VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE GERMAANSE TALEN Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, april 2002
Ten geleide
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Germaanse talen verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij in 2001 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Germaanse talen in Vlaanderen. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) met betrekking tot de kwaliteitzorg van het academisch onderwijs. De visitatie Germaanse talen werd om praktische redenen afzonderlijk in Vlaanderen ingericht. Er blijft evenwel een belangrijke Nederlandse inbreng bestaan door de toepassing van het Nederlandse visitatiestelsel en door de opname van Nederlandse leden in de visitatiecommissie. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor allen die betrokken zijn bij het academisch onderwijs in de Germaanse talen in Vlaanderen. Met het oog daarop heeft de commissie voor iedere opleiding afzonderlijk een deelrapport uitgebracht op basis waarvan actie kan worden ondernomen om de kwaliteit van het onderwijs te handhaven en verder te verbeteren. Daarnaast is het rapport er tevens op gericht de bredere samenleving in te lichten over de wijze waarop de betrokken faculteiten omgaan met de kwaliteit van hun onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de afzonderlijke opleidingsrapporten, maar ook in dat gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat het rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Germaanse talen in Vlaanderen en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg. De visitatie Germaanse talen was niet mogelijk zonder de inzet van al diegenen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik dank dan ook allen die vanuit de instellingen hebben bijgedragen aan het goede verloop van deze visitatie. Daarnaast echter is de VLIR in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de grote mate van deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Als voorzitter van de VLIR hoop en verwacht ik ten slotte dat dit rapport door de vele behartenswaardige bemerkingen die het bevat, zal bijdragen, en dit zowel op korte als op lange termijn, tot een verdere bloei van het academisch onderwijs in de Germaanse talen in Vlaanderen. F. Van Loon Voorzitter VLIR
2
Inhoud
Ten Geleide
2
Deel 1: Algemeen Deel
5
I.
De onderwijsvisitatie Germaanse talen
7
1.
Inleiding
7
2.
De betrokken opleidingen
7
3.
De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling 3.2. Taakomschrijving 3.3. Werkwijze
8 8 8 8
4.
Korte terugblik op de visitatie
9
5.
Opzet en indeling van het rapport
10
II.
Het referentiekader Germaans talen
11
1.
Inleiding
11
2.
Referentiekader
11
III.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
15
1.
Onderwijsfilosofie 1.1. Doelstellingen en eindtermen
16 16
2.
Het programma 2.1. Opbouw van het programma 2.2. Inhoud van het programma 2.3. Gebruikte werkvormen 2.4. Toetsing 2.5. Vaardigheden van studenten
17 17 17 18 19 19
3
3.
De eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling 3.2. Stage
20 20 21
4.
De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom 4.2. Slaagcijfers
21 21 22
5.
Studeerbaarheid 5.1. Studietijd 5.2. Studievoorlichting en -begeleiding
22 22 23
6.
De faciliteiten
24
7.
De afgestudeerden
24
8.
De staf
25
9.
Internationalisering
26
10.
Interne kwaliteitszorg
27
Deel 2: Opleidingsrapporten
29
1.
Katholieke Universiteit Brussel
31
2.
Katholieke Universiteit Leuven
45
3.
Universiteit Gent
67
4.
Vrije Universiteit Brussel
85
5.
Universiteit Antwerpen
103
Bijlagen
119
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
121
Bijlage 2: Voorbeelden van bezoekschema’s
125
4
DEEL I ALGEMEEN DEEL
5
6
De onderwijsvisitatie Germaanse Talen
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Germaanse talen verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Germaanse talen aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de periode maart-april-mei 2001, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft gevisiteerd. Dit initiatief past in het kader van de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichting terzake.
2. De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: –
Katholieke Universiteit Brussel (14 t/m 15 maart 2001): Germaanse talen
–
Katholieke Universiteit Leuven (19 t/m 21 maart 2001): Germaanse talen
–
Universiteit Gent (26 t/m 28 maart 2001): Germaanse talen
–
Vrije Universiteit Brussel (23 t/m 25 april 2001): Germaanse talen
–
Universiteit Antwerpen (7 t/m 9 mei 2001): Germaanse talen
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig voor gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
7
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Germaanse talen werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 9 februari 2001. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Prof. dr. em. E. K. Grootes, emeritus hoogleraar Universiteit van Amsterdam. Leden: – Prof. dr. em. J. Aarts, emeritus hoogleraar Katholieke Universiteit Nijmegen; – Prof. dr. em. A.M. Hagen, emeritus hoogleraar Katholieke Universiteit Nijmegen; – Prof. dr. J.W. Bertens, decaan Faculteit der Letteren Universiteit Utrecht; – Dr. Th. Van Megen, hoogleraar Katholieke Universiteit Nijmegen. De commissie werd ten behoeve van de visitatie van de opleiding Germaanse talen aan de RUG, uitgebreid met volgend lid: – Prof. dr. P. Aaslestad, hoogleraar Trondheim Universiteit Noorwegen Dhr. J. Lauwerijs, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie tot 15 augustus 2001. Mevr. M. Bronders, coördinator kwaliteitszorg, heeft zijn taak overgenomen vanaf 16 augustus 2001. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijk kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze 3.3.1. VOORBEREIDING De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 20 februari 2001. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie II.), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan het te visiteren onderwijs naar haar
8
DE ONDERWIJSVISITATIE GERMAANSE TALEN
opvatting zou moeten voldoen. Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfstudies.
3.3.2. BEZOEK AAN DE INSTELLINGEN De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de Germaanse talen. De gesprekken zijn voor de commissie een goede aanvulling geweest op de zelfstudies. Tijdens elk bezoek werd ook de mogelijkheid tot aanvullende/extra gesprekken voorzien. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte universiteit. Van deze mogelijkheid werd in twee van de betrokken universiteiten gebruik gemaakt. Verder heeft de commissie kennis genomen van aanvullende informatie, zoals verslagen, voorbeelden van examenvragen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, die door de opleidingen ter beschikking werden gesteld. Ook werden door de visitatiecommissie nog vóór de bezoeken eindverhandelingen opgevraagd en bekeken. Tevens werden onderwijsruimten, taallabo’s, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Deze hebben de commissie een goed beeld gegeven van de omgeving waarin het onderwijs plaatsvindt. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleiding.
3.3.3. RAPPORTERING Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. De faculteiten werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport en van het hun aanbelangende facultaire deelrapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten in de mate dat zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt. Een voorbeeld van bezoekschema van de visitatiecommissie is toegevoegd als bijlage 2.
4. Korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie de unieke kans geboden om het academisch onderwijs in de Germaanse talen in Vlaanderen van naderbij te bekijken en onder vakgenoten veelvuldig te reflecteren en te debatteren over de aard en de toekomst van dit onderwijs. Tijdens deze discussies heeft de commissie vanuit een kritische instelling/houding, een constructieve bijdrage trachten te leveren aan de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs in de Germaanse talen. Ook met het voorliggend rapport hoopt de commissie een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de Germaanse talen in Vlaanderen. Het is in de eerste plaats haar bedoeling dat het rapport binnen elke opleiding en faculteit de aanzet geeft tot reflectie en discussie
DE ONDERWIJSVISITATIE GERMAANSE TALEN
9
en dat wordt nagegaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. De commissie heeft inmiddels tot haar genoegen kunnen vaststellen dat haar aanbevelingen in de diverse instellingen ter harte worden genomen. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tot slot wenst de visitatiecommissie haar dank te betuigen aan al diegenen die binnen de universiteiten betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van de visitatie.
5. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergeven. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten in schuin lettertype weergegeven. De ‘deelrapporten’ werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
10
DE ONDERWIJSVISITATIE GERMAANSE TALEN
Referentiekader Germaanse Talen
1.
Inleiding
Bij de beoordeling van de opleidingen Germaanse talen is de visitatiecommissie uitgegaan van de doelstellingen die de verschillende opleidingen zichzelf hebben gesteld. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over de verschillende universiteiten heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt echter niet weg dat van elke opleiding mag worden verwacht dat zij een aantal minimumeisen verwezenlijkt. Daarom heeft de commissie de door de opleidingen gestelde doelstellingen en de manier waarop deze worden ingevuld ook getoetst aan de door haar geformuleerde minimumeisen, welke in onderstaand referentiekader worden weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat de commissie dit referentiekader noch vóór, noch tijdens de bezoeken expliciet heeft bekend gemaakt, om de instellingen toe te laten onbevangen met de commissie van gedachten te wisselen over het eigen functioneren. Uiteraard is het referentiekader wel impliciet gebleken uit vragen en suggesties tijdens de gesprekken en uit de voorlopige conclusies tijdens de mondelinge rapportering.
2.
Referentiekader
De opleidingen Germaanse talen beogen studenten 1. op te leiden tot een wetenschappelijk niveau, hetgeen implicaties heeft voor de inhoud en het karakter van de opleidingen; 2. voor te bereiden op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, dan wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van afgestudeerden Germaanse talen. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie moeten worden gegarandeerd. Het spreekt ook vanzelf dat actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied voldoende aandacht dienen te krijgen.
HET REFERENTIEKADER
11
De universiteit dient te voorzien in een -naar vorm en inhoud- kwalitatief en kwantitatief hoogstaand onderwijsaanbod dat voldoet aan de boven aangegeven wetenschappelijke en specifiek vakgebonden eisen. De onderdelen van de opleiding dienen goed op elkaar te zijn afgestemd, waarbij een evenwichtige curriculumopbouw moet gewaarborgd zijn. De eerste cyclus kan een meer algemene en multidisciplinaire basisopleiding bieden, terwijl in de tweede cyclus differentiatie en verdieping per vakgebied volgt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de eerste cyclus reeds enigszins worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het wetenschappelijk onderzoek. Binnen het programma Germaanse talen dienen volgende domeinen aan bod te komen: de taalkunde, de letterkunde, de taalvaardigheid en ‘kennis van land en volk’. Bij dit laatste gaat het om kennis van de cultuur in brede zin. Tussen de deeldomeinen dient voldoende synergie tot stand te komen. De student dient niet alleen over voldoende en actuele kennis over de bovengenoemde onderdelen te kunnen beschikken. Hij moet tevens de nodige basisvaardigheden kunnen verwerven die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Binnen het onderwijsprogramma dient ook het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats in te nemen, en wel in beide cycli. Ook al erkent de commissie het verschil in opzet van een academische en een HOBU-opleiding, toch is zij van mening dat een hoog niveau van taalvaardigheid vereist is, zowel in de eerste als in de tweede Germaanse taal. Het niveau dat in een vreemde taal bereikt wordt, bepaalt immers mee de wijze waarop de andere curriculumonderdelen behandeld kunnen worden. Het bereiken van het ‘near native’ niveau acht de commissie iets te hoog gegrepen. Alle taalvaardigheidsonderwijs dient op het instroomniveau van de studenten te zijn afgestemd. Het lijkt ook wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie gedurende enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde talen gesproken worden. De eindverhandeling is een belangrijk element in een academische opleiding. Zij is zowel een onderwijsmiddel als een instrument voor toetsing. De eindverhandeling als onderwijsmiddel verwijst naar het proces dat aan het eindwerk vooraf gaat. Het maken van de eindverhandeling verdient een goede begeleiding door het academisch personeel, bijvoorbeeld door het wordingsproces van de eindverhandeling op te delen in kleinere stadia. Aan het voltooien van deze stadia kan vervolgens een beoordeling gekoppeld worden (vb: probleemformulering en afbakening, opstellen van een bronnenlijst). Zodoende wordt de voortgang van ieder student afzonderlijk gestimuleerd en opgevolgd, en kunnen onaangename verrassingen aan het einde van de rit vermeden worden. Daarnaast is het voltooide eindwerk een toetsingsmiddel. Via een adequate probleemstelling en – afbakening, een efficiënte synthese en analyse en een goed referentiesysteem moet de student komen tot een terzake dienend wetenschappelijk werk. Bepalend voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod zijn de deskundigheid en de wetenschappelijk kritische instelling van de staf. Specialisaties binnen de staf aanwezig kunnen extra mogelijkheden bieden voor de opbouw van het programma. Specialisaties dienen echter niet zo toegespitst te zijn dat ze niet bijdragen aan de doelstellingen van de opleiding. Een veelheid aan specialisaties mag niet met zich meebrengen dat studenten een eerder versnipperde indruk van het vakgebied krijgen, of dat er onvoldoende ruimte is voor verdieping. Het karakter van het onderwijsprogramma wordt in hoge mate bepaald door de te realiseren doelstellingen en eindtermen, door de vormgeving en invulling van het feitelijke leer- en vormingsproces en door de wijze waarop de voortgang van de studie wordt begeleid door momenten van evaluatie.
12
HET REFERENTIEKADER
– De kwaliteit van de begeleiding stelt eisen ten aanzien van de staf inzake didactische kwaliteiten. De staf dient vertrouwd te zijn met een veelvoud van te hanteren didactische werkvormen, eventueel ondersteund door audiovisuele en computertechnische hulpmiddelen. Ook het aan de instelling beschikbare studie- en onderwijsmateriaal is mede bepalend voor de kwaliteit van het leerproces. – De opleiding dient voldoende nadruk te leggen op zelfwerkzaamheid waardoor de student mede verantwoordelijkheid draagt voor zijn leerproces en voor de voortgang van zijn studie. – Voldoende aandacht moet gaan naar de studielast en het bewaken van het studietempo, waarbij echter ook ruimte moet worden gelaten voor individuele differentiatie. Het opleidingsprogramma moet bij efficiënt studeren haalbaar zijn binnen de gestelde termijnen. De student dient daartoe optimaal te worden begeleid. In dit verband dient de opleiding een systeem van studiebegeleiding te bevatten dat gericht is op het voorkómen, of tenminste tijdig signaleren, van studieproblemen, alsmede op het oplossen van eventueel zich voordoende problemen. Deze begeleiding mag niet worden beperkt tot het eerste jaar, maar moet over de hele duur van de opleiding worden verdergezet. – De toetsing moet naar vorm en inhoud afgestemd zijn op de eindtermen. Hierbij dient voorop te staan dat de beoordeling billijk geschiedt en dat de toetsing betrouwbaar en algemeen geldend is. Het spreekt vanzelf dat de examenvormen en -eisen voor de studenten duidelijk moeten zijn. Zij dienen hierover tijdig geïnformeerd te worden. Samenvattend kan met betrekking tot de opleidingen worden verwacht dat zij a. brede kennis van en inzicht bieden in het vakgebied van de opleiding, met inbegrip van een grondige kennis van de onderwezen talen en culturen, en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden; b. een goede beheersing tot stand brengen van de bestudeerde talen, en (in alle opleidingsvarianten) van het Nederlands; c. de nadruk leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; d. een kader bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen talen; e. een evenwicht bieden tussen breedte en diepte van kennis. Met betrekking tot het verantwoordelijk bestuur geldt dat dit a. adequate materiële en personele middelen dient ter beschikking te stellen; b. goede voorwaarden moet scheppen voor de vereiste kwaliteit van docenten, leermiddelen en toetsvormen; c. de uitvoerbaarheid van het programma moet bewaken; d. zorg moet dragen voor de geregelde en betrouwbare evaluatie van het onderwijs; e. het internationale karakter van de opleidingen dient te bevorderen.
HET REFERENTIEKADER
13
Met betrekking tot de afgestudeerden mag worden verwacht dat zij a. beschikken over de kennis en vaardigheden om wetenschappelijke onderzoeksresultaten kritisch te toetsen en deze toe te passen bij de uitoefening van hun beroep; b. in bredere zin in staat moeten zijn: - bronnen te raadplegen; - gegevens te analyseren, te vergelijken en kritisch te toetsen; - tot een synthese te komen en deze op een heldere wijze schriftelijk en mondeling te kunnen presenteren; - zelfstandig onderzoek te initiëren; c. beschikken over voldoende van de hierboven genoemde vaardigheden om beroepen te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist of dienstig is. d. beschikken over de vereiste brede academische vorming om verantwoordelijke posities in te nemen in de samenleving.
14
HET REFERENTIEKADER
De opleidingen in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand aan de verschillende faculteiten. Deze wijze van voorstellen geeft de opleidingen de mogelijkheid zich, althans voor wat betreft de aangehaalde punten, ten opzichte van elkaar te positioneren. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan de elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meer dan één faculteit heeft gedaan. De lezer dient er zich derhalve bewust van te zijn dat het niet de bedoeling van de commissie is, de deelrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen. De commissie heeft een uitgesproken positieve indruk over de Vlaamse opleidingen Germaanse talen, die zowel door de meertaligheid als door de algemene opleidingsonderdelen breed zijn, terwijl ook de diepgang behouden blijft. Overal is er een grote inzet zowel van de staf als van de studenten. In alfabetische volgorde van de instellingen formuleert de commissie eerst een aantal algemene bevindingen: De kandidatuuropleiding Germaanse talen aan de K.U.Brussel is naar het oordeel van de commissie een goede opleiding van een zeer degelijk niveau. De opleiding maakt voortreffelijk gebruik van haar kleinschaligheid en biedt zodoende een zeer persoonlijk en intensief begeleide vorm van onderwijs. Tevens maakt de opleiding ruimte voor goede didactische initiatieven (‘taalhoeken’, voortgangstests, studiereizen, contract met de student), die navolging verdienen. Het academisch personeel vertoont een hoge onderwijsinzet en heeft een prima relatie met de studenten. Dat de aanpak van de opleiding ook vruchten aflevert, mag blijken uit de tevreden reacties van de studenten, de relatief gunstige slaagcijfers en de goede resultaten van afgestudeerden in de vervolginstellingen. Aan de K.U.Leuven heeft de commissie een opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aangetroffen die van zeer goed academisch niveau is. De doelstellingen die de opleiding zich stelt zijn goed en de opleiding heeft oog voor de algemene en maatschappijgerichte vorming van de student. Studenten krijgen een brede wetenschappelijke vorming en worden goed geïntroduceerd in onderzoeksvaardigheden, wat zich manifesteert in de degelijkheid van de eindverhandelingen. De commissie waardeert verder ook het streven van de opleiding naar het concept van begeleide zelfstudie en de ontwikkeling van de verschillende uitstroomprofielen. De opleiding Germaanse talen aan de RUG is inhoudelijk een zeer goede opleiding, die een brede en solide vorming biedt. Dit blijkt ook uit het eindniveau, met name in de eindverhandelingen, die overigens ook via een voortreffelijk transparant systeem worden beoordeeld. De opleiding
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
15
beschikt over een evenwichtig samengestelde staf, die blijk geeft van een prima onderwijsinzet. De commissie waardeert ook de mate waarin internationalisering voor staf en studenten worden gerealiseerd. De UFSIA en de UIA bieden in combinatie een degelijke opleiding. Beide bevatten voortreffelijke elementen, waarbij de flexibele en op zelfwerkzaamheid gerichte aanpak van de UIA de traditionele opzet van de UFSIA aanvult. Zodra men erin slaagt deze elementen te integreren door het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie ontstaat een zeer aantrekkelijke opleiding. De staf heeft een grote inzet en beschikt over hoge onderzoekskwaliteiten. De opleiding presteert ook goed op het vlak van internationalisering, zowel bij studenten als docenten. De opleiding Germaanse talen aan de VUB is een degelijke opleiding, die een brede vorming mooi combineert met interessante specialisaties. De inhoudelijke invulling van het programma is volgens de commissie in het algemeen van een goed niveau. Er wordt gebruik gemaakt van een behoorlijke mix van hoor- en werkcolleges. De commissie waardeert ook het streven naar inzicht en een kritische houding van studenten. Het is in het licht van deze positieve indruk dat onderstaande rapportering van de visitatiecommissie dient te worden beschouwd.
1. Onderwijsfilosofie 1.1. Doelstellingen en eindtermen In alle zelfstudies werd, conform de richtlijnen voor het opstellen ervan, ingegaan op de doelstellingen en eindtermen van de opleiding Germaanse talen. In het algemeen zijn deze duidelijk en inhoudelijke adequaat geformuleerd. Vooral aan de K.U.Brussel en de RUG maakt de formulering van doelstellingen en eindtermen een goed doordachte indruk. Aan de VUB daarentegen is de formulering op zichzelf duidelijk, maar wel aan de vage en algemene kant, wat voornamelijk bij de eindtermen vragen oproept. Niettemin zijn, zoals trouwens aan alle betrokken opleidingen het geval is, de doelstellingen en eindtermen te typeren als van universitair niveau en te onderscheiden van die van taalopleidingen aan hogescholen. Aan alle opleidingen beantwoorden de doelstellingen en eindtermen ook aan de minimum-eisen die de commissie met betrekking tot de opleidingen in haar referentiekader heeft geformuleerd. Wel ontbreekt een expliciete vermelding van ‘Kennis van Land en Volk’ in de doelstellingen, behalve in die van de RUG. De realisatie van de doelen lijkt aan alle opleidingen haalbaar in de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen, zij het dat aan de K.U.Leuven volgens de afgestudeerden de doelstellingen inzake taalbeheersing en aan de RUG deze met betrekking tot mondelinge taalvaardigheid bij de vreemde talen niet geheel worden gerealiseerd. Aan de UA en de VUB is het streven naar het nearnative niveau voor de mondelinge taalvaardigheid en aan de K.U.Brussel, met haar tweejarige opleiding, het streven naar ‘een grondige passieve en actieve kennis van de twee gekozen talen’ ietwat te hoog gegrepen. Aan de UA is ook de spreiding van de opleiding over twee instellingen een belemmerende factor bij het realiseren van de doelstellingen. De vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma is in het algemeen voldoende tot goed. Aan alle opleidingen lijken de studenten op de hoogte van de doelen die hun opleiding zich stelt en zijn zij voldoende tot goed vertrouwd met de opzet van hun programma. Vooral aan de K.U.Brussel worden de doelstellingen op een uitstekende wijze aan de studenten bekend gemaakt. Het contract met de student is daarbij een voortreffelijk instrument.
16
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Binnen de opleiding Germaanse talen van de K.U.Leuven, de RUG, de UA en de VUB worden twee cycli onderscheiden, die elk een studieduur van twee jaar hebben. Het onderwijsprogramma van de opleiding aan de K.U.Brussel betreft enkel de eerste cyclus. De kandidaturen Germaanse talen worden ook aan de KULAK ingericht. Voor wat betreft de sequentiële opbouw en de coherentie van het programma is het de commissie vooral gebleken dat het programma aan de K.U.Brussel een goed evenwicht realiseert tussen vorming, kennis en vaardigheden en dat dit evenwicht geleidelijk wordt opgebouwd in de twee studiejaren. Ook aan de K.U.Leuven, de RUG en de VUB vertonen de programma’s een goede sequentiële opbouw en samenhang, al zou dit aspect nog kunnen verbeteren door het verschuiven van enkele opleidingsonderdelen tussen de eerste en de tweede kandidatuur. Aan de K.U.Leuven zou daarenboven de taalbeheersing een duidelijkere plaats moeten krijgen in het licentieprogramma, aan de RUG zou meer overleg kunnen leiden tot minder overlappingen, terwijl in de tweede cyclus van het VUB-programma nog meer aandacht zou kunnen gaan naar de mondelinge taalbeheersing. Aan de UA is de opbouw van de kandidaturen en de licenties afzonderlijk wel goed, maar beide cycli zijn te weinig op elkaar afgestemd. Daardoor zijn zowel de sequentiële opbouw en de coherentie van het programma als geheel nogal onbevredigend. De commissie is van oordeel dat het programma aan de K.U.Leuven globaal genomen goede keuzemogelijkheden biedt, in het bijzonder via de modulaire opbouw van de licenties: de algemene vakken bieden een goede mogelijkheid voor een gedifferentieerde uitstroom en laten toe vormen van specialisatie te kiezen zonder dat de brede vorming uit het oog wordt verloren. Wel zou de opleiding kunnen overwegen om meer vrije keuzemogelijkheden toe te laten. Ook het programma aan de RUG biedt meer dan voldoende en zinvolle keuzemogelijkheden. De commissie waardeert daarbij de keuzemogelijkheid voor de onderdelen Deens en Noors bij de Scandinavische talen. De commissie acht dit unieke aanbod voor Vlaanderen belangrijk. Het omvangrijke aanbod aan andere keuzevakken in Germaanse vakken vergroot wel de door de docenten als zwaar ervaren werkdruk. De keuzemogelijkheden in het programma van de UA zijn voldoende in de kandidaturen en goed in de licenties. Bij de algemene vakken zou de variatie kunnen worden vergroot door keuzes aan te bieden. Aan de VUB zijn de keuzemogelijkheden goed voor wat betreft Germaanse vakken, maar ze blijven relatief beperkt voor de opleidingsonderdelen buiten de vakgroep. De commissie waardeert verder de keuze van de VUB voor een brede opleiding in combinatie met aantrekkelijke specialisaties waarbij Taalpathologie en Theaterwetenschappen een eigen accent geven aan de afstudeerrichtingen. Ze ondersteunt de initiatieven die reeds werden genomen voor een oriëntatie op verschillende beroepsperspectieven.
2.2. Inhoud van het programma Voor wat betreft de inhoud van het programma heeft de commissie uiteraard verschillen vastgesteld in het niveau van de vakken tussen en binnen de opleidingen, maar in het algemeen acht zij het niveau van de programma’s als geheel goed. De programma’s zijn inhoudelijk ook up-to-date, al spelen de opleiding aan de K.U.Leuven en de RUG tot dusver slechts vertraagd in op veranderende beroepsperspectieven. De opleiding aan de RUG is daarenboven ook minder up-to-date op het gebied van computertoepassingen in het onderwijsproces en ook aan de VUB is er een noodzaak
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
17
tot verdere informatisering. Aan de VUB is verder de taalkundige benadering wat eenzijdig en is er amper aandacht voor computerlinguïstiek en taaltechnologie. Ook aan de K.U.Brussel zijn er hiaten voor taalkunde, in die zin dat - en dit voornamelijk voor de Nederlandse taalkunde - de verschillende benaderingen van de taalkunde ruimer aan bod zouden moeten komen. Ook voor Kennis van Land en Volk is hier een bredere benadering gewenst. Daarnaast dienen ook de literairhistorische ontwikkelingen bij Duits meer aandacht te krijgen. Aan de K.U.Leuven en de UA is volgens de commissie nog meer aandacht nodig voor taalvaardigheid bij de vreemde talen. Verder is het de commissie positief opgevallen dat de studenten aan de K.U.Leuven adequaat en tijdig worden geïntroduceerd in onderzoeksmethoden en strategieën. Aan de RUG, de UA en de VUB daarentegen is meer aandacht voor methodologie en heuristiek wenselijk. Specifiek met betrekking tot de situatie aan de UA meent de commissie dat de UFSIA en de UIA, elk met een sterk verschillende achtergrond, er nog niet in geslaagd zijn de opleiding daadwerkelijk tot één geheel te maken. De opleiding heeft in de eerste plaats behoefte aan een grotere eenheid in het programma. Ook aan andere opleidingen zou dit aspect, al is het minder uitgesproken en liggen andere oorzaken aan de basis ervan, kunnen verbeteren. Zo is de commissie van mening dat docenten aan de K.U.Leuven te weinig overleg plegen over de concrete inhoudelijke invulling van hun opleidingsonderdelen. Soms lijken eigen preferenties voorrang te krijgen op een invulling die rekening houdt met de overige opleidingsonderdelen. Ook aan de K.U.Brussel zijn, ondanks de veelvuldige informele contacten tussen de docenten, niet alle opleidingsonderdelen even zorgvuldig op elkaar afgestemd. En, ook hier bestaat bij de commissie de indruk dat sommige opleidingsonderdelen te veel worden ingevuld op grond van specifieke (onderzoeks)voorkeuren van docenten. Tenslotte heeft de commissie de indruk dat aan alle opleidingen de onderzoeksresultaten goed worden teruggekoppeld naar het onderwijs.
2.3. Gebruikte werkvormen Globaal genomen zijn de onderwijsvormen en -middelen voldoende adequaat en gevarieerd gegeven de doelstellingen. Te Leuven, Gent en in de kandidaturen te Antwerpen wordt volgens de commissie evenwel nog wat te veel gebruik gemaakt van ‘klassieke’ hoorcolleges. Uiteraard speelt het grote studentenaantal daarbij een rol. Wel staat de commissie positief ten aanzien van de inspanningen die de Leuvense opleiding levert om het concept begeleide zelfstudie te realiseren. De commissie heeft ook waardering voor de studiereizen en de manier waarop die geïntegreerd zijn in het onderwijs aan de K.U.Brussel. Daarnaast is ze ook enthousiast over de ‘praathoeken’ bij het vreemde talenonderwijs aldaar. De commissie heeft de indruk dat de gekozen onderwijsvormen en -middelen in het algemeen goed worden gebruikt. Wel heeft ze op een aantal plaatsen, met name de K.U.Leuven, de RUG en de UFSIA, van studenten vernomen dat ze niet steeds voldoende feedback krijgen over uitgevoerde taken en opdrachten. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de opleidingen in het algemeen nog weinig gebruik maken van ICT-ondersteuning in het onderwijs. De commissie is van oordeel dat in het bijzonder voor de taalverwerving hiervan een breder gebruik dient te worden gemaakt. Ze acht het dan ook positief dat dit reeds gebeurt bij verscheidene opleidingsonderdelen zoals bij de Gentse vakgroepen Duits en Scandinavistiek. Inzake cursusmateriaal raadt de commissie de opleidingen aan om meer en intensiever gebruik te maken van internationale referentiewerken en handboeken, eerder dan de nadruk te leggen op eigen
18
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
syllabi. Langs deze weg kunnen studenten meteen worden geïntroduceerd in het internationale discours en geconfronteerd worden met verschillende opinies omtrent de besproken leerstof.
2.4. Toetsing In het algemeen beantwoorden de toetsvormen voldoende tot goed aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Ook de relatieve moeilijkheidsgraad van de examens is in het algemeen beschouwd goed en de criteria en wijze van beoordelen lijken in de meeste gevallen adequaat. Verder heeft de commissie geconstateerd dat aan de K.U.Brussel, de UA en de VUB goed op inzicht wordt getoetst. Ook aan de K.U.Leuven toetsen de examens voldoende op inzicht, maar vooral in de kandidaturen wordt nog veel reproductie vereist. Dit laatste is eveneens het geval aan de RUG, zelfs in de licenties zijn daar de toetsen nog te veel op reproductie van kennis gericht. Inzake de organisatie van de examens is de commissie weinig opgetogen over het relatief strakke jaarsysteem. Zij staat dan ook positief ten aanzien van de invoering van het semestersysteem aan de K.U.Brussel en de K.U.Leuven. Daarbij hoopt zij dat de beide opleidingen toch een vorm van voortgangstests of beperkte proefexamens zullen behouden, in het bijzonder voor eerstejaarsstudenten. De Leuvense opleiding heeft inmiddels tussentijdse toetsen ingevoerd. Ook ten aanzien van de combinatie van semester- en jaarsysteem zoals dat op goede wijze in de praktijk wordt gebracht aan de UA, staat de commissie positief. Aan de VUB, waar aan de planning en voorbereiding van de examens nog heel wat kan verbeteren, en aan de RUG heeft de commissie aangeraden om eventueel over te stappen naar een semestersysteem.
2.5. Vaardigheden bij studenten De mate waarin de programma’s in hun geheel mogelijkheden voorzien om het probleemoplossend vermogen te ontwikkelen en het onafhankelijk en kritisch denken te bevorderen, is in het algemeen als voldoende tot goed beoordeeld, al zouden hiertoe aan de RUG en de UA vroeger in de opleiding meer aanzetten moeten worden gegeven. Het zelfstandig leren en werken wordt voldoende gestimuleerd aan de K.U.Brussel en goed aan de VUB. Aan de K.U.Leuven kan het nog meer bevorderd worden door de reeds op gang gebrachte aanpassingen van de werkvormen. Voor de UA geldt dat, net als voor beide voorgaande vaardigheden, het zelfstandig leren en werken reeds vroeger in de opleiding dient te worden gestimuleerd. Ook aan de RUG wordt het zelfstandig leren en werken pas goed bevorderd in de laatste fase van de opleiding. De gerichtheid van de programma’s op het bijbrengen van een instelling van levenslang leren is in het algemeen beschouwd voldoende tot goed te noemen. Wel worden in het algemeen weinig mogelijkheden aan de student geboden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Voor de K.U.Brussel, waar alleen kandidatuuronderwijs in de Germaanse talen wordt georganiseerd, lijkt dit begrijpelijk. In de andere opleidingen zou hieraan – mede gezien het feit dat de arbeidsmarkt en de beroepskeuzes van de afgestudeerden grondig gewijzigd zijn – meer aandacht moeten worden besteed. Binnen de betrokken opleidingen wordt in wisselende mate aandacht besteed aan de ontwikkeling van uitdrukkingsvaardigheden. Het is de commissie daarbij opgevallen dat studenten die de eerste cyclus volgden aan een kleinere instelling, in casu de KULAK of de K.U.Brussel, naar hun eigen zeggen in deze meestal beter geoefend zijn. De commissie heeft de andere opleidingen aangeraden
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
19
meer aandacht te besteden aan uitdrukkingsvaardigheden, in het bijzonder aan mondelinge taalvaardigheid in de bestudeerde talen. Ten slotte heeft de commissie vastgesteld dat alle betrokken opleidingen onvoldoende oog hebben voor de behoefte aan computervaardigheden bij studenten. Enkel aan de K.U.Leuven wordt via de cursus ‘Methodologie’ goed geoefend in internetgebruik. Aan de VUB zijn verder ook methodologische en heuristische vaardigheden ondervertegenwoordigd.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling Uit de steekproef van eindverhandelingen die de commissie in het kader van de bezoeken heeft bestudeerd, komt ze tot de vaststelling dat het niveau ervan algemeen beschouwd goed tot uitstekend is. Enkel aan de UA is het opgevallen dat het niveau van de beoordeelde exemplaren van de eindverhandelingen in de steekproef sterk wisselt, gaande van uitstekende tot zeer matige verhandelingen. De begeleiding van de eindverhandeling verschilt binnen de opleidingen van docent tot docent en verschilt van opleiding tot opleiding. De intensiteit en kwaliteit van de begeleiding aan de K.U.Leuven is globaal genomen goed. Wel is de (vaak intensieve) begeleiding van de eindverhandelingen onevenredig verdeeld over de staf. Aan de RUG lijkt de begeleiding inhoudelijk te voldoen, maar mist in het voorbereidingstraject systematiek en structuur. Daarenboven wordt - behalve bij Duits - de voorbereiding op de eindverhandeling als heuristisch en methodologisch onvoldoende ervaren. Aan de UA is het begeleidingstraject in opzet goed, maar betwijfelt de commissie of alle eindwerken ook inhoudelijk goed worden begeleid. Ook hier dient ter verbetering van de voorbereiding op het maken van de eindverhandeling meer aandacht te gaan naar methodologie en heuristiek, maar ook naar het schrijven van wetenschappelijke teksten op zich. Aan de VUB tenslotte is de begeleiding van het eindwerk in opzet uitstekend en waardeert de commissie de spreiding van het eindwerk over de twee licentiejaren. Wel dient er strikter door alle promotoren op te worden toegezien dat tegenover de 9 studiepunten voor het eindwerk in de eerste licentie ook de nodige prestaties staan van de student. Ook aan de K.U.Leuven en de RUG worden de studenten aangemoedigd om reeds in de eerste licentie aan de eindverhandeling te beginnen, maar de meerderheid schiet pas in de tweede licentie uit de startblokken. De commissie heeft beide opleidingen aangeraden het proces van voorbereiding beter te sturen teneinde het tijdpad beter te bewaken. De beoordeling van de eindverhandeling gebeurt grondig en goed aan de K.U.Leuven, uitstekend aan de RUG en goed tot uitstekend, volgens duidelijke procedures, aan de VUB. De commissie wil in deze vooral haar waardering uitdrukken voor het transparante systeem met beoordelingsverslagen dat wordt gehanteerd aan de RUG en dat voortreffelijk dienst doet. Aan de UA gebeurt de beoordeling van de eindverhandeling niet altijd even adequaat. De beoordeling dient er naar het oordeel van de commissie grondiger en uniformer te gebeuren, volgens richtlijnen en criteria die voor docenten en studenten goed bekend zijn.
20
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
3.2. Stage De commissie is van oordeel dat facultatieve stages binnen de opleidingen overwogen zouden moeten worden. De commissie beseft dat zoiets extra inspanningen en een verschuiving van het gebruik van de middelen zou vragen, maar ze meent dat het zeker de moeite waard zou zijn. Ze heeft in dit verband bewondering voor het initiatief dat de Leuvense opleiding heeft genomen om een stage-experiment op te zetten met de bedoeling na te gaan of het op termijn haalbaar zou zijn alle studenten de kans te bieden tijdens hun licenties stage te lopen bij een bedrijf of een (overheids)instelling. Ze betreurt dat niet voldoende middelen konden worden gevonden om de stage te institutionaliseren, het is immers een uitstekend middel om de band met de latere beroepsuitoefening wat meer aan te halen.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom Tabel 1 biedt een overzicht van de instroom van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Germaanse talen in Vlaanderen in de periode ’89-’90 t.e.m. ’99-’00. Voor de cijfers met betrekking tot de aantallen studenten in de verschillende studiejaren wordt verwezen naar de deelrapporten.
Tabel 1: Instroom generatiestudenten eerste kandidatuur opleiding Germaanse talen in Vlaanderen voor de periode 1989-1990 tot en met 1999-2000 (absolute aantallen) Acadjr.
K.U.Leuven
KULAK
‘89-‘90
126
51
’90-‘91 ’91-‘92
167 157
47 39
’92-‘93
190
46
’93-‘94
172
’94-‘95 ’95-‘96
K.U.Brussel
RUG
UA
VUB
30
131
102
28
27 31
132 190
96 100
26 18
43
219
128
37
30
28
224
128
21
190 222
40 37
37 54
288 279
125 121
35 40
’96-‘97
199
52
44
265
137
35
’97-‘98
156
43
41
225
137
50
’98-‘99 ’99-‘00
159 142
52 34
42 22
243 226
113 108
29 30
Voor de K.U.Leuven geldt dat, hoewel de aantallen schommelen, de opleiding kan rekenen op een relatief stabiel aandeel van de Vlaamse studenten Germaanse talen. De studenteninstroom aan de KULAK is eveneens vrij stabiel, maar blijft betrekkelijk klein. Ook aan de K.U.Brussel en de VUB is het aantal studenten uiterst laag. Indien de instroom laag blijft, of zelfs nog afneemt, belanden de opleidingen in een zorgelijke situatie. In het licht van deze zorgwekkend lage instroom, dient naar het oordeel van de commissie intensiever gezocht te worden naar nieuwe rekruteringskanalen en een grotere bekendheid van de opleidingen.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
Aan de RUG is de omvang van de instroom groot. Gegeven de beperkingen inzake personeel, noopt dit de opleiding vaak tot het werken met grote groepen. Indien de studentenpopulatie verder in omvang toeneemt, zal een uitbreiding van het personeelsbestand noodzakelijk zijn. De instroom aan de UA is vrij stabiel en eveneens in overeenstemming met de ambities van de opleiding. Indien de opleiding haar eenheid kan vergroten, via een betere afstemming van eerste en tweede cyclus en eventueel een vereniging op één campus, dan zal wellicht de doorstroming van UFSIA naar UIA soepeler worden.
