De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht Een evaluatie van de kwaliteit van de masteropleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-na-masteropleidingen ‘Master in het kerkelijk recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ van de Katholieke Universiteit Leuven
www.vlir.be Brussel – Januari 2009
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht Een evaluatie van de kwaliteit van de masteropleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-na-masteropleidingen ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ van de Katholieke Universiteit Leuven
www.vlir.be Brussel – Januari 2009
De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling verkregen worden op: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vlir.be Wettelijk depot D/2009/2
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Dit rapport bevat de bevindingen van de visitatiecommissie die de masteropleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-na-masteropleidingen ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ van de Katholieke Universiteit Leuven heeft geëvalueerd. De commissie heeft haar taak uitgevoerd in de periode van maart tot december 2008, met inbegrip van het bezoek aan de Faculteit. Dat initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De commissie heeft de visitatieprocedure gevolgd zoals die is vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast relevante suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs, formuleert de commissie een beoordeling en geeft zij een evaluatiescore aan de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve beoordelingen vormen die scores in het opleidingsrapport een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en in het bijzonder gericht op de handhaving en verbetering van de kwaliteit ervan. Daarnaast beoogt het rapport ook de samenleving objectief in te lichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daartoe zijn de visitatierapporten publiek gemaakt op de webstek van de VLIR (www.vlir.be). De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is en slechts één fase vertegenwoordigt in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mee in antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteit zelf of als reactie op aanbevelingen van de betrokken visitatiecommissie. Graag dank ik de visitatiecommissie voor de tijd die zij geïnvesteerd heeft in de doorlichting van de opleidingen, maar ook voor de grote deskundigheid waarmee zij haar opdracht heeft uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteit betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk. Het is mijn hoop dat zij de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie mogen ervaren als een bevestiging van hun inspanningen en tevens
een bijkomende stimulans vinden in de geformuleerde aanbevelingen ten einde de kwaliteit van het academisch onderwijs verder te verbeteren en te versterken. Prof. dr. Marc Vervenne Voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Kerkelijk Recht Een voorwoord bij het werk van de visitatiecommissie dient niet het resumé te zijn van de behandelde kwesties, en dient ook niet om nieuwe, nog niet geformuleerde, bemerkingen naar voren te brengen. Wat wél kan, is o.m. iets laten proeven van de sfeer waarin het visitatiewerk gebeurde. Ik onderstreep graag dat de collega’s van de commissie en ikzelf ons vanaf het eerste ogenblik welkom hebben gevoeld in de Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht. Wij werden voor een paar dagen geplaatst in een eerder kleine wereld, die voor de meeste collega’s nieuw was. Zelfs voor een oud-student van de vroegere (toen al kleine) Facultas Iuris Canonici, vertoonde de huidige Bijzondere Faculteit uitzichten die niet zo maar te voorspellen waren. Je werd verrast door de schijnbaar ordeloze maar in feite goed georganiseerde aanwezigheid van professoren en studenten, door de vlotte aantrekking van alumni. Al deze mensen hebben ons inzicht gegeven doorheen hun eigen voorstelling maar ook door de antwoorden op onze verschillende vragen. Zo kwam het beeld tot stand van een faculteit met een naar het aantal beperkt maar hard werkend wetenschappelijk en administratief personeel. Zo werd ook zichtbaar hoezeer het geëngageerde studentenpubliek uit sterk van elkaar verschillende beroeps- en belangstellingsmilieus afkomstig is. Zo werd, ten slotte, ook voelbaar wat de Engelstalige poot in dit beperkte gezelschap meebrengt. Graag willen wij meedelen dat wij ons vlug thuis voelden in Universiteit en Faculteit, dat eerlijk geantwoord werd op onze vragen en dat over minder geslaagde aspecten niet zo maar werd heengegleden. Kortom, de commissie heeft haar werk goed kunnen doen. Het is belangrijk dit te onderstrepen omdat de visitatie moest gebeuren toen de Bijzondere Faculteit de grote omvormingen, gewild door de decreetgevers, had aangevat maar nog niet had kunnen voltooien. Graag dank ik de leden van de visitatiecommissie. Wij hadden elkaar niet gekozen. Maar wij hebben elkaar wel op korte tijd en op intensieve wijze leren kennen en waarderen. Wij hebben ook, ieder van onze kant, van elkaars Vlaamse of Nederlandse opmerkzaamheid geleerd. Het werk was niet altijd gemakkelijk, maar er bleef altijd voortgang. En wat de twee samen beleefde lenteavonden betreft: die waren gewoon goed. Om te eindigen spreek ik mijn dank uit aan de heer Steven Van Luchene, de ons door het VLIR toegewezen secretaris. De wijze waarop hij, expeditief en tevens grondig, het werk deed van de verslaggeving en de tekstaanpassing, was indrukwekkend. Zonder het gewicht van zijn autoriteit op iets te laten drukken, was hij stimulerend bezig ons te doen werken naar het eindrapport toe. De commissie is hem zeer erkentelijk. Cyriel Eykens, Voorzitter visitatiecommissie Kerkelijk Recht
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
3 5
Deel 1: Algemeen deel
9
I. De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht
11
II. Het referentiekader
17
III. Tabel met scores, onderwerpen en facetten
27
Deel 2: Opleidingsrapport
31
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Het bezoekschema
73 77
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht
1| Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Kerkelijk Recht verslag uit van haar bevindingen over de masteropleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-na-masteropleidingen ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ die zij in het voorjaar 2008 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie - van 27 tot en met 29 mei 2008 de volgende opleidingen aan de Katholieke Universiteit van Leuven bezocht: ! ‘Master in samenleving, recht en religie’ en de Engelstalige variant ‘Master of Society, Law and Religion’ ! ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en de Engelstalige variant ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’
De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht 11 Deel 1
3| De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De samenstelling van de visitatiecommissie Kerkelijk Recht (oorspronkelijk zonder student-lid) werd op 17 januari bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 29 februari 2008. Het later aan de commissie toevoegde student-lid werd op 14 mei 2008 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. Een aanvulling bij het instellingsbesluit werd vervolgens opgesteld op 20 mei 2008. De visitatiecommissie had bij haar definitieve instelling de volgende samenstelling: Voorzitter: - Mgr. Cyriel Eykens, Voorzitter (officiaal) van de Interdiocesane Rechtbank van Tweede Instantie van de Vlaamse Bisdommen. Vakdeskundige leden: - Dr. Mr. A.P.H. (Ton) Meijers, universitair hoofddocent Kerkelijk Recht aan de faculteit Katholieke Theologie (Utrecht) van de Universiteit van Tilburg; - Z.E.H. Jos Wouters, Abt van de Premonstratenzer Abdij te Averbode, professor Kerkelijk Recht Agripo (gezamenlijke opleiding van alle Premonstratenzer Abdijen), rechter in de Interdiocesane Rechtbank van Eerste Instantie van de Vlaamse Bisdommen. Onderwijskundig lid: - Em. Prof. dr. Joost Lowyck, bijzonder gasthoogleraar, K.U.Leuven. Student-lid: - Dr. J.E.A. (Gian) Ackermans, universitair docent kerkgeschiedenis aan de Faculteiten Theologie en Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit en student Kerkelijk Recht aan het Kanonistisches Institut te Münster. Dr. Steven Van Luchene, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider en secretaris voor deze visitatie. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar Bijlage 1.
12 De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht Deel 1
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: - op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak om iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; - het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; - het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelings– criteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de verantwoordelijke Faculteit gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakteanalyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast worden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen. De visitatiecommissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid krijgt dit document vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht om voor elke opleiding een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvindt.
1 | Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA. Brussel, februari 2005 (www.vlir.be)
De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht 13 Deel 1
De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 12 maart 2008. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en het zelfevaluatierapport reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de visitatiecommissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 3.3.2. Bezoek aan de instelling De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de visitatiecommissie tijdens haar bezoek aan de Faculteit heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij de aangeboden programma’s. Ook wordt aan de Faculteit gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de visitatiecommissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de visitatiecommissie de gelegenheid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de visitatiecommissie worden gelegd, zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), portfolio’s en verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de visitatiecommissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Het bezoekschema voorziet – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, leslokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de visitatiecommissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de visitatiecommissie kunnen worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de verantwoordelijke Faculteit meegedeeld.
14 De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht Deel 1
3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de visitatiecommissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van de rapporten definitief werd vastgelegd.
4| Een korte terugblik op de visitatie De visitatiecommissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de betrokken opleidingen nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van het academisch voortgezet onderwijs in dit domein. De visitatiecommissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert de openhartige gesprekken die zij heeft kunnen voeren met alle geledingen, waardoor zij zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. Tijdens het bezoek heeft de commissie getracht, om op een kritische en constructieve wijze, voorstellen te formuleren voor de verdere verbetering van de opleidingen. De commissie heeft in haar evaluatie ook de specificiteit van de Faculteit en de geëvalueerde programma’s in overweging genomen. Zij heeft bijgevolg haar bevindingen en suggesties steeds gekaderd in de specifieke context van de opleidingen. Voor de visitatie Kerkelijk Recht is het VLIR/VLHORA-visitatieprotocol (Brussel, Februari 2005) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de door haar bezochte opleidingen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteit en universiteit met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buiten–
De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht 15 Deel 1
wereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De visitatiecommissie dankt de bestuurders, alle medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en door de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen tot het welslagen van deze visitatie.
5| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De visitatiecommissie benadrukt dat de tabel niet los van het opleidingsrapport kan geïnterpreteerd worden. In het tweede deel van het rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit over de opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen van de commissie worden in dit opleidingsrapport achteraan samengevat.
16 De onderwijsvisitatie Kerkelijk Recht Deel 1
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Kerkelijk Recht 2008
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleidingen dienen te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Het referentiekader beschrijft in de eerste plaats waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor de academische masteropleidingen ‘samenleving, recht en religie’ en ‘Kerkelijk Recht’, m.i.v. hun Engelstalige varianten (I. Doelstellingen en eindtermen). Daarnaast dient er volgens de commissie ook voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten en onderwijsorganisatorische eisen. Daartoe formuleert de commissie enkele onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen (II. Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen). Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie een aantal bronnen geraadpleegd. Onder meer heeft zij kennis genomen van het referentiekader zoals gehanteerd in 1997 bij de onderwijsvisitatie Rechten, Notariaat en Kerkelijk Recht (oktober 1997), de eisen en criteria gesteld voor de canoniekrechtelijke graad ‘Licentiatus Iuris Canonici’ vervat in het Decreet van 2 september 2002, uitgevaardigd door de Congregatie van het Katholieke Onderwijs te Rome, de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen in het zelfevaluatierapport voor hun eigen onderwijs hebben geformuleerd, het Vlaamse Structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO).
Het referentiekader 17 Deel 2
Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleiding te bediscussieren.
18 Het referentiekader Deel 1
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene minimale doelstellingen (dublin descriptoren) Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische masteropleiding baseert de commissie zich op de ook in het Structuurdecreet ingeschreven vijf Dublin-Descriptoren: - De afgestudeerde heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, evenals een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. - De afgestudeerde is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. - De afgestudeerde is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. - De afgestudeerde is in staat om conclusies, evenals de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. - De afgestudeerde bezit de leervaardigheden om zich verder zelfstandig te ontplooien en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
1.2. Domeinspecifieke eisen Vooraf De visitatiecommissie expliciteert hieronder de minimale domeinspecifieke eisen voor de academische masteropleiding ‘samenleving, recht en religie’ en de hierop aansluitende academische master na masteropleiding ‘Kerkelijk Recht’ (m.i.v. hun Engelstalige varianten). De beschreven competenties kunnen worden gezien als een operationalisering van bovenstaande Dublin-Descriptoren. De twee opleidingen (met hun Engelstalige varianten) worden hierbij als één geheel beschouwd. De commissie bepaalt aldus wat een student die achtereenvolgens de opleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master in het Kerkelijk Recht’ doorloopt – en aldus met het canoniekrechtelijke diploma ‘Licentiatus Iuris Canonici’ de universiteit verlaat – minimaal moet kennen en kunnen. Van een initiële master in ‘samenleving, recht en religie’ wordt specifiek verwacht dat afgestudeerden de beschreven competenties gedeeltelijk en in beginnende mate hebben verworven en zij in staat zijn om op basis hiervan middels de vervolgopleiding de geformuleerde minimale competenties te bereiken. Het referentiekader 19 Deel 1
Domeinspecifieke eisen Van de afgestudeerden wordt in de eerste plaats verwacht dat zij in staat zijn om met hun gespecialiseerde canoniekrechtelijke opleiding als (beginnend) jurist te kunnen functioneren in een kerkelijke context. Daartoe hebben zij zowel de nodige communicatieve vaardigheden (zoals het kunnen leiden van gesprekken, het kunnen bemiddelen bij twisten en het kunnen communiceren van oordelen, …) als intermenselijke attitudes (zoals luisterbereidheid, openheid, evenwichtige oordeelsvorming, …) ontwikkeld. Verder beschikken de afgestudeerden over: - een gedegen inzicht in de wijsgerige en theologische achtergronden van het canoniek recht. Meer specifiek betekent dit: ! een wijsgerig inzicht in het wezen van het (positief) recht als instrument van de menselijke samenleving en in de aflijning van het juridisch denken t.o.v. andere denksystemen zoals bv. het zuiver-wetenschappelijke of het zuiverwijsgerige; ! een theologische benadering van het recht in de Kerkgemeenschap, in het bijzonder van zijn verhouding tot de Openbaringsbronnen (Schrift en Traditie): hun wederzijdse positieve en negatieve beïnvloeding, historisch beschouwd en bekeken naar hun relevantie voor het heden; - een meer dan elementaire kennis van het Latijn; - een gedegen kennis van en inzicht in de hedendaagse bronnen van het canoniek recht: de wetgever, de wetteksten, waarbij centraal staat het Wetboek van Canoniek Recht (1983) in elk van zijn delen en in zijn belangrijke aanvullingen; - het vermogen om een uitgebreid commentaar bij de wetteksten te kunnen geven; - een inzicht in het canoniek recht voor de Oosterse Kerken; - een gedegen inzicht en kennis van de basisprincipes die de verhouding KerkStaat betreffen, zowel theologisch als juridisch, met daarnaast een specialisatie naar de Kerk-Staatverhouding toe in België (en eventueel in het land van herkomst van de student) en een inzicht in algemenere kwesties op het snijvlak van burgerlijk recht en canoniek recht; - een doorgedreven praktische voorbereiding op het werk in de kerkelijke rechtbanken (verworven door volbrachte en geëvalueerde stages) met aandacht voor: ! het kunnen interpreteren en gebruiken van de Rotale en andere rechtspraak; ! het kunnen onderzoek verrichten en besluiten formuleren, met name in canonieke huwelijknietigheidsprocessen; - eenzelfde praktische voorbereiding mutatis mutandis als onder het vorige punt voor het diocesaan bestuur (en eventueel voor het hogere bestuur in religieuze en andere instituten).
20 Het referentiekader Deel 1
2| Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen De visitatiecommissie stelt, naast de domeinspecifieke eisen, verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleidingen gericht dienen te zijn:
2.1. Doelstellingen en eindtermen - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, het werkveld voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. - De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten - In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. - Elk opleidingsonderdeel – ook de stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen. De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: - voldoet aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdt met verwachtingen die door het werkveld worden gesteld; - op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs; - zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikkelingen.
Het referentiekader 21 Deel 1
Wetenschaps- en vakgebied - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Werkveld - De opleiding bouwt structurele contacten op met het werkveld. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen - De opleiding heeft een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen. - Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding. - De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden. Studeerbaarheid Studeerbaarheid - De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. - Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement / Studietijd - De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. - De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. Instroom / Toelatingsvoorwaarden - De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt.
