� �� �
������� �����������������������
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen Een evaluatie van de kwaliteit van de bachelor- en masteropleidingen Communicatiewetenschappen, de masteropleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap en de master na masteropleiding Journalistiek aan de Vlaamse universiteiten
www.vlir.be
Brussel – September 2007
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op: VLIR-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel T +32 (0)2 550 15 72 - F +32 (0)2 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be Het rapport is elektronisch beschikbaar op de webstek van de VLIR: www.vlir.be Wettelijk depot: D/2007/2939/5
Woord vooraf van de voorzitter van de VLIR Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen Communicatiewetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel evalueerde, evenals de interuniversitaire opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap gecoördineerd door de Universiteit Antwerpen en de master na masteropleiding Journalistiek van de Universiteit Gent. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de opleidingen in het najaar van 2006. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure gevolgd, waarin zij – naast de zeer belangrijk geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in het accreditatiebesluit van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daarom wordt het rapport op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kan de opleiding immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteit zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid en onafhankelijkheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de faculteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en een stimulans tot de verdere ontwikkeling van de opleidingen Communicatiewetenschappen, Journalistiek en Informatie- en Bibliotheekwetenschap. Prof. Dr. B. Van Camp VLIR Voorzitter
Voorwoord “Wat doen we elkaar aan?” Die verzuchting heb ik leden van de visitatiecommissie het afgelopen jaar regelmatig horen slaken. Eerst toen we de zelfevaluatierapporten met vele bijlagen en scripties, samen goed voor een kleine twee meter papier, van de opleidingen in ontvangst mochten nemen. En een jaar later, toen we drukproeven van dit eindrapport, bij elkaar een goede driehonderd pagina’s lectuur, konden inzien. Onlangs hoorde ik op een conferentie in Londen, waar de periodieke beoordeling en visitatie van publieke omroepen in Europa aan de orde kwam, een collega enigszins schamper spreken over de ‘audit society’ waarin we zo langzamerhand terecht zijn gekomen. Als ik mijn ervaringen met visitaties bij het universitair onderwijs en bij de publieke omroep, tevens twee van mijn belangrijkste speelvelden, met elkaar vergelijk, dan is duidelijk dat dit instrument aan de academie al een betrekkelijk lange traditie en een gevestigde praktijk vertegenwoordigt. Niettemin hoorde ik bij onze rondgang betrokkenen soms nog terugverlangen naar voorbije tijden. Voorbije tijden waarin, om een Amsterdamse collega te parafraseren, een student nog het recht had op slechte docenten en waarin docenten nog volledig baas in eigen huis waren. Voorbije tijden ook waarin academische bestuurders voor het voortbestaan van opleidingen nog konden vertrouwen op de gevestigde positie van de eigen zuil en de werking van het politiek parallellisme en niet afhankelijk waren van ‘peer review’ door een onafhankelijke en mogelijk eigengereide commissie. Maar toch heeft iedereen meegewerkt alsof zijn leven ervan afhing – en in zekere zin is dat ook zo. Recentelijk zien we, internationaal en in het Nederlandse taalgebied, het virus van de visitatie verder om zich heen grijpen. In een samenleving waarin publieke instellingen zich meer moeten legitimeren en de besteding van publieke middelen beter moet worden verantwoord, mede om ‘oneerlijke concurrentie’ en een gelijk speelveld met private partijen te verzekeren, zijn visitatie en andere vormen van periodieke waarneming en beoordeling (‘monitoring’) probate middelen om goede praktijken te belonen en minder goede te ontmoedigen. Daarbij is het overigens wel van belang om maat te houden, en periodieke verantwoording niet te laten verworden tot een papieren en bureaucratisch ritueel. Een betrekkelijk jonge discipline als Communicatiewetenschap(pen) heeft bij een visitatie als deze veel te winnen. De opleidingen kunnen immers leren van elkaars ervaringen en beste praktijken, en de transparantie en onderlinge vergelijkbaarheid die een visitatie met zich meebrengt kunnen bijdragen aan de verdere uitbouw en profilering van discipline en domein, zeker op een moment dat een majeure stelselwijziging – het nieuwe bachelor-mastermodel – nog volop in uitvoering is. Recente visitaties van onderwijs en onderzoek in Vlaanderen en Nederland laten bovendien zien dat de Communicatiewetenschap(pen) inmiddels een gelijkwaardige positie
innemen tussen de andere, veelal oudere, maatschappij- en gedragswetenschappen, die evenwel veelal nog beter bemiddeld en bestaft zijn. Vlaanderen kent, in vergelijking met de omvang van het verzorgingsgebied, een groot aantal opleidingen in de communicatiewetenschappen, maar dit grote volume, waaraan stellig overwegingen van taal, zuil en regio ten grondslag liggen, kan in de praktijk alleen verwezenlijkt worden door – ik zeg het maar in mijn eigen woorden – roofbouw te plegen op de inzet van een te beperkte en veelal jonge staf. De commissie is tijdens haar rondgang diep onder de indruk geraakt van het vele werk dat met groot enthousiasme verzet wordt: onderwijs voor grote studentenaantallen, onderzoek dat voldoet aan internationale standaarden en daarnaast nog eens onderwijsbestuur en -beheer dat in vele gevallen niet eens afzonderlijk verrekend, laat staan beloond, wordt. En daar kwamen dan ook nog eens de recente stelselhervorming naar de bachelor-masteropleiding en de voorliggende onderwijsvisitatie bij. De vraag dringt zich op hoe lang de boog gespannen kan blijven. Het werken in en met deze commissie was een groot genoegen. Dat is niet alleen mijn eigen gevoel, maar ik heb het veelvuldig ook uit de mond van andere commissieleden mogen horen. Samenwerken in een internationale commissie – althans in een commissie die uit Nederlanders, Vlamingen, een (Afrikaanstalige) Zuidafrikaan en een (Nederlands sprekende) Waal bestond – behelst niet alleen het ontdekken en gebruikmaken van ieders professionele en persoonlijke kwaliteiten, maar eveneens het overbruggen van niet onaanzienlijke cultuurverschillen tussen enerzijds Noord-Nederlandse en Zuidafrikaanse calvinisten en anderzijds Zuid-Nederlandse (cultuur)katholieken. Als Brabander van geboorte die meestentijds in Noord-Nederland gewerkt en gewoond heeft, vond ik dit een interessante uitdaging. Wij werden bij onze werkzaamheden zeer geholpen door de goede ontvangst, de royale medewerking en de grote openheid die we bij onze rondgang zijn tegengekomen. We willen graag iedereen die hieraan heeft bijgedragen, en in het bijzonder ook de studenten en afgestudeerden, oprecht bedanken. Een kritische factor voor het welslagen van een commissie is altijd het secretariaat dat voorbereidingen verricht, verslagen maakt en het overgrote deel van het eindrapport concipieert. In dit opzicht was de commissie heel gelukkig met haar secretaris Pieter-Jan Van de Velde, die de discipline weliswaar niet van nabij kende, maar een excellente kennis en gevoel voor Vlaamse (onderwijs)verhoudingen combineerde met een goede pen. We hadden het niet beter kunnen treffen, en daarvoor past ons hem en zijn organisatie, de VLIR, grote erkentelijkheid. Amsterdam / Nijmegen, 9 augustus 2007 Prof. dr. J.L.H. Bardoel Voorzitter Visitatiecommissie
Lijst van gebruikte afkortingen AAP AILO ATP BaMa BAP CEMESO CIKO CLB CSO CSO DUO E ECHO ECTS EVC EVK FUSL G GAS GGS HOSP IBBT IBW ICT IDLO IOIW KCO KOW K.U.Brussel K.U.Leuven LUDIT MICT NVAO O OIW
Assisterend Academisch Personeel Academische Initiële Lerarenopleiding Administratief en Technisch Personeel Bachelor-Master Bijzonder Academisch Personeel Cultuur- en Mediastudies Onderzoekscentrum (Vrije Universiteit Brussel) Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg in het Onderwijs (Universiteit Antwerpen) Centrum voor Leerlingenbegeleiding Cel Studieondersteuning (UGent) Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing (K.U.Leuven) Dienst Universitair Onderwijs (K.U.Leuven) Excellent Expertisecentrum Hoger Onderwijs (Universiteit Antwerpen) European Credit Transfer System Eerder verworven competenties Eerder verworven kwalificaties Facultés Universitaires Saint-Louis Goed Gediplomeerde in de Aanvullende Studies Gediplomeerde in de Gespecialiseerde Studies Hoger Onderwijs voor Sociale Promotie Interdisciplinair instituut voor BreedBandtechnnologie Informatie- en Bibliotheekwetenschap Informatie- en Communicatietechnologie Interfacultair Departement Lerarenopleiding (Vrije Universiteit Brussel) Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen Kwaliteitscel Onderwijs (UGent) Kerncel Onderwijs (K.U.Brussel) Katholieke Universiteit Brussel Katholieke Universiteit Leuven Leuvens Universitair Dienstencentrum voor Informatica en Telematica Media en ICT (UGent) Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Onvoldoende Onderwijs- en Informatiewetenschappen
OMC OSC POC PR PSW RUCA SAS SID-in SMIT STIP Stura SPSS TOLEDO UFSIA UIA ULB UGent V VLIR VTE WGFTV WP ZAP ZSCA
Onderzoekscentrum Media en Communicatie (UGent) Onderwijsvernieuwing & Onderwijs Service Centrum (Vrije Universiteit Brussel) Permanente Onderwijs Commissie (K.U.Brussel – K.U.Leuven) Public Relations Politieke en Sociale Wetenschappen (K.U.Brussel – Universiteit Antwerpen) RijksUniversitair Centrum Antwerpen Statistical Analysis System Studie-Informatiedagen Studies over Media, Informatie en Technologie (Vrije Universiteit Brussel) STudenten Informatie Punt (Universiteit Antwerpen) (Facultaire) StudentenRaad (UGent) Statistical Package for the Social Sciences Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen (K.U.Leuven) Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen Universitaire Instelling Antwerpen Université Libre de Bruxelles Universiteit Gent Voldoende Vlaamse Interuniversitaire Raad Voltijds Equivalent Werkgroep Film- en Televisiestudies (UGent) Wetenschappelijk Personeel Zelfstandig Academisch Personeel Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen (Vrije Universiteit Brussel)
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Lijst met afkortingen
3 5 7
Deel 1: Algemeen deel
11
I.
13
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen
II. Het referentiekader
21
III. Algemene bevindingen van de commissie
33
IV. De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief
41
V.
61
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten
Deel 2: Opleidingsrapporten
67
I.
69
Bachelor in de Communicatiewetenschappen – K.U.Brussel
II. Bachelor en master in de Communicatiewetenschappen – Universiteit Antwerpen
95
III. Bachelor en master in de Communicatiewetenschappen – Universiteit Gent
129
IV. Bachelor en master in de Communicatiewetenschappen – K.U.Leuven
163
V.
Bachelor en master in de Communicatiewetenschappen – Vrije Universiteit Brussel
199
VI. Master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap – Universiteit Antwerpen in samenwerking met K.U.Brussel, K.U.Leuven, Universiteit Gent en Vrije Universiteit Brussel
237
VII. Master in de Journalistiek – Universiteit Gent
265
Bijlagen
285 287 293
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen
1| Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Communicatiewetenschappen verslag uit van haar bevindingen over de academische bachelor en masteropleidingen Communicatiewetenschappen, de masteropleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap en de master na masteropleiding Journalistiek, die zij in het najaar 2006 in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: - van 23 oktober t.e.m. 24 oktober 2006: Katholieke Universiteit Brussel ! Bachelor Communicatiewetenschappen - van 24 oktober t.e.m. 27 oktober 2006: Universiteit Antwerpen ! Bachelor en Master Communicatiewetenschappen ! Master Informatie- en Bibliotheekwetenschap, interuniversitair ingericht door de Universiteit Antwerpen (penvoerende instelling), de Katholieke Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel - van 29 november tot en met 1 december 2006: Universiteit Gent ! Bachelor en Master Communicatiewetenschappen ! Master na Master Journalistiek De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen 13 Deel 1
- van 4 december tot en met 6 december 2006: Katholieke Universiteit Leuven ! Bachelor en Master Communicatiewetenschappen - van 6 december tot en met 8 december 2006: Vrije Universiteit Brussel ! Bachelor en Master Communicatiewetenschappen De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatischorganisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3| De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De samenstelling van de visitatiecommissie Communicatiewetenschappen werd op 25 juli 2006 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 12 oktober 2006. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. J.L.H. Bardoel, bijzonder hoogleraar Mediabeleid, Radboud Universiteit Nijmegen en hoofd van de sectie Mediamanagement en communicatiebeleid, Universiteit van Amsterdam Vakdeskundige leden: - Prof. dr. P. Fourie, hoogleraar aan het Department Communication, UNISA, Zuid-Afrika - Prof. dr. P.C. Neijens, hoogleraar Communicatiewetenschap, Universiteit van Amsterdam - Dr. M. van Selm, universitair hoofddocent kwalitatieve methodologie, Radboud Universiteit Nijmegen Vakdeskundige extra-lid ten behoeve van de visitatie master Informatie- en Bibliotheekwetenschap: - Dhr. Ch.-H. Nyns, hoofdbibliothecaris aan de UCL Onderwijsdeskundig lid: - Prof. dr. M. Spoelders, hoogleraar pedagogiek en voorzitter vakgroep pedagogiek, Universiteit Gent
14
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen Deel 1
Student-leden: - Mevr. A. Telen, studente Communicatiewetenschappen, Vrije Universiteit Brussel - Mevr. B. Van den Driessche, studente Communicatiewetenschappen, UGent Mevr A. Telen heeft deelgenomen aan de bezoeken en beoordeling van de opleidingen ingericht door de Katholieke Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent. Gezien haar verbondenheid aan de opleiding Communicatiewetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel heeft zij noch deelgenomen aan het bezoek noch aan de beoordeling van de opleidingen van de Vrije Universiteit Brussel. Mevr. B. Van den Driessche heeft deelgenomen aan de bezoeken en beoordeling van de opleiding ingericht door de Vrije Universiteit Brussel en de opleidingen ingericht door of met als penvoerende instelling de Universiteit Antwerpen. Gezien haar verbondenheid aan de opleiding Communicatiewetenschappen van de Universiteit Gent heeft zij noch deelgenomen aan het bezoek noch aan de beoordeling van de opleidingen van de Universiteit Gent. Dhr. P.-J. Van de Velde, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIRsecretariaat, trad op als projectleider voor de visitatie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen 15 Deel 1
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de opleidingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. De zelfevaluatierapporten volgen het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterktezwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, zoals een beschrijving van het programma, studenten- en personeelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, enz. De commissie ontvangt deze zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor de eigenlijke bezoeken, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht per opleiding een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek aan de opleiding plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 5 september 2006. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de organiserende instellingen heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs. Ook wordt aan de opleidingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is 1 | Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA. Brussel, februari 2005. (www.vlir.be)
16
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen Deel 1
voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, opleidingscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-master (bama)structuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan kandidaat-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen ter inzage gelegd. Het programma voorziet – naast gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers - steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken zijn verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van de zelfevaluatierapporten. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter. 3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accreditatie van de opleidingen, een beoordeling voldoende/onvoldoende toegekend aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facetten van elk onderwerp. De opleidingsverantwoordelijken werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op het concept deelrapport te reageren. De commissie heeft deze reacties voor zover zij zich er in kon vinden in het rapport verwerkt.
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen 17 Deel 1
4| Korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de opleidingen Communicatiewetenschappen in Vlaanderen van naderbij te bekijken, maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Deze reflectie en dit debat situeren zich op een duidelijk scharnierpunt in de externe kwaliteitszorg van het Vlaamse hoger onderwijs. De visitatie Communicatiewetenschappen zit mee in de reeks van ‘eerste’ visitaties waarbij het nieuwe VLIR-VLHORA-visitatieprotocol dat is afgestemd op de accreditatievereisten, wordt gehanteerd. Het visitatierapport zal ook worden gehanteerd voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. De commissie is er zich van bewust dat de visitatie ook voor de opleidingen op een scharniermoment plaatsvond. De Bologna-verklaring die in 1999 werd ondertekend vormde de aanzet tot een fundamentele hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het juridisch kader hiervoor wordt gevormd door het Decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, kortweg het Structuurdecreet genoemd. Op basis van dit decreet werden de bacheloropleidingen Communicatiewetenschappen gradueel geïmplementeerd vanaf het academiejaar 2004–2005. Vervolgens zullen de masteropleidingen gradueel ingevoerd worden vanaf 2007–2008. Tegelijkertijd worden de oude kandidaturen en licenties afgebouwd. Ondanks de hervormingen die op het moment van de visitatie nog in volle gang waren, is de commissie van oordeel dat deze visitatie uitermate relevant en leerrijk is: door de vroegere situatie met de merites en tekorten in de respectieve opleidingen te beschrijven, kunnen de opleidingen hun plannen met betrekking tot de opleidingen in de nieuwe bachelor/master-structuur waar nodig nog bijsturen. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om, vanuit een kritische ingesteldheid, op een constructieve wijze bij te dragen tot de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van elke universiteit en elke opleiding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de context van de opleidingen. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de Communicatiewetenschappen in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste
18
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen Deel 1
plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tot slot dankt de visitatiecommissie de decanen, bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie.
5| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de algemene bevindingen van de commissie besproken en in hoofdstuk IV worden de belangrijkste conclusies met betrekking tot de bachelor- en masteropleidingen in de Communicatiewetenschappen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergeven. In hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Communicatiewetenschappen 19 Deel 1
I II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Communicatiewetenschappen
Vooraf Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische opleiding in de Communicatiewetenschap, de Informatie- en bibliotheekwetenschap of de Journalistiek moet voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich in de eerste plaats gebaseerd op het referentiekader van de Nederlandse visitatie Communicatiewetenschap (QANU, 2006). Voorts heeft zij ook gebruik gemaakt van referentiekader dat in 1999 werd gehanteerd bij de Vlaams-Nederlandse visitatie Communicatiewetenschap (VSNU, mei 1999), documentatie van de Quality Assurance Agency for Higher Education (Verenigd Koninkrijk) over Academic Standards in Education Studies en het rapport Fase 1 van het Tuning-project van de EU. Voor de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap werd bovendien gebruik gemaakt van het Beroepsprofiel bibliothecaris en informatiemanager, Brussel, SERV, 2003, de Euroguide LIS: Competencies and aptitudes for European information professionals, Second entirely revised edition, 2004 (Produced with the support of the European Commission, as part of the Leonardo da Vinci program), de ‘Special International assesment of the Royal School of Library and Information Science’ (RSLIS, Copenhagen 2004), de ‘European Curriculum Reflections on Library and Information Science Education’ (RSLIS, Copenhagen 2005), en de Academic Standards in Education Studies (zie speciaal: Subject Overview Report: Librarianship and Information Management) (Quality Assurance Agency for Higher Education (UK)).
Het referentiekader 21 Deel 1
Verder heeft de commissie zich gebaseerd op de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen voor het eigen onderwijs hebben geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin descriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de Communicatiewetenschappen. Deze vergelijking heeft de visitatiecommissie tot de conclusie geleid dat de door haar geformuleerde beoogde eindkwalificaties in het algemeen goed aansluiten bij het internationale vergelijkingsmateriaal dat zij heeft geïnventariseerd en geanalyseerd. Ook het feit dat in de commissie veel buitenlandse expertise is vertegenwoordigd (drie commissieleden zijn werkzaam in Nederland en een in Zuid-Afrika) is hierbij van groot nut gebleken. De commissie wil hierbij benadrukken dat de universitaire opleidingen Communicatiewetenschappen, de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap en de opleiding Journalistiek, als kruispunt van verschillende wetenschappelijke disciplines, een verscheidenheid aan (combinaties van) profielen kent, waarbij kennisdomeinen gericht op menselijke communicatie in maatschappelijke en/of organisatorische context in het algemeen de hoofdrol spelen voor de opleidingen Communicatiewetenschappen en waarbij kennisdomeinen gericht op informatica en management in bibliothekarische en documentaire context in het algemeen de hoofdrol spelen voor de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap. Voor de opleiding Journalistiek zijn tenslotte kennisdomeinen gericht op gemedialiseerde communicatie in een maatschappelijke context en de daarvoor benodigde technologie relevant. De commissie respecteert de gekozen (combinaties van) profielen die worden aangeboden, maar meent wel dat de eindkwalificaties van de afgestudeerden en het programma van de opleidingen in ieder geval voor een belangrijk gedeelte moeten voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden. Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd het referentiekader met de opleiding bediscussieerd.
1| Algemene onderwijskundige uitgangspunten De opleidingen stellen zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie en voor de effectiviteit en efficiëntie van de opleidingsprogramma’s. De opleidingsonderdelen die in de programma’s geroosterd worden, moeten een legitieme, aantoonbare en samenhangende bijdrage leveren tot de realisering van de doelstellingen en minimumeisen. Daarbij vormt het curriculum van de bacheloropleiding het fundament dat algemenere basiskennis,
22
Het referentiekader Deel 1
-vaardigheden en -attitudes toelevert, waarna, in de masteropleiding, structureel en inhoudelijk aandacht wordt geschonken aan verdieping, wetenschappelijke beroepsvorming en een kritische attitude. Studenten dienen verantwoordelijkheid te nemen voor hun studiekeuze, leerparcours en -proces, effectiviteit en voortgang van hun studie. De opleidingen scheppen door een inhoudelijk, personeel en logistiek kwalitatief hoogstaand aanbod de voorwaarden waaronder die verantwoordelijkheid zinvol kan opgenomen worden. Een dergelijk aanbod beantwoordt aan de eisen qua doelstellingen, instructie-, leer- en vormingsprocessen en evaluatie die aan een universitair, academisch opleidingsprogramma in het algemeen kunnen gesteld worden. De kwaliteit van dit aanbod moet geregeld worden geëvalueerd, bijvoorbeeld door middel van valide en betrouwbare bevraging van studenten en afgestudeerden. De doelstellingen dienen relevant te zijn. Dit betekent concreet dat ze een hoog wetenschappelijk actualiteitsgehalte bezitten, dat ze een symbiose van toepassen en genereren van kennis reflecteren, en dat ze beroepsvoorbereidende kwaliteit bezitten. Van meet af aan dient de onderliggende hiërarchisering en sequentiëring van de doelstellingen, zowel voor die van de hele opleiding als voor die van de opleidingsonderdelen afzonderlijk, aan de student bekend te worden gemaakt. Wat de instructie-, vormings- en leerprocessen betreft, zijn overwegend drie aspecten belangrijk. - De inhoudelijke invulling genereert eisen naar de kwaliteit van het beschikbare studiemateriaal en de bredere documentaire ondersteuning van de processen. De kennis waarin ingeleid wordt, dient zo gestructureerd, gematerialiseerd en gedocumenteerd te zijn dat efficiënt en effectief leren met het oog op de realisering van de doelstellingen metterdaad kan plaats vinden. - Er kunnen eisen gesteld worden in verband met de sequentiëring en de wijze waarop de kennis gepresenteerd wordt (de gebruikte werkvormen, de ondersteuning ervan met gepaste communicatie- en informatietechnologieën, de beschikbare materiële infrastructuur, enzovoort). Het leerproces dient met name ondersteund te worden door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. Een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën zijn van belang. De gehanteerde werkvormen dienen gericht te zijn op het zelfstandig, kritischreflexief verwerken van de leerstof. Ze dienen te appelleren aan het probleemoplossend en creatief vermogen van de student. Belangrijk hierbij is dat voldoende aandacht wordt besteed aan de didactische vaardigheden van de docenten. - In hoofde van de studenten dient te worden gekeken naar de studeerbaarheid, dat wil zeggen hun studievreugde en -belasting, hun mogelijkheden voor efficiënt gebruik van de studietijd enzovoort. Bovendien is het van belang na te gaan of er in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met individuele Het referentiekader 23 Deel 1
verschillen, onder meer in studiestijl en -tempo. Dit laatste kan, bijvoorbeeld, blijken uit differentiatievoorziening in leerparcours binnen het programma, uit de dosering contactonderwijs vs. zelfstudie enzovoort. De belangrijkste eis ten aanzien van de evaluatie van het kennen en kunnen van de studenten is dat de vorm en inhoud ervan recht moeten doen aan de vooropgestelde doelstellingen en de wijze waarop deze vertaald worden in de instructie-, leer- en vormingsprocessen. Zo kan er bijvoorbeeld speciaal op gelet worden of er niet enkel via reproductie van kennis geëvalueerd wordt, of open-boekexamens regel dan wel uitzondering zijn, enzovoort. Eisen en vormen dienen, hoe dan ook, vooraf aan de studenten duidelijk bekend te worden gemaakt. Voorts dient ook aandacht besteed te worden aan aspecten als billijkheid van de evaluatie, de betrouwbaarheid ervan en de kwaliteit van de geleverde feedback. De opleidingen dienen te voorzien in een systeem van studievoorlichting en -begeleiding dat gericht is op het verschaffen van de benodigde informatie en het voorkomen en tijdig signaleren van studie- (inclusief examen)problemen, alsmede op het formuleren en uitwerken van oplossingen.
2| Wat mag van een afgestudeerde van de universitaire masteropleiding Communicatiewetenschappen verwacht worden? Kennis en inzicht De Communicatiewetenschapper heeft kennis van en inzicht in: a. de grondbegrippen en theorieën van maatschappelijke, organisatorische en interpersoonlijke communicatie; b. de theoretische stromingen van de communicatiewetenschappen; c. de stand van de wetenschappelijke discussie; d. de belangrijkste mediatypen en mediasystemen binnen maatschappelijke communicatiestelsels; e. de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik); f. de belangrijkste politieke, sociale en culturele functies en modaliteiten van communicatie; g. de binnen de communicatiewetenschappen gehanteerde methoden van sociaal wetenschappelijk onderzoek; h. de theorieën, bevindingen, methoden en technieken van een specialisatie binnen de opleiding.
24
Het referentiekader Deel 1
Vaardigheden De Communicatiewetenschapper heeft: a. vaardigheden inzake het verzamelen en verwerken van bronnen en onderzoeksliteratuur rond een specifiek communicatiewetenschappelijk vraagstuk; b. vaardigheden in het hanteren van de voornaamste methoden en technieken van waarneming en bewijsvoering binnen de communicatiewetenschappen; c. de vaardigheid in het ontwikkelen van communicatiewetenschappelijke vraagstellingen en in het zelfstandig opstellen, uitvoeren en rapporteren van communicatieonderzoek; d. de vaardigheid in het ontwikkelen van onderzoeksplannen gericht op het onderkennen en regisseren van organisatorische en maatschappelijke problemen waaraan communicatieve aspecten verbonden zijn; e. de vaardigheid in het mondeling en schriftelijk rapporteren van onderzoeksbevindingen; f. vaardigheden inzake het ontwikkelen, uitwerken en mondeling en schriftelijk presenteren van onderzoeks- en/of beleidsplannen in verband met organisatorische en maatschappelijke problemen met communicatieve aspecten; g. vaardigheden in termen van het opstellen en evalueren van beleidsplannen voor (non-)profit organisaties, gericht op één of meer doelgroepen, waaraan communicatieve aspecten verbonden zijn; h. de vaardigheid in het beroepsmatig werken in teamverband; i. de vaardigheid in het beheersen van academische toepassingen van computertechnologie. Attitudes De Communicatiewetenschapper geeft blijk: a. kritisch te willen reflecteren op fundamentele en toegepaste communicatievraagstukken vanuit communicatiewetenschappelijke inzichten; b. van wetenschappelijke integriteit; c. van besef van de maatschappelijke relevantie van communicatievraagstukken, inclusief ethische en normatieve aspecten; d. van een professionele houding; e. van een wetenschappelijk empirische reflex; f. levenslang te willen leren en behoefte te hebben aan het ontwikkelen van kennis.
Het referentiekader 25 Deel 1
3| Wat mag van afgestudeerden van de universitaire bacheloropleidingen Communicatiewetenschappen verwacht worden? De visitatiecommissie stelt vast dat de Vlaamse universiteiten zich in de Europese voorhoede bevinden waar het gaat om de invoering van de bachelor/master-structuur. Voor de universitaire masteropleidingen Communicatiewetenschappen is het nog relatief goed mogelijk om eindkwalificaties te onderscheiden en te formuleren waarvan gesteld kan worden dat deze in internationaal verband gehanteerd worden als vereiste voor de wetenschappelijke beroepspraktijk. Eenzelfde vergelijking t.a.v. de bacheloropleidingen is beduidend minder goed uitvoerbaar. Het ontbreken van ervaring met gedeelde opleidingen in het wetenschapsgebied en van een duidelijk af te bakenen arbeidsmarkt voor afgestudeerde universitaire bachelors spelen hierbij een belangrijke rol. De commissie verwacht echter dat, wanneer eenmaal in meerdere Europese landen ervaring is opgedaan met de bachelor/master-structuur, er een beter perspectief zal zijn ontstaan voor het op Europees niveau formuleren van gezamenlijke eindkwalificaties van de universitaire bacheloropleidingen in de genoemde gebieden, en dus ook voor de bacheloropleidingen Communicatiewetenschappen aan de Vlaamse universiteiten. Tot dat moment zullen de eindkwalificaties die verwacht mogen worden van afgestudeerden van deze bacheloropleidingen langs indirecte weg geformuleerd en gehanteerd moeten worden. Deze visitatiecommissie heeft dat gedaan door voor een pragmatische benadering te kiezen en de onderstaande redeneertrant te volgen. 1. De beoogde (internationaal aanvaardbare) eindkwalificaties van de universitaire masteropleidingen zijn relatief goed te omschrijven en in de bewoordingen van de commissie neergelegd in paragraaf 2. 2. In internationaal verband is consensus bereikt over het te verwachten niveauverschil (niet-domeinspecifiek) tussen een universitaire bachelor- en een universitaire masteropleiding. Deze consensus heeft zijn neerslag gekregen in de zgn. Dublin Descriptoren, waarnaar ook het kader van de NVAO verwijst. De commissie zal bij de beoordeling van de te visiteren bacheloropleidingen Communicatiewetenschappen uitgaan van de onder paragraaf 2 geformuleerde eindkwalificaties omdat per slot van rekening voor het bereiken van het masterniveau het belangrijkste fundament wordt gelegd in de bacheloropleiding. Zij zal daarbij echter voor elk van de beoogde eindkwalificaties het niveauverschil verdisconteren tussen bachelor- en masterniveau op de wijze zoals gedaan wordt in het model van de Dublin Descriptoren. De commissie hecht er in ieder geval aan dat de bacheloropleiding in alle gevallen wordt afgesloten met een integratieve afsluitende toets, waaruit blijkt dat de
26
Het referentiekader Deel 1
afgestudeerde bachelor voor een belangrijk gedeelte de eindkwalificaties heeft bereikt die worden beoogd met de bacheloropleiding als zelfstandige universitaire opleiding.
4| Wat mag van een afgestudeerde van de universitaire masteropleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap verwacht worden? Kennis en inzicht De master in de informatie- en bibliotheekwetenschap heeft kennis van en inzicht in: a. de grondbegrippen en theorieën van de informatie- en bibliotheekwetenschap; b. de specificiteit van de documentaire informatieverzorging tegenover de algemene informatie- en communicatiesector; c. de historische ontwikkeling en de theoretische stromingen van de informatieen bibliotheekwetenschap; d. de documentaire informatietechnologie; e. de stand van de wetenschappelijke discussie; f. de belangrijkste organisatorische bibliotheeksystemen en informatiestructuren; g. de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik); h. de belangrijkste politieke, sociale en culturele functies en modaliteiten van informatievoorziening; i. de specifieke managementsinzichten, inclusieve personeelsbeleid en juridische aspecten; j. de binnen de informatie- en bibliotheekwetenschap gehanteerde methoden van wetenschappelijk onderzoek; k. de theorieën, bevindingen, methoden en technieken van een specialisatie binnen de opleiding; l. identificatie en validatie van documentaire bronnen. Vaardigheden De master in de informatie- en bibliotheekwetenschap heeft: a. vaardigheden inzake het verzamelen en verwerken van bronnen en onderzoeksliteratuur rond een specifiek informatie- en bibliotheekwetenschappelijk vraagstuk; b. vaardigheden in het hanteren van de voornaamste methoden en technieken van organisatie en redenering binnen de informatie- en bibliotheeksector (voornamelijk documentaire systemen);
Het referentiekader 27 Deel 1
c.
d.
e. f.
g.
h. i. j. k. l.
de vaardigheid in het ontwikkelen van informatie- en bibliotheekwetenschappelijke vraagstellingen en in het zelfstandig opstellen, uitvoeren en rapporteren van informatieonderzoek (inzonderheid door het gebruik van informetrische systemen); de vaardigheid in het ontwikkelen van onderzoeksplannen gericht op het onderkennen en regisseren van organisatorische problemen waaraan documentaire en bibliothekarische aspecten verbonden zijn; de vaardigheid in het mondeling en schriftelijk rapporteren van onderzoeks- en beleidbevindingen; vaardigheden inzake het ontwikkelen, uitwerken en mondeling en schriftelijk presenteren van onderzoeks- en/of beleidsplannen in verband met organisatorische en conceptuele aspecten; vaardigheden in termen van het opstellen en evalueren van beleidsplannen voor bibliotheken en documentaire organisaties, gericht op één of meer doelgroepen, waaraan documentaire en boekhoudelijke aspecten verbonden zijn; de vaardigheid in het beroepsmatig werken in teamverband; pedagogische vaardigheid (opleiding in ‘information literacy’); gevorderd gebruik kunnen maken van informatietechnologie en informatiediensten; organisatorische vaardigheden; de vaardigheid zich aan te passen aan een snel veranderende context (change management).
Attitudes De master in de informatie- en bibliotheekwetenschap geeft blijk: a. kritisch te willen reflecteren op fundamentele en toegepaste documentaire vraagstukken vanuit informatie- en bibliotheekwetenschappelijke inzichten; b. van wetenschappelijke integriteit; c. van besef van de maatschappelijke relevantie van documentaire vraagstukken, inclusief ethische en normatieve aspecten; d. van een professionele houding; e. van een wetenschappelijk empirische reflex; f. levenslang te willen leren en behoefte te hebben aan het ontwikkelen van kennis.
28
Het referentiekader Deel 1
5| Wat mag van een afgestudeerde van de universitaire masteropleiding Journalistiek verwacht worden? Kennis en inzicht De master in de journalistiek heeft kennis van en inzicht in: a. de grondbegrippen en theorieën van, en voor, journalistiek en media, in het bijzonder met betrekking tot hun maatschappelijke vrijheid en verantwoordelijkheid; b. de theoretische stromingen van en in de ‘journalism studies’; c. de stand van de wetenschappelijke discussie en reflectie met betrekking tot het journalistieke beroep; d. de belangrijkste mediatypen en mediasystemen binnen maatschappelijke communicatiestelsels; e. de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik) van mediale communicatie; f. de belangrijkste politieke, sociale en culturele functies en modaliteiten van de journalistiek; g. de methoden van sociaal wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de journalistieke beroepsuitoefening; h. de theorieën, bevindingen, methoden en technieken van een specialisatie binnen de opleiding. Vaardigheden De master in de journalistiek heeft: a. vaardigheden inzake het verzamelen en verwerken van bronnen en onderzoeksliteratuur rond journalistieke thema’s; b. vaardigheden in het hanteren van de voornaamste methoden en technieken van waarneming en bewijsvoering binnen de sociale wetenschappen; c. de vaardigheid in het ontwikkelen van journalistiek relevante vraagstellingen en in het zelfstandig opstellen, uitvoeren, rapporteren en evalueren van relevant journalistiek onderzoek; d. de vaardigheid in het helder en overtuigend mondeling en schriftelijk rapporteren van onderzoeksbevindingen; e. de vaardigheid om op grond van beperkte en verspreide informatie in korte tijd een oordeel te vormen over complexe onderwerpen; f. de vaardigheid in het beroepsmatig werken in teamverband; g. de vaardigheid in het beheersen van toepassingen van relevante technologie in een multimediale omgeving.
Het referentiekader 29 Deel 1
Attitudes De master in de journalistiek geeft blijk: a. kritisch, creatief en onafhankelijk te willen reflecteren over fundamentele en toegepaste journalistieke vraagstukken vanuit communicatiewetenschappelijke inzichten; b. van wetenschappelijke integriteit; c. van besef van de maatschappelijke relevantie van journalistieke thema’s, inclusief de ethische en normatieve aspecten; d. van een professionele houding; e. van een wetenschappelijk empirische reflex; f. levenslang te willen leren en behoefte te hebben aan het ontwikkelen van kennis.
6| Wat mag van een opleiding Communicatiewetenschappen, Informatie- en Bibliotheekwetenschap of Journalistiek verwacht worden? Om goede afgestudeerden te vormen dient de opleiding zich tot doel te stellen om studenten te helpen kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes te verwerven die afgestudeerden in staat stellen zelfstandig een beroep uit te oefenen op één of meer van de volgende terreinen: wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, beleidsvoorbereiding, beleidsvoering of beleidsuitvoering met betrekking tot communicatievraagstukken, respectievelijk informatie- en bibliotheekwetenschap of journalistiek binnen organisaties en in de samenleving. Eisen die aan de bacheloropleiding gesteld mogen worden a. voldoende horizontale (binnen één jaar) en verticale (door de studiejaren heen) afstemming in de opleiding als geheel; b. voldoende afstemming in de breedte en in de diepte in het aanbod van (keuze-) onderdelen; c. overzicht geven van voldoende belangrijke elementen van het veld der communicatiewetenschap als interdisciplinaire sociale wetenschap; d. voldoende representativiteit om een beeld te geven van de vervolgopleiding en om verantwoorde keuzes mogelijk te maken; e. aanbod van verschillende werkvormen (hoorcolleges ondersteund door werkcolleges en vaardigheidsoefeningen, practica en zelfstudie) gericht op bevordering van zelfwerkzaamheid en het bereiken van de eindkwalificaties; f. een samenhangend curriculum met evenwichtige inbreng van relevante steunopleidingsonderdelen;
30
Het referentiekader Deel 1
g.
h. i.
een bachelorproef en/of onderzoekverslag en/of scriptie en/of eindverhandeling als proeve van zelfstandig onderzoek en sluitstuk van de studie; de begeleiding dient gestructureerd te zijn; indien een externe stage wordt ingepast dan moet er een duidelijk reglement zijn teneinde niveau en begeleiding te waarborgen; zodanige organisatie en inrichting van de curriculumonderdelen dat deze een bijdrage leveren aan het vermogen zelfstandig te studeren en zich zelfstandig te bekwamen in communicatiewetenschappelijke technieken.
Eisen die aan de masteropleiding gesteld mogen worden a. voldoende horizontale afstemming (binnen het studiejaar) en aansluiting met een bacheloropleiding; b. voldoende afstemming in de breedte en in de diepte in het aanbod van de keuzeopleidingsonderdelen; c. het onderwijsaanbod dat een opklimmende graad van moeilijkheid heeft gericht op verdieping; het dient te leiden tot specialisatie in één of meer deelgebieden van de communicatiewetenschap; d. een masterproef als proeve van zelfstandig onderzoek en sluitstuk van de studie; de begeleiding dient gestructureerd te zijn; e. indien een externe stage wordt ingepast dan moet er een duidelijk reglement zijn teneinde niveau en begeleiding te waarborgen; f. onderwijsaanbod dat gericht is op het bijbrengen van vaardigheden en inzichten gericht op het opzetten en uitvoeren van zelfstandig onderzoek. Randvoorwaarden Om de doelstellingen te realiseren zal de opleiding minstens aan de volgende randvoorwaarden moeten voldoen: a. goede voorlichting en keuzebegeleiding; b. goed monitoring-systeem ten aanzien van studieresultaten, zowel van de individuele student als van cohorten studenten; c. een goed functionerend systeem voor kwaliteitszorg; d. een evenwichtige verhouding tussen onderwijs- en onderzoekinspanning bij de staf; e. personeelsbeleid dat de onderwijskwaliteit ten goede komt; f. openheid voor innovatie; g. internationalisering (zowel beleid als participatie van studenten); h. beschikbaarheid van goede faciliteiten (voor onderwijs en onderzoek); i. functionerende overlegstructuur, onder meer op bestuurlijk niveau, die de onderwijskwaliteit ten goede komt.
Het referentiekader 31 Deel 1
III
Algemene bevindingen van de commissie
Woord vooraf Dit hoofdstuk geeft de commissie de gelegenheid om, voorbij de strak geprotocolleerde visitatieprocedure met haar eigen referentiekader en toetspunten, een aantal meer algemene overwegingen en bevindingen voor te leggen. Deze opmerkingen zijn in een aantal gevallen bovendien van meer algemeen-strategische aard en overstijgen daarmee het nauw omschreven kader van de visitatie die eerst en vooral fungeert als instrument voor de interne kwaliteitszorg en als basis voor de accreditatie van de opleidingen. Deze algemene bevindingen zijn het resultaat van regelmatige gedachtewisselingen binnen de commissie en kunnen wellicht ook dienen als discussiestof voor de opleidingen. De hier gepresenteerde bevindingen hebben overigens vooral betrekking op Communicatiewetenschappen en minder op de eveneens gevisiteerde enkelvoudige opleidingen in de Journalistiek en de Informatie- en Bibliotheekwetenschap.
Communicatiewetenschappen in Vlaanderen Waar de Communicatiewetenschappen internationaal veelal nog gelden als een jonge en bescheiden tak van de menswetenschappen is het de commissie opgevallen dat dit voor Vlaanderen maar gedeeltelijk lijkt op te gaan. De communicatiewetenschappen in Vlaanderen hebben, mede dankzij een lange en stevige traditie in Leuven, een rijk verleden, en ze mogen zich ook, zeker in relatie tot het verzorgingsgebied, verheugen in een grote belangstelling van studenten. De discipline is wel jong te noemen wat betreft de samenstelling van de staf die terug te voeren is op de recente uitbreiding in termen van aantallen instellingen en studenten. Bij elkaar genomen geven deze stevige academische traditie, het Algemene bevindingen van de commissie 33 Deel 1
aanzienlijke aantal studenten en de relatief jonge leeftijdssamenstelling van de staf aan het vakgebied een openheid en dynamiek die een commissie van deskundige buitenstaanders, die een visitatiecommissie per definitie is, weldadig aandoet. De Communicatiewetenschappen in Vlaanderen hebben in het afgelopen decennium een profiel ontwikkeld dat vooral past binnen de maatschappij- en gedragswetenschappelijke traditie, met een voorkeur voor een empirisch-kwantitatieve benadering. Daarnaast is er niettemin ruimte voor een meer culturalistische en kwalitatieve benadering, die eerder haar wortels heeft in de geesteswetenschappen en die in Vlaanderen eveneens een duidelijke traditie kent en bovendien in recente decennia zowel in de Anglo-Amerikaanse als de Franse wetenschapswereld (van semiotiek tot media studies) nieuwe belangstelling ontmoet. De commissie waardeert deze diversiteit in benaderingen en vindt als zodanig de gekozen benaming ‘Communicatiewetenschappen’ adequaat, tegenover de Nederlandse singuliere aanduiding ‘Communicatiewetenschap’ die eenduidig kiest voor een empirisch profiel (zie ook de opmerkingen die de visitatiecommissie van de Nederlandse communicatiewetenschap daarover eerder heeft gemaakt). Naast het overeind houden van de interne diversiteit in de discipline, die zich uiteraard ook moet vertalen in voldoende aandacht voor zowel kwantitatieve als kwalitatieve methodieken, verdient naar het oordeel van de commissie de externe diversiteit, in termen van verschillen tussen de opleidingen, wellicht versterking. Op dit moment lijken de verschillen binnen de opleidingen veelal groter dan die tussen de opleidingen en is er nauwelijks sprake van (impliciete of uitdrukkelijke) taakverdeling of specialisatie. In het nieuwe bachelor-mastermodel, waarin op termijn traditionele verschillen naar afkomst (regio of denominatie), zeker in de masterfase, aan belang zullen inboeten en inhoudelijke keuze- en specialisatiemogelijkheden voor studenten juist meer bepalend worden, kan dit een belangrijke strategische overweging vormen. De Communicatiewetenschappen in Vlaanderen hebben, ondanks de groeistuipen, in het laatste decennium sterk gewonnen aan internationale presentie. Vlaamse communicatiewetenschappers tonen steeds meer aanwezigheid op belangrijke internationale wetenschappelijke congressen, zoals van de ICA en de IAMCR. In dit opzicht volgen ze hun Nederlandse collega’s, die al langer hoog scoren bij internationaal congresbezoek, en laten ze hun Franstalige Belgische collega’s achter zich. Wellicht heeft een geleidelijke verandering in oriëntatie van het Franse naar het Anglo-Amerikaanse taal- en cultuurgebied hiermee mede te maken. Omgekeerd is ook duidelijk dat de inhoud en vorm van de onderwijsprogramma’s, zeker na de recente bachelor-masterhervorming, steeds beter aansluiten bij internationale ontwikkelingen in het vakgebied en het is niet moeilijk om hier een wisselwerking te vermoeden. Jammer is wel dat in vergelijking hiermee de internationale uitwisseling
34
Algemene bevindingen van de commissie Deel 1
in het onderwijs voor zowel studenten als docenten nog achterblijft, vermoedelijk eerder om praktische dan om principiële redenen. Per saldo betekent dit dat de internationalisering inmiddels is doorgedrongen in het onderzoek, maar nog slechts beperkt en onrechtstreeks in het onderwijs. Voor de komende jaren ligt hierin een belangrijk aandachtspunt. Opvallend is ook de professionalisering van het onderwijs en de onderwijsondersteuning die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. De oude universiteit, waarin onderwijs vooral een bijproduct was van onderzoek en de onderwijskwaliteit meer afhing van individuele inzet dan van collectieve organisatie, bestaat steeds minder. Nieuwe onderwijsfilosofieën en concepten worden ontwikkeld, moderne, meer interactieve werkvormen uitgeprobeerd en eigentijdse onderwijsevaluatie- en studentvolgsystemen worden overal geïntroduceerd, hoewel tevens gezegd moet worden dat ze nog lang niet altijd zijn ingedaald in de harten van de onderwijsgevers. Tegelijkertijd moet ook erkend worden dat deze professionalisering altijd het gevaar van bureaucratisering in zich bergt, waarin de professional en zijn product kunnen omkomen in formele procesbewaking en verantwoordingsrituelen. Voorshands overwegen wat de commissie betreft echter de voordelen boven de nadelen. De hierboven beschreven groei en bloei van de Communicatiewetenschappen in Vlaanderen heeft echter helaas ook zijn schaduwzijde. Er worden vele, en tevens brede, opleidingen verzorgd die ook veel studenten trekken. In vergelijking met Nederland, het meest nabije buitenland, worden in Vlaanderen meer opleidingen verzorgd, die bij elkaar een vergelijkbaar aantal studenten trekken, terwijl het verzorgingsgebied naar inwoneraantal bijna driemaal zo klein is. Dit alles (b)lijkt alleen te realiseren met behulp van grootschalige en weinig activerende onderwijsvormen, een beperkte inzet van stafkrachten en een grote inbreng vanuit verwante disciplines. De nogal diffuse motivatie en de gebrekkig ontwikkelde beroepsoriëntatie die de commissie bij veel studenten heeft aangetroffen zijn wellicht mede hieraan te wijten. Studenten worden breed opgeleid, en waarderen dat duidelijk, maar hebben aan het einde van de studie vaak nog te weinig het gevoel adequaat te zijn toegerust voor de arbeidsmarkt. Studenten Communicatiewetenschappen komen bijgevolg ook in een breed beroepenscala terecht, en niet altijd op academisch niveau. Veel studenten kiezen ervoor om na de reguliere studietijd nog verder te studeren (‘stapelen’) teneinde zich beter te kwalificeren voor de arbeidsmarkt.
Algemene bevindingen van de commissie 35 Deel 1
Profiel van de opleidingen De verschillende opleidingen kennen een vergelijkbare opbouw van de studieprogramma’s: een brede sociaal-wetenschappelijke opleiding in het eerste bachelorjaar met beperkte aandacht voor Communicatiewetenschappen, in het tweede bachelorjaar ruime aandacht voor communicatiewetenschappelijke vakken, en mogelijkheden tot specialisatie in het derde bachelorjaar. In de masteropleiding kiezen studenten een specialisatie binnen het vakgebied. Hoewel andere keuzes denkbaar zijn (de commissie acht bijvoorbeeld een programma met meer aandacht voor Communicatiewetenschappen in het eerste bachelorjaar zeer wel verdedigbaar) respecteert de commissie de gekozen filosofie van ‘breed’ naar ‘smal’. In de meeste bacheloropleidingen worden gestructureerde keuzemogelijkheden aangeboden. Aan de K.U. Brussel kiezen studenten voor ‘Communicatie en Cultuur’ of ‘Communicatie en Politiek’; aan de K.U. Leuven voor ‘Mediacultuur’, ‘ICT- en Communicatiemanagement’ of ‘Media-effecten’, en aan de Vrije Universiteit Brussel voor ‘Bedrijfscommunicatie en Marketing’, ‘Informatiemaatschappij en globalisering’, ‘Media en Cultuur’ of ‘Media, Politiek en Burgerschap’. Aan de Universiteiten van Gent en Antwerpen kiezen communicatiewetenschappers pas in de masteropleiding voor een specifiek profiel. Aan de Universiteit Gent kent de masteropleiding drie afstudeerrichtingen, te weten ‘Communicatiemanagement’, ‘Film- en Televisiestudies’ en ‘Media, Maatschappij en Beleid’. In de masteropleiding aan de Universiteit Antwerpen worden de afstudeerrichtingen ‘Visuele Studies en Mediacultuur’ en ‘Strategische Communicatie’ aangeboden, terwijl bovendien in samenwerking met Politieke Wetenschappen de master ‘Politieke Communicatie’ wordt aangeboden. Aan de K.U. Leuven kunnen studenten, deels in het verlengde van de keuzeopties in de bachelor, kiezen uit vier afstudeerrichtingen, te weten ‘Mediacultuur’, ‘Media-effecten’, ‘ICT-management’ en ‘Marketingcommunicatie’. De afstudeerrichtingen aan de Vrije Universiteit Brussel corresponderen met de keuzeopties die studenten hebben in de bacheloropleiding: ‘Bedrijfscommunicatie en Marketing’, ‘Informatiemaatschappij en globalisering’, ‘Media en Cultuur’ en ‘Media, Politiek en Burgerschap’.
De bacheloropleiding De bacheloropleidingen Communicatiewetenschappen in Vlaanderen zijn op dit moment nog vooral gericht op doorstroom naar de masteropleidingen. De bacheloropleidingen beginnen steeds breed met een eerste jaar waarin studenten Communicatiewetenschappen veelal samen met studenten sociologie en politieke wetenschappen een algemeen sociaal-wetenschappelijk programma volgen. Hierbinnen
36
Algemene bevindingen van de commissie Deel 1
worden een of twee vakken Communicatiewetenschappen gedoceerd. In de daarop volgende bachelorjaren komt de nadruk gaandeweg meer te liggen op communicatiewetenschappelijke vakken. Deze vakken worden bovendien vergezeld van zogeheten steunvakken die van belang worden geacht voor communicatiewetenschappers. De commissie meent dat de voor het vakgebied meest relevante feiten, begrippen en theorieën in de opleidingen in voldoende mate aan de orde komen. Wel was het voor haar niet altijd duidelijk welk ordenend principe aan de indeling van het vakgebied over de verschillende vakken ten grondslag lag. Zo bevatten het tweede en derde bachelorjaar een groot aantal uiteenlopende titels voor de opleidingsonderdelen die de onderlinge samenhang van de vakken niet altijd helder maken. Desgevraagd kon de samenhang ook niet altijd op een andere manier duidelijk worden gemaakt. Daarmee lijken de onderwijsprogramma’s vaak nog meer het resultaat van incrementele ontwikkeling dan van welbewust ontwerp en van een primaire oriëntatie op het docentenaanbod in plaats van de onderwijsvraag. De commissie is er een voorstander van dat de opleidingen het ordenend principe van hun programma’s beter expliciteren en dat ook in de naamgeving van de vakken tot uitdrukking brengen. De recente – en deels nog in gang zijnde – overgang naar een bachelor-masterstructuur biedt daartoe alle mogelijkheden. De caleidoscoop aan benamingen voor de verschillende vakken geeft overigens ook aan dat er tussen de communicatiewetenschappelijke opleidingen (ook) in Vlaanderen nog weinig overeenstemming bestaat over naamgeving en ordening van het vakgebied der Communicatiewetenschappen. De commissie constateert dat de opbouw van het methodenonderwijs in de verschillende opleidingen overeenstemt: in het eerste jaar aandacht voor methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek en (beschrijvende) statistiek; in het tweede en derde jaar (voortgezette) methoden en statistiek van communicatiewetenschappelijk onderzoek, al dan niet in de vorm van een leeronderzoek. De commissie meent dat studenten op deze wijze adequate methodologische kennis en vaardigheden worden aangereikt. Wel is de commissie van mening dat in een aantal opleidingen kwalitatieve onderzoeksmethoden te weinig aandacht krijgen, in het bijzonder die welke ondersteund worden door bijbehorende software. De commissie constateert eveneens dat niet alleen in het eerste bachelorjaar, maar ook in latere studiejaren vakken als politicologie, sociologie, economie en talen een belangrijke plaats in het communicatiewetenschappelijke curriculum innemen. Het is de commissie daarbij opgevallen dat er – op een enkele uitzondering na – weinig expliciete aandacht is voor een systematische doordenking van de mogelijke bijdrage en afstemming van deze steunvakken op de communicatiewetenschappelijke onderdelen, noch wat betreft thematiek, noch wat betreft volgorde en plaats in het
Algemene bevindingen van de commissie 37 Deel 1
curriculum. De commissie is van mening dat meer aandacht hiervoor de bijdrage van de ondersteunende vakken in de opleidingen ten goede zal komen. Indien de bacheloropleiding in de toekomst in sterkere mate een zelfstandig uitstroomprofiel krijgt, zoals de commissie voorziet, zal ook het belang van voldoende communicatiewetenschappelijke vakken aan het begin van de opleiding toenemen. In de daaropvolgende bachelorjaren kan worden voortgebouwd op deze vakken. Op deze wijze kan binnen de drie jaren van de bacheloropleiding toch een zekere vorm van specialisatie bereikt worden. De commissie trof echter een grote tevredenheid aan bij zowel studenten, docenten als universitaire overheden over het eerste algemene eerste jaar van de bacheloropleiding. Alle betrokkenen waren van mening dat dit introductiejaar een goede algemene academische vorming biedt waarna studenten indien gewenst nog kunnen veranderen van studierichting. Bovendien worden in het eerste algemene jaar de Communicatiewetenschappen in een breder kader van aanverwante disciplines geplaatst. Gelijksoortige argumenten gelden ook voor het aanbieden van steunvakken gedurende de opleiding. Naar het gevoelen van de commissie kan het aanbieden van relatief veel niet-communicatiewetenschappelijke vakken binnen de bacheloropleidingen het gehalte aan communicatiewetenschappelijke inhoud binnen de opleiding en de ruimte die geboden wordt voor specialisatie in gevaar brengen. Gegeven echter de grote tevredenheid bij alle betrokkenen over de breedheid van het eerste opleidingsjaar lijkt het uitbereiden van de opleiding met een tweede masterjaar een andere manier om dit gevaar tegen te gaan. Om communicatiewetenschappers te kunnen blijven opleiden die naast breed georiënteerd ook in zekere mate gespecialiseerd zijn binnen een deelgebied van de Communicatiewetenschappen acht de commissie daarom de uitbouw naar een tweejarige masteropleiding het overwegen waard. Hierbij moet wel bedacht worden dat dit alleen soelaas biedt voor studenten die na de bachelor doorstromen, maar niet voor hen die uitstromen. Het is de commissie ook opgevallen dat in de meeste bacheloropleidingen intensieve werkvormen weinig aan bod komen. De meeste vakken worden gegeven in de vorm van hoorcolleges in grote groepen. Op een enkele uitzondering na is deze ‘keuze’ noodgedwongen ingegeven door de ongunstige staf-studentratio van de opleidingen. De commissie is er evenwel van overtuigd dat een bredere toepassing van intensievere werkvormen het (inhoudelijk) rendement van de opleidingen sterk zou vergroten. De commissie realiseert zich dat dit alleen mogelijk is als de opleidingen van voldoende staf worden voorzien.
38
Algemene bevindingen van de commissie Deel 1
De masteropleiding Over de masteropleiding kan de commissie betrekkelijk kort zijn, enerzijds omdat deze nog grotendeels vorm moeten krijgen maar ook en vooral omdat deze voortgezette opleiding doorgaans mag rekenen op een grotere tevredenheid onder studenten en docenten. De prille start van de masterfase brengt met zich mee dat het onderscheid tussen bachelor en master nog vaak onvoldoende duidelijk is, dat de doelstellingen bijgevolg vaak nog onvoldoende gedifferentieerd zijn en dat opleidingen zich nog niet ten volle rekenschap geven van alle mogelijkheden, niet alleen van doorstroom van eigen studenten vanuit de bachelor maar ook van de mogelijkheden van instroom voor studenten van elders. De masterproef vormt de afsluiting van de masteropleidingen Communicatiewetenschappen: een wetenschappelijk werkstuk waarin studenten blijk geven van de communicatiewetenschappelijke kennis en vaardigheden die zij tijdens de opleiding verworven hebben. De commissie heeft een selectie aan licentiaats- c.q. eindverhandelingen doorgenomen omdat er vanwege de recente invoering van de bachelor-masterstructuur nog geen masterproeven voorhanden zijn. Het algemene beeld is dat de licentiaats- c.q. eindverhandelingen omvangrijke boekwerken zijn, van behoorlijke kwaliteit, waarin zowel door de staf als studenten veel uren worden gestoken. De commissie beveelt aan om met de herstructurering van de opleidingen binnen de bachelor-masterstructuur ook de huidige omvang en wijze van begeleiding van dit eindwerk te heroverwegen. De commissie denkt hierbij aan meesterproeven met de formule van een (eventueel publiceerbaar) paper of artikel waarbij de begeleiding en beoordeling efficiënt georganiseerd wordt, bijvoorbeeld door begeleiding deels in themagroepen en het instellen van een kleine commissie van vaste medebeoordelaars (hoogleraren) die steekproefsgewijs de beoordelingen en de kwaliteit van de masterproeven vergelijkt en toetst.
Beroepenveld De communicatiewetenschappelijke programma’s van de verschillende universiteiten beogen studenten zodanig op te leiden dat ze in staat zijn tot het zelfstandig aanwenden van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. In het licht van deze beoogde eindkwalificatie is het de commissie opgevallen dat de opleidingen weinig systematische aandacht besteden aan professionele kwalificaties en oriëntatie op de beroepspraktijk. De doelstellingen van de opleidingen worden bijvoorbeeld alleen informeel getoetst aan de wensen van het afnemende beroepenveld. Stages zijn bij geen enkele opleiding verplicht en slechts bij twee opleidingen – facultatief – mogelijk. Anderzijds wordt wel aandacht besteed aan zeer algemene vaardigheidsvakken, zoals vreemde talen (vooral Engels Algemene bevindingen van de commissie 39 Deel 1
en Frans), die wel begrijpelijk zijn vanuit de Belgische context en traditie, maar die naar de mening van de commissie niet als verplicht vak thuishoren aan de academie. De commissie kan zich voorstellen dat de opleidingen meer systematische aandacht gaan geven aan de ‘beginnende beroepsbeoefenaar’. Ook academische studies leiden immers mensen op die in een beroep terechtkomen, variërend van bijvoorbeeld wetenschappelijk of toegepast onderzoeker tot aanwender van wetenschappelijke kennis in een veelheid van andere beroepen. Dit wordt ook erkend in de zelf geformuleerde eindtermen van de opleidingen. Dit alles neemt niet weg dat de opleidingen terecht kiezen voor een wetenschappelijke opleiding en niet voor een beroepsopleiding zoals de professionele bacheloropleidingen Communicatiebeheer en Communicatiemanagement aan de hogescholen. In dit kader kan de commissie zich voorstellen dat de hier en daar al aarzelend van de grond gekomen gesprekken over een goede taakverdeling met en een goede communicatie rond de onderscheidende kenmerken van de verschillende opleidingen met kracht worden voortgezet.
Conclusie De Communicatiewetenschappen hebben zich, zo moge duidelijk zijn geworden, een vaste positie weten te verwerven binnen de maatschappijwetenschappen in Vlaanderen en laten zich ook internationaal steeds sterker en meer prominent gelden. Deze toenemende kwaliteit behoeft verdere uitbouw in het onderwijs, hetgeen veronderstelt dat de gesignaleerde tekorten aan mensen en middelen verder worden weggewerkt. Naar het oordeel van de commissie ligt hier een belangrijke opdracht voor de komende jaren.
40
Algemene bevindingen van de commissie Deel 1
IV
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief De bacheloropleiding Communicatiewetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brussel en de bachelor- en masteropleidingen Communicatiewetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel.
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de bachelor- en masteropleidingen in de Communicatiewetenschappen. De master-na-masteropleiding Journalistiek en de interuniversitaire master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschappen die eveneens bij deze visitatie betrokken zijn, worden niet in het vergelijkend perspectief betrokken vanwege hun specifieke karakter. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de verschillende instellingen in detail te herhalen. De commissie geeft telkens een overzicht van de toegekende scores en besteedt bij haar vergelijking voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. Ze tracht tevens inzichtelijk te maken welke elementen doorslaggevend geweest zijn bij haar beoordeling.
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 41 Deel 1
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
De commissie constateert dat de verschillende opleidingen hun doelstellingen in verschillende mate van detail uitgewerkt hebben, hetgeen vergelijking lastig maakt. 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleidingen als voldoende (K.U.Leuven, UGent, Universiteit Antwerpen) tot goed (K.U.Brussel, Vrije Universiteit Brussel). De doelstellingen komen over de hele linie overeen met de eindkwalificaties van een academisch gerichte bachelor- of masteropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. Er wordt in de doelstellingen van de bacheloropleiding overal voldoende aandacht besteed aan algemene competenties, aan algemeen-wetenschappelijke competenties en aan communicatiewetenschappelijke basiskennis. In de doelstellingen van de masteropleiding wordt ook overal voldoende aandacht besteed aan het beheersen van algemene en algemeen-wetenschappelijke competenties. Tevens wordt er gestreefd naar grondige kennis van en inzicht in de Communicatiewetenschappen. Overal wordt vervolgens in de master opgeleid tot het zelfstandig aanwenden van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Hoewel naar verwachting de meeste studenten aansluitend op de bacheloropleiding een masteropleiding in de Communicatiewetenschappen zullen volgen, waardeert de commissie het dat vooral de opleidingsverantwoordelijken van de K.U.Brussel en de Universiteit Antwerpen niet alleen nagedacht hebben over het doorstroomprofiel van de bacheloropleiding maar ook over het eigen uitstroomprofiel. De opleidingen aan de K.U.Brussel en de Vrije Universiteit Brussel worden als ‘goed’ beoordeeld voor het facet niveau en oriëntatie, vooral omdat de doelstellingen bij deze opleidingen niet enkel op papier goed uitgewerkt zijn, maar ook duidelijk gedeeld en uitgedragen worden door de leden van het academisch personeel. 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleidingen als voldoende (K.U.Brussel, K.U.Leuven) tot goed (Universiteit Antwerpen, UGent, Vrije Universiteit Brussel). De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen overal overeenkomen met de eisen die vakgenoten aan een opleiding in de Communicatiewetenschappen stellen en dat deze ook internationale vergelijkingen goed kunnen doorstaan. Een minpunt is daarentegen dat de doelstellingen overal enkel informeel getoetst worden aan de wensen van het afnemend beroepenveld.
42
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
Vooral de K.U.Leuven en de Universiteit Antwerpen streven een breed sociaalwetenschappelijk profiel na met aandacht voor zowel massacommunicatie als toegepaste vormen van communicatie. De UGent legt hoofdzakelijk de nadruk op massacommunicatie, terwijl ook de Vrije Universiteit Brussel kiest voor een sterk mediagecentreerde opleiding. De K.U.Brussel kiest voor een specifieke profilering binnen de driehoek media, cultuur en politiek met de kanttekening dat de studenten bij het behalen van hun bachelordiploma niettemin over “een gedegen basiskennis van de Communicatiewetenschappen” moeten beschikken. De commissie spreekt geen voorkeur uit voor een van de gekozen profileringen, maar vindt het wel van groot belang dat de studenten goed geïnformeerd worden over de het gekozen profiel. Ze waardeert dat vooral in de masteropleidingen verschillende afstudeerrichtingen of andere vormen van profilering gekozen werden die nauw aansluiten bij de beschikbare expertise. Op die manier wordt studenten voldoende keuzemogelijkheid geboden die bovendien kan worden waargemaakt door de bestaande staf. Verder hecht de commissie veel belang aan een goede samenwerking met de hogescholen binnen de associaties. Een goede taakverdeling met de professionele bacheloropleidingen Communicatiebeheer en Communicatiemanagement en een goede communicatie rond de specifieke kenmerken van de verschillende opleidingen kunnen bijdragen tot een juiste, academische of beroepsgerichte studiekeuze door de studenten. Aan de Universiteit Antwerpen, de UGent en de Vrije Universiteit Brussel worden daartoe stappen gezet. De beoordeling ‘voldoende’ voor de K.U.Leuven komt voort uit het oordeel van de commissie dat de doelstellingen weliswaar voldoen aan de domeinspecifieke eisen, maar dat deze opleiding in de beoordeelde periode een minder pro-actieve houding aan de dag gelegd heeft waar het gaat om het alert inspelen op externe evoluties in discipline en beroepenveld.
Onderwerp 2:
Programma
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s als respectievelijk als onvoldoende (K.U.Brussel), voldoende (K.U.Leuven, Universiteit Antwerpen en UGent) en goed (Vrije Universiteit Brussel). Vooral aan de Vrije Universiteit Brussel worden de doelstellingen goed vertaald in het programma. Het concept van ‘reflective practitioner’ vormt de rode draad door de opleiding heen en lesgevers passen dit concept bovendien consequent toe in de afzonderlijke opleidingsonderdelen. De opbouw van de opleiding sluit goed aan bij de geformuleerde doelstellingen.
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 43 Deel 1
Aan de K.U.Leuven, de Universiteit Antwerpen en de UGent zijn de doelstellingen in voldoende mate vertaald in het programma en in de individuele opleidingsonderdelen. De beschikbare expertise speelt niet alleen een grote rol bij de keuze voor specialisatiemogelijkheden – hetgeen de commissie waardeert – maar lijkt vaak ook bij de samenstelling van het curriculum een doorslaggevende invloed te hebben. Het laatste houdt het risico in dat in de opleiding bepaalde onderdelen van de Communicatiewetenschappen onderbelicht blijven en kan afbreuk doen aan een adequate vertaling van de doelstellingen in het programma. De kennis van de algemene doelstellingen bij de docenten blijkt bij navraag vaak beperkt te zijn. De naamgeving van opleidingsonderdelen is niet altijd helder, maar – en daar tilt de commissie zwaarder aan – het ordenend principe dat aan de basis van het programma ligt, blijkt desgevraagd moeilijk aan te geven. Er is dus aan de K.U.Leuven, de Universiteit Antwerpen en de UGent nog de nodige ruimte voor een betere vertaling van de doelstellingen in het programma. Aan de K.U.Brussel heeft men omwille van de beperkte middelen gekozen voor een specifiek geprofileerde bacheloropleiding in de driehoek media, cultuur en politiek. De vertaling hiervan in het programma is goed. Door de ruime aandacht voor de algemene sociaal-wetenschappelijke vorming en de snelle overgang naar specialisatie binnen de bachelor blijft er naar het oordeel van de commissie per saldo onvoldoende ruimte over voor een gedegen basisvorming in het volledige communicatiewetenschappelijk veld. Dit is voor de commissie aanleiding om dit facet voor de K.U.Brussel als onvoldoende te beoordelen. 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie waardeert de eisen van professionele en academische gerichtheid als voldoende (K.U.Leuven) tot goed (K.U.Brussel, Universiteit Antwerpen, UGent en Vrije Universiteit Brussel). Alle opleidingen besteden veel aandacht aan kennisontwikkeling, zowel binnen de eigen discipline als andere relevante disciplines. Dit geldt ook voor de K.U.Brussel, waar evenwel omwille van de kleinere schaal een keuze gemaakt wordt voor een specifiek profiel (zie boven) en dus aan een aantal deeldomeinen minder aandacht besteed wordt. De aandacht voor onderzoeksvaardigheden en de onderzoeksattitude is goed aan de Vrije Universiteit Brussel en de K.U.Brussel, omdat studenten aan deze opleidingen vaak in relatief kleine groepen werken. Docenten hechten hier veel belang aan interactie en aan de kritische instelling van studenten. Ook de methodologische vorming is goed uitgebouwd. Dit laatste geldt ook voor de Universiteit Antwerpen, hoewel hier door de grote groepen studenten en beperkte staf minder ruimte voor interactieve en op onderzoeksvaardigheden gerichte werkvormen bestaat. Aan de
44
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
UGent worden voor het aanbrengen van onderzoeksvaardigheden in de bachelor twee werkcolleges en een bachelorproef georganiseerd en aan de K.U.Leuven één seminarie. De commissie pleit ervoor om dit voor beide opleidingen uit te breiden. In het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing aan de Vrije Universiteit Brussel, waar vooral aandacht besteed wordt aan professionele vaardigheden, dient snel werk gemaakt te worden van de aandacht voor onderzoeksvaardigheden. Professionele vaardigheden worden overigens aan de andere instellingen veel minder ontwikkeld, hetgeen onder blijkt uit het ontbreken van een stage. De (optionele) stage aan de K.U.Leuven en de Vrije Universiteit Brussel vormen hierop een goede uitzondering. Ook biedt de K.U.Brussel een aantal praktisch gerichte opleidingsonderdelen aan. De recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappen worden over het algemeen adequaat vertaald in de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Dit wordt nog versterkt doordat de keuzemogelijkheden aansluiten bij de expertise van de vaak jeugdige wetenschappelijke staf.. De geringere nadruk op actieve academische vorming aan de K.U.Leuven, gecombineerd met de in 1.2 gemelde minder alerte houding, heeft deze opleiding het afwijkende oordeel ‘voldoende’ opgeleverd. 2.3 De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als onvoldoende (K.U.Leuven, UGent, Universiteit Antwerpen) tot voldoende (K.U.Brussel, Vrije Universiteit Brussel). De commissie stelt met tevredenheid vast dat alle opleidingen de bachelor-masterhervorming hebben aangegrepen om de programma’s grondig te herzien. Vooral bij de grotere opleidingen, aan de K.U.Leuven, de Universiteit Antwerpen en de UGent, kan evenwel de samenhang van het programma verder versterkt worden. Zoals eerder vermeld (zie 2.1.) is het de commissie niet duidelijk geworden welk ordenend principe gekozen is bij het uittekenen van de programma’s aan deze instellingen. Ook de naamgeving van de opleidingsonderdelen dekt niet altijd de inhoud en werkt zo weinig verhelderend. De commissie heeft uiteraard begrip voor het feit dat de programma’s recent ontwikkeld zijn en dat een deel ervan zelfs nog uitgevoerd moet worden. Ze hoopt daarom dat de komende jaren gebruikt zullen worden om op dit punt duidelijke vooruitgang te boeken. Bij de programma’s van de Vrije Universiteit Brussel is overigens de samenhang wel goed en is ook de benaming van de opleidingsonderdelen duidelijk. Wel heeft de commissie vastgesteld dat de samenhang tussen het basisprogramma en het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing sterk te wensen overlaat, hetgeen tot het oordeel voldoende geleid heeft. Aan de K.U.Brussel voldoet de samenhang van het programma; ook al moeten de finesses nog worden uitgewerkt, door goede onderlinge afspraken tussen docenten onderling is voldoende afstemming tussen de opleidingsonderdelen verzekerd. De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 45 Deel 1
2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de decretale eisen met betrekking tot de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten. De bacheloropleidingen tellen 180 studiepunten en de masteropleidingen 60 studiepunten. 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als respectievelijk onvoldoende (bachelor UGent), voldoende (Universiteit Antwerpen, master UGent) en goed (K.U.Brussel, K.U.Leuven, Vrije Universiteit Brussel). Over het algemeen komen de begrote en de reële totale studietijd redelijk overeen. Aan de Universiteit Antwerpen blijkt wel dat de reële studietijd van afzonderlijke opleidingsonderdelen vaak niet overeenkomt met de geplande studietijd, hetgeen voortkomt uit de interne verplichting om aan alle opleidingsonderdelen 6 studiepunten toe te kennen. Voorts ligt aan de UGent in de bacheloropleiding de reële studietijd op programmaniveau veel lager dan begroot. Er worden al inspanningen gedaan om dit op te vangen, maar een verdere verhoging van de studietijd is noodzakelijk. De commissie pleit ervoor om deze ruimte te benutten om meer interactieve werkvormen toe te passen en de kwalitatieve methodologische vorming te versterken. Voor de masteropleiding biedt het programma overigens meer garanties dat de reële studietijd ongeveer zal overeenkomen met de begrote studietijd, dit in tegenstelling tot de studietijd van de vroegere licenties. Alle instellingen hebben de voorbije jaren inspanningen geleverd om de studietijd te meten. Vele methodes werden hiervoor uitgetest. Over het algemeen blijkt de toegepaste combinatie van deze kwalitatieve en kwantitatieve methodes een betrouwbaar beeld van de studietijd te bieden. De commissie heeft het oordeel ‘goed’ toegekend aan opleidingen die studietijdmeting verrichten en waarbij bovendien reële en begrote studietijd in het verleden overeenkwamen en hierin op grond van de nieuwe programma’s geen verandering te verwachten valt. De opleidingen van de Universiteit Antwerpen werden als voldoende beoordeeld omdat zij weliswaar de studietijd meten en deze op programmaniveau goed overeenkomt met de begrote studietijd, maar op het niveau van de opleidingsonderdelen duidelijke verschillen optreden tussen de begrote en de reële studietijd. Aan de UGent blijkt de studietijd in de bachelor te laag te zijn, hetgeen leidt tot de beoordeling onvoldoende. Het nieuwe masterprogramma biedt daarentegen meer garanties voor een reële studietijd die in overeenstemming is met de begrote studietijd, in tegenstelling tot de realiteit in de aflopende licenties. De commissie gunt de master daarom het voordeel van de twijfel en beoordeelt voor deze opleiding als geheel dit facet als voldoende.
