VLAAMSEINTERUNIVERSITAIRERAAD
DE ONDERWIJSVISITATIE ROMAANSE TALEN Een onderzoek naar de kwaliteit van de opleidingen Romaanse talen aan de Vlaamse universiteiten
Brussel, november 2000
Voorwoord
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Romaanse talen verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek dat zij in de periode februari - april 2000 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Romaanse talen aan de Vlaamse universiteiten. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de betrokken universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Hoewel de visitatie afzonderlijk in Vlaanderen plaatsvond, moet ze tevens gesitueerd worden in de bestaande samenwerking tussen de VL.I.R. en zijn Nederlandse tegenhanger, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Dit komt onder meer tot uiting in de gehanteerde procedure. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Belangrijk hierbij is de opmerking van de commissie dat het in eerste instantie de bedoeling is dat haar rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie over op welke punten de betrokkenen zelf binnen de gegeven randvoorwaarden verbetering nodig en mogelijk achten. Daarnaast kan ook gehoopt worden dat het rapport voor de opleidingen aanleiding is om, waar mogelijk en zinvol, in onderling overleg te werken aan de verdere optimalisering van de positief beoordeelde kwaliteit. Vastgesteld kan worden dat de universiteiten steeds meer belang hechten aan de kwaliteitszorg in het algemeen, en aan de opvolging van de aanbevelingen van visitatiecommissies in het bijzonder. Gelet op de inspanningen van de universiteiten terzake ben ik ervan overtuigd dat ook aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie Romaanse talen waar mogelijk gevolg zal worden gegeven. Naast het leveren van een bijdrage tot kwaliteitshandhaving en -verbetering, moet het rapport tevens de bredere samenleving inlichten over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de Romaanse talen, en informatie verschaffen over de wijze waarop de betrokken opleidingen omgaan met de kwaliteit van het onderwijs. Aan deze opdracht wordt ruimschoots voldaan, niet alleen in de opleidingsrapporten, maar ook in het algemeen gedeelte van het rapport waarin de situatie aan de verschillende universiteiten op een aantal kwaliteitsaspecten wordt vergeleken. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg en dat het voorliggende rapport slechts een momentopname biedt van het academisch onderwijs in de Romaanse talen. De commissie dankt in haar inleiding al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. Ik sluit mij graag bij deze dank aan. Daarenboven is de VL.I.R. in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de Voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de deskundigheid en de inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Prof. dr. Els Witte Voorzitter VL.I.R.
11/2000
2
Inhoud
Voorwoord
2
Deel 1: Algemeen deel
5
I.
De onderwijsvisitatie Romaanse talen
7
1.
Inleiding
7
2.
De betrokken opleidingen
7
3.
De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling 3.2. Taakomschrijving 3.3. Werkwijze
8 8 8 8
4.
Korte terugblik op de visitatie
9
5.
Opzet en indeling van het rapport
10
II.
Het referentiekader
11
1.
Inleiding
11
2.
Referentiekader
11
III.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
14
1.
Algemene vaststellingen en aanbevelingen
14
2.
Specifieke vaststellingen en aanbevelingen 2.1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen 2.2. Het Programma 2.2.1 Opbouw van het programma 2.2.2 Inhoud van het programma 2.2.3 Gebruikte werkvormen 2.2.4 Toetsing 2.2.5 Vaardigheden van studenten
15 15 16 16 17 17 18 19
3
11/2000
2.3. Eindverhandeling/scriptie 2.4. De student en zijn/haar onderwijs 2.4.1 Instroom en totaal aantal studenten 2.4.2 Slaagcijfers en rendementen 2.4.3 Gemiddelde studieduur 2.5. Studeerbaarheid 2.5.1 Studietijd 2.5.2 Studievoorlichting en -begeleiding 2.6. De Faciliteiten 2.7. De Afgestudeerden 2.8. De Staf 2.9. Internationalisering 2.10. Interne Kwaliteitszorg
19 20 20 20 21 21 21 21 22 23 23 24 24
Deel 2: Opleidingsrapporten
27
1.
Katholieke Universiteit Leuven - de opleiding Romaanse talen
29
2.
Universiteit Antwerpen - de opleiding Romaanse talen
43
3.
Vrije Universiteit Brussel - de opleiding Romaanse talen
57
4.
Universiteit Gent - de opleiding Romaanse talen
71
Bijlagen
11/2000
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
85
Bijlage 2: Bezoekschema’s
87
4
DEEL I ALGEMEEN DEEL
5
11/2000
11/2000
6
I. De onderwijsvisitatie Romaanse talen
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Romaanse talen verslag uit over haar bevindingen over de academische opleidingen Taal- en letterkunde: Romaanse talen aan de Vlaamse universiteiten die zij in de periode februari-april 2000, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VL.I.R.), heeft gevisiteerd. De commissie heeft getracht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen van de kwaliteit van de betrokken opleidingen en van de wijze waarop binnen het kader van deze opleidingen met de kwaliteit wordt omgegaan. Over elk van de door haar bezochte opleidingen heeft de visitatiecommissie een facultair rapport geschreven. In deze rapporten worden de conclusies en aanbevelingen per opleiding weergegeven. Op basis van de facultaire rapporten heeft de visitatiecommissie het algemene rapport opgesteld, waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen per thema en vergelijkenderwijs worden aangeboden. Hierdoor krijgen de opleidingen ook de mogelijkheid om zich te situeren ten opzichte van elkaar.
2. De betrokken opleidingen De visitatiecommissie heeft de opleidingen Romaanse talen bezocht aan de volgende universiteiten: – van 7 t/m 9 februari 2000: Katholieke Universiteit Leuven – van 14 t/m 16 februari 2000: Universiteit Antwerpen – van 7 t/m 9 maart 2000: Vrije Universiteit Brussel – van 3 t/m 5 april 2000: Universiteit Gent
DE ONDERWIJSVISITATIE ROMAANSE TALEN
7
11/2000
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Romaanse talen werd ingesteld door de VL.I.R. bij besluit van 23 november 1999. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. P.W.M. de Meijer, emeritus gewoon hoogleraar Italiaanse letterkunde, Universiteit van Amsterdam. Leden: - Prof. dr. W.H. Haverkate, hoogleraar Spaanse taalkunde, Universiteit van Amsterdam - Dr. J.M.M. Houppermans, docent Franse letterkunde, Universiteit Leiden - Prof. dr. J.R. Klein, gewoon hoogleraar Franse taalkunde, Université Catholique de Louvain - Dr. R.E.V. Stuip, hoofddocent Oud-Franse letterkunde, Universiteit Utrecht Mevr. A. Van Linthoudt, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VL.I.R.-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie tot 15 mei 2000. Vanaf 15 mei werd zij vervangen door mevr. L. Sercu (tot 30 juni). De finalisering van het rapport werd verzorgd door dhr. L. Deweghe. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving In het instellingsbesluit werd de taak van de visitatiecommissie als volgt omschreven: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
3.3. Werkwijze De commissie hield haar installatievergadering op 10 december 1999. Tijdens deze vergadering heeft de commissie een referentiekader geformuleerd (zie algemeen deel, hoofdstuk II.), waarin de minimumeisen werden vastgelegd waaraan de opleidingen Romaanse talen naar haar opvatting zouden moeten voldoen. Voorts wijdde de commissie er een eerste bespreking aan de zelfstudies en werd het programma van de bezoeken vastgelegd. De bezoeken zijn aan alle universiteiten volgens een analoog stramien verlopen en duurden twee en een halve dag1 .
1. De bezoekschema's van de visitatiecommissie is toegevoegd in bijlage 2.
11/2000
8
DE ONDERWIJSVISITATIE ROMAANSE TALEN
Tijdens de namiddag voorafgaand aan het eigenlijke bezoek vond een voorbereidende vergadering van de visitatiecommissie plaats. Hierna volgde een kennismaking met de opleidingsverantwoordelijken en met vertegenwoordigers van de academische overheid en van de faculteit. Tijdens de eigenlijke visitatie heeft de commissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur en de opstellers van de zelfstudie, afzonderlijk met studenten en AP-leden uit de opleidings- of onderwijscommissie, de kandidatuurstudenten, de licentiestudenten, de AAP-leden en bursalen, de ZAP-leden eerste en tweede cyclus, afgestudeerden, verantwoordelijken voor studieadvies en -begeleiding, ombudspersonen en verantwoordelijken voor internationalisering. In elk programma werd tevens de mogelijkheid tot bijkomende gesprekken voorzien. Deze konden plaatsvinden op verzoek van de visitatiecommissie zelf of op verzoek van betrokken personen uit de bezochte opleiding. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie, zoals eindverhandelingen/ scripties, verslagen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, door de opleidingen ter beschikking gesteld. Tevens werden onderwijsruimten, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleiding. Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Hierbij werden zowel de deelrapporten als het vergelijkend deel voor reactie voorgelegd aan de betrokken opleidingen.
4. Korte terugblik op de visitatie De visitatiecommissie heeft haar opdracht met genoegen uitgevoerd. Zij wenst haar dank uit te spreken ten aanzien van al diegenen die binnen de universiteiten bij de voorbereiding en uitvoering van deze visitatie waren betrokken. De commissie heeft de gastvrijheid waarmee zij door de verschillende instellingen werd ontvangen ten zeerste op prijs gesteld. In het bijzonder heeft zij waardering voor de grote openheid waarmee de gesprekken werden gevoerd. Ofschoon de commissie voor de overgrote meerderheid bestond uit vertegenwoordigers van Nederlandse universiteiten heeft het haar geen moeite gekost zich in te leven in het specifieke kader waarbinnen de opleidingen Romaanse talen in Vlaanderen gestalte krijgen. Voor dat kader heeft de commissie in het algemeen grote waardering. De commissie heeft vastgesteld dat, met inachtneming van onderlinge verschillen, de opleidingen Romaanse talen aan de Vlaamse universiteiten over het algemeen van goede kwaliteit zijn. Voor alle instellingen geldt dat bij de beste studenten goede tot zeer goede resultaten worden behaald. De visitatiecommissie drukt haar waardering uit voor de onderwijsinspanningen in de vier instellingen, maar krachtens haar opdracht is zij meer gericht geweest op die punten die naar haar mening voor verbetering vatbaar zijn. Zij hoopt met dit rapport een constructieve bijdrage te kunnen leveren tot de optimalisering van de opleidingen Romaanse talen in Vlaanderen. Zij is er zich van bewust dat haar opvattingen op een aantal punten afwijken van deze van de instellingen zelf en dat zij wellicht aanbevelingen heeft geformuleerd waar de opleidingen het niet mee eens zijn of die niet meteen zullen kunnen worden gerealiseerd. Volgens de commissie moet het in eerste instantie de bedoeling zijn dat dit rapport binnen elke faculteit aanleiding geeft tot discussie en dat
DE ONDERWIJSVISITATIE ROMAANSE TALEN
9
11/2000
wordt nagegaan op welke punten de faculteit zelf verbetering nodig acht, en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. De commissie is er zich van bewust dat sommige van deze randvoorwaarden niet worden bepaald door de opleidingen zelf, maar door de instellingen waarvan de opleidingen deel uitmaken. Gezien haar opdracht heeft de commissie echter ook de verantwoordelijkheid van de instellingen nadrukkelijk in haar beschouwingen betrokken. De commissie hoopt dat realisaties en werkwijzen van de ene universiteit de andere zullen inspireren en motiveren, en dat haar rapport binnen de universiteiten een bijdrage zal leveren tot de verdere optimalisering van het universitair onderwijs in de Romaanse talen. Tenslotte hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook nuttige informatie verschaft aan de buitenwereld over de verschillende aspecten van het academisch onderwijs in de Romaanse talen in Vlaanderen en een goed inzicht geeft in de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Uiteraard is het in dit opzicht belangrijk voor ogen te houden dat het voorliggende rapport slechts de weergave kan zijn van een momentopname en dat het op een aantal punten reeds voorbijgestreefd zal zijn op het moment van publicatie.
5. Opzet en indeling van het rapport Voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In een eerste deel beschrijft de commissie het referentiekader waarvan zij is uitgegaan bij de beoordeling van de gevisiteerde opleidingen en geeft zij vergelijkenderwijs en per thema de belangrijkste conclusies en aanbevelingen weer. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd.
11/2000
10
DE ONDERWIJSVISITATIE ROMAANSE TALEN
II. Referentiekader
1. Inleiding Bij de beoordeling van de opleidingen Romaanse talen is de visitatiecommissie uitgegaan van de doelstellingen die de verschillende opleidingen zichzelf hebben gesteld. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van dezelfde opleiding over de verschillende universiteiten heen veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Dit neemt echter niet weg dat van elke opleiding mag worden verwacht dat zij een aantal minimumeisen verwezenlijkt. Daarom heeft de commissie de door de opleidingen gestelde doelstellingen en de manier waarop deze worden ingevuld ook getoetst aan de door haar geformuleerde minimumeisen, welke in onderstaand referentiekader worden weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat de commissie dit referentiekader noch vóór, noch tijdens de bezoeken expliciet heeft bekend gemaakt, om de instellingen toe te laten onbevangen met de commissie van gedachten te wisselen over het eigen functioneren. Uiteraard is het referentiekader wel impliciet gebleken uit vragen en suggesties tijdens de gesprekken en uit de voorlopige conclusies tijdens de mondelinge rapportering.
2. Referentiekader De opleidingen Romaanse talen beogen studenten 1. op te leiden tot een wetenschappelijk niveau, hetgeen implicaties heeft voor de inhoud en het karakter van de opleidingen; 2. voor te bereiden op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie moeten worden gegarandeerd. Het spreekt ook vanzelf dat actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied in relatie tot hun maatschappelijke achtergrond voldoende aandacht dienen te krijgen.
HET REFERENTIEKADER
11
11/2000
De universiteit dient te voorzien in een -naar vorm en inhoud- kwalitatief en kwantitatief hoogstaand onderwijsaanbod dat voldoet aan de boven aangegeven wetenschappelijke en specifiek vakgebonden eisen. De onderdelen van de opleiding dienen goed op elkaar te zijn afgestemd. De eerste cyclus kan een meer algemene en multidisciplinaire basisopleiding bieden, terwijl in de tweede cyclus differentiatie en verdieping per vakgebied volgt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de eerste cyclus reeds enigszins worden ingewijd in filologische methoden, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het wetenschappelijk onderzoek. Binnen het programma Romaanse talen dienen volgende domeinen aan bod te komen: de taalkunde, de letterkunde, de taalvaardigheid en ‘kennis van land en volk’. Tussen de deeldomeinen dient voldoende synergie tot stand te komen. Met betrekking tot de taalkunde en de letterkunde kan worden gesteld dat de student niet alleen over voldoende en actuele kennis over deze onderdelen moet kunnen beschikken. Hij moet tevens de nodige basisvaardigheden kunnen verwerven die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Binnen het onderwijsprogramma dient ook het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats in te nemen, en wel in beide cycli. Ook al erkent de commissie het verschil in opzet van een academische en een hogescholenopleiding, toch is zij van mening dat een hoog niveau van taalvaardigheid vereist is, zowel in de eerste als in de tweede (en in de eventueel nog volgende derde) Romaanse taal. Het niveau dat in een vreemde taal bereikt wordt, bepaalt immers mee de wijze waarop de andere curriculumonderdelen behandeld kunnen worden. Alle taalvaardigheidsonderwijs dient op het instroomniveau van de studenten te zijn afgestemd. Het lijkt ook noodzakelijk om de studenten als onderdeel van hun studie de mogelijkheid te bieden tot een verblijf in een gebied waar de bestudeerde taal besproken wordt. Bepalend voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod is de deskundigheid en de wetenschappelijk kritische instelling van de staf. Specialisaties binnen de staf aanwezig kunnen beperkingen, maar ook extra mogelijkheden voor de opbouw van het programma bieden. Een veelheid aan specialisaties mag niet met zich meebrengen dat studenten een eerder versnipperde indruk van het vakgebied krijgen, of dat er onvoldoende ruimte is voor verdieping. Het karakter van het onderwijsprogramma wordt in hoge mate bepaald door de te realiseren doelstellingen en eindtermen, door de vormgeving en invulling van het feitelijke leer- en vormingsproces en door de wijze waarop de voortgang van de studie wordt begeleid door momenten van evaluatie. – De commissie heeft als uitgangspunt dat de opleiding voldoende nadruk moet leggen op zelfwerkzaamheid waardoor de student mede verantwoordelijkheid draagt voor zijn leerproces en voor de voortgang van zijn studie. De student dient daartoe optimaal te worden begeleid. In dit verband dient de opleiding een systeem van studiebegeleiding te bevatten dat gericht is op het voorkómen, of tenminste tijdig signaleren, van studieproblemen, alsmede op het oplossen van eventueel zich voordoende problemen. Deze begeleiding mag niet worden beperkt tot het eerste jaar, maar moet over de hele duur van de opleiding worden verdergezet. – De kwaliteit van de begeleiding stelt eisen ten aanzien van de staf inzake didactische kwaliteiten. De staf dient vertrouwd te zijn met een veelvoud van te hanteren didactische werkvormen, eventueel ondersteund door audiovisuele en computertechnische hulpmiddelen. Ook het aan de instelling beschikbare studie- en onderwijsmateriaal is mede bepalend voor de kwaliteit van het leerproces.
11/2000
12
HET REFERENTIEKADER
– Voldoende aandacht moet gaan naar de studielast en het bewaken van het studietempo, waarbij echter ook ruimte moet worden gelaten voor individuele differentiatie. Het opleidingsprogramma moet bij efficiënt studeren haalbaar zijn binnen de gestelde termijnen. – De evaluatie moet naar vorm en inhoud zijn afgestemd op de eindtermen. Hierbij dient voorop te staan dat de evaluatie billijk geschiedt en dat de toetsing betrouwbaar en algemeen geldend is. Het spreekt vanzelf dat de examenvormen en -eisen voor de studenten duidelijk moeten zijn. Samenvattend kan met betrekking tot de opleidingen worden verwacht dat zij a. brede kennis van en inzicht in het vakgebied bieden, met inbegrip van een grondige kennis van de onderwezen talen en culturen, en de daarbij horende filologische vaardigheden; b. de nadruk leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; c. een kader bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen talen; d. een evenwicht bieden tussen breedte en diepte van kennis, waarbij ook de meer op de praktijk gerichte afstudeervarianten voldoende wetenschappelijke elementen dienen te bezitten. Met betrekking tot de instelling geldt dat zij a. over adequate materiële en personele middelen moet beschikken; b. garanties moet bieden voor de vereiste kwaliteit van docenten, leermiddelen en toetsvormen; c. de uitvoerbaarheid van het programma moet bewaken; d. beschikt over voldoende internationale contacten om het internationale karakter van de opleidingen recht te doen. Met betrekking tot de afgestudeerden mag worden verwacht dat zij a. beschikken over de kennis en vaardigheden om wetenschappelijke onderzoeksresultaten kritisch te toetsen en deze toe te passen bij de uitoefening van hun beroep; b. in bredere zin in staat moeten zijn: - bronnen te raadplegen; - gegevens te analyseren, te vergelijken en kritisch te toetsen; - tot een synthese te komen en deze op een heldere wijze schriftelijk en mondeling te kunnen presenteren; - zelfstandig onderzoek te initiëren; c. beschikken over voldoende van de hierboven genoemde vaardigheden om beroepen te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist of dienstig is.
HET REFERENTIEKADER
13
11/2000
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een vergelijkend overzicht van de situatie met betrekking tot een aantal kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en randvoorwaarden van de opleidingen Romaanse talen aan de verschillende universiteiten. Deze wijze van voorstellen biedt de faculteiten de mogelijkheid zich, althans voor de aangehaalde punten, ten opzichte van elkaar te positioneren. Ze is hopelijk ook een stimulans voor de faculteiten om van elkaar te leren.
1. Algemene vaststellingen en aanbevelingen Vooraleer haar bevindingen per onderwerp weer te geven, wil de commissie een aantal algemene vaststellingen onder de aandacht van de opleidingen brengen. De aanbevelingen die ze naar aanleiding van die vaststellingen formuleert, kunnen de kwaliteit van alle opleidingen Romaanse talen in Vlaanderen ten goede komen. Zoals eerder gesteld heeft de commissie zich bij haar werkzaamheden vooral gericht op die punten waarvan zij meent dat zij voor verbetering vatbaar zijn. Ook al stelt de commissie het wetenschappelijke karakter van de opleidingen voorop, toch is zij van mening dat alle opleidingen voor de taalbeheersingscomponent van de opleiding meer ruimte in het curriculum dienen te voorzien. Dit geldt met betrekking tot de eerste én de tweede taal. Wanneer de taalvaardigheid van de studenten te kort schiet, lijdt ook het onderwijs in de taal- en letterkunde, met hun initiatie in het wetenschappelijk onderzoek, daaronder. Een goede taalvaardigheid in meerdere Romaanse talen is uiteraard ook een troef op de arbeidsmarkt, zoals de opleidingen zelf ook erkennen. In deze context beveelt de commissie ook aan dat de verschillende instellingen die het Roemeens en/of het Portugees aanbieden, zouden zoeken naar vormen van samenwerking die het onderwijsaanbod voor die taal kunnen optimaliseren. Meer ruimte voorzien voor taalvaardigheid houdt meteen ook in dat het gewicht van andere opleidingsonderdelen herzien dient te worden. Concreet denkt de commissie hierbij in de eerste plaats aan het Latijn. Zij is van mening dat aan die taal wel aandacht kan worden besteed, maar dat het relatieve gewicht van die taal in elk geval binnen de opleidingen aan de K.U.Leuven, de UA en de VUB herbekeken kan worden.
11/2000
14
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
Gezien het gewicht dat de tweedetaalverwerving in alle opleidingen dient in te nemen, meent de commissie verder dat er aanleiding is om na te gaan of aan de theoretische en praktischwetenschappelijke aspecten van het tweedetaalverwervingsonderwijs niet veel meer expliciete aandacht moet worden besteed. Opdat de studenten een attitude van levenslang leren zouden verwerven, is het tot slot verder essentieel dat aan alle instellingen het aantal hoorcolleges wordt verminderd en dat er intenser gebruik wordt gemaakt van werk- en examenvormen die meer op zelfstandig werken zijn gericht. Deze evolutie dient gepaard te gaan met het herdenken van de wijze waarop studenten worden begeleid. Het gevaar is immers niet denkbeeldig dat studenten de hun opgelegde taken niet met succes of binnen de voorziene studietijd zelfstandig zullen kunnen afwerken. Dat de begeleiding nu niet altijd optimaal verloopt, heeft de commissie kunnen vaststellen naar aanleiding van haar bevragingen omtrent de begeleiding van de eindverhandeling of scriptie. Zij beveelt dan ook aan dat de opleidingen werk zouden maken van het uitwerken van een begeleidingsstrategie die door het volledige docentencorps wordt onderschreven en gedragen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de opleidingen Romaanse talen in Vlaanderen onvoldoende rekening houden met de eisen die de arbeidsmarkt aan hun afgestudeerden stelt of met de verwachtingen die omtrent beroepsvoorbereiding bij hun studenten leven. De commissie beveelt dan ook aan dat alle opleidingen zich zouden bezinnen over de wijze waarop zij via hun programma-aanbod rekening houden met die arbeidsmarkt. Omdat de beroepsmogelijkheden van Romanisten zich ook buiten het onderwijs situeren, wordt best ook aan andere beroepssectoren gedacht.