22 Het referentiekader Deel 1
- Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. Het onderwijsleerproces - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. - Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplatform). - De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend. Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten. Kwaliteitseisen mbt. de masterproef - De masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. - Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. - De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
Het referentiekader 23 Deel 1
Internationalisering - De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) instellingen voor hoger onderwijs. - De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. - Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. - De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf - De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: ! de wetenschappelijke deskundigheid ! de onderwijsdeskundigheid ! de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld - Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - Indien relevant wordt er gestreefd naar betrokkenheid bij het werkveld van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. - De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek. - De staf heeft voeling met de wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties in het domein van werkveld. Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. - Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. - De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. - Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding / afstudeerrichtingen. - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
24 Het referentiekader Deel 1
2.4. Voorzieningen / onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen / faciliteiten - De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. - De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces. Studie-informatie en -begeleiding - Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. - Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt. - De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
2.5. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel proactief als controlegericht. - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. - De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
Het referentiekader 25 Deel 1
2.6. Resultaten De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor-/ eind- of masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens). - De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld. - Een actief alumnibeleid. - Het onderwijsrendement: ! Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. ! Cijfermatige gegevens worden bijgehouden door de opleiding en opgevolgd door het opleidingsbestuur.
26 Het referentiekader Deel 1
III
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de visitatiecommissie over de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven voor de gevisiteerde opleidingen. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale decretale eisen die aan academische masteropleidingen mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin desciptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de commissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is onder II opgenomen in dit visitatierapport. De commissie wil er nadrukkelijk op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling. Bij het toekennen van de scores heeft de visitatiecommissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. De tabel is aldus onlosmakelijk verbonden met de argumentatie die in het deelrapport wordt gegeven.
Tabellen 27 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V Voldoende voldoet aan de basiseisen O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen NVT Niet van toepassing Het facet 2.4 ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten (ECTScredits). Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basis- kwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
28 Tabellen Deel 1
Master in Master of samenleving, Society, Law Recht en and Religion Religie
Master in Kerkelijk Recht
Master of Canon Law
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
+
+
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
V
V
V
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V
V
V
V
Onderwerp 2: Programma
+
+
+
+
Facet 2.1. Relatie doelstellingen en inhoud
V
V
V
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische
V
V
V
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
V
V
V
Facet 2.4. Studieomvang
Ok
Ok
Ok
Ok
Facet 2.5. Studietijd
V
V
V
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
V
V
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
V
V
V
Facet 2.8. Masterproef
V
V
V
V
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
V
V
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
+
+
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
G
G
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische
G
G
G
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
V
V
V
V
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
+
+
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
G
G
G
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
V
V
V
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
+
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
V
V
V
V
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
V
V
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten,
V
V
V
V
gerichtheid
gerichtheid
alumni, beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten
+
+
+
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
V
V
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
O
O
O
O
29 Deel 1
Deel 2
Opleidingsrapport
De masteropleidingen ‘Master in Samenleving, Recht en Religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-namasteropleidingen ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ van de Katholieke Universiteit Leuven
Inleiding en preambule bij de oordelen De masteropleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-na-masteropleidingen ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ van de Katholieke Universiteit Leuven worden aangeboden door de Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht. De Faculteit1 beschikt daartoe over een personeelsformatie van 2,2 FTE ZAP, 1 FTE BAP, 0,25 FTE AAP en 0,5 FTE ATP, verdeeld over drie voltijdse en vier deeltijdse personeelsleden. De leiding van de Faculteit wordt gedeeld door de twee voltijdse hoogleraren in een co-decaanschap. Gezien de schaal van de Faculteit worden de taken van de Permanente Opleidingscommissie (het bewaken van de kwaliteit van de curricula en het dagelijkse beheer van de programma’s) opgenomen door de Faculteitsraad. De Faculteit wordt niet rechtstreeks vertegenwoordigd in het Groepsbestuur Humane Wetenschappen of in de Academische Raad van de Universiteit, maar wordt wel uitgenodigd de vergaderingen bij te wonen indien een agendapunt de Faculteit onmiddellijk aanbelangt. De ruimtelijke omkadering van de Faculteit, het materiële beheer en het administratief toezicht vallen onder de verantwoordelijkheid van de administratief directeur van de Faculteit Rechtsgeleerdheid, die deze taken gezamenlijk voor die Faculteit en voor de Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht waarneemt. 1 | Met ‘de Faculteit’ wordt in dit rapport naar de ‘Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht’ verwezen.
Opleidingsrapport 33 Deel 2
Tot voor kort bood de Faculteit (naast een doctoraatsopleiding die buiten het bestek van dit rapport valt) een tweejarige licentiaatsopleiding Kerkelijk Recht aan, waarvan de eerste licentie leidde tot de canoniekrechtelijke graad van ‘Iuris Canonici Baccalaureus’ en de tweede tot die van ‘Iuris Canonici Licentiatus’. Het licentiaatsprogramma kon (als één van de weinige opleidingen in de wereld) in het Engels en (als enige ter wereld) in het Nederlands gevolgd worden. Het Nederlandstalige en Engelstalige traject telde in 2006/2007 samen 27 ingeschreven studenten. In het huidig academiejaar (2007-2008) werd de tweede licentie van deze trajecten een laatste keer gedoceerd. Naar aanleiding van een decreet, afgekondigd door de Congregatie van het Katholiek onderwijs te Rome, dienen alle opleidingen die leiden tot de canoniekrechtelijke graad van ‘Iuris Canonici Licentiatus’, drie in plaats van twee studiejaren te tellen. Ook formuleert het decreet enkele inhoudelijke bepalingen met betrekking tot de invulling van het curriculum, in het bijzonder een verplichte invoering van een stage. Aangezien het in het licht van de Ba/Ma-hervormingen in Vlaanderen wettelijk gezien moeilijk ligt een driejarige masteropleiding in te richten, heeft de Faculteit gekozen voor een omvorming van het uitdovende tweejarige licentiaatsprogramma (met zijn Engelstalige variant) tot een initiële master in samenleving, recht en religie van 60 studiepunten en een daarop aansluitende manama-opleiding Kerkelijk Recht van 120 studiepunten. Beide programma’s behouden een Engelstalige variant2. Slechts het doorlopen van de volledige cyclus (180 studiepunten) leidt tot de canoniekrechtelijke graad van ‘Iuris Canonici Licentiatus’. Het initiële masterprogramma ging van start in 2007-2008 met een twintigtal studenten. De eerste editie van de manama-opleiding vangt aan in 2008-2009. De eerste afgestudeerden van de volledige driejarige cyclus worden dus verwacht in 2010. De commissie legde haar visitatiebezoek aan de Faculteit af eind mei 2008. De commissie heeft zich bij het beoordelen van de initiële masteropleiding aldus deels kunnen beroepen op de eerste ervaringen uit de nu lopende eerste editie. Wat de manama betreft, heeft de commissie de plannen grondig bestudeerd en besproken met alle gremia. Ook heeft zij de resultaten van de uitdovende tweejarige licentiaatsopleiding (waarvan de grote lijnen in het manama-programma terug te vinden zijn) bij haar oordelen betrokken. Gegeven het feit dat de omgevormde programma’s afstammen van één licentiaatsopleiding waar regelmatig naar terug zal worden verwezen; beide programma’s door de eisen van het beroepenveld (en ook door de meeste huidige studenten) als één op2 | Ter wille van de leesbaarheid van de tekst wordt naar deze vier opleidingen in het vervolg verwezen als naar ‘de (initiële) master(opleiding)’ (met zijn Engelstalige variant) en de ‘manama (-opleiding)’ (met zijn Engelstalige variant).
34 Opleidingsrapport Deel 2
leiding worden gepercipieerd; opleidingsonderdelen uit de twee programma’s door dezelfde staf worden gedoceerd en in bepaalde gevallen over twee of drie jaar ‘roteren’ (zie ‘Programma’), zou het opstellen van twee afzonderlijke opleidingsrapporten (één voor de master en één voor de manama) tot een storende hoeveelheid herhalingen leiden. De commissie koos voor één rapport waarbij daar waar relevant in de motiveringen en aanbevelingen beide programma’s duidelijk gescheiden worden. Aangezien de tot nu toe vaststelbare structurele en inhoudelijke verschillen tussen het Nederlandstalige traject en de Engelstalige variant voor beide opleidingen verwaarloosbaar zijn en beide studentengroepen omwille van de schaal ook vaak de facto samen zitten, slaan de motiveringen en oordelen, tenzij expliciet anders vermeld, ook telkens op de Engelstalige varianten. Vooraleer over te gaan tot een afzonderlijke behandeling van de 6 onderwerpen en 21 facetten uit het accreditatiekader wenst de commissie haar uitdrukkelijke appreciatie uit te spreken voor het door de staf geleverde werk. De commissie beseft dat de huidige hervormingen een uiterst moeilijke evenwichtsoefening zijn, waarbij zowel rekening dient te worden gehouden met de (soms moeilijk verzoenbare) formele eisen van de Vlaamse, en de relatief strakke inhoudelijke eisen van de Romeinse decreetgever. Ook de dalende instroom van Nederlandstalige studenten en de beperkte materiële en personele middelen die de Faculteit tot haar beschikking heeft, zijn bepalende (maar buiten de invloedssfeer van de Faculteit liggende) omstandigheden die het werk van de opleidingsverantwoordelijken ongetwijfeld bemoeilijken en waar de commissie bij het oordelen aldus zeker rekening mee heeft willen houden. De commissie hoopt met haar bevindingen, analyses en aanbevelingen in dit rapport constructief bij te kunnen dragen tot een efficiënt en succesvol verloop van de huidige overgangsperiode en tot de verdere ontwikkeling van beide opleidingen. Wat de ‘scores’ betreft, dient het duidelijk te zijn dat het voor de commissie, gegeven deze overgangsperiode en in afwachting van de eerste duidelijke resultaten, bijzonder moeilijk was om reeds een duidelijke differentiatie in kwalificaties aan te brengen.
Opleidingsrapport 35 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen
Beknopte beschrijving Het zelfevaluatierapport van de Faculteit vermeldt dat volgens haar een kerkjurist in staat moet zijn “deskundig om te gaan met de juridische aangelegenheden, die het interne leven van de katholieke Kerk betreffen, met de specifieke rechtsverhoudingen tussen de staat enerzijds en religieuze en levensbeschouwelijke groepen anderzijds, en met de juridische verhoudingen tussen de verschillende religies en levensbeschouwingen onderling”. “Uiteraard dient een kerkjurist in staat te zijn zowel zijn vak als zijn functioneren te situeren in een ruimere kerkelijke en maatschappelijke context. Een vermogen tot kritische en ethische analyse is hierbij onontbeerlijk.”
Tegen de achtergrond van deze algemene visie worden in het zelfevaluatierapport vervolgens de drie karakteristieke elementen van het Leuvense opleidingsprofiel uitgetekend: - Het bestuderen van het Kerkelijk Recht “kan slechts op een wetenschappelijk verantwoorde wijze geschieden, indien zij in een breder verband wordt gesitueerd. Daarom dient ook voldoende aandacht uit te gaan naar de geschiedenis van het Kerkelijk Recht, naar de theologische grondslagen van het canoniekrechtelijke rechtssysteem, vooral naar sacramentologie en ecclesiologie en naar het profane recht” (…) “Deze ruimere situering helpt het analytisch vermogen van de student te ontwikkelen”. Daarnaast dient de student volgens het zelfevaluatierapport “ook tot een synthese (te) kunnen komen, waarin alle elementen van de analyse een plaats krijgen. De rechtsregel als dusdanig is niet zelf de synthese, maar slechts een element dat mede de synthese helpt vormen. Met deze benadering verschillen wij van de aanpak in sommige andere faculteiten of instituten van Kerkelijk Recht, waar de rechtsregel eerder als een eindpunt wordt beschouwd en in dat kader op een vrij exegetische wijze wordt bestudeerd”. - “Een tweede kenmerk van de Leuvense benadering van de opleiding als canonist bestaat in een uitdrukkelijke aandacht voor de specifieke rechtsverhoudingen tussen staat en kerk – of meer algemeen: tussen staat en religies – en dan heel bijzonder voor wat de staten van de Europese Unie betreft”. (…) “De behoefte aan deze kennis voor canonisten (lijkt) toe te nemen in de huidige historische situatie waarin een overheersende cultuur, die door de christelijke geloofstradities bijzonder (of soms uitsluitend) werd ingekleurd, naar haar einde loopt, terwijl een andere, nieuwe multiculturele en multireligieuze samenleving nog zonder duidelijke gelaatstrekken zich aan het vormen is.” - “En ten slotte wordt in de opleidingen Kerkelijk Recht te Leuven, juist omdat de katholieke Kerk in zeer onderscheiden samenlevingen en culturen aanwezig is, bewust gekozen voor een zeer brede, internationale informatie aan de studenten. Zijzelf zijn bovendien ook uit de meest diverse landen in de vijf werelddelen afkomstig”. Het zelfevaluatierapport vermeldt verder dat de Faculteit “gedurende de gehele studieduur ook het beroepenveld van canonisten voor ogen (houdt). Zo worden onder meer de communica-
36 Opleidingsrapport Deel 2
tievaardigheden van de studenten aangescherpt en worden zij op een bijzondere wijze voorbereid op het vervullen van de diverse taken in een kerkelijke rechtbank, in een diocesane curie en in supradiocesane instellingen”.
Het zelfevaluatierapport benadrukt daarbij dat de Faculteit bij het omschrijven van de doelstellingen van de twee nieuwe opleidingen rekening heeft gehouden met de eisen en criteria, vervat in het Decreet van 2 september 2002, uitgevaardigd door de Congregatie van het Katholiek Onderwijs te Rome. Conform dit decreet werd in de curricula ruimte voorzien voor: “een inleiding in het recht voor de Katholieke Kerken van Oosterse Ritussen, zoals vervat in de Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium; de invoering van een ‘praxis iudicialis’ en een ‘praxis administrativa’, als voorbereiding op een latere beroepsuitoefening in een kerkelijke rechtbank en in een diocesane of supradiocesane administratie; en een meer intense studie van het (canoniekrechtelijk) Latijn om de voornaamste rechtsbronnen in de oorspronkelijke taal van afkondiging zelfstandig te kunnen bestuderen en interpreteren”.
De Faculteit zegt ten slotte ook aan te sluiten bij het Universiteitsbrede onderwijsconcept van ‘begeleide zelfstudie’ dat “de nauwe band tussen onderzoek en onderwijs centraal (stelt), en (…) het belang van coherentie en consistentie in de besluitvorming over onderwijs, zowel op het niveau van gehele opleidingen als op het niveau van de afzonderlijke opleidingsonderdelen (beklemtoont)”.
Deze doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt vertaald in afzonderlijke eindtermen per opleiding: De afgestudeerde Master in samenleving, recht en religie / Master of Society, Law and Religion - “beschikt over een basiskennis van het canonieke recht, van het seculiere recht met betrekking tot de verhouding tussen staat en religies, en heeft een algemeen inzicht in de onderlinge verhouding tussen deze verschillende rechtsordes; - is in staat beide rechtssystemen te situeren in hun maatschappelijke, historische en geografische context; - heeft voldoende abstractievermogen en vermogen tot synthese en analyse verworven om zelf creatief en rechtsvormend te kunnen denken; - heeft zich de juridische redeneer- en argumentatiewijze eigen gemaakt; - kent zijn weg in de canoniekrechtelijke bronnen; - beschikt over de vaardigheid in schriftelijke en mondelinge expressie om de studie-inhoud zelfstandig te kunnen doorgeven en verder communiceren; - beschikt over de bekwaamheid zich in het canonieke recht verder in te werken en bij te scholen; - beschikt over het vermogen om feitelijke situaties juridisch te kwalificeren en om aanvaardbare oplossingen aan te dragen en te legitimeren.”