46
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
2.6. Afstemming vormgeving en inhoud De afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van de programma’s verschilt sterk en leidt tot het uiteenlopende oordeel onvoldoende (bachelor K.U.Leuven en UGent), voldoende (Universiteit Antwerpen, master K.U.Leuven en UGent), goed (K.U.Brussel) tot zelfs excellent (Vrije Universiteit Brussel). De commissie waardeert vooral de variatie aan werkvormen en de veelal interactieve manier van onderwijsgeven aan de Vrije Universiteit Brussel. Ook het feit dat de werkcolleges losgekoppeld worden van de verschillende opleidingsonderdelen en gegroepeerd worden in één opleidingsonderdeel per jaar, apprecieert de commissie bijzonder. Dit laat toe de beperkte middelen optimaal in te zetten en een goede begeleiding te voorzien, zonder dat de studenten hun zelfstandigheid verliezen. Ook aan de K.U.Brussel staat interactiviteit hoog in het vaandel en worden de studenten goed begeleid. Aan de Universiteit Antwerpen wordt voornamelijk gebruik gemaakt van het hoorcollege, ook al zijn er een initiatieven om de interactiviteit te verhogen. Het leeronderzoek wordt door de commissie in dit verband sterk op prijs gesteld. De K.U.Leuven en de UGent zijn door de vorige visitatiecommissie al gewezen op de te sterke nadruk op klassieke hoorcolleges in grote groepen. Ondanks pogingen om de interactiviteit te verhogen, is de situatie – zeker in de bacheloropleiding – nauwelijks verbeterd. Het overwicht van hoorcolleges in grote groepen blijft bestaan. Een pluspunt is dat aan de Universiteit Antwerpen en de UGent de variatie aan werkvormen in de masteropleiding aanzienlijk groter is dan in de bacheloropleiding. De commissie hoopt dat dit ook aan de K.U.Leuven het geval zal zijn, hoewel hier bij de visitatie de concrete invulling van de opleidingsonderdelen nog niet bekend was. Uit een enquête bij de licentiestudenten blijkt bovendien dat zij de werkvormen in de tweede licentie te weinig gevarieerd vonden. Het studiemateriaal dat de commissie heeft kunnen inkijken is over het algemeen van goede kwaliteit en voldoet het aan de eisen van de commissie. Aan de UGent worden voornamelijk eigen syllabi gebruikt. De commissie beveelt hier aan om, gegeven de schaarse tijd en middelen van de staf, meer van elders aangeboden basiswerken gebruik te maken. De commissie kent voor dit facet de beoordeling excellent toe aan de bachelor en master van de Vrije Universiteit Brussel vanwege van de uitstekende afstemming tussen vormgeving en inhoud van het volledige programma. Zij vindt dit voorbeeldstellend. Een belangrijk element hierin is het feit dat de werkcolleges niet langer gekoppeld zijn aan de afzonderlijke opleidingsonderdelen, maar samengebracht worden in een opleidingsonderdelen ‘Werkcolleges’ waardoor een betere integratie van het vaardighedenonderwijs gerealiseerd wordt. Aan de K.U.Brussel wordt goed gebruik gemaakt van de kleinschaligheid die een brede variatie aan werkvormen toelaat. Aan de Universiteit Antwerpen en in de masteropleidingen van de K.U.Leuven De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 47 Deel 1
en de UGent worden inspanningen gedaan om meer variatie aan werkvormen toe te passen. Daarentegen bestaan de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven en de UGent, ondanks een expliciete aanbeveling van de vorige visitatiecommissie, nog steeds voornamelijk uit hoorcolleges in grote groepen. Deze werkvorm heeft onmiskenbaar voordelen, maar is niet geschikt voor het aanbrengen van bepaalde nagestreefde competenties, hetgeen voor de commissie aanleiding geeft tot de beoordeling onvoldoende op dit facet. 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie evalueert de beoordeling en toetsing als goed voor alle instellingen. De commissie heeft een groot aantal examenvragen ingekeken en hierover met opleidingsverantwoordelijken en studenten van gedachten kunnen wisselen. De commissie waardeert dat de examens zowel gericht zijn op kennisverwerving als op inzicht en vaardigheden. De examens zijn tevens adequaat aangepast aan het niveau van de opleiding. De commissie apprecieert eveneens de variatie in examenvormen die aan de verschillende opleidingen gebruikt worden. Over het algemeen zijn de studenten tevreden over de transparantie bij het afnemen en beoordeling van examens. De examenvormen worden tijdig bekendgemaakt via de studiegids. De K.U.Brussel informeert zijn studenten buitengewoon uitvoerig door middel van de ‘trajectwijzer’. De commissie waardeert het dat alle instellingen proefexamens organiseren. Aan de K.U.Leuven worden bovendien via het elektronisch leerplatform TOLEDO tussentijdse toetsen aangeboden. Aan de UGent worden tenslotte inspanningen gedaan om de studenten in het eerste bachelorjaar na de eerste examenperiode individueel feedback te geven. 2.8. De Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als goed voor de Universiteit Antwerpen en als voldoende voor de K.U.Leuven, de UGent en de Vrije Universiteit Brussel. De nieuwe masterproef zal 24 studiepunten tellen aan de Vrije Universiteit Brussel, 20 aan de UGent, 18 aan de K.U.Leuven en 15 aan de Universiteit Antwerpen. Aan alle instellingen is de masterproef een wetenschappelijk werkstuk. De concrete invulling van de masterproef aan de K.U.Leuven was nog niet uitgewerkt ten tijde van het bezoek van de visitatiecommissie. Ondanks pogingen om de schriftelijke neerslag van de masterproef in omvang te beperken, blijft het concept van een lijvig boekwerk aan de UGent en de Vrije Universiteit Brussel behouden. Aan de Universiteit Antwerpen wordt daarentegen de keuze gemaakt voor een masterproef in de vorm van een wetenschappelijk artikel van maximaal 12000 woorden. De commissie waardeert dit nieuwe concept. Zij meent dat zo studenten gestimuleerd worden om eerder diepgang na te streven dan omvang en aldus docenten ontlast worden.
48
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
De studenten worden aan alle instellingen begeleid door een promotor. De promotor is steeds een lid van het ZAP. De concrete invulling van de begeleiding wordt over het algemeen tussen de promotor en de student afgesproken en verschilt van promotor tot promotor. De studenten zijn over het algemeen tevreden over deze begeleiding. De beoordeling van de masterproef zal aan de UGent en de Vrije Universiteit Brussel plaatsvinden door de promotor en twee medebeoordelaars en aan de Universiteit Antwerpen door de promotor en één medebeoordelaar. De commissie vindt een beoordeling door twee beoordelaars voldoende. Op die manier kan de grote werklast die gepaard gaat met de evaluatie van masterproeven ingeperkt worden. De commissie waardeert de mondelinge verdediging van de masterproef aan de K.U.Leuven en de Universiteit Antwerpen. Een dergelijke verdediging biedt een waardevolle interactie die bijdraagt tot het leerproces van de student. Door het arbeidsintensieve karakter van zo’n verdediging heeft de commissie er begrip voor dat de andere opleidingen daar niet voor kiezen. Aan de Vrije Universiteit Brussel wordt een tussenoplossing toegepast, waarbij de student op aanvraag zijn masterproef mondeling mag verdedigen. De commissie heeft een steekproef van eindverhandelingen doorgenomen. Zij vindt dat het niveau over het algemeen voldoet. Aan de UGent is het evenwel van belang de minimumcriteria duidelijk te definiëren. Een aantal zwakke eindverhandelingen verdiende volgens de commissie geen voldoende beoordeling. Aan de K.U.Leuven blijkt de neiging te bestaan relatief hoge scores toe te kennen en aan de Universiteit Antwerpen was het de commissie niet steeds duidelijk welke evaluatiecriteria gebruikt werden. De commissie hoopt dan ook dat de wijze van beoordeling nog verbeterd zal worden en dat de betere inhoudelijke aansluiting van de masterproef bij de rest van de opleiding zal leiden tot het verhogen van het niveau van de afgeleverde masterproeven over de hele linie. De commissie heeft er ten slotte bij alle opleidingen op gewezen dat de begeleiding van de masterproef een arbeidsintensieve aangelegenheid is die een grote personeelsinzet vereist. De commissie pleit voor het efficiënter organiseren van de begeleiding en beoordeling van de masterproef en voor het expliciet waarderen van deze begeleidingstaken in de interne allocatiemechanismen. De masteropleiding van de Universiteit Antwerpen wordt als enige als goed beoordeeld op dit facet, voornamelijk vanwege de voortvarende plannen voor de invulling van de masterproef, waarbij gekozen wordt voor het beperken van de omvang van de masterproef ten voordele van de kwaliteit van een korter werkstuk, dat bovendien mondeling verdedigd zal worden.
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 49 Deel 1
2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden variëren naar het oordeel van de commissie van voldoende (K.U.Leuven, K.U.Brussel, master Universiteit Antwerpen) tot goed (UGent, Vrije Universiteit Brussel, bachelor Universiteit Antwerpen). De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Communicatiewetenschappen bestaan uit de algemene criteria die in het Vlaams hoger onderwijs worden toegepast voor vrijwel alle opleidingen. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, of - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. Grafiek 1 toont een overzicht van het aantal generatiestudenten in het eerste bachelorjaar Communicatiewetenschappen in het academiejaar 2004–2005. Uit deze grafiek blijkt dat de K.U.Leuven en de UGent vrijwel evenveel generatiestudenten aantrekken, ongeveer 200. De Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel trekken gemiddeld omstreeks 100 generatiestudenten aan. De K.U.Brussel trekt slechts 9 generatiestudenten aan. De bacheloropleidingen blijken goed aan te sluiten bij het ASO.
Grafiek 1: Overzicht van het aantal generatiestudenten in het eerste jaar Communicatiewetenschappen in het academiejaar 2004–2005
50
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
De Universiteit Antwerpen doet bijzondere inspanningen om studenten uit het technisch secundair onderwijs en allochtone studenten aan te trekken. De commissie waardeert deze inspanningen. Hierbij moet aangetekend worden dat het slaagpercentage van deze studenten laag is en dus nog de nodige aandacht behoeft. Op basis van de beschikbare informatie verwacht de commissie dat er geen problemen zullen zijn met de aansluiting tussen de bachelor- en de masteropleidingen. Aan de UGent en de Vrije Universiteit Brussel wordt bovendien een schakelprogramma aangeboden en gepromoot voor studenten die een professioneel bachelordiploma in het domein van de communicatiewetenschappen hebben behaald. Vooral de UGent trekt op deze manier veel studenten aan (meer dan 100). De commissie kent de beoordeling ‘goed’ toe aan de bacheloropleiding van de Universiteit Antwerpen, voornamelijk vanwege de extra inspanningen die geleverd worden om kansarme studenten aan te trekken. De UGent en de Vrije Universiteit Brussel worden als goed beoordeeld mede wegens de inspanningen die zij leveren om studenten met een hogeschooldiploma te laten doorstromen naar hun opleiding.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed voor alle opleidingen. De onderwijskundige kwaliteit van de individuele docenten is over het algemeen goed. Het ZAP en het AAP zijn gemotiveerd en gedreven om onderwijs van goede kwaliteit aan te bieden. In het personeelsbeleid wordt over het algemeen de nodige aandacht besteed aan de didactische kwaliteiten van het ZAP. Bij aanstelling of benoeming moet aan de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel een proefcollege gegeven worden. Aan de andere instellingen gebeurt de evaluatie van de didactische kwaliteiten bij de aanstelling op basis van de beschikbare informeel vergaarde informatie. Bij bevorderingen en evaluaties worden aan alle instellingen didactische kwaliteiten in de beoordeling betrokken. Aan de K.U.Brussel, de Universiteit Antwerpen, de UGent en de Vrije Universiteit Brussel worden de resultaten van onderwijsevaluaties ook opgenomen in het personeelsdossier. Dit gebeurt vooralsnog niet aan de K.U.Leuven. Bij de aanstelling van AAP-leden wordt over het algemeen weinig aandacht besteed aan didactische kwaliteiten. Bij de verlenging van mandaten wordt wel vaker rekening gehouden met de didactische kwaliteiten van de betrokkene. De commissie waardeert de wijze waarop de onderwijstaken op een evenwichtige manier verdeeld De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 51 Deel 1
worden – via een ‘poolsysteem’ – onder de AAP-leden aan de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel. AAP-leden zijn zo voor hun onderwijstaken niet langer verbonden aan een bepaald ZAP-lid en het onderwijs kan hierdoor evenwichtig over de AAP-leden verdeeld worden. De commissie geeft in overweging om dit systeem ook aan andere instellingen toe te passen. Aan de K.U.Leuven zijn de onderwijstaken van AAP-leden sterk afhankelijk van hun promotor, waardoor ze in de praktijk vaak meer onderwijstaken moeten verrichten dan de universitair bepaalde verdeling tussen onderwijs en onderzoek (30/70) hun oplegt. De commissie betreurt dit. De commissie waardeert het aanbod van initiatieven met het oog op onderwijsprofessionalisering dat de K.U.Leuven, de Universiteit Antwerpen, de UGent en de Vrije Universiteit Brussel aanbieden aan hun ZAP-leden. De K.U.Brussel neemt een aantal initiatieven in het kader van onderwijskundige professionalisering en stimuleert AP-leden om meer uitgebreide opleidingen extern te volgen. Ten slotte hecht de commissie belang aan een goed allocatiemechanisme dat de gewenste stimulansen genereert. Het verdelingsmechanisme dient zowel tussen de faculteiten als binnen de faculteit te bestaan en rekening te houden met zowel onderwijs-, onderzoeks- als dienstverleningstaken. Aan de Universiteit Antwerpen dient de verdeling tussen de faculteiten nog evenwichtiger te gebeuren. Ook binnen de faculteit lijkt een goed verdelingsmechanisme noodzakelijk aan de Universiteit Antwerpen. Dit geldt eveneens voor de K.U.Leuven. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De professionele en academische gerichtheid van het personeel wordt als voldoende (K.U.Brussel) tot goed (K.U.Leuven, Universiteit Antwerpen, UGent, Vrije Universiteit Brussel) beoordeeld. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de K.U.Leuven, de Universiteit Antwerpen, de UGent en de Vrije Universiteit Brussel over een breed gamma van goede onderzoeksgroepen beschikken. Zij waardeert dat alle instellingen kiezen voor speerpunten in hun onderzoek en hun expertise bundelen in onderzoeksgroepen. Aan alle instellingen behalve de K.U.Brussel worden de meest belangrijke deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen gedekt door deze onderzoeksgroepen. De K.U.Brussel beschikt over een beperkter eigen academisch kader waardoor de waaier aan onderzoeksexpertises smaller is. De onderzoekers staan bovendien nog relatief aan het begin van hun onderzoekscarrière en scoren daardoor in vergelijkingen logischerwijze nog iets minder goed. Dit doet echter niets af van het door de commissie sterk gewaardeerde groeipotentieel dat overduidelijk aanwezig is bij deze onderzoekers. Aan alle instellingen worden vertegenwoordigers van het afnemend veld ingeschakeld als gastprofessor.
52
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
3.3. Kwantiteit van het personeel De kwantiteit van het personeel wordt als onvoldoende (K.U.Leuven, UGent, Universiteit Antwerpen, Vrije Universiteit Brussel) tot voldoende (K.U.Brussel) beoordeeld. De commissie heeft vastgesteld dat er in Vlaanderen relatief veel opleidingen Communicatiewetenschappen zijn die over het algemeen veel studenten aantrekken. De financiële middelen waarover zij beschikken zijn zonder uitzondering bijzonder beperkt. De commissie betreurt dit ten zeerste. De ZAP-studentratio is steeds bijzonder ongunstig met als uitschieters 1-124 aan de K.U.Leuven en 1-104 aan de UGent. Enkel aan de K.U.Brussel is deze ratio goed door het beperkte aantal studenten. In absolute termen is ook aan de K.U.Brussel het personeelskader zeer beperkt. Hetzelfde geldt voor het AAP-kader dat aan de verschillende instellingen, ondanks een sterke groei in de voorbije jaren – vooral BAP gefinancierd met externe middelen en dus slechts beperkt inzetbaar voor het onderwijs – nog steeds beperkt is. Overal geven de ZAP-leden veel onderwijs. Bij de opleidingen met veel studenten (vooral aan de K.U.Leuven en de UGent) leidt dit tot moeilijkheden om voldoende interactieve onderwijsvormen aan te bieden. De commissie wil er dan ook bij de universitaire overheden voor pleiten om dringend bijkomend te investeren in de opleidingen Communicatiewetenschappen. De commissie beoordeelt dit facet als ‘onvoldoende’ voor alle instellingen die grote groepen studenten met de weinig personeel opleiden, met een uitzondering: de K.U.Brussel waar de ZAP-student ratio gunstig is, hetgeen het verder beperkte personeelskader enigszins compenseert.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende (K.U.Leuven, Vrije Universiteit Brussel) tot goed (K.U.Brussel, Universiteit Antwerpen en UGent). De opleidingen van de Universiteit Antwerpen zijn recent in een nieuw onderwijsgebouw getrokken. Ook de UGent heeft de voorbije jaren sterk geïnvesteerd in vernieuwde materiële voorzieningen. De Vrije Universiteit Brussel en de K.U.Brussel beschikken eveneens over leslokalen en auditoria met multimediale uitrusting. De K.U.Leuven maakte ten tijde van de visitatie nog hoofdzakelijk gebruik van oude onderwijsinfrastructuur, maar een grondige opknapbeurt van de facultaire gebouwen was aan de gang. De pc-infrastructuur voldoet aan alle instellingen. De kwaliteit van de bibliotheken is over het algemeen goed. De integratie van de vroegere campusbibliotheken van De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 53 Deel 1
de Universiteit Antwerpen moet evenwel nog voltrokken worden. De collectie van de campusbibliotheek van de Vrije Universiteit Brussel blijft een knelpunt, ondanks recente investeringen. De materiële voorzieningen zijn over het algemeen goed. Aan de K.U.Leuven biedt de voornamelijk oude onderwijsinfrastructuur onvoldoende aanleiding voor een goede beoordeling. Aan de Vrije Universiteit Brussel geldt hetzelfde voor de minder goede campusbibliotheek. 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als excellent voor de K.U.Brussel en als goed voor alle andere instellingen. Over het algemeen worden nieuwe studenten goed opgevangen. Aan de K.U.Brussel wordt alle relevante informatie samengebracht in de ‘trajectwijzer’, die door de studenten veelvuldig gebruikt en door de commissie sterk gewaardeerd wordt. Andere initiatieven, die overal genomen worden, zijn onthaaldagen of een introductieweek. Studenten kunnen met studiegerelateerde problemen over het algemeen terecht bij AAP-leden, en meestal ook rechtstreeks bij ZAP-leden. De drempel is zeer laag, zeker aan de K.U.Brussel, de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel. Het facultair secretariaat verzorgt praktische informatie en allerlei administratieve taken. In het eerste jaar kunnen de studenten aan de K.U.Leuven terecht bij het Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing en aan de UGent bij de Cel Studieondersteuning. Aan de UGent en de Vrije Universiteit Brussel is er een studietrajectbegeleider beschikbaar voor individuele begeleiding van studenten. Aan de K.U.Brussel gebeurt de studietrajectbegeleiding tijdens zogenaamde ‘stroomgesprekken’ waarvoor de studenten uitgenodigd worden en waarin de studenten van nabij gevolgd worden. Aan de Universiteit Antwerpen wordt aan iedere student een mentor toegewezen en is er een studiebegeleider. Aan de Vrije Universiteit Brussel kunnen studenten voor een soortgelijke begeleiding terecht in het Zelfstudiecentrum voor de Humane Wetenschappen. Aan alle instellingen staat een aantal centrale of facultaire diensten in voor het begeleiden van studenten met niet-studiegebonden problemen. Alle instellingen beschikken over een permanente ombudspersoon, bij wie de studenten terecht kunnen met problemen. De concrete invulling van de taak en de wijze van aanstelling van de ombudspersoon verschillen van instelling tot instelling. De commissie waardeert dat aan de UGent de ombudspersoon voorgedragen wordt door de studenten.
54
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
De bijzonder goede begeleiding van de studenten aan de K.U.Brussel door de ZAPen AAP-leden en de zeer handige trajectwijzer worden door de commissie in het bijzonder gewaardeerd. Zij geven aanleiding tot de beoordeling excellent op dit facet.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
5.1. Evaluatie van resultaten De evaluatie van de resultaten wordt als voldoende (K.U.Leuven, UGent, Universiteit Antwerpen) tot goed (K.U.Brussel, Vrije Universiteit Brussel) beoordeeld. Aan de Vrije Universiteit Brussel worden alle opleidingsonderdelen na het einde van ieder semester elektronisch geëvalueerd door de studenten. Ook aan de K.U.Brussel worden alle opleidingsonderdelen jaarlijks geëvalueerd. Aan de UGent wordt de kwaliteit van de opleidingsonderdelen systematisch bevraagd en recent werd aan de Universiteit Antwerpen eveneens een kwaliteitszorgsysteem opgestart waarbij de onderwijskwaliteit systematisch bevraagd wordt. Aan de UGent en de Universiteit Antwerpen worden niet alle opleidingsonderdelen jaarlijks geëvalueerd. Aan de K.U.Leuven staat een nieuw systeem van onderwijsevaluaties door de studenten nog in de stijgers. De commissie hoopt dat dit zo snel mogelijk zal worden geïmplementeerd. Ze waardeert wel dat de opleidingen naar aanleiding van de visitatie zelf een aantal ad hoc evaluaties hebben uitgevoerd. Aan de Vrije Universiteit Brussel werden recent vragen over het programma als geheel toegevoegd aan de semesteriële onderwijsevaluaties. Aan de K.U.Brussel organiseert men jaarlijks focusgesprekken met studenten om het programma als geheel te evalueren. Aan de UGent zijn er enkele aanzetten tot programma-evaluaties, maar zijn deze nog niet structureel verankerd. Aan de Universiteit Antwerpen en de K.U.Leuven wordt een kwaliteitszorgcyclus uitgebouwd op programmaniveau. Aan de Universiteit Antwerpen werd deze recent gestart, terwijl de cyclus aan de K.U.Leuven nog niet operationeel is. Vooral aan de K.U.Brussel, de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel worden problemen ook vaak informeel gesignaleerd. De commissie waardeert de grote openheid en de goede zelfkritische ingesteldheid die blijken uit de zelfevaluatierapporten van vrijwel alle instellingen. De bezoeken aan de opleidingen boden overal een goede en noodzakelijke aanvulling op de zelfevaluatierapporten. De commissie hecht een groot belang aan de regelmatige beoordeling van zowel de individuele opleidingsonderdelen als het volledige programma. De opleidingen die beide evaluaties naar behoren uitvoeren (K.U.Brussel en Vrije Universiteit Brussel) De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 55 Deel 1
krijgen een goede beoordeling op dit facet. De instellingen waar er een volledig nieuwe evaluatiecyclus is (K.U.Leuven), deze cyclus zeer recent ingevoerd werd (Universiteit Antwerpen) en een programma-evaluatie nog moet ingevoerd worden (UGent), worden als voldoende beoordeeld. 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als voldoende (K.U.Brussel, K.U.Leuven, UGent, Vrije Universiteit Brussel) tot goed (Universiteit Antwerpen). Aan de Universiteit Antwerpen werden nagenoeg alle aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie snel uitgevoerd en wordt op basis van de onderwijsevaluaties bijgestuurd. De commissie waardeert ook de inspanningen die geleverd zijn – naar aanleiding van de integratie van de Universiteit Antwerpen – om de opleidingen te optimaliseren. Dit alles leidt tot de beoordeling ‘goed’ op dit facet. Ook aan de andere instellingen worden over het algemeen voldoende verbetermaatregelen genomen op basis van interne evaluaties en van het vorige visitatierapport. Bij al deze instellingen blijft echter minstens één belangrijk aandachtspunt onopgelost. Aan de K.U.Brussel is men er niet in geslaagd om de studentenaantallen te verhogen en blijft het eerste anderhalf jaar van de opleiding weinig communicatiewetenschappelijk. Aan de UGent en de K.U.Leuven blijven de hoorcolleges overheersen en aan de Vrije Universiteit Brussel blijft de te beperkte wetenschappelijke onderbouwing van het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing een probleem. 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende (K.U.Leuven, Universiteit Antwerpen) tot goed (K.U.Brussel, UGent, Vrije Universiteit Brussel). De betrokkenheid van het academisch personeel is over het algemeen goed. Zowel het ZAP als het AAP is voldoende vertegenwoordigd op alle niveaus. De commissie heeft de opleidingsverantwoordelijken van de K.U.Leuven wel aanbevolen om meer pro-actief een eigen langetermijnvisie uit te werken om op die manier meer impact te hebben op evoluties binnen faculteit en universiteit. De betrokkenheid van de studenten is over het algemeen ook goed. Zij zijn op de meeste niveaus vertegenwoordigd en hebben het gevoel dat er naar hen geluisterd wordt. Aan de K.U.Leuven, de UGent en aan de Vrije Universiteit Brussel zijn de studentenvertegenwoordigers goed georganiseerd. Aan de Universiteit Antwerpen blijkt het daarentegen moeilijk om een gestructureerde studentenvertegenwoordiging te betrekken bij de interne kwaliteitszorg.
56
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
Aan een aantal instellingen worden initiatieven genomen om naar aanleiding van de vorige visitatie alumni meer bij de opleiding te betrekken. Enkel aan de K.U.Leuven en de Vrije Universiteit Brussel wordt al langer getracht de alumni structureel te betrekken bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De betrokkenheid van het beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg is bij alle opleidingen vrij beperkt. Deze wordt voornamelijk informeel gewaarborgd dankzij gastprofessoren en praktijkassistenten. Ook contacten in het kader van (zomer)stages worden soms informeel bevraagd over de kwaliteit van de opleiding en mogelijke verbeteringen. In het algemeen vindt de commissie het belangrijk om alumni en het afnemend beroepenveld beter te betrekken bij de interne kwaliteitszorg. Hun inbreng kan een belangrijke toegevoegde waarde bieden voor de opleidingen. De K.U.Brussel, de UGent en de Vrije Universiteit Brussel worden op dit facet als goed beoordeeld vooral vanwege de goede vertegenwoordiging van alle personeelscategorieën en de studenten en de relatief grote openheid voor verandering. Aan de K.U.Leuven vond de commissie deze openheid voor verandering minder terug en aan de Universiteit Antwerpen is de participatie van studenten een punt dat aandacht verdient.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als voldoende voor alle opleidingen. Op basis van de beschikbare informatie is de commissie van mening dat de afgestudeerden van alle Vlaamse opleidingen Communicatiewetenschappen een voldoende niveau behalen. De afgestudeerden van de kandidaats- en licentieopleidingen zijn over het algemeen tevreden over de genoten opleiding. De afgestudeerde kandidaten van de K.U.Brussel ondervinden weinig problemen bij de overstap naar een andere instelling. De commissie heeft wel vastgesteld dat veel studenten van de instellingen aan het einde van hun licentieopleiding eerder onzeker zijn. Vele afgestudeerden (tot bijna de helft) kiezen er dan ook voor om een aanvullende opleiding te volgen waarin ze zich verder kunnen specialiseren in een deelgebied van de Communicatiewetenschappen. De commissie hoopt dat de studenten zich zekerder zullen voelen na invoering van de bachelor- en masteropleiding. Ze hoopt ook dat de studenten zich al zullen kunnen specialiseren tijdens de master, zodat de behoefte aan aanvullende opleidingen en de daaraan gekoppelde verlengde studieduur zal afnemen. Om studenten bovendien de kans te geven in de praktijk kennis te maken De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 57 Deel 1
met de beroepswereld die aansluit bij de opleiding hecht de commissie veel belang aan een stage in het kader van het curriculum. Studenten die een (zomer)stage gevolgd hebben vinden dit over het algemeen een meerwaarde voor hun vorming. De informatie die de commissie ter beschikking had, geeft aan dat de afgestudeerden terecht komen in heel diverse sectoren en functies, waarbij ze gebruikmaken van de algemene competenties die ze aan de universiteit verworven hebben. Het is opvallend dat een aanzienlijk deel (40 % aan de K.U.Leuven en de UGent) van de afgestudeerden onder universitair niveau tewerkgesteld is. Niet alle opleidingen stelden voldoende cijfermateriaal over de afgestudeerden ter beschikking, maar omdat het beschikbare cijfermateriaal en de gesprekken met alumni op dit punt vrij eensluidend waren, vreest de commissie dat de bovenstaande, verontrustende observaties voor alle instellingen gelden. Aangezien de bachelor- en masteropleiding nog geen afgestudeerden kenden op het moment van de visitatie, heeft de commissie zich gebaseerd op indicaties zoals de kwaliteit van het cursusmateriaal en de examenvragen die de commissie ingekeken heeft. Deze kwaliteit is over het algemeen goed. De commissie is ervan overtuigd dat het vernieuwde programma en de sterkere structurering van de keuzemogelijkheden in de bachelor- en masteropleiding zullen bijdragen tot het verhogen van de kwaliteit van de afgestudeerden. Ze meent dan ook dat de beoogde competenties door middel van het bachelor- en masterprogramma zeker in voldoende mate kunnen worden bereikt. De deelname aan internationale uitwisselingen verschilt sterk van instelling tot instelling. De Universiteit Antwerpen is hierbij een voortrekker met ongeveer 18 % van de laatstejaarsstudenten die deelnemen aan Erasmusuitwisselingen. Bovendien bestaan er ook mogelijkheden voor uitwisselingen buiten Europa. Aan de K.U.Leuven neemt ongeveer 12 % van de studenten deel aan Erasmusuitwisselingen. De commissie vindt dat eerder laag en hoopt dat de deelname kan verhoogd worden nu de studenten ook in het derde bachelorjaar in het buitenland mogen studeren. Aan de UGent (tot ongeveer 20 %) en de Vrije Universiteit Brussel (minder dan 10 %) is dankzij recente inspanningen de deelname gestegen, ook al blijft er vooral voor de Vrije Universiteit Brussel nog veel ruimte voor verbetering. Aan de K.U.Brussel wordt sinds de oprichting van de bacheloropleiding de mogelijkheid geboden om reeds in het derde bachelorjaar deel te nemen aan internationale uitwisselingen. De interesse hiervoor is evenwel nog beperkt. 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende (UGent, bachelor Universiteit Antwerpen, master Vrije Universiteit Brussel) tot goed (K.U.Brussel, K.U.Leuven, master Universiteit Antwerpen, bachelor Vrije Universiteit Brussel).
58
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
Grafiek 2: Onderwijsrendement van de generatiestudenten in 2004–2005
Een schematisch overzicht van het onderwijsrendement van de generatiestudenten in 2004–2005 is weergegeven in Grafiek 2. Dit academiejaar was namelijk het enige academiejaar waarvoor alle opleidingen aparte cijfers ter beschikking konden stellen over de opleiding Communicatiewetenschappen. De slaagcijfers variëren sterk. De K.U.Brussel heeft een slaagpercentage onder generatiestudenten van net boven de 50 %, terwijl dat cijfer aan de K.U.Leuven en de Vrije Universiteit Brussel iets lager dan 50 % ligt. De Universiteit Antwerpen en de UGent volgen op enige afstand met slaagpercentages van respectievelijk 27 % en 35,4 %. Voor het tweede jaar van de opleiding varieert het gemiddelde slaagpercentage tussen 67 % voor de Universiteit Antwerpen en 83 % voor de K.U.Brussel. In het derde jaar is het slaagpercentage van de Vrije Universiteit Brussel het laagst met 86 %. In het laatste jaar zijn de slaagpercentages voldoende voor de Vrije Universiteit Brussel waar gemiddeld 68 % van de studenten slaagt en de UGent waar gemiddeld 82 % slaagt. Aan de Vrije Universiteit Brussel is het slaagpercentage het gevolg van de combinatie van een werkintensieve stage en de masterproef. Aan de K.U.Leuven en de Universiteit Antwerpen slagen gemiddeld meer dan 90 % van de studenten in het laatste jaar, wat als goed beoordeeld wordt door de commissie. Van de studenten die de volledige opleiding met succes afronden, doet ongeveer 60 % dit binnen de voorziene studietijd. De gemiddelde doorstroomtijd is vier jaar en zes maanden voor de UGent en de K.U.Leuven, vier jaar en zeven maanden voor de Vrije Universiteit Brussel en vier jaar en negen maanden voor de Universiteit De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief 59 Deel 1
Antwerpen. Aan de K.U.Brussel deden studenten er gemiddeld twee jaar en vier maanden over om hun kandidaatsdiploma te halen. Voor de bacheloropleiding geven de verschillen in de slaagcijfers bij de generatiestudenten aanleiding tot differentiatie in de oordelen. Aan de Universiteit Antwerpen en de UGent zijn deze slaagcijfers duidelijk lager dan bij de andere opleidingen. Bij de beoordeling van de masteropleidingen zijn de slaagpercentages van de tweede licentie als basis genomen. Die zijn voor de UGent en de Vrije Universiteit Brussel lager dan voor de andere opleidingen. Dit is de basis voor het verschil in de oordelen op dit facet voor de master.
60
De opleidingen Communicatiewetenschappen in vergelijkend perspectief Deel 1
V
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten
In de hierna volgende tabellen wordt het oordeel van de commissie op de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale eisen die aan een bachelor- of masteropleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin descriptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het structuurdecreet van het hoger onderwijs (2003) en het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de visitatiecommissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is beschreven in hoofdstuk II van Deel 1 van het visitatierapport. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabellen en de daar in opgenomen scores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit.
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten 61 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): O Onvoldoende: De beoordeling onvoldoende wijst er op dat onder het facet essentiële gebreken werden vastgesteld die ingrijpende bijsturingen noodzakelijk maken. V Voldoende: Dit betekent dat aan de meeste aspecten van het facet voldoende aandacht wordt besteed, maar dat sommige elementen voor verbetering vatbaar zijn, zonder dat essentiële gebreken werden vastgesteld. G Goed: Goed wordt gegeven indien de commissie van mening is dat de opleiding zich behoorlijk inspant voor alle aspecten van het facet en er geen tekorten werden vastgesteld. E Excellent: Dit houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. Nvt Niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Positief: voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. Negatief: voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten. Tabel 1 geeft vergelijkenderwijs de oordelen van de visitatiecommissie per onderwerp en de bijbehorende facetten weer over de bachelor en waar aanwezig de aansluitende masteropleidingen Communicatiewetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent, en de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel. Tabel 2 geeft de oordelen van de visitatiecommissie per onderwerp en de bijbehorende facetten weer over de interuniversitaire masteropleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschappen. Tabel 3 geeft de oordelen van de visitatiecommissie per onderwerp en de bijbehorende facetten weer over de master na masteropleiding Journalistiek aan de UGent.
Tabel 1: Vergelijkende scoretabel van de bachelor- en waar aanwezig de aansluitende masteropleidingen Communicatiewetenschappen (chronologisch volgens bezoek aan de opleiding)
62
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten Deel 1
Bachelor K.U.Brussel
Bachelor Universiteit Antwerpen
Master Universiteit Antwerpen
Bachelor UGent
Master UGent
Bachelor K.U.Leuven
Master K.U.Leuven
Bachelor Vrije Universiteit Brussel
Master Vrije Universiteit Brussel
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
V
V
V
V
V
V
G
G
Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen
V
G
G
G
G
V
V
G
G
Onderwerp 2: Programma
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 2.1: Relatie doelstellingen en inhoud
O
V
V
V
V
V
V
G
G
Facet 2.2 Eisen professionele en academische gerichtheid
G
G
G
G
G
V
V
G
G
Facet 2.3 Samenhang
V
O
O
O
O
O
O
V
V
Facet 2.4 Studieomvang
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
Facet 2.5 Studietijd
G
V
V
O
V
G
G
G
G
Facet 2.6 Afstemming vormgeving-inhoud
G
V
V
O
V
O
V
E
E
Facet 2.7 Beoordeling en toetsing
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 2.8 Masterproef
Nvt
Nvt
G
Nvt
V
Nvt
V
Nvt
V
Facet 2.9 Toelatingsvoorwaarden
V
G
V
G
G
V
V
G
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 3.1 Kwaliteit personeel
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 3.2 Eisen professionele/academische gerichtheid
V
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 3.3 Kwantiteit personeel
V
O
O
O
O
O
O
O
O
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 4.1 Materiële voorzieningen
G
G
G
G
G
V
V
V
V
Facet 4.2 Studiebegeleiding
E
G
G
G
G
G
G
G
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 5.1 Evaluatie resultaten
G
V
V
V
V
V
V
G
G
Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering
V
G
G
V
V
V
V
V
V
Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
G
V
V
G
G
V
V
G
G
Onderwerp 6: Resultaten
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 6.1 gerealiseerd niveau
V
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 6.2 onderwijsrendement
G
V
G
V
V
G
G
G
V
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten 63 Deel 1
Tabel 2: Scoretabel van de interuniversitaire masteropleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
Onderwerp 2: Programma
-
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
O
Facet 2.3. Samenhang van het programma
O
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
O
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
O
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
-
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
V
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
O
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
V
Facet 4.2. Studiebegeleiding
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
O
64
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten Deel 1
Tabel 3: Scoretabel van de master na masteropleiding Journalistiek aan de UGent Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1 Niveau en oriëntatie
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
O
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
O
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
O
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
O
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
V
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
O
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
V
Facet 4.2. Studiebegeleiding
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatieresultaten
V
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
O
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
G
Vergelijkende tabellen kwaliteitsaspecten 65 Deel 1
Deel 2
Opleidingsrapporten
I
K.U.Brussel Bachelor Communicatiewetenschappen
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleiding werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een academische bachelor in de Communicatiewetenschappen. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 69 Deel 2
Inleiding De K.U.Brussel werd opgericht in 1969 en biedt een studierichting Communicatiewetenschappen aan sinds 1989–1990, eerst binnen de faculteit Economie en Toegepaste Economie en later binnen de faculteit Politieke en Sociale (en Communicatie) wetenschappen. Naar aanleiding van de Bologna-hervorming werd de toenmalige tweejarige kandidatuur omgevormd naar een driejarige bachelor. Het eerste bachelorjaar ging van start in september 2004, het tweede bachelorjaar in september 2005. De commissie bezocht de opleiding Communicatiewetenschappen aan de K.U.Brussel op 23 en 24 oktober 2006. Het derde bachelorjaar werd op dat moment voor het eerst aangeboden. Het oordeel over het tweede semester van het derde bachelorjaar, dat nog niet werd aangeboden, is gebaseerd op de doelstellingen, de eindtermen en de programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages, studierendementen en personeel) en op de ervaringen van studenten en staf over de kandidaatsopleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de bacheloropleiding aan de K.U.Brussel. Ook de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de opleiding hield met alle betrokkenen hebben hiertoe bijgedragen. Op 14 juli 2006 keurde de Vlaamse regering een ontwerpnota goed over de financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De Vlaamse regering nam hierin een principebeslissing tot afbouw van vijf opleidingen aan de K.U.Brussel, waaronder de opleiding Communicatiewetenschappen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie besliste de Raad van Bestuur van de K.U.Brussel dat de opleiding Communicatiewetenschappen met ingang van het academiejaar 2007–2008 zal afgebouwd worden. Enkel het tweede bachelorjaar wordt tijdens dat academiejaar nog een laatste maal aangeboden. De commissie betreurt deze beslissing onder meer omdat de studenten op die manier hun volledige bacheloropleiding niet meer kunnen afronden aan de K.U.Brussel, hetgeen hen nochtans eerder toegezegd was. De commissie is ongewild getuige geweest van de communicatie over die beslissing naar studenten en personeel en kon constateren dat zij hun ongenoegen over dit communicatiebeleid ventileerden. Gegeven deze beslissing van het universiteitsbestuur heeft de commissie enkel haar beoordeling van het huidige programma gegeven en geen verbetersuggesties geformuleerd. Ze heeft er wel naar gestreefd om verder haar opdracht uit te voeren zoals zij dat voor alle andere bij de visitatie betrokken opleidingen heeft gedaan.
70
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
De opleiding Communicatiewetenschappen werd voor het eerst gevisiteerd als een afzonderlijke entiteit. In de vorige visitatieronde (1998–1999) werd aan de K.U.Brussel enkel Politieke en Sociale Wetenschappen (PSW) als geheel doorgelicht. Alle studenten in de eerste kandidatuur genoten destijds dezelfde basisopleiding PSW. In de tweede kandidatuur Communicatiewetenschappen bereidden slechts vijf opleidingsonderdelen specifiek op de communicatiewetenschappen voor.
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 71 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
De opleidingsdoelstellingen worden in het zelfevaluatierapport, op de website van de K.U.Brussel en in het hogeronderwijsregister als volgt geformuleerd: De bachelor in de Communicatiewetenschappen beschikt over attitudes gericht op autonome leer- en denkprocessen. Deze leiden tot de vorming van een intellectueel met brede vaardigheden en kennis. De afgestudeerde heeft een gedegen basiskennis van de Communicatiewetenschappen en hun onderzoeksmethodes. Hij/zij beschikt over de vaardigheden en attitudes om sociale feiten aan de hand van de communicatietheoretische benadering te beschrijven en te verklaren en hierover kritisch te reflecteren. De bachelor kan de mogelijkheden en behoeften aan probleemoplossing detecteren en rapporteert hierover helder, zowel mondeling als schriftelijk. Hij/zij beschikt over leervaardigheden om een vervolgstudie op masterniveau aan te gaan en over een bereidheid tot levenslang leren. Een gedegen kennis van verwante sociaalwetenschappelijke benaderingen staat hierbij centraal. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de drie basispijlers van een goede sociale wetenschap: theoretische oriëntatie en ondersteuning, methodologische vaardigheden en grondige kennis van feiten en gebeurtenissen. De opleiding is erop gericht een ruime kennis van de structuur, problemen en het beleid met betrekking tot (oude en nieuwe) media, journalistiek en informatiestromen binnen hun sociale, (inter)culturele, internationale, historische en politieke context te verwerven. Eindkwalificaties De bachelor Communicatiewetenschappen 1) is vertrouwd met de grondbegrippen, theorieën en theoretische stromingen van de communicatiewetenschappen en de belangrijkste mediatypen, -functies, -fasen (productie, distributie, receptie) en -systemen; 2) is vertrouwd met de actuele stand van zaken van de wetenschappelijke discussie inzake communicatiewetenschappelijke vraagstellingen; 3) beschikt over een globale kennis van de structuren, processen, feiten en gebeurtenissen die onze samenleving en de relaties met andere samenlevingen vormgeven en determineren; 4) heeft in het bijzonder een ruim inzicht in de culturele en politieke aspecten van communicatie, binnen een (inter-)culturele en internationale context; 5) kan het centrale belang van, de mechanismen achter en de determinanten van sociale fenomenen met betrekking tot de media plaatsen en verklaren; 6) is in staat deze kennis te kaderen binnen de communicatietheoretische benaderingen die de analyse, beschrijving en verklaring van deze fenomenen mogelijk maken en sturen; 7) beheerst een voldoende uitgebreid en specifiek methodologisch instrumentarium om voornoemde analyses te begrijpen en te duiden en om onder begeleiding onderzoek te verrichten; 8) is wegwijs in de vakeigen bronnen op nationaal en internationaal vlak;
72
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
9) beschikt over de nodige redactionele, audiovisuele en mondelinge vaardigheden om zijn/haar benadering van een communicatiewetenschappelijke problematiek op een inzichtelijke wijze te presenteren; 10) geeft blijk van wetenschappelijke integriteit en van een besef van de maatschappelijke relevantie van communicatievraagstukken, inclusief de ethische en normatieve aspecten. Afstudeeroptie Communicatie en cultuur De bachelor Communicatiewetenschappen met als optie Communicatie en cultuur combineert zijn/haar kennis van grondbegrippen, theorieën en theoretische stromingen van de communicatiewetenschappen met een basiskennis van grondbegrippen, gehanteerde terminologie en theoretische stromingen binnen de domeinen van taalkunde, literatuur(geschiedenis) en cultuur(geschiedenis). Deze gecombineerde kennis verschaft de afgestudeerde in het bijzonder een ruim inzicht in de culturele aspecten en de (inter)culturele context van communicatie. Hij/zij is vertrouwd met de actuele stand van zaken van de wetenschappelijke discussies op dit terrein en is wegwijs in de relevante bronnen op nationaal en internationaal vlak. De afgestudeerde is in staat om de resultaten van theoretisch en empirisch onderzoek op het gebied van communicatie en cultuur systematisch te beoordelen en te analyseren. Afstudeeroptie Communicatie en politiek De bachelor Communicatiewetenschappen met als optie Communicatie en politiek combineert zijn/haar kennis van grondbegrippen, theorieën en theoretische stromingen van de communicatiewetenschappen met een basiskennis van politieke structuren, processen en ontwikkelingen en een vertrouwdheid met politicologische theorieën. Deze gecombineerde kennis verschaft de afgestudeerde in het bijzonder een ruim inzicht in de politieke aspecten en de (internationale) politieke context van communicatie. Hij/zij is vertrouwd met de actuele stand van zaken van de wetenschappelijke discussies op dit terrein en is wegwijs in de relevante bronnen op nationaal en internationaal vlak. De afgestudeerde is in staat om de resultaten van theoretisch en empirisch onderzoek op het gebied van communicatie en (internationale) politiek systematisch te beoordelen en te analyseren.
1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie als goed. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de bacheloropleiding overeenkomen met de eindkwalificaties van een academische bacheloropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. De doelstellingen verwijzen goed naar het beheersen van algemene en wetenschappelijke competenties. Ook wordt aan de communicatiewetenschappelijke basiskennis veel aandacht besteed. De zorgvuldige concretisering van deze doelstellingen in eindkwalificaties sluit nauw aan bij de Dublin-descriptoren. De commissie waardeert tevens dat een duidelijke invulling wordt gegeven aan de bachelor als eigenstandige opleiding met een eigen uitstroomprofiel. Ook al zullen vermoedelijk heel wat K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 73 Deel 2
studenten inderdaad onmiddellijk aansluitend op de bacheloropleiding de masteropleiding in de Communicatiewetenschappen volgen, toch vindt de commissie het nuttig dat het uitstroomprofiel van de bachelor geconcretiseerd werd. De commissie verwacht namelijk dat onafhankelijk van de wettelijke bepalingen hieromtrent, de Europese evolutie om het bachelordiploma als eigenstandig diploma te beschouwen ook in Vlaanderen ingang zal vinden. De commissie waardeert dat de algemene doelstellingen voor de bacheloropleiding tevens vertaald worden in specifieke doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen die weergegeven worden in de ECTS-fiches. De doelstellingen worden bekend gemaakt aan studenten via de website van de K.U.Brussel en de studiegids. Ook tijdens informatiedagen voor abituriënten worden de opleidingsdoelstellingen bekend gemaakt. De doelstellingen per opleidingsonderdeel worden toegelicht tijdens het eerste college en zijn terug te vinden in de trajectwijzer, de informatiegids met alle relevante informatie die de studenten aan het begin van het academiejaar krijgen. Binnen de opleidingscommissie worden alle geledingen betrokken bij discussies met betrekking tot de finaliteit van de opleiding en de opleidingonderdelen. 1.2. Domeinspecifieke eisen Globaal beoordeelt de commissie de domeinspecifieke eisen als voldoende. Er wordt gekozen voor een inhoudelijke basisoriëntatie van de bacheloropleiding die gesitueerd wordt binnen de driehoek media, cultuur en politiek, ingebed in een interculturele en internationale context. Studenten kunnen hierbij kiezen voor één van de twee afstudeeropties ‘Communicatie en cultuur’ en ‘Communicatie en politiek’. Deze profilering wordt gekaderd binnen de Angelsaksische traditie, onder meer in ‘media studies’ en ‘cultural studies’. De commissie waardeert deze duidelijke profilering. Keerzijde van de medaille bij een dergelijke profilering is evenwel dat andere deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen zoals strategische en bedrijfscommunicatie, filmstudies, en nieuwe media minder belicht worden. De commissie is van mening dat dit op zich geen probleem vormt op voorwaarde dat dit in de doelstellingen en in de communicatie naar abituriënten duidelijk gecommuniceerd wordt. Deze voorwaarde is haars inziens vervuld. In de doelstellingen wordt geformuleerd dat de afgestudeerde bachelor over “een gedegen basiskennis van de Communicatiewetenschappen” moet beschikken. De commissie is evenwel van mening dat gezien de gekozen profilering een dergelijke brede doelstelling niet gehaald wordt.
74
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
De doelstellingen voor de bachelor en haar twee afstudeeropties komen goed overeen met de eisen die vakgenoten aan een bacheloropleiding in de Communicatiewetenschappen met een dergelijke profilering stellen en kunnen ook internationale vergelijkingen doorstaan. Wel blijkt het afnemend beroepenveld enkel informeel betrokken te worden bij het formuleren van de doelstellingen. Verder waardeert de commissie de samenwerking met de Facultés Universitaires Saint-Louis (FUSL) en ook met de Vrije Universiteit Brussel en het Vesalius College. Deze samenwerking biedt namelijk mogelijkheden om de lacunes in de eigen expertise van de academische staf van de K.U.Brussel op te vangen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen als positief. Het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen evenals de domeinspecifieke eisen zijn adequaat. De doelstellingen zijn zorgvuldig uitgewerkt en vertaald in eindkwalificaties. De bachelor is zowel op doorstroom naar de master elders als op uitstroom naar de arbeidsmarkt gericht. De bachelor laat verdieping en specialisatie in één van de twee afstudeeropties toe. Er is een voldoende aandacht voor communicatiewetenschappelijke basiskennis en algemene en wetenschappelijke competenties. De doelstellingen sluiten aan bij de verwachtingen van (internationale) vakgenoten, maar worden enkel informeel aan de verwachtingen van het afnemend veld getoetst.
Onderwerp 2:
Programma
De communicatiewetenschappelijke kernvakken zijn in het eerste bachelorjaar beperkt tot het inleidende opleidingsonderdeel ‘Communicatiewetenschappen’ (eerste semester) en het opleidingsonderdeel ‘Gedrukte media’ (tweede semester). Voornamelijk vanaf het tweede semester van het tweede bachelorjaar nemen de specifieke communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in aantal toe. Hier worden opleidingsonderdelen zoals ‘Methoden en technieken van het communicatieonderzoek’, ‘Audiovisuele communicatie’, ‘Interculturele communicatie’ of ‘Internationale communicatie’ (tweejaarlijks gegeven) en ‘Mediabeleid en -recht’ geprogrammeerd. In het derde jaar komen bijna uitsluitend communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen voor. Enkel in de vrije keuzeruimte kan nog voor niet-richtingspecifieke opleidingsonderdelen geopteerd worden. De opleidingsonderdelen die een introductie geven tot de andere sociaal- en menswetenschappelijke disciplines zijn voornamelijk geconcentreerd in het eerste jaar en het eerste semester van het tweede jaar. In het eerste bachelorjaar vormen zij de hoofdmoot. Het eerste semester werd bovendien bewust geconcipieerd als een ‘gemeenK.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 75 Deel 2
schappelijk eerste semester’, waarbij drie faculteiten (‘Rechten’, ‘Letteren en wijsbegeerte’, ‘Politieke, sociale en communicatiewetenschappen’) en negen afstudeerrichtingen betrokken zijn. De algemene opleidingsonderdelen nemen in aantal af in het tweede jaar om in het derde jaar afwezig te blijven (behalve in de keuzevrije ruimte). Een derde groep van opleidingsonderdelen zijn de sociaal-wetenschappelijke en communicatiewetenschappelijke methodenopleidingsonderdelen. Ook hierbinnen is er een verschuiving van de algemeen sociaal-wetenschappelijke opleidingsonderdelen in het eerste jaar (‘Statistiek’, ‘Sociaal-wetenschappelijk onderzoek’, ‘Wetenschappelijke vaardigheden’) naar communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het tweede jaar (‘Methoden en technieken van communicatieonderzoek’, ‘Leeronderzoek’) naast de algemeen sociaal-wetenschappelijke opleidingsonderdelen (‘Statistiek’, ‘Sociale Informatica’, ‘Sociaal-wetenschappelijk onderzoek 2’). In het derde jaar verschuift de aandacht volledig naar de toepassing van de methodologische vaardigheden, inzonderheid bij de begeleide eindscriptie en het ‘Seminarie visuele sociologie’. Een vierde, afzonderlijke, entiteit wordt gevormd door de taalopleidingsonderdelen, ‘Sociaal-wetenschappelijk Engels’ (eerste jaar) en ‘Sociaal-wetenschappelijk Frans’ (derde jaar). 2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma als onvoldoende. De commissie waardeert het gemeenschappelijk eerste semester waarbij de studenten kennis maken met verscheidene sociaal-wetenschappelijke disciplines. Studenten verwerven op die manier een basiskennis van deze disciplines en het laat hen bovendien toe om na het eerste semester de studiekeuze bij te stellen indien zou blijken dat ze een verkeerde keuze gemaakt hebben. Ook al werd ingegaan op de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om het begin van de opleiding sterker communicatiewetenschappelijk in te vullen, toch worden het volledige eerste jaar en het eerste semester van het tweede bachelorjaar nog voornamelijk breed social-wetenschappelijk ingevuld. De commissie betreurt dit omdat door deze opbouw in het programma weinig ruimte overblijft voor communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen. Ze wijt deze keuze aan de beperkte personeelsomkadering waarmee de opleiding moet worden aangeboden. Het lijkt haar gewenst om na het brede eerste semester onmiddellijk een sterkere nadruk te leggen op een grondige basisvorming in de diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen die noodzakelijk zijn voor het profiel waarvoor door de K.U.Brussel gekozen werd. Tevens zou op deze manier de doelstelling dat de af-
76
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
gestudeerde over “een gedegen basiskennis van de Communicatiewetenschappen” beschikt, beter kunnen worden bereikt. In het huidige programma wordt deze laatste doelstelling in onvoldoende mate vertaald om ook werkelijk bereikt te worden. Er wordt namelijk in het programma slechts beperkte aandacht besteed aan een aantal belangrijke deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen, zoals Strategische en Bedrijfscommunicatie, Filmstudies en Nieuwe media. De twee afstudeeropties die aangeboden worden, zijn goed gekozen en sluiten aan bij de aanwezige onderzoeksexpertise. Ze bieden de studenten de kans om zich te verdiepen in een deeldomein van de Communicatiewetenschappen. De commissie waardeert tevens de ‘Eindscriptie’ (12 studiepunten) die de integratie van de verworven kennis, inzichten en vaardigheden tot doel heeft. De eindscriptie is een intensief begeleid wetenschappelijk onderzoek over een communicatiewetenschappelijk onderwerp naar keuze. Eind december stellen de studenten op een workshop hun probleemstelling, literatuur, theoretisch kader en methode voor en worden hierop beoordeeld. Het eindwerk dat aan het einde van het academiejaar ingediend wordt, neemt de vorm aan van een in principe publiceerbaar wetenschappelijk artikel van maximaal 8000 woorden (exclusief bibliografie). De commissie vindt dit een goed concept, maar is van mening dat een publiceerbaar artikel aan het einde van een bacheloropleiding te hoog gegrepen is. De commissie vindt het keuzeopleidingsonderdeel ‘Interdisciplinair seminarie’ dat de studenten aan de hand van een gemeenschappelijk thema een beter inzicht beoogt te bieden in de methodes en disciplines en hun eigen benadering van dezelfde werkelijkheid, een heel interessant en nuttig opleidingsonderdeel. Het draagt bij tot het interdisciplinair denken van de studenten. Het zou dan ook best verplicht gemaakt kunnen worden voor alle studenten. Om de nagestreefde interdisciplinariteit ook in de rest van het programma te versterken is volgens de commissie een goede vakinhoudelijke vorming aan het begin van het programma gewenst, waarna later in het programma ruimte vrijkomt om, naast de gekozen afstudeeroptie, de verworven communicatiewetenschappelijke kennis en inzichten te situeren binnen een breder sociaal- en menswetenschappelijk kader. Een dergelijke opbouw laat bovendien toe deze steunvakken veel specifieker in te vullen en duidelijker de verbanden tussen de verschillende disciplines te leggen. Studenten zien bovendien beter het nut in van de aangeboden ondersteunende wetenschappen als zij reeds over voldoende basiskennis in de communicatiewetenschappen beschikken om verbanden te kunnen leggen tussen het eigen domein en deze ondersteunende disciplines. Tijdens het gesprek met de studenten bleek evenwel dat de meesten onder hen tevreden zijn met de huidige structuur van de opleiding waarbij pas na een weinig specifiek eerste jaar de aandacht voor communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het programma toeneemt.
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 77 Deel 2
De commissie stelt de aandacht voor sociaalwetenschappelijke methodologische vorming vanaf het eerste jaar op prijs. Ook de aandacht voor de methodologische vorming in het vervolg van de opleiding is goed. In het eerste jaar worden de opleidingsonderdelen ‘Statistiek I’, ‘Sociaal-wetenschappelijk onderzoek I’ en ‘Wetenschappelijke vaardigheden’ aangeboden. In het tweede bachelorjaar volgen de studenten ‘Methoden en technieken van Communicatiewetenschappelijk onderzoek’, ‘Sociaal-wetenschappelijk onderzoek 2’ en ‘Leeronderzoek Communicatiewetenschappen I en II’. Ook de bachelorscriptie draagt eveneens bij tot de methodologische vorming van de studenten. De commissie vindt de opbouw van de inhouden van de diverse methodologische opleidingsonderdelen evenwel niet steeds zeer duidelijk, maar heeft wel vastgesteld dat door de constante goede communicatie tussen de lesgevers in de praktijk een goede afstemming bestaat tussen de aangeboden inhouden. Het keuzeopleidingsonderdeel ‘Kwalitatieve methoden’ is volgens de commissie noodzakelijk voor iedere student Communicatiewetenschappen en ze vindt het dan ook geen goede zaak dat het niet verplicht wordt aangeboden, ook al blijkt dat in de praktijk alle studenten het opleidingsonderdeel tot nog toe gevolgd hebben. Aan dataverzameling wordt over het algemeen relatief weinig aandacht besteed. Verder vindt de commissie de afstemming van de methodologische opleidingsonderdelen op de gekozen specialisatiemogelijkheden niet optimaal. Deze behandelde methoden en technieken komen slechts deels overeen met de methoden die in deze deeldomeinen worden gebruikt. De commissie waardeert verder de samenwerking met de Facultés Universitaires Saint-Louis (FUSL). De studenten hebben de mogelijkheid een aantal opleidingsonderdelen te volgen aan de FUSL, ter vervanging van de overeenstemmende opleidingsonderdelen in het reguliere programma. Het collegerooster wordt hierop afgestemd. Studenten kiezen zelf hoeveel van die aangeboden Franstalige (en in sommige gevallen Engelstalige) opleidingsonderdelen ze wensen op te nemen in hun programma. De commissie heeft verder vastgesteld dat in de opleiding naast het uitnodigen van gastsprekers uit het beroepenveld verschillende initiatieven genomen worden om de studenten kennis te laten maken met praktische vaardigheden en bij de opleiding aansluitende beroepen. Zo worden werkbezoeken georganiseerd aan bijvoorbeeld de VRT, de Europese Commissie en musea. Ook kunnen studenten een ministage volgen waarbij zij een televisiespotje maken voor TV-Brussel of een reportage voor Indymedia. Bij een oefening rond participatieve observatie in het kader van ‘Methoden en technieken van communicatieonderzoek’ volgen de studenten een mediaprofessional (zoals een journalist, woordvoerder of reclamemaker) gedurende één of twee dagen. In het kader van het opleidingsonderdeel ‘Visuele sociologie’ leren de studenten interview-, camera- en montagetechnieken. De studenten waarderen deze initiatieven. Ook worden twee taalopleidingsonderdelen aangeboden. De
78
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
commissie vindt het aanbieden van een vorming in vreemde talen niet noodzakelijk binnen het curriculum. Studenten die zich hierin willen verdiepen kunnen dit ook buiten het curriculum doen. De commissie vindt binnen de beperkte ruimte die in het programma beschikbaar is, het aanleren van specifieke beroepsgerichte vaardigheden niet prioritair. Binnen het bachelorcurriculum wordt geen langere stage georganiseerd. De commissie is ervan overtuigd dat mits voldoende zelfstandigheid aan de studenten gelaten wordt de organisatie van een kwalitatief goede stage ook met beperkte middelen mogelijk is. De commissie meent dat een stage binnen een academische bacheloropleiding meer kansen biedt tot een diepgaande kennismaking met het afnemend beroepenveld en reflectie door de student over de eigen opleiding dan de huidige kortlopende ministages en werkbezoeken. De commissie is van mening dat de door de opleidingsverantwoordelijken geformuleerde doelstelling dat de afgestudeerde over “een gedegen basiskennis van de Communicatiewetenschappen beschikt” in onvoldoende mate vertaald is in de bacheloropleiding. Dit leidt voor de commissie tot de beoordeling ‘onvoldoende’ op het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’. Zoals eerder gesteld (zie 1.2) is de commissie echter van mening dat de keuze die in de praktijk gemaakt wordt, en dus deels niet overeenkomt met de zelf geformuleerde doelstellingen, voor een specifiek geprofileerde opleiding aanvaardbaar is. 2.2. De professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van het programma als goed. Het bachelorprogramma besteedt voldoende aandacht aan kennisontwikkeling, zowel binnen de eigen discipline (op de onder 2.1. genoemde deeldomeinen na) als van andere relevante disciplines. Er wordt in de individuele opleidingsonderdelen veel aandacht besteed aan de recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappen. Dit wordt bovendien gestimuleerd doordat de afstudeeropties mede uitgewerkt zijn in functie van de expertise van het wetenschappelijk personeel. Ook de gastprofessoren uit de praktijk dragen hiertoe bij. Aan onderzoeksvaardigheden wordt eveneens veel aandacht besteed. Er is in een goede methodologische vorming voorzien. Het leeronderzoek en de bachelorscriptie dragen tevens sterk bij tot de onderzoeksattitude van de studenten. De aandacht in het programma voor relevante professionele vaardigheden voldoet eveneens. Zo leren studenten naast taalvaardigheid (Frans en Engels) ook praktische vaardigheden als interview-, camera- en montagetechnieken en het ontwerpen van websites (zie ook 2.2.). De commissie hecht evenwel meer belang aan relevante vaardigheden zoals mondelinge en schriftelijke vaardigheden, het leren samenwerken in groep, etc, waaraan het programma ook de nodige aandacht besteedt. K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 79 Deel 2
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding grondig werd bijgestuurd naar aanleiding van de bachelor-masterhervorming. Na een breed sociaalwetenschappelijk gemeenschappelijk eerste semester van het eerste bachelorjaar wordt vanaf het tweede semester de methodologische vorming opgebouwd. Daarnaast worden nog een aantal sociaalwetenschappelijke opleidingsonderdelen en enkele specifieke communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen geprogrammeerd. Pas vanaf het tweede semester van het tweede bachelorjaar ligt de nadruk sterk op de communicatiewetenschappelijke vorming. In het derde bachelorjaar kunnen de studenten kiezen tussen twee afstudeeropties. Naast deze gestructureerde keuze wordt ook eerder in het programma veel keuze geboden aan studenten, vaak binnen een vooraf bepaald kader (bijvoorbeeld keuze uit enkele vergelijkbare opleidingsonderdelen). Op die manier wordt de inhoud van het volledige programma vrij goed bewaakt. De horizontale coherentie tussen de opleidingsonderdelen voldoet volgens de commissie. Doordat vele sociaalwetenschappelijke opleidingsonderdelen aan studenten van verschillende opleidingen tegelijk gedoceerd worden, is een goede afstemming op de communicatiewetenschappelijke vorming bij voorbaat bemoeilijkt. Toch worden door de docenten inspanningen gedaan om specifieke voorbeelden te geven. Op basis van de beschrijvingen is de afstemming tussen de diverse communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen de commissie niet steeds helemaal duidelijk. Wel blijkt uit de gesprekken met de betrokkenen dat door informeel overleg vaak een goede afstemming bereikt wordt. In het algemeen blijkt dat de bacheloropleiding nog niet voldoende uitgekristalliseerd is. De finesses van de nieuwe opleiding moeten nog duidelijk worden, vooral in de concrete invulling van de diverse opleidingsonderdelen. Verder kan de verticale coherentie tussen de verschillende opleidingsonderdelen nog verder versterkt worden. Inleidende en verdiepende opleidingsonderdelen zijn niet steeds goed op elkaar afgestemd. Dit is wel het geval bij het methodenonderwijs. De commissie heeft wel vastgesteld dat gebreken in de verticale coherentie veelal snel bijgesteld worden. 2.4. Studieomvang De bacheloropleiding voldoet aan het decretaal kader met betrekking tot de studieomvang. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten.
80
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als goed. Voor de bachelor-masterhervorming werd de studietijd gemonitord via informele gesprekken met de studenten en op basis van twee vragen in de jaarlijkse onderwijs- en docentenevaluaties. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur wordt de studeerbaarheid van het programma meer structureel gemonitord. Er werd een retrospectieve bevraging van de studenten over de studiebelasting per opleidingsonderdeel ingevoerd. Tijdens het academiejaar 2005–2006 werd tevens een prospectieve studietijdmeting uitgevoerd volgens de tijdschrijfmethode. De respons was beperkt maar in combinatie met de andere methoden gaven de resultaten wel een goed beeld van de studeerbaarheid van het programma. Naast deze kwantitatieve methoden wordt ook in focusgesprekken met studenten en alumni gevraagd naar de studeerbaarheid van het volledige programma. De commissie waardeert deze inspanningen om de studietijd nauwkeurig te monitoren. Waar nodig wordt op basis van de resultaten van de diverse bevragingen de invulling van opleidingsonderdelen snel bijgestuurd. In het algemeen komen de reële en de begrote studietijd dan ook goed overeen. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. Er wordt gebruik gemaakt van een grote variatie aan didactische werkvormen: (voornamelijk interactieve) hoorcolleges, werkcolleges, (computer)oefeningen, gastlezingen, discussiecolleges, klassikaal bespreken van groepswerken, studie van internationale literatuur, onderzoeksprojecten (zowel individueel als in groep), werkbezoeken, een ministage, debatten en een rollenspel. De concrete werkvorm van een opleidingsonderdeel wordt bepaald op basis van de nagestreefde doelstellingen van dat opleidingsonderdeel. De commissie waardeert de grote variatie en de evenwichtige mix van werkvormen. Mede dankzij de kleine studentengroepen is bij al deze onderwijsvormen een grote interactiviteit en een intense begeleiding mogelijk. Specifiek voor de beginnende studenten worden in het eerste semester van het eerste jaar monitoraten georganiseerd, die zich richten op herhaling, toelichting en desgevallend oefeningen bij de hoorcolleges. De commissie stelt het ‘Leeronderzoek’ en de ‘Eindscriptie’ in het bijzonder op prijs. In het Leeronderzoek voeren de studenten in groep onder begeleiding een onderzoek uit, van de formulering van de probleemstelling tot de rapportering van de onderzoeksresultaten. Het is erop gericht studenten te leren werken in teamverband, hun methodologische vaardigheden verder te ontwikkelen en in de praktijk te brengen, en hen te leren wetenschappelijk te rapporteren en mondeling te presenteren. Ook de eindscriptie geeft studenten de kans hun wetenschappelijke vaardigheden te versterken. K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 81 Deel 2
Naast de verplichte onderwijsvormen waardeert de commissie ook de studentencongressen die de studenten van de faculteit Politieke, Sociale en Communicatiewetenschappen jaarlijks organiseren voor laatstejaarsscholieren en bachelorstudenten rond een thema dat ze zelf kiezen. Ook worden studenten gestimuleerd deel te nemen aan studiedagen. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de opleiding het cursus- en studiemateriaal kunnen inkijken. Ze vindt dit over het algemeen van goede kwaliteit. Er worden zowel cursussen, readers met wetenschappelijke artikelen en handboeken gebruikt. Ook wordt vaak gebruik gemaakt van beeldmateriaal en ICT-toepassingen. De elektronische leeromgeving Dokeos wordt naast haar communicatiefunctie ook gebruikt voor interactieve discussiefora. 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de inhoud en de vorm van de examens als goed. De commissie heeft in het kader van de visitatie een groot aantal examenopgaven bestudeerd. In het algemeen is er een goed evenwicht tussen de toetsing van kennis, inzicht en vaardigheden. De examens zijn tevens aangepast aan het niveau van de opleiding. Examens bestaan uit schriftelijke of mondelinge ondervraging over de leerstof waarbij essayvragen, brede overzichtsvragen, zeer specifieke vragen, casussen, etc. Daarnaast wordt voor sommige opleidingsonderdelen geëvalueerd op andere gronden zoals schriftelijke werkstukken, presentaties, groepswerk, de bespreking van een boek of een audiovisueel essay. Hierbij wordt eveneens permanente evaluatie toegepast. De commissie waardeert deze variatie aan evaluatievormen. In het eerste jaar van de opleiding zijn er relatief veel schriftelijke examens, waarna voornamelijk een combinatie van examenvormen of mondelinge examens worden toegepast vanaf het tweede bachelorjaar. Studenten worden gestimuleerd om inzichtelijk te studeren en zich minder te richten op kennisreproductie. De examenvormen worden bekend gemaakt via de ECTS-fiche, die net als voorbeeldvragen terug te vinden zijn in de eerder vermelde trajectwijzer. Ook tijdens de colleges wordt aandacht besteed aan de wijze van evalueren. In het eerste bachelorjaar worden voor een aantal opleidingsonderdelen proefexamens georganiseerd. De studenten zijn tevreden over de transparantie van de evaluatie bij de examens en over manier waarop ze beoordeeld worden. 2.8. Masterproef Aangezien de K.U.Brussel enkel de bacheloropleiding organiseert, is dit facet niet van toepassing.
82
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende. Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in het eerste jaar Communicatiewetenschappen. Tot het academiejaar 2003–2004 maakte deze opleiding deel uit van de eerste kandidatuur Politieke en Sociale wetenschappen die gemiddeld 31 studenten per jaar telde. Sinds 2004–2005 is de opleiding Communicatiewetenschappen een eigenstandige opleiding. In 2004–2005 schreven 9 generatiestudenten zich in. De vorige visitatiecommissie had aanbevolen om inspanningen te leveren om meer studenten aan te trekken. Ondanks allerlei initiatieven (zie ook onder 4.2.) is de K.U.Brussel er niet in geslaagd om een stijging van de studentenaantallen te realiseren. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan de moeilijke context waarin de opleiding moet werken. Op politiek niveau werd de voorbije jaren regelmatig nagedacht over de levensvatbaarheid van de K.U.Brussel als zelfstandige opleiding. De commissie meent evenwel dat de K.U.Brussel zelf ook meer kansen voor de opleiding had kunnen creëren door vroeger keuzes te maken en de beperkte beschikbare middelen te concentreren in plaats van ze te verdelen over verschillende opleidingen. Ondanks de waardering voor de specifieke profilering van de opleiding, meent de commissie namelijk dat een bacheloropleiding met naast de interculturele en internationale invalshoek ook een sterke vorming in communicatiemanagement meer levenskansen had gehad.
Grafiek 1: Aantal generatiestudenten per academiejaar in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale wetenschappen (tot 2003–2004) en in het eerste bachelorjaar Communicatie wetenschappen (2004–2005) aan de K.U.Brussel K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 83 Deel 2
De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Communicatiewetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaams hoger onderwijs voor vrijwel alle opleidingen worden toegepast. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De aansluiting van de bacheloropleiding op het secundair onderwijs is goed. Om de overgang te vergemakkelijken wordt het gemeenschappelijk eerste semester aangeboden, worden studenten vakinhoudelijk sterk begeleid en worden individuele stroomgesprekken (zie 4.2.) gevoerd met iedere student. In de zomer worden tevens cursussen wiskunde en talen aangeboden aan de studenten die daarvoor interesse hebben.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het programma als positief. De vertaling van de doelstellingen naar de inhoud van het programma is in onvoldoende mate gebeurd. Naast een brede sociaalwetenschappelijke vorming en een goede methodologische vorming in het begin van de opleiding, wordt vakinhoudelijk vooral aandacht besteed aan ‘Communicatie en cultuur’ en ‘Communicatie en politiek’, de twee deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen waarin de studenten zich ook kunnen specialiseren via afstudeeropties. Het programma biedt evenwel, in tegenstelling tot wat in de doelstellingen geformuleerd wordt, niet in het volledige communicatiewetenschappelijk domein een gedegen basisvorming. Het bachelorprogramma is binnen de gekozen specialisaties wel van academisch niveau. Het programma besteedt veel aandacht aan academische en algemene vaardigheden. Ook worden de recente ontwikkelingen in het vakgebied snel vertaald in de opleiding. De samenhang van het programma voldoet. Zowel de formele als de reële omvang van de opleiding komen overeen met de decretale bepalingen. Er worden bovendien inspanningen gedaan om de studietijd te bewaken. De gebruikte werkvormen zijn zeer gevarieerd en aangepast aan de doelstellingen. Het niveau van de examens is aangepast aan de doelgroep. De examens zijn zowel gericht op het toetsen van kennis en inzicht als van vaardigheden. De toelatingsvoorwaarden voldoen. De studenteninstroom is evenwel beperkt. De opleiding sluit wel goed aan bij de vooropleiding. Gezien de positieve bovenstaande elementen en vooral ook het feit dat de opleiding van academisch niveau is en voor de commissie te rechtvaardigen specialisaties uitgewerkt heeft, is de onvoldoende vertaling van de doelstellingen in de inhoud van het programma niet doorslaggevend bij de beoordeling van het onderwerp ‘Programma’.
84
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed. De commissie vindt de individuele didactische kwaliteit en de onderwijsbetrokkenheid van het ZAP en AAP zeer goed. De commissie heeft van de studenten vernomen dat het onderwijzend personeel de opleidingsonderdelen over het algemeen goed verzorgt en dat het onderwijzend personeel heel goed aanspreekbaar is. De commissie is onder de indruk van de inspanning die de voorbije jaren binnen het Departement Communicatiewetenschappen door de jonge, vaak deeltijdse en tijdelijke staf geleverd zijn om de bachelor-masterhervorming in goede banen te leiden. Ondersteuning en sturing hierbij door een senior ZAP-lid had volgens de commissie wel nog een meerwaarde betekend. De commissie waardeert het feit dat bij de aanstelling, evaluatie en bevordering van ZAP- en AAP-leden de kandidaten zowel op onderwijs- als op onderzoekskwaliteiten beoordeeld worden. Daartoe worden de resultaten van onderwijsevaluaties opgenomen in het personeelsdossier. Het volgen van onderwijskundige professionalisering wordt sterk gestimuleerd. Deze professionalisering wordt over het algemeen extern gevolgd. De K.U.Brussel organiseert wel zelf studie- en discussiemomenten rond onderwijskundige onderwerpen. Tenslotte betreurt de commissie dat veel onderwijsverantwoordelijkheden omwille van de beperkte staf terecht komen bij AAP-leden die vaak bovendien slechts een tijdelijke aanstelling hebben. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van de staf’ als voldoende. De commissie vindt dat de academische kwalificaties van het personeel voldoen. De commissie heeft de wetenschappelijke output van het onderzoekscentrum Communication for Social Change, dat het onderzoek rond Communicatiewetenschappen aan de K.U.Brussel verenigt, nagegaan en vastgesteld dat dit voldoet. Rekening houdend met de vaak prille fase van de wetenschappelijke loopbaan van het academisch personeel zich bevindt, wordt een goede wetenschappelijke output gegenereerd in hoogstaande tijdschriften. Fundamenteel, toegepast en beleidsgericht onderzoek worden goed gecombineerd. De leden van het onderzoekscentrum beschikken bovendien over uitgebreide internationale contacten.