2. Specifieke vaststellingen en aanbevelingen 2.1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen In alle zelfstudies worden de doelstellingen en eindtermen van de betrokken opleidingen op een voldoende heldere en duidelijke wijze omschreven, al blijft aan de UA de omschrijving van de eindtermen vrij impliciet. Verder meent de commissie dat de opleidingen aan de K.U.Leuven, de UA en de VUB zich duidelijker zouden kunnen profileren ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland. De gestelde doelstellingen kunnen in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen in het algemeen voldoende worden bereikt, al wordt aan de UA, de VUB en de RUG de realisatie van de doelstellingen ten aanzien van de tweede Romaanse taal bemoeilijkt door de beperkte tijd en middelen die eraan worden besteed. Aan de K.U.Leuven zijn de doelstellingen wel zeer ambitieus geformuleerd. Verder kunnen de doelstellingen en eindtermen aan de vier opleidingen worden getypeerd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding, die duidelijk kunnen worden onderscheiden van de doelstellingen en eindtermen van een hogeschoolopleiding. Ze beantwoorden tevens aan de doelstellingen en eindtermen die door de commissie werden geformuleerd in haar referentiekader. Aan de VUB zijn de doelstellingen goed bij de studenten bekend. Aan de K.U.Leuven en de UA zijn de doelstellingen eveneens bij de studenten bekend, maar worden ze niet volledig door hen
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
15
11/2000
gedeeld. De studenten verwachten met name meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing. Aan de RUG zijn de doelstellingen bij de studenten onvoldoende bekend. Dit geldt met name voor de sterk filologische profilering van de opleiding. De doelstellingen worden ook niet door de studenten gedeeld. Ook aan de RUG verwachten de studenten meer aandacht voor mondelinge taalvaardigheid. Tenslotte heeft de commissie vastgesteld dat de doelstellingen en eindtermen in het algemeen voor de vier opleidingen voldoende tot goed zijn geoperationaliseerd in het programma. Aan de K.U.Leuven en de VUB zouden echter de doelstellingen die gericht zijn op kritisch, zelfstandig werken nog meer in het programma aan bod kunnen komen.
2.2. Het programma 2.2.1. OPBOUW VAN HET PROGRAMMA De visitatiecommissie is van oordeel dat de programma’s voldoende evenwichtig zijn qua opbouw. Dit geldt zeker voor de kandidaturen, waar een strikt jaarsysteem wordt gehanteerd. In de licenties wordt het jaarsysteem aan de vier instellingen enigszins doorbroken, doordat de studenten voor een gedeelte van de opleidingsonderdelen kunnen kiezen of zij ze in de eerste of de tweede licentie willen volgen en/of een aantal opleidingsonderdelen voor de studenten van de eerste en de tweede licentie gezamenlijk wordt gedoceerd. Hierdoor is een goede sequentiële opbouw niet gegarandeerd. Aan de VUB is de cesuur tussen de eerste en de tweede cyclus te scherp, omdat in de eerste cyclus nog onvoldoende beroep wordt gedaan op de zelfwerkzaamheid van de studenten. Ook is er aan deze instelling met het oog op een goede sequentiële opbouw volgens de commissie behoefte aan een algemene inleiding in de eerste kandidatuur in zowel de taalwetenschap als de literatuurwetenschap. Aan de RUG is verder voor de tweede Romaanse taal de sequentiële opbouw niet gegarandeerd, omdat de studenten die Portugees of mediëvistiek willen volgen hiermee pas kunnen beginnen in de eerste licentie en op dat ogenblik moeten stoppen met de tweede taal die zij in de tweede kandidatuur hebben gevolgd. Het feit dat mediëvistiek als een aparte keuzerichting kan worden gevolgd, wordt door de commissie op zich wel positief beoordeeld. Het programma van de opleiding aan de UA vertoont een goede samenhang. Aan de K.U.Leuven en de VUB vertoont het programma een voldoende tot goede samenhang. Aan de VUB geldt dit zeker voor het nieuwe programma. Een gestructureerd overleg tussen de docenten van die instelling over de vakinhouden is volgens de commissie evenwel onontbeerlijk om het nagestreefde evenwicht ook in praktijk te garanderen. Aan de K.U.Leuven kan er zeker voor de moderne letterkunde in de nieuwe opzet van het programma een hoge mate van coherentie worden vastgesteld. Op het gebied van de taalkunde is de samenhang tussen algemene taalwetenschap, theoretische taalkunde en toegepaste taalkunde minder duidelijk. Ook het evenwicht tussen de historische taalkunde en de Middeleeuwse letterkunde zou er kunnen verbeteren. Aan de RUG tenslotte vertoont het programma voldoende samenhang. Wel meent de commissie dat de algemene vakken te sterk in de eerste kandidatuur geconcentreerd zitten. Het verdient aanbeveling deze vakken meer te spreiden, om op deze wijze reeds vanaf de eerste kandidatuur ruimte vrij te maken voor de tweede taal. Ook de mogelijkheid om de scriptie te maken rond een onderwerp dat zich buiten de gekozen specialisatie situeert, komt de samenhang niet ten goede. Aan de K.U.Leuven en de UA bieden de programma’s op zich wel voldoende zinvolle keuzemogelijkheden, zeker in functie van de algemene ontwikkeling van de studenten, maar de
11/2000
16
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
keuzemogelijkheden die gericht zijn op andere beroepen dan het leraarschap zijn te beperkt. Het aanbod gaat weinig over de grenzen van de Romanistiek heen. Verder verdient het volgens de commissie aanbeveling zorgvuldig toe te zien op de opbouw van de individuele programma’s van de studenten. In het programma van de VUB zijn er volgens de commissie voldoende zinvolle keuzemogelijkheden aanwezig, althans in theorie. De commissie waardeert dat in het programma ook de mogelijkheid is voorzien keuzeopleidingsonderdelen buiten de Romanistiek te volgen. In de praktijk echter is het volgen van dergelijke opleidingsonderdelen dikwijls onmogelijk om roostertechnische redenen. Aan de RUG tenslotte zijn er niet voldoende keuzemogelijkheden in het programma aanwezig. Het aandeel van de verplichte opleidingsonderdelen is tot op licentieniveau te groot. Ook is het aanbod aan keuzemogelijkheden die gericht zijn op andere beroepen dan het leraarschap te beperkt. Het aanbod gaat weinig over de grenzen van de Romanistiek heen. De bestaande mogelijkheid om een beperkt gedeelte van het programma in te vullen met opleidingsonderdelen uit de academische initiële lerarenopleiding, wordt door de opleiding als bedreigend voor de Romanistiek ervaren.
2.2.2. INHOUD VAN HET PROGRAMMA De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleidingen Romaanse talen aan de vier instellingen, ofschoon zeker van verschillend niveau, alle zeer zeker voldoen aan de eisen die aan een opleiding van academisch niveau gesteld mogen worden. Voor de VUB geldt dit met name voor het nieuwe programma. De programma’s van de vier opleidingen zijn voor de meeste onderdelen inhoudelijk actueel. De commissie doet in de respectieve deelrapporten een aantal concrete aanbevelingen ten aanzien van de invulling van de taalkunde en de letterkunde. Het niveau van de opleidingsonderdelen, zowel de algemene als de specifiek Romaanse opleidingsonderdelen en dit zowel in de eerste als in de tweede cyclus, varieert volgens de commissie van voldoende tot goed. Ook het niveau van de taalvakken varieert van voldoende tot goed. Wel is aan de RUG het niveau van het Frans in de eerste cyclus onvoldoende afgestemd op het instroomniveau van de studenten. De studiebelasting voor dit onderdeel is te hoog. Aan de tweede taal wordt dan weer te weinig aandacht besteed. Dit laatste geldt ook voor de VUB. Bovendien is daar in feite te weinig tijd beschikbaar voor de taal- en letterkunde van de tweede taal. Aan de K.U.Leuven, de UA en de RUG vragen de studenten ook uitdrukkelijk (nog) meer aandacht voor mondelinge taalbeheersing. Verder meent de commissie dat de opleidingen zouden moeten nagaan of het gewicht van het Latijn in de opleiding ter discussie kan worden gesteld. De terugkoppeling van het wetenschappelijk onderzoek naar het onderwijs is aan de vier opleidingen goed.
2.2.3. GEBRUIKTE WERKVORMEN De commissie is van oordeel dat de onderwijsvormen en -middelen die worden gehanteerd aan de UA voldoende adequaat zijn gegeven de onderwijsdoelstellingen, en dat er aan deze instelling een voldoende gevarieerd aanbod aan werkvormen is. Via het omvormen van de hoorcolleges in werkvormen die meer gericht zijn op zelfstandig werken, zou de zelfwerkzaamheid van de studenten nog kunnen worden verbeterd. Verder blijken ook de conversatielessen in de eerste kandidatuur er niet toereikend te zijn met het oog op het bijbrengen van spreekvaardigheid.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
17
11/2000
Aan de RUG, de K.U.Leuven en de VUB zijn de onderwijsvormen en -middelen niet steeds voldoende adequaat gegeven de onderwijsdoelstellingen. Het aantal hoorcolleges aan de RUG wordt door de commissie, zeker in de licenties, te hoog geacht. Er moet worden gestreefd naar andere werkvormen waarbij meer in kleine groepen kan worden gewerkt. Het geven van feedback bij schriftelijke opdrachten lijkt recent te zijn verbeterd. Met name de inzet van het AAP op dit vlak wordt gewaardeerd. Aan de K.U.Leuven acht de commissie meer variatie in de werkvormen wenselijk. Het talenpracticum wordt er te weinig gebruikt en het aantal hoorcolleges is er te hoog. Verder moedigt de commissie er de recente evolutie naar begeleide zelfstudie en meer actieve participatie door de studenten aan. Voor de VUB merkt de commissie op dat het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in het onderwijs dient te worden uitgebreid. Verder is een aantal van de hoorcolleges er onvoldoende stimulerend, en is een aantal van de syllabi onvoldoende gestructureerd.
2.2.4. TOETSING De commissie heeft bij alle bezoeken inzage genomen in een steekproef van de haar ter beschikking gestelde examenvragen. Op basis hiervan heeft zij de indruk dat de examens aan de K.U.Leuven en de RUG van een goed niveau zijn en aan de UA en de VUB van een voldoende niveau. Ze zijn aan de vier instellingen in het algemeen voldoende gericht op het toetsen van inzicht, al wordt aan de VUB vooral in de eerste cyclus van de studenten toch nog voornamelijk reproductie van kennis verwacht. De examenvormen zijn in het algemeen in overeenstemming met de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, al acht de commissie een beter evenwicht tussen de verschillende examenvormen - mondeling versus schriftelijk - wenselijk. Verder is zij van mening dat studenten vaker de kans zouden moeten krijgen om, bij wijze van examen, de resultaten van opdrachten die ze zelfstandig uitvoerden te presenteren. De wijze van beoordeling van de examens lijkt goed aan de K.U.Leuven en de VUB, voldoende tot goed aan de UA en voldoende aan de RUG. Aan de K.U.Leuven acht de commissie ten aanzien van de totaalbeoordeling op het einde van het academiejaar de deliberatiecriteria, en met name de compensatieregeling, wel te soepel. Aan de UA bestaat volgens de studenten zelf de neiging de papers die ze dienen te maken te gunstig te quoteren. Aan de RUG tenslotte doet de grote uitval in de eerste cyclus vermoeden dat de selectiecriteria te streng zijn. Verder acht de commissie het onaanvaardbaar dat een student kan slagen met een - lichte - onvoldoende op de scriptie. De organisatie van de examens verloopt volgens de commissie goed aan de UA. Met name de mogelijkheid om examens af te leggen na elk semester wordt door de commissie gewaardeerd. Aan de K.U.Leuven en de VUB verloopt de organisatie van de examens voldoende adequaat. Wel zou de K.U.Leuven volgens de commissie de overgang naar een semesterexamensysteem in overweging moeten nemen. Aan de VUB zouden de mogelijkheden die een semesterindeling biedt beter kunnen worden benut. Wat de RUG betreft meent de commissie dat de organisatie van de examens voor verbetering vatbaar is, vooral op het vlak van de communicatie met de studenten, onder meer met betrekking tot richtlijnen en verwachtingen ten aanzien van examens. Ook hier meent de commissie dat de opleiding de overgang naar een semestersysteem waar mogelijk in overweging zou moeten nemen.
11/2000
18
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
2.2.5. VAARDIGHEDEN VAN STUDENTEN De visitatiecommissie is van mening dat de vier opleidingen Romaanse talen in het algemeen voldoende tot goede mogelijkheden bieden om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Aan de VUB en de UA is de aandacht voor deze vaardigheden in de eerste cyclus wel nog beperkt, en aan de K.U.Leuven zou een verhoging van het aantal werkcolleges en seminaries hier nog verbetering kunnen brengen. Aan de RUG is de didactische aanpak vaak te schools en wordt te weinig een beroep gedaan op de studenten als meedenkende volwassenen. De vier opleidingen bieden verder volgens de commissie voldoende tot goede mogelijkheden voor het aanleren van een attitude van life-long learning. De aandacht voor vaardigheden in het Frans is volgens de commissie zeer goed aan de VUB. Aan de K.U.Leuven is de aandacht hiervoor goed, aan de UA voldoende tot goed. Aan beide instellingen vragen de studenten wel meer aandacht voor mondelinge taalvaardigheid. Aan de RUG tenslotte is de aandacht voor vaardigheden in het Frans voldoende, maar de niveau-eisen van het Frans in de eerste cyclus zijn wel erg hoog wanneer zij gerelateerd worden aan het reële instroomniveau van de studenten. Ook aan de RUG vragen de studenten meer aandacht voor mondelinge taalvaardigheid. De mogelijkheden voor het bijbrengen van vaardigheden in de tweede taal zijn aan de vier instellingen beperkt, gelet op het beperkte aandeel dat in het programma voor de verwerving van de tweede taal wordt gereserveerd. De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden is volgens de commissie voldoende, en lijkt aan de meeste instellingen de laatste jaren toe te nemen.
2.3. Eindverhandeling/scriptie Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie voor elke opleiding heeft bestudeerd, komt zij tot de vaststelling dat het niveau ervan aan de vier opleidingen varieert van zeer goed tot onvoldoende. De verhandelingen binnen de moderne letterkunde aan de K.U.Leuven, de Franse letterkunde aan de UA, de Franse taal- en moderne letterkunde aan de VUB en aan de RUG blijken van goed tot zeer goed niveau. De begeleiding van de eindverhandeling verloopt meestal voldoende tot goed, maar is toch sterk wisselend. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling in het programma is goed aan de UA en aan de VUB. Aan de KULeuven ligt het aan de hoge kant. Aan de RUG stemt de werkelijke belasting voor de scriptie niet overeen met de begrote studietijd. De gehanteerde criteria en de wijze van beoordeling van de eindverhandeling tenslotte zijn aan de K.U.Leuven voldoende tot goed. Ook aan de VUB en de RUG verloopt de beoordeling van de eindverhandeling doorgaans voldoende adequaat, maar de beoordelingscriteria zijn er volgens de commissie te weinig homogeen. Zij meent dat de criteria meer geëxpliciteerd zouden moeten worden zodat een consistente toepassing voor alle eindverhandelingen kan worden gegarandeerd. Ook aan de UA zouden de gehanteerde criteria en de wijze van beoordeling van de eindverhandeling volgens de commissie meer geëxpliciteerd moeten worden en beter aan de studenten bekend moeten worden gemaakt. De commissie acht het tevens niet wenselijk dat de promotor en
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
19
11/2000
copromotor van de eindverhandeling de twee beoordelaars kunnen zijn. Zij meent dat er steeds moet voor worden gezorgd dat één van de beoordelaars niet bij de totstandkoming van de eindverhandeling is betrokken. De door de commissie vastgestelde verschillen in kwaliteit van de eindverhandelingen komen aan de K.U.Leuven, de VUB en de RUG in het algemeen tot uiting in het toegekende cijfer, maar in enkele gevallen heeft de commissie de indruk gekregen dat de quotering aan de hoge kant ligt. Aan de UA heeft de commissie over de hele linie de indruk dat vrij hoog wordt gequoteerd.
2.4. De student en zijn/haar onderwijs 2.4.1. INSTROOM EN TOTAAL AANTAL STUDENTEN In het academiejaar ’98-’99 bedroeg het totaal aantal generatiestudenten Romaanse talen in Vlaanderen 280. Tabel 1 biedt een overzicht van de instroom van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Romaanse talen in Vlaanderen in de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99. Voor de cijfers met betrekking tot de aantallen studenten in de verschillende studiejaren wordt verwezen naar de deelrapporten.
Tabel 1: Instroom generatiestudenten eerste kandidatuur Romaanse talen in Vlaanderen voor de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99 Acad. jaar
KULv
KULAK
RUG
UA
VUB
’89-’90
67
31
44
55
12
’90-’91 ’91-’92
84 68
32 25
40 42
32 33
20 15
’92-’93
66
26
45
37
14
’93-’94
90
29
66
47
12
’94-’95 ’95-’96
105 96
28 33
54 89
54 63
15 27
’96-’97
101
31
54
45
24
’97-’98
81
28
71
61
27
’98-’99
101
24
66
66
23
2.4.2. SLAAGCIJFERS EN RENDEMENTEN De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de visitatiecommissie, rekening houdende met de vrije toegang tot het hoger onderwijs, voldoende tot goed aan de K.U.Leuven, de KULAK, de UA en de VUB. Aan de RUG zijn de slaagcijfers in de eerste kandidatuur te laag en is ook de uitval in de 2de kandidatuur te hoog. In het vervolg van de opleiding acht de commissie de slaagcijfers zeer goed aan de K.U.Leuven, de KULAK en de UA. Aan de RUG en de VUB liggen ook de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding aan de lage kant.
11/2000
20
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
2.4.3. GEMIDDELDE STUDIEDUUR De commissie is van mening dat de gemiddelde studieduur aan de K.U.Leuven zeer goed is, aan de UA goed en aan de VUB aanvaardbaar. Wel kan aan deze laatste instelling een tendens tot het volgen van een vijfde thesisjaar worden vastgesteld. Aan de RUG ligt de gemiddelde studieduur volgens de commissie te hoog. Ook hier bestaat een sterke tendens tot het volgen van een thesisjaar.
2.5. Studeerbaarheid 2.5.1. STUDIETIJD Aan de K.U.Leuven is de overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd voldoende tot goed. Aan de UA en de VUB zijn de reële en de begrote studietijd voldoende met elkaar in overeenstemming, al is aan de VUB voor een aantal opleidingsonderdelen de reële studielast aanzienlijk zwaarder dan op basis van het aantal studiepunten kan worden verwacht. Aan de RUG is de reële studietijd volgens de commissie onvoldoende in overeenstemming met de begrote studietijd. De reële studietijd ligt er voor de meeste opleidingsonderdelen een stuk hoger dan op basis van het aantal studiepunten kan worden verwacht. De verdeling van de studielast over en binnen de studiejaren is aan de UA in het algemeen voldoende evenwichtig, al zijn de kandidaturen relatief zwaar ten opzichte van de licenties. Aan de K.U.Leuven, de VUB en de RUG is de verdeling van de studielast over en binnen de verschillende studiejaren niet voldoende evenwichtig. Aan de K.U.Leuven is de tweede kandidatuur veel zwaarder dan de eerste, en is de eerste licentie relatief licht ten opzichte van de tweede kandidatuur en de tweede licentie. Aan de VUB is het tweede semester van de tweede kandidatuur en de gehele tweede licentie in het nu geldende programma te zwaar. Aan de RUG is de tweede kandidatuur aanzienlijk zwaarder dan de eerste, voornamelijk omwille van het groot aantal (lectuur)opdrachten en papers, en is de tweede licentie zwaar omwille van de combinatie van de scriptie met toch nog een groot aantal verplichte vakken. Aan de K.U.Leuven en de UA is de combinatie met de academische initiële lerarenopleiding, die door een relatief groot gedeelte van de studenten wordt gevolgd bovenop de opleiding Romaanse talen, zwaar. Deze combinatie blokkeert voor een stuk het ontwikkelen van nieuwe initiatieven binnen de opleiding Romaanse talen. Aan de RUG en de VUB stelt dit probleem zich minder. Daar lijkt de meerderheid van de studenten die de lerarenopleiding volgen dat te doen na hun licenties. De verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie is volgens de commissie goed aan de K.U.Leuven en de VUB. Aan de VUB geldt dit met name voor het nieuwe programma waarin het aantal opleidingsonderdelen is gereduceerd. Aan de UA is deze verhouding voldoende evenwichtig, al ligt het aantal contacturen er toch nog aan de hoge kant. Ook het aantal vakken dat wordt gedoceerd, vooral in de kandidaturen, ligt aan de hoge kant. Betreffende de opleiding van de RUG meent de commissie dat er in de tweede cyclus nog teveel contacturen in het programma zijn voorzien.
2.5.2. STUDIEVOORLICHTING EN -BEGELEIDING De commissie beoordeelt de initiatieven die door de verschillende opleidingen worden genomen met het oog op de voorlichting aan abituriënten (infodagen, beurzen, voorlichtingssessies, enz.) positief. Ook de voorlichting en advisering tijdens het studieverloop zijn doorgaans adequaat. Aan
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
21
11/2000
de RUG evenwel voldoet de advisering tijdens de studies niet. Op een aantal vlakken, vooral voor wat betreft de organisatie van het onderwijs en de toetsing, laat ook de communicatie met de studenten te wensen over. De bruikbaarheid van de studiegidsen van de K.U.Leuven en de VUB is voldoende tot goed, al dienen aan de VUB de cursusfiches vervolledigd te worden. Aan de UA is de studiegids voldoende bruikbaar, maar voor een aantal opleidingsonderdelen is de informatie vrij gering. Aan de RUG heeft de commissie vastgesteld dat er geen studiegids met informatie over de individuele opleidingsonderdelen bestaat. Er zijn wel opleidingsfiches die via het internet kunnen worden geconsulteerd, maar deze geven slechts zeer beperkte informatie, en zijn bovendien niet bij de studenten bekend. Wat de studiebegeleiding in de eerste kandidatuur betreft, functioneert aan de K.U.Leuven het monitoraat zeer goed. De begeleiding in het vervolg van de opleiding verloopt er doorgaans voldoende tot goed. Aan de UA verloopt de begeleiding in de eerste kandidatuur voldoende tot goed, al zou een meer gestructureerde vorm van begeleiding, onder meer in functie van een eventuele remediëring na de examens van het eerste semester, wenselijk zijn. Het tutorship zoals het momenteel bestaat, is volgens de commissie te vrijblijvend. De begeleiding in het vervolg van de opleiding verloopt er voldoende adequaat. Hier zou nog verbetering mogelijk zijn door het keuzeproces in de licenties, zowel voor het onderwerp van de eindverhandeling als voor de samenstelling van de individuele programma’s van de studenten, meer te begeleiden en deze programma’s ook officieel te laten goedkeuren. Aan de VUB is de studiebegeleiding in de eerste kandidatuur volgens de commissie voldoende, maar te weinig gericht op vakinhoudelijke begeleiding. De begeleiding in het vervolg van de opleiding is beperkt. Het Bijzonder Begeleidingsprogramma voor avondstudenten aan de VUB is volgens de commissie een zeer waardevol initiatief. Aan de RUG tenslotte verloopt de studiebegeleiding in de eerste kandidatuur volgens de commissie niet optimaal. Er is op faculteitsniveau wel een aanbod inzake begeleiding voor de gemeenschappelijke vakken, maar op opleidingsniveau is nagenoeg geen vakinhoudelijke begeleiding voorzien. Ook in het vervolg van de opleiding is de begeleiding heel minimaal.