4.2. Slaagcijfers De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur als aanvaardbaar, rekening houdend met het selecterend karakter en de slaagpercentages voor eerstejaars aan Vlaamse universitaire opleidingen in het algemeen. Niettemin meent zij dat ze voor een middelgrote opleiding zoals deze van de UA en voor een opleiding met een relatief klein aantal studenten zoals de VUB lager zijn dan te verwachten. De K.U.Brussel weet haar kleinschaligheid in dit opzicht blijkbaar beter te benutten, want daar zijn de slaagpercentages in de eerste kandidatuur goed, in het bijzonder wanneer deze worden vergeleken met de slaagpercentages in de eerste cyclus Germaanse talen aan andere instellingen. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn aan alle betrokken universiteiten over het algemeen goed. Wel zijn de iets lagere slaagpercentages voor de tweede kandidatuur aan de RUG de commissie opgevallen en ze acht dit het onderzoeken waard. De slaagcijfers in de tweede licentie van de Gentse opleiding kunnen waarschijnlijk verbeteren door een meer gestructureerde begeleiding van de eindverhandeling. De commissie uit haar zorg over het relatief hoge percentage studenten dat de eindverhandeling na het vierde jaar voltooit. Aan de andere opleidingen stemt de gemiddelde studieduur overeen met wat men binnen de randvoorwaarden mag verwachten.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Aan de meeste instellingen werden ofwel reële studietijdmetingen doorgevoerd ofwel werd in het kader van interne evaluaties de studeerbaarheid van het programma in zijn geheel nader beschouwd. Hieruit blijkt, en de commissie onderschrijft dit, dat er aan de K.U.Leuven in het algemeen een betrekkelijk goede overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd en dat de studietijd ook vrij goed is verdeeld over de verschillende studiejaren. Voor de tweede cyclus blijkt dit in de praktijk niet helemaal het geval aangezien studenten pas in de tweede licentie echt aan hun eindverhandeling beginnen, terwijl daarvoor in de eerste licentie reeds studiepunten en -tijd zijn voorzien. Het gevolg is een (te) grote studiedruk in de tweede licentie en mogelijk een uitstel van de eindverhandeling (zie ook punt 3). Ook aan de K.U.Brussel zijn de begrote en reële studietijd globaal genomen voldoende met elkaar in overeenstemming, maar hier zijn er aanwijzingen dat de werkdruk in de tweede kandidatuur ietwat te hoog is en niet evenwichtig verdeeld is over het academiejaar. Aan de RUG zouden de begrote en de reële studietijd dichter bij elkaar kunnen worden gebracht door een betere aanpak van de eindverhandeling (zie ook punt 3). Taken en opdrachten moeten realistisch ingeschaald worden en zo beter afgestemd worden qua timing. Uit de informatie van de VUB blijkt dat daar discrepanties kunnen bestaan tussen de begrote en de reële
22
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
studietijd. De verdeling van de studietijd over de studiejaren lijkt wel goed te zijn. Aan de UA zijn binnen de opleiding geen gegevens over de reële studietijd aan de hand van studietijdmetingen voorhanden. Uit de gesprekken met studenten komt naar voor dat zij de opleiding in het algemeen niet als te zwaar ervaren. Wel blijkt dat voor sommige opleidingsonderdelen, in het bijzonder in de kandidatuur, de relatie tussen reële studietijd en studiepunten soms ver te zoeken is. De verdeling van de studietijd over de studiejaren lijkt globaal genomen goed. De commissie acht een gedegen onderzoek naar de verhouding tussen begrote en reële studietijd in elk geval noodzakelijk. Verder is de commissie van oordeel dat het aantal contacturen vergeleken met het buitenland hoog is, maar ze constateert tevens dat het voor wat betreft de opleidingen van de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en de RUG niet sterk afwijkt van wat in Vlaanderen gebruikelijk is. Aan de VUB en in de tweede kandidatuur aan de UA is het aantal contacturen ook naar Vlaamse normen hoog. De commissie heeft alle opleidingen in overweging gegeven om het aantal contacturen te verminderen ten voordele van begeleide zelfstudie.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding De commissie meent dat de voorlichting aan abituriënten aan de meeste opleidingen goed gebeurt. Enkel aan de UA is de voorlichting vrij beperkt, met deels weinig aansprekend materiaal. Ook de voorlichting en advisering tijdens de studies is aan de betrokken opleidingen voldoende tot goed. Wel zouden de eerstejaarsstudenten aan de VUB beter moeten worden geïnformeerd over en voorbereid op de examens. Aan alle universiteiten kunnen de studenten beschikken over een goede studiegids. Aan de K.U.Brussel vervult het ‘contract met de student’ op een uitstekende wijze de rol van studiegids. De studiebegeleiding verloopt goed tot uitstekend aan de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en de UA. Aan de K.U.Leuven is een goed georganiseerd monitoraat werkzaam dat een goede studiebegeleiding voor de eerste cyclus verzorgt. Studenten aan de KULAK hebben hierbij nog het extra voordeel dat vooral aan kleine groepen wordt gedoceerd, wat meer directe contacten met docenten oplevert. Aan de K.U.Brussel vullen de verschillende begeleidingskanalen elkaar goed aan. Aan de RUG en de VUB is de begeleiding evenwel voor verbetering vatbaar. Aan de RUG is dit vooral het geval in de eerste cyclus, waar de begeleiding, ondanks de grote bereidheid en openheid van het academisch personeel, intensiever zou mogen zijn. Een apart systeem van monitoren lijkt de commissie het meest aangewezen. Aan de VUB is de begeleiding onvoldoende, in het bijzonder voor de kandidaturen. De Dienst Studieadvies staat relatief ver van de student, er zijn klachten over de bekendheid en toegankelijkheid van de ombudspersoon, docenten en assistenten zijn wel bereikbaar voor vragen en advies, maar richten zich niet op een systematische begeleiding van studenten, het zelfstudiecentrum wordt onvoldoende bevoorraad met didactisch materiaal en examenvragen waardoor het zijn effect mist. De commissie raadt de opleiding aan om tenminste het zelfstudiecentrum beter te benutten en een monitoraat voor de kandidatuur in te richten. Over de begeleiding van de eindverhandeling aan de verschillende opleidingen werd reeds gerapporteerd onder punt 3.1.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
6. De faciliteiten Tijdens haar verblijf aan de verschillende universiteiten heeft de visitatiecommissie enkele onderwijsruimten, de bibliotheek en de computerfaciliteiten bezocht om zich een oordeel te kunnen vormen over de faciliteiten waarover de betrokken opleidingen beschikken. De onderwijsruimten en de taallabo’s aan de K.U.Leuven zijn goed. Naar de commissie heeft vernomen, zorgt het nieuwe taallabo aan de KULAK voor een gunstige situatie voor wat betreft het taalvaardigheidsonderwijs. Aan de K.U.Brussel zijn de onderwijsruimten goed en is het taallabo voldoende. De onderwijsruimten en het taallabo aan de VUB voldoen, maar kunnen best een opknapbeurt en een modernisering gebruiken. Aan de RUG zijn de onderwijsruimten net voldoende om te kunnen functioneren, maar ze zijn erg verouderd en maken een wat afgeleefde indruk. De taallabo’s zijn wel goed. Aan de UA is de grote afstand tussen de twee afdelingen en het verschil in omgeving de commissie opgevallen. Deze fysieke scheiding is weinig bevorderlijk voor de eenheid binnen de opleiding. Ook het grote onderscheid in de kwaliteit van de infrastructuur valt op. De gebouwen en onderwijsruimten van de Letteren aan de UFSIA zijn zeer geschikt en blijken goed onderhouden. De gebouwen en onderwijsruimten van de Letteren aan de UIA zijn duidelijk niet voor de eeuwigheid bestemd: ze zijn slecht onderhouden, de isolatie laat te wensen over en bovendien hebben sommige lokalen heel veel geluidshinder van voorbijrijdend verkeer. Een dergelijke infrastructuur is weinig bevorderlijk voor het werk- en leerplezier van studenten en docenten. De bibliotheekinfrastructuur aan de K.U.Leuven is goed tot uitstekend en mooi geïntegreerd in de campus. De boekencollectie is zeer degelijk en het aantal tijdschriften is indrukwekkend. De bibliotheek waarover de opleiding aan de K.U.Brussel beschikt is goed en ook aan de UA beschikken beide afdelingen over een goed toegankelijke bibliotheek met een goede collectie. De bibliotheekvoorziening aan de VUB is voldoende tot goed. De bibliotheek is goed toegankelijk en is goed gesitueerd ten opzichte van de leslokalen. De toegankelijkheid van de seminariebibliotheken van het Centrum voor Literatuur en Cultuurwetenschap en het Centrum voor Linguïstiek is volgens de zelfstudie niet optimaal. Het boekenbestand is vrij goed, maar inzake oudere Nederlandse letterkunde is de collectie zeer mager en bovendien niet up-to-date. Het boekenbestand voor de Germaanse talen aan de RUG is goed en relevant, maar door een versnippering over deelbibliotheken met verschillende openingstijden en regels, is dit bestand onvoldoende toegankelijk. Bovendien zijn deze deelbibliotheken krap gehuisvest, wat de organisatie en zeker de uitbreiding bemoeilijkt. Aan de meeste opleidingen voldoen de computerfaciliteiten momenteel. Indien de opleidingen evenwel intensiever gebruik gaan maken van ICT-ondersteuning in het onderwijs, zoals door de commissie gewenst, dan vergen deze voorzieningen op alle plaatsen uitbreiding.
7. De afgestudeerden Mede gezien de beperkte studieduur en de combinatie van twee talen is de commissie onder de indruk van het niveau dat de afgestudeerden van de opleidingen Germaanse talen in Vlaanderen over het algemeen weten te bereiken. De reikwijdte van de hier verder gemaakte opmerkingen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt moeten in het licht van deze vaststelling worden beschouwd. De commissie is zich bewust van de spanning die bestaat tussen de wens om het
24
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
academisch niveau van de studie te handhaven tegenover de breed gevoelde behoefte om studenten op enigerlei wijze voor te bereiden op het betreden van de arbeidsmarkt. De commissie is van oordeel dat het niveau van de kandidaat-afgestudeerden van de K.U.Brussel goed is, wat wordt gestaafd door de gunstige resultaten die deze studenten halen in de vervolginstellingen. Ook aan de andere opleidingen is het niveau van de afgestudeerden goed, ook al zijn zij niet altijd helemaal goed uitgerust voor een vlotte aansluiting op de arbeidsmarkt. Zo kan de aansluiting van de alumni van de K.U.Leuven op de arbeidsmarkt - alhoewel dit in de praktijk geen onoverkomelijke problemen lijkt op te leveren - duidelijk nog verbeteren. Een deel van de afgestudeerden volgt momenteel een aanvullende opleiding, die hun een betere uitgangspositie op de arbeidsmarkt kan verschaffen. De afgestudeerden van de RUG hebben een brede en solide opleiding genoten, maar zijn, met uitzondering van een carrière als leerkracht of onderzoeker, vaak onvoldoende uitgerust voor een probleemloze aansluiting op de arbeidsmarkt. Ook aan de Gentse opleiding volgen veel afgestudeerden een aanvullende studie met het oog op de beroepsperspectieven. Verder is er ook aan de VUB, ondanks de aangeboden specialisaties, slechts een beperkte voorbereiding op mogelijke beroepen voor germanisten. Dit is eveneens het geval aan de UA: er is wel mogelijkheid tot specialisatie in de licenties, maar deze is weinig uitgesproken in functie van beroepsmogelijkheden. Daarnaast is ook de taalvaardigheid van pas afgestudeerden niet in alle opzichten bevredigend, zoals zij zelf aangeven. De opleidingen onderhouden in het algemeen ook weinig tot geen contact met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het curriculum. Contacten met de eigen afgestudeerden worden vooral onderhouden door de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en de RUG. De UA en de VUB zouden wat systematischer contact kunnen houden met hun afgestudeerden.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van het ZAP-bestand en het AAP-bestand en de verhouding daartussen zeer goed is voor beide afdelingen van de UA. De opleiding kan bogen op een gunstige staf-studentratio, waardoor de onderwijslast van het academisch personeel in het algemeen beschouwd goed werkbaar is. Ook aan de VUB is de omvang van het ZAP-bestand, gezien het aantal studenten, zeker voldoende. De omvang van het AAP-bestand lijkt te volstaan, maar is in verhouding tot het aantal ZAP-leden klein. De onderwijsbelasting is voor sommige ZAP-leden te hoog, ten gevolge van een ongelijkmatige verdeling. De opleiding hanteert de facto een titularissysteem, waarbij docenten steeds een vak behouden, hetgeen weinig flexibiliteit toelaat bij de verdeling van onderwijstaken en eventuele wijzigingen daarvan. Verder zou een reductie van het aantal opleidingsonderdelen en de hoeveelheid contacturen een verbetering kunnen teweegbrengen. De onderwijslast van het AAP lijkt in de meeste gevallen goed, de tijd voor onderzoek wordt meestal gerespecteerd. Aan de K.U.Brussel is de omvang van de staf ruim voldoende in verhouding tot het aantal studenten, maar is het personeelsbestand niet evenwichtig verdeeld over ZAP, AAP, de verschillende vakgebieden en de leeftijd van de personeelsleden. Voor sommige personeelsleden is de onderwijslast zwaar te noemen. Ook hier speelt het ‘titularisschap’ de opleiding parten. Dit is eveneens het geval aan de K.U.Leuven, waar de opleiding onmiskenbaar behoefte heeft aan een dynamischer personeelsbeleid. De omvang van het ZAP-bestand in zijn totaliteit is er momenteel wel voldoende op grond van de staf/student ratio, maar de staf is niet evenwichtig verdeeld over de verschillende opleidingsonderdelen waardoor sommige stafleden merkelijk zwaarder belast zijn dan andere. Het AAP-bestand aan de Leuvense opleiding is in relatie tot de omvang van de opleiding voldoende, maar in vergelijking met het aantal ZAP-leden is het bestand te beperkt.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
Aan de RUG is de omvang van het personeelsbestand nog net voldoende en werkbaar. De onderwijslast is niettemin relatief zwaar, zowel voor ZAP als AAP. Ook hier zou een reductie van het aantal Germaanse vakken en de hoeveelheid contacturen een verbetering kunnen teweegbrengen, maar idealiter zou de staf uitgebreid moeten worden. Voor wat betreft het AAP dient de onderwijslast strikter bewaakt te worden, zodat voldoende tijd voor onderzoek verzekerd is. De verhouding van het aantal ZAP-leden versus AAP-leden is goed. De staf vertoont ook een mooie en uitgebreide waaier aan specialisaties. Dit geldt ook voor de K.U.Leuven en de combinatie UFSIA en UIA, met aantekening dat in Gent de Scandinavistiek een mooie extra specialisatie is. Aan de K.U.Brussel – ermee rekening houdend dat het een kandidatuuropleiding betreft – en de VUB is de waaier aan specialisaties voldoende tot goed, al gaat aan de VUB in de taalkunde de aandacht wat eenzijdig naar sociolinguïstiek. De onderwijsinzet van zowel het ZAP als het AAP is naar de indruk van de visitatiecommissie aan alle opleidingen goed tot uitstekend. Het aandeel vrouwen in de staf is relatief groot aan de RUG. Aan de andere opleidingen is hun aandeel eerder beperkt, zeker voor het ZAP. Voor wat betreft de onderwijsprofessionalisering zijn aan alle betrokken opleidingen nog verbeteringen mogelijk. Functioneringsgesprekken zijn nog een uitzondering. Aan de K.U.Leuven zijn er voor nieuwe docenten reeds enkele verplichtingen en stimulansen ingebouwd wat betreft de onderwijsprofessionalisering, maar op de didactische vaardigheden van vast benoemde docenten heeft de opleiding weinig vat. Via docentevaluaties kunnen eventuele tekorten aangekaart worden, maar dit geeft zelden aanleiding tot duidelijke signalen en maatregelen. Volgens de informatie van de commissie is er overigens een tekort aan deelnemersplaatsen voor didactische bijscholingen. Jonge docenten ervaren deze bijscholingen naar hun zeggen ook als weinig toegespitst op de eigenlijke onderwijspraktijk. Aan de K.U.Brussel worden inzake onderwijsprofessionalisering reeds eisen gesteld bij aanstellingen en bevorderingen, maar van de verdere professionalisering van het huidige personeel is totnogtoe weinig werk gemaakt. Aan de UA is er bij de onderwijsprofessionalisering een tekort aan systematiek, dit wil zeggen permanent bijscholen in onderwijsmethoden wordt door de docenten nog niet als een vanzelfsprekendheid beschouwd. De bijscholingen blijken volgens sommige docenten ook veraf te staan van de docent en zijn praktijk. Didactische kwaliteiten hebben wel invloed bij aanstellingen of bevorderingen, maar er kan hierop nog meer nadruk gelegd worden. Aan de VUB werden op het vlak van onderwijsprofessionalisering reeds enkele goede initiatieven genomen, maar ook hier is er weinig sprake van systematiek en continuïteit. Daarenboven zouden didactische kwaliteiten zwaarder mogen wegen bij aanstellingen en bevorderingen. Aan de RUG zijn de intenties er, maar concrete initiatieven voor de hele opleiding sorteren nog onvoldoende effect. Ook te Gent zouden didactische kwaliteiten meer gewicht mogen krijgen bij aanstellingen en bevorderingen.
9. Internationalisering De commissie staat positief ten aanzien van de internationalisering binnen de opleidingen van de RUG en de UA. Aan de RUG worden de internationale contacten van het academisch personeel goed teruggekoppeld naar het onderwijs, is de deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s goed en is de kwaliteit van het beleid en de praktische organisatie van de internationalisering goed. Docenten moedigen studenten ook aan om aan internationale uitwisselingen deel te nemen. Ook aan de UA onderhoudt het academisch personeel zeer goede internationale contacten, die goed teruggekoppeld worden naar het onderwijs. De internationale
26
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
uitwisseling van docenten en studenten is goed georganiseerd en wordt sterk gestimuleerd. Aan de VUB zijn de internationale contacten en de uitwisseling van docenten voldoende, maar verdienen ze uitbreiding. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingen is niet groot. Wel blijkt er een verschil te bestaan tussen Duits en Engels: in verhouding tot het aantal studenten is er een goede deelname van de studenten Duits, maar een tamelijk lage deelname van studenten Engels; de organisatie van de internationale uitwisselingen is goed bij Duits, maar volgens de studenten niet voor Engels. Docenten zouden de studenten ook meer kunnen aansporen tot deelname aan internationale uitwisselingen. Aan de K.U.Leuven zouden de docenten Germaanse talen nog meer kunnen deelnemen aan structurele internationale uitwisselingen. Dit geldt in nog veel sterkere mate voor de studenten, die onvoldoende deelnemen aan internationale uitwisselingsprogramma’s. Ook de organisatie van internationale uitwisseling voldoet niet volgens de commissie. Daarenboven wordt de deelname aan deze internationale uitwisselingen door slechts weinig docenten gestimuleerd. Voor wat betreft de K.U.Brussel, waar internationalisering geen primaire doelstelling is aangezien het een kandidaatsopleiding betreft, waardeert de commissie de inspanningen die de opleiding levert inzake internationale introducties voor studenten. Zij heeft ook de indruk dat het academisch personeel voldoende internationale contacten heeft.
10. Interne kwaliteitszorg Binnen het systeem van interne kwaliteitszorg is er op het niveau van de opleiding een orgaan dat is belast met het uitwerken van voorstellen rond curriculumontwikkeling en dat in het algemeen verantwoordelijk is voor de kwaliteitszorg. Aan de K.U.Leuven betreft het de permanente onderwijscommissie, aan de K.U.Brussel de onderwijscommissie, aan de RUG de opleidingscommissie, aan de UA de gemeenschappelijke onderwijscommissie Germaanse talen, en aan de VUB de opleidingsraad. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat deze organen niet in alle opzichten goed functioneren. Aan de K.U.Leuven is de interne kwaliteitszorg in opzet zeer goed georganiseerd, maar mist in de praktijk soms zijn effect. Hierin speelt de permanente onderwijscommissie een centrale rol: de grote omvang in combinatie met het titularisschap doet de POC omslachtig functioneren en maakt de besluitvorming stroperig. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie functioneren onvoldoende. Ook aan de RUG is de opleidingscommissie, die te omvangrijk is waardoor het nemen van beslissingen omslachtig en inefficiënt verloopt, onmiskenbaar aan een nieuwe dynamiek toe. De procedures voor curriculumherziening en innovatie zijn wel aanwezig, maar functioneren te traag. Aan de UA zijn deze procedures wel goed in opzet. Positief is ook de betrekkelijk verregaande decentralisering, waardoor de opleiding zelf grotere bevoegdheid krijgt. Onderwijsopdrachten worden toegewezen aan de vakgroepen, die ook jaarlijks deze opdrachten kunnen herzien en herschikken onder hun leden. Sinds vorig academiejaar is een belangrijke stap gezet om de eenheid binnen de opleiding, die momenteel nog te wensen overlaat, te vergroten, namelijk met de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie Germaanse talen (GOC). Heden zijn nog maar weinig resultaten zichtbaar van dit initiatief, maar het potentieel is zeker aanwezig. Aan de VUB zijn de procedures voor curriculumherziening en vernieuwing voldoende aanwezig, maar in de praktijk is er onvoldoende ruimte voor ingrijpende en noodzakelijke veranderingen. Het ZAP heeft naar de mening van de commissie te veel autonomie en heel wat docenten schijnen de eigen ‘verworven’ opleidingsonderdelen angstvallig af te schermen. Er wordt te weinig gedacht en
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
27
gehandeld als één opleiding die een samenhangend curriculum wil aanbieden. De opleidingsraad lijkt functioneel voor het verhelpen van kleinere en praktische euvels, maar is niet in staat om grondige wijzigingen op het niveau van het curriculum tot stand te brengen. Veel procedures maken ook de indruk traag en weinig transparant te verlopen. Aan de K.U.Brussel worden voor allerlei knelpunten en vraagstukken op informele wijze passende oplossingen gevonden. Niettemin lijken de veelvuldige informele contacten niet te volstaan om een coherente invulling van het curriculum te waarborgen. Verder is het ook niet gewenst dat verschillende functies en verantwoordelijkheden – hoe goed ook uitgevoerd – verenigd zijn in één persoon, zoals vaak het geval is. De onderwijscommissie functioneert goed, maar ook hier zou een meer formele aanpak meer duidelijkheid en houvast kunnen bieden voor de verdere besluitvorming. De betrokkenheid van de studenten bij de besluitvorming is in het algemeen goed. Aan de UA blijft deze betrokkenheid evenwel nog te beperkt tot ‘rondvragen’ en merken studenten ook niet altijd resultaat van hun inbreng. Aan de VUB kan deze deelname volgens de commissie weinig voldoening opleveren, gezien de wijze waarop de besluitvorming gebeurt. De procedures voor onderwijsevaluatie zijn goed aan de K.U.Brussel, maar behoeven nadere formalisering. Ook de betrokkenheid van de studenten is goed. Ook aan de K.U.Leuven worden de studenten goed betrokken bij de evaluatie van de opleiding. De resultaten en effecten van dergelijke evaluaties kunnen wel nog beter bekendgemaakt worden. De procedure voor onderwijsevaluatie lijkt adequaat op middellange termijn, maar ook evaluaties direct gekoppeld aan het onderwijs zijn aanbevelenswaardig. Een vereenvoudiging van de procedure kan een frequentere toepassing mogelijk maken. Voorts zijn ook regelmatiger spontane evaluaties gericht op aparte opleidingsonderdelen aanbevelenswaardig. De procedures voor cursusevaluatie aan de UA zijn op zich goed, maar sorteren naar het oordeel van de studenten weinig effect. Zij hebben ook weinig zicht op wat er met de resultaten gebeurt. Daarnaast is meer aandacht gewenst voor evaluatie van het curriculum. Aan de RUG lijken de procedures voor onderwijsevaluatie voldoende tot goed. De docentenevaluaties zijn echter onvoldoende toegespitst op de specifieke opleiding. Daarnaast worden bij de globale bespreking van de docentevaluaties in de Opleidingscommissie persoonlijke resultaten niet vermeld. In plaats daarvan komt dan een algemeen resultaat, dat eerder een grijs gemiddelde is en weinig zicht biedt op de echte knelpunten. Verder ontbreekt een grondige evaluatie van het curriculum als geheel. De resultaten van de evaluaties worden ook weinig teruggekoppeld naar de studenten. De onderwijsevaluaties in de vorm van enquêtes onder studenten aan de VUB zijn weinig transparant. Deze worden zowel door studenten als docenten met argwaan bekeken. Door de eerste groep wegens twijfels over de anonimiteit, door de tweede wegens twijfels aan de validiteit. Verder laten de resultaten soms op zich wachten en worden ze met een zodanige voorzichtigheid en geheimzinnigheid behandeld, dat ook hier weinig effecten uit voortvloeien. De commissie heeft wel vernomen dat dit recentelijk gewijzigd is. Daarnaast dient er ook geëvalueerd te worden op curriculumniveau, terwijl momenteel amper wordt nagegaan in hoeverre de vakoverschrijdende doelstellingen bereikt worden. Rekening houdend met bovenvermelde vaststellingen meent de commissie dat er aan de K.U.Leuven en de RUG voldoende sprake is van een systeem van integrale kwaliteitszorg, dat aan de K.U.Leuven evenwel sneller effect moet sorteren en waarin aan de RUG nog heel wat ruimte is voor verbetering. Aan de VUB is er globaal genomen onvoldoende sprake van integrale kwaliteitszorg en aan de UA is de integrale kwaliteitszorg momenteel nog geen feit, maar zijn de vooruitzichten hoopgevend indien de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie zich snel ontwikkelt tot een dynamisch en invloedrijk orgaan.
28
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
29
30
Katholieke Universiteit Brussel De opleiding Taal- en Letterkunde: Germaanse talen binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte
De opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aan de K.U.Brussel is een kandidaatsopleiding. De afgestudeerden van deze universiteit kunnen zich voor de tweede cyclus Germaanse talen inschrijven aan een andere Vlaamse universiteit, namelijk de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Gent of de Vrije Universiteit Brussel.
1. Doelstellingen en eindtermen In het zelfstudierapport wordt de algemene doelstelling omschreven als ‘Het aanbieden op universitair niveau van initiatie in en een beginnende uitdieping van een aantal vakgebieden met betrekking tot de eigenheid van twee Germaanse talen (Nederlands/Engels, Nederlands/Duits of Duits/Engels) en hun literaturen.’1 ‘Universitair niveau’ verwijst vooral naar de onderbouwing van het onderwijs door wetenschappelijk onderzoek van de medewerkers en de introductie van studenten in wetenschappelijk werk. De opleiding wenst kwaliteitsvol onderwijs aan te bieden met een grote zorg voor studie- en studentenbegeleiding, met respect voor de volwassenheid van de studenten en waarbij de voordelen van kleinschaligheid maximaal worden benut. De opleiding wil kandidaten vormen die goed voorbereid zijn op de tweede cyclus in een vervolginstelling. Men streeft ernaar bij de student een proces van kritisch denken en creatieve zelfwerkzaamheid te stimuleren en ook het probleemoplossend vermogen te ontwikkelen, wat tevens een reële persoonlijkheidsvorming impliceert. Bij het onderzoek van taal- en letterkundige fenomenen wil de opleiding rekening houden met de historische dimensie en de maatschappelijke en culturele context. Ten slotte wil men de student ook uitnodigen om te werken aan een grondige en actieve beheersing van de bestudeerde talen.
1.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL, FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, AFDELING TAAL- EN LETTERKUNDE: GERMAANSE TALEN, Zelfstudie ter voorbereiding van de visitatie, 2001, blz. 8.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
31
Verwijzend naar de opdrachtsverklaring van de K.U.Brussel, stelt de zelfstudie ook dat men het tegendeel wil zijn van ideologische bekrompenheid en provincialistische geborgenheid. In maatschappelijk opzicht steunt de K.U.Brussel-identiteit op drie pijlers: Vlaams, met name in dienst van de Vlaamse Gemeenschap met groot respect voor andere culturen; Brussels, dit wil zeggen met bekommernis voor de Vlaamse aanwezigheid in Brussel; Katholiek, begrepen ‘als een maatschappelijk geëngageerd, kerkkritisch christendom dat, samen met anderen, zoekend “op weg is” 2 . In het zelfstudierapport worden ook meer specifieke doelstellingen geformuleerd. Studenten die afstuderen als kandidaat aan de K.U.Brussel moeten beschikken over3 : – een grondige passieve en actieve kennis van de twee gekozen talen; – inzicht in het specifieke van iedere bestudeerde taal, in de verschillende descriptie- en analysemethodes, in de complexiteit van de talige communicatie, in de diverse functioneringsvormen van taal in haar socio-culturele context; – inzicht in het literaire fenomeen, in de belangrijkste literair-historische ontwikkelingen, in de literaire analyse en kritiek; – vlotte kennis van de normale taalkundige en literatuurwetenschappelijke terminologie; – onderzoeksvaardigheden op het gebied van de taal- en literatuurstudie, kennis van de verschillende onderzoeksvormen en –technieken met inbegrip van hun voordelen en beperkingen, alsook kennis om onderzoek van anderen te begrijpen en kritisch te kunnen interpreteren en creatief toe te passen. De opleiding tracht deze doelstellingen regelmatig bij te sturen in functie van veranderingen in het vakgebied en de arbeidsmarkt. De doelstellingen worden aan het academisch personeel en de studenten bekendgemaakt op introductiedagen, informatiesessies en abituriëntendagen en zijn het uitgangspunt van het jaarlijks schriftelijk vastgelegde ‘contract met de student4 ’. In dat ‘contract’ worden de doelstellingen ook verder geconcretiseerd in eindtermen per opleidingsonderdeel. De visitatiecommissie vindt dat de doelstellingen goed en helder geformuleerd zijn. Ze zijn doordacht en vormen een evenwichtig geheel. De doelen en eindtermen zijn zeker te typeren als zijnde van academisch niveau. Ze omvatten ruim de minimumeisen die de commissie voor een opleiding ‘Germaanse talen’ heeft geformuleerd, zij het dat ‘Kennis van Land en Volk’ in de doelstellingen niet expliciet aan de orde komt. De doelen van de opleiding lijken in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen voldoende haalbaar. Wel is de concrete doelstelling van zowel ‘een grondige passieve als actieve kennis van de twee gekozen talen’ volgens de commissie te hoog gegrepen. De doelstellingen worden volgens de commissie op uitstekende wijze bij studenten bekend gemaakt. De visitatiecommissie meent dat het ‘contract met de student’ een voortreffelijk instrument is, waarin op een toegankelijke wijze duidelijke informatie wordt gegeven. De studenten blijken ook goed vertrouwd te zijn met de opzet van de opleiding. De commissie meent dat de doelen van de opleiding voldoende tot goed aan bod komen in het programma.
2.
Ibid., blz. 7.
3.
Ibid., blz. 11.
4.
Elke student ontvangt bij het begin van een nieuw academiejaar een ‘contract’. Hierin staat vermeld wat de student in dat studiejaar mag verwachten en wat de opleiding van hem/haar verwacht. Naast algemene informatie en een examenreglement bevat dit contract per opleidingsonderdeel een omschrijving van de doelstelling, de eindtermen, de onderwijsvorm, het studiemateriaal, de wijze van beoordeling/examineren, wijze van opvang en remediëring in geval van niet-slagen en voorbeelden van examenvragen.
32
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Germaanse talen is een opleiding van twee cycli, namelijk een kandidaats- en een licentiaatscyclus, die elk uit twee studiejaren bestaan. De opleiding aan de K.U.Brussel biedt enkel de eerste cyclus aan. De curriculumopbouw houdt rekening met een verschil in aanpak tussen de eerste en de tweede kandidatuur. In het eerste jaar staan initiatie, verkenning van nieuwe horizonten, overzichten en algemeen cultuurhistorische en maatschappelijke achtergronden centraal. De opleiding tracht hier ook rekening te houden met het aanvangsniveau van de eerstejaarsstudenten. In de tweede kandidatuur stelt men verdieping, problematisering, kritisch onderzoek en heuristische queesten voorop. Studenten kiezen bij de aanvang van hun studie een talencombinatie, namelijk Nederlands-Duits, Nederlands-Engels of Engels-Duits. Globaal genomen is het programma uit drie delen opgebouwd.5 In de eerste plaats zijn er de algemene vakken, te weten Cultuurgeschiedenis in de eerste kandidatuur en Wijsbegeerte in beide kandidaturen. Ten tweede zijn er basisvakken, namelijk Europese literatuur in het eerste jaar, Algemene taalwetenschap in beide kandidaturen, Algemene literatuurwetenschap en Inleiding tot de taal- en literatuurstudie in de tweede kandidatuur. Ten derde zijn er de taalspecifieke vakken die betrekking hebben op de twee gekozen talen en die in beide kandidaturen aan de orde zijn: Taalkunde, Taalbeheersing, Tekstanalyse en Geschiedenis van de literatuur. Van deze structuur wordt alleen afgeweken voor studenten die Nederlands kiezen, vanwege het hogere aanvangsniveau6 . Van in het begin wordt hier meer aandacht besteed aan de historische dimensie van de taal en de literatuur. De commissie meent dat de sequentiële opbouw van het programma goed is. Zij vindt dat het programma een goed evenwicht realiseert tussen vorming, kennis en vaardigheid en dat dit evenwicht ook geleidelijk wordt opgebouwd in de twee studiejaren. Het programma vertoont volgens haar voldoende samenhang. De commissie acht het wenselijk dat studenten vroeg worden geïntroduceerd in het raadplegen van bronnen en in verscheiden zoekstrategieën. Hieraan wordt overigens al een specifiek opleidingsonderdeel gewijd in de tweede kandidatuur. Sinds kort krijgen de eerstejaarsstudenten onderwijs in de elementaire vaardigheden via inleidende colleges binnen verschillende opleidingsonderdelen, via een bezoek aan de bibliotheek en via een aantal praktische sessies. De commissie ondersteunt deze initiatieven. De opleiding vermeldt overigens zelf in haar zelfstudierapport een aantal problemen met betrekking tot de samenhang, onder meer in verband met bronnenraadpleging. Daarin zijn inmiddels verbeteringen aangebracht.7 Deze kritische houding van de opleiding wordt door de commissie gewaardeerd.
5.
Ibid., blz. 16.
6.
Bijna alle studenten hebben het Nederlands als moedertaal.
7.
Ibid., blz. 19.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
33
2.2. De inhoud van het programma De commissie beoordeelt het niveau van het programma als geheel als goed en up-to-date. De commissie vindt dat de opleidingsonderdelen in het algemeen van een goed niveau zijn en inhoudelijk relevant. Zij stelt vast dat verschillende opleidingsonderdelen inhoudelijk en didactisch van uitstekende kwaliteit zijn, zoals bijvoorbeeld ‘Beschavingsgeschiedenis’. Niettemin wil zij hier ook enkele opmerkingen maken. Voor taalkunde blijken er wel wat hiaten te zijn. De taalkunde krijgt met name een ietwat ‘smalle’ aanpak en de commissie meent dat de opleiding de verschillende benaderingen van de taalkunde ruimer aan bod zou kunnen laten komen. Voornamelijk voor de Nederlandse taalkunde is dit het geval, waar Nederlandse fonologie, morfologie, semantiek, pragmatiek en dergelijke geen of weinig aandacht krijgen. Voor de Nederlandse taalkunde is trouwens slechts één ZAP-lid aangesteld. Een inhoudelijke verbreding van de Nederlandse taalkunde lijkt wenselijk en dit impliceert wellicht ook een ruimere inzet van personeel voor dit domein. Verder stelt de commissie vast dat ‘Kennis van Land en Volk’ voor Nederlands sterk geconcentreerd is op wat in de tekstboeken van de opleiding wordt aangeduid als de ‘condition flamande’, met name via het opleidingsonderdeel ‘Taalbeheersing’. De commissie vindt ook hier een bredere benadering gewenst. Daarnaast dienen de literair-historische ontwikkelingen bij Duits meer aandacht te krijgen. Ten slotte zijn de levensbeschouwelijke ambities niet echt herkenbaar in het programma aanwezig. De commissie merkt ook op dat niet alle opleidingsonderdelen even zorgvuldig op elkaar afgestemd zijn, dit ondanks de veelvuldige informele contacten tussen de docenten. Zij meent dat hierover meer systematisch overleg moet plaatsvinden op het niveau van het curriculum. De commissie heeft de indruk dat sommige opleidingsonderdelen te veel worden ingevuld op grond van zeer specifieke (onderzoeks-)voorkeuren van docenten. Hierdoor krijgt de vakinhoud soms een te specialistisch karakter. De brede vorming en het voorbereidend karakter van de eerste cyclus kunnen hieronder lijden. De commissie meent verder dat onderzoeksresultaten voldoende worden teruggekoppeld naar het onderwijs, in zoverre dit noodzakelijk is binnen de eerste cyclus.
2.3. Gebruikte werkvormen In de eerste kandidatuur wordt een lichte voorkeur voor hoorcolleges aan de dag gelegd 8 . In de tweede kandidatuur ligt de klemtoon meer op zelfwerkzaamheid en discussie. Bij de programmering tracht de opleiding te werken met een blokkensysteem: in de mate van het mogelijke worden halve dagen in een bepaalde taal geprogrammeerd. Zodoende wordt een soort taalbad gecreëerd en bovendien het comfort van de studenten verhoogd. Voor enkele opleidingsonderdelen, zogenaamde ‘pilootvakken’9 , zijn de traditionele hoorcolleges vervangen door individuele en/of collectieve zelfwerkzaamheid, werkcolleges, presentatie van papers en dergelijke. In deze ‘pilootvakken’ wordt ook gestreefd naar probleemgestuurd onderwijs. Permanente evaluatie is hier het streefdoel, maar de opleiding is nog op zoek naar meer aangepaste toetsingsvormen. Het zelfstudierapport meldt dat studenten deze ‘pilootvakken’ positief evalueren, maar dat deze meer inzet en energie vergen dan traditionele werkvormen. Daarnaast moet volgens de studenten ook meer zorg besteed worden aan feedback bij deze nieuwe werkvormen. Andere nieuwe werkvormen werden geïntroduceerd in het opleidingsonderdeel ‘Beschavingsgeschiedenis’, waar gewerkt wordt met powerpoint presentaties, cd-roms en individuele internet opdrachten.
8.
Ibid., blz. 9.
9.
Ibid., blz. 27.
34
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De opleiding organiseert ook studiereizen voor elke taal. Deze studiereizen worden binnen de opleiding als essentieel en prioritair beschouwd. Ze worden in de colleges voorbereid, ze zijn sterk geïntegreerd in de opleiding en behoren ook tot de leerstof. Hoewel niet meteen als werkvorm te beschouwen, kunnen hier ook de praathoeken vermeld worden. Studenten worden er uitgenodigd om, buiten de colleges, gesprekken te houden met Duitstalige en Engelstalige ‘native-speakers’ in respectievelijk ‘die deutsche Ecke’ en ‘the English Corner’. Tevens is in deze lokalen documentatie en audiovisueel materiaal voor de taal in kwestie aanwezig, waarvan de studenten gebruik kunnen maken. De commissie is van oordeel dat de onderwijsvormen goed gekozen zijn in functie van de onderwijsdoelstellingen en dat ze ook gevarieerd gebruikt worden. Voor zover zij hierover informatie heeft, meent de commissie dat de gekozen werkvormen ook goed gehanteerd worden. De commissie vindt wel dat de opleiding meer gebruik moet maken van computerondersteuning, in het bijzonder voor de taalverwerving. Hiervoor zijn immers zeer geschikte programma’s op de markt of in gebruik bij andere universiteiten. Dergelijke hulpmiddelen kunnen het aantal contacturen doen dalen en laten een flexibeler omgang met het leerproces toe. Daarnaast raadt de commissie aan om meer en intensiever gebruik te maken van internationale referentiewerken en handboeken. Langs deze weg kunnen studenten meteen worden geïntroduceerd in het internationale discours en geconfronteerd worden met verschillende opinies omtrent de besproken leerstof. De commissie waardeert de studiereizen en de manier waarop die geïntegreerd zijn in het onderwijs. Zij wil ook haar enthousiasme uitdrukken voor de ‘praathoeken’ bij het vreemde talenonderwijs. Zij heeft wel de indruk dat studenten Duits minder in contact komen met ‘native speakers’ dan studenten Engels.
2.4. Toetsing Momenteel is het academiejaar voor studenten Germaanse talen aan de K.U.Brussel nog georganiseerd in een jaarsysteem. De opleiding heeft echter beslist om in de nabije toekomst een semestersysteem in te voeren. Overigens wordt reeds in het huidige jaarsysteem gepoogd om de examendruk aan het einde van het academiejaar enigszins te verlichten, namelijk door middel van permanente evaluatie in de pilootvakken, een viertal vervroegde definitieve paas-examens en de mogelijkheid van tentamens in de loop van het jaar. Daarnaast tracht men de eerstejaarsstudenten voor te bereiden op universitaire examens via vrijblijvende proefexamens in de maand januari. In het opleidingsonderdeel ‘Beschavingsgeschiedenis’ wordt gewerkt met voortgangstoetsen, waardoor studenten inzicht kunnen verwerven in de overgangsproblemen ASO - universiteit en waar nodig kunnen bijsturen. Studenten kunnen bovendien voor de paas-examens en op het einde van het jaar individuele proefexamens aanvragen. Alle exameneisen worden, met concrete voorbeelden van examenvragen, per opleidingsonderdeel duidelijk gemaakt in het contract met de student. De examenvormen en toetsing beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Er wordt ook goed op inzicht getoetst. De relatieve moeilijkheidsgraad van deze toetsingswijzen is volgens de commissie goed. Voor zover de commissie hierover informatie heeft, meent zij dat ook de beoordeling van examens en toetsen goed is. De huidige organisatie van de examens voldoet volgens de commissie, maar zij juicht de invoering van een semestersysteem toe. Het gebruik van proefexamens is een goed initiatief. De commissie hoopt dat de opleiding erin zal slagen het semestersysteem te combineren met vormen van proefexamens en voortgangstoetsen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
35
2.5. Vaardigheden van de studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen en het kritisch denken van de student te ontwikkelen. Dit althans voor zover dat in de kandidaturen mogelijk is. Het programma bevordert ook voldoende het zelfstandig leren en werken. De commissie waardeert de tendens naar meer zelfwerkzaamheid. Het programma besteedt voldoende aandacht aan de schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden, maar voor de vreemde talen kan dit nog intensiever. Uit haar contacten met de studenten leidt de commissie af dat sociale vaardigheden goed aan bod komen. Ongetwijfeld worden deze extra gestimuleerd door de directe contacten tussen docenten en studenten en initiatieven zoals de ‘praathoeken’. De commissie is van mening dat de opleiding relatief weinig aandacht besteedt aan computervaardigheden bij studenten. Zoals reeds gezegd raadt de commissie meer ICT-gebruik aan voor taalverwerving. Dit zou het zelfstandig leren nog kunnen versterken.
3. Eindverhandeling en stage Niet van toepassing
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de K.U.Brussel voor de periode 1989-1990 tot 1999-2000. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
Totaal
89-90
30
43
34
77
90-91
27
38
31
69
91-92 92-93
31 43
40 58
29 28
69 86
93-94
28
51
39
90
94-95
37
46
39
85
95-96 96-97
54 44
80 66
29 34
109 100
97-98
41
51
34
85
98-99
42
58
23
81
99-00
22
32
39
71
De commissie stelt vast dat het aantal studenten uiterst laag is, met bovendien een sterke daling in het laatste jaar. De daling van de laatste jaren is zorgwekkend, maar wel kenmerkend voor veel taal- en letterenopleidingen in Vlaanderen en Nederland. Niettemin is het aantal studenten Germaanse talen aan de K.U.Brussel erg klein, in het bijzonder voor Duits. In de huidige omstandigheden schept dit een gunstige situatie voor de studenten, die hierdoor een zeer intensieve begeleiding bij het leerproces krijgen. Indien de instroom laag blijft, of zelfs nog afneemt, belandt de opleiding in een kritische situatie.
36
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de K.U.Brussel voor de periode 1989-1990 tot 1998-1999. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
%
%
%
89-90
62,50
63,64
85,29
90-91
67,86
68,42
87,10
91-92 92-93
61,29 62,79
67,50 67,24
89,66 96,43
93-94
71,43
70,00
89,74
94-95
66,67
57,78
81,58
95-96 96-97
42,59 50,00
43,75 52,31
100,00 97,06
97-98
46,34
49,02
97,06
98-99
58,62
66,67
95,65
In de zelfstudie worden de slaagcijfers van de eerste kandidatuur, die de laatste tien jaar fluctueren rond 59%, gunstig genoemd.10 De opleiding brengt deze cijfers in verband met initiatieven omtrent onderwijsvernieuwing, studie- en studentbegeleiding en de grote inzet van docenten en a ssistenten. Overigens stelt de opleiding dat deze gunstige slaagcijfers worden behaald zonder aan het hoge niveau van de opleiding te raken. Verder wordt vastgesteld dat, wanneer de slaagpercentages aan de taalopties gerelateerd worden, de kleinere richtingen zoals Duits beter scoren. Daarnaast schijnen studenten uit ‘sterkere richtingen ‘ van het secundair onderwijs ook meer slaagkansen te hebben. Het zelfstudierapport meldt ten slotte dat de doorstroming naar de vervolginstelling (meestal K.U.Leuven of UIA) meestal uitstekend verloopt. Tussen de 90 en de 100 % van de K.U.Brusselstudenten ronden de vervolgopleiding af in de voorziene tijdsduur van twee jaar. De commissie beoordeelt de slaagpercentages in de eerste kandidatuur als goed, in het bijzonder wanneer zij deze vergelijkt met de slaagpercentages in de eerste cyclus ‘Germaanse talen’ aan andere instellingen. De opleiding weet haar kleinschaligheid in dit opzicht goed te benutten. Bovendien zijn de gunstige resultaten van afgestudeerden aan de vervolginstellingen een indicatie voor de degelijkheid van de kandidatuuropleiding.
10. Ibid., blz. 53.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
37
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In haar zelfstudierapport meldt de opleiding dat ‘in het algemeen kan worden gesteld dat er een min of meer grote spanning bestaat tussen de begrote studielast en studietijd enerzijds en de feitelijke situatie anderzijds’11 . Uit commentaar van de studenten wordt afgeleid dat tijdens de eerste kandidatuur hard moet worden gewerkt, maar de belasting blijft onder controle. In de tweede kandidatuur is dit veel minder het geval. Vooral scripties, referaten en allerhande opdrachten geven daar aanleiding tot moeilijke piekmomenten. Studenten klagen bijgevolg dat ze in de loop van het academiejaar geen tijd vinden om de leerstof bij te houden. De docenten maken onderling wel afspraken met betrekking tot het geven van opdrachten en de timing daarvan, maar deze afspraken schijnen na een tijdje te verwateren. De visitatiecommissie beoordeelt de overeenstemming tussen begrote en reële studietijd globaal gezien als voldoende. Zij heeft inderdaad aanwijzingen dat de werkdruk in de tweede kandidatuur ietwat te hoog is en niet evenwichtig verdeeld over het academiejaar. De tweede kandidatuur wordt hierdoor als veel zwaarder ervaren dan de eerste. De opleiding is zich hier duidelijk van bewust, en dient hieromtrent dan ook maatregelen te treffen. De commissie vindt dat het aantal contacturen vergeleken met het buitenland hoog is, maar constateert tevens dat het niet sterk afwijkt van wat in Vlaanderen gebruikelijk is. Opvallend is overigens wel dat het aantal contacturen in de tweede kandidatuur, die ook al meer belast is met taken en opdrachten, hoger ligt dan in de eerste kandidatuur. Een vermindering van de hoeveelheid contacturen en de verdeling daarvan over de opleidingsjaren zijn het overwegen waard.