Opleidingsrapport 37 Deel 2
De afgestudeerde Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus) / Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus) - “beschikt over een gespecialiseerde kennis van het canonieke recht in de verschillende rechtsdomeinen, een verder ontwikkelde kennis van het recht met betrekking tot de verhouding tussen staat en religies; - heeft bovendien diepgaande kennis op belangrijke transversale gebieden van het canonieke recht, zodat de samenhang tussen deze gebieden steeds expliciet aan de orde blijft; - beschikt over een grondige parate juridische kennis om de confrontatie met de beroepspraktijk in kerkelijke rechtbanken, in diocesane administratie en in supradiocesane werkverbanden aan te kunnen; - beschikt over de nodige vaardigheden om canoniekrechtelijke vraagstukken in hun veelvoudigheid te onderkennen en om nieuwe juridische problemen praktisch te hanteren en op te lossen; - beschikt over het vermogen de internationale, canoniekrechtelijke literatuur kritisch te lezen en te benutten; - beschikt over het vermogen om op een wetenschappelijk correcte manier een canoniekrechtelijk artikel te schrijven; - beschikt over voldoende kennis en vaardigheid om aan verder wetenschappelijk onderzoek in het Kerkelijk Recht deel te nemen.”
Oordelen visitatiecommissie Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Aan de hand van de hierboven geciteerde beschrijvingen uit het zelfevaluatierapport, de aanvullende informatie zoals gepubliceerd op de website van de Faculteit3, de afzonderlijke opleidingsonderdelenfiches en de gesprekken met de Faculteit en de verschillende betrokkenen bij de opleidingen, kan de commissie positief oordelen over het beoogde niveau en de algemene oriëntatie van zowel de master- als de manama-opleiding. Beide opleidingen voldoen volgens de commissie zonder meer aan de eisen gesteld aan het niveau van ‘Master’ van de Vlaamse decreetgever. Uit de bestudeerde documenten blijkt onder meer een duidelijke gerichtheid op het bijbrengen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. De geformuleerde eindtermen bevatten verder ondubbelzinnige verwijzingen naar het noodzakelijk te verwerven gevorderde begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis. De eisen gesteld aan de masterproeven in beide opleidingen (zie verder facet 2.8) alsook de referentie aan de nagestreefde nauwe band tussen onderzoek en onderwijs, getuigen daarbij van een voldoende aandacht voor de noodzakelijke academische competenties. Wat de nagestreefde beroepsgerichte competenties betreft, geeft de Faculteit in algemene termen aan rekening te hebben gehouden met de Romeinse normen ter zake. Hoewel deze normen niet expliciet in de geformuleerde eindtermen zijn terug 3 | http://www.law.kuleuven.be/kerkelijk_recht/index.htm
38 Opleidingsrapport Deel 2
te vinden, heeft de commissie kunnen vaststellen dat deze onmiskenbaar in de curricula ingeschreven zijn (cfr. de introductie van de stage en de nieuwe opleidingsonderdelen gewijd aan canoniekrechtelijk Latijn en aan de Codex met de Canones voor de Oosterse Kerken). De opleiding verwijst in haar documenten niet expliciet naar de Dublin Descriptoren, maar na analyse van de geformuleerde doelstellingen en eindtermen is het voor de commissie duidelijk dat deze met de inhoud van de Dublin Descriptoren corresponderen. Bij de verdere ontwikkeling en verfijning van de doelstellingen en eindtermen (cfr. supra) verdient het aanbeveling deze expliciet te toetsen aan de eisen van beide decreetgevers en de resultaten van deze exercitie in de formuleringen van de doelstellingenkaders te verwerken. De commissie constateert verder dat de eigen accenten van het Leuvense traject (de Kerk/Staat-verhouding en de relatie tussen civiel en canoniek recht) duidelijk tot uiting komen in de profielen van beide opleidingen (zie ook facet 1.2). Ook de internationale dimensie, een andere kenmerkende eigenschap van deze Faculteit, wordt adequaat weerspiegeld in de geformuleerde doelstellingen. Wat de relatie tussen de (oriëntatie van) beide opleidingen betreft, heeft de commissie vernomen dat de hervorming van één naar twee opleidingen in eerste instantie werd ingegeven door de combinatie van de nieuwe Romeinse eisen en de formele beperkingen in de Vlaamse wetgeving. Een driejarige masteropleiding (wat de meest evidente manier voor het implementeren van de Romeinse normen zou zijn) bleek in die context moeilijk realiseerbaar. De commissie heeft tijdens de gesprekken vernomen dat de omvorming naar twee opleidingen door de Faculteit ook als een opportuniteit is aangegrepen om aan beide opleidingen een eigenheid en dus een eigen finaliteit te geven. Uit de huidige formuleringen van de doelstellingen en eindtermen en de gesprekken met de Faculteit kan de commissie alvast voldoende duidelijk opmaken dat de initiële master een combinatie beoogt van een bredere wetenschappelijke studie van politieke en maatschappelijke kwesties gerelateerd aan de Kerk/Staat-verhouding met een eerste grondige verkenning van de gespecialiseerde materie van het Kerkelijk Recht. De algemene opzet van deze opleiding is dus enerzijds een eigen in- en uitstroom te genereren op basis van het accent op deze bredere problematiek en anderzijds de student uitgebreid te laten proeven van (en zij die verder wensen te studeren een grondige basis te verschaffen in) de verdere canoniekrechtelijke specialisatie. De doelstellingen van de manama sluiten hier vervolgens op aan, bouwen aantoonbaar verder op de beoogde resultaten van de initiële master en hebben, te oordelen aan de bovenvermelde bestudeerde documenten, een vrij volledige studie van de Codex met ook voldoende aandacht voor de toepassing ervan (zie hierover meer onder facet 1.2) op het oog. De commissie kan zich vinden in deze opzet, maar beveelt de Faculteit aan om de doelstellingen en eindtermen van beide opleidingen, die -begrijpelijkerwijs in deze Opleidingsrapport 39 Deel 2
beginfase van de ontwikkeling- nog algemeen en (bijvoorbeeld voor de respectieve masterproeven van de twee opleidingen) te weinig gedifferentieerd geformuleerd zijn, progressief aan te scherpen en te verduidelijken. Met name de rol en eigenheid van de initiële master (die zoals aangegeven balanceert op de grens tussen een brede studie Kerk/Staat-verhouding en een smallere inleiding op -of een eerste jaar in- het Kerkelijk Recht) zal goed geëvalueerd en bewaakt moeten worden. Het zal daarbij zaak zijn om beide finaliteiten goed in balans te houden en tegelijkertijd toch een duidelijke focus te behouden. Wat de manama betreft is er nog werk met betrekking tot het verduidelijken van de eisen van de masterproef (zie facet 2.8) en het uitwerken van het concept van de stage (zie facet 2.2). Met de aanbeveling om te blijven verderwerken aan duidelijke, helder geformuleerde en concrete doelstellingen- en eindtermenpakketten stuurt de commissie geenszins aan op een louter administratieve oefening, maar op een scherper nadenken over de (relatie tussen de) beide opleidingen. Het resultaat hiervan kan de Faculteit instrumenten in handen geven die ook actief kunnen worden ingezet in de permanente sturing en evaluatie van de curricula en als middel kunnen dienen om de profielen van de opleidingen naar de buitenwereld toe uit te dragen. De commissie beoordeelt het beoogde niveau en de oriëntatie van zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Wat de domeinspecifieke gerichtheid van beide opleidingen betreft, herhaalt de commissie in de eerste plaats haar appreciatie voor het eigen globale profiel van de Leuvense opleidingen dat zowel door studenten als afgestudeerden wordt gewaardeerd en getuigt van een duidelijke visie op het vak. Het plaatsen van een gespecialiseerde materie als Kerkelijk Recht in een bredere context van Kerk/Staatverhoudingen in het algemeen en de relatie tussen civiel recht en canoniek recht in het bijzonder blijkt een interessante en attractieve optie. Aansluitend op de algemene opmerking onder facet 1.1 wijst de commissie er wel op dat de focus ook niet al te breed genomen zal mogen worden wil de Faculteit met name de initiële master blijven inrichten als een eerste ‘blok’ in de driejarige opleiding tot canonist (‘samenleving’, ‘recht’ en ‘religie’ zijn in zekere zin bulkconcepten). Te oordelen aan de huidige doelstellingen en opleidingsonderdelenfiches is dit momenteel evenwel niet het geval. De omgevormde trajecten komen voldoende tegemoet aan de (universeel geldende) Romeinse eisen en kunnen wat dat betreft dan ook de vergelijkbaarheid met buitenlandse opleidingen goed doorstaan. Door de prima internationale dimensie van de Faculteit -zowel in haar programma’s, in de vele contacten van de staf als in het studentenpubliek- blijft zij ook voldoende op de hoogte van de internationale wetenschaps- en praktijkbeoefening. Met haar Nederlandstalige en Engelstalige trajecten is de Faculteit zoals aangegeven uniek in Europa.
40 Opleidingsrapport Deel 2
Naast de bijzondere aandacht voor Kerk/Staat-verhoudingen en de internationale dimensie, merkt de commissie ook op dat er doorheen het hele traject een duidelijk accent ligt op het procesrecht als vaste toetssteen voor de meer abstracte leerinhouden. Deze voortdurende terugkoppeling naar de praxis die ook door studenten en afgestudeerden erg gewaardeerd wordt, dient duidelijker in de doelstellingen van beide opleidingen te worden ingeschreven. Verder kan de commissie uit het afzetten van de beschikbare documenten over beide opleidingen tegen haar eigen domeinspecifieke referentiekader (cfr infra, deel 1, II ) en de gedetailleerde bespreking van dit kader met de opleidingsverantwoordelijken tijdens het in situ bezoek, ook concluderen dat beide opleidingen (als één geheel genomen) voldoende aan de minimumeisen van de commissie met betrekking tot specifiek vakinhoudelijke en professionele componenten tegemoet komen. De commissie is er aldus van overtuigd dat de vigerende doelstellingen en eindtermen de Faculteit voldoende garanties bieden om aan het einde van het traject competente canonisten met een academische bagage te kunnen afleveren die ook voldoende in staat zijn om als (beginnend) kerkjurist te kunnen functioneren in een kerkelijke bestuurlijke context. Naarmate de programma’s zich verder zullen ontwikkelen en de eerste resultaten zich duidelijker zullen aftekenen, zullen er uiteraard verdere preciseringen en bijstellingen van de doelstellingen en eindtermen nodig zijn. De commissie wil de Faculteit daartoe zeker ook de volgende overwegingen in het kader van het verbeterperspectief meegeven. Met name de eerder vermelde eigen uitstroom van de initiële master en de in te voeren stages in de master na master zijn nieuwe elementen die van dichtbij opgevolgd, geëvalueerd en zonodig bijgestuurd moeten worden. Wat het eerste punt betreft, raadt de commissie aan om (in overleg met alle belanghebbenden) na te denken over het formuleren van beroepsprofielen voor deze initiële master. Wat het laatste punt betreft zou de Faculteit zeker kunnen profiteren van een expliciete en intensieve studie van binnenlandse en buitenlandse programma’s en de verschillende manieren waarop stages daar worden ingevuld. Zo’n (regelmatig uitgevoerde) internationale vergelijking kan uiteraard ook voor andere programmaonderdelen inspirerend werken. Verder raadt de commissie de Faculteit aan om – binnen de ruimte van het eigen profiel – ook in de toekomst voldoende plaats te blijven voorzien voor exegese en receptieve vaardigheden, die van belang blijven voor een correcte rechtstoepassing. De commissie vindt het ten slotte ook van groot belang om, zeker wat de initiële master betreft, voldoende aandacht te blijven besteden aan een gedegen inzicht in de wijsgerige en theologische achtergronden van het canoniek recht, aangezien dit de basis is van waaruit de aspirant-canonist later de Codex in een pastorale context zal moeten kunnen toepassen. Dit en de noodzaak tot het ontwikkelen van intermenselijke attitudes (zoals luisterbereidheid, openheid, evenwichtige oordeelsOpleidingsrapport 41 Deel 2
vorming, …) mogen volgens de commissie zeker explicieter in de doelstellingen en eindtermen van beide opleidingen worden ingeschreven. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten).
Onderwerp 2:
Programma
Beknopte beschrijving Het programma van de initiële master in samenleving, recht en religie / Master of Society, Law and Religion bestaat uit 60 studiepunten, ingedeeld in drie pakketten: - Fundamentele vakken (22 studiepunten) ! Grondbegrippen van het Kerkelijk Recht (4pt.) / Foundations of Canon Law (4pt.). ! Algemene normen en kerkelijke zakenrecht (4pt.) / General Norms and Temporal Goods of the Church (4pt.). ! Kerkelijk huwelijksrecht (4pt.) / Marriage Law of the Church (4pt.). ! Recht en religie (4pt.) / Law and Religion (4pt.). ! Rechten van de mens (6pt.) / Human Rights (6pt.). - Kerkjuridische specialisatievakken (23 studiepunten) Cyclisch gedoceerd in het Engels (verplicht – 11 studiepunten): Even jaren ! Sacramental Law (4pt.). ! History of Canon Law (3pt.). Oneven jaren ! Parish Law (3pt.). ! Theology of Canon Law (4pt.). Driejaarlijks afwisselend ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Canon Law (4pt.). ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Ecclesiastical Law (4pt.). ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Religious Law (4pt.).
42 Opleidingsrapport Deel 2
Jaarlijks gedoceerd in het Nederlands of Engels (min. 12 studiepunten op te nemen): ! Rechten en plichten van christengelovigen (4pt.) / Rights and Obligations of Christian Faithful (4pt.). ! Kerkelijk strafrecht (4pt.) / Penal Law of the Church (4pt.). ! Bijzondere vraagstukken van het kerkelijk huwelijksrecht (4pt.) / Marriage Law of the Church: Special Questions (4pt.). ! Organisatie van het kerkelijk leergezag (4pt.) / Organisation of the Magisterium (4pt.). ! Kerkelijk procesrecht (4pt.) / Process Law of the Church (4pt.). ! Organisatie van de particuliere Kerk (4pt.) / Organisation of the Particular Church (4pt.). - Masterproef/Master Thesis ! Actuele kwesties van religie en samenleving (6pt.) / Current Issues of Religion and Society (6pt.). ! Paper (9 pt). Het programma van de master na master in het Kerkelijk Recht / Master of Canon Law bestaat uit 120 studiepunten, verdeeld over twee studiejaren: Eerste studiejaar (60 studiepunten): - Kerkjuridische specialisatievakken (36 studiepunten): Jaarlijks gedoceerd in het Engels (verplicht – 13 studiepunten): ! Law of Religious Communities (4pt.). ! Introduction into the Law of the Eastern Churches (4pt.). ! Canonical Latin (5pt.). Cyclisch gedoceerd in het Engels (verplicht – 11 studiepunten): Even jaren ! Parish Law (3pt.). ! Theology of Canon Law (4pt.). Oneven jaren ! Sacramental Law (4pt.). ! History of Canon Law (3pt.). Driejaarlijks afwisselend ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Canon Law (4pt.). ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Ecclesiastical Law (4pt.). ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Religious Law (4pt.).