2.6. De faciliteiten De commissie is van mening dat de onderwijsruimten aan de K.U.Leuven en de RUG van voldoende tot goede kwaliteit zijn. Wel werd aan de RUG een gebrek aan kleine onderwijsruimten gesignaleerd. Aan de VUB zijn er eigenlijk nauwelijks voldoende onderwijsruimten, al zijn ze wel van voldoende kwaliteit. Aan de UA tenslotte zijn de onderwijsruimten aan de UFSIA van zeer goede kwaliteit, maar aan de UIA is de onderwijsinfrastructuur voor verbetering vatbaar. Het aanbieden van de kandidaturen en de licenties op één locatie wordt er volgens de commissie best zo spoedig mogelijk gerealiseerd. De computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn aan de K.U.Leuven in voldoende mate aanwezig. Ze zijn ook van goede kwaliteit. Ook aan de RUG en de VUB zijn de computerfaciliteiten van goede kwaliteit, maar het aantal PC’s is eigenlijk te klein. Aan de UA tenslotte is de computerinfrastructuur van goede kwaliteit, zeker aan de UFSIA. Aan de UIA zijn de mogelijkheden beperkter. De bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand is aan de K.U.Leuven van voldoende kwaliteit. Het beschikbare budget voor de aankoop van boeken is echter te beperkt. Aan de KULAK lijkt de situatie op dit vlak beter dan in Leuven. Verder zijn de openingsuren van de
11/2000
22
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
bibliotheek in Leuven volgens de commissie nogal beperkt en zijn de classificatiesystemen van de afdelingen letterkunde en taalkunde onvoldoende uniform. Aan de UA zijn de bibliotheken met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand van uitstekende kwaliteit. De integratie van de bibliotheken van UFSIA en UIA tot één bibliotheek dient volgens de commissie spoedig te worden doorgevoerd. Aan de VUB is de bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand niet voor alle domeinen van voldoende kwaliteit. Met name ten aanzien van de tweede taal is de situatie problematisch. De opleiding dient zich dan ook te herbezinnen over de te voeren inhaalslag, meer bepaald over de vraag hoe hiervoor extra financiële middelen kunnen worden aangetrokken. Aan de RUG tenslotte is de bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand van redelijke kwaliteit. Het geheel van de verschillende vakbibliotheken maakt echter een vrij versnipperde en weinig professionele indruk. Het beschikbare budget voor de aankoop van boeken is te beperkt, wat lacunes veroorzaakt. De hervormingsplannen voor de bibliotheek kunnen dan ook enkel maar worden toegejuicht. Verder zijn ook aan de RUG de openingsuren van de bibliotheek te beperkt.
2.7. De afgestudeerden De commissie is van mening dat het met de programma’s van de opleidingen Romaanse talen aan de K.U.Leuven, de UA en de RUG mogelijk is afgestudeerden van goed niveau te leveren. Dit geldt ook voor de VUB, zeker met het nieuwe programma. Wat de voorbereiding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt betreft, heeft de commissie vastgesteld dat de opleidingen wel een goede voorbereiding bieden op het wetenschappelijk onderzoek en het leraarsambt, maar dat andere beroepsmogelijkheden nagenoeg geen aandacht krijgen. De commissie beveelt dan ook aan dat de opleidingen zouden nagaan hoe ze in hun programma’s beter rekening kunnen houden met evoluties op de arbeidsmarkt. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de opleidingen van de K.U.Leuven, de RUG en de VUB in het algemeen voldoende contacten onderhouden met de afgestudeerden, al zouden deze nog meer gestructureerd kunnen worden. Aan de UA zouden de contacten met de afgestudeerden kunnen worden uitgebreid en meer geïnstitutionaliseerd.
2.8. De staf De omvang van het ZAP-bestand is volgens de commissie ontoereikend aan de K.U.Leuven en aan de VUB. Aan de VUB is dit zeker het geval voor de tweede Romaanse talen. Aan de RUG is de omvang van het ZAP-bestand in het algemeen voldoende, maar ook hier te beperkt voor de tweede Romaanse talen. Aan de UA tenslotte is het ZAP in zijn totaliteit voldoende talrijk, maar de verdeling over de verschillende disciplines is niet voldoende evenwichtig. Het AAP-bestand is voldoende tot goed aan de K.U.Leuven en de RUG, goed aan de UA maar onvoldoende aan de VUB. De onderwijsbelasting van het ZAP is omwille van de onderbezetting zeer zwaar aan de K.U.Leuven en de VUB. Aan de RUG is de onderwijslast van het ZAP aanvaardbaar maar toch aan de hoge kant. Aan de UA is de onderwijsbelasting van de ZAP-leden aanvaardbaar. Voor het AAP is de onderwijslast aan de UA dan weer relatief zwaar, waardoor de continuïteit van het onderzoek in het gedrang kan komen. Ook aan de VUB is de onderwijslast van het AAP te zwaar. Bovendien heeft de commissie er vastgesteld dat voor het AAP de taken naast onderwijs en onderzoek niet voldoende duidelijk zijn omschreven, waardoor in bepaalde gevallen een aanzienlijke extra belasting ontstaat.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
23
11/2000
Aan de K.U.Leuven en de RUG is de onderwijsbelasting van de assistenten in het algemeen aanvaardbaar. De waaier aan specialisaties binnen de staf is aan de vier instellingen niet geheel voldoende. Aan de K.U.Leuven is met name de Middeleeuwse letterkunde onvoldoende in de staf vertegenwoordigd. Aan de VUB en de UA is de tweede taal onvoldoende vertegenwoordigd. Aan de RUG moeten te veel terreinen worden bestreken met te weinig personen, waardoor een aantal stafleden zich noodgedwongen met te veel disciplines moeten bezighouden. De onderwijsinspanningen van de staf, zowel het ZAP als het AAP, worden door de commissie aan de vier instellingen zeer goed geacht. Wel is het de commissie opgevallen dat aan de RUG bij het ZAP de gezamenlijke, collectieve verantwoordelijkheid voor het geheel van de opleiding soms te wensen over laat. Bij het AAP is de gezamenlijke betrokkenheid bij de opleiding heel sterk aanwezig. Bij aanstelling en bevordering van het ZAP wordt in de K.U.Leuven in toenemende mate rekening gehouden met didactische vaardigheden. Dit geldt ook voor de VUB, al zou dit aspect hier toch nog meer aandacht kunnen krijgen. Aan de RUG en de UA kreeg de commissie op dit punt een onvoldoende helder beeld. Bij aanstelling van leden van het AAP aan de K.U.Leuven acht de commissie een duidelijkere omschrijving van hun takenpakket wenselijk, mede om de onderwijsactiviteiten van de assistenten, met het oog op hun latere carrière, op deze wijze meer tot hun recht te laten komen. Dit geldt ook voor de UA. De brochure met het begeleidingsplan voor assistenten die recent aan de UFSIA werd verspreid, is op dit vlak een te waarderen initiatief. De faciliteiten in het kader van didactische scholing van docenten worden door de commissie aan de K.U.Leuven goed geacht, en aan de VUB voldoende. Ook aan de RUG is er op universitair niveau wel een zeker aanbod aanwezig, maar dit geniet binnen de opleiding geen hoge prioriteit.
2.9. Internationalisering Door alle betrokken opleidingen wordt geparticipeerd aan uitwisselingsprogramma’s zoals het Socrates-programma. De deelname van studenten aan dergelijke programma’s evenals de internationale contacten van het academisch personeel die kunnen worden teruggekoppeld naar het onderwijs, zijn goed aan de K.U.Leuven, de UA en de VUB. Aan de RUG is de deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s volgens de commissie voldoende, maar zou ze toch meer gestimuleerd kunnen worden. Ook de internationale contacten van het academisch personeel zijn er voldoende De organisatie van de internationale uitwisselingen, zowel van studenten als docenten, lijkt in het algemeen adequaat te verlopen, al worden hier en daar structurele problemen in verband met het Socrates-programma gemeld.
2.10. Interne kwaliteitszorg De procedures voor curriculumherziening en -innovatie functioneren goed aan de K.U.Leuven, en voldoende tot goed aan de VUB. Aan de UA zijn deze procedures nog onvoldoende duidelijk geëxpliciteerd. Aan de RUG functioneren ze niet optimaal.
11/2000
24
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
De commissie heeft vastgesteld dat de organen die zich met de kwaliteit van het onderwijs bezighouden voldoende tot goed functioneren aan de K.U.Leuven en goed aan de VUB. Wel is de vergaderfrequentie van de Permanente Onderwijscommissie aan de K.U.Leuven te laag. Aan de UA dient de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie, die recent is samengesteld, haar plaats nog te vinden. Momenteel is de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende beleidsorganen nog onvoldoende duidelijk. Ook aan de RUG zouden de bevoegdheden van de Opleidingscommissie duidelijker moeten afgebakend worden, en de slagkracht zou moeten vergroten. Momenteel behandelt de Opleidingscommissie vooral onderwerpen die haar van bovenaf worden voorgelegd, maar neemt ze weinig of geen eigen initiatieven. Aan de K.U.Leuven worden de studentenvertegenwoordigers bij de besluitvorming betrokken. Dit is aan de UA ook het geval op het niveau van de vakgroep/het departement, maar op het niveau van de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie dient de betrokkenheid van de studenten meer gestimuleerd te worden. Aan de VUB zijn de studenten in theorie voldoende bij de besluitvorming betrokken maar in praktijk zou hun inbreng meer gestimuleerd kunnen worden en zou meer beroep kunnen worden gedaan op hun zelfstandige, kritische instelling. Verder dienen ook de studenten die deeltijds/ in avondonderwijs studeren volgens de commissie in de Opleidingsraad vertegenwoordigd te worden. Aan de RUG worden de studenten onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. De procedure voor onderwijsevaluatie tenslotte functioneert goed aan de K.U.Leuven. Aan de UA functioneert deze procedure voldoende adequaat maar dient ze volgens de visitatiecommissie toch nog verder structureel in de opleiding te worden ingebed. Aan de VUB is de procedure voor onderwijsevaluatie nog relatief nieuw, maar komt ze stilaan op gang. Het verdient aanbeveling de voornemens op dit vlak zo snel mogelijk uit te voeren. Aan de RUG functioneert de centraal georganiseerde procedure voor onderwijsevaluatie voldoende voor wat betreft de individuele opleidingsonderdelen, maar het programma van de opleiding als geheel wordt onvoldoende geëvalueerd. De betrokkenheid van de studenten bij de onderwijsevaluatie is goed aan de K.U.Leuven, en voldoende aan de UA. Aan de VUB was dit in het verleden onvoldoende het geval, maar in de nieuwe procedure is verbetering voorzien. Aan de RUG worden de studenten onvoldoende bij de onderwijsevaluatie betrokken. Tenslotte heeft de commissie vastgesteld dat er aan de K.U.Leuven zeker sprake is van integrale kwaliteitszorg. Door de koppeling tussen de resultaten van de onderwijsevaluaties, de opvolging ervan en het personeelsbeleid, is de kwaliteitscirkel gesloten. Aan de UA kan er binnen de opleiding een ontwikkeling in de richting van een integrale kwaliteitszorg worden waargenomen. Deze ontwikkeling dient zeker te worden verdergezet. Aan de VUB is er binnen de opleiding in voldoende mate sprake van integrale kwaliteitszorg, zeker in het nieuwe programma. Aan de RUG is dit een aspect dat duidelijk voor verbetering vatbaar is.
DE OPLEIDINGEN
IN
VERGELIJKEND PERSPECTIEF
25
11/2000
11/2000
26
DEEL II OPLEIDINGSRAPPORTEN
27
11/2000
11/2000
28
Katholieke Universiteit Leuven De opleiding taal- en letterkunde: Romaanse talen de binnen de faculteit letteren
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen De opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen is er volgens de zelfstudie op gericht de studenten te vormen op drie vlakken. ‘Op de eerste plaats zal hij/zij een hoge taalcompetentie moeten verwerven, zowel receptief als productief, en dit voor twee talen. Op de tweede plaats zal hij/zij inzicht moeten verwerven in de taal als communicatie-instrument en als veranderende institutie in een bepaalde maatschappij. Op de derde plaats zal hij/zij een competentie moeten ontwikkelen in de omgang met literatuur, opgevat als tekst en als historisch bepaald maatschappelijk en cultureel fenomeen. Deze vorming moet daarenboven ingebed worden in een ruimere intellectuele context, via ondersteunende en verruimende componenten, zodat de student de verworven inzichten en kundes ook weet te situeren.’ ‘Het globale einddoel van de opleiding is de vorming van studenten die, dankzij een degelijke beheersing van de bestudeerde talen, in staat zijn om zelfstandig een taal- of letterkundige problematiek te onderkennen en te situeren, om die problematiek op een verantwoorde en adequate manier te analyseren en om de verworven inzichten te verwoorden en over te brengen. Daartoe beoogt de opleiding de ontwikkeling van een doorgedreven analytisch vermogen gericht op de geëigende afbakening van elk probleem en op een sterk synthesevermogen dat het geïdentificeerde probleem terugplaatst in zijn specifiek kader.’ De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie zeer helder en duidelijk, zij het nogal ambitieus, zijn geformuleerd. De specifieke profilering van de opleiding ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland zou nog kunnen worden verduidelijkt.
Aanbeveling – Verduidelijk de profilering van de opleiding ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
29
11/2000
De doelstellingen die de opleiding zichzelf stelt, kunnen in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen in het algemeen voldoende worden bereikt, al kan men er net omwille van de ambitieuze formulering aan twijfelen of de gemiddelde student alle doelstellingen kan realiseren. Verder kunnen ze worden getypeerd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding, die duidelijk kunnen worden onderscheiden van de doelstellingen en eindtermen van een hogeschoolopleiding. Tevens kan worden gesteld dat de doelstellingen en eindtermen beantwoorden aan de doelstellingen en eindtermen die door de commissie werden geformuleerd in haar referentiekader. De doelstellingen zijn voldoende bij de studenten bekend, maar worden niet volledig door hen gedeeld. De studenten verwachten met name meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing van de eerste en de tweede taal (zie 2.2.). De visitatiecommissie is tenslotte van mening dat de doelstellingen en eindtermen in het algemeen voldoende tot goed zijn geoperationaliseerd in het programma. De doelstellingen die gericht zijn op kritisch, zelfstandig werken zouden nog meer in het programma aan bod kunnen komen, bijvoorbeeld door meer werkcolleges en seminaries te organiseren (zie 2.3.).
Aanbeveling – Besteed via specifieke werkvormen meer aandacht aan de doelstellingen die gericht zijn op kritisch, zelfstandig werken.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen bestaat uit twee cycli. Zowel de eerste cyclus, de kandidaturen, als de tweede cyclus, de licenties, bestaat uit twee studiejaren. De eerste cyclus van de opleiding wordt zowel te Leuven als te Kortrijk aangeboden. De kandidaturen zijn, op de keuze tussen Spaans en Italiaans na, gemeenschappelijk voor alle studenten. In de eerste licentie zijn er nog vier verplichte vakken, in de tweede licentie één. Naast deze vakken stellen de studenten, via de keuze uit een lijst van mogelijke vakken, in overleg met de promotor van hun eindverhandeling een individueel programma samen. Hierin dienen twee colleges Franse taalkunde en twee colleges Franse letterkunde te worden opgenomen, en ook drie colleges Spaans of Italiaans, waarvan er minstens één letterkundig en één taalkundig is. Verder dient in de eerste licentie één college wijsbegeerte in het programma te worden opgenomen. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma voldoende evenwichtig is qua opbouw. Dit geldt zeker voor de kandidaturen, waar een strikt jaarsysteem wordt gehanteerd. In de licenties wordt het jaarsysteem enigszins doorbroken, doordat de studenten voor een gedeelte van de opleidingsonderdelen kunnen kiezen of zij ze in de eerste of de tweede licentie willen volgen. Dit brengt met zich mee dat er volop mogelijkheden zijn om van een goede sequentiële opbouw af te wijken.
11/2000
30
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Het programma vertoont een voldoende tot goede samenhang. Zeker voor de moderne letterkunde kan er in de nieuwe opzet van het programma een hoge mate van coherentie worden vastgesteld. Op het gebied van de taalkunde is de samenhang tussen algemene taalwetenschap, theoretische taalkunde en toegepaste taalkunde minder duidelijk. Ook het evenwicht tussen de historische taalkunde en de middeleeuwse letterkunde zou kunnen verbeteren.
Aanbevelingen – Zorg voor een betere afstemming van de onderwijsactiviteiten die betrekking hebben op de algemene taalwetenschap, de theoretische taalkunde en de toegepaste taalkunde. – Verbeter het evenwicht tussen de historische taalkunde en de middeleeuwse letterkunde.
In het programma zijn er volgens de commissie op zich wel voldoende zinvolle keuzemogelijkheden aanwezig, zeker in functie van de algemene ontwikkeling van de studenten, maar de keuzemogelijkheden die gericht zijn op andere beroepen dan het leraarschap zijn te beperkt. Het aanbod gaat weinig over de grenzen van de Romanistiek heen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de huidige keuzestructuur de studenten te veel mogelijkheden laat tot het ontwijken van uitdagingen. Het verdient dan ook aanbeveling zorgvuldig toe te zien op de opbouw van de individuele programma’s.
Aanbevelingen – Bied keuzemogelijkheden aan die over de grenzen van de Romanistiek heen gaan. – Kijk nauwlettend toe op de opbouw van de individuele programma’s van de studenten.
2.2. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de opleiding Romaanse talen in zijn geheel genomen van goed niveau is en dat het inhoudelijk actueel is. De letterkunde is in de nieuwe opzet van goed tot zeer goed niveau. Het taalkundeonderdeel van de opleiding zou meer aandacht kunnen besteden aan recente stromingen in de linguïstiek. Vooral het onderdeel ‘praktische taalbeheersing’ is voor verbetering vatbaar.
Aanbevelingen – Besteed nog meer aandacht aan praktische taalbeheersing. – Besteed in het geheel van het taalkundeonderdeel van de opleiding meer aandacht aan recente stromingen in de linguïstiek.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
31
11/2000
Het niveau van de algemene opleidingsonderdelen in de kandidaturen is volgens de commissie voldoende tot goed. Het niveau van de specifiek Romaanse vakken in de eerste cyclus is goed. Het taalonderwijs in de eerste cyclus is van voldoende niveau, al zijn de studenten vragende partij voor meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing. Hieraan zou wellicht onder meer tegemoet kunnen worden gekomen door de verstrengeling tussen taalkunde en taalverwerving niet als een evidente noodzaak te beschouwen, en door de woordenschat contextueel bij te brengen. De commissie heeft wel vastgesteld dat er de laatste jaren waardevolle initiatieven zijn genomen om tegemoet te komen aan de vraag van de studenten naar meer aandacht voor praktische taalbeheersing, zoals bijvoorbeeld het invoeren van een taalstage. Verder meent de commissie dat het gewicht van het Latijn in het curriculum ter discussie kan worden gesteld.
Aanbevelingen – Herbekijk de verstrengeling tussen taalkunde en taalverwerving, en tracht de woordenschat contextueel bij te brengen. – Ga na of het gewicht van het Latijn in het curriculum ter discussie kan worden gesteld.
Het niveau van de opleidingsonderdelen in de licenties, zowel van de algemene vakken als van de specifiek Romaanse vakken, is volgens de commissie voldoende tot goed. In de tweede cyclus is er echter een kloof tussen de verwachtingen van de studenten en de effectief gerealiseerde mondelinge taalvaardigheid. Meer bepaald hebben de studenten het gevoel dat de taalbeheersing in de licenties niet op peil wordt gehouden. Recent lijkt de situatie op dit vlak echter verbeterd, en het niveau dat de studenten aan het eind van de studies bereiken is goed te noemen. De terugkoppeling van het wetenschappelijk onderzoek naar het onderwijs is goed. Dit wordt onder meer geïllustreerd door het feit dat er frequent gebruik wordt gemaakt van eigen recente publicaties.
2.3. Gebruikte werkvormen De onderwijsvormen en -middelen zijn volgens de commissie niet steeds voldoende adequaat gegeven de onderwijsdoelstellingen. De commissie meent dat, ondanks de mengvormen die voor een aantal opleidingsonderdelen zijn ingevoerd, nog teveel gebruik wordt gemaakt van hoorcolleges. Met name acht de commissie meer variatie in de werkvormen wenselijk, waarbij zij op de eerste plaats denkt aan het verhogen van het aantal werkcolleges, en vooral ook aan het invoeren van seminaries. De recente evolutie naar begeleide zelfstudie en meer actieve participatie door de studenten kan door de commissie enkel maar worden aangemoedigd. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden doorgaans voldoende tot goed gebruikt. Wel wordt het talenpracticum nog te weinig benut.
11/2000
32
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Aanbevelingen – Breng meer variatie aan in de werkvormen, onder meer door het aantal werkcolleges te verhogen en vooral door de mogelijkheid tot het invoeren van seminaries na te gaan. – Ga na of het talenpracticum meer kan worden benut.
2.4. Toetsing De examens zijn volgens de commissie in het algemeen van goed niveau. Ze lijken doorgaans voldoende gericht op het toetsen van inzicht. De examenvormen zijn in het algemeen in overeenstemming met de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, al acht de commissie een beter evenwicht tussen de verschillende examenvormen - mondeling versus schriftelijk, maar ook het presenteren van zelfstandig uitgevoerde opdrachten - wenselijk. De wijze van beoordeling van de individuele examens lijkt goed, maar voor de totaalbeoordeling op het einde van het academiejaar acht de commissie de deliberatiecriteria, en met name de compensatieregeling, te soepel. Tenslotte meent de commissie dat ook de organisatie van de examens voldoende adequaat verloopt. Wel zou de opleiding de overgang naar een semestersysteem waar mogelijk in overweging moeten nemen.
Aanbevelingen – Streef een beter evenwicht na tussen de verschillende examenvormen. – Herbekijk de deliberatiecriteria. – Overweeg waar mogelijk het invoeren van een semestersysteem.
2.5. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat het programma van de opleiding Romaanse talen in het algemeen voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Een verhoging van het aantal werkcolleges en de invoering van seminaries (zie 2.3.) zou op dit vlak nog verbetering kunnen brengen. Wat de mogelijkheden betreft die het programma biedt om een zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, meent de commissie dat dit in orde is voor het wetenschappelijk onderzoek en het leraarschap, maar andere beroepsmogelijkheden komen in het programma weinig of niet aan bod.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
33
11/2000
Aanbeveling – Besteed aandacht aan andere beroepsmogelijkheden dan het leraarschap en het wetenschappelijk onderzoek.