5.2. Studievoorlichting en begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting ten behoeve van abituriënten gebeurt in verschillende stadia en via verscheiden kanalen12 : er worden informatiebrochures verstuurd naar de centra voor leerlingenbegeleiding en de directies van verschillende scholen; de laatstejaars van deze scholen ontvangen individueel een uitnodiging voor de infodagen van de K.U.Brussel en een nieuwsbrief waarin de K.U.Brussel en haar opleidingen bondig worden voorgesteld; de voornoemde infodagen worden jaarlijks ingericht en door de kleinschaligheid van de opleiding wordt bijna het gehele corps van onderwijzend en begeleidend personeel erbij betrokken; hetzelfde geldt voor de deelname aan informatiebeurzen in Vlaanderen; daarnaast wordt een aantal personeelsleden ook regelmatig uitgenodigd op info-avonden, ingericht door scholen of schoolgemeenschappen. Voor zover de visitatiecommissie hierover kan oordelen, meent zij dat de voorlichting van abituriënten goed en systematisch gebeurt.
11. Ibid., blz. 64. 12. Ibid., blz. 66 – 67.
38
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Verscheiden initiatieven en methoden dienen de studiebegeleiding van de studenten Germaanse talen aan de K.U.Brussel te verzekeren. Deze zijn grosso modo op te delen in twee soorten activiteiten. – Introductie en informatie: - In week die de opening van het academiejaar voorgaat, worden facultatieve introductiedagen georganiseerd; - Tijdens de eerste week van het academiejaar zijn er een aantal introductieactiviteiten gepland voor nieuwe studenten (met o.a. een literaire wandeling door Brussel). Tijdens de volgende weken worden de introductieactiviteiten tussen de colleges door voortgezet, o.a. met een uiteenzetting door de ombudspersoon over studieplanning en –methode en dergelijke, facultatieve sessies over een tekstverwerkingsprogramma en surfen op het internet, een begeleid bezoek aan de bibliotheek - Voornoemde introductieactiviteiten worden in de tweede kandidatuur uitgediept, o.a. via en meer vak- en onderzoeksgerichte bezoeken aan de bibliotheek; - In het tweede semester van de tweede kandidatuur krijgen de studenten een info-namiddag aangeboden in verband met de tweede cyclus Germaanse talen aan de UIA en de K.U.Leuven - Alle studenten ontvangen bij de start van elk academiejaar een ‘contract met de student’. Dit contract verwelkomt de student en geeft informatie over het betrokken studiejaar inzake contactpersonen, curriculum, collegerooster, doelstellingen en examens van de opleidingsonderdelen, studie- en studentenbegeleiding. Daarnaast bevat dit ‘contract’ ook het examenreglement van de instelling en een toelichting daarbij. – Advies en begeleiding: - Het Centrum voor studie- en studentenbegeleiding vangt algemene studie- en motivatieproblemen op, alsook heroriënteringskwesties. Deze dienst organiseert op regelmatige basis begeleidingssessies omtrent faalangst en studie-uitstelgedrag; - De ombudspersoon zorgt voor de eerstelijnszorg inzake studiemoeilijkheden, examenkwesties, persoonlijke problemen en dergelijke. - Door de kleinschaligheid van de opleiding en de goede contacten tussen academisch personeel en docenten, kunnen studenten voor vakgerichte problemen relatief gemakkelijk terecht bij de betrokken docent en zijn medewerkers; - Een student (of een groepje studenten) kan een vrijblijvend individueel proefexamen aanvragen, waarvan de resultaten grondig met de docent worden besproken; - In de eerste kandidatuur worden voor enkele opleidingsonderdelen tijdens de intersemesterweek proefexamens georganiseerd. Daaraan wordt de nodige feedback gekoppeld met betrekking tot inzicht, leermethodiek en examentechniek. De visitatiecommissie vindt dat de studenten goed geïnformeerd en geadviseerd worden tijdens hun studies. Het ‘contract met de student’ vervult de rol van studiegids op uitstekende wijze. Volgens de commissie is ook de studiebegeleiding goed tot uitstekend. De verschillende kanalen vullen elkaar goed aan.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
39
6. De faciliteiten De commissie is van mening dat de onderwijsruimten en de bibliotheek waarover de opleiding beschikt goed zijn. Het taallabo en de computerfaciliteiten voldoen momenteel. Zoals reeds vermeld 13 acht de commissie het wel wenselijk dat de taalverwerving van studenten meer plaatsvindt met behulp van computerprogramma’s. In dit opzicht is het taallabo aan een modernisering toe en verdient het computerpark uitbreiding.
7. De afgestudeerden De opleiding Germaanse talen aan de K.U.Brussel is een kandidaatsopleiding. Afgestudeerden vervolgen hun opleiding aan een andere instelling, in casu meestal de K.U.Leuven en een minderheid aan de UIA. De zelfstudie verwijst naar ontmoetingen met oud-studenten, waaruit blijkt dat de werkloosheidsgraad onder de afgestudeerden erg klein is.14 Daarnaast valt het op dat nog heel wat afgestudeerden als leraar werkzaam zijn, terwijl de meesten hun studie aanvatten met het oog op een baan buiten het onderwijs. Contact met de oud-studenten verloopt in de eerste plaats via de abituriëntenvereniging KUBELIA. Het gaat om een vereniging waarbij alle afgestudeerden van de verschillende K.U.Brusselafdelingen en faculteiten zich kunnen aansluiten, doch waarbij de facto alleen studenten aansluiten die aan de K.U.Leuven verder studeren. De activiteitsgraad van deze vereniging varieert van generatie tot generatie en staat volgens het zelfstudierapport momenteel op een laag pitje. Daarnaast beschikt de afdeling over een geactualiseerde adressenlijst van alle oud-studenten, beschikbaar voor uitnodigingen op officiële activiteiten en feestelijkheden van de K.U.Brussel en het versturen van een nieuwsbrief van de instelling. Ten slotte worden voor de afgestudeerden ook bijeenkomsten georganiseerd naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen. De commissie is van oordeel dat het niveau van de afgestudeerden goed is, wat wordt gestaafd door de gunstige resultaten die deze studenten halen in de vervolginstellingen. De contacten met de afgestudeerden lijken ook goed te verlopen.
8. De staf In de zelfstudie15 wordt erop gewezen dat de staf een duidelijk verouderende top vertoont. Vanaf 2006 zouden wel enkele fulltime ZAP-leden met emeritaat gaan, waardoor een verjonging van het ZAP-kader kan plaatsvinden16 . Eventueel zullen enkele ZAP-leden gebruik maken van het bijzonder (vervroegd) emeritaat. Bovendien bestaat de staf voornamelijk uit ZAP-leden, terwijl de
13. Zie 2.3. 14. Ibid., blz. 74. 15. Ibid., blz. 76. 16. Ibid., blz. 83
40
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
AAP-leden allen in deeltijdse statuten zitten. De laatste jaren heeft de opleiding ook systematisch personeel moeten inleveren, zodat de vroegere voorziening van één assistent per opleidingsgebied is weggevallen. In dezelfde context werden aflopende buitengewoon docentschappen in bestaande voltijdse mandaten geïntegreerd. Eén en ander heeft ertoe geleid dat voor de opleidingsonderdelen Nederlandse taalkunde en Duitse literatuur geen extra medewerkers voorzien zijn voor begeleiding en oefeningen. Dankzij externe kredieten en onderzoeksfinanciering zijn Nederlandse literatuur, oudere periode en Duitse taalkunde de best bestafte secties. Gezien de krappe budgettaire mogelijkheden, wordt de uitbreiding van de staf via werkingskredieten in de toekomst een wensdroom genoemd. Enkel via externe kredieten kunnen de personeelslacunes worden opgevuld. Van de AP-leden die hun hoofdopdracht in Germaanse talen hebben, wordt verwacht dat zij zowel inzake onderwijs en studiebegeleiding als op onderzoeksvlak actief zijn. Bovendien vervullen deze personeelsleden diverse rollen en functies in bestuursorganen en werkgroepen van de instelling. In het zelfstudierapport wordt dit een ernstige verzwaring van de werkbelasting genoemd 17 . Globaal genomen vindt de visitatiecommissie de omvang van de staf ruim voldoende in verhouding tot het aantal studenten. Zoals de opleiding in haar zelfstudierapport reeds aangeeft, is dit personeelsbestand echter niet evenwichtig verdeeld over ZAP en AAP, de verschillende vakgebieden en de leeftijd van de personeelsleden. Het aantal ZAP-leden kan zeker volstaan, maar het aantal AAP-leden en de omvang van hun mandaten is onvoldoende. Het personeelsbestand vertoont als zodanig een verouderde top. Bovendien is het AAP onevenwichtig over de verschillende vakgebieden verdeeld. Bijgevolg is ook de onderwijslast voor sommige personeelsleden zwaar te noemen. De commissie meent dat enkele aanpassingen wenselijk zijn. Een uitbreiding van de totale staf lijkt nodig noch financieel haalbaar. In de eerste plaats dringt zich dus een herverdeling van de taken op. Dit kan alleen wanneer de universiteit afstapt van het ‘titularisschap’, waarbij een docent aangesteld wordt voor een bepaald opleidingsonderdeel. Een herverdeling van de taken, bijvoorbeeld bij wisselende studentenaantallen in de talenopties, wordt door dit ‘titularisschap’ erg bemoeilijkt. De commissie raadt aan docenten zo aan te stellen dat zij flexibel kunnen worden ingezet. De speelruimte wordt hier mede bepaald door de vertrouwdheid van docenten met uiteenlopende domeinen van hun vakgebied. Indien nodig kan de opleiding docenten voorbereidingstijd toekennen met het oog op het doceren van een nieuw opleidingsonderdeel. Daarnaast is het raadzaam te streven naar een gevarieerder toekenning van de externe kredieten voor AAP-aanstellingen. Rekening houdend met het feit dat het een kandidatuuropleiding betreft, wordt de waaier aan specialisaties binnen de staf door de commissie over het algemeen als goed beoordeeld. De onderwijsinzet van het academisch personeel is naar de indruk van de commissie goed tot uitstekend. Dit blijkt ook uit de aandacht voor het leerproces van de studenten en enkele initiatieven op dit punt. Inzake onderwijsprofessionalisering worden reeds eisen gesteld bij aanstellingen en bevorderingen, maar van de verdere professionalisering van het huidige personeel is tot nog toe weinig werk gemaakt. De commissie raadt de opleiding aan hierin snel initiatieven te nemen, eventueel in samenwerking met andere universiteiten.
17. Ibid., blz. 77.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
41
9. Internationalisering In het kader van kandidaatsonderwijs blijft internationalisering voor studenten eerder beperkt. Niettemin biedt de K.U.Brussel haar studenten Germaanse talen reeds internationale contacten via studiereizen (Nederland, Engeland, Duitstalig land), vrijblijvende seminaries in het buitenland tijdens vakanties en buitenlandse sprekers of gastdocenten. Daarnaast zijn er uitwisselingen en contacten van het eigen academisch personeel (ZAP en AAP) met verschillende buitenlandse universiteiten en onderzoeksprojecten. De commissie erkent dat internationalisering geen primaire doelstelling is van een eerste cyclus-opleiding. Zij waardeert de inspanningen die de opleiding nu levert inzake internationale introducties voor studenten, in het bijzonder voor wat betreft de verplichte excursies. Zij heeft ook de indruk dat het academisch personeel voldoende internationale contacten heeft.
10. Kwaliteitszorg 10.1.Het zelfstudierapport De visitatiecommissie meent dat het zelfstudierapport van goed kritisch en analytisch gehalte is. Het is een goede informatiebron geweest voor haar werkzaamheden. Daarnaast heeft zij uitgebreid informatie en documentatie ontvangen bij het bezoek aan de instelling, dit dankzij de bereidwilligheid en de openheid van het academisch personeel en de studenten van de opleiding.
10.2.De interne kwaliteitszorg Vooreerst dient hier vermeld dat de K.U.Brussel geen eigenlijke faculteit ‘Letteren en wijsbegeerte’ heeft. Opleidingen die daar traditiegetrouw deel van uitmaken, zijn aan de K.U.Brussel ondergebracht in afdelingen. De afdeling Germaanse talen is daar één van. De interne kwaliteitszorg op het niveau van de opleiding wordt voornamelijk door het bureau van de afdeling gestuurd18. Voorafgaand aan een bijeenkomst van de afdelingsraad komt de onderwijscommissie (OC) samen, die de bespreking van onderwijskundige aangelegenheden voorbereidt. Van deze OC maken ook drie studentvertegenwoordigers deel uit. Problemen van allerlei aard zoals studiedruk, afspraken met docenten en assistenten, bespreking van evaluatie-enquêtes enz. worden in de OC in een informele sfeer ter sprake gebracht. De opleiding merkt op dat van de OC geen notulen worden gemaakt. Kleinere aangelegenheden worden dan ook meteen uitgeklaard, terwijl meer omvangrijke onderwerpen voor de afdelingsvergadering geagendeerd worden. Behalve in de OC en de afdelingsraad zetelen studentvertegenwoordigers ook in de academische raad en de onderwijsraad, beide op instellingsniveau. In het zelfstudierapport wordt overigens beklemtoond dat knelpunten snel gesignaleerd en opgelost worden dankzij intense contacten tussen studenten en academisch personeel19. De ombudspersoon, de academisch secretaris en de decaan zijn in deze centrale aanspreekfiguren. Op het niveau van de instelling is de onderwijsraad verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg. Voor de decretaal opgelegde personeelsevaluatie doet deze voortaan beroep op de diensten van 18. Ibid., blz. 87. 19. Ibid., blz. 87.
42
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
DUO van de K.U.Leuven. Na de evaluatie verzoekt de OC de docenten om een commentaar te geven bij hun individuele beoordeling door de studenten. Daarnaast organiseert het algemeen studentensecretariaat in opdracht van de onderwijsraad driejaarlijks een enquête onder de oudstudenten. De thema’s van deze bevraging zijn de inhoud van de opleiding, de onderwijsvormen, de onderwijsbegeleiding, de examens en de studiebelasting. Ten slotte benadrukt de opleiding dat de resultaten van haar afgestudeerden in de vervolginstelling permanente indicatoren zijn voor de kwaliteit van de opleiding. De visitatiecommissie heeft veel waardering voor de informele werkwijze van de opleiding en de goede relaties tussen academisch personeel en studenten. Deze worden volgens de commissie ook goed betrokken bij de besluitvorming. De commissie is ervan overtuigd dat de opleiding op informele wijze passende oplossingen vindt voor allerlei knelpunten en vraagstukken. Niettemin stelt zij vast dat verscheidene docenten hun opleidingsonderdelen idiosyncratisch invullen, daarbij niet altijd rekening houdend met de rest van het curriculum. De veelvuldige informele contacten lijken niet te volstaan om een coherente invulling van het curriculum te waarborgen. Curriculumherziening en -beheer verdienen aandacht via een formeel overleg. Dankzij de kleinschaligheid van de opleiding en de collegiale sfeer onder docenten heeft dergelijke formeel overleg ook veel kans van slagen. De commissie merkt ook op dat verschillende functies en verantwoordelijkheden vaak verenigd zijn in één persoon. De voorzitter van de onderwijscommissie is momenteel ook decaan van de afdeling, vertegenwoordiger van de afdeling op begrotingsconclaven van de universiteit, docent van vijf opleidingsonderdelen en facultair en institutioneel coördinator voor de externe visitaties. De commissie heeft niet de minste twijfel omtrent de bekwaamheid en de integriteit van de persoon in kwestie. Een dergelijke opeenstapeling van functies is niet alleen zeer belastend, maar ook principieel ongewenst. Hierbij kan een schijn van belangenvermenging ontstaan, waardoor de openheid van studenten en docenten in het gedrang kan komen. Hier dient nogmaals opgemerkt dat de huidige uitoefenaar deze functies uitstekend vervult. Een evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden en bijkomende taken onder de staf is echter hoogst gewenst. Verder oordeelt de visitatiecommissie dat de onderwijscommissie goed functioneert. Wellicht eveneens ten gevolge van de informele sfeer, worden van de OC-vergaderingen geen verslagen opgesteld. De commissie raadt echter aan in dit verband minstens de gemaakte afspraken na elke bijeenkomst op papier te zetten. Zoiets doet niets af aan de informele gang van zaken, maar schept wel meer duidelijkheid en houvast voor de verdere besluitvorming. De procedures voor onderwijsevaluatie zijn volgens de commissie goed, alsook de betrokkenheid van de studenten hierbij.
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van mening dat de kandidatuursopleiding Germaanse talen aan de K.U.Brussel een goede opleiding is van een zeer degelijk niveau. De opleiding maakt voortreffelijk gebruik van haar kleinschaligheid en biedt zodoende een zeer persoonlijk en intensief begeleide vorm van onderwijs. Tevens maakt de opleiding ruimte voor goede didactische initiatieven (‘taalhoeken’, voortgangstests, studiereizen, contract met de student…), die navolging verdienen. Het academisch personeel vertoont een hoge onderwijsinzet en heeft een prima relatie met de studenten. Dat de aanpak van de opleiding ook vruchten aflevert, mag blijken uit de tevreden reacties van de studenten, de relatief gunstige slaagcijfers en de goede resultaten van afgestudeerden in de vervolginstellingen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
43
Niets afdoend aan de voorgaande globaal positieve bevindingen, wil de commissie ook enkele opmerkingen maken en aanbevelingen doen. – Het programma en zijn uitvoering De doelen, de eindtermen en het programma van de opleiding vormen een evenwichtig geheel. Zij bereiden goed voor op verdere specialisatie in de tweede cyclus. De invulling is echter niet in alle opzichten evenwichtig. De commissie stelt vast dat ‘Kennis van Land en Volk’ voor Nederlands in feite beperkt is, en voornamelijk is geconcentreerd op wat in de tekstboeken van de opleiding wordt aangeduid als de ‘condition flamande’. Deze ‘condition flamande’ komt uitgebreid aan bod in het kader van de opleidingsonderdelen ‘Taalbeheersing I en II’. Zij dient als vertrekpunt om te komen tot een grotere mondigheid, een betere taalzorg en interesse voor het Nederlands alvorens technische vaardigheden aan te leren. Deze thematiek is uiteraard belangrijk voor een Vlaamse universiteit in een Brusselse context, maar een bredere benadering is aangewezen. Door het accent op de taalsituatie in Vlaanderen te leggen is het programma Nederlandse taalkunde tamelijk eenzijdig. Dit aspect wordt nog versterkt door het feit dat het programma wordt gedragen door één docent. Een inhoudelijke verbreding impliceert wellicht ook een ruimere inzet van personeel voor dit domein. De opleiding moet de studiedruk in de tweede kandidatuur goed in de gaten houden. Opdrachten dienen goed op elkaar afgestemd te worden, ook rekening houdend met de opeenvolging van de vakken. De opleiding dient spoedig werk te maken van een systematische studietijdmeting. De commissie spreekt haar waardering uit voor de werkvormen die de opleiding hanteert en de vernieuwende elementen daarin. Inzake syllabi en studiemateriaal wil zij de opleiding aansporen intensiever gebruik te maken van internationale referentiewerken en handboeken. De commissie meent ook dat de opleiding meer gebruik moet maken van computerondersteuning bij het leerproces, in het bijzonder voor de taalverwerving. Hiervoor zijn tegenwoordig zeer geschikte programma’s op de markt of in gebruik bij andere universiteiten. Dergelijke hulpmiddelen kunnen het aantal contacturen doen dalen en laten een flexibelere omgang met het leerproces toe. – Organisatie en werkverdeling In organisatorisch opzicht is de informele sfeer tussen studenten en academisch personeel en tussen de staf onderling opvallend. De opleiding slaagt er zo in alle partijen te betrekken bij haar functioneren en deze werkwijze blijkt ook vrij effectief. De commissie ziet echter nog mogelijkheden om de opleiding als organisatie te optimaliseren. Zo kampt de opleiding met een onevenwichtige verdeling van de staf over de verschillende opleidingsonderdelen. Het afschaffen van het titularisschap en het aanstellen van docenten voor een vakgebied in de plaats van een opleidingsonderdeel, lijkt hier de beste remedie. Voorts stelt de commissie vast dat, ondanks veelvuldige informele contacten, niet alle opleidingsonderdelen inhoudelijk goed op elkaar zijn afgestemd. De visitatiecommissie stelt voor om over deze vakinhouden ook systematisch formeel overleg te plegen, teneinde de afstemming te verbeteren. De commissie vindt dat de stafleden ook allerlei verantwoordelijkheden en functies in bestuursorganen beter moeten verdelen. Sommige stafleden nemen een onevenwichtig groot deel van dergelijke taken voor hun rekening. Ten slotte beveelt de commissie de afdelingen aan zich opnieuw samen te voegen tot één faculteit ‘Letteren en Wijsbegeerte’ met bijhorende organen. De opleidingen zijn bijzonder klein en een bundeling van krachten kan niet alleen hun efficiëntie vergroten, maar ook hun gewicht binnen de universiteit doen toenemen.
44
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding Taal- en Letterkunde: Germaanse talen binnen de faculteit Letteren
De opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aan de K.U.Leuven is een academische opleiding van twee cycli, te weten twee kandidaatsjaren en twee licentiejaren, die deel uitmaakt van de Letterenfaculteit. De eerste cyclus wordt eveneens aangeboden op de campus Kortrijk (KULAK) van de K.U.Leuven, zij het met een enigszins verschillend programma. De commissie bracht enkel een bezoek aan de campus te Leuven, maar sprak daar tevens met docenten, assistenten en studenten van de KULAK.
1. Doelstellingen en eindtermen De hoofddoelstelling van de opleiding wordt in het zelfstudierapport als volgt geformuleerd: ‘de wetenschappelijke studie van twee Germaanse talen en hun letterkunde, te kiezen uit het Nederlands, het Engels en het Duits.’ 20 ‘Het globale einddoel van de opleiding is de vorming van studenten die, dankzij een degelijke beheersing va de bestudeerde talen, in staat zijn om zelfstandig een taal- of letterkundige problematiek op een verantwoorde en adequate manier te analyseren en om de verworven inzichten te verwoorden en over te brengen.’20 De opleiding wil voorbereiden op een brede waaier van beroepsfuncties, rekening houdend met de feitelijke situatie op de arbeidsmarkt en de maatschappelijke realiteit. Het specifieke profiel van de opleiding wordt in de zelfstudie op drie niveaus gedefinieerd: – In een internationaal perspectief dient vermeld dat het de grondige studie van twee Germaanse talen betreft. – De academische opleiding ‘Taal- en Letterkunde: Germaanse talen’ verschilt ook duidelijk van hogeschoolopleidingen tot vertaler-tolk. Deze laatste zijn veeleer praktisch georiënteerd en laten ook andere talencombinaties toe dan het academisch curriculum.
20. KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN, Onderwijsvisitatie Taal- en Letterkunde: Germaanse talen. Zelfstudierapport. Faculteit Letteren, 2000, blz. 6.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
45
– In het Vlaams interuniversitair perspectief wil de Leuvense opleiding zich profileren via een relatief groot belang van de algemene taal- en letterkunde, met bijzondere aandacht voor de filosofisch-ethische dimensie van de opleiding en de stimulansen voor onderwijsvernieuwing Vervolgens worden de doelstellingen vertaald in eindtermen21 , waarin drie soorten te onderscheiden zijn: – In de eerste plaats worden cognitieve eindtermen geformuleerd. De afgestudeerden worden verondersteld een grondige kennis te bezitten over de grammatica van de betrokken talen, de geschiedenis van deze talen en de daarin optredende taalvariatie, de literatuur van de betrokken taalgebieden en de daarin geldende canon van werken en auteurs, alsmede van de belangrijkste Europese literaire stromingen. Afgestudeerden moeten ook beschikken over basiskennis van de terminologie met betrekking tot de deelgebieden van de taalkunde en de literatuurwetenschap, de belangrijkste taalkundige en literaire theorieën met hun vertegenwoordigers en methoden. De alumni dienen ook inzicht te hebben in de gangbare wetenschappelijke problematiek inzake taalkundige en literair fenomenen. Zij dienen tevens te beschikken over algemene kennis van het bronnenmateriaal en de wetenschappelijke literatuur in het vakgebied. Ten slotte wordt van de afgestudeerden verwacht dat zij ook een initiërende kennis hebben van een aantal wetenschappen die grenzen aan het vakgebied of die relevant zijn voor de wetenschapsbeoefening in het algemeen. Filosofie, geschiedenis en wetenschapsgeschiedenis van het vakgebied worden als voorbeelden genoemd. – Ten tweede noemt het zelfstudierapport eindtermen die betrekking hebben op vaardigheden. Hierbij wordt gedacht aan een goede taalbeheersing en communicatieve vaardigheden in de bestudeerde talen. Ook niet-taalspecifieke communicatieve vaardigheden zijn belangrijk, zoals mondeling of schriftelijk rapporteren over een wetenschappelijk discours, discussievaardigheden en het kunnen spreken voor publiek. De afgestudeerden moeten in staat zijn om wetenschappelijke onderzoeksresultaten op hun vakgebied op te sporen, deze te analyseren en te interpreteren, ze vervolgens kritisch te toetsen en eventueel oplossingen of alternatieven te formuleren. Voornoemde vakspecifieke wetenschappelijke vaardigheden moeten ook leiden tot een goed ontwikkeld analytisch en synthetisch denkvermogen en tot het vermogen zelfstandig probleemoplossend te denken. – Ten derde duidt het zelfstudierapport naar attitudinele eindtermen. Vooreerst wordt hier verwezen naar intellectuele nieuwsgierigheid en een attitude van levenslang leren. Daarnaast moet de afgestudeerde in staat zijn ‘als een zelfstandig denkende intellectueel en burger te handelen en te spreken. Hij is overtuigd van het belang van wetenschappelijke objectiviteit en kritische zin, én van een ethische duiding van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Hij is bereid zijn/haar eigen positie, meningen en werkzaamheden op deze zelfde principes te baseren, en van daaruit een bijdrage te leveren tot de maatschappij.’22 De visitatiecommissie is van mening det de doelstelling en de eindtermen goed en duidelijk geformuleerd zijn, en dat ze goed en herkenbaar vertaald zijn in het studieprogramma. Zij meent dat de doelstellingen onder de gegeven omstandigheden en met de beschikbare middelen goed haalbaar zijn. Misschien is het concept van begeleide zelfstudie niet ten volle realiseerbaar, gegeven de zware werklast die een groot deel van de staf ervaart. De doelstellingen inzake taalbeheersing lijken naar het oordeel van de afgestudeerden niet helemaal gerealiseerd te worden, zoals de zelfstudie vermeldt. De opleiding Duits heeft daarbij het probleem van een laag ingangsniveau. 21. Ibid., blz. 9 – 12. 22. Ibid., blz. 11.
46
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
De doelstellingen en eindtermen zijn zeker te typeren als universitair. Zij omvatten ook goed de minimumeisen die de commissie voor opleidingen Germaanse talen heeft geformuleerd, zij het dat ‘Kennis van Land en Volk’ niet expliciet in de doelstellingen wordt vermeld. De commissie heeft de indruk dat de studenten ook goed vertrouwd zijn met de doelen die in hun opleiding vooropgesteld worden.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Germaanse talen bestaat uit twee cycli, namelijk een kandidaats- en een licentiaatscyclus, die elk uit twee studiejaren bestaan. In de kandidaatsjaren worden twee reeksen van vakken aangeboden23 . De eerste groep is algemeen vormend en omvat inleidingen tot de wijsbegeerte, tot de (beschavings-)geschiedenis van de relevante gebieden en tot de voornaamste literaturen. Deze reeks is gemeenschappelijk voor alle studenten Germaanse talen. De tweede reeks geeft een historische en methodologische inleiding die op de Germaanse talen is toegespitst en omvat de methodologie van de studie van de Germaanse talen, de algemene taalkunde en de algemene literatuurwetenschap. Deze tweede reeks is toegespitst op de twee Germaanse talen die een student kiest. De licentiaatscyclus heeft een modulaire opbouw24 . Een volledig licentiaatsprogramma bestaat uit vijf vakkenpakketten en een verhandeling. In de eerste licentie volgt de student daarvan tien vakken. In de tweede licentie volgt de student tien vakken en dient hij een eindverhandeling in. Het globale programma van de tweede cyclus ziet er als volgt uit: – één verplicht pakket met vier algemene vakken; – drie pakketten specifieke vakken Germaanse talen. Hiervoor kiezen studenten uit de modules: TAALKUNDE
LETTERKUNDE
NED
- Nederlandse taalkunde
- Nederlandse letterkunde
ENG
- Engelse taalkunde
- Engelse letterkunde
DUI
- Duitse taalkunde
- Duitse letterkunde
ALG
- Taaltheorie & computerlinguïstiek
- Algemene literatuurwetenschap
- Descriptieve taalkunde
- Vergelijkende literatuurstudie
Studenten kunnen wel alleen die talen kiezen die ook van hun kandidaatsopleiding deel hebben uitgemaakt. Het eerste en het tweede pakket moeten behoren tot dezelfde taal of tot dezelfde algemeen-wetenschappelijke discipline (taalkunde of letterkunde). Aan de keuze van het derde pakket zijn twee beperkingen verbonden: bij de combinatie van Algemene literatuurwetenschap en vergelijkende literatuurstudie moet het taalkunde-pakket van een taal gekozen worden. Bij de combinatie van Taaltheorie & computerlinguïstiek en Descriptieve taalkunde moet het letterkundepakket van een taal gekozen worden.
23. Ibid., blz. 13. 24. Ibid., blz. 17 – 25.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
47
Het is dus mogelijk in de licentie één taal te laten vallen, indien men opteert voor twee algemene pakketten. Een exclusieve specialisatie in taalkunde of letterkunde is momenteel niet mogelijk, maar de opleiding heeft onlangs besloten om dit in de toekomst te wijzigen.25 Hierbij wil zij voornamelijk rekening houden met drie beroepsprofielen, namelijk een breder lerarenprofiel en meer specialistisch een literair of een taalkundig profiel. – één pakket met vier keuzevakken, waarvan twee buiten de opleiding Germaanse talen; – een eindverhandeling waarvan het onderwerp verband houdt met één van de vakken. De visitatiecommissie meent dat de sequentiële opbouw en de coherentie van het programma goed zijn, zowel voor wat betreft de kandidaturen als de licenties. Binnen de algemene vakken van de kandidatuur geeft de commissie wel de voorkeur aan ‘beschavingsgeschiedenis’ per taalgebied, zoals in Leuven voorzien, boven de geschiedenisoverzichten per periode in Kortrijk. De commissie vindt verder dat taalbeheersing ook in het licentieprogramma een duidelijker plaats moet krijgen. Dit is één van de actiepunten die de opleiding intussen zelf naar voren heeft gebracht26 . ‘Algemene literatuurwetenschap’ zou misschien beter van de tweede naar de eerste kandidatuur kunnen verschuiven. Globaal genomen biedt het programma goede keuzemogelijkheden, in het bijzonder via de modulaire opbouw van de licenties. Met name de algemene vakken bieden daarbij goede mogelijkheden voor een gedifferentieerde uitstroom. Dit laat toe vormen van specialisatie te kiezen, zonder de brede vorming uit het oog te verliezen. De opleiding zou kunnen overwegen om meer vrije keuzevakken toe te laten, dit wil zeggen keuzevakken die niet tot de opleiding Germaanse talen behoren.
2.2. Inhoud van het programma De commissie vindt het niveau van het gehele programma goed. Het wordt gekenmerkt door een stevige traditionele basis met voldoende mogelijkheden tot actualisering in de latere fase van de studie. Het niveau van de vakken is voor beide cycli goed. De taalvaardigheid krijgt echter nog te weinig aandacht en wordt te weinig ondersteund met ICT-materiaal, dat hiervoor op de markt voorhanden is en inmiddels ook in Leuven zelf ontwikkeld wordt. De situatie aan de KULAK is in deze gunstiger, aangezien deze afdeling recentelijk een nieuw talencentrum opende dat zowel begeleide studie als zelfstudie aan de hand van ICTmateriaal mogelijk maakt. Deze ontwikkeling verdient navolging in de Leuvense afdeling. In de tweede cyclus lijkt de taalbeheersing, in het bijzonder de mondelinge communicatie, nog sterker naar het achterplan te verdwijnen. Overigens blijkt uit de discussienota van de Permanente Onderwijscommissie Germaanse talen dat de opleiding zich bewust is van het tekort aan taalvaardigheidstraining in de licenties. De commissie is ook van mening dat docenten te weinig onderling overleg plegen over de concrete inhoudelijke invulling van hun opleidingsonderdelen. Soms lijken eigen preferenties voorrang te krijgen op een invulling die rekening houdt met de overige opleidingsonderdelen. Het programma is volgens de commissie inhoudelijk up-to-date, dit wil zeggen de opleidingsonderdelen volgen de wetenschappelijke ontwikkelingen, maar speelt tot dusver slechts vertraagd in op veranderende beroepsperspectieven. De opleiding is zich echter bewust van de noodzaak tot verandering en heeft met enthousiasme een traject ingezet. In het zelfstudierapport geeft de opleiding zelf aan dat het programma
25. Ibid., blz. 31. 26. Ibid., blz. 86.
48
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
nog sterk is gericht op een baan als leerkracht, terwijl steeds minder afgestudeerden voor het onderwijs kiezen.27 De opleiding wil hier wijzigingen in aanbrengen (zie ook 1.2.), in de eerste plaats door een specialisatie in taalkunde respectievelijk letterkunde toch mogelijk te maken. De commissie ondersteunt dit van harte. Daarnaast wordt verwezen naar verdere specialisaties in aanvullende en voortgezette academische opleidingen, die specifieker op de arbeidsmarkt zijn afgestemd. Voor studenten betekent dit echter een extra studiejaar. De commissie raadt aan om deze vormen van specialisatie toch wat meer in de academische basisopleiding te integreren. Tenslotte vindt de commissie dat onderzoeksresultaten overwegend goed worden teruggekoppeld naar het onderwijs. Studenten worden ook adequaat en tijdig geïntroduceerd in onderzoeksmethoden en strategieën, bijvoorbeeld in het vak ‘Methodologie van de Germaanse filologie’. Bij dit opleidingsonderdeel wordt overigens wel op uitstekende wijze gebruik gemaakt van ICT-mogelijkheden.
2.3. Gebruikte werkvormen Sinds 1999 heeft de K.U.Leuven Begeleide Zelfstudie als richtlijn voor de onderwijsopbouw naar voren geschoven.28 Het werken in ‘kleine groepen’ studenten, dit wil zeggen twintig studenten of minder, en het geven van taken en opdrachten zijn in dit verband voor de opleiding belangrijke werkvormen. Het gaat hier wel over een totaalconcept, wat betekent dat deze werkvormen niet noodzakelijk in alle colleges dienen gehanteerd. Het zelfstudierapport stelt dat de opleiding Germaanse talen reeds in behoorlijke mate geëvolueerd is in de richting van Begeleide Zelfstudie. Uit eigen onderzoek wordt afgeleid dat het aantal ‘alternatieve’ werk- en examenvormen (papers, permanente evaluatie en take home exams) reeds voorkomt in de eerste cyclus, maar nog sterker aanwezig is in de licenties. Uit hetzelfde onderzoek blijkt echter dat de begeleiding bij papers uiterst beperkt blijft. In de meeste gevallen lijkt deze werkvorm eerder bedoeld als vervanging van het klassieke examen, en ‘niet als een op zich staande werkvorm die op een natuurlijke manier een college afsluit waarin het maken van taken en onderzoeksopdrachten de hoofdactiviteit is.’ 29 In de zelfstudie wordt dit als een aandachtspunt erkend. Het aantal werkcolleges, dit wil zeggen het werken ‘in kleine groepen’, blijft voor de opleiding in Leuven eerder beperkt. Hier is wel een aanzienlijk verschil tussen de afdeling Leuven en de afdeling Kortrijk. Daar waar colleges met minder dan 20 studenten uitzonderlijk zijn in Leuven, is een dergelijke bezetting eerder regel in Kortrijk. Dankzij een lager aantal studenten, kan de KULAK een kandidatuur met intensief begeleide colleges aanbieden. Tijdens de licenties verbetert ook de situatie in Leuven enigszins. Indien men geen rekening houdt met de algemene filosofische vakken die in samengestelde groepen worden gedoceerd, heeft 31 % van de vakken een bezetting van twintig of minder studenten, 25 % tussen twintig en veertig studenten, 35 % heeft tussen veertig en honderd studenten en 9 % van de vakken heeft meer dan honderd studenten. Bovendien is de verdeling over de modules ongelijk, met de meeste kleine groepen in ‘Taaltheorie en computerlinguïstiek’ en de minste in ‘Duitse Letterkunde’.30 Beperkingen in de beschikbare staf worden ervaren als de belangrijkste belemmering voor onderwijsvernieuwing in de richting van intensieve werkcolleges. De opleiding overweegt
27. Ibid., blz. 30 – 31. 28. Ibid., blz. 33. 29. Ibid., blz. 34. 30. Ibid., blz. 35.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
49
om het aantal opleidingsonderdelen te verminderen en binnen ieder vakkenpakket één ‘verdiepingscollege’ op te nemen.31 De bereidheid tot deze wijzigingen is binnen de opleiding echter niet algemeen. Men vreest dat een vermindering van het aantal vakken de breedte van de opleiding zal schaden en dat een inperking van de keuzemogelijkheden het vormende karakter in het gedrang zal brengen. De visitatiecommissie beoordeelt de werkvormen als voldoende adequaat en gevarieerd gegeven de onderwijsdoelstellingen. Zij meent evenwel dat er nog te veel gebruik wordt gemaakt van ‘klassieke’ hoorcolleges. Dit is althans het geval voor de afdeling te Leuven, in het bijzonder in de eerste cyclus aldaar. De kandidatuurafdeling te Kortrijk daarentegen profiteert naar de indruk van de commissie van haar kleinschaligheid. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding levert om het concept van begeleide zelfstudie te realiseren en zij erkent ook de problemen die hiermee gepaard gaan. De commissie raadt de opleiding aan om inderdaad het aantal vakken te verminderen en meer ‘verdiepingscolleges’ op te nemen. Indien dit op behoedzame wijze gebeurt, zal de opleiding weinig aan breedte inboeten. De opleiding dient er wel op toe te zien dat studenten voldoende feedback krijgen over opdrachten en taken die ze uitvoeren. De commissie vindt het verder niet opportuun om de keuzemogelijkheden te verminderen. Zij vindt wel dat de opleiding beter zou kunnen afstappen van het titularisschap, waardoor docenten binnen een vakgebied flexibeler inzetbaar zijn. Dergelijke veranderingen kan de opleiding echter niet autonoom doorvoeren. In aansluiting bij haar opmerkingen over het trainen van taalvaardigheid en het gebruik van ICTmateriaal ten behoeve hiervan (zie 2.2.), meent de commissie dat ook andere opleidingsonderdelen meer gebruik kunnen maken van ICT-middelen. Inzake cursusmateriaal kan nog meer nadruk gelegd worden op internationaal erkende handboeken en teksten, eerder dan op eigen syllabi. De commissie heeft de indruk dat de gekozen werkvormen goed gebruikt worden.
2.4. Toetsing Tot op heden werd in de opleiding Germaanse talen van de K.U.Leuven een jaarsysteem gehanteerd. Hierbij trachtte men de eerstejaarsstudenten voor te bereiden op de examens via diverse proefexamens. Daar de K.U.Leuven vanaf academiejaar 2001 – 2002 voor al haar opleidingen een semestersysteem invoert, zullen deze proefexamens wegvallen. De invoering van het semestersysteem wordt dan ook op gemengde gevoelens onthaald. Voor elk opleidingsonderdeel wordt gezocht naar de meest toepasselijke examenvorm. Er is ook sprake van een progressie in de examenvormen, immers in de licenties stijgt het aantal examenvormen waarbij de student een actieve en zelfstandige inbreng heeft. De examenvormen beantwoorden volgens de commissie goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en vertonen voldoende variatie. De relatieve moeilijkheidsgraad is goed en de criteria en wijze van beoordelen lijken adequaat. De examens toetsen voldoende op inzicht, maar vooral in de kandidaturen wordt nog veel reproductie vereist. De organisatie van de examens in een jaarsysteem zorgt bij studenten voor piekbelasting. De invoering van het semestersysteem zal volgens de commissie de opleiding ten goede komen. Zij wil tevens de opleiding aanraden toch een vorm van voortgangstests of beperkte proefexamens te behouden, in het bijzonder voor eerstejaarsstudenten. De opleiding heeft inmiddels tussentijdse toetsen ingevoerd.