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 85 Deel 2
Gegeven het te beperkt personeelskader (zie 3.3.) beschikt de K.U.Brussel slechts over expertise in een aantal deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen. Door de keuze voor een bacheloropleiding die zich richt op de deeldomeinen waarover expertise beschikbaar is, is de afwezigheid van expertise in andere deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen evenwel van minder belang. In principe wordt door ZAP-leden telkens 40 % van de beschikbare tijd besteed aan onderwijs en onderzoek. Voor interne en externe dienstverlening wordt 20 % begroot. AAP-leden kunnen in theorie de helft van hun tijd besteden aan onderzoek en de andere helft aan onderwijs en dienstverlening, met meer nadruk op onderwijs in het begin van het mandaat en meer tijd voor onderzoek naarmate de afronding van het doctoraat dichter bij komt. Wel blijkt dat de tijd voor onderzoek sterk bevochten moet worden. Wegens de kleine schaal van de opleiding komen veel interne dienstverleningstaken en het onderwijs op de schouders van een beperkt aantal mensen terecht. Slechts dankzij de zeer grote inzet van de betrokken personeelsleden wordt voldoende onderzoek gedaan. De inbreng van kennis en ervaring uit de praktijk gebeurt voornamelijk door gastdocenten die een belangrijke functie hebben in de beroepspraktijk, door een praktijkassistente (beroepsjournaliste) en door gastcolleges. De commissie waardeert dit. 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als voldoende. Op 1 februari 2006 bedroeg het totaal aantal ZAP-leden verbonden aan het Departement Communicatiewetenschappen 3 (1,6 voltijdse eenheden) en het totaal aantal AAP-leden 4 (2,6 voltijdse eenheden). Daarnaast worden in het eerste bachelorjaar voornamelijk opleidingsonderdelen aangeboden die verzorgd worden door andere leden van de eigen faculteit of die geleend worden bij andere faculteiten. In verhouding tot de studentenaantallen beschikt de opleiding over een zeer ruime omkadering (1 ZAP-lid per 11 studenten). In absolute aantallen is de personeelsomvang evenwel zeer beperkt.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel als positief. De onderwijskundige kwaliteit van de staf is goed en haar inzet om deze blijvend op een hoog niveau te houden voldoet. Onderwijskundige parameters spelen een rol in het benoemingsen bevorderingsbeleid binnen de faculteit. Het onderwijs wordt gegeven door goede onderzoekers en door praktijkmensen uit diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen. De omvang van het personeelsbestand is beperkt, maar in verhouding met de kleine studentenpopulatie.
86
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed. De Faculteit Politieke, Sociale en Communicatiewetenschappen waaronder de opleiding Communicatiewetenschappen valt, is gehuisvest in het gebouw van de K.U.Brussel aan de Vrijheidslaan in Brussel. Alle onderwijsfaciliteiten bevinden zich in datzelfde gebouw. Er zijn voldoende en goed uitgeruste auditoria en collegelokalen met de nodige audiovisuele infrastructuur. De werkruimte voor het personeel is evenwel beperkt. De ICT-voorzieningen voldoen. De K.U.Brussel beschikt over 2 pc-lokalen voor de studenten. Zij kunnen eveneens gebruik maken van een aanbod inzake internetaansluiting, mobiele en vaste telefonie. Ook voordelige laptopen pc-configuraties zijn mogelijk. In de bibliotheek worden de beschikbare werken over de vakgebieden heen aangeboden. Deze geïntegreerde universiteitsbibliotheek wordt door de commissie gewaardeerd. De communicatiewetenschappelijke collectie is goed, mede dankzij de inspanningen die de voorbije jaren gedaan zijn om deze uit te breiden. De cafetaria doet ten slotte dienst als ontmoetingsruimte voor de studenten. 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als excellent. De centrale Dienst Externe Betrekkingen en Informatie staat in voor de communicatie naar abituriënten. De scholen en CLB’s (Centra voor leerlingenbegeleiding) ontvangen jaarlijks heel wat informatie, net als individuele scholieren. Er is bovendien jaarlijks een open collegeweek tijdens de krokusvakantie en er worden twee infodagen georganiseerd in de lente en één in september. Ook op informatieavonden die door scholen zelf worden ingericht, is de K.U.Brussel aanwezig en er wordt deelgenomen aan de SID-in beurzen. Vlak voor de opening van het academiejaar kunnen de nieuwe studenten aan de startdagen deelnemen. Ook tijdens de openingsweek van het academiejaar worden de studenten uitgebreid geïnformeerd over de opleiding en de ondersteunende diensten die de K.U.Brussel aan haar studenten aanbiedt. Alle studenten krijgen de ‘trajectwijzer’ van de opleiding en het jaar dat ze volgen aan het begin van het academiejaar. Deze trajectwijzer biedt een uitgebreid overzicht van het komende academiejaar, somt op waar de student terecht kan voor vragen of problemen en vermeldt welke zijn rechten en plichten zijn. De commissie heeft vastgesteld dat dit een nuttig instrument is dat ook door de studenten effectief gebruikt en gewaardeerd wordt.
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 87 Deel 2
De commissie vindt de inspanningen qua vakinhoudelijke begeleiding goed. Voor vakgerichte problemen kunnen de studenten terecht bij de betrokken docent en diens eventuele medewerkers. De commissie heeft vernomen dat de drempel voor de studenten om contact op te nemen met een ZAP- of AAP-lid laag is. Om de studenten te helpen met het verwerken van de stof worden er bovendien monitoraten georganiseerd. Studenten krijgen er extra uitleg, de stof wordt zo nodig herhaald en er kunnen vragen gesteld worden. De commissie waardeert de inspanningen die gedaan worden om het studietraject van de student zo goed mogelijk te laten verlopen. Alle studenten worden tijdens het academiejaar aangemoedigd om deel te nemen aan de studietrajectbegeleiding. Dit houdt in dat de studenten in de loop van het academiejaar drie keer uitgenodigd worden op een individueel gesprek (‘stroomgesprek’) met een assistent, die de student individueel volgt en de gegevens bijhoudt in een geïndividualiseerd dossier. De stroomgesprekken beogen een anticipatie op mogelijke (leer)problemen en het tijdig bijsturen, een individuele begeleiding bij evaluatiemomenten en ten slotte ook een individuele begeleiding inzake flexibele leertrajecten. Ten slotte waardeert de commissie de aanwezigheid en de betrokkenheid van de permanente ombudspersoon, die aangeduid wordt onder de AAP-leden. De studenten kunnen er met al hun vragen en problemen, van eender welke aard, terecht. Indien de ombudspersoon zelf geen hulp kan bieden, kan de student doorverwezen worden naar het Centrum voor studie- & studentenbegeleiding dat psychosociale en individuele studiebegeleiding aanbiedt.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als positief. De collegelokalen en auditoria zijn goed uitgerust en ook de informatica-infrastructuur voldoet aan de verwachtingen van de commissie. De bibliotheek beschikt over een beperkte, goede collectie. De studiebegeleiding is excellent. In het bijzonder de instroom van studenten wordt sterk begeleid. Ook tijdens hun studietraject worden de studenten goed gemonitord door middel van stroomgesprekken en is er verder zowel bij vakinhoudelijk als bij persoonlijke problemen een uitgebreid aanbod aan begeleiding.
88
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
De Kerncel Onderwijs (KOW) vormt de stuwende kracht achter het onderwijsbeleid. De voorzitter van de KOW wordt gedelegeerd vanuit de Academische Raad (bevoegd voor onderwijs en onderzoek) en verzorgt de communicatie tussen beide organen. Naast drie ZAP-leden maken ook een student, een AAP-lid, het hoofd van de studentenadministratie en de verantwoordelijke van het Centrum Studie- en Studentenaangelegenheden deel uit van de KOW. Sinds 1 oktober 2004 werd per afstudeerrichting een opleidingscommissie in het leven geroepen, waarvan alle ZAP- en AAP-leden die in een bepaalde afstudeerrichting doceren evenals een vertegenwoordiging van de studenten (één per studiejaar) deel uitmaken. Deze commissie heeft een adviserende functie ten behoeve van de Faculteitsraad, de Academische Raad en de Kerncel Onderwijs. De Opleidingscommissie Communicatiewetenschappen komt regelmatig bijeen en vormt hét forum om onderwijsaangelegenheden zoals de curriculumhervormingen aan te kaarten. De Permanente opleidingscommissie (POC) die in de schoot van elke opleidingscommissie wordt aangesteld, verenigt één ZAP-lid, één AAP-lid en één student. De POC heeft, als dagelijks bestuur van de opleiding, de taak het praktische onderwijsbeleid mee vorm te geven en te sturen. Curriculumherziening en -innovatie is als dusdanig een bevoegdheid van de Faculteitsraad. De Faculteitsraad wordt voorbereid en ondersteund door de POC en de Opleidingscommissie. Omwille van het gemeenschappelijk eerste semester en andere overlappingen tussen programma’s van verschillende faculteiten speelt de Academische raad een belangrijke coördinerende rol. Sinds de start van de faculteit is gestart met het organiseren bij de studenten van een enquête naar het doceergedrag. De enquête werd sindsdien meermaals aangepast en verfijnd zodat niet alleen hoorcolleges konden worden geëvalueerd maar ook de meer interactieve onderwijsvormen en de evaluatieprocedures (examenvormen). Vanaf 2006–2007 zal systematisch elk opleidingsonderdeel elk semester geëvalueerd worden. Aansluitend op deze bevraging wordt in focusgroepen een kwalitatieve bevraging over de volledige opleiding georganiseerd.
5.1. Evaluatie resultaten De visitatiecommissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als goed. De visitatiecommissie heeft waardering voor de jaarlijkse docentenevaluaties die worden georganiseerd voor alle opleidingsonderdelen. Ze waardeert tevens de recent gestarte focusgesprekken die een evaluatie op programmaniveau moeten toelaten. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat er veel en goede informele contacten zijn tussen studenten en docenten en dat via deze weg veel suggesties tot verbetering hun weg vinden naar de opleidingsverantwoordelijken. Het zelfevaluatierapport is goed geschreven en getuigt van een grote openheid. Het geeft een volledig beeld van de te beoordelen opleiding. De gesprekken tijdens het K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 89 Deel 2
bezoek aan de opleiding verliepen in eveneens een open sfeer en vormden een goede aanvulling op het zelfevaluatierapport. 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die worden genomen als voldoende. Zowel de informeel gesignaleerde problemen als de resultaten van onderwijsevaluaties leiden over het algemeen snel tot bijsturingen. De visitatiecommissie waardeert dit. Ze meent evenwel dat de resultaten van de focusgesprekken met het oog op de evaluatie van het volledige programma op een meer gestructureerde manier zouden kunnen opgevolgd worden. Een duidelijke kwaliteitszorgcyclus voor programmaevaluaties was namelijk nog niet in voege op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie. Bij het ontwerpen van de bacheloropleiding werd in voldoende mate rekening gehouden met de resultaten van evaluaties van het vroegere programma. De visitatiecommissie heeft kunnen vaststellen dat een deel van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie werden geïmplementeerd. Zo werd de invulling van de examens meer aangepast aan de doelstellingen, werd de samenwerking met de FUSL verder gestimuleerd. Het aandeel vrouwen binnen de staf werd verhoogd en er werden meer voltijdse personeelsleden aangeworven, ook al blijft een deel van de academische staf nog steeds afhankelijk van deeltijdse en/of tijdelijke contracten. De internationale mobiliteit van het personeel werd eveneens verhoogd. Ook werd het tweede jaar van de bacheloropleiding meer communicatiewetenschappelijk ingevuld dan de tweede kandidatuur De visitatiecommissie vindt evenwel een nog sterkere communicatiewetenschappelijke invulling van de eerste twee bachelorjaren nog steeds noodzakelijk. Ondanks extra inspanningen is de instroom evenmin verhoogd. 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als goed. Zowel het ZAP, het AAP als de studenten zijn goed vertegenwoordigd in de raad van bestuur van de K.U.Brussel, in de faculteitsraad en in de opleidingscommissies. Vooral op opleidingsniveau worden allen sterk betrokken bij de het beleid, zowel in de opleidingscommissie als door informele contacten. De commissie heeft van de studenten vernomen dat er door docenten en assistenten rekening gehouden wordt met hun opmerkingen.
90
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
De alumni worden niet structureel bij de opleiding betrokken. Naar aanleiding van de visitatie werd wel een focusgesprek met een aantal alumni georganiseerd. Ook contacten met het afnemend beroepenveld verlopen vooral informeel.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Globaal beoordeelt de commissie de interne kwaliteitszorg als positief. De K.U.Brussel is een kleine instelling met een grote formele en informele betrokkenheid van het personeel en de studenten bij de opleiding. Studenten worden regelmatig over het genoten onderwijs bevraagd. Gesignaleerde problemen worden vaak adequaat opgelost. Een aantal problemen blijft onopgelost wegens de te beperkte middelen. Ook blijft de studenteninstroom beperkt. Alumni en het beroepenveld worden voornamelijk informeel betrokken bij de opleiding.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als voldoende. De resultaten van de vroegere kandidaturen voldoen. De alumni zijn over het algemeen zeer tevreden over de genoten opleiding. Ze ondervinden weinig problemen bij de overgang naar een andere instelling na het tweede jaar. De mondelinge en schriftelijke vaardigheden die ze verworven hebben, voelen ze aan als een meerwaarde ten opzichte van hun medestudenten die elders de kandidaturen hebben gevolgd. Ook waarderen zij de kritische ingesteldheid die ze verworven hebben door de grote interactiviteit in de colleges en de examens die op inzicht en toepassing gericht zijn. De bacheloropleiding heeft nog geen afgestudeerden afgeleverd. Wegens de afwezigheid van goede maatstaven voor de kwaliteit van de afgestudeerden, gebruikt de commissie verder het niveau van het cursusmateriaal en de examenvragen die ze ingekeken heeft als aanwijzing voor de kwaliteit van de resultaten. Deze kwaliteit blijkt goed te zijn. Zoals eerder (zie 2.1.) aangehaald, is de commissie van mening dat de opleiding een adequate vorming geeft binnen de gekozen specialisaties niettegenstaande de eigen bredere doelstelling van de opleiding die niet gehaald wordt. Zowel qua kennis als op het vlak van vaardigheden en wetenschappelijke attitude zal de kwaliteit van de bachelors volgens de commissie voldoen. De internationale mobiliteit van de studenten werd niet uitgebouwd zolang enkel een kandidaatsopleiding werd aangeboden. Naar aanleiding van de omvorming van de opleiding tot bacheloropleiding, heeft de K.U.Brussel een netwerk van partneruniversiteiten uitgebouwd. Omwille van het belang van de communicatiewetenschappelijke vorming in het derde bachelorjaar blijken de studenten evenwel niet K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 91 Deel 2
geneigd te zijn om de eigen instelling te verlaten. De gesuggereerde vroegere nadruk op de communicatiewetenschappelijke vorming in de opleiding zou hier volgens de commissie een oplossing voor kunnen bieden. Ook de aangeboden mogelijkheden om opleidingsonderdelen aan de FUSL of de Vrije Universiteit Brussel te volgen, blijkt slechts beperkt gebruikt te worden op de deelname aan twee opleidingsonderdelen die verplicht aan de Vrije Universiteit Brussel gevolgd worden na. 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed. De slaagpercentages van de generatiestudenten Communicatiewetenschappen zijn weergegeven in Grafiek 2. Het slaagpercentage bij de generatiestudenten ligt tussen 27 % en 67 % met een gemiddelde van ongeveer 52 %. Dit gemiddelde is goed in vergelijking met de andere Vlaamse opleidingen Communicatiewetenschappen. Een mogelijke reden hiervoor is de intensieve studiebegeleiding. Het gemiddeld slaagpercentage van het tweede jaar bedraagt over de voorbije 10 jaar gemiddeld 83 %. Ook dit slaagcijfer is goed volgens de commissie.
Grafiek 2: Slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen (tot 2003–2004) en in het eerste bachelorjaar Communicatie wetenschappen (in 2004–2005)
92
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
Tabel 1 geeft de doorstroomanalyse van de opleiding over de voorbije 10 jaar weer. Gemiddeld slaagt 72,5 % van de afgestudeerden erin om het diploma binnen de voorziene studietijd af te ronden. De commissie waardeert deze goede doorstroming. Gemiddeld heeft de afgestudeerde twee jaar en vier maanden nodig om de volledige kandidaatsopleiding af te ronden. Tabel 1: Doorstroomanalyse van de opleiding Communicatiewetenschappen aan de K.U.Brussel Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
1995–1996
9
3
1
1996–1997
3
5
1997–1998
10
3
1998–1999
9
1999–2000
11
2000–2001
5
2001–2002
11
2002–2003
7
2003–2004
+ > 2 jaar
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
13
2,38
2
5
8
2,63
2
8
16
2,56
2
7
2
11
2,18
2
2
3
14
2,21
2
3
5
2,00
2
0
13
2,31
2
4
1
8
2,13
2
2
3
2
5
2,40
2
5
2004–2005
6
3
9
2,33
2
4
Totaal
74
22
6
0
102
2,33
2
4
Procentueel
72,5 %
21,6 %
5,9 %
0,0 %
100,0 %
3
2
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding als positief. De kandidaatsopleiding leidde communicatiewetenschappers op van een voldoende kwaliteit. Ook de bacheloropleiding zal in de gekozen deeldomeinen van de communicatiewetenschappen adequaat opgeleid zijn. Het studierendement is goed. De slaagcijfers zijn hoog en de doorstroomtijd laag.
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen 93 Deel 2
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Communicatiewetenschappen van de K.U.Brussel voldoende generieke kwaliteitswaarborgen biedt en haar eindoordeel is bijgevolg positief.
94
K.U.Brussel: Bachelor Communicatiewetenschappen Deel 2
II
Universiteit Antwerpen Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport met het oog op de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden geoptimaliseerd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleidingen werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master in de Communicatiewetenschappen. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen 95 Deel 2
gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Inleiding De opleiding Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Antwerpen is ontstaan binnen de faculteiten Politieke en Sociale Wetenschappen (PSW) van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen (UFSIA) en de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). UFSIA verstrekte sinds 1959 de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen op het niveau van de kandidaturen. De UIA organiseerde sinds 1971 de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen op het niveau van de licenties. In het academiejaar 1992–1993 richtte de UIA een ‘zwaartepunt Communicatiewetenschappen’ op binnen de bestaande licentieopleiding ‘Politieke en Sociale Wetenschappen’. In het academiejaar 1996–1997 bood de UFSIA voor het eerst aparte kandidaturen Communicatiewetenschappen aan. In navolging daarvan stapte ook de UIA af van de geïntegreerde opleiding. Vanaf het academiejaar 2000– 2001 was er sprake van licenties Communicatiewetenschappen. In 2003 fuseerden de UFSIA en de UIA, samen met het RUCA, tot de Universiteit Antwerpen. Het personeel en de opleidingen bleven echter nog enige tijd over twee locaties verspreid. In april 2006 nam het personeel zijn intrek in het nieuwe Meerminnegebouw in het stadscentrum en vanaf het academiejaar 2006–2007 zullen ook alle onderwijsactiviteiten georganiseerd worden op de Stadscampus. In het kader van de Bologna-hervormingen worden vanaf 2004–2005 de bestaande kandidaturen en licenties gradueel omgevormd naar de bachelor/master-structuur. Het eerste bachelorjaar ging van start in september 2004, het tweede bachelorjaar in september 2005. De commissie bezocht de opleidingen Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Antwerpen van 24 tot 27 oktober 2006. Het derde bachelorjaar werd op dat moment voor het eerst aangeboden. Het oordeel over het tweede semester van het derde bachelorjaar en de masteropleiding, die pas vanaf het academiejaar 2007–2008 zal aangeboden worden, is gebaseerd op de doelstellingen, de eindtermen en de programma’s van de bacheloropleiding, de individuele
96
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen Deel 2
doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages, studierendementen en gegevens met betrekking tot het personeel) en op de ervaringen van studenten en staf over de kandidaats- en licentiaatsopleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de bachelor- en masteropleiding aan de Universiteit Antwerpen. Ook de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de opleidingen hield met alle betrokkenen hebben hiertoe bijgedragen. Wanneer de commissie de vermelding ‘de masteropleiding’ gebruikt, worden de twee afstudeerrichtingen (zie verder) bedoeld. Slechts wanneer de beoordeling voor de twee afstudeerrichtingen verschilt, wordt dit expliciet vermeld.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen 97 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Op basis van de zelfevaluatierapport kunnen de doelstellingen als volgt geformuleerd worden. De Universiteit Antwerpen heeft op instellingsniveau gekozen voor ‘studentgecentreerd onderwijs’. Studentgecentreerd onderwijs als concept impliceert dat de nadruk in het onderwijs niet langer ligt op het overdragen van kennis, maar veeleer op het ontwikkelen van competenties als geïntegreerde gehelen van kennis, vaardigheden en attitudes. De Universiteit Antwerpen beschouwt het ontwerpen van competentiegericht onderwijs dan ook als een essentieel onderdeel van de vernieuwing van haar onderwijs en heeft aan de onderwijscommissies en faculteiten concrete richtlijnen gegeven met betrekking tot de ontwikkeling van competentiegerichte onderwijsprogramma’s. Ook het aanbieden van een maatschappelijk verantwoord, samenhangend, helder gestructureerd en toekomstgericht geheel van bachelor- en masteropleidingen, voor studenten uit alle sociale lagen van de maatschappij en van alle generaties en het actief meespelen van alle opleidingen van de Universiteit Antwerpen in de Europese ruimte van onderwijs en het stimuleren van studenten om deel te nemen aan internationale uitwisseling zijn strategische doelstellingen van het onderwijs van de Universiteit Antwerpen. De doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschappen zijn gebaseerd op deze instellingsbrede strategische doelstellingen. Bachelor De algemene doelstellingen worden vertaald in kerntaken die zowel gelden voor de bachelors die wensen door te stromen naar een masteropleiding (D) als voor de bachelors die meteen na de opleiding willen uitstromen naar de arbeidsmarkt (U). Er zal in de opleiding zelf dus geen tweedeling zijn in functie van de doorstroom- of uitstroomplannen van de studenten. Van de afgestudeerde bachelors in de Communicatiewetenschappen wordt verwacht dat zij de hieronder vermelde kerntaken kunnen vervullen. T1 De bachelor kan vanuit diverse (wetenschappelijke) gezichtspunten zelfstandig en kritisch, zowel mondeling als schriftelijk, problemen en vraagstukken op het ruime gebied van de communicatiewetenschappen analyseren en beoordelen. (D+U) T2 De bachelor kan verantwoordelijkheid nemen en, mits een specifieke ‘training on the job’, leiding geven in het beroepsveld van media en organisaties die zich toespitsen op communicatie. (U) T3 Als algemeen sociaal-wetenschappelijk gevormd individu kan de bachelor verantwoordelijkheid nemen in organisaties die zich niet specifiek op communicatie toespitsen. (U) T4 De bachelor is zich bewust van de voornaamste factoren die van belang zijn in communicatieprocessen in het algemeen. (D+U) T5 De bachelor heeft inzicht in de structuur en werking van de media. (D+U) T6 De bachelor is in staat tot kritische bezinning wat betreft de ethische aspecten van mediacommunicatie. (D+U) T7 De bachelor heeft kennis van de basisprincipes van recht en mediarecht. (U)
98
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen Deel 2
T8 T9 T10 T11 T12 T13
De bachelor heeft zin voor initiatief en heeft het vermogen om eigen initiatieven te nemen en met succes in teamverband te volbrengen. (D+U) De bachelor heeft ervaring met kwalitatief en kwantitatief wetenschappelijk onderzoek. (D) De bachelor kan autonoom een communicatieplan opstellen. (U) De bachelor kan een beleidsrapport schrijven en presenteren. (U) De bachelor heeft een open, humanistische en democratische attitude tegenover de samenleving en op de wereld. (D+U) De bachelor kan mondeling en schriftelijk rapporteren over de meest diverse aspecten van communicatie. (D+U)
Uit de bovenstaande kerntaken werden bovendien kerncompetenties afgeleid die de opleiding nastreeft. Master De Master in de Communicatiewetenschappen wil volgens het zelfevaluatierapport studenten opleiden die na hun afstuderen kunnen functioneren op academisch niveau en in staat zijn zelfstandig een beroep uit te oefenen op het vlak van de creatie van mediaboodschappen, en werkzaam te zijn op één of meer van de volgende terreinen: wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, beleidsondersteuning met betrekking tot communicatievraagstukken binnen organisaties en in de samenleving en diverse vormen van mediaproductie en sturing van communicatieprocessen. Het zelfevaluatierapport stelt met betrekking tot de academisch gevormde Master in de Communicatiewetenschappen dat deze zich moet kunnen onderscheiden door een ruime en tegelijk specifieke en op wetenschappelijke inzichten gebaseerde kennis en een geheel van vaardigheden. Deze kennis en vaardigheden omvatten het onderkennen en oplossen van communicatieproblemen en het optimaliseren van nieuwe communicatiemogelijkheden in een hoogtechnologische en multiculturele samenleving. Hierbij moet de master meer dan voorheen oog hebben voor een op duurzaamheid gerichte ontwikkeling. Er werd volgens het zelfevaluatierapport geopteerd voor een masterprogramma met twee afstudeerrichtingen die twee dominante werkterreinen – zowel op wetenschappelijk als op professioneel vlak – belichamen: de afstudeerrichting Strategische Communicatie en de afstudeerrichting Visuele Studies en Mediacultuur. De afstudeerrichting Strategische Communicatie richt zich primair op communicatiestrategieën op micro- en macroniveau. Op macroniveau wordt de ruime waaier van informatieve tot persuasieve communicatie bestudeerd en dit zowel in publieke als private instellingen en organisaties. Op microniveau worden communicatiestrategieën op interpersoonlijk vlak behandeld. Het domein van de strategische communicatie is zowel een zeer uitgebreid en nog steeds groeiend academisch terrein als een zeer belangrijk en gevarieerd werkterrein voor afgestudeerden.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen 99 Deel 2
De afstudeerrichting Visuele Studies en Mediacultuur focust op (audio/visuele) media en andere betekenisdragers in de hedendaagse maatschappij. Ze wil hierbij aansluiten bij de internationale tendens in het wetenschappelijke veld naar disciplineoverschrijdende analyse. De voortschrijdende convergentie en digitalisering van het medialandschap brengen wetenschappers uit mediastudies, filmstudies en visuele studies steeds meer samen om complexe themata van de hedendaagse (audio-)visuele samenleving te analyseren en te conceptualiseren. Het uitgangspunt is dat visuele cultuurobjecten geen onschuldige reflecties van culturele opvattingen en waarden zijn, maar vaak emanaties en instrumenten van ideologieën. Mediacultuur wordt hierbij sterk geënt op de ruimere populaire cultuur en tevens uitgediept in haar verschillende facetten: televisie, radio, film, etc. Daarnaast gaat de aandacht naar bredere visuele fenomenen zoals wetenschappelijk beeldgebruik en visuele (on)geletterdheid etc. Productie, distributie, representatie en receptie van beelden en (audio)visuele artefacten worden als betekenisgevende praktijken onder de loep genomen. De studenten moeten volgens het zelfevaluatierapport de nodige bagage verwerven om kritische mediaconsumenten en –producenten te worden. Van de afgestudeerde masters in de Communicatiewetenschappen wordt verwacht dat zij de hieronder vermelde kerntaken kunnen vervullen. T1 De master kan zelfstandig een communicatiewetenschappelijk onderzoek opstellen en uitvoeren. T2 De master kan onderzoek- en/of beleidsplannen in verband met organisatorische en maatschappelijke problemen met communicatieve aspecten ontwikkelen, uitwerken en mondeling en schriftelijk presenteren. T3 De master kan communicatiewetenschappelijke vraagstellingen en onderzoek- en/of beleidsplannen gericht op het oplossen van maatschappelijke problemen, met inbegrip van mondiale en op duurzaamheid gerichte problematieken, ontwikkelen. T4 De master heeft expertise voor (academische) toepassingen van media- en computertechnologie. T5 De master heeft inzicht in de conceptie en creatie van communicatieboodschappen en diverse media-inhouden. T6 De master kan communicatie-inzichten en -vaardigheden aan anderen overdragen (in het kader van wetenschappelijk onderwijs of vorming en opleiding in de beroepscontext). T7 De master kan meewerken aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Van de afgestudeerde master Communicatiewetenschappen, afstudeerrichting Strategische communicatie wordt verder verwacht dat hij of zij de volgende kerntaken kan vervullen: T8 De master kan communicatieplannen voor profit en social-profit organisaties opstellen en evalueren. Hij of zij is in staat om de doelgroepen, doelstellingen, communicatiemiddelen/ media en boodschappen voor allerhande strategische communicatieactiviteiten (voorlichting, reclame, …) te beschrijven en op elkaar af te stemmen. T9 De master kan media-instituten en communicatieafdelingen managen.
100
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Van de afgestudeerde master Communicatiewetenschappen, afstudeerrichting Visuele studies en Mediacultuur wordt voorts verwacht dat hij of zij de volgende kerntaken kan vervullen: T10 De master kan de audiovisuele programmering en een mediacultuurbeleid ontwikkelen en uitvoeren voor culturele, educatieve en andere instellingen. T11 De master kan een beleid voor visuele geletterdheid in ruime zin conceptualiseren, ontwikkelen en uitvoeren voor culturele, educatieve en andere instellingen. T12 De master kan professioneel functioneren in (audio/visuele) media op niveau van beeldproductie, -distributie, -vertoning en -kritiek. Net als bij de kerntaken werden naast een aantal algemene kerncompetenties voor de twee afstudeerrichtingen specifieke kerncompetenties geformuleerd.
1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de bacheloropleiding overeenkomen met de eindkwalificaties van een academische bacheloropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. De doelstellingen worden gekaderd binnen de algemene onderwijsvisie van de Universiteit Antwerpen. Ze verwijzen goed naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties. Ook wordt aan de communicatiewetenschappelijke basiskennis veel aandacht besteed. De zorgvuldige concretisering van deze doelstellingen in kerntaken en kerncompetenties sluit nauw aan bij de Dublin-descriptoren. Tijdens de gesprekken werd evenwel weinig naar deze doelstellingen en competenties verwezen. De commissie meent dan ook dat het belangrijk is om deze doelstellingen en competenties centraal te stellen bij het denken over en doen met betrekking tot de bachelor en master binnen de volledige wetenschappelijke staf. De commissie waardeert dat een duidelijke invulling wordt gegeven aan de bachelor als eigenstandige opleiding met een eigen uitstroomprofiel. Bij de gedefinieerde kerntaken wordt telkens aangegeven welke taken relevant zijn voor uitstroom na de bachelor dan wel voor doorstroom naar de master. Ook al zullen vermoedelijk veel studenten inderdaad onmiddellijk na de bacheloropleiding de masteropleiding in de Communicatiewetenschappen volgen, toch vindt de commissie het nuttig dat een onderscheid werd gemaakt tussen het uitstroomprofiel en het doorstroomprofiel voor de bachelor. De commissie verwacht namelijk dat onafhankelijk van de wettelijke bepalingen hieromtrent, de Europese evolutie om het bachelordiploma als eigenstandig diploma te beschouwen ook in Vlaanderen ingang zal vinden. Ook in de masteropleiding komen de doelstellingen goed overeen met de eindkwalificaties van een masteropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
101
Deel 2
(04/04/2003) geformuleerd zijn. Naast een aantal algemene doelstellingen voor de masteropleiding, worden ook specifieke doelstellingen, kerntaken en kernkwalificaties per afstudeerrichting in de master geformuleerd. De algemene doelstellingen verwijzen tevens naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Verder wordt aandacht besteed aan het beheersen van de algemene en beroepsgerichte competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Ook bij de masteropleiding is het van belang dat de academische staf de geformuleerde doelstellingen centraal stelt bij de inrichting van het programma. De commissie waardeert dat de algemene doelstellingen voor zowel de bachelorals de masteropleiding tevens vertaald worden in specifieke doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen die worden weergegeven in de ECTS-fiches. De doelstellingen worden bekend gemaakt aan studenten via een website en de studiegids. Ook tijdens informatiedagen voor abituriënten en onthaaldagen voor nieuwe studenten worden de opleidingsdoelstellingen bekend gemaakt. Ook over de doelstellingen van de afstudeerrichtingen in de masteropleiding worden infosessies georganiseerd. Binnen de onderwijscommissie worden alle geledingen betrokken bij discussies met betrekking tot de finaliteit van de opleidingen. 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor als de master als goed. In de bacheloropleiding wordt volgens het zelfevaluatierapport geopteerd voor “een sterk sociaalwetenschappelijke invalshoek bij de studie van de communicatie als maatschappelijk fenomeen en als vorm van wetenschapsbeoefening, zonder een aantal wezenlijke theoretische kaders van niet strikt sociaalwetenschappelijke kant te verwaarlozen”. In de masteropleiding kunnen de studenten kiezen tussen de afstudeerrichtingen ‘Strategische Communicatie’ en ‘Visuele Studies en Mediacultuur’. De doelstellingen voor de bachelor en deze twee afstudeerrichtingen in de master komen goed overeen met de eisen die vakgenoten aan een bachelor en masteropleiding in de Communicatiewetenschappen met een dergelijke profilering stellen en kunnen ook internationale vergelijkingen doorstaan. Wel blijkt het afnemend beroepenveld enkel informeel betrokken te worden bij het formuleren van de doelstellingen. Het lijkt de commissie nuttig een gestructureerd debat tussen de opleidingsverantwoordelijken en het afnemend veld over de doelstellingen van de opleidingen op te bouwen. Verder waardeert de commissie het overleg met de hogescholen binnen de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen. Een goede samenwerking biedt namelijk
102
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
mogelijkheden om het volledige opleidingsaanbod in het veld van de Communicatiewetenschappen af te stemmen en studenten goed te oriënteren. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken nog zoekende zijn naar een juiste profilering van het academische van hun bacheloropleiding tegenover de professionele bacheloropleidingen. De commissie meent dat een dergelijke profilering niet dient te gebeuren door een exclusieve gerichtheid op theoretische of onderzoeksgerichte vorming, noch door het toevoegen van enkele opleidingsonderdelen die gericht zijn op het verwerven van specifieke vaardigheden, maar eerder door een grote aandacht voor een wetenschappelijke en probleemstellende benadering van voor de praktijk relevante thema’s en vaardigheden.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor als de master als positief. Het niveau en de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen zijn adequaat voor zowel de bachelor als de master. De doelstellingen zijn zorgvuldig uitgewerkt en vertaald in kerntaken en kerncompetenties, maar de omzetting ervan in de praktijk door het academisch personeel nog kan verbeterd worden. De bachelor is zowel op doorstroom naar de master als op uitstroom naar de arbeidsmarkt gericht. De master laat verdieping en specialisatie in één van de twee afstudeerrichtingen toe. Er is een goede aandacht voor communicatiewetenschappelijke kennis en algemene competenties, zowel in de bachelor als in de master. De aandacht voor algemeen wetenschappelijke competenties is eveneens goed. De doelstellingen sluiten aan bij de verwachtingen van (internationale) vakgenoten, maar worden enkel informeel getoetst aan de verwachtingen van het afnemend veld.
Onderwerp 2:
Programma
Bachelor In de bachelor wordt gestart met een breed en algemeen sociaal-wetenschappelijk curriculum, maar geleidelijk wordt meer nadruk gelegd op een meer specifiek-communicatiewetenschappelijk curriculum. Het eerste bachelorjaar is nagenoeg volledig gemeenschappelijk met het eerste jaar Politieke Wetenschappen en het eerste jaar Sociologie. Het bestaat uit vier verbredende opleidingsonderdelen die de student inleiden tot vier humane wetenschappen, drie opleidingsonderdelen die de studenten laten kennismaken met het domein van de sociale wetenschappen (met name inleiding tot respectievelijk de communicatiewetenschap, de politicologie en de sociologie), twee methodenonderdelen, en één richtingspecifiek (communicatiewetenschappelijk) opleidingsonderdeel. Het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de Communicatiewetenschap’ wil een volledig overzicht geven van het domein. Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
103
Deel 2
In het tweede en derde bachelorjaar worden meer richtingspecifieke opleidingsonderdelen geprogrammeerd die verschillende deeldisciplines binnen het ruime communicatiewetenschappelijke domein vertegenwoordigen en toegespitst zijn op specifieke onderwerpen en vaardigheden. In het derde bachelorjaar worden specifiek de opleidingsonderdelen ‘Communicatiemanagement’ en ‘Media-ethiek’ aangeboden omdat zij het gezichtsveld van de student naar verschillende arbeidsmarkten en soorten organisaties openen, wat vooral relevant is voor eventuele uitstroom. Master Na de bachelor kunnen de studenten zich specialiseren in de Master Communicatiewetenschappen (met als afstudeerrichtingen ‘Strategische Communicatie’ en ‘Visuele Studies en Mediacultuur’), de Master Politieke Communicatie (die een gezamenlijk initiatief is van het Departement Communicatiewetenschappen en het Departement Politieke Wetenschappen) of de Master Filmstudies en Visuele Cultuur (die vanaf het academiejaar 2007–2008 aangeboden wordt en voorheen als master na master bestond). De twee laatste opleidingen maakten geen deel van de huidige visitatie. In de masteropleiding Communicatiewetenschappen volgen de studenten drie gemeenschappelijke opleidingsonderdelen (‘Actuele ontwikkelingen in Communicatiewetenschappen’, ‘Methoden van communicatie-onderzoek’ en ‘Interculturele Communicatie’) en kiezen ze daarnaast voor een afstudeerrichting. De afstudeerrichting Strategische Communicatie focust op communicatiestrategieën op micro- en macroniveau. Ze heeft aandacht voor informatieve en overtuigende communicatie in overheid en bedrijf: voorlichting, reclame, public relations, etc. De afstudeerrichting Media en Cultuur gaat dieper in op de toenemende impact van de media op de mondiale samenleving. Ze analyseert de maatschappelijke productie, verspreiding en ontvangst van communicatieboodschappen en de mediatisering van de hedendaagse cultuur. Het onderwerp van de masterproef sluit aan bij de gekozen afstudeerrichting.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma van de bachelor en de master als voldoende. De commissie vindt dat de doelstellingen in voldoende mate vertaald zijn in het bachelor- en masterprogramma. De opleidingsonderdelen dragen duidelijk bij tot het bereiken van de doelstellingen. Toch heeft de commissie vastgesteld dat de programma’s in een aantal gevallen voornamelijk op basis van aanwezige expertise en iets minder vanuit de doelstellingen zijn vormgegeven. Zo wordt bij de argumentatie voor de brede sociaal-wetenschappelijke basis onder andere verwezen naar de beschikbare staf om deze opleidingsonderdelen en is het de commissie niet duidelijk waarom ervoor gekozen werd om het opleidingsonderdeel ‘Interculturele communicatie’ specifiek in de master te programmeren. Het bachelorprogramma is klassiek sociaal-wetenschappelijk ingevuld. Er wordt gekozen voor het uitgebreid kaderen van communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen binnen ondersteunende wetenschappen. De commissie waardeert
104
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
dat ingegaan werd op de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om het begin van de opleiding sterker communicatiewetenschappelijk in te vullen. Zij pleit er evenwel voor om deze hervorming nog verder te zetten. Naast sociaal- en menswetenschappelijke opleidingsonderdelen worden in het eerste bachelorjaar de opleidingsonderdelen ‘Inleiding tot de communicatiewetenschap’ en ‘Structuur en werking van de pers en audio-visuele media’ aangeboden. Deze opleidingsonderdelen zijn goed ingevuld. Ze leggen wel voornamelijk de nadruk op media en is er minder aandacht voor commerciële communicatie en media en cultuur. Het vroeger aanbieden van meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen kan bijdragen tot een betere integratie tussen de communicatiewetenschappelijke vorming en de ondersteunende opleidingsonderdelen. Daartoe is het wel van belang dat de ondersteunende opleidingsonderdelen verbanden leggen met de Communicatiewetenschappen om de doelstelling te bereiken dat de bachelor de belangrijkste theorieën en onderzoeken in het brede domein van de communicatiewetenschappen kan beschrijven en duiden vanuit een algemeen sociaal-wetenschappelijk perspectief. Dit aspect is volgens de commissie nog voor verbetering vatbaar. Vanaf het tweede bachelorjaar worden diverse domeinen van de communicatiewetenschappen uitgediept in verschillende opleidingsonderdelen. De commissie vindt evenwel het ordenend principe dat achter de indeling in opleidingsonderdelen zit niet zeer duidelijk. De opleidingsonderdelen zijn interessant en relevant, maar de logica achter de verdeling van het communicatiewetenschappelijk domein in de verschillende opleidingsonderdelen is niet voldoende geëxpliciteerd. Dit houdt het risico in dat in de opleiding bepaalde onderdelen van de Communicatiewetenschappen onvoldoende aandacht krijgen. De commissie beveelt aan erover te waken dat dit niet gebeurt. Zo vraagt de commissie zich af of er in de bachelor wel voldoende aandacht wordt besteed aan mediabeleid en -economie, media-psychologie, politieke communicatie, media-entertainment en populaire cultuur. Deze aspecten van de Communicatiewetenschappen zijn volgens de commissie gewenst in een bacheloropleiding. De commissie stelt de aandacht voor sociaalwetenschappelijke methodologische vorming in het eerste jaar op prijs. Ook de opbouw van de methodologische opleidingsonderdelen in het vervolg van de opleiding is goed. In het eerste jaar worden de opleidingsonderdelen ‘Statistiek I’ en ‘Kwantitatieve onderzoeksmethoden’ aangeboden. In het tweede bachelorjaar volgen de studenten ‘Kwalitatieve onderzoeksmethoden’ alvorens het eerste deel van het leeronderzoek aan te vangen. Het opleidingsonderdeel ‘Statistiek II’ (derde bachelor, eerste semester) waarin onder andere een inleiding tot het gebruik van SPSS gegeven wordt, bereidt voor op het tweede deel van het leeronderzoek (II en III). Het tweede deel van een leeronderzoek omvat in vele gevallen immers de analyse van de gegevens die in het eerste deel verzameld werden. In de master Communicatiewetenschappen wordt er, in de Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
105
Deel 2
lijn van de specialisatietrend, bijzondere aandacht besteed aan methoden van communicatieonderzoek. Dit opleidingsonderdeel bereidt de studenten verder voor op de masterproef. De commissie hoopt dat dit opleidingsonderdeel zich richt op een verdieping van de kennis die in de bachelor verworven werd. In de seminaries staat de toepassing van praktijkgerichte of onderzoeksvaardigheden centraal. De commissie is verder van mening dat de in de seminaries en de leeronderzoeken aangeleerde vaardigheden moeten kunnen versterkt worden tijdens een stage in het kader van de opleiding (derde bachelorjaar of de master). Op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie aan de Universiteit Antwerpen bestond enkel de mogelijkheid om een vrijwillige stage te volgen buiten het curriculum. Het departement zorgt daarbij ook (in de mate van het mogelijke) voor administratieve ondersteuning voor de studenten die daarom vragen (een tiental op jaarbasis). De commissie pleit er echter voor een stage binnen het programma mogelijk te maken. Ze vindt een stage zeer belangrijk omdat ze een eerste echte confrontatie met de praktijk vormt en de studenten hierdoor voeling kunnen krijgen met een sector waarin ze na hun opleiding terecht kunnen komen. De studenten en alumni die de commissie sprak, pleitten bijna allen voor de invoering van een stage binnen het curriculum. Ook de meeste docenten gaven aan overtuigd te zijn van het nut van een stage, net als de meerderheid van de alumni die schriftelijk bevraagd werden. De commissie vindt het dan ook noodzakelijk dat de opleidingsverantwoordelijken op korte termijn werk maken van het mogelijk maken van stages binnen het curriculum als aanvulling op de vrijwillige stages die studenten al kunnen volgen tijdens hun vakantie. De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat bijkomend personeel noodzakelijk is om een stage van hoge kwaliteit te kunnen waarborgen. De commissie is er echter van overtuigd dat de organisatie van een stage met relatief beperkte ondersteuning kan gebeuren wanneer de studenten de verantwoordelijkheid krijgen om een stageplaats te zoeken en een stagevoorstel uit te werken. Bij de invoering van een stage is het van belang om in het semester waarin de stage geprogrammeerd wordt de overige colleges te concentreren op een of twee weekdagen zodat de studenten een aantal onderwijsvrije dagen hebben waarin de stage kan gevolgd worden. Een stage kan voor de commissie zowel in het derde bachelorjaar als in de master geprogrammeerd worden. Bij de laatste keuze is de commissie er voorstander van om de stage inhoudelijk te koppelen aan de masterproef om de studenten niet te overbelasten. De twee afstudeerrichtingen die in de master aangeboden worden bieden de studenten de kans om zich te verdiepen in een deeldomein van de Communicatiewetenschappen. De commissie vindt evenwel dat de afstudeerrichtingen zich nog sterker mogen profileren. De commissie is van mening dat de filosofie achter de opleidingsonderdelen van de gemeenschappelijke stam en de invulling ervan nog beter moeten uitgewerkt worden. ‘Interculturele communicatie’ lijkt de commissie
106
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
bijvoorbeeld eerder in de bacheloropleiding te passen. De commissie stelt het wel op prijs dat de masterproef gekoppeld wordt aan de gekozen afstudeerrichting en kan voortbouwen op de in de bachelor gevolgde werkcolleges, hetgeen een grotere verdieping tijdens de masterproef toelaat. Voorts heeft de commissie vastgesteld dat Engels en Frans aangeboden wordt tijdens de bacheloropleiding. De commissie vindt het aanbieden van een vorming in vreemde talen niet noodzakelijk binnen het curriculum. Studenten die zich hierin willen verdiepen kunnen dit ook buiten het curriculum doen. De commissie zou eerder pleiten voor een verdere versterking van de communicatiewetenschappelijke vorming in de bacheloropleiding. 2.2. De professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de bachelor en de master als goed. Zowel het bachelor- als het masterprogramma besteden veel aandacht aan kennisontwikkeling, zowel binnen de eigen discipline als andere relevante disciplines. Er wordt tevens veel aandacht besteed aan recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappen. Dit wordt bovendien gestimuleerd doordat de afstudeerrichtingen mede uitgewerkt zijn in functie van de expertise van het wetenschappelijk personeel. Ook gastcolleges gegeven door professionals dragen hiertoe bij. Aan onderzoeksvaardigheden en -attitude wordt eveneens veel aandacht besteed. Er is zowel een goede kwantitatieve als kwalitatieve vorming voorzien die toegepast kan worden tijdens de leeronderzoeken en de masterproef. De aandacht in het programma voor relevante professionele vaardigheden voldoet. Aan schriftelijke en mondelinge vaardigheden wordt vooral in de masteropleiding de nodige aandacht besteed. Een deel van de leeronderzoeken wordt voorts geformuleerd samen met externe opdrachtgevers. De professionele vaardigheden zouden kunnen versterkt worden door de invoering van een stage binnen het opleidingsprogramma. 2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de bachelor- en masteropleiding als onvoldoende. De communicatiewetenschappelijke vorming in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding is sinds de vorige visitatie versterkt. Dit draagt bij tot een betere verticale en horizontale samenhang van het programma. Toch is het de commissie nog steeds niet volledig helder volgens welk ordenend principe de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen ingedeeld werden. In het algemeen dienen de bachelor- en masteropleiding nog beter uitgewerkt te worden. De finesses van de nieuwe opleidingen moeten nog duidelijk worden, zowel in de benaming van de Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
107
Deel 2
opleidingsonderdelen die nog niet steeds helder is als in de concrete invulling van de diverse opleidingsonderdelen. De horizontale coherentie tussen de opleidingsonderdelen is volgens de commissie beperkt. In het eerste bachelorjaar wordt omwille van de keuze voor een gemeenschappelijk eerste jaar met de bachelor politieke en sociale wetenschappen een goede afstemming op de communicatiewetenschappelijke vorming bij voorbaat bemoeilijkt. Ook in het tweede en derde bachelorjaar is de afstemming tussen de diverse opleidingsonderdelen de commissie niet duidelijk. In de masteropleiding moet het evenwicht en de onderlinge afstemming tussen de gemeenschappelijke en de afstudeerrichtingsspecifieke opleidingsonderdelen nog verbeterd worden. Ook de verticale coherentie is beperkt. Na een breed sociaal- en menswetenschappelijk eerste bachelorjaar wordt dieper ingegaan op de specifieke communicatiewetenschappelijke vorming. De commissie vindt het minimaal noodzakelijk dat in het eerste bachelorjaar een goed overzicht gegeven wordt van het brede veld dat de communicatiewetenschap bestrijkt, zodat alle meer gespecialiseerde opleidingsonderdelen hierop kunnen voortbouwen. Dit zou bovendien de studenten toelaten om in de opleiding goed doordachte keuzes te maken voor leeronderzoeken en keuzeopleidingsonderdelen. De invulling van ‘Inleiding tot de communicatiewetenschappen’ en ‘Structuur en werking van de pers en audiovisuele media’ is een verdienstelijke poging om dit overzicht te bieden. In het derde bachelorjaar wordt wel een aantal opleidingsonderdelen opgenomen die verwijzen naar de twee afstudeerrichtingen. Zo kunnen de studenten een gefundeerde keuze maken voor een afstudeerrichting in de masteropleiding. Hierbij lijkt het de commissie gewenst om het voor studenten duidelijk aan te geven indien ook verwijzende opleidingsonderdelen aangeboden worden die aansluiten bij de masteropleidingen Politieke communicatie en Filmstudies en Visuele Cultuur. Verder kan de coherentie tussen de verschillende opleidingsonderdelen nog verder versterkt worden. Inleidende en verdiepende opleidingsonderdelen zijn niet steeds goed op elkaar afgestemd. Dit is wel het geval bij het methodenonderwijs. In het algemeen is de commissie voorstander van het vroeger aanbieden van meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen. Dit laat toe om een sterker communicatiewetenschappelijk programma samen te stellen en binnen de bachelor- en masteropleiding enerzijds een brede basiskennis van de diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen en hun samenhang na te streven en anderzijds ook voldoende ruimte te bieden voor specialisatie. Een dergelijke opbouw laat toe later in het programma de verworven communicatiewetenschappelijke kennis en inzichten te situeren binnen een breder sociaal- en menswetenschappelijk kader en de ondersteunende opleidingsonderdelen veel specifieker in te vullen en duidelijker de verbanden tussen de verschillende disciplines te leggen. Het beeld dat
108
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
op basis van de gesprekken van de commissie naar voren kwam, is dat de studenten tevreden zijn met de huidige structuur van de opleiding waarbij pas na een weinig specifiek eerste jaar de aandacht voor communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het programma toeneemt. De commissie geeft de bovenstaande overwegingen dan ook als suggestie zonder de bedoeling te hebben normerend op te treden. Vanaf het tweede bachelorjaar zijn er keuzemogelijkheden in het programma. Enerzijds kunnen de studenten een onderwerp voor een leeronderzoek kiezen. Anderzijds is er ook een beperkt aantal keuzeopleidingsonderdelen. In de master kunnen de studenten zich specialiseren in een van de afstudeerrichtingen. De commissie stelt deze gestructureerde keuzemogelijkheden op prijs omdat ze bijdragen tot de samenhang van het programma. Ten slotte wordt de masterproef goed ingebed in de rest van de masteropleiding door de verplichte koppeling aan de gekozen major. Dit stelt de commissie op prijs. Ze meent dat dit zal bijdragen tot een goede kwaliteit van de masterproef. 2.4. Studieomvang De bachelor- en de masteropleiding voldoen aan het decretaal kader met betrekking tot de studieomvang. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten en de masteropleiding telt 60 studiepunten. 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor zowel de bachelor als de master. Voor de bachelor-masterhervorming werd de studietijd opgevolgd via kwalitatieve gegevens op basis van studentenbevragingen. Sinds de invoering van de bachelormasterstructuur werd een pilootproject opgezet om een betrouwbaar instrument uit te werken dat studietijd en studieomvang kan meten. Het proefproject waarbij een analyse van het programma, de college- en examenroosters werd uitgevoerd en aangevuld met focusgroepen en tijdschrijven door studenten, werd bijgestuurd omwille van onvoldoende betrouwbare resultaten. Een eenvoudiger methode aan de hand van paarsgewijze vergelijkingen was het resultaat. Ter voorbereiding van de visitatie werd op deze manier de studietijd van het eerste bachelorjaar gemeten. Hierbij blijkt dat de studietijd globaal aan de decretale eisen voldoet, maar dat op het niveau van de opleidingsonderdelen wel afwijkingen tussen de reële en de begrote studietijd worden vastgesteld. Het uniform kader waarbij aan ieder opleidingsonderdeel 6 studiepunten werden toegekend dat werd ingevoerd voor het eerste bachelorjaar blijkt dus niet overeen te komen met de praktijk. Daarom werden initiatieven genomen om zowel de inhoud van de opleidingsonderdelen aan te passen aan de begrote Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
109
Deel 2
studietijd als na te gaan of het toegekende aantal studiepunten bijgestuurd moet worden. Twee docenten hebben bovendien een opleiding rond het inschatten van de studietijd gevolgd. De commissie waardeert de inspanningen om de studietijd van nabij op te volgen en om waar nodig bijsturingen door te voeren. Ze verwacht dat deze inspanningen ook tot een betere afstemming tussen begrote en reële studietijd zullen leiden. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende voor de bachelor en voor de master. In de bachelor is het aandeel van hoorcolleges voor grote groepen studenten in de gebruikte werkvormen groot. Volgens de commissie is het investeren in meer activerende werkvormen noodzakelijk. Meer interactiviteit stimuleert de kritische instelling van de studenten en laat toe de nagestreefde vaardigheden beter te ontwikkelen. Niettegenstaande het overwicht van hoorcolleges, worden initiatieven genomen om meer gebruik te maken van activerende didactische werkvormen in de bachelor zoals discussiesessies, oefeningen, en praktijkopdrachten. Ook worden af en toe gastdocenten uitgenodigd, worden groepswerken klassikaal besproken en worden onderzoeksvaardigheden geoefend in de leeronderzoeken. De commissie waardeert deze inspanningen. In de master zal vaker in kleinere groepen gewerkt worden waardoor meer aandacht kan gaan naar interactiviteit, zelfwerkzaamheid van de student en het ontwikkelen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden. De commissie stelt de leeronderzoeken in het bijzonder op prijs. Gedurende drie semesters werkt eenzelfde groep studenten samen rond een onderzoek dat resulteert in een gemeenschappelijk eindrapport en presentatie. Het leeronderzoek is erop gericht studenten te leren werken in teamverband, hun methodologische vaardigheden verder te ontwikkelen en in de praktijk te brengen, en hen te leren wetenschappelijk te rapporteren en mondeling te presenteren. Studenten maken dankzij hun leeronderzoek actief kennis met het wetenschappelijk onderzoek dat in het departement gevoerd wordt. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de opleidingen het cursus- en studiemateriaal kunnen inkijken. Ze vindt dit over het algemeen van goede kwaliteit. Er worden zowel cursussen als handboeken gebruikt. Zo worden heel goede handboeken rond visuele studies gebruikt.
110
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor zowel de bachelor als de master als goed. De commissie heeft in het kader van de visitatie een groot aantal examenopgaven bestudeerd. In het algemeen is er een goed evenwicht tussen de toetsing van kennis, inzicht en vaardigheden. De examens zijn tevens aangepast aan het niveau van de opleiding. Examens bestaan uit klassieke schriftelijke of mondelinge ondervraging over de leerstof waarbij essayvragen, korte antwoordvragen, meerkeuzevragen of oefeningen worden gebruikt. Daarnaast wordt voor sommige opleidingsonderdelen geëvalueerd op andere gronden zoals schriftelijke werkstukken, presentaties of peerassessment. Permanente evaluatie wordt ook toegepast. De commissie waardeert deze variatie aan evaluatievormen. In de eerste jaren van de opleiding ligt de nadruk op schriftelijke examens omwille van de grote groep studenten. De commissie heeft verder grote waardering voor het project rond de evaluatie van groepswerken waarin door het departement Communicatiewetenschappen geïnvesteerd werd. De examenvormen worden bekend gemaakt via de vakbeschrijvingen. Vaak wordt ook tijdens de colleges aandacht besteed aan de wijze van evalueren. In het eerste bachelorjaar worden voor twee opleidingsonderdelen proefexamens georganiseerd en geven veel docenten als voorbereiding op de examens voorbeeldvragen. De studenten zijn tevreden over de transparantie van de evaluatie bij de examens en over manier waarop ze beoordeeld worden. 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als goed. De commissie waardeert in het bijzonder het concept voor de masterproef zoals hieronder beschreven. De eindverhandeling in de licentieopleiding telt voor 16 studiepunten (plus vier in de eerste licentie voor een ‘startpaper’). Ondanks de suggestie van de vorige visitatiecommissie om het aantal studiepunten te verhogen, zal de masterproef slechts 15 studiepunten tellen. Van de studenten wordt verwacht dat ze in hun masterproef aantonen dat ze hun vakgebied beheersen en dat ze in staat zijn om de wetenschap op een zelfstandige wijze te beoefenen of de wetenschappelijke kennis toe te passen. Zij diepen, onder begeleiding van een promotor, zelf een onderwerp uit binnen de gekozen afstudeerrichting en brengen hierover verslag uit. Het kan daarbij zowel gaan om een uitgebreid empirisch onderzoek als om een diepgaande literatuurstudie De masterproef is de neerslag van dit onderzoek in een wetenschappelijk artikel van 10 à 12.000 woorden over een scherp gedefinieerd onderwerp. Nagestreefd wordt dat de masterproef publiceerbaar is in een wetenschappelijk tijdschrift.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
111
Deel 2
De studenten zijn vrij in hun keuze van het onderzoeksthema. Aan het begin van het academiejaar krijgen de studenten een uitgebreide lijst met mogelijke onderwerpen en de naam van het begeleidende ZAP-lid, maar de studenten kunnen ook zelf een voorstel uitwerken en zich laten begeleiden door het meest geschikte ZAP-lid daarvoor. Aan het begin van het academiejaar krijgen de studenten gezamenlijk een inleidende sessie waarin informatie wordt gegeven over het concept van de masterproef en de verwachtingen, kwaliteitsvereisten en evaluatiemethode. Er wordt aan de studenten ook een schriftelijke handleiding ter beschikking gesteld. Er wordt gestreefd naar een zeer intensieve begeleiding van de masterstudenten door hun promotor, een ZAP-lid in wiens expertisegebied het thema van de verhandeling ligt. De promotor begeleidt de student op methodologisch en inhoudelijk vlak, geeft de student raad wat planning en keuze van literatuur betreft en geeft feedback en commentaar op ingeleverde stukken. De masterproef wordt beschouwd als de kroon op de opleiding tot master. Er zullen dan ook hoge kwaliteitseisen gesteld worden. De masterproef zal in belangrijke mate beoordeeld worden op basis van de criteria die gelden voor artikels die ter publicatie worden aangeboden aan wetenschappelijke tijdschriften. De masterproef zal worden beoordeeld door de promotor die de student gedurende het academiejaar begeleidde, en door een medebeoordelaar, die wordt aangesteld door de Departementsraad op basis van de relevantie van zijn/haar expertisegebied. Tijdens de verdediging geeft de student een beknopte mondelinge presentatie van de masterproef, waarna de promotor en medebeoordelaar hem feedback geven en vragen voorleggen. Na de verdediging bespreken de promotor en de medebeoordelaar de score die de student krijgt. Vervolgens wordt die aan de student meegedeeld en grondig gemotiveerd. Uit de bevraging van de afgestudeerden blijkt dat de tevredenheid over de eindverhandeling over het algemeen groot is. Ze waarderen de grote keuze aan onderwerpen, de gelegenheid tot zelfstandig werken, de mogelijkheid om verworven kennis en inzichten toe te passen en de tijd die ze kregen om een eigen onderzoek uit te voeren. Gemiddeld genomen zijn de alumni ook tevreden over de begeleiding en over de informatie die ze kregen over begeleiding en evaluatie, maar wel vinden 7 van de 91 respondenten dat inzake deze twee laatste aspecten actie nodig is. De positieve resultaten van deze bevraging werden bevestigd door de alumni met wie de commissie sprak. De commissie heeft voorafgaand aan het bezoek een steekproef van eindverhandelingen grondig doorgenomen en nog een aantal werken ingekeken tijdens het bezoek. Ze vindt het niveau ervan voldoende, maar wisselend. De evaluatiecriteria
112
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
zijn niet steeds duidelijk. De commissie zou in een aantal gevallen eerder hoger gequoteerd hebben en in andere gevallen eerder lager. Ze waardeert dat de evaluatiecriteria duidelijker geformuleerd worden voor de masterproef. De commissie vindt het verder goed dat de masterproef expliciet gekoppeld wordt aan de gekozen afstudeerrichting. Hierdoor vormt het beperken van de tijd die voorzien wordt voor de masterproef minder een probleem. Studenten zijn namelijk vakinhoudelijk beter voorbereid op hun masterproef. De commissie stelt het ook erg op prijs dat het concept van de masterproef al in detail is uitgewerkt en dat de omvang van de schriftelijke neerslag van de masterproef beperkt wordt. Dit verplicht de studenten om kort en bondig te schrijven en hoofdzaken te onderscheiden van bijzaken. Bovendien vermindert de evaluatielast van de docenten. Ook waardeert de commissie de mondelinge verdediging van de masterproef. Algemeen is ze er van overtuigd dat met het vernieuwde concept de kwaliteit van de masterproef verder zal stijgen. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor als goed en de master als voldoende. Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in het eerste jaar Communicatiewetenschappen. Gemiddeld schreven sinds 1996–1997 143 generatiestudenten per jaar zich in voor het eerste jaar.
���
���
���
���
��
�
�����
�����
�����
�����
�����
�����
�����
�����
�����
Grafiek 1: Instroom van de generatiestudenten jaar Communicatiewetenschappen (1996–2005)
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
113
Deel 2
De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Communicatiewetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaams hoger onderwijs voor vrijwel alle opleidingen worden toegepast. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De aansluiting van de bacheloropleiding op het secundair onderwijs is goed, ook al blijkt het moeilijk te zijn om potentiële studenten correct te informeren over de invulling van de opleiding, ook al waardeert de commissie de inspanningen die daartoe geleverd worden. Een goede communicatie over het sociaal-wetenschappelijk profiel van de bacheloropleiding naar abituriënten blijft belangrijk om te vermijden dat er studenten met verkeerde verwachtingen zich inschrijven. In het eerste jaar wordt de bacheloropleiding dus geconfronteerd met studenten met heel verschillende verwachtingen. Een groot deel van de studenten weet bovendien zelf nog niet goed welke richting ze uit willen. Dit wordt deels opgevangen door een zeer breed sociaal- en menswetenschappelijk begin van de bacheloropleiding. Ook de studiebegeleiding ondersteunt de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs. Zo worden intensieve oefeningensessies in kleine groepen georganiseerd voor de opleidingsonderdelen ‘Statistiek’ en ‘Economie’. De commissie waardeert dit. Ze stelt tevens de inspanningen van de Universiteit Antwerpen om de participatie van studenten uit het technisch secundair onderwijs en allochtone studenten te verhogen op prijs. Deze inspanningen dragen inderdaad bij tot een verhoogde participatie. De commissie wenst tevens in overweging te geven om op het einde van het eerste jaar een gesprek met de studenten te organiseren met oog op een goede verdere oriëntering. De aansluiting tussen de eigen bachelor en de master Communicatiewetenschappen is goed. Er worden in het derde bachelorjaar specifieke opleidingsonderdelen aangeboden die een verwijzend karakter hebben naar de afstudeerrichtingen in de masteropleiding. Studenten die een andere academische of professionele bachelor gevolgd hebben worden na het volgen van een schakel- of brugprogramma toegelaten tot de masteropleiding. In deze programma’s wordt veel aandacht besteed aan de methodenopleidingsonderdelen uit het bachelorprogramma zodat de studenten kunnen kennismaken met de belangrijkste sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en voldoende voorbereid zijn op het schrijven van een masterproef. Tot nog toe zijn de schakel- en brugprogramma’s beperkt gepromoot en is het aantal studenten nog beperkt.
114
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de bachelor en de master als positief. De vertaling van de doelstelling in het programma is voor zowel de bachelor als de master adequaat gebeurd. Het bachelorprogramma brengt de studenten een brede basis bij van de essentiële onderdelen van de Communicatiewetenschappen en kadert deze in de gedrags- en menswetenschappen. Het masterprogramma bouwt verder op de bachelor en biedt de mogelijkheid tot verdere specialisatie in een van de twee afstudeerrichtingen. Beide opleidingen zijn van academisch niveau. De samenhang van het programma is nog voor verbetering vatbaar. Zowel de formele als de reële omvang van de opleiding komen overeen met de decretale bepalingen. Er worden bovendien inspanningen gedaan om de studietijd nauwgezet te monitoren. De gebruikte werkvormen zijn gevarieerd en aangepast aan de doelstellingen. Een stage binnen het curriculum zou evenwel een goede aanvulling vormen. Het niveau van de examens is aangepast aan de doelgroep. De examens zijn zowel gericht op het toetsen van kennis en inzicht als van vaardigheden. De kwaliteit van de eindverhandelingen voldoet en de plannen voor de masterproef zijn goed uitgewerkt. Er worden inspanningen gedaan om studenten uit moeilijk te bereiken doelgroepen te laten instromen in de opleiding. De bacheloropleiding sluit aan bij de vooropleiding van de studenten en de masteropleiding sluit in voldoende mate aan bij de bacheloropleiding.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ zowel voor de bachelor als voor de master als goed. De commissie vindt de individuele didactische kwaliteit en de onderwijsbetrokkenheid van het ZAP zeer goed. De studenten en alumni met wie de commissie sprak gaven aan dat het onderwijzend personeel de opleidingsonderdelen over het algemeen goed verzorgt en dat ook goed aanspreekbaar is. De opendeurpolitiek van de leden van het academisch personeel wordt door studenten en alumni sterk gewaardeerd. De commissie is onder de indruk van de inspanning die de voorbije jaren binnen het Departement Communicatiewetenschappen door de overwegend jonge en dynamische staf geleverd zijn om zowel de fusie van drie instellingen, de bachelor-masterhervorming als de verhuizing van de faculteit in goede banen te leiden. De commissie heeft vastgesteld dat de hoogleraren aan hun jongere collega’s de ruimte gelaten hebben om bij deze belangrijke hervormingen verantwoordelijkheid op zich te nemen. Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
115
Deel 2
De commissie waardeert het feit dat bij de aanstelling van ZAP-leden de kandidaten een proefcollege moeten geven waarop zowel de leden van de faculteit als de studenten uitgenodigd worden. Op die manier kunnen de onderwijskwaliteiten van de betrokkene adequaat geëvalueerd worden. De Universiteit Antwerpen kiest er bovendien voor om ZAP-leden aan te stellen met een proefperiode van drie jaar alvorens hen na een evaluatie definitief te benoemen. Dit versterkt de mogelijkheden om de onderwijskwaliteiten van het betrokken ZAP-lid te toetsen. Ook bij evaluaties en bevorderingen maken onderwijsevaluaties deel uit van het dossier. Bij het aanstellen van AAP wordt de nadruk gelegd op academische kwaliteiten. Bij de verlenging van een AAP-mandaat wordt wel rekening gehouden met onderwijskundige kwaliteiten. Het assisterend academisch personeel van de faculteit is georganiseerd volgens een poolsysteem waarbij het AAP zo efficiënt mogelijk ingezet worden bij de ondersteuning van de verschillende opleidingsonderdelen. De commissie waardeert dit systeem. Het laat namelijk toe om onderwijstaken goed te spreiden over de verschillende onderwijstaken, wat ook blijkt uit het feit dat de verhouding tussen de tijd die AAP-leden kunnen besteden aan onderwijs en onderzoek goed is. Het Expertisecentrum Hoger Onderwijs (ECHO) van de Universiteit Antwerpen biedt een opleiding voor beginnende docenten en bijscholing op diverse gebieden aan. Ook voor de AAP-leden wordt een didactische opleiding aangeboden. De commissie vindt het goed dat ook de facultaire Cel voor de innovatie en de kwaliteitszorg in het onderwijs (zie verder) de onderwijskundige professionalisering als actiepunt opneemt. De commissie heeft vernomen dat meerdere docenten en assistenten reeds gebruik gemaakt hebben van de diverse opleidingen en vormingen die aangeboden worden. Ten slotte betreurt de commissie dat het universiteitsbrede allocatiemechanisme voor academisch personeel slechts langzaam leidt tot een verschuiving van kaderplaatsen van relatief goed bemande faculteiten naar faculteiten die een minder goede omringing kennen. Tevens pleit de commissie ervoor om ook binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen een allocatiemechanisme uit te werken waarin alle onderwijs-, onderzoeks- en dienstverleningstaken worden meegeteld. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de staf als goed voor de bachelor en voor de master. De commissie vindt de academische kwalificaties van het personeel goed. Fundamenteel, toegepast en beleidsgericht onderzoek worden goed gecombineerd.
116
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
De commissie heeft de wetenschappelijke output van de individuele leden van het departement nagegaan en vastgesteld dat zij over het algemeen een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. De meeste onderzoekers beschikken tevens over een uitgebreid netwerk van internationale contacten. De commissie is van oordeel dat de belangrijkste domeinen van de Communicatiewetenschappen gedekt worden door het Departement Communicatiewetenschappen. Ze heeft wel vastgesteld dat geen of weinig expertise beschikbaar is rond een aantal deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen, zoals persuasieve communicatie. Dit heeft geleid tot een mindere aandacht voor deze deeldomeinen in het programma (zie 2.1.). De inbreng van kennis en ervaring uit de praktijk gebeurt voornamelijk door deeltijdse professoren die een belangrijke functie hebben in de beroepspraktijk en door gastcolleges. 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als onvoldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. Op 1 februari 2006 bedroeg het totaal aantal ZAP-leden verbonden aan het Departement Communicatiewetenschappen 13 (9 voltijdse eenheden) en het totaal aantal AAP-leden 7 (allen voltijds). Een van de voltijdse ZAP-leden heeft een BOF-ZAPmandaat en mag dus slechts beperkt ingezet worden in het onderwijs. Daarnaast worden in het eerste bachelorjaar voornamelijk opleidingsonderdelen aangeboden die verzorgd worden door andere leden van de eigen faculteit of die geleend worden bij andere faculteiten. Gelet op het hoge studentenaantal (558) in de opleidingen die door het Departement Communicatiewetenschappen worden aangeboden, voldoet de omvang van de beschikbare wetenschappelijke staf voor de commissie niet. De ZAP-student-ratio is namelijk 1/62. Zelfs wanneer enkel rekening gehouden wordt met de opleiding Communicatiewetenschappen is deze ratio nog 1/53, ondanks verbetering de voorbije jaren. De commissie heeft begrip voor het feit dat deze verdeling het gevolg is van de fusie en historische verdelingen en dat een aanpassing daarvan niet eenvoudig is, maar hoopt dat een snelle implementatie van het allocatiemodel van de Universiteit Antwerpen extra middelen zal opleveren voor het departement. Een voltijds ZAP-lid doceert immers nog steeds gemiddeld vijf opleidingsonderdelen. Dit maakt het moeilijk om de door de commissie gewenste sterkere communicatiewetenschappelijke invulling van het eerste bachelorjaar en een goede begeleiding van de masterproef te waarborgen.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
117
Deel 2
Ook het ATP-kader blijkt beperkt te zijn. De commissie beveelt aan om voldoende middelen aan deze personeelscategorie te besteden. Een te beperkt ATP-kader leidt er onvermijdelijk toe dat administratieve taken opgenomen worden door academisch personeel waardoor minder tijd over blijft voor onderwijs en onderzoek.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de bachelor en de master als positief. De onderwijskundige kwaliteit van de staf is goed en haar inzet om deze blijvend op een hoog niveau te houden voldoet. Onderwijskundige parameters spelen een rol in het benoemings- en bevorderingsbeleid binnen de faculteit. Het onderwijs wordt in het algemeen gegeven door goede onderzoekers en soms door praktijkmensen uit diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen. De omvang van het academisch personeelsbestand is te beperkt en de onderwijslast voor het ZAP is te hoog. Door de grote inspanningen van het personeel leidt de beperkte staf vooralsnog niet tot een onvoldoende kwaliteit van de opleiding. De goede kwaliteit van de staf is dan ook doorslaggevend en geeft aanleiding tot een globaal positief oordeel, ondanks de te beperkte kwantiteit van het personeel.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor de bachelor en de master. De Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen waaronder de bachelor en master Communicatiewetenschappen vallen, is recent verhuisd naar het nieuwe Meerminnegebouw op de Stadscampus. Daarmee kwam een einde aan de fysieke opsplitsing die na de fusie van de Universiteit Antwerpen was blijven bestaan. Alle personeel en de nodige auditoria en studentenruimtes zijn ondergebracht in dit nieuwe gebouw. Dit wordt door alle betrokkenen op prijs gesteld. De onderwijsruimten zijn er goed uitgerust met de nodige multimediavoorzieningen. De commissie waardeert in het bijzonder de ontmoetingsruimte die voor studenten zal ingericht worden in de faculteitsgebouw. Dit laat toe dat de studenten elkaar ook informeel ontmoeten en een gemeenschappelijk groepsgevoel versterkt wordt. De integratie van de bibliotheken van de twee campussen waar vroeger onderwijs in de communicatiewetenschappen werd aangeboden was nog niet voltooid ten tijde van het bezoek van de visitatiecommissie aan de Universiteit Antwerpen. De commissie waardeert deze geplande integratie van de diverse bibliotheken tot één biblio-
118
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
theek voor de Humane en Sociale Wetenschappen. Dit zal zowel een efficiëntere besteding van middelen en een uitbreiding van de huidige collectie toelaten als een betere service mogelijk maken voor zowel studenten als personeel. De pc-infrastructuur voldoet. Het elektronisch leerplatform Blackboard biedt veel mogelijkheden en wordt ook steeds meer gebruikt, vooral in het kader van de communicatie met studenten. 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor zowel de bachelor als de master als goed. De Centrale Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding staat in voor het informeren van abituriënten. Naast een website rond studiekeuzes (‘de virtuele campus’), de algemene websites van de Universiteit Antwerpen, de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen en het Departement Communicatiewetenschappen, worden abituriënten geïnformeerd via de algemene studiegids, brochures en folders over de opleidingen. Verder vinden jaarlijks twee informatiedagen plaats op de Stadscampus en is de Universiteit Antwerpen aanwezig op de Studie-Informatiedagen (SID-in’s). De nieuwe studenten worden volgens de commissie goed opgevangen. Zowel het departement studentgerichte diensten als de faculteit en de opleidingen organiseren een aantal activiteiten inzake studiebegeleiding en -advies. Aan het begin van het academiejaar organiseren de opleidingen een introductieweek waarin de nieuwe studenten wegwijs gemaakt worden in de faculteit en informatie ontvangen over alle vormen van studiebegeleiding waarin wordt voorzien. Universiteitsbreed kunnen instromende studenten sessies rond studiemethoden, studieplanning en het leren omgaan met examenstress volgen. Om dit aanbod ook bekend te maken bij de studenten bestaat er per campus een STudenten Informatie Punt (STIP) en wordt per bacheloropleiding een voltijds AAP-lid aangesteld als studiebegeleider die een eerstelijnsfunctie vervult bij het opvangen van studenten met problemen. In het eerste jaar bestaat een ‘minimentoraat’. Doel van dit mentoraat is de studenten ondersteuning te bieden bij de overgang van secundair naar universitair onderwijs. Een lid van het academisch personeel (meestal ZAP) treedt op als vertrouwenspersoon voor tien tot vijftien studenten aan wie hij/zij de examenresultaten van de eerste examenperiode meedeelt en bespreekt. Voor de vakinhoudelijke studiebegeleiding staat het academisch personeel in. Door de gevoerde opendeurpolitiek is de drempel voor studenten om het academisch personeel aan te spreken zeer laag. Dit wordt sterk gewaardeerd door de studenten. De commissie vindt dit ook positief maar raadt vooral de AAP-leden aan om door Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
119
Deel 2
middel van spreekuren overbevraging door studenten te beperken. Daarnaast is er een studietrajectbegeleider die instaat voor de begeleiding en het advies bij het uitstippelen van het studietraject. Per opleidingsjaar neemt een lid van het academisch personeel de ombudsfunctie waar. De ombudspersoon treedt op als contactpersoon en bemiddelaar voor onderwijs- en examenproblemen. In het bijzonder is hij de aangewezen bemiddelaar tussen de examinatoren en examinandi. De commissie stelt het werk van de ombudspersonen op prijs. De ombudspersonen wisselen echter vaak, waardoor ze weinig ervaring kunnen opbouwen en de commissie betreurt ook dat ze weinig bekend zijn bij de studenten.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als positief voor de bachelor en de master. Zowel de onderwijs- als de werkruimten in het nieuwe gebouw zijn zeer goed uitgerust. De ICT-voorzieningen voldoen. De diverse bibliotheken zullen op korte termijn geïntegreerd worden tot één campusbibliotheek. De vakinhoudelijke begeleiding gebeurt door het academisch personeel. Daarnaast staan heel wat ondersteunende diensten in voor het begeleiden van studenten die daar nood aan hebben. Er worden inspanningen gedaan om deze diensten zo toegankelijk mogelijk te maken voor de studenten.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Sinds 1997 heeft de UA een formeel systeem van interne kwaliteitszorg. Systematische en periodieke curriculumherzieningen worden aan de visitatiecyclus gekoppeld. Per opleiding is er in een kwaliteitszorgcyclus met een totale tijdsduur van 8 jaar voorzien. Een algemene reflectie over het curriculum, ondersteund door een grondige programma-evaluatie begint twee jaar voor de onderwijsvisitatie en gaat aan het opstellen van het zelfevaluatierapport vooraf. Grote curriculumwijzigingen gebeuren in principe één of twee jaar na de onderwijsvisitatie. De curriculumherziening wordt gebaseerd op bevindingen uit de eigen kritische reflectie en uit de visitatie. Beperkte tussentijdse curriculumwijzigingen zijn eveneens mogelijk op initiatief van de onderwijscommissie. Deze wijzigingen zijn gericht op de aanpassing van een deel van het onderwijsprogramma aan feitelijk veranderde situaties of op het fijner afstellen van het nieuwe onderwijsprogramma op basis van de opgedane ervaringen. Om snel te kunnen reageren op kansen of problemen is de invoering van dergelijke beperkte wijzigingen niet gebonden aan een bepaald jaar in de herzieningscyclus.