Verder is de commissie van mening dat het programma mogelijkheden biedt voor het aanleren van een attitude van life-long learning. De aandacht voor vaardigheden in het Frans is volgens de commissie goed, behalve voor wat betreft de mondelinge taalvaardigheid waarvoor de studenten meer aandacht verwachten (zie 2.2.). De mogelijkheden voor het bijbrengen van de tweede taal zijn beperkt gelet op het beperkte aandeel ervan in het programma. De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden is volgens de commissie voldoende, en lijkt de laatste jaren toe te nemen.
3. Eindverhandeling In de tweede cyclus dienen de studenten een eindverhandeling te schrijven. De verhandeling heeft volgens de zelfstudie een meervoudige doelstelling: ‘de eindverhandeling vormt in feite een complexe, doch ongemeen nuttige en rijke leerschool voor een aantal complementaire vaardigheden.’ Hierbij worden volgende vaardigheden onderscheiden: de cognitieve competentie, de talige competentie, de informationele competentie, de logisch-discursieve competentie, de organisatorische competentie en de technologische competentie. Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, komt zij tot de vaststelling dat het niveau ervan doorgaans goed is, zeker binnen de moderne letterkunde. Binnen de taalkunde was een aantal van de door de commissie bestudeerde eindverhandelingen echter vrij beschrijvend van aard en was de eigen kritische inbreng van de student beperkt. Ook was de probleemstelling niet steeds goed geformuleerd. Het bereikte taalniveau in de eindverhandelingen is voor de drie talen doorgaans goed. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling in het programma ligt aan de hoge kant. De begeleiding ervan verloopt meestal voldoende tot goed maar is in een aantal gevallen niet optimaal.
Aanbeveling – Formaliseer de begeleiding van de eindverhandeling door middel van vaste afspraken geldend voor alle promotoren.
De gehanteerde criteria en de wijze van beoordeling van de eindverhandeling tenslotte zijn voldoende tot goed. De door de commissie vastgestelde verschillen in kwaliteit van de eindverhandelingen komen in het algemeen tot uiting in het toegekende cijfer, maar in enkele gevallen heeft de commissie de indruk gekregen dat de quotering aan de hoge kant ligt.
11/2000
34
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99, K.U.Leuven Acad. jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’89-’90
67
92
38
45
80
’90-’91 ’91-’92
84 68
116 84
43 67
50 68
65 64
’92-’93
66
88
51
78
73
’93-’94
90
116
49
66
88
’94-’95 ’95-’96
105 96
134 139
73 80
62 79
74 69
’96-’97
101
144
76
100
83
’97-’98
81
119
87
103
104
’98-’99
101
140
70
108
108
Het aantal generatiestudenten Romaanse talen is in de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99 aan relatief grote schommelingen onderhevig. Gemiddeld schreven zich de laatste tien academiejaren 86 generatiestudenten in. Ook in de latere studiejaren schommelt het aantal studenten. Qua voorkennis is de studentenpopulatie zeer heterogeen. De initiatieven die de opleiding neemt om dit niveau meer gelijk te schakelen, zoals bijvoorbeeld de inleidende cursus Frans in september en het aanbieden van zelfstudiepakketten, worden door de commissie waardevol geacht.
Tabel 2: Aantal studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98, KULAK Acad jaar
Gen
1e kan
2e kan
’89-’90 ’90-’91
31 32
34 35
23 20
’91-’92
25
36
17
’92-’93
26
34
17
’93-’94 ’94-’95
29 28
34 33
19 22
’95-’96
33
37
21
’96-’97
31
36
27
’97-’98 ’98-’99
28 24
34 29
20 22
Aan de KULAK schommelt het aantal generatiestudenten rond de 30. Het gemiddelde over de laatste tien academiejaren bedraagt 29.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
35
11/2000
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 3: Slaagpercentages studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98, K.U.Leuven (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’88-’89
40,3
38,2
87,9
97,0
79,1
’89-’90
28,4
35,9
73,7
100,0
70,0
’90-’91 ’91-’92
52,4 52,9
56,0 53,6
95,3 89,6
100,0 98,6
76,9 92,2
’92-’93
50,0
50,0
90,2
98,7
83,6
’93-’94
56,7
56,0
83,7
100,0
89,8
’94-’95 ’95-’96
46,7 46,3
47,8 50,0
76,7 95,0
100,0 98,7
90,5 92,8
’96-’97
51,0
53,1
89,5
96,0
90,4
’97-’98
47,62
52,5
95,4
100,0
94,2
Over de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98 slaagt gemiddeld 47% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 49%. In de daaropvolgende studiejaren stijgt het gemiddelde slaagpercentage tot 88% in de tweede kandidatuur en 99% in de eerste licentie. In de tweede licentie daalt het gemiddelde slaagpercentage opnieuw tot 86%. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de visitatiecommissie, rekening houdende met de vrije toegang tot het hoger onderwijs, sinds het academiejaar ’90-’91 voldoende tot goed. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn zeer goed.
Tabel 4: Slaagpercentages studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98, KULAK (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol)
11/2000
Acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
’88-’89
53,8
51,2
64,3
’89-’90
58,1
58,8
91,3
’90-’91 ’91-’92
50,0 40,0
51,4 44,4
100,0 94,1
’92-’93
50,0
55,9
94,1
’93-’94
66,7
68,8
100,0
’94-’95 ’95-’96
71,4 82,4
63,6 81,1
90,9 90,5
’96-’97
61,3
63,9
96,3
’97-’98
60,7
64,7
100,0
36
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Aan de KULAK slaagt over de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98 gemiddeld 59% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 60%, dat in de tweede kandidatuur 92%. Ook aan de KULAK acht de commissie de slaagcijfers gunstig.
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de cijfergegevens in de zelfstudie kan worden afgeleid dat van de generatiestudenten die hun studies aanvatten te Leuven, gemiddeld ongeveer 59% het kandidaatsdiploma Romaanse talen haalt. Van deze groep haalt ongeveer 72% zijn kandidaatsdiploma na twee jaar. Ongeveer 24% haalt zijn kandidaatsdiploma met één jaar vertraging, en ongeveer 4% met twee jaar of meer. Van de generatiestudenten die hun studies aanvatten te Kortrijk, haalt een groter percentage, met name ongeveer 64%, het kandidaatsdiploma Romaanse talen. Deze studenten behalen hun kandidaatsdiploma met minder vertraging dan de studenten die hun studies in Leuven aanvatten. Ongeveer 85% van de studenten die in Kortrijk hun kandidaatsdiploma behalen, doet dit zonder vertraging. Ongeveer 14% haalt zijn diploma met één jaar vertraging en ongeveer 1% met twee jaar of meer. Van de generatiestudenten die hun studies aanvatten in Leuven, haalt ongeveer 53% het licentiaatdiploma Romaanse talen. Van deze groep haalt ongeveer 69% zijn diploma in de voorgeschreven periode van vier jaar. Ongeveer 25% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 6% met twee jaar of meer. Dit brengt de gemiddelde studieduur voor deze studenten op 4,4 jaar. Van de generatiestudenten die hun studies aanvatten in Kortrijk en voortzetten in Leuven, haalt ongeveer 58% het licentiaatdiploma Romaanse talen. Van deze groep haalt ongeveer 82% zijn diploma in een periode van vier jaar. Ongeveer 15% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, ongeveer 2% met twee jaar of meer. De gemiddelde studieduur voor deze studenten bedraagt 4,2 jaar. De gemiddelde studieduur is volgens de commissie goed.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De overeenstemming tussen de begrote en de reële studietijd is volgens de commissie voldoende tot goed. De verdeling van de studietijd over de verschillende studiejaren is echter niet voldoende evenwichtig. Met name is de tweede kandidatuur veel zwaarder dan de eerste, en is de eerste licentie relatief licht ten opzichte van de tweede kandidatuur en de tweede licentie. In de tweede licentie is vooral de combinatie met de academische initiële lerarenopleiding, die door een relatief groot gedeelte van de studenten wordt gevolgd bovenop de opleiding Romaanse talen, zwaar. Deze combinatie blokkeert voor een stuk het ontwikkelen van nieuwe initiatieven binnen de opleiding Romaanse talen.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
37
11/2000
Aanbevelingen – Breng meer evenwicht aan in de verdeling van de studielast over de verschillende studiejaren. – Zoek naar mogelijkheden om de lerarenopleiding, afgezien van de 12 studiepunten voor de brugvakken, pas open te stellen na het behalen van het diploma Romaanse talen.
De verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie, is volgens de commissie goed.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding STUDIEVOORLICHTING Studievoorlichting aan abituriënten gebeurt volgens de zelfstudie tijdens de interuniversitaire Studie- en Informatiedagen, tijdens de Infodagen die in Leuven en Kortrijk worden georganiseerd en via brochures. Bij het begin van het academiejaar wordt nadere informatie over de opleiding verstrekt door het monitoraat. De voorlichting aan abituriënten verloopt in het algemeen goed. De voorlichting en advisering tijdens de studies verlopen voldoende tot goed. De bruikbaarheid van de studiegids die ter beschikking van de studenten wordt gesteld, is volgens de commissie voldoende tot goed.
STUDIEBEGELEIDING Volgens de zelfstudie geschiedt de studiebegeleiding van de studenten in de eerste kandidatuur, naast de directe begeleiding door de staf, in hoofdzaak door het monitoraat. Deze dienst staat zowel in voor de vaktechnische als de studiemethodische en psycho-pedagogische begeleiding van de studenten. De vaktechnische begeleiding gebeurt zowel individueel als in collectieve sessies waarin voor een representatief deel van de colleges voor kleine groepen studenten de meer theoretische delen uit de cursus worden herhaald en wenken worden gegeven voor een adequate studiemethode. Verder worden voor een aantal praktische vakken collectieve herhalingsoefeningen georganiseerd. Voor begeleiding in verband met studiemethodiek, studieplanning en persoonlijke problemen kunnen de studenten eveneens terecht bij de centrale Dienst voor Studieadvies. De studiebegeleiding in de eerste kandidatuur via het monitoraat verloopt volgens de commissie zeer goed. De begeleiding in het vervolg van de opleiding verloopt voldoende tot goed.
11/2000
38
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
6. De faciliteiten De commissie is van mening dat de onderwijsruimten van voldoende tot goede kwaliteit zijn. De computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn van goede kwaliteit en bieden ruime mogelijkheden. De bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand tenslotte is van voldoende kwaliteit. Het beschikbare budget voor de aankoop van boeken is echter te beperkt. Aan de KULAK lijkt de situatie op dit vlak beter dan in Leuven. Verder meent de commissie dat de classificatiesystemen van de bibliotheken letterkunde en taalkunde beter op elkaar kunnen worden afgestemd. De openingsuren van de bibliotheek zouden ook kunnen worden uitgebreid.
Aanbevelingen – Ga na of de classificatiesystemen van de bibliotheken letterkunde en taalkunde beter op elkaar kunnen worden afgestemd. – Ga na of de openingsuren van de bibliotheek kunnen worden verruimd.
7. De afgestudeerden Volgens de zelfstudie komt het grootste gedeelte van de afgestudeerden terecht in het onderwijs of in de particuliere sector. De tewerkstelling in de particuliere sector situeert zich meestal in de subsectoren redactie en vertaling, privé-onderwijs, administratie en dienstverlening. Postuniversitaire vorming wordt in Leuven georganiseerd door het Vliebergh-Senciecentrum, in Kortrijk door het Eekhoutcentrum. Daarnaast worden contacten met de afgestudeerden onderhouden via de Vereniging van de Leuvense Romanisten (V.L.R.). Tenslotte is er ook een vertegenwoordiging van de afgestudeerden opgenomen in de Permanente Onderwijscommissie. De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is afgestudeerden van goed niveau te leveren. Wat de voorbereiding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt betreft, heeft de commissie, zoals eerder gezegd (zie 2.5.), vastgesteld dat de opleiding wel een goede voorbereiding biedt op het wetenschappelijk onderzoek en het leraarsambt, maar dat andere beroepsmogelijkheden nagenoeg geen aandacht krijgen. De contacten met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het programma zouden in dit opzicht dan ook kunnen verbeteren. Tenslotte meent de commissie dat de opleiding voldoende contacten onderhoudt met de eigen afgestudeerden, al zouden deze contacten nog meer gestructureerd kunnen worden.
Aanbeveling – Probeer rekening te houden met evoluties op de arbeidsmarkt. Ga na of in het programma meer aandacht kan worden besteed aan andere beroepsmogelijkheden dan het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
39
11/2000
8. De staf De commissie meent dat de omvang van het ZAP-bestand niet voldoet. De staf-studentratio is zeer ongunstig, zeker aan de K.U.Leuven. Aan de KULAK is de situatie op dit vlak iets beter. De omvang van het AAP-bestand is voldoende tot goed maar dit kan het tekort aan ZAP-leden niet compenseren. Aan de KULAK betreuren de studenten het feit dat er voor taalkunde geen assistent aanwezig is. De onderwijsbelasting van de ZAP-leden is omwille van de onderbezetting zeer zwaar. Dit bemoeilijkt het invoeren van een aantal gewenste didactische initiatieven, zoals bijvoorbeeld begeleide zelfstudie en seminaries. De onderwijsbelasting van de AAP-leden is volgens de commissie wisselend maar in het algemeen aanvaardbaar. De waaier aan specialisaties binnen de staf is volgens de commissie niet geheel voldoende. Met name de middeleeuwse letterkunde is onvoldoende in de staf vertegenwoordigd. De onderwijsinspanningen van de staf, zowel van de ZAP-leden als van de AAP-leden, worden door de commissie zeer goed geacht. Bij aanstelling en bevordering wordt volgens de commissie in toenemende mate rekening gehouden met didactische vaardigheden. Dit geldt zeker voor het ZAP. Wat het AAP betreft, acht de commissie een duidelijkere omschrijving van hun takenpakket wenselijk, mede om de onderwijsactiviteiten van de assistenten, met het oog op hun latere carrière, op deze wijze meer tot hun recht te laten komen.
Aanbeveling – Geef een duidelijker omschrijving van het takenpakket van de AAP-leden, mede om, met het oog op hun latere carrière, hun onderwijsactiviteiten beter tot hun recht te laten komen.
Het aanbod aan activiteiten in het kader van didactische scholing van de staf wordt door de commissie goed geacht.
9. Internationalisering Volgens de zelfstudie brengt jaarlijks een aantal studenten een gedeelte van de studies door aan een buitenlandse universiteit via Socrates-Erasmus. Via dit programma komt ook een beperkt aantal buitenlandse studenten naar Leuven, en wordt aan docentenuitwisseling gedaan. Daarnaast nemen alle studenten vóór het begin van de tweede licentie deel aan een taalstage Frans in een Franstalig land of een Franstalige streek. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s is goed. Ook de internationale contacten van de ZAP- en AAP-leden die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn goed. Ook de taalstage Frans wordt door de commissie gewaardeerd.
De organisatie van de internationale uitwisseling, zowel van studenten als van docenten, lijkt in het algemeen goed te verlopen, al is de overgang van Erasmus naar Socrates wel met een aantal problemen gepaard gegaan.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat het kritisch en analytisch gehalte van de zelfstudie goed is. Zij apprecieert dat aan het opstellen van het document een grondige interne evaluatie is voorafgegaan. De zelfstudie was voor de commissieleden zeer informatief.
10.2. De interne kwaliteitszorg Volgens de zelfstudie speelt binnen de faculteit de Permanente Onderwijscommissie (POC) een reflecterende en adviserende rol inzake de onderwijsaangelegenheden. Onderwijsaangelegenheden die voor de ganse faculteit relevant zijn, worden behandeld door de facultaire Didactische Commissie. Ook in de Faculteitsraad worden algemene onderwijskundige en organisatorische materies besproken. Op universitair niveau fungeert de Onderwijsraad als adviesorgaan voor onderwijsaangelegenheden. In het academiejaar ’97-’98 werd de opleiding geëvalueerd door een interne evaluatiecommissie onder begeleiding van de centrale Dienst Universitair Onderwijs. Een dergelijke evaluatie wordt om de vier jaar doorgevoerd. Naast deze systematische evaluaties kan elke docent het eigen doceergedrag laten evalueren door de Dienst Universitair Onderwijs, die op basis van de resultaten concrete remediëringsstrategieën voorstelt. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie functioneren goed. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de veranderingsbereidheid niet sterk is ontwikkeld. De Permanente Onderwijscommissie functioneert voldoende tot goed, maar de vergaderfrequentie is te laag. De studenten zijn bij de besluitvorming betrokken.
Aanbeveling – Verhoog de vergaderfrequentie van de POC
De centraal georganiseerde procedure voor onderwijsevaluatie functioneert goed. De studenten worden goed bij de evaluatie betrokken. Tenslotte heeft de commissie vastgesteld dat er binnen de opleiding zeker sprake is van integrale kwaliteitszorg. Door de koppeling tussen de resultaten van de onderwijsevaluaties, de opvolging ervan en het personeelsbeleid, is de kwaliteitscirkel gesloten.
DE ONDERWIJSVISITATIE ROMAANSE TALEN
41
11/2000
11/2000
42
Universiteit Antwerpen De opleiding taal- en letterkunde: Romaanse talen binnen de faculteiten letteren en wijsbegeerte (UFSIA en UIA)
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen De opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen heeft volgens de zelfstudie tot doel ‘de studenten de mogelijkheid te bieden zich te ontwikkelen tot probleemoplossers, niet tot technisch hoogbegaafde toepassers van een aantal standaardprocedures.’ Omdat de opleiding, in tegenstelling tot vroeger, niet meer nagenoeg uitsluitend op het leraarsambt voorbereidt, moeten de doelstellingen op een abstracter niveau worden geformuleerd. ‘Zo volstaat het niet meer een nearnative competence in één enkele taal na te streven, maar dient de afgestudeerde Romanist voldoende gewapend te zijn om desnoods dadelijk een navorming (zij het specialisatie op professioneel vlak, zij het een uitbreiding van bevoegdheid), met vrucht te kunnen volgen.’ ‘Dit veronderstelt niet enkel een bewuste deelname aan de hedendaagse realiteit en dus ook een kennis van de ons omringende wereld. Maar ook meer bepaald kennis van de realia en de toestanden zoals zij zich voordoen in de landen en streken waar de bestudeerde talen en culturen ingebed zijn. En bovendien, enige kennis van de omstandigheden waarin deze realiteiten tot stand zijn gekomen.’ De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen in de zelfstudie voldoende helder en duidelijk, zijn geformuleerd. De formulering van de eindtermen blijft echter vrij impliciet. Ook de specifieke profilering van de opleiding ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland zou nog kunnen worden verduidelijkt.
Aanbevelingen – Expliciteer de eindtermen. – Verduidelijk de profilering van de opleiding ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
43
11/2000
De doelstellingen die de opleiding zichzelf stelt, kunnen, in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen, in het algemeen voldoende tot goed worden bereikt, al is de bestaffing voor de Spaanse en Italiaanse taalkunde zeer krap, wat de realisatie van de doelstellingen voor deze talen kan bemoeilijken. Verder kunnen de doelstellingen en eindtermen worden getypeerd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding, die duidelijk kunnen worden onderscheiden van de doelstellingen en eindtermen van een hogeschoolopleiding. Ze beantwoorden tevens aan de doelstellingen en eindtermen die door de commissie werden geformuleerd in haar referentiekader. De doelstellingen zijn bij de studenten bekend, maar worden niet volledig door hen gedeeld. De studenten verwachten met name meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing (zie 2.2.). De visitatiecommissie is tenslotte van mening dat de doelstellingen en eindtermen in het algemeen voldoende tot goed zijn geoperationaliseerd in het programma.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen bestaat uit twee cycli. Zowel de eerste cyclus, de kandidaturen, als de tweede cyclus, de licenties, bestaat uit twee studiejaren. De kandidaturen, die worden aangeboden aan de UFSIA, zijn, op de keuze tussen Spaans en Italiaans na, gemeenschappelijk voor alle studenten. Bovendien bepaalt de vakgroepsvoorzitter in functie van de eventuele voorkennis van het Latijn of de studenten het vak ‘Inleiding tot het Latijn’ dan wel ‘Latijnse auteurs’ dienen te volgen. De tweede cyclus is als één geheel geconcipieerd. In de licenties stellen de studenten zelf hun programma samen. Elke student moet een curriculum doorlopen dat bestaat uit 24 credits van 30 uur en een eindverhandeling. De keuzevrijheid van de studenten wordt op drie manieren beperkt: ten eerste dienen zij over de twee licentiejaren vijf verplichte vakken te volgen; ten tweede moeten ze ook minstens zes vakken uit hun hoofdoptie en die het nauwst aansluiten bij het onderwerp van de eindverhandeling in hun programma opnemen; ten derde moet elke student naast de vakken uit de hoofdoptie ook twee vakken volgen uit twee andere opties. De overige vakken kan de student vrij kiezen uit het aanbod van de opleiding Romaanse talen of andere opleidingen. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma voldoende evenwichtig is qua opbouw, zeker in de kandidaturen, waar een strikt jaarsysteem wordt gehanteerd. In de licenties wordt het jaarsysteem enigszins doorbroken, doordat de studenten voor een gedeelte van de opleidingsonderdelen kunnen kiezen of zij ze in de eerste of de tweede licentie willen volgen. Dit brengt te veel mogelijkheden met zich mee om van een goede sequentiële opbouw af te wijken. In het programma zijn er volgens de commissie op zich wel goede zinvolle keuzemogelijkheden aanwezig, zeker in functie van de algemene ontwikkeling van de studenten, maar de keuzemogelijkheden die gericht zijn op andere beroepen dan het leraarschap zijn te beperkt. Het aanbod gaat weinig over de grenzen van de Romanistiek heen. Verder meent de commissie dat in de licenties zorgvuldig moet gewaakt worden over de coherentie van de individuele studieprogramma’s van de studenten.
11/2000
44
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Aanbevelingen – In het kader van de verbreding van de opleiding kan gezocht worden naar het aanbieden van nog andere keuzemogelijkheden die over de grenzen van de Romanistiek heen gaan. – Kijk nauwlettend toe op de opbouw van de individuele programma’s van de studenten.
2.2. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de opleiding Romaanse talen in zijn geheel genomen van goed niveau is en dat het inhoudelijk actueel is. Dit geldt zeker voor de letterkunde. De pogingen om hedendaagse teksten volop aan bod te laten komen, dienen met kracht te worden voortgezet. Wat de taalkunde betreft bestaat - vooral in de kandidaturen - op basis van de schriftelijke informatie over de verschillende opleidingsonderdelen de indruk dat een sterkere accentuering van het belang van recente stromingen in de linguïstiek mogelijk zou zijn. In praktijk blijkt hier echter wel aandacht aan te worden besteed, zodat een aanpassing van de cursusbeschrijvingen zich opdringt. Tenslotte is de commissie van mening dat de inhoud van de component taalbeheersing nog voor verbetering vatbaar is.
Aanbevelingen – Besteed nog meer aandacht aan mondelinge taalbeheersing. – Actualiseer de cursusbeschrijvingen, vooral die van de kandidatuurvakken, zodat ze met de werkelijkheid overeenstemmen.
Het niveau van de opleidingsonderdelen in de kandidaturen is volgens de commissie goed. Dit geldt zowel voor de algemene vakken als voor de specifiek Romaanse vakken en het taalonderwijs. Wel zijn de studenten vragende partij voor meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing. Verder meent de commissie dat de opleiding zich de vraag zou moeten stellen of het gewicht van het Latijn in de opleiding ter discussie kan worden gesteld.