31. EVALUATIECOMMISSIE GERMAANSE TALEN K.U.LEUVEN, Discussienota, maart 2001, blz. 20-21.
50
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
2.5. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie voldoende mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen en het onafhankelijk kritisch denken van de student te ontwikkelen. Het zelfstandig leren en werken kan nog meer bevorderd worden door verdere aanpassingen van de werkvormen. Het programma dient ook nog meer zicht te bieden op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. De opleiding wijst er zelf op dat het curriculum nog grotendeels is afgestemd op het lerarenberoep, terwijl de arbeidsmarkt en de beroepskeuzes van de afgestudeerden grondig gewijzigd zijn. De commissie raadt in dit opzicht de opleiding ook aan het stage-experiment voort te zetten (zie ook 2.2. en 3.2.). De uitdrukkingsvaardigheden in de betrokken talen worden voldoende ontwikkeld, maar verdienen vooral in de afdeling Leuven nog meer aandacht. Studenten die de eerste cyclus volgden aan een kleinere instelling, in casu de afdeling KULAK of de K.U.Brussel, zijn volgens hun eigen oordeel in deze meestal beter geoefend. In de licenties dienen mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in de bestudeerde talen meer aandacht te krijgen. Verder meent de commissie dat ‘levenslang leren’ voldoende gestimuleerd wordt. De opleiding zou ook meer initiatief kunnen nemen voor het aanleren van algemene vaardigheden inzake computergebruik. De commissie heeft evenwel geen aanwijzingen dat studenten hieromtrent noemenswaardige moeilijkheden ervaren. Via de cursus ‘Methodologie’ wordt goed geoefend in internetgebruik.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling wordt beschouwd als een belangrijk onderdeel van de studie Germaanse talen, dit zowel door de studenten als de opleiding zelf.32 Deze eindverhandeling beoogt de verdere wetenschappelijke vorming van de student en kan in het kader van een talenopleiding ook beschouwd worden als een belangrijke oefening in schrijfvaardigheid. De eindverhandeling staat voor één vijfde van de totale studietijd in de licenties, namelijk 24 van de 120 studiepunten. Studenten worden in de eerste cyclus voorbereid op het maken van de eindverhandeling via onderricht in methodologie, via het maken van kortere scripties en papers en via taalvaardigheidsonderwijs. Studenten kunnen vrij het onderwerp van hun eindverhandeling kiezen, maar ongeveer drie vierden kiest een onderwerp uit een lijst die door de opleiding wordt aangeboden. Zodoende sluiten de eindverhandelingen nauw aan bij het onderzoek van de staf. De evaluatie van de eindverhandeling gebeurt door een leescommissie, bestaande uit de promotor en twee lectoren. Er vindt geen mondelinge verdediging plaats. Mislukkingen voor de eindverhandeling zijn zonder meer zeldzaam, dit wil zeggen gemiddeld één tot twee studenten per afstudeerjaar over de twee examenperioden. De commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd. Daarnaast heeft zij tijdens het bezoek aan de instelling extra exemplaren ingekeken. Zij heeft vastgesteld dat ze van een goed niveau zijn. Enkele eindverhandelingen hadden blijkbaar geen grondige eindredactie gekregen. Verder leeft bij de commissie de indruk dat de themakeuze ietwat beperkt blijft, maar dit kan een toevallig gevolg zijn van de steekproef. In één van de bestudeerde werken werd te summier gebruik gemaakt van secundaire literatuur. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding is volgens de commissie goed. De
32. KU.LEUVEN…, Zelfstudierapport, blz. 41 – 46.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
51
intensiteit en kwaliteit van de begeleiding bij de eindverhandeling schijnt te wisselen per docent, maar is naar indruk van de commissie globaal genomen goed. Het zelfstudierapport verwijst naar een bevraging van studenten waaruit blijkt dat zij over het algemeen tevreden zijn over deze begeleiding.33 Wel blijkt volgens de zelfstudie dat, hoewel studenten worden aangemoedigd om reeds in de eerste licentie aan de eindverhandeling te beginnen, de meerderheid pas in de tweede licentie uit de startblokken schiet. Een sterkere sturing, bijvoorbeeld via strakkere overeenkomsten tussen promotor en student, en regelmatige voortgangscontrole, verdient overweging teneinde het tijdpad beter te bewaken. Het aantal niet tijdig voltooide eindverhandelingen is relatief laag. Voorts is de (vaak intensieve) begeleiding van de eindverhandelingen onevenredig verdeeld over de staf. De opleiding dient een meer gelijkmatige verdeling van het aantal eindverhandelingen over de staf te bevorderen. De beoordeling van de eindverhandelingen gebeurt volgens de commissie grondig en goed.
3.2. Stage en kleine eindverhandeling Tijdens de academiejaren ‘98-’99 en ’99-’00 liep bij de opleiding Germaanse talen aan de K.U.Leuven een stage-experiment met een beperkte groep studenten.34 Bedoeling was om na te gaan of het op termijn haalbaar zou zijn alle studenten de kans te bieden tijdens hun licenties stage te lopen bij een bedrijf of een overheidsinstelling. De stage moest een duidelijk aantoonbare inhoudelijke band hebben met de opleiding. Deze stage vertegenwoordigde 10 studiepunten of 250 uur werktijd, waarvan in regel 228 uur op de stageplaats zelf werd doorgebracht. De stage werd steeds afgerond met een stageverslag van ongeveer vijftien bladzijden. Deelnemende studenten schreven daarnaast een meer beknopte eindverhandeling van ongeveer vijftig bladzijden, waaraan 15 studiepunten werden toegekend (cfr. 24 studiepunten voor de ‘grote’ eindverhandeling). De stage moest zodanig georganiseerd zijn dat andere studieverplichtingen, zoals bijvoorbeeld colleges bijwonen, niet in het gedrang kwamen. De beoordeling van de stage gebeurde door de stagebegeleider binnen de opleiding, op basis van het stageverslag en commentaren van de stageaanbieder. Studenten die deelnamen en de stage voltooiden waren erg positief over het initiatief. Daartegenover stonden een aantal organisatorische problemen en vooral het personeelstekort. Stages vragen immers een bijzonder intensieve begeleiding. Bij gebrek aan middelen vanuit de faculteit voor het verder aanstellen van een stagecoördinator, is het experiment evenwel stopgezet. De commissie heeft bewondering voor het initiatief dat de opleiding met dit experiment heeft genomen en betreurt dat niet voldoende middelen gevonden konden worden om de stage te institutionaliseren, het is immers een uitstekend middel om de band met de latere beroepsuitoefening wat meer aan te halen (zie ook 2.5.). Uiteraard dient het wetenschappelijk niveau van de eindverhandeling behouden te blijven.
33.
Ibid., blz. 44-45
34.
Ibid., blz. 46 – 48.
52
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de K.U.Leuven voor de periode 1989-1990 tot 1999-2000. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
eerste lic
tweede lic
Totaal
89-90
126
189
81
106
122
498
90-91
167
227
94
117
119
557
91-92
157
236
93
146
129
604
92-93 93-94
190 172
257 256
97 104
150 146
162 159
666 665
94-95 95-96
190 222
289 312
105 132
139 165
158 157
691 766
96-97
199
303
119
188
176
786
97-98 98-99
156 159
257 236
146 137
156 208
194 179
753 760
99-00
142
211
138
174
219
742
Tabel 2: Hoofdinschrijvingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de KULAK voor de periode 1989-1990 tot 1999-2000. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
Totaal
89-90
51
59
29
88
90-91 91-92
47 39
60 54
32 32
92 86
92-93
46
55
39
94
93-94
30
45
24
69
94-95 95-96
40 37
43 45
23 28
66 73
96-97
52
59
23
82
97-98
43
50
37
87
98-99 99-00
52 34
59 43
24 34
83 77
Het zelfstudierapport stelt dat de studenteninstroom een belangrijke zorg blijft van de opleiding Germaanse talen en de hele letterenfaculteit, die hoofdelijk gefinancierd wordt. De opleiding neemt verschillende initiatieven om de studie Germaanse talen aan de K.U.Leuven zoveel mogelijk te promoten. Verder valt op dat de opleiding Germaanse talen populairder is bij vrouwelijke studenten. Tussen 1988 en 1999 waren gemiddeld 67,65 % van de studenten in Leuven en 62 % van de studenten in Kortrijk meisjes.35 35. Ibid., blz. 50.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
53
Alhoewel de aantallen schommelen, kan de K.U.Leuven rekenen op een relatief stabiel aandeel van de Vlaamse studenten Germaanse talen. Na de top in de jaren ’94-‘97 kende de instroom een daling, maar deze is niet zorgwekkend. De studenteninstroom aan de KULAK is eveneens vrij stabiel, maar blijft betrekkelijk klein. Dit heeft een gunstig effect op de groepsgrootte en daardoor op de intensiteit van de begeleiding. Studenten doen hier in elk geval hun voordeel mee; mogelijk verklaart het mede de relatief hoge slaagpercentages (zie 4.2.). Niettemin kunnen bij deze lage aantallen vragen rijzen met betrekking tot de efficiëntie, te meer daar deze opleiding grotendeels gedragen wordt door stafleden die ook in de afdeling te Leuven doceren.
4.2. Slaagcijfers, rendementen en studieduur Tabel 3: Slaagpercentages Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de K.U.Leuven voor de periode 1989-1990 tot 1998-1999. Academiejaar
generatie %
eerste kan %
tweede kan %
eerste lic %
tweede lic %
54
89-90
39.52
40,11
76,25
99,06
86,29
90-91
32,53
34,22
80,43
99,15
89,08
91-92
26,11
35,04
81,72
99,32
86,82
92-93 93-94
32,46 31,98
36,19 34,25
84,54 85,58
98,00 98,63
90,68 91,82
94-95
43,52
41,18
88,46
98,56
84,18
95-96
32,58
34,30
92,42
98,17
88,54
96-97 97-98
43,94 45,86
45,00 48,05
92,44 92,47
98,40 98,08
94,32 88,14
98-99
53,16
53,19
93,43
99,04
90,50
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Tabel 4: Slaagpercentages Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de KULAK voor de periode 1989-1990 tot 1998-1999. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
89-90
% 56,86
% 54,24
% 93,10
90-91
48,94
52,54
84,85
91-92
56,41
64,15
81,25
92-93 93-94
36,96 53,33
43,64 57,78
84,62 91,67
94-95
62,50
60,47
82,61
95-96
56,76
55,56
96,43
96-97 97-98
58,82 51,16
60,34 50,00
82,61 91,89
98-99
63,43
64,41
91,67
De slaagcijfers van de eerste kandidatuur liggen volgens het zelfstudierapport36 in de lijn van de slaagpercentages van de letterenfaculteit als geheel, alsook in de lijn van de slaagpercentages voor eerstejaars aan de K.U.Leuven algemeen. Niettemin wordt onderkend dat deze slaagcijfers niet echt hoog zijn. Deze eerder lage slaagcijfers zijn in de eerste plaats te verklaren door de selecterende functie van het eerste jaar. Ten tweede houden deze cijfers verband met de instroom. Sommige studenten hebben geen correct beeld van een opleiding Germaanse talen, en onderschatten bijvoorbeeld de taalkundige component. Bovendien liggen de slaagcijfers van studenten uit sterkere vooropleidingen (vb Economie-Moderne talen). Ten derde merkt de opleiding een verschil in de slaagpercentages in de eerste kandidatuur tussen de afdeling Leuven en de afdeling Kortrijk. Kennelijk heeft dit te maken met de meer geïndividualiseerde en intensievere begeleiding. (Zie zelfstudie p.57) De selectie tijdens de eerste kandidatuur heeft een positieve weerslag op de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding. Het slaagcijfer in de tweede licentie ligt evenwel opnieuw iets lager, wat verklaard wordt door het uitstellen van de eindverhandeling. De gemiddelde studieduur van de opleiding Germaanse talen bedraagt 4.47 jaren voor studenten van de K.U.Leuven en 4.37 jaren voor studenten van de KULAK.37 Het programma kan dus door de grote meerderheid worden afgelegd in de voorziene vier studiejaren. De commissie beoordeelt de slaagcijfers in de eerste kandidatuur als aanvaardbaar, rekening houdend met het selecterend karakter en de slaagpercentages voor eerstejaars aan Vlaamse universitaire opleidingen in het algemeen. Het lagere slaagcijfer van de K.U.Leuven (gem. 40,45%) wordt enigszins opgetrokken door het hogere gemiddelde van de KULAK (gem. 56,38%). De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding en de studieduur zijn hoog.
36. Ibid., blz. 57. 37. Ibid., blz. 58.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
55
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De Dienst Universitair Onderwijs (DUO) van de K.U.Leuven voert op geregelde tijdstippen studiedrukmetingen uit.38 De recentste meting betreft het academiejaar ’96 – ’97. Hieruit blijkt dat de begrote en de reële studietijd vrij goed overeenstemmen. De gemiddelde studietijd in de eerste kandidatuur overschrijdt soms ietwat het decretaal bepaald maximum, maar de tweede kandidatuur valt blijkbaar iets lichter uit. Voor de studenten Engels-Duits blijken beide kandidatuursjaren ongeveer even zwaar. Voor de licenties werd geen gelijkaardige studiedrukmeting uitgevoerd. De keuzemogelijkheden in de tweede cyclus maken het immers bijzonder moeilijk om tot representatieve resultaten te komen. Er werden wel gegevens in verband met studiedruk gehaald uit een bevraging van studenten in het kader van een interne evaluatie tijdens het academiejaar ’96 –’97. Hieruit blijkt dat de eerste licentie als relatief licht ervaren wordt, terwijl de tweede licentie zeer zwaar wordt genoemd. Dit is wellicht verklaarbaar door het feit dat de meeste studenten tijdens de eerste licentie slechts weinig aan hun eindverhandeling werken, terwijl hiervoor wel studietijd is geraamd. Het tweede licentiejaar geraakt hierdoor extra belast. De visitatiecommissie meent dat de begrote en de reële studietijd betrekkelijk goed overeenstemmen. De studietijd lijkt ook vrij goed verdeeld over de verschillende studiejaren. Voor de tweede cyclus blijkt dit in de praktijk niet helemaal het geval. Studenten beginnen pas in de tweede licentie echt aan hun eindverhandeling, terwijl daarvoor in de eerste licentie reeds studiepunten en -tijd zijn voorzien. Het gevolg is een (te) grote studiedruk in de tweede licentie en mogelijk een uitstel van de eindverhandeling. De commissie suggereerde reeds om een sterkere sturing in te bouwen, bijvoorbeeld via strakkere overeenkomsten tussen promotor en student en meer voortgangscontrole (zie ook 3.1.). Verder vindt de commissie dat het aantal contacturen vergeleken met het buitenland hoog is, maar ze constateert tevens dat het niet sterk afwijkt van wat in Vlaanderen gebruikelijk is. Een vermindering van de hoeveelheid contacturen is het overwegen waard.
5.2. Studievoorlichting en begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De opleiding Germaanse talen van de K.U.Leuven maakt gebruik van verschillende kanalen om aspirant-studenten te informeren.39 Zo neemt de opleiding deel aan studie-informatiedagen overal te lande, zij organiseert abituriëntendagen en open collegedagen op de eigen campus, zij organiseert profieldagen voor leerkrachten uit het middelbaar onderwijs die vervolgens aan studenten een realistischer beeld van de opleiding kunnen schetsen. Verder verstrekt de Dienst voor Studieadvies van de K.U.Leuven allerlei informatie en raadgevingen, onder meer via de ‘denk-en-doe-brochure’ die studenten moet helpen bij het maken van een studiekeuze. Ten slotte is er ook specifiek voor de aspirant-studenten Duits een cursus ‘Inleiding tot de Duitse taal en cultuur’, die wordt afgesloten met een facultatieve test. De deelnemers krijgen de resultaten
38.
Ibid., blz. 63.
39.
Ibid., blz. 64.
56
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
nadien toegestuurd, voorzien van commentaar. Aan de hand daarvan kunnen ze zich een beter beeld vormen van hun voorkennis en hun geschiktheid voor de studie. De commissie stelt vast dat de voorlichting van abituriënten systematisch plaatsvindt en blijkbaar goed verloopt. Enkele studenten gaven aan dat de studie toch niet helemaal overeenstemt met het beeld dat ze er vooraf van hadden.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING De studiebegeleiding wordt gerealiseerd op verschillende niveaus met verschillende doelgroepen40 : – Algemeen voor de K.U.Leuven staat de Dienst Studieadvies in voor begeleiding inzake studiemethoden, studieplanning, het maken van scripties en eindverhandelingen, … Ook problemen uit de persoonlijke levenssfeer kunnen hier in eerste instantie worden opgevangen, maar voor ernstige persoonlijke problemen wordt doorverwezen naar het Medisch Centrum of het Psychotherapeutisch Centrum van de K.U.Leuven; – Voor de eerste kandidatuur is een monitoraat voorzien. Twee groepsmonitoren en twee vakmonitoren helpen eerstejaars de kloof tussen secundair en universitair onderwijs te overbruggen. Het monitoraat organiseert sessies waarin studenten vragen kunnen stellen bij de leerstof van een heel aantal vakken. De monitoren herhalen dus samen met de studenten delen van de stof. De monitoren verlenen verder ook bijstand inzake studiemethoden en –planning, en de voorbereiding en nabespreking van (proef-)examens. Meestal treedt één van de monitoren tijdens de examens op als ombudspersoon. Geschat wordt dat ongeveer 60 % van de eerstejaars in Leuven en 85 % van de eerstejaars in Kortrijk beroep doet op dit monitoraat; – Ook de tweedejaars in Leuven en Kortrijk kunnen beroep doen op het monitoraat, zij het dat geen delen van de leerstof meer worden herhaald. Meestal gaat het om individuele vragen. – De staf is ook zeer actief betrokken bij de begeleiding van studenten. De stafleden hebben vaste spreekuren en heel wat studenten maken gebruik van e-mail om contact op te nemen met docenten. De drukke agenda van de stafleden zorgt ervoor dat spreekuren niet altijd gerespecteerd kunnen worden, maar een niet gering aantal stafleden ontvangt studenten ook graag buiten de spreekuren; – Verder kunnen studenten in de studiegids informatie vinden omtrent de doelstellingen, de inhoud en de examenvormen die voor elk opleidingsonderdeel staan omschreven; – Een tewerkstellingscel begeleidt en adviseert studenten bij hun overstap naar de arbeidsmarkt. De commissie meent dat de studenten goed voorgelicht en geadviseerd worden tijdens hun studies. Het monitoraat is goed georganiseerd en verzorgt een goede studiebegeleiding voor de eerste cyclus. Studenten aan de KULAK hebben hierbij nog het extra voordeel dat vooral aan kleine groepen wordt gedoceerd, wat meer directe contacten met docenten oplevert. Verder is de studiegids een goede informatiebron voor de studenten.
40. Ibid., blz. 64 – 71.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
57
6. De Faciliteiten Tijdens haar verblijf aan de instelling heeft de visitatiecommissie te Leuven enkele onderwijsruimten en de bibliotheek bezocht. (Campus Kortrijk werd niet bezocht.) Zij meent dat de collegelokalen en taallabo’s goed zijn. Op basis van de verschafte informatie heeft de commissie de indruk dat de situatie voor KULAKstudenten gunstiger is voor wat betreft het taalvaardigheidsonderwijs. In Kortrijk werd immers een nieuw taallabo ingericht, waar studenten ook kunnen oefenen buiten de begeleide lesuren. De bibliotheekinfrastructuur te Leuven is goed tot uitstekend en mooi geïntegreerd in de campus. De boekencollectie is zeer degelijk en het aantal tijdschriften is indrukwekkend. Het geheel van computerfaciliteiten kan momenteel voldoen. Indien de opleiding echter intensiever gebruik gaat maken van ICT-ondersteuning voor taalbeheersing en zelfstudie, vergen deze voorzieningen wellicht uitbreiding.
7. De afgestudeerden De Dienst Studieadvies van de K.U.Leuven doet jaarlijks onderzoek naar de werksituatie van de afgestudeerden. Ook de opleiding zelf heeft in ’97 een onderzoek gedaan naar de werksituatie van de alumni, om zo meer zicht te krijgen op verschuivingen41 . Uit loopbaanonderzoek van ’97 en ’98 valt af te leiden dat 42 % van de respondenten na een jaar aan het werk was, waarvan 27 % met een contract van onbepaalde duur, 58 % met een contract van bepaalde duur of als uitzendkracht en 15 % als zelfstandige. Daarnaast bleek 18 % werkzoekend, 35 % studeerde verder en 5 % combineerde werken met verder studeren. Van wie werkte had de meerderheid ook een voltijdse baan. Opvallend is dat een aanzienlijk aantal studenten na de tweede cyclus voort studeert, meestal om de kansen op de arbeidsmarkt te verhogen. Voor wat betreft de sector van tewerkstelling stond ‘onderwijs’ in ’97 en ‘98 nog steeds vooraan met 42 %, de particuliere sector volgde met 32 %, vervolgens de universiteiten met 11 %, de overheid met 10 %, de socio-culturele sector vertegenwoordigde 4 % en overige sectoren waren goed voor 1 %. Niettemin is het aandeel van ‘onderwijs’ de laatste dertig jaar sterk gedaald. Een groeiend aantal afgestudeerden komt terecht in de sector van redactie- en vertaalwerk en in de administratieve sector. Er blijken relatief weinig germanisten in a-typische beroepen terecht te komen. De meeste respondenten van de gevoerde onderzoeken zijn tevreden over de genoten opleiding. Het diploma wordt vaak als doorslaggevend aangehaald bij het vinden van werk, zij het dat de inhoudelijke aansluiting met het beroep vooral door leerkrachten wordt gemeld. Ongeveer een kwart van de respondenten in de redactie- en vertaalsector maakt ook melding van een goede aansluiting. Een aantal respondenten merkt op dat het oplossen van problemen via methoden die nauw bij de realiteit aansluiten, te weinig aan bod komt in de opleiding. Opmerkelijk is dat zowat 43 % van de respondenten vindt dat er te weinig aandacht wordt besteed aan taalbeheersing. De vraag om een meer praktische taalbeheersing is vrij algemeen.42 Een en ander heeft geleid tot het opstellen van een aantal actiepunten: – de keuzemogelijkheden in de tweede cyclus gaan definiëren in termen van uitstroomprofielen; – ‘Informatie- en taaltechnologie’ als keuzevak invoeren;
41.
Ibid., blz. 81 – 86.
42.
Ibid., blz. 84.
58
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
– de goedkeuring van de vakken ‘Engelse taalbeheersing’ en ‘Duitse taalbeheersing’ in de licenties; – het experiment met de facultatieve stage (Ondertussen stopgezet bij gebrek aan een stagecoördinator, zie 3.2.); – een discussie over actieve werkvormen in de licentie waarbij bijvoorbeeld presentatievaardigheden worden ingeoefend. Contacten met de afgestudeerden verlopen op verschillende manieren. In de eerste plaats is een vertegenwoordiging van de alumni voorzien in het reglement voor de Permanente Onderwijscommissie (POC). Om praktische redenen maakt de opleiding hier slechts weinig gebruik van. De alumni komen immers in zoveel verschillende beroepen terecht, dat het moeilijk is een afgevaardigde te vinden die een representatieve achterban heeft. Daarnaast verloopt het contact met de afgestudeerden via de alumnivereniging van de Germanisten en de K.U.Leuven algemeen. De afgestudeerden worden ook gecontacteerd met betrekking tot de bevragingen omtrent hun opleiding en tewerkstelling. De commissie meent dat het niveau van afgestudeerden goed is. De aansluiting van de alumni op de arbeidsmarkt lijkt in de praktijk geen onoverkomelijke problemen op te leveren, maar kan duidelijk nog verbeteren. Momenteel ziet een deel van de afgestudeerden zich genoodzaakt om een aanvullende opleiding te volgen, teneinde de uitgangspositie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De contacten met de relevante sectoren van de arbeidsmarkt zijn te gering. De commissie moedigt de opleiding aan om de initiatieven inzake uitstroomprofielen en (praktische) taalbeheersing op duurzame wijze te realiseren, met behoud van het wetenschappelijk niveau. Hiermee kan een maatschappelijke meerwaarde gecreëerd worden, namelijk door het opleiden van wetenschappelijk geschoolde en kritisch ingestelde germanisten, die in uiteenlopende sectoren van de arbeidsmarkt een waardevolle bijdrage kunnen leveren. De opleiding onderhoudt voldoende contact met haar afgestudeerden.
8. De staf Het centrale allocatiemodel43 van de K.U.Leuven verdeelt personeels- en werkingsmiddelen voor 75% op basis van de aantallen financierbare studenten. Het allocatiemodel van de faculteit letteren houdt evenwel voor 60 % rekening met de feitelijke onderwijs- en beleidslasten en slechts voor 30 % met studentenaantallen. Dit facultair allocatiemodel kent echter middelen toe aan de twee departementen: Literatuurwetenschap en Linguïstiek. De opleiding Germaanse beschikt dus niet rechtstreeks over de rekeneenheden waarmee ze haar beleid moet uitvoeren. Daarnaast krijgt campus Kortrijk zijn middelen apart toebedeeld van de academische overheid en kan daarover autonoom beschikken. De eigen prioriteiten van de campus Kortrijk hoeven dus niet noodzakelijk overeen te stemmen met de prioriteiten van de POC-Germaanse. Uit de berekeningen in het zelfstudierapport44 wordt afgeleid dat de staf /studentratio in Leuven voor de staf met onderwijsopdracht 35,89 bedraagt. Voor de personeelsleden met een ondersteunende opdracht (monitoraatsmedewerkers, assistenten, praktijkassistenten) bedraagt de staf/
43. Ibid., blz. 104 – 106. 44. Ibid., blz. 90 – 102.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
59
studentratio te Leuven 48,44. Voor de afdeling te Kortrijk komt de staf/studentratio op 8,33 voor de onderwijsopdrachten en 26,51 voor de ondersteunende opdrachten. De opleiding wijst op een reductie van de bestaffing met meer dan 20 % tijdens de laatste tien jaar. De reductie ligt in verhouding hoger bij AAP dan bij ZAP. Het aantal assistenten is immers afgenomen met 30 % tijdens het laatste decennium. Daarnaast is de afname ook hoger aan literaire dan aan linguïstische kant, zij het dat de literaire kant oorspronkelijk een relatieve voorsprong had. De afname van personeelsleden met een onderwijsopdracht (ZAP en AAP) loopt parallel met een explosieve toename van het BAP. Dit verlicht echter niet de druk op de onderwijskundige taken, daar het BAP statutair niet of nauwelijks belast kan worden met onderwijskundige of ondersteunende taken. De algemene onderwijsbelasting van het ZAP blijft volgens de zelfstudie binnen min of meer aanvaardbare perken, maar men neemt een trend waar van toenemend werkbelasting op de verschillende terreinen waarop ZAP-leden geacht worden actief te zijn. Voor het AAP geldt dat maximum 1/3 van de opdracht kan gewijd worden aan onderwijsondersteunende en administratieve taken. Vanuit de respectievelijke departementen wordt hierover streng gewaakt. Aan de onderwijskundige vaardigheden van de stafleden wordt op verschillende wijzen aandacht besteed.45 In de aanstellingsprocedure van de universiteit zijn intussen ‘proeflessen’ een standaardonderdeel van de beoordelingsprocedure geworden. Via periodieke interne evaluaties krijgen docenten impulsen om hun doceergedrag waar nodig bij te stellen. Bij aanvragen tot bevordering worden kandidaten verzocht hun persoonlijke resultaten uit de periodieke interne evaluaties toe te voegen. De Dienst Universitair Onderwijs (DUO) biedt verscheiden vormingsactiviteiten aan voor docenten. Sinds academiejaar ’00 – ’01 zijn nieuw aangestelde docenten verplicht aan de opleiding voor beginnende docenten van DUO deel te nemen (zie zelfstudie p.103). DUO biedt ook op individuele basis ondersteuning, bijvoorbeeld voor het analyseren van examenresultaten. Als overkoepelende instantie waakt ook nog de Onderwijsraad over de kwaliteit van het onderwijs aan de universiteit en informeert docenten permanent over onderwijskundige ontwikkelingen. De visitatiecommissie beoordeelt de omvang van het ZAP-bestand in zijn totaliteit als voldoende op grond van de staf/student ratio. Het titularisschap laat echter weinig flexibiliteit toe bij de verdeling van de onderwijstaken en eventuele wijzigingen daarvan. Bijgevolg is deze staf ook niet evenwichtig verdeeld over de verschillende opleidingsonderdelen, waardoor sommige stafleden merkelijk zwaarder belast worden dan anderen. In relatie tot de omvang van de opleiding is het aantal AAP-leden misschien voldoende, maar in vergelijking met het aantal ZAP-leden is het AAP-bestand te beperkt. De zelfstudie46 stelt dan ook dat de voornoemde personeelsreductie een zeker niet-vervangingseffect heeft in de jongere leeftijdscategorieën. In het algemeen is het aantal ZAP-leden in de eerste helft van hun carrière (35-40 jaar) in de minderheid ten aanzien van het aantal ZAP-leden in de tweede helft van hun carrière. Voor het onderzoek wordt dit gecompenseerd door de BAP-leden, maar deze verrichten weinig of geen onderwijstaken. In het perspectief van de verhouding tussen mannen en vrouwen onder de studenten, is het aandeel vrouwen in de onderwijsstaf volgens de commissie te gering. Het zelfstudierapport beklemtoont dat dit geen specifiek fenomeen is voor de opleiding Germaanse talen, maar een algemene tendens weerspiegelt aan de universiteit. Hieromtrent heeft de opleiding reeds enkele initiatieven genomen.
45. Ibid., blz. 102 – 103. 46. Ibid., blz. 100.
60
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Er zijn volgens de visitatiecommissie zeker voldoende specialisaties aanwezig binnen de staf en de onderwijsinzet van zowel ZAP als AAP is goed. De opleiding dient volgens de commissie nog meer inspanningen te leveren inzake onderwijsprofessionalisering en didactische vorming van het personeel. Voor nieuwe docenten zijn reeds enkele verplichtingen en stimulansen ingebouwd, maar op de didactische vaardigheden van vast benoemde docenten heeft de opleiding weinig vat. Via docent-evaluaties kunnen eventuele tekorten aangekaart worden, maar dit geeft zelden aanleiding tot duidelijke signalen en maatregelen. Volgens de informatie van de commissie is er overigens een tekort aan deelnemersplaatsen voor didactische bijscholingen. Jonge docenten ervaren deze bijscholingen naar hun zeggen ook als weinig toegespitst op de eigenlijke onderwijspraktijk. De opleiding heeft onmiskenbaar behoefte aan een dynamischer personeelsbeleid. Het titularisschap, in combinatie met de specialisaties en voorkeuren van de stafleden, leidt tot een starre situatie en de onmogelijkheid om vlot in te spelen op fluctuerende studentenaantallen of noodzakelijke wijzigingen in het curriculum. De onderwijsopdrachten worden vijfjaarlijks besproken in de Permanente Onderwijscommissie, maar er wordt zelden of nooit iets veranderd. Bovendien heeft de opleiding juist bij vast aangestelde stafleden weinig toezicht op de didactische kwaliteiten. De commissie pleit voor het toewijzen van onderwijsopdrachten aan vakgroepen in de plaats van aan individuele docenten.
9. Internationalisering Naast andere uitwisselingsprogramma’s met niet EU-lidstaten, wordt het grootste deel van de studentenuitwisseling Germaanse talen aan de K.U.Leuven gedragen door het ErasmusSocratesprogramma.47 Voor de coördinatie van deze uitwisselingsactiviteiten heeft de faculteit Letteren een deeltijds medewerker aangesteld. Daarnaast treden ook verschillende stafleden op als ‘promotor’ voor specifieke uitwisselingen. Gemiddeld 25 studenten uit zowel eerste als tweede licentie neemt per academiejaar deel aan een internationale uitwisseling. Dit komt neer op zowat 6 tot 7 % van alle licentiestudenten Germaanse talen aan de K.U.Leuven. De duur van het verblijf varieert van 4 tot 10 maanden. Berekend over vier academiejaren (van ’97-’98 tot ’00-’01) kan men stellen dat per academiejaar gemiddeld 9 tot 10 buitenlandse studenten te gast zijn voor het programma Germaanse talen van de K.U.Leuven. Volgens het zelfstudierapport ontbreekt het de opleiding tot op heden aan een systematisch uitgewerkt internationaliseringsbeleid, op grond waarvan een groter deel van de studenten een op academische leest geschoeid taalbad zou kunnen nemen in het buitenland.48 De opleiding beschikt ook niet over eigen financiële middelen om een dergelijk beleid te voeren. Daarnaast meent de opleiding onvoldoende controle te hebben op de inhoud van de aan buitenlandse instellingen gevolgde studieprogramma’s, en heeft de deelname aan een dergelijk programma wel eens zijn weerslag op de in Leuven te schrijven eindverhandeling. Voorts stelt het zelfstudierapport dat de opleiding Germaanse talen ook regelmatig buitenlandse gastdocenten ontvangt, en dat de K.U.Leuven docenten ook met grote regelmaat colleges verzorgen aan buitenlandse universiteiten. Voor zover de visitatiecommissie hierover informatie heeft verworven, zouden de docenten Germaanse talen van de K.U.Leuven nog meer kunnen deelnemen aan structurele internationale uitwisselingen. Dit geldt
47. Ibid., blz. 107. 48. Ibid., blz. 110.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
61
in nog veel sterkere mate voor de studenten, die onvoldoende deelnemen aan internationale uitwisselingsprogramma’s. De organisatie van internationale uitwisseling kan volgens de commissie evenmin voldoen. Alhoewel er een deeltijds facultair coördinator is aangesteld, schijnt diens hulp de studenten vaak niet te bereiken. Studenten moeten het merendeels zelf uitzoeken wanneer zij willen deelnemen aan een uitwisseling. Bovendien wordt de deelname aan deze internationale uitwisselingen door slechts weinig docenten gestimuleerd, dit vooral omdat zij vrezen dat de voltooiing van de eindverhandeling eronder lijdt. De commissie vindt een meer stimulerend beleid inzake internationalisering noodzakelijk voor de studenten en docenten van Germaanse talen. Indien dit niet kan op het niveau van de opleiding, verdient de coördinerende functie op facultair niveau op zijn minst uitbreiding. Eén deeltijds coördinator voor de hele faculteit Letteren lijkt bijzonder karig.
10. Kwaliteitszorg 10.1.Het zelfstudierapport Het zelfstudierapport is volgens de visitatiecommissie van een uitstekend kritisch en analytisch gehalte en is ook een prima informatiebron geweest bij het uitvoeren van de visitatie. De adequate beschrijvingen in het rapport getuigen van een uitstekend inzicht in de tekortkomingen en de wil om te veranderen die binnen de opleiding aanwezig is. Daarnaast heeft de commissie uitgebreid informatie en documentatie ontvangen bij het bezoek aan de instelling, waarbij zij de bereidwilligheid en de openheid van het academisch personeel en de studenten erg op prijs heeft gesteld.
10.2.De interne kwaliteitszorg De K.U. Leuven heeft op institutioneel niveau een systeem voor kwaliteitszorg uitgebouwd, maar de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitszorg ligt feitelijk bij de faculteiten. Op facultair niveau is er een didactische commissie en een faculteitsraad, waarin algemene onderwijskundige en organisatorische materies besproken worden. In deze faculteitsraad en de facultaire didactische commissie is statutair een delegatie van studenten uit alle studierichtingen stemgerechtigd vertegenwoordigd. Per opleiding rust kwaliteitszorg echter grotendeels op de schouders van de Permanente Onderwijscommissies (POC) en de Onderwijs Evaluatie Commissies (OEC). De POC bestaat uit leden van het Zelfstandig academisch personeel, leden van het Assisterend academisch personeel/Bijzonder academisch personeel en studenten Germaanse talen (Leuven en Kortrijk). De POC49 heeft een reflecterende en adviserende rol inzake alle onderwijsaangelegenheden van de opleiding Germaanse talen. Verder voert ze facultaire onderwijsbeslissingen uit en is ze dus eigenlijk verantwoordelijk voor de organisatie van de opleiding. Tot de belangrijkste opdrachten van de POC behoren: – het opstellen van een onderwijskundig referentiekader en het preciseren van de algemene doelstellingen van elk opleidingsonderdeel; – de faculteit adviseren in verband met de goedkeuring van individueel aangepaste studieprogramma’s; – de faculteit adviseren in verband met programma’s, didactische methoden en examensystemen 49. Ibid., blz. 113.
62
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
en de vorm en organisatie daarvan; – erop toe te zien dat voor elk opleidingsonderdeel de meest gepaste evaluatievorm wordt gehanteerd en dat een passende dosering van de evaluatievormen over de verschillende opleidingsonderdelen wordt gewaarborgd; – waar nodig te bemiddelen tussen staf en studenten; – aan te wijzen wel departement bij vacatie van onderwijstaken bevoegd is; – eventuele moeilijkheden inzake ongewettigde afwezigheid van het academisch personeel bespreken en, indien nodig, hierover verslag uitbrengen bij de decaan; De POC vergadert minimaal driemaal per jaar en in de praktijk is dat meestal vier- à vijfmaal. De POC tracht haar adviezen en beslissingen in consensus te nemen. De Onderwijsevaluatiecommissie staat (OEC) staat in voor de concrete evaluatie van het geboden onderwijs. Dit gebeurt door middel van enquêtes bij studenten en eventueel docenten. Deze worden driejaarlijks georganiseerd en resulteren enerzijds in een algemeen rapport en anderzijds in individuele docentevaluaties. Verder wordt in het zelfstudierapport ook verwezen naar de departementsraden linguïstiek en literatuurwetenschap. Dit zijn gemeenschappelijke onderzoeksstructuren voor Germaanse talen en Romaanse talen, waarin ZAP en AAP/BAP vertegenwoordigd zijn. Het departementale niveau interageert met de opleiding in hoofdzaak door de verantwoordelijkheid die het departement draagt voor de aanstelling en bevordering van personeelsleden. In Kortrijk vervult de groepsraad een rol die vergelijkbaar is met die van de Leuvense departementen. De visitatiecommissie is van oordeel dat de interne kwaliteitszorg in opzet zeer goed georganiseerd is, maar in de praktijk voor de opleiding Germaanse talen soms zijn effect mist. Zij kijkt hiervoor in het bijzonder naar de POC, die hierin een centrale rol speelt. Naast negen studenten maken alle ZAP- en AAP/BAPleden deel uit van deze vergadering. Elf voltijdse ZAP-leden, drie voltijdse leden van het assisterend personeel en zeven studenten zijn stemgerechtigd in de POC. De grote omvang van deze vergadering in combinatie met het titularisschap doet de POC omslachtig functioneren en maakt de besluitvorming stroperig. Procedures voor curriculumherziening en –innovatie functioneren onvoldoende. Dit niet alleen omdat men het titularisschap niet kan doorbreken, maar ook omdat docenten hun eigen voorkeuren en specialismen graag behouden zien binnen het curriculum. De grootste uitdaging voor de opleiding met betrekking tot kwaliteitszorg is de POC om te vormen tot een daadkrachtiger orgaan, waarin de betrokkenen nog voldoende inspraak hebben opdat beslissingen kunnen gedragen worden door de hele opleiding. Enige verbetering wordt verwacht doordat de POC-voorzitter de rol gaat vervullen van programmadirecteur. Het lijkt echter nodig de POC als geheel en haar werkwijzen grondig te herzien. Verder meent de commissie dat studenten goed betrokken worden bij de besluitvorming en de evaluatie van de opleiding. De resultaten en effecten van dergelijke evaluaties kunnen wel nog beter bekendgemaakt worden. De procedure voor onderwijsevaluatie lijkt adequaat op middellange termijn, maar ook evaluaties direct gekoppeld aan het onderwijs zijn aanbevelenswaardig. Een vereenvoudiging van de procedure kan een frequentere toepassing mogelijk maken. Voorts zijn ook regelmatiger spontane evaluaties gericht op aparte opleidingsonderdelen aanbevelenswaardig. Globaal genomen is er sprake van een voldoende uitgebouwd systeem van integrale kwaliteitszorg, dat evenwel sneller effect zou moeten sorteren.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
63
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie De commissie meent dat de opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aan de K.U.Leuven een opleiding is van zeer goed academisch niveau. De doelstellingen die de opleiding zich stelt zijn goed en de opleiding heeft oog voor de algemene en maatschappijgerichte vorming van de student. Studenten krijgen een brede wetenschappelijke vorming en worden goed geïntroduceerd in onderzoeksvaardigheden, wat zich manifesteert in de degelijkheid van de eindverhandelingen. De commissie waardeert verder ook het streven van de opleiding naar het concept van begeleide zelfstudie en de ontwikkeling van de verschillende uitstroomprofielen. Onverminderd de globale positieve indruk die de commissie van de opleiding heeft, wil zij hier nog enkele aandachtspunten weergeven: – Het programma en zijn uitvoering Taalbeheersing kan meer aan bod komen in de studie, mede gezien het feit dat het duidelijk in de doelstellingen aanwezig is. Studenten en afgestudeerden wijzen hierop en de opleidingsverantwoordelijken schijnen zich hiervan bewust. De commissie hoopt dat de opleiding hiervan snel werk zal maken. Zij wijst erop dat hiervoor allerlei interessante ICT-hulpmiddelen bestaan, waardoor de werklast voor de staf ietwat kan worden ingedijkt. Mede in het licht van deze taalverwerving dienen studenten ook meer gestimuleerd te worden tot deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s. Een betere organisatie van het beleid hieromtrent moet dit ondersteunen. Verder is het programma van de opleiding, behalve voor het lerarenberoep, weinig afgestemd op de beroepen waar een groot deel van haar afgestudeerden in terechtkomen. Ook dit is opgenomen in de doelstellingen van de opleiding, maar wordt tot nog toe niet gerealiseerd. Studenten die een gespecialiseerder profiel wensen, zijn momenteel aangewezen op een vijfde jaar. De commissie steunt de beslissing om reeds tijdens de basisopleiding meer gespecialiseerde uitstroomprofielen aan te bieden. Zij erkent daarbij wel dat er een duidelijk verschil moet blijven bestaan met de hogeschoolopleidingen en dat een taal- en letterkundeopleiding haar wetenschappelijk karakter moet behouden. Niettemin kan nog heel wat meer aandacht gaan naar taalbeheersing en gespecialiseerde uitstroomprofielen, zonder dat het academisch karakter van de studie in gevaar komt. – Personeel en beleid De commissie meent dat de omvang van de staf voldoet op grond van de staf/student ratio. De (onderwijs)lasten blijken echter onevenwichtig verdeeld te zijn. Veel stafleden ervaren daardoor een zware werklast. Het titularisschap staat wijzigingen en verschuivingen in onderwijsopdrachten in de weg, en de ervaren werklast hindert bovendien het invoeren van de begeleide zelfstudie. De commissie pleit dan ook voor de opheffing van het titularisschap (waarover de opleiding echter niet autonoom kan beslissen) en het toewijzen van onderwijsopdrachten aan departementen of vakgroepen. Daarnaast stelt zij voor om het aantal contacturen te reduceren, ten voordele van nieuwe werkvormen die zelfstudie bevorderen. Behalve ter ondersteuning van de taalbeheersing kan het gebruik van ICT ook voor andere opleidingsonderdelen nuttig zijn. – Organisatie, werkverdeling en curriculumhervorming Tot slot vindt de commissie dat de POC van de opleiding Germaanse talen aan een hervorming toe is. Alhoewel de POC in theorie het overlegplatform en de drijvende kracht voor vernieuwingen kan zijn, ontbeert zij de dynamiek en slagvaardigheid om ware hervormingen door te voeren. De vergadering lijkt te omvangrijk en de bereidwilligheid van de deelnemers te beperkt om daadkrachtige beslissingen te nemen.
64
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
De voorkeuren en specialismen van docenten krijgen zo voorrang op het aanbieden van een actueel en samenhangend programma. Mede door het voornoemd titularisschap lijkt het programma moeilijk te veranderen. In principe wordt dit titularisschap om de vijf jaar herbekeken in de POC, maar de titularissen maken deel uit van deze vergadering. Een beslissing over het curriculum wordt dan steeds een beslissing over personeelsleden. Dat de POC-voorzitter nu ook programmadirecteur wordt is een stap in de goede richting, maar gaat nog niet ver genoeg. De POC dient dringend hervormd te worden tot een slagvaardiger orgaan, waarin de staf vertegenwoordigd is door een beperkt aantal afgevaardigden dat garant staat voor de samenhang en vernieuwing van het curriculum.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
65
66
Universiteit Gent De opleiding Taal- en Letterkunde: Germaanse talen binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte
De opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aan de RUG is een academische opleiding van twee cycli, te weten twee kandidaatsjaren en twee licentiejaren, die deel uitmaakt van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Uniek in Vlaanderen voor de opleiding Germaanse talen is de optie Scandinavistiek te Gent.