120
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Oorspronkelijk vielen de onderwijsevaluaties van het ZAP in het kader van de ZAP-evaluatie buiten het systeem van geïntegreerde interne kwaliteitszorg. Aangezien het bestaan van verschillende systemen aanleiding gaf tot onduidelijkheid en overbevraging, werden de verschillende systemen recent geïntegreerd. De 8-jaarlijkse programma-evaluatie blijft bestaan, maar er werd wel een nieuwe vragenlijst ontwikkeld voor de evaluatie van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Elk opleidingsonderdeel zal minstens 4-jaarlijks aan de hand van deze vragenlijst geëvalueerd worden, waarvan de resultaten enerzijds leiden tot een opleidingsrapport dat beoogt de onderwijscommissie te informeren en anderzijds een docentrapport dat de onderwijsprestaties van de docent beoordeelt en een input vormt voor de decretaal verplichte docentenevaluatie. Het initiëren, opvolgen en uitvoeren van de interne kwaliteitszorg behoort tot de opdracht van verschillende organen van het decentrale tot het centrale niveau. De faculteitsraad legt de algemene principes van het onderwijsbeleid vast. De onderwijscommissies adviseren de faculteitsraad over de wijziging van curricula en de toelatingsvoorwaarden, de kwaliteitsbewaking, de voorbereiding van onderwijsvisitaties, initiatieven op het vlak van onderwijskundige professionalisering en de vernieuwing van didactische werkvormen en de informatieverstrekking aan abituriënten. Verder bepalen de onderwijscommissies op advies van de departementen de inhoud van de opleidingsonderdelen en hun plaats in de opleidingsprogramma’s. De bacheloropleiding Communicatiewetenschappen valt onder de bevoegdheid van de onderwijscommissie Bachelor Politieke en Sociale Wetenschappen. Zij bestaat uit alle ZAP-leden en de AAP-leden die reeds drie jaar aan de faculteit verbonden zijn en betrokken zijn bij het onderwijs. Ook studentenvertegenwoordigers uit de verschillende studiejaren zijn lid van de commissie. De administratief directeur, de beleidsmedewerker en de stafmedewerker onderwijs maken als waarnemer deel uit van de onderwijscommissie. De onderwijscommissie master Communicatiewetenschappen bestaat uit de ZAP-leden die betrokken zullen zijn bij de masteropleiding en zal aangevuld worden met AAP-leden en studenten zodra de masteropleiding wordt aangeboden. Om de onderwijscommissies bij hun opdracht inzake kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie te ondersteunen, werd recent in elke faculteit een Cel voor de innovatie en de kwaliteitszorg in het onderwijs (CIKO) opgericht. De CIKO bestaat uit de CIKO-coördinator, de stafmedewerker onderwijs, een ZAP-lid per departement en een AAP-lid. De CIKO ondersteunt en adviseert de onderwijscommissie op het gebied van kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie. Met betrekking tot de kwaliteitszorg en de innovatie zorgt de Onderwijsraad ten behoeve van de faculteiten voor expertise-ontwikkeling, het stimuleren van discussie en reflectie en inhoudelijke en materiële ondersteuning. De Onderwijsraad laat zich hiervoor bijstaan door de Werkgroep innovatie en kwaliteitszorg in het onderwijs. Deze werkgroep is samengesteld uit de CIKO-coördinatoren van de verschillende faculteiten.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
121
Deel 2
5.1. Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de bachelor en de master als voldoende. De commissie heeft waardering voor de verhoogde aandacht voor kwaliteitszorg binnen de Universiteit Antwerpen. Het geïntegreerde systeem dat werd uitgewerkt om de kwaliteit van het onderwijs op te volgen, is een vooruitgang tegenover het vorige dubbele systeem. De commissie vindt het goed dat zowel de individuele opleidingsonderdelen, het volledige programma als de onderwijskwaliteiten van de docenten zullen geëvalueerd en opgevolgd worden. Ook de oprichting van de CIKO wordt geapprecieerd. De stafmedewerker onderwijs levert goed werk, onder meer via het monitoren van studie-uitval. Op basis van de eerste resultaten en de geformuleerde plannen meent de commissie dat het nieuwe evaluatiesysteem zal bijdragen tot een goede interne kwaliteitszorg. Een definitief oordeel zal echter pas kunnen geformuleerd worden wanneer het nieuwe systeem langer in voege is. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat er veel en goede informele contacten zijn tussen studenten en docenten en dat via deze weg veel suggesties tot verbetering hun weg vinden naar de opleidingsverantwoordelijken. Het zelfevaluatierapport is goed geschreven en geeft een vrij volledig beeld van de te beoordelen opleidingen. De gesprekken tijdens het bezoek aan de opleidingen verliepen in een open en positieve sfeer en vormden een goede aanvulling op het zelfevaluatierapport. 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die worden genomen als goed voor de bachelor- en de masteropleiding. Bij de bachelor- en masterhervorming en naar aanleiding van de integratie van de Universiteit Antwerpen zijn heel wat inspanningen geleverd om de opleidingen te optimaliseren. Wanneer bij onderwijsevaluaties problemen gesignaleerd worden, volgen initiatieven om deze op te lossen. Zo werd een mondelinge toelichting aan het leeronderzoek gekoppeld om de mondelinge vaardigheden van de studenten te versterken. Ook voor informeel gemelde aandachtspunten wordt naar een oplossing gezocht. De opleiding bestond nog niet als een eengemaakte opleiding bij de vorige visitatie en werd dan ook niet betrokken bij de visitatie Communicatiewetenschappen in 1998. Ze werd wel als onderdeel van de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen beoordeeld. De Universiteit Antwerpen heeft daarenboven zelf een externe beoordeling van de toenmalige opleiding laten uitvoeren. Een aantal belangrijke aanbevelingen van de visitatiecommissie en deze externe beoordeling werden geïmple-
122
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
menteerd. Zo werden de doelstellingen verduidelijkt, werden de programma’s meer gestroomlijnd en werd extra personeel verkregen. Sommige aanbevelingen werden nog niet opgevolgd, zoals de gesuggereerde stage die nog steeds niet opgenomen is in het bachelor- of masterprogramma. 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de bachelor en de master als voldoende. Het personeel is goed vertegenwoordigd in alle organen die een rol spelen in de interne kwaliteitszorg. Dit geldt zowel voor AAP als voor ZAP. Ook wordt de studenten de kans geboden om op bijna alle niveaus te participeren. Ondanks vele inspanningen van de studentenvertegenwoordigers en de opleidingsverantwoordelijken blijkt de interesse voor studentenparticipatie over het algemeen beperkt. Alle betrokkenen betreuren dit, net als de commissie. Ze beveelt de studentenvertegenwoordigers aan om veel aandacht te besteden aan terugkoppeling van hun activiteiten aan de bredere studentenpopulatie. Naar aanleiding van de visitatie werd een alumnibevraging georganiseerd. Verder worden alumni enkel informeel betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Ook contacten met het afnemend beroepenveld verlopen vooral informeel. De commissie beveelt dan ook aan om de alumni en het afnemend beroepenveld op meer structurele wijze te betrekken bij de opleidingen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als positief. Het recent ingevoerde systeem van interne kwaliteitszorg is zowel gericht op het opvolgen van de kwaliteit van de individuele opleidingsonderdelen als van het volledige programma en zorgt tevens voor de nodige informatie voor de evaluatie van docenten. Gesignaleerde problemen worden over het algemeen adequaat opgelost. Het personeel is goed betrokken bij de opleiding. Ook de studenten krijgen daar alle kansen toe, maar de interesse hiervoor blijft een aandachtspunt. Alumni en het afnemend veld worden hoofdzakelijk informeel betrokken bij de opleiding. Het zelfevaluatierapport is vrij volledig en goed leesbaar.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
123
Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de bachelor en de master als voldoende. De resultaten van de kandidaturen en licenties voldoen. Studenten zijn tevreden over de brede kandidaats- en licentiaatsopleiding zonder sterke specialisatie, maar ze blijken onzeker te zijn wanneer ze op de arbeidsmarkt oriënteren. Veel studenten voelen dan ook de noodzaak om zich verder te specialiseren. Meer dan de helft van de afgestudeerden volgt een bijkomende opleiding alvorens de stap te zetten naar de arbeidsmarkt. Meer dan een derde van de alumni geeft bovendien aan in een functie terecht gekomen te zijn die niet in het verlengde ligt van de genoten opleiding. Deze resultaten zijn voor de commissie een belangrijk aandachtspunt. Aangezien de bachelor- en masteropleiding nog geen afgestudeerden kenden op het moment van de visitatie, heeft de commissie zich gebaseerd op indicaties zoals de kwaliteit van het cursusmateriaal en de examenvragen. Deze kwaliteit is goed. De kwaliteit van de eindverhandelingen is wisselend, maar voldoet. De afgestudeerden geven aan dat een stage een duidelijke meerwaarde zou vormen in de opleiding. Dit sluit aan bij de kritiek van alumni dat er te weinig aandacht besteed wordt aan het verwerven van praktische vaardigheden. De commissie is ervan overtuigd dat de sterkere structurering van de keuzemogelijkheden in de bachelor- en masteropleiding zal bijdragen tot het verhogen van de kwaliteit van de afgestudeerden. Ze meent dan ook dat de beoogde competenties door middel van het bachelor- en masterprogramma zeker in voldoende mate kunnen bereikt worden. De internationale mobiliteit van de studenten is vrij goed. In de academiejaren 2003–2004 en 2004–2005 namen telkens 17 studenten deel aan Erasmusuitwisselingen. Dit is ongeveer 18 % van de laatstejaarsstudenten. De commissie waardeert deze hoge participatie, zeker in vergelijking met andere Vlaamse opleidingen Communicatiewetenschappen. Ze hoopt dat de deelname nog verder kan verhoogd worden nu studenten al in het derde bachelorjaar via Erasmus aan een andere instelling kunnen studeren en er dus geen overlapping met de masterproef meer bestaat. Studenten kunnen bovendien via een aantal internationale netwerken ook deelnemen aan uitwisselingen met universiteiten buiten Europa. Tot nog toe hebben de studenten Communicatiewetenschappen hier weinig gebruik van gemaakt.
124
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende voor de bachelor en als goed voor de master. De slaagpercentages van de generatiestudenten Communicatiewetenschappen zijn weergegeven in Grafiek 2. Het slaagpercentage bij de generatiestudenten ligt tussen 18 % en 42 % met een gemiddelde van ongeveer 31 %. De commissie vindt dit laag. Dit gemiddelde ligt namelijk duidelijk lager dan de andere Vlaamse opleidingen. Er werd een bevraging georganiseerd bij de studenten die stoppen met de opleiding Communicatiewetenschappen. De respons was laag, maar de meerderheid van de antwoorden wees op een verkeerde inschatting van de opleiding (te theoretisch, te zelfstandig moeten werken). De commissie beveelt dan ook aan om de inspanningen om studenten goed in te lichten over de invulling van de opleiding voort te zetten. De commissie heeft tijdens haar bezoek vernomen dat de studenten met een TSOvooropleiding en allochtone studenten vaak nog minder slagen dan het gemiddelde. De extra inspanningen die de Universiteit Antwerpen levert om deze studenten te laten instromen in het universitair onderwijs blijken dus slechts in beperkte mate tot een verhoogde doorstroom van deze studenten in het hoger onderwijs te leiden.
Grafiek 2: Evolutie slaagpercentages generatiestudenten eerste jaar Communicatiewetenschappen – Universiteit Antwerpen
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
125
Deel 2
Het gemiddeld slaagpercentage van het tweede jaar, de eerste en de tweede licentie bedraagt over de voorbije tien jaar gemiddeld respectievelijk 67 %, 95 % en 94 %. Het slaagcijfer in het tweede jaar blijkt nog vrij laag. Deze slaagcijfers in de licenties zijn daarentegen volgens de commissie goed. Tabel 1 geeft de doorstroomanalyse van de opleiding over de voorbije tien jaar weer. Gemiddeld slaagt ongeveer 64 % van de afgestudeerden erin om het diploma binnen de voorziene studietijd af te ronden. De commissie vindt dat dit voldoende is. Gemiddeld heeft de afgestudeerde vier jaar en negen maanden nodig om de volledige kandidaats- en licentieopleiding af te ronden. Tabel 1: Doorstroomanalyse van de opleiding Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Antwerpen Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
+ 3 jaar
+ 4 jaar
+ 5 jaar
1
1995–1996
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
16
4,06
4
1
17
4,82
4
10
24
4,83
4
10
1996–1997
10
2
4
1
1997–1998
13
4
2
4
1998–1999
11
1
6
3
21
5,19
5
2
1999–2000
19
4
4
2
3
32
4,94
4
11
2000–2001
20
1
13
3
2
39
5,13
5
2
2001–2002
49
6
11
3
3
74
4,55
4
7
2002–2003
45
6
14
6
71
4,73
4
9
2003–2004
64
5
17
6
5
98
4,74
4
9
2004–2005
53
3
11
5
2
74
4,65
4
8
Totaal
299
33
82
25
23
4
466
4,75
4
9
Procentueel
64,2 %
7,1 %
17,6 %
5,4 %
4,9 %
0,9 %
100,0 %
1
2
1
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen als positief. De kandidaats- en licentiaatsopleiding leidden communicatiewetenschappers op van een voldoende kwaliteit. De betere opbouw van het programma binnen de bachelor- en masteropleiding kan bijdragen tot het verhogen van de kwaliteit van de afgestudeerden. Het studierendement voldoet. De slaagcijfers zijn laag in het begin van de bacheloropleiding, maar zijn in de latere jaren van de opleiding goed en de doorstroomtijd voldoet.
126
Deel 2
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding en de masteropleiding Communicatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen met haar twee afstudeerrichtingen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen bieden en haar eindoordeel is bijgevolg positief.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen aan: - de doelstellingen en competenties centraal te stellen bij het denken over de bachelor en master binnen de volledige personeelsploeg; - in de ondersteunende opleidingsonderdelen meer verbanden te leggen met de Communicatiewetenschappen; - het ordenend principe dat aan de basis ligt van de keuze voor de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in de bachelor duidelijker te expliciteren; - een stage binnen het opleidingsprogramma mogelijk te maken; - de gemeenschappelijke stam in de masteropleiding beter te doordenken; - de twee afstudeerrichtingen in de masteropleiding onderling verder te profileren; - op het einde van het eerste jaar een gesprek met de studenten te organiseren met het oog op goede verdere oriëntering; - ervoor te zorgen om binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen een allocatiemechanisme uit te werken waarin alle onderwijs-, onderzoeks- en dienstverleningstaken worden meegeteld; - het allocatiemodel van de Universiteit Antwerpen snel te implementeren; - extra personeelsmiddelen te investeren voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen; - om veel aandacht te besteden aan terugkoppeling van de participatie van studentenvertegenwoordigers aan de bredere studentenpopulatie; - de alumni en het afnemend beroepenveld op meer structurele wijze te betrekken bij de opleidingen. De commissie heeft vernomen dat sinds haar bezoek een aantal plannen voor aanpassingen in lijn met de genoemde suggesties zijn opgesteld. De commissie meent dat dergelijke initiatieven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gesignaleerde aandachtspunten.
Universiteit Antwerpen: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
127
Deel 2
III
Universiteit Gent Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport met het oog op de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen geoptimaliseerd worden en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleidingen werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of iedere opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master in de communicatiewetenschappen. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
129
Deel 2
gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd zijn, samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Inleiding De visitatiecommissie bezocht de Universiteit Gent van 29 november tot 1 december 2006. In het kader van de Bologna-hervormingen worden vanaf 2004–2005 de bestaande kandidaturen en licenties gradueel omgevormd naar de bachelor/master-structuur. Het bachelorprogramma liep op het moment van het bezoek voor het derde jaar. Het masterprogramma zal vanaf het academiejaar 2007–2008 van start gaan. Het oordeel over een deel van het derde bachelorjaar en van de masteropleiding is dus gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en de beschrijving van het programma van de opleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages, studierendementen en gegevens met betrekking tot het personeel) en de ervaringen van studenten en staf over de kandidaats- en licentieopleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de bachelor- en masteropleiding communicatiewetenschappen van de Universiteit Gent, mede dankzij het goed geschreven en volledige zelfevaluatierapport en de gesprekken die ze tijdens haar bezoek aan de UGent hield met alle betrokkenen. Wanneer de commissie de vermelding ‘de masteropleiding’ gebruikt, worden de drie afstudeerrichtingen (zie verder) bedoeld. Slechts wanneer haar beoordeling voor een afstudeerrichting verschilt van haar algemene oordeel zal dit expliciet vermeld worden.
130
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de opleidingen media en communicatie, en meer bepaald de kritische analyse ervan en het inzicht in hun brede maatschappelijke context, centraal stellen. Het ontwikkelen van wetenschappelijke kennis over en het verwerven van vaardigheden binnen het vakgebied van de Communicatiewetenschappen vormen de kern van de opleidingen. De bachelor Communicatiewetenschappen omvat de studie van de productie, de distributie en de receptie van communicatieboodschappen. Communicatiewetenschappen worden opgevat als empirische, sociaal-culturele wetenschappen die vormen en processen van massacommunicatie (in ruime zin) tot studieobject nemen. Deze wetenschappelijke bacheloropleiding bereidt prioritair voor op de masteropleiding Communicatiewetenschappen die wordt aangeboden aan de UGent en andere instellingen. Studenten kunnen na het volgen van deze bacheloropleiding ook uitstromen en zich op een bachelorniveau op de arbeidsmarkt begeven. De bachelor stelt zich daarom tot doel studenten op te leiden die op het bachelorniveau onderzoeks-, advies-, managements- en onderwijstaken kunnen uitoefenen. Op basis hiervan zijn ze tevens in staat zelfstandig (op bachelorniveau) professionele activiteiten te verrichten (op het vlak van wetenschappelijk onderzoek, onderwijs, beleidsvoorbereiding, beleidsvoering of beleidsuitvoering) in een beroep waarbinnen communicatie een rol speelt. (Zelfevaluatierapport UGent) Deze algemene doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport verder vertaald in de volgende eindkwalificaties. Eindkwalificaties inzake kennis - Basiskennis van en inzicht in: ! de algemene communicatiewetenschappelijke theorie, de algemene sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethodologie; ! de beginselen van andere gedrags- en maatschappijwetenschappen en hun samenhang met de Communicatiewetenschappen; ! de belangrijkste communicatiemedia; ! de werking, fasen en aspecten van communicatieprocessen en -functies; ! de relatie tussen media en maatschappij, met de klemtoon op politieke, juridische, ethische, economische, sociaal-culturele en beleidsaspecten. - Grondige kennis van minstens één specifiek thema der Communicatiewetenschappen, met name in het kader van de bachelorpaper. Eindkwalificaties inzake vaardigheden - In staat zijn een vraagstelling te formuleren en een (communicatiewetenschappelijk) onderzoeksopzet te concipiëren. - In staat zijn bronnen en onderzoeksliteratuur rond een specifiek communicatiewetenschappelijk vraagstuk te verzamelen en te verwerken. Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
131
Deel 2
- Vertrouwd zijn met de belangrijkste onderzoeksmethoden die binnen de Communicatiewetenschappen worden aangewend. - In staat zijn tot het ontwikkelen, het uitwerken en het mondeling/schriftelijk presenteren van onderzoeks- en/of beleidsplannen in verband met media en maatschappij. - Beschikken over sociale vaardigheden zoals het werken in teamverband, omgaan met andere mensen en onderhandelen. Eindkwalificaties inzake attitudes - Zich bewust zijn van de maatschappelijke rol en relevantie van de Communicatiewetenschappen en van de daarmee samenhangende ethische, socio-culturele, juridische en economische vraagstukken. - Een kritische houding aan de dag leggen tegenover de media, de Communicatiewetenschappen en de eigen persoon. - Verantwoordelijkheidszin bij de beroepsuitoefening vertonen. - Voldoende relativeringsvermogen, flexibiliteit en aanpassingsvermogen opbrengen, zowel wat betreft de eigen standpunten als het beroepsmatig handelen. - Bereid zijn bij te leren en een permanente wetenschappelijke nieuwsgierigheid koesteren. - Een wetenschappelijke attitude aannemen: een wetenschappelijk gefundeerde beroepsuitoefening veronderstelt naast kennis en vaardigheden ook een wetenschappelijke houding en ingesteldheid. In de master Communicatiewetenschappen worden drie afstudeerrichtingen aangeboden: ‘Communicatiemanagement’, ‘Film- en televisiestudies’ en ‘Media, maatschappij en beleid’. De master beschikt over grondige wetenschappelijke kennis binnen het veld van de Communicatiewetenschappen, in het bijzonder binnen de gekozen afstudeerrichting. De klemtoon ligt op het verwerven van zelfstandigheid zowel bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek als bij de aanwending en toepassing van de verworven kennis, vaardigheden en attitudes in professionele contexten. Afgestudeerden kunnen de verworven kennis en inzichten in verband met het maatschappelijk functioneren van de media en de daaraan verbonden beleidsaspecten implementeren in de professionele uitoefening van verschillende beroepsprofielen, in sectoren zoals communicatieonderzoek, communicatieonderwijs en -vorming, communicatieadvies of communicatiemanagement. (Zelfevaluatierapport UGent) De invulling van de drie afstudeerrichtingen wordt als volgt beschreven in het zelfevaluatierapport: De afstudeerrichting ‘Communicatiemanagement’ wil opleiden tot zelfstandig en op masterniveau kunnen werken binnen een aan communicatiemanagement gerelateerde sector, zowel binnen de profit als de non-profit, zowel binnen private bedrijven als overheidsorganisaties, zowel op het vlak van marketing- als bedrijfscommunicatie, evenals op het vlak van marktonderzoek. De afstudeerrichting ‘Film- en televisiestudies’ wil zelfstandige en kritisch ingestelde beeldprofessionals opleiden, die beschikken over een grondige kennis van en inzicht in het maatschappelijk en cultureel functioneren van de audiovisuele media, zowel vanuit een politiek-economisch,
132
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
cultureel als beleidsmatig perspectief. Deze beeldprofessionals zijn in staat de maatschappelijke en culturele implicaties van de audiovisuele media en de beeldcultuur te onderzoeken en kritisch in te schatten. Ze zijn in staat zelfstandig en op masterniveau te werken binnen sectoren die zich bezighouden met de productie, distributie en vertoning van film- en televisieproducten, evenals binnen sectoren, die zich inlaten met beleid, onderzoek of onderwijs inzake mediale beeldcultuur. De afstudeerrichting ‘Media, maatschappij en beleid’ wil mensen opleiden die de maatschappelijke implicaties van de media op een stevig geargumenteerde wijze kunnen inschatten. Ze hebben een grondig inzicht in het maatschappelijk functioneren van de media, zowel vanuit een mediasociologisch als beleidsmatig perspectief. In de geglobaliseerde en gemediatiseerde maatschappij functioneren ze als zelfstandige en kritisch ingestelde communicatieprofessionals, die de nodige vaardigheden hebben op het vlak van analytisch en probleemoplossend denken, evenals op het vlak van het strategisch uitstippelen van actiegerichte veranderingsprocessen. Deze doelstellingen worden vertaald in de volgende algemene eindkwalificaties inzake kennis en vaardigheden, en specifieke eindkwalificaties per afstudeerrichting. Algemene eindkwalificaties van de master - Grondige kennis van en inzicht in het geopteerde veld binnen de Communicatiewetenschappen. - Grondige kennis van en inzicht in de beschikbare sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethodologieën binnen het gekozen veld. - Analytisch en probleemoplossend denken. - Voldoende relativeringsvermogen en flexibiliteit opbrengen, zowel wat betreft de eigen standpunten als het beroepsmatig handelen (vooral met het oog op een vlotte integratie in teamgerichte projecten). - Het aan de dag leggen van verantwoordelijkheidszin in de beroepsuitoefening. - Het in staat zijn om in de gekozen afstudeerrichting van het vakgebied een toegevoegde waarde te bieden aan de reeds verzamelde kennis en dit op basis van een origineel en methodologisch degelijk onderbouwd onderzoek. - Bereidheid tot bijleren en het ontwikkelen van een permanente wetenschappelijke nieuwsgierigheid. - Bereidheid tot kritisch zelfevaluatie, nodig om tot een adequate oordeelsvorming te komen in verband met complexe problemen in een onzekere context.
1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de bacheloropleiding overeenkomen met de eindkwalificaties van een academische bacheloropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. De doelstelUniversiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
133
Deel 2
lingen verwijzen goed naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties. Ook wordt aan de communicatiewetenschappelijke basiskennis voldoende aandacht besteed. De concretisering van deze doelstellingen sluit nauw aan bij de Dublin-descriptoren. Er wordt bovendien een invulling gegeven aan de bachelor als eigenstandige opleiding, evenwel zonder het uitstroomprofiel sterk te concretiseren. De nadruk blijft liggen op het doorstromen naar de masteropleiding. Ook in de masteropleiding komen de doelstellingen over het algemeen goed overeen met de eindkwalificaties van een masteropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. Naast een aantal algemene doelstellingen voor de masteropleiding, worden specifiek per afstudeerrichting doelstellingen en eindkwalificaties geformuleerd. De commissie waardeert dit. Een gevorderd begrip van en inzicht in de gekozen afstudeerrichting binnen de communicatiewetenschappen wordt in de master nagestreefd. Ook verwijzen de doelstellingen naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Verder wordt aandacht besteed aan het beheersen van de algemene en beroepsgerichte competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. De commissie waardeert dat de doelstellingen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding verder worden geconcretiseerd in eindcompetenties. Voor de formulering van doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen is de lesgever verantwoordelijk. Deze formulering is terug te vinden in de individuele ECTS-fiches van de opleidingsonderdelen. De doelstellingen worden systematisch bekend gemaakt aan studenten via de Studiegids, de website van de UGent, brochures en tijdens specifieke informatiedagen. Ook wordt aan het begin van elk opleidingsonderdeel een mondelinge toelichting gegeven bij de specifieke doelstellingen ervan. Binnen de faculteit en de vakgroep worden alle geledingen betrokken bij discussies met betrekking tot de finaliteit van de opleidingen. 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor als de master als goed. De bachelor- en masteropleiding leggen de nadruk op massacommunicatie. Er wordt gekozen voor een klassieke sociaal-wetenschappelijke opleiding in de Communicatiewetenschappen. Dit blijkt zowel in de doelstellingen van de bacheloropleiding als in de gekozen afstudeerrichtingen ‘Film- en televisiestudies’ en ‘Media, maatschappij en beleid’. De voorbije jaren werd daarnaast ook het onderwijs en onderzoek in het communicatiemanagement uitgebouwd, hetgeen heeft geleid tot de
134
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
afstudeerrichting ‘Communicatiemanagement’. De doelstellingen voor de bachelor en de drie afstudeerrichtingen in de master komen goed overeen met de eisen die vakgenoten aan een bachelor- en masteropleiding in de Communicatiewetenschappen met een dergelijke profilering stellen en kunnen ook internationale vergelijkingen doorstaan. De commissie vindt het goed dat specialisatiemogelijkheden binnen de opleiding, zoals de afstudeerrichtingen in de masteropleiding, gebaseerd zijn op de beschikbare expertise binnen de vakgroep Communicatiewetenschappen. Voor de aansluiting met het afnemend beroepenveld wordt een beroep gedaan op de ervaring van praktijkassistenten en gastdocenten. Ook via de contacten in het kader van externe onderzoeksopdrachten en de feedback van afgestudeerden proberen de opleidingsverantwoordelijken op de hoogte te blijven van de noden van het afnemend beroepenveld en deze te vertalen in de doelstellingen. De commissie heeft evenwel vastgesteld dat een gestructureerd debat tussen de opleidingsverantwoordelijken en het afnemend veld over de doelstellingen van de opleidingen tot op heden ontbreekt. Ze beveelt daarom aan om werk te maken van zo’n debat met het afnemend veld. Ten slotte stelt de commissie het op prijs dat de opleidingsverantwoordelijken open staan voor overleg met de hogescholen binnen de Associatie Universiteit Gent met betrekking tot de toelating van professionele bachelors tot de master Communicatiewetenschappen. Een goede samenwerking biedt namelijk mogelijkheden om het volledige opleidingsaanbod in het veld van de Communicatiewetenschappen af te stemmen en studenten goed te oriënteren.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor als de master als positief. Het niveau en de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen voldoen voor zowel de bachelor als de master. Er is een goede aandacht voor communicatiewetenschappelijke basiskennis en algemene competenties, zowel in de bachelor als in de master. De aandacht voor algemeen wetenschappelijke competenties is eveneens aanwezig. De doelstellingen sluiten aan bij de verwachtingen van binnen- en buitenlandse vakgenoten, maar worden slechts informeel getoetst aan de verwachtingen van het afnemend veld.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
135
Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Bachelor In het eerste bachelorjaar wordt volgens het zelfevaluatierapport een brede basisvorming beoogd. De nadruk wordt gelegd op een introductie tot de Communicatiewetenschappen (‘Communicatiewetenschappen’ en ‘Internationale communicatie’) en het situeren van de discipline binnen een ruim kader van andere sociaal-wetenschappelijke en menswetenschappelijke disciplines (zoals ‘Sociale en politieke leerstelsels’, ‘Sociologie’, ‘Algemene psychologie’, ‘Politicologie’ en ‘Algemene beginselen van het recht’). Verder is er aandacht voor de sociaal-wetenschappelijke onderzoekstechnieken (‘Methodologie van de sociale wetenschappen’ en ‘Beschrijvende statistiek’). Het brede wetenschapsdomein van de Communicatiewetenschappen wordt verder uitgediept en opgesplitst in het tweede bachelorjaar. De sociaal-wetenschappelijke onderzoekstechnieken worden in het tweede jaar toegespitst op de Communicatiewetenschappen (‘Communicatiewetenschappelijk onderzoek’ en ‘Encyclopedie van de communicatiewetenschap’). Verder worden er opleidingsonderdelen aangeboden die de Communicatiewetenschappen in de breedte en in de diepte behandelen (‘Gedrukte media I’, ‘Communicatiemanagement I’, ‘Audiovisuele media I’ en ‘Mediarecht I’) en is er aandacht voor andere sociaalwetenschappelijke disciplines die van belang zijn voor de communicatiewetenschapper (‘Economie’ en ‘Wijsbegeerte’). Ten slotte wordt in dit tweede jaar een reeks van keuzeopleidingsonderdelen aangeboden die ofwel onder de vorm van een interactief werkcollege een bepaald thema van de Communicatiewetenschappen op een verdiepende wijze behandelen, ofwel een kennismaking toelaten met een andere discipline. Het derde bachelorjaar bouwt voort op de aspecten van de Communicatiewetenschappen die in het tweede bachelorjaar aan bod kwamen, worden verder uitgediept (‘Gedrukte media II’, ‘Audiovisuele media II’ en ‘Communicatiewetenschappelijk onderzoek II’). Tevens wordt het terrein van de Communicatiewetenschappen verder verbreed en gedifferentieerd (‘Mediasociologie I’, ‘Nieuwe communicatietechnologieën’, ‘Culturele mediastudies’ en ‘Auteursrecht’). Bovendien moet de student blijk geven van de verworven kennis, vaardigheden en attitudes in de werkcolleges en in de Bachelorpaper. Master In de master worden een zevental algemene opleidingsonderdelen aangeboden (‘Semiotiek van de communicatie’, ‘Media en ethiek’, ‘Gedrukte media III’, ‘Audiovisuele media III’, ‘Nieuwe communicatietechnologieën II’, ‘Media en gender’ en ‘Socio-politieke analyse van de podiumkunsten’ – telkens 6 studiepunten) waaruit de studenten er twee kiezen in functie van persoonlijke interesses en/of mogelijke synergieën met de masterproef of de gekozen afstudeerrichting. De masterproef moet inhoudelijk aansluiten bij de gekozen afstudeerrichting. Daarnaast worden telkens vier richtingspecifieke opleidingsonderdelen gevolgd. In de afstudeerrichting Communicatiemanagement gaat het om ‘Communicatiemanagement II’, ‘Markt- en consumentenonderzoek’, ‘Communicatiemanagement III’ en ‘Marketing’. In de afstudeerrichting Film- en
136
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
televisiestudies moet naast de opleidingsonderdelen ‘Film- en televisiestudies’, ‘Ontwikkeling en esthetiek van de film’ en ‘Audiovisuele productietechnieken’ gekozen worden tussen ‘Beeldstrategieën van film, fotografie en videokunst’ en ‘Historische kritiek van woord en beeld in de massamedia’. In de afstudeerrichting Media, maatschappij en beleid ten slotte een worden ‘Mediasociologie II’, ‘Politiek en media’, ‘Telecommunicatiebeleid’ en ‘Mediarecht II’ aangeboden.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma van de bachelor en de master als voldoende. De commissie vindt dat de doelstellingen in voldoende mate vertaald zijn in het bachelor- en het masterprogramma. De afzonderlijke opleidingsonderdelen dragen duidelijk bij tot het bereiken van de doelstellingen. Het bachelorprogramma is klassiek sociaal-wetenschappelijk ingevuld. Er wordt gekozen voor het uitgebreid kaderen van communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen binnen ondersteunende wetenschappen. De commissie waardeert dat ingegaan werd op de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om het begin van de opleiding sterker communicatiewetenschappelijk in te vullen. Zij pleit er evenwel voor om deze hervorming nog verder te zetten. Dit laat een betere opbouw van het programma toe (zie 2.3.) Studenten zien bovendien beter het nut in van de aangeboden ondersteunende wetenschappen als zij reeds over voldoende basiskennis in de communicatiewetenschappen beschikken om verbanden te kunnen leggen tussen het eigen domein en deze ondersteunende disciplines. In het eerste bachelorjaar worden de opleidingsonderdelen ‘Communicatiewetenschappen’ (eerste semester) en ‘Internationale communicatie’ (tweede semester) aangeboden. Deze opleidingsonderdelen zijn goed ingevuld en geven een vrij brede inleiding in de Communicatiewetenschappen. De commissie vindt de afbakening van de twee opleidingsonderdelen evenwel niet zeer duidelijk. De inhoud van het opleidingsonderdeel ‘Internationale communicatie’ is bovendien breder dan de titel suggereert. Op de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen uit het eerste bachelorjaar wordt vanaf het tweede jaar verder gebouwd met de bedoeling de diverse domeinen van de communicatiewetenschappen uit te diepen in verschillende opleidingsonderdelen. De commissie vindt evenwel het ordenend principe achter de indeling van de opleiding in opleidingsonderdelen niet zeer duidelijk. In de benaming van de opleidingsonderdelen wordt een sterke opsplitsing gemaakt in enerzijds audiovisuele en anderzijds gedrukte media. De commissie is er niet van overtuigd dat dit de beste opdeling is voor een academische opleiding in de Communicatiewetenschappen.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
137
Deel 2
Mediarecht en Media en politiek komen sterk aan bod in de bacheloropleiding. De commissie vindt de inhoud van deze domeinen goed uitgewerkt. Eventueel zou er wel kunnen gekozen worden voor een beperking van het mediarecht in het verplichte curriculum om ruimte te maken voor andere deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen. Zo blijkt relatief weinig aandacht besteed te worden aan mediapsychologie, ICT en samenleving en media-effecten. Ook economische aspecten van communicatie ontbreken grotendeels in het programma, ondanks de expliciete vermelding ervan in de doelstellingen. Deze aspecten van de Communicatiewetenschappen zijn volgens de commissie gewenst in een bacheloropleiding. Ze beveelt aan om meer aandacht aan deze deeldomeinen te besteden. De commissie wijt de geringere aandacht aan de beperktere expertise die rond deze domeinen beschikbaar is bij het academisch personeel. De commissie betreurt dat de bacheloropleiding voornamelijk vanuit de beschikbare expertise werd opgebouwd. De commissie vindt het goed dat de methodologische opleidingsonderdelen gedoceerd worden door een docent die tot de vakgroep behoort. Dit stimuleert een goede integratie en afstemming met de vakinhoudelijke vorming. De commissie stelt het op prijs dat er vanaf het eerste jaar aandacht is voor sociaalwetenschappelijke methodologische vorming. Ook de opbouw van de methodologische opleidingsonderdelen in het vervolg van de opleiding is goed. In de werkcolleges in het tweede en derde bachelorjaar kunnen de studenten zich verdiepen in specifieke onderzoeksmethoden. De commissie waardeert deze werkcolleges, maar betreurt wel dat de studenten in het tweede bachelorjaar niet verplicht zijn een werkcollege te volgen. Ze kunnen namelijk ook kiezen voor een inleidend keuzeopleidingsonderdeel. Ze beveelt aan het werkcollege verplicht te maken in het tweede bachelorjaar. Verder heeft de commissie vastgesteld dat de nadruk vanaf het tweede bachelorjaar sterk op kwantitatieve methodologie ligt. Studenten kunnen door een gerichte keuze in werkcolleges zich wel ook bekwamen in de kwalitatieve methodologie, maar kunnen deze vorming ook grotendeels ontwijken. De commissie beveelt dan ook aan om naast de goed uitgebouwde kwantitatieve pijler in de opleiding een even sterke kwalitatieve pijler uit te bouwen binnen het verplichte programma van de bacheloropleiding. Het is aangewezen om bij beide pijlers werkcolleges te voorzien zodat alle studenten zowel werkcolleges met kwantitatieve als met kwalitatieve methoden kunnen volgen. Gezien de lage studiedruk (zie 2.5.) meent de commissie dat deze uitbreiding van het methodologisch onderwijs mogelijk is zonder andere opleidingsonderdelen te moeten schrappen. De commissie is verder van mening dat de in de werkcolleges aangeleerde vaardigheden moeten kunnen worden versterkt tijdens een stage in het kader van de bachelor- of masteropleiding. In de huidige licentieopleiding bestaat de mogelijkheid om een vrijwillige stage te volgen buiten het curriculum. De commissie vindt een stage belangrijk omdat ze een eerste echte confrontatie met de praktijk vormt en de
138
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
studenten hierdoor voeling kunnen krijgen met een sector waarin ze na hun opleiding terecht kunnen komen. Een stage kan tevens bijdragen tot het bereiken van de doelstelling ‘verantwoordelijkheidszin bij de beroepsuitoefening vertonen’. De commissie vindt het dan ook noodzakelijk dat de opleidingsverantwoordelijken op korte termijn werk maken van het mogelijk maken van stages binnen het programma. De studenten die de commissie sprak waren bijna allen voorstander van de invoering van een stage binnen het curriculum. Ook de meeste docenten gaven aan overtuigd te zijn van het nut van een stage. Bovendien is bijna 93 % van de bevraagde alumni van mening dat een stage een meerwaarde voor de bachelor- of masteropleiding zou betekenen. Toch geven de opleidingsverantwoordelijken aan dat ze slechts een stage willen organiseren wanneer ze een hoge kwaliteit kunnen waarborgen, een vereiste waarvoor volgens hen bijkomend personeel noodzakelijk is. De commissie is er echter van overtuigd dat de organisatie van een stage met relatief beperkte ondersteuning kan gebeuren wanneer de studenten de verantwoordelijkheid krijgen om een stageplaats te zoeken en een stagevoorstel uit te werken. Bij de invoering van een stage is het van belang om in het semester waarin de stage geprogrammeerd wordt de overige colleges te concentreren op een of twee weekdagen zodat de studenten een aantal onderwijsvrije dagen hebben waarin de stage kan gevolgd worden. De bachelor stelt zich tot doel studenten op te leiden die op het bachelorniveau onderzoeks-, advies-, managements- en onderwijstaken kunnen uitoefenen. De commissie is van mening dat om deze doelstelling daadwerkelijk te bereiken nog meer interactieve en op zelfstandig verwerken van leerinhouden gerichte werkvormen moeten geïntroduceerd worden. De twee werkcolleges en de bachelorproef leveren een bijdrage hiertoe, maar meer ruimte om deze doelstelling volledig te verwezenlijken is gewenst. De drie afstudeerrichtingen die in master aangeboden worden, zijn goed gekozen en sluiten aan bij de aanwezige onderzoeksexpertise. Ze bieden de studenten de kans om zich te verdiepen in een deeldomein van de Communicatiewetenschappen. De commissie heeft vastgesteld dat de lijst van keuzeopleidingsonderdelen waaruit de studenten er twee moeten kiezen als gemeenschappelijke stam in de masteropleiding, voornamelijk aansluiten bij de afstudeerrichtingen ‘Film- en televisiestudies’ en ‘Media, maatschappij en beleid’ en minder bij ‘Communicatiemanagement’. Eventueel zouden deze twee opleidingsonderdelen voor de studenten die dit wensen kunnen worden vervangen door een optionele stage. De commissie stelt het verder op prijs dat de masterproef gekoppeld wordt aan de gekozen afstudeerrichting en kan voortbouwen op de in de bachelor gevolgde werkcolleges, hetgeen een grotere verdieping tijdens de masterproef toelaat.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
139
Deel 2
2.2. De professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de bachelor en de master als goed. Zowel het bachelor- als het masterprogramma besteden veel aandacht aan kennisontwikkeling, zowel binnen de eigen discipline als van andere relevante disciplines. Er wordt in de individuele opleidingsonderdelen veel aandacht besteed aan de recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappen. Dit wordt gestimuleerd doordat de afstudeerrichtingen mede uitgewerkt zijn in functie van de expertise van het wetenschappelijk personeel. Ook de gastprofessoren uit de praktijk dragen hieraan bij. Aan onderzoeksvaardigheden wordt de nodige aandacht besteed. Naast de sterk kwantitatief ingevulde methodenopleidingsonderdelen, volgen de (meeste) studenten twee werkcolleges en schrijven ze een bachelorproef. Dit aanbod vormt een goede basis, maar kan volgens de commissie verder uitgebreid worden. In de masteropleiding wordt het onderwijs in kleinere groepen georganiseerd en kunnen de studenten hun onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden verder ontwikkelen. De aandacht in het bachelor- en masterprogramma voor relevante professionele vaardigheden is beperkt. 2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de bachelor- en de masteropleiding als onvoldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding grondig werd bijgestuurd naar aanleiding van de bachelor-masterhervorming. De opbouw en onderlinge afstemming van de individuele opleidingsonderdelen binnen de bachelor en de master vereisen evenwel nog verdere verbetering; zowel wat betreft de benaming van de opleidingsonderdelen die in een aantal gevallen onduidelijk is als wat betreft de concrete invulling van de diverse opleidingsonderdelen. Zo geeft de nummering van opleidingsonderdelen (bijvoorbeeld Gedrukte media 1 en 2) de commissie de indruk dat individuele opleidingsonderdelen sterk op elkaar verder bouwen, terwijl het in een aantal gevallen blijkt te gaan om naast elkaar staande inhouden (bv. Belgisch versus internationaal). In deze gevallen lijkt het de commissie beter om meer precieze, naar de inhoud verwijzende titels aan opleidingsonderdelen te koppelen. De communicatiewetenschappelijke vorming in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding is sinds de vorige visitatie versterkt. De commissie vindt het hierbij minimaal noodzakelijk dat in het eerste bachelorjaar een goed overzicht gegeven wordt van het brede veld dat de communicatiewetenschap bestrijkt. Dit is nodig om de studenten toe te laten later in de opleiding een goed doordachte keuze te maken voor werkcolleges en afstudeerrichtingen. De invulling van de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen is een verdienstelijke poging om dit overzicht te
140
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
bieden, maar legt de klemtoon wel op mediacommunicatie. Aan communicatiemanagement zou volgens de commissie nog meer aandacht besteed moeten worden om het veld van de Communicatiewetenschappen volledig te bestrijken. De opleidingsonderdelen in het tweede bachelorjaar bouwen over het algemeen verder op de inleiding in het eerste jaar. Het vroeger aanbieden van nog meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen kan bijdragen tot het een betere integratie tussen de communicatiewetenschappelijke vorming en de ondersteunende opleidingsonderdelen. Daartoe is het wel van belang dat de ondersteunende opleidingsonderdelen verbanden leggen met de Communicatiewetenschappen om echte interdisciplinariteit te bereiken. Dit aspect is volgens de commissie nog voor verbetering vatbaar. Zeker in het eerste bachelorjaar worden de sociaal-wetenschappelijke en menswetenschappelijke opleidingsonderdelen gelijktijdig gedoceerd aan de studenten politieke wetenschappen en sociologie en kunnen deze opleidingsonderdelen bijgevolg weinig toegespitst worden op de opleiding Communicatiewetenschappen. De commissie betreurt dit. In het algemeen is de commissie voorstander van het vroeger aanbieden van meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen. Dit laat toe om een sterker communicatiewetenschappelijk programma samen te stellen en binnen de bachelor en master enerzijds een brede basiskennis van de diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen en hun samenhang na te streven en anderzijds ook voldoende ruimte te bieden voor specialisatie. Er komt op die manier later in het programma ruimte vrij teneinde de verworven communicatiewetenschappelijke kennis en inzichten te situeren binnen een breder sociaal- en menswetenschappelijk kader. Een dergelijke opbouw laat bovendien toe deze steunvakken veel specifieker in te vullen en duidelijker de verbanden tussen de verschillende disciplines te leggen. Op basis van haar gesprekken met de studenten heeft de commissie vastgesteld dat de studenten tevreden zijn met de huidige opbouw van de opleiding waarbij pas na een weinig specifiek eerste jaar de aandacht voor communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het programma toeneemt. De commissie geeft de bovenstaande overwegingen dan ook als suggestie zonder de bedoeling te hebben normerend op te treden. De keuzemogelijkheden zijn beperkt in de bacheloropleiding. Enkel de werkcolleges en het onderwerp van de bachelorproef kunnen vrij gekozen worden. De commissie pleit voor het creëren van meer keuzeruimte binnen het bachelorprogramma. Dit zou de studenten meer kunnen stimuleren tot zelfstandige keuzes en kan ervoor zorgen dat meer in kleinere groepen gewerkt kan worden. Hierdoor kan ook de interactiviteit verhoogd worden. In de masteropleiding hebben de studenten veel keuzevrijheid. Naast de afstudeerrichting, moeten ook twee opleidingsonderdelen van de gemeenschappelijke stam gekozen worden en het onderwerp van de masterUniversiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
141
Deel 2
proef. De afstudeerrichtingen zorgen evenwel voor een sterke structurering van de keuzes. De commissie waardeert dit. De afstemming van de gemeenschappelijke stam in de masteropleiding op de gekozen afstudeerrichting zou nog kunnen verbeterd worden, voornamelijk voor de afstudeerrichting Communicatiemanagement. De masterproef zal goed ingebed worden in de rest van de opleiding. In de bachelorproef kan reeds voorbereidend literatuuronderzoek gebeuren. Ook stelt de commissie de koppeling van de masterproef en de gekozen afstudeerrichting op prijs. 2.4. Studieomvang De bachelor- en de masteropleiding voldoen aan het decretaal kader met betrekking tot de studieomvang. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten en de masteropleiding telt 60 studiepunten. 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als onvoldoende voor de bachelor en als voldoende voor de master. Er werden de voorbije jaren meerdere initiatieven genomen om de reële studietijd van de studenten te meten. Er werden zowel pogingen gedaan met prospectieve studietijdmeting (tijdschrijfmethode) als met retrospectieve studietijdmeting (bevraging achteraf). Ondanks de methodologische kritiek die de opleidingsverantwoordelijken op de gebruikte methoden formuleren en de beperkte respons door de studenten op de metingen geven alle resultaten eenduidig aan dat de bachelor- en licentieopleiding lichter zijn dan begroot en dan de door het decreet voorziene studietijd van 25 tot 30 uur per studiepunt. De commissie meent dan ook dat het gewenst is de reële studietijd van de studenten te verhogen. Er werden hiertoe reeds initiatieven genomen. Zo werd een opleidingsonderdeel ‘Geschiedenis’ toegevoegd in het eerste bachelorjaar en werd aan de docenten gevraagd meer activerende werkvormen te gebruiken. Toch leidt de commissie uit haar gesprekken met de studenten af dat de studietijd nog steeds lichter is dan begroot. De commissie heeft reeds gewezen op mogelijke aanvullingen die kunnen leiden tot een meer volledige en betere bacheloropleiding. Ze beveelt dan ook aan een aantal methodologische of vakwetenschappelijke opleidingsonderdelen toe te voegen en meer interactieve en begeleide werkvormen toe te passen. Om dit mogelijk te maken meent de commissie dat het noodzakelijk is het bestaande academisch personeelskader uit te breiden. Het huidige kader is namelijk al zeer zwaar belast. De commissie meent dat dit een van de oorzaken van de te lichte opleiding is. In tegenstelling tot de bacheloropleiding, is de commissie van mening dat de sterkere structurering van de keuzemogelijkheden en de invulling van de opleidingsonderdelen in de masteropleiding wel voldoende garanties biedt dat de begrote en de reële studietijd zullen overeen komen.
142
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als onvoldoende voor de bachelor en als voldoende voor de master. Door de hele bacheloropleiding heen worden overwegend hoorcolleges georganiseerd voor grote groepen studenten. Er worden enkele initiatieven genomen om in individuele opleidingsonderdelen meer interactieve werkvormen toe te passen. Zo worden voor enkele methodologische opleidingsonderdelen oefeningensessies georganiseerd. In het eerste bachelorjaar wordt tevens een projectweek georganiseerd. In het tweede en derde bachelorjaar volgen de studenten telkens één werkcollege. In het derde bachelorjaar komt daar de bachelorproef bovenop. De commissie vindt evenwel dat de interactiviteit in de bacheloropleiding onvoldoende verhoogd is sinds de vorige visitatie, waarbij reeds een aanbeveling werd geformuleerd om meer activerende werkvormen te gebruiken. Meer interactieve werkvormen zijn haars inziens noodzakelijk om de nadrukkelijke doelstelling studenten op te leiden tot kritische analyse van media en communicatie te kunnen verwezenlijken. In de master wordt vaak in kleinere groepen gewerkt waarin meer aandacht kan gaan naar interactiviteit, zelfwerkzaamheid van de student en het ontwikkelen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden. De commissie waardeert dit. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit het cursus- en studiemateriaal kunnen inkijken. Ze vindt dit over het algemeen van goede kwaliteit, hoewel het haar opviel dat voornamelijk syllabi en weinig handboeken gebruikt worden. Het gebruik van handboeken in plaats van zelf geschreven syllabi leert studenten om gebruik te maken van (internationale) basiswerken en kan als nuttig neveneffect de docent tijd besparen omdat deze niet jaarlijks zijn/haar cursusteksten moet (her)schrijven. 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor zowel de bachelor als de master als goed. De commissie heeft in het kader van de visitatie een groot aantal examenopgaven bestudeerd. In het algemeen is er een goed evenwicht tussen de toetsing van kennis, inzicht en vaardigheden. De examens zijn tevens van het juiste niveau. Het grootste deel van de examens is schriftelijk. De commissie stelt het op prijs dat de werkcolleges door middel van niet periodegebonden evaluatie worden beoordeeld. Dit waarborgt dat ook de verworven vaardigheden beoordeeld worden. Ook voor de bachelor- en masterproef is een gedegen evaluatie gewaarborgd.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
143
Deel 2
De examenvormen worden in de ECTS-fiches bekend gemaakt. Vaak worden aan de studenten ook voorbeeldvragen bekend gemaakt tijdens de colleges of via het elektronisch leerplatform Minerva. Door de Cel Studieondersteuning (CSO) worden voor een aantal opleidingsonderdelen proefexamens georganiseerd. De CSO verzorgt ook feedback en opvang na de examens van het eerste semester voor de studenten van het eerste bachelorjaar. Het is de bedoeling om studenten met minder goede resultaten te blijven motiveren om drop-out tegen te gaan. Tegelijkertijd wordt getracht goed scorende studenten te behoeden voor overmoed. Na de bekendmaking van de gecodeerde resultaten worden de studenten per brief uitgenodigd om hun resultaten individueel te bespreken. Veel studenten maken gebruik van deze mogelijkheid. De studenten zijn tevreden over de transparantie van de evaluatie en over de manier waarop ze beoordeeld worden. 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende. De scriptie in de licentieopleiding telt voor 15 studiepunten. De masterproef zal 20 studiepunten tellen. De masterproef moet het resultaat zijn van zelfstandig wetenschappelijk werk. De student moet zowel een grondige kennis van en inzicht in het geopteerde veld binnen de Communicatiewetenschappen bewijzen, evenals diepgaande kennis van de beschikbare sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethodologieën binnen het gekozen veld. De te bereiken vaardigheden zijn heel gedetailleerd uitgewerkt per afstudeerrichting. Om de studenten te helpen bij het schrijven van een scriptie/masterproef wordt hen jaarlijks, via de website van de vakgroep, een brochure ter beschikking gesteld met praktische informatie. De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden. Ook de doctor-assistenten en de postdoctorale onderzoekers komen in aanmerking voor het promotorschap van een masterproef. De ZAP-leden stellen lijsten met mogelijke onderwerpen ter beschikking. De wijze en regelmaat van de contactmomenten verschillen van promotor tot promotor en van student tot student. Bepaalde promotoren richten groepsbijeenkomsten in. Andere bieden individuele feedback. De verantwoordelijkheid voor de intensiteit van de begeleiding ligt bij de studenten. Om de kwaliteit van die begeleiding te kunnen garanderen, heeft elk ZAP-lid een limiet wat aantal studenten betreft. Voor begeleiding kunnen de studenten naast de promotor terecht bij leden van het AAP en het wetenschappelijk personeel (WP). De masterproef wordt beoordeeld door drie beoordelaars: de promotor en twee commissarissen. Die commissarissen zijn ZAP-leden of AAP-leden en WP-leden
144
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
met minstens twee jaar anciënniteit. De promotor en de twee commissarissen beoordelen de masterproef onafhankelijk van elkaar en bezorgen elk hun beoordelingsverslag aan het examensecretariaat. Tijdens een bijzondere vergadering van de examencommissie worden de eindbeoordelingen vastgelegd. De eindbeoordeling is het rekenkundige gemiddelde van de drie quoteringen. Wanneer de quoteringen te sterk afwijken, is inhoudelijk overleg verplicht. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de verschillende criteria waaraan de masterproef moet voldoen. Er wordt telkens naar dezelfde elementen gekeken: de afbakening van het onderwerp en het formuleren van de probleemstelling, de structuur van het geheel, de selectie en verwerking van literatuur, de methodologie, het refereren en de schrijfstijl. De studenten kunnen de verslagen die de beoordelaars maken inkijken en zo dus zicht krijgen op de motivering achter het toegekende cijfer. De commissie heeft voorafgaand aan het bezoek een steekproef van scripties grondig doorgenomen en nog een aantal werken ingekeken tijdens het bezoek. Op basis van deze lectuur vindt ze het niveau ervan over het algemeen goed. Enkele zeer zwakke scripties verdienden haars inziens evenwel geen voldoende beoordeling. De commissie beveelt dan ook aan om de minimumstandaard duidelijker te definiëren en te verhogen. De commissie vindt het – zoals eerder reeds vermeld – goed dat de masterproef expliciet gekoppeld wordt aan de andere opleidingsonderdelen en aan de gekozen afstudeerrichting. Verder wil de commissie er op wijzen dat de begeleiding van de masterproef een arbeidsintensieve aangelegenheid is die een grote personeelsinzet vereist. De commissie pleit voor het efficiënter organiseren van de begeleiding en beoordeling van de masterproef. Zo kan gedacht worden aan minder beoordelaars en het beperken van de omvang van de schriftelijke neerslag van de masterproef. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor en de master als goed. Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in het eerste jaar Politieke en Sociale Wetenschappen waaronder de opleiding Communicatiewetenschappen tot het academiejaar 2003–2004 viel en de instroom van generatiestudenten Communicatiewetenschappen in het academiejaar 2004–2005. Gemiddeld schreven sinds 1995–1996 333 generatiestudenten per jaar zich in voor het gemeenschappelijke eerste jaar. Vanaf 2004–2005 wordt een afzonderlijke bacheloropleiding Communicatiewetenschappen aangeboden. In dat jaar schreven 209 studenten zich in.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
145
Deel 2
Grafiek 1: Instroom van de generatiestudenten jaar Politiek en Sociale Wetenschappen (1995–2004) en Communicatiewetenschappen (2004–2005) aan de Universiteit Gent
De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Communicatiewetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaams hoger onderwijs voor vrijwel alle opleidingen worden toegepast. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De aansluiting van de bacheloropleiding op het secundair onderwijs is goed. Het blijkt evenwel moeilijk om potentiële studenten correct te informeren over de invulling van de opleiding, ook al waardeert de commissie de inspanningen die daartoe geleverd worden. In het eerste jaar wordt de bacheloropleiding dus geconfronteerd met studenten met heel verschillende verwachtingen. Een groot deel van de studenten weet bovendien zelf nog niet goed welke richting ze uit willen. Dit wordt deels opgevangen door een zeer breed sociaal- en menswetenschappelijk begin van de bacheloropleiding. Ook de studiebegeleiding en studietrajectbegeleiding (zie 4.2.) ondersteunen de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs. De aansluiting tussen de eigen bachelor en de master Communicatiewetenschappen is goed. De vakgroep heeft er tevens voor gekozen om voor studenten die een andere academische of professionele bachelor gevolgd hebben, vanaf het academiejaar 2006–2007 een voorbereidings- en schakelprogramma’s van 60 studiepunten
146
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
aan te bieden. De commissie stelt het op prijs dat studenten het voorbereidings- of schakelprogramma op één jaar kunnen afronden. Ze beveelt wel aan om de studenten in deze programma’s nog meer te benaderen vanuit hun specifieke kwaliteiten en minder vanuit de deficiënties die moeten overwonnen worden. Vooral uit de hogeschoolopleidingen Marketing en Communicatiebeheer zijn veel studenten geïnteresseerd in het schakelprogramma. Ze zijn tevreden over de mogelijkheid die hen geboden wordt om op deze manier in te stromen in de masteropleiding. Wel blijkt de invulling van het schakelprogramma nog bijsturing te vereisen. De opleidingsverantwoordelijken zijn zich hiervan bewust. Vooral op methodologisch vlak hebben de professionele bachelors een veel beperktere vooropleiding. Het is dan ook van groot belang dat zij tijdens het schakelprogramma in voldoende mate voorbereid worden op de masterproef. De commissie beveelt dan ook aan nog meer nadruk op deze methodologische vorming te leggen in het schakelprogramma.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de bachelor en de master als positief. Zowel het bachelor- als het masterprogramma vormen een adequate vertaling van de doelstellingen. Het bachelorprogramma brengt de studenten een brede basis bij van de essentiële onderdelen van de Communicatiewetenschappen en kadert deze in de gedrags- en menswetenschappen. De methodologische onderbouwing voldoet. Het masterprogramma bouwt goed verder op de bachelor en biedt de mogelijkheid tot specialisatie in een van de drie afstudeerrichtingen. Een stage binnen het programma zou de bachelor- of masteropleiding verder kunnen versterken. De programma’s zijn zonder twijfel van academisch niveau. De interne samenhang van de bachelor en de master vereist evenwel nog verbetering. De formele omvang van de opleiding komt overeen met de decretale bepalingen maar de reële studietijd blijkt te laag voor de bacheloropleiding. Er worden inspanningen gedaan om dit te verhelpen. De te verwachten studietijd van de master voldoet wel. De gebruikte werkvormen zijn traditioneel en te weinig gevarieerd in de bachelor. In de master zijn de werkvormen adequaat. De examens zijn van goed niveau en zowel gericht op het toetsen van kennis en inzicht als van vaardigheden. De masterproeven zijn over het algemeen goed, maar de begeleiding en beoordeling kunnen minder arbeidsintensief georganiseerd worden. De toelatingsvoorwaarden zijn goed. De opleiding sluit aan bij de vooropleiding en voorziet in schakel- en voorbereidingsprogramma’s voor studenten uit andere opleidingen. Gezien vanuit de bovenstaande positieve elementen in de beoordeling van de bachelor- en masteropleiding hebben de beoordelingen ‘onvoldoende’ op de facetten ‘Samenhang van het programma’ en enkel voor de bachelor ‘Studietijd’ en ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ geen doorslaggevende impact op het de eindbeoordeling van de globale voldoende kwaliteit van het bachelor- en masterprogramma. Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
147
Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ zowel voor de bachelor als voor de master als goed. De commissie vindt de individuele didactische kwaliteit en de onderwijsbetrokkenheid van het academisch personeel goed. De commissie heeft van de studenten vernomen dat het personeel de opleidingsonderdelen over het algemeen goed verzorgt en dat het onderwijzend personeel goed aanspreekbaar is. De commissie waardeert het aanstellingsbeleid. Een eerste benoeming of aanstelling in het ZAP-kader gebeurt na openbare oproep. Een beoordelingscommissie, die over het algemeen samengesteld is uit leden van de vakgroep, beoordeelt de kandidaten inzake wetenschappelijke competentie, onderwijservaring en visie op onderwijs, onderzoek en dienstverlening. De commissie beveelt aan om in de beoordelingscommissies naast ZAP-leden van de betrokken vakgroep ook externen op te nemen. Ook het evaluatie- en bevorderingsbeleid is goed uitgewerkt. Alle ZAP-leden inclusief hoogleraren eerste salarisschaal worden tweejaarlijks geëvalueerd. Vanaf de graad van hoogleraar tweede salarisschaal wordt vierjaarlijks geëvalueerd. De evaluatie gebeurt zowel in het kader van de kwaliteitsbewaking als in het kader van het loopbaanbeleid. Bij deze evaluaties wordt zowel rekening gehouden met het onderwijsdossier als met onderzoek en wetenschappelijk dienstverlening. De onderwijsdirecteur maakt steeds deel uit van de evaluatiecommissie en brengt advies uit over de kwaliteit van het aangeboden onderwijs, ondermeer op basis van de onderwijsevaluaties door de studenten. Bij het aanstellen van AAP wordt de nadruk gelegd op wetenschappelijk interesse en praktische ervaring in het geval van praktijkassistenten. Bij het verlengen van AAP-mandaten wordt daarentegen wel steeds rekening gehouden met het geleverde onderwijs. De commissie vindt dit een evenwichtig beleid. De commissie waardeert de onderwijskundige vorming van de Directie Onderwijsaangelegenheden die docenten op vrijwillige basis kunnen volgen. Deze training is vooral gericht op de manier van lesgeven. Tevens worden vervolgtrainingen aangeboden die verwante onderwerpen behandelen zoals presentatietechnieken, timemanagement en functioneringsgesprekken. De commissie heeft vernomen dat ongeveer 40 % van de ZAP-leden aan deze activiteiten heeft deelgenomen. Ze vindt dit goed. Er bestond evenwel op het moment van het bezoek van de commissie aan de opleiding nog geen formele onderwijskundige vorming voor AAP-leden. De commissie waardeert dat gepland wordt om vanaf het academiejaar 2007–2008 een dergelijk aanbod te creëren.
148
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘Professionele en academische gerichtheid van de staf’ als goed voor de bachelor en voor de master. De commissie vindt de academische kwalificaties van het personeel zeer goed. Binnen het Onderzoekscentrum Media en Communicatie (OMC) staat de Werkgroep Film- en Televisiestudies (WGFTV) in voor de wetenschappelijke onderbouwing van de richting Film- en Televisiestudies en staat de onderzoeksgroep Media en ICT (MICT) in voor de onderbouwing van de afstudeerrichting ‘Media, maatschappij en beleid’. Binnen de laatste onderzoeksgroep wordt ook het wetenschappelijk onderzoek in het communicatiemanagement vorm gegeven. Beide onderzoeksgroepen getuigen van een sterke dynamiek. Ze combineren fundamenteel, toegepast en beleidsgericht onderzoek. Vooral in het contractonderzoek en het onderzoek in samenwerking met de industrie wordt een sterke groei verwezenlijkt. De commissie heeft tevens de wetenschappelijke output van deze onderzoeksgroepen nagegaan en vastgesteld dat ondanks de zware onderwijsbelasting een goede wetenschappelijke output gegenereerd wordt in hoogstaande tijdschriften. De meeste onderzoekers beschikken tevens over een uitgebreid netwerk van internationale contacten. De commissie is van oordeel dat de belangrijkste domeinen van de Communicatiewetenschappen gedekt worden door het OMC. Wel heeft ze vastgesteld dat de vakgroep geen of weinig expertise heeft rond een aantal deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen, zoals mediagebruik en -effecten ontbreken, media-economie, ICT en samenleving en mediapsychologie. Dit heeft geleid tot een mindere aandacht voor deze thema’s in het programma (zie 2.1.). De inbreng van kennis en ervaring uit de praktijk gebeurt door gastprofessoren die een belangrijke functie uitoefenen in de beroepspraktijk en door gastcolleges door mensen uit de beroepswereld. Sommige ZAP- en AAP-leden kunnen bij hun onderwijs putten uit beroepservaring. 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als onvoldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. Op 1 februari 2006 bedroeg het totaal aantal ZAP-leden verbonden aan de Vakgroep Communicatiewetenschappen, waaronder naast de bachelor en de master Communicatiewetenschappen ook de aanvullende opleiding Journalistiek valt, 10 (7,35 voltijdse eenheden) en het totaal aantal AAP-leden 21 (12,80 voltijdse eenheden). Gezien het hoge studentenaantal (769 in totaal voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen en de Master Journalistiek) is de beschikbare wetenschappelijke staf voor de commissie te beperkt. Dit leidt tot een onaanvaardbaar Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
149
Deel 2
hoge student-ZAP-ratio van 104. Een voltijds ZAP-lid doceert gemiddeld zeven opleidingsonderdelen. Ook de onverwacht grote instroom in het schakelprogramma (meer dan 100 studenten) vergroot de werkdruk. De commissie vindt dan ook dat dringend bijkomende inspanningen nodig zijn om de opleidingen kwalitatief goed te kunnen blijven aanbieden. Naast de noodzakelijke bijkomende investeringen vindt de commissie het ook gewenst dat de vakgroep, gezien het beperkt kader, zich bezint op het efficiënter organiseren van bepaalde taken. Zo lijkt het aanbieden van een aanvullende opleiding Journalistiek met de huidige middelen niet lang vol te houden. Ook zou de beoordeling van de masterproef door minder ZAP-leden kunnen worden overwogen (zie boven). Ten slotte beschikt de vakgroep over vier ATP-leden. Dit lijkt de commissie voldoende. Toch zouden bepaalde beleidsvoorbereidende taken nog beter kunnen worden ondersteund door een ATP-lid zodat het academisch personeel minder belast wordt. Hierdoor kunnen de beschikbare middelen efficiënter ingezet worden.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de bachelor en de master als positief. De onderwijskundige kwaliteit van de staf is goed en haar inzet om deze blijvend op een hoog niveau te houden is groot. Onderwijskundige parameters spelen een rol in het benoemings- en bevorderingsbeleid binnen de faculteit, hoewel dit nog kan verbeteren. Het onderwijs wordt gegeven door goede onderzoekers en praktijkmensen uit diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen. De omvang van het academisch personeelsbestand is daarentegen een zorgpunt. Gegeven de bijzondere inzet van het personeel en zijn goede onderwijskundige en wetenschappelijke kwaliteit kan de kwaliteit van de opleiding evenwel gewaarborgd worden.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor de bachelor en de master. De huisvesting van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen waaronder de opleidingen Communicatiewetenschappen vallen, is gegroepeerd op de Campus Volderstraat-Universiteitsstraat. Sinds enkele jaren betrekt de vakgroep goed uitgeruste en voldoende lokalen in het gebouwencomplex Korte Meer. Aangezien deze campus niet beschikt over een voldoende groot auditorium om alle studenten van het eerste bachelorjaar te herbergen, worden de meeste colleges van het eerste bachelorjaar op andere locaties in de binnenstad gegeven. De gebruikte auditoria en collegelokalen beschikken over het algemeen over een up-to-date multimedia-uitrusting. Een uit-
150
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
breiding van het aantal werkgroepruimten is evenwel gewenst. Ook pleit de commissie voor het installeren van een ontmoetingsruimte voor de studenten van de opleidingen Communicatiewetenschappen, o.m. om het groepsgevoel te versterken. De commissie waardeert de plannen om een dergelijke ruimte, zij het facultair, in te richten en hoopt dat deze plannen snel kunnen geïmplementeerd worden. De communicatiewetenschappelijke collectie van de UGent wordt beheerd door de vakgroepbibliotheek. Deze bibliotheek heeft een goed uitgebouwde en actuele collectie. Ook het videoarchief is zeer waardevol. De commissie steunt het idee om deze vakgroepbibliotheek te integreren in een op te richten facultaire bibliotheek. Dit laat toe om de interdisciplinariteit, de kwaliteitsvolle dienstverlening en de toegankelijkheid verder te versterken. Wel vindt de commissie het noodzakelijk dat bij een dergelijke integratie even veel aandacht blijft gaan naar het op peil houden van de huidige collectie. Er is voldoende computerinfrastructuur beschikbaar. Er zijn ook aansluitpunten voor draagbare computers in de faculteit. Studenten kunnen eveneens van op hun kot of thuisadres inloggen op het computersysteem van de universiteit. Deze faciliteiten voldoen aan de eisen van het hedendaags communicatiewetenschappelijk onderwijs. Voorts vindt de commissie het in Gent ontwikkelde open source elektronische leerplatform Minerva goed. Het kan evenwel nog intensiever gebruikt worden in de opleidingen. Voorts waardeert de commissie de eigen filmzaal waar de vakgroep trots op is en het Audiovisueel Centrum dat uitgerust is met analoge en digitale opname- en montageapparatuur en een opnamecel waarin aan kleine groepen studenten opname- en interviewtechnieken aangeleerd worden. Er worden aanzienlijke inspanningen geleverd om de infrastructuur en het materiaal up to date te houden. 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor zowel de bachelor als de master als goed. Op centraal niveau gebeurt de voorlichting over elke opleiding aan de Universiteit Gent door de Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de directie Onderwijsaangelegenheden. Op de website voor studiekiezers is alle relevante informatie voor potentiële studenten te vinden. Tevens ontvangen alle secundaire scholen en Centra voor Leerlingenbegeleiding in Vlaanderen jaarlijks vanwege het Adviescentrum alle documentatie over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen van de Universiteit Gent. Het Adviescentrum neemt ook deel aan voorlichtingsactiviteiten: Studie-Informatiedagen (SID-in’s), info-avonden, klasgesprekken, etc. De faculteit zelf organiseert jaarlijks een infodag voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs. De commissie waardeert deze initiatieven. Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
151
Deel 2
Kort voor de aanvang van het academiejaar organiseert de opleiding een introductiedag waarop de nieuwe studenten wegwijs gemaakt worden in de faculteit en informatie ontvangen over alle vormen van studiebegeleiding die aangeboden worden. Aan deze onthaaldag werken zowel lesgevers als studenten mee. Voor zij-instromers gebeurt de informatieverstrekking voornamelijk door de studietrajectbegeleider. De Cel Studieondersteuning (CSO) richt zich op eerstejaarsstudenten en staat in voor vakspecifieke begeleiding (zowel individueel als in groep), algemene begeleiding (Begeleiding rond studiemethode, studieplanning, studiekeuze, examens en blok, heroriëntering, etc.) en dienstverlening aan de faculteit. De CSO vervult een eerstelijnsfunctie. Waar nodig wordt samengewerkt met personen verantwoordelijk voor studiebegeleiding van andere faculteiten, met het Adviescentrum voor Studenten en andere (universitaire) diensten (de vzw Begeleiding van Studenten met een Handicap). De commissie waardeert de investeringen die gebeuren in het goed begeleiden van de eerstejaarsstudenten. De studenten met wie de commissie sprak, zijn eveneens lovend over de CSO. Voor psychosociale begeleiding kunnen studenten terecht in het Adviescentrum of de Sociale Dienst van de UGent. Sinds het academiejaar 2004–2005 is er een studietrajectbegeleider. In tegenstelling tot de studiebegeleiding, richt de studietrajectbegeleider zich meer op de procesmatige aspecten van het studeren, zoals het studietraject van (individuele) studenten, hun studievoortgang, studiekeuze(s), studieaanpak en rendement, de samenstelling van hun studieprogramma en de opvolging van hun studiecontract. De studietrajectbegeleider volgt en begeleidt de volledige studieloopbaan van de studenten, vanaf de initiële studiekeuze tot en met het afstuderen en geeft advies bij belangrijke (keuze)momenten met oog op hun studievoortgang. Daarnaast voert de trajectbegeleider onderzoek uit naar instroomprofiel, determinanten van studievoortgang en slagen van studenten en het fenomeen van drop-out. Verder is de trajectbegeleider binnen de faculteit verantwoordelijk voor elke vorm van informatieverstrekking over de BaMa-structuur, nieuwe studieprogramma’s, doorstroommogelijkheden, de flexibilisering van het hoger onderwijs en flexibele leerwegen. De trajectbegeleider organiseert hiertoe ook op regelmatige tijdstippen diverse infosessies voor zowel studenten als personeel. De studietrajectbegeleider verricht volgens de commissie goed werk. Ook de studenten zijn er eveneens zeer tevreden over. Vakinhoudelijke begeleiding, vooral vanaf het tweede bachelorjaar, wordt voorzien door het academisch personeel dat betrokken is bij de opleidingsonderdelen. Praktische problemen van studenten worden door de Facultaire studentenadministratie opgevangen. Ook de studentenvertegenwoordigers van Stura, de facultaire studentenraad, en Politeia, de facultaire studentenkring, zijn vaak een aanspreekpunt voor de studenten.