Aanbeveling – Ga na of het gewicht van het Latijn in de opleiding ter discussie kan worden gesteld.
Het niveau van de opleidingsonderdelen in de licenties, zowel van de algemene vakken, de specifiek Romaanse vakken en het taalonderwijs, is volgens de commissie goed. Ook in de tweede cyclus is er echter een kloof tussen de verwachtingen van de studenten en de effectief gerealiseerde mondelinge taalvaardigheid. Ten aanzien van het Roemeens kan men zich afvragen of het aantal uren dat in het curriculum beschikbaar is de verwachting rechtvaardigt dat een adequaat taalbeheersingsniveau kan worden bereikt. De terugkoppeling van het wetenschappelijk onderzoek naar het onderwijs is goed.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
45
11/2000
2.3. Gebruikte werkvormen De onderwijsvormen en -middelen zijn volgens de commissie voldoende adequaat gegeven de onderwijsdoelstellingen. Het streven naar minder hoorcolleges in de kandidaturen dient zeker te worden voortgezet. Via het omvormen van de hoorcolleges in werkvormen die meer zijn gericht op zelfstandig werken, zou de zelfwerkzaamheid van de studenten nog kunnen worden verbeterd. Verder blijken ook de conversatielessen in de eerste kandidatuur niet toereikend te zijn met het oog op het bijbrengen van speekvaardigheid. Er is een voldoende gevarieerd gebruik van onderwijsvormen en -middelen.
Aanbeveling – Streef naar een verdere vermindering van het aantal hoorcolleges.
2.4. Toetsing De examens zijn volgens de commissie in het algemeen van voldoende niveau. Ze lijken doorgaans voldoende gericht op het toetsen van inzicht. De examenvormen zijn in het algemeen in overeenstemming met de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, al acht de commissie een beter evenwicht tussen de verschillende examenvormen -mondeling versus schriftelijk, maar ook het presenteren van zelfstandig uitgevoerde opdrachten- wenselijk. De wijze van beoordeling van de examens lijkt voldoende tot goed te zijn, maar voor de papers die de studenten dienen te maken, bestaat volgens de studenten zelf de neiging deze te gunstig te quoteren. Tenslotte meent de commissie dat de organisatie van de examens goed verloopt. Met name het semestersysteem wordt door de commissie geapprecieerd.
Aanbevelingen – Streef naar een beter evenwicht tussen de verschillende examenvormen. – Tracht de papers die de studenten moeten maken realistischer te quoteren.
2.5. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat het programma van de opleiding Romaanse talen in het algemeen voldoende tot goede mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Deze vaardigheden worden vooral in de licenties bijgebracht. In de kandidaturen zou hieraan nog meer aandacht kunnen worden besteed.
11/2000
46
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Aanbeveling – Besteed in de kandidaturen meer aandacht aan het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken.
Wat de mogelijkheden betreft die het programma biedt om een zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, meent de commissie dat dit in orde is voor het wetenschappelijk onderzoek en het leraarschap, maar andere beroepsmogelijkheden komen in het programma weinig of niet aan bod.
Aanbeveling – Besteed aandacht aan andere beroepsmogelijkheden dan het leraarschap en het wetenschappelijk onderzoek.
Verder is de commissie van mening dat het programma voldoende tot goede mogelijkheden biedt voor het aanleren van een attitude van life-long learning. De aandacht voor vaardigheden in het Frans is volgens de commissie voldoende tot goed, behalve voor wat betreft de mondelinge taalvaardigheid waarvoor de studenten meer aandacht verwachten (zie 2.2.) Voor het bijbrengen van vaardigheden in de andere talen is in feite te weinig tijd beschikbaar. Verder wordt volgens de commissie voldoende aandacht besteed aan het bijbrengen van computervaardigheden, al zou dit nog meer in het programma kunnen worden ingebed.
3. Eindverhandeling In de tweede cyclus dienen de studenten een eindverhandeling te schrijven. De doelstelling hiervan is volgens de zelfstudie te evalueren of de student op basis van de kennis en de vaardigheden die hij zich gedurende de studietijd heeft eigen gemaakt in staat is, onder begeleiding, een onderzoek uit te voeren waarbij hij er onder meer blijk van geeft kritisch primaire literatuur te kunnen verwerken en beoordelen. De student moet aantonen de specifieke methoden en technieken van het vakgebied te kunnen hanteren en resultaten van wetenschappelijk onderzoek te kunnen verwerken. Hij dient te bewijzen dat hij op basis van de genoten opleiding op wetenschappelijke wijze een probleem kan behandelen dat verband houdt met tijdens de academische opleiding bestudeerde vakken. Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, komt zij tot de vaststelling dat het niveau ervan in een aantal gevallen, voornamelijk binnen de Franse letterkunde, zeer goed is. Binnen de andere disciplines was het niveau van enkele van de door de commissie bestudeerde eindverhandelingen echter onvoldoende. Sommige waren vrij beschrijvend van aard en de eigen kritische inbreng van de student was beperkt. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling in het programma is goed. De begeleiding ervan verloopt sterk wisselend.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
47
11/2000
Aanbeveling – Formaliseer de begeleiding van de eindverhandeling door middel van vaste afspraken geldend voor alle promotoren.
De gehanteerde criteria en de wijze van beoordeling van de eindverhandeling tenslotte zouden volgens de commissie meer geëxpliciteerd moeten worden en beter aan de studenten bekend moeten worden gemaakt. De commissie acht het tevens niet wenselijk dat de promotor en copromotor van de eindverhandeling de twee beoordelaars kunnen zijn. Zij meent dat er steeds moet voor worden gezorgd dat één van de beoordelaars niet bij de totstandkoming van de eindverhandeling is betrokken. Verder komen de door de commissie vastgestelde verschillen in kwaliteit van de eindverhandelingen niet steeds tot uiting in het toegekende cijfer. In het algemeen heeft de commissie de indruk dat vrij hoog wordt gequoteerd.
Aanbevelingen – Formuleer de criteria voor de beoordeling van de eindverhandeling explicieter, en maak ze beter bij de studenten bekend. – Zorg ervoor dat steeds één van de beoordelaars niet bij de totstandkoming van de eindverhandeling is betrokken. – Tracht de eindverhandelingen realistischer te quoteren.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99
11/2000
Acad.jaar
Gen
’89-’90
55
’90-’91 ’91-’92
32 33
’92-’93
2e kan
1e lic
2e lic
71
20
28
29
56 44
34 41
19 19
32 19
37
48
29
35
18
’93-’94
47
64
25
26
37
’94-’95 ’95-’96
54 63
73 78
33 43
23 28
33 24
’96-’97
45
65
39
34
33
’97-’98
61
78
39
35
32
’98-’99
66
76
47
32
33
48
1e kan
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Het aantal generatiestudenten Romaanse talen is aan schommelingen onderhevig, maar lijkt de laatste jaren te stijgen. Gemiddeld schreven zich de laatste tien academiejaren 49 generatiestudenten in. Ook in de latere studiejaren schommelt het aantal studenten. Qua voorkennis is de studentenpopulatie zeer heterogeen. De initiatieven die de opleiding neemt om dit niveau meer gelijk te schakelen, zoals bijvoorbeeld de propedeuse Frans in september, worden door de commissie waardevol geacht.
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’87-’88 tot en met ’96-’972 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jaar
Gen
1e kan
2e kan
1e lic 100,0
85,7
’89-’90
43,6
46,5
100,0
100,0
80,0
’90-’91 ’91-’92
59,4 48,5
62,5 52,3
79,4 85,4
100,0 73,7
59,4 42,1
’92-’93
43,2
50,0
96,6
100,0
88,9
’93-’94
46,8
50,0
92,0
100,0
83,8
’94-’95 ’95-’96
54,7 45,2
54,2 50,6
87,9 95,3
100,0 100,0
97,0 75,0
’96-’97
55,6
55,4
92,3
93,9
97,0
’97-’98
56,9
54,2
87,2
94,3
100,0
’88-’89
2e lic
Over de periode ’89-’90 tot en met ’97-’98 slaagt gemiddeld 50% van de generatiestudenten. In de daaropvolgende studiejaren stijgt het gemiddelde slaagpercentage van 53% in de eerste kandidatuur tot 91% in de tweede kandidatuur. In de eerste licentie slaagt over de periode ’88-’89 tem ‘97-’98 gemiddeld 96%. In de tweede licentie daalt het gemiddelde slaagpercentage opnieuw tot 81%. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de visitatiecommissie, rekening houdende met de vrije toegang tot het hoger onderwijs, voldoende tot goed. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn zeer goed.
4.3. Gemiddelde studieduur Volgens de zelfstudie haalt van de studenten die het kandidaatsdiploma behalen, ongeveer 69% dit diploma in de voorgeschreven periode van twee jaar. Ongeveer 27% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 4% met twee jaar of meer. Dit brengt de gemiddelde studieduur voor de kandidaturen op 2,4 jaar. 2
De cijfers voor het academiejaar ’88-’89 voor UFSIA ontbreken in de VL.I.R.-databank.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
49
11/2000
Van de studenten die hun licentiaatsdiploma halen, doet ongeveer 90% dit na twee jaar, en ongeveer 10% na drie jaar, dus met één jaar vertraging. De gemiddelde studieduur voor de licenties bedraagt 2,1 jaar. De gemiddelde studieduur is volgens de commissie goed.
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De reële studietijd is volgens de commissie voldoende in overeenstemming met de begrote studietijd. De verdeling van de studietijd over de verschillende studiejaren is in het algemeen voldoende evenwichtig, al zijn de kandidaturen relatief zwaar ten opzichte van de licenties. Wel is in de tweede licentie de combinatie met de academische initiële lerarenopleiding, die door een relatief groot gedeelte van de studenten wordt gevolgd bovenop de opleiding Romaanse talen, zwaar. Deze combinatie blokkeert voor een stuk het ontwikkelen van nieuwe initiatieven binnen de opleiding Romaanse talen.
Aanbevelingen – Breng meer evenwicht aan in de verdeling van de studielast tussen de eerste en de tweede cyclus. – Zoek naar mogelijkheden om de lerarenopleiding, afgezien van de 9 studiepunten voor de brugvakken, pas open te stellen na het behalen van het diploma Romaanse talen.
De verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie, is volgens de commissie voldoende evenwichtig, al ligt het aantal contacturen toch nog aan de hoge kant. Ook het aantal vakken dat wordt gedoceerd, vooral in de kandidaturen, ligt aan de hoge kant.
Aanbeveling – Ga na of het aantal contacturen kan worden verminderd ten voordele van meer zelfstudie.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding STUDIEVOORLICHTING Volgens de zelfstudie wordt de studievoorlichting aan abituriënten gecoördineerd door de Werkgroep Gemeenschappelijke Voorlichting van het Gemeenschappelijk Bureau van de Universiteit Antwerpen, bestaande uit de verantwoordelijken van de Diensten Public Relations en de
11/2000
50
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Diensten voor Studieadvies van RUCA, UFSIA en UIA. Informatie omtrent de opleiding Romaanse talen wordt beschikbaar gesteld via brochures die gezamenlijk door UFSIA en UIA worden gerealiseerd. Deze brochures worden toegestuurd aan geïnteresseerde studenten, en verspreid tijdens de informatiedagen op de UFSIA en op infobeurzen. Verder wordt er op de UFSIA elk jaar een open dag georganiseerd, waarop abituriënten en hun ouders kunnen kennismaken met de hele universiteit. Op de UIA wordt jaarlijks een infodag georganiseerd voor de tweede-kandidatuursstudenten. Ook de eerste dag van het academiejaar is voor de studenten van de eerste licentie een infodag, waarop ze zowel informatie over de UIA in haar geheel als over het Departement Romaanse talen in het bijzonder ontvangen. De voorlichting aan abituriënten verloopt in het algemeen voldoende tot goed. De voorlichting en advisering tijdens de studies verlopen goed. De studiegids die ter beschikking van de studenten wordt gesteld, is volgens de commissie voldoende bruikbaar, al is voor een aantal opleidingsonderdelen de informatie vrij gering.
STUDIEBEGELEIDING Voor het begin van het academiejaar kunnen de studenten van de eerste kandidatuur aan de UFSIA een propedeuse Frans volgen. Dit is een intensieve voorbereidingscursus van twee weken. Tijdens de propaedeuse wordt eveneens een kennismakingsles gedoceerd voor alle vakken van de eerste kandidatuur. In de loop van de eerste kandidatuur wordt met het oog op de begeleiding van de studenten een beroep gedaan op het systeem van tutorship. Kleine groepjes van studenten worden toegewezen aan een tutor, bij wie zij het hele jaar terecht kunnen met eventuele studieproblemen en met wie zij de resultaten van de januarizittijd kunnen bespreken. Verder staat ook de ombudsdienst ter beschikking van studenten met studieproblemen. Op centraal niveau kunnen de studenten terecht bij de Dienst voor Studieadvies voor begeleiding inzake studiemethode of bij problemen van psychologische aard. De tweede-cyclusstudenten kunnen bij studie- en examenproblemen een beroep doen op de Dienst voor Studieadvies van de UIA en op de departementale ombudspersoon. De propedeuse Frans voor de aanvang van de eerste kandidatuur wordt door de commissie ten zeerste gewaardeerd. De studiebegeleiding in de eerste kandidatuur verloopt volgens de commissie voldoende tot goed, al zou een meer gestructureerde vorm van begeleiding, onder meer in functie van een eventuele remediëring na de examens van het eerste semester, wenselijk zijn. Het tutorship zoals het momenteel bestaat, is volgens de commissie te vrijblijvend. De begeleiding in het vervolg van de opleiding verloopt voldoende adequaat. Hier zou nog verbetering mogelijk zijn door het keuzeproces in de licenties, zowel voor het onderwerp van de eindverhandeling als voor de samenstelling van de individuele programma’s van de studenten, beter te begeleiden en deze programma’s ook officieel te laten goedkeuren.
Aanbevelingen: – Tracht de begeleiding in de eerste kandidatuur meer te structureren. – Tracht het keuzeproces in de licenties beter te begeleiden.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
51
11/2000
6. De faciliteiten De commissie is van mening dat de onderwijsruimten aan de UFSIA van zeer goede kwaliteit zijn. Aan de UIA is de onderwijsinfrastructuur echter voor verbetering vatbaar. De integratie van de kandidaturen en de licenties dient volgens de commissie spoedig te worden gerealiseerd. Het aanbieden van de volledige opleiding op één locatie kan de opleiding alleen maar ten goede komen. De computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn van goede kwaliteit, zeker aan de UFSIA. Aan de UIA is de computeruitrusting beperkter. De bibliotheken met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand tenslotte zijn van uitstekende kwaliteit. De integratie van de bibliotheken van UFSIA en UIA tot één bibliotheek dient volgens de commissie spoedig te worden doorgevoerd.
Aanbeveling – Tracht de integratie van de locaties van UFSIA en UIA, inclusief de bibliotheken, zo spoedig mogelijk door te voeren.
7. De afgestudeerden Volgens de zelfstudie blijkt uit een enquête, in 1995 uitgevoerd bij de afgestudeerden van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de UFSIA, dat het grootste gedeelte van de afgestudeerde romanisten terecht komt in het onderwijs (60%). Verder werkt 22% van de afgestudeerden in de profit-sector (bedrijven, financiële instellingen, enz.) en 10% in de non-profit-sector (openbare dienst, bibliotheken, enz.). Wanneer enkel naar de afgestudeerden van de laatste jaren wordt gekeken, is het aandeel van het onderwijs in de tewerkstelling een flink stuk gedaald. Op de UFSIA worden de contacten met de afgestudeerden van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte onder meer onderhouden via het toezenden van een nieuwsbrief. Aan de UIA worden de contacten met de afgestudeerden voornamelijk onderhouden via de centrale plaatsingsdienst en de afgestudeerdenvereniging. Deze diensten houden een adressenbestand bij en informeren de afgestudeerden, onder meer via het tijdschrift Universiteit Antwerpen, over activiteiten die voor hen van belang kunnen zijn (bijscholing, congressen, conferenties, vacatures, enz.). De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is afgestudeerden van goed niveau te leveren. Wat de voorbereiding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt betreft, heeft de commissie, zoals eerder gezegd (zie 2.1.), vastgesteld dat de opleiding wel een goede voorbereiding biedt op het wetenschappelijk onderzoek en het leraarsambt, maar dat andere beroepsmogelijkheden nagenoeg geen aandacht krijgen. De contacten met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het programma zouden in dit opzicht dan ook kunnen verbeteren. Tenslotte meent de commissie dat de contacten met de afgestudeerden zouden kunnen worden uitgebreid en meer geïnstitutionaliseerd zouden moeten worden.
11/2000
52
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Aanbevelingen – Probeer rekening te houden met evoluties op de arbeidsmarkt. Ga na of in het programma meer aandacht kan worden besteed aan andere beroepsmogelijkheden dan het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. – Versterk de contacten met de afgestudeerden.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van het ZAP-bestand in zijn totaliteit goed is, maar dat de verdeling ervan over de verschillende disciplines niet voldoende evenwichtig is. Verder acht de commissie het wenselijk een ZAP-lid aan te trekken specifiek met het oog op de problematiek van de tweedetaalverwerving en teneinde te komen tot een betere coördinatie van de verschillende taalvaardigheidsvakken in de faculteit. De omvang van het AAP-bestand is goed.
Aanbevelingen – Streef op termijn naar een meer evenwichtige verdeling van de staf over de verschillende disciplines. – Zoek naar een mogelijkheid om een ZAP-lid aan te trekken specifiek met het oog op het verbeteren van het taalvaardigheidsonderwijs.
De onderwijsbelasting van de ZAP-leden is volgens de commissie aanvaardbaar. De onderwijsbelasting van de AAP-leden is echter relatief zwaar. Dit kan de continuïteit van het onderzoek in het gedrang brengen.
Aanbeveling – Ga na of de onderwijsbelasting van het AAP kan verminderd worden.
De waaier aan specialisaties binnen de staf is volgens de commissie goed voor het Frans, maar minder voor het Italiaans, het Spaans en het Roemeens. De onderwijsinspanningen van de staf, zowel van de ZAP-leden als van de AAP-leden, worden door de commissie zeer goed geacht. Voor wat het AAP betreft, is de taakomschrijving niet altijd even duidelijk, waardoor de onderwijsactiviteiten van de assistenten niet steeds voldoende worden gewaardeerd. De brochure met het begeleidingsplan voor assistenten die recent aan de UFSIA werd verspreid, is op dit vlak een te waarderen initiatief.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
53
11/2000
9. Internationalisering Volgens de zelfstudie is de uitwisseling van studenten in principe voorbehouden aan studenten van de licenties. Om deze reden wordt aan de UFSIA onder het Erasmus-programma enkel aan docentenuitwisseling gedaan. In de tweede cyclus van de opleiding aan de UIA brengt jaarlijks een aantal studenten een gedeelte van de studies door aan een buitenlandse universiteit via Erasmus en Tempus. Via deze programma’s komt ook een beperkt aantal buitenlandse studenten naar Antwerpen, en wordt aan docentenuitwisseling gedaan. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s is goed. Ook de internationale contacten van de ZAP- en AAP-leden die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn goed. De organisatie van de internationale uitwisseling, zowel van studenten als van docenten, lijkt in het algemeen goed te verlopen.
10. Interne kwaliteitszorg 10.1.De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie voldoende kritisch en analytisch is, zij het dat dit aspect voor de kandidaturen beter is dan voor de licenties. De zelfstudie was voor de commissieleden voldoende informatief.
10.2.De interne kwaliteitszorg Volgens de zelfstudie worden aan de UFSIA alle onderwijsaangelegenheden besproken in de Vakgroepraad Romaanse Taal- en Letterkunde en Latijn. Aan de UIA zijn op het niveau van het departement de Permanente Curriculumcommissie en de Departementsraad verantwoordelijk voor de kwaliteit van het geleverde onderwijs. Op UIA-niveau staan de Raad van Bestuur en de Onderwijsraad in voor de kwaliteit van het onderwijs, hierin bijgestaan door het Rectoraat Academische Planning. Op het niveau van de UA tenslotte staan de Raad, de Gemeenschappelijke Onderwijsraad, de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie Romaanse taal- en letterkunde, de UA-werkgroep Kwaliteitszorg en de UA-cel voor onderwijsinnovatie in voor de kwaliteitszorg. Wat de docentenevaluatie betreft, werd aan de UFSIA in 1996 een systeem ontwikkeld volgens hetwelk elk jaar de onderwijsactiviteiten van een deel van het ZAP worden geëvalueerd, zodat alle docenten binnen een periode van vijf jaar aan bod komen. Per docent wordt een evaluatiedossier aangelegd, waarin een zelfevaluatierapport door de docent, het verslag van de eventuele bespreking hiervan in de vakgroep, en de resultaten van een studentenenquête zijn opgenomen. Dit dossier wordt besproken in de evaluatiecommissie. Een verslag van deze bespreking wordt overgemaakt aan de decaan en het betrokken ZAP-lid, en opgenomen in diens individueel dossier.
11/2000
54
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
Ook aan de UIA worden de resultaten van de docentenevaluaties in het bevorderingsdossier opgenomen. Op het niveau van het curriculum gebeurt de evaluatie van het onderwijs ter voorbereiding van een curriculumherziening. Ook ter voorbereiding van de visitatie werd een programma-evaluatie doorgevoerd via enquêtes bij studenten en afgestudeerden. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn volgens de commissie nog onvoldoende duidelijk geëxpliciteerd. De Gemeenschappelijke Onderwijscommissie die recent is samengesteld, dient haar plaats nog te vinden. Momenteel is de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende beleidsorganen nog onvoldoende duidelijk. De studenten zijn op het niveau van de vakgroep/departement voldoende bij de besluitvorming betrokken. Op het niveau van de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie echter dient de betrokkenheid van de studenten meer gestimuleerd te worden.
Aanbevelingen – Expliciteer de procedures voor curriculumherziening en -innovatie. – Baken de bevoegdheden van de verschillende beleidsorganen duidelijk af. – Stimuleer de inbreng van de studenten op het niveau van de Gemeenschappelijke Onderwijscommissie.
De centraal georganiseerde procedures voor onderwijsevaluatie functioneren voldoende adequaat maar dienen volgens de visitatiecommissie toch nog verder structureel in de opleiding te worden ingebed. De studenten worden voldoende bij de evaluaties betrokken.
Aanbeveling – Bouw de procedures voor onderwijsevaluatie verder structureel in in de opleiding.
De commissie heeft vastgesteld dat er binnen de opleiding een ontwikkeling in de richting van een integrale kwaliteitszorg kan worden waargenomen. Deze ontwikkeling dient zeker verder uitgewerkt te worden. Tot slot wenst de commissie op te merken dat zij het belangrijk acht dat het integratieproces tussen de kandidaturen aan de UFSIA en de licenties aan de UIA zo intensief en zo spoedig mogelijk wordt voortgezet. Dit kan naar haar mening de kwaliteit van de opleiding enkel maar ten goede komen.
Aanbeveling – Tracht kandidaturen en licenties zo spoedig mogelijk te integreren.