1. Doelstellingen en eindtermen De opleiding stelt zich in het zelfstudierapport50 een tweeledige hoofddoelstelling: ‘ten eerste, het verwerven van een grondig wetenschappelijk inzicht in het taalsysteem en de vele verschijningsvormen van taal; ten tweede het verwerven van een grondig wetenschappelijk inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functioneren van literatuur.’ ‘Van de studenten wordt verwacht dat ze op het einde van de opleiding een sterk taalbewustzijn hebben ontwikkeld en verscheidene analysemethodes kritisch kunnen toepassen bij de studie van taal en teksten vanuit een ruime historische, sociale, culturele en filosofische context.’ De opleiding wil specialisten vormen in twee Germaanse talen en literaturen, te kiezen uit Nederlands, Duits, Engels en Zweeds. De doelstellingen worden verder geconcretiseerd in eindtermen51: – Kennis van de historische aspecten van de bestudeerde talen en de vaardigheid om deze historische inzichten toe te passen bij de studie van teksten; – Kennis van de stand van zaken van het taalkundig onderzoek met betrekking tot de systemen
50. UNIVERSITEIT GENT, FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, OPLEIDING TAAL- EN LETTERKUNDE GERMAANSE TALEN, Zelfstudierapport. 2000, blz 4. 51. Ibid., blz. 7 – 8.
UNIVERSITEIT GENT
67
van de gekozen talen en de vaardigheid om via wetenschappelijke analyses taalsystemen te doorgronden; – Kennis van de stand van zaken van het taalkundig onderzoek naar communicatievormen en de vaardigheid om via wetenschappelijke analyses taalvariatiepatronen en –gebruiksvormen in kaart te brengen, met inbegrip van de rol die teksten en gespreksvormen spelen in het maatschappelijk gebeuren; – Grondige kennis van de literaire tradities van twee Germaanse talen en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische en stilistische context; – Kennis van de canonieke teksten in de bestudeerde literaturen en de vaardigheid om deze te situeren binnen hun traditie en ze in verband te brengen met sociaal-culturele factoren. Daarnaast ook de vaardigheid om het begrip canoniciteit aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en minder bekende teksten in het licht daarvan te analyseren; – Kennis van literatuurwetenschappelijke analysemethodes en de vaardigheid om zowel inductief theoretisch inzicht te verwerven door de studie van teksten, als deductief theorieën aan te wenden bij tekststudie. Daarnaast ook de vaardigheid zich hiervoor te bedienen van secundaire literatuur; – Grondige kennis van twee Germaanse talen en de vaardigheid deze vlot te spreken en te schrijven; – Kennis van de maatschappelijke verhoudingen in en de geschiedenis en cultuur van de taalgebieden waarin de gekozen talen worden gesproken, alsook de vaardigheid om deze kennis toe te passen; – Kennis van de bibliografische bronnen van de gekozen wetenschappelijke specialisaties en de vaardigheid om de nodig informatie op een efficiënte manier te verzamelen en kritisch te verwerken tot een wetenschappelijk betoog. De mate waarin sommige van de eindtermen gerealiseerd worden kan variëren naargelang de specialisaties die studenten kiezen in de licenties (zie 2.1.). Verder wordt in de zelfstudie52 beklemtoond dat men zelfstandige en kritische intellectuele geesten wil vormen, ‘die kunnen reflecteren over de relatieve status van waarden en standaarden, en zich bewust zijn van de complexe relaties tussen talige boodschappen en waarheid en van de verwevenheid van taal en macht’. De visitatiecommissie vindt dat de doelstellingen goed doordacht en geformuleerd zijn. ‘Kennis van Land en Volk’ wordt expliciet vermeld in de doelstellingen. Ze zijn zeer goed te typeren als van universitair niveau en duidelijk te onderscheiden van die van taalopleidingen aan hogescholen. De doelstellingen lijken grosso modo goed haalbaar in de gegeven omstandigheden, met uitzondering van de doelstelling met betrekking tot de mondelinge taalvaardigheid bij de vreemde talen. Deze doelstelling is ook iets te ambitieus geformuleerd en is in verhouding onvoldoende vertaald in het programma. Globaal genomen vinden de doelstellingen en eindtermen wel een goede vertaling in het programma. Het geheel van doelen beantwoordt goed tot uitstekend aan de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader heeft opgesteld. Voor zover de commissie dit heeft kunnen nagaan, zijn studenten voldoende tot goed vertrouwd met de opzet van hun opleiding.
52. Ibid., blz. 8.
68
UNIVERSITEIT GENT
2. Programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Germaanse talen bestaat uit twee cycli, namelijk een kandidaats- en een licentiaatscyclus, die elk uit twee studiejaren bestaan. Het programma is zo opgevat dat studenten zich in de loop van hun studie steeds meer specialiseren. Studenten Germaanse talen aan de RUG kiezen vanaf de eerste kandidatuur uit zes mogelijke talencombinaties: Nederlands-Engels; Nederlands-Duits; Nederlands-Zweeds; Engels-Duits; Engels-Zweeds; Duits-Zweeds. De keuze van een talencombinatie geldt voor de hele duur van de studie. Hierbij dient opgemerkt dat in de licenties de Zweedse taal- en letterkunde worden verbreed tot Scandinavische taal- en letterkunde. Dergelijke verruiming sluit aan bij de traditie van het vakgebied en ligt in de lijn van hoe de studie aan de moedertaalinstituten in Scandinavië wordt opgevat53 . De opbouw van het programma ziet er als volgt uit: De eerste kandidatuur bevat drie pakketten van vakken: – Ten eerste voor twintig van zestig studiepunten aan gemeenschappelijke vakken. Dit zijn opleidingsonderdelen die een algemene en academische basisvorming bieden binnen diverse studiegebieden en over diverse opleidingen heen. (bijvoorbeeld een verkenning van de wijsbegeerte); – Ten tweede voor acht studiepunten algemene vakken. Dit zijn opleidingsonderdelen specifiek gericht op alle studenten van een bepaalde opleiding, in dit geval de taalkundige en literaire aspecten van alle Germaanse talen. – Ten derde voor tweeëndertig van de zestig studiepunten optievakken, dit wil zeggen vakken in functie van de twee gekozen talen, waarbij studenten een taal- en literatuurwetenschappelijke basiskennis verwerven over deze twee talen. De tweede kandidatuur bevat slechts twee pakketten, namelijk voor 6 studiepunten algemene vakken en voor vierenvijftig studiepunten optievakken. In de licenties specialiseren studenten zich verder in het verlengde van de talenkeuze uit de kandidatuur. – De studenten krijgen in eerste en tweede licentie telkens voor zes studiepunten algemene vakken. Het betreft hier de opleidingsonderdelen cultuurfilosofie I en II; – De studenten kiezen voor de optievakken één taalkunde en één letterkunde, aangevuld door óf een andere taal- of letterkunde, óf algemene taal- óf algemene literatuurwetenschap. Zij kiezen dus drie pakketten uit de volgende zes: - de taalkunde van een Germaanse taal gekozen in de kandidaturen; - de literatuur van een Germaanse taal gekozen in de kandidaturen; - de taalkunde van de tweede Germaanse taal gekozen in de kandidaturen; - de literatuur van de tweede Germaanse taal gekozen in de kandidaturen; - algemene taalwetenschap; - algemene literatuurwetenschap;
53. Ibid., blz. 11.
UNIVERSITEIT GENT
69
Met dien verstande dat tenminste één literair en één taalkundig pakket geselecteerd wordt en dat algemene taalwetenschap en algemene literatuurwetenschap niet met elkaar combineerbaar zijn. Strikt genomen kan een student één van de twee gekozen talen uit de kandidatuur laten vallen in de licentiejaren. Volgens de informatie van de commissie kiezen de meeste licentiestudenten echter het letterkunde- en het taalkundepakket van de eerste taal, en daarnaast de letterkunde óf de taalkunde van de tweede taal. In de eerste licentie bedraagt het aandeel van de optievakken achtenveertig studiepunten, in de tweede licentie is dit nog vierentwintig. – De studenten kunnen in de eerste licentie voor zes studiepunten en in de tweede licentie voor negen studiepunten keuzevakken kiezen; – Studenten van de tweede licentie maken een eindverhandeling, die eenentwintig studiepunten vertegenwoordigt. De opbouw van het programma is volgens de commissie goed. De commissie acht het wel raadzaam de cluster gemeenschappelijke vakken te verdelen over de twee kandidaatsjaren. De eerste kandidatuur geldt immers als selectiejaar, en met 1/3 van de studiepunten aan niet-Germaanse vakken loopt men het risico een oneigenlijke selectie te maken (zie 4.2.). Een spreiding van het gemeenschappelijke pakket laat studenten vanaf het eerste jaar meer in contact komen met hun eigenlijke studiekeuze. De coherentie van het programma is over het geheel goed, maar er zou toch wat meer overleg moeten plaatsvinden op curriculumniveau, teneinde overlappingen te vermijden. De commissie meent dat er meer dan voldoende zinvolle keuzemogelijkheden zijn in het programma. Zij waardeert de keuzemogelijkheid voor de onderdelen Deens en Noors binnen de Scandinavische talen positief. Misschien is het aanbod aan andere keuzemogelijkheden in Germaanse vakken echter iets te groot, gegeven de door de docenten ervaren werkdruk. Het lijkt wenselijk het aantal Germaanse vakken te reduceren en te concentreren rond meer gespecialiseerde uitstroomprofielen (bijvoorbeeld leerkracht, taaltechnologie, literatuurspecialist…). Op dit moment hebben de afgestudeerden een zeer breed profiel, voortbouwend op de traditie van de Germaanse filologie sterk aanleunend bij het onderwijs, terwijl zich op de arbeidsmarkt duidelijk andere segmenten aftekenen.
2.2. Inhoud van het programma De commissie vindt het niveau van de gemeenschappelijke en de algemene vakken in de eerste cyclus goed. Het niveau van de optievakken in de eerste cyclus beoordeelt zij eveneens als goed. Zij merkt op dat de eerste cyclus globaal genomen encyclopedisch is opgevat (bijvoorbeeld het vak kunstgeschiedenis). Het niveau van de vakken in de tweede cyclus is volgens de commissie zeer goed. Zij beoordeelt het globale programma dan ook als goed. De goede tradities van de filologie zijn behouden, terwijl er ook plaats is voor recentere benaderingen. Mondelinge taalvaardigheid valt wat mager uit. De commissie vindt ook dat heuristiek en wetenschappelijke methodiek zeker meer aan bod moeten komen. Het programma is inhoudelijk up-to-date, dit wil zeggen de vakinhouden volgen de wetenschappelijke ontwikkelingen. De opleiding is echter minder up-to-date op het gebied van computertoepassingen (zie ook 2.3.) en inzake de gewijzigde positie van germanisten op de arbeidsmarkt. De opleiding dient hier beter en sneller op in te spelen. Voor zover de commissie hierover kan oordelen worden onderzoeksresultaten goed teruggekoppeld naar het onderwijs.
70
UNIVERSITEIT GENT
2.3. Gebruikte werkvormen In het zelfstudierapport staan vijf werkvormen vermeld. In de eerste plaats is er sprake van hoorcolleges, voornamelijk toegepast bij grote groepen. Ten tweede zijn er werkcolleges, waarbij studenten in kleinere groepen les volgen en actieve betrokkenheid verwacht wordt. Ten derde worden de talenpractica genoemd, die naar gelang de optie al dan niet verplicht zijn voor kandidatuurstudenten. Het gaat om sessies waarbij studenten tegelijk actief aan een juiste uitspraak en spreekvaardigheid werken, begeleid door een lesgever die individuele feedback geeft. Ten vierde is er sprake van ‘tutorial’, met name voor het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de Moderne literaturen’. Studenten voeren voor dit vak een opdracht uit en bespreken hun vorderingen en resultaten met assistenten. Ten slotte wordt ook nog zelfstudie genoemd. Voor sommige vakken worden studenten ondervraagd over een deel van de leerstof dat niet in groep werd besproken en zelfstandig verwerkt moest worden. (bijvoorbeeld woordenschatlijsten) Het zelfstudierapport meldt dat de toepassing van meer interactieve werkvormen niet altijd even eenvoudig is. In de eerste plaats zijn er heel wat vakken die omwille van de groepsomvang geen ander werkvorm toelaten dan een hoorcollege. Daarnaast zijn studenten vanuit het secundair onderwijs niet goed vertrouwd met interactieve werkvormen: velen verwaarlozen de vereiste voorbereiding voor werkcolleges, sommige studenten hebben last met de timing van verschillende taken en opdrachten en de geanimeerde deelname aan groepsdiscussies is in veel gevallen een moeilijke zaak. Verder hebben niet alle docenten ervaring met alternatieve werkvormen. De zelfstudie vermeldt ook het gebruik van computerpakketten voor het taalverwervingsonderwijs van Zweeds en Duits en de interactieve multimediale cursus voor het keuzevak Deens I. Volgens de commissie kunnen de huidige onderwijsvormen en middelen voldoen om de vooropgestelde doelen te bereiken, maar aanpassingen zijn wenselijk. De commissie acht het nodig dat de opleiding het aantal hoorcolleges reduceert en meer nadruk gaat leggen op begeleide zelfstudie en zelfwerkzaamheid. Zij erkent dat meer intensieve werkvormen niet eenvoudig te realiseren zijn, gegeven het aantal studenten en de werklast van de staf. Wellicht moet het aanbod aan opleidingsonderdelen Germaanse talen inkrimpen, alsook het aantal contacturen dat georganiseerd wordt. De commissie raadt ook een nog breder gebruik van computermateriaal aan voor het instuderen van verschillende soorten leerstof en het trainen van vaardigheden. Dit gebeurt nu reeds voor enkele opleidingsonderdelen van de vakgroepen Duits en Scandinavistiek. De vakgroep Engels heeft hiertoe een projectaanvraag ingediend. De commissie wil de opleiding aanmoedigen dit pad verder te bewandelen. De commissie heeft de indruk dat de gekozen onderwijsvormen en –middelen op zichzelf goed worden gebruikt. Studenten menen wél dat hun prestaties voor taken en scripties meer tot uiting moeten komen in de uiteindelijke beoordeling voor de opleidingsonderdelen. De commissie vindt dat de opleiding dit zeker in overweging moet nemen. Verder wordt door de gehoorde studenten de wens geuit meer feedback te krijgen over de volbrachte taken en opdrachten.
2.4. Toetsing Zoals de hele faculteit volgt de opleiding Germaanse talen aan de RUG een jaarsysteem.54 Voor de werkcolleges worden soms ook examens georganiseerd tijdens de maanden januari of april. Voor sommige opleidingsonderdelen gebeurt de beoordeling gedeeltelijk via permanente evaluatie en papers. Examens zijn schriftelijk of mondeling of bestaan uit een schriftelijke en een mondelinge
54. Ibid., blz. 28 – 29.
UNIVERSITEIT GENT
71
component. Bij mondelinge examens hebben studenten vaak de gelegenheid tot schriftelijke voorbereiding. Naarmate de studenten opklimmen neemt de nadruk op het memoriseren af, terwijl de toetsing van het inzicht en het kritische analyseervermogen toeneemt. Blijkens een studentenenquête wordt dit ook zo door de studenten ervaren55. Het zelfstudierapport meldt verder dat enkele knelpunten aanwezig zijn bij het Individueel Aangepast Jaarprogramma. Het blijft, door ingewikkelde regelingen hieromtrent, moeilijk om de haalbaarheid van elk traject te bepalen. De huidige combinatie van overdrachten en globale beoordeling is ook één van de oorzaken waarom bij het einde van de opleiding soms vastgesteld moet worden dat een klein aantal studenten niet het gewenste eindniveau haalt. De visitatiecommissie is van oordeel dat de examenvormen over het algemeen voldoende tot goed aan de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen beantwoorden, maar verbetering is gewenst. De toetsen zijn nog te veel op reproductie van kennis gericht, in hoge mate in de kandidaturen maar ook nog voor de licenties. Bijvoorbeeld bij het gemeenschappelijke vak ‘Kunstgeschiedenis’ heeft de commissie hieromtrent bedenkingen. Studenten ervaren dit vak inhoudelijk als uiterst zinvol, maar de grote klemtoon op memoriseren bij het examen is teleurstellend. De opleiding moet er naar streven om meer op inzicht te toetsen. Het is gewenst gevarieerder evaluatievormen in te voeren. Behoudens deze bedenkingen is de moeilijkheidsgraad van de toetsen volgens de commissie goed. Voor wat betreft de planning en organisatie van toetsen en examens is de commissie weinig opgetogen over het relatief strakke jaarsysteem. Zij wil de opleiding aanmoedigen om de vervanging door een semestersysteem te overwegen en dit in de faculteit aanhangig te maken. Minstens zou een frequenter doorbreking van het jaarsysteem moeten plaatsvinden, waardoor examens directer kunnen aansluiten op het afronden van de leerstof. In zoverre de commissie zich hiervan een beeld heeft kunnen vormen, is de beoordeling van de examens adequaat.
2.5. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt volgens de commissie goede mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen en het kritisch denken te bevorderen, maar wel pas in de laatste fase van de studie. De commissie wil ervoor pleiten om deze vaardigheden reeds vroeger in de opleiding geleidelijk aan te stimuleren. Minder contacturen en meer werkvormen met de nadruk op begeleide zelfstudie en zelfwerkzaamheid kunnen hier soelaas bieden (zie ook 2.3.). Voor het zelfstandig leren en werken geldt dat het pas goed wordt bevorderd in de laatste fase van de opleiding. Zoals de afgestudeerden zelf aangeven in een enquête56, biedt het programma onvoldoende mogelijkheden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Behalve voor het lerarenberoep en een eventuele baan als onderzoeker, is het programma onvoldoende afgestemd op actuele beroepsperspectieven van de germanisten. De commissie meent dat meer specialistische afstudeerprofielen kunnen worden ingevoerd, zonder veel aan het brede en maatschappelijk gerichte karakter van de opleiding te raken. Zoals reeds vermeld dienen mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in de bestudeerde talen meer getraind te worden, terwijl het niveau van de schriftelijke vaardigheden naar het oordeel van de commissie wel goed is. Verder heeft de opleiding volgens de commissie onvoldoende oog voor de behoefte aan computervaardigheden bij studenten. Levenslang leren ten slotte wordt volgens de commissie voldoende tot goed gestimuleerd.
55. Ibid., blz. 28. 56. Ibid., blz. 54. Zie ook 7.
72
UNIVERSITEIT GENT
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling wordt beschouwd als een belangrijk onderdeel van de opleiding. Ze integreert verschillende elementen uit de doelstellingen en eindtermen, met name algemene kennisinhouden, verfijning van de onderzoeksexpertise, ervaring met het formuleren en structureren van wetenschappelijke teksten, mogelijkheid tot voortgang van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek in een doctoraat. De eindverhandeling vormt het hoogtepunt en eindpunt van de opleiding. Als denk- en stijloefening wordt het eindwerk van onschatbare waarde genoemd.57 De eindverhandeling omvat 100 tot 120 pagina’s en wordt in principe in het Nederlands gesteld of in één van de bestudeerde talen. De eindverhandeling is goed voor 21 van de 60 studiepunten in de tweede licentie. Het zelfstudierapport58 meldt dat geen formele opleidingsonderdelen zijn voorzien die uitsluitend gericht zijn op de voorbereiding van het eindwerk. Wel krijgen studenten ten laatste vanaf de tweede kandidatuur schriftelijke taken met een toenemende moeilijkheidsgraad. Uit een studentenenquête blijkt dat vooral inzake bibliografisch onderzoek en de methodologie van het wetenschappelijk onderzoek de voorbereiding van de eindverhandeling tekortschiet. Studenten zijn volledig vrij in de keuze van vakgebied en promotor. Zij worden aangemoedigd om tijdig met de eindverhandeling te starten en reeds een keuze te maken bij het begin van de eerste licentie. Er zijn in de eerste licentie evenwel geen aparte studiepunten voorzien voor de eindverhandeling59. Officieel moet het scriptieonderwerp pas in het midden van de tweede licentie worden ingediend. Idealiter brengen studenten reeds in de eerste licentie bij hun promotor verslag uit over hun vorderingen. In enkele vakgebieden worden op regelmatige basis eindwerkvergaderingen georganiseerd, waarop de vorderingen in groep worden besproken en moeilijkheden bediscussieerd. In de praktijk blijkt echter dat een aantal studenten het werken aan de eindverhandeling steeds verder voor zich uit schuift, zodat zij zich genoodzaakt zien een ‘thesisjaar’ te volgen. De verhandeling wordt beoordeeld door de promotor een twee commissarissen op basis van het in gediende document60. Er wordt een beoordelingsverslag gemaakt, waarin de student inzage heeft. Desgewenst kan een mondelinge verdediging aangevraagd worden, waarvan echter slechts zelden gebruik wordt gemaakt. De doorsnee scriptie is volgens het zelfstudierapport van een bevredigend niveau en ieder jaar zijn er ook verscheidene zeer goede werken bij, die in aanmerking zouden komen voor publicatie. De commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd. Daarnaast heeft zij tijdens het bezoek aan de instelling extra exemplaren ingekeken. Zij is van oordeel dat deze eindverhandelingen van goed tot uitstekend niveau zijn. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding is volgens de commissie goed. De begeleiding van de eindverhandeling lijkt inhoudelijk te voldoen, maar mist systematiek en structuur. Behalve bij Duits wordt de voorbereiding op de eindverhandeling als heuristisch en methodologisch onvoldoende ervaren. Er bestaat
57. Ibid., blz. 30. 58. Ibid., blz.30 – 31. 59. Ibid., blz. 33. 60. Ibid., blz. 32 – 33.
UNIVERSITEIT GENT
73
behoefte aan een cursus op dit gebied. Uit de gesprekken heeft de commissie afgeleid dat, alhoewel in de eerste licentie geen aparte studiepunten aan de eindverhandeling worden gegeven, bij enkele vakken de studielast verminderd is om zo studietijd voor het eindwerk te creëren. Studenten worden gestimuleerd om reeds tijdens de eerste licentie met de eindverhandeling aan te vangen, maar de facto is dat maar zelden het geval. Studenten die pas in de tweede licentie met het eindwerk aanvangen hoeven dus niets te doen ter invulling van de overbegrote studiepunten in de eerste licentie en komen tijd te kort in de tweede licentie. Dat leidt bij 15 tot 17,6 procent van de studenten tot verlenging van de studieduur. De commissie raadt aan het proces van voorbereiding sterker te sturen teneinde het tijdpad beter te bewaken, bijvoorbeeld via strakkere overeenkomsten tussen promotor en student. De commissie is van mening dat de beoordeling van de eindverhandelingen uitstekend is. Zij wil vooral haar waardering uitdrukken voor het transparante systeem met beoordelingsverslagen, dat voortreffelijk dienst doet.
3.2. Stage In het programma van de opleiding Germaanse talen van de RUG is geen stage voorzien. Indien de opleiding meer gespecialiseerde uitstroomprofielen zou invoeren, dan zouden facultatieve stages overwogen moeten worden. Bij de veranderende beroepsmogelijkheden is dit een onvermijdelijke ontwikkeling. De commissie beseft evenwel dat iets dergelijks heel wat extra inspanningen en een verschuiving van het gebruik van de middelen zou vragen. Niettemin meent zij dat het zeker de moeite waard zou zijn.
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de RUG voor de periode 1989-1990 tot 1999-2000. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
eerste lic
tweede lic
totaal
89-90
131
186
95
60
91
432
90-91
132
196
95
93
72
456
91-92
190
251
113
84
105
553
92-93 93-94
219 224
307 320
119 138
95 117
105 102
626 677
94-95
288
408
144
127
132
811
95-96
279
423
185
127
149
884
96-97 97-98
265 225
414 358
197 187
143 165
150 164
904 874
95-96
279
423
185
127
149
884
99-00
226
339
175
151
195
860
74
UNIVERSITEIT GENT
De zelfstudie61 vermeldt dat gegeven de blijvende ruime belangstelling voor de opleiding Germaanse talen aan de RUG er niet meteen aanleiding is tot een actief wervingsbeleid. Binnen de opleiding leeft trouwens de overtuiging dat een stabilisering eerder dan een toename van de studenteninstroom wenselijk is. Een nieuw forse verhoging van de studentenaantallen zou alleen maar de personeelsproblematiek (zie 8.) nog verscherpen en ook infrastructureel en organisatorisch problemen veroorzaken. Indien men kijkt naar de verdeling over de verschillende taalcombinaties, dan is Nederlands/Engels het populairst gevolgd door Engels/Duits, Engels/Zweeds, Nederlands/ Duits, Nederlands/Zweeds en ten slotte Duits/Zweeds. De opleiding Germaanse talen is een overwegend vrouwelijke richting voor wat betreft de studenten: over de beschouwde periode van academiejaar ’89-’90 tot ’00-’01 was tussen 54 en 72% van de studenten vrouwelijk. Het kwalitatieve niveau van de instroom verschilt volgens het zelfstudierapport en is te wijten aan verschillen in de vooropleiding. De basistaalbeheersing ligt bij veel studenten onder de verwachting en daarnaast vertonen veel studenten deficiënties inzake grammaticaal inzicht en studeerattitude. Via tussentijdse taken en opdrachten en een voorbereidingscursus voor Duits tracht men dit gedeeltelijk te remediëren. Indien onderwijs aan kleinere groepen mogelijk was, zouden docenten volgens de zelfstudie sneller de stagnatie van de studievoortgang bij bepaalde studenten kunnen detecteren en verhelpen. De omvang van de instroom is groot. Gegeven de beperkingen inzake personeel, noopt dit de opleiding vaak tot het werken met grote groepen. Indien de studentenpopulatie verder in omvang toeneemt, zal een uitbreiding van het personeelsbestand noodzakelijk zijn.
4.2. Slaagcijfers, rendementen en studieduur Tabel 2: Slaagpercentages Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de RUG voor de periode 1989-1990 tot 1998-1999. Academiejaar
generatie %
eerste kan %
tweede kan %
eerste lic %
tweede lic %
89-90 90-91
50,78 55,91
52,20 52,63
96,84 87,50
100,00 97,85
84,62 80,28
91-92
43,92
45,78
86,61
97,62
72,38
92-93
49,74
48,03
94,12
94,68
86,67
93-94 94-95
40,18 40,35
40,00 41,43
84,67 81,94
94,87 96,06
80,20 76,74
95-96
36,10
39,15
74,59
93,60
75,84
96-97
38,40
43,62
83,67
97,18
82,00
97-98 98-99
42,34 43,22
47,25 44,64
85,95 80,87
96,34 98,77
77,44 80,41
61. Ibid., blz. 37.
UNIVERSITEIT GENT
75
De slaagcijfers worden in het zelfstudierapport62 als relatief laag beschouwd, althans in verhouding tot de gemiddelde slaagpercentages aan de RUG. Mogelijke redenen die hiervoor genoemd worden zijn de moeilijkheidsgraad van de opleiding en de strenge beoordelingscriteria, de diversiteit van het vakkenpakket en het ‘verkeerde’ verwachtingspatroon van de student. Opvallend is ook een dalend slaagpercentage in de tweede kandidatuur tijdens de laatste jaren. Er is een hardnekkige communis opinio binnen de opleiding dat dit verband houdt met een te zwaar aandeel van de gemeenschappelijke vakken in de eerste kandidatuur, waar in bepaalde gevallen studenten met zwakkere resultaten voor de taalspecifieke vakken toch slagen, doordat deze gecompenseerd worden door de cijfers van de gemeenschappelijke vakken.63 Daarnaast speelt ook zeker mee dat de tweede kandidatuur gekenmerkt wordt door een toenemend aantal taken en opdrachten. Het slaagpercentage in de tweede licentie is minder hoog dan men zou verwachten van een afstudeerjaar, maar dit is voornamelijk een gevolg van het uitstellen van de eindverhandeling (zie 3.1.). Van het aantal beginnende generatiestudenten behaalt gemiddeld 52% het einddiploma. Van de gediplomeerden behaalt gemiddeld 59% het diploma in de voorgeschreven studieduur van vier jaar, gemiddeld 29 % kent een overschrijding van de studieduur met één jaar en een kleine 12% heeft meer dan vijf jaar nodig. Tegenover het relatief hoge aantal studiestakers staat een betrekkelijk hoog rendement voor studenten die de opleiding voltooien: 80 tot 90 % behaalt het diploma in vijf jaar of minder. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de commissie redelijk, gezien het selecterend karakter van dit studiejaar. De slaagpercentages voor het vervolg van de opleiding zijn goed. De ietwat lagere slaagpercentages voor de tweede kandidatuur zijn evenwel opvallend. De opleiding moet verder op zoek naar mogelijke oorzaken en remedies. Alhoewel het verband met het grote aantal gemeenschappelijke vakken in de eerste kandidatuur niet is aangetoond, pleit de commissie in ieder geval voor een spreiding van deze opleidingsonderdelen over de twee kandidatuursjaren (zie ook 2.1.). Een intensievere begeleiding van kandidatuurstudenten via een monitoraat kan mogelijk de slaagpercentages gunstig beïnvloeden. De slaagcijfers in de tweede licentie kunnen waarschijnlijk verbeteren door een meer gestructureerde begeleiding van de eindverhandeling (zie 3.1.). De commissie uit haar zorg voor het vrij hoge percentage studenten dat de eindverhandeling na het vierde jaar voltooit.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Naar aanleiding van de jaarlijkse onderwijsevaluatie wordt regelmatig gepeild naar de verhouding tussen begrote en reële studietijd. De kritieke punten schijnen zich vooral in de tweede kandidatuur en de eerste licentie te situeren. Dit houdt vooral verband met het relatief grote aantal opdrachten en taken die studenten dan te verwerken krijgen. De studenten klagen over een gebrek aan coördinatie tussen de respectieve vakgroepen inzake timing van taken, toetsen en dergelijke. Als eerste maatregel werd reeds een gemeenschappelijke taakkalender op de website van Engelse
62. Ibid., blz.40. 63. Ibid., blz. 44.
76
UNIVERSITEIT GENT
taalkunde voorgesteld. Het probleem is echter moeilijk volledig te verhelpen en hangt onvermijdelijk samen met de strikte jaarprogrammering en de simultane bestudering van twee talen 64 . De commissie heeft de indruk dat de begrote en de reële studietijd dichter bij elkaar zouden kunnen worden gebracht door een betere aanpak van de eindverhandeling. Taken en opdrachten moeten realistisch ingeschaald worden en kunnen ook beter afgestemd worden qua timing. Verder vindt de commissie dat het aantal contacturen vergeleken met het buitenland hoog is, maar ze constateert tevens dat het niet sterk afwijkt van wat in Vlaanderen gebruikelijk is. Zeker in de kandidaturen is een vermindering van de hoeveelheid contacturen ten voordele van begeleide zelfstudie gewenst.
5.2. Studievoorlichting en begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING Er zijn verschillende kanalen waarlangs aspirant-studenten geïnformeerd worden: – Het Adviescentrum van de Universiteit Gent verstuurt jaarlijks alle documentatie over het studie-aanbod, studentenvoorzieningen en infodagen naar alle PMS-centra en middelbare scholen in Vlaanderen. Voor studierichtingen die zich richten op studenten met een vooropleiding wordt deze informatie ook naar hogescholen verstuurd. – Op verzoek van scholen, ouderverenigingen, PMS-centra enzovoort worden voorlichtingsactiviteiten georganiseerd door het Adviescentrum van de Universiteit Gent. – Het Adviescentrum van de universiteit schrijft ook jaarlijks 27.000 potentiële studenten rechtstreeks aan. – De opleidingen organiseren in samenwerking met het Adviescentrum van de universiteit infodagen voor potentiële studenten. – Het Adviescentrum van de universiteit organiseert zes infodagen voor de ouders van toekomstige studenten. – De opleiding Germaanse talen verstrekt ook individueel informatie aan aspirant-studenten per brief, per e-mail, per telefoon en via het internet. De visitatiecommissie meent dat de voorlichting aan potentiële studenten goed gebeurt.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Er is sprake van studiebegeleidende activiteiten op twee niveaus: centraal op het niveau van de universiteit en op het niveau van de faculteit. Centraal voor de Universiteit Gent worden de activiteiten inzake studieadvisering georganiseerd door het Adviescentrum voor Studenten: – Instromende studenten kunnen een beroep doen op studieadviseurs van het Adviescentrum voor individuele begeleiding bij de studiekeuze. – Dezelfde studieadviseurs behandelen eventuele studiemethode en studieorganisatie problemen bij studenten. – Studenten die mislukken in hun studie kunnen beroep doen op het Adviescentrum voor raad inzake een nieuwe studieplanning, heroriëntering of een intrede op de arbeidsmarkt.
64. Ibid., blz. 45.
UNIVERSITEIT GENT
77
– Het Adviescentrum informeert afgestudeerden inzake studies na de universitaire opleiding en alle facetten bij het intreden op de arbeidsmarkt. De studiebegeleiding vindt ook plaats op het niveau van de faculteit en de opleiding65 . Op de eerste dag van het academiejaar vindt een voorlichtingssessie van de eerstejaars plaats. Tijdens de eerste week van het academiejaar worden ook infosessies gegeven door de secretaris van de examencommissie voor alle andere jaren afzonderlijk. Met name worden de studenten van de eerste licentie voorgelicht met het oog op de keuzes die zij moeten maken in hun vakkenpakket. De opleiding werkt verder niet met mentoren of tutoren. In de faculteit is wel een studiebegeleider voorzien voor de Gemeenschappelijke vakken van de eerste kandidatuur, die studenten zowel individueel als collectief begeleidt. Binnen de opleiding zelf vindt de intensiefste begeleiding plaats in de werkcolleges. Voorts hebben alle lesgevers vaste wekelijkse spreekuren en ze onderhouden ook vaak informele contacten met de studenten. Na elke examenperiode wordt ook individuele feedback gegeven aan studenten die dat wensen. Elke examinator moet hiervoor tijdstippen vastleggen. Deze worden dan via de onderwijsdirecteur bekend gemaakt aan de studenten. Het zelfstudierapport meldt dat van deze feedbackregeling druk gebruik wordt gemaakt. Ten slotte speelt ook de secretaris van de examencommissie een belangrijke rol als studieadviseur, daar hij elk IAJ-programma zorgvuldig nakijkt en de knelpunten individueel bespreekt met de betrokken student. Tevens kunnen de studenten ook nog terecht bij facultaire ombudspersonen in verband met klachten over het onderwijs- en examengebeuren. Ook op het institutioneel niveau staat een ombudspersoon ter beschikking van de studenten. De voorlichting en advisering tijdens de studies is volgens de commissie voldoende. De studiegids is goed bruikbaar. Wel zou de begeleiding van studenten zeker tijdens de kandidaturen intensiever mogen zijn. Een apart systeem met monitoren lijkt het meest aangewezen. Bij het academisch personeel is een grote bereidheid en openheid aanwezig om studenten bij te staan. Er wordt dan ook van uit gegaan dat studenten vrij gemakkelijk naar stafleden stappen met vragen. De commissie heeft echter vastgesteld dat de hoogte van de drempel om naar docenten te stappen onderschat wordt. Zeker tijdens de kandidatuur blijkt het academisch personeel voor de meeste studenten toch veraf te staan. Zoals reeds vermeld in 3.1. kan ook de voorbereiding van de eindverhandeling nog verbeteren.
6. De faciliteiten Tijdens haar verblijf aan de instelling heeft de visitatiecommissie te Gent enkele onderwijsruimten en de betrokken bibliotheekafdelingen bezocht. Zij is van mening dat de onderwijsruimten net voldoen om te functioneren, maar toch erg verouderd zijn en een wat afgeleefde indruk maken. De taallabo’s zijn volgens de commissie goed. De computerfaciliteiten dienen zeker uitgebreid te worden, in het bijzonder wanneer de opleiding meer gebruik gaat maken van computerondersteund onderwijs. Voor wat betreft de bibliotheken kan de beoordeling opgesplitst worden in twee aspecten. Enerzijds vindt de commissie het boekenbestand voor de Germaanse talen goed en relevant. Anderzijds is dit boekenbestand, door een versnippering over deelbibliotheken met verschillende openingstijden en regels, onvoldoende toegankelijk. Bovendien zijn deze deelbibliotheken krap gehuisvest, wat de organisatie en zeker de uitbreiding bemoeilijkt. De commissie raadt aan deze deelbibliotheken te verenigen tot één bibliotheek Germaanse talen, met uniforme en flexibeler openingstijden en meer mogelijkheden tot uitbreiding van het bestand.
65. Ibid., blz. 46 – 47.
78
UNIVERSITEIT GENT
7. De afgestudeerden Het adviescentrum van de RUG heeft in 1998 een enquête georganiseerd onder recent afgestudeerden (minimum één, maximum vijf jaar). De cijfers waarvan hieronder sprake hebben dus betrekking op de afgestudeerden van’93 – ’9766 . 266 afgestudeerden namen deel aan de enquête, wat neerkwam op 53,5 % van de groep die werd aangeschreven. Tot 89,5 % van de respondenten volgt één of meer bijkomende opleidingen. 57,3 % van deze opleidingen blijkt van universitair niveau, waarbij de lerarenopleiding nog steeds de populairste is. Gemiddeld 8,3 % van de respondenten was werkloos. Verder stelt men vast dat 40% van de tewerkgestelde respondenten in het bedrijfsleven terechtkomt, tegenover 34% in het onderwijs. Daarna volgen de overheidssector, het wetenschappelijk onderzoek en de non-profit sector. Het onderwijs heeft met zowat 8,7 % aan aantrekkingskracht ingeboet tegenover 1987. Het wetenschappelijk onderzoek daarentegen kent in vergelijking met 1987 een verdubbeling. Bijna 12% van de germanisten wordt journalist of vertaler of vindt werk in de uitgeverswereld, vooral als redacteur of corrector. Uit de antwoorden blijkt dat de overgrote meerderheid (84,5%)tewerkgesteld is in een functie die een universitaire opleiding vereist. Evenwel 93 % van de respondenten meldt de studie Germaanse talen matig of nauwelijks voorbereidt op de beroepswereld, maar voornamelijk de bevrediging van de intellectuele honger kan bewerkstelligen. Contact met de afgestudeerden wordt onderhouden via de ‘Bond van Gentse Germanisten’ (BGG). Tot de vaste activiteiten behoren een nieuwsbrief, een jaarboek en een jaarvergadering. Daarbij worden allerlei literaire en taalkundige evenementen georganiseerd, alsook studiedagen over werkgelegenheid in verschillende sectoren en solliciteren. Het niveau van de afgestudeerden is volgens de commissie goed. Zij hebben een brede en solide opleiding genoten. Behalve voor een carrière als leerkracht of onderzoeker, zijn de alumni echter onvoldoende uitgerust voor een snelle aansluiting op de arbeidsmarkt. Contacten met de arbeidsmarkt in functie van programmaopbouw zijn eveneens zeer gering. Met het oog op de beroepsperspectieven volgen veel afgestudeerden een aanvullende studie. De commissie is van mening dat de opleiding meer rekening moet houden met de actuele beroepsmogelijkheden van afgestudeerden Germaanse talen. Zoals reeds enkele keren is gesuggereerd, kan dit via het invoeren van meer gespecialiseerde uitstroomprofielen zoals taaltechnologie, communicatiespecialist, … (zie ook 2.1.). Volgens de commissie hoeft de breedte van de opleiding hier niet noodzakelijk onder te lijden. De opleiding houdt volgens de commissie voldoende contact met haar afgestudeerden.
8. De staf Volgens eigen berekeningen67 beschikt de opleiding over 23 FTE Zelfstandig academisch personeel, 19,6 FTE Assisterend academisch personeel en 10,7 FTE Administratief en technisch personeel onder eigen werkingstoelage. Buiten de werkingstoelage zijn ook nog voor 23,3 FTE onderzoekers geaffecteerd bij de vakgroepen van de opleiding Germaanse talen. Indien men enkel de ZAP-leden in rekening brengt, komt men op 1 FTE per 45 studenten. Verrekent met de ZAP en AAP leden samen, dan levert dit de eindsom van 1 FTE per 22 studenten op.
66. Ibid., blz. 53 – 56. 67. Ibid., blz. 57.
UNIVERSITEIT GENT
79
Het zelfstudierapport spreekt van een geringe aanwezigheid van veertigers onder het AP-Germaanse, die een gevolg is van een AP-stop en zelfs afbouw die zijn hoogtepunt bereikte tussen 1985 en 1995. Sedert enkele jaren is een inhaalbeweging op gang gekomen, die heeft geleid tot de aanwezigheid van enkele dertigers onder het ZAP. In de komende tien jaar zullen tien tot vijftien ZAP-leden met pensioen gaan, waardoor een geleidelijke verjonging zal optreden. Verder valt op te merken dat 32 % van de ZAP-leden vrouwen zijn, van de AAP-leden zijn 40 % vrouwen en voor het OAP loopt dit op tot 55%. Het zelfstudierapport meldt ten slotte dat bij de aanwerving van nieuwe AAP-leden pedagogische prestaties een belangrijk onderdeel van het beoordelingsdossier vormen, op basis waarvan een aanstelling wordt verlengd. Deze pedagogische prestaties worden ook meegewogen in de beoordeling van kandidaten bij een eventuele benoeming tot ZAP. Onderwijskwalificaties worden ook in rekening gebracht bij de beoordeling van bevorderingsdossiers van ZAP-leden. De visitatiecommissie vindt de omvang van het personeelsbestand nog net voldoende en werkbaar. Niettemin lijkt de onderwijslast relatief zwaar, zowel voor ZAP als AAP, en dit wordt ook zo ervaren door de stafleden. Ook hiervoor zou een reductie van het aantal Germaanse vakken en de hoeveelheid contacturen een verbetering kunnen teweegbrengen. Idealiter zou de staf uitgebreid moeten worden, teneinde meer interactieve werkvormen en intensievere studiebegeleiding echt mogelijk te maken. Voor wat betreft het AAP dient de onderwijslast strikter bewaakt te worden, zodat voldoende tijd voor onderzoek verzekerd is. De verhouding van het aantal ZAP-leden versus AAP-leden is goed. De commissie merkt op dat het aandeel vrouwen in de staf relatief groot is. De staf vertoont ook een mooie en uitgebreide waaier aan specialisaties. Verder is de bevinding van de commissie dat de onderwijsinzet van zowel het ZAP als het AAP goed tot uitstekend is. Ook de flexibiliteit in het toekennen van onderwijsopdrachten wordt positief gewaardeerd door de commissie. Inzake onderwijsprofessionalisering dient de opleiding echter nog extra inspanningen te leveren. De intenties zijn er, maar concrete initiatieven voor de hele opleiding blijven klaarblijkelijk uit. De commissie heeft de indruk dat didactische kwaliteiten meer gewicht zouden mogen krijgen bij aanstellingen en bevorderingen.
9. Internationalisering De Dienst Internationale Betrekkingen (DIB) van de RUG zorgt op instellingsniveau voor de coördinatie en ondersteuning van de verscheiden internationale samenwerkingsverbanden. Elke faculteit heeft ook een eigen Facultaire Commissie voor Internationalisering (FCI), welke de schakel vormt tussen de DIB en de individuele AP-leden die zich met internationalisering inlaten. Socrates-Erasmus is voor de opleiding Germaanse talen het belangrijkste uitwisselingskanaal68 . Eenenveertig bestemmingen in vijftien landen liggen daarmee binnen het bereik van de opleiding te Gent. In de loop van de voorbije jaren schommelt het aantal studenten dat daarvan gebruik maakt tussen 31 en 44 per jaar. De meeste studenten doen dit tijdens de eerste licentie, wat impliceert dat gemiddeld 25 % van de studenten in dit studiejaar minstens drie maanden in het buitenland studeert. Het zelfstudierapport noemt dit hoge cijfers, maar merkt op dat daarmee slechts om en rond de helft van het aanbod wordt ingevuld69 . Daarnaast komen ook buitenlandse studenten Germaanse talen studeren aan de RUG, maar de zelfstudie geeft hierover geen cijfers. Inzake de 68. Ibid., blz. 66 – 67. 69. Ibid., blz. 67.
