wordt op centraal niveau georganiseerd en bestaat hoofdzakelijk uit een onderwijsevaluatie. Deze wordt jaarlijks georganiseerd en heeft steeds betrekking op de lesgevers die verantwoordelijk zijn voor één of meerdere opleidingsonderdelen. Een evaluatiecommissie, die binnen de Kwaliteitscel Onderwijs wordt gevormd, staat in voor een vertrouwelijke bespreking van de gegevens met de betrokkene(n) en het opstellen van een syntheserapport voor de Opleidingscommissie. De commissie staat positief ten aanzien van de procedure voor onderwijsevaluatie. De commissie hoopt wel dat de reserves die vanwege sommige leden van het zelfstandig academisch personeel bestaan ten aanzien van de enquêteinhoud en de gerichtheid van de vraagstelling au sérieux zullen genomen worden en tot een herziening van de formulering zullen leiden. Het uitbreiden van de evaluatie naar afgestudeerden toe, beschouwt de commissie als een belangrijke stap. Op deze manier kunnen opleidingsonderdelen uit de tweede licentie eveneens aan evaluatie onderworpen worden. De betrokkenheid van studenten bij de onderwijsevaluatie acht de commissie voldoende. De commissie zou de studenten graag ook betrokken zien worden bij het tot stand komen van de formulieren. Verder dient de functie van de ombudsdienst te worden versterkt en beter bekend gemaakt te worden naar de studenten. Dat de ombudspersonen jaarlijks schriftelijk rapporteren aan de Faculteitsraad is goed. De commissie dringt er evenwel op aan dat ombudspersonen ook voldoende bevoegdheid zou worden gegeven om op basis van de bevindingen wijzigingen voor te stellen en/ of te implementeren in het onderwijs.
UNIVERSITEIT GENT
81
07/2001
07/2001
82
BIJLAGEN
83
07/2001
07/2001
84
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
PROF. DR. EM. D. M. SCHENKEVELD (1934) was werkzaam als leraar voortgezet onderwijs alvorens te doctoreren aan de Vrije Universiteit van Amsterdam in 1964. Zijn doctoraat droeg de titel ‘Studies in Demetrius On Style’. Na medewerker en later hoofdmedewerker Grieks te zijn geweest aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, was hij vanaf 1971 tot 1995 hoogleraar Griekse Taal- en Letterkunde aan dezelfde universiteit. Achtereenvolgens was hij tijdens deze periode tevens decaan van de Faculteit Letteren, conrector en rector magnificus. Vanaf 1988 tot op heden is hij secretaris Geestes- en Maatschappijwetenschappen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Hij specialiseerde zich in de loop van zijn carrière in anthiek rethorica, poetica en grammatica. Daarover publiceerde hij onder meer in ‘Mnemosyne’, ‘Classical Quarterly’, ‘Hermes’, ‘American Journal of Philology’ en ‘Rhetorica’. Zijn laatste publicaties zijn: ‘The Intented Public of Demetrius’ On Style: The place of the Treatise in the Hellenistic Educational System’, ‘Demetrius, De juiste woorden’, ‘Why no Part on Syntaxis in the Greek School Grammar?’ en ‘The Olympic Victory of Yesterday. A Grammatical Problem in Ancient Grammar’. PROF. DR. J. H. BROUWERS (1938) studeerde Klassieke Letteren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, alwaar hij in 1962 het doctorale getuigschrift in de Klassieke Taal- en Letterkunde behaalde. In 1967 promoveerde hij aan dezelfde universiteit in de Letteren op een proefschrift getiteld “Horatius en Propertius over Epiek en Lyriek”. Van 1961 tot 1969 was hij als docent Klassieke Talen werkzaam in het gymnasiaal onderwijs. Sinds 1969 is hij verbonden aan de afdeling Griekse en Latijnse Taal en Cultuur van de Katholieke Universiteit Nijmegen, aanvankelijk als wetenschappelijk (hoofd)medewerker en vanaf 1979 als gewoon hoogleraar Latijnse Taal- en Letterkunde. Zijn publicaties en onderzoek hebben vooral betrekking op de Klassieke Latijnse Letterkunde, met een accent op elegie en epiek. Hij was voorzitter of lid van verscheidene commissies op facultair en (inter)universitair niveau. Van 1989 tot 1992 was hij vice-decaan van de Faculteit der Letteren, in de jaren daarna onder meer voorzitter van de facultaire Wetenschaps- en Personeelscommissie. Gedurende twee bestuursperiodes was hij lid van de Universiteitsraad, ook was hij enige jaren secretaris van de Sectie Klassieke