UNIVERSITEIT ANTWERPEN
55
11/2000
11/2000
56
Vrije Universiteit Brussel De opleiding taal- en letterkunde: Romaanse talen binnen de faculteit letteren en wijsbegeerte
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen De opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen heeft volgens de zelfstudie volgende algemene doelstellingen: 1. Zij leidt ‘tot een grondige mondelinge en schriftelijke beheersing van het Frans en een zeer goede taalvaardigheid in een andere Romaanse taal. Zij bevordert meer bepaald attitudes bij de studenten en uitdrukkingsvaardigheden in deze talen om de parate taalkundige of culturele kennis en de resultaten van het eigen lopend onderzoek op een heldere en boeiende wijze kenbaar te maken aan de vakspecialisten, aan de jongeren of aan het brede publiek. 2. Zij brengt een parate inzichtelijke kennis in de voornaamste domeinen van de taal- en letterkunde tot stand. Deze kennis stoelt op een systematisch omgaan met de taal en de literaire teksten, op een verwerving van de verschillende interpretatiekaders en hun toepassing op de functionering van de verworven talen en op de analyse van literaire teksten. 3. Zij verleent voldoende, voor de opleiding relevante, achtergrondinformatie op het vlak van de cultuur- en de maatschappijwetenschappen en stimuleert tevens de redeneringsvaardigheid en het abstractievermogen om taaluitingen in een ruimere context/kader te kunnen plaatsen. 4. Zij leert de theoretische en methodologische vaardigheden aan die het de afgestudeerden mogelijk maken, op een zelfstandige en wetenschappelijk manier, gegevens over de bestudeerde talen en literaturen te verzamelen, te beoordelen en te bewerken, en op grond daarvan, op een creatieve wijze, verklarende of inzichtelijke werkhypothesen te formuleren en te toetsen aan de realiteit van de functionering van deze talen en culturen. 5. Zij beklemtoont de persoonlijkheidsvorming van de student door het bevorderen van een attitude van openheid, breeddenkendheid en kritische zin, zodat zij/hij op opbouwende wijze kan bijdragen in teamwork en op persoonlijke en gefundeerde wijze een standpunt kan innemen t.o.v. taaluitingen. 6. Zij doet het opleidingsprogramma aansluiten -in de mate van het mogelijke en rekening houdende met het feit dat het geen opleiding betreft, gericht op de behoeften van een specifiek beroep- bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.’
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
57
11/2000
De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie helder zijn geformuleerd. De specifieke profilering van de opleiding ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland zou nog kunnen worden verduidelijkt.
Aanbeveling – Verduidelijk de profilering van de opleiding ten opzichte van andere, gelijkaardige, opleidingen in binnen- en buitenland.
De doelstellingen die de opleiding zichzelf stelt, kunnen in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen in het algemeen voldoende worden bereikt, behalve voor de tweede Romaanse taal, waarvoor de beperkte tijd en middelen niet toelaten de ambitieuze doelstellingen te bereiken. Verder kunnen ze worden getypeerd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding, die duidelijk kunnen worden onderscheiden van de doelstellingen en eindtermen van een hogeschoolopleiding. Tevens kan worden gesteld dat de doelstellingen en eindtermen beantwoorden aan de doelstellingen en eindtermen die door de commissie werden geformuleerd in haar referentiekader. De doelstellingen zijn goed bij de studenten bekend. De visitatiecommissie is verder van mening dat de doelstellingen en eindtermen in het algemeen voldoende zijn geoperationaliseerd in het programma. De doelstellingen die gericht zijn op kritisch, zelfstandig werken zouden evenwel nog meer in het programma aan bod kunnen komen, vooral in de kandidaturen (zie 2.3.).
Aanbeveling – Besteed in de kandidaturen meer aandacht aan de doelstellingen die gericht zijn op kritisch, zelfstandig werken.
2. Het programma Opmerking vooraf De commissie is er zich van bewust dat een nieuw programma vrijwel gerealiseerd is. Zij kan op dit moment evenwel onvoldoende inschatten hoe dit nieuwe programma in de realiteit zal functioneren. Haar opmerkingen hebben bijgevolg voor het grootste gedeelte betrekking op het oude programma.
2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen bestaat uit twee cycli. Zowel de eerste cyclus, de kandidaturen, als de tweede cyclus, de licenties, bestaat uit twee studiejaren.
11/2000
58
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
In de eerste kandidatuur volgen de studenten, naast het verplicht gedeelte van het programma, een tweede Romaanse taal, één van de aangeboden vakken Latijn en één van de aangeboden vakken kunstwetenschappen. In de tweede kandidatuur volgen ze naast de verplichte vakken eveneens een tweede Romaanse taal, en maken ze een keuze uit een pakket Franse filologie en taalkunde, en uit een pakket hulpwetenschappen. Ook in de twee licenties is een gedeelte van het programma gemeenschappelijk voor alle studenten. Daarnaast kiezen de studenten in de eerste licentie vakken uit het keuzepakket Romaanse taal- en letterkunde, uit het pakket hulpwetenschappen en uit een aantal pakketten complementaire keuze. In de tweede licentie kiezen ze enkel nog uit het pakket Romaanse taal- en letterkunde en uit de pakketten complementaire keuze. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma in het algemeen voldoende evenwichtig is qua opbouw. Dit geldt zeker voor de kandidaturen, waar een strikt jaarsysteem wordt gehanteerd. In de licenties wordt het jaarsysteem enigszins doorbroken, doordat een aantal opleidingsonderdelen voor de studenten van de eerste en de tweede licentie gezamenlijk gedoceerd wordt. Hierdoor is een goede sequentiële opbouw niet gegarandeerd. Verder is ook de cesuur tussen de eerste en de tweede cyclus te scherp, omdat in de eerste cyclus, zoals eerder gezegd, nog onvoldoende beroep wordt gedaan op de zelfwerkzaamheid van de studenten. Tenslotte is er met het oog op een goede sequentiële opbouw volgens de commissie behoefte aan een inleiding algemene taalwetenschap en een inleiding algemene literatuurwetenschap in de eerste kandidatuur. Het programma vertoont voldoende samenhang. Dit geldt zeker voor het nieuwe programma. Een gestructureerd overleg tussen de docenten over de vakinhouden is evenwel onontbeerlijk om dit evenwicht ook in de praktijk te garanderen.
Aanbevelingen – Tracht het onderwijs van de eerste en de tweede cyclus beter op elkaar af te stemmen, vooral voor wat betreft de gehanteerde werkvormen. – Ga na of een inleiding algemene taalwetenschap en een inleiding algemene literatuurwetenschap kunnen worden ingevoerd in de eerste kandidatuur. – Zorg voor voldoende onderling overleg tussen de docenten om het evenwicht van het programma te garanderen.
In het programma zijn er volgens de commissie voldoende zinvolle keuzemogelijkheden aanwezig, althans in theorie. De commissie waardeert dat in het programma ook de mogelijkheid is voorzien keuzeopleidingsonderdelen buiten de Romanistiek te volgen. In praktijk echter is het volgen van dergelijke opleidingsonderdelen dikwijls onmogelijk om roostertechnische redenen. Er dient volgens de commissie over te worden gewaakt dat de aangeboden keuzemogelijkheden ook in praktijk kunnen worden gevolgd.
Aanbeveling – Zorg ervoor dat de aangeboden keuzemogelijkheden ook in praktijk kunnen worden gevolgd.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
59
11/2000
2.2. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het niveau van de opleiding Romaanse talen in zijn geheel genomen voldoende is voor wat het huidige programma betreft, en goed voor het nieuwe programma. Verder is het programma inhoudelijk actueel. Dit laatste geldt zeker voor de moderne letterkunde. Het niveau van de algemene opleidingsonderdelen in de kandidaturen is volgens de commissie goed. Wel acht de commissie zoals eerder gezegd (zie 2.1.) de invoering van een inleiding algemene taalwetenschap en een inleiding algemene literatuurwetenschap in de eerste kandidatuur wenselijk. Het niveau van de specifiek Romaanse vakken in de eerste cyclus is in het algemeen voldoende. Wel meent de commissie dat deze opleidingsonderdelen sterk gericht zijn op reproductie van kennis en te weinig op zelfwerkzaamheid van de studenten. Het verdient aanbeveling de opleidingsonderdelen letterkunde meer te richten op het zelfstandig analyseren van literaire teksten. Het taalonderwijs in de eerste cyclus is voor wat het Frans betreft van goed niveau, maar de tweede taal krijgt volgens de commissie te weinig aandacht. Verder meent de commissie dat de opleiding zich de vraag zou moeten stellen of het gewicht van het Latijn in het curriculum ter discussie kan worden gesteld.
Aanbevelingen – Besteed in de eerste cyclus meer aandacht aan de tweede taal. – Ga na of het gewicht van het Latijn in het curriculum ter discussie kan worden gesteld.
Het niveau van de algemene opleidingsonderdelen in de licenties is volgens de commissie voldoende. De specifiek Romaanse vakken zijn van goed niveau voor wat betreft de Franse taal- en letterkunde, maar de tweede taal krijgt, ondanks de grote inzet van de betrokken docenten, te weinig aandacht, zowel voor wat de taalkunde als voor wat de letterkunde betreft. Ook voor wat het taalvaardigheidsonderwijs betreft is er in de tweede cyclus een groot verschil tussen het Frans, dat van goed niveau is, en het niveau van de tweede taal, waarvoor in feite te weinig tijd beschikbaar is.
Aanbeveling – Besteed ook in de tweede cyclus meer aandacht aan de tweede taal, zowel voor wat betreft de taalkunde als voor wat de letterkunde betreft. – Zorg ervoor dat meer tijd besteed kan worden aan taalverwerving.
De terugkoppeling van het wetenschappelijk onderzoek naar het onderwijs is over het algemeen goed.
11/2000
60
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
2.3. Gebruikte werkvormen De onderwijsvormen en -middelen zijn volgens de commissie niet steeds voldoende adequaat gegeven de onderwijsdoelstellingen. Zij meent dat, vooral in de eerste cyclus, in het algemeen nog te veel gebruik wordt gemaakt van hoorcolleges. De commissie acht meer variatie in de werkvormen wenselijk. Ook het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in het onderwijs dient te worden uitgebreid. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden niet in alle gevallen even goed aangewend. Een aantal van de hoorcolleges is onvoldoende stimulerend, en enkele syllabi zijn onvoldoende gestructureerd.
Aanbevelingen – Breng meer variatie aan in de werkvormen, onder meer door meer gebruik te maken van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. – Waak over de kwaliteit van de onderwijsvormen en -middelen.
2.4. Toetsing De examens zijn volgens de commissie in het algemeen van voldoende niveau. Ze lijken doorgaans voldoende gericht op het toetsen van inzicht, al wordt vooral in de eerste cyclus nog te veel reproductie van de studenten verwacht. De examenvormen zijn in het algemeen in overeenstemming met de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, al acht de commissie een beter evenwicht tussen de verschillende examenvormen -mondeling versus schriftelijk, maar ook het presenteren van zelfstandig uitgevoerde opdrachten- wenselijk. Tenslotte meent de commissie dat de organisatie van de examens voldoende adequaat verloopt, al meent zij dat de mogelijkheden die een semesterindeling biedt, beter zouden kunnen worden benut.
Aanbevelingen – Tracht ook in de eerste cyclus de examens meer te richten op het toetsen van inzicht. – Streef een beter evenwicht na tussen de verschillende examenvormen. – Benut de mogelijkheden die een semesterindeling biedt beter.
2.5. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat het programma van de opleiding Romaanse talen in het algemeen voldoende mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
61
11/2000
werken te bevorderen, al komt dit pas vrij laat in de opleiding aan bod. De aandacht voor deze vaardigheden in de eerste cyclus is nog te beperkt.
Aanbeveling – Richt ook het onderwijs in de eerste cyclus meer op de ontwikkeling van het probleemoplossend vermogen, het onafhankelijk en kritisch denken en het zelfstandig leren en werken van de studenten.
Het programma biedt voldoende mogelijkheden om een zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening. Verder is de commissie van mening dat het programma goede mogelijkheden biedt voor het aanleren van een attitude van life-long learning. De vaardigheden in het Frans worden volgens de commissie zeer goed ontwikkeld. De mogelijkheden voor het bijbrengen van de tweede taal zijn gering gelet op het beperkte aandeel ervan in het programma. De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden is volgens de commissie voldoende, en lijkt de laatste jaren toe te nemen.
3. Eindverhandeling In de tweede cyclus dienen de studenten een eindverhandeling te schrijven. Zij dient volgens de zelfstudie een oorspronkelijke bijdrage te zijn in een bepaald wetenschapsdomein dat behoort tot de opleiding, waaruit een persoonlijke verwerking van verworven kennis en vaardigheden alsook een bekwaamheid tot zelfstandig zoeken blijkt. De eindverhandeling moet op zijn minst volgende componenten bevatten: een probleemstelling, een literatuurstudie, een definiëring van de gebruikte concepten, een gegevensanalyse, en een conclusie die de specifieke bevindingen situeert in een ruimer geheel. Op basis van de steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft bestudeerd, komt zij tot de vaststelling dat het niveau ervan in een aantal gevallen, voornamelijk binnen de Franse moderne letterkunde en taalkunde, zeer goed is. Binnen de andere disciplines varieerde het niveau van de door de commissie bestudeerde eindverhandelingen van zeer goed tot onvoldoende. Wellicht zou de eigen kritische analyse door de studenten meer aandacht kunnen krijgen. Het relatieve gewicht van de eindverhandeling in het programma is goed. De begeleiding ervan verloopt meestal voldoende tot goed maar is toch sterk wisselend.
Aanbeveling – Formaliseer de begeleiding van de eindverhandeling door middel van vaste afspraken geldend voor alle promotoren.
11/2000
62
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
De beoordeling van de eindverhandeling verloopt doorgaans voldoende adequaat, maar de beoordelingscriteria zijn volgens de commissie te weinig homogeen. Zij meent dat de criteria meer geëxpliciteerd zouden moeten worden zodat een consistente toepassing voor alle eindverhandelingen kan worden gegarandeerd. Bij het vastleggen van de criteria dient onder meer aandacht te worden besteed aan de relatie tussen inhoud en vorm (onder meer bereikte taalniveau) in het toekennen van de beoordeling. De door de commissie vastgestelde verschillen in kwaliteit van de eindverhandelingen komen in het algemeen tot uiting in het toegekende cijfer, maar in enkele gevallen heeft de commissie de indruk gekregen dat de quotering aan de hoge kant ligt.
Aanbeveling – Leg de criteria voor de beoordeling van de eindverhandeling duidelijk vast.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99 Acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’89-’90 ’90-’91
12 20
20 30
12 16
7 8
7 7
’91-’92
15
26
16
13
9
’92-’93
14
23
14
14
14
’93-’94 ’94-’95
12 15
22 30
25 20
12 21
15 11
’95-’96
27
40
27
15
22
’96-’97
24
35
26
21
20
’97-’98 ’98-’99
27 23
38 37
28 22
18 28
25 21
Het aantal generatiestudenten Romaanse talen was in het verleden aan schommelingen onderhevig, maar lijkt zich de laatste jaren te hebben gestabiliseerd rond de 25. Gemiddeld schreven zich de laatste tien academiejaren 19 generatiestudenten in. De relatief kleine groepen studenten bieden goede mogelijkheden voor wat betreft de manier van lesgeven.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
63
11/2000
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’88-’89 tot en met ’97-’983 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jaar
Gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’88-’89
47,4
50,0
100,0
100,0
92,9
’89-’90 ’90-’91
75,0
60,0
66,7
100,0
85,7
’91-’92
20,0
38,5
87,5
100,0
100,0
’92-’93
64,3
65,2
64,3
85,7
78,6
’93-’94 ’94-’95
58,3 66,7
54,5 60,0
76,0 65,0
75,0 85,7
80,0 54,5
’95-’96
48,1
50,0
70,4
86,7
72,7
’96-’97
54,2
51,4
65,4
85,7
65,0
’97-’98
44,8
39,0
79,3
77,8
68,0
Over de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98 -met uitzondering van het academiejaar ’90-’91- slaagt gemiddeld 53% van de generatiestudenten. Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 52%. In de daaropvolgende studiejaren stijgt het gemiddelde slaagpercentage tot 75% in de tweede kandidatuur en 89% in de eerste licentie. In de tweede licentie daalt het gemiddelde slaagpercentage opnieuw tot 77%. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de visitatiecommissie, rekening houdende met de vrije toegang tot het hoger onderwijs, voldoende tot goed. De slaagcijfers in het vervolg van de opleiding zijn voldoende.
4.3. Gemiddelde studieduur Uit de gegevens in de zelfstudie kan de exacte gemiddelde studieduur niet worden afgeleid. Wel wordt vermeld dat deze voor de studenten die het reguliere vierjarige programma volgen, tussen de vier en de vijf jaar ligt, en voor de studenten die het verkorte driejarige programma volgen, tussen de drie en de vier jaar. Op basis van de slaagcijfers meent de commissie te kunnen concluderen dat de gemiddelde studieduur aanvaardbaar is. Wel is het zo dat de tendens tot het volgen van een vijfde jaar voor het afronden van de eindverhandeling de studieduur in negatieve zin beïnvloedt.
3
11/2000
64
De slaagcijfers voor het academiejaar ’90-’91 ontbreken in de VL.I.R.-databank.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De reële studietijd is volgens de commissie in het algemeen voldoende in overeenstemming met de begrote studietijd, maar voor een aantal opleidingsonderdelen is de reële studielast aanzienlijk zwaarder dan op basis van het toegekende aantal studiepunten mag worden verwacht. De verdeling van de studietijd over en binnen de verschillende studiejaren is niet voldoende evenwichtig. Met name is het tweede semester van de tweede kandidatuur en de gehele tweede licentie te zwaar.
Aanbevelingen – Begroot de studieomvang van de verschillende opleidingsonderdelen realistischer. – Verdeel de studielast evenwichtig over en binnen de verschillende studiejaren.
De verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie, is volgens de commissie goed, zeker in het nieuwe programma waarin het aantal opleidingsonderdelen is gereduceerd.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding STUDIEVOORLICHTING Volgens de zelfstudie gebeurt de studievoorlichting aan abituriënten door middel van de infodagen, de infobrochure en de studiegids. De voorlichting aan abituriënten verloopt voldoende tot goed. Hetzelfde geldt voor de voorlichting en advisering tijdens de studies. Wel verdient het aanbeveling het tijdschrift ‘Le petit sablon’, waarmee informatie over de opleiding wordt verstrekt, ook ter beschikking te stellen van de werkstudenten. De bruikbaarheid van de studiegids die ter beschikking van de studenten wordt gesteld, is volgens de commissie voldoende tot goed, maar de cursusfiches dienen vervolledigd te worden.
Aanbevelingen – Stel ‘Le petit sablon’ ook ter beschikking van de werkstudenten. – Vervolledig de cursusfiches.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
65
11/2000
STUDIEBEGELEIDING Instromende studenten hebben de kans voor de aanvang van de eerste kandidatuur deel te nemen aan brugcursussen Frans en Latijn, en aan een werkgroep studievaardigheden, waarin gewerkt wordt rond tijdsplanning, actief studeren van de leerstof, noteren tijdens de colleges, enz. Voor de voortgangsbegeleiding in de eerste kandidatuur staat een AAP-lid in, samen met de verantwoordelijken voor de oefeningen. Deze begeleiding gebeurt in eerste instantie onder de vorm van een informatievergadering bij het begin van het academiejaar, gevolgd door een viertal contactgesprekken in de loop van het jaar. Indien nodig worden de studenten doorverwezen naar de geëigende diensten op centraal niveau, zoals de Dienst voor Studieadvies, de Dienst Geestelijke Gezondheidszorg, en het Centrum voor Sociale, Juridische en Relationele Problemen. Ook de mentoren vervullen een rol in de begeleiding van de eerstejaarsstudenten. Dit zijn ouderejaarsstudenten die de studenten uit de eerste kandidatuur op vrijwillige basis informatie verstrekken of hen helpen bij de oefeningen, of studenten in de aggregaatsopleiding die in het kader van de vakdidactiek Frans studenten met leermoeilijkheden voor de praktische vakken individueel begeleiden. Studenten die hun studies wensen te combineren met een job, kunnen gebruik maken van het Bijzonder Begeleidingsprogramma voor werkstudenten. De studiebegeleiding in de eerste kandidatuur is volgens de commissie voldoende, maar is te weinig gericht op vakinhoudelijke begeleiding. De begeleiding in het vervolg van de opleiding is beperkt. Het Bijzonder Begeleidingsprogramma voor avondstudenten is volgens de commissie een zeer waardevol initiatief, dat alle waardering verdient. De studenten uit het begeleidingsprogramma hebben te kennen gegeven in het algemeen tevreden te zijn over de begeleiding en ondersteuning die zij ontvangen. Wel meent de commissie dat het begeleidingsprogramma ook in deeltijds onderwijs zou moeten worden aangeboden, omdat het voor een student die voltijds werkt, nagenoeg niet haalbaar is de opleiding in vier jaar af te ronden.
Aanbevelingen – Breid de vakinhoudelijke begeleiding uit naar het geheel van de eerste kandidatuur. – Ga na of de begeleiding na de eerste kandidatuur kan worden uitgebreid. – Bied het Bijzonder Begeleidingsprogramma ook aan in deeltijds onderwijs.
6. De faciliteiten De commissie is van mening dat de onderwijsruimten van voldoende kwaliteit zijn, maar dat het aantal beschikbare ruimten eigenlijk vrij krap is. De computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn van goede kwaliteit, maar het aantal beschikbare toestellen is onvoldoende. De bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand is niet voor alle domeinen van voldoende kwaliteit. Met name ten aanzien van de tweede taal is de situatie problematisch. De opleiding dient zich dan ook te bezinnen over de vraag hoe hiervoor extra financiële middelen kunnen worden aangetrokken.
11/2000
66
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Aanbevelingen: – Ga na of de computerinfrastructuur kan worden uitgebreid. – Ga na hoe extra financiële middelen kunnen worden aangetrokken met het oog op een inhaalbeweging voor wat betreft het bibliotheekbestand voor voornamelijk de tweede taal.
7. De afgestudeerden Volgens de zelfstudie blijkt uit een enquête onder de afgestudeerden dat het grootste gedeelte van hen (44%) terecht komt in de dienstensector. Verder is 25% tewerkgesteld in het secundair onderwijs, 16% in het hoger onderwijs, 6% in de culturele sector, eveneens 6% in de industrie, en 3% in de sociale sector. Contacten met de afgestudeerden worden volgens de zelfstudie niet op systematische wijze onderhouden. Wel werd in 1999 een contactdag voor de afgestudeerden georganiseerd. De commissie is van mening dat het mogelijk is afgestudeerden van goed niveau te leveren, zeker met het nieuwe programma. Wat de voorbereiding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt betreft, heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding wel een goede voorbereiding biedt op het wetenschappelijk onderzoek en het leraarsambt, maar dat andere beroepsmogelijkheden weinig aandacht krijgen. De contacten met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het programma zouden in dit opzicht kunnen verbeteren. Tenslotte meent de commissie dat de opleiding voldoende contacten onderhoudt met de eigen afgestudeerden, al zouden deze contacten nog beter gestructureerd kunnen worden. De commissie heeft vernomen dat hieraan momenteel wordt gewerkt.