Opleidingsrapport 43 Deel 2
Jaarlijks gedoceerd in het Nederlands of Engels (min. 12 studiepunten op te nemen): ! Verkondigingsrecht (4pt.) / Teaching Office of the Church (4pt.). ! Bijzondere procedures in het kerkelijk procesrecht (4pt.) / Process Law: Special Procedures (4pt.). ! Organisatie van de universele Kerk (4pt.) / Organisation of the Universal Church (4pt.). ! Personenrecht (4pt.) / Law of Persons (4pt.). ! Specifieke misdrijven en straffen (4pt.) / Penal Law, Particular Offences (4pt.). ! Bijzondere vraagstukken kerkelijk huwelijksprocesrecht (4pt.) / Matrimonial Process Law: Special Questions (4pt.). - Actuele kwesties van religie en samenleving (6pt.) / Current Issues of Religion and Society (6pt.). - Seminarie procesrecht (6pt.) / Seminar Process Law (6 pt.). - Cluster aanvullende opleiding Theologie / Cluster aanvullende opleiding Recht (12 studiepunten) In functie van het gekozen thema van de masterproef en in overleg met de promotor te kiezen uit het bestaande aanbod van de faculteiten Godgeleerdheid of Rechtsgeleerdheid en goed te keuren door de Faculteitsraad. Tweede studiejaar (60 studiepunten): - Chair Mgr W. Onclin (4pt) Driejaarlijks afwisselend ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Canon Law (4pt.). ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Ecclesiastical Law (4pt.). ! Chair Mgr. W. Onclin – Comparative Religious Law (4pt.). - Actuele kwesties van religie en samenleving (6pt.) / Current Issues of Religion and Society (6pt.) - Stage / Praxis (20 studiepunten) ! ‘Praxis Iudicialis’: (10pt.). ! ‘Praxis Administrativa’: (10pt.). - Masterproef (30 pt.) / Master Thesis (30 pt.)
44 Opleidingsrapport Deel 2
Oordelen visitatiecommissie Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Uit de studie van de programma’s, de afzonderlijke opleidingsonderdelenfiches en het cursusmateriaal, en een vergelijking hiervan met de geformuleerde doelstellingen en eindtermen, blijkt er volgens de commissie een continuüm te bestaan tussen doelstellingen en programma’s. Ook in het zelfevaluatierapport wordt deze relatie op een overtuigende wijze gestaafd. Beide programma’s zijn volgens de commissie dan ook adequate concretiseringen van de onder ‘Onderwerp 1’ beschreven en besproken doelen. In de initiële master tekent zich de vooropgezette brede insteek duidelijk af in de ‘fundamentele vakken’ en wordt er, zoals in de doelstellingen voorzien, een eerste pakket canoniekrechtelijke vakken geprogrammeerd. De beoogde aandacht voor Kerk/Staat-verhoudingen laat zich aflezen in het opleidingsonderdeel ‘Actuele kwesties van religie en samenleving’ dat in elk jaar terugkomt. Ook de rechtscomparatieve component komt aantoonbaar aan bod in de Mgr. W. Onclin leerstoel. De manama bouwt verder op de in de master gelegde fundamenten en spitst zich toe op een vervollediging van de studie van de Codex en een concretisering van de Romeinse normen. De commissie begrijpt dat de beperkte personele omkadering de Faculteit ertoe dwingt om verschillende opleidingsonderdelen cyclisch (twee- of driejaarlijks) te programmeren. Dit heeft als bijkomend voordeel dat bij bv. de Mgr. W. Onclin leerstoel alle studiejaren samen les volgen, wat leidt tot interessante contacten tussen verschillende generaties studenten. Deze opzet leidt voor de initiële master wel tot een gedifferentieerde output (want afhankelijk van het instroomjaar) bij die studentenpopulatie die de studie Kerkelijk Recht niet meer verderzet. Gegeven het voldoende ruime pakket aan ‘vaste’ opleidingsonderdelen (22 studiepunten) en de doelstelling om studenten tijdens het eerste jaar voornamelijk te laten ‘proeven’ van de canoniekrechtelijke vakken, wordt een gelijkmatig niveau bij de output van de master evenwel voldoende gewaarborgd. Studenten die wel de vervolgstudie aanvatten krijgen de noodzakelijke aanvullingen en verdieping verderop in het traject. Uit een analyse van de commissie van het gehele traject blijkt dat (los van het instroomjaar) alle delen van de Codex en alle minimumeisen voor de beroepsuitoefening voldoende worden afgedekt. Zoals onder 1.2 gemeld ligt er in beide programma’s een duidelijk accent op procesrecht (met name in de seminaries waar geprofiteerd wordt van de contacten van de docenten met de rechtspraktijk) en dat zou in het profiel moeten worden ingeschreven. De vooropgestelde internationale dimensie blijkt aantoonbaar aanwezig in alle cursusinhouden en wordt in het bijzonder vormgegeven in de verschillende Engelstalige (en vaak door internationale experten gedoceerde) opleidingsonderdelen.
Opleidingsrapport 45 Deel 2
Het scherper uittekenen van de doelstellingen- en eindtermenpakketten voor beide opleidingen (zie facet 1.1) zal de Faculteit toelaten om ook op opleidingsonderdeelniveau de afzonderlijke leerdoelen (en hun relatie tot de algemene doelstellingen op opleidingsniveau) concreter te formuleren. De opleidingsonderdelenfiches zijn voldoende informatief maar nog erg inhoudelijk opgezet. Hoe de verschillende opleidingsonderdelen (inclusief de gebruikte onderwijs- en toetsvormen) bijdragen aan het bereiken van de overkoepelende eindtermen is uit deze documenten nog niet expliciet afleesbaar. Ook de concrete vertaling van het volgens de doelstellingen aan de programma’s onderliggende onderwijsconcept ‘begeleide zelfstudie’, of de mate waarin recente onderwijsontwikkelingen in het programma geïmplementeerd worden, is in de opleidingsonderdelenfiches te weinig naspeurbaar. De commissie kon, door het bestuderen van de cursusinhouden en uit de gesprekken met studenten, docenten en afgestudeerden wel vaststellen dat er de facto een grotere variatie aan onderwijsvormen wordt gebruikt dan de recurrente term ‘hoorcollege’ laat vermoeden (zie facet 2.6). Uit het bestuderen van de programma’s blijkt dat vooral het ‘derde jaar’ (het tweede jaar van de manama) nog een duidelijkere gestalte moet krijgen. Belangrijkste aandachtspunten zijn de masterproef (zie verder facet 2.8) en uiteraard de in 2009-2010 te introduceren stage (zie verder facet 2.2). De commissie kon tijdens de gesprekken tot haar tevredenheid vaststellen dat deze analyse ook ondubbelzinnig door de Faculteit wordt onderschreven en deze punten prioritair gesteld worden bij de verdere curriculumuitbouw. Het van dichtbij opvolgen en systematisch evalueren van de komende ontwikkelingen zal de Faculteit in staat stellen deze punten aan te pakken. De commissie heeft er voldoende vertrouwen in dat de inhoud van de programma’s de studenten zullen toelaten de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s van zowel de zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Uit de bovenstaande vaststellingen mag duidelijk zijn dat de commissie het aandeel aan een gedegen kennisontwikkeling op internationaal niveau in de beide programma’s waardeert. Cursusinhouden en examenvragen uit de lopende initiële master en uit de vakken uit de vroegere licenties die nagenoeg allen terugkeren in de manama, tonen aan dat studenten tijdens hun traject de nodige kennis zullen kunnen opdoen van de hedendaagse bronnen van het canoniek recht. De daarbij centraal staande Codex wordt, zoals eerder aangegeven, in elk van zijn delen bestudeerd en becommentarieerd. De commissie herhaalt hierbij de onder 1.2 vermelde aanbeveling om voldoende plaats te blijven voorzien voor exegese en receptieve vaardigheden, die van belang blijven voor een correcte rechtstoepassing.
46 Opleidingsrapport Deel 2
De student krijgt aansluitend ook een gedegen inzicht in kwesties rond Kerk/Staatverhoudingen. Dit wordt door de huidige studenten erg gewaardeerd en een duidelijke meerwaarde van de opleiding genoemd. Ook oud-studenten weten de bredere contextualisering van het canoniek recht (dat ook in de uitdovende licentie reeds sterk naar voren kwam) erg te smaken en verwijzen tevens naar de -op de dienstverlening van de docenten steunende- inbreng uit de praktijk. Deze voortdurende terugkoppeling naar praktische cases en reële kerkjuridische dossiers wordt door de alumni erg hoog ingeschat. Gewezen licentiaatsstudenten en de huidige masterstudenten getuigen verder van de meerwaarde van gemengde taalgroepen en het les krijgen van internationaal gerenommeerde specialisten tijdens semesterieel georganiseerde geconcentreerde lesweken in de Ardennen en de activiteiten in het kader van de jaarlijkse Mgr. W. Onclin leerstoel. Dit wordt als erg bevorderlijk ervaren voor het opbouwen van netwerken tussen studenten en het in contact blijven met recente internationale ontwikkelingen in het vakgebied. Deze kenmerken van het uitdovende programma keren ook duidelijk in de omgevormde programma’s terug. Een gedegen onderzoeksgebondenheid van het onderwijs kan worden afgeleid uit de cursusinhouden die steunen op eigen en internationaal onderzoek. De commissie vernam ook dat in verschillende opleidingsonderdelen lectuuropdrachten, syntheseoefeningen en seminaries bijdragen tot het ontwikkelen van de nodige onderzoeksattitudes en -vaardigheden. Door de kleine groepen en het nauwe contact tussen docenten en de (vaak wat oudere) studenten, ontstaat er volgens beide ook een interessante confrontatie tussen de (internationale) ervaringen van studenten en de onderzoeksresultaten van de docenten. Nu in het volledige traject twee masterproeven zullen worden opgezet zullen de onderzoeksvaardigheden in de toekomst nog sterker gestimuleerd worden. De eerste ervaringen met de opzet van de masterproef uit de initiële master worden door de studenten alvast positief geëvalueerd. De meesten zeggen op schema te zitten en de docenten blijken tevreden over de geleverde prestaties en met vertrouwen uit te kijken naar de resultaten. De concrete uitwerking van de masterproef bij de manama verdient verdere aandacht, maar op basis van de resultaten van de licenties kan ook hier met vertrouwen naar worden uitgekeken (zie facet 2.8). De aansluiting van het uitdovende programma bij de actuele beroepspraktijk (los van de vermelde terugkoppeling naar praktische cases) was volgens de alumni voldoende te noemen maar verdiende zeker verbetering. Dit zal met name (want daar ook relevant) in het toekomstige manama-programma opgevangen worden door de introductie van de stage. Deze is volgens de plannen opgezet als twee afzonderlijke stageperiodes (ten belope van 10 studiepunten elk) bij respectievelijk een kerkelijke rechtbank en een kerkelijke beleidsinstantie. De stage dient volgens de plannen “het kader (te bieden) voor de toetsing aan de praktijk van de in de hoor- en werkcolleges Opleidingsrapport 47 Deel 2
gedoceerde theorie inzake de nietigverklaring van kerkelijke huwelijken en diocesane of supradiocesane administratie”. De bedoeling is dat de student zich inschakelt in het arbeidsproces en “een actieve en constructieve bijdrage poogt te leveren aan het functioneren van de stageplaats”. Dit gebeurt onder auspiciën van een stagebegeleider (lid van het ZAP) en een stagemeester ter plaatse. Begeleiding en tussentijdse evaluatie vinden plaats door formele contactmomenten tussen deze verschillende actoren en tussentijdse verslagen van de stagiair. Het eindoordeel wordt gevormd op basis van de tussentijdse bevindingen, een definitief verslag en een presentatie van de opdracht voor de onderwijscommissie. De commissie kan zich in principe vinden in de globale opzet van de stage alsook in de plaats die deze inneemt binnen het curriculum. Na de stage volgt nog het opleidingsonderdeel ‘capita selecta’, wat een terugkoppeling toelaat van de opgedane stage-ervaringen binnen het curriculum. De nog algemeen omschreven doelstellingen, verschillende praktische modaliteiten en de evaluatiecriteria dienen wel nog geconcretiseerd, uitgewerkt of verder verfijnd te worden. De commissie kon evenwel vaststellen dat de verantwoordelijken een duidelijke bekommernis toonden om tot een goede invulling van de stage te komen en zij er zich sterk van bewust zijn dat deze stage een opportuniteit biedt om de aandacht voor de pastorale en intermenselijke vaardigheden nodig in de latere arbeid aan te sterken. De commissie steunt de Faculteit uitdrukkelijk in haar voornemen de buitenlandse en binnenlandse stageplaatsen met grote zorg te kiezen en daarbij oog te hebben voor voldoende gedifferentieerde ambten, aansluitend bij de variatie in de studentenpopulatie. Een structurele opvolging en evaluatie zullen hierbij cruciaal zijn. Ook zal er gezocht moeten worden naar een structurele uitbreiding van het personeelskader om deze extra taken op een kwaliteitsvolle manier op te kunnen nemen. De commissie vernam dat hiervoor reeds een vacature werd uitgeschreven. Ten slotte zou, zoals eerder aangegeven, de Faculteit er bij kunnen winnen om ‘best practices’ uit andere binnen- en buitenlandse opleidingen te identificeren en mee te nemen bij de verdere uitwerking van de stage. Wat het initiële masterprogramma betreft herhaalt de commissie haar aanbeveling om voldoende aandacht te blijven besteden aan een gedegen inzicht in de wijsgerige en theologische achtergronden van het canoniek recht, aangezien dit de basis is van waaruit de aspirant-canonist later de Codex in een pastorale context zal moeten kunnen toepassen. Deze aandacht is momenteel terug te vinden in het opleidingsonderdeel ‘Grondbegrippen van het Kerkelijk Recht’ maar zou volgens de commissie meer transversaal binnen elk opleidingsonderdeel moeten opereren. De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
48 Opleidingsrapport Deel 2
Facet 2.3. Samenhang programma De opzet en structuur van beide programma’s zijn duidelijk en worden helder gepresenteerd in de beschikbare publieke documenten. Beide programma’s vertonen een deugdelijke inhoudelijke samenhang en zijn ook onderling adequaat op elkaar afgestemd. Storende overlappingen komen (voor zover de commissie dit op papier kon beoordelen) niet voor en de sequentiële opbouw van de programma’s geschiedt logisch. De coherentie tussen master en manama wordt onderstut door terugkerende lijnen zoals het vak ‘Actuele kwesties van religie en samenleving’ en de seminaries in het kader van de Mgr. W. Onclin leerstoel. Verwijzend naar haar opmerkingen ter zake onder facetten 1.1 en 1.2 herhaalt de commissie haar aanbeveling de onderlinge relatie tussen beide programma’s naar de toekomst toe in ieder geval goed op te volgen en progressief verder uit te werken. Noch de huidige masterstudenten, noch de alumni meldden met betrekking tot dit facet evenwel enig probleem. Zoals vermeld, wordt er in beide opleidingen uit noodzaak met roterende vakken gewerkt, wat uiteraard de samenhang tussen de afzonderlijke studiejaren (en die tussen de studenten uit die verschillende jaren) nog versterkt. Een studie van de inhoud van deze roterende vakken laat zien dat de volgtijdelijkheid ervan een minder belangrijke rol speelt en de student aan het einde van zijn traject steeds een volledig pakket verwerft dat beantwoordt aan de doelstellingen. Wel dient nagegaan te worden of de samenhang tussen beide opleidingen niet versterkt zou kunnen worden door het programmaonderdeel ‘Algemene normen en kerkelijk zakenrecht’ eerder in de manama, en het vak ‘Rechten en plichten van christengelovigen’ eerder in het fundamentele vakkenpakket van de initiële master te programmeren. Idealiter zou er in de initiële master gewerkt kunnen worden met een (verbredend) pakket voor zij die niet, en een (verdiepend) pakket voor zij die wel de manama wensen aan te vangen. Op die manier zouden eventuele hiaten in de vooropleiding (met name de kennis van Latijn en theologie nodig voor de verdere studie) vroeger opgevangen kunnen worden. De commissie begrijpt evenwel dat dit gegeven de huidige personeelsbezetting onmogelijk is. Wat de theologie betreft wordt nu (met name voor de studenten met een achtergrond in rechten) een pakket voorzien in het eerste manama-jaar. Latijn dient (indien nodig) op eigen kracht te worden bijgestudeerd. Dit is volgens de commissie een voldoende maar verre van ideale oplossing. Zij dringt er in ieder geval op aan de studenten hierover goed te informeren bij de aanvang van de studies (zie ook facet 2.9). De commissie beoordeelt samenhang van zowel het masterprogramma als het manamaprogramma (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Opleidingsrapport 49 Deel 2