152
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
De faculteit beschikt ten slotte over een permanent ombudspersoon, die kan bemiddelen bij conflicten over examenresultaten of andere problemen tussen studenten en docenten. De commissie waardeert de inspanningen die deze persoon levert. Het is ook goed dat de ombudspersoon voorgedragen wordt door de studenten. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de ombudspersoon bij de studenten goed bekend is.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als positief voor de bachelor en de master. De bibliotheek beschikt over een zeer goede collectie. Ook de gebouwen, collegelokalen en pc-infrastructuur voldoen aan de verwachtingen van de commissie. De vakinhoudelijke begeleiding gebeurt in het eerste jaar door de Cel Studieondersteuning en nadien door het academisch personeel. Verschillende facultaire diensten vangen studenten met vragen en problemen op. Deze diensten worden gewaardeerd door de studenten. Ook de centrale diensten hebben een goed uitgewerkt aanbod.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
De bachelor en master Communicatiewetenschappen maken samen met de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie en een aantal aanvullende opleidingen deel uit van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. De facultaire opleidingscommissie en de opleidingscommissie Communicatiewetenschappen zijn permanente adviesorganen van de faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs. Zij staan in voor het bepalen van de doelstellingen, de vormgeving en de praktische uitwerking van de inhoud van het onderwijs en het verloop en de begeleiding van de onderwijsleerprocessen en de resultaten ervan. Ze streven tevens naar een voortgezette optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie (ontwikkeling, implementatie, evaluatie). De facultaire opleidingscommissie is verantwoordelijk voor het eerste bachelorjaar van de drie bacheloropleidingen in de faculteit en bestaat uit 18 stemgerechtigde leden (3 ZAP-leden, 1 AAP-lid en 2 student-leden per opleiding), en drie adviserende leden (de AILO-, CSO- en KCOmedewerker). De opleidingscommissie Communicatiewetenschappen is verantwoordelijke voor de overige jaren van de bacheloropleiding en de masteropleiding en bestaat eveneens uit ZAP-leden, AAP-leden en studenten. De onderwijsdirecteur, een CSO- en KCO-medewerker wonen de vergaderingen bij als waarnemer. De (facultaire) kwaliteitscel onderwijs (KCO) is verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg van het onderwijs van de faculteit. Met interne kwaliteitszorg worden Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
153
Deel 2
de systemen, middelen en procedures bedoeld inzake kwaliteitszorg en -bewaking die ontwikkeld worden op institutioneel niveau met het oog op de optimalisering van het onderwijs. Het kwaliteitszorgsysteem van de faculteit bestaat uit twee essentiële componenten: enerzijds is er de ontwikkeling, evaluatie en bijsturing van de curricula, anderzijds is er de kwaliteitshandhaving en verbetering van de onderwijsleerprocessen en de organisatorische, fysieke en technische omgeving waarin deze tot stand komen. De KCO bestaat uit de onderwijsdirecteur, die tevens voorzitter is, de voorzitters van de opleidingscommissies, de verantwoordelijke voor de AILO, 3 AAP-leden, 4 studenten, de beleidsmedewerker KCO, een studiebegeleider, de studietrajectbegeleider en de facultair voorlichtingscoördinator. Jaarlijks wordt binnen de UGent een gestructureerde onderwijsevaluatie door de studenten georganiseerd. De evaluatie is specifiek gericht op het leveren van concrete feedback en indicaties, niet alleen aan de lesgevers, maar ook aan de betrokken opleidingscommissie en de KCO. Niet ieder opleidingsonderdeel wordt jaarlijks geëvalueerd. Wel wordt ervoor gezorgd dat jaarlijks iedere docent geëvalueerd wordt, elk opleidingsonderdeel op regelmatige basis geëvalueerd wordt en dat een opleidingsonderdeel met een negatieve evaluatie het volgend jaar opnieuw aan bod komt. De evaluaties gebeuren schriftelijk en tijdens een college. De resultaten van de onderwijsevaluaties worden door de beleidsmedewerker in overleg met de onderwijsdirecteur verwerkt tot ontwerp-syntheserapporten. De lesgevers kunnen hierop reageren en deze reactie wordt verwerkt in het rapport, waarna dit door de KCO besproken wordt. Het goedgekeurde syntheseverslag wordt bezorgd aan de opleidingscommissies die instaan voor de opvolging ervan, de betrokken lesgever en zijn vakgroepvoorzitter. De opleidingscommissie rapporteert over de opvolging aan de KCO die bij de volgende evaluatie nagaat of rekening gehouden werd met de suggesties van de opleidingscommissie. 5.1. Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de bachelor en de master als voldoende. De visitatiecommissie staat positief tegenover de systematische bevragingen van opleidingsonderdelen die door de faculteit worden uitgevoerd. Ze waardeert de vragenlijst die de faculteit daartoe gebruikt. Ze vindt dergelijke bevragingen een belangrijk middel om aan alle lesgevers de nodige feedback te geven bij hun onderwijsprestaties. Ze heeft vastgesteld dat de deelname rond 60 procent ligt. Dit levert betrouwbare resultaten op. De visitatiecommissie vindt het evenwel belangrijk dat naast een systematische evaluatie van de individuele opleidingsonderdelen, eveneens een kwaliteitszorgcyclus uitgebouwd wordt voor programma-evaluaties. Zo’n uitgewerkte cyclus werd nog niet toegepast op het moment van het
154
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
bezoek van de visitatiecommissie. Er wordt bij onderwijsevaluaties bij het eerste bachelorjaar wel een algemene vraag gesteld naar de kwaliteit van het programma en er wordt gepland om een evaluatie van de volledige bachelor uit te voeren zodra deze een eerste keer volledig afgerond is. De commissie waardeert dit. Nu wordt er namelijk vooral bijgestuurd op basis van niet systematisch verzamelde signalen van studenten en lesgevers. Het zelfevaluatierapport werd goed voorbereid en is prettig geschreven en goed leesbaar. Het getuigt van een open en zelfkritische ingesteldheid. Het bewijst tevens dat de interne voorbereiding van de visitatie, waarbij alle belanghebbenden betrokken werden, op een zeer grondige en ernstige manier is gebeurd. De gesprekken tijdens het bezoek aan de opleidingen vormden bovendien een waardevolle aanvulling op het zelfevaluatierapport.
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die worden genomen als voldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. De commissie heeft vastgesteld dat door de studenten of andere geledingen tijdens vergaderingen van de opleidingscommissies of informeel aangebrachte kleine problemen snel opgelost worden. De jaarlijkse onderwijsevaluaties worden eveneens nauwgezet opgevolgd en leiden over het algemeen tot verbeteringen. De commissie heeft verder vastgesteld dat er de voorbije jaren een aantal aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie werden geïmplementeerd. Zo werden de doelstellingen verduidelijk, werden in het tweede jaar meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen geprogrammeerd en werd het systeem van interne kwaliteitszorg grondig aangepast. De commissie betreurt evenwel dat de gewenste toename van het academisch personeelskader onvoldoende mogelijk gemaakt is, dat ook na de verhuizing naar de nieuwe gebouwen het aantal werkgroepruimtes nog steeds te beperkt is, dat de didactische werkvormen slechts in beperkte mate activerend geworden zijn en dat de stage nog steeds niet ingevoerd is. Het gebrek aan financiële middelen waarover de faculteit beschikt, is hiervan een belangrijke oorzaak. Ook de betere terugkoppeling van de resultaten van onderwijsevaluaties aan alle studenten zit nog maar in de conceptfase. 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de bachelor en de master als goed. Het personeel is goed vertegenwoordigd in alle organen die een rol spelen in de interne kwaliteitszorg. Dit geldt zowel voor AAP als ZAP. De commissie heeft vastgesteld dat heel wat voorbereidende en ondersteunende administratieve taken met betrekking tot de interne kwaliteitszorg bij het academisch personeel terecht koUniversiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
155
Deel 2
men. Ze pleit er dan ook voor om de interne kwaliteitszorg nog beter te laten ondersteunen zodat de diverse organen zich op hun kerntaken kunnen toespitsen, zoals het opvolgen van de resultaten van evaluaties van individuele opleidingsonderdelen en het bachelor- en masterprogramma als geheel, het bepalen van te gebruiken werk- en examenvormen en het aanduiden van lesgevers. De commissie stelt het op prijs dat ook de studenten op bijna alle niveaus sterk vertegenwoordigd zijn. Op opleidingsniveau zijn de opleidingscommissies de belangrijkste overlegfora. Studenten van de verschillende jaren zijn hierin vertegenwoordigd. De studenten zijn tevreden met de bespreekbaarheid van alle relevante thema’s in de opleidingscommissies. De studentenvertegenwoordigers organiseren zich binnen de facultaire StudentenRaad (StuRa) en doen veel inspanningen om hun achterban te raadplegen en goed te vertegenwoordigen. De alumni worden niet rechtstreeks structureel bij de kwaliteitszorg betrokken. Met het oog op de visitatie werden wel alumni aangeschreven met een vragenlijst over de genoten opleiding. Contacten met het afnemend beroepenveld verlopen naast de directe contacten van ZAP- en AAP-leden in het kader van onderzoeksopdrachten, vooral via gastprofessoren. Deze contacten bieden – zij het weinig gestructureerd – feedback over de opleidingsnoden van het beroepenveld. De commissie beveelt echter aan om het afnemend beroepenveld op meer structurele wijze te betrekken bij de opleidingen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als positief. De kwaliteit van de individuele opleidingsonderdelen wordt goed opgevolgd door regelmatige onderwijsevaluaties. Progamma-evaluaties worden in de nabije toekomst ingevoerd. Voorkomende problemen worden meestal adequaat opgelost, behalve in een aantal gevallen waar dit vaak te maken heeft met een gebrek aan middelen. De studenten en het personeel voelen zich en zijn ook effectief betrokken bij de opleidingen. Alumni werden bevraagd naar aanleiding van de visitatie. De contacten met het beroepenveld verlopen voornamelijk via de persoonlijke contacten van de ZAPen AAP-leden. In het zelfevaluatierapport en tijdens het bezoek ter plaatse bleek een goede, zelfkritische instelling.
156
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de bachelor en de master als voldoende. De commissie vindt dat de beoogde competenties door middel van het programma in voldoende mate kunnen bereikt worden. De resultaten van de kandidaturen en licenties voldoen. Op basis van een bevraging van de alumni en de gesprekken die de commissie had met de afgestudeerden blijkt dat zij over het algemeen tevreden zijn over de genoten opleiding. Als sterkste punten worden naar voren geschoven: het kunnen denken en handelen op wetenschappelijk niveau en het kunnen omgaan met complexe problemen. Het communiceren over problemen en oplossingen evenals het werken in teamverband worden tevens positief beoordeeld. Over de beheersing van methodologische en technische wetenschappelijke competenties zijn de meningen verdeeld. De commissie is van mening dat de kwaliteit van de scripties over het algemeen goed is. De afgestudeerden geven aan dat een stage een duidelijke meerwaarde kan vormen voor de opleiding. Ongeveer vier op de tien recent afgestudeerden geeft aan onder het niveau van het diploma tewerkgesteld te zijn. Bovendien volgen veel studenten nog een aanvullende opleiding na het behalen van een licentiaatsdiploma. De commissie is van mening dat de omvorming van de oude kandidaats- en licentiaatsopleiding bijgedragen heeft tot het sterker structureren van de opleiding. De commissie is tevens van mening dat de degelijke algemene vorming in de Communicatiewetenschappen die bereikt werd in de licentieopleiding ook in de bacheloren masteropleiding verbeterd zal worden. Aangezien er nog geen afgestudeerde bachelors of masters zijn, heeft de commissie bij haar beoordeling van deze opleidingen gebruik gemaakt van bestaande indicaties zoals het goede niveau van het cursusmateriaal en van de examenvragen. Toch betreurt de commissie dat een aantal eerder besproken maatregelen die hadden kunnen bijdragen tot het verder verhogen van de kwaliteit van de resultaten niet genomen werden. Zoals reeds aangehaald kan de invoering van een stage de professionele vaardigheden van de afgestudeerden versterken. Zowel de bachelor als de masterdoelstellingen ligt veel nadruk op het opleiden tot kritische analyse van media en communicatie en het inzicht in hun brede maatschappelijke context. Door de inzet van meer activerende werkvormen zou deze doelstelling volgens de commissie nog beter kunnen worden gerealiseerd. Aangezien de reële studietijd lager ligt dan begroot en er duidelijk nog ruimte is voor intensivering van het programma, is de commissie er bovendien van overtuigd dat in het curriculum nog de nodige ruimte is om deze initiatieven te integreren zonder veel andere onderwijsactiviteiten te laten vallen.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
157
Deel 2
Ondanks inspanningen binnen de faculteit om de internationale mobiliteit van de studenten te verhogen, bleef deze zeer laag tot en met 2005–2006. Het gaat om minder dan 10 studenten per jaar (ongeveer 5 % van de laatstejaarsstudenten). In het academiejaar 2006–2007 steeg de deelname plots sterk. De oorzaak daarvoor is de commissie niet duidelijk, maar ze hoopt dat deze zeer recente evolutie kan worden aangehouden nu studenten in het derde bachelorjaar via Erasmus of Erasmus Belgica aan een andere instelling kunnen studeren. Ze vindt het dan ook goed dat de ambitie bestaat om de recente positieve evolutie te bestendigen en beveelt aan om deelname aan uitwisselingsprojecten blijvend te stimuleren. 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende, zowel voor de bachelor als de master. De slaagpercentages van de generatiestudenten Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Gent zijn weergegeven in Grafiek 2. Het slaagpercentage bij de generatiestudenten ligt tussen 35 % en 47 %. De commissie vindt dit vrij laag, zeker gezien de intensieve begeleiding door de CSO.
Grafiek 2: Evolutie slaagpercentages generatiestudenten eerste jaar Communicatiewetenschappen – Universiteit Gent
158
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Het gemiddeld slaagpercentage van het tweede jaar, de eerste en de tweede licentie bedraagt over de voorbije 10 jaar gemiddeld respectievelijk 79 %, 96 % en 82 %. Deze slaagcijfers zijn volgens de commissie goed te noemen. Tabel 1 geeft de doorstroomanalyse van de opleiding over de voorbije 10 jaar weer. Gemiddeld slaagt iets meer dan 60 % van de afgestudeerden erin om het diploma binnen de voorziene studietijd af te ronden. De commissie vindt dat dit aanvaardbaar is. Gemiddeld heeft de afgestudeerde vier jaar en zes maanden nodig om de volledige kandidaats- en licentieopleiding af te ronden. Tabel 1: Doorstroomanalyse van de opleiding Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Gent Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
1995–1996
39
26
1996–1997
50
1997–1998
+ 3 jaar
+ > 3 jaar
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
1
66
1,42
4
5
20
4
74
1,38
4
5
46
26
5
1
78
1,50
4
6
1998–1999
52
21
3
5
81
1,52
4
6
1999–2000
52
25
6
1
84
1,48
4
6
2000–2001
51
28
12
2
1
94
1,66
4
8
2001–2002
51
29
8
2
1
91
1,60
4
7
2002–2003
55
19
2
1
77
1,34
4
4
2003–2004
51
33
2
3
90
1,56
4
7
2004–2005
42
20
2
64
1,38
4
5
Totaal
489
247
45
15
3
799
1,48
4
6
Procentueel
61,2 %
30,9 %
5,6 %
1,9 %
0,4%
100,0 %
1
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen als positief. De bachelor- en masteropleiding leidt communicatiewetenschappers op van een voldoende kwaliteit. Het studierendement voldoet eveneens. De slaagcijfers zijn aanvaardbaar en de doorstroomtijd voldoet.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
159
Deel 2
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschappen van de Universiteit Gent met haar drie afstudeerrichtingen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen bieden en haar eindoordeel is bijgevolg positief.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen aan: - het ordenend principe achter de indeling van het communicatiewetenschappelijk domein in afzonderlijke opleidingsonderdelen te expliciteren, onder meer door een doorzichtige naamgeving van de opleidingsonderdelen; - meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen op te nemen in het eerste bachelorjaar; - de afbakening tussen de huidige twee communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het eerste bachelorjaar en de daarbij horende naamgeving verder te optimaliseren; - meer aandacht te besteden aan onderwerpen met betrekking tot mediapsychologie, ICT en samenleving, media-effecten en economische aspecten van communicatie; - het werkcollege in het tweede bachelorjaar verplicht te maken; - naast de goed uitgebouwde kwantitatieve onderzoekspijler een even sterke kwalitatieve pijler uit te bouwen binnen het verplichte programma van de bacheloropleiding; - een stage mogelijk te maken binnen het curriculum van de bachelor of de master en hiervoor de nodige ruimte in het onderwijsprogramma te voorzien; - de ondersteunende disciplines in de bachelor meer af te stemmen op de communicatiewetenschappelijke vorming; - een aantal methodologische of vakwetenschappelijke opleidingsonderdelen toe te voegen en meer interactieve en begeleide werkvormen toe te passen teneinde de kwaliteit van de opleiding te verbeteren en de studielast in de bachelor te verhogen; - de minimumstandaard voor de masterproef duidelijker te definiëren en te verhogen; - een meer efficiënte organisatie van de masterproef te overwegen; - de studenten in de schakelprogramma’s meer te benaderen vanuit hun eigen sterktes en minder vanuit hun zwaktes;
160
Deel 2
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
- meer nadruk te leggen op de methodologische vorming in de schakelprogramma’s; - de kwantiteit van het academisch personeel te verhogen; - het aantal werkgroepruimten te verhogen; - een ontmoetingsruimte voor studenten Communicatiewetenschappen in te richten; - met het afnemend veld het debat over de doelstellingen van een bachelor- en masteropleiding in de Communicatiewetenschappen te voeren en het afnemend veld structureel te betrekken bij de interne kwaliteitszorg; - de deelname aan internationale uitwisselingsprojecten te blijven stimuleren. De commissie heeft vernomen dat sinds haar bezoek een aantal plannen voor aanpassingen in lijn met de genoemde suggesties zijn opgesteld. De commissie meent dat dergelijke initiatieven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gesignaleerde aandachtspunten.
Universiteit Gent: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
161
Deel 2
IV
K.U.Leuven Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport met het oog op de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden geoptimaliseerd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleidingen werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of iedere opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master in de communicatiewetenschappen. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
163
Deel 2
gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Inleiding De visitatiecommissie bezocht de K.U.Leuven van 4 tot 6 december 2006. In het kader van de Bologna-hervormingen worden vanaf 2004-2005 de bestaande kandidaturen en licenties gradueel omgevormd naar de bachelor/master-structuur. Het bachelorprogramma liep op het moment van het bezoek voor het derde jaar. Het masterprogramma zal vanaf het academiejaar 2007-2008 van start gaan. Het oordeel over een deel van het derde bachelorjaar en van de masteropleiding is dus gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en de beschrijving van het programma van de opleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages, studierendementen en cijfers met betrekking tot het personeel) en de ervaringen van studenten en staf over de kandidaats- en licentieopleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de bachelor- en masteropleiding communicatiewetenschappen van de K.U.Leuven. Ook de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de opleidingen hield met alle betrokkenen hebben hiertoe bijgedragen. De commissie wenst de opleidingsverantwoordelijken te bedanken voor de goede ontvangst tijdens haar bezoek.
164
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de bacheloropleiding zich enerzijds richt op het doorstromen naar de masteropleiding en anderzijds op het uitstromen naar de arbeidsmarkt. De bacheloropleiding is gericht op algemene wetenschappelijke vorming en op de verwerving van academische kennis en competenties eigen aan het functioneren in het communicatiewetenschappelijke domein. Daarnaast wordt aandacht besteed aan hulpwetenschappen die communicatiewetenschappers van nut kunnen zijn bij hetzij hun verdere studie, hetzij hun verdere beroepsuitoefening. Van de studenten wordt verwacht dat ze zich verdiepen in één van de zwaartepunten. Concreet worden volgende opleidingsdoelstellingen nagestreefd. Kennis (a) Afgestudeerden kunnen een antwoord geven op de volgende vragen: wat is communicatie? Welke zijn de verschillende niveaus waarop communicatie kan optreden en wat zijn daarbij gebruikte communicatiemiddelen (oa. face-to-face; face-to-interface etc.)? Welke actoren en factoren vervullen op ieder van deze niveaus een rol? Welke zijn de belangrijkste functies die communicatie op deze verschillende niveaus vervult en welke zijn de belangrijkste effecten? (b) Studenten hebben dieper inzicht in één van de volgende domeinen: mediacultuur, ICT en communicatiemanagement of media-effecten. (c) Op het gebied van onderzoek kennen zij de belangrijkste methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Zij hebben kennis van de voor de communicatiewetenschappen specifieke toepassingen hiervan. (d) Daarnaast bezitten zij een ruime basiskennis op het domein van de mens- en gedragswetenschappen. Vaardigheden (a) De afgestudeerden hebben geleerd zelfstandig te werken. (b) Ze kunnen de belangrijkste methoden en technieken van het sociaalwetenschappelijke en communicatiewetenschappelijke onderzoek zelfstandig toepassen. (c) Ze hebben geleerd op een efficiënte manier relevante wetenschappelijke informatie te vinden en te verwerken. (d) Ze hebben geleerd relaties te leggen tussen de verschillende theoretische invalshoeken, zodat ze bovengenoemde kennis kunnen integreren in een systematisch geheel. (e) De afgestudeerden hebben sociale en communicatieve vaardigheden en zijn meertalig. (f) De afgestudeerden kunnen hun kennis en vaardigheden toepassen in diverse concrete situaties.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
165
Deel 2
Attitudes (a) De afgestudeerden hebben een intellectuele nieuwsgierigheid naar en een interesse voor de wereld van de communicatie. Dit geldt zowel voor wat er in het veld zelf gebeurt, als voor wat er op wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk gebied hierover gezegd wordt. (b) De afgestudeerden hebben een kritische en empirische houding in het maatschappelijke debat over communicatie- en media-vraagstukken. (c) De afgestudeerden zijn gevoelig voor de maatschappelijke, ethische en deontologische aspecten van hun beroepsuitoefening. In de masteropleiding worden vier majors aangeboden: ‘Mediacultuur’, ‘Media-effecten’, ‘ICTmanagement’ en ‘Marketingcommunicatie’. Concreet worden de volgende doelstellingen specifiek voor de masteropleiding nagestreefd. Kennis (a) De afgestudeerden hebben een grondige kennis van de theorie en het onderzoek in het domein van de gekozen major: mediacultuur, media-effecten, ICT-management of marketingcommunicatie. (b) De afgestudeerden hebben zich, via de vrije keuzeruimte, een goed beeld gevormd hetzij van andere aspecten van de gekozen major, hetzij van een ander domein, hetzij van andere elementen van de communicatiewetenschap. Vaardigheden (a) De afgestudeerden kunnen publicaties over het gekozen specialisatiedomein kritisch verwerken, ze in verband brengen met de diverse opvattingen en ontwikkelingen in het vakgebied en een gefundeerd oordeel uitspreken over de kwaliteit ervan. (b) De afgestudeerden zijn in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten op het deelterrein van hun specialisatie. (c) De afgestudeerden bezitten intellectuele basisvaardigheden: redeneerwijzen in het vakgebied toepassen en in twijfel trekken; een standpunt innemen in het wetenschappelijke vakbetoog en dit kritisch naar waarde schatten; in staat zijn onderzoek en probleemoplossingen te communiceren met vakgenoten en niet-vakgenoten; kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied en de consequenties daarvan voor de maatschappij. Attitudes (a) De afgestudeerden moeten een attitude van ‘lifelong learning’ ontwikkeld hebben. Ze moeten interesse hebben voor nieuwe ontwikkelingen op hun domein en zich willen bijscholen waar nodig. (b) Afgestudeerden moeten bereid zijn een actieve rol te spelen als expert in hun domein. Ze moeten zelfstandigheid hebben ontwikkeld in het toepassen van de concepten en theorieën waarmee ze vertrouwd zijn gemaakt.
166
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de bacheloropleiding overeenkomen met de eindkwalificaties van een academische bacheloropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. De doelstellingen verwijzen goed naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties. Ook wordt aan de communicatiewetenschappelijke basiskennis voldoende aandacht besteed. De concretisering van deze doelstellingen sluit nauw aan bij de Dublin-descriptoren. De commissie heeft wel vastgesteld dat vooralsnog slechts in beperkte mate invulling wordt gegeven aan de bachelor als eigenstandige opleiding met een eigen uitstroomprofiel, ondanks de expliciete vermelding dat de bacheloropleiding zowel op uitstroom naar de arbeidsmarkt als op doorstroom naar de master gericht is. De nadruk ligt zowel in de formulering van de doelstellingen als in het denken van de opleidingsverantwoordelijken nog sterk op het doorstromen naar de masteropleiding. Ook al zullen vermoedelijk heel wat studenten inderdaad onmiddellijk aansluitend op de bacheloropleiding de masteropleiding in de Communicatiewetenschappen volgen, toch vindt de commissie het nuttig om in de nabije toekomst het uitstroomprofiel van de bachelor verder te concretiseren. De commissie verwacht namelijk dat onafhankelijk van de wettelijke bepalingen hieromtrent, de Europese evolutie om het bachelordiploma als eigenstandig diploma te beschouwen ook in Vlaanderen ingang zal vinden. Ook in de masteropleiding komen de doelstellingen over het algemeen goed overeen met de eindkwalificaties van een masteropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. Naast een aantal algemene doelstellingen voor de masteropleiding, zouden ook specifieke doelstellingen en eindkwalificaties per major in de master geformuleerd moeten worden, vindt de commissie. Nu wordt enkel een grondige kennis van de theorie en het onderzoek in het domein van de gekozen major genoemd. De algemene doelstellingen verwijzen tevens naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Verder wordt aandacht besteed aan het beheersen van de algemene en beroepsgerichte competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. De commissie waardeert dat de algemene doelstellingen voor zowel de bachelorals de masteropleiding door de Permanente Onderwijscommissie (POC) vertaald worden in specifieke doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen die worden weergegeven in de zogenaamde ‘syllabi’.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
167
Deel 2
De doelstellingen worden bekend gemaakt aan studenten via de online programmagids. Ook in brochures en tijdens informatiedagen voor abituriënten worden de opleidingsdoelstellingen bekend gemaakt. Binnen de POC worden alle geledingen betrokken bij discussies met betrekking tot de finaliteit van de opleidingen. 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor als de master als voldoende. De bacheloropleiding profileert zich als een opleiding die een brede sociaalwetenschappelijke vorming aanbiedt die de studenten zowel wil inleiden in de cultural studies-benadering als in de gedragswetenschappelijke benadering van de Communicatiewetenschappen. Binnen deze brede opleiding wordt in de bachelor gestreefd naar een specialisatie in ‘Mediacultuur’, ‘Media-effecten’ of ‘ICT- en communicatiemanagement’. In de masteropleiding kunnen de studenten kiezen tussen 4 majors, met name ‘Mediacultuur’, ‘Media-effecten’, ‘ICT-management’ en ‘Marketingcommunicatie’. Deze majors zijn sterk gebaseerd op de beschikbare expertise binnen de onderzoeksgroepen ‘Centrum voor Mediacultuur en Informatietechnologie’ en de ‘School voor Massacommunicatieresearch’. De verschillende opties in de bachelor en de master zijn volgens het zelfevaluatierapport het gevolg van het feit dat deze opties werden ingevuld door opeenvolgende onderwijscommissies die met een verschillende personeelsomkadering moesten rekening houden. Toen het programma van de bachelor werd opgesteld, was de personeelsbezetting die de opleiding Communicatiewetenschappen moest ondersteunen anders dan toen de masteropleiding moest worden uitgewerkt. Het afnemend beroepenveld werd in het verleden niet of nauwelijks betrokken bij het formuleren van de doelstellingen. Naar aanleiding van de zelfevaluatie werd beslist dat ‘het belangrijk is zowel voor de master als voor de bachelor een duidelijker beeld te vormen van de minimumvereisten waaraan een afgestudeerde bachelor of master in de Communicatiewetenschappen zou moeten voldoen.’ In een eerste fase willen de opleidingsverantwoordelijken via informele contacten van professoren trachten eindtermen op te stellen die herkenbaar zijn voor het beroepenveld. De commissie ondersteunt de genomen beslissing en plannen, maar betreurt wel dat deze oefening niet gemaakt werd naar aanleiding van de bachelor-masterhervorming en beveelt sterk aan om deze oefening snel en grondig te maken. Hiertoe kan het nuttig zijn gestructureerde contacten tussen de opleidingsverantwoordelijken en het afnemend veld over de doelstellingen van de opleidingen op te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld door het oprichten van een adviesraad met vertegenwoordigers van de belangrijkste sectoren waar de afgestudeerden terecht komen.
168
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
De commissie mist een duidelijke en breed gedragen toekomstvisie over waar het met de bachelor- en masteropleiding heen moet. De bachelor en de master berusten in belangrijke mate op de traditionele sterktes die aan de Leuvense universiteit in voorbije decennia zijn uitgebouwd waaronder media-effecten en cultural studies. De commissie heeft wel geconstateerd dat met recente benoemingen vernieuwingen in het onderwijsprogramma worden geïntroduceerd. De commissie is van mening dat in de voortdurende afweging van mogelijkheden en beperkingen het accent teveel op het laatste heeft gelegen, waardoor vernieuwing en een proactieve aanpak minder (snel) kansen hebben gekregen. De dynamiek in onderwijs en onderzoek rond ICT kan in de ogen van de commissie als een inspirerend voorbeeld dienen. Ook de recente aanwerving van nieuwe medewerkers zal bijdragen aan het wegwerken van vastgestelde lacunes en het ontwikkelen van een gedeelde toekomstvisie. Het is dankzij de traditionele sterktes dat de doelstellingen voor de bachelor en de master in voldoende mate overeenkomen met de eisen die (internationale) vakgenoten aan een bachelor en masteropleiding in de Communicatiewetenschappen stellen. Ook de vier majors zijn relevant en vergelijkbaar met wat aan buitenlandse instellingen aangeboden wordt. Om te voorkomen dat de opleidingen belangrijke evoluties in de invulling van opleidingen Communicatiewetenschappen aan zich zouden voorbij laten gaan, beveelt de commissie evenwel aan om meer voortvarend in te spelen op ontwikkelingen in het communicatiewetenschappelijk veld. Ten slotte beveelt de commissie de opleidingsverantwoordelijken aan meer overleg te plegen met de hogescholen binnen de Associatie K.U.Leuven over de aansluiting tussen de opleiding en de professionele bacheloropleidingen in het gebied van de Communicatiewetenschappen. Ze waardeert de afstemming met de Lessius Hogeschool met betrekking tot de master Journalistiek. Een goede samenwerking biedt namelijk mogelijkheden om het volledige opleidingsaanbod in het veld van de Communicatiewetenschappen af te stemmen en studenten goed te oriënteren. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken nog zoekende zijn naar een juiste profilering van het academische karakter van hun opleidingen tegenover de professionele bacheloropleidingen. De commissie meent dat een dergelijke profilering niet dient plaats te vinden door een exclusieve gerichtheid op theoretische of onderzoeksgerichte vorming, noch door het toevoegen van enkele opleidingsonderdelen die gericht zijn op het verwerven van specifieke vaardigheden, maar eerder door een grote aandacht voor een wetenschappelijke en kritische benadering van voor de praktijk relevante thema’s en vaardigheden.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
169
Deel 2
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor als de master als positief. Het niveau en de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen voldoen voor zowel de bachelor als de masteropleiding. Er is een voldoende aandacht voor communicatiewetenschappelijke basiskennis en algemene competenties, zowel in de bachelor als in de master. De aandacht voor algemeen wetenschappelijke competenties is eveneens aanwezig. De doelstellingen sluiten aan bij de verwachtingen van vakgenoten, maar worden te weinig aan de verwachtingen van het afnemend veld getoetst. De opleidingsverantwoordelijken zouden sneller kunnen inspelen op nieuwe evoluties buiten de eigen universiteit. Hierdoor riskeren de opleidingsverantwoordelijken interessante kansen te laten liggen.
Onderwerp 2:
Programma
Bachelor Het eerste bachelorjaar Communicatiewetenschappen wordt gemeenschappelijk aangeboden met het eerste bachelorjaar Politieke en Sociale Wetenschappen. Het jaar is opgebouwd uit 10 algemeen vormende verplichte opleidingsonderdelen: een aantal sociaalwetenschappelijke opleidingsonderdelen (‘Communicatiewetenschap’, ‘Politicologie’, ‘Sociologie’, ‘Samenleving: feiten en problemen’, ‘Sociale statistiek’, ‘Methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek’) in combinatie met een aantal andere opleidingsonderdelen uit de menswetenschappen (‘Wijsbegeerte’, ‘Psychologie’, ‘Recht’ en ‘Geschiedenis’). In hun tweede bachelor krijgen de studenten Communicatiewetenschappen een brede inleiding in een aantal communicatiewetenschappelijke disciplines, mediarecht, persuasieve communicatie, ICT, populaire cultuur, analyse van mediateksten, methoden en technieken van het communicatieonderzoek, en een overzicht van het medialandschap. De opleidingsonderdelen uit de tweede bachelor zijn verplicht en gemeenschappelijk voor alle studenten van de opleiding Communicatiewetenschappen. De bedoeling is dat de studenten na hun tweede bachelor in staat zijn een keuze te maken voor één van de drie specialisaties in derde bachelor. In het derde bachelorjaar moeten de studenten een specialisatie kiezen: ‘Mediacultuur’, ‘ICT- en communicatiemanagement’ of ‘Media-effecten’. Alle studenten volgen een viertal verplichte opleidingsonderdelen en daarnaast volgen ze binnen de gekozen specialisatierichting een onderzoeksseminarie en twee opleidingsonderdelen. De rest van hun studieprogramma kunnen de studenten zelf aanvullen met keuzeopleidingsonderdelen, waarvan er maximum 20 studiepunten uit de groepen stages en talen mogen worden opgenomen.
170
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Master In de master kiezen de studenten een major van 24 studiepunten in één van de vier deeldomeinen van de communicatiewetenschap waarover aan de K.U.Leuven onderzoek wordt verricht. De major mediacultuur omvat een specialisatie in film, populaire cultuur en mediaproductie en -receptie. In de major ICT-management wordt gewerkt rond de verschillende facetten van ICT en usability onderzoek. De major marketingcommunicatie houdt een specialisatie in reclame, marketing en PR in. In de major media-effecten specialiseren de studenten zich in media-effecten en mediasociologie. Binnen de major zijn alle opleidingsonderdelen verplicht. Het thema van de masterproef (18 studiepunten) moet tevens aansluiten bij de gekozen major. Binnen de overblijvende 18 studiepunten zijn drie trajecten mogelijk. De student kan de vrije keuzeruimte opvullen met opleidingsonderdelen die aansluiten bij de gekozen major. Ten tweede kan de student kiezen voor opleidingsonderdelen uit één andere major. Op deze manier wordt een minor gecreëerd. Tot slot kan de student de vrije keuze ook breed invullen, volgens de criteria die de onderwijscommissie hierover heeft opgesteld. Schema 1: de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschappen 1e bachelor Communicatiewetenschappen gemeenschappelijk met Politieke Wetenschappen en Sociologie 2e bachelor Communicatiewetenschappen 3e bachelor Communicatiewetenschappen (aangeboden vanaf 2006–2007) Specialisatierichting Mediacultuur
Specialisatierichting ICT- en Communicatiemanagement
Specialisatierichting Media-effecten
Master Communicatiewetenschappen (aangeboden vanaf 2007–2008) Major Mediacultuur
Major ICT-management
Major Marketingcommunicatie
Major Media-effecten
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma van de bachelor en de master als voldoende. De bacheloropleiding profileert zich als een opleiding die een brede sociaalwetenschappelijke vorming aanbiedt en die haar studenten zowel wil inleiden in de ‘cultural studies’-benadering als in de gedragswetenschappelijke benadering van Communicatiewetenschappen. Daartoe werd een klassiek sociaal-wetenschappelijk programma opgesteld. Er werd gekozen om de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen, zeker in het begin van de bacheloropleiding, uitgebreid te kaderen binnen ondersteunende sociale en menswetenschappen. De commissie waardeert de grote aandacht voor deze ondersteunende wetenschappen, maar is wel van mening dat vroeger in de bacheloropleiding ook al grotere aandacht noodzakelijk is voor een speK.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
171
Deel 2
cifieke communicatiewetenschappelijke vorming. De commissie waardeert dan ook dat ingegaan werd op de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om het tweede jaar van de opleiding sterker communicatiewetenschappelijk in te vullen. Zij pleit er evenwel voor om deze hervorming nog verder door te zetten en de communicatiewetenschappelijke vorming ook in het eerste bachelorjaar te versterken. In het eerste bachelorjaar wordt enkel in het opleidingsonderdeel ‘Communicatiewetenschap’ een inleiding gegeven in de communicatiewetenschappen. Dit opleidingsonderdeel is, binnen de mogelijkheden van één opleidingsonderdeel, goed ingevuld en geeft een vrij brede inleiding in de Communicatiewetenschap (van interpersoonlijke tot massacommunicatie). Het lijkt de commissie evenwel noodzakelijk ook ICT en semiotiek meer in detail te behandelen vanaf het eerste bachelorjaar (zie 2.3.). Binnen dit brede sociaalwetenschappelijke kader wordt ernaar gestreefd om de studenten vanaf het tweede bachelorjaar een goed en gestructureerd overzicht van het communicatiewetenschappelijk domein te bieden. De afzonderlijke opleidingsonderdelen waarin diverse domeinen van de Communicatiewetenschappen uitgediept worden, dragen bij tot het bereiken van deze doelstelling. De commissie vindt evenwel het ordenend principe dat achter de indeling in opleidingsonderdelen zit niet duidelijk. Een zorgvuldige invulling van het tweede bachelorjaar is in de Leuvense opleiding van bijzonder groot belang omdat in het derde bachelorjaar nog slechts enkele verplichte opleidingsonderdelen naast de specialisaties en de vrije keuzeruimte geprogrammeerd worden. In de bachelor blijkt relatief weinig aandacht besteed te worden aan politieke communicatie en journalism studies. Ook interpersoonlijke communicatie en media-economie komen slechts beperkt aan bod. Een aantal elementen hiervan is wel in beperkte mate in het programma terug te vinden, maar wordt niet als dusdanig gelabeld. De commissie vindt het dan ook noodzakelijk om deze deeldomeinen een duidelijke en herkenbare plaats te geven in de bacheloropleiding om tegemoet te komen aan de doelstelling om een brede bacheloropleiding aan te bieden, een doelstelling die de opleidingsverantwoordelijken zelf geformuleerd hebben. De commissie waardeert de drie specialisaties in het derde bachelorjaar en de vier majors in de master. De thema’s zijn goed gekozen en sluiten aan bij de aanwezige onderzoeksexpertise. Deze keuzemogelijkheden bieden de studenten de kans om zich te verdiepen in een deeldomein van de Communicatiewetenschappen. De commissie beveelt wel aan de keuze om enerzijds in de bachelor één specialisatie ‘ICT en communicatiemanagement’ en anderzijds in de master twee afzonderlijke majors ‘ICT-management’ en ‘Marketingcommunicatie’ aan te bieden opnieuw in overweging te nemen. De concrete inhoudelijke en vormelijke invulling van de opleidingsonderdelen in de masteropleiding was nog niet volledig uitgewerkt op het moment dat de commis-
172
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
sie de opleiding bezocht. De doelstellingen moesten nog verder geoperationaliseerd worden in concrete eindtermen voor de opleidingsonderdelen en een concrete invulling ervan. Ook de lesgevers moesten op dat moment nog aangesteld worden. De commissie vindt dat de methodologische vorming tijdens de bachelor- en masteropleiding over het algemeen voldoet. Ze waardeert dat het opleidingsonderdeel ‘Sociale statistiek’ (10 studiepunten, eerste bachelor) een reeds op de sociale wetenschappen gerichte inleiding in de statistiek biedt. Een belangrijk deel van dit opleidingsonderdeel wordt ingevuld met zelfstudie. Voor een deel van de studenten zou een uitgebreidere begeleiding hierbij nuttig zijn. Daarnaast volgen de studenten in het eerste bachelorjaar ‘Methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek’. Op de genoemde opleidingsonderdelen uit het eerste bachelorjaar wordt in het tweede jaar voortgebouwd in ‘Online zoekstrategieën’ (6 studiepunten) en ‘Methoden en technieken van het communicatieonderzoek’ (6 studiepunten). In dit laatste opleidingsonderdeel komen zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden aan bod. De commissie vindt het evenwel noodzakelijk dat alle studenten met data-analyse geconfronteerd worden en dat zij hetzij met SPSS, hetzij met SAS leren werken. Tot op heden leren enkel de studenten in de specialisatie Media-effecten werken met SPSS en SAS. De commissie heeft geen voorkeur voor één van de twee programma’s, maar beveelt wel aan om consequent één programma te gebruiken in het onderwijs, bij voorkeur het programma dat ook het meest gebruikt wordt in het wetenschappelijk onderzoek binnen de communicatiewetenschappelijke onderzoeksgroepen van de faculteit. In het algemeen dient de aandacht voor kwalitatieve methoden en technieken in het verplichte deel van het bachelorprogramma verder uitgediept te worden. Voor deze uitdieping van het onderwijs in kwalitatieve methodologie kan eventueel gebruik gemaakt worden van zowel de expertise die in eigen gelederen aanwezig is dan wel van de onderzoeksgroepen die betrokken zijn bij de opleiding antropologie en die recent geïntegreerd werden in de Faculteit Sociale Wetenschappen waaronder de opleidingen Communicatiewetenschappen ressorteren. Hierbij denkt de commissie ook aan kennis van en vaardigheden in het gebruik van software voor kwalitatieve analyse. De commissie vindt het ook noodzakelijk dat de studenten, naast deze hoofdzakelijk theoretische vorming, vanaf het tweede bachelorjaar ook kennis maken met de volledige onderzoekscyclus in een werkcollege. Idealiter worden alle studenten verplicht zowel een werkcollege met een kwalitatief onderzoek als een kwantitatief onderzoek te volgen. De verdieping in de specifieke onderzoeksmethodologieën van de gekozen specialisatie in het seminarie in het derde bachelorjaar wordt door de commissie op prijs gesteld. Ze waardeert dat de studenten hierin de kans krijgen om een volledige onderzoekscyclus te doorlopen. De commissie waardeert verder de mogelijkheid om een stage van 10 studiepunten te volgen tijdens het derde bachelorjaar. Studenten en alumni die een stage gevolgd K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
173
Deel 2
hebben zijn het erover eens dat dit een grote meerwaarde voor hun opleiding betekent. Een stage biedt de kans om in contact te treden met de (beroeps)praktijk en theoretische inzichten te toetsen aan de praktijk. Tevens kunnen de tijdens de opleiding aangeleerde vaardigheden verdiept worden. Door deze eerste echte confrontatie met de praktijk kunnen studenten voeling krijgen met een sector waarin ze na hun opleiding terecht kunnen komen. Een stage kan ook bijdragen tot het mogelijk maken van uitstroom naar de arbeidsmarkt na de bacheloropleiding. De commissie pleit er wel voor om de minimale duur van de stage te verlengen. Vier weken is haars inziens te kort om de stage optimaal te benutten. Ook vindt ze het belangrijk om bij de organisatie van de stage zoveel mogelijk overlap met opleidingsonderdelen te vermijden. Dit kan bijvoorbeeld door het onderwijs gedurende een semester te concentreren op één of meerdere weekdagen, zodat de andere dagen van de week aan de stage kunnen gewijd worden. Voorts heeft de commissie vastgesteld dat het mogelijk is om veel taal-opleidingsonderdelen te volgen tijdens de bacheloropleiding. De commissie vindt het aanbieden van een vorming in vreemde talen niet noodzakelijk binnen het curriculum. Studenten die zich hierin willen verdiepen kunnen dit ook buiten het curriculum doen. De commissie zou eerder pleiten voor een verdere versterking van de communicatiewetenschappelijke en specifieke methodologische vorming in de bacheloropleiding. 2.2. De professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de bachelor en de master als voldoende. Zowel het bachelor- als het masterprogramma besteden veel aandacht aan kennisontwikkeling, zowel binnen de eigen discipline als andere relevante disciplines. In de individuele opleidingsonderdelen wordt door de verschillende docenten aandacht besteed aan de recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappen. Dit wordt gestimuleerd doordat de specialisaties in de bachelor en de majors in de master uitgewerkt zijn in functie van de expertise van het wetenschappelijk personeel. Op programmaniveau blijkt evenwel minder snel ingespeeld te worden op nieuwe ontwikkelingen in de Communicatiewetenschappen. De uitbreiding van de aandacht voor ICT vormt hierop een uitzondering. Aan onderzoeksvaardigheden wordt, vooral in de bacheloropleiding, minder aandacht besteed. Naast de methodenopleidingsonderdelen, volgen de studenten een enkel seminarie, waarin overigens wel de hele onderzoekscyclus aan bod komt. Dit aanbod vormt een goede basis, maar kan volgens de commissie uitgebreid worden. In de masteropleiding wordt het onderwijs in kleinere groepen georganiseerd en kunnen de studenten hun onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden verder ontwikkelen. Ook de aandacht in het programma voor relevante professionele vaardigheden, naast de stage, is beperkt.
174
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de bachelor- en masteropleiding als onvoldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding werd aangepast naar aanleiding van de bachelor-masterhervorming. Na een breed sociaal- en menswetenschappelijk eerste bachelorjaar, volgt een breed communicatiewetenschappelijk tweede jaar. Vanaf het derde bachelorjaar worden specialisatiemogelijkheden geboden. Hierdoor komt het grootste deel van de vakinhoudelijke basisvorming terecht in het tweede bachelorjaar. Het is de commissie tijdens het visitatiebezoek evenwel niet duidelijk geworden volgens welk ordenend principe deze basisvorming ingedeeld werd. Op basis van de voorgelegde plannen voor de invulling van de masteropleiding die tijdens het bezoek aan de commissie werden voorgelegd, is de commissie van mening dat de naamgeving van de opleidingsonderdelen weinig doorzichtig is. De opbouw van de majors is naar de mening van de commissie weinig expliciet. Ook de indeling in diverse thematische opleidingsonderdelen lijkt de commissie niet de best mogelijke indeling om de wetenschappelijke vorming te waarborgen. De commissie beveelt dan ook aan om de nodige aandacht te besteden aan de labeling van en de onderlinge verbanden tussen de diverse opleidingsonderdelen in zowel de bachelorals in de masteropleiding. De horizontale coherentie tussen de opleidingsonderdelen is volgens de commissie te beperkt. In het eerste bachelorjaar wordt omwille van de keuze voor een gemeenschappelijk eerste jaar met de bachelor politieke en sociale wetenschappen, en dus het gemeenschappelijk onderwijs aan de volledige groep studenten, een goede afstemming op de communicatiewetenschappelijke vorming bij voorbaat bemoeilijkt. Ook in het tweede jaar is de afstemming tussen de diverse opleidingsonderdelen de commissie niet duidelijk. Verder zijn de keuzes achter de indeling van de leerstof in opleidingsonderdelen in de specialisaties in het derde bachelorjaar en de majors in de master niet steeds logisch. De verticale coherentie voldoet volgens de commissie. De opleidingsonderdelen bouwen verder op de kennis, inzichten en vaardigheden die in voorgaande semesters zijn verworven. De commissie raadt wel aan om deze afstemming van de opleidingsonderdelen op een structurele manier op te volgen. In het algemeen is de commissie voorstander van het vroeger aanbieden van meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen. Dit laat toe om een sterker communicatiewetenschappelijk programma samen te stellen en binnen de bachelor- en masteropleiding enerzijds een brede basiskennis van de diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen en hun samenhang na te streven en anderzijds ook voldoende ruimte te bieden voor specialisatie. Door een K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
175
Deel 2
dergelijke opbouw komt later in het programma bovendien ruimte vrij om de verworven communicatiewetenschappelijke kennis en inzichten te situeren binnen een breder sociaal- en menswetenschappelijk kader. Een dergelijke opbouw laat bovendien toe deze steunvakken veel meer specifiek in te vullen en duidelijker de verbanden tussen de verschillende disciplines te leggen. Tijdens de gesprekken met de studenten heeft de commissie evenwel vastgesteld dat de meesten onder hen tevreden zijn met de huidige structuur van de opleiding waarbij pas na een weinig specifiek eerste jaar de aandacht voor communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het programma toeneemt. De commissie geeft de bovenstaande overwegingen dan ook als suggestie zonder de bedoeling te hebben normerend op te treden. De eerste twee bachelorjaren laten geen keuzeruimte voor de student. Vanaf het derde jaar zijn er wel uitgebreide keuzemogelijkheden. Enerzijds zijn er de specialisaties in de bachelor en de majors in de master die tegemoet komen aan de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om de keuzemogelijkheden sterker te structureren. De commissie stelt deze gestructureerde keuzemogelijkheden op prijs. Anderzijds wordt de studenten daarenboven nog een ruime keuze gelaten in het derde bachelorjaar (21-23 studiepunten) en in de master (18 studiepunten). Hierbij hecht de commissie er belang aan dat deze keuzeruimte voornamelijk communicatiewetenschappelijk ingevuld wordt. Dit was op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie niet verplicht. Voorts wordt de masterproef goed ingebed in de rest van de opleiding door de verplichte koppeling aan de gekozen major en kan de student voortbouwen op het in de bachelor gevolgde seminarie, wat een grotere verdieping tijdens de masterproef toelaat. Dit stelt de commissie op prijs. Ze meent dat dit zal bijdragen tot de goede kwaliteit van de masterproef. In het algemeen blijkt duidelijk dat de bachelor- en masteropleiding niet voldoende uitgekristalliseerd zijn. De finesses van de nieuwe opleidingen moeten nog duidelijk worden, zowel in de benaming van de opleidingsonderdelen als in de concrete invulling en onderlinge afstemming van de diverse opleidingsonderdelen. 2.4. Studieomvang De bachelor- en de masteropleiding voldoen aan het decretaal kader met betrekking tot de studieomvang. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten en de masteropleiding telt 60 studiepunten.
176
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als goed voor zowel de bachelor als de master. Voor de bachelor-masterhervorming werd aan de K.U.Leuven de studietijd gemeten via de retrospectieve methode van paarsgewijze vergelijkingen. Tijdens de hervormingsfase werden deze metingen stopgezet. Wel werd naar aanleiding van de visitatie een nieuwe studietijdmeting uitgevoerd voor de lopende bacheloropleiding en de uitdovende licentieopleiding. De commissie waardeert dat. Uit deze metingen blijkt dat de globale studiebelasting binnen aanvaardbare grenzen ligt. Wel wordt het eerste bachelorjaar, en dan vooral het eerste semester, als zwaar gepercipieerd. Dit wordt geweten aan de concentratie van de basisopleidingsonderdelen van de drie richtingen binnen de faculteit (‘Politicologie’, ‘Sociologie’ en ‘Communicatiewetenschap’) en een deel van ‘Sociale statistiek’ in hetzelfde semester. De studiebelasting in het tweede bachelorjaar komt overeen met de begrote studietijd. De studiebelasting van de eerste licentie wordt dan weer als hoog ingeschat. Studenten blijken moeite te hebben met de overgang naar de meer activerende werkvormen die in de latere jaren gebruikt worden. In de tweede licentie komen de begrote en de reële studietijd dan weer wel overeen. Verder is de Associatie K.U.Leuven een aantal systemen van studietijdmeting aan het uitwerken die gebaseerd zijn op tijdschrijven, absolute schattingen, paarsgewijze vergelijkingen en kwalitatieve methoden zoals hearings. De commissie waardeert dit. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als onvoldoende voor de bachelor en voldoende voor de master. In de eerste twee jaar van de bacheloropleiding wordt de brede theoretische basis voornamelijk in weinig interactieve hoorcolleges aangebracht. Voor enkele opleidingsonderdelen worden oefeningen georganiseerd. Via TOLEDO, het elektronisch leerplatform van de K.U.Leuven, worden tevens een interactieve leergids statistiek en interactieve oefeningen aangeboden. Jaarlijks wordt op die manier voor minimaal één nieuw opleidingsonderdeel een TOLEDO-site uitgewerkt en geïmplementeerd. De commissie waardeert dit. Toch vindt de commissie deze initiatieven om de onderwijsvormen te diversifiëren te beperkt. De variatie in didactische werkvormen was al door de vorige visitatiecommissie als zorgpunt gesignaleerd. Om te waarborgen dat de bachelorstudenten de nodige onderzoeksvaardigheden verwerven, lijkt het de commissie nuttig om reeds in het tweede bachelorjaar werkcolleges of seminaries in te richten, zodat de studenten meer actief moeten meedenken dan nu het geval is met de overwegend theoretische vorming in het tweede bachelorjaar. Dit zou K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
177
Deel 2
bijdragen tot de kritische houding en de sociale en communicatieve vaardigheden die deel uitmaken van de bachelordoelstellingen. Vanaf het derde bachelorjaar ontstaat vooral in de specialisaties meer ruimte voor interactieve werkvormen. In het seminarie komen de studenten in contact met de volledige onderzoekscyclus. In de master wordt vaak in kleinere groepen gewerkt waarin meer aandacht kan gaan naar interactiviteit, zelfwerkzaamheid van de student en het ontwikkelen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden. De commissie hoopt dat van deze mogelijkheden gebruik zal worden gemaakt. Uit een bevraging van de studenten blijkt namelijk dat in de tweede licentie de werkvormen te weinig gevarieerd zijn. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de opleidingen het cursus- en studiemateriaal kunnen inkijken. Ze vindt dit over het algemeen van goede kwaliteit. Er worden zowel cursussen als handboeken gebruikt. 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor zowel de bachelor als de master als goed. De commissie heeft in het kader van de visitatie een groot aantal examenopgaven bestudeerd. In het algemeen is er een goed evenwicht tussen de toetsing van kennis, inzicht en vaardigheden. De examens zijn tevens aangepast aan het niveau van de opleidingen. Het grootste deel van de examens is schriftelijk. Het aantal mondelinge examens is beperkt omwille van de hoge studentenaantallen. Een aantal opleidingsonderdelen worden (deels) beoordeeld aan de hand van een paper en in de masteropleiding bovendien aan de hand van presentaties. De commissie apprecieert ook dat een aantal opleidingsonderdelen door middel van permanente evaluatie wordt beoordeeld. Dit waarborgt dat ook de verworven vaardigheden beoordeeld worden. Ook voor de masterproef is een gedegen evaluatie gewaarborgd. De examenvormen worden in de syllabi bekend gemaakt. Vaak wordt ook tijdens de colleges aandacht besteed aan de wijze van evalueren. In het eerste bachelorjaar worden voor twee opleidingsonderdelen proefexamens georganiseerd. Voor de andere opleidingsonderdelen van het eerste jaar worden elektronische tussentijdse toetsen aangeboden. Tevens worden de belangrijkste bepalingen uit het examenreglement door de ombudspersoon mondeling toegelicht voor de studenten in eerste bachelor. Bij belangrijke aanpassingen gebeurt dit zelfs in alle jaren door de vicedecaan onderwijs. Ten slotte zijn de studenten tevreden over de transparantie van de evaluatie bij de examens en over manier waarop ze beoordeeld worden.
178
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende. De scriptie in de licentieopleiding telt voor 23 studiepunten (plus drie in de eerste licentie voor het ‘Werkcollege eindverhandeling’). De masterproef zal 18 studiepunten tellen. Het is de bedoeling dat de studenten de praktijk van het communicatiewetenschappelijk empirisch onderzoek bijgebracht wordt en dat ze elke afzonderlijke onderzoeksfase van het onderzoeksproject uitwerken. De studenten moeten aantonen dat zij op een zelfstandige wijze hun verworven kennis, vaardigheden en attitudes kunnen toepassen in een reëel onderzoeksproject. Binnen hun masterproef bespreken ze kritisch theorieën uit de communicatiewetenschappen en voeren ze een empirische studie uit volgens methoden en technieken aangepast aan het thema van de masterproef. Studenten worden verplicht hun masterproef af te leggen binnen de gekozen major. De Permanente Onderwijscommissie (POC) zal een lijst met mogelijke onderwerpen per promotor opstellen. Deze onderwerpen zullen strikter en concreter geformuleerd worden dan in de licentieopleiding. Deze lijst moet reeds op het einde van de derde bachelor beschikbaar zijn. In uitzonderlijke gevallen kunnen studenten een eigen onderwerp aanbrengen op voorwaarde dat ze een uitgebreid onderzoeksontwerp en motivatie voorleggen aan de POC. Aan de hand van deze striktere werkwijze hoopt de POC de masterproeven beter te laten aansluiten bij en af te stemmen op de onderzoeksdomeinen waarin de promotoren actief zijn, dan het geval is bij de huidige scriptie. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie stond de concrete organisatie (voorbereiding, begeleiding en beoordeling) van de masterproef nog niet definitief vast. Er werd nog onderzocht in welke mate de masterproef een voortzetting kan zijn van de licentiaatverhandeling. Ook over de vorm waarin de masterproef zal geschreven moeten worden, moest nog nagedacht worden. Deze vorm kan, aldus de voorgelegde plannen, variëren van een uitgebreide scriptie, zoals in de licentie het geval is, over een paper met een beperkt aantal pagina’s tot een wetenschappelijk artikel, eventueel vergezeld van een dossier. De commissie opteert voor een masterproef in de vorm van een paper met een beperkt aantal pagina’s of een wetenschappelijk artikel. De begeleiding bij het schrijven van de masterproef gebeurt door de promotor. Een volwaardige individuele begeleiding (zowel kwantitatief als kwalitatief) van begin tot einde blijft centraal staan. Dankzij de striktere toekenning van onderwerpen voor de masterproeven hopen de opleidingsverantwoordelijken een gelijkmatiger verdeling van studenten onder de promotoren te kunnen realiseren, dan nu het geval is. Er wordt ook nagedacht over manieren om het AAP in te schakelen voor bepaalde K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
179
Deel 2
begeleidingstaken of om meer gebruik te maken van de mogelijkheid een assessor toe te voegen aan de promotor. Voor de masterproef zal een nieuwe vorm van beoordeling gekozen worden. De opleidingsverantwoordelijken hebben nog geen keuze gemaakt of de verhandelingscommissie in de huidige samenstelling van voorzitter, verslaggever en promotor, behouden zal blijven. De voorzitter speelt hierbij enkel een rol bij de publieke verdediging. De opleidingsverantwoordelijken vinden het belangrijk dat niet alleen het finale product wordt geëvalueerd maar ook het proces. De criteria voor deze procesen productevaluatie moeten nog opgesteld worden. De commissie heeft voorafgaand aan het bezoek een steekproef van eindverhandelingen grondig doorgenomen en nog een aantal werken ingekeken tijdens het bezoek. Ze vindt het niveau ervan over het algemeen voldoende. Wel lijkt de neiging te bestaan om relatief hoge beoordelingen toe te kennen. De commissie vindt het goed dat de masterproef expliciet aan de gekozen major zal worden gekoppeld. Ze betreurt wel dat de concrete uitwerking van de masterproef nog niet bekend was op het moment van haar bezoek aan de K.U.Leuven. Ze stelde een afwachtende houding vast waarbij gewacht werd op richtlijnen van hogerhand vooraleer een eigen visie op de invulling van de masterproef werd uitgewerkt. De commissie signaleert dat de begeleiding van de masterproeven een arbeidsintensieve aangelegenheid is die een grote personeelsinzet vereist. Het is dan ook van groot belang dat deze inspanningen gewaardeerd worden in de gebruikte allocatiemechanismen. De commissie pleit voor het minder arbeidsintensief organiseren van de begeleiding en beoordeling van de masterproef dan nu het geval is. Zo kan gedacht worden aan het beperken van de omvang van de schriftelijke neerslag van de masterproef. Hoewel een meerderheid van de tweede licentiestudenten die bevraagd werden door de opleiding het echter niet mee eens is, stelt de commissie vast dat de opleidingsverantwoordelijken het beperken van de omvang van de masterproeven zelf ook belangrijk vinden. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor als goed en de master als voldoende. Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in het eerste jaar Politieke en Sociale Wetenschappen waaronder de opleiding Communicatiewetenschappen viel tot het academiejaar 2003–2004. Gemiddeld schreven sinds 1995–1996 325 generatiestudenten per jaar zich in voor het gemeenschappelijke eerste jaar. Vanaf 2004–2005 wordt een afzonderlijke bacheloropleiding Communicatiewetenschappen aangeboden. In dat jaar schreven 206 studenten zich in.
180
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Grafiek 1: Instroom van de generatiestudenten jaar Politieke en Sociale Wetenschappen (1995–2004) en bachelor Communicatiewetenschappen (2005)
De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Communicatiewetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaams hoger onderwijs voor zowat alle opleidingen worden toegepast. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De aansluiting van de bacheloropleiding bij het secundair onderwijs voldoet. Het blijkt evenwel moeilijk om potentiële studenten correct te informeren over de invulling van de opleiding, ook al waardeert de commissie de inspanningen die daartoe geleverd worden. In het eerste jaar wordt de bacheloropleiding dus geconfronteerd met studenten met heel verschillende verwachtingen. Een groot deel van de studenten weet bovendien zelf nog niet goed welke richting ze uit wil. Dit wordt deels opgevangen door een zeer breed sociaal- en menswetenschappelijk begin van de bacheloropleiding. Ook de studiebegeleiding en studietrajectbegeleiding (zie 4.2.) ondersteunen de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs. Ook werd een module ‘Starttermen wiskunde’ uitgewerkt om studenten toe te laten hun wiskundige voorkennis op te frissen en wordt een programma ‘Schriftelijke expressievaardigheden’ aangeboden.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
181
Deel 2
De aansluiting tussen de eigen bachelor en de master Communicatiewetenschappen voldoet. Er werd gekozen om studenten die een andere academische of professionele bachelor gevolgd hebben voornamelijk via verkorte bachelorprogramma’s toe te leiden naar de masteropleiding. Hiervoor bestaat tot nog toe relatief weinig interesse. De opleidingsverantwoordelijken kiezen er dus niet voor om schakel- of brugprogramma’s aan te bieden. De commissie betreurt dat.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de bachelor en de master als positief. Zowel het bachelor- als het masterprogramma bestaan uit opleidingsonderdelen van goed niveau. Het bachelorprogramma brengt de studenten een brede basis bij van de essentiële onderdelen van de Communicatiewetenschappen en kadert deze in de gedrags- en menswetenschappen. De bachelor en de master zijn van academisch niveau. De horizontale coherentie van zowel het bachelor- als het masterprogramma verdient verdere uitwerking en afstemming. De verticale coherentie voldoet. De bacheloropleiding start breed, met slechts een communicatiewetenschappelijke inleiding in het eerste jaar, om vervolgens pas in het tweede jaar meer specifiek op verschillende domeinen van de Communicatiewetenschappen in te gaan. De indeling van de opleidingsonderdelen in het tweede bachelorjaar is bovendien niet volledig duidelijk. Vanaf het derde jaar kiezen de studenten voor een specialisatie. De studenten kunnen tevens voor een stage kiezen. Het masterprogramma bouwt verder op de bachelor en biedt de mogelijkheid tot verdere specialisatie in een van de vier majors, waarvan de interne coherentie nog verbeterd moet worden. Zowel de formele als de reële omvang van de opleiding komen overeen met de decretale bepalingen. Er worden bovendien inspanningen gedaan om de studietijd van nabij te volgen. De gebruikte werkvormen zijn voornamelijk traditioneel en onvoldoende gevarieerd in de bachelor. In de master verwacht de commissie wel een voldoende afstemming tussen werkvormen en inhoud. De examens zijn van het goede niveau en zowel gericht op het toetsen van kennis en inzicht als van vaardigheden. De kwaliteit van de masterproeven voldoet, maar de begeleiding en beoordeling kunnen efficiënter georganiseerd worden. De toelatingsvoorwaarden voldoen. De opleiding sluit aan bij de vooropleiding. Ondanks de beschreven gebreken is de commissie gezien de genoemde positieve elementen en de goede kwaliteit van een groot deel van de aangeboden opleidingsonderdelen van mening dat de kwaliteit van het programma als geheel voldoet.
182
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ zowel voor de bachelor als voor de master als goed. De commissie vindt de individuele didactische kwaliteit en de onderwijsbetrokkenheid van de onderwijzende staf goed. De commissie heeft bij de studenten geen ontevredenheid vastgesteld over de wijze waarom het onderwijzend personeel de opleidingsonderdelen verzorgt. Onderwijskundige kwaliteiten worden bij een eerste aanstelling (voor maximum drie jaar) als ZAP-lid op basis van een zelf opgesteld onderwijsdossier beoordeeld. Bij benoeming of bevordering wordt het ZAP geëvalueerd op grond van de wijze waarop zij het geheel van de hun toegewezen algemene opdracht, onderwijstaken, onderzoekstaken en eventueel taken van dienstverlening vervullen. Om de kwaliteit van het onderwijs goed te kunnen evalueren is het van belang op regelmatige tijdstippen onderwijsevaluaties uit te voeren, wat niet gebeurde ten tijde van de visitatie. Bij AAP-leden worden onderwijskundige kwaliteiten niet in aanmerking genomen bij aanstelling. Binnen de faculteit bestaat geen intern allocatiemechanisme. De commissie beveelt aan om een dergelijk mechanisme in te voeren dat rekening houdt met de diverse taken van het academisch personeel. Hierin dient naast onderwijs en onderzoek eveneens rekening gehouden te worden met thesisbegeleiding en uitgevoerde managementtaken. Met het oog op de correcte invulling van een intern allocatiemechanisme, lijkt het de commissie bovendien gewenst de verhouding tussen onderwijs en onderzoek in de opdracht van ZAP-leden duidelijk te omschrijven. Taken die door de faculteit gevraagd worden van het assisterend personeel worden verdeeld volgens een strikt rotatieschema zodat elk personeelslid een gelijkaardige belasting heeft. Op het niveau van de opleiding is het gelijk verdelen van de onderwijstaken onder de AAP-leden evenwel nog niet gerealiseerd. Traditioneel is een AAP-lid een assistent van een ZAP-lid. Omdat alle ZAP-leden een hoge onderwijsbelasting hebben, is er weinig steun voor het veranderen van dit systeem, hoewel het tot ongelijkheden tussen AAP-leden onderling leidt. Er is binnen de K.U.Leuven bepaald dat AAP-leden 2/3 van hun werktijd aan de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift mogen besteden. Hoewel zij daarover geen klachten uiten, wordt dit aandeel niet gehaald door de bij de opleiding betrokken AAPleden.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
183
Deel 2
Het Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing (CSO – zie ook 4.2.) organiseert een aantal onderwijsprofessionaliseringsinitiatieven. Zo werden informatiesessies gegeven rond TOLEDO en worden jaarlijks assistentenbijeenkomsten en docentendagen georganiseerd. De commissie waardeert deze initiatieven. Op centraal niveau wordt door DUO (Dienst Universitair Onderwijs) begeleiding en ondersteuning van assistenten en beginnende docenten georganiseerd. Hiervan wordt eerder beperkt gebruik gemaakt. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘Professionele en academische gerichtheid van de staf’ als goed voor de bachelor en voor de master. De commissie vindt de academische kwalificaties van het personeel goed. De commissie vindt het goed dat het onderzoek gegroepeerd werd in het Centrum voor Mediacultuur en Communicatietechnologie enerzijds en de School voor Massacommunicatieresearch anderzijds. Beide onderzoekgroepen combineren fundamenteel, toegepast en beleidsgericht onderzoek. Vooral in het contractonderzoek en het onderzoek in samenwerking met de industrie wordt een sterke groei verwezenlijkt. De commissie heeft tevens de wetenschappelijke output van deze onderzoeksgroepen nagegaan en vastgesteld dat onder hen academici zijn die leidinggevend zijn in hun vakgebied en een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. De meeste onderzoekers beschikken tevens over een uitgebreid netwerk van internationale contacten. Sinds een tweetal jaar worden tevens inspanningen gedaan om buitenlandse gastdocenten bij de bachelor- en masteropleiding te betrekken. De commissie is van oordeel dat de belangrijkste domeinen van de Communicatiewetenschappen gedekt worden door het Centrum voor Mediacultuur en Communicatietechnologie en de School voor Massacommunicatieresearch. Wel heeft ze vastgesteld dat geen of weinig expertise beschikbaar is rond een aantal deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen, zoals politieke communicatie, media-economie, interpersoonlijke communicatie en journalism studies. De commissie vernam wel dat er plannen zijn om een ZAP-lid aan te werven met expertise in journalism studies, zij het vooral met het oog op de ondersteuning van de opleiding Journalistiek van Lessius Hogeschool. De inbreng van kennis en ervaring uit de praktijk gebeurt door twee deeltijdse professoren die een belangrijke functie hebben in de beroepspraktijk en gastcolleges door alumni.
184
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als onvoldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. Op 1 april 2006 bedroeg het totaal aantal ZAP-leden verbonden aan de bachelor en de master Communicatiewetenschappen 9 (6,85 voltijdse eenheden) en het totaal aantal AAP-leden 10 (9,50 voltijdse eenheden). Het aantal ZAP-leden nam op 1 oktober 2006 toe met een voltijds ZAP-lid en zal op 1 oktober 2007 verder aangevuld worden met een halftijds ZAP-lid. In het eerste bachelorjaar worden voornamelijk opleidingsonderdelen aangeboden die verzorgd worden door andere leden van de eigen faculteit of die geleend worden bij andere faculteiten. Gezien het hoge studentenaantal (849 in de twee eerste bachelorjaren en de twee licentiejaren in 20052006) leidde dit met de staf van 1 april 2006 tot een onaanvaardbaar hoge studentZAP-ratio van 1/124. Als het eerste bachelorjaar, waarin slechts één opleidingsonderdeel verzorgd wordt door de beschreven groep, niet meegeteld wordt, is deze ratio nog 1/72, wat volgens de commissie een zeer ongunstige ratio is. Door het beperkt aanbieden van het aantal communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen, kan de onderwijslast op een aanvaardbaar niveau gehouden worden. Een voltijds ZAP-lid doceert maximaal vier opleidingsonderdelen en een seminarie. Om het eerste bachelorjaar en de keuzeopleidingsonderdelen in het derde bachelorjaar meer communicatiewetenschappelijk in te vullen en een goede begeleiding van de masterproef te waarborgen, vindt de commissie het noodzakelijk dat dringend bijkomende inspanningen geleverd worden. Naast de noodzakelijke bijkomende investeringen vindt de commissie het ook gewenst, gezien het beperkt kader, zich te bezinnen over het efficiënter organiseren van bepaalde taken.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel voor de bachelor en de master als positief. De onderwijskundige kwaliteit van de staf is goed en haar inzet om deze blijvend op een hoog niveau te houden voldoet. Onderwijskundige parameters spelen een rol in het benoemings- en bevorderingsbeleid binnen de faculteit, hoewel dit nog kan verbeteren. Het onderwijs wordt gegeven door onderzoekers en in mindere mate door praktijkmensen uit diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen. Ondanks de grote onderwijslast voor het te kleine academisch personeelskader, wordt de kwaliteit van de opleiding gewaarborgd.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
185
Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende voor de bachelor en de master. De huisvesting van de Faculteit Sociale Wetenschappen waaronder de opleiding Communicatiewetenschappen valt, was op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie voor een belangrijk deel verouderd. Om de functionaliteit en belevingswaarde van de gebouwen te verbeteren werd een ‘masterplan’ opgesteld dat tegen 2010 doorgevoerd moet zijn. De commissie vindt de uitvoering van dit ‘masterplan’ van groot belang om studenten en personeel een comfortabele studie- en werkplek te kunnen bieden. Er werden in het kader van het masterplan al twee nieuwe en goed uitgeruste auditoria in gebruik genomen, maar de commissie betreurt dat deze auditoria te klein zijn voor het volledige eerste bachelorjaar. Ook de overige auditoria en collegelokalen beschikken over het algemeen over de nodige multimedia-uitrusting. Een uitbreiding van het aantal werkgroepruimten is evenwel gewenst. Ook pleit de commissie voor het installeren van een ontmoetingsruimte voor de studenten van de opleidingen Communicatiewetenschappen, onder meer om het groepsgevoel te versterken. De facultaire bibliotheek, SBIB, heeft een goed uitgebouwde en actuele collectie. Ook de studenten zijn tevreden over deze bibliotheek. De commissie waardeert tevens de integratie van de audiovisuele dienst in de facultaire bibliotheek waardoor de toegankelijkheid van de audiovisuele collectie vergroot kon worden. De ICT-voorzieningen voldoen. Naast een beperkte PC-infrastructuur in de faculteit, kunnen studenten terecht in het Mediacentrum, waar ze gebruik kunnen maken van 50 PC’s, verschillende AV-toestellen, printers, en scanners evenals een breed gamma aan softwareprogramma’s. Het Mediacentrum is een opleidings-, demonstratieen onderzoeksafdeling inzake mediatechnologie, telematica en nieuwe media. Ook biedt LUDIT, het Leuvense Universitaire Dienstencentrum voor Informatica en Telematica, een aantal centraal gelegen lokalen met ongeveer 500 recente computers aan die permanent open zijn. LUDIT verzorgt tevens diensten zoals het aanbieden van een internetverbinding op studentenkamers onder de naam Kotnet. Studenten kunnen eveneens van op hun kot of thuisadres inloggen op het computersysteem van de universiteit. Deze faciliteiten voldoen aan de eisen van het hedendaags communicatiewetenschappelijk onderwijs. Voorts vindt de commissie het elektronische leerplatform TOLEDO en het gebruik ervan goed.