Aanbeveling – Probeer rekening te houden met evoluties op de arbeidsmarkt. Ga na of in het programma meer aandacht kan worden besteed aan andere beroepsmogelijkheden dan het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van het ZAP-bestand niet voldoet, zeker niet voor wat de tweede talen betreft. Ook de omvang van het AAP-bestand is onvoldoende. De onderwijsbelasting van de staf, zowel van de ZAP-leden als van de AAP-leden, is omwille van de onderbezetting zwaar. Daarenboven heeft de commissie vastgesteld dat voor het AAP de taken naast onderwijs en onderzoek niet voldoende duidelijk zijn omschreven, waardoor in bepaalde gevallen een aanzienlijke extra belasting ontstaat.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
67
11/2000
Aanbeveling – Geef een duidelijke omschrijving van het takenpakket van het AAP, ook voor de andere taken dan onderwijs en onderzoek.
De waaier aan specialisaties binnen de staf is volgens de commissie niet geheel voldoende. Met name is zoals eerder gesteld de tweede taal onvoldoende vertegenwoordigd. De onderwijsinspanningen van de staf, zowel van de ZAP-leden als van de AAP-leden, worden door de commissie zeer goed geacht. Bij aanstelling en bevordering wordt volgens de commissie in het algemeen voldoende rekening gehouden met didactische vaardigheden, al zou hieraan toch nog meer aandacht kunnen worden besteed. Het aanbod aan activiteiten in het kader van didactische scholing van de staf wordt door de commissie voldoende geacht. Het verdient aanbeveling optimaal gebruik te maken van de geboden mogelijkheden.
Aanbeveling – Maak optimaal gebruik van de geboden mogelijkheden op het vlak van didactische scholing van de staf.
9. Internationalisering Volgens de zelfstudie brengt jaarlijks een aantal studenten een gedeelte van de studies door aan een buitenlandse universiteit via het Socrates-programma. Via deze programma’s komt ook een aantal buitenlandse studenten naar Brussel. In het kader van de docentenmobiliteit verzorgen zowel leden van het ZAP als van het AAP gastcolleges in het buitenland, en komen buitenlandse gastdocenten naar de VUB. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s is goed. Ook de internationale contacten van de ZAP- en AAP-leden die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn goed. De organisatie van de internationale uitwisseling, zowel van studenten als van docenten, lijkt in het algemeen goed te verlopen, al worden wel een aantal structurele problemen in verband met Socrates gemeld.
11/2000
68
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat het kritisch en analytisch gehalte van de zelfstudie goed is. De zelfstudie was voor de commissieleden zeer informatief.
10.2. De interne kwaliteitszorg De Opleidingsraad is het verantwoordelijke beleidsorgaan voor het geheel van de opleiding Romaanse talen. In het kader van de onderwijsevaluatie wordt jaarlijks per opleidingsjaar een probleemsignalering georganiseerd. In geval van problemen wordt deze aangevuld met meer gedetailleerde evaluaties. Om de vier jaar wordt een opleidingsevaluatie georganiseerd via bevraging van laatstejaarsstudenten en afgestudeerden. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie functioneren voldoende tot goed. De Opleidingsraad functioneert voldoende. De studenten zijn in theorie voldoende bij de besluitvorming betrokken maar in praktijk zou hun inbreng meer gestimuleerd kunnen worden en zou meer beroep kunnen worden gedaan op hun zelfstandige, kritische instelling. Verder dienen ook de studenten uit het begeleidingsprogramma volgens de commissie in de Opleidingsraad te worden vertegenwoordigd.
Aanbevelingen – Tracht de inbreng van de studenten in de Opleidingsraad te stimuleren. – Neem een vertegenwoordiging van de studenten uit het begeleidingsprogramma op in de Opleidingsraad.
De procedure voor onderwijsevaluatie is nog relatief nieuw, maar komt stilaan op gang. Het verdient aanbeveling de voornemens op dit vlak zo snel mogelijk uit te voeren. De studenten werden in het verleden onvoldoende bij de evaluatie betrokken, maar in de nieuwe procedure is op dit vlak verbetering voorzien.
Aanbeveling – Voer de voornemens op het vlak van de onderwijsevaluatie zo snel mogelijk uit.
Tenslotte heeft de commissie vastgesteld dat er binnen de huidige opleiding in voldoende mate sprake is van integrale kwaliteitszorg, en dat er in het nieuwe programma in voldoende mate sprake zou kunnen zijn van integrale kwaliteitszorg.
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
69
11/2000
11/2000
70
Universiteit Gent De opleiding taal- en letterkunde: Romaanse talen binnen de faculteit letteren en wijsbegeerte
1. Onderwijsfilosofie en doelstellingen In de opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen gaat volgens de zelfstudie ‘het behoud van de beste aspecten uit de filologische traditie (…) gepaard met de even sterke wens om de opleiding te plaatsen binnen het hedendaags taalkundig en literair onderzoek: de opleiding wenst de studenten wetenschappelijk inzicht te geven in de bestudeerde talen en literaturen, hen vertrouwd te maken met de voornaamste stromingen van het taalkundig en literair onderzoek (van structuralisme tot pragmatiek en cognitie), hen te confronteren met de veelheid aan visies en analysemodellen. Daarbij kiest de opleiding resoluut voor verscheidenheid en openheid. Het ruime theoretische kader dat de studenten aangeboden krijgen moet hen in staat stellen bij hun eigen onderzoek de juiste keuzes te maken. Hierbij neemt het Frans nog steeds een belangrijke plaats in en heeft zij t.o.v. de tweede Romaanse taal een voorbeeldfunctie.’ De visitatiecommissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen in de zelfstudie helder en duidelijk zijn geformuleerd. De opleiding profileert zich duidelijk als een klassieke filologische opleiding Romaanse talen. Deze sterke profilering wordt door de visitatiecommissie gewaardeerd. De doelstellingen die de opleiding zichzelf stelt, kunnen in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen in het algemeen voldoende worden bereikt, behalve voor wat de taalvaardigheid voor de tweede Romaanse talen betreft, dit gezien de beperkte tijd en middelen die hiervoor worden uitgetrokken. Verder kunnen ze worden getypeerd als doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding, die duidelijk kunnen worden onderscheiden van de doelstellingen en eindtermen van een hogeschoolopleiding. Tevens kan worden gesteld dat de doelstellingen en eindtermen beantwoorden aan de doelstellingen en eindtermen die door de commissie werden geformuleerd in haar referentiekader. De doelstellingen zijn bij de studenten onvoldoende bekend, en worden in elk geval niet door hen gedeeld. De studenten verwachten met name meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing (zie 2.2.). Verder is ook de sterk filologische profilering van de opleiding niet van bij het begin van de studies voor de studenten duidelijk.
UNIVERSITEIT GENT
71
11/2000
De visitatiecommissie is tenslotte van mening dat de doelstellingen en eindtermen in het algemeen redelijk geoperationaliseerd zijn in het programma.
2. Het programma 2.1. Opbouw van het programma Het programma van de opleiding Taal- en letterkunde: Romaanse talen bestaat uit twee cycli. Zowel de eerste cyclus, de kandidaturen, als de tweede cyclus, de licenties, bestaat uit twee studiejaren. De kandidaturen zijn, op de keuze tussen Spaans en Italiaans in de tweede kandidatuur na, gemeenschappelijk voor alle studenten. In de eerste en de tweede licentie kiezen de studenten, naast de verplichte vakken, tussen de opties Italiaans, Spaans, Portugees en mediëvistiek. Verder dienen ze ook een aantal vrije keuzevakken te kiezen. De visitatiecommissie is van oordeel dat het programma in het algemeen voldoende evenwichtig is qua opbouw. Dit geldt zeker voor de kandidaturen, waar een strikt jaarsysteem wordt gehanteerd. In de licenties wordt het jaarsysteem enigszins doorbroken, doordat een aantal opleidingsonderdelen voor de studenten van de eerste en de tweede licentie gezamenlijk gedoceerd wordt. Hierdoor is een goede sequentiële opbouw niet gegarandeerd en wordt een progressie in de moeilijkheidsgraad verhinderd. Verder is ook voor de tweede Romaanse taal de sequentiële opbouw niet gegarandeerd, omdat de studenten die Portugees of mediëvistiek willen volgen, hiermee pas kunnen beginnen in de eerste licentie en op dat ogenblik moeten stoppen met de tweede taal die zij in de tweede kandidatuur hebben gevolgd. Het feit dat mediëvistiek als een aparte keuzerichting kan worden gevolgd, wordt door de commissie op zich wel positief beoordeeld. Het programma vertoont, op het probleem dat pas in de eerste licentie voor de opties Portugees of mediëvistiek kan worden gekozen na, voldoende samenhang. Wel meent de commissie dat de algemene vakken te sterk in de eerste kandidatuur geconcentreerd zitten. Het verdient aanbeveling deze vakken meer te spreiden, om op deze wijze reeds vanaf de eerste kandidatuur ruimte vrij te maken voor de tweede taal. Ook de mogelijkheid om de scriptie te maken rond een onderwerp dat zich buiten de gekozen optie situeert, komt de samenhang niet ten goede.
Aanbevelingen – Ga na of het aantal opties niet beperkt kan worden, zeker vanuit het oogpunt dat het noodzakelijk is alle opties vanaf hetzelfde moment in de opleiding aan te bieden. – Ga na of de algemene vakken meer gespreid in de opleiding kunnen worden aangeboden, om op deze wijze reeds vanaf de eerste kandidatuur ruimte vrij te maken voor de tweede taal. – Zorg ervoor dat het scriptieonderwerp aansluit bij een reeds gekozen specialisering zodat de uitwerking van het onderwerp kan worden vooraf gegaan door voldoende onderwijs op specialistisch niveau in het betreffende deelgebied.
11/2000
72
UNIVERSITEIT GENT
In het programma zijn er volgens de commissie onvoldoende keuzemogelijkheden aanwezig. Het aandeel van de verplichte opleidingsonderdelen is tot op licentieniveau te groot. Ook is het aanbod aan keuzemogelijkheden die gericht zijn op andere beroepen dan het leraarschap te beperkt. Het aanbod gaat weinig over de grenzen van de Romanistiek heen, en ook de bestaande mogelijkheid om een beperkt gedeelte van het programma in te vullen met opleidingsonderdelen uit de academische initiële lerarenopleiding, wordt door de opleiding als bedreigend voor de Romanistiek ervaren.
Aanbevelingen – Ga na of de keuzemogelijkheden binnen bestaande opties niet uitgebreid kunnen worden. – Bied ook keuzemogelijkheden aan die over de grenzen van de Romanistiek heen gaan.
2.2. Inhoud van het programma De visitatiecommissie meent dat het programma van de opleiding Romaanse talen in zijn geheel genomen van goed niveau is en dat het inhoudelijk actueel is. Dit laatste geldt met name voor de Franse taalkunde en voor de benaderingswijze binnen de letterkunde. Wel kan worden vastgesteld dat de meer recente ontwikkelingen binnen de Franse literatuur van de 20ste eeuw niet voldoende aan bod komen. Voor wat betreft de historische taalkunde vraagt de commissie zich na kennisname van examenvragen wel af of de studenten wel voldoende doordrongen raken van het belang van recente taalkundige inzichten ook voor deze discipline.
Aanbevelingen – Besteed meer aandacht aan de meer recente ontwikkelingen in de Franse letterkunde van de 20ste eeuw. – Doordring de studenten meer van het belang van recente taalkundige inzichten voor de historische taalkunde.
Het niveau van de algemene opleidingsonderdelen in de kandidaturen is volgens de commissie goed. Ook het niveau van de specifiek Romaanse vakken in de eerste cyclus is goed. Wat het taalvaardigheidsonderwijs in de eerste cyclus betreft, meent de commissie dat het onvoldoende is afgestemd op het instroomniveau van de studenten. De te ambitieuze doelstellingen maken dat de studiebelasting voor dit onderdeel te hoog is. De commissie heeft met waardering kennis genomen van de aanstelling van een docent Franse taalvaardigheid, maar wijst erop dat dit wel een noodzakelijke maar zeker geen voldoende maatregel is om aan de problematiek tegemoet te komen. Voor de verwerving van de tweede Romaanse taal wordt te weinig ruimte in het curriculum voorzien. In het algemeen zijn de studenten vragende partij voor meer aandacht voor de mondelinge taalbeheersing.
UNIVERSITEIT GENT
73
11/2000
Verder meent de commissie dat de opleiding zich de vraag zou moeten stellen of een cours intensif bij aanvang van het eerste jaar nuttig zou kunnen zijn. Tevens is zij van mening dat de opleiding zich zou moeten afvragen of het gewicht van het Latijn in de opleiding ter discussie kan worden gesteld.
Aanbevelingen – Herbekijk het niveau en de invulling van het Frans in de eerste cyclus. – Besteed in de eerste cyclus meer aandacht aan de tweede taal. – Onderzoek of een cours intensif bij aanvang van het eerste jaar nuttig zou kunnen zijn.
Het niveau van de algemene opleidingsonderdelen in de licenties is, op een enkele uitzondering na, voldoende tot goed. Het niveau van de specifiek Romaanse vakken in de licenties is volgens de commissie goed. De taalvakken in de licenties zijn eveneens van goed niveau. Wel kan worden vastgesteld, onder meer in de scripties, dat het hoge beoogde eindniveau van de studenten niet steeds kan worden waargemaakt. De terugkoppeling van het wetenschappelijk onderzoek naar het onderwijs is goed. De commissie hoopt dat de recente aantrekking van een docente specifiek voor het taalvaardigheidsonderwijs ook zal zorgen voor een spoedige terugkoppeling van het onderzoek op dit terrein naar dat onderwijs.
2.3. Gebruikte werkvormen De onderwijsvormen en -middelen zijn volgens de commissie in het algemeen voldoende adequaat gegeven de onderwijsdoelstellingen, al wordt vooral in de tweede cyclus nog teveel gebruik gemaakt van hoorcolleges. Er is een voldoende gevarieerd aanbod aan onderwijsvormen en -middelen. De initiatieven om voor het taalvaardigheidsonderwijs nieuwe media in te zetten, worden door de commissie gewaardeerd, en verdienen zeker uitbreiding. Verder meent de commissie dat het aantal seminaries, waarbij in kleine groepen wordt gewerkt, zou kunnen worden uitgebreid. De gekozen onderwijsvormen en -middelen worden doorgaans voldoende tot goed gebruikt, maar de communicatie met de studenten over de organisatie van het onderwijs en verwachtingen met betrekking tot de verschillende werkvormen, kan beter. Wat het geven van feedback bij schriftelijke opdrachten betreft, lijkt er recent een verbetering te zijn opgetreden. Met name de inzet van het AAP op dit vlak wordt gewaardeerd.
Aanbevelingen – Reduceer het aantal hoorcolleges, vooral in de licenties. – Streef ernaar meer in kleine groepen te werken. – Breid de initiatieven op het vlak van de inschakeling van nieuwe media uit. – Verbeter de communicatie met de studenten over de organisatie van het onderwijs en verwachtingen met betrekking tot de verschillende werkvormen.
11/2000
74
UNIVERSITEIT GENT
2.4. Toetsing De examens zijn volgens de commissie in het algemeen van goed niveau. Ze lijken doorgaans voldoende gericht op het toetsen van inzicht. De examenvormen zijn in het algemeen in overeenstemming met de inhoud en de doelstellingen van de opleidingsonderdelen, maar de grote uitval in de eerste cyclus doet vermoeden dat de selectiecriteria te streng zijn. Verder acht de commissie het onaanvaardbaar dat een student kan slagen met een -lichte- onvoldoende op de scriptie. Tenslotte meent de commissie dat de organisatie van de examens voor verbetering vatbaar is, vooral op het vlak van communicatie met de studenten, onder meer met betrekking tot richtlijnen en verwachtingen. Ook meent de commissie dat de opleiding de overgang naar een semestersysteem waar mogelijk in overweging zou moeten nemen.
Aanbevelingen – Herbekijk de deliberatie- en selectiecriteria, zowel voor wat de examens in de eerste cyclus betreft als voor wat betreft de beoordeling van de scriptie. – Verbeter de communicatie met de studenten op het vlak van richtlijnen en verwachtingen ten aanzien van examens. – Overweeg waar mogelijk het invoeren van een semestersysteem.
2.5. Vaardigheden van studenten De visitatiecommissie is van mening dat het programma van de opleiding Romaanse talen in het algemeen voldoende tot goede mogelijkheden biedt om het probleemoplossend vermogen van de studenten te ontwikkelen, het onafhankelijk en kritisch denken aan te scherpen en het zelfstandig leren en werken te bevorderen. Toch meent de commissie dat er in het algemeen nog te veel ruimte wordt gelaten voor een schoolse benadering, en dat er te weinig beroep wordt gedaan op de studenten als meedenkende volwassenen. Wat de mogelijkheden betreft die het programma biedt om zicht te krijgen op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening, meent de commissie dat dit in orde is voor het wetenschappelijk onderzoek en het leraarschap, maar andere beroepsmogelijkheden komen, mede gezien de geringe keuzemogelijkheden, in het programma weinig of niet aan bod.
Aanbeveling – Onderzoek of de keuzemogelijkheid in het programma uitgebreid zou kunnen worden, met name met het oog op een oriëntatie op andere beroepsmogelijkheden dan het leraarschap of het wetenschappelijk onderzoek.
Verder is de commissie van mening dat het programma goede mogelijkheden biedt voor het aanleren van een attitude van life-long learning.
UNIVERSITEIT GENT
75
11/2000
De aandacht voor vaardigheden in het Frans is volgens de commissie voldoende, maar zoals eerder gezegd zijn de eisen voor het Frans in de eerste cyclus te hoog. Het beginniveau van de instromende studenten verdient meer aandacht (zie 2.2.). De mogelijkheden voor het bijbrengen van de tweede taal zijn onvoldoende, gelet op enerzijds het feit dat hiermee pas in de tweede kandidatuur wordt begonnen en anderzijds het beperkte aandeel ervan in het gehele programma.
Aanbevelingen – Besteed meer aandacht aan het instroomniveau van de studenten voor Frans. – Besteed meer aandacht aan de tweede taal.
De aandacht voor het bijbrengen van computervaardigheden is volgens de commissie voor verbetering vatbaar, al lijkt die de laatste jaren wel enigszins toe te nemen.
3. Scriptie In de tweede cyclus dienen de studenten een scriptie te schrijven. De vereisten die aan de scriptie worden gesteld, zijn volgens de zelfstudie dat de student enerzijds veel lectuur assimileert over en rond het gekozen onderwerp, en anderzijds aantoont in staat te zijn om zijn onderzoek adequaat af te bakenen, het inhoudelijk grondig uit te diepen, het te benaderen met een wetenschappelijke methodologie eigen aan het betrokken vakgebied, en tenslotte het geheel coherent te structureren. Op basis van de steekproef van scripties die de commissie heeft bestudeerd, komt zij tot de vaststelling dat het niveau ervan doorgaans voldoende tot goed is. Helaas heeft de commissie echter moeten vaststellen dat enkele van de door haar opgevraagde scripties van onvoldoende niveau waren. Het relatieve gewicht van de scriptie in het programma is voldoende. De werkelijk studiebelasting ligt echter in de meeste gevallen een flink stuk hoger dan op basis van de voorziene studiepunten kan worden verwacht. Het verdient aanbeveling de werkelijke belasting in overeenstemming te brengen met de voorziene studietijd. Verder acht de commissie het ook wenselijk reeds in de eerste licentie een beperkte inspanning van de studenten voor de scriptie te vragen, en hiervoor een aantal studiepunten te voorzien.
Aanbevelingen – Breng de werkelijke belasting voor de scriptie in overeenstemming met de begrote studietijd. – Voorzie ook in de eerste licentie een aantal studiepunten voor de scriptie.
De begeleiding van de scriptie verloopt meestal voldoende tot goed maar is in een aantal gevallen niet optimaal.
11/2000
76
UNIVERSITEIT GENT
Aanbeveling – Formaliseer de begeleiding van de eindverhandeling door middel van vaste afspraken geldend voor alle promotoren.
De beoordeling van de eindverhandeling verloopt doorgaans voldoende adequaat, al meent de commissie dat de beoordeling in een aantal gevallen aan de hoge kant ligt. Verder acht zij de beoordelingscriteria te weinig homogeen. De commissie meent dat de criteria meer geëxpliciteerd zouden moeten worden zodat een consistente toepassing voor alle eindverhandelingen kan worden gegarandeerd. Bij het vastleggen van de criteria dient onder meer aandacht te worden besteed aan de relatie tussen inhoud en vorm (onder meer bereikte taalniveau) in het toekennen van de beoordeling. Tenslotte acht de commissie het, zoals eerder gezegd (zie 2.4.), onaanvaardbaar dat een student kan slagen met een - lichte - onvoldoende voor de scriptie.
Aanbeveling – Leg de criteria voor de beoordeling van de eindverhandeling duidelijk vast.
4. De student en zijn/haar onderwijs 4.1. Instroom en totaal aantal studenten Tabel 1: Aantal studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’89-’90 tot en met ’98-’99 Acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’89-’90
44
53
19
16
23
’90-’91
40
64
28
19
18
’91-’92 ’92-’93
42 45
57 68
27 23
26 26
18 32
’93-’94
66
83
42
18
34
’94-’95
54
77
40
34
28
’95-’96 ’96-’97
89 54
115 74
37 57
32 32
37 36
’97-’98
71
95
33
47
36
’98-’99
66
88
41
32
50
Het aantal generatiestudenten Romaanse talen is de laatste jaren aan relatief grote schommelingen onderhevig. Gemiddeld schreven zich de laatste tien academiejaren 57 generatiestudenten in. Ook in de latere studiejaren schommelt het aantal studenten.
UNIVERSITEIT GENT
77
11/2000
4.2. Slaagcijfers en rendementen Tabel 2: Slaagpercentages studenten Taal- en letterkunde: Romaanse talen in de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98 (verhouding aantal geslaagden t.o.v. aantal studenten ingeschreven op de rol) Acad.jaar
gen
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’88-’89
52,9
50,0
75,0
83,3
90,0
’89-’90 ’90-’91
45,5 40,0
49,1 39,7
94,7 92,9
93,8 83,3
87,0 88,9
’91-’92
33,3
36,8
92,6
96,3
70,6
’92-’93
52,3
52,2
73,9
96,2
68,8
’93-’94 ’94-’95
38,5 34,0
40,2 38,2
76,2 72,5
72,2 85,3
50,0 67,9
’95-’96
43,8
40,4
64,9
78,1
62,2
’96-’97
34,0
34,7
80,7
90,6
80,0
‘97-’98
38,0
41,5
80,0
91,5
80,6
Over de periode ’88-’89 tot en met ’97-’98 slaagt gemiddeld 41% van de generatiestudenten. Het gemiddeld slaagpercentage in de eerste kandidatuur bedraagt 42%. In de daaropvolgende studiejaren stijgt het gemiddelde slaagpercentage tot 80% in de tweede kandidatuur en 87% in de eerste licentie. In de tweede licentie daalt het gemiddelde slaagpercentage opnieuw tot 75%. De slaagcijfers in de eerste kandidatuur zijn volgens de visitatiecommissie te laag. Dit heeft onder meer te maken met de zware studielast, de te strenge selectiecriteria en de beperkte begeleiding van de studenten. Ook de slaagcijfers in het vervolg van de opleiding liggen aan de lage kant. In de tweede kandidatuur is de uitval nog te groot. Dit heeft volgens de commissie te maken met het feit dat het vakkenpakket in de eerste kandidatuur onvoldoende representatief is voor de studie Romaanse talen. Ook in de tweede licentie liggen de slaagcijfers laag omwille van een wel erg groot aantal studenten dat kiest voor een thesisjaar.