Facet 2.4. Studieomvang Het masterprogramma van 60 studiepunten en het manama-programma van 120 studiepunten voldoen aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. Facet 2.5. Studietijd De commissie heeft in de gesprekken met de studenten en de alumni tot haar tevredenheid vernomen dat de studeerbaarheid van het vroegere licentiaatsprogramma en het huidige masterprogramma tot op heden nog niet tot klachten heeft geleid. Studenten getuigen van een erg goede informele opvolging van eventuele ad hoc knelpunten die voornamelijk te wijten lijken aan de voor deze studenten typische combinatie van studie en beroep. Gezien de beperkte studentenaantallen is er een haast persoonlijke begeleiding en opvolging van de studenten mogelijk en kunnen de docenten ook een grote flexibiliteit aan de dag leggen bij de organisatie van contact- en evaluatiemomenten. De per semester georganiseerde intensieve lesweek in de Ardennen of de geconcentreerde activiteiten in het kader van de Mgr. W. Onclin leerstoel bijvoorbeeld, laten een efficiënt tijdsmanagement toe en worden door de studenten dan ook erg geapprecieerd. De opbouw van de omgevormde programma’s laat volgens de commissie een voorzichtige extrapolatie van deze bevindingen naar de toekomst toe. Wel zal er een goede opvolging, een permanente evaluatie en eventuele bijsturing nodig zijn met betrekking tot de implementatie van de stage in het laatste jaar. De commissie dringt er ook op aan om voor beide programma’s de reële studietijd structureler op te volgen en die regelmatig af te zetten tegen het begrote aantal studiepunten. Eén indicator die de commissie initieel zorgen baarde zijn de erg lage slaagcijfers van (voornamelijk) het Nederlandstalige programma. Uit een analyse van die cijfers blijkt dat er vaak lang met de thesis wordt ‘gesleept’ wat volgens de Faculteit eerder aan professionele en persoonlijke omstandigheden van de studenten dan aan een probleem met studeerbaarheid te wijten is (zie verder onder facet 6.2). De commissie beoordeelt het facet studietijd voor zowel de zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Zoals onder facet 2.1 aangegeven was het voor de commissie op basis van de opleidingsonderdelenfiches moeilijk naspeurbaar hoe het aan de programma’s onderliggende onderwijsconcept ‘begeleide zelfstudie’ geconcretiseerd wordt en in welke mate recente onderwijsontwikkelingen in de programma’s geïmplementeerd worden. Door het bestuderen van de cursusinhouden en uit de gesprekken met studenten, docenten en afgestudeerden kon de commissie evenwel vaststellen dat er de facto een grotere variatie aan onderwijsvormen wordt gebruikt dan de recurrente term ‘hoorcollege’ laat vermoeden. Contactmomenten krijgen door de kleine studentenaantallen vaak de vorm van intensieve discussies waarbij onderzoeks- en
50 Opleidingsrapport Deel 2
werkveldervaring van de docenten en (internationale) beroepservaring van de studenten (die vaak al over een master of doctorsgraad beschikken) elkaar ontmoeten. Zelfstudie, literatuurstudie, oefeningen en seminaries worden doorheen het hele traject voorzien en vanaf 2009 komt daar in de manama ook een stage bovenop. De studenten geven ook aan dat zij de geclusterde groepslessen in intensieve lesweken (waarin studenten ook zelf thema’s uitdiepen en les geven aan elkaar) erg waarderen. Nederlandstalige studenten getuigen van de erg stimulerende omgeving die wordt gecreëerd door het bij bepaalde lessen samen nemen van de taalgroepen. De commissie ziet dan ook geen reden waarom deze bestaande variatie aan werkvormen en de manier waarop deze bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen en het concretiseren van het concept begeleide zelfstudie niet explicieter in de opleidingsonderdelenfiches vermeld zou kunnen worden. Het expliciteren van de gebruikte werkvormen (én de evaluatievormen – zie 2.7) in de fiches zal ook bijdragen aan het bieden van een beter houvast aan de buitenlandse studenten die naar eigen zeggen in sommige gevallen erg klassieke manieren van doceren (en examineren) gewoon zijn. Eén van de weinige kritische geluiden die er vanuit de studentengroepen te vernemen was betreft met name de soms wat achterblijvende informatievoorziening. Over de kwaliteit van de onderwijsleermiddelen zijn de studenten tevreden. De cursussen zijn over het algemeen volledig en de gebruikte handboeken en teksten relevant. Twee punten met betrekking tot werkvormen wil de commissie in het kader van het verbeterperspectief aan de Faculteit nog meegeven. Gezien de onderwijslast van de docenten en het internationale studentenpubliek, dienen de mogelijkheden van het prima uitgebouwde Leuvense elektronische leerplatform Toledo beter benut te worden. Ook voor de informatieverstrekking naar studenten toe kan dit platform interessante perspectieven bieden. Daarnaast beveelt de commissie ook aan om tijdens contactmomenten nog gerichter te oefenen op professionele attitudes en vaardigheden en in het bijzonder op overleg en collegiale besluitvorming. Deze vaardigheden zijn uiteraard van groot belang in de latere beroepsuitoefening. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Aan de K.U.Leuven wordt gewerkt met een semestersysteem wat betekent dat er twee examenperiodes per jaar zijn met mogelijkheid tot herkansing na de tweede periode. De planning wordt opgemaakt door de facultair assistent en gebeurt met medezeggenschap van de studenten. De kleine groepen en het nauwe contact tussen studenten en docenten laten toe erg flexibel te zijn in het geval er zich praktische problemen voordoen.
Opleidingsrapport 51 Deel 2
Binnen de Faculteit wordt er bijna uitsluitend met mondelinge examens gewerkt. De Faculteit haalt daarbij aan dat deze formule gezien de kleinschaligheid de mogelijkheid biedt om op een gedetailleerde, indringende en gepersonaliseerde manier de kennis van de student te toetsen. De student krijgt bij het begin van het examen de vragen, die hij gedurende een twintigtal minuten schriftelijk voorbereidt. Daarna houdt de student een betoog aan de hand van zijn voorbereiding en worden er extra vragen gesteld. Naast deze examenvorm geeft de Faculteit ook aan gebruik te maken van papers of oefeningen. Studenten en afgestudeerden blijken tevreden over deze aanpak en zeggen dat de examinering grondig gebeurt. Men wordt ‘flink op de rooster gelegd’ en er wordt zowel gepeild naar kennis als naar begrip. Uit een keur aan examenvragen die de commissie heeft kunnen inkijken blijkt het niveau aan de maat. De verkregen punten weerspiegelen volgens de studenten ook goed hun prestaties en het idee leeft dat de examinering op een objectieve manier verloopt. Klachten hierover werden niet opgevangen. De commissie meent dat de mondelinge examenvorm inderdaad voldoende bij de doelstellingen aansluit maar wil er ook op aandringen in de toekomst naar een iets grotere variatie in vormen te streven. Gedacht kan worden aan het introduceren van evaluatievormen die meer expliciet gericht zijn op professionele vaardigheden (bv. gezamenlijke opdrachten). De evaluatievormen en de -criteria van de opleidingsonderdelen worden volgens het zelfevaluatierapport bij de aanvang van het semester aan de studenten meegedeeld. Zoals onder facet 2.6 werd aangegeven meent de commissie dat het ook schriftelijk expliciteren van de evaluatievormen en de daarbij gebruikte criteria in de opleidingsonderdelenfiches wenselijk is in het kader van het preciseren van de onderwijskundige visie van de Faculteit en in het licht van het bieden van een beter houvast aan de buitenlandse studenten. Deze studenten geven aan dat er vaak met de nodige onzekerheid uitgekeken wordt naar het voor hen vreemde mondelinge examen. Gezien de dominantie van het mondelinge examen beveelt de commissie meer in het algemeen aan te zoeken naar instrumenten die de objectiviteit en de transparantie (die bij dit soort evaluaties in se kwetsbaarder zijn) kunnen versterken. Zeker in een kleine Faculteit is het nodig om voldoende garanties in te bouwen om de schijn van partijdigheid te vermijden. De commissie beoordeelt de toetsing en evaluatie in zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 2.8. Masterproef De masterproef van de initiële master (een scriptie aansluitend op het opleidingsonderdeel ‘Actuele kwesties van religie en samenleving’) telt 15 studiepunten en die van de manama 30 studiepunten, wat tegemoet komt aan de formele decretale eisen.
52 Opleidingsrapport Deel 2
Het zelfevaluatierapport preciseert dat in beide gevallen de studenten moeten kunnen aantonen dat zij: “- in staat zijn tot het verrichten van zelfstandig onderzoek in het canonieke recht; - in staat zijn om een kerkrechtelijk project op te zetten, met andere woorden dat zij in staat zijn een vraagstelling te formuleren en een argumentatiemethode te ontwikkelen voor het gestelde probleem; - in staat zijn om een projectgerichte onderzoeksscriptie af te werken; - en in staat zijn om de onderzoeksresultaten op een bevattelijke wijze te presenteren.”
Uit de gesprekken met de Faculteit blijkt verder dat de masterproef binnen de initiële master opgevat wordt als een ‘kleinere’ thesis waarbij minimaal een status quaestionis rond een bepaalde kwestie of een in omvang beperkt onderwerp dient te worden geboden. De masterproef in het kader van de manama dient een ruimere en meer diepgaande studie te zijn. De masterproeven worden begeleid door een promotor die lid is van het ZAP en een eventuele co-promotor. Onderwerpen kunnen vrij worden gekozen maar dienen op voorhand te worden voorgelegd aan de Faculteitsraad. De beoordeling geschiedt door een evaluatiecommissie bestaande uit de promotor en twee door de Faculteit aangeduide correctoren. De evaluatiecommissie evalueert beide werken aan de hand van vijf criteria: (1) persoonlijke aanpak van het onderwerp; (2) verantwoorde opbouw en structuur van het werk; (3) grondigheid van de behandeling; (4) kritische zin; (5) taal en stijl. De student licht zijn werk toe tijdens een openbare zitting waarop een discussie volgt, waarin de promotor, de correctoren en eventueel andere toehoorders vragen en opmerkingen kunnen formuleren. De gewenste omvang van het masterproef bedraagt een 50 tal pagina’s in de initiële master, 100 tot 120 pagina’s in de manama. De commissie is tevreden over de globale opzet en inplanning van de masterproeven in beide programma’s maar dringt er wel op aan de verschillen tussen de eisen van en de gebruikte criteria bij de eerste en de tweede masterproef beter te prononceren. Vooral voor de manama waar de eerste masterproeven eind 2010 verwacht worden en waarvan de Faculteit (gezien de studieduurverlenging) een hoog niveau verwacht, is het nodig om deze verwachtingen (en de manier waarop bijvoorbeeld de relatie met de eerste masterproef gezien dient te worden) duidelijk op papier te zetten. Uit de resultaten uit het verleden kan evenwel het nodige vertrouwen geput worden. De commissie heeft alle thesissen van de afgelopen drie jaren grondig bestudeerd en deze erg goed bevonden. De werkstukken zijn van academisch niveau en geven duidelijk blijk van een analytisch en probleemoplossend vermogen van de studenten. De gemiddelde score (15,3/20) is relatief hoog maar sluit zeker aan bij de inschatting van de commissie. De eerste ervaringen met de opzet van de masterproef in de initiële master worden zoals eerder aangegeven door de studenten alvast positief geëvalueerd. De meesten Opleidingsrapport 53 Deel 2
zeggen op schema te zitten en de docenten blijken tevreden over de geleverde prestaties en met vertrouwen uit te kijken naar de resultaten. Ook over de begeleiding zijn zowel afgestudeerden als de huidige masterstudenten erg tevreden. De verantwoordelijke docenten blijken vlot bereikbaar en begeleiding is persoonlijk en op maat, al dient hierbij te worden opgemerkt dat deze aldus docentafhankelijk (en studentafhankelijk) wordt vormgegeven. Gezien de bestaande neiging om lang met de masterproef te ‘slepen’ (al dienen hier ook omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de Faculteit liggen in rekening te worden gebracht – zie facet 6.2) dient er volgens de commissie een strakker tijdsschema met vaste overleg- en evaluatiemomenten te worden opgezet (eventueel via Toledo). Het verbeteren van de informatievoorziening met betrekking tot de eisen en verwachtingen kan hierbij ook helpen. De commissie raadt ook aan om de mogelijkheid na te gaan om -zoals in vele andere Leuvense Faculteiten- de student pas tot de eindexamens toe te laten na het afwerken van de masterproef. De algemene positieve indruk (gebaseerd op de hierboven aangehaalde elementen) die de commissie met betrekking tot dit facet heeft, verhindert niet dat zij meent dat de evoluties ter zake in beide opleidingen van nabij dienen te worden opgevolgd. Het behaalde (goede) niveau uit het verleden kan, gezien de grondige omvormingen, niet zomaar eenduidig naar de toekomst worden geëxtrapoleerd en er is zeker nog werk om het fenomeen van het ‘slepen’ met de thesis zoveel mogelijk tegen te gaan. De commissie heeft evenwel voldoende vertrouwen om te kunnen concluderen dat de basiskwaliteit inzake dit facet verzekerd blijft. De commissie beoordeelt het facet masterproef voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Het zelfevaluatierapport vermeldt de volgende formele toelatingsvoorwaarden: Voor de ‘Master in samenleving, recht en religie’/‘Master of Society, Law and Religion’: “Rechtstreekse toegang tot deze opleidingen wordt geboden aan alle studenten, die reeds een Bachelor in de godgeleerdheid en de godsdienstwetenschappen bezitten of een Bachelor in de rechten. Er wordt een basiskennis verwacht van de Engelse taal en liefst ook van Frans en Duits. De basiskennis van het Latijn is een meerwaarde, maar geen noodzakelijke voorwaarde. Na toelating door de Faculteitsraad en na een aangepast voorbereidingsprogramma kunnen studenten met andere academische bachelors de opleiding aanvatten. Hetzelfde geldt voor kandidaat-studenten met het diploma van een volledige opleiding leidend tot het ambt van bedienaar van een erkende eredienst.” Voor de ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ / ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’:
54 Opleidingsrapport Deel 2
“Rechtstreekse toegang tot deze opleidingen wordt uitsluitend geboden aan alle studenten, die reeds een Master in samenleving, recht en religie of een Master of Law, Religion and Society hebben behaald. Er wordt een basiskennis verwacht van de Engelse taal en liefst ook van het Frans en Duits. Een basiskennis van het Latijn is strikt noodzakelijk. Voor het behalen van de canoniekrechtelijke graad dient eveneens voldaan te worden aan alle vereisten, die door de hoogste kerkelijke overheid werden voorgeschreven.”