80
UNIVERSITEIT GENT
uitwisseling binnen Socrates-Erasmus voor docenten is een groeiende interesse merkbaar. Zo zijn voor het academiejaar ’00 – ’01 door veertien AP-leden 20 plaatsen in 11 landen voor een totaal van 24 weken aangevraagd. Buiten Socrates-Erasmus worden ook duurzame contacten gehouden met buitenlandse collega’s, instellingen en organisaties. Dit resulteert in samenwerkingsverbanden en wederzijdse uitnodigingen. De commissie is van mening dat internationale contacten van het academisch personeel goed worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s is ook goed. Ongetwijfeld houdt de participatiegraad verband met de goede kwaliteit van het beleid en de praktische organisatie van de internationalisering. Docenten moedigen studenten ook aan om aan internationale uitwisselingen deel te nemen. De commissie spoort de opleiding aan dit beleid voort te zetten en de deelname van studenten en docenten nog te verhogen.
10. Kwaliteitszorg 10.1. Het zelfstudierapport De commissie vindt het zelfstudierapport een goede kritische zelfanalyse van de opleiding. Het document is een voortreffelijke informatiebron geweest voor de werkzaamheden van de commissie. Overigens heeft zij tijdens haar bezoek nog uitgebreid extra informatie ontvangen, waardoor zij zich een duidelijker beeld heeft kunnen vormen van de opleiding.
10.2. De interne kwaliteitszorg Het centraal onderwijsbeleid aan de Universiteit Gent wordt bepaald door de institutionele onderwijsraad, die ondersteund wordt door een eigen secretariaat. De faculteiten zijn in deze onderwijsraad vertegenwoordigd door een facultair afgevaardigd ZAP-lid. De studenten hebben in deze raad zeven vertegenwoordigers. De institutionele onderwijsraad adviseert de academische overheid inzake de ontwikkeling van een onderwijsbeleid aan de universiteit. Het zelfstudierapport meldt dat hiertoe volgende middelen en systemen zullen ontwikkeld worden: een geïnformatiseerde onderwijsdatabank; opvolging van onderwijs- en examenreglement; registratiesysteem voor studievoortgang en –loopbaan; studiebegeleidingssystemen; voorstellen van methodes inzake curriculumopbouw; systematiseren van de studielastbewaking; instrumenten voor onderswijsevaluatie; docententraining en diverse systemen van interne en externe kwaliteitscontrole. Op facultair niveau wordt de onderwijsoptimalisering voornamelijk gedragen door de opleidingscommissies (OC). Deze worden in het zelfstudierapport omschreven als ‘permanente adviesorganen van de faculteiten met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs van de betrokken opleiding(en)’70 . In dit kader staan zij in voor het bepalen van de doelstellingen, de vormgeving en de praktische uitwerking van de inhoud van het onderwijs, voor het verloop en de begeleiding van de onderwijsleerprocessen en dragen zij verantwoordelijkheid voor de resultaten hiervan. Hun taak omvat tevens de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs.
70. Ibid., blz. 69.
UNIVERSITEIT GENT
81
In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie voor een of meerdere opleidingen (ontwikkeling, implementatie en evaluatie). Sinds het academiejaar ‘98-’99 worden deze opleidingscommissies ook bijgestaan door een facultaire kwaliteitscel onderwijs onder leiding van een onderwijsdirecteur. De kwaliteitscellen onderwijs bieden logistieke, materiële ondersteuning en begeleiding van de onderwijscommissies, zowel naar vorm als naar inhoud. Tevens fungeren de kwaliteitscellen onderwijs als inspirator voor onderwijsvernieuwingen en als kritische reflector over geldende situaties. De vakgroepen staan op hun beurt in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs op het niveau van de opleidingsonderdelen. De meest directe vorm van evaluatie is volgens het zelfstudierapport de informele, met name via contacten met studenten. Voorts wordt elk jaar bij elke docent ten minste één opleidingsonderdeel geëvalueerd via een anonieme vragenlijst voor studenten.71 Deze evaluatie slaat op het geheel van de activiteiten die plaatsvinden met betrekking tot het opleidingsonderdeel. Resultaten worden bekend gemaakt aan de betrokken docent. Probleem met deze evaluaties is dat ze vaak een lage participatiegraad hebben. Voor sommige opleidingsonderdelen worden ook informele evaluaties gehouden door middel van eigen enquêtes, en daar ligt de participatiegraad veel hoger. Uit het voorgaande blijkt dat studenten via verschillende kanalen bij de kwaliteitszorg van het onderwijs betrokken zijn: ze zetelen in de institutionele onderwijsraad, ze zetelen in de opleidingscommissie en ze worden bevraagd over de opleidingsonderdelen. Voor kleinere accidentele problemen zijn er ook nog twee facultaire en één institutionele ombudspersonen. De procedures voor curriculumherziening en innovatie zijn wel aanwezig, maar functioneren volgens de commissie te traag. De opleidingscommissie is te omvangrijk (ongeveer 44 leden, maar de vergadering is zelden voltallig), waardoor het nemen van beslissingen omslachtig en inefficiënt verloopt. Uiteraard moet een goed democratisch gehalte behouden blijven, maar een adequaat systeem van afvaardiging kan een vooruitgang bewerkstelligen. In de huidige toestand neigt de opleidingscommissie meer tot afgevlakte besluiten die teleurstellend weinig impact hebben op het curriculum. Bovendien moeten de beslissingen door de Raad van Bestuur worden goedgekeurd. De opleidingscommissie is onmiskenbaar aan een nieuwe dynamiek toe. De studenten zijn wel goed betrokken bij de besluitvorming en met hun stem wordt duidelijk rekening gehouden. De commissie denkt hierbij aan het ‘veto’ van de studenten tegen een semestersysteem en tegen het toekennen van studiepunten aan de scriptievoorbereiding in de eerste licentie. Zoals uit dit rapport mag blijken verschilt de commissie op deze punten van mening met de studenten. De procedures voor onderwijsevaluatie lijken voldoende tot goed. De docentevaluaties zijn echter onvoldoende toegespitst op de specifieke opleiding. Daarnaast worden bij de globale bespreking van de docentevaluaties in de OC persoonlijke resultaten niet vermeld. In plaats daarvan komt dan een algemeen resultaat, dat eerder een grijs gemiddelde is en weinig zicht biedt op de echte knelpunten. Verder ontbreekt een grondige evaluatie van het curriculum als geheel. De resultaten van de evaluaties worden ook weinig teruggekoppeld naar de studenten. Globaal genomen is er voldoende sprake van integrale kwaliteitszorg, maar er is nog heel wat ruimte voor verbetering.
71. Ibid., blz.70
82
UNIVERSITEIT GENT
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van mening dat de opleiding Germaanse talen aan de RUG inhoudelijk een zeer goede opleiding is, die een brede en solide vorming biedt. Dit blijkt ook uit het eindniveau, met name in de eindverhandelingen die overigens ook via een voortreffelijk transparant systeem worden beoordeeld. De opleiding beschikt over een evenwichtig samengestelde staf, die blijk geeft van een prima onderwijsinzet. De commissie waardeert ook de mate waarin internationalisering voor staf en studenten worden gerealiseerd. De visitatiecommissie wil evenwel ook enkele algemene opmerkingen maken en aanbevelingen doen: – Het programma en zijn uitvoering Het programma is breed en vertoont ook de vereiste inhoudelijke diepgang, het past uitstekend in de traditie van de filologie, maar speelt weinig in op de actuele beroepsmogelijkheden van licentiaten Germaanse talen. De invulling van de opleidingsonderdelen is ook vaak wat te encyclopedisch, in het bijzonder voor de eerste cyclus. Als voorbereiding op het lerarenberoep of op een betrekking als onderzoeker is dit brede programma uitstekend geschikt, hoewel in functie van het laatste de wetenschappelijke methodiek en heuristiek meer aan bod mogen komen. Voor andere sectoren van de arbeidsmarkt heeft het programma weinig of geen specifieke aandacht. Op dit moment zijn de studenten hiervoor aangewezen op een aanvullende opleiding. De commissie beveelt de opleiding aan meer gespecialiseerde uitstroomprofielen in te voeren in de licenties, waaraan dan bepaalde vakkenpakketten verbonden zijn. (bijvoorbeeld rond taaltechnologie, literatuurspecialist…). De keuze van deze profielen dient dan in zekere mate rekening te houden met de actuele mogelijkheden van de arbeidsmarkt. De commissie beseft dat een universitaire opleiding Germaanse talen zich inhoudelijk niet louter mag laten leiden door ‘economische’ motieven. Zij is echter van mening dat de invoering van deze uitstroomprofielen zowel de intellectuele honger kan blijven bevredigen als meer beroepsperspectieven kan bieden. Mits deze specialisaties in de juiste proporties worden aangebracht, zijn ze combineerbaar met een academische vorming die voldoende breed is. Overigens raadt de commissie ook aan de mondelinge taalbeheersing van de studenten beter te trainen, wat zowel voor de academische vorming als de beroepsmogelijkheden gunstige gevolgen kan hebben. Via oefeningen in de kandidaturen leggen studenten wel de basis voor deze taalvaardigheid, maar tijdens de tweede cyclus wordt hieraan niet nadrukkelijk verder gewerkt. Studenten die deelnemen aan internationale uitwisseling maken dit tekort wellicht grotendeels goed. Voor wat betreft de werkvormen meent de commissie dat het aantal contacturen dient te verminderen, zeker in de kandidaturen. Er dient meer ruimte gemaakt te worden voor begeleide zelfstudie en de opleiding moet breder gebruik maken van computerondersteund onderwijs. In verband met dit laatste zijn reeds enkele initiatieven opgestart. Bij een goede organisatie kan zodoende ook de onderwijslast van de staf wat verminderd worden. Eveneens met het oog op vermindering van de werklast raadt de commissie aan om iets meer niet-Germaanse keuzevakken aan te bieden. Minder opleidingsonderdelen dus, maar in de licenties wel deels geclusterd in uitstroomprofielen en met interactieve werkvormen. Overigens verdient de onderwijsprofessionalisering meer aandacht, zowel voor jongere als oudere docenten en in het bijzonder met betrekking tot nieuwe werkvormen. De commissie wil ook aanraden om het jaarsysteem te vervangen door een semestersysteem. Minstens zou een frequenter doorbreken van het jaarsysteem moeten plaatsvinden, waardoor examens directer kunnen aansluiten op het afronden van de leerstof. Daarnaast lijkt het wenselijk een monitoraatsysteem op te zetten voor de begeleiding van de grote groep kandidatuurstudenten.
UNIVERSITEIT GENT
83
– De integrale kwaliteitszorg Op het vlak van integrale kwaliteitszorg is er nog heel wat ruimte voor verbetering. De OC, die een centraal orgaan vormt voor de kwaliteitszorg, functioneert onvoldoende efficiënt en is weinig daadkrachtig. De OC zou moeten streven naar een afslanking van het aantal leden, waardoor de werkbaarheid kan verbeteren. Er dient gezocht te worden naar een systeem van afvaardiging waarbij de daadkracht versterkt wordt en het democratisch karakter gewaarborgd blijft. Verder is ook het onderwijsevaluatiesysteem op belangrijke aspecten onbevredigend. Het dient meer toegespitst te worden op de specifieke opleiding, er is ook behoefte aan evaluatie op curriculumniveau, de resultaten dienen tot duidelijker conclusies te leiden en dienen ook beter teruggekoppeld te worden naar de studenten. Discretie omtrent persoonlijke resultaten van docenten is nodig en moet verzekerd blijven, maar mag noodzakelijke bijsturingen niet in de weg staan. Een sfeer van vertrouwen is in deze een voor de hand liggend streefdoel. De commissie heeft de indruk dat de collegialiteit onder de docenten goed is. Mede gegeven de uitstekende onderwijsinzet moet het mogelijk zijn zo’n sfeer van vertrouwen te gebruiken voor het opsporen en verhelpen van knelpunten.
84
UNIVERSITEIT GENT
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Taal- en Letterkunde: Germaanse talen binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte
De opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aan de VUB is een academische opleiding van twee cycli, te weten twee kandidaatsjaren en twee licentiejaren, die deel uitmaakt van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte.
1. Doelstellingen en eindtermen De algemene doelstellingen kunnen volgens het zelfstudierapport72 als volgt worden samengevat: – De opleiding streeft naar een grondige mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid van twee Germaanse talen. Betreft het vreemde talen dan wordt gestreefd naar een near-native beheersing, hoewel men beseft dat dit ideaal niet altijd wordt bereikt. Betreft het de moedertaal Nederlands, dan wordt naast het voorgaande ook een grondige kennis van de geschiedenis van de taal- en letterkunde beoogd. – De opleiding streeft naar parate kennis van de voornaamste stromingen van de taal- en letterkunde van de bestudeerde talen evenals een systematisch en wetenschappelijk verantwoord gebruik van deze kennis binnen een aantal interpretatieschemata. – De opleiding streeft naar het verwerven van relevante achtergrondinformatie van historische, filosofische en ethische aard. – Tijdens de opleiding leren de studenten een aantal theoretische en praktische vaardigheden die het mogelijk maken op een zelfstandige manier te denken, te oordelen en te interpreteren evenals onderzoek uit te voeren en te leiden en dit zowel op taalkundig als literair vlak. De opleiding wil hierbij de nadruk leggen op eigen inzicht, creativiteit en persoonlijk oordeel en niet op memoriseren en acceptatie van door anderen verworven inzichten.
72. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL, FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, Zelfstudierapport opleiding Germaanse talen. Brussel 2001, blz. 5 – 6.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
85
– De opleiding wil de persoonlijke ontwikkeling van de student stimuleren, de ontwikkeling van positieve attitudes bevorderen. Zij wil een lans breken voor openheid en veroordeelt dogmatisme en intolerantie mede in het licht van de algemene filosofie van de universiteit gericht op het vrij onderzoek. In het zelfstudierapport worden uit deze doelstellingen volgende concrete kerndoelen of eindtermen voor afgestudeerden afgeleid73: – Afgestudeerden beschikken over een grondige gesproken en geschreven kennis van twee Germaanse talen, te kiezen uit Nederlands, Duits en Engels; – Ze beschikken over uitgebreide kennis van de evolutie, structuur en achtergrond van deze talen en kunnen deze kennis ter analyse, interpretatie en oordeelsvorming aanwenden; – Ze zijn in staat om zelfstandig een onderzoek in de literatuur of taalkunde op te zetten, uit te voeren en hierover te rapporteren; – Ze kunnen kritisch omgaan met wetenschappelijke en andere gegevens en deze in een ruimere, sociale en culturele context plaatsen; – Ze beheersen vaardigheden en attitudes om deel te nemen aan het intellectuele debat van de discipline (taal- en letterkunde); Ze kunnen hiertoe bijdragen leveren en kunnen na verloop van tijd een leidende intellectuele rol en functie gaan bekleden. De visitatiecommissie is van mening dat de doelstellingen en eindtermen op zichzelf duidelijk zijn. Zij blijven echter wat aan de vage en algemene kant, wat voornamelijk bij de eindtermen vragen oproept. Niettemin zijn de doelstellingen en eindtermen in hun algemeenheid te typeren als van academisch niveau en beantwoorden zij goed aan de minimumeisen in het referentiekader van de commissie. ‘Kennis van Land en Volk’ wordt niet expliciet geformuleerd, maar verschijnt in het programma als Maatschappijgeschiedenis. De realisatie van de doelen lijkt haalbaar in de gegeven omstandigheden, zij het dat voor mondelinge taalvaardigheid het near-native niveau ietwat te hoog gegrepen is, in het bijzonder wanneer men rekening houdt met de hoeveelheid aandacht die dit in het uiteindelijke programma krijgt. Behoudens deze opmerking zijn de doelen voldoende tot goed vertaald in het programma. De studenten lijken voldoende op de hoogte van de doelen die hun opleiding zich stelt.
2. Programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Germaanse talen bestaat uit twee cycli, namelijk een kandidaats- en een licentiaatscyclus, die elk uit twee studiejaren bestaan. In de eerste cyclus wordt vooral de nadruk gelegd op basisvaardigheden en de verwerving van basiskennis. Tevens worden de eerste stappen naar de zelfstandige beoefening van eigen onderzoek gezet, zowel in taalkunde als in literatuur. Tijdens de tweede cyclus wordt deze kennis uitgebreid en ligt de nadruk op zelfstandig werk via het schrijven van papers. De eerste kandidatuur bestaat uit twee verplichte vakken (7 studiepunten) die de studie van de Germaanse talen inleiden, twee talenpakketten ten belope van 50 studiepunten en een opleidingsonderdeel uit de achtergrondwetenschappen (3 studiepunten). De tweede kandidatuur bevat voor 14 studiepunten verplichte vakken, twee talenpakketten voor
73. Ibid., blz. 8 – 9.
86
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
36 studiepunten, 7 studiepunten te kiezen uit een pakket mondelinge taalbeheersing en een keuzevak uit de Germaanse talen voor 3 studiepunten. In de tweede cyclus gaan studenten zich meer specialiseren. De licentiejaren zijn opgebouwd uit verplichte pakketten met telkens ruimte voor de eindverhandeling, een pakket taalvakken en een specialisatiepakket. De mogelijke specialisaties zijn Taalkunde, Taalpsychologie en –pathologie, Literatuurwetenschap en ten slotte Theaterwetenschap. Het eerste licentiejaar bevat dan voor 12 studiepunten verplichte vakken, waarvan 9 studiepunten voor de eindverhandeling zijn begroot. Studenten stellen ook een talenpakket van 19 studiepunten samen uit de vakken van de talen die ze ook in de kandidatuur kozen. Daarnaast kiezen studenten één van de specialisaties, die allen bestaan uit een verplicht vak van 8 studiepunten en gerelateerde keuzevakken voor 9 studiepunten. In de tweede licentie ten slotte bedraagt het verplichte pakket 25 studiepunten, waarvan 22 voor de eindverhandeling zijn gereserveerd. Studenten kiezen eveneens voor 19 studiepunten uit de taalpakketten en vervolledigen hun specialisatie (10 studiepunten). Daarnaast kiezen zij nog voor 6 studiepunten aan keuzevakken uit de tweede cyclusvakken Germaanse talen. De commissie vindt de sequentiële opbouw en de coherentie van het programma goed. Wel stelt zij voor het algemene vak ‘De grote stromingen van de wijsbegeerte van de Oudheid tot heden’ te verplaatsen van de tweede naar de eerste kandidatuur. Daarnaast dient in de tweede cyclus ook nog meer aandacht te gaan naar de mondelinge taalbeheersing. De keuzemogelijkheden zijn volgens de commissie goed voor wat betreft Germaanse vakken, maar blijven relatief beperkt voor de opleidingsonderdelen buiten de vakgroep. Daarbij verhoogt het grote aanbod aan Germaanse vakken de onderwijslast van de staf. (zie ook 8.) De commissie waardeert de keuze voor een brede opleiding in combinatie met aantrekkelijke specialisaties waarbij Taalpathologie en Theaterwetenschappen een eigen accent geven aan de afstudeerrichtingen.
2.2. Inhoud van het programma De visitatiecommissie vindt het niveau van het programma als geheel goed. Het niveau van de algemene (verplichte) vakken in de eerste cyclus is goed, voor wat betreft de taalvakken kan het niveau voor Duits nog verbeteren. In de tweede cyclus treedt een aanzienlijke verbetering op. Het niveau van de algemene (verplichte) vakken in de tweede cyclus is goed en ook de taalvakken en specialisatievakken zijn van een goed niveau. De opleiding biedt, zeker in relatie tot het aantal studenten, een opmerkelijk brede keuze. Globaal genomen is het programma inhoudelijk up-to-date, zij het dat de taalkundige benadering wat eenzijdig is, met de meeste aandacht voor sociolinguïstiek. Er is bijvoorbeeld amper aandacht voor computerlinguïstiek en taaltechnologie. Evenals is meer aandacht voor methodologie en heuristiek wenselijk en is er een noodzaak tot verdere informatisering. De eigen onderzoeksresultaten worden voldoende teruggekoppeld naar het onderwijs, zij het dat dit sterker tot uiting komt in de taalkunde dan in de letterkunde.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
87
2.3. Gebruikte werkvormen In het zelfstudierapport is sprake van drie soorten werkvormen voor de eerste cyclus namelijk hoorcolleges, oefeningen en individuele opdrachten74 . Hoorcolleges vormen het grootste gedeelte van de activiteiten in de eerste cyclus. Bij oefeningen houdt men vaak het midden tussen werkcolleges enerzijds en praktisch werk anderzijds. Bij individuele opdrachten wordt veel belang gehecht aan feedback aan de studenten. Aan de VUB en binnen de vakgroep leeft de mening dat hoorcolleges belangrijk zijn, maar dat de beste aanpak veeleer een gemengde aanpak is. Opleidingsonderdelen gerelateerd aan talen voorzien dan ook naast hoorcolleges in alle gevallen oefeningen en individuele taken. In de tweede cyclus ligt de nadruk veel minder op hoorcolleges75 . Vele colleges zijn werkcolleges of zijn althans in die zin opgevat. In heel wat gevallen dienen studenten een paper te schrijven, houden zij referaten of lezingen. De onderwijsvormen en middelen zijn volgens commissie voldoende tot goed gekozen gegeven de doelstellingen. Zij merkt op dat te weinig gebruik wordt gemaakt van ICT-ondersteuning, bijvoorbeeld voor de taalverwerving. De opleiding heeft onlangs in het kader van de onderwijsvernieuwing een projectaanvraag ingediend (zie10.2.), maar de voorbije jaren is hierin blijkbaar weinig ondernomen. Vooral in dit opzicht kan de variatie in de werkvormen nog verbeteren. De commissie meent dat een redelijk goede mix wordt gebruikt van hoor- en werkcolleges. Zij heeft de indruk dat de gekozen werkvormen ook goed gebruikt worden. De visitatiecommissie wil sterk aanraden om het aantal contacturen, dat in vergelijking met andere opleidingen Germaanse talen hoog is, te verminderen ten voordele van begeleide zelfstudie.
2.4. Toetsing De opleiding Germaanse talen aan de VUB hanteert een semi-semestersysteem. Na elk semester en tijdens de eerste week van de lentevakantie (meestal april) is het mogelijk om, na voorafgaande goedkeuring van de faculteit, voor specifieke opleidingsonderdelen tentamens te organiseren, zowel schriftelijk als mondeling. Globaal genomen vinden de examens meestal mondeling plaats. In sommige gevallen krijgt de student de kans om het gesprek eerst voor te bereiden. Elk schriftelijk examen geeft de student ook recht op een mondelinge voortzetting achteraf voor een deel van de punten. In de tweede cyclus wordt het traditionele examen vaak vervangen door een open-boek-examen, een paper of een combinatie van deze werkwijzen. De toetsvormen beantwoorden voldoende aan de inhoud en doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Er worden redelijk wat papers geschreven als examenopdracht, maar bij de examens zelf ligt de nadruk te eenzijdig op mondelinge toetsing. Het lijkt raadzaam wat meer schriftelijke onderdelen in te voeren. De relatieve moeilijkheidsgraad van de toetsen is volgens de commissie goed. Er wordt ook zeer goed getoetst op inzicht.
74. Ibid., blz. 21 –23. 75. Ibid., blz. 27.
88
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Inzake planning en voorbereiding van de examens kan nog heel wat verbeteren. Er is trouwens een relatief grote uitval van kandidatuurstudenten tijdens de examens (zie 4.2.). Studenten zijn onvoldoende op de hoogte van wat ze kunnen verwachten op het examen. In de eerste plaats zouden voor alle opleidingsonderdelen examenvoorbeelden aanwezig moeten zijn in het zelfstudiecentrum. Verder kan het invoeren van proefexamens en voortgangstesten in de eerste cyclus zeer nuttig zijn. De commissie wil ook aanraden de examens nog meer te spreiden over het academiejaar, en eventueel over te stappen op een semestersysteem. Dit kan ook ten gunste komen van het examenrooster, dat niet altijd studentvriendelijk is opgesteld. Er wordt te weinig rekening gehouden met de moeilijkheidsgraad en omvang van de opeenvolgende examens, waardoor studenten klagen over te weinig voorbereidingstijd. Ten slotte blijkt de officiële blokperiode soms uiterst kort te zijn, wat volgens de informatie van de commissie onder verantwoordelijkheid valt van de Onderwijsraad. Niettemin zou de vakgroep wat meer initiatief mogen nemen om hierin wijzigingen te verkrijgen.
2.5. Vaardigheden bij studenten Het programma biedt voldoende mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen te ontwikkelen, en het onafhankelijk en kritisch denken van de student worden goed gestimuleerd. Zelfstandig leren en werken wordt eveneens goed gestimuleerd. Het programma zou wel meer mogelijkheden moeten bieden om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. In de twee licenties worden wel specialisaties aangeboden, maar de commissie is van mening dat deze te weinig betrokken zijn op het uiteindelijke beroepsveld. Een stage zou, zeker voor taalpathologie en eventueel voor theaterwetenschap, hierin verbetering kunnen brengen. Verder meent de commissie dat meer aandacht moet gaan naar de mondelinge taalvaardigheid, in het bijzonder tijdens de licenties. Tekorten inzake mondelinge taalvaardigheid in de tweede cyclus worden voor Duits deels gecompenseerd dankzij de vele interactieve colleges, die mogelijk zijn door kleinere studentenaantallen. Methodologische en heuristische vaardigheden zijn eveneens ondervertegenwoordigd en veel studenten schijnen zelfs het zoeksysteem van de eigen bibliotheek niet of niet doeltreffend te gebruiken. Ten slotte krijgen ook de computervaardigheden van studenten onvoldoende aandacht.
3. Eindverhandeling en stage 3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling wordt omschreven als ‘het eindpunt van een continue opleiding die schrijfvaardigheid wil koppelen aan de ontwikkeling van het analytische en interpretatieve vermogen.’76 Per taal en per studiejaar zijn er in verschillende vakken oefeningen in schrijfvaardigheid voorzien. In het eerste licentiejaar moeten studenten het onderwerp van hun eindverhandeling vastleggen en een promotor kiezen. Zij dienen hiervoor ook een paper in, waarin onderwerp, methode, vorderingen en voorlopige bibliografie voorgesteld worden. Het is de bedoeling dat de student regelmatig met de promotor overlegt. De beoordeling van dit voorbereidend werk gebeurt door de promotor, op basis de paper en de gevoerde gesprekken. Hiertegenover staan 9 van de zestig studiepunten van de eerste licentie. De uiteindelijke realisatie van de
76. Ibid., blz. 29.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
89
eindverhandeling vindt plaats in de tweede licentie, waar zij 22 van de 60 studiepunten vertegenwoordigt. De evaluatie gebeurt door drie leden van het academisch personeel, te weten de promotor en twee andere lezers. Een speciale vakgroepsraad wordt gewijd aan de bespreking van de eindverhandelingen. Als blijkt dat er grote afwijkingen zijn tussen de beoordelingen van de drie lezers, worden de punten bediscussieerd tot een consensus gevonden wordt. Er is geen mondelinge verdediging voorzien, maar studenten kunnen die desgewenst aanvragen. De commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd. Daarnaast heeft zij tijdens het bezoek aan de instelling extra exemplaren ingekeken. Zij is van oordeel dat deze eindverhandelingen overwegend van goed niveau zijn. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding is volgens de commissie goed. De begeleiding van het eindwerk is in opzet uitstekend. De commissie waardeert de spreiding van het eindwerk over de twee licentiejaren, maar zij meent dat alle promotoren hierop strikt moeten toezien en reeds in de eerste licentie duidelijke eisen moeten stellen. In de huidige situatie zijn de prestaties die studenten in de eerste licentie moeten leveren voor de negen hiervoor uitgetrokken studiepunten te verschillend. Verder is de commissie van mening dat de beoordeling van de eindverhandeling goed tot uitstekend gebeurt, volgens een duidelijke procedure. Enkele van de door haar bekeken eindverhandelingen vond de commissie ietwat te hoog gewaardeerd.
3.2. Stage De opleiding Germaanse talen aan de VUB omvat geen stageperiode voor de studenten. Dit neemt volgens de zelfstudie niet weg dat men de vraag kan stellen of het niet interessant zou zijn studenten de mogelijkheid van een stage te bieden. Evenwel ontbreekt hiervoor alleszins de nodige infrastructuur en personeel. Facultatieve stages dienen volgens de commissie overwogen te worden, zeker voor de specialisaties taalpathologie en theaterwetenschap. De commissie beseft evenwel dat zoiets extra inspanningen en een verschuiving van de middelen zou vragen. Niettemin zou het zeker de moeite waard zijn.
90
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de VUB voor de periode 1989-1990 tot 1999-2000. Academiejaar
generatie
eerste kan
tweede kan
eerste lic
tweede lic
Totaal
89-90 90-91
28 26
37 39
19 22
10 21
16 11
82 93
91-92
18
28
19
22
21
90
92-93
37
58
18
19
24
119
93-94 94-95 95-96
21 35 40
31 47 55
29 22 36
20 26 19
21 21 30
101 116 140
96-97
35
57
38
31
22
148
97-98
50
64
41
34
33
172
98-99 99-00
29 30
50 43
41 33
36 31
36 40
163 147
De instroom van generatiestudenten is grillig te noemen. De vakgroep vermoedt dat dit te maken heeft met factoren van geografische, ideologische en sociolinguïstische aard77: – De VUB bevindt zich in het Zuiden van Brussel stad, en is daardoor moeilijk bereikbaar voor wie bijvoorbeeld uit de westrand en verder komt. – Bovendien is er in het Noorden van het Brussels gewest de mogelijkheid om de studie Germaanse talen aan te vatten aan de KUB. Deze instelling biedt wel enkel de eerste cyclus aan, maar haar afgestudeerden vervolledigen hun studies voornamelijk aan de K.U.Leuven. – De VUB heeft verder een beperkt recruteringsgebied uit het gemeenschapsonderwijs in de onmiddellijke nabijheid van de universiteit. Het aantal athenea is er immers beperkt. Bovendien heeft een aanzienlijk deel van de leerlingenpopulatie in deze athenea Franssprekende en/of taalgemengde ouders. – Alhoewel de ontzuiling ook op onderwijsvlak in Vlaanderen om zich heen grijpt, is het aantal studenten afkomstig uit het Katholieke secundair onderwijs in de faculteit Letteren van de VUB slechts één derde van het totaal. Voor de hele VUB is dit aandeel merkelijk groter, namelijk zowat de helft. Verder valt op te merken dat tijdens de periode ’88-’89 tot ’98-’99 het aandeel mannelijke studenten varieert van 1 op 3 tot 1 op 5. De opleiding beschouwt de relatief kleine groepen op zichzelf als een voordeel. De lijnen tussen docenten en studenten zijn hierdoor erg kort, en studenten kunnen dus beter worden begeleid. Gezien de daling van de laatste jaren, is de omvang en evolutie van de instroom op zichzelf zorgwekkend. Misschien moet de opleiding nog meer campagne voeren, niet alleen voor de opleiding als zodanig maar ook voor het ‘studeren in Brussel’. 77. Ibid., blz. 37 – 37.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
91
4.2. Slaagcijfers, rendementen en studieduur Tabel 2: Slaagpercentages Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de VUB voor de periode 1989-1990 tot 1998-1999. Academiejaar 89-90
generatie %
eerste kan %
tweede kan %
eerste lic %
tweede lic %
60,71
59,46
100,00
90,00
93,75
90-91
*
*
*
*
*
91-92 92-93
55,56 44,74
53,57 48,28
94,74 94,44
100,00 84,21
90,48 79,17
93-94
47,62
68,97
82,76
85,00
71,43
94-95
60,00
63,83
72,73
92,31
76,19
95-96 96-97
52,50 76,47
57,41 71,43
80,56 81,58
94,74 90,32
76,67 68,18
97-98
52,00
56,25
92,50
97,06
87,88
98-99
58,62
45,83
70,73
94,44
83,33
* = gegevens niet beschikbaar
In het zelfstudierapport worden de slaagcijfers en het rendement vrij hoog genoemd 78 . Voor generatiestudenten is het slaagpercentage gemiddeld 55,1 % tussen 1989 en 1999. De laatste academiejaren was wel een daling waar te nemen in de slaagpercentages van het eerste jaar. Dit wordt door de opleiding met argusogen gevolgd, maar er wordt geen specifiek beleid gevoerd ten aanzien van de slaagpercentages. Wat eveneens opvalt is dat het aandeel van de vrouwelijke studenten zich niet weerspiegelt in de slaagcijfers van de eerste kandidatuur. De redenen hiervoor zijn de opleiding niet duidelijk. Het algemene rendement bedraagt 43% na vier jaar studie (gemeten van 1989-1996), wat door de opleiding als bevredigend wordt beschouwd.79 In verhouding tot de gebruikelijke slaagpercentages van de kandidatuur van Vlaamse opleidingen, zijn de slaagcijfers van de kandidatuur Germaanse talen aan de VUB niet extreem laag. Ze zijn echter lager dan men zou verwachten van een opleiding met een relatief klein aantal studenten, die bovendien stelt dat de afstand tussen lesgevers en studenten klein is. De opleiding dient hier serieus aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door te werken aan een betere studiebegeleiding voor de kandidaturen. Zo zou zij het functioneren van het zelfstudiecentrum kunnen verbeteren door dit van meer didactisch materiaal te voorzien, en een systeem met monitoren kunnen invoeren. (zie ook 5.2.2.) Er is een vrij grote uitval van eerstejaarsstudenten tijdens de examens. Uit onderzoek van de opleiding is gebleken dat de sfeer bij de examens en de manier van examineren verbetering behoeft. De slaagcijfers voor de tweede cyclus zijn betrekkelijk goed, waardoor de studieduur in overeenstemming is met wat binnen de randvoorwaarden verwacht mag worden. 78. Ibid., blz. 39 – 40. 79. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL, FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, Zelfstudierapport opleiding Germaanse talen, AANVULLING. Brussel 2001, blz. 4.
92
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd In januari 2001 werd een enquête gehouden onder de studenten Nederlands-Duits en EngelsDuits van alle studiejaren, waarin gepeild werd naar de feitelijke studietijd voor de verschillende opleidingsonderdelen80 . De grootste verschillen tussen begrote en reële studietijd worden ervaren bij de algemene verplichte opleidingsonderdelen. Verder blijkt dat de begrote studietijd voor de eindverhandeling in de eerste licentie door heel wat studenten onderbenut blijft. Voor deze studenten blijkt vervolgens de begrote studietijd voor het eindwerk in de tweede licentie wat krap. Tijdens de tweede licentie krijgen studenten ook nog vrij veel taken en opdrachten te verwerken, bovenop de eindverhandeling. De commissie heeft vastgesteld dat naar het oordeel van de opleiding discrepanties kunnen bestaan tussen de begrote en de reële studietijd en ze spoort de opleiding aan nader onderzoek in te stellen. Promotoren moeten er verder op toezien dat tegenover de 9 studiepunten voor het eindwerk in de eerste licentie ook de nodige prestaties staan van de student. De verdeling van de studietijd over de studiejaren lijkt goed. De commissie vindt wel dat het relatief hoge aantal contacturen dient te verminderen, wat meer tijd voor zelfstudie kan vrijmaken.
5.2. Studievoorlichting en begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De studievoorlichting aan aspirant-studenten vindt plaats via verschillende kanalen: – Er zijn informatiebrochures beschikbaar op de Dienst Inschrijvingen, de dienst Studiebegeleiding en op de eigen faculteit; – De opleiding Germaanse talen wordt elk jaar voorgesteld tijdens drie infodagen; – Er is een facultaire website waar informatie over de opleiding beschikbaar is. De visitatiecommissie meent dat de voorlichting aan potentiële studenten goed gebeurt. In het licht van de zorgwekkend lage instroom, dient naar het oordeel van de commissie intensiever gezocht naar nieuwe rekruteringskanalen en een grotere bekendheid van de opleiding.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Ook voor de studiebegeleiding zijn verschillende voorzieningen aanwezig81: – In september, kort voor het begin van het academiejaar, kunnen toekomstige studenten brugcursussen volgen voor Duits en Engels. De deelname daaraan is gratis en vrijwillig. Het is de bedoeling deze toekomstige studenten met hun nieuwe omgeving bekend te maken en hun inzicht te geven in de wijze waarop aan de universiteit les wordt gegeven;
80. Ibid., blz. 43 – 47. 81. Ibid., blz. 49 – 53.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
93
– Alle nieuwe studenten krijgen de gelegenheid om tijdens de eerste week van het academiejaar, de zogenaamde onthaalweek, op een systematische wijze kennis te maken met de gekozen opleiding, de academische infrastructuur en het studentenleven. De aankondiging van de onthaalactiviteiten gebeurt via de ‘onthaalbrochure’, die onder nieuwe studenten verspreid wordt; – Informatie over de inhoud van cursussen, de gedrukte cursussen en voorbeelden van examenvragen vinden de studenten in het Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen (ZCSA). Wel is het zo dat niet alle docenten bereid zijn hun vroegere examenvragen bekend te maken. Momenteel zijn er voor de opleiding Germaanse talen enkel voor Duitse taal- en letterkunde voorbeelden van examenvragen aanwezig. Verder is er ook allerhande audiovisueel materiaal aanwezig dat in de colleges gebruikt wordt. Uit een enquête blijkt dat studenten het aanwezige didactische materiaal eerder magertjes vinden; – In het zelfstudierapport wordt beklemtoond dat een groot deel van de studiebegeleiding gedragen wordt door het academisch personeel van de opleiding. De gemakkelijke aanspreekbaarheid van deze mensen maakt dit mogelijk. Studenten worden aangespoord om ook spontaan contact op te nemen voor vragen en opmerkingen. Hiervoor zijn vaste spreekuren voorzien per AP-lid, maar studenten hebben ook ruim de gelegenheid om lesgevers voor en na de colleges aan te spreken. Dankzij de kleine groepen is de drempelvrees niet erg groot. Uit een enquête leidt de opleiding af dat studenten erg tevreden zijn over de bereikbaarheid en openheid van het academisch personeel; – Hier dient ook vermeld dat op de campus te Etterbeek ook een ombudsdienst actief is. Tot voor kort was onder het academisch personeel van de opleiding een ‘onderwijsbegeleider’ aangesteld, als aanspreekpunt en bemiddelaar. In ’99 werd deze functie echter door de academische overheid afgeschaft; – Op institutioneel niveau wordt de studiebegeleiding verzorgd door de centrale dienst Studieadvies van de Vrije Universiteit Brussel. Deze dienst verstrekt informatie over de verschillende studierichtingen aan de universiteit en helpt studenten zich eventueel te heroriënteren. De studenten kunnen op deze dienst ook beroep doen op ondersteuning in het verwerven van studiemethoden. Naar aanleiding van een drop-out onderzoek ziet de opleiding vooral de noodzaak om de studiebegeleiding van de eerstejaars beter op punt te stellen. In het zelfstudierapport 82 worden hiervoor drie mogelijke actieterreinen genoemd: een systeem van tutoren invoeren, het ZCSA beter stofferen met examenvoorbeelden en oefeningen en ten derde eerstejaarsstudenten beter informeren over de eisen op het examen. De commissie stelt vast dat er in de praktijk geen systematische studiebegeleiding plaatsvindt, wat wellicht vooral voor kandidatuurstudenten negatieve gevolgen heeft. De Dienst Studieadvies staat relatief ver van de student: deze dienst bezit weinig bekendheid, de drempel om naar deze dienst te stappen wordt als vrij hoog ervaren en de begeleiding die gegeven wordt is algemeen en weinig toegespitst op de opleiding Germaanse talen. Verder functioneert de ombudspersoon alleen als examenombuds; ook hier klinken er klachten omtrent bekendheid en toegankelijkheid. Docenten en assistenten zijn wel bereikbaar voor vragen en advies, maar richten zich niet op een systematische begeleiding van studenten. Daarenboven mag de afstand tussen voornamelijk kandidatuurstudenten en docenten niet onderschat worden. Voorts wordt het zelfstudiecentrum onvoldoende bevoorraad met didactisch materiaal en examenvragen, waardoor het zijn effect mist. De studenten kunnen wel beschikken over een goede studiegids.
82. Ibid., blz. 53 – 54.
94
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De visitatiecommissie vindt de studiebegeleiding dan ook onvoldoende, in het bijzonder voor de kandidaturen. Tijdens de licenties wordt dit grotendeels opgevangen door het academisch personeel. De commissie wil de opleiding aanraden om tenminste het zelfstudiecentrum beter te benutten en een monitoraat voor de kandidatuur in te richten. Het beter informeren en voorbereiden van eerstejaarsstudenten op de examens lijkt eveneens wenselijk, bijvoorbeeld via proefexamens of voortgangstests.
6. De faciliteiten Tijdens haar verblijf aan de VUB heeft de visitatiecommissie op campus Etterbeek enkele onderwijsruimten en de bibliotheek bezocht. Zij is van mening dat de onderwijsruimten en het taallabo kunnen voldoen, maar ook best een opknapbeurt en een modernisering kunnen gebruiken. Misschien zal de geplande nieuwbouw andere mogelijkheden bieden. De commissie beoordeelt de bibliotheekvoorziening als voldoende tot goed. Het boekenbestand is vrij goed, maar inzake oudere Nederlandse letterkunde is de collectie zeer mager en bovendien niet up-to-date. De bibliotheek is goed toegankelijk en is goed gesitueerd ten opzichte van de leslokalen. De toegankelijkheid van de seminariebibliotheken van het Centrum voor Literatuur en Cultuurwetenschap en het Centrum voor Linguïstiek is volgens de zelfstudie niet optimaal. Verder kan de opleiding het raadplegen van de naburige Franstalige bibliotheek van de ULB nog meer stimuleren. De computerfaciliteiten kunnen op dit moment voldoen, maar uitbreiding is wenselijk, zeker met het oog op de noodzakelijke intensivering van computerondersteuning in het onderwijs en de verbetering van de computervaardigheden van de studenten. Het nog op te richten multimediacentrum zal hiervoor waarschijnlijk oplossingen brengen.