186
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor zowel de bachelor als de master als goed. Het Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing (CSO) staat op facultair niveau in voor studiebegeleiding, ombudsdienst, onderwijsondersteuning, onderwijsvernieuwing en informatieverstrekking. De commissie waardeert de bijdrage van het CSO aan de bacheloropleiding. Het CSO bestaat uit zes medewerkers van wie twee medewerkers slechts 30 % van hun tijd aan onderwijsbegeleiding kunnen besteden omdat zij tevens een doctoraat voorbereiden. Voor abituriënten heeft het CSO een website rond studiekeuzes (‘De Keuze’) uitgewerkt. Daarnaast worden brochures en folders over de opleidingen verspreid. Verder vindt jaarlijks een facultaire infodag plaats en neemt de faculteit deel aan de StudieInformatiedagen (SID-in’s) en aan universitaire infodagen in Kortrijk en Leuven. Ook de Centrale Dienst Studieadvies verschaft informatie over het studieaanbod aan de K.U.Leuven en organiseert een Open Lesweek tijdens de krokusvakantie waarbij leerlingen enkele colleges kunnen volgen. De eerste dag van het academiejaar wordt een introductiedag georganiseerd in samenwerking met de facultaire studentenvereniging Politika waarop de nieuwe studenten wegwijs gemaakt worden in de faculteit en informatie ontvangen over alle vormen van studiebegeleiding die aangeboden worden. Aanvullend hierop organiseert het CSO studietrajectbegeleiding sinds 2005-2006. De eerstejaarsstudenten worden aan het begin van het academiejaar, na de proefexamens en na de eerste examenperiode uitgenodigd. De commissie meent dat het nuttig kan zijn de studietrajectbegeleiding uit te bouwen voor het volledige opleidingstraject. Ook voor zij-instromers lijkt studietrajectbegeleiding van groot nut te kunnen zijn. Voor de vakinhoudelijke studiebegeleiding staat het CSO in samen met assistenten en docenten. In didactische teams wordt de studiebegeleiding afgestemd. In het eerste jaar zijn er oefeningensessies in kleine groepjes (15-25 studenten) waarin extra uitleg gegeven wordt over de leerstof. Verder staat het CSO ter beschikking van de studenten voor zowel vaktechnische als studiemethodische vragen. Zowel de groepssessies als de individuele begeleiding worden positief beoordeeld door de studenten. De commissie waardeert de investeringen die gebeuren in het goed begeleiden van de eerstejaarsstudenten. Vanaf het tweede bachelorjaar staan docenten en assistenten in voor de vakinhoudelijke begeleiding. Het CSO blijft voor deze studenten wel verantwoordelijk voor informatieverschaffing en voor algemene studiebegeleiding. Ook de centrale Dienst Studieadvies helpt studenten met niet-opleidingsgebonden problemen. De afdeling K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
187
Deel 2
Studiebegeleiding geeft begeleiding rond studiegerelateerde problemen, studiemethoden en -planning en uitstroommogelijkheden na de masteropleiding. Zij geeft ook advies bij niet slagen en bij heroriëntering. Dit gebeurt zowel door allerlei publicaties als door individuele begeleiding. Verder wordt ook hulp geboden bij persoonlijke, psychosociale en financiële problemen. De faculteit beschikt ten slotte over een permanent ombudspersoon, die deel uitmaakt van het CSO. De ombudspersoon kan bemiddelen bij conflicten over examenresultaten of andere problemen tussen studenten en docenten en is tevens verantwoordelijk voor de registratie rond niet-deelname aan examen of de stopzetting van de studies. De commissie waardeert de inspanningen die deze persoon levert. Het is ook goed dat de ombudspersoon voorgedragen wordt door de studenten. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de ombudspersoon bij de studenten goed gekend is. Ondanks de centralisatie van heel wat begeleidingstaken bij het CSO heeft de commissie de indruk dat studenten voor verschillende problemen met heel wat verschillende verantwoordelijken te maken krijgen waardoor het niet steeds duidelijk is waar ze terecht kunnen met vragen. Een loketfunctie waar de studenten steeds terecht kunnen lijkt de commissie daarom het overwegen waard.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als positief voor de bachelor en de master. De bibliotheek beschikt over een goede collectie. De gebouwen zijn oud, maar worden vernieuwd. De collegelokalen en pc-infrastructuur voldoen aan de verwachtingen van de commissie, hoewel meer werkruimtes voor studenten noodzakelijk zijn. De vakinhoudelijke begeleiding gebeurt in het eerste jaar door het CSO en nadien door het academisch personeel. Het CSO staat tevens in voor de niet-opleidingsonderdeelgebonden begeleiding. Deze begeleiding wordt gewaardeerd door de studenten. Ook de centrale diensten hebben een uitgebreid aanbod aan ondersteunende diensten.
188
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
De Faculteit Sociale Wetenschappen is naast het onderwijs in de Communicatiewetenschappen eveneens verantwoordelijk voor de opleidingen Politieke Wetenschappen en Sociologie en een aantal aanvullende opleidingen. Zij wordt hierin geadviseerd door de Permanente Onderwijscommissies (POC). De POC Communicatiewetenschappen is samengesteld uit onderwijzend personeel (ZAP), assisterend academisch personeel (AAP/BAP) en studenten. De taak van de POC bestaat erin het curriculum te bewaken en permanent toe te zien op de kwaliteit van de opleiding. Concreet betekent dit dat de POC verantwoordelijk is voor de uitbouw van een curriculum dat inhoudelijk, onderwijskundig en organisatorisch coherent is en dat de vakspecialisatie overstijgt. Essentieel is het opstellen van een onderwijskundig referentiekader, waarin onder meer de doelen van de opleiding worden geëxpliciteerd enerzijds, en de syllabi per opleidingsonderdeel anderzijds. Wanneer het curriculum is uitgetekend en geïmplementeerd, bewaakt de POC de uitvoering ervan permanent. Zij vervult tevens een sleutelrol in initiatieven die gericht zijn op onderwijsvernieuwing. De POC is ook verantwoordelijk voor de permanente kwaliteitszorg ten aanzien van de opleiding. Ze coördineert en organiseert de periodieke evaluatie van het curriculum als geheel en van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Met de systematische bevraging van curricula en opleidingsonderdelen enerzijds en de uitbouw van een omkadering voor evaluaties ad hoc anderzijds wil de K.U.Leuven de kwaliteit van het onderwijs systematisch monitoren. Alle curricula worden, ter voorbereiding van de visitatie, in hun geheel om de acht jaar grondig geëvalueerd. Zo werden er gedurende vorig (2004-2005) en dit (2005-2006) academiejaar een aantal bevragingen georganiseerd bij studenten om het curriculum te evalueren. Wat de curriculumevaluaties en visitatie betreft moet de verantwoordelijke POC één jaar na de publicatie van het visitatierapport bij de academische overheid verslag uitbrengen over de manier waarop opvolging werd gegeven aan de curriculumevaluatie en visitatie. Tussen twee curriculumevaluaties wordt de kwaliteit van het curriculum systematisch geëvalueerd en gemonitord via de evaluatie van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Deze resultaten geven een algemeen beeld van de kwaliteit van de opleiding en worden ook in dat perspectief besproken door de POC. Ook de afzonderlijke opleidingsonderdelen worden periodiek geëvalueerd. Vanaf 2005-2006 wordt er na de afschaffing van een voorgaand systeem van docentenevaluaties een nieuw systeem geïmplementeerd waardoor een opleidingsonderdeel gemiddeld om de twee jaar wordt bevraagd. Het nieuwe systeem volgt twee sporen waarvan elk spoor een eigen finaliteit heeft. Ten eerste zijn er de evaluaties die gericht zijn op kwaliteitsverbetering. Deze willen docenten in hoofdzaak feedback geven over onderwijskwaliteit en hen ondersteunen bij activiteiten die zij nemen om hun onderwijs te optimaliseren. Ten tweede zijn er de evaluaties die gericht zijn op het aantoonbaar maken van onderwijskwaliteit en dus kwaliteitsgarantie nastreven. In dit spoor worden studenten ten minste om de vier jaar bevraagd aan de hand van gesloten vragenlijsten (met open commentaarvak). De evaluatieresultaten komen ongeveer een jaar later automatisch K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
189
Deel 2
terecht in het onderwijsdossier, nadat de docent de kans heeft gekregen die te becommentariëren en eventueel te remediëren. Door de terugkoppeling van de veralgemeende resultaten naar de POC zal deze de kwaliteit van het curriculum als geheel kunnen monitoren en vormen zij een aanvulling op de achtjaarlijkse grondige curriculumevaluaties. Vanaf juli 2006 zal dit systeem als proefproject geïmplementeerd worden in enkele faculteiten. Vanaf september 2006 zal het dan op universitair niveau in werking treden. Los van de voornoemde periodieke evaluaties kan een POC of kunnen individuele docenten zelf het initiatief nemen om een opleiding, respectievelijk een opleidingsonderdeel, te evalueren. Specifiek voor de evaluatie van opleidingsonderdelen werd centraal een instrument ontwikkeld dat de docent didactisch relevante informatie bezorgt ter verbetering van zijn/haar onderwijspraktijk. De vragenlijst is geïndividualiseerd en is afgestemd op de opvattingen van de docent over onderwijzen. Zo werd dit instrument het voorbije academiejaar 2005-2006 gebruikt door een nieuwe docent die binnen de opleidingen een aantal bestaande opleidingsonderdelen voor zijn rekening nam.
5.1. Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de bachelor en de master als voldoende. De visitatiecommissie staat positief tegenover de plannen voor de nieuwe systematische bevragingen van de onderwijskwaliteit die door de faculteit zullen worden uitgevoerd. Ze vindt dergelijke bevragingen een belangrijk middel om aan alle lesgevers de nodige feedback te geven bij hun onderwijsprestaties. Bij de voorbereiding van de visitatie moest de faculteit zich echter behelpen met een eigen ad hoc evaluatie om de zelfevaluatie te onderbouwen. De visitatiecommissie betreurt dit. Ze heeft weinig inzicht gekregen in de inhoud van de geplande bevragingen. Evenmin kan zij niet inschatten of de deelname voldoende zal zijn; dit blijkt bij andere instellingen vaak een probleem te vormen, zeker bij elektronische bevragingen. De visitatiecommissie vindt het goed dat naast een systematische evaluatie van de individuele opleidingsonderdelen, eveneens een kwaliteitszorgcyclus uitgebouwd wordt voor programma-evaluaties. Dit is onder andere van groot belang om de coherentie van het bachelor- en masterprogramma op te volgen en te verbeteren. Het zelfevaluatierapport is in een geest van openheid geschreven. Het blijft ondanks veel informatie vaak wat aan de oppervlakte. De gesprekken tijdens het bezoek aan de opleidingen vormden dan ook een goede en noodzakelijke aanvulling op het zelfevaluatierapport, hoewel bepaalde aspecten van de masteropleiding ook op dat moment nog niet uitgewerkt waren.
190
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die worden genomen als voldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. De commissie heeft vastgesteld dat kleine problemen over het algemeen vlot opgelost worden. De voorbije jaren zijn een aantal aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie werden geïmplementeerd. Zo werden de doelstellingen verduidelijkt, werden in het tweede jaar meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen geprogrammeerd, werden de keuzemogelijkheden sterker gestructureerd en werd meer nadruk gelegd op het computerondersteund onderwijs. De commissie heeft evenwel moeten vaststellen dat de gewenste toename van het academisch personeelskader onvoldoende gerealiseerd is. De renovatie van de gebouwen is nog bezig, maar nadert haar voltooiing. De belangrijkste werkvorm is nog steeds het hoorcollege. Het gebrek aan financiële middelen waarover de faculteit beschikt, is een belangrijke oorzaak van het onvoldoende inspelen op deze verbetersuggesties. 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de bachelor en de master als voldoende. Het personeel is goed vertegenwoordigd in alle organen die een rol spelen in de interne kwaliteitszorg. Dit geldt zowel voor AAP als ZAP. In de praktijk wordt evenwel vaak verwezen naar externe oorzaken voor een beperkte eigen handelingsvrijheid zoals afspraken, reglementen en decreten. Zo werd het reglement voor de masterproef nog niet opgesteld omwille van de besprekingen die hierover nog op hoger niveau binnen de universiteit gaande zijn. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om meer zelf pro-actief een langetermijnvisie uit te werken. Vanuit deze toekomstvisie kan de opleiding dan trachten het beleid mee te sturen. Zo pleit de commissie er ook voor dat de invulling van het eerste bachelorjaar in eerste instantie vanuit de visie op de eigen bacheloropleiding en minder vanuit de facultaire keuzes wordt vormgegeven. De huidige organisatiecultuur doet onvoldoende recht aan de participatie van alle betrokkenen bij het besluitvormingsproces. Het is van belang om jonge creatieve medewerkers die vooral op kansen gericht zijn te stimuleren. De commissie stelt het op prijs dat de studenten op bijna alle niveaus sterk vertegenwoordigd zijn. Op opleidingsniveau is de POC het belangrijkste overlegforum. Studenten van de verschillende jaren zijn hierin vertegenwoordigd. De studenten zijn tevreden met de bespreekbaarheid van alle relevante thema’s in die opleidingscommissies. De studentenvertegenwoordigers organiseren zich binnen de studentenkring Politika. Ondanks veel inspanningen om hun achterban te raadplegen en K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
191
Deel 2
goed te vertegenwoordigen, blijkt op dit vlak evenwel nog verbetering mogelijk. De commissie waardeert dat de POC-verslagen voor alle studenten toegankelijk op TOLEDO raadpleegbaar zijn. Dit kan bijdragen tot het goed informeren van de studenten. De alumni worden via de alumnivereniging Politika Alumni betrokken. Op het faculteitsbestuur wordt regelmatig een oud-student uitgenodigd. 5-Jaarlijks wordt tevens een uitgebreide alumni-bevraging georganiseerd. Contacten met het afnemend beroepenveld verlopen vooral informeel. De commissie beveelt aan om het afnemend beroepenveld op meer structurele wijze te betrekken bij de opleidingen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als positief. Er zijn goed uitgewerkte plannen om de kwaliteit van de individuele opleidingsonderdelen in de toekomst op te volgen door middel van regelmatige onderwijsevaluaties. Op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie waren de opleidingsverantwoordelijken evenwel afhankelijk van eigen ad hoc initiatieven binnen de faculteit. Een aantal problemen werd opgelost. In een aantal gevallen zijn problemen, zoals het beperkte personeelskader en de weinig interactieve werkvormen in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding, echter nog steeds niet opgelost. Vaak heeft dit mede te maken met een gebrek aan middelen om adequate oplossingen te verwezenlijken. De studenten en het personeel voelen zich en zijn ook effectief betrokken bij de opleidingen. De effectiviteit van de participatie zou evenwel nog kunnen verhogen. Alumni worden betrokken bij de opleidingen. De contacten met het beroepenveld verlopen voornamelijk informeel. Het zelfevaluatierapport is open, maar soms wat oppervlakkig.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de bachelor en de master als voldoende. De resultaten van de kandidaturen en licenties voldoen. Studenten zijn wel tevreden over de brede kandidaats- en licentiaatsopleiding zonder duidelijke sturing van keuzes, maar ze blijken onzeker te zijn wanneer ze op de arbeidsmarkt terechtkomen. Slechts zes procent van de eerstelicentiestudenten en zeven procent van de tweedelicentiestudenten is het eens met de stelling ‘het curriculum bereidt me tot nog toe goed voor op het arbeidsleven’. Een meerderheid van de studenten
192
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
geeft tevens aan dat er onvoldoende aandacht besteed wordt aan het leren uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en aan mondelinge vaardigheden. Over schriftelijke vaardigheden zijn de meningen verdeeld. Veel studenten voelen de noodzaak om zich na de studie verder te specialiseren. Ruim een derde van de afgestudeerden volgt een bijkomende opleiding alvorens de stap te zetten naar de arbeidsmarkt. Bijna de helft van de alumni komt bovendien terecht in een functie die niet in het verlengde ligt van de genoten opleiding en slechts een vijfde van de recent afgestudeerde alumni werkt in de mediasector of in andere communicatiebedrijven. Voorts werkt bijna 40 procent van de alumni onder universitair niveau. Dit kan deels verklaard worden door de sectoren waarin ze terechtkomen (media, ICT), waar geen specifieke vooropleiding gevraagd wordt. De afgestudeerden geven wel aan dat de stage een duidelijke meerwaarde vormt in de opleiding. Op grond van deze gegevens vindt de commissie dat, ondanks de tevredenheid van de studenten een versterking van de opleiding in de bachelor-masterstructuur nodig is. Aangezien de bachelor- en masteropleiding nog geen afgestudeerden kende op het moment van de visitatie, heeft de commissie zich gebaseerd op indicaties zoals de kwaliteit van het cursusmateriaal en de examenvragen die de commissie ingekeken heeft. Deze kwaliteit is goed. De commissie is ervan overtuigd dat het vernieuwde programma en de sterkere structurering van de keuzemogelijkheden in de bachelor- en masteropleiding zullen bijdragen tot het verhogen van de kwaliteit van de afgestudeerden. Ze meent dan ook dat de beoogde competenties door middel van het bachelor- en masterprogramma zeker in voldoende mate kunnen worden bereikt. De internationale mobiliteit van de studenten wordt goed ondersteund. Ongeveer 20 studenten studeren jaarlijks via Erasmus een semester aan een buitenlandse universiteit. Dit is ongeveer 12 % van de laatstejaarsstudenten. De commissie waardeert de geleverde inspanningen. Ze hoopt dat de deelname nog verder kan verhoogd worden nu studenten al in het derde bachelorjaar via Erasmus aan een andere instelling kunnen studeren en er dus geen overlapping met de masterproef meer bestaat, zoals dat nu het geval is.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
193
Deel 2
6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed, zowel voor de bachelor als de master. De slaagpercentages van de generatiestudenten Communicatiewetenschappen aan de K.U.Leuven zijn weergegeven in Grafiek 2. Het slaagpercentage bij de generatiestudenten ligt tussen 35 % en 55 %. De commissie vindt dit in het algemeen relatief laag, maar in vergelijking met andere opleidingen aan de hoge kant. De commissie vermoedt dat de diverse instroom en soms verkeerde verwachtingen bijdragen tot deze slaagcijfers.
Grafiek 2: Evolutie slaagpercentages generatiestudenten eerste jaar Communicatiewetenschappen – K.U.Leuven
Het gemiddeld slaagpercentage van het tweede jaar, de eerste en de tweede licentie bedraagt over de voorbije 10 jaar gemiddeld respectievelijk 77 %, 98 % en 93 %. Deze slaagcijfers zijn volgens de commissie goed. Tabel 1 geeft de doorstroomanalyse van de opleiding over de voorbije 10 jaar weer. Gemiddeld slaagt iets meer dan 60 % van de afgestudeerden erin om het diploma binnen de voorziene studietijd af te ronden. De commissie vindt dat dit voldoende is. Gemiddeld heeft de afgestudeerde vier jaar en zes maanden nodig om de volledige kandidaats- en licentieopleiding af te ronden.
194
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Tabel 1: Doorstroomanalyse van de opleiding Communicatiewetenschappen aan de K.U.Leuven Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
1995–1996
34
14
7
1996–1997
36
17
1997–1998
37
1998–1999
+ 3 jaar
+ > 3 jaar
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
1
56
4,57
4
7
8
61
4,54
4
6
17
14
68
4,66
4
8
44
21
8
73
4,51
4
6
1999–2000
45
20
9
4
79
4,68
4
8
2000–2001
54
31
13
1
99
4,61
4
7
2001–2002
77
30
10
117
4,43
4
5
2002–2003
98
26
12
2
138
4,41
4
5
2003–2004
78
28
12
1
119
4,46
4
6
2004–2005
71
26
14
3
1
115
4,58
4
7
Totaal
574
230
107
11
3
925
4,54
4
6
Procentueel
62,1 %
24,9 %
11,6 %
1,2 %
0,3 %
100,0 %
1
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen als positief. De kandidaats- en licentiaatsopleiding leidden communicatiewetenschappers op van een voldoende kwaliteit. De hervorming van de eerdere opleiding tot de bachelor en master zoals die uitgetekend wordt, kan bovendien bijdragen tot het verhogen van de kwaliteit van de afgestudeerden. Het studierendement voldoet. De slaagcijfers zijn goed en de doorstroomtijd voldoet.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
195
Deel 2
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschappen van de K.U.Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen bieden en haar eindoordeel is bijgevolg positief.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen aan: - in de nabije toekomst het uitstroomprofiel van de bachelor verder te concretiseren; - specifieke doelstellingen en eindkwalificaties per major te formuleren in de master; - in dialoog te treden met het afnemend beroepenveld over de verwachtingen voor een bachelor en master in de communicatiewetenschappen; - op programmaniveau voortvarender in te spelen op recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappelijke discipline; - meer overleg te plegen met de hogescholen binnen de Associatie K.U.Leuven over de aansluiting tussen de opleiding en de professionele bacheloropleidingen; - de communicatiewetenschappelijke vorming in het eerste bachelorjaar te versterken; - de sociaal- en menswetenschappelijke opleidingsonderdelen meer af te stemmen op de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen; - het ordenend principe dat aan de basis ligt van de verdeling van het communicatiewetenschappelijk domein in individuele opleidingsonderdelen te expliciteren en de nodige aandacht te besteden aan de labeling van en de onderlinge verbanden tussen de diverse opleidingsonderdelen in zowel de bachelor- als in de masteropleiding; - in de bachelor meer aandacht te besteden minder aan bod komende domeinen zoals politieke communicatie, journalism studies, interpersoonlijke communicatie en media-economie; - de keuze om in de bachelor binnen één specialisatie ‘ICT en communicatiemanagement’ te combineren en in de master deze specialisatie in twee majors ‘ICTmanagement’ en ‘Marketingcommunicatie’ op te splitsen opnieuw in overweging te nemen; - alle studenten een basisvorming in data-analyse te bieden en hierbij consequent één computerprogramma te gebruiken; - de aandacht voor kwalitatieve methoden en technieken in het verplichte deel van het bachelorprogramma uit te breiden;
196
Deel 2
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
- de studenten vanaf het tweede bachelorjaar werkcolleges of seminaries in te richten en de studenten aldus actief kennis te laten maken met de volledige onderzoekscyclus in bijvoorbeeld een werkcollege; - de duur van de stage te verlengen en het onderwijs zodanig te organiseren dat het kan gecombineerd worden met een stage; - de begeleiding en beoordeling van de masterproef minder arbeidsintensief te organiseren; - een intern allocatiemechanisme in te voeren dat rekening houdt met de onderscheiden taken van het academisch personeel (waaronder de beheerstaken en de begeleiding van masterproeven); - de verhouding tussen onderwijs en onderzoek in de opdracht van het ZAP duidelijker te omschrijven; - dringend bijkomend academisch personeel in te zetten voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen; - het aantal werkgroepruimtes uit te breiden; - een ontmoetingsruimte voor de studenten Communicatiewetenschappen te installeren, o.m. om het groepsgevoel te versterken; - de studietrajectbegeleiding uit te bouwen voor het volledige opleidingstraject; - een loketfunctie te overwegen voor alle informatie en begeleiding voor studenten; - om binnen de opleiding pro-actief een langetermijnvisie uit te werken; - jonge creatieve medewerkers te stimuleren om mee te denken over de opleiding. De commissie heeft vernomen dat sinds haar bezoek een aantal plannen voor aanpassingen in lijn met de genoemde suggesties zijn opgesteld. De commissie meent dat dergelijke initiatieven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gesignaleerde aandachtspunten.
K.U.Leuven: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
197
Deel 2
V
Vrije Universiteit Brussel Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport met het oog op de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden geoptimaliseerd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleiding werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master in de communicatiewetenschappen. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
199
Deel 2
gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn, samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Inleiding De visitatiecommissie bezocht de Vrije Universiteit Brussel van 6 tot 8 december 2006. In het kader van de Bologna-hervormingen worden vanaf 2004–2005 de bestaande kandidaturen en licenties gradueel omgevormd naar de bachelor/masterstructuur. Het bachelorprogramma liep op het moment van het bezoek voor het derde jaar. Het masterprogramma zal vanaf het academiejaar 2007–2008 van start gaan. Het oordeel over een deel van het derde bachelorjaar en van de masteropleiding is dus gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en de beschrijving van het programma van de opleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages, studierendementen en gegevens met betrekking tot het personeel) en de ervaringen van studenten en staf over de kandidaats- en licentieopleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de bachelor- en masteropleiding communicatiewetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel, mede dankzij het goed geschreven en volledige zelfevaluatierapport en de gesprekken die ze tijdens haar bezoek aan de opleiding hield met alle betrokkenen. De opleidingen maken deel uit van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte hetgeen in vergelijking met de andere bij de visitatie betrokken Vlaamse universiteiten, een uitzonderlijke situatie is. Deze inbedding is gegroeid doordat de grondleggers van de opleiding verbonden zijn aan de vakgroep Geschiedenis van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte.
200
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat de opleidingsverantwoordelijken studenten willen vormen tot kritische, bewuste en geëngageerde burgers in een geest van vrij onderzoek en tot reflectieve beroepsbeoefenaars vanuit een niet-dogmatische en pluralistische visie op de maatschappij en het eigen vakgebied. Bijzonder belang wordt hierbij gehecht aan een internationale gerichtheid van de studenten. De opleiding beoogt bovenal een wetenschappelijke benadering van media en communicatie. Het academische karakter wordt bevorderd door een sterke kruisbestuiving tussen onderzoek en onderwijs. De bachelor- en masteropleiding streven flexibiliteit na en willen de studenten een begeleide alsook geleide keuze aanbieden. De vakgroep Communicatiewetenschappen gelooft daarbij in het belang van interdisciplinariteit. Tot slot wil de opleiding vanuit de competentiegerichte ingesteldheid ook een vinger aan de pols houden van het beroepsveld. Binnen deze onderwijsfilosofie wil het BaMa-opleidingstraject kennis en inzicht verschaffen in gemediatiseerde vormen van communicatie, zowel op theoretisch als op empirisch niveau. Meer bepaald wordt gestreefd naar kennis over en inzicht in: - sociale, economische, culturele, politieke processen, mechanismen en evoluties op het gebied van mediaproductie, -distributie en -consumptie; - praktijken van mediagebruik en -beleving; - de betekenis, invloed en totstandkoming van media-inhouden; - de aanwending van media en communicatie door groepen, actoren en instellingen voor de realisatie van bepaalde doelen; - de regulering van media. Het BaMa-opleidingstraject wil een brede academische vorming meegeven en de studenten sleutels aanreiken die hen in staat stellen de verworven inzichten, attitudes en vaardigheden later in het beroepsveld toe te passen. Hierbij wordt belang gehecht aan de volgende algemene doelstellingen: - het stimuleren van feitelijke en inzichtelijke kennis; - het stimuleren van het abstractievermogen en zelfstandig denken, d.w.z. begrippen analyseren, afleidingen maken, verbanden leggen en overzicht en inzicht in samenhangen verwerven; - het bevorderen van een kritisch denkvermogen; - het vormen van een maatschappelijk en humanistisch bewustzijn; - het ontwikkelingen van een zelfstandige attitude en ondernemingszin. Het BaMa-opleidingstraject beoogt hierbij een diversiteit aan communicatiewetenschappelijke disciplines en domeinen aan bod te laten komen. Dit gebeurt via de vier profielen ‘Bedrijfscommunicatie & Marketing’, ‘Informatiemaatschappij & Globalisering’, ‘Media & Cultuur’ en ‘Media, Politiek & Burgerschap’. Deze differentiatie via profielen heeft een grotere specialisatiegraad van het BaMa-opleidingstraject dan het licentieprogramma tot doel en wil de studenten toelaten zich volgens eigen interesses te ontplooien en te bekwamen in specifieke deeldomeinen en competenties te ontwikkelen gericht op een bepaald deel van het beroepenveld. Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
201
Deel 2
De invulling van de vier profielen worden als volgt beschreven: In het profiel ‘Media, politiek en burgerschap’ wordt de rol van de media als belangrijke speler in een democratische samenleving bestudeerd. Burgers informeren zich immers vooral via de media over het politieke bedrijf. Omgekeerd schakelen politici de media almaar vaker in om hun boodschap aan de bevolking over te brengen. In de derde plaats spelen ook de media en de journalisten zelf een belangrijke rol in de veranderingen en ontwikkelingen die de politiek en de democratie doormaken. Binnen het profiel ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’ worden de studenten wegwijs gemaakt in de communicatiestrategieën die bedrijven, maar ook politieke actoren hanteren om hun boodschap zo goed mogelijk naar het publiek over te brengen. Ook het nadenken en het zelfstandig ontwikkelen van reclamestrategieën en campagnes behoren tot de nagestreefde competenties. In het profiel ‘Media en cultuur’ wordt niet alleen aandacht besteed aan de cultuur die verspreid wordt via informatie op radio, televisie en in kranten, maar evengoed voor de meer populaire vormen van (media)cultuur, zoals soaps, reality-tv, film en muziek én is er oog voor de productie, verspreiding en consumptie van de traditionele kunst- en cultuurvormen. Bovendien wordt ook aandacht besteed aan de centrale rol van de media binnen de cultuurindustrieën, wordt onderzocht hoe de politieke, sociale en economische context beïnvloedt wat via deze media te zien, te horen en te lezen aangeboden wordt en wordt de vraag gesteld welke rol weggelegd is voor een (cultuur-)overheid. In het profiel ‘Informatiemaatschappij en globalisering’ wordt de rol van Informatie- en Communicatietechnologieën (ICT’s) zoals ondermeer de computer, het internet, mobilofonie en digitale televisie in de hedendaagse wereld bestudeerd. Vandaar dat men spreekt van een informatiemaatschappij waar kennis, creativiteit en ICT’s onze manier van denken, leven, werken, leren, enz. bepalen. Een diepgaande en kritische reflectie over de vorm en de inhoud van de informatiemaatschappij wordt nagestreefd in dit profiel. Deze doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport verder vertaald in concrete competenties, afzonderlijk voor de bachelor- en de masteropleiding.
1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed. De bachelor- en masteropleiding streven ernaar reflectieve beroepsbeoefenaars op te leiden. Dit concept is goed uitgewerkt in de doelstellingen. De commissie heeft tevens vastgesteld dat het concept uitgedragen wordt door alle betrokkenen. Ze waardeert dit.
202
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de bacheloropleiding goed overeenkomen met de eindkwalificaties van een academische bacheloropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. De commissie waardeert de centrale plaats die de kritische zin van de studenten krijgt in de doelstellingen van de opleiding. Ze vindt verder dat de doelstellingen goed verwijzen naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties. Ten slotte wordt ook aan de communicatiewetenschappelijke basiskennis voldoende aandacht besteed. De concretisering van deze doelstellingen sluit nauw aan bij de Dublindescriptoren. De commissie heeft wel vastgesteld dat nog slechts beperkt invulling wordt gegeven aan de bachelor als eigenstandige opleiding met een eigen uitstroomprofiel. Ook al zullen vermoedelijk heel wat studenten, onmiddellijk aansluitend op de bacheloropleiding, doorstromen naar de masteropleiding in de Communicatiewetenschappen aan de eigen instelling, toch vindt de commissie het nuttig om in de nabije toekomst het uitstroomprofiel van de bachelor te concretiseren. De commissie verwacht namelijk dat onafhankelijk van de wettelijke bepalingen hieromtrent, de Europese evolutie om het bachelordiploma als eigenstandig diploma te beschouwen ook in Vlaanderen ingang zal vinden. Ook in de masteropleiding komen de doelstellingen over het algemeen goed overeen met de eindkwalificaties van een masteropleiding zoals die in art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. Een gevorderd begrip van en inzicht in de communicatiewetenschappen wordt in de master goed nagestreefd. Ook verwijzen de doelstellingen naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Verder wordt ook aandacht besteed aan het beheersen van de algemene en beroepsgerichte competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. De commissie waardeert dat de doelstellingen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding verder worden geconcretiseerd in eindcompetenties. Voor de formulering van doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen is de lesgever verantwoordelijk. Dit gebeurt over het algemeen goed. De doelstellingen worden systematisch bekend gemaakt aan studenten via de informatiegids van de opleidingen, de website van de vakgroep, het elektronisch leerplatform PointCarré en een mondelinge toelichting aan het begin van elk opleidingsonderdeel. De commissie heeft tijdens de gesprekken kunnen vaststellen dat studenten over het algemeen goed bekend zijn met de doelstellingen. Ook wordt er belang gehecht aan de bespreking van de doelstellingen met de volledige vakgroep om te verzekeren dat de doelstellingen ook door alle personeelsleden uitgedragen worden. De commissie waardeert de communicatie over de doelstellingen binnen de opleidingen. Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
203
Deel 2
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor als de master als goed. Er werd gekozen voor een sterk media-gecentreerde bacheloropleiding. De commissie vindt dit een aanvaardbare keuze voor een opleiding Communicatiewetenschappen. Ook in drie van de vier profielen die zowel in de bachelor als in de master aangeboden wordt, komt de focus op media duidelijk naar voren. Dit geldt echter niet voor het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing. Dit profiel past dan ook minder goed bij dat wat de opleiding zich ten doel stelt in de bachelor- en masteropleiding. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen voor de bachelor en de master over het algemeen overeenkomen met de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding in de Communicatiewetenschappen met een dergelijke profilering en dat deze ook internationale vergelijkingen kunnen doorstaan. De vier gekozen profielen zijn attractief en in overeenstemming met wat aan buitenlandse opleidingen aangeboden wordt. De commissie beveelt wel aan om de profielen ‘Media en cultuur’ en ‘Media, politiek en burgerschap’ onderling nog sterker af te lijnen. Voorts waardeert de commissie de wil van de vakgroep om de aansluiting met het afnemend beroepenveld te versterken. Daartoe wordt reeds feedback gevraagd aan stagemonitoren en worden gastlezingen georganiseerd. Ook wanneer de alumniwerking verder uitgebouwd wordt, kan die hiertoe bijdragen. De commissie heeft evenwel vastgesteld dat een gestructureerd debat tussen de opleidingsverantwoordelijken en het afnemend veld over de doelstellingen van de opleiding tot op heden ontbreekt. De commissie beveelt, in het kader van het verbeterperspectief, aan om werk te maken van zo’n debat met het afnemend beroepenveld. Ten slotte vindt de commissie het goed dat een samenwerking met betrekking tot de masteropleiding Journalistiek van de Erasmus Hogeschool wordt uitgewerkt in het kader van de Universitaire Associatie Brussel. Door deze samenwerking wordt de afwezigheid van een journalistieke specialisatie aan de Vrije Universiteit Brussel opgevangen en zullen studenten die daarvoor kiezen zich kunnen specialiseren in de journalistiek.
204
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor als de master als positief. Het niveau en de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen zijn goed voor zowel de bachelor als de masteropleiding. Er is een goede aandacht voor communicatiewetenschappelijke basiskennis en algemene competenties, zowel in de bachelor als in de master. De aandacht voor algemeen wetenschappelijke competenties is eveneens aanwezig. De doelstellingen sluiten aan bij de verwachtingen van internationale vakgenoten, maar worden slechts informeel getoetst aan de verwachtingen van het afnemend veld.
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het programma Bachelor Het bachelorprogramma is opgebouwd uit een pakket verplichte opleidingsonderdelen die alle studenten moeten volgen (44 studiepunten). Deze opleidingsonderdelen bestaan uit generieke vakwetenschappen, achtergrondwetenschappen, methodevakken en werkcolleges die gericht zijn op het verwerven van generieke en wetenschappelijke competenties. De eerste twee jaren van het bachelorprogramma zijn gericht op een brede, inleidende en multidisciplinaire basisvorming die de studenten in staat moet stellen de rol, plaats en functie van gemediatiseerde communicatie in een ruimere maatschappelijke en wetenschappelijke context te plaatsen, te duiden en te analyseren. Naast een aantal algemene basisopleidingsonderdelen (‘Politieke Geschiedenis van België’, ‘Sociologie’, ‘Historische Kritiek en Historiografie’, ‘Beschrijvende statistiek’, …) volgen de studenten tijdens het eerste jaar van de bacheloropleiding ‘Inleiding tot de Communicatiewetenschappen’ (6 studiepunten) en ‘Werkcollege media en communicatiewetenschappen’ (10 studiepunten). In het tweede bachelorjaar volgen ze ‘Encyclopedie van de communicatiewetenschappen’, ‘Historische ontwikkeling van de communicatiemedia’, ‘Inleiding tot de merkentheorie en reclamestrategie’, ‘Communicatie-onderzoek I: kwantitatieve methoden’, ‘Communicatie-onderzoek II: kwalitatieve methoden’, ‘Mediabeleid en mediastructuren’ en ‘Werkcollege voortgezette communicatie- en mediastudies’ naast een aantal algemene basisopleidingsonderdelen. In het derde bachelorjaar krijgt de opleiding een volledig communicatiewetenschappelijke invulling en kunnen studenten zich specialiseren in een bepaald subdomein van het vakgebied. De bacheloropleiding biedt de studenten naast dit verplicht programma een grote, maar gestructureerde keuzevrijheid (zie ook Schema 1). Studenten hebben de keuze uit twee basisopties: ofwel een programma volledig gericht op de Communicatiewetenschappen, het zogenaamde generiek programma, ofwel een programma met een minor in een aanverwante wetenschap. In het geVrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
205
Deel 2
neriek programma wordt een verplichte stam van communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen aangevuld met keuzeopleidingsonderdelen (al dan niet binnen de aangeboden profielen). De definitieve keuze voor een specifiek profiel gebeurt pas tijdens het derde bachelorjaar. Studenten die voor een minor kiezen, volgen dezelfde verplichte opleidingsonderdelen en kiezen eveneens een profiel in het derde bachelorjaar. Dit pakket wordt gecombineerd met jaarlijks 20 studiepunten binnen hun minor in de Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen, Geschiedenis, Kunstwetenschappen en Archeologie of Latijn. Omgekeerd wordt door de opleidingen Toegepaste Informatica, Sociologie, Politicologie, Geschiedenis, Wijsbegeerte en Kunstwetenschappen & Archeologie de mogelijkheid geboden deze opleidingen te combineren met een (beperkte) minor Communicatiewetenschappen. De keuzeopleidingsonderdelen die binnen het generiek programma moeten gekozen worden, zijn gestructureerd volgens verschillende keuzemodules: - achtergrondwetenschappen; - talen; - profielen; - profielgebonden vakken uit eigen of andere vakgebieden. Deze keuzemogelijkheden worden begrensd (studenten maken hun keuze uit welomlijnde pakketten) en begeleid (het keuzeaanbod is gestructureerd en geprofileerd). Schema 1: de bachelor-master opleiding Communicatiewetenschappen Onderwijsprogramma/ vakkenpakket
Minoren
Profielen
1e jaar Bachelor in Communicatiewetenschappen 2e jaar Bachelor in Communicatiewetenschappen
- Geschiedenis - Kunstwetenschappen en archeologie - Wijsbegeerte - Latijn
3e jaar Bachelor in Communicatiewetenschappen
Media, politiek en burgerschap
Master in Communicatiewetenschappen
- Media en cultuur - Informatiemaatschappij en globalisering - Bedrijfscommunicatie en marketing
Master In het masterprogramma kunnen studenten zich op een gespecialiseerd niveau academisch bekwamen binnen één profiel of een combinatie van meerdere profielen. Ieder profiel is volgens dezelfde logica opgebouwd. Een verplicht profielgebonden opleidingsonderdeel ‘Grondige vraagstukken’ (12 studiepunten) biedt ruimte voor een theoretische verdieping van het gekozen profiel. Daarnaast worden nog twee vakwetenschappelijke opleidingsonderdelen verplicht (‘Media-ethiek’ en ‘Voortgezette onderzoeksmethoden en opzoekingstechnieken’ – telkens 6 studiepunten). Daarnaast kan de student zijn programma aanvullen met een stage van 4 werkdagen
206
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
per week gedurende minimum zeven weken, dan wel keuzeopleidingsonderdelen in het kader van het gekozen profiel (12 studiepunten). De masteropleiding wordt ten slotte afgerond met een masterproef (24 studiepunten).
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma van de bachelor en de master als goed. De commissie waardeert de goed doordachte manier waarop de doelstellingen vertaald zijn in het bachelor- en het masterprogramma. Ze vindt dat de doelstellingen en eindtermen adequaat vertaald zijn in de programma’s en in de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Het ba-maprogramma staat duidelijk in het teken van het opleiden van kritische en reflectieve beroepsbeoefenaars vanuit een interdisciplinaire invalshoek. Daartoe wordt gekozen voor het uitgebreid kaderen van communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen binnen ondersteunende wetenschappen. De commissie waardeert dat ingegaan werd op de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om het begin van de opleiding sterker communicatiewetenschappelijk in te vullen. Zij pleit er evenwel voor om deze hervorming nog verder te zetten. Studenten zien bovendien beter het nut in van de aangeboden ondersteunende wetenschappen als zij reeds over voldoende basiskennis in de communicatiewetenschappen beschikken om verbanden te kunnen leggen tussen het eigen domein en deze ondersteunende disciplines. In het eerste bachelorjaar wordt een ‘Inleiding in de Communicatiewetenschappen’ aangeboden en volgens het gekozen profiel ingevulde werkcolleges. Hierop wordt in het tweede jaar verder gebouwd met de bedoeling de diverse domeinen van de communicatiewetenschappen uit te diepen in verschillende opleidingsonderdelen. Hierbij blijkt relatief weinig aandacht besteed te worden aan effect-studies, psychologische effecten, media-economie en media-entertainment. De commissie stelde vast dat de opleidingsverantwoordelijken zich ervan bewust zijn dat dit een lacune in de bacheloropleiding vormt en dat zij reeds werken aan de remediëring ervan. De commissie vindt de sterke methodologische vorming die in de opleiding voorzien wordt positief. Wel betreurt ze dat in het eerste bachelorjaar naast de werkcolleges enkel een opleidingsonderdeel ‘Beschrijvende statistiek’ aangeboden wordt en geen opleidingsonderdeel Sociaalwetenschappelijk onderzoek. Hierdoor moet in het tweede jaar nog te veel aandacht besteed worden aan de inleiding in het communicatiewetenschappelijk onderzoek. De opleidingsverantwoordelijken zijn zich bewust van dit probleem. De commissie hoopt dan ook dat op korte termijn een oplossing hiervoor zal gevonden worden. Voor het overige voldoet het communicatiewetenschappelijk onderzoek zoals het aangeboden wordt in de bachelor en waarin vier typen onderzoeksmethoden grondig bestudeerd worden goed aan de verwachVrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
207
Deel 2
tingen van de commissie. Vooral aan het kwalitatief onderzoek wordt veel aandacht besteed, ook al kan het in de diepte nog verder uitgebreid worden. De commissie denkt hierbij aan toepassingen met behulp van software. Aan kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt voldoende aandacht besteed. Deze sterke methodologische vorming ondersteunt de beoogde wetenschappelijke benadering van media en communicatie. Het methodologisch opleidingsonderdeel ‘Voortgezette onderzoeksmethoden en opzoekingstechnieken’ vergt evenwel nog bijsturing. Zo lijkt het de commissie bijvoorbeeld aangewezen dat het onderdeel online zoekstrategieën vroeger in de opleiding geprogrammeerd zou worden. Verder wordt het vaardighedenonderwijs gestructureerd opgebouwd door het groeperen van de vroeger versnipperde oefeningensessies in de vorm van werkcolleges. De in deze werkcolleges aangeleerde vaardigheden kunnen bovendien versterkt en uitgebreid worden tijdens de optionele stage van zeven tot negen weken tijdens de masteropleiding (12 studiepunten). De commissie vindt deze stage zeer belangrijk omdat ze een eerste echte confrontatie met de praktijk vormt en de studenten hierdoor voeling krijgen met een sector waarin ze na hun opleiding terecht kunnen komen. Studenten leren bovendien de kennis, inzichten en vaardigheden opgedaan tijdens de opleiding op een zelfstandige, kritische, en constructieve wijze in de praktijk toe te passen. Wanneer de studenten een stage volgen, worden zij geacht een professioneel traject en een onderzoekstraject te bewandelen. Om te vermijden dat de stage en andere onderwijsactiviteiten overlappen, worden de lessen gegroepeerd op één dag per week. De andere vier dagen kunnen dan besteed worden aan de stage. Ongeveer driekwart van de studenten volgt een stage. De commissie vindt het voorts goed dat de masterproef inhoudelijk gekoppeld kan worden aan de stage. Dit draagt sterk bij tot het opleiding van reflectieve praktijkbeoefenaar en tot het reduceren van de werkdruk voor de student. Zonder deze koppeling lijkt het meer aangewezen om de stage in de bacheloropleiding te plaatsen, zodat ook de studenten die geen masteropleiding volgen op deze manier kunnen kennismaken met de praktijk. Voorts getuigt het programma van een grote flexibiliteit en biedt het studenten de nagestreefde begeleide alsook geleide keuze. Zoals eerder beschreven, moeten studenten in de eerste plaats kiezen of zij enerzijds voor een ‘generiek’ communicatiewetenschappelijk programma kiezen, of anderzijds voor een major communicatiewetenschappen, gekoppeld aan een minor in een andere discipline. De commissie is niet overtuigd van de meerwaarde van de tweede mogelijkheid. Er bestaat namelijk weinig inhoudelijke afstemming noch synergie tussen de major en de minor. Los van deze eerste keuze moeten alle studenten binnen het communicatiewetenschappelijk curriculum ten laatste in het derde bachelorjaar kiezen voor minstens een van de vier aangeboden profielen. Deze profielen structureren de keuze van de student en laten toe te verdiepen in een subdomein van de communicatiewetenschappen. Voor
208
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
de studenten in het generiek programma bestaat de mogelijkheid om reeds vanaf het eerste bachelorjaar ondersteunende opleidingsonderdelen te kiezen in functie van het gekozen profiel. Ook de werkcolleges worden vanaf het eerste bachelorjaar ingevuld volgens de vier profielen. De commissie waardeert deze gestructureerde keuzemogelijkheden. Ze geven de studenten de kans om een gerichte keuze te maken om zich te verdiepen binnen een subdomein van de communicatiewetenschappen. De vier profielen die in de bachelor aangeboden worden, structureren ook de masteropleiding. Hierin kiest de student één profiel waarbinnen ook de masterproef afgelegd wordt. De profielen zijn in het algemeen volgens dezelfde logica opgebouwd. De profielen ‘Media, politiek en burgerschap’, ‘Media en cultuur’ en ‘Informatiemaatschappij en globalisering’ zijn sterk gericht op wetenschappelijke verdieping. Zowel kennis en inzichten als wetenschappelijke en professionele vaardigheden worden verder ontwikkeld. Het profiel ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’ is veel sterker gericht op het verder ontwikkelen van professionele vaardigheden. Er wordt hier evenwel slechts zeer beperkt aandacht besteed aan de academische verdieping tijdens de masteropleiding. Dit profiel moet volgens de commissie met de hoogste prioriteit verder uitgebouwd worden, met inbegrip van adequate academische invulling ervan. Voorts wordt bijzonder belang gehecht aan een internationale gerichtheid van de opleidingen. Deze gerichtheid is duidelijk terug te vinden in de sterke internationale gerichtheid van de profielen. Wel blijkt dat de mogelijkheid voor deelname aan Erasmus-uitwisselingen beperkt is, ondanks recente inspanningen op dit vlak. De commissie hoopt dat deze inspanningen verder gezet worden, zodat meer studenten kunnen kennis maken met een andere onderwijs- en studiecultuur in een andere regio of land wat de internationale gerichtheid van de opleiding ongetwijfeld zal versterken. 2.2. De professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de bachelor en de master als goed. Zowel het bachelor- als het masterprogramma besteden veel aandacht aan kennisontwikkeling, zowel binnen de eigen discipline als andere relevante disciplines. De commissie waardeert tevens de gestructureerde aandacht voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden in de methodologische en andere opleidingsonderdelen. Zoals eerder aangehaald (zie 2.1), is de aandacht voor het verder uitdiepen van de onderzoeksattitude en -vaardigheden in het profiel Bedrijfscommunicatie te beperkt. Er wordt over het algemeen, mede dankzij de relatief kleine groepen, een grote nadruk gelegd op kritische interactie tijdens de colVrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
209
Deel 2
leges. Ook de masterproef draagt bij tot het ontwikkelen van onderzoeksattitude en -vaardigheden. Binnen de stage worden ook relevante professionele vaardigheden ontwikkeld. Ook in het Werkcollege campagne-ontwikkeling, junior (12 stp) binnen het profiel Bedrijfscommunicatie en Marketing wordt veel belang gehecht aan professionele vaardigheden. Verder wordt er in het programma veel aandacht besteed wordt aan de recente ontwikkelingen in de communicatiewetenschappen. Dit wordt gestimuleerd doordat de profielen mede uitgewerkt zijn in functie van de expertise van het wetenschappelijk personeel. Binnen de profielen ‘Media, politiek en burgerschap’, ‘Media en cultuur’ en ‘Informatiemaatschappij en globalisering’ worden enthousiaste jonge onderzoekers intensief betrokken bij het onderwijs. Het profiel Bedrijfscommunicatie en Marketing legt meer de nadruk op recente ontwikkelingen in de praktijk. Deze beklemtoning van de praktijk zonder grondige aandacht voor onderzoek doet afbreuk aan het geheel van de masteropleiding die juist gekenmerkt wil worden als een sterk wetenschappelijk gerichte opleiding. 2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de bachelor- en masteropleiding als voldoende. Ze heeft vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken grondig hebben nagedacht over de invulling van de opleiding bij de bachelor-masterhervorming en dat zij een goed opgebouwde bachelor- en masteropleiding hebben uitgewerkt. Zowel uit de benaming van de opleidingsonderdelen als uit de inhoudelijke opbouw van de programma’s blijkt een goede verticale coherentie. In het bijzonder is het methodenonderwijs goed opgebouwd doorheen de opleiding (zie eveneens de bemerkingen onder 2.1.). De samenhang van het programma is over het algemeen goed vanuit de keuze voor media-gecentreerde communicatie. De concrete invulling van de bachelor en master waarin ook een profiel Bedrijfscommunicatie en marketing aangeboden wordt maakt het geheel minder coherent. De commissie betreurt dit. De commissie heeft vastgesteld dat de communicatiewetenschappelijke vorming in de eerste twee jaar van de opleiding versterkt is sinds de vorige visitatie. Ze vindt het hierbij minimaal noodzakelijk dat in het eerste bachelorjaar een goed overzicht gegeven wordt van het brede veld dat de communicatiewetenschap bestrijkt. Dit is noodzakelijk om de studenten toe te laten later in de opleiding een goed doordachte keuze te maken voor een profiel. De invulling van het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de communicatiewetenschappen’ is een goede poging om dit overzicht te bieden, maar legt de klemtoon wel op communicatie via de (massa)media. Aan effect-studies, psychologische aspecten, media-economie en media-entertainment
210
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
zou nog meer aandacht moeten besteed worden. De opleidingsonderdelen in het tweede bachelorjaar bouwen verder op de inleiding in het eerste jaar. Het is voor de commissie van groot belang dat de ondersteunende opleidingsonderdelen verbanden leggen met de Communicatiewetenschappen om echte interdisciplinariteit te bereiken. Het onderdeel semiotiek binnen ‘Communicatie-onderzoek III’ is een goed voorbeeld van hoe dit volgens de commissie kan. Deze afstemming is volgens de commissie in een aantal gevallen evenwel nog voor verbetering vatbaar. Ze heeft vernomen dat de opleidingsverantwoordelijken zich hiervan bewust zijn. Zo wordt gedacht aan een meer specifieke invulling van de opleidingsonderdelen Economie en Recht, eventueel in de vorm van modules. In het algemeen is de commissie voorstander van het vroeger aanbieden van meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen. Dit laat toe om een sterker communicatiewetenschappelijk programma samen te stellen en binnen de vierjarige opleiding enerzijds een brede basiskennis van de diverse deeldomeinen van de Communicatiewetenschappen en hun samenhang na te streven en anderzijds ook voldoende ruimte te bieden voor specialisatie. Een dergelijke opbouw gaat niet noodzakelijk in tegen de nagestreefde interdisciplinariteit. Er komt namelijk later in het programma ruimte vrij om de verworven communicatiewetenschappelijke kennis en inzichten te situeren binnen een breder sociaal- en menswetenschappelijk kader. Een aldus gekozen opbouw laat bovendien toe deze steunvakken veel specifieker in te vullen en duidelijker de verbanden tussen de verschillende disciplines te leggen. Uit de gesprekken met de studenten is gebleken dat zij over het algemeen tevreden zijn met de huidige opbouw van de opleiding waarbij pas na een weinig specifiek eerste jaar de aandacht voor communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen in het programma toeneemt. De commissie geeft de bovenstaande overwegingen dan ook als suggestie zonder de bedoeling te hebben normerend op te treden. Na de vorige visitatie werden de keuzemogelijkheden sterker gestructureerd. Hiertoe werden de reeds genoemde profielen en minoren ontworpen. De commissie vindt het structureren van keuzemogelijkheden bevorderlijk voor de samenhang van het programma. Evenwel blijkt er weinig onderlinge afstemming te bestaan tussen de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen en de aangeboden minoren. Gezien de nog steeds ruime keuzemogelijkheden beveelt de commissie aan nog meer aandacht te besteden aan het goed voorlichten van de studenten over de diverse keuzetrajecten. Ten slotte wordt de masterproef goed ingebed in de rest van de masteropleiding. In de profielgebonden ‘Grondige vraagstukken’ wordt het literatuuronderzoek en de formulering van de probleemstelling voor de masterproef voorbereid. In het opleidingsonderdeel ‘Voortgezette onderzoeksmethoden en opzoekingstechnieken’ Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
211
Deel 2
bereiden de studenten hun onderzoeksdesign voor en leren ze de methodologische rigueur van eigen en ander onderzoek te evalueren. Ook draagt de inhoudelijke koppeling van de (optionele) stage aan de masterproef bij tot de samenhang van het programma. 2.4. Studieomvang De bachelor- en de masteropleiding voldoen aan het decretaal kader met betrekking tot de studieomvang. De bacheloropleiding telt 180 studiepunten en de masteropleiding telt 60 studiepunten. 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als goed voor zowel de bachelor als de master. De studeerbaarheid van het bachelor- en masterprogramma voldoet. Uit gesprekken met studenten leidt de commissie af dat de reële studietijd globaal in overeenstemming is met de begrote studietijd. Deze beoordeling wordt in grote lijnen bevestigd door de studietijdervaringen van studenten die sinds 2004–2005 worden geregistreerd in het kader van de elektronische evaluatie van het onderwijs door de studenten. De begrote studietijd wijkt slechts voor een beperkt aantal opleidingsonderdelen sterk af van de ervaren studietijd. In de masteropleiding blijkt de combinatie tussen de stage en de masterproef soms zwaar te zijn voor de studenten, waardoor een deel van de studenten studievertraging oploopt. Om te voorkomen dat studenten die hun masterproef niet tijdig hebben afgewerkt een volledig thesisjaar zouden verliezen, werd in 2005–2006 een nieuwe indiendatum op 1 december ingevoerd. Dit experiment blijkt tot op heden geen succes gehad te hebben. Slechts een zeer beperkt aantal studenten heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De inhoudelijke afstemming van beide, zoals reeds toegepast, kan verhelpen aan de studievertraging en studenten stimuleren om de masterproef op tijd af te werken. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor de bachelor en de master als excellent. De commissie waardeert de variatie in de gebruikte werkvormen, die zeer goed op de doelstellingen afgestemd zijn. Zowel bij de hoorcolleges als bij andere werkvormen laat de groepsgrootte veel interactiviteit toe en worden de studenten hiertoe bovendien sterk gestimuleerd. Bij de meeste opleidingsonderdelen worden individueel of in groep opdrachten uitgevoerd door de studenten.
212
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
De commissie apprecieert de manier waarop de werkcolleges georganiseerd worden. Door het integreren van de vroegere oefeningen van verschillende opleidingsonderdelen tot de werkcolleges zoals ze nu bestaan (32 studiepunten in de bachelor), is het vaardighedenonderwijs versterkt ten opzichte van de kandidaatlicentiaatsopleiding. De studenten worden steeds in kleine groepen onderverdeeld. De begeleiding is beter georganiseerd en geïntensifieerd. Bij het methodologieonderwijs bestaan wel afzonderlijke oefeningensessies. Ook dit waardeert de commissie. Het leren omgaan met onderzoeksmethoden vergt namelijk specifieke training. In de master wordt vaak in kleine groepen gewerkt waarin nog meer aandacht kan gaan naar interactiviteit, zelfwerkzaamheid van de student en het verder ontwikkelen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden. De commissie vindt dit goed. Ze waardeert in het bijzonder de opleidingsonderdelen ‘Grondige vraagstukken’ en het ontwikkelen van (onderzoeks)opdrachten in samenwerking met het bedrijfsleven (binnen de optie ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’) en lopend onderzoek van promovendi (binnen de andere drie profielen). 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor zowel de bachelor als de master als goed. De commissie heeft in het kader van de visitatie een groot aantal examenopgaven bestudeerd. In het algemeen is er een goed evenwicht tussen de toetsing van kennis, inzicht en vaardigheden. Er is een goede variatie aan examenvormen. De commissie stelt ook op prijs dat de werkcolleges permanent worden geëvalueerd. Dit waarborgt dat ook de verworven vaardigheden beoordeeld worden. Ook voor de masterproef is een gedegen evaluatie gewaarborgd. De evaluatoren maken een uitgebreid verslag op basis waarvan een score wordt toegekend. De studenten worden voor de stage geëvalueerd door de stagebegeleider via het portfolio dat inzicht schept in de stage-ervaring. De studenten worden daarnaast ook geëvalueerd door de stagemonitor door middel van een beoordelingsformulier. De commissie waardeert deze evaluatieprocedure. Wanneer de stage gekoppeld wordt aan de masterproef, zou overwogen kunnen worden om de promotor van de masterproef te betrekken in de beoordeling van de stage. De studenten zijn tevreden over de transparantie van de evaluatie bij de examens. De examenvormen worden in de opleidingsonderdeelfiches bekend gemaakt en in het onderwijs- en examenreglement vastgelegd. Vaak worden ook voorbeeldvragen bekend gemaakt tijdens de colleges en voor een aantal opleidingsonderdelen zijn deze ook beschikbaar in het Zelfstudiecentrum. Er worden proefexamens georgaVrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
213
Deel 2
niseerd voor de opleidingsonderdelen ‘Referentiewerken en bronnen’, ‘Sociologie’ en ‘Politieke geschiedenis van België’ om studenten beter op de examens voor te bereiden. De studenten zijn over het algemeen tevreden over manier waarop ze beoordeeld worden. Ook de universitaire ombudspersoon bevestigde dat er heel weinig klachten ingediend worden in verband met de examens. 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als voldoende. De masterproef zal 24 studiepunten tellen. Dit is een vermindering tegenover 31 studiepunten binnen de licentieopleiding. De wetenschappelijke kwaliteit van de masterproef vormt voor de opleiding een prioritaire bekommernis. Het werkstuk moet het compilatieniveau overstijgen, een volwaardige methodologie inhouden en getuigen van een kritische en originele wetenschappelijke benadering van een voor het vakgebied relevante thematiek. In de masterproef dienen studenten op een gespecialiseerd niveau en op zelfstandige wijze een wetenschappelijk gefundeerd onderzoek op te zetten, te volbrengen en te rapporteren. Studenten worden sterk aangemoedigd de omvang van het schriftelijk verslag te beperken. Voorlopig mag het maximum aantal pagina’s 120 bladzijden bedragen; in de toekomst wordt gestreefd naar compactere masterproeven die aan de studenten ook hogere vereisten zullen stellen. De commissie pleit ervoor om deze inkorting zo snel mogelijk in te voeren. Samen met de masterproef wordt ook een samenvatting én een beknopte tekst (bibliografische referentie en aanduiding van het onderwerp in vijf à tien regels) ingediend. Aan studenten die de intentie hebben om een masteropleiding te volgen, wordt sterk aanbevolen reeds vóór de zomervakantie van hun derde bachelorjaar een onderwerp- en promotorkeuze te maken. Uiterlijk op 31 oktober van het masterjaar moeten definitieve titel, naam van de promotor en onderzoeksopzet ingediend worden. Bij de aanvang van het tweede semester van het derde bachelorjaar wordt een informatiesessie georganiseerd. De promotor maakt deel uit van het ZAP of is aangesteld als onderwijsprofessor en wordt bij voorkeur gekozen onder de professoren die met de opleiding affiniteit hebben. De wijze en regelmaat van de contactmomenten verschillen van promotor tot promotor en van student tot student. Bepaalde promotoren richten groepssessies en seminaries in waarop de studenten hun vorderingen toelichten, vragen delen en advies inwinnen. Andere bieden individuele feedback. Voor begeleiding kunnen de studenten soms ook terecht bij copromotoren, assistenten of vorsers uit de eigen en andere opleidingen.
214
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Voor elke masterproef worden naast de promotor twee lectoren aangesteld. Zowel ZAP-leden, AAP- en BAP-leden met ten minste twee jaar anciënniteit als docenten uit andere opleidingen of instellingen kunnen aangesteld worden als lector. Zij stellen een schriftelijk evaluatieverslag op basis van een gestandaardiseerd formulier met evaluatiecriteria op dat de betrokken student op verzoek kan inzien met het oog op het aanvragen van een mondelinge openbare verdediging van de masterproef. De commissie heeft voorafgaand aan het bezoek een steekproef van eindverhandelingen grondig doorgenomen en nog een aantal werken ingekeken tijdens het bezoek. Op basis van deze lectuur vindt ze het niveau ervan voldoende. Niettemin hoopt ze dat de boven geformuleerde principes en de duidelijke visie op de wetenschappelijk invulling van en de eisen voor de masterproef, de wetenschappelijke kwaliteit ervan zullen verhogen. De commissie is het dan ook oneens met de vraag van studenten die tijdens feedbacksessies ter voorbereiding van de visitatie geopperd werd naar een minder wetenschappelijke masterproef. Er werd geargumenteerd dat studenten al voldoende wetenschappelijke opdrachten moeten maken tijdens de opleiding en deze vaardigheid dus reeds voor de masterproef al onder de knie zouden hebben. De commissie meent daarentegen dat op wetenschappelijk vlak nog verdere vooruitgang kan geboekt worden. De commissie vindt het – zoals eerder reeds vermeld – goed dat de masterproef expliciet gekoppeld wordt aan de andere opleidingsonderdelen en aan het gekozen profiel. Verder wil de commissie er op wijzen dat de begeleiding van de masterproeven een arbeidsintensieve aangelegenheid is die een grote personeelsinzet vereist. De commissie pleit voor het efficiënt organiseren van de begeleiding en beoordeling van de masterproef. Zo kan gedacht worden aan minder beoordelaars, en zoals hierboven vermeld en het beperken van de omvang van de schriftelijke neerslag van de masterproef. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor en de master als goed. Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in het eerste jaar Communicatiewetenschappen over de voorbije 10 jaar. Gemiddeld starten 122 generatiestudenten per jaar de opleiding.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
215
Deel 2
Grafiek 1: Instroom van de generatiestudenten jaar Communicatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel (1994–2004)
De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Communicatiewetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaams hoger onderwijs voor vrijwel alle opleidingen worden toegepast. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De aansluiting van de bacheloropleiding op het secundair onderwijs en van de master op de bachelor Communicatiewetenschappen zijn goed. Er worden veel inspanningen gedaan om nieuwe studenten goed op te vangen (zie ook onder 4.2.). Zo wordt tijdens de zomervakantie een brugcursus Kwantitatieve Technieken georganiseerd. Voor studenten die een andere academische of professionele bachelor gevolgd hebben, worden sinds het academiejaar 2006–2007 voorbereidings- en schakelprogramma’s van maximaal 70 studiepunten uitgewerkt. Vooral studenten uit hogeschoolopleidingen Marketing en Communicatiebeheer zijn geïnteresseerd in de schakelprogramma’s. Zij zijn tevreden over de mogelijkheid die hen geboden wordt om op deze manier in te stromen in de masteropleiding. Wel blijkt de invulling van het programma nog bijsturing te vereisen. Zo moeten de studenten 2 uit 4 methodenopleidingsonderdelen kiezen, terwijl alle vier opleidingsonderdelen noodzakelijk zijn om goed voorbereid aan de masteropleiding te beginnen. De opleidingsver-
216
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
antwoordelijken zijn zich bewust van de bestaande problemen en planden op het moment van het bezoek reeds een grondige evaluatie na het eerste semester om waar nodig bij te sturen. Dankzij de minor kunnen studenten, mits het volgen van een aanvullend programma van 60 studiepunten, een tweede bachelordiploma behalen. Dit tweede bachelordiploma geeft dan ook toegang tot de masteropleiding in de gekozen discipline.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt de programma’s van de bachelor en de master als positief. Zowel het bachelor- als het masterprogramma zijn in grote lijnen een adequate vertaling van de doelstellingen, hoewel het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing eerder parallel is aan de drie overige profielen, in plaats van dat het bijdraagt aan een coherent geheel van het programma. De programma’s zijn van academisch niveau. Het bachelorprogramma brengt de studenten een brede basis bij van de essentiële onderdelen van de Communicatiewetenschappen en kadert deze in de sociale en menswetenschappen. Het bachelorprogramma is op een goed doordachte manier opgebouwd. Het start breed, met een grondige inleiding in het eerste jaar, om vervolgens meer specifiek op de verschillende domeinen van de Communicatiewetenschappen in te gaan. In het derde jaar moeten studenten kiezen voor een van de vier profielen. Het masterprogramma bouwt hierop verder. Het laat de studenten toe zich te verdiepen in één profiel. De studietijd voldoet. Er is een excellente variatie in de gebruikte werkvormen. Deze zijn bovendien vaak interactief. De examens zijn van goed niveau en zowel gericht op het toetsen van kennis en inzicht als van vaardigheden. De masterproef blijkt gericht te zijn op de vooropgestelde doelstellingen. De betere integratie in de masteropleiding kan leiden tot een verdere verhoging van het wetenschappelijk niveau van de masterproef. De stage draagt sterk bij tot het opleiden van reflectieve beroepsbeoefenaars. De toelatingsvoorwaarden zijn eveneens goed. De opleiding sluit aan bij de vooropleiding en voorziet in schakel- en voorbereidingsprogramma’s voor studenten uit andere opleidingen.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
217
Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ zowel voor de bachelor als voor de master als goed. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen aangeboden worden door een jonge en enthousiaste staf die sterk gelooft in het onderwijsconcept van de Vrije Universiteit Brussel waarbij een intense en laagdrempelige begeleiding van de studenten nagestreefd wordt. De commissie heeft van de studenten vernomen dat het onderwijzend personeel de opleidingsonderdelen over het algemeen goed verzorgt en goed bereikbaar en aanspreekbaar is. De commissie waardeert de aandacht voor onderwijskwaliteiten binnen het aanstellingsbeleid. Bij een eerste aanstelling of benoeming als ZAP-lid wordt steeds een proefcollege gegeven. In de beoordelingscommissie worden met het oog op een objectieve beoordeling van de kandidaten steeds ZAP-leden van buiten de vakgroep opgenomen. Ook bij de aanstelling van assistenten wordt rekening gehouden met de didactische kwaliteiten van de kandidaten. De evaluatie van het ZAP geschiedt naar aanleiding van bevorderingen, hernieuwingen of ten laatste drie jaar na de vorige evaluatie. Bij de toetsing van het academische dossier wordt met betrekking tot onderwijstaken onder andere rekening gehouden met studentenevaluaties. Ook deelname aan onderwijsvernieuwende activiteiten en onderwijsprofessionalisering worden in het bijzonder gewaardeerd. Bij een negatieve evaluatie wordt een remediëringsplan opgesteld en volgt na twee jaar een nieuwe evaluatie. Indien de evaluatie opnieuw negatief is, kan ontslag volgen. De commissie waardeert de onderwijskundige vorming van het Interfacultair Departement Lerarenopleiding (IDLO) en het Onderwijsvernieuwing & Onderwijs Service Centrum (OSC) die zowel AAP als ZAP-leden op vrijwillige basis kunnen volgen. Het OSC geeft zowel cursussen over praktische ICT-vaardigheden als over onderwijsmethodieken en evaluatievormen. Van nieuw aangestelde docenten en assistenten wordt verwacht dat zij deelnemen aan een vierdaagse cursus onderwijsprofessionalisering van het OSC. De aanbeveling van de vorige visitatiecommissie om een geexpliciteerd beleid inzake onderwijsprofessionalisering uit te bouwen werd nog niet verwezenlijkt. In het zelfevaluatierapport wordt evenwel aangegeven dat de ambitie bestaat om dit in de toekomst wel te doen.