BIJLAGE
85
07/2001
Oudheid van de Academische Raad (SKOAR) en is hij thans nog lid van het Bestuur van de Stichting Philologisch Studiefonds. Hij maakte deel uit van de kernredactie van het ‘Woordenboek der Oudheid’ (Bussum, 19761986); sinds 1975 is hij lid van de redactie van het tijdschrift ‘Lampas’ en sinds 1976 van de redactie van het tijdschrift ‘Mnemosyne (A Journal of Classical Studies)’. Enkele recente publicaties van zijn hand zijn: ‘Filosofische elementen in Horatius’ Satiren en Brieven’, ‘Propertius’ Elegie 3,3 als excusatio-gedicht’ en ‘Historia en Varietas. Tacitus en een voorname eis van de retorische geschiedschrijving’. PROF. DR. C. L. HEESAKKERS (1935) studeerde van 1962 tot 1969 Klassieke Talen te Leiden en promoveerde aldaar in 1976 op het proefschrift ‘Praecidanea Dousana’. Hij was werkzaam aan de Universiteit Leiden: eerst als kandidaatsassistent Klassieke Talen, vervolgens als doctoraalassistent Klassieke Talen, later als medewerker departement Westerse Handschriften der Universiteitsbibliotheek, en tot slot als bijzonder hoogleraar Neo-Latijn. Aan de Universiteit van Amsterdam was hij wetenschappelijk hoofdmedewerker van het Instituut voor Neolatijn, resp. Universitair Docent bij de vakgroep Historische Nederlandse Letterkunde. Hij is redactielid van het tijdschrift ‘LIAS’, van het Comité de Redaction voor de uitgave van de ‘Opera omnia’ van Erasmus en van het Wetenschappelijk Comité Renaissance en Humanisme in de Nederlanden der Vlaamse Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten. Hij publiceerde tekstedities van Erasmus (1973, met J. H. Waszink), Dousa (1976,2000), Lipsius en Cunaeus (1980, met C. Matheeussen), Cunaeus (1984), Amsterdamse schoolrectoren (1984, met W. G. Kamerbeek) en het ‘Deuxième Livre des Procurateurs van Orléans’ (twee delen, 1988, met C. M. Ridderikhoff), repertoria (alba amicorum 1986, met K. Thomassen; Bibliographie de l’Humanisme Pays-Bas, 1988, met M. de Schepper), monografieën en artikelen, vertalingen (Huygens, Revius. Huygen van Linschoten), redigeerde bundels en tijdschriftnummers (LIAS 1975, 1982; Lampas 1985; Lipsius 1997, met K. Enenkel; Athenaeum Illustre Amsterdam, 1982, met A. Cox e.a.) en verzorgde een editie (twee delen) met inleiding, vertaling, en facsimile van het Album amicorum van Dousa (2000) en enkele tentoonstellingen (1973, 1982, 1990, 2000). PROF. DR. J. KRAMER (1946) doctoreerde na zijn studies aan de Universiteit van Keulen op het proefschrift ‘Didymos der Blinde, Kommentar zum Ecclesiastes. Textedition, Übersetzung, Kommentar’. Hij behaalde tevens zijn leraarsdiploma, waarmee hij bevoegd werd om zowel Grieks, Latijn, Frans, Italiaans en Nederlands te onderwijzen. Van 1971 tot 1976 was hij assistent aan de Universiteit van Keulen. Na zijn promotie op het proefschrift ‘Historische Grammatik des Dolomitenladinischen’ was hij er van 1976 tot 1980 werkzaam als privaatdocent. Van 1980 tot 1996 was hij professor aan de Universität Siegen, waar hij tevens decaan werd. Sinds 1996 is hij als professor actief aan de Universität Trier. Zijn interesse gaat vooral uit naar papyrologie en haar taalkundige implicaties, antieke glossaren, fonetiek en fonologie van het Grieks en het Latijn, meertaligheid, etymologie en naamkunde. Hij schreef talrijke boeken, waaronder ‘Einführung in die hebräische Schrift’ (Hamburg, 1994) en ‘Die Sprachbezeichnungen “Latinus” und “Romanus”’ (Hamburg, 1998), en leverde meer dan driehonderd bijdragen tot oudheidkundige en romanistische tijdschriften. Prof. Dr. J. Kramer is tevens lid van de redacties van ‘Balkan-Archiv’ (sinds 1976), ‘Romania Occidentalis’ (sinds 1979) en ‘Romanistik in Geschichte und Gegenwart’ (sinds 1994).