4.3. Gemiddelde studieduur Van de studenten die een diploma Romaanse talen behalen, doet volgens de zelfstudie ongeveer 53% dit in vier jaar. Ongeveer 25% haalt zijn diploma met één jaar vertraging, en ongeveer 22% met twee jaar of meer. Dit brengt de gemiddelde studieduur op 4,7 jaar. De gemiddelde studieduur is volgens de commissie te hoog.
11/2000
78
UNIVERSITEIT GENT
5. Studeerbaarheid 5.1. Studietijd De reële studietijd is volgens de commissie onvoldoende in overeenstemming met de begrote studietijd. De reële studietijd ligt voor de meeste opleidingsonderdelen een stuk hoger dan op basis van het aantal studiepunten kan worden verwacht. Ook de verdeling van de studietijd over de verschillende studiejaren is niet voldoende evenwichtig. Met name is de tweede kandidatuur aanzienlijk zwaarder dan de eerste, voornamelijk omwille van het groot aantal (lectuur)opdrachten en papers, en is de tweede licentie zwaar omwille van de combinatie van de scriptie met toch nog een groot aantal vakken. Wat de verhouding tussen het aantal contacturen en het aantal uren vereist voor zelfstudie betreft, meent de commissie dat er in de tweede cyclus nog teveel contacturen in het programma zijn voorzien.
Aanbevelingen – Breng het aantal studiepunten in overeenstemming met de werkelijke studielast. – Verdeel de studielast evenwichtiger over de verschillende studiejaren. – Verminder het aantal contacturen in de tweede cyclus.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding STUDIEVOORLICHTING Volgens de zelfstudie gebeurt de studievoorlichting aan abituriënten op centraal niveau door het Adviescentrum voor Studenten, dat onder meer individueel advies verleent bij de studiekeuze. De faculteit Letteren en Wijsbegeerte organiseert elk jaar een infonamiddag voor abituriënten, waar onder andere de opleiding Romaanse talen wordt voorgesteld, onder meer aan de hand van een infobrochure en de cursussen van de opleidingsonderdelen van de eerste kandidatuur. De voorlichting aan abituriënten verloopt in het algemeen voldoende adequaat. De voorlichting en advisering tijdens de studies laten echter veel te wensen over. Zoals reeds eerder aangehaald, bestaat er op een aantal vlakken, voornamelijk voor wat betreft de organisatie van het onderwijs en de toetsing, een communicatieprobleem met de studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er geen echte studiegids voor de opleiding bestaat. Er is wel een programmaboek en een informatiebrochure, maar een gids waarin voor alle studiejaren per opleidingsonderdeel informatie wordt verstrekt met betrekking tot doelstellingen, inhoud, literatuur, examenvorm etc. bestaat niet. Er zijn wel opleidingsfiches die via internet kunnen worden geconsulteerd, maar deze geven slechts zeer beperkte informatie, en zijn bovendien niet bij de studenten bekend.
UNIVERSITEIT GENT
79
11/2000
Aanbevelingen – Verbeter de communicatie met de studenten. – Maak een studiegids met informatie over de individuele opleidingsonderdelen.
STUDIEBEGELEIDING Op centraal niveau staat het Adviescentrum voor Studenten in voor begeleiding bij problemen met studiemethode en studieorganisatie. Ook wanneer studenten niet slagen, kunnen zij een beroep doen op deze dienst, met het oog op heroriëntering. Binnen de faculteit is een studieadviseur aangesteld voor de gemeenschappelijke vakken van de eerste kandidatuur. Deze adviseur staat ter beschikking van de studenten die vragen hebben omtrent studiemethode, examens e.d. Verder organiseert de adviseur groepssessies rond studiemethode, studieplanning en inhoud van de gemeenschappelijk vakken, en geeft individuele feedback bij mislukken. Na een oriënteringstest Frans bespreekt de opleiding met de studenten hun eventuele zwakke punten en geeft ze advies met betrekking tot de organisatie van de studies. In de loop van de eerste kandidatuur worden twee voortgangstoetsen taalvaardigheid Frans georganiseerd. Er worden remediëringspaketten Frans aangeboden die rechtstreeks in verband staan met de leerstof van de eerste en de tweede kandidatuur. De studiebegeleiding in de eerste kandidatuur laat zeer te wensen over. Er is op faculteitsniveau wel een aanbod inzake begeleiding voor de gemeenschappelijke vakken, maar op opleidingsniveau is nagenoeg geen vakinhoudelijke begeleiding voorzien. Ook in het vervolg van de opleiding is de begeleiding heel minimaal.
Aanbeveling – Ontwikkel op opleidingsniveau een systeem van studiebegeleiding, zowel in de eerste kandidatuur als in de latere studiejaren.
6. De faciliteiten De commissie is van mening dat de onderwijsruimten van voldoende tot goede kwaliteit zijn. Wel werd een gebrek aan kleine onderwijsruimten gesignaleerd. De computerfaciliteiten die ter beschikking staan van de studenten, zijn van goede kwaliteit, maar ondanks de recente uitbreiding nog steeds te weinig talrijk. De bibliotheek met het aanwezige boeken- en tijdschriftenbestand tenslotte is van redelijke kwaliteit. Het geheel van de verschillende vakbibliotheken maakt echter een vrij versnipperde en weinig professionele indruk. Het beschikbare budget voor de aankoop van boeken is te beperkt, wat lacunes veroorzaakt. De hervormingsplannen voor de bibliotheek kunnen dan ook enkel maar worden toegejuicht. Verder zijn ook de openingsuren van de bibliotheek te beperkt.
11/2000
80
UNIVERSITEIT GENT
Aanbevelingen – Ga na of de computerinfrastructuur kan worden uitgebreid. – Voer de hervormingsplannen voor de bibliotheek zo snel mogelijk uit. – Ga na of de openingsuren van de bibliotheek kunnen worden uitgebreid.
7. De afgestudeerden Volgens de zelfstudie komt het grootste gedeelte van de afgestudeerden terecht in sectoren waar een grondige culturele vorming en taal- en communicatievaardigheden een rol spelen (handels- en technologiebedrijven, bankwezen, pers, ministeries en andere overheidsinstellingen, marktonderzoek, enz.) of in het onderwijs. Contacten met de afgestudeerden worden onderhouden via de Vereniging van Oud-Romanisten van de RUG (VORRUG), tijdens studiedagen en colloquia, en via een twintigtal in het onderwijs tewerkgestelde afgestudeerden die zijn aangesteld als mentor voor de Franse vakdidactiek. De commissie is van mening dat het, met het aangeboden programma, mogelijk is afgestudeerden van goed niveau te leveren. Wat de voorbereiding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt betreft, heeft de commissie, zoals eerder gezegd (zie 2.5.), vastgesteld dat de opleiding wel voorbereidt op het wetenschappelijk onderzoek en het leraarsambt, maar dat andere beroepsmogelijkheden nagenoeg geen aandacht krijgen. De contacten met de arbeidsmarkt in functie van de opbouw van het programma zouden in dit opzicht dan ook kunnen verbeteren. Tenslotte meent de commissie dat de opleiding voldoende contacten onderhoudt met de eigen afgestudeerden, al zouden deze contacten nog meer gestructureerd kunnen worden.
Aanbeveling – Probeer rekening te houden met evoluties op de arbeidsmarkt. Ga na of in het programma meer aandacht kan worden besteed aan andere beroepsmogelijkheden dan het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek.
8. De staf De commissie meent dat de omvang van het ZAP-bestand in het algemeen voldoet, behalve voor de tweede Romaanse talen, waarvoor de staf te beperkt is. De omvang van het AAP-bestand is voldoende tot goed. De onderwijsbelasting van de ZAP-leden is aanvaardbaar maar aan de hoge kant. Ook de onderwijsbelasting van de AAP-leden is volgens de commissie in het algemeen aanvaardbaar. Wat de waaier aan specialisaties binnen de staf betreft, meent de commissie dat te veel terreinen moeten worden bestreken met te weinig personen, waardoor een aantal stafleden zich noodgedwongen met teveel disciplines moet bezighouden.
UNIVERSITEIT GENT
81
11/2000
Aanbeveling – Breng het aantal specialisaties en de omvang van de staf met elkaar in overeenstemming.
De onderwijsinspanningen van de staf, zowel van de ZAP-leden als van de AAP-leden, worden door de commissie zeer goed geacht. Wel is het de commissie opgevallen dat bij het ZAP de gezamenlijke, collectieve verantwoordelijkheid voor het geheel van de opleiding soms te wensen over laat. Bij het AAP is de gezamenlijke betrokkenheid bij de opleiding wel sterk aanwezig. Wat didactische scholing van de staf betreft, heeft de commissie vastgesteld dat er een aanbod aanwezig is, maar dat dit binnen de opleiding geen hoge prioriteit geniet. Het verdient aanbeveling optimaal gebruik te maken van de geboden mogelijkheden.
Aanbeveling – Maak optimaal gebruik van de geboden mogelijkheden op het vlak van didactische scholing van de staf.
9. Internationalisering Volgens de zelfstudie brengt jaarlijks een aantal studenten een gedeelte van de studies door aan een buitenlandse universiteit via Socrates-Erasmus, Tempus, Leonardo en via bilaterale samenwerkingsakkoorden met buitenlandse instellingen. Via deze programma’s komt ook een beperkt aantal buitenlandse studenten naar Gent, en wordt aan docentenuitwisseling gedaan. De deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s is volgens de commissie voldoende, maar zou toch meer gestimuleerd kunnen worden, onder meer door de structuur van het programma aan te passen, bijvoorbeeld naar een semestersysteem. De internationale contacten van de ZAP- en AAP-leden die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs zijn voldoende. De organisatie van de internationale uitwisseling, zowel van studenten als van docenten, lijkt in het algemeen voldoende adequaat te verlopen.
Aanbeveling – Stimuleer de deelname van studenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s.
11/2000
82
UNIVERSITEIT GENT
10. Interne kwaliteitszorg 10.1. De zelfstudie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie voldoende informatief was, maar niet bepaald een inspirerende, door docenten en studenten gedragen visie uitstraalt.
10.2. De interne kwaliteitszorg Op centraal niveau staat volgens de zelfstudie de Onderwijsraad in voor de kwaliteit van het onderwijs. Op facultair niveau werd in het academiejaar ’98-’99 de Kwaliteitscel Onderwijs opgericht. Op het niveau van de opleiding tenslotte is de Opleidingscommissie verantwoordelijk voor de kwaliteit van het geleverde onderwijs. Sinds ’92-’93 wordt jaarlijks minstens één opleidingsonderdeel per lesgever geëvalueerd via een enquête onder de studenten. De resultaten worden door een evaluatiecommissie verwerkt en meegedeeld aan de betrokken lesgever, aan de Decaan, en binnenkort ook, onder geanonimiseerde vorm, aan de Voorzitter van de Opleidingscommissie. De procedures voor curriculumherziening en -innovatie functioneren niet optimaal. Ook het functioneren van de Opleidingscommissie is voor verbetering vatbaar. De bevoegdheden zouden duidelijker moeten afgebakend worden, en de slagkracht zou moeten vergroten. Momenteel behandelt de Opleidingscommissie vooral onderwerpen die haar van bovenaf worden voorgelegd, maar neemt ze weinig of geen eigen initiatieven. Ook worden de studenten onvoldoende bij de besluitvorming betrokken.
Aanbeveling – Verhoog de slagkracht van de Opleidingcommissie – Betrek de studenten meer bij de besluitvorming.
De centraal georganiseerde procedure voor onderwijsevaluatie functioneert voldoende voor wat betreft de individuele opleidingsonderdelen, maar het programma van de opleiding als geheel wordt onvoldoende geëvalueerd. De studenten worden onvoldoende bij de evaluatie van het programma en van de docenten betrokken.
Aanbeveling – Organiseer op regelmatige basis evaluaties van de opleiding als geheel.
Gelet op de hierboven geformuleerde vaststellingen, meent de commissie dat de integrale kwaliteitszorg binnen de opleiding kan worden verbeterd.
UNIVERSITEIT GENT
83
11/2000
11/2000
84
BIJLAGE 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Dr. P.W.M. de Meijer, (1932) studeerde Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden en promoveerde daar in 1969 op een proefschrift over de Italiaanse schrijver Giovanni Verga: Costanti del mondo verghiano (Caltanissetta 1969). Sinds 1963 was hij verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, eerst als wetenschappelijk medewerker voor Italiaanse letterkunde, vanf 1967 als lector en van 1975 tot 1997 als hoogleraar Italiaanse letterkunde alsmede de Italiaanse cultuurgeschiedenis. Hij publiceerde over Dante, Boccaccio en Ariosto, over Pirandello, het futurisme, de neoavanguardia en over Edoardo Sanguineti. Voor de Letteratura italiana van Einaudi schreef hij in het deel gewijd aan tekstvormen het hoofdstuk gewijd aan het narratieve proza sinds het einde van de XVIIIe eeuw (1984) en in het deel gewijd aan de interpretatie het hoofdstuk over genreproblematiek (1985). Thans houdt hij zich vooral bezig problemen van literatuurgeschiedschrijving: La molteplicità delle storie letterarie nell’epoca della globalizzazione (1999). In 1984 was hij gedurende een semester gasthoogleraar aan de universiteit van Rome “La Sapienza”. Van 192 tot 1975 was hij decaan van de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Amsterdam en 1991 tot 1997 was hij rector magnificus van die zelfde universiteit. Hij is thans lid van de evaluatiecommissie van de Technische Universiteit van Turijn en van de Bocconi-universiteit van Milaan. Dr. W.H. Haverkate (1936) is emeritus hoogleraar Spaanse Taalkunde van Universiteit van Amsterdam. Hij behaalde zijn doctoraat in de Spaanse Taal- en Letterkunde aan diezelfde universiteit. Daarnaast liep hij stage aan de Universiteiten van Lissabon, Málaga en Masschusetts. Verder gaf hij gastcolleges of was gastdocent aan de universiteit van Urbino (1991), Bologna (1992), Barcelona (1992), Stockholm (1995), Granada (1998), Jaén (1998) en Santiago de Compostela (2000), en verder ook aan de Universidad de Antioquia (1995 en 1999), Universidad Complutense (1996), Universidad de Castilla y la Mancha (1996) en Universidad Nacional de Bogotá (2000). Zijn belangrijkste publicaties in boekvorm zijn: Impositive sentences in Spanish. Theory and description in linguistic pragmatics. (Amsterdam, New York, Oxford: North-Holland, 1979); Speech acts, speakers and hearers. Reference and referential strategies in Spanish. (Amsterdam, Philadelphia:
BIJLAGE
85
11/2000
Benjamins, 1984); Modale vormen van het Spaanse werkwoord. Het gebruik van ‘imperativo, indicativo, subjuntivo’. (Amsterdam, Providence: Foris, 1989); La cortesía verbal. Estudio pragmalingüístico. (Madrid: Gredos, 1994) en The Syntax, semantics and pragmatics of Spanish mood. (Amsterdam, Philadelphia: Benjamins). Daarnaast redigeerde hij een aantal verzamelbundels, waaronder La semiótica del diálogo. Diálogos Hispánicos 6, 1987; Exploraciones semánticas y pragmáticas del español. Foro Hispánico 2, 1991. Aproximaciones pragmalingüísticas al español. Diálogos Hispánicos 12, 1993; Lingüística y estilística de textos. Foro Hispánico 8, 1994; La pragmática lingüística del español. Recientes desarrollos. Díalogos Hispánicos 22, 1998. W.H. Haverkate is verder ook redacteur van Díalogos Hispánicos en van Foro Hispánico en lid van de Board of advisory editors van Journal of Pragmatics. Dr. J.M.M. Houppermans (1950) studeerde Franse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen waar hij ook in 1982 promoveerde op een studie over het werk van Raymond Roussel. Hij studeerde ook een jaar aan de Universiteit van Lyon. Hij was werkzaam in het Middelbaar Onderwijs te Maastricht en is vanaf 1979 als Wetenschappelijk Medewerker c.q. Universitair Docent verbonden aan de opleiding Franse Taal- en Letterkunde van de Universiteit Leiden. Hij is gespecialiseerd in de moderne Franse Letterkunde, meer in het bijzonder die van de twintigste eeuw. De nadruk voor zijn onderzoek en onderwijs ligt bij genreonderzoek en bij de literaire ontwikkelingen van modernisme naar postmodernisme. Naast historische en narratologische modellen spelen hierbij filosofie en psychoanalyse een belangrijke rol. Recente boeken van zijn hand: Alain Robbe-Grillet, autobiographe (Rodopi, 1993); Claude Ollier, cartographe (Rodopi, 1997) en Lectures du Désir (Rodopi, 1997). Tevens is J.M.M. Houppermans redacteur van de wetenschappelijke serie ‘Faux Titre’ bij uitgeverij Rodopi en hoofdredacteur van het tijdschrift Samuel Beckett Today / Aujourd’hui. Dr. J.R. Klein (1943) studeerde Franse Taal- en Letterkunde aan de Université Catholique de Louvain (UCL) waar hij in 1974 ook zijn doctorstitel in de Taal- en Letterkunde: Romaanse Filologie behaalde. Als werkleider en als buitengewoon docent doceerde hij tussen 1974 en 1991 aan de KULeuven tekstgrammatica en lexicologie van het Frans. Nu is hij gewoon hoogleraar aan de Université Catholique de Louvain. Hij doceert er verschillende cursussen die betrekking op de taalkunde van de Romaanse talen en op de Franse linguïstiek. Zijn belangrijkste publicaties betreffen de lexicologie, regionale varianten van het Frans, de toegepaste taalkunde (Frans als moedertaal en als tweede of vreemde taal) en de geschiedenis van de taal. Dr. R.E.V. Stuip (1942) studeerde van 1960 tot 1967 Franse Taal- en Letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en aan de Université de Lille. Hij promoveerde in 1970 aan de Vrije Universiteit. Sinds 1969 is hij aan de Universiteit Utrecht verbonden, eerst als medewerker voor Historische Taalkunde, later als Hoofddocent Middeleeuwse Letterkunde Frans. Hij was gasthoogleraar aan de UIA in 1988, en is Fellow van Wolfson College (Cambridge). Voorts gaf hij gastcolleges in Aberdeen, Straatsburg en Bukarest. Het onderzoek van R.E.V. Stuip is gericht op Franse teksten uit de Middeleeuwen. Het heeft geresulteerd in een aantal tekstedities (o.a. La Châtelaine de Vergy (1970 en 1985), Li Gieus de Robin et Marion (1980) en L’Histoire des Seigneurs de Gavre (1993)) en in talrijke publicaties in artikelvorm. Voorts was hij onder meer redacteur van het tijdschrift Rapports-Het Franse Boek (van 1978 tot 1992), redigeerde hij de boeken Franse Literatuur van de Middeleeuwen (1988) en Franse teksten uit de Middeleeuwen (1991), en is hij, samen met Prof. C. Vellekoop, redacteur van de serie ‘Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek’ (sinds 1983).
11/2000
86
BIJLAGE
BIJLAGE 2
Bezoekschema's
K.U.Leuven Maandag 7 februari 2000 16u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van het bezoek
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 8 februari 2000 9u - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30 gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie 10u30 - 11u15 gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijs commissie en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u15 gesprek met eerste-cyclusstudenten 12u15 - 13u
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u - 14u
middagmaal
14u - 14u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel
14u45 - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u30 gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
BIJLAGE
87
11/2000
17u30 - 18u15 gesprek met afgestudeerden van de opleiding 18u15 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 9 februari 2000 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30 spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 11u30 - 11u45 pauze 11u45 - 12u30 gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 12u30 - 13u30 middagmaal (ev. mogelijkheid voor aanvullend gesprek op uitnodiging van de commissie) 13u30 - 16u30 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 16u30 - 17u
mondelinge rapportering
Universiteit Antwerpen Maandag 14 februari 2000 15u30 - 17u30 intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van het bezoek 17u30 - 19u
bezoek commissieleden onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d. UFSIA
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, de faculteitsbesturen en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 15 februari 2000 9u - 9u45
gesprek visitatiecommissie met de faculteitsbesturen, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30 gesprek met de studenten uit de opleidingscommissies
11/2000
88
BIJLAGE
10u30 - 11u15 gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidings commissies en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 11u15 - 11u30 pauze 11u30 - 12u15 gesprek met eerste-cyclusstudenten 12u15 - 13u
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u - 14u
middagmaal
14u - 14u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel
14u45 - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u30 gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus 17u30 - 18u15 gesprek met afgestudeerden van de opleiding 18u15 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 16 februari 2000 9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d. UIA
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30 spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 11u30 - 11u45 pauze 11u45 - 12u30 gesprek met faculteitsbesturen, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 12u30 - 13u30 middagmaal (ev. mogelijkheid voor aanvullend gesprek op uitnodiging van de commissie) 13u30 - 16u30 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 16u30 - 17u
BIJLAGE
mondelinge rapportering
89
11/2000
Vrije Universiteit Brussel Dinsdag 7 maart 2000 16u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van het bezoek
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 8 maart 2000 9u - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
10u30 - 11u15
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u15 - 11u30
pauze
11u30 - 12u15
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u15 - 13u
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u - 14u
middagmaal
14u - 14u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel
14u45 - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u30
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u30 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 9 maart 2000
11/2000
9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
90
BIJLAGE
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal (ev. mogelijkheid voor aanvullend gesprek op uitnodiging van de commissie)
13u30 - 16u30
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30 - 17u
mondelinge rapportering
Universiteit Gent Maandag 3 april 2000 16u - 18u30
intern beraad visitatiecommissie: voorbereiding van het bezoek
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 4 april 2000 9u - 9u45
gesprek visitatiecommissie met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de facultair coördinator
9u45 - 10u30
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie
10u30 - 11u15
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie en verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u15 - 11u30
pauze
11u30 - 12u15
gesprek met eerste-cyclusstudenten
12u15 - 13u
gesprek met tweede-cyclusstudenten
13u - 14u
middagmaal
14u - 14u45
gesprek met leden van het assisterend academisch personeel
14u45 - 16u
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u30
gesprek met leden van het zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u30 - 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 - 19u
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
BIJLAGE
91
11/2000
Woensdag 5 april 2000
11/2000
9u - 10u
bezoek commissieleden onderwijs- en practicumruimten, bibliotheek, computerlokalen e.d.
10u - 10u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultair verantwoordelijke internationalisering
10u45 - 11u30
spreekuur en/of aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met faculteitsbestuur, facultair coördinator, opleidings verantwoordelijken
12u30 - 13u30
middagmaal (ev. mogelijkheid voor aanvullend gesprek op uitnodiging van de commissie)
13u30 - 16u30
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30 - 17u
mondelinge rapportering
92
BIJLAGE
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VL.I.R.-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel (tel. 02/512 91 10
[email protected])
Wettelijke Depot: D/2000/2939/6
Vlaamse Interuniversitaire Raad Egmontstraat 5 – 1000 Brussel Tel (02) 512 91 10 – Fax (02) 512 29 96 – www.vlir.be