218
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘Professionele en academische gerichtheid van de staf’ als goed voor de bachelor en voor de master. De commissie vindt de academische kwalificaties van het personeel over het algemeen goed. Ze is van oordeel dat de wetenschappelijke onderbouwing door het onderzoekscentrum SMIT (Studies over Media, Informatie en Technologie) van het profiel ‘Informatiemaatschappij en globalisering’ zeer goed is. Ook waardeert de commissie sterk het wetenschappelijk onderzoek door CEMESO (Cultuur- en Mediastudies Onderzoekscentrum) waarmee de profielen ‘Media, politiek en burgerschap’ en ‘Media en cultuur’ academisch onderbouwd worden. Beide onderzoekscentra getuigen van een sterke dynamiek. Ze combineren fundamenteel en toegepast onderzoek. Vooral in het contractonderzoek en het onderzoek in samenwerking met de industrie wordt een sterke groei verwezenlijkt. De commissie heeft tevens de wetenschappelijke output van de individuele leden van deze onderzoekcentra nagegaan en vastgesteld dat de onderzoekers die betrokken zijn bij het onderwijs over het algemeen een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. De meeste onderzoekers beschikken tevens over een uitgebreid netwerk van internationale contacten. Hierbij verdient de traditie van uitwisseling en samenwerking met Zuid-Afrikaanse partneruniversiteiten een bijzondere vermelding. De commissie heeft tot haar spijt vastgesteld dat de wetenschappelijke output van de docent die het profiel ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’ draagt beperkt is. Ondanks meerdere inspanningen vanuit de vakgroep en door de betrokken docent is men er nog niet in geslaagd een sterke samenwerking met andere onderzoeksgroepen of een eigen onderzoeksgroep uit te bouwen die voor een goede wetenschappelijke onderbouwing van het profiel kan instaan. De commissie heeft waardering voor de geleverde inspanningen, maar vindt het essentieel dat voor dit nog niet opgeloste probleem op korte termijn een gepaste oplossing gevonden wordt. De inbreng van kennis en ervaring uit de praktijk gebeurt door gastlezingen en -colleges door mensen uit de beroepswereld en door beroepservaring die ZAP- en AAPleden uit huidige of vroegere activiteiten putten te gebruiken in het onderwijs. Specifiek in het profiel ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’ worden de werkcolleges in het derde bachelorjaar en in de master begeleid door personen met beroepservaring, maar ook de beoordeling gebeurt in samenspraak met deskundigen uit de sector. De commissie heeft hier waardering voor.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
219
Deel 2
3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als onvoldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. Na de vorige visitatie heeft de vakgroep er een voltijds ZAP-mandaat bij gekregen. Er werd recent binnen de faculteit tevens een ‘masterplan’ opgesteld voor de verdeling van het ZAP voor de periode 2005–2010. Hierbij werd een personeelskader van anderhalf voltijds equivalent ZAP per afstudeerrichting (met een differentiatie van 60 studiepunten) als minimum vastgelegd. Aangezien de totale toelage voor de Vrije Universiteit Brussel sinds 2000 niet gestegen is, kunnen bijkomende personeelsmandaten enkel bekomen worden door interne herverdelingen. Binnen het masterplan werd reeds een overheveling van een 0,3 ZAP-mandaat vanuit de vakgroep Geschiedenis gerealiseerd en zal in 2008 een 0,5 ZAP-mandaat overgedragen worden vanuit de vakgroep Taal- en Letterkunde. In totaal werd het ZAP-kader sinds de vorige visitatie uitgebreid van 3,6 voltijds equivalenten (VTE) tot 7,3 VTE. Toch blijft het beschikbare personeelskader beperkt. Een voltijds ZAP-lid geeft doceert gemiddeld bijna 7 opleidingsonderdelen. Om deze beperkte personeelsomvang op te vangen, wordt er samengewerkt met andere vakgroepen en worden vaak deeltijdse mandaten aangevuld met onderzoeksbeurzen. De commissie vindt deze situatie niet optimaal. Het is van belang dat voldoende leden van het academisch personeel voltijds aan de opleiding verbonden zijn en zich er bijgevolg volledig voor kunnen inzetten. De commissie vindt dan ook dat blijvende inspanningen nodig zijn om de opleidingen kwalitatief goed te kunnen blijven aanbieden. Na de afloop van het huidige masterplan staat de vakgroep dan ook voor een cruciale uitdaging om de nodige uitbreiding van het personeel te verkrijgen. De commissie heeft daarenboven vastgesteld dat de vakgroep Communicatiewetenschappen die verantwoordelijk is voor de opleidingen volledig wordt gedragen door relatief jonge docenten en hoofddocenten. De commissie heeft grote waardering voor het groot enthousiasme van deze jonge ploeg. Toch vindt de commissie het betreurenswaardig dat de vakgroep niet kan beschikken over een voltijdse hoogleraarspositie. Door de afwezigheid daarvan is de vakgroep minder vertegenwoordigd in de hogere bestuursniveaus van de universiteit. De commissie is dan ook verheugd dat de decaan aangaf dat op korte termijn een lid van de vakgroep zal kunnen doorgroeien naar een hoogleraarspositie. De AAP-leden worden sinds een aantal jaren voor hun onderwijsopdrachten ‘gepoold’. Op die manier wordt de onderwijsbelasting evenwichtiger verdeeld. Bovendien heeft ook het boven vermelde integreren van de oefeningen in één werkcollege tijdens het eerste bachelorjaar de onderwijslast voor het AAP meer beheersbaar
220
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
gemaakt. Voorts is het wetenschappelijk personeel met externe financiering sterk uitgebreid. Deze BAP-leden mogen ook een beperkte bijdrage leveren aan het onderwijs. Door deze maatregelen is de werkdruk volgens de AAP-leden met wie de commissie sprak aanvaardbaar en blijft er voldoende ruimte voor wetenschappelijk onderzoek en andere taken. De commissie waardeert het grote enthousiasme en de grote beschikbaarheid van de AAP-leden voor de studenten. Toch beveelt ze aan de nodige zelfbescherming in acht te nemen, zoals bijvoorbeeld het werken met een vast spreekuur. Ten slotte beschikken de opleidingen over een te beperkt ATP-kader. Alle betrokkenen beseffen dat. De commissie vindt het dan ook noodzakelijk dat de nodige middelen gevonden worden om de ATP-ondersteuning van de vakgroep en de opleidingen op peil te brengen. Het te beperkte kader leidt er namelijk toe dat heel wat taken door (veel duurder) academisch personeel opgenomen worden. Hierdoor worden de beschikbare middelen weinig efficiënt ingezet.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt het onderwerp ‘inzet van personeel’ zowel voor de bachelor als voor de master als positief. De onderwijskundige kwaliteit van de staf is goed en haar inzet voor het onderwijs is groot. Onderwijskundige parameters spelen een rol in het benoemings- en bevorderingsbeleid binnen de faculteit. Er is een goed aanbod van initiatieven in het kader van onderwijsprofessionalisering. Het onderwijs wordt gegeven door goede onderzoekers uit deeldomeinen die goed aansluiten bij het aangeboden onderwijs. Voor het profiel ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’ is de wetenschappelijke omkadering van het onderwijs echter beperkt. Er is wel inbreng vanuit de beroepspraktijk. De kwantiteit van het personeel is onvoldoende. Het ZAP wordt sterk belast. Het AAP kan de onderwijslast aan dankzij het inzetten van BAP-leden voor het onderwijs. De ATP-ondersteuning tenslotte is te beperkt. De commissie is evenwel van mening dat de te beperkte omvang van de staf gecompenseerd wordt door de kwaliteit en de inzet van het personeel en het feit dat het personeel er tot op heden in is geslaagd om de kwaliteit van het onderwijs op peil te houden. Daarenboven worden – binnen de beperkte mogelijkheden – ook inspanningen geleverd om aan de situatie te verhelpen. De commissie beoordeelt het onderwerp ‘inzet van personeel’ in zijn geheel dan ook als positief.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
221
Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende voor de bachelor en de master. De opleiding Communicatiewetenschappen wordt gegeven op de campus Etterbeek van de Vrije Universiteit Brussel. De commissie heeft vastgesteld dat er voldoende collegelokalen zijn en dat deze over een up-to-date multimedia-uitrusting beschikken. Tevens wordt voorzien in een goede en snelle ondersteuning bij technische problemen. De werkruimten van het personeel voldoen over het algemeen. Wel zijn de onderzoekers betrokken bij het Interdisciplinair instituut voor BreedBandtechnologie (IBBT) in afwachting van de bouw van een volwaardig gebouw gehuisvest in een containergebouw. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de Centrale bibliotheek, waarin de collectie Communicatiewetenschappelijke werken is geïntegreerd ondanks recente inspanningen nog altijd over een te beperkte collectie boeken en tijdschriften beschikt. Dit werd ook al door de vorige visitatiecommissie aan de orde gesteld als een belangrijk knelpunt. Studenten worden verwezen naar andere bibliotheken in en buiten Brussel, maar de commissie vindt dit niet echt voldoende om de tekorten van de communicatiewetenschappelijke collectie in de Centrale bibliotheek van de Vrije Universiteit Brussel op te vangen. De bibliotheek beschikt wel over ruime openingsuren. Er is voldoende computerinfrastructuur beschikbaar. Naast netwerktoegang worden er ook bestands-, printer- en informatiediensten aangeboden langs de facultaire netwerkservers en een veilige bewaarplaats voor documenten. Daarnaast zijn er zes facultaire computerlokalen voor colleges. De faculteit beschikt over een eigen lokaal met twintig performante en multimediaal uitgeruste iMac G5-toestellen Het open source elektronisch leerplatform PointCarré biedt veel mogelijkheden die echter nog niet maximaal gebruikt worden. Ook al zijn de opleidingen relatief kleinschalig en zijn er veel directe contacten, toch meent de commissie dat het intensiever gebruik maken van PointCarré en het centraliseren van alle communicatie via PointCarré een meerwaarde kan bieden voor de opleidingen. De cursusdienst biedt enerzijds door docenten uitgegeven cursussen aan de studenten aan tegen lage prijzen en aan de generatiestudenten gratis. Anderzijds biedt de cursusdienst ook door de docenten aangeraden handboeken aan.
222
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor zowel de bachelor als de master als goed. De Vrije Universiteit Brussel biedt op haar website en via aantal van brochures informatie aan over de opleiding Communicatiewetenschappen. Bovendien heeft de Dienst Studieadvies een ‘Kieswijzer’ ontworpen. Dit is een werkboek voor studiekiezers om hun keuze te ondersteunen. Het Diversiteitsforum organiseert sinds het voorjaar 2006 gespreksavonden voor allochtone jongeren en ouders over het hoger onderwijs. Tevens worden drie maal per jaar infodagen voor potentiële studenten georganiseerd en neemt de Vrije Universiteit Brussel deel aan de Studie-Informatiedagen (SID-in). De eerste week van het academiejaar vormt een ‘Onthaalweek’, waarin praktische en organisatorische informatie aan de nieuwe studenten wordt verstrekt. Daarna kunnen studenten steeds terecht in het Zelfstudiecentrum voor de Humane Wetenschappen (ZSCA) van de faculteit. Het ZSCA begeleidt de studenten bij hun overgang tussen het secundair en het universitair onderwijs en biedt ondersteuning bij didactische noden van studenten. Er worden cursussen, transparanten, oefeningen en voorbeelden van examenvragen ter beschikking gesteld. Tevens heeft het ZSCA een aantal pakketten uitgewerkt die de studenten toelaten om hun startbekwaamheid voor een aantal academische vaardigheden in kaart te brengen. De commissie waardeert deze initiatieven. Door de kleinschaligheid en het gemakkelijke contact tussen studenten en de wetenschappelijke staf verloopt de begeleiding voor een groot deel door rechtstreekse persoonlijke contacten en wordt er minder gebruik gemaakt van de formele aanspreekpunten. Studenten en alumni zijn zeer tevreden over de bereikbaarheid van het personeel. Met het oog op het volgen van alle studenten werd een studietrajectbegeleider aangesteld, die instaat voor advies bij een eventuele (her)oriëntatie van studietrajecten of studierichtingen en bij schakel- en voorbereidingsprogramma’s. Specifiek voor de stage is een stagebegeleider aangesteld. Voorts speelt de studentenvereniging Perskring een belangrijke intermediërende rol. Haar taak bestaat erin de studenten op studie-, cultureel en sportief vlak te informeren en ondersteunen. Dit gebeurt onder meer door het uitgeven van een nieuwsbrief. Ook verzorgt Perskring een eigen cursusdienst, waar collegenotities (studentencursussen) verkrijgbaar zijn, alsook cursussen van docenten. In de elektronische nieuwsbrief van de studentenkring worden naast studentikoze activiteiten ook gastlezingen aangekondigd. Deze vorm van peer-support draagt bij tot de ondersteuning (en het welzijn) van de studenten Communicatiewetenschappen.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
223
Deel 2
Voor psychosociale begeleiding kunnen studenten terecht bij de welzijnsdiensten, de Dienst Studieadvies en de dienst Handicap en Studie. De Dienst Studieadvies van de Vrije Universiteit Brussel houdt zich bezig met studiemethoden, verwerken van leerstof, studiekeuze, voorbereiding van examens, remediëring na tentamens, heroriëntering van studies. Deze dienst verstrekt tevens informatie over studeren in het buitenland. Elk jaar wordt een vast benoemd lid van het ZAP aangesteld tot ombudspersoon en een ander lid tot plaatsvervangend ombudspersoon. Studenten kunnen bij hen terecht met hun klachten en opmerkingen over de examenregeling, het examenverloop, de beoordeling van eindverhandelingen, deliberatie, het bekendmaken van de resultaten en de overdracht van punten en vrijstellingen. De ombudspersoon kan – op verzoek van de studenten – bemiddelen bij de Decaan, de Voorzitter van de examencommissie, de leden van het academisch personeel en de faculteitssecretarissen en zo trachten een minnelijke schikking van de klacht te bekomen. De commissie waardeert het werk van de centrale ombudsvrouw, maar vindt het goed dat sinds het academiejaar 2006–2007 ook per faculteit een ombudspersoon wordt aangesteld. Ze is ervan overtuigd dat dit de drempel voor studenten om gebruik te maken van de ombudsfunctie zal verlagen.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als positief voor de bachelor en de master. De infrastructuur, collegelokalen en pc-infrastructuur voldoen aan de verwachtingen van de commissie. De bibliotheek beschikt echter over een te beperkte communicatiewetenschappelijke collectie. Door de kleinschaligheid van de opleidingen wordt de studiebegeleiding voornamelijk door de lesgevers verzorgd. Het Zelfstudiecentrum neemt ook heel wat initiatieven met betrekking tot studiebegeleiding en de studietrajectbegeleider vangt studenten met individuele opleidingsprogramma’s op. Ook de centrale diensten hebben een goed uitgewerkt aanbod.
224
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Op universitair niveau is de Centrale Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie verantwoordelijk voor de semesteriële anonieme bevraging van de studenten over alle aangeboden opleidingsonderdelen, waarbij gebruik gemaakt wordt van een elektronisch evaluatiesysteem. De student is verplicht zich voor de bevraging te registreren, maar niet om de vragen te beantwoorden. De volledige resultaten worden meegedeeld aan de verantwoordelijke lesgever, aan de decaan en aan de vice-rector. De resultaten maken deel uit van het personeelsdossier van de lesgever en spelen een rol bij de procedure tot bevordering. Hierbij spelen niet zozeer eenmalige, op zich staande beoordelingen dan wel trends in opeenvolgende beoordelingen een rol in de appreciatie van de didactische en pedagogische kwaliteit van een docent. De resultaten worden op twee manieren weergegeven. De eerste is een signaalbeoordeling die gericht is op het detecteren en uitfilteren van problemen die zich in het onderwijsproces van een bepaalde opleiding kunnen voordoen. Van een ‘probleemsignaal’ is sprake, wanneer voor één of meer van de geëvalueerde aspecten van een opleidingsonderdeel ten minste 1/3 van de participerende studenten de beoordeling ‘zeer slecht’ of ‘slecht’ geven. In dat geval is het de verantwoordelijkheid van de decaan om dit signaal op te volgen. Een tweede wijze is gemiddelde beoordeling uitgedrukt in een cijfer en in een categorie. Deze beoordeling drukt de gemiddelde tevredenheid van de student uit over het opleidingsonderdeel. Dit vormt een algemene tevredenheidsenquête over de kwaliteit van het verstrekte onderwijs, die systematisch en periodiek wordt uitgevoerd in het kader van de decretaal verplichte kwaliteitsbewaking. Er wordt voorts gewerkt aan het uitwerken van een systeem van regelmatige alumnibevragingen, gekoppeld aan de visitatiecyclus om bijkomende informatie over het verschafte onderwijs te verkrijgen. De implementatie hiervan is voorzien voor het voorjaar van 2007. De vakgroepraad en de opleidingsraad spelen een centrale rol bij de interne kwaliteitszorg. De vakgroepsraad bestaande uit alle bij het onderwijs betrokken ZAP-leden, alle AAP- en BAP-leden en het ATP-lid, bespreekt alle vakgroepsgerelateerde aangelegenheden en is bevoegd voor voorstellen en initiatieven inzake het academisch onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, alsook voor benoemingen en vervangingen van het academische personeel van de vakgroep. De vakgroepsraad rapporteert aan de decaan. De opleidingsraad bestaat uit alle bij het onderwijs betrokken ZAP-, AAP- en BAP-leden en 13 studentenvertegenwoordigers (2 studenten van elk jaar, en 1 extra studentenvertegenwoordiger per profiel in het derde bachelorjaar en de tweede licentie). Naast deze afgevaardigden is er vanaf 2004–2005 onder de noemer van Studentencoördinator een overkoepelende vertegenwoordiging ingericht. De opleidingsraad ontvangt een samenvattend overzicht van de resultaten van de elektronische bevraging van de studenten. Alle onderwijsgerelateerde materies worden doorgaans voorbereid door de in 2004 opgerichte werkgroep Onderwijs binnen de vakgroep (bestaande uit 2 ZAP-leden, één AAP-lid en de vakgroepsVrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
225
Deel 2
voorzitter). De opleidingsraad wordt bovendien bijgewoond door de facultair trajectbegeleider die waakt over de correctheid en gepastheid van het individuele leertraject van studenten. Haar functie maakt dan ook een belangrijk onderdeel uit van het kwaliteitsbeleid zowel op niveau van faculteit als van de opleiding. De opleidings- en vakgroepsraad vergaderen éénmaal per maand. Beide zijn bevoegd voor het formuleren van voorstellen en adviezen betreffende de opbouw van het programma en de organisatie van de opleiding. Discussies omvatten verder o.a.: - opstellen van de eindtermen van de opleiding; - opstellen van het onderwijsplan en het curriculum; - toetsing van het programma aan internationale en nationale evoluties; - initiëren van nieuwe opleidingsonderdelen; - kritische evaluatie van de inhoud van de opleidingsonderdelen; - discussie met de studentenafgevaardigden over de kwaliteit, zwaarte en concrete uitwerking van het programma. Op faculteitsniveau bereidt de Commissie Onderwijs onderwijsgerelateerde beleidsmateries voor en brengt deze op de agenda van de faculteitsraad. De vakgroep is in deze commissie vertegenwoordigd en beschikt dus over de mogelijkheid om punten m.b.t. onderwijs op de agenda te plaatsen. De Commissie Onderwijs waakt ook over de kwaliteit van het onderwijs.
5.1. Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de bachelor en de master als goed. De visitatiecommissie staat positief tegenover de systematische elektronische bevragingen van opleidingsonderdelen die van op het centraal niveau worden uitgevoerd. Ze heeft vastgesteld dat de deelname hoog ligt (tussen 67 % en 86 %). Ze vindt dergelijke bevragingen een belangrijk middel om aan alle lesgevers de nodige feedback te geven bij hun onderwijsprestaties. De visitatiecommissie vindt het zeer goed dat sinds kort ook vragen over het programma als geheel toegevoegd worden aan de elektronische bevragingen die na het tweede semester plaatsvinden. Op die manier beschikken de opleidingen niet enkel over evaluatiegegevens van de individuele opleidingsonderdelen, maar ook over het programma als geheel. Tot op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie werden programma-evaluaties niet structureel aangepakt binnen de opleidingsraad. Er werd vooral op basis van signalen tijdens opleidingsraden van studenten en lesgevers bijgestuurd. De visitatiecommissie heeft vernomen dat er uitgebreide vragenlijsten zijn en dat enkel bij negatieve oordelen bijkomende vragen moeten beantwoord worden door de studenten. De commissie heeft begrip voor deze keuze, maar om kritiek te vermijden, als zouden de resultaten beïnvloed worden doordat sommige studenten uit
226
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
gemakzucht een positieve score toekennen om geen bijkomende vragen te moeten formuleren, geeft de commissie in overweging om deze bijkomende vragen eenduidig toe te passen zowel voor positieve als negatieve oordelen. De commissie heeft vastgesteld dat eenvoudige problemen, gelet op de kleinschaligheid van de opleiding en de vele rechtstreekse contacten tussen studenten en academisch personeel, rechtstreeks met de betrokken lesgever besproken worden, zonder dat de formele administratieve weg moet worden doorlopen. De commissie vindt dit goed. Het zelfevaluatierapport werd goed voorbereid en is prettig geschreven en goed leesbaar. Het getuigt van een open en zelfkritische ingesteldheid. De gesprekken tijdens het bezoek aan de opleidingen vormden bovendien een waardevolle aanvulling op het zelfevaluatierapport. 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering die worden genomen als voldoende voor de bachelor- en de masteropleiding. De commissie heeft vastgesteld dat door de studenten of andere geledingen tijdens vergaderingen van de opleidingsraad en de vakgroepraad of informeel aangebrachte problemen snel opgelost worden. Ook wordt kort op de bal gespeeld om nieuwe evoluties te integreren in de opleidingen. De semesteriële elektronische onderwijsevaluaties worden eveneens nauwgezet opgevolgd en leiden over het algemeen tot duidelijke verbeteringen. De commissie heeft vastgesteld dat er de voorbije jaren heel wat inspanningen werden geleverd om de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie te implementeren. Zo werd het personeelskader uitgebreid en werden de eerste jaren van de opleiding sterker communicatiewetenschappelijk ingevuld, zijn de doelstellingen duidelijker geformuleerd, is de stage beter georganiseerd, de onderzoekstijd voor AAP-leden wordt beter bewaakt, etc. Wel betreurt de commissie dat, ondanks meerdere pogingen sinds de vorige visitatie geen verbetering is opgetreden met betrekking tot één van de belangrijkste problemen van de opleiding, namelijk de te beperkte wetenschappelijke onderbouwing van het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing. Ook de te beperkte communicatiewetenschappelijke collectie van de bibliotheek is nog steeds niet opgelost. 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de bachelor en de master als goed.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
227
Deel 2
De commissie apprecieert dat binnen de Vrije Universiteit Brussel zowel het personeel als de studenten op bijna alle niveaus sterk vertegenwoordigd zijn (de studenten zijn niet vertegenwoordigd in de facultaire commissie onderwijs). Op opleidingsniveau is de opleidingsraad het belangrijkste overlegforum. Studenten van de verschillende jaren en profielen zijn hierin vertegenwoordigd. De studenten zijn tevreden met de bespreekbaarheid van alle relevante thema’s in die opleidingsraad. Studenten kunnen zelf problemen en voorstellen ter bespreking voorleggen. Dit gebeurt ook effectief dankzij de goede organisatie van de studentenvertegenwoordigers binnen de Perskring. Wel blijkt een goed evenwicht tussen de bespreking van concrete problemen die aangebracht worden door de studenten enerzijds en visievorming rond de opleidingen in de opleidingsraad anderzijds niet steeds gemakkelijk te bereiken. Naast deze formele betrokkenheid spreken studenten vaak de betrokken lesgever rechtstreeks aan en worden problemen dan ook dikwijls in onderling overleg opgelost. Ook bij het opstellen van het zelfevaluatierapport werden de studenten actief betrokken. Zo werden focusgroepen georganiseerd en werd het rapport besproken tijdens opleidingsraden. Dat de betrokkenheid van studenten en medewerkers niet alleen mogelijk gemaakt wordt door een vertegenwoordiging op alle niveaus, maar ook in de praktijk gebracht wordt, bleek duidelijk tijdens de gesprekken die de visitatiecommissie met de betrokkenen voerde. Allen toonden ze een grote loyaliteit ten opzichte van de opleidingen en een groot enthousiasme om met een constructieve kritische instelling mee te werken aan het verbeteren van de opleidingen. Over het algemeen leeft er een sterk groepsgevoel binnen de opleiding. Tot haar spijt heeft de commissie evenwel moeten vaststellen dat de samenwerking met de vertegenwoordiger van het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing niet optimaal verloopt. De deelname van deze vertegenwoordiger aan de vakgroep- en opleidingsraad blijkt beperkt te zijn. De recente uitbouw van de alumniwerking via de uitgave van een netwerkgids en via een ‘terugkomdag’ biedt kansen om in de toekomst een regelmatig contact met afgestudeerden op te bouwen. De opvolging van de carrière van de afgestudeerden en het onderhouden van contacten wordt voorts verzorgd via gastcolleges gegeven door afgestudeerden en via de stagebegeleiding. Verder hebben ook recent afgestudeerden deelgenomen aan de focusgroepen naar aanleiding van de redactie van het zelfevaluatierapport. Ook de resultaten van de enquêtes onder de afgestudeerden worden opgevolgd. De commissie waardeert de inspanningen van de Vrije Universiteit Brussel om deze betrokkenheid in de toekomst nog te vergroten. De contacten met het afnemend veld verlopen vooral door de directe contacten van ZAP- en AAP-leden in hun dagelijkse praktijk met de media, bedrijfswereld, overheid en non-profitsector. Deze contacten bieden – zij het weinig gestructureerd – feedback over de opleidingsnoden van het beroepsveld. Ook de
228
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
stagemonitoren geven informeel feedback bij de opleiding. De commissie beveelt echter aan om het afnemend beroepenveld op structurele wijze te betrekken bij de opleidingen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als positief. De kwaliteit van het onderwijs wordt goed opgevolgd door semesteriële onderwijsevaluaties waarbij de participatiegraad hoog ligt. Problemen worden meestal adequaat opgelost. In enkele gevallen zijn al eerder gesignaleerde problemen evenwel nog niet opgelost. In het zelfevaluatierapport en tijdens het bezoek ter plaatse bleek een goede zelfkritische ingesteldheid. De studenten en het personeel voelen zich en zijn ook effectief betrokken bij de opleidingen. Initiatieven worden genomen om alumni te betrekken bij de opleidingen. De contacten met het beroepenveld verlopen voornamelijk via de persoonlijke contacten van de ZAP- en AAP-leden.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de bachelor en de master als voldoende. De commissie vindt dat de beoogde competenties door middel van de programma’s worden bereikt. De resultaten van de kandidaturen en licenties voldoen. Wanneer de bachelor en de master volledig geïmplementeerd worden zoals in het zelfevaluatierapport beschreven werd, verwacht de commissie dat het gerealiseerd niveau nog zal stijgen. Er wordt veel nadruk gelegd op het opleiden van reflectieve beroepsbeoefenaars. De commissie is van mening dat deze doelstelling bereikt wordt. De relatief kleine schaal van de opleidingen laat een grote interactie toe en draagt hierdoor bij tot het bereiken van de kritische ingesteldheid. De studenten en afgestudeerden die de commissie gesproken heeft getuigen van een goede kritische ingesteldheid, en zijn tevreden over hun opleiding. Toch blijkt 38 % van de alumni (bevraging met 431 respondenten) de opleiding niet aangepast te vinden aan de vereisten van het beroepenveld en zou 30 % van de alumni de opleiding niet opnieuw aanvangen. Over het aandeel van de alumni die nog een aanvullende opleiding volgen alvorens de stap naar de arbeidsmarkt te zetten zijn geen gegevens beschikbaar. De commissie heeft vastgesteld dat het niveau van de eindverhandelingen die zij heeft bestudeerd weliswaar voldoet aan de vereisten voor de basiskwaliteit die mag Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
229
Deel 2
verwacht worden van een academische masteropleiding, maar daar niet bovenuit stijgt en dit ondanks de grote ruimte die in het licentieprogramma beschikbaar was voor het schrijven van de eindverhandeling (31 studiepunten). Dit kan te maken hebben met de minder zorgvuldige opbouw van het methodologieonderwijs en de beperktere afstemming tussen de eindverhandeling en andere opleidingsonderdelen in het vroegere kandidaat-licentieprogramma. De commissie hoopt dat de wetenschappelijke rigueur die nagestreefd wordt voor de masterproef in de masteropleiding ook zal leiden tot het verhogen van de standaarden die de opleiding aanhoudt bij de evaluatie van de masterproef. Het niveau van de examenvragen die de commissie ingekeken heeft, voldoet zonder meer aan de eisen voor een academische bachelor- of masteropleiding. Dit ondersteunt de commissie in haar oordeel dat het gerealiseerde niveau voldoet. De stage biedt een duidelijke meerwaarde aan de opleiding. Dit wordt bevestigd door bijna alle studenten en alumni die een stage gevolgd hebben. De studenten voelen zich beter voorbereid op de arbeidsmarkt en de stage geeft in een aantal gevallen rechtstreeks aanleiding tot het vinden van tewerkstelling. De voorbije twee jaar heeft de vakgroep Communicatiewetenschappen actief gewerkt aan de uitbreiding van het aantal Erasmusakkoorden, waardoor meer studenten kunnen deelnemen aan internationale uitwisselingen. Toch blijft hun aantal beperkt: in 2005–2006 studeerden 12 studenten via een Erasmusuitwisseling in het buitenland. In het kader van Erasmus Belgica kunnen studenten ook een aantal opleidingsonderdelen kiezen aan de ULB. Hiervan maken 1 VUB-student en 11 ULB-studenten gebruik. In het kader van internationale onderzoeksnetwerken krijgen studenten ook de kans stage te lopen in het buitenland, maar hier wordt weinig gebruik van gemaakt. De commissie vindt het nodig om het aantal uitgaande uitwisselingsplaatsen verder te verhogen, zeker in het licht van de eigen doelstellingen van de opleidingen waarbij prioriteit gegeven wordt aan internationalisering. Ze vindt het dan ook goed dat de ambitie bestaat om het aantal contacten en overeenkomsten verder uit te breiden, waarbij er zal getracht worden om opleidingen te zoeken die vergelijkbare profielen aanbieden. De commissie is overtuigd dat Brussel als hoofdstad van Europa een grote aantrekkingskracht kan hebben op buitenlandse studenten en het dus moet mogelijk zijn om meer kwalitatief hoogstaande uitwisselingsplaatsen te verwerven. Een belangrijk probleem hierbij is dat de bilaterale contracten moeten geïnitieerd worden door docenten zelf. De commissie vindt het gebruiken van de contacten van docenten zeer nuttig, maar beveelt aan om op een meer gestructureerde wijze contacten op te bouwen met interessante partneruniversiteiten. Een dergelijke structurele aanpak is noodzakelijk om de nodige groei in het aanbod voor studenten te verwezenlijken.
230
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Studenten wijten de lage participatie aan internationale studentenuitwisselingen aan een gebrek aan communicatie hierover. De commissie raadt aan om samen met het uitbreiden van het aantal uitwisselingsplaatsen ook de communicatie hierover naar studenten te versterken en hen meer te stimuleren deel te nemen aan internationale uitwisselingen. De opleiding tracht de beperkte internationale mobiliteit te compenseren door diverse vormen van ‘internationalisation-at-home’. Zo wordt gebruik gemaakt van readers met internationale literatuur, is er aandacht voor internationale thematieken in het curriculum, worden studenten verplicht gebruik te maken van internationale vakliteratuur bij taken en de masterproef en zijn er gastlezingen van internationale sprekers. 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed voor de bachelor en als voldoende voor de master. De slaagpercentages van de generatiestudenten Communicatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel zijn weergegeven in Grafiek 2. Het slaagpercentage bij de generatiestudenten is gemiddeld ongeveer 45 %.
Grafiek 2: Evolutie slaagpercentages generatiestudenten eerste jaar Communicatiewetenschappen–Vrije Universiteit Brussel
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
231
Deel 2
Het gemiddeld slaagpercentage van het tweede jaar en de eerste licentie bedraagt over de voorbije 10 jaar gemiddeld respectievelijk 73 % en 86 %. Deze slaagcijfers zijn volgens de commissie goed. In het laatste jaar ligt het slaagpercentage relatief laag (gemiddeld 68 %). Dit wordt door de opleidingsverantwoordelijken geweten aan het niet tijdig indienen van de masterproef, de combinatie van de werkintensieve stage en de belasting van andere opleidingsonderdelen, en het reeds aanvatten van beroepswerkzaamheden ten gevolge van een succesvolle stage. Tabel 1 geeft de doorstroomanalyse van de opleiding over de voorbije 10 jaar weer. Gemiddeld slaagt slechts iets minder dan 60 % van de afgestudeerden erin om het diploma binnen de voorziene studietijd af te ronden. De commissie vindt dit aanvaardbaar. Gemiddeld heeft de afgestudeerde vier jaar en zeven maanden nodig om de volledige kandidaats- en licentieopleiding af te ronden. Tabel 1: Doorstroomanalyse van de opleiding Communicatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
1994–1995
36
14
1995–1996
35
1996–1997
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
7
57
4,49
4
6
13
9
57
4,54
4
7
34
14
8
56
4,54
4
6
1997–1998
29
12
4
4
49
4,65
4
8
1998–1999
47
11
10
1
69
4,49
4
6
1999–2000
56
17
5
1
79
4,38
4
5
2000–2001
36
21
2
3
62
4,55
4
7
2001–2002
41
19
7
2
4
73
4,75
4
9
2002–2003
46
27
6
6
1
86
4,71
4
9
2003–2004
39
29
10
6
1
85
4,84
4
10
Totaal
399
177
68
23
6
673
4,59
4
7
Procentueel
59,3 %
26,3 %
10,1 %
3,4 %
0,9 %
100,0 %
232
Deel 2
+ 3 jaar
+ > 3 jaar
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen als positief. Zowel de kandidaats- als de licentieopleiding leidden communicatiewetenschappers op van een voldoende kwaliteit. De commissie verwacht dat de beter gestructureerde bachelor- en masteropleiding zullen bijdragen tot een verdere verhoging van de kwaliteit. Het studierendement is goed voor de bachelor en voldoet voor de master. De slaagcijfers zijn aanvaardbaar en de doorstroomtijd voldoet.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
233
Deel 2
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel voldoende generieke kwaliteitswaarborgen bieden en haar eindoordeel is bijgevolg positief.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie voor de bachelor en master Communicatiewetenschappen aan: - het uitstroomprofiel van de bachelor verder uit te werken; - de profielen ‘Media en cultuur’ en ‘Media, politiek en burgerschap’ onderling beter af te bakenen; - het debat over de doelstellingen van een bachelor- en masteropleiding in de Communicatiewetenschappen gestructureerd te voeren met het afnemend veld; - de aansluiting van het profiel Bedrijfscommunicatie en marketing bij de andere drie profielen te verbeteren opdat de vier profielen samen een coherent programma vormen; - meer communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen op te nemen in het eerste bachelorjaar; - in de ondersteunende opleidingsonderdelen sterker de verbanden te leggen met de Communicatiewetenschappen; - de wetenschappelijke onderbouwing voor het profiel ‘Bedrijfscommunicatie en marketing’ op korte termijn te verbeteren; - nog meer aandacht te besteden aan het goed voorlichten van de studenten over de diverse keuzetrajecten; - het schriftelijk verslag van de masterproef in te korten; - de begeleiding en beoordeling van de masterproef efficiënter te organiseren; - het schakelprogramma te optimaliseren; - het personeelskader uit te breiden (zowel academisch als administratief personeel); - de AAP-leden te stimuleren de nodige zelfbescherming in acht te nemen, bijvoorbeeld door het werken met een spreekuur, om te vermijden dat de begeleiding van studenten het wetenschappelijk onderzoek verdringt; - de communicatiewetenschappelijke collectie van de bibliotheek uit te breiden; - het afnemend veld structureel te betrekken bij de interne kwaliteitszorg; - het aantal Erasmusakkoorden op een gestructureerde manier uit te bouwen en studenten sterker te stimuleren van deze mogelijkheden gebruik te maken.
234
Deel 2
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
De commissie heeft vernomen dat sinds haar bezoek een aantal plannen voor aanpassingen in lijn met de genoemde suggesties zijn opgesteld. De commissie meent dat dergelijke initiatieven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gesignaleerde aandachtspunten mits ze doortastend worden doorgevoerd.
Vrije Universiteit Brussel: Bachelor en Master Communicatiewetenschappen
235
Deel 2
VI
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap Interuniversitaire opleiding Universiteit Antwerpen (coördinerende instelling), K.U.Brussel, K.U.Leuven, UGent en Vrije Universiteit Brussel
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport met het oog op de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen geoptimaliseerd worden en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleiding werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een masteropleiding in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
237
Deel 2
zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd zijn, samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De commissie werd specifiek voor de beoordeling van de masteropleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap aangevuld met de heer Ch.-H. Nyns, hoofdbibliothecaris van de Université Catholique de Louvain.
Inleiding De opleiding ‘Documentatie- en Bibliotheekwetenschap’ (DBW) startte in 1983 onder de auspiciën van de VLIR als tweejarige ‘Speciale Licentie’ met interuniversitaire organisatie en gehuisvest op de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). Oorspronkelijk was de opleiding een onderdeel van het departement Politieke & Sociale Wetenschappen (PSW) aan de dubbelfaculteit Rechten & PSW. In 1991 werd de opleiding herbenoemd tot Informatie- en Bibliotheekwetenschap (IBW). Vanaf 1993 werd de ‘Speciale Licentie’ omgevormd tot een ‘Gespecialiseerde Studie’. Deze Gespecialiseerde studie kreeg evenwel geen erkenning en werd daarom opgesplitst in een eenjarige GAS-opleiding en een eenjarige GGS-opleiding. Beide programma’s werden (en worden tot op heden) alternerend ingericht. In 1999 werd de dubbelfaculteit Rechten & PSW gesplitst, met twee afzonderlijke faculteiten tot gevolg: de faculteit PSW en de faculteit Rechten. In 2003 werd de Universiteit Antwerpen officieel opgericht en koos de Stuurgroep IBW ervoor om aan te sluiten bij de nieuwe faculteit in oprichting ‘Onderwijs- en Informatiewetenschappen’ (OIW). Volgens het toenmalige voorstel zou de faculteit in oprichting bestaan uit twee vakgroepen, Onderwijswetenschappen en Informatiewetenschappen, en uit drie Onderwijscommissies, waaronder Informatie- en Bibliotheekwetenschap. In 2004 besliste de Universiteit Antwerpen om OIW voorlopig te laten functioneren als ‘instituut van departementaal niveau’, niet als faculteit. Bijgevolg werd IBW een onderdeel van het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen (IOIW), dat op zijn beurt gehecht werd aan de faculteit Letteren & Wijsbegeerte. Deze situatie duurde voort tot op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie. Op 1 januari 2007 promoveerde het IOIW tot een ‘Autonoom
238
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
Instituut (type 1)’. Dit houdt in dat het een van de elf geledingen wordt op intermediair bestuursniveau, naast de zeven faculteiten en de drie andere geledingen die het statuut van Autonoom Instituut (type 1) verworven hebben: het Centrum Pieter Gillis, het Instituut voor Ontwikkelingsbeheer en -beleid en de Universiteit Antwerpen Management School. Ook over de precieze structuur en invulling van de opleiding IBW bestond tijdens het bezoek van de visitatiecommissie aan de Universiteit Antwerpen van 24 tot 27 oktober 2006 nog geen duidelijkheid. Een aantal opties werden wel al uitgetekend zonder dat er al een definitieve keuze tussen deze pistes gemaakt was. De oorspronkelijke optie was het integreren van de GAS- en de GGS-opleiding in een initiële tweejarige masteropleiding. Deze mogelijkheid werd evenwel niet ondersteund door de Universiteit Antwerpen. Enkel een éénjarige master-na-masteropleiding vonden de opleidingsverantwoordelijken zelf te beperkt om de doelstellingen te bereiken. Een derde optie werd daarom uitgewerkt waarbij de opleiding IBW gedeeltelijk zou geïntegreerd worden in een bacheloropleiding Onderwijs- en Informatiewetenschappen (OIW) met twee uitstroomprofielen. Het uitstroomprofiel Informatiewetenschappen zou dan toegang verlenen tot de eenjarige master IBW. Studenten met een andere academische vooropleiding zouden via een voorbereidingsprogramma van 60 studiepunten kunnen instromen in de master IBW. Afgestudeerden van een professionele bachelor zouden via een schakelprogramma toegang kunnen krijgen tot de master IBW en afgestudeerden van de bibliotheekscholen (HOSP) zouden via een verkorte bachelor toegang krijgen. Binnen de uitgetekende opties wordt het interuniversitaire karakter van de opleiding opgegeven. De opleidingsverantwoordelijken vinden namelijk dat de ondersteuning van de opleiding door de meeste participerende instellingen de voorbije jaren sterk verminderd is en zich nu voornamelijk beperkt tot het doorgeven van informatie aan geïnteresseerde studenten en de participatie in de Onderwijscommissie. De opleidingsverantwoordelijken verwachten dat de volledige integratie in de Universiteit Antwerpen meer garanties biedt voor de nodige ondersteuning. Omwille van deze onduidelijkheid over de toekomst was het voor de commissie niet eenvoudig om haar taak uit te voeren. Ze heeft zich bij haar oordeel dan ook voornamelijk gebaseerd op de bestaande GAS- en GGS-opleiding. Aangezien deze opleidingen als één traject gezien worden door studenten en opleidingsverantwoordelijken, zullen beide opleidingen in de tekst samen behandeld worden. De beoordeling van deze opleidingen gebeurt met een blik op de toekomst. Er werd dan ook reeds rekening gehouden met de voorlopige uitwerking van de mogelijke omvorming van de opleiding(en) tot een eenjarige masteropleiding, volgend op de bacheloropleiding
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
239
Deel 2
OIW. Slechts wanneer er relevante verschillen zijn tussen deze opleidingen, zal de commissie deze expliciet apart beschrijven en beoordelen. De commissie waardeert de inspanningen van alle betrokkenen om een academische opleiding in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap aan te bieden. Zij is er van overtuigd dat een dergelijke academische opleiding grote relevantie heeft en kan hebben in de hedendaagse informatiesamenleving in Vlaanderen.
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
De nieuwe master Informatie- en Bibliotheekwetenschap (IBW) zou volgens het zelfevaluatierapport moeten opleiden tot academisch geschoolde specialisten die leidinggevende en verantwoordelijke functies kunnen opnemen in de praktijk en de deskundigheidsontwikkeling van de documentaire informatieverzorging. Zoals de naam ‘Informatie- en Bibliotheekwetenschap’ aangeeft, richt de opleiding zich op meer dan louter het klassieke bibliotheekwezen, hoewel dat wel een belangrijke doelsector van IBW blijft. De doelstellingen van de geplande eenjarige master IBW, die rechtstreeks zijn afgeleid uit de doelstellingen van de GAS- en GGS-opleiding, zijn in het zelfevaluatierapport als volgt geformuleerd. De master is er in de eerste plaats op gericht de student een ruime kennis en een scherp inzicht op het vlak van de documentaire informatiewetenschap te verschaffen. In de tweede plaats wil de master de student aanleren hoe kennis en inzicht in de praktijk kunnen worden toegepast. Dankzij deze vaardigheden is de student in staat met succes het hoofd te bieden aan de voortdurende veranderingen in het vakgebied. Hierbij gaat veel aandacht o.m. uit naar recente ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie, beheerstechnieken en erfgoedbeheer. De derde doelstelling bestaat erin de student actief en kritisch te doen reflecteren over het belang van informatie en informatiebeheersing vanuit een maatschappelijke, socio-economische, juridische, historische, technische en filosofische context. Vanuit deze doelstelling wordt de student ook aangespoord zich te bezinnen over de plaats van de opleiding zelf binnen het informatielandschap, en over de sociale en ethische verplichtingen van de ‘informatiedeskundige’. Ten vierde stelt de master zich ten doel de student de academische competenties bij te brengen om zelfstandig onderzoek te kunnen verrichten in de informatie- en bibliotheekwetenschap. Dit vereist – naast uiteraard bepaalde kennis en vaardigheden – een kritische en wetenschappelijke attitude, het zelfstandig kunnen verwerken van wetenschappelijke teksten uit het onderzoeksdomein, het ontwikkelen van nieuwe inzichten, en de nodige communicatieve vaardigheden (mondeling, schriftelijk en met behulp van de nieuwe media). In het zelfevaluatierapport worden deze doelstellingen vertaald in de volgende eindtermen: De afgestudeerde master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap heeft kennis van en inzicht in:
240
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
− de eigen aard van de documentaire informatieverzorging en -wetenschap en haar actoren en processen (begripsbepalingen, historisch overzicht en encyclopedie van vakgebied en informatiewetenschap); − het belang van de documentaire informatiesector en de positie ervan tussen de andere informatie- en communicatiesectoren zoals die onder invloed van o.m. de ICT sterk ontwikkelen; − de historische en maatschappelijke ontwikkelingen van het documentair informatiewezen en de juridische regelgeving daarvan (evolutie naar de informatiemaatschappij, informatie-ongelijkheid en -overlast, informatiegedrag en -noden, media-, auteurs- en copyrightwetgeving); − de verschillende soorten bibliotheek- en informatiediensten en de relatie met het archiefwezen en het boekwezen (wetenschappelijke en openbare bibliotheken, documentatiecentra, informatiediensten, Internet en WWW, archieven, uitgeverijen en boekhandels…); − de informatietechnologie met name zoals toegepast in de documentaire informatie (computers, hard- en software, besturingssystemen, toepassingssoftware, scanners en printers, netwerken en datacommunicatie, bibliotheekbeheerssystemen, artificiële intelligentie, hypermedia, automatische indexering…); − de specifieke technieken van documentaire systemen (standaarden en normen inzake formele structurering en inhoudelijke ontsluiting, metadata, thesauri, ontologieën, beschikbaarstelling, retrieval-talen); − de specifieke managementsinzichten voor het beheer van organisaties in de documentaire informatieverzorging (specificiteit van financieel beleid, hrm en competentiemanagement, marketing in non-profit, integrale kwaliteitszorg, performance management…); − de algemene principes van automatisering in organisaties (systeemanalyse, SQL-databases); − het wetenschappelijk onderzoek en zijn methoden in de informatie- en bibliotheekwetenschap (belangrijkste onderzoekstradities zoals gebruiks- en systeemonderzoek, bibliometrie); − de belangrijke documentaire informatieleveranciers en -bronnen en hoe ze te gebruiken (uitgevers, information brokers, bibliotheekcatalogi, bibliografische en factuele databases, internet). De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap beschikt over de vaardigheden om: − zelf een documentair informatieprobleem te onderzoeken en daarover vakkundig te rapporteren (literatuuronderzoek, methodologie van het onderzoek, resultatenanalyse en besluitvorming); − documentaire systemen te ontwerpen en op gevorderd niveau te gebruiken (opzetten van een documentair systeem met behulp van documentaire software, interface-aanpassing, ondervragingsmethoden, publicatie op www); − de documentaire informatietechnologie te gebruiken en toe te passen (PC-beheer, internetgebruik, netwerking, belangrijkste toepassingssoftware, met name databases); − een aantal informetrische technieken toe te passen ter ondersteuning van het beheer van documentaire systemen (statistiek, bibliometrische maten); − een op informatie gerichte organisatie te analyseren en erin een leidinggevende rol te spelen (planning, veranderingsmanagement, omgaan met de mensen in de organisatie).
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
241
Deel 2
1.1. Niveau en oriëntatie van de opleiding De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de master als goed. De doelstellingen zijn zeer zorgvuldig uitgewerkt. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen gericht zijn op het verwerven van wetenschappelijke kennis van de informatie- en bibliotheekwetenschap en het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van deze wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in diverse contexten. De opleiding is ook gericht op het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek in het domein van de informatie- en bibliotheekwetenschap. De zorgvuldige concretisering van deze doelstellingen in eindtermen sluit nauw aan bij de Dublin-descriptoren. Uit studentenenquêtes die door de opleiding worden uitgevoerd blijkt evenwel dat de doelstellingen niet bij alle studenten goed bekend zijn. Een deel van de studenten is zich wel bewust van de doelstellingen, maar is het er niet volledig mee eens. Deze studenten zouden liever een meer specifiek bibliotheekwetenschappelijke dan wel informatiewetenschappelijke opleiding volgen. De overige studenten blijken wel tevreden te zijn met de huidige doelstellingen. De commissie waardeert het dat de opleidingsverantwoordelijken plannen in de toekomst meer aandacht te besteden aan het goed communiceren van de geformuleerde doelstellingen. 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de master als goed. Aangezien de opleiding de enige academische opleiding in Vlaanderen is die zich specifiek op Informatie- en Bibliotheekwetenschap richt, is het volgens de commissie van belang dat zij een breed aanbod biedt qua kennis en competenties. Zij waardeert dan ook de gekozen brede profilering van de opleiding. Toch pleit zij ervoor om de eigenheid van de opleiding nog duidelijker te communiceren. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen voor de master overeenkomen met de eisen die nationale en internationale vakgenoten aan een opleiding in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap stellen. Bij de oprichting van de opleiding werden de doelstellingen geformuleerd door een interuniversitaire werkgroep waarbij ook buitenlandse vakgenoten betrokken werden. Ook nadien werden steeds vertegenwoordigers van alle Vlaamse universiteiten betrokken bij aanpassingen van de doelstellingen. De commissie vindt evenwel dat het interuniversitair karakter van de huidige opleiding te kort schiet. Het engagement van de betrokken universiteiten voor de opleiding blijkt eerder beperkt te zijn. De commissie vindt het dan ook spijtig dat ten gevolge hiervan het interuniversitaire karakter van de opleiding volledig opgegeven wordt.
242
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
De doelstellingen werden getoetst aan de beroepsprofielen voor bibliothecaris en informatiemanager, zoals die in 2003 door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) zijn opgesteld. Die kwamen tot stand in samenwerking met de belangrijkste Vlaamse beroepsverenigingen. De competentiegids voor informatieprofessionals van de European Council of Information Associations werd eveneens gebruikt als referentiekader. Bovendien werd de profilering van de opleiding in detail vergeleken met een aantal andere opleidingen in binnen- en buitenland. De commissie waardeert deze goede afstemming op de binnen- en buitenlandse eisen voor opleidingen in informatie- en bibliotheekwetenschap.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen als positief. Het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen zijn goed. De bekendheid van de doelstellingen bij de studenten kan wel nog verbeterd worden. De doelstellingen komen goed overeen met de eisen van binnen- en buitenlandse deskundigen en nationale en internationale referentiekaders.
Onderwerp 2:
Programma
Het IBW-programma bestond op het moment van het bezoek van de commissie uit een eenjarige GAS-opleiding waarin voornamelijk inleidende opleidingsonderdelen worden aangeboden, gevolgd door een eenjarige GGS-opleiding waarin verdieping nagestreefd wordt. Beide opleidingen worden als één opleidingstraject beschouwd, maar reeds na het eerste jaar (GAS) ontvangen de geslaagde studenten een afstudeerdiploma. Het curriculum bestaat uit vijf modules. 1. Het Documentaire Informatiewezen bespreekt de ruime sector van de documentaire informatie vanuit theoretisch, wetenschappelijk, historisch, maatschappelijk en juridisch oogpunt. 2. Technologie van de Documentaire Informatie bespreekt de ‘informaticakant’ van de informatiewetenschap. Hierbij staan concrete vaardigheden centraal (basissoftware en -hardware, relationele databases, netwerktechnologie). Daarnaast wordt aandacht besteed aan manieren waarop kennis en informatie gerepresenteerd en gestructureerd kunnen worden (b.v. in de vorm van hypertext). 3. Documentaire Systemen behandelt automatiseringstechnieken en -toepassingen, de structurering van documentaire (archief)systemen en retrievaltechnieken. 4. Organisatie en Beheer bevat de opleidingsonderdelen die nodig zijn voor de organisatie en het beheer van een bibliotheek of documentatiecentrum, waaronder het beheer van administratieve systemen, gebruiksonderzoek, statistische en informetrische methoden, management en personeelsbeheer. 5. Onderzoek en Scriptie is de module waarin het informatiewetenschappelijk onderzoek en de daaraan gekoppelde onderzoeksmethodologie centraal staan. De hoofdcomponent is hier natuurlijk de eindverhandeling/masterproef. De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
243
Deel 2
‘Het Documentaire Informatiewezen’ is de inleidende module bij uitstek, waarin de studenten kennismaken met de sector vanuit verschillende perspectieven. Gezien het inleidende karakter is deze module grotendeels in het eerste jaar opgenomen. De modules ‘Technologie van de Documentaire Informatie’ en ‘Documentaire Systemen’ sluiten op elkaar aan, in de zin dat de eerste module de ICT-bouwstenen aanreikt waarmee eigenlijke documentaire systemen worden opgebouwd. De laatste twee modules, ‘Organisatie en Beheer’ en ‘Onderzoek en Scriptie’, zijn respectievelijk professioneel en academisch gericht. Deze vijf modules zouden in de toekomst kunnen verdeeld worden over de bachelor Onderwijs- en Informatiewetenschappen en de éénjarige master IBW. In de GAS-opleiding worden een stage en een praktijkverhandeling georganiseerd. Dit zijn geen aparte entiteiten, maar ze vormen samen één opleidingsonderdeel (8 studiepunten) Tijdens de visitatie was het nog onduidelijk of en hoe stage en praktijkverhandeling in het toekomstige curriculum een plaats zullen vinden.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma als voldoende. De commissie vindt dat de doelstellingen over het algemeen in voldoende mate vertaald zijn in het programma en in de afzonderlijke opleidingsonderdelen. De GAS-opleiding biedt voornamelijk inleidende opleidingsonderdelen die naast elkaar aangeboden worden zonder dat onderlinge verbanden expliciet gelegd worden en zonder dat hun plaats in het geheel wordt verduidelijkt. De studenten missen dan ook vaak de nagestreefde inter- en multidisciplinariteit. Pas in de GGS-opleiding leggen de meeste studenten zelf de verbanden en krijgen zij inzicht in het geheel. De commissie beveelt dan ook aan om reeds van bij het begin van de opleiding de nagestreefde interdisciplinariteit in de praktijk te brengen. De opleiding wil studenten met een heel verschillende achtergrond op korte tijd opleiden, zowel in de informatie- als de bibliotheekwetenschap. De commissie is van mening dat om optimaal aan te sluiten bij de voorkennis en de verwachtingen van de studenten meer keuzemogelijkheden een meerwaarde zouden bieden. De commissie vernam dat de beperkte financiële middelen ten grondslag liggen aan het huidige strakke programma. Ze heeft begrip voor de keuze van de opleidingsverantwoordelijken die met een minimum aan middelen maximaal proberen aan te sluiten bij de geformuleerde doelstellingen. Toch pleit zij voor meer flexibiliteit in het programma, zowel in het begin (zie 2.9.) als meer naar het einde (zie 2.3.) van de opleiding.
244
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
Voorts merkt de commissie op dat naast de thema’s die al in het curriculum aan bod komen de aandacht voor managementaspecten, economische aspecten van informatie en pedagogische aspecten in het programma zouden moeten versterkt worden. Deze aspecten worden namelijk steeds belangrijker voor een bibliotheekof informatiewetenschapper. De commissie waardeert de stage die de studenten de kans biedt in contact te komen met de beroepspraktijk en de theoretische inzichten te leren toepassen in de praktijk. Ze vindt het belangrijk dat de stage blijft bestaan in een nieuw curriculum, zeker voor de studenten die de opleiding onmiddellijk aansluitend op hun basisopleiding volgen of nog niet tewerkgesteld zijn in de sector van de informatie- of bibliotheekwetenschap. De studenten zijn over het algemeen tevreden over de gevolgde stage. Uiteraard is een goede opvolging van de kwaliteit van de stageplaatsen wel essentieel. In de huidige stage blijkt dit soms een probleem te vormen. 2.2. De professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als onvoldoende. In het programma is er de nodige aandacht voor diepgaande kennisontwikkeling in de meeste deeldomeinen van de informatie- en bibliotheekwetenschap. De aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied wordt over het algemeen gewaarborgd door de ZAP- en BAP-leden die het onderwijs verzorgen. Dit is evenwel niet altijd eenvoudig aangezien nauwelijks onderzoek gefinancierd kan worden vanuit de opleiding en de opleidingsverantwoordelijken dus voor de wetenschappelijke onderbouwing van de opleiding bijna volledig afhankelijk zijn van het wetenschappelijk onderzoek dat elders gebeurt en van de goodwill van deze onderzoekers om dit onderzoek te vertalen naar de opleiding. In de praktijk blijkt dan ook dat in een aantal opleidingsonderdelen de wetenschappelijke onderbouwing en de aandacht voor de recente evoluties in het betrokken wetenschapsgebied tekortschieten. De onderzoeksattitude en -vaardigheden worden in de huidige opleiding in zeer beperkte mate gestimuleerd tijdens de opleiding. De commissie betreurt dit. Ze waardeert wel dat de opleidingsverantwoordelijken hieraan in een eventuele masteropleiding meer aandacht willen besteden. Ook de professionele gerichtheid van het programma zou volgens de commissie verder versterkt moeten worden. Vooral voor de bibliotheekwetenschapper blijken een aantal professionele vaardigheden onvoldoende aandacht te krijgen in het programma. De commissie denkt hierbij onder andere aan managementvaardigheden. Wel positief is dat van de professionele ervaring van lesgevers en studenten in de informatie- of bibliotheeksector gebruik gemaakt wordt in het programma.
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
245
Deel 2
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als onvoldoende. De commissie waardeert de modulaire opbouw van het programma waarbinnen de verschillende relevante domeinen van de informatie- en bibliotheekwetenschap aangeboden worden. Ze vindt het evenwel van groot belang dat de onderlinge samenhang tussen de verschillende opleidingsonderdelen binnen deze structuur verduidelijkt zal worden. Uit de gesprekken met studenten en alumni blijkt namelijk duidelijk dat de onderlinge samenhang tussen de opleidingsonderdelen, zeker in de GAS-opleiding, onvoldoende geëxpliciteerd wordt. Studenten zien niet in waarom bepaalde opleidingsonderdelen aangeboden worden, hoe ze bijdragen tot de doelstellingen en wat de onderlinge verbanden zijn. De commissie vindt dit problematisch, mede omdat een groot deel van de studenten enkel de GAS-opleiding volgt. Pas in de GGS-opleiding beginnen de puzzelstukjes in elkaar te vallen en worden verbanden duidelijk. De commissie heeft verder in het zelfevaluatierapport en in de gesprekken met alle betrokkenen vastgesteld dat een spanning tussen informatie- en bibliotheekwetenschap, ondanks de evidente raakvlakken, bestaat in het programma. Dit beïnvloedt de samenhang van het programma negatief. De commissie pleit dan ook voor het invoeren van gedifferentieerde trajecten voor studenten met verschillende achtergronden en interesses. Een mogelijkheid is het invoeren van twee minors (ICT en bibliotheekwetenschap) zoals die gesuggereerd werden tijdens het bezoek. Op die manier zou de coherentie van de individuele curricula van de studenten vergroten en zou ruimte ontstaan om naast een gemeenschappelijke stam meer specialisatie mogelijk te maken voor de studenten die daarvoor kiezen. Ook het actiever toekennen van vrijstellingen op basis van EVC en EVK kan in dit kader volgens de commissie nuttig zijn. 2.4. Studieomvang De huidige GAS-opleiding, de GGS-opleiding en de toekomstige master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap tellen elk 60 studiepunten. Dit voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang. 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt het facet studietijd van de betrokken opleiding als onvoldoende. In het verleden werden geen studietijdmetingen uitgevoerd. In 2006 werden aan de Universiteit Antwerpen pilootprojecten rond studietijdmeting uitgevoerd. De commissie apprecieert het plan om indien deze pilootprojecten succesvol blijken, de succesvolle methodes te veralgemenen. Wel wordt via informele contacten met de
246
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
studenten en in het kader van studentenenquêtes nagegaan of de studietijd aanvaardbaar is. De commissie waardeert dit. Uit de onderwijsevaluaties is wel gebleken dat het tweede semester van de GAS-opleiding onevenredig zwaar is in vergelijking met het eerste semester. De commissie is dan ook van mening dat de opvolging van de studeerbaarheid van het programma een aandachtspunt moet blijven voor de opleidingsverantwoordelijken. Uit de studentenenquêtes blijkt dat de studietijd over het algemeen als hoog gepercipieerd wordt. Het feit dat de meeste studenten tijdens hun opleiding nog vol- of deeltijds werken verklaart gedeeltelijk deze perceptie. De commissie pleit er voor om de studenten goed te informeren over de zwaarte van de opleiding. In de toekomst zal tevens een deeltijds traject aangeboden worden, zodat de studielast over meerdere jaren gespreid kan worden. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat voornamelijk traditionele hoorcolleges worden ingezet in de opleiding. Het zeer beperkte personeelskader is hiervan een van de belangrijkste oorzaken. Er kan nauwelijks ondersteuning geboden worden voor meer interactieve onderwijsvormen. Ook geven de opleidingsverantwoordelijken aan dat de studenten over het algemeen niet vragen om dergelijke werkvormen. Dit wordt door een aantal van de studenten die de commissie ontmoette bevestigd. De commissie heeft dan ook begrip voor de huidige situatie, maar pleit er toch voor om meer nadruk te leggen op interactiviteit. Dit kan onder andere bijdragen tot de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden, die nu nog onderbelicht blijven. De commissie heeft vastgesteld dat de kwaliteit van het aangeboden studiemateriaal van wisselende kwaliteit is. Het gaat zowel om klassieke cursussen als om documentatiebundels. De commissie betreurt dat het elektronisch leerplatform Blackboard nog maar weinig gebruikt wordt. Bij werkende studenten die elkaar relatief weinig fysiek kunnen ontmoeten, kunnen de interactiemogelijkheden van zo een elektronische leeromgeving namelijk de meeste toegevoegde waarde leveren. 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de vorm en de inhoud van de beoordeling en van de toetsing als voldoende. De commissie heeft examenopgaven ingekeken en heeft vastgesteld dat het niveau aangepast is aan de doelgroep. Zowel kennis en inzicht als vaardigheden en attitudes worden getoetst. Zowel mondelinge als schriftelijke examens worden afgenomen. Er wordt tevens voor meerdere opleidingsonderdelen gebruik gemaakt van permanente evaluatie door middel van oefeningen, werkstukken, presentaties of De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
247
Deel 2
portfolio’s. In de opleidingsonderdeelfiches wordt de examenvorm vermeld. Ook in de lessen wordt hierover over het algemeen de nodige informatie gegeven, zodat deze gekend zijn bij de studenten. 2.8. De masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende. De GGS-eindverhandeling telt 20 studiepunten. Het is de doelstelling van de opleidingsverantwoordelijken dat deze scriptie een academisch werkstuk is waarin de student blijk geeft onder begeleiding van een promotor een wetenschappelijk onderwerp te kunnen behandelen en beschrijven. Zowel op inhoudelijk als formeel vlak is publiceerbaarheid in de vakbladen van de documentaire informatiewetenschap een belangrijk criterium bij de beoordeling. Deze publiceerbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van inhoudelijke criteria als ‘relevantie’, ‘originaliteit’ en ‘degelijkheid’, en op formele criteria als ‘helder geschreven’, ‘conform de wetenschappelijke vormvereisten’ en ‘correct gepresenteerd’. De masterproef moet eveneens mondeling verdedigd worden. De verdediging bestaat uit een korte presentatie (10 à 15 minuten), gevolgd door een vraag- en antwoordsessie met de promotor, de medebeoordelaar en eventuele geïnteresseerden. Het geheel van de verdediging duurt maximum 45 minuten. De behandeling van het onderwerp kan in de vorm van een wetenschappelijke studie (op basis van literatuur, experiment, enquête) of een gevalsstudie. De eindverhandeling heeft een omvang van maximum 50 pagina’s. Elke eindverhandeling bevat een inhoudsopgave, een Nederlandstalig abstract, een inleiding/probleemstelling, het eigenlijke werk, een conclusie en een lijst met referenties naar geraadpleegde literatuur. Behoudens uitzonderingen wordt de eindverhandeling in het Nederlands geschreven. Docenten stellen mogelijke onderwerpen voor tijdens een informatiesessie, maar de studenten kunnen ook zelf een onderwerp voorstellen. Soms worden externe deskundigen gevraagd op te treden als co-promotor. Het blijkt dat studenten vaak erg laat een beslissing nemen over onderwerp en promotor, waardoor de tijd die overblijft voor het onderzoek te beperkt is. Daarom werd bij wijze van experiment deze informatiesessie vervroegd tot maart van het GAS-jaar. Dit experiment zal in 2007 geëvalueerd worden. Inhoud, werkwijze, onderlinge communicatie enz. worden overeengekomen in overleg tussen student en promotor. Er wordt verwacht dat zeker aan het begin van het onderzoek promotor en student intensief overleggen over onderwerp, reikwijdte, formele invulling enz. Ook na deze initiële fase dienen student en promotor geregeld contact te houden over de vorderingen van de eindverhandeling. De commissie heeft evenwel van studenten en alumni vernomen dat de kwaliteit en de aard van de begeleiding sterk afhankelijk is van de gekozen pro-
248
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
motor. De intensieve begeleiding wordt bemoeilijkt door de beperkte beschikbaarheid van zowel docenten als studenten voor de opleiding. De beoordeling gebeurt door de promotor van de eindverhandeling en een medebeoordelaar, die vrijwel steeds een andere docent uit het IBW-korps is. Promotor en medebeoordelaar geven allebei een beoordeling op 10 punten; door beide beoordelingen op te tellen wordt de eindbeoordeling bekomen. De commissie waardeert het concept van de masterproef zoals dit beschreven is. Zij meent evenwel dat de doelstelling van een publiceerbaar werkstuk momenteel niet altijd gehaald wordt. Op basis van de eindverhandelingen die zij heeft kunnen inkijken heeft zij vastgesteld dat het niveau van deze werkstukken zeer variabel is. Naast een aantal goede eindverhandelingen (GGS) en praktijkverhandelingen (GAS), heeft zij er ook doorgenomen die het te verwachten minimumniveau niet halen. De commissie vindt dit een belangrijk probleempunt en beveelt aan er nauwer op toe te zien dat dit niveau in de toekomst wel door alle studenten gehaald wordt. Hiertoe is het van groot belang de masterproef goed in te bedden in de volledige opleiding en de aandacht voor wetenschappelijke competenties ook in de rest van de opleiding verder te versterken. De commissie waardeert dat pogingen gedaan worden om de keuze van het onderwerp van de eindverhandeling te vervroegen. De commissie meent bovendien dat het in een aantal gevallen noodzakelijk is de begeleiding van de studenten te versterken. De beperkte aanwezigheid bij de opleiding van zowel promotoren als studenten, maakt dit tot een belangrijke uitdaging. Verder blijkt het rendement van de GGS-eindverhandelingen laag te liggen. Een van de redenen hiervoor is de grote vrijheid die de studenten geboden werd en de beperkte verplichte begeleiding die in het verleden werd voorzien. Een recente aanzet om dit op te vangen is de invoering van twee verplichte voortgangsseminaries (rond Nieuwjaar en rond Pasen) waar de studenten moeten toelichten hoe ver hun onderzoek staat. Hierdoor worden studenten gestimuleerd om aan hun masterproef te werken. Extra aandacht hiervoor is noodzakelijk mede omdat de meeste studenten de opleiding combineren met een job. Er is dan ook veel zelfdiscipline bij de studenten nodig om de masterproef tijdig af te werken. Veel studenten vertonen dan ook uitstelgedrag en kiezen voor een ‘thesisjaar’. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende. De GAS-opleiding richt zich op een breed publiek van afgestudeerden uit het hoger onderwijs van twee cycli, ongeacht de discipline. Ook andere geïnteresseerden kunnen op basis van Eerder Verworven Competenties (EVC’s) de GAS volgen, mits goedkeuring door de Onderwijscommissie. Tot de GGS worden toegelaten: de afgeDe master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
249
Deel 2
studeerden van de GAS en – na onderzoek van de individuele dossiers en goedkeuring door de Onderwijscommissie – de afgestudeerden van opleidingen die de vereiste voorkennis bieden, zoals Informatica, E-communicatie (voorheen Media- en Informatiekunde), Cognitieve Wetenschappen of Computerlinguïstiek. Bij de keuze voor een bachelor in de OIW en een éénjarige master IBW zouden de hiernavolgende toelatingsvoorwaarden gelden. Tot de bachelor Onderwijs- en Informatiewetenschappen (OIW) worden alle afgestudeerden uit het secundair onderwijs toegelaten. Daarnaast wordt een voorbereidingsprogramma ingericht, dat bestaat uit (informatiewetenschappelijke) opleidingsonderdelen van de bachelor voor een totaal van 60 studiepunten. Tot dit voorbereidingsprogramma worden rechtstreeks toegelaten: − afgestudeerden van een academische bachelor; − afgestudeerden van een master. Aan afgestudeerden van de graduaten Bibliotheekwezen en Documentaire Informatiekunde (de zgn. bibliotheekscholen, HOSP) en eventueel aan houders van een academische bachelor die bovendien het bachelordiploma OIW willen behalen, wordt een vermindering van studieomvang toegestaan (de zogenaamde verkorte bachelor; aantal vrijgestelde studiepunten op basis van eerder verworven competenties en/of eerder verworven kwalificaties). Voor afgestudeerden van een professionele bachelor wordt eventueel een schakelprogramma ingericht. Tot de master IBW worden toegelaten: − houders van het bachelordiploma OIW; − afgestudeerden van de boven genoemde bijzondere voortrajecten: voorbereidingsprogramma en schakelprogramma. In specifieke gevallen zal op basis van eerder verworven competenties (EVC) of kwalificaties (EVK) aanspraak kunnen gemaakt worden op rechtstreekse toegang tot één van de voornoemde opleidingen. Deze aanvragen zullen beoordeeld worden door de Onderwijscommissie. De commissie waardeert dat in het bachelor-masterprogramma een verkorte bachelor, waarin vooral aandacht uitgaat naar academische vaardigheden, zal uitgewerkt worden voor de afgestudeerden van de graduaten Bibliotheekwezen en Documentaire Informatiekunde. Omdat gewerkt wordt met een zeer heterogene instroom en een gemeenschappelijk curriculum wordt slechts een beperkte voorkennis verwacht. In de GAS-opleiding
250
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
wordt dan ook de basiskennis over de informatie- en bibliotheekwetenschap aangebracht. De aansluiting met de vooropleiding vormt dan ook geen probleem. De commissie beveelt wel aan om te onderzoeken of een aantal inleidende onderdelen niet in de vorm van een zomercursus of zelfstudie kunnen aangeboden worden, zodat sneller verdieping kan nagestreefd worden in de opleiding zelf. Ook gedifferentieerde trajecten zijn denkbaar om de gevarieerde instroom op te vangen, zodat studenten de opleidingsonderdelen kunnen volgen in de domeinen waarover ze de minste voorkennis hebben en zij vrijgesteld worden van het volgen van de opleidingsonderdelen die overlappen met hun vooropleiding. De GGS-opleiding sluit goed aan bij de GAS-opleiding en bij de vooropleidingen die er rechtstreeks toegang toe verlenen. De laatste 10 jaar schreven zich gemiddeld 74 studenten in in de jaren waarin de GAS-opleiding aangeboden werd (zie grafiek 1). In de GGS-opleiding schreven zich gemiddeld 27 studenten in (zie grafiek 2). De studenteninstroom in de GAS is erg heterogeen, al blijkt het merendeel van de studenten een achtergrond in de humane wetenschappen te hebben. Met name geschiedenis en talen zijn zeer sterk vertegenwoordigd, met een gemiddelde van respectievelijk 38 % en 21 %.
Grafiek 1: Aantal studenten in de GAS-opleiding sinds 1995-1996
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
251
Deel 2
Grafiek 2: Aantal studenten in de GGS-opleiding sinds 1995-1996
Het onderwijs in de opleiding wordt geconcentreerd op vrijdag en zaterdagochtend om werkende studenten toe te laten de opleiding naast een voltijdse beroepsbezigheid te kunnen volgen. De commissie waardeert dit. In de toekomst zal tevens een deeltijds traject aangeboden worden, zodat de studielast over meerdere jaren kan gespreid worden.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het masterprogramma als negatief. De vertaling van de doelstellingen in het programma is in voldoende mate gebeurd. De stage wordt gewaardeerd. Enkele domeinen verdienen meer aandacht in het curriculum. De professionele en academische gerichtheid van het programma is onvoldoende. Het gebrek aan ruimte voor wetenschappelijk onderzoek binnen de opleiding beïnvloedt de kwaliteit van de opleiding negatief. De samenhang van het programma is eveneens onvoldoende. De verbanden tussen de opleidingsonderdelen worden onvoldoende geëxpliciteerd. Meer keuzemogelijkheden zouden bovendien toelaten het programma beter te laten aansluiten bij de voorkennis en de interesses van de studenten. De studieomvang voldoet aan de decretale regels. De studeerbaarheid moet beter gemonitord worden en de studiedruk in de GAS-opleiding moet beter verdeeld worden over de semesters. De afstemming van de vormgeving op de inhoud voldoet. De nadruk ligt wel nog sterk op hoorcolleges als gevolg van de beperkte personeelsinzet. Een grotere interactiviteit zou een meerwaarde bieden. De kwaliteit van het studiemateriaal is wisselend maar in het algemeen voldoende. De vorm
252
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
en het niveau van de beoordeling en van de toetsing zijn adequaat. De masterproef voldoet niet. De eigen doelstellingen worden slechts door een deel van de studenten bereikt en de begeleiding is voor verbetering vatbaar. De toelatingsvoorwaarden voldoen. Als gevolg van de belangrijke tekortkomingen in het programma, zowel wat betreft de samenhang als het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek binnen de opleiding, wat zich uit in een te beperkte wetenschappelijke onderbouwing en tekortkomingen bij de masterproef, vindt de commissie de kwaliteit van het programma onvoldoende.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als voldoende. De individuele vakinhoudelijke kwaliteit van het academisch personeel is goed. De didactische kwaliteit van de docenten (ZAP en vooral BAP) varieert echter. Doordat alle docenten, op één na, slechts deeltijds betrokken zijn bij de opleiding, is hun beschikbaarheid voor de opleiding evenwel logischerwijze beperkt. Dit leidt er ook toe dat het voeren van een personeelsbeleid dat rekening houdt met de bredere pedagogische verplichtingen van docenten zoals de begeleiding van studenten, het volgen van didactische vorming, het samenbrengen van onderwijs en onderzoek en de betrokkenheid bij de interne kwaliteitszorg niet steeds tot z’n recht kan komen. De commissie waardeert dat ondanks deze moeilijke context bij de aanstelling en de evaluatie van ZAP-leden getracht wordt rekening te houden met didactische kwaliteiten. De commissie hoopt dan ook dat in de toekomst een uitbreiding van de wetenschappelijke staf zal mogelijk zijn en dat zo’n uitbreiding ook een echt personeelsbeleid zal mogelijk maken. De commissie deelt de bezorgdheid van de opleidingsverantwoordelijken met betrekking tot de verjonging van het academisch personeelskader en de aandacht voor het aantrekken van vrouwelijke wetenschappers. Het (volledig mannelijke) docentenkorps veroudert en weinig jonge krachten worden opgeleid in het vakgebied. Het is dan ook van groot belang dat hieraan aandacht besteed wordt. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. De commissie heeft grote waardering voor de kwalificaties van de leden van het academisch personeel. Allen zijn expert op het gebied dat zij doceren. De ruimte ontbreekt evenwel om binnen de opleiding wetenschappers aan te stellen voor onderzoeksactiviteiten. Op het moment van de visitatie is de opleiding dan ook De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
253
Deel 2
sterk afhankelijk van de expertise die elders beschikbaar is bij het aantrekken van deeltijdse BAP-leden. Het is dan ook onmogelijk om een eigen onderzoeksbeleid te voeren. Zoals ook elders vermeld (zie 3.1. en 3.3.) hechten de opleiding en de commissie groot belang aan het uitbreiden van het personeelskader en de mogelijkheden voor jonge onderzoekers om te doctoreren in het domein van de informatie- en bibliotheekwetenschap. Ondanks deze moeilijkheden, blijkt het academisch personeel samen de meeste relevante deeldomeinen te omvatten. De meeste personeelsleden hebben bovendien een sterke band met de praktijk en het beroepenveld en er worden regelmatig gastsprekers uit de professionele wereld uitgenodigd. Ten slotte zijn er ook goede internationale contacten. De commissie geeft wel als aanbeveling om meer buitenlandse (gast)docenten te betrekken bij de opleiding. 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als onvoldoende. De opleiding beschikte op het moment van het bezoek van de commissie aan de opleiding over 1,2 voltijdse equivalenten ZAP (waarvan 0,2 tijdelijk) en 1 voltijds AAP-lid. Daarnaast is een aantal lesgevers in een BAP-statuut verbonden (in totaal 0,7 VTE) aan de opleiding. Zij worden ondersteund door 1,5 VTE administratief en technisch personeel. Dit is volgens de commissie een te beperkt personeelskader om onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening naar behoren uit te voeren. Dat het onderwijs grotendeels wordt gegeven door externe krachten die met een deeltijds, tijdelijk en vaak onbezoldigd statuut aan de Universiteit Antwerpen verbonden zijn, bemoeilijkt een goede onderlinge afstemming tussen de opleidingsonderdelen (zie ook 2.3.) en houdt in dat nauwelijks of geen (individuele) studiebegeleiding, extra oefeningensessies of andere vormen van ondersteuning kunnen aangeboden worden. Bovendien kan er nauwelijks wetenschappelijk onderzoek gedaan worden vanuit de opleiding. De meeste lesgevers doen wel onderzoek aan de eigen instelling, maar deze inspanningen zijn versnipperd en deze manier van werken laat nauwelijks sturing toe vanuit de opleiding. Om de opleiding op een goede manier te kunnen aanbieden is dringend een uitbreiding van zowel het ZAP- als het AAP-kader volgens de commissie noodzakelijk. Ze waardeert dat de universitaire overheid zich daarvoor wil inzetten. Een eerste teken van de bestaande goodwill is gebleken door de toekenning van een eerste AAP-lid aan de opleiding.