De karakteristieken van de studenteninstroom tot nu toe leren dat het merendeel van de instromers een theologische of juridische achtergrond heeft en zij geen moeite ondervinden om een vlotte aansluiting bij het programma te realiseren. Eventuele hiaten bij studenten met een andere achtergrond worden door de Faculteit bestudeerd en vaste pakketten in de vorm van schakel- en voorbereidingsprogramma’s zijn beschikbaar. De Faculteit zegt verder ook alle aanvragen uit het buitenland grondig te onderzoeken op gelijkwaardigheid. De meeste buitenlandse studenten hebben vaak al een uitgebreid studietraject achter de rug en worden uitgestuurd door hun kerkelijke overheid met het oog op de latere uitoefening van het ambt. Deze ‘natuurlijke’ instroom is de laatste jaren voor wat het Nederlandstalige traject betreft grotendeels uitgedroogd. Het Nederlandstalige (en ook een deel van het Engelssprekende) publiek volgt de studie hoofdzakelijk uit persoonlijke interesse zonder de intentie het beroep uit te oefenen. Met de huidige verzelfstandiging van de initiële master zijn de condities geschapen waarin deze laatste groep zou kunnen aangroeien. Het niet meer verplicht stellen van het Latijn lijkt hierop aan te sluiten. Enerzijds heeft de commissie begrip voor de opportuniteit die wordt aangegrepen door het inrichten van twee masters en waarbij gehoopt kan worden het bredere aanzuigeffect van de initiële master te verzilveren in de manama. Dit lijkt de commissie, gegeven de maatschappelijke realiteit, overigens ook geen onverstandige keuze te zijn. Anderzijds wordt er zo ook een situatie geschapen waarin het alvast theoretisch mogelijk is dat een student die pas na de master beslist verder te gaan met de manama op een zeer korte tijd Latijn en (indien het een student met een juridische achtergrond betreft) ook theologie dient bij te studeren. De commissie wees er eerder al op dat het ideaal zou indien er in de initiële master gewerkt zou kunnen worden met een (verbredend) pakket voor zij die niet, en een (verdiepend) pakket voor zij die wel de manama wensen aan te vangen. De commissie begrijpt evenwel ook dat dit gegeven de huidige personeelsbezetting onmogelijk is. Uit de gesprekken blijkt dat in de huidige opzet van het manama-programma er alvast op een pragmatische manier wordt ingespeeld op de situatie van de student met een juridische achtergrond door hem aan te raden het pakket keuzevakken in functie van de hiaten in zijn theologische kennis te nemen. Dit lijkt adequaat maar de commissie vraagt zich af of daarmee de basiskennis van de theologie echt voldoende gegarandeerd kan worden. De commissie dringt er in ieder geval op aan om Opleidingsrapport 55 Deel 2
op voorhand de mogelijke hiaten duidelijk vast te stellen en ook de (verplichte) pakketten die deze hiaten dienen op te vangen ondubbelzinnig te expliciteren. Latijn dient (indien nodig) op eigen kracht te worden bijgestudeerd. De commissie ziet niet in hoe dit redelijkerwijs mogelijk is gezien het niveau van het Latijn nodig voor de toegang tot de bronnen van het Kerkelijk Recht. Aangedragen kan worden dat deze situatie zich wellicht zelden zal voordoen. De commissie kan zich deels in dit argument vinden, maar beveelt de Faculteit zeker aan om ook met betrekking tot dit punt alle geïnteresseerde studenten duidelijk en proactief te informeren. In alle andere gevallen lijken er voor de commissie geen bijzondere hinderpalen te bestaan bij de aanvang van de master of de overgang naar de manama. De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten).
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel Wat het beleid inzake aanstellingen, benoemingen, bevorderingen en evaluatieprocedures voor het ZAP, AAP, BAP en ATP kader betreft, ressorteert de Faculteit onder het centrale personeelsbeleid en -reglement van de K.U.Leuven. Een centrale rol wordt daarin gespeeld door de Facultaire Beoordelingscommissies die de benoemings- en bevorderingsaanvragen bestuderen en een gemotiveerd advies formuleren dat voorgesteld wordt aan het Groepsbestuur, de Bijzondere Academische Raad en de Raad van Bestuur. In het geval van de Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht bestaat de Facultaire Beoordelingscommissie uit één gewoon hoogleraar Kerkelijk Recht, aangevuld door twee gewoon hoogleraren uit de Faculteit Godgeleerdheid en twee gewoon hoogleraren uit de Faculteit Rechtsgeleerdheid. Hieraan wordt nog één hoogleraar Kerkelijk Recht toegevoegd met het statuut van waarnemend lid. Elke kandidaat levert een uitgebreid dossier aan dat informatie bevat over het curriculum vitae, de onderzoeksprestaties, eventuele uitgevoerde onderwijsopdrachten en dienstverlening. Voor het onderwijsdossier bezorgt de kandidaat gegevens zoals het aantal gedoceerde jaaruren, gegevens in zake gevolgde onderwijskundige vormingen, (medewerking aan) het opstellen van didactische hulpmiddelen, medewerking aan onderwijsinnovatieprojecten en een overzicht van de resultaten van onder-
56 Opleidingsrapport Deel 2
wijsevaluaties. Evaluatiecriteria, -instanties en -procedures zijn opgenomen in het vlot toegankelijke en goed uitgewerkte reglement voor het academisch personeel. Zoals eerder aangegeven in dit rapport beschikt de Faculteit over een beperkt personeelskader (zie Inleiding en facet 3.3). De Faculteit kan daarnaast beroep doen op een keur aan vaak internationale gastdocenten. Uit de namen blijkt dat het om internationaal gerenommeerde specialisten gaat die een duidelijke meerwaarde vormen voor de programma’s. Deze structuur van het kader laat volgens de commissie een grote flexibiliteit toe waarbij het mogelijk is om vlot in te spelen op actuele tendensen. Uit de cursussen en uit de getuigenissen van de studenten en alumni blijkt dat er met een duidelijk zorg voor kwaliteit gewaakt wordt over de vakinhoudelijke deskundigheid. Eenzelfde deskundigheid geldt ook de leden van de vaste staf. De commissie is onder de indruk van de grote betrokkenheid van de docenten en het zichtbare eigenaarschap naar hun Faculteit toe. Ondanks de beperkte personele en materiële middelen is de staf er in geslaagd om op erg creatieve wijze en met oog voor kwaliteit de eerste stappen in het omvormingsproces te zetten. Het was voor de commissie ook een genoegen om deze waardering ondubbelzinnig terug te vinden bij de studenten en afgestudeerden. Deze getuigden onder meer van de goede didactische kwaliteiten van de staf, van de persoonlijke bekommernis voor het welslagen van de studenten en van de verrijkende contacten. Deelname aan onderwijsprofessionaliseringsactiviteiten (waarvan een ruim aanbod beschikbaar in is binnen de Universiteit) mag wel meer gestimuleerd worden. Bijzondere vermelding verdient de inzet van het personeelslid verantwoordelijk voor de administratieve ondersteuning die, getuige zowel de staf als de studenten, qua planning en organisatie als vaste draaischijf voor de opleiding fungeert. De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als goed. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Voor de ondersteuning van beide programma’s zoals deze nu zijn uitgetekend en met inachtneming van de blijvende mogelijkheid tot het aantrekken van gerenommeerde specialisten, kan de aanwezige waaier aan onderzoeksdeskundigheid van de staf volgens de commissie als adequaat omschreven worden. Relatief grote pakketten rusten (noodzakelijkerwijs) op een beperkt aantal schouders maar door creatieve inzet van externen zijn er geen storende hiaten. De eigen onderzoeksoutput van de vaste staf voldoet. Aandacht verdient wel het schrijven van eigen commentaren op de Codex. Het eigen initiatief het Novum Commentarium Lovaniense biedt daarvoor een goed platform. De internationale netwerken zijn sterk. Stafleden behoren tot verschillende redactieraden van internationaal gereviewde tijdschriften, zijn lid van enkele internationale Opleidingsrapport 57 Deel 2
wetenschappelijke verenigingen en coördineren ook eigen uitgaven en activiteiten (zoals die in het kader van de Werkgroep Nederlandstalige Canonisten of het publiceren van de jaarlijkse conferenties in het kader van de Mgr. W. Onclin leerstoel.) Ook met binnenlandse en buitenlandse officialaten heeft de staf in het kader van de dienstverlening contacten. Deze netwerken zullen bij de verdere uitbouw van de stage zeker aangesproken kunnen worden. Al meermaals werd in dit rapport gewezen op de volgens de commissie goede terugkoppeling van reële cases in het onderwijs. De verwezenlijkingen van de vaste staf, aangevuld met de externe expertise, volstaan aldus ruimschoots om kwaliteitsvol academisch onderwijs aan te bieden. Wel dient gewezen te worden op de fragiliteit van deze situatie zolang de structurele uitbreiding van de staf nog geen feit is (zie facet 3.3). De commissie hecht bij haar oordeel met name veel waarde aan de internationale netwerken waarin de stafleden een belangrijke rol spelen. De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van de staf voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als goed. Facet 3.3. Kwantiteit personeel De Faculteit beschikt, zoals in de inleiding aangegeven, over een personeelsformatie van 2,2 FTE ZAP, 1 FTE BAP, 0,25 FTE AAP en 0,5 FTE ATP, verdeeld over drie voltijdse (2 ZAP, 1 AAP) en vier deeltijdse personeelsleden. In de lijn van de voorgaande vaststellingen en analyses meent de commissie dat deze bezetting tot op heden voldeed. Door het systeem van roterende vakken, het inzetten van externe docenten en het gebruikmaken van serviceonderwijs uit andere faculteiten voor de keuzepakketten recht en theologie werd steeds een voldoende ondersteuning verzekerd. De omkadering wordt ook door studenten en afgestudeerden als adequaat ervaren, wat tevens bevestigd wordt door de korte reactietijd op ad hoc problemen en de doorgaans goede bereikbaarheid van de docenten. De Faculteit verklaarde tijdens de gesprekken dat zij ook nog een zekere marge heeft om een beperkte stijging in studentenaantallen aan te kunnen. Vanaf 2009, wanneer de drie studiejaren tegelijkertijd zullen lopen en er ook stages en een tweede masterproef zullen bijkomen dreigt de situatie evenwel onhoudbaar te worden. Er zal gezocht moeten worden naar een structurele uitbreiding van het personeelskader om deze extra taken op een kwaliteitsvolle manier op te kunnen nemen. De commissie vernam tijdens het bezoek dat hiervoor recent een vacature voor 0,5 FTE ZAP werd uitgeschreven. Zij meent dat daarmee alvast de hoogste nood geledigd zal worden en dringt erop aan de nieuwe medewerker zo snel mogelijk in te schakelen in de verdere uitwerking van het programma in het algemeen en de stage in het bijzonder.
58 Opleidingsrapport Deel 2
Aangezien het te verwachten valt dat de doceer- en begeleidingslast van de docenten door de omvormingen eerder zal toenemen dan afnemen (een extra studiejaar, een extra masterproef en de stage) verdient het aanbeveling om na te gaan of er door middel van nieuwe (eventueel webgebaseerde) onderwijs- en evaluatievormen niet gezocht kan worden naar een lastenvermindering. Deelname aan onderwijsprofessionaliseringsactiviteiten dient in dit kader zeker gestimuleerd te worden. De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten voor zowel de zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten).
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Waar de vorige visitatiecommissie de huisvesting en de bereikbaarheid van de Faculteit nog een aanzienlijk probleem noemde, kan ruim tien jaar later vastgesteld worden dat dit pijnpunt grotendeels opgelost is. De toegang tot de lokalen van de Faculteit in het Maria Theresiacollege is recent gerenoveerd, een nieuwe lift werd geplaatst, de bewegwijzering werd verbeterd en extra lokalen zijn aan de Faculteit toegewezen. Wat de toegang tot de voor de canonist noodzakelijke schriftelijke bronnen betreft, kan de Faculteit bogen op de uitgebreide collectie van de internationaal gerenommeerde bibliotheek Godgeleerdheid. Tijdens een uitgebreid bezoek aan deze bibliotheek kon de commissie vaststellen dat naast vrijwel alle relevante literatuur op het vlak van de theologie deze bibliotheek ook over alle belangrijke tijdschriften die in deze discipline wereldwijd worden gepubliceerd beschikt. Ook op het vlak van Kerkelijk Recht beschikt de bibliotheek over een zeer uitgebreide en voldoende actuele collectie. Bijzondere vermelding verdient het erg waardevol fonds van oude boeken. Alle bronnen zijn ook in goede mate elektronisch ontsloten. De onderwijsruimten en de toegang tot didactische hulpmiddelen en PC’s ten slotte zijn aangepast aan de noden van de opleidingen en hun studenten. De commissie heeft hierover geen klachten opgevangen. Zoals eerder aangegeven dienen de mogelijkheden van het prima uitgebouwde Leuvense elektronische leerplatform Toledo wel beter benut te worden. Opleidingsrapport 59 Deel 2
De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als goed. Facet 4.2. Studiebegeleiding Gezien de karakteristieken van de studentenpopulatie -vaak (binnen- of buitenlandse) oudere studenten met reeds een leertraject achter de rug en die in sommige gevallen ook een ruime beroepservaring hebben- is volgens de commissie in het kader van de studiebegeleiding vooral een efficiënte informatievoorziening van belang. Deze studenten richten zich zelden tot de bestaande centrale diensten studieadvies of studiebegeleiding. Binnen de Faculteit worden aan het begin van het traject informatiesessies georganiseerd en studenten en afgestudeerden getuigen dat zij daarna ook steeds rechtstreeks bij de docenten terecht kunnen voor verdere informatie. Door de kleine studentengroepen leert iedereen elkaar snel kennen en is er een erg goed informeel contact tussen studenten en docenten wat de facto een begeleiding op maat mogelijk maakt. Ad hoc problemen worden snel verholpen en organisatorische kwesties worden door de korte lijnen flexibel aangepakt. Tijdens het opleidingstraject zijn er volgens de studenten en afgestudeerden weinig incidenten (op hier en daar een organisatorisch misverstand na) die blijk geven van een structureel probleem inzake begeleiding en informatievoorziening. De reeds geprezen inzet van het personeelslid verantwoordelijk voor begeleiding, organisatie en planning is hier volgens de commissie zeker niet vreemd aan. Ruimte voor verbetering is er wel nog met betrekking tot de meer ‘formele’ of structurele informatieverstrekking en begeleiding. Reeds aangehaald werden de opleidingsonderdelenfiches die duidelijker de doelstellingen, werkvormen en examenvormen zouden moeten aangeven zodat beginnende studenten meer houvast krijgen. Beginnende studenten zouden tevens duidelijk gewezen moeten worden op de eisen van de masterproef waarbij ook de begeleiding (zoals onder facet 2.8 aangehaald) een formeler karakter zou mogen krijgen. Op de noodzaak van het informeren over de vereisten bij het verderzetten van de studie na de initiële master werd onder facet 2.9 gewezen. Wellicht zou de Faculteit kunnen nagaan of er een of andere vorm van intakegesprek zou kunnen worden georganiseerd waarin de interesse voor en de realiseerbaarheid van de studie voor de kandidaat-student kan worden besproken. Dit zal ook die studenten die op een opleiding Kerkelijk Recht afkomen omwille van het exotische karakter ervan helpen hun verwachtingen bij te stellen. Een belangrijk punt van aandacht voor wat de manama betreft is uiteraard de organisatie en begeleiding van de te introduceren stage. Zoals onder facet 2.2 aangegeven zal een structurele opvolging en evaluatie hierbij cruciaal zijn.
60 Opleidingsrapport Deel 2
De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten).
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten Vanaf 2005-2006 werd er aan de K.U.Leuven universiteitsbreed een vernieuwd evaluatiesysteem opgezet en geïmplementeerd dat kadert binnen het overkoepelende kwaliteitszorgbeleid. Dit beleid focust zich op vier momenten: (1) de onderwijsvisie die wordt geconcretiseerd in het onderwijskundig referentiekader, (2) de implementatie hiervan in de programma’s door de permanente onderwijscommissies (3) de (recent vernieuwde) permanente evaluatie en (4) de globale curriculumevaluatie in het kader van de voorbereiding van de visitatie. Tijdens elk van deze momenten worden opleidingen ondersteund en begeleid door de centrale onderwijskundige dienst DUO/ICTO. De opvolging ligt in handen van de verschillende POC’s en de Faculteiten. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat wat de curriculumevaluaties en visitatie betreft “de verantwoordelijke POC één jaar na de publicatie van het visitatierapport bij de academische overheid verslag uitbrengen over de manier waarop opvolging werd gegeven aan de curriculumevaluatie en visitatie. Tussen de publicatie van het rapport en de rapportering aan de Academische raad vindt een gesprek plaats. Tussen leden van de opleiding en leden van de Onderwijsraad wordt bij deze gelegenheid van gedachten gewisseld over mogelijke opvolging van de evaluatie. Hierbij is het vooral de bedoeling na te gaan of en op welke manier de opleiding daarin kan worden ondersteund. Wat de evaluatie van opleidingsonderdelen betreft, zijn het in eerste instantie de POC en de individuele docenten die de hoofdverantwoordelijkheid dragen. Zij worden daarin ondersteund door de centrale onderwijsondersteunende diensten, in het bijzonder DUO/ICTO”.