7. De afgestudeerden De opleiding heeft er voor gekozen om een aantal diepte-interviews te houden met afgestudeerden, teneinde kwalitatief inhoudelijke informatie te verkrijgen over de relatie tussen de opleiding en de beroepsuitoefening alsook de algemene tevredenheid.83 Zes participanten werden geselecteerd uit de afgelopen tien jaar (’89-’99). Drie daarvan waren op het moment van het interview tewerkgesteld in de privé-sector, twee in het onderwijs en één als onderzoeker. In weinig gevallen blijkt er een rechtstreeks verband te bestaan tussen de tewerkstelling en de studie. Wie voor het onderwijs heeft gekozen, klaagt over een gebrek aan praktische voorbereiding en ziet zelfs weinig overeenkomsten voor wat de leerstof betreft. Wie voor de privé-sector heeft geopteerd, ziet niet meteen overeenkomsten met de opleiding, behalve dan wat betreft talenkennis. De geïnterviewden menen wel dat hun universitaire opleiding hen zelfstandig heeft gemaakt. Ze zijn echter niet enthousiast over de eventuele invoering van een stage. De ondervraagden zijn globaal genomen redelijk tot erg tevreden met het genoten onderwijs aan de universiteit. Enkele opmerkingen die gemaakt worden zijn: er zouden meer praktische dingen moeten worden gegeven; tijdens de eerste cyclus komen te veel herhalingen en overlappingen voor; het ontbreken van een theoretisch vak over methodologie wordt betreurd. Wat erg in de smaak valt is de combinatie tussen een brede opleiding met meer gespecialiseerde afstudeerrichtingen, zoals die de laatste jaren georganiseerd worden. 83. Ibid., blz. 74 – 79.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
95
Het alumnibeleid wordt georganiseerd door de overkoepelende oud-studentenbond van de VUB. Noch de faculteit, noch de vakgroep voert een systematisch beleid aangaande de afgestudeerden. De opleiding ervaart ook niet echt de noodzaak van een dergelijk beleid. Immers, afgestudeerden die in het onderwijs terechtkomen of daaraan verwante sectoren verliezen zo goed als nooit contact met de universiteit, dit dankzij de vrijzinnige zuil. De commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden goed is, ook al zijn zij niet helemaal goed uitgerust voor een vlotte aansluiting op de arbeidsmarkt. Ondanks de aangeboden specialisaties is er slechts een beperkte voorbereiding op mogelijke beroepen voor germanisten. De opleiding houdt ook weinig of geen contact met de arbeidsmarkt, in functie van de opbouw van het curriculum. De opleiding zou wat systematischer contact kunnen houden met haar afgestudeerden, ook met degenen die buiten het onderwijs tewerkgesteld zijn.
8. De staf De opleiding stelt in haar zelfstudie dat ze niet over de middelen beschikt om een grondig personeelsbeleid te voeren. Zij kan alleen trachten te anticiperen op pensioneringen en/of vroegtijdige afvloeiingen. In dergelijke gevallen is de angst voor verlies aan personeelsmiddelen groot, waardoor de reflex ontstaat om zo snel mogelijk het ter beschikking gestelde kader te behouden. Het is onvermijdelijk dat hierdoor een zekere starheid optreedt. De VUB overheid geeft er verder de voorkeur aan opleidingsonderdelen aan individuele docenten toe te wijzen, en niet aan vakgroepen. Elk opleidingsonderdeel wordt dus jaarlijks door dezelfde docent gedoceerd. Volgens eigen berekeningen84 beschikt de opleiding over 9,1 FTE ZAP, waaronder acht voltijdse mandaten. Voor het AAP is 3,6 FTE voorzien, waaronder twee voltijdse mandaten. Tussen 1994 en 1999 schommelde de student-staf ratio tussen 6,66 en 11,03. De ZAP-mandaten zijn overwegend toegewezen aan mannen (voor 7,8 FTE). De AAP-mandaten zijn overwegend toegewezen aan vrouwen (voor 3,1 FTE). 5 ZAP-leden zijn ouder dan vijfenvijftig, 4 zijn tussen vijftig en vierenvijftig jaar en 3 zijn jonger dan negenenveertig. De gemiddelde leeftijd van het AAP ligt ietwat lager. De vakgroep is duidelijk aan het vergrijzen en de eerste oppensioenstelling mag pas over vijf jaar worden verwacht. Het zelfstudierapport stelt dat er te weinig AAP-leden zijn. Bovendien bestaat er een onevenwicht in de verdeling van academisch personeel over de talen en tussen literatuur en taalkunde. Zo is er bijvoorbeeld geen AAP voorzien voor Engelse en Duitse literatuur. De vakgroep tracht te remediëren via het aantrekken van jonge mensen via de tweede en de derde geldstroom, maar deze kunnen slechts in beperkte mate voor onderwijsopdrachten worden ingezet. Alle ZAP-leden van de opleiding Germaanse talen beschikken over een diploma van geaggregeerde voor het Hoger Secundair Onderwijs. Voor nieuwe leden van het academisch personeel die een onderwijsopdracht krijgen toegewezen, geldt de verplichting om een didactische vorming te volgen. Dit kan bij de Dienst voor Onderwijsprofessionalisering en Evaluatie, die hiertoe jaarlijks een meerdaags residentieel seminarie organiseert. Kandidaatstellingen dienen ook steeds vergezeld te gaan van een onderwijsdossier, waarvan het belang in de afgelopen tien jaar is toegenomen.
84. Ibid., blz. 86 – 91.
96
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Gezien het aantal studenten vindt de commissie de omvang van het ZAP-bestand zeker voldoende. De omvang van het AAP-bestand lijkt ook te volstaan, maar is in verhouding tot het aantal ZAP-leden klein. Bovendien zijn de taken niet goed verdeeld. Voor Duitse en Engelse literatuur dient de opleiding zeker in AAP te voorzien. Daarnaast is ook de leeftijdsstructuur van het personeelsbestand ongunstig. Er is behoefte aan een bredere jonge basis (AAP) en een smallere oudere top (ZAP). De commissie erkent dat het Vlaamse systeem hieraan niet vreemd is. Misschien kunnen openingen gecreëerd worden via vervroegde pensioneringen. Tevens is het aantal vrouwen in de staf beperkt, en bovendien vooral aanwezig bij het AAP. Het wordt treffend geformuleerd in het zelfstudierapport: ‘... en dat komende studentengeneraties, waarschijnlijk jonge meisjes, door meestal vergrijsde mannelijke docenten zullen worden opgeleid.’ 85 De waaier aan specialisaties binnen de staf lijkt voldoende tot goed. Vooral in de taalkunde gaat de aandacht wat eenzijdig naar sociolinguïstiek, wat overigens wel interessante onderzoeksprojecten oplevert. De onderwijsinzet van zowel ZAP als AAP is naar de indruk van de commissie goed tot uitstekend. De onderwijsbelasting is voor sommige ZAP-leden te hoog, ten gevolge van een ongelijkmatige verdeling. De opleiding hanteert de facto een titularissysteem, waarbij docenten steeds een vak behouden. De commissie stelt voor de taakverdeling jaarlijks te evalueren en waar nodig aan te passen, wat tot de bevoegdheid van de vakgroep behoort. Verder meent zij dat het aantal vakken dat de opleiding Germaanse talen aanbiedt kan verminderen: jaarlijks bieden de docenten Germaanse talen meer dan 60 opleidingsonderdelen aan voor een groep van ongeveer 160 studenten. Eventueel kan ook een verschuiving optreden van vakinterne naar vakexterne keuzeopleidingsonderdelen. Een reductie van het aantal opleidingsonderdelen zal ook de onderwijslast doen afnemen, of meer ruimte maken voor de resterende vakken. De commissie beveelt ook dringend aan het aantal contacturen te reduceren en te vervangen door begeleide zelfstudie en computerondersteund onderwijs. Het personeelsbestand zou dan wel aangevuld moeten worden met (een) monitoraatsmedewerker(s), in het bijzonder voor de begeleiding van de kandidatuurstudenten. De onderwijslast van het AAP lijkt in de meeste gevallen goed, de tijd voor onderzoek wordt meestal gerespecteerd. Voor wat betreft onderwijsprofessionalisering zijn reeds enkele goede initiatieven genomen, maar de commissie stelt vast dat er weinig sprake is van systematiek en continuïteit, dit wil zeggen permanente bijscholing. De commissie heeft de indruk dat didactische kwaliteiten zwaarder zouden mogen wegen bij aanstellingen en bevorderingen.
9. Internationalisering Internationale uitwisselingen vinden voornamelijk plaats in het kader van het Socratesprogramma met de Heinrich Heine Universität Düsseldorf, de University of Wales in Aberystwyth en de University of Southhampton. De belangstelling voor deze uitwisselingen wisselt: tussen 1990 en 2001 gingen 34 studenten Germaanse talen naar Düsseldorf; 18 studenten Germaanse talen gingen tussen ’94 en ’01 naar Aberystwyth of Southhampton. De uitwisseling is vrij eenzijdig, slechts weinig buitenlandse studenten volgen les binnen de opleiding Germaanse talen te Brussel. Met de voornoemde instellingen vinden ook op regelmatige basis docentuitwisselingen plaats. Verder boort de opleiding ook nog niet-Europese uitwisselingsmogelijkheden aan via contacten met het Vesalius College, die echter door de studenten en docenten Germaanse talen tot op heden onvoldoende bekend en benut zijn.
85. Ibid., blz. 88.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
97
De internationale contacten en de uitwisseling van docenten zijn volgens de commissie voldoende, maar verdienen uitbreiding. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingen is niet groot. In verhouding tot het aantal studenten is er een goede deelname van de studenten Duits; de deelname van studenten Engels is tamelijk laag. Gezien het belang van deze uitwisselingen voor studenten in taal- en letterkunde, dient deze meer gestimuleerd te worden. De organisatie van de internationale uitwisselingen is goed bij Duits, maar volgens de studenten niet voor Engels. De commissie meent dat docenten de studenten ook meer kunnen aansporen tot deelname aan internationale uitwisselingen. Zij hoopt dat de opleiding ook voorts initiatieven zal nemen om een uitwisseling met Nederland mogelijk te maken.
10. Kwaliteitszorg 10.1. Het zelfstudierapport De visitatiecommissie vindt het zelfstudierapport niet steeds voldoende kritisch en de analyses zijn soms weinig diepgravend. Voor zwakke punten wordt te vaak verwezen naar de academische overheid en beslissingen waarop de opleiding naar eigen mening weinig invloed heeft. Het zelfstudierapport was ook niet op alle vlakken voldoende informatief voor de commissie, wat voldoende gecompenseerd werd door aanvullingen en extra informatie tijdens het bezoek. De commissie kan zich echter niet van de indruk ontdoen dat de opleiding er niet altijd in geslaagd is de noodzakelijke grondige zelfanalyse door te voeren.
10.2. De interne kwaliteitszorg Op het niveau van de instelling staan de Onderwijsraad en de Commissie Kwaliteitszorg in voor de stimulansen inzake de kwaliteit van het onderwijs. Een groot deel van de verantwoordelijkheid ligt echter bij de faculteit en de opleidingen. Het faculteitsbestuur laat zich hiervoor adviseren door verschillende commissies en raden, zo ook voor Germaanse talen. In de eerste plaats is er vakgroepsraad Germaanse talen, waarin alle ZAP en AAP leden zetelen plus één studentenvertegenwoordiger. Belangrijker inzake kwaliteitszorg is evenwel de opleidingsraad Germaanse talen, waarin naast het academisch personeel voor elk studiejaar twee studentenvertegenwoordigers zetelen. Op het niveau van de gehele faculteit Letteren en Wijsbegeerte is een commissie onderwijs opgericht, waarin per vakgroep één ZAP-lid en twee AAP-leden zetelen. Vooral in de opleidingsraad worden problemen inzake kwaliteitszorg van het onderwijs rechtstreeks aangekaart. Het zelfstudierapport meldt dat er de laatste jaren bijzonder weinig moeilijkheden ter sprake kwamen. De opleiding meent dat studenten zich dan ook goed in hun vel voelen bij de vakgroep Germaanse talen. De Commissie Kwaliteitszorg van de VUB ziet erop toe dat het geboden onderwijs jaarlijks wordt geëvalueerd. Hiervoor zijn vijf evaluatiesporen voorzien: – Probleemsignalering, die telkens aan het begin van een academiejaar kan georganiseerd worden en handelt over het vorige academiejaar; – Standaardevaluatie, die georganiseerd wordt op aanvraag van de docent zelf, de decaan, de voorzitter van de opleidingsraad of de centrale universitaire overheid; – Opleidingsevaluatie, bijvoorbeeld naar aanleiding van een visitatie of om bijkomende informatie te verkrijgen; – Studietijdmeting, die per opleidingsjaar of vierjaarlijks wordt georganiseerd;
98
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
– Evaluatie opleiding onderwijs eerste kandidatuur, bijvoorbeeld op aanvraag van een studiebegeleider of een vakgroep om nog vóór de examens moeilijkheden op te sporen. In de meeste gevallen wordt een standaardevaluatie opgezet, zoals dit voor Germaanse talen het geval was in de academiejaren ’93-’94, ’94-’95 en ’99-’00. De zelfstudie stelt dat het systeem nog verre van de kruissnelheid is verwijderd. Zo werd alleen voor het laatste van de hierboven vermelde academiejaren het quorum bereikt. Hieruit blijkt dat de gemiddelde student Germaanse talen van de VUB behoorlijk tevreden is over de hoorcolleges, de schriftelijke cursussen en ander ter beschikking gesteld materiaal, de manier waarop met vaardigheden wordt omgesprongen (d.z. de omschrijving van de opdrachten, de begeleiding, de groepsgrootte en dergelijke) en de examens. 86 De resultaten komen terecht bij de decaan, die indien nodig hierover een gesprek heeft met de betrokken docent. Noch de vakgroepvoorzitter, noch de leden van de Onderwijscommissie krijgen echter inzage in de resultaten. De opleiding is van mening dat de resultaten van de evaluaties te omzichtig worden gehanteerd door de academische overheid87 . Bovendien worden zij laat bekend gemaakt en krijgen zij weinig follow-up. Het zelfstudierapport verwijst ten slotte naar het nieuwe onderwijsconcept van de VUB ‘Competentiegericht leren in flexibel onderwijs’, waarvan de eerste concrete proefprojecten tussen 2001 en 2003 zullen worden opgestart. De klemtoon ligt hierbij veel meer op zelfstudie en zelfwerkzaamheid dan op hoorcolleges. In dit kader diende de vakgroep Germaanse talen een projectvoorstel in, om twee bestaande hoorcolleges om te bouwen met extra aandacht voor ICT. Of dit project al of niet wordt goedgekeurd, was op het moment van de visitatie nog niet bekend. De procedures voor curriculumherziening en vernieuwing zijn voldoende aanwezig, maar in de praktijk is er onvoldoende ruimte voor ingrijpende en noodzakelijke veranderingen. Het ZAP heeft naar mening van de commissie te veel autonomie en heel wat docenten schijnen de eigen ‘verworven’ opleidingsonderdelen angstvallig af te schermen. Er wordt te weinig gedacht en gehandeld als één opleiding, die een samenhangend curriculum wil aanbieden. De opleidingsraad lijkt functioneel voor het verhelpen van kleinere en praktische euvels, maar is niet in staat om grondige wijzigingen op het niveau van het curriculum tot stand te brengen. Veel procedures maken de indruk traag en weinig transparant te verlopen. Dit geldt eveneens voor onderwijsevaluaties in de vorm van enquêtes onder studenten. Deze worden zowel door studenten als docenten met argwaan bekeken. Door de eerste groep wegens twijfels over de anonimiteit, door de tweede wegens twijfels aan de validiteit. Verder laten de resultaten soms op zich wachten en worden ze met een zodanige voorzichtigheid en geheimzinnigheid behandeld, dat ook hier weinig effecten uit voortvloeien. De commissie heeft vernomen dat dit recentelijk gewijzigd is en dat resultaten voortaan worden meegedeeld aan de betrokken docent, de vice-rector onderwijs, de decaan, de voorzitter van de opleidingsraad en dat de globale resultaten worden besproken in de opleidingsraad. Daarnaast dient er ook geëvalueerd te worden op curriculumniveau, terwijl momenteel amper wordt nagegaan in hoeverre de vakoverschrijdende doelstellingen bereikt worden. De betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming en evaluatie is op zich wel goed, maar gezien voorgaande opmerkingen kan deze deelname weinig voldoening opleveren. Wellicht geldt dit ook voor het docentencorps. Globaal genomen is er volgens de commissie onvoldoende sprake van integrale kwaliteitszorg.
86. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL, FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, Zelfstudierapport opleiding Germaanse talen, AANVULLING. Brussel 2001, blz. 6. 87. VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL, FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, Zelfstudierapport opleiding Germaanse talen,. Brussel 2001, blz. 111.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
99
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie De visitatiecommissie vindt de opleiding Germaanse talen aan de VUB een degelijke opleiding, die een brede vorming mooi combineert met interessante specialisaties. De inhoudelijke invulling van het programma is volgens de commissie in het algemeen van een goed niveau. Er wordt gebruik gemaakt van een behoorlijke mix van hoor- en werkcolleges. De commissie waardeert ook het streven naar inzicht en een kritische houding van studenten. Onverminderd de globale positieve indruk, wil de commissie hier ook nog enkele opmerkingen en aanbevelingen doen: – Het programma en werkvormen: Het programma vertoont volgens de commissie nog enkele inhoudelijke lacunes. Vooreerst wordt Taalkunde vrij eenzijdig ingevuld, namelijk met een sterke klemtoon op sociolinguïstiek. Onderwerpen als computerlinguïstiek en taaltechnologie bijvoorbeeld komen amper aan bod. De commissie wil een inhoudelijke verbreding warm aanbevelen. Ten tweede worden studenten te weinig geïntroduceerd in wetenschappelijke methodologie en heuristiek. Ze blijken onvoldoende vertrouwd met efficiënte opzoekingsmethoden en wetenschappelijke bronnen. Het is wenselijk hieraan een apart opleidingsonderdeel te wijden, bij voorkeur reeds in de eerste kandidatuur. Ten derde krijgt de mondelinge taalbeheersing, hoewel hoog gewaardeerd in de doelstellingen, te weinig aandacht. Vooral in de licenties moet deze mondelinge taalvaardigheid meer expliciete aandacht krijgen. Alhoewel de opleiding reeds een behoorlijke mix van hoor- en werkcolleges gebruikt, mag het accent toch nog meer verschuiven naar begeleide zelfstudie en zelfwerkzaamheid. De opleiding zou in de eerste plaats het aantal contacturen kunnen terug schroeven en meer tijd vrijmaken voor zelfstudie. Verder moet zij intensiever gebruik gaan maken van computerondersteund onderwijs, zowel voor taalverwerving als voor andere aspecten. Verbetering is te verwachten in de nabije toekomst, want er werden hiervoor reeds twee projectaanvragen ingediend. Het gaat evenwel om twee projecten die niet alle behoeften kunnen lenigen. De opleiding mag de goedkeuring van deze projecten niet louter afwachten, maar dient een actief - ICTbeleid te voeren. De commissie meent dat de opleiding ook stages als werkvorm dient te overwegen, in het bijzonder voor de specialisaties Taalpathologie en Theaterwetenschappen. Dit kan de band met de beroepsuitoefening versterken, wat trouwens ook nodig is voor de hele opleiding. Het inrichten van stages vereist wel een inbreng van extra middelen. – Studiebegeleiding De commissie vindt dat de studiebegeleiding tekortschiet. De negatieve effecten uiten zich voornamelijk in de kandidatuur. De slaagpercentages van de eerstejaars liggen merkelijk lager dan men zou verwachten voor de betrekkelijk kleine groep studenten. De centrale dienst voor studiebegeleiding (maar ook de ombudspersoon) is te weinig bekend, de drempel blijkt voor sommige studenten te hoog en de studiebegeleiding is te weinig toegespitst op de opleiding Germaanse talen. Verder mag de hoogte van de drempel tussen studenten en lesgevers, voornamelijk in de kandidatuur, niet onderschat worden. Er is bijgevolg behoefte aan een studiebegeleiding die dichter bij de studenten staat, die toegankelijker is en die beter inspeelt op de opleiding Germaanse talen. De commissie wil de opleiding aanmoedigen een monitoraat in te richten voor de kandidatuurstudenten en daarnaast het zelfstudiecentrum beter te voorzien van didactisch materiaal en examenvragen. Een verbetering van de studiebegeleiding is een dringende noodzaak, maar nog meer wanneer de opleiding gevolg geeft aan het pleidooi voor meer zelfstudie.
100
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
– Kwaliteitszorg, organisatie en werkverdeling De commissie meent dat de opleiding niet optimaal functioneert als organisatie en dat er onvoldoende sprake is van integrale kwaliteitszorg. De opleiding schijnt niet over de flexibiliteit te beschikken om op redelijke termijn ingrijpende aanpassingen in het curriculum door te voeren. In de eerste plaats houden docenten te veel vast aan de hen toegewezen opleidingsonderdelen en hun eigen specialisatie. Bijgevolg kan, zodra alle docenten een bepaalde hoeveelheid vakken hebben ‘verworven’, het curriculum nog amper gewijzigd worden. De opleiding dient af te stappen van dit titularisschap en de autonomie van docenten mag noodzakelijke veranderingen in het curriculum niet langer in de weg staan. Ten tweede dient, in het verlengde van het voorgaande, ook de opleidingsraad te evolueren tot een dynamischer instrument. Nu geven veel procedures en werkwijzen de indruk traag en weinig transparant te verlopen. Een probleem vormt de verregaande autonomie van de docenten. Er wordt te weinig gedacht en gehandeld als één opleiding, die een samenhangend curriculum wil aanbieden. De eerste globale hervorming die de commissie wil aanbevelen, en die tevens meteen een vuurdoop kan zijn, is de reductie van het aantal opleidingsonderdelen aangeboden door de docenten van Germaanse talen. Deze reductie moet in eerste plaats leiden tot een herverdeling van de onderwijslast onder het academisch personeel. Aangezien niet meteen gehoopt kan worden op een uitbreiding van de onderwijsmandaten, zal een betere spreiding van de onderwijslasten intern georganiseerd moeten worden. Verder kan enerzijds ruimte gecreëerd worden voor verdieping van de resterende vakken, anderzijds kan de algemene onderwijslast afnemen. Het is duidelijk dat dit een lastige evenwichtsoefening blijft. Ten derde verlopen de onderwijsevaluaties te traag, waren er tot nog toe weinig zichtbare effecten en wordt er te weinig op curriculumniveau geëvalueerd. Enige verbetering is te verwachten, nu meer mensen betrokken zullen worden bij de bespreking van de resultaten en eventuele remediëring. De commissie Kwaliteitszorg zal meer het vertrouwen moeten winnen van studenten en docenten. Van de eersten door de anonimiteit nadrukkelijker te waarborgen en het effect van de evaluaties beter bekend te maken. Het vertrouwen van de docenten zou kunnen worden gewonnen door de representativiteit en zorgvuldigheid van de evaluaties te garanderen en aan te tonen, maar ook door op constructieve wijze gevolg te geven aan de resultaten. De commissie heeft bij de docenten en opleidingsverantwoordelijken een grote inzet voor het onderwijs waargenomen. Zij meent dat het potentieel voor bijsturingen zeker aanwezig is, en vertrouwt erop dat haar opmerkingen en aanbevelingen met kritische zin overwogen zullen worden.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
101
102
Universiteit Antwerpen De opleiding Taal- en Letterkunde: Germaanse talen binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte(UFSIA)/Taal en Letteren (UIA)
De opleiding Taal- en Letterkunde Germaanse talen aan de Universiteit Antwerpen (UA) is een academische opleiding van twee cycli, te weten twee kandidaatsjaren en twee licentiejaren. Studenten volgen de eerste cyclus aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (UFSIA) en de tweede cyclus aan de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). Beide instellingen vormen samen met het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) de ‘confederale’ Universiteit Antwerpen.
1. Doelstellingen en eindtermen De opleiding Germaanse talen aan de UA wil de student een degelijke oriëntatie bieden in de studie van taal en literatuur in relatie tot mens, cultuur en maatschappij. Het zelfstudierapport vermeldt de doelstellingen volgens drie actieterreinen88: – Vorming: Het onderwijs is gekleurd door de respectieve filosofische traditie van de twee betrokken instellingen, de christelijk-humanistisch geïnspireerde UFSIA en de pluralistische UIA, en de respectieve onderwijsconcepten die elkaar aanvullen. Zowel in de kandidaturen als in de licenties wordt veel belang gehecht aan het verwerven van een grondige kennis over de bestudeerde talen en literaturen. De opleiding hecht ook veel waarde aan het aanscherpen van communicatieve vaardigheden en het bevorderen van een kritische instelling. – Deskundigheidsopbouw: Met het oog op de verschillende contexten waarin afgestudeerden terechtkomen, streeft de opleiding deskundigheidsopbouw na op de gebieden taalkunde, literatuurwetenschap en taalvaardigheid in de brede zin. Voor taalkunde wordt in de kandidatuur gestreefd naar een vertrouwdheid met het onderzoek en de onderzoeksresultaten van de westerse taalkunde, in het bijzonder op het gebied van systeemlinguïstiek en de functionele studie van taal en taalgebruik. Tevens wordt gestreefd naar directe vaardigheid in taalanalyse met behulp van moderne methodes. Ook in de verbreding naar niet strikt
88. UNIVERSITEIT ANTWERPEN, Zelfstudierapport voor de externe visitatie 2001. blz. 5 – 7.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
103
germanistische taalkunde kenmerkt de (UIA)-opleiding zich door een functioneel-cognitief perspectief en door aandacht voor contrastief en typologisch onderzoek. In het interdisciplinaire gebied gaat veel aandacht naar psycholinguïstiek, sociolinguïstiek, pragmatiek, didactiek en naar computerlinguïstiek. Voor literatuurwetenschap wordt eveneens in eerste instantie gestreefd naar vertrouwdheid met onderzoek en de uitkomsten daarvan. In de kandidaturen ligt de nadruk veeleer op oudere literatuur, terwijl in de licenties vooral de moderniteit in de belangstelling staat. Daarnaast is er in de licenties ook bijzondere aandacht voor theater en podiumkunsten in het algemeen. – Vaardigheden: In de eerste plaats wordt uiteraard de taalvaardigheid heel belangrijk geacht. Voor Nederlands, Duits en Engels wordt in de praktijk een zeer behoorlijke competentie nagestreefd, ingebed in een sterk reflectieve onderbouwing, zodat op termijn near-native competence bereikt kan worden. Nederlands wordt uitdrukkelijk beschouwd als een variant die ook nog verworven moet worden. Communicatieve competentie verwerven in de Nederlandse standaardtaal is dus een belangrijke doelstelling, net zoals dat voor Engels en Duits het geval is. Vooral in de beginfase van de opleiding wordt de taalvaardigheid volgens strenge normen bijgesteld. De vaardigheid tot communiceren houdt ook het vermogen in om (relatief) grote hoeveelheden informatie adequaat en snel te formuleren en te presenteren op allerlei verschillende wijzen. Onder taalvaardigheid valt, naast de eigen taalvaardigheid, ook de capaciteit om de taalvaardigheid van anderen te analyseren, te sturen en te verbeteren. – Een andere belangrijke vaardigheid bestaat in de competente omgang met literaire werken en edities, met filologische en heuristische hulpmiddelen. Ten slotte wordt ook veel belang gehecht aan de vaardigheid om teksten te synthetiseren en eigen ideeën te formuleren (schriftelijk en mondeling). – Uit de doelstellingen worden in het zelfstudierapport eindtermen afgeleid per cyclus. De visitatiecommissie vindt de doelstellingen en eindtermen duidelijk geformuleerd. Zij beantwoorden goed aan de minimumeisen uit het referentiekader van de commissie. ‘Kennis van Land en Volk’ wordt niet afzonderlijk vermeld, maar komt wel degelijk voor in het curriculum. Zij zijn ook goed te typeren als doelstellingen van een universitaire opleiding. Globaal genomen zijn de doelen ook voldoende haalbaar, zij het dat de spreiding van de opleiding over twee instellingen daarbij een belemmerende factor is. Daarnaast merkt de commissie op dat het near-native niveau voor vreemde talen wellicht te hoog gegrepen is. Studenten blijken voldoende vertrouwd met de doelen van hun studie. Verder vindt de commissie dat de doelstellingen en eindtermen goed vertaald zijn in het programma.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma De opleiding Germaanse talen bestaat uit twee cycli, namelijk een kandidaatscyclus in UFSIA en een licentiaatscyclus aan de UIA, die elk uit twee studiejaren bestaan. De twee delen sluiten volgens het zelfstudierapport steeds nauwer op elkaar aan, maar ze zijn uit een verschillende logica ontwikkeld en dat is momenteel nog goed te merken.
104
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
De kandidatuur89 streeft naar basisdeskundigheid in de taalkunde en literatuurwetenschap van twee Germaanse talen. Op het vlak van vaardigheden staat de eigen taalvaardigheid centraal in intensieve taalvaardigheidsvakken. Verder wordt de deskundigheid tijdens de kandidaturen in gekaderd via een bredere cultuur-filosofische vorming. Zowel de eerste als de tweede kandidatuur zijn samengesteld uit een pakket algemene opleidingsonderdelen en vakkenpakketten verbonden aan de talencombinaties. De licenties90 in de eerste plaats gericht op verdieping van deskundigheid in taalkunde en literatuurwetenschap van de betrokken talen. Inzake vaardigheden ligt de klemtoon meer op bredere communicatieve vaardigheid en inzicht in taalvaardigheid. Verder wordt de deskundigheid breder ingekaderd via een uitbreiding naar niet strikt Germanistische taal- en letterkunde, informatiewetenschap en cultuurwetenschap. Gemeenschappelijk voor alle licentiestudenten is het ‘stampakket’ (32 studiepunten): basisvakken voor de talen die de student in de kandidatuur volgde, met aandacht voor taalvaardigheid en taal- en letterkunde; culturele antropologie; vrije keuzevakken. Daarnaast kiezen de studenten één van de drie profileringen (telkens 52 studiepunten): linguïstiek, literatuurwetenschap en ‘gemengd’. In regel is de student vrij bij de verdeling van de vakken over eerste en tweede licentie, met dien verstande dat voor een deliberatie in de eerste licentie voor een totaal tussen 44 en 50 studiepunten moet worden afgelegd. Tevens wordt in de eerste licentie de eindverhandeling voorbereid, waarvoor 16 studiepunten zijn begroot. De afronding van dit eindwerk in de tweede licentie is begroot op 20 studiepunten. De sequentiële opbouw van het programma is onbevredigend. De opbouw van de kandidatuur en de licenties afzonderlijk is wel goed, maar beide cycli zijn te weinig op elkaar afgestemd. De cesuur is momenteel te groot, met name ook door de overwegend schoolse aanpak in de kandidatuur tegenover de veel vrijere benadering in de licenties. Bijgevolg is ook de coherentie van het kandidaats- en het licentiaatsprogramma afzonderlijk goed, maar voor het programma als geheel onvoldoende. De keuzemogelijkheden zijn volgens de commissie voldoende in de kandidatuur en goed in de licenties. Bij de algemene vakken zou de variatie vergroot kunnen worden door keuzes aan te bieden.
2.2. Inhoud van het programma De commissie beoordeelt het inhoudelijk niveau van de opleidingsonderdelen over het gehele programma als goed. Zij vindt het inhoudelijk niveau van de vakken in de eerste cyclus voldoende tot goed. De aanpak is daar echter nogal schools, te vaak beperkt tot de leerstof van de eigen syllabi en te sterk op reproductie gericht. Tevens verdient zowel de schriftelijke als de mondelinge taalvaardigheid meer aandacht bij de vreemde talen. Het inhoudelijk niveau van de vakken in de tweede cyclus is volgens de commissie globaal genomen zeer goed, gevoed als het wordt door wetenschappelijk onderzoek van hoge kwaliteit. Ook hier vergt de taalvaardigheid toch nog meer aandacht dan ze nu krijgt, zowel mondeling als schriftelijk. De taalvaardigheid van studenten aan het eind van hun studie is, ondanks bijvoorbeeld de ‘schrijfkliniek’ aan de UIA, niet helemaal bevredigend. De commissie acht het zinvol meer native speakers bij de opleiding te betrekken, als docent of als begeleiders van conversatieklassen. Voorts krijgen ook methodologie en heuristiek binnen de opleiding te weinig aandacht. De commissie heeft bovendien de indruk dat voor heuristiek te veel gesteund wordt op encyclopedische kennis, terwijl de nadruk eerder op vaardigheden moet liggen.
89. Ibid., blz. 9 – 10. 90. Ibid., blz. 15 – 16.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
105
Verder is het programma in de kandidaturen voldoende en in de licenties goed up-to-date. Onderzoeksresultaten vinden in de eerste cyclus voldoende en in de tweede cyclus uitstekend hun terugkoppeling naar het onderwijs. De UFSIA en de UIA, elk met een sterk verschillende achtergrond, zijn er nog niet in geslaagd de opleiding daadwerkelijk tot één geheel te maken. Zo legt de kandidatuur bijvoorbeeld hoofdzakelijk de nadruk op de oudere letterkunde, terwijl de licenties zich vooral concentreren op de moderne letterkunde. Een ander voorbeeld is de Duitse taalkunde, die in de licenties in belangrijke mate diachroon is. Door dergelijke breuklijnen blijft een deel van de opgebouwde kennis van de eerste cyclus verder onbenut, terwijl een deel van de leerstof in de tweede cyclus geen fundamenten heeft in de eerste. De opleiding heeft in de eerste plaats behoefte aan een grotere eenheid in het programma. Inhoudelijke klemtonen zullen beter gespreid moeten worden over beide cycli, opleidingsonderdelen van de eerste cyclus zullen werkelijk moeten voorbereiden op vakken van de tweede cyclus, vakken uit de licenties zullen echt moeten kunnen voortbouwen op leerstof uit de kandidatuur. Tevens kunnen inhoudelijk wenselijke wijzigingen, zoals nog meer aandacht voor taalvaardigheid en methodologie, slechts voldoende renderen indien ze rekening houden met het globale programma.
2.3. Gebruikte werkvormen In het zelfstudierapport91 is sprake van volgende werkvormen: hoorcolleges, werkcolleges, responsiecolleges, papers en taken. In de eerste kandidatuur wordt een groot deel van de kennisoverdracht gerealiseerd via hoorcolleges. Daarnaast zijn er een aantal colleges voor de hele groep die een mengvorm zijn van hoorcollege en responsie- of discussiecollege. Voor vakken die een meer praktische taalkennis beogen of die met literaire teksten te maken hebben wordt in de eerste kandidatuur reeds een actievere studentendeelname gevraagd, zoals voorbereidingen maken, vragen vooraf oplossen, alleen of in kleinere groepen analyses maken, enzovoort In de eerste kandidatuur zijn geen verplichte formele papers, maar er zijn wel opdrachten verbonden aan bepaalde opleidingsonderdelen die schriftelijk worden uitgewerkt. In de tweede kandidatuur is het aantal hoorcolleges aanzienlijk minder en wordt de actieve betrokkenheid van studenten erg gestimuleerd. Een groot aantal vakken is opgebouwd rond bijdragen van de studenten en er zijn verplichten en facultatieve papers. In de overgrote meerderheid van de licentiecolleges geschiedt het onderwijs via diverse mengvormen tussen het klassieke hoorcollege en het seminarie of werkcollege. Studenten maken voorbereidingen, papers, doen opzoekwerk en nemen actief deel aan de lessen. Globaal genomen zijn de werkvormen volgens de commissie voldoende tot goed gezien de doelstellingen. Ook hier is evenwel een duidelijke breuk tussen de twee cycli. Hoewel opdrachten en papers in de eerste en vooral de tweede kandidatuur niet ontbreken, is deze cyclus toch overwegend op hoorcolleges gericht en minder op zelfstudie, participatie en eigen inbreng van de studenten. Deze laatste aspecten komen in de tweede cyclus veel beter aan bod. De commissie ondersteunt het beleid om meer variatie in de werkvormen binnen de kandidaturen aan te brengen. Voor beide cycli is echter ook een breder gebruik van ICTondersteuning wenselijk bij verschillende onderdelen. Voor zover de commissie hierover kan oordelen, worden de gekozen onderwijsvormen en -middelen goed gebruikt. Voor de eerste cyclus merkt zij op dat studenten naar hun zeggen soms laat of geen feedback ontvangen over uitgevoerde papers of opdrachten.
91. Ibid., blz. 24 – 26.
106
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
2.4. Toetsing In de kandidaturen wordt een mengvorm van jaar- en semestersysteem gebruikt. Zo worden ongeveer veertien vakken van de eerste kandidatuur gespreid over het hele jaar, tegenover tien semestervakken (gespreid over de drie talen). In de tweede kandidatuur zijn zeventien opleidingsonderdelen semestervakken (gespreid over de drie talen). In de licentie wordt elke studieperiode van tien plus vijf weken afgesloten met een examen. Eén derde van de examens voor de eerstejaars is schriftelijk. De overige examens zijn mondeling met een schriftelijke voorbereiding. In de tweede kandidatuur is zowat de helft mondeling, één derde is schriftelijk, enkele vakken hanteren een mengvorm en nog andere gebruiken permanente evaluatie. Tijdens de licenties wordt voor een beperkt aantal vakken een klassiek mondeling of schriftelijk examen georganiseerd. Voor andere vakken wordt geëvalueerd op basis van toetsen of rapporten, op basis van een paper of een combinatie van beide. Ook permanente evaluatie, die betrekking heeft op de participatie van de student aan de colleges, behoort tot de mogelijkheden. De examenvormen beantwoorden voldoende tot goed aan de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. De relatieve moeilijkheidsgraad is volgens de commissie goed. De examens toetsen goed op inzicht in de licenties, maar ook voor de kandidaturen wat niet helemaal in overeenstemming is met de aanpak van veel van de colleges (zie 2.3.). De commissie vindt verder dat de combinatie van semester- en jaarsysteem goed in de praktijk wordt gebracht, en dat de examens goed georganiseerd zijn. Voor zover de commissie hierop zicht heeft gekregen, vindt zij de criteria van beoordeling tijdens de examens en op het einde van een studiejaar globaal genomen goed. Zij merkt wel op dat de wijze van examineren van History of English Literature in de eerste cyclus door studenten wordt ervaren als te zeer gericht op willekeurige feitenkennis. Bovendien menen studenten dat de zwaarte van de stof van sommige examens relatief hoog is en niet steeds in het verlengde ligt van de moeilijkheidsgraad van de colleges binnen de kandidaturen.
2.5. Vaardigheden bij studenten Het programma als geheel biedt voldoende mogelijkheden om het probleemoplossend vermogen te ontwikkelen, zij het dat de eerste cyclus hiertoe reeds meer aanzetten dient te geven. Hetzelfde geldt voor het onafhankelijk en kritisch denken van de student en het zelfstandig leren en werken. Met betrekking tot het verband tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening biedt het programma niet zo veel duidelijkheid. Het meest voor de hand ligt nog steeds het leraarschap of het onderwijs in het algemeen, terwijl duidelijk is dat steeds minder germanisten voor deze sector kiezen. Met specialisaties als theaterwetenschap, computerlinguïstiek en de mogelijkheid om de tweede cyclus te combineren met een complement Zakelijke communicatie of Bedrijfskunde92 , is een goede eerste aanzet gegeven. Deze laatste specialisaties zijn echter weinig uitgesproken en de link met de uiteindelijke beroepsuitoefening blijft zwak. Zoals reeds vermeld dienen uitdrukkingsvaardigheden in de bestudeerde talen meer getraind te worden, zowel schriftelijk als mondeling. Verder heeft de opleiding volgens de commissie onvoldoende oog voor de behoefte aan computervaardigheden bij studenten. Levenslang leren ten slotte wordt volgens de commissie voldoende tot goed gestimuleerd.
92. Analoog aan de Academische Lerarenopleiding, Ibid., blz. 20.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
107
3. Eindverhandeling en stage 3.1. De eindverhandeling Het eindwerk moet demonstreren ‘dat de student “op basis van de kennis en de vaardigheden die hij zich gedurende zin studietijd heeft eigen gemaakt, in staat is om, onder begeleiding, een onderzoek uit te voeren waarbij hij onder meer blijk geeft dat hij kritisch primaire literatuur kan verwerken en beoordelen.” De scriptie dient geen oorspronkelijke inzichten te bevatten. De student moet kunnen bewijzen dat hij op een methodologisch onderbouwde manier een linguïstisch en/ of literatuurwetenschappelijk probleem “dat verband houdt met tijdens de academische opleiding bestudeerde vakken” kan formuleren, analyseren en ophelderen.’93 Het zelfstudierapport94 stelt dat de eindverhandeling tot stand komt volgens een nauwgezette fasering en een intense begeleiding vanaf de eerste licentie. De eerste fase behelst de keuze van een onderwerp en promotor. De student gaat vervolgens een eigen leeslijst samenstellen en hierover mondeling rapporteren bij de promotor. Deze beslist of de student, op basis van deze rapportering, al dan niet tot de tweede fase wordt toegelaten. De tweede fase betreft het schrijven van een tekst van ongeveer vijftien pagina’s, die op systematische en kritische wijze het bredere veld presenteert waarin het onderzoek zich situeert. Hierbij wordt ook veel belang gehecht aan een adequate bibliografische inventaris van het reeds verrichte onderzoek. De schriftelijke rapportering wordt beoordeeld door de promotor en een tweede lezer. Indien de student tekortschiet in het wetenschappelijk rapporteren, wordt deze doorverwezen naar een zogeheten ‘schrijfkliniek’. Deze eerste en tweede fase vertegenwoordigen elk 8 studiepunten van de eerste licentie. Tijdens de derde fase wordt het eindwerk voltooid. Het examenreglement stelt een minimum van dertig bladzijden voorop, maar de eindverhandelingen zijn gemiddeld dubbel zo lang. Studenten dienen hun eindverhandeling ook mondeling te verdedigen, wat een belangrijke rol speelt in het eindresultaat. De beoordeling gebeurt door de promotor en een tweede lezer en levert één cijfer op, gebaseerd op het schriftelijk document en de mondelinge verdediging. De zelfstudie meldt verder dat jaarlijks gemiddeld 12,4 % van de studenten in de tweede licentie niet slagen voor hun eindverhandeling. De commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een steekproef van de eindverhandelingen grondig bestudeerd. Daarnaast heeft zij tijdens het bezoek aan de instelling extra exemplaren ingekeken. De commissie heeft vastgesteld dat het niveau van de door haar beoordeelde exemplaren van de eindverhandelingen sterk wisselt, gaande van uitstekende eindwerken tot zeer matige verhandelingen. Zij heeft de indruk dat de beoordeling van de eindverhandelingen niet altijd even adequaat gebeurt, en is van mening dat sommige werken te hoog gequoteerd waren. Bovendien is het haar niet helemaal duidelijk geworden welke criteria bij de beoordeling werden gehanteerd. De commissie vindt het begeleidingstraject, dat reeds vanaf de eerste licentie uitdrukkelijk van start gaat, in opzet goed. Zij betwijfelt echter of alle eindwerken ook inhoudelijk goed worden begeleid, gegeven de geringe kwaliteit van enkele exemplaren. De commissie raadt aan in de eerste plaats een betere voorbereiding te bieden op het maken van een eindverhandeling, reeds vanaf de eerste cyclus. Hiertoe dient nog meer aandacht te gaan naar methodologie en heuristiek, maar ook naar het schrijven van wetenschappelijke teksten op zich. Verder dient de beoordeling grondiger en uniformer te gebeuren, volgens richtlijnen en criteria die voor docenten en studenten goed bekend zijn. Het is ook raadzaam de studenten duidelijk feedback te geven over hun prestaties. 93. Ibid., blz. 29. 94. Ibid., blz. 29 – 32.
108
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Ten slotte meent de commissie dat het relatieve gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding goed is. Het gestelde minimum van dertig bladzijden vindt de commissie evenwel wat weinig en niet in overeenstemming met het aantal studiepunten. De meeste eindverhandelingen zijn echter in de praktijk ongeveer dubbel zo lang.
3.2. Stage De opleiding Germaanse talen aan de UA omvat geen stageperiode voor de studenten. Facultatieve stages dienen volgens de commissie overwogen te worden, zeker voor een specialisatie als theaterwetenschap en computerlinguïstiek.