254
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel als negatief. De individuele didactische kwaliteiten van de stafleden voldoen. Hun academische en professionele expertise staan buiten kijf. Doordat bijna allen in deeltijdse, tijdelijke en vaak onbezoldigde statuten verbonden zijn aan de opleiding, is een personeelsbeleid, zowel op onderwijskundig als op onderzoeksvlak, zo goed als onmogelijk. Het academisch personeelskader vereist een sterke uitbreiding. De beschikbare personeelsmiddelen zijn immers te beperkt om een kwalitatief afdoende opleiding aan te bieden.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende. De opleiding wordt voornamelijk verzorgd op campus Drie Eiken. Het is echter de bedoeling om de onderwijsactiviteiten uiterlijk in het academiejaar 2007-2008 op de Stadscampus te concentreren. Zowel op de campus Drie Eiken als de Stadscampus zijn er voldoende auditoria en lokalen met de nodige hulpmiddelen. Wel is de beschikbare computerinfrastructuur op de campus Drie Eiken niet altijd voorzien op grotere groepen studenten. Dit is vooral in de GAS-opleiding een probleem. De bibliotheek beschikte op het moment van de visitatie over het algemeen nog over een voldoende collectie. Door het gebrek aan financiële middelen kan de opleiding zelf evenwel nauwelijks nog boeken en tijdschriften aanschaffen. Om de kwaliteit van de collectie op peil te houden is het essentieel dat de afstemming van de aankopen door de campusbibliotheek op de behoeften van de opleiding verbeterd wordt. Deze afstemming blijkt namelijk niet optimaal te zijn. Ook moet de nodige aandacht besteed worden aan het voldoende vernieuwen van de collectie. De commissie is tevreden dat de collectie in oktober 2007 zal gegroepeerd worden in de bibliotheek Humane en Sociale Wetenschappen op de Stadscampus, want de spreiding van de collectie over twee campussen zoals dat het geval was op het moment van de visitatie is niet bevorderlijk voor de toegankelijkheid. 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als voldoende. De vakinhoudelijke begeleiding en de informatievoorziening gebeurt door het ZAP of het AAP-lid dat betrokken is bij de opleiding. Ook bij het secretariaat van de opleiding kunnen de studenten terecht voor informatie over de opleiding. Waar nodig bieden de facultaire diensten de nodige ondersteuning en helpen centrale diensten studenten met niet-opleidingsonderdeelgebonden problemen. De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
255
Deel 2
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Globaal beoordeelt de commissie de voorzieningen als positief. De middelen zijn te beperkt om zelf boeken of tijdschriften aan te schaffen vanuit de opleiding. Een goede afstemming met de bibliotheek is dan ook vereist. De overige materiële voorzieningen voldoen. De kwaliteit van de collectie van de bibliotheek moet evenwel bewaakt worden. Ook de studiebegeleiding voldoet. De coördinator van de opleiding en het AAP-lid staan steeds ter beschikking van de studenten.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Het belangrijkste instrument voor de interne kwaliteitszorg van de opleiding IBW is de jaarlijkse studentenevaluatie. Reeds vanaf de oprichting van IBW wordt de studenten na afloop van de twee zittijden gevraagd een anonieme enquête in te vullen over de opleiding in het algemeen en de verschillende opleidingsonderdelen in het bijzonder. Het Dagelijks Bestuur van de opleiding verwerkt de binnengekomen enquêtes tot een algemeen rapport, dat besproken wordt op de eerstvolgende vergadering van de Onderwijscommissie. Tijdens deze besprekingen wordt eveneens gezocht naar oplossingen voor de vastgestelde problemen. De uitvoering hiervan gebeurt meestal door het Dagelijks Bestuur en/of het secretariaat. De resultaten per opleidingsonderdeel worden bezorgd aan de verantwoordelijke docent(en). Indien een docent het wenst, kan hij zijn bemerkingen bij deze resultaten persoonlijk bespreken met de voorzitter. De voorzitter ziet er, onder meer via de resultaten van de enquêtes van de daaropvolgende jaren, op toe dat ernstige problemen op het niveau van de opleidingsonderdelen verbeteren. De opleiding IBW heeft dus een eigen systeem van interne kwaliteitszorg uitgewerkt dat verschilt van dat van de Universiteit Antwerpen (voor een uitgebreide beschrijving van het systeem van de Universiteit Antwerpen, zie het deelrapport van de bachelor en master Communicatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen). Bij de invoering van de masteropleiding zal evenwel overgeschakeld worden op het systeem van de Universiteit Antwerpen. De opleiding streeft er wel naar om de jaarlijkse evaluatie van alle opleidingsonderdelen te behouden, iets wat in het universiteitsbrede systeem niet noodzakelijk gebeurt.
5.1. Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als goed. De commissie heeft waardering voor de studentenenquêtes zoals die door de opleiding ontwikkeld zijn en jaarlijks afgenomen worden. Ze hoopt dat de positieve elementen van het eigen systeem van de opleiding zullen behouden blijven bij de integratie in het nieuwe kwaliteitszorgsysteem van de Universiteit Antwerpen. De commissie heeft vernomen dat ook via informele kanalen problemen bespreekbaar zijn.
256
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
Het zelfevaluatierapport is informatief en zelfkritisch. Het is prettig geschreven en geeft een goed inzicht in de sterke en zwakke punten van de opleiding. De gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek had met alle betrokkenen vormen bovendien een goede aanvulling op en bevestiging van het zelfevaluatierapport. 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als voldoende. De commissie waardeert de zelfkritische houding en de openheid voor verandering die zeker bestaat bij de opleidingsverantwoordelijken. Door de beperkte financiële ruimte worden noodzakelijke – en als dusdanig erkende – verbeteringen soms evenwel niet eens voorgesteld omdat de opleidingsverantwoordelijken niet zien hoe ze met de bestaande middelen te realiseren. Dit uit zich volgens het zelfevaluatierapport ook soms in een eerder ‘constaterend’ dan ‘remediërend’ karakter van het rapport dat door het Dagelijks Bestuur wordt opgesteld en door de Onderwijscommissie besproken wordt. Sommige problemen worden dan ook verholpen. In sommige gevallen ontbreken volgens de visitatiecommissie inderdaad de financiële randvoorwaarden om het probleem op te lossen (b.v. niet voldoende ondersteuning bij praktische opdrachten), maar ook problemen die relatief eenvoudig kunnen worden opgelost (zoals gedeeltelijke inhoudelijke overlap tussen twee opleidingsonderdelen), blijven soms aanslepen. Een oorzaak hiervan kan opnieuw de beperkte controle van de opleidingsverantwoordelijken over de lesgevers zijn. De commissie heeft wel vastgesteld dat de opleidingsverantwoordelijken trachten door regelmatige curriculumhervormingen de opleiding aan te passen aan veranderende omstandigheden en aan de evolutie van de informatie- en bibliotheekwetenschap. De commissie heeft bovendien vastgesteld dat naar aanleiding van de bachelor-masterhervorming heel wat initiatieven genomen werden om de financiële en organisatorische randvoorwaarden waarbinnen de opleiding georganiseerd wordt, te verbeteren. De commissie hoopt dat deze inspanningen in de komende jaren ook tot resultaten zullen leiden. Zij vindt dat deze recente inspanningen voldoende garanties bieden voor toekomstige verbeteringen om dit facet positief te beoordelen. De opleiding werd niet eerder gevisiteerd en kan dus geen rekening gehouden hebben met vroegere aanbevelingen door visitatiecommissies. 5.3. Betrokkenheid medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld als voldoende. Het voornaamste beleidsorgaan van de opleiding IBW is de Onderwijscommissie. In principe worden alle beleidsmatige beslissingen door deze commissie genoDe master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
257
Deel 2
men, al kan zij het Dagelijks Bestuur machtigen om een aantal praktische beslissingen autonoom te nemen. Beslissingen over zaken van groot belang (zoals curriculumwijzigingen) worden door de voltallige Onderwijscommissie genomen. In dit orgaan worden studenten, oud-studenten en interuniversitaire vertegenwoordigers betrokken. In principe worden de studenten ook uitgenodigd op de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur. Om praktische redenen zijn de bijeenkomsten van het Dagelijks Bestuur tot nu toe echter tot een minimum beperkt en als gevolg daarvan de structurele studentenparticipatie ook. De commissie betreurt dit. Informeel kunnen de studenten wel hun opmerkingen kwijt bij de opleidingscoördinator of de docenten. Ook de alumni van de opleiding worden in de Onderwijscommissie vertegenwoordigd. Door het beëindigen van de werking van de oud-studentenvereniging Libidoc is de draagkracht van deze vertegenwoordiging evenwel verminderd. Met het beroepenveld bestaan vooral informele contacten en via de leden van de Onderwijscommissie die zelf in het beroepenveld actief zijn; dit kunnen zowel docenten en interuniversitaire vertegenwoordigers als studenten en oud-studenten zijn.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Globaal beoordeelt de commissie de interne kwaliteitszorg als positief. Het onderwijs wordt jaarlijks geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties leiden evenwel lang niet altijd tot aanpassingen. Vaak zijn de beperkte financiële middelen hiervan de oorzaak. De betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding is over het algemeen voldoende.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als voldoende. De alumni met wie de commissie gesproken heeft, zijn over het algemeen tevreden over wat zij geleerd hebben tijdens de opleiding. De zelfstandige en zelfredzame studenten slagen er duidelijk in het maximale te halen uit de opleiding. Zowel de GAS- als de GGS-opleiding draagt bij tot het vinden van een nieuwe job of het doorgroeien naar een andere functie. Afgestudeerden kunnen terecht in een groot aantal functies in het archiefwezen, de boekhandels- en uitgeverijsector of in zeer verschillende sectoren als documentalist, knowledge manager, records manager of information intermediary. De commissie meent op basis van de gesprekken die zij gevoerd heeft met alle betrokkenen, en op basis van het niveau van de examenvragen die zij ingekeken heeft dat het niveau voldoet. Uit het soms lage niveau van de eind-
258
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
verhandelingen blijkt wel dat een verdere verbetering van het niveau mogelijk is en zodoende de geformuleerde eindkwalificaties nog beter moeten kunnen bereikt worden. De opleiding organiseert nog geen internationale studentenuitwisselingen. De commissie hoopt dat dit zal veranderen in de nieuwe bachelor-masterstructuur. 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als onvoldoende. De slaagpercentages van de voorbije tien jaar van de GAS- en GGS-studenten bij eerste inschrijving worden weergegeven in Grafiek 3 en 4. Waar het slaagcijfer na 1 jaar voor de GAS-opleiding aanvaardbaar is, is dat voor de GGS-opleiding verontrustend laag. De commissie heeft begrip voor het feit dat studievertraging kan ontstaan bij een opleiding die vaak gevolgd wordt door studenten die de studie combineren met hun job. Het aantal studenten dat na 1 jaar slaagt in de opleiding is echter duidelijk te laag. Dit moet een belangrijk aandachtspunt voor de opleidingsverantwoordelijken zijn. Ze waardeert dat er een deeltijds traject gepland wordt om de combinatie werk en studie beter te faciliteren. Daarnaast zal deze hele problematiek van de combinatie werk-studie en het lage slaagcijfer voor de GGS-opleiding zich in de toekomst wellicht niet meer voordoen wanneer de opleidingen indalen enerzijds gedeeltelijk in de academische bachelor OIW en de master IBW.
Grafiek 3: Slaagpercentages van de studenten bij eerste inschrijving in de GAS-opleiding sinds 1995-1996
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
259
Deel 2
Grafiek 4: Slaagpercentages van de studenten bij eerste inschrijving in de GGS-opleiding sinds 1995-1996
De doorstroomanalyse van de GAS-opleiding (zie Tabel 1) geeft aan dat 92,1 % van de afgestudeerden op tijd afstudeert. Slechts enkele studenten schrijven zich opnieuw in wanneer ze niet slagen. De doorstroomanalyse van de GGS-opleiding (zie Tabel 2) geeft aan dat slechts een beperkt aantal studenten de GGS-opleiding afwerkt. Van de studenten die afstuderen, loopt een groot deel een of twee jaar studievertraging op (respectievelijk 28,9 % en 20 %). Tabel 1: Doorstroomanalyse van de GAS-opleiding Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
1995 – 1996
39
3
0
42
1,07
1
1
1997 – 1998
62
2
0
64
1,03
1
0
1999 – 2000
43
5
2
50
1,18
1
2
2001 – 2002
43
5
3
51
1,22
1
3
2003 – 2004
47
0
0
47
1,00
1
0
Totaal
234
15
5
254
1,10
1
1
Procentueel
92,1 %
5,9 %
2,0 %
100,0 %
260
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
Tabel 2: Doorstroomanalyse van de GGS-opleiding Afstudeerjaar
Op tijd
+ 1 jaar
+ 2 jaar
Totaal
Gem.
Jaren
Maanden
1996 – 1997
2
4
4
10
2,20
2
2
1998 – 1999
5
1
3
9
1,78
1
9
2000 – 2001
0
1
2
3
2,67
2
8
2002 – 2003
3
3
0
6
1,50
1
6
2004 – 2005
13
4
0
17
1,00
1
0
Totaal
23
13
9
45
1,83
1
10
Procentueel
51,1 %
28,9 %
20,0 %
100,0 %
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten als positief. De afgestudeerden van zowel de GAS- als de GGS-opleiding vinden snel werk. De slaagcijfers zijn echter te laag. De commissie meent evenwel dat voornamelijk externe oorzaken zoals de zware combinatie van werken en studeren hieraan ten grondslag liggen. De commissie hecht dan ook een groter gewicht aan het voldoende niveau en de goede perspectieven op de arbeidsmarkt dan aan de lage slaagcijfers bij haar globale positieve oordeel voor het onderwerp resultaten.
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
261
Deel 2
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de Master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen biedt en haar eindoordeel is bijgevolg negatief. Zoals in dit rapport gemotiveerd is de commissie van mening dat de huidige middelen te beperkt zijn om in deze opleiding de gewenste kwaliteit te bieden, ondanks alle inspanningen van de opleidingsverantwoordelijken. De commissie hoopt dat dit negatieve eindoordeel niet het einde van de enige academische opleiding in Informatie- en Bibliotheekwetenschap in Vlaanderen betekent, maar het begin kan zijn van een nieuwe, versterkte opleiding. De noodzaak van een dergelijke opleiding staat voor de commissie immers onomstotelijk vast. Deze noodzaak blijkt onder andere uit de duidelijke meerwaarde die het diploma voor zo goed als alle afgestudeerden oplevert op de arbeidsmarkt. De commissie heeft vastgesteld dat er met veel enthousiasme aan dit programma gewerkt wordt. Ondanks de inhoudelijke potentie die er overduidelijk is, komt de pedagogische vormgeving onvoldoende uit de verf als gevolg van de zeer moeilijke randvoorwaarden. De commissie hoopt dat er een kwaliteitsslag gemaakt wordt. Een duidelijke plaats in de organisatiestructuur van de instelling, een voldoende financiële ondersteuning en een voldoende en vast academisch personeelskader dat de opleiding kan dragen, zijn evenwel noodzakelijk om een degelijke specialistische opleiding aan te bieden. De commissie heeft begrepen dat de universitaire overheid van de Universiteit Antwerpen zich daarvoor wil inzetten. De commissie gelooft dan ook in een toekomst voor deze opleiding. De commissie meent dat een aantal problemen waar het huidige programma mee kampt het best kunnen opgelost worden binnen een tweejarige masteropleiding, ook al is zij er zich bewust van dat de Universiteit Antwerpen deze keuze niet ondersteunt. De commissie meent dat de opleiding hierbij zou gebaat zijn omwille van de mogelijkheden die een tweejarige masteropleiding zou bieden om een goede voorbereiding op de masterproef te organiseren en zo de kwaliteit ervan en de slaagcijfers te verhogen, om in het curriculum ruimte te voorzien voor een stage, om de internationale studentenmobiliteit te verhogen en om differentiële trajecten rond informatie- en bibliotheekwetenschap te organiseren. De commissie meent dat ook de integratie van een deel van de opleiding IBW in de bacheloropleding OIW en het inrichten van een daarop aansluitende initiële masteropleiding kansen biedt om een goede opleiding in te richten, ook al zijn niet alle bovenstaande argumenten bij deze optie van toepassing. Er blijven wel twijfels of de integratie van de GAS-opleiding in de bachelor Onderwijs- en Informatiewetenschappen de verwachte synergieën zal opleveren. Andere, innovatievere oplossingen, zoals het aansluiten bij de UA Managment School hadden ook in aanmerking genomen kunnen worden.
262
Deel 2
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie aan: - de eigenheid van de opleiding nog duidelijker te communiceren; - reeds van bij het begin van de opleiding de nagestreefde interdisciplinariteit in de praktijk te brengen; - het programma flexibeler in te vullen, zowel in het begin als meer naar het einde van de opleiding door het invoeren van gedifferentieerde trajecten voor studenten met verschillende achtergronden en interesses en het actiever toekennen van vrijstellingen op basis van EVC en EVK; - de aandacht voor managementaspecten, economische aspecten van informatie en pedagogische aspecten in het programma te versterken; - de kwaliteit van de stageplaatsen goed te bewaken; - de academische gerichtheid van de opleiding te versterken; - de samenhang van het programma te vergroten en de onderlinge verbanden tussen de opleidingsonderdelen te verduidelijken; - de studeerbaarheid van de opleiding van nabij te blijven monitoren; - de studenten goed te informeren over de zwaarte van de opleiding; - het elektronisch leerplatform Blackboard actiever te gebruiken; - het nagestreefde niveau van de masterproef realistisch te definiëren en er beter op toe te zien dat dit niveau dan ook door alle studenten gehaald wordt; - de begeleiding van de studenten bij de masterproef te bewaken; - aandacht te besteden aan de samenstelling van het docentenkorps naar leeftijd en sexe; - meer buitenlandse (gast)docenten aan te trekken; - dringend zowel het ZAP- als het AAP-kader uit te breiden om de opleiding op een goede manier te kunnen aanbieden; - de afstemming van de aankopen door de campusbibliotheek op de behoeften van de opleiding te verbeteren; - de structurele studentenparticipatie te versterken; - in de bachelor-masterstructuur internationale studentenuitwisseling mogelijk te maken.
De master in de Informatie- en Bibliotheekwetenschap
263
Deel 2
VII
Universiteit Gent De master na master in de Journalistiek
Vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport met het oog op de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen geoptimaliseerd worden en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd aangevuld met de bijkomende toelichtingen die tijdens het bezoek aan de opleiding werden gegeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een master na masteropleiding in de journalistiek. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
265
Deel 2
onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd zijn, samen met aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Inleiding In het kader van de Bologna-hervormingen werd de GAS-opleiding Media en Communicatie omgevormd tot een Master na Master in de Journalistiek die in het academiejaar 2004–2005 voor het eerst aangeboden werd. Het gaat om een Nederlandstalige opleiding die enkel in dagonderwijs wordt aangeboden. De commissie bezocht de opleiding samen met de bachelor en master in de Communicatiewetenschappen van 29 november tot 1 december 2006. De commissie waardeert de inspanningen van de vakgroep Communicatiewetenschappen om een voortgezette academische opleiding Journalistiek aan te bieden. Deze opleiding is de enige universitaire opleiding Journalistiek in Vlaanderen. Gegeven de gespecialiseerde aard van de journalistiek vandaag en de centrale rol van de journalistiek in de maatschappij, is een master waarin journalistieke vraagstukken vanuit academisch perspectief worden behandeld uiterst belangrijk.
266
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
De master na master stelt zich tot doel op een academisch niveau en rekening houdend met de maatschappelijke behoeften journalisten en woordvoerders op te leiden. Door de toenemende informatiestroom wordt volgens de opleidingsverantwoordelijken de taak van beide alsmaar belangrijker. Journalisten moeten niet alleen een selectie maken uit de overvloed van feiten, ze moeten ook duiding geven, interpretatieschema’s aanreiken en reflecteren over het waarom van actuele ontwikkelingen. Woordvoerders, zowel in de overheids- als in de privé-sector, moeten op hun beurt op de hoogte zijn van de specifieke behoeften van journalisten. Zij moeten binnen hun opdracht voortdurend rekening houden met de wetmatigheden, mogelijkheden en beperkingen van de journalistiek. De opleiding wil zich daarom niet alleen op praktische vaardigheden richten, maar ook er ook toe bijdragen dat toekomstige mediaprofessionals zich bewust zijn van hun maatschappelijke rol. De master na master wil verder bouwen op de kwalificaties die de student al heeft verworven in zijn/haar voorafgaande masteropleiding. De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht deze kwalificaties aan te vullen met specifiek op de journalistiek gerichte academische competenties. Tegelijk wordt het beheersen van kennis, attitudes en vaardigheden om zelfstandig en kritisch te kunnen functioneren als journalist of woordvoerder beoogd. Deze algemene doelstellingen worden vertaald in de volgende eindkwalificaties. Eindkwalificaties inzake kennis - Kennis van de structuur en werking van de verschillende media. - Inzicht in de maatschappelijke functies van de journalistiek. - Kennis van de juridische en deontologische aspecten van de journalistiek. - Kennis van de stand van de wetenschappelijke discussie betreffende journalistiek en maatschappij. - Inzicht in de gevolgen van de technische, economische en andere contextuele ontwikkelingen voor de uitoefening van het beroep van journalist/woordvoerder. Eindkwalificaties inzake vaardigheden - Praktische vaardigheden die nodig zijn voor de uitoefening van het beroep van journalist, zowel in de gedrukte-, de audiovisuele- en de on-line-journalistiek als in de interne en externe communicatie en de (overheids)voorlichting. - Vaardigheden in het vergaren, verwerken en mondeling en schriftelijk rapporteren van informatie. - Vaardigheden in het beroepsmatig werken in teamverband.
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
267
Deel 2
Eindkwalificaties inzake attitudes - Blijk geven van kritisch inzicht en journalistieke integriteit op academisch niveau. - Blijk geven van besef van de maatschappelijke relevantie van de journalistiek en de informatievoorziening met inbegrip van de ethische en normatieve aspecten. - In acht nemen van de journalistieke deontologie en ‘accountability’.
1.1. Niveau en oriëntatie van de opleiding De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de master als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen over het algemeen overeenkomen met de eindkwalificaties van een academisch gerichte masteropleiding zoals die in Art. 58 van het Structuurdecreet (04/04/2003) geformuleerd zijn. De doelstellingen zijn gericht op het verder ontwikkelen van wetenschappelijke kennis en op het begrijpen van de context waarin deze kennis wordt toegepast. Ook worden het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar nagestreefd. Het is de commissie tijdens haar bezoek aan de opleiding evenwel niet volledig duidelijk geworden welke verhouding tussen theoretische en beroepsgerichte praktische vorming de opleidingsverantwoordelijken nastreven. Aan het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker wordt minder aandacht besteed. De doelstellingen worden systematisch bekend gemaakt aan studenten via de Studiegids, de website van de UGent en via brochures. Ook wordt aan het begin van elk opleidingsonderdeel een mondelinge toelichting gegeven bij de specifieke doelstellingen ervan. 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de master als onvoldoende. De commissie meent dat de vertaling van de algemene opleidingsdoelstellingen in specifieke eindkwalificaties niet goed is gebeurd. De opleiding wordt gepromoot als een opleiding tot journalist en woordvoerder. In de specifieke eindkwalificaties en in het programma (zie verder) ligt de nadruk sterk op een opleiding tot journalisten en onvoldoende op een opleiding tot woordvoerders. De competenties die nodig zijn voor de functies van journalist en woordvoerder zijn deels overlappend, maar de commissie vindt het wel noodzakelijk dat een opleiding die expliciet aangeeft naast journalisten ook woordvoerders op te leiden, daarmee rekening houdt bij het formuleren van de eindkwalificaties. De commissie ziet de onevenwichtige vertaling van de opleidingsdoelstellingen in de eindkwalificaties dan ook als een ernstig tekort.
268
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
De commissie heeft wel vastgesteld dat de eindkwalificaties zoals ze geformuleerd zijn over het algemeen overeenkomen met de eisen die vakgenoten aan een master na masteropleiding Journalistiek stellen. De commissie pleit er dan voor om ofwel de algemene opleidingsdoelstellingen te herformuleren en zo in lijn te brengen met de specifieke eindkwalificaties en de huidige op journalistiek gerichte invulling van het programma, ofwel de algemene opleidingsdoelstellingen beter te vertalen, ook voor de opleiding van woordvoerders en het programma daaraan aan te passen. De commissie heeft vastgesteld dat de contacten tussen de opleiding en het afnemend veld voornamelijk informeel verlopen. Zij beveelt de opleiding aan om na te gaan of vertegenwoordigers van het beoogde beroepenveld actiever en meer formeel kan betrokken worden bij het formuleren van de doelstellingen. Ook kan het nuttig zijn om meer in detail na te gaan wat de specifieke doelstellingen van vergelijkbare opleidingen in het buitenland inhouden en de evoluties daarin op te volgen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de opleiding als positief. Het niveau en de oriëntatie van de opleiding zijn voldoende. De algemene opleidingsdoelstellingen zijn vertaald in specifieke eindkwalificaties. Deze eindkwalificaties komen overeen met wat vakgenoten verwachten van journalistieke opleiding. De vertaling van de algemene doelstelling om woordvoerders op te leiden in specifieke eindkwalificaties is evenwel onvoldoende gebeurd. De incoherentie tussen de algemene opleidingsdoelen en de specifieke eindkwalificaties heeft aanleiding gegeven tot de beoordeling onvoldoende op het facet domeinspecifieke eisen. De commissie vindt evenwel dat de huidige geformuleerde eindkwalificaties over het algemeen voldoen voor een academische master-na-masteropleiding journalistiek en beoordeelt het onderwerp ‘doelstellingen van de opleiding’ bijgevolg positief.
Onderwerp 2:
Programma
Het programma bestaat in de eerste plaats uit theoretisch-wetenschappelijke opleidingsonderdelen (16 studiepunten), toegespitst op de rol en functie van de journalist of woordvoerder. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt naargelang van de instroom. Studenten die instromen uit andere academische disciplines dan Communicatiewetenschappen (programma A) volgen de volgende opleidingsonderdelen: ‘Media en maatschappij’, ‘Analyse van de gedrukte media’, ‘Analyse van de omroep’, ‘Nieuwsanalyse’ en ‘Journalistieke deontologie’. Studenten die instromen uit de Communicatiewetenschappen stellen zelf een pakket keuzeopleidingsonderdelen samen uit het algemeen academisch aanbod (programma B).
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
269
Deel 2
In de tweede plaats zijn er werksessies en/of stages (28 studiepunten) voor het aanbrengen en inoefenen van praktische vaardigheden. Hiervoor worden experten uit de praktijk ingeschakeld. In de interactieve werkcolleges ‘Journalistieke praktijk gedrukte media en on-line’ (I en II) worden de basisvaardigheden ingeoefend onder begeleiding van verschillende beroepsjournalisten. ‘Journalistieke praktijk Audiovisuele media’ (I en II) laat, opnieuw onder begeleiding van professionele journalisten, ervaring opdoen inzake radio- en televisiejournalistiek. Via stages krijgen studenten de mogelijkheid in situ kennis te maken met het beroepenveld en hun vaardigheden te testen in een echte beroepsomgeving. Workshops brengen de journalistieke omgeving als het ware binnen de universiteit. Ten slotte moeten de studenten in hun masterproef (16 studiepunten) blijk geven van de academische en de professionele attitudes, vaardigheden en inzichten die zij verworven hebben.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en het programma als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de focus van het programma, net als de geformuleerde eindkwalificaties (zie 1.2.), sterk gericht is op het journalistieke vak en nauwelijks op woordvoerderschap, wat wel in de algemene opleidingsdoelstellingen is opgenomen. De commissie heeft de incoherentie van de doelstellingen en de eindkwalificaties onder 1.2. beoordeeld en zal haar oordeel onder dit facet enkel baseren op de vertaling van de eindkwalificaties in het programma. De onduidelijkheid in de doelstellingen over het evenwicht tussen een theoretische verdieping en het ontwikkelen van praktische vaardigheden uit zich eveneens in het concrete curriculum. Enerzijds wordt de klemtoon gelegd op een academische opleiding, anderzijds willen de opleidingsverantwoordelijken ook een praktische opleiding bieden. Het blijkt evenwel moeilijk om binnen een eenjarige masteropleiding zowel een diepgaande theoretische als een goede praktische vorming aan de studenten aan te bieden. De commissie pleit ervoor om qua academische vorming de aandacht voor journalism studies nog explicieter een plaats te geven in de opleiding. Ook aan mediamanagement wordt relatief weinig aandacht besteed. De studenten die al over een diploma Communicatiewetenschappen beschikken, volgen ter vervanging van de theoretische opleidingsonderdelen een aantal keuzeopleidingsonderdelen. Gezien de grote keuzevrijheid die deze studenten krijgen bij het invullen van deze opleidingsonderdelen is de commissie van mening dat de gekozen opleidingsonderdelen niet steeds bijdragen tot het bereiken van de nagestreefde doelstellingen. De commissie pleit ervoor om ook voor deze studenten gestructureerde keuzemogelijkheden aan te bieden, aansluitend bij de doelstellingen van de opleiding.
270
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
De studenten met wie de commissie sprak waarderen de praktijkcolleges audiovisuele praktijk waarin ze relevante audiovisuele vaardigheden verwerven. De praktijkcolleges gedrukte media worden minder geapprecieerd. De studenten zien de relevantie van de opdrachten niet in en betreuren het gebrek aan feedback bij de ingeleverde opdrachten. De studenten waarderen wel de stages. De studenten volgen een stage gedrukte media en een stage audiovisuele media. De twee stages vormen volgens de commissie een goede kennismaking met de journalistieke praktijk, maar ze heeft wel vragen bij de beperkte duur van deze stages. Zoals in de rest van het programma, is ook in de stages slechts een beperkte aandacht voor het luik woordvoerderschap. De commissie betreurt dit. Voorts is de naamgeving van de opleidingsonderdelen ‘Audiovisuele media’ en ‘Gedrukte media’ voor de commissie niet duidelijk. De brede benaming geeft niet duidelijk weer wat de werkelijke inhoud van deze opleidingsonderdelen is en welke competenties erin nagestreefd worden. Ook het opleidingsonderdeel ‘Nieuwsanalyse’ beschikt over een versluierende titel. Ten slotte vinden de meeste studenten en alumni met wie de commissie sprak het opleidingsonderdeel ‘Nederlandse taalbeheersing’ nuttig, maar pleiten zij voor een andere invulling. De huidige invulling komt schools over en brengt de studenten naar hun gevoel weinig bij. 2.2. De professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van het programma als voldoende. Het programma heeft aandacht voor kennisontwikkeling in een aantal domeinen van de journalistiek. De commissie vindt wel dat deze kennisontwikkeling nog moet versterkt worden (zie 2.1.). De inhoudelijke uitwerking van het programma is gebaseerd op het eigen onderzoek van de vakgroep Communicatiewetenschappen. Er worden in het programma geen specifieke opleidingsonderdelen aangeboden om de onderzoeksattitude en -vaardigheden verder te ontwikkelen omdat men ervan uitgaat dat de studenten reeds in hun basisopleiding hiervan blijk gegeven hebben. De commissie betreurt dit. Het lijkt haar aangewezen de specifieke onderzoeksmethoden die gebruikt worden in het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de journalistiek aan te bieden. Wel voorziet het programma in een masterproef. De aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied wordt in het algemeen voldoende gewaarborgd in de meeste opleidingsonderdelen. ZAP-leden doen actief wetenschappelijk onderzoek in het domein waarover ze college geven en verwerken dat onderzoek ook vaak in hun onderwijs. Bovendien brengen praktijkassistenten en gastsprekers de recente ontwikkelingen uit de beroepspraktijk in de opleiding in. Tijdens de stages komen de studenten rechtstreeks in aanraking met de beroepspraktijk.
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
271
Deel 2
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als onvoldoende. In het eerste semester van de opleiding worden naast enkele praktijkgerichte opleidingsonderdelen voornamelijk theoretische opleidingsonderdelen aangeboden. In het tweede semester verschuift de nadruk naar de meer praktijkgerichte opleidingsonderdelen. De commissie vindt deze opbouw van het programma op zich goed. De commissie vindt daarentegen dat de onderlinge samenhang tussen de opleidingsonderdelen duidelijk voor verbetering vatbaar is. De meeste studenten volgen het A-programma (voor niet-communicatiewetenschappers). De verbanden tussen de communicatiewetenschappelijke opleidingsonderdelen die deze studenten volgen zijn niet duidelijk genoeg geëxpliciteerd. Ze worden evenmin goed gepositioneerd en gecontextualiseerd in termen van de journalistiek als deel van het gebied van journalism studies en de problematiek van massacommunicatie in een veranderend en convergerend medialandschap. Een beperkt aantal studenten volgt het B-programma (voor Communicatiewetenschappers). In dit traject bestaat veel vrijheid voor de studenten met betrekking tot het kiezen van theoretische opleidingsonderdelen. De commissie beveelt aan coherente keuzepakketten aan te bieden zodat de samenhang van het programma kan bewaakt worden. Daarnaast richt het programma zich op praktische journalistieke vaardigheden. De samenhang tussen de theoretische en praktische vorming is voor verbetering vatbaar. Binnen de praktische vorming dient erover gewaakt te worden dat de inbreng van de praktijkassistenten steeds complementair is. Ook de samenhang met de wetenschappelijke masterproef ontbreekt grotendeels. De commissie betreurt dit. Enkel in het opleidingsonderdeel ‘Nieuwsanalyse’ worden de studenten enigszins voorbereid op de masterproef. Aangezien dit opleidingsonderdeel pas in het tweede semester wordt aangeboden, wordt deze voorbereiding pas gepland op het moment dat de studenten al bezig zijn aan hun masterproef. Voor de praktijkcolleges worden vaak deeltijdse praktijkassistenten ingeschakeld. Zij zijn slechts in beperkte mate betrokken bij de gehele opleiding en er wordt te weinig over gewaakt dat hun onderwijs goed aansluit bij de inhoud van de rest van het programma. De studenten met wie de commissie sprak getuigden dan ook van overlappingen tussen de inbreng van de verschillende praktijkassistenten. 2.4. Studieomvang De Master in de Journalistiek telt 60 studiepunten. Dit voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
272
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
2.5. Studietijd De commissie beoordeelt het facet studietijd als onvoldoende. Er worden vooralsnog geen formele studietijdmetingen uitgevoerd. De commissie moedigt de opleidingsverantwoordelijken aan hun plannen om in de toekomst wel studietijdmetingen uit te laten voeren snel te verwezenlijken. Wel wordt nu reeds jaarlijks een evaluatievergadering georganiseerd met studenten en de leden van het academisch personeel waarbij ook de studiedruk besproken wordt. Daaruit bleek dat de verdeling van de studiedruk over de semesters onevenwichtig was in 2004–2005. Dit is reeds gedeeltelijk verholpen door het verschuiven van een aantal oefeningen van het tweede (te belastende) naar het eerste (te lichte) semester, maar de verdeling van de studiedruk over de semesters moet nog verbeterd worden. De totale studietijd lijkt wel overeen te komen met de begrote studietijd. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. Hoorcolleges vormen de belangrijkste onderwijsvorm voor de theoretische opleidingsonderdelen. Door de kleine groep studenten worden deze hoorcolleges ook interactief uitgebouwd met de uitnodiging van gastsprekers, de presentatie van delen van de leerstof door de studenten zelf, het houden van groepsdiscussies en debatten. Praktische oefeningen, workshops en stages gelden als de belangrijkste component van de praktische opleidingsonderdelen. Deze onderdelen worden vaak ondersteund door praktijkassistenten. De commissie waardeert dit aanbod aan werkvormen dat afgestemd is op de doelstellingen. De commissie heeft wel van alumni en studenten vernomen dat de feedback bij oefeningen soms te beperkt is. Ze beveelt aan hier de nodige aandacht aan te besteden. Duidelijke feedback is namelijk van groot belang in het leerproces. Voorts waardeert de commissie de kwaliteit van het aangeboden studiemateriaal over het algemeen. Er wordt voornamelijk gebruik gemaakt van syllabi, readers en teksten die ter beschikking gesteld worden via Minerva, het elektronisch leerplatform van de UGent. 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt de vorm en de inhoud van de beoordeling en van de toetsing als voldoende. De commissie heeft examenopgaven ingezien en heeft vastgesteld dat het niveau aangepast is aan de doelgroep en overeenkomt met de doelstellingen. De commissie stelt de ruime variatie in examenvormen op prijs. Er worden zowel mondelinge als schriftelijke examens georganiseerd. Afhankelijk van de concrete opdracht en doelUniversiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
273
Deel 2
stelling van het opleidingsonderdeel wordt gebruik gemaakt van periodegebonden dan wel niet-periodegebonden evaluaties, of een combinatie van beiden. Praktijkgerichte opleidingsonderdelen worden vaak geëvalueerd aan de hand van niet-periodegebonden evaluaties. Theoretische opleidingsonderdelen worden voornamelijk geëvalueerd aan de hand van periodegebonden evaluaties. In de ECTS-fiches wordt de examenvorm vermeld. 2.8. De masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende. De masterproef telt 16 studiepunten en voldoet daarmee aan de decretale bepalingen. Met de masterproef wordt een grondige en kritische literatuurstudie nagestreefd waarin het gekozen onderwerp terdege wordt belicht vanuit een bepaalde invalshoek. Empirisch onderzoek is veel minder aan de orde, tenzij voor studenten uit opleidingen die voldoende vertrouwd zijn met de methoden en technieken van communicatiewetenschappelijk onderzoek (studenten uit programma B) en/of in het kader van lopend onderzoek. Naast deze literatuurstudie moeten de studenten een journalistieke bijdrage leveren die aansluit bij hun onderzoek. De omvang van het in te dienen werkstuk is begrensd. De masterproef moet bestaan uit een uitgewerkte probleemstelling, een gestructureerd corpus en een geargumenteerde conclusie met terugkoppeling naar de probleemstelling. De studenten moeten hierbij rekening houden met de voorschriften van wetenschappelijk citeren en refereren en moeten een bibliografie toevoegen. De commissie pleit ervoor het concept van de masterproef te heroverwegen. Het huidige concept houdt het midden tussen een diepgaand wetenschappelijk werkstuk en een journalistiek stuk. De keuze ofwel voor een wetenschappelijke paper ofwel voor een journalistiek stuk en de consequente inpassing van het gekozen concept in de opleiding zou volgens de commissie een duidelijke meerwaarde betekenen voor de opleiding. Het onderwerp van de masterproef moet zich situeren op het brede terrein van wetenschappelijk onderzoek rond journalistiek en maatschappij. De begeleiding gebeurt door een promotor die lid is van het zelfstandig academisch personeel en/of een gepromoveerde onderzoeker is. Studenten kiezen een promotor met inachtname van diens onderzoeksdomein(en). De begeleiding gebeurt in groep of individueel. De studenten zijn over het algemeen tevreden over de genoten begeleiding. De studenten hebben in hun vakgebied al een scriptie of masterproef gemaakt waardoor een specifieke voorbereiding door de opleidingsverantwoordelijken niet noodzakelijk geacht wordt. Binnen het opleidingsonderdeel ‘Nieuwsanalyse’ (tweede semester) krijgen de studenten wel een eerste module ‘Literatuur en bronnen’, die erop gericht is inzicht te verschaffen in de relevante literatuur en de belangrijke tijdschriften voor communicatiewetenschappelijk onderzoek. Als afsluiting van deze
274
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
module maken de studenten een bibliografie en werken zij de probleemstelling voor hun masterproef uit. De commissie pleit ervoor om de voorbereiding op de masterproef reeds in het eerste semester aan te vatten. De commissie vindt de huidige voorbereiding namelijk te beperkt en te laat in de opleiding komen. De masterproef wordt volgens de opleidingsverantwoordelijken beoordeeld volgens de criteria voor een wetenschappelijk werkstuk: de afbakening van het onderwerp, de formulering van de probleemstelling, de structuur van het geheel, de selectie en de verwerking van literatuur, de methodologie en het refereren. Er wordt bij de beoordeling extra aandacht besteed aan taal, structuur en presentatie. De masterproef wordt beoordeeld door de promotor en twee commissarissen, onafhankelijk van elkaar. De commissarissen kunnen behoren tot het ZAP of het AAP of het wetenschappelijk personeel. In veel gevallen worden ook de praktijkassistenten of deeltijdse docenten ingeschakeld als commissaris, wegens hun specifieke deskundigheid. De studenten kunnen de verslagen van de beoordelaars inkijken en aldus zicht krijgen op de motiveringen. Op basis van de masterproeven die de commissie bestudeerd heeft, meent zij dat ondanks het hybride karakter van de masterproef en de beperkte voorbereiding erop tijdens de opleiding het niveau van de masterproef over het algemeen voldoet. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende. Als toelatingsvoorwaarde geldt naast een masterdiploma het slagen voor een bekwaamheidsproef bestaande uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte. De schriftelijke proef bestaat uit een journalistieke opdracht en een meer academische opdracht die respectievelijk worden beoordeeld door drie praktijkassistenten (opgetelde score voor de journalistieke opdracht) en door twee ZAP-ers (opgetelde score voor de meer academische opdracht). De geslaagde kandidaten worden daarna uitgenodigd voor een gesprek waarin hun motivatie en verbale kwaliteiten worden getest. De commissie waardeert dat journalisten betrokken worden bij de selectie van de studenten. Ze meent wel dat de selectiecriteria die in het selectieproces gebruikt worden expliciet dienen te worden gemaakt. De selectie lijkt enkel op journalistieke kwaliteiten gericht te zijn. In 2004–2005 schreven zich 44 studenten na het slagen voor de bekwaamheidsproef in voor de opleiding. Het programma wordt enkel in dagonderwijs aangeboden. Het kan enkel voltijds gevolgd worden omwille van de opbouw ervan. Ook vrijstellingen worden niet verleend.
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
275
Deel 2
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie beoordeelt het masterprogramma als positief. De vertaling van de geformuleerde eindkwalificaties in het programma voldoet. De professionele en academische gerichtheid voldoet eveneens. Er is aandacht voor kennisverwerving en praktische vaardigheden. De wetenschappelijke attitude en competenties komen minder aan bod. De samenhang is onvoldoende. Vooral de onderlinge samenhang tussen de opleidingsonderdelen is voor verbetering vatbaar. De studiedruk wordt slechts in beperkte mate gemonitord en is niet goed gespreid over de semesters. De gebruikte onderwijsvormen, het cursusmateriaal en de examenvormen voldoen over het algemeen. De masterproef is weinig afgestemd op de rest van de opleiding. Het concept is hybride. Een keuze tussen een journalistiek stuk en een wetenschappelijke paper dringt zich op. De toelatingsvoorwaarden voldoen. De voldoende afstemming tussen de doelstellingen en de inhoud en de voldoende professionele en academische gerichtheid wegen voor de commissie zwaarder door bij haar oordeel op onderwerpniveau dan de tekortkomingen in de samenhang van het programma, de studietijd en de masterproef. Het programma als geheel biedt de studenten namelijk een interessante kennismaking met de journalistieke wereld die hen een goede basis biedt voor het beroep van journalist.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Voor een beschrijving van de inzet van personeel wordt verwezen naar het deelrapport van de Bachelor en de Master Communicatiewetenschappen. 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als voldoende. De onderwijsdeskundigheid en de vakinhoudelijke en didactische kwaliteiten van het onderwijzend personeel zijn goed. Dit blijkt onder andere uit de gesprekken die de commissie voerde met studenten en alumni. De commissie waardeert voorts de grote betrokkenheid van het academisch personeel bij de opleiding. In het personeelsbeleid wordt het nodige belang gehecht aan onderwijskundige kwaliteiten bij het ZAP. De commissie stelt tevens het aanbod van onderwijsprofessionalisering dat door de Directie Onderwijsaangelegenheden aangeboden wordt op prijs. Evenwel blijkt dat de praktijkassistenten slechts informeel begeleid worden bij hun onderwijstaak. Er wordt geen didactische opleiding voorzien voor hen. De commissie beveelt aan hier de nodige aandacht aan te besteden.
276
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de staf als goed. De commissie vindt de academische kwalificaties van het personeel zeer goed. Fundamenteel, toegepast en beleidsgericht onderzoek wordt goed gecombineerd. De commissie heeft tevens de wetenschappelijke output nagegaan en vastgesteld dat ondanks de zware onderwijsbelasting een goede wetenschappelijke output gegenereerd wordt in hoogstaande tijdschriften. De meeste onderzoekers beschikken tevens over een uitgebreid netwerk van internationale contacten. De inbreng van kennis en ervaring uit de praktijk gebeurt door praktijkassistenten die een belangrijke functie uitoefenen in de beroepspraktijk en door gastcolleges van mensen uit de beroepswereld. Zij dragen sterk bij tot het succes van de opleiding met hun waardevolle kennis en ervaring. 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als onvoldoende. De commissie beschikt niet over exacte cijfergegevens met betrekking tot de kwantiteit van personeel die specifiek ingezet wordt voor de masteropleiding Journalistiek. In de gesprekken met alle betrokkenen heeft de commissie vernomen dat dezelfde ZAP-leden ingezet worden als deze die de bachelor- en masteropleiding Communicatiewetenschappen verzorgen. Zoals in het deelrapport over de bachelor en de masteropleding is vermeld, is de visitatiecommissie van oordeel dat het personeelskader al heel beperkt is om de bachelor en masteropleiding kwalitatief verder te blijven aanbieden. De commissie meent dan ook dat het huidige ZAP-kader te beperkt is om naast de bachelor en masteropleiding Communicatiewetenschappen ook een master na master in de Journalistiek aan te blijven bieden. Het aanbieden van deze opleidingen met het huidige personeelskader is voor de commissie een vorm van roofbouw op het beperkte personeelskader. Dit kader zou dus moeten uitgebreid worden om de opleiding goed te kunnen aanbieden.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van personeel als positief. De didactische en vakinhoudelijke kwaliteiten van het academisch personeel zijn goed. Praktijkassistenten worden evenwel slechts informeel ondersteund bij hun onderwijstaken. De onderzoeksdeskundigheid en de kennis van de professionele praktijk zijn zeer goed dankzij de uitgebreide expertise van de ZAP-leden en de betrokkenheid van een aantal experten als praktijkassistent of gastspreker. De omvang van het ZAP-kader Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
277
Deel 2
is te beperkt. Deze te beperkte omvang van het personeelsbestand heeft door de bijzondere inzet van de betrokkenen evenwel vooralsnog geen negatieve impact op de kwaliteit van de opleiding. Een uitbreiding van het ZAP-kader dringt zich wel op.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorzieningen wordt verwezen naar het deelrapport van de Bachelor en de Master Communicatiewetenschappen. 4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende. De opleiding kan gebruik maken van meerdere leslokalen. Ook gebruikt zij het Audiovisueel centrum en de informaticavoorzieningen van de faculteit en de zeer goede communicatiewetenschappelijke bibliotheek. De commissie betreurt wel dat de opleiding niet over een eigen groeps- en redactielokaal beschikt waar de studenten continu over kunnen beschikken. Dit zou de groepscohesie versterken en de studenten faciliteren bij hun opdrachten. Het elektronisch leerplatform Minerva is zeer gebruiksvriendelijk en biedt veel kansen voor communicatie met de studenten. De forummogelijkheden vormen een troef voor de opleiding en laten toe om op afstand te communiceren en ook bijvoorbeeld tijdens stages van op afstand deadlines te respecteren. 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als voldoende. De intensieve vakinhoudelijke begeleiding en de informatievoorziening gebeuren voornamelijk door het ZAP en de praktijkassistenten die betrokken zijn bij de opleiding. De studenten zijn hier over het algemeen tevreden over. Waar nodig biedt de facultaire studentenadministratie de nodige ondersteuning en helpen centrale diensten studenten met niet-opleidingsonderdeelgebonden problemen.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Globaal beoordeelt de commissie de voorzieningen als positief. De materiële voorzieningen voldoen. Een eigen (redactie)lokaal voor de opleiding zou een duidelijke meerwaarde bieden. De bibliotheek beschikt over een goede collectie. De studiebegeleiding voldoet. Ze verloopt vooral informeel.
278
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Voor een uitgebreide beschrijving van het systeem van interne kwaliteitszorg van de Universiteit Gent en de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, waar ook de opleiding Journalistiek onder valt, wordt verwezen naar het deelrapport van de Bachelor en de Master Communicatiewetenschappen. De opleiding Journalistiek valt onder de bevoegdheid van de opleidingscommissie Communicatiewetenschappen en de facultaire Kwaliteitscel onderwijs (KCO). 5.1. Evaluatie van de resultaten De visitatiecommissie beoordeelt de evaluatie van resultaten als voldoende. De KCO is verantwoordelijk voor het afnemen van onderwijsevaluaties. Jaarlijks worden een aantal opleidingsonderdelen geëvalueerd. In 2004–2005 werden vijf opleidingsonderdelen van de master na master geëvalueerd. Naast deze enquête, werd een uitgebreid evaluatiegesprek gehouden met alle betrokken lesgevers en een ruime delegatie van de studenten. Dit gesprek dient om bepaalde aspecten van de opleiding te evalueren als basis voor curriculuminnovatie. De commissie waardeert dit. Ook werd de stagecoördinator expliciet gevraagd informele signalen over de stage en de volledige opleiding te verzamelen. Voorts zijn er dankzij de kleinschaligheid van de opleiding voldoende informele contacten tussen studenten en de opleidingsverantwoordelijken waardoor knelpunten gemakkelijk worden gesignaleerd. De zelfevaluatie is geïntegreerd in het zelfevaluatierapport van de bachelor en master Communicatiewetenschappen. Hierdoor is de concretisering van bepaalde facetten in de opleiding Journalistiek zeer beperkt of niet beschreven. De gesprekken die de visitatiecommissie tijdens haar bezoek voerde, boden een noodzakelijke aanvulling op het zelfevaluatierapport en lieten de commissie toe een oordeel te formuleren over alle facetten. 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als voldoende. Een aantal problemen wordt snel geremedieerd. Zo werd een praktijkassistent aangeworven om lessen te geven rond online journalistiek nadat uit een evaluatiegesprek met de studenten was gebleken dat dit onderdeel onvoldoende belicht werd. Ook werd de stage verplicht en is de invulling van de masterproef anders ingevuld na opmerkingen van studenten. Het beperkte materiele en personeelskader is evenwel moeilijk bij te sturen. Aangezien deze visitatie de eerste van deze opleiding is, kunnen geen aanbevelingen van een vorige visitatie opgevolgd zijn.
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
279
Deel 2
5.3. Betrokkenheid medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld als onvoldoende. De medewerkers zijn vertegenwoordigd in alle relevante organen. De studenten van de opleiding zijn daarentegen niet vertegenwoordigd in de opleidingscommissie of andere facultaire organen. Enkel via de onderwijsevaluaties en de evaluatievergadering zijn zij formeel en rechtstreeks betrokken. In de officiële organen worden zij vertegenwoordigd door de studenten Communicatiewetenschappen, maar er zijn weinig contacten tussen de twee studentengroepen. De commissie pleit er voor om een aparte opleidingscommissie voor de opleiding Journalistiek op te richten. Op die manier kan de participatie van alle betrokkenen eenvoudiger gerealiseerd worden. Ook de alumni en het beroepenveld worden enkel informeel betrokken bij de interne kwaliteitszorg.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Globaal beoordeelt de commissie de interne kwaliteitszorg als positief. Het onderwijs wordt binnen de faculteit regelmatig geëvalueerd, onder andere door studentenbevragingen en een jaarlijkse evaluatievergadering. Problemen worden vrij snel geremedieerd. De betrokkenheid van medewerkers voldoet. De studenten, de alumni en het afnemend beroepenveld worden enkel informeel betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Door de kleinschaligheid worden de belangrijkste verbeterpunten ook via de informele kanalen opgevangen en heeft de afwezigheid van formele betrokkenheid nog geen negatieve impact op de kwaliteit van de opleiding gehad. De voldoende aandacht aan de evaluatie van de resultaten en de opvolging van deze evaluaties compenseren dan ook ruim de onvoldoende beoordeling voor de participatie van alle betrokkenen.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als voldoende. Op het moment van het bezoek van de visitatiecommissie aan de opleiding waren slechts twee cohorten studenten afgestudeerd in de master na master in de Journalistiek. De commissie beschikte dan ook slechts over beperkte informatie over het niveau van de afgestudeerden. Ondanks kritiek op aspecten van de opleiding blijken de afgestudeerden met wie de commissie sprak over het algemeen tevreden over de genoten opleiding en komt een belangrijk deel van hen terecht in de journalistiek of in een functie als woordvoerder. De kwaliteit van de masterproef en de examenvragen, die als aanwijzing voor het niveau van de afgestudeerden dienen voor de commissie, is voldoende.
280
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed. Het slaagpercentages in het academiejaar 2004–2005 bedroeg 86 %. In de voorgaande jaren was het slaagcijfer van de GAS-opleiding Media en Communicatie ook goed (gemiddeld 77 %). De commissie heeft er dus vertrouwen in dat ook in de toekomst het slaagpercentage hoog zal blijven.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de Master in de Journalistiek als positief. De resultaten van de opleiding voldoen, maar er is wel duidelijk ruimte voor verbetering. Het slaagcijfer is goed.
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
281
Deel 2
Algemeen eindoordeel De commissie is van oordeel dat de Master in de Journalistiek voldoende generieke kwaliteitswaarborgen biedt en haar eindoordeel is bijgevolg positief. De commissie waardeert de inspanningen die door de vakgroep Communicatiewetenschappen gedaan worden om een academische masteropleiding in de Journalistiek aan te bieden. Zoals uit het rapport naar voor komt, is de commissie evenwel van mening dat de huidige invulling van de opleiding, afgemeten aan de kwaliteitsstandaarden die van een master-na-masteropleiding mogen worden verwacht, nog voor verbetering vatbaar is. Zij wijt dit in de eerste plaats aan de te beperkte academische staf. Een mogelijke oplossing zou volgens de commissie kunnen bestaan in het laten indalen van de opleiding Journalistiek als afstudeerrichting in de initiële masteropleiding. Op die manier kan ten minste de dreiging van het volledig verdwijnen van overheidsfinanciering voor aanvullende opleidingen afgewend worden.
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie, in het kader van het verbeterperspectief In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie aan: - de verhouding tussen de praktische vorming en de inhoudelijke verdieping in de opleiding verder te verhelderen; - de coherentie te verduidelijken tussen de opleidingsdoelstellingen, de specifieke eindkwalificaties, het programma en de externe communicatie met betrekking tot het al dan niet nastreven van een opleiding voor woordvoerders; - na te gaan of vertegenwoordigers van het beoogde beroepenveld actiever en meer formeel kunnen betrokken worden bij het formuleren van de doelstellingen; - meer in detail na te gaan wat de specifieke doelstellingen van vergelijkbare opleidingen in het buitenland inhouden en de evoluties daarin op te volgen; - de aandacht voor journalism studies en mediamanagement nog explicieter een plaats te geven in de opleiding; - ook voor de studenten met een communicatiewetenschappelijke vooropleiding gestructureerde keuzemogelijkheden aan te bieden, aansluitend bij de doelstellingen van de opleiding; - de specifieke onderzoeksmethoden die gebruikt worden in het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de journalistiek te behandelen in de opleiding; - de samenhang van het programma en vooral de onderlinge samenhang tussen de opleidingsonderdelen grondig te evalueren en te verbeteren; - te waken over de afstemming van de inbreng van praktijkassistenten op de rest van het programma;
282
Deel 2
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
- de plannen om in de toekomst wel studietijdmetingen uit te laten voeren snel te verwezenlijken; - de studietijd beter te verdelen over de semesters; - aandacht te besteden aan voldoende feedback bij oefeningen en opdrachten; - het concept van de masterproef te heroverwegen; - de studenten sterker te stimuleren de voorbereiding op de masterproef reeds in het eerste semester aan te vatten; - de selectiecriteria die in het selectieproces gebruikt worden te expliciteren; - de praktijkassistenten sterker te begeleiden bij hun onderwijsactiviteiten; - het academisch personeelskader uit te breiden; - een aparte opleidingscommissie voor de opleiding Journalistiek op te richten.
Universiteit Gent: De master na master in de Journalistiek
283
Deel 2
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Prof. dr. Jo L.H. Bardoel (1951) is bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen met als leeropdracht ‘Mediabeleid, in het bijzonder de vormgeving daarvan in de praktijk’. Daarnaast is hij hoofd van de sectie Mediamanagement en Communicatiebeleid van de Afdeling Communicatiewetenschap en senioronderzoeker bij The Amsterdam School of Communications Research ASCoR, beide aan de Universiteit van Amsterdam. Jo Bardoel studeerde van 1969 tot 1976 sociologie en massacommunicatie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Daarna werkte hij ruim vijftien jaar in verschillende beleidsadviserende functies bij de NOS (tegenwoordig ‘Nederlandse Publieke Omroep’) in Hilversum. Daarnaast redigeerde hij, met Jan Bierhoff, negen edities van het handboek ‘Media in Nederland’ (Wolters-Noordhoff,1981–1997). In 1993 trad hij in dienst van de Universiteit van Amsterdam en promoveerde daar in 1997 op de dissertatie ‘Journalistiek in de informatiesamenleving’. Sinds 2002 is hij daarnaast verbonden aan de RU Nijmegen. Bardoels wetenschappelijke werk richt zich enerzijds op de evolutie van het nationaal en Europees media- en communicatiebeleid, en anderzijds op de ontwikkeling van de journalistieke taak en verantwoordelijkheid in de netwerksamenleving. Recent deed hij onderzoek naar de wijze waarop overheden en omroepen het begrip sociale verantwoordelijkheid in de praktijk van het omroepbeleid vormgeven. Daarnaast kwam in 2002 mede onder zijn redactie het boek ‘Journalistieke Cultuur in Nederland’ (Amsterdam University Press) uit. In 2003 verscheen ‘Communicatiebeleid en communicatiemarkt’ (Cramwinckel 2003), een handboek dat hij schreef samen met prof. Jan van Cuilenburg. Van beide boeken is inmiddels een tweede druk verschenen. Bardoel was ook lid van het bestuur van de International Association for Media and Communication Research (IAMCR). Hij is ook lid van de ‘Conference Planning Group’ van de tweejaarlijkse RIPE-conferentie over publieke omroep in Europa die laatstelijk in november 2006 in Nederland heeft plaatsgevonden. Bardoel verrichtte de laatste jaren ook opdracht- en advieswerk voor verschillende ministeries en mediaorganisaties op het terrein van omroep- en persbeleid. Tussen 2002 en 2004 maakte hij deel uit van de eerste officiële visitatiecommissie (‘Commissie-Rinnooy Kan’) die krachtens de Mediawet het functioneren van de landelijke publieke omroep en de afzonderlijke omroepen moest beoordelen en een advies uitbracht over de toekomst van de publieke omroep. Daarvoor was hij ook lid van de visitatiecommissies van KRO (‘Commissie-Wijffels’) en NCRV (‘Commissie-Donner’). Hij is sinds 2006 voorzitter van de Commissie Media van de Raad voor Cultuur, het officiële adviesorgaan van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor cultuur en media.
286
Personalia Bijlage 1
Prof. dr. Pieter J. Fourie (1950) behaalde tussen 1971 en 1979 de graden BA, BA (Honnors) Drama, BA (Honnors) Communicatiewetenschappen, MA Communicatiewetenschappen aan die Potchefstroomse Universiteit vir CHO (PU) en in 1982 zijn doctoraat in de Communicatiewetenschappen aan die Universiteit van Zuid-Afrika (Unisa). Na vijf jaar in de journalistiek begon hij zijn academische loopbaan in de Communicatiewetenschappen in 1976 aan de PU. In 1977 en 1978 studeerde hij Communicatiewetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven. In 1980 aanvaardde hij een functie als senior lecturer aan de Universiteit van Zuid-Afrika waar hij in 1983 professor werd en in 1987 het hoofd van het Departement Communicatiewetenschap, een positie die hij tot en met 2004 bekleed heeft en waar hij thans in hetzelfde departement hoogleraar is. Hij is sinds 18 jaar redacteur van het vaktijdschriften Communicatio-Suid-Afrikaanse Tydskrif vir Kommunikasieteorie- en navorsing. Tot op heden publiceerde hij veertig onderzoeksartikels en leverde meer dan vijftig referaten op nationale en internationale congressen op het gebied van media- en beeldcommunicatie en de semiotiek. Hij publiceerde negen boeken, waarvan die eerste Beeldkommunikasie: Kultuurkritiek, ideologiese kritiek en ‘n inleiding tot die beeldsemiologie in 1983 was. Zijn meest recente boek bestaat uit twee uitgebreide volumes op het gebied van mediastudies, namelijk Media Studies. Volume 1: Institutions, theory and issues, en Media Studies. Volume 2: Content, audiences and production (2001). Beide volumes worden thans herzien. Hij was lid van de redactie van verscheidene tijdschriften, communicatiewetenschappelijke comités (NRF/SAQA) en universitaire commissies, en was in 1998 lid van de visitatiecommissie Communicatiewetenschap in Nederland en België. In 1987/90/91 was hij voorzitter van de Zuid-Afrikaanse Communicatievereniging (SAKOMM). Tussen 1991 en 1995 ontving hij jaarlijks de Toekenning van de Raad van de Universiteit van Zuid-Afrika voor ‘Uitstaande Akademiese Meriete’. In Juni 2003 is hij door de Zuid-Afrikaanse Academie voor Wetenschap en Kunst met de ‘Stalsprys’ bekroond voor zijn bijdrage tot de ontwikkeling van de Communicatiewetenschappen in ZuidAfrika. In 2004 werd hij door de Zuid-Afrikaanse National Research Foundation erkend als ‘bewese navorser’. Prof. dr. Peter Neijens (1951) is hoogleraar Communicatiewetenschap en leider van de programmagroep Persuasieve Communicatie in The Amsterdam School of Communications Research ASCoR van de Afdeling Communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoeksinteressen liggen op het terrein van gebruik en effecten van media, media en reclame, corporate communicatie, publieke opinie, politieke communicatie, voorlichting en onderzoeksmethoden. Hij publiceerde meer dan honderd bijdragen in nationale en internationale tijdschriften en boeken. Peter Neijens is president-elect van de European Advertising Academy (EAA). Hij is lid van de Editorial board van de International Journal of Advertising, Associate Editor van de
Personalia 287 Bijlage 1
Journal of Marketing Communications, en lid van de Redactieraad van het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap. Peter Neijens studeerde Politieke en Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn doctoraal examen (cum laude) was hij tien jaar verbonden aan de Afdeling Methoden en Technieken van Sociaal-Wetenschappelijk Onderzoek van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij promoveerde op het proefschrift The Choice Questionnaire. Design and evaluation of an instrument for collecting informed opinions of a population (1987). In 1993 was hij visiting professor aan het Institute for Social Research van de University of Michigan (USA). Hij was de eerste Christian Schubert Visiting Professor aan de Zeppelin University in Friedrichshafen (2006). Peter Neijens was wetenschappelijk directeur van de The Amsterdam School of Communications Research ASCoR (1998–2005) en The Netherlands School of Communications Research NESCoR (2000–2005). Neijens was directeur van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Commerciële Communicatie SWOCC (1995–1998) en adjunct-directeur van Stichting Het Persinstituut. Peter Neijens ontving de prijs voor het beste artikel in de International Journal of Public Opinion Research (1997), de Hans du Chatinier Award voor het beste onderzoek op het terrein van Media en Reclame (in 1996 en 1999), de Top Paper Award van de International Communication Association (in 2000 en 2006), de Top Paper Award van de International Conference on Research in Advertising (2003). Ook werd hij gekozen tot beste docent (1996) door de studentenorganisatie van Communicatiewetenschap (Mercurius). Prof. Dr. Martine van Selm (1968) is universitair hoofddocent onderzoeksmethodologie bij de Sectie Methoden en Technieken van Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen, en voorzitter van de subsectie kwalitatief onderzoek. Zij doceert inhoudsanalyse en kwalitatieve methodologie aan studenten communicatiewetenschap op alle niveaus van de academische opleiding (van propedeuse tot (research) master, en op post-graduate niveau). Daarnaast is zij fullmember van de KNAW-erkende Netherlands School of Communication Research. Martine van Selm studeerde van 1986 tot 1992 Communicatiewetenschap aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN), met een minor Gender, Culture & Communication aan de Universiteit van Aarhus, Denemarken. Zij promoveerde in 1998 bij de vakgroep Psychogerontologie aan de KUN op de dissertatie ‘Meaninglessness in the second half of life’. Tussen 1997 en 2003 werkte zij als universitair docent bij de Sectie Communicatiewetenschap van de KUN. Daar concentreerde haar onderzoek en onderwijs zich op vraagstukken met betrekking tot internet als onderzoeksobject en als onderzoeksinstrument. Zij publiceerde hierover bijdragen in wetenschappelijke tijdschriften en boeken.
288
Personalia Bijlage 1
Van Selm combineert haar gerontologische expertise met het bestuderen van media-inhouden en mediagebruik. Zij publiceerde over portrettering van ouderen in de media en over het gebruik van (nieuwe) media door ouderen. Zij begeleidt als co-promotor promovendi op dit terrein. Een van haar promovendi (Van der Goot) ontving in 2006 een door de Radboud universiteit ingesteld Frye Stripendium voor veelbelovende vrouwelijke onderzoekers; deze prijs ontving van Selm zelf in 1995. Van Selm treedt op als reviewer voor de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (o.a. lid NWO referentencollege), de Vlaamse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en voor diverse internationale en nationale wetenschappelijke tijdschriften. Zij is jurylid (Kwalon Master Thesis Grants), lid van manuscript- en promotiecommissies en lid van wetenschappelijke adviescommissies voor diverse onderzoeksprojecten. Binnen de Radboud Universiteit is zij lid van de Opleidingscommissie Communicatiewetenschap en lid van diverse benoemings(adv ies)commissies voor functies variërend van junioronderzoeker tot hoogleraar. Daarnaast is zij book reviews editor van Communications, The European Journal of Communication Research. Van Selm verrichtte ook onderzoek in samenwerking met de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) (Cross medial production of television programs), de Stichting Etherreclame (Ster) (Portrayal of the elderly in Dutch Commercials), met Philips Corporate Design (Technology Generations), en met Universitair Medisch Centrum St Radboud (Outpatient participation in an interactive fertility website; Informatie en besluitvorming rondom palliatieve sedatie), en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis Nijmegen (Sharing organizational information through ICT). Charles-Henri Nyns (1957) is hoofdbibliothecaris van de Université Catholique de Louvain en voorzitter van de Bibliothèque Interuniversitaire de la Communauté française de Belgique. Hij is lid van de Gouvernance du système d’information en van het Comité d’évaluation des fonctions van zijn instelling. In deze context heeft hij en pilootproject geleid over het beroepsveld “bibliothecaris” en een hiermee verbonden competentiekader uitgewerkt. Van 1995 tot 1997 was hij gastdocent (Assistant lecturer) bij de “European Master Course: Society, Science and Technology” (FUNDP en UCL). Hij deed ervaring op als consultant voor bibliotheken in Mariemont, Brussel, Lubumbashi en Rijsel. Charles-Henri Nyns haalde twee licentiaatsdiploma’s in archeologie en Oosterse filologie. Hij nam deel aan opgravingen in Italië en Syrië en werkte als archeoloog voor de Franstalige Gemeenschap (later het Waalse Gewest). Gedurende die periode publiceerde hij een dozijn wetenschappelijke artikels in zijn onderzoeksgebied (glyptiek van het Oude Nabije Oosten) en over zijn opgravingen. Parallel hieraan volgde hij een Personalia 289 Bijlage 1
opleiding tot bibliotheekmanager, georganiseerd door het Ministerie van de Franstalige Gemeenschap en volgde hij lessen in boekbinden aan de École des Art et Métiers (Brussel). Zijn loopbaan in de wereld van de boeken en bibliotheken begon hij als uitgeversassistent bij de Éditions d’histoire de l’art et d’archéologie (Louvain-laNeuve). Van 1989 tot 1992 was hij bibliothecaris van de Academia Belgica in Rome. Terug in België werd hij directeur van de Bibliothèque des sciences exactes (UCL), later ook coördinator van de automatisering van de bibliotheken. In 2001 werd hij benoemt tot hoofdbibliothecaris van zijn universiteit. Naast de automatisering en het management van bibliotheken gaat zijn interesse naar digitale bibliotheken en de Open Acces beweging. Hierover heeft hij herhaaldelijk voor congressen en workshops bijdragen geleverd. Naast dit technologisch luik toont hij ook grote belangstelling voor het oude boek en zijn geschiedenis. Prof. dr. M. Spoelders (1947) studeerde na een opleiding tot leraar secundair onderwijs, pedagogische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Hij behaalde er zijn doctoraat in 1975. Sinds 1970 is hij werkzaam aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van deze universiteit, eerst als bursaal/mandaathouder van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1970–1980), later als assistent, werkleider en lector (1981–1990) en sindsdien als zelfstandig academisch personeelslid (hoofddocent). Hij is voorzitter van de Vakgroep Pedagogiek van de Universiteit Gent en onderwijst pedagogiek en didactiek. Hij was tevens gastprofessor aan verscheidene binnen- en buitenlandse universiteiten. Hij zit het Lokaal Overleg Platform voor met betrekking tot het secundair onderwijs in de regio Gent. Zijn onderzoeksinteresse gaat voornamelijk uit naar taalpedagogische onderwerpen. Hij publiceerde een honderdtal bijdragen in internationale en nationale wetenschappelijke en professionele tijdschriften, en is de editor of auteur van boeken over geletterdheidsopvoeding, lezen, schrijven, pedagogische grammatica’s, pedagogische pragmatiek en communicatie. Verder was hij organisator van en geïnviteerd spreker op verscheidene internationale wetenschappelijke congressen. Prof. M. Spoelders is ook de editor van het internationaal tijdschrift ‘Scientia Paedagogica Experimentalis’ en lid van de redactie van internationale en nationale wetenschappelijke pedagogische en toegepast linguïstische tijdschriften. Hij is past-president van de ‘Association Internationale de Linguistique Appliquée’ en treedt geregeld op als adviseur voor internationale en nationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties. Bénédicte Van den Driessche (1986) behaalde in 2004 het humanioradiploma Grieks-Latijn aan het Sint-Franciscusinstituut te Brakel. Zij studeert Communicatiewetenschappen binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Gent.
290
Personalia Bijlage 1
Zij studeerde in het kader van het Erasmus uitwisselingsprogramma in 2007 aan de Università degli Studi di Roma ‘La Sapienza’ in Italië. Zij was als scholier lid van de raad van bestuur van de VLOR en de Vlaamse Scholierkoepel. Als student vertegenwoordigde ze in 2004 de Vlaamse Vereniging van Studenten in de Vlaamse Jeugdraad. In 2006 nam ze als delegatielid van het Belgisch multi-universitair team deel aan de Catalonian Model of United Nations in Barcelona en in 2007 aan de National Model of United Nations in New York. Ze is lid van de opleidingscommissie Communicatiewetenschappen (UGent) en ondervoorzitter van de facultaire studentenraad. An Telen (1984) is afgestuurd aan het Koninklijk Atheneum te Maaseik in de richting Latijn-Moderne talen. Gedurende deze periode is An altijd lid geweest van de studentenraad waarvan de laatste 2 jaar als voorzitster. Tevens was ze verantwoordelijke voor de Retorica 2002 en de organisatie van Europaklassen. Na haar secundaire studies is ze eerst een extra jaar talen gaan volgen aan het Athenee Royale Liège 1. In 2003 is ze begonnen aan haar studie Communicatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Vanaf haar eerste jaar daar is An lid van de studentenraad en bestuurslid van de studentenkring PERSkring. Vanaf haar tweede jaar heeft An voor Perskring het mandaat van studentencoördinator opgenomen en is ze lid van de facultaire studentenraad. Afgelopen jaar was An ondervoorzitster van Perskring. Buitenuit is An al 8 jaar leidster van VKSJ Maaseik. Voor de provinciale koepel van deze vereniging coördineert zij verschillende cursussen gedurende het jaar. Tevens zit ze in de raad van bestuur op nationaal vlak. Hiervoor heeft An de attesten Animator, Hoofdanimator en instructeur in het Jeugdwerk Vlaanderen gehaald.
Personalia 291 Bijlage 1
Bijlage 2 De bezoekschema’s
Katholieke Universiteit Brussel 23 tot 24 oktober 2006 23 oktober 2006 9:00 – 11:00
intern beraad visitatiecommissie
11:00 – 12:00
bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
12:00 – 12:45
leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
12:45 – 13:45
middagmaal
13:45 – 15:00
studenten bachelor, inclusief de studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
15:00 – 15:30
anderstalige uitwisselingsstudenten
15:30 – 15:45
pauze
15:45 – 16:45
assisterend academisch personeel
16:45 – 17:45
zelfstandig academisch personeel
17:45 – 18:00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18:00 – 19:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19:00 – 20:00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20:00 – 22:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
294
Bezoekschema’s Bijlage 2
24 oktober 2006 9:00 – 10:30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10:30 – 11:30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11:30 – 11:45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11:45 – 12:15
middagmaal
12:15 – 13:15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13:15 – 15:15
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
15:15 – 15:45
mondelinge rapportering
Bezoek Universiteit Antwerpen 24 tot 27 oktober 2006 24 oktober 2006 17:15 – 19:15
intern beraad visitatiecommissie
19:15 – 21:15
avondmaaltijd visitatiecommissie
25 oktober 2006 9:00 – 10:00
bestuur van de faculteit, facultair coördinator bachelor en master Communicatiewetenschappen
10:00 – 11:00
opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg bachelor en master Communicatiewetenschappen
11:00 – 11:15
pauze
11:15 – 12:00
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg Communicatiewetenschappen
12:00 – 12:45
leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg Communicatiewetenschappen
12:45 – 13:45
middagmaal
Bezoekschema’s 295 Bijlage 2
13:45 – 14:45
studenten bachelor Communicatiewetenschappen
14:45 – 15:45
studenten master Communicatiewetenschappen
15:45 – 16:00
pauze
16:00 – 16:45
assisterend academisch personeel Communicatiewetenschappen, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg
16:45 – 17:30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17:30 – 18:30
gesprek met afgestudeerden Communicatiewetenschappen
18:30 – 19:30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19:30 – 21:30
avondmaaltijd visitatiecommissie
26 oktober 2006 9:00 – 10:00
zelfstandig academisch personeel bachelor Communicatiewetenschappen
10:00 – 11:00
zelfstandig academisch personeel master Communicatiewetenschappen
11:00 – 11:15
pauze
11:15 – 13:15
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. Communicatiewetenschappen
13:15 – 14:15
middagmaal
14:15 – 15:15
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
15:15 – 15:45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
15:45 – 16:45
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
296
Bezoekschema’s Bijlage 2
16:45 – 18:00
gesprek met bestuur, opleidingsverantwoordelijken en opstellers zelfevaluatierapport IBW
18:00 – 19:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding IBW
19:00 – 20:00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden, inclusief IBW
20:00 – 22:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
27 oktober 2006 9:00 – 10:00
studenten master, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg IBW
10:00 – 10:30
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg IBW
10:30 – 11:15
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. IBW
11:15 – 12:15
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg IBW
12:15 – 12:30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie IBW
12:30 – 13:00
verplaatsing Campus Drie Eiken – Stadscampus
13:00 – 14:00
middagmaal
14:00 – 14:45
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken Communicatiewetenschappen
14:45 – 15:15
gesprek met opleidingsbestuur IBW
15:15 – 17:15
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17:15 – 17:45
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s 297 Bijlage 2
Universiteit Gent 29 november tot 1 december 2006 29 november 2006 9:00 – 11:00
intern beraad visitatiecommissie
11:00 – 12:00
bestuur van de faculteit, facultair coördinator bachelor en master Communicatiewetenschappen
12:00 – 13:00
opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg bachelor en master Communicatiewetenschappen