Aangezien de cyclische evaluatie van opleidingsonderdelen (die om de twee jaar zal plaatsvinden) consecutief wordt geïmplementeerd zullen de opleidingen van de Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht vanaf 2008/2009 in dit universiteitsbrede systeem worden opgenomen.
Opleidingsrapport 61 Deel 2
Tot op heden wordt de structurele verankering van de kwaliteitszorg binnen de Faculteit nog vooral vormgegeven door de regelmatige vergaderingen van de Faculteitsraad (die in de feiten samenvalt met de ‘POC’) en waar verschillende onderwijsaangelegenheden aan bod komen. Daarnaast heeft de commissie kunnen constateren dat er ook een begin is gemaakt met studentenevaluaties; enerzijds naar aanleiding van de huidige onderwijsvisitatie, anderzijds ook telkens na de intensieve werkweek in de Ardennen. De feitelijke werkzaamheid en het spreekwoordelijke hart van de kwaliteitszorgcultuur ligt volgens de commissie binnen de Faculteit evenwel vooral in de informele kanalen en circuits. Er is weinig afstand tussen studenten en docenten (het gaat in totaal vaak om een min of meer hechte groep van een twintig- tot dertigtal personen), iedereen kent iedereen en problemen, verzuchtingen of wensen worden openlijk of persoonlijk gesignaleerd en naar algemene tevredenheid van de studenten en afgestudeerden ook erg snel en efficiënt geremedieerd. Ook na aandringen van de commissie konden studenten noch afgestudeerden echt blijvende problemen opnoemen. De commissie meent dat deze informele aanpak een effectieve en op de huidige schaal van de Faculteit toegemeten praktijk is. Dit staat niet in de weg dat een en ander tegelijkertijd ook meer structureel zou kunnen worden aangepakt. Met name op het vlak van registratie en documentatie van gesignaleerde knelpunten is er nog een ruime marge voor verbetering. Dit reflecteert zich bijvoorbeeld in het zelfevaluatierapport dat een integer en informatief werkstuk is maar waarin het ontbreekt aan zelfkritische analyses op basis van objectieve gegevens. Systematische registratie en documentatie laten het ontstaan van een historiek toe waarin enerzijds recurrente problemen kunnen worden geïdentificeerd en er anderzijds naar meer algemene oplossingen kan worden gezocht voor eventuele ad hoc knelpunten. In ditzelfde kader dient volgens de commissie ook de lijn van het opzetten van meer formele bevragingen naast de informele feedbackmechanismen verder gestimuleerd te worden. Zeker in het licht van de hervormingen en de introductie van een aantal nieuwe elementen in het curriculum zal het, zoals reeds meermaals in dit rapport vermeld, nodig zijn om de vinger aan de pols te houden. Systematische bevragingen laten een goede vergelijkbaarheid van uitkomsten toe en een gegarandeerde anonimiteit reduceert de kans op vertekende informatie. Zeker in een kleine en hechte groep kan dit van belang zijn. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering De Faculteitsraad fungeert als formeel overlegplatform voor de opvolging van de verbetermaatregelen en kan daarbij sedert de vorige visitatie aantoonbare resultaten voorleggen. Verschillende voorgestelde maatregelen van de vorige visitatiecommis-
62 Opleidingsrapport Deel 2
sie werden inmiddels opgevolgd. Een opleidingsonderdeel Recht van de Oosterse Kerken, Canoniek Latijn en een stage werden ingevoerd, het aspect rechtsvergelijking werd structureel ingevuld door de Mgr. W. Onclin leerstoel en de materiele voorzieningen werden aanzienlijk verbeterd. Ook middels de genoemde informele kanalen worden opdoemende kwesties snel en efficiënt aangepakt. Studenten getuigden van een korte reactietijd op ad hoc problemen en de doorgaans goede bereikbaarheid van de docenten. De studenten stelden ook expliciet dat al hun zorgen met betrekking tot de programma’s werden aangepakt. Recente voorbeelden zijn het intensiveren van de feedback na de examens en het beter distribueren van ‘hand-outs’. De commissie kan dus concluderen dat er binnen de Faculteit een goed werkende en gesloten kwaliteitscirkel bestaat. Aansluitend bij de bevindingen in het kader van het vorige facet wijst de commissie evenwel ook hier op de wenselijkheid om de opvolging van verbetermaatregelen beter te registreren en dus te systematiseren. Zoals gezegd onder facet 3.1 is de commissie onder de indruk van het feit dat de staf, ondanks de beperkte personele en materiële middelen, er is in geslaagd om op erg creatieve wijze en met oog voor kwaliteit de eerste stappen in het omvormingsproces te zetten. De nieuwe curricula zijn verstandig en rekening houdend met de beperkingen opgezet. De commissie meent echter dat het van dichtbij opvolgen en systematisch evalueren van de komende ontwikkelingen de Faculteit in staat zal stellen met vertrouwen de in dit rapport geïdentificeerde verbeterpunten en de verdere uitbouw van de curricula aan te pakken. De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Zoals reeds meerdere malen aangegeven vormen medewerkers, studenten en alumni van de Faculteit een erg beperkte groep, wat een vlotte uitwisseling van ideeën en informatie faciliteert. Studenten en alumni geven aan voldoende gehoord te worden en zich betrokken te voelen bij het reilen en zeilen binnen de Faculteit. De student die in de Faculteitsraad zetelt bevestigde deze bevindingen. In het kader van deze visitatie werden studenten via de vertegenwoordiging betrokken bij het opstellen van het zelfevaluatierapport. Aangegeven werd dat er met de meeste van hun opmerkingen rekening werd gehouden. Ook het beroepenveld (en zeker het Nederlandstalige) is beperkt, zodat -bijvoorbeeld via de Werkgroep van Nederlandstalige canonisten- er een nauw contact kan worden onderhouden met de alumni. Ook de jaarlijks georganiseerde Mgr. W. Onclin leerstoel is een uitgelezen moment waarop studenten, alumni en deelnemers uit het beroepenveld elkaar kunnen ontmoeten. Via het internationale netwerk van
Opleidingsrapport 63 Deel 2
de docenten (zie facet 3.2) worden tevens goede relaties onderhouden met zowel het academische als het professionele internationale werkveld. Opnieuw wijst de commissie er op dat het betrekken van de verschillende gremia hoofdzakelijk via informele kanalen verloopt en acht zij het raadzaam om bij de verdere uitbouw van de curricula ook regelmatig een meer formele feedback te organiseren. De commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten).
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Gezien het tijdstip waarop de commissie de opleidingen heeft bezocht, is het uiteraard onmogelijk om gegronde en definitieve uitspraken te doen over de bereikte resultaten. De eerste cohorte van de initiële masteropleiding was bezig het programma te doorlopen tijdens het bezoek van de commissie en de eerste afgestudeerden van de volledige cyclus worden pas in 2010 verwacht. Drie indicatoren wijzen evenwel in een positieve richting. Ten eerste zijn er de resultaten van de uitdovende licentiaatsopleiding. Alumni toonden zich bijzonder tevreden over de genoten opleiding, gaven aan dat deze aantoonbaar bijdroeg tot hun huidige werkzaamheden en zegden vooral de inspirerende ontmoetingen met de docenten, het internationale karakter, de goede terugkoppeling naar de praktijk en de kleinschaligheid van de opleiding te hebben gesmaakt. Zij waarderen het eigen profiel van Leuven dat zij open en interdisciplinair noemen zonder dat daarbij het dogmatische perspectief uit het oog wordt verloren. Verschillende afgestudeerden werden door hun bisschop in sleutelposities binnen kerkelijke rechtbanken geplaatst of hebben in hun werkzaamheden nog steeds op een relevante manier met Kerkelijk Recht te maken. De thesissen zijn volgens de commissie van een goede kwaliteit en ook het feit dat deze kleine Faculteit er in slaagt om jaarlijks minstens één doctoraat te genereren wijst op een goed academisch niveau.
64 Opleidingsrapport Deel 2
Ten tweede is er de verstandige opzet van de nieuwe programma’s. De Faculteit hield rekening met beperkingen en omstandigheden, waardoor de manier waarop de huidige curricula zijn vormgegeven een realistische kans biedt op het behouden en versterken van het vroegere gerealiseerde niveau. Zoals gezegd zullen de doelstellingen- en eindtermenkaders nog verder moeten worden aangescherpt en zal met name de eigenstandige ontwikkeling van de initiële master goed moeten worden beheerd. De eerste generatie van studenten is alvast tevreden over hun ervaringen met de master en zij wijzen op dezelfde sterke punten als de alumni. Beide programma’s vertonen een logische samenhang, zijn compleet en bevatten al het nodige om voldoende garanties te bieden om aan het einde van het traject competente canonisten met een academische bagage te kunnen afleveren die ook voldoende in staat zouden moeten zijn om als (beginnend) jurist te kunnen functioneren in een kerkelijke context. Het blijvend stimuleren van receptieve vaardigheden en het verscherpen van de aandacht voor intermenselijke vaardigheden (in de inhoud van de programma’s, maar ook bij de werk- en evaluatievormen bijvoorbeeld) zal dit nog versterken. De voorziene invoering van de stage (die goed moet worden opgevolgd) zal aan dit laatste punt zeker verder bijdragen. Ten slotte wijst de commissie ook op de goede inzet van de staf. Hoewel beperkt in aantal bewezen zij de hervormingen met oog voor kwaliteit aan te pakken. Bij alle betrokkenen bestaat er een groot eigenaarschap naar de Faculteit toe en de open en vlotte interne communicatie lijkt een goede doorstroom van informatie te bewerkstelligen. In het licht van de hervormingen werd er een structurele uitbreiding van de vaste staf voorzien die volgens de commissie ook zo snel mogelijk zal moeten worden ingezet. De verder uit te bouwen opleidingen kunnen dus rekenen op de nodige omkadering die toelaat de komende ontwikkelingen te ondersteunen en op te volgen. Een meer formele aanpak van de kwaliteitszorg zal een efficiënte en effectieve verdere opvolging nog vergemakkelijken. Zonder aan het belang van deze positieve indicatoren te willen raken, lijkt ook voor dit facet, gegeven de overgangsperiode en in afwachting van de eerste duidelijke resultaten, een zekere mate van voorzichtigheid in de beoordeling gepast. De gedane suggesties ter verbetering (waarvan een overzicht te vinden is aan het eind van dit rapport) kunnen volgens de commissie zeker helpen om het behaalde niveau uit het verleden ook in de toekomstige resultaten te bestendigen. De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als voldoende.
Opleidingsrapport 65 Deel 2
Facet 6.2. Onderwijsrendement Een beeld vormen over het onderwijsrendement van de toekomstige opleidingen is uiteraard niet gemakkelijk. Wat de eenjarige master betreft zijn de eerste tekenen positief maar ook erg subjectief. Studenten geven aan op schema te zitten en het programma studeerbaar te vinden. De docenten kijken met vertrouwen uit naar de resultaten. Voor de manama bestaan geen ondubbelzinnige indicatoren aangezien cijfermatige rendementsgegevens uit de licentiaatsjaren omwille van de feitelijke studieduurverlenging (de manamastudent zal drie jaar ipv twee jaar achter de rug hebben) wellicht beperkt relevant zijn. Expliciete streefcijfers worden door de Faculteit niet vooropgezet. Kijkend naar de cijfers uit het verleden dient de commissie vast te stellen dat deze, vooral wat de Nederlandstalige opleiding betreft, bezwaarlijk voldoende te noemen zijn. Waar over de laatste tien jaar 83% van de Engelstalige studenten nog op tijd het diploma haalt, slaagt over dezelfde periode bekeken slechts 50% van de Nederlandstalige studenten in de daartoe voorziene tijd. 30% doet er één jaar langer over en 10% studeert na twee extra jaren af. De detailtabellen uit het zelfevaluatierapport geven aan dat van de 20 Nederlandstalige studenten die in de laatste drie jaren in de laatste licentie ingeschreven waren, er 4 slaagden (3 na 1 extra jaar en 1 na 2 extra jaren) en er dus nog steeds 16 studenten zijn die het diploma niet haalden. Voor het Engelstalige traject slaagden er over dezelfde periode bekeken van de 21 ingeschrevenen ook slechts 9 studenten (6 op tijd, 2 na 1 extra jaar en 1 na twee extra jaren). Geconfronteerd met deze bevindingen zegt de Faculteit dat de verklaring hiervoor vooral bij het ‘slepen’ met de thesis gezocht moet worden. Drop out tijdens de studie komt nauwelijks voor. De Faculteit heeft tijdens het bezoek van de commissie in detail de curricula van alle niet geslaagden bekeken (de kleine schaal laat toe dat zij iedereen bij naam kennen) en overtuigend kunnen aantonen dat de hoofdreden voor het uitstel of het niet afwerken van de thesis na de eindexamens vooral bij persoonlijke of professionele factoren ligt. Professionele omstandigheden beletten de tijdsinvestering nodig voor de thesis en eenmaal uitgesteld valt het moeilijk de draad opnieuw op te nemen. Anderen studeerden vooral uit interesse en waren sowieso niet van plan om de studie helemaal te vervoleindigen. Hoewel deze verklaring voor de lage rendementcijfers volgens de commissie zeker hout snijdt en een eenvoudige transpositie van deze gegevens en hun analyse naar de omgevormde opleidingen problematisch is, wenst de commissie in dezen toch haar zorg uit te drukken en tevens een duidelijk signaal te geven. De Faculteit dient streefcijfers te formuleren en de rendementsgegevens in de toekomst van erg nabij op te volgen en -bij herhaling van dit fenomeen- een strategie te ontwerpen om dit tegen te gaan. Gedacht zou kunnen worden aan een of andere vorm van intakegesprek waarin de interesse voor en de realiseerbaarheid van de studie voor de kan-
66 Opleidingsrapport Deel 2
didaat-student kan worden besproken. De commissie beval eerder ook aan om de mogelijkheid na te gaan om -zoals in vele andere Leuvense Faculteiten- de student pas tot de eindexamens toe te laten na het afwerken van de masterproef. Ten slotte moet de begeleiding en opvolging van de masterproeven meer structureel geschieden via een strakker tijdsschema met vaste overleg- en evaluatiemomenten. De commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten) als onvoldoende.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve score en bevindingen bij facet 6.1 die duidelijk het vertrouwen van de commissie in de toekomstige ontwikkelingen weerspiegelen en het feit dat de ‘onvoldoende’ bij facet 6.2 enerzijds gebaseerd is op cijfers uit het verleden die zich niet noodzakelijk in de toekomst dienen te herhalen en anderzijds met name bedoeld is om (bij een eventuele herhaling) de Faculteit ondubbelzinnig aan te sporen enkele relatief eenvoudig te nemen maatregelen in te voeren, kan de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel besluiten voor zowel de masteropleiding als de manama-opleiding (met inbegrip van hun Engelstalige varianten).