07/2001
86
BIJLAGE
PROF. DR. P. VERHOEVEN (1937). Na het behalen van het diploma Gymnasium A in 1956 op het Christelijk Lyceum te Hilversum vervulde hij zijn militaire dienstplicht. Hij behaalde zijn doctoraalexamen in 1966 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Vanaf 1963 tot 1975 was hij docent Klassieke Talen. In de jaren 1975-1976 was hij als medewerker verbonden aan de Commissie Modernisering Leerplan Klassieke Talen. In september 1976 werd hij als wetenschappelijk hoofdmedewerker vakdidactiek benoemd aan de Universiteit van Leiden. Daar promoveerde hij in 1997 op het proefschrift ‘Tekstbegrip in het onderwijs Klassieke Talen. Een onderzoek naar de verwezenlijking van nieuwe doelstellingen in het schoolonderzoek Grieks en Latijn’. Momenteel is hij als vakdidacticus verbonden aan het Interfacultair Centrum Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) van de Universiteit van Leiden. Daarnaast is hij lid van de Sectie VO-WO van de Vereniging Classici Nederland en lid van de Vervolgcommissie Klassieke Talen (VCKT), wier taak het is te adviseren inzake eindexamens en ontwikkelingen in het Voortgezet Onderwijs in relatie tot het schoolvak Klassieke Talen. Zijn interesses en publicaties liggen op het gebied van de vakdidactiek, in het bijzonder het onderwijs in tekstbegrip en curriculum-innovatie. Zijn meest recente publicatie ‘Identifying changes in teaching practice as a result of curriculum reform’ zal in 2001 verschijnen in het Journal of Curriculum Studies. Verder is hij (co-)auteur van leergangen en schooluitgaven voor het secundaire onderwijs.
BIJLAGE
87
07/2001
07/2001
88
BIJLAGE 2
Bezoekschema
Eerste dag 16u00 - 18u30
intern beraad van de visitatiecommissie: voorbereiding van het bezoek
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Tweede dag 9u00 - 9u45
gesprek met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie/POC/opleidingsraad
10u30 - 11u15
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie/POC/opleidingsraad en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u15 - 11u30
pauze
11u30 - 12u15
gesprek met eerste cyclusstudenten
12u15 - 13u00
gesprek met tweede cyclusstudenten
13u00 - 14u00
middagmaal
14u00 - 14u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel
14u45 - 16u00
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u00 - 16u15
pauze
16u15 - 17u30
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
89
07/2001
17u30 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 - 19u00
nabespreking van de visitatiecommissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u00
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Derde dag
07/2001
9u00 - 10u00
bezoek aan de onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
10u00 - 10u45
gesprek met de verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), de ombudspersoon en de facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de visitatiecommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met het faculteitsbestuur, de facultair coördinator en opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal
13u30 - 16u30
intern beraad van de visitatiecommissie: voorbereiding van de mondelinge rapportering
16u30 - 17u00
mondelinge rapportering
90
BIJLAGE
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. + 32 2 512 91 10).
Wettelijke Depot: D/2001/2939/4
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel +32 2 512 91 10 – Fax +32 2 512 29 96