4. De student en zijn/haar opleiding 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Hoofdinschrijvingen Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de UA voor de periode 1989-1990 tot 1999-2000. Academiejaar
Generatie UFSIA
eerste kan UFSIA
tweede kan UFSIA
Totaal UFSIA
eerste lic tweede lic UIA UIA
Totaal UIA
Totaal
89-90
102
139
50
189
41
71
112
301
90-91
96
135
71
206
43
45
88
294
91-92
100
146
72
218
42
47
89
307
92-93
128
178
61
239
61
55
116
355
93-94
128
200
78
278
57
68
125
403
94-95
125
185
94
279
78
64
142
421
95-96
121
178
88
266
72
82
154
420
96-97
137
197
90
287
75
76
151
438
97-98
137
195
90
285
96
81
177
462
98-99
113
168
108
276
80
96
176
452
99-00
108
151
85
236
102
89
191
427
Het zelfstudierapport95 stelt dat de opleiding kan rekenen op een relatief stabiel aandeel van de Vlaamse studenten Germaanse talen. De talencombinatie Nederlands-Engels is het populairst, terwijl de combinaties Engels-Duits en Nederlands-Duits de laatste jaren lichtjes achteruit gaan in studentenaantal. De doorstroming van de kandidaatsinstelling UFSIA naar de licentiaatsinstelling UIA is schommelt voor de Letterenfaculteit rond de 90%. Niet-verder-studeren aan de UIA heeft
95. Ibid., blz. 33 – 36.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
109
bijna nooit te maken met curriculaire overwegingen, maar vaak met de verafgelegen campus 96 . De studentenpopulatie is in meerderheid vrouwelijk. Voor de laatste tien jaar binnen de UFSIA komt dit neer op gemiddeld 40% mannelijke tegenover 60% vrouwelijke studenten in de eerste kandidatuur, en 38% mannelijke tegenover 62% vrouwelijke studenten voor de tweede kandidatuur. De opleiding neemt, buiten enkele traditionele informatiedagen, geen specifieke initiatieven om de studenteninstroom te beïnvloeden. De commissie stelt vast dat de instroom vrij stabiel is en eveneens overeenstemt met de ambities van de opleiding. Indien de opleiding haar eenheid kan vergroten, via een betere afstemming van eerste en tweede cyclus en eventueel een vereniging op één campus, dan zal wellicht de doorstroming van UFSIA naar UIA soepeler worden.
4.2. Slaagcijfers, rendementen en studieduur Tabel 2: Slaagpercentages Taal- en Letterkunde: Germaanse talen aan de UA voor de periode 1989-1990 tot 1998-1999. Academiejaar
generatie UFSIA
eerste kan UFSIA
tweede kan UFSIA
eerste lic UIA
tweede lic UIA
%
%
%
%
%
89-90
41,58
43,07
80,00
97,56
90,14
90-91
39,58
46,67
87,32
95,35
86,66
91-92 92-93
36,36 34,88
38,19 38,86
88,89 80,33
85,71 100,00
95,55 87,27
93-94
40,32
42,35
83,33
100,00
86,76
94-95
34,15
43,17
87,23
92,31
85,71
95-96 96-97
38,02 41,79
44,94 40,63
84,09 84,62
94,44 96,05
89,02 84,00
97-98
46,67
51,56
80,00
90,53
85,19
98-99
43,36
47,02
89,81
92,50
83,33
Beschouwd tussen ’88-’89 en ’98-’99 slaagt gemiddeld 38% van de generatiestudenten aan het einde van de eerste kandidatuur. Gemiddeld 69% van de generatiestudenten slaagt voor de eerste kandidatuur in één of twee jaar. Studenten die voor de eerste kandidatuur slagen maken veel kans om ook de tweede kandidatuur met succes te beëindigen: het slaagpercentage bedraagt er gemiddeld 84,84 %. Gemiddeld 35% van de generatiestudenten verwerft het kandidaatsdiploma
96. Ibid., blz. 41.
110
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
na twee jaar. Het zelfstudierapport97 noemt de slaagcijfers voor de eerste licenties tussen 1987 en 1998 hoog tot zeer hoog, met een gemiddelde van 95,01%. De slaagpercentages voor de tweede licentie liggen ietwat lager, wat vooral in verband gebracht wordt met het mislukken of niet tijdig afwerken van de eindverhandeling. Iets minder dan 90% van de licentiestudenten behaalt het diploma na twee jaar. Dit aantal neemt na en extrajaar, doorgaans een zogenaamd ‘thesisjaar’, nog met 5% toe. Na meer dan drie jaar ligt het rendement voor de licenties op gemiddeld 93,24%. Vrouwelijke studenten Germaanse talen aan de UA brengen het er in het algemeen iets beter van af dan de mannelijke. In verhouding tot de gebruikelijke slaagpercentages van de kandidatuur van Vlaamse opleidingen, zijn de slaagcijfers van de kandidatuur Germaanse talen aan de UA met gemiddeld 43,65% niet extreem laag. Voor een middelgrote opleiding zijn ze echter toch wat aan de lage kant. De slaagpercentages in het vervolg van de instelling zijn heel wat gunstiger. De gemiddelde studieduur stemt dan ook overeen met wat men binnen de randvoorwaarden mag verwachten.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd Een onderzoek naar de correlatie tussen de begrote en de reële studietijd is tot nog toe niet ondernomen. De algemene indruk is dat er in dit opzicht voor de eerste kandidatuur weinig problemen zijn. Voor de tweede kandidatuur leidt de invoering van interactieve werkvormen in combinatie met de meer traditionele hoorcolleges soms tot zenuwachtigheid van de studenten. Eventuele problemen worden ofwel ad hoc opgelost, of worden besproken op de vakgroepsraad (UFSIA) of de departementsraad (UIA), waarin ook de studenten zetelen. Uit haar gesprekken met studenten leidt de commissie af dat deze de opleiding in het algemeen niet als te zwaar ervaren. Voor de sommige opleidingsonderdelen, in het bijzonder in de kandidatuur, menen zij echter dat de relatie tussen reële studietijd en studiepunten soms ver te zoeken is. Globaal genomen lijkt de verdeling van de studietijd over de studiejaren goed. Een gedegen onderzoek naar de verhouding tussen begrote en reële studietijd is in elk geval noodzakelijk. Verder beveelt de commissie aan het aantal contacturen met name in de tweede kandidatuur, dat tot de hoogste in Vlaanderen behoort, te verminderen in ruil voor een groter aandeel begeleide zelfstudie.
5.2. Studievoorlichting en begeleiding 5.2.1. STUDIEVOORLICHTING De voorlichting geschiedt heden apart op het niveau van de kandidaats- en de licentiaatsinstelling: – Vóór het begin van de studie (UFSIA): – Elk jaar wordt in de maand maart een infodag georganiseerd, waarbij docenten en studenten zijn betrokken;
97. Ibid., blz. 43 – 47.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
111
–
Informatie over de opleiding en het curriculum is te vinden in een brochure en op de website van de universiteit. – Vóór het begin van de licentie (UIA): – Elk jaar worden informatiebijeenkomsten georganiseerd aan de UIA voor studenten uit de tweede kandidatuur van UFSIA en KUB; – Informatie over de opleiding en het curriculum is te vinden in een studiegids en op de website van de universiteit. De visitatiecommissie meent dat de voorlichting aan potentiële studenten vrij beperkt is met deels weinig aansprekend materiaal.
5.2.2. STUDIEBEGELEIDING Ook de studiebegeleiding is apart georganiseerd voor de kandidaats- en de licentiaatsopleiding: – Tijdens de kandidaturen (UFSIA): – Toekomstige studenten Duits kunnen elk jaar in de maand september een niet-verplichte propedeuse volgen; – Voor alle studenten van de eerste kandidatuur is de eerste week van het academiejaar een introductieweek, waarin alle opleidingsonderdelen worden voorgesteld en de eisen en toetsvorm verduidelijkt worden; – Docenten hebben een vast spreekuur, maar ook daarbuiten zijn zij door de studenten aanspreekbaar; – Een lid van het ZAP wordt aangeduid als studiebegeleider: hij/zij maakt beginnende studenten wegwijs in het programma, verwijst hen bij problemen door naar de gepaste diensten en speelt eventueel een bemiddelende rol. De studiebegeleider ziet er ook op toe dat meer algemene problemen tijdig in de vakgroepsraad ter sprake komen. De studiebegeleider maakt ook deel uit van de examencommissie; – In de vakgroep worden elk jaar één of meer ombudspersonen aangesteld, die vooral de rol van examenombuds vervullen en eveneens deel uitmaken van de examencommissie; – Op het centrale niveau kunnen studenten voor studie- en persoonlijke problemen terecht bij de Dienst voor Studieadvies en studentenbegeleiding. Deze dienst organiseert ook algemene cursussen over studieplanning en efficiënt studeren en richt informatiesessies in over faalangst; – Ten slotte dient hier ook het peter/meterschap vermeld, dat volledig door studenten wordt georganiseerd. – Tijdens de licenties (UIA): – Er is voorzien in departementale begeleiders, één voor taal- en één voor letterkunde, die studenten bijstaan in het samenstellen van hun programma in het algemeen en de specifieke inhoudelijke invulling; – Het onderwijs in de licenties verloopt meestal in relatief kleine groepen, waardoor docenten de vorderingen van studenten van dichtbij kunnen volgen en ook persoonlijke begeleiding kunnen bieden. Een aanzienlijk deel van de begeleiding in de licenties komt ook voor rekening van de promotor van het eindwerk. – Indien bij de voorbereiding van het eindwerk blijkt dat de student tekortschiet inzake wetenschappelijk rapporteren, dan wordt deze doorverwezen naar een zogeheten ‘schrijfkliniek’. – Op het centrale niveau kunnen studenten voor studie- en persoonlijke problemen terecht bij de Dienst voor Studieadvies.
112
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
De commissie is van oordeel dat de studievoorlichting en -begeleiding globaal genomen goed is, zowel in de eerste als in de tweede cyclus. Studenten kunnen beschikken over een zeer goede studiegids. Zoals reeds vermeld dient de inhoudelijke begeleiding van de eindverhandeling wel te verbeteren (zie 3.1.).
6. De faciliteiten Tijdens haar verblijf aan de universiteit heeft commissie zowel bij UFSIA als bij UIA enkele onderwijsruimten en de bibliotheek bezocht. Zeer opvallend is de grote afstand tussen de twee afdelingen en het verschil in omgeving. Terwijl UFSIA gesitueerd is in het hartje van Antwerpen, bevindt UIA zich een flink eind buiten de stad. Deze fysieke scheiding is niet van dien aard om de eenheid binnen de opleiding te versterken. Daarnaast valt ook meteen het grote onderscheid in de kwaliteit van de infrastructuur op. De gebouwen en onderwijsruimten van de letteren aan de UFSIA zijn zeer geschikt en blijken goed onderhouden. De campus is een aangename plaats om te vertoeven. De gebouwen en onderwijsruimten van de letteren aan de UIA zijn duidelijk niet voor de eeuwigheid bestemd. Zij zijn slecht onderhouden, de isolatie laat te wensen over waardoor ze gevoelig zijn voor temperatuurschommelingen en bovendien hebben sommige lokalen heel veel geluidshinder van voorbijrijdend verkeer. Een dergelijke infrastructuur is weinig bevorderlijk voor het werk- en leerplezier van studenten en docenten. De computerfaciliteiten aan beide afdelingen kunnen heden wellicht volstaan. Indien de opleiding echter de ICT-ondersteuning van haar onderwijs gaat uitbreiden, zoals de commissie wenselijk acht (zie 2.3.), vergt het computerpark een stevige vergroting. Beide afdelingen beschikken over een goed toegankelijke bibliotheek met een goede collectie.
7. De afgestudeerden In 1999 werd gepeild naar de werkterreinen van de alumni. 98 Alle alumni werden aangeschreven en de opleiding kreeg 483 bruikbare antwoorden. Ruim de helft (53,83%) van deze respondenten blijkt in het onderwijs terechtgekomen, zowel in het middelbaar als het hoger. Ongeveer een kwart (25,26%) is tewerkgesteld in het bedrijfsleven. 8,7% ging voor een overheid werken, 2,28 % werd zelfstandige en 4,79% ging in de journalistiek. Slechts 4,97 % van de respondenten was op het moment van de bevraging werkloos. Zowel de kandidaatsinstelling als de licentiaatsinstelling hebben een alumniwerking op instellingsniveau, via dewelke zij contact houden met hun afgestudeerden. Het niveau van de afgestudeerden is volgens de commissie overwegend goed. Wel meent de commissie dat er meer aandacht besteed kan worden aan de aansluiting met de arbeidsmarkt. Er is wel mogelijkheid tot specialisatie in de licenties, maar deze is weinig uitgesproken in functie van beroepsmogelijkheden. Daarnaast is ook de taalvaardigheid van pas afgestudeerden niet in alle opzichten bevredigend, zoals zij zelf aangeven. Facultatieve stages dienen volgens de commissie overwogen te worden, bijvoorbeeld voor een specialisatie als theaterwetenschap en computerlinguïstiek, teneinde de relatie met de latere beroepsuitoefening te versterken. In functie van de programmaopbouw zou de opleiding ook meer rekening kunnen houden met de behoeften van de arbeidsmarkt. Ten slotte lijken contacten met de afgestudeerden op een laag pitje te staan, maar hierin is verbetering te verwachten dankzij recente nieuwe impulsen.
98. Ibid., blz. 69.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
113
8. De staf De vakgroep Germaanse talen van de UFSIA99 beschikt over 17,4 Fte aan Zelfstandig Academisch Personeel, 6,5 Fte Assisterend Academisch Personeel en 9,94 Fte aan personeel ten laste van externe onderzoekskredieten en dergelijke. Elk ZAP-lid is gemiddeld verantwoordelijk voor 14,8 studenten. De leeftijdsopbouw van het personeel is vrij onregelmatig: tussen 23 en 29 jaar voor het AAP en tussen 29 en 63 jaar voor het ZAP. Binnen de vakgroep aan de UFSIA stellen zich volgens het zelfstudierapport100 geen acute personeelsproblemen. Het departement Germaanse talen van de UIA 101 beschikt over 14,6 Fte aan ZAP en 4 Fte aan AAP. Verder wordt de staf aangevuld met 31 mandaten ten laste van externe onderzoekskredieten en dergelijke en 5 emeriti en pre-emeriti. Bij een studentenaantal van 180 (’99-’00) is een ZAP-lid gemiddeld verantwoordelijk voor 12,3 studenten. Berekend per ZAP-lid ligt de onderwijsbelasting wel aanzienlijk hoger voor leden van de vakgroep literatuurwetenschap dan voor leden van de vakgroep taalwetenschap. Dit is een rechtstreeks gevolg van een groter aantal studenten literatuurwetenschap. Als voorlopige oplossing zijn de onderwijstaken van alle AAP-leden in de literatuurwetenschap gesitueerd. Aan de UFSIA zijn 2 vrouwen opgenomen in het ZAP, terwijl 5 vrouwen tegenover 2 mannen het AAP vormen. Aan de UIA wordt 1,2 Fte van het ZAP ingevuld door vrouwen. Aan de UFSIA bestaat de traditie om bij promotiedossiers veel belang te hechten aan de onderwijsbijdrage, doch recente tendensen tonen ook meer aandacht voor onderzoek. De UIA bepaalt per vacature in hoeverre onderzoeks- dan wel onderwijsvaardigheden de doorslag moeten geven. Veel ZAP- en AAP-leden van de UA hebben tijdens hun tweede cyclusopleiding onderwijskundige scholing gevolgd als onderdeel van de lerarenopleiding. Voor doctorandi zonder voorafgaande onderwijservaring of –opleiding wordt geen verplichte onderwijsscholing voorzien. Wel worden nieuwe docenten gestimuleerd om vormingssessies omtrent onderwijsprofessionalisering te volgen, die georganiseerd worden door de UA. De commissie meent dat de omvang van het ZAP-bestand en het AAP-bestand en de verhouding daartussen zeer goed is voor beide afdelingen. De opleiding kan bogen op een gunstige staf-studentratio, waardoor de onderwijslast van het academisch personeel goed werkbaar is. Zoals de opleiding aangeeft in haar zelfstudierapport, valt deze onderwijslast wel wat zwaarder uit voor het academisch personeel van de literatuurwetenschap aan de UIA. Het aandeel vrouwen in de staf is vrij klein, zeker voor het ZAP. Hier is pas verandering in te verwachten wanneer enkele stafleden met emeritaat gaan, waarbij tegelijkertijd een verjonging van het ZAP kan plaatsvinden. De onderwijsinzet van zowel assisterend als zelfstandig academisch personeel lijkt zeer goed. De onderwijsprofessionalisering is echter niet helemaal bevredigend. Zij mist wat systematiek, dit wil zeggen permanent bijscholen in onderwijsmethoden wordt door de docenten nog niet als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Onderwijsprofessionalisering en vernieuwing behoeft continue aandacht voor zowel nieuwe als ervaren lesgevers. Daarnaast menen sommige docenten dat de bijscholingen van de Dienst voor onderwijsprofessionalisering veraf staan van de docent en zijn praktijk. Didactische kwaliteiten hebben voldoende invloed bij aanstellingen of bevorderingen, maar er kan hierop nog meer nadruk gelegd worden.
99. Ibid., blz. 71 – 74. 100. Ibid., blz. 74. 101. Ibid., blz.75 – 76.
114
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
9. Internationalisering In de kandidaatsopleiding wordt internationalisering102 voornamelijk gerealiseerd via het curriculum en op doceerniveau. De licentieopleiding heeft een lange traditie van intensief onderzoeks- en onderwijscontact met de internationale gemeenschap. Er zijn voortdurend docentenuitwisselingen met zowel Europese als niet-Europese instellingen. Voor studentenuitwisseling wordt vooral beroep gedaan op de Erasmus/Socrates en Tempus programma’s. Over de laatste drie academiejaren gingen gemiddeld 29 eerste licentie-studenten per academiejaar studeren aan een andere universiteit in het kader van deze programma’s. Het internationaliseringsbeleid van de UFSIA wordt georganiseerd door een aparte Stuurgroep Internationale Relaties, dat van UIA door de Dienst Internationale Samenwerking. De commissie is van mening dat het academisch personeel zeer goed internationale contacten onderhoudt, die goed teruggekoppeld worden naar het onderwijs. De internationale uitwisseling van docenten en studenten is goed georganiseerd en wordt sterk gestimuleerd. De deelname aan internationale uitwisseling is dan ook goed te noemen.
10. Kwaliteitszorg 10.1. Het zelfstudierapport De commissie vindt het zelfstudierapport een goede kritische zelfanalyse van de opleiding. Het document is een zeer degelijke informatiebron geweest voor de werkzaamheden van de commissie. Verder heeft zij tijdens haar bezoek nog heel wat extra informatie ontvangen, waardoor zij zich een duidelijker beeld heeft kunnen vormen van de opleiding.
10.2. De interne kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg is aan de UA tot nog toe een onderdeel van de activiteit van verschillende raden, commissies en vakgroepen. Het zelfstudierapport103 beklemtoont echter dat, volgens een strikte tijdstabel, ontwikkelingen aan de gang zijn naar een systematische kwaliteitsbegeleiding voor de gehele instelling. De vakgroep (UFSIA) en het departement (UIA) staan in voor de dagelijkse behartiging van interne kwaliteitszorg. In deze organen zetelen alle leden van het academisch personeel en vertegenwoordigers van studenten en de administratieve staf. In elke vergadering wordt ruimte gemaakt voor evaluatie, supervisie en bijstelling van de onderwijsactiviteiten. Deze vergaderingen stellen ook de vereiste profielen op bij eventuele vacatures. Verder speelt de faculteit een belangrijke rol, in het bijzonder aan de UFSIA. De decaan initieert geregeld kwaliteitscontroles en docentenevaluaties. Deze evaluaties worden vijfjaarlijks georganiseerd via studentenenquêtes. De resultaten worden besproken tussen de faculteitsdecaan en de
102. Ibid., blz. 81 – 88. 103. Ibid., blz. 89 – 93.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
115
betrokken docent en een neerslag ervan komt in het onderwijsdossier van de docent. In de toekomst wordt dit systeem uitgebreid met een combinatie van functionerings- en evaluatiegesprekken. In de licentieopleiding worden de laatste jaren bij bevorderingsrondes ook enquêtes gehouden bij studenten over het geleverde onderwijs. Sinds academiejaar 1999-2000 zijn twee vaste raden geïnstalleerd, namelijk de Gemeenschappelijke Raad Letteren en Wijsbegeerte en de Gemeenschappelijk Onderwijscommissie Germaanse talen. Deze organen zijn gemeenschappelijk voor UFSIA en UIA, en hebben o.a. als taak de kwaliteitsnormen te bewaken en de kandidaats- en de licentiaatsopleiding op elkaar af te stemmen. Met deze nieuwe organen heeft de opleiding nog maar beperkte ervaring. Op instellingsniveau ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteitszorg in UFSIA bij de academische raad, in UIA bij de Raad van Bestuur en de Onderwijsraad en ten slotte voor de UA bij de Gemeenschappelijke Raad en de Gemeenschappelijke Onderwijsraad. De studenten zijn bij de kwaliteitszorg betrokken via de studentenenquêtes, maar ook via een vertegenwoordiging in alle voornoemde raden. De commissie meent dat de procedures voor curriculumherziening en –vernieuwing goed zijn opgezet. Positief is ook de betrekkelijk verregaande decentralisering, waardoor de opleiding zelf grotere bevoegdheid krijgt. Onderwijsopdrachten worden toegewezen aan de vakgroepen, die ook jaarlijks deze opdrachten kunnen herzien en herschikken onder hun leden. Duidelijk is echter dat de opleiding een gebrek aan eenheid vertoont, doordat de eerste en de tweede cyclus door twee verschillende ‘deel’instellingen worden aangeboden. Herhaaldelijk heeft de commissie hierboven al gewezen op de gevolgen hiervan voor de inhoudelijke samenhang, de opbouw en de werkvormen. Sinds vorig academiejaar is een belangrijke stap gezet om de eenheid te vergroten, namelijk met de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie Germaanse talen (GOC). Heden zijn nog maar weinig resultaten zichtbaar van dit initiatief, maar het potentieel is zeker aanwezig. De commissie wil de GOC aanmoedigen spoedig van start te gaan met een grondige hervorming van het programma. In de eerste plaats zal die betrekking moeten hebben op een betere wederzijdse inhoudelijke afstemming van eerste en tweede cyclus. Over het algemeen kan de betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming voldoen, maar deze blijft nog te beperkt tot ‘rondvragen’. Studenten merken ook niet altijd resultaat van hun inbreng. De procedures voor cursusevaluatie zijn op zich goed, maar sorteren naar het oordeel van de studenten weinig effect. Zij hebben ook weinig zicht op wat er met de resultaten gebeurt. Daarnaast is meer aandacht gewenst voor evaluatie van het curriculum. De integrale kwaliteitszorg is momenteel nog geen feit, maar de vooruitzichten zijn hoopgevend indien de GOC zich snel ontwikkelt tot een dynamisch en invloedrijk orgaan.
11. Voornaamste opmerkingen en aanbevelingen van de visitatiecommissie De UFSIA en de UIA bieden in combinatie een degelijke opleiding. Beide bevatten voortreffelijke elementen, waarbij de flexibele en op zelfwerkzaamheid gerichte aanpak van de UIA de traditionele opzet van de UFSIA aanvult. Zodra men erin slaagt deze elementen te integreren door het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie ontstaat een zeer aantrekkelijke opleiding. De staf heeft een grote inzet en beschikt over hoge onderzoekskwaliteiten. De opleiding presteert ook goed op het vlak van internationalisering, zowel bij studenten als docenten.
116
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Onverminderd deze globaal positieve waardering, ziet de commissie ook nog heel wat mogelijkheden tot verbetering en optimalisering van de opleiding: – De eenheid en de uitvoering van het programma: De belangrijkste opmerking inzake het programma betreft de eenheid ervan. Ten gevolge van de spreiding van het programma over twee instellingen met een verschillende achtergrond en verleden, is deze eenheid soms ver te zoeken. Er zijn inhoudelijke verschillen: bijvoorbeeld de klemtoon op de oudere literatuur bij UFSIA versus meer moderne literatuur bij UIA; de veelal diachrone Duitse taalkunde in de licenties is een ander voorbeeld; computerlinguïstiek als derde voorbeeld komt aan bod in de tweede cyclus, maar blijft in de kandidatuur een grote onbekende. Daarnaast zijn er grote verschillen in de werkvormen. Terwijl de kandidatuur een overwegend schoolse aanpak hanteert met de nadruk op de reproductie van kennis, passen de licenties veeleer werkvormen toe die een actieve inbreng van de student vereisen. Deze verschillen naar inhoud en werkwijze maken, samen met de verschillen in atmosfeer tussen beide instellingen, dat de overgang van de eerste naar de tweede cyclus vrij abrupt is. Een deel van de opgebouwde kennis en vaardigheden van de eerste cyclus blijft verder onbenut, terwijl een deel van de vorming in de tweede cyclus geen fundamenten heeft in de eerste. De opleiding dient in de eerste plaats een inhoudelijke afstemming na te streven. Opleidingsonderdelen van de eerste cyclus zullen werkelijk moeten voorbereiden op vakken van de tweede cyclus, vakken uit de licenties zullen echt moeten kunnen voortbouwen op leerstof uit de kandidatuur. Elementen uit beide huidige cycli zullen moeten wegvallen om deze versmelting mogelijk te maken. In elk geval zal in dit programma volgens de commissie meer aandacht moeten gaan naar schriftelijke en mondelinge taalvaardigheid bij de vreemde talen. Daarnaast moet zeker meer aandacht gaan naar methodologie en heuristiek, maar wel in de vorm van vaardigheden en niet opgevat als encyclopedische kennis. Verder meent de commissie dat de opleiding meer specialisatiemogelijkheden kan inbouwen, die beter rekening houden met beroepsmogelijkheden. Zo zouden bijvoorbeeld de vakkenpakketten omtrent theaterwetenschap en computerlinguïstiek/taaltechnologie meer uit de verf mogen komen als echte specialisaties. Daarnaast dient de overgang van de eerste naar de tweede cyclus ook inzake werkvormen geleidelijker te gaan. Dit impliceert vooral dat in de eerste cyclus minder hoorcolleges en meer interactieve werkvormen nodig zijn. Studenten moeten ook in de kandidatuur meer vertrouwd geraken met het uitvoeren van opdrachten en het schrijven van papers. De commissie raadt ook aan vooral in de kandidatuur het aantal contacturen te reduceren ten gunste van de hoeveelheid begeleide zelfstudie. Globaal gesproken dient de opleiding zich in beide cycli meer te bedienen van computerondersteuning voor het onderwijs. Hiertoe zouden bijvoorbeeld enkele docenten zich kunnen verdiepen in het onderwerp, om vervolgens hun collega’s mee over de streep te trekken. Voornoemde inhoudelijke vermenging betekent wellicht nog meer uitwisseling van docenten tussen beiden cycli. Daarnaast is er volgens de commissie meer behoefte aan permanente didactische bijscholing van zowel nieuwe als ervaren docenten. Aansluitend op de werkvormen wil de commissie ook nog enkele opmerkingen maken met betrekking tot de studiebegeleiding. Het systeem in de kandidatuur met een studiebegeleider schijnt goed te functioneren. Toch zijn de slaagcijfers wat lager dan men zou verwachten van een middelgrote opleiding. Een intensievere begeleiding van kandidatuurstudenten verdient overweging. In de tweede cyclus dient voornamelijk meer aandacht te gaan naar de begeleiding van de eindverhandeling. Het niveau van deze eindverhandelingen is wisselend, van zeer goed tot zwak. De commissie vindt het begeleidingstraject, dat reeds vanaf de eerste licentie uitdrukkelijk van start gaat, in opzet goed. Gegeven het wisselend niveau raadt de commissie echter aan in de eerste plaats een intensere voorbereiding en begeleiding te bieden voor het maken van een eindverhandeling. Met meer aandacht voor wetenschappelijke methodes kan hiervoor in de eerste cyclus de basis gelegd worden. Verder dient de beoordeling grondiger en uniformer te gebeuren, volgens richtlijnen en criteria die voor docenten en studenten goed bekend zijn. De commissie meent dat de eindwerken op dit moment soms te hoog gequoteerd worden, volgens criteria die niet helemaal duidelijk zijn. Het is ook raadzaam de studenten duidelijk feedback te geven over de geleverde prestaties.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
117
– Bestuurlijke eenheid en kwaliteitszorg: Indien de opleiding de eenheid van het programma wil versterken, dan vergt dit ingrepen die ook bestuurlijke eenheid en een goed systeem van kwaliteitsbewaking vereisen. De pas opgerichte Gemeenschappelijke Onderwijscommissie dient dan ook verregaande bevoegdheden te krijgen. Zij dient bovendien een orgaan met beperkte omvang te zijn, dat snel en daadkrachtig kan beslissen, en waarin betrokkenen vertegenwoordigd worden door afgevaardigden. Momenteel is dat nog lang niet het geval, en beslissingen inzake programmawijziging en kwaliteitszorg verlopen traag en ondoorzichtig. Tenslotte dient de opleiding ook duidelijker en sneller te reageren op de resultaten van de onderwijsevaluaties, en studenten ook duidelijk te laten merken hoe eventuele minpunten verholpen worden. De commissie stelt vast dat een groot deel van haar opmerkingen reeds vermeld staan in het zelfstudierapport. De opleiding beschikt over het nodige kritische inzicht en is goed in staat de hand in eigen boezem te steken. Gegeven de prima onderwijsinzet en motivatie van het personeel, gegeven ook de een goede mix van jonge en ervaren stafleden, is de commissie overtuigd van het grote potentieel om de opleiding verder te verbeteren.
118
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
BIJLAGEN
119
120
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
PROF. DR. E.K. GROOTES studeerde in 1963 af aan de Universiteit van Amsterdam in Nederlandse taal- en letterkunde, met als bijvakken Geschiedenis en Boekwetenschap. Van 1962 tot 1965 werkte hij als leraar Nederlands in het voortgezet onderwijs. Van 1965 tot 1997 was hij verbonden aan de opleiding Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1973 op het proefschrift Dramatische struktuur in tweevoud: een vergelijkend onderzoek van Aretino’s Hipocrito en P.C. Hoofts Schijnheiligh, waarvoor hij de Winkler Prins Prijs ontving. In 1976 werd hij benoemd tot hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde. Zijn publicaties zijn voornamelijk gericht op de zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde: op dichters als Vondel, Hooft, Huygens, Cats en Bredero (met bijzondere aandacht voor de laatste), op populair proza, emblematiek en liedboeken, en op theorie en praktijk van de literatuurgeschiedenis. Hij was redactielid en medeauteur van Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (1993) en van de Histoire de la littérature néerlandaise (1999), bezorgde een zestal tekstedities, o.m. van Bredero, en was redacteur van diverse bundels, van het tijdschrift Literatuur en van de Griffioen- en de Deltareeks. Op bestuurlijk terrein was hij buiten de eigen studierichting onder meer voorzitter van de Sectie Nederlands van de Academische Raad, lid van de adviescommissie geesteswetenschappen van ZWO, voorzitter van de werkgemeenschap letterkunde van ZWO, voorzitter van de Werkgroep Zeventiende Eeuw, bestuurslid van de Faculteit der Letteren en directeur van het Huizingainstituut voor Cultuurgeschiedenis. Na zijn emeritaat vervult hij nog de functies van voorzitter van het bestuur van de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letterkunde, voorzitter van het bestuur van het Amsterdams Centrum voor de Studie van de Gouden Eeuw, lid van de raad van advies voor de literatuurgeschiedenis van de Taalunie en lid van de Adviescommissie geesteswetenschappelijke instituten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. PROF. DR. J. AARTS behaalde het doctoraal examen Engelse Taal- en Letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en zijn doctoraat aan dezelfde universiteit. In 1967/68 was hij research fellow aan University College London en in 1973 Canada Council fellow aan de University of Western Ontario. Het jaar 1996/97 bracht hij door als onderzoeker aan de Noorse Academie van Wetenschappen te Oslo.
BIJLAGE
121
In 1978 werd hij benoemd tot hoogleraar Hedendaags Engels aan de KUN. Vanaf 1987 tot aan zijn emeritaat in 1999 was hij hoogleraar Engelse Taalkunde en Corpuslinguïstiek bij de vakgroep Engels en hoogleraar Automatische Verwerking van Natuurlijke Taal bij de vakgroep Taal en Spraak van de KUN. Daarnaast had hij in 1988 een tijdelijke leeropdracht Linguistische Informatik aan de Universiteit van Duisburg. Hij was voorzitter of lid van verscheidene commissies op facultair en op universitair niveau. Van 1985-87 was hij decaan van de Faculteit der Letteren en voorzitter van het discipline-overlegorgaan Letteren en Geschiedenis van de VSNU. Van 1983-88 was hij voorzitter van de ZWOwerkgemeenschap voor Computer- en Mathematische Linguïstiek. Hij is bestuurslid van het International Computer Archive of Modern and Medieval English (ICAME), gevestigd in Bergen (N). tevens is hij algemeen redacteur van de serie Language and Computers van Editions Rodopi en redacteur van The ICAME Journal. PROF. DR. PHILOS. P. AASLESTAD studeerde vanaf 1972 algemene literatuurwetenschap, Frans en Skandinavistiek aan de universiteit van Oslo, Noorwegen. Hij werd cand. mag in 1977 en dr.art. in 1984 op een dissertatie over de romantrilogie van Samuel Beckett. Hij promoveerde in 1990 aan de Universiteit van Oslo op een dissertatie over de romans van de 19eeuwse Noorse schrijver Jonas Lie. Van 1979 tot 1992 was hij werkzaam als wetenschappelijk medewerker Noorse taal- en letterkunde aan het Skandinavisch Seminarium, Universiteit van Amsterdam, en was ook een jaar verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden. Vanaf 1992 werd hij universitair hoofddocent algemene literatuurwetenschap, Universiteit van Trondheim, en sinds 1994 is hij hoogleraar Noorse letterkunde aan dezelfde universiteit. Op onderzoeksgebied heeft hij zich bezig gehouden voornamelijk met modern Noors proza en moderne literatuurtheorie met name de narratologie, en interdiciplinair onderzoek op het gebied van psychiatrie en literatuur. Hij was een van de oprichters van de Skandinavische vereninging voor algemene literatuurwetenschap in 1993, voorzitter van een internationale evaluatiecommisie algemene literatuurwetenschap in Denemarken (1998/9) en lid van de commissie voor literatuurwetenschap van het Noorse academie voor wetenschap. Verder is hij voorzitter geweest van de Onderzoekscommisse van de letterenfaculteit van de Universiteit van Trondheim, waarvan hij sinds 1999 decaan is. PROF. DR. J.W. BERTENS behaalde in 1971 het doctoraalexamen Engelse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Utrecht. Na een studieperiode in de Verenigde Staten doceerde hij Amerikaanse letterkunde in Utrecht, waar hij, na een tweede verblijf in V.S., nu als gastdocent aan de University of Florida, in 1979 promoveerde op een proefschrift over het werk van de Amerikaanse schrijver Paul Bowles. In 1986 werd hij in Utrecht tot hoogleraar Amerikanistiek benoemd en begon hij met de ontwikkeling van het Utrechtse American Studies Program, dat in de late jaren tachtig van start ging. In 1996 gaf hij zijn leerstoel in de Amerikanistiek op en werd hoogleraar in de Vergelijkende en Theoretische Literatuurwetenschap, eveneens in Utrecht. Sinds september 2000 is hij decaan van de Utrechtse Letterenfaculteit. Recente boekpublicaties zijn: The Idea of the Postmodern (London and New York: Routledge, 1995); International Postmodernism: Theory and Literary Practice (Amsterdam and Atlanta: Benjamins, 1997; met Douwe Fokkema); Literary Theory: The Basics (London and New York: Routledge, 2001); Contemporary American Crime Fiction (Basingstoke and New York: Palgrave, 2001; met Theo D’haen); Postmodernism: The Key Figures (Oxford: Blackwell, 2002; met Joseph Natoli).
122
BIJLAGE
PROF. DR. A.M. HAGEN legde in 1968 zijn doctoraal examen Nederlandse Taal- en Letterkunde af aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN). Hij combineerde die studie met betrekkingen als leraar in het voortgezet en het hoger beroepsonderwijs. Sinds 1968 werkzaam aan de KUN, waar hij ook zijn doctoraat in de letteren behaalde. Doceerde en deed onderzoek op het gebied van de dialectologie, de sociolinguistiek en de geschiedenis van het Nederlands. In 1982 werd hij benoemd tot hoogleraar dialectkunde en tot directeur van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde. Maakte ondermeer deel uit van de besturen van de Stichting Taalwetenschap van ZWO/NWO (1978-1984), het NIAS te Wassenaar (1985-1988) en het Centre for Language Studies (van KUN, KUB en MPI-Nijmegen) en de Landelijk Onderzoeksschool Taalwetenschap (1987-1989; 1993-1996). Hij was decaan van de Faculteit der Letteren van de KUN in 19891992 en 1996-2000. In 2000-2001 was hij Hoogleraar-directeur Humaniora ad interim van de Open Universiteit Heerlen. In 1992 was hij research fellow van de Australian Academy of Social Sciences. Naast wetenschappelijk werk veel cultureel-politieke activiteiten in Vlaams-Nederlands verband, o.a. als voorzitter van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren van de Nederlandse Taalunie. DR. TH.M.J. VAN MEGEN studeerde na zijn gymnasiumopleiding te Sittard Duitse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen. In 1970 bracht hij een maand aan het Goethe-Institut te München door. Hij promoveerde in 1982 op het proefschrift ‘Inhaltssätze und ihre Trägersemanteme im Deutschen’ te Aken (magna cum laude). Van 1967 tot 1974 heeft hij aan het Jeanne d’ Arclyceum te Maastricht Duits onderwezen en tegelijkertijd Nederlands aan diverse scholen in het Duitse grensgebied. Sinds 1974 is hij aan het Instituut Duits van de Katholieke Universiteit Nijmegen verbonden, waar hij in de periode 1992 tot 2000 als directeur van het Centrum voor Duitsland-Studies werkzaam was. In 1994 was hij op uitnodiging van de Deutscher Akademischer Austauschdienst (DAAD) lid van de commissie ter waarneming van de Bondsdagverkiezingen in Duitsland. Zijn publicaties liggen hoofdzakelijk op het gebied van de moderne Duitse taalkunde en zijn aan uiteenlopende onderwerpen van de grammatica en de semantiek gewijd. Een centraal thema van zijn onderzoek is steeds de relatie tussen syntaxis en semantiek. Hij is tevens redacteur van de sectie Duits van het tijdschrift ‘De Talen’ en medeauteur van de Van Dale woordenboeken, NederlandsDuits en Duits-Nederlands.
BIJLAGE
123
124
BIJLAGE 2
Bezoekschema's
Bezoekschema visitatiecommissie Germaanse talen K.U.Brussel Dinsdag 13 maart 2001 20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 14 maart 2001 9u - 12u
intern beraad visitatiecommissie in de instelling, eerste gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
12u - 13u.
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
13u - 14u.
middagmaal visitatiecommissie (broodmaaltijd)
14u. - 14u45
gesprek met studenten uit de onderwijscommissie
14u45 - 15u30
gesprek met AP-leden uit de onderwijscommissie
15u30 - 16u15
gesprek met de kandidatuurstudenten en afgestudeerden (max. 15)
16u15 - 17u.
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
17u. - 18u.
gesprek met ZAP-leden
18u - 18u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
BIJLAGE
125
18u30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische over heid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u45
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 15 maart 2001 9u. - 10u.
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u. - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering, institutioneel verantwoordelijke kwaliteitszorg
10u45 - 11u30
spreekuur op aanvraag en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal visitatiecommissie (broodmaaltijd)
13u15 - 17u.
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u.
mondelinge rapportering
Bezoekschema visitatie Germaanse talen K.U.Leuven Maandag 19 maart 2001 16u - 18u
intern beraad visitatiecommissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische over heid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 20 maart 2001 8u30 - 9u30
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u30 - 10u15
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie
10u15 - 10u30
pauze
10u30 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissie
126
BIJLAGE
11u30 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 15)
12u30 - 13u30
middagmaal (broodmaaltijd)
13u30 - 14u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 15)
14u15 - 15u00
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u00 - 16u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u15 - 16u30
pauze
16u30 - 17u30
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u30 - 18u30
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u30 - 19u.
nabespreking commissie
19u.
informele ontmoeting met afgevaardigden van opleiding en faculteit
20u.
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 21 maart 2001 8u30 - 10u.
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u. - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), institutioneel verantwoordelijke kwaliteitszorg
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal (broodmaaltijd)
13u15 - 17u.
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u.
mondelinge rapportering
BIJLAGE
127
Bezoekschema visitatie Germaanse talen RUG Maandag 3 april 2001 16u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 4 april 2001 9u - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultaire coördinator
9u45 - 10u30
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie/ onderwijs commissie
10u30 - 11u15
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijs commissie/ onderwijscommissie
11u15 - 11u30
pauze
11u30 - 12u15
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 15)
12u15 - 13u uit
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 15), zowel uit de optie geografie als de optie landmeetkunde
13u - 14u
middagmaal (broodmaaltijd)
14u - 14u45
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
14u45 - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u30
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u30 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 - 19u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examen opgaven
19u
informele ontmoeting met het bureau van de faculteit en opleidings afgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
128
BIJLAGE
Woensdag 5 april 2001 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en cen traal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair)
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultaire coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal (broodmaaltijd)
13u30 - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30 - 17u
mondelinge rapportering
Bezoekschema visitatie Germaanse talen VUB Maandag 23 april 2001 16u - 18u
intern beraad visitatiecommissie, eerste gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 24 april 2001 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
10u. - 10u45
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 15)
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 15)
13u15 - 14u15
middagmaal (broodmaaltijd)
14u15 - 15u
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
BIJLAGE
129
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u15 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 - 18u45
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met afgevaardigden van opleidingen faculteit
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 25 april 2001 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), institutioneel verantwoordelijke kwaliteitszorg
10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal (broodmaaltijd)
13u15 - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Bezoekschema visitatie Germaanse talen UA Maandag 7 mei 2001 (Lokalen UFSIA) 15u30 - 17u30
intern beraad visitatiecommissie, eerste gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u30 - 18u30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. UFSIA
18u30 - 19u30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische over heid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u45
avondmaaltijd visitatiecommissie
130
BIJLAGE
Dinsdag 8 mei 2001 (Lokalen UFSIA) 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met het bestuur van de faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de curriculumcommissie / onderwijscommissie
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumcommissie / onderwijscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten (max. 15)
12u30 - 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten (max. 15)
13u15 - 14u15
middagmaal (broodmaaltijd)
14u15 - 15u
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u15 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 - 18u45
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met het bureau van de faculteit en opleidings afgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 9 mei 2001 (Lokalen UIA) 9u- 10u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. UIA
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), institutioneel verantwoordelijke kwaliteitszorg
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal (broodmaaltijd)
13u15 - 17u.
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
BIJLAGE
131
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02/512 91 10).
Wettelijke Depot: D/2002/2939/1
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel 02 512 91 10 – Fax 02 512 29 96.