Opleidingsrapport 67 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de masteropleidingen ‘Master in samenleving, recht en religie’ en ‘Master of Society, Law and Religion’ en de master-na-masteropleidingen ‘Master in het Kerkelijk Recht (Iuris Canonici Licentiatus)’ en ‘Master of Canon Law (Iuris Canonici Licentiatus)’ voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze opleidingen.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties: Doelstellingen - De doelstellingen en eindtermen van beide opleidingen (en de relatie ertussen) dienen in de toekomst progressief aangescherpt en verduidelijkt te worden. De doelstellingen zouden ook expliciet moeten worden getoetst aan de eisen van de Vlaamse en Romeinse decreetgevers. - De voortdurende terugkoppeling naar de praxis (met het accent op procesrecht als vaste toetssteen voor de meer abstracte leerinhouden) dient duidelijker in de doelstellingen en het profiel van beide opleidingen te worden ingeschreven. - Wat de initiële master betreft is het van belang om voldoende aandacht te blijven besteden aan een gedegen inzicht in de wijsgerige en theologische achtergronden van het canoniek recht. Dit en de noodzaak tot het ontwikkelen van intermenselijke attitudes dient explicieter in de doelstellingen en eindtermen van beide opleidingen worden ingeschreven. - De rol en eigenheid van de initiële master dient goed geëvalueerd en bewaakt te worden. Daarbij is het raadzaam om (in overleg met alle belanghebbenden) na te denken over het formuleren van beroepsprofielen. - Wat de manama betreft dient er werk te worden gemaakt van het verduidelijken van de eisen van de masterproef en het uitwerken van het concept van de stage. Wat dit laatste betreft zou geprofiteerd kunnen worden van een expliciete en intensieve studie van binnen- en buitenlandse programma’s en de verschillende manieren waarop de stages daar worden ingevuld. Zo’n internationale vergelijking kan uiteraard ook voor andere programmaonderdelen inspirerend werken. - Ook op opleidingsonderdeelniveau dienen de afzonderlijke leerdoelen (en hun relatie tot de algemene doelstellingen op opleidingsniveau) concreter te worden geformuleerd. Daarbij dient te worden aangegeven hoe de verschillende opleidingsonderdelen (inclusief de gebruikte onderwijs- en toetsvormen) bijdragen aan het bereiken van de overkoepelende eindtermen
68 Opleidingsrapport Deel 2
- Het resultaat van het optimaliseren van de doelstellingenkaders dient de Faculteit instrumenten in handen te geven die ook actief kunnen worden ingezet in de permanente sturing en evaluatie van de curricula en als middel kunnen dienen om de profielen van de opleidingen naar de buitenwereld toe uit te dragen. Programma - In de programma’s dient voldoende plaats te worden voorzien voor exegese en receptieve vaardigheden, die van belang blijven voor een correcte rechtstoepassing. - De aandacht voor een gedegen inzicht in de wijsgerige en theologische achtergronden van het canoniek recht dient in de initiële master meer transversaal binnen elk opleidingsonderdeel geplaatst te worden. - Wat de stage betreft moeten de nog algemeen omschreven doelstellingen, de verschillende praktische modaliteiten en de evaluatiecriteria worden geconcretiseerd, uitgewerkt of verder verfijnd. Bij het selecteren van binnen- en buitenlandse stageplaatsen dient de nodige aandacht te gaan naar voldoende gedifferentieerde ambten, aansluitend bij de variatie in de studentenpopulatie. Een structurele opvolging en evaluatie van de stage zal cruciaal zijn. Ook zou, zoals eerder aangegeven, de Faculteit er bij kunnen winnen om ‘best practices’ uit andere binnen- en buitenlandse opleidingen te identificeren en mee te nemen bij de verder uitwerking van de stage. - De reële studietijd voor beide programma’s dient structureler te worden opgevolgd en regelmatig te worden afgezet tegen het begrote aantal studiepunten. - Er moet gestreefd worden naar een grotere variatie aan toetsvormen. Daarbij dient vooral gedacht te worden aan het introduceren van evaluatievormen (en wellicht ook van werkvormen) die meer expliciet gericht zijn op professionele vaardigheden en in het bijzonder op overleg en collegiale besluitvorming. - Er dient, in het kader van het preciseren van de onderwijskundige visie van de Faculteit en in het licht van het bieden van een beter houvast aan de buitenlandse studenten, gewerkt te worden aan het in de opleidingsonderdelenfiches expliciteren van de gebruikte werk- en evaluatievormen (en de daarbij gebruikte criteria). - Gezien de onderwijslast van de docenten en het internationale studentenpubliek, dienen de mogelijkheden van het Leuvense elektronische leerplatform Toledo beter benut te worden. - Gezien de dominantie van het mondelinge examen dient blijvend gezocht te worden naar instrumenten die de objectiviteit en de transparantie (die bij dit soort evaluaties in se kwetsbaarder zijn) kunnen versterken. - Voor de manama is het nodig om de verwachtingen met betrekking tot de masterproef duidelijk op papier te zetten. - Gezien de bestaande neiging van studenten om lang met de masterproef te ‘slepen’ dient er voor de begeleiding van de masterproeven in beide opleidingen een Opleidingsrapport 69 Deel 2
strakker tijdsschema met vaste overleg- en evaluatiemomenten (eventueel via Toledo) te worden geïntroduceerd. Ook het verbeteren van de informatievoorziening met betrekking tot de eisen en verwachtingen kan hierbij helpen. In dit kader moet ook de mogelijkheid worden nagegaan om – zoals in vele andere Leuvense Faculteiten – de student pas tot de eindexamens toe te laten na het afwerken van de masterproef. - Studenten dienen voor de aanvang van de masterstudie ondubbelzinnig en proactief geïnformeerd te worden over de vereisten met betrekking tot Latijn en theologie indien zij een vervolgstudie intenderen. Personeel - Er dient nagegaan te worden of er door middel van nieuwe (eventueel webgebaseerde) onderwijs- en evaluatievormen niet gezocht kan worden naar een vermindering van de doceerlast. Deelname aan onderwijsprofessionaliseringsactiviteiten moet in dit kader zeker gestimuleerd te worden. - Bij de voorziene (en noodzakelijke) uitbreiding van de structurele staf dient de nieuwe medewerker zo snel mogelijk ingeschakeld te worden in de verdere uitwerking van het programma in het algemeen en de stage in het bijzonder. - Het schrijven van eigen commentaren op de Codex verdient aandacht. Voorzieningen - Er dient een meer ‘formele’ of structurele informatieverstrekking en begeleiding geïntroduceerd te worden. - Via het organiseren van een of andere vorm van intakegesprek dient de interesse voor en de realiseerbaarheid van de studie voor de kandidaat-studenten te worden onderzocht en besproken. Kwaliteitszorg - Er dient gewerkt te worden aan het opzetten van een systematische registratie en documentatie bij de kwaliteitszorg. Zo kunnen recurrente problemen worden geïdentificeerd en kan er naar globalere oplossingen worden gezocht voor eventuele ad hoc knelpunten. - In ditzelfde kader moet ook de lijn van het opzetten van meer formele bevragingen en feedbackmechanismen (ten aanzien van alle belanghebbenden) verder gestimuleerd worden. Zeker in het licht van de hervormingen en de introductie van een aantal nieuwe elementen in het curriculum zal het nodig zijn om de vinger aan de pols te houden. Resultaten - Het opvolgen van de voorgestelde verbetermaatregelen zal uiteraard ook de resultaten ten goede komen. In het licht van de bewaking van het rendement worden het formuleren van streefcijfers, het introduceren van een of andere vorm
70 Opleidingsrapport Deel 2
van intakegesprek en het structureler opvolgen van de studievoortgang bij de masterproeven sterk aanbevolen. In dit kader moet ook de mogelijkheid worden nagegaan om – zoals in vele andere Leuvense Faculteiten – de student pas tot de eindexamens toe te laten na het afwerken van de masterproef.
Opleidingsrapport 71 Deel 2
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Mgr. Dr. Cyriel. Eykens (1928) (voorzitter) volgde de priesteropleiding aan het GrootSeminarie van het vroegere Aartsbisdom Mechelen en werd in 1953 tot priester gewijd. In opdracht van de diocesane oversten studeerde hij gedurende vier jaar aan de toenmalige Facultas Iuris Canonici van de Katholieke Universiteit Leuven en behaalde het doctoraatsdiploma. Van 1957 tot 1962 was hij professor canoniek recht aan het Groot-Seminarie te Mechelen. Na de heroprichting van het Bisdom Antwerpen werd hij in 1962 vicaris-generaal van dit bisdom, belast met o.m. de kerkrechtelijke aangelegenheden. Hij werd tevens Officiaal. Hij ging met pensioen als vicaris-generaal, maar was ondertussen, nl. vanaf 1994, Officiaal geworden van de nieuw opgerichte Interdiocesane Rechtbank van Tweede Instantie voor de Nederlandstalige bisdommen en vicariaten in België. Dr. Gian Ackermans (1963), studeerde in Nijmegen en Tilburg Geschiedenis en Theologie. Hij is als historicus gepromoveerd op een studie over de sociaal-economische en theologische achtergronden van de breuk binnen de katholieke geestelijkheid van de Noordelijke Nederlanden, die in 1723 resulteerde in het schisma tussen de ouden de rooms-katholieke kerk. In 1992 deed hij doctoraal examen Theologie met als specialisatie Kerkgeschiedenis. Sinds 1993 is hij verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, aanvankelijk als junior-onderzoeker in de Faculteit der Letteren, sinds 1996 als universitair docent Geschiedenis van het Christendom in de Faculteiten der Theologie en Religiestudies, zowel in het nederlands- als het engelstalige programma. Zijn onderzoek richt zich op de geschiedenis van mannelijke en vrouwelijke religieuzen en de geschiedenis van het canoniek recht. Al tijdens zijn studie was hij lid van diverse facultaire en universitaire gremia, met name op het vlak van het onderwijs, recent bijvoorbeeld rond de coördinatie van de Nijmegen Graduate School of Theology. Hij is lid van de redactie van het Tijdschrift voor Theologie. Sinds 2007 studeert hij aan het Kanonistisches Institut van de katholieke theologische Faculteit van de Westphälische Wilhelms-Universität te Münster met het oog op het licentiaat Kerkelijk Recht. Em. Prof. dr. Joost Lowyck (1941) studeerde pedagogische wetenschappen aan de K.U. Leuven en deed een specialisatiestudie in lerarenopleiding en technologie te Heidelberg (beurs VW-Stiftung). Hij was van 1979 tot 1986 docent en van 1987 tot 2006 gewoon hoogleraar aan de K.U.Leuven met als opdrachten: onderwijstechnologie, ontwerpkunde, algemene didactiek en bedrijfsdidactiek. Hij was sinds 2001 voorzitter van het Academisch Vormingsinstituut voor Leraren, K.U.Leuven. Zijn onderzoek richtte zich eerst op lerarencognities en nadien op onderwijstechnologie en onderwijskundig ontwerpen, met de klemtoon op opvattingen van studenten over leeromgevingen. Sinds oktober 2006 is hij emeritus met onderzoeksopdracht aan de K.U.Leuven. Lowyck nam in Nederland als commissielid deel aan de VSNU onderwijsvisitaties Pedagogische wetenschappen, Onderwijskunde en Universitaire Lerarenopleidingen en aan de onderzoeksvisitatie Pedagogical and Educational Sci-
74 Personalia Bijlage 1
ences. Hij was voorzitter van de QANU visitaties Onderwijskunde en Universitaire Lerarenopleidingen. In Vlaanderen nam hij deel aan de VLHORA visitatie opleiding professionele bachelor onderwijs: secundair onderwijs, en aan de VLIR visitatie master-na-master Geneeskunde. Dr. mr. A.P.H. (Ton) Meijers (1955) behaalde aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen (nu: Radbouduniversiteit) een doctoraat in de Rechtsgeleerdheid en een licentiaat in de Godgeleerdheid. Vervolgens behaalde hij een doctoraat in het Canoniek Recht met specialisatie in de kerkelijke huwelijksjurisprudentie aan de Pauselijke Gregoriaanse Universiteit te Rome. Op dit moment is hij Universitair Hoofddocent van de Faculteit Katholieke Theologie (locatie: Utrecht) van de Universiteit van Tilburg. Hij publiceerde in de serie Novum Commentarium Lovaniense een commentaar op het canoniek vermogensrecht. Verder ook artikelen over de rechtspositie van de pastoraal werker en aangaande actuele kwesties op het snijvlak van canoniek en burgerlijk recht. Hij is redacteur van het Internationaal Tijdschrift voor Theologie en Filosofie BIJDRAGEN en hoofdredacteur van het Nederlands Tijdschrijft voor Kerk en Recht. Als verdediger van de band is hij verbonden met de kerkelijke rechtbank van het Aartsbisdom Utrecht. Op kerkprovinciaal niveau maakt hij deel uit van o.m. het Juristenberaad, de Commissie Canonieke Vraagstukken en het Bisschoppelijk Scheidsgerecht. Abt Jos Wouters, o.praem. (1959) trad in 1978 in de norbertijnerabdij van Averbode. Na de studies filosofie en theologie in de studieconcentatie van de Vlaamse norbertijnen (AGRIPO) werd hij na de priesterwijding naar Rome gezonden om er aan de pauselijke universiteit van de Gregoriana theologie en canoniek recht te studeren. Na het behalen de licenties in deze vakken werd hij in 1990 docent spiritualiteit, oecumene en canoniek recht in AGRIPO. Tevens werkte hij achtereenvolgens als bezinningsbegeleider en parochiepriester. In 1994 werd hij lid van de juridische commissie van de norbertijnerorde. In 2003 werd hij benoemd tot rechter aan de kerkelijke rechtbank van het bisdom Mechelen-Brussel. Later werd hij verbonden aan de interdiocesane rechtbank van eerste instantie die de Vlaamse bisdommen in 2004 oprichtten. In 2006 werd hij tot prelaat gekozen van de abdij van Averbode voor een termijn van 12 jaar. Op het generaal kapittel van de orde werd hij in datzelfde jaar verkozen tot lid van de raad van de abt-generaal.
Personalia 75 Bijlage 1
Bijlage 2 Het bezoekschema
Bezoekschema Dinsdag 27 mei 2008 14u30 – 17u30
intern beraad commissie
17u30 – 18u30
gesprek met delegatie van de besturen van de Faculteiten Kerkelijk Recht, Godgeleerdheid en Rechtsgeleerdheid, facultair coördinator
18u45 – 19u30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en de opleidingsafgevaardigden
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 28 mei 2008 09u00 – 10u00
gesprek met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
10u00 – 10u45
gesprek met studenten master in Samenleving, Recht en Religie, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (Nederlandstalig en Engelstalig programma)
10u45 – 11u15
pauze en korte nabespreking commissie
11u15 – 12u00
gesprek met studenten 2de licentie Kerkelijk Recht, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (Nederlandstalig en Engelstalig programma)
12u00 – 13u45
middagmaal + gelegenheid tot inzage beleidsdocumenten, cursussen, nota's en examenopgaven
13u45 – 14u45
zelfstandig academisch personeel, AAP betrokken bij onderwijs + delegatie (externe) docenten
14u45- 15u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (inclusief AAP/BAP/ ATP verantwoordelijk voor studiebegeleiding), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering, verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
15u45 - 17u45
nabespreking commissie, inzage beleidsdocumenten, cursussen, nota's, examenopgaven
17u45 – 18u45
gesprek met delegatie van (recent) afgestudeerden van de opleiding (Nederlandstalig en Engelstalig programma)
18u45 – 19u30
informele ontmoeting met gesprekspartners van die dag
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
78 Bezoekschema Bijlage 2
Donderdag 29 mei 2008 09u00 – 10u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, bibliotheek, computerlokalen
10u00 – 10u15
pauze
10u15 – 11u15
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u15 – 12u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de verantwoordelijke faculteit en de facultair coördinator
12u15 – 13u15
middagmaal
13u15 – 16u15
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u30
mondelinge rapportering
Bezoekschema 79 Bijlage 2
Ravensteingalerij 27 B – 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 F +32 (0)2 211 41 99 www.vlir.be
[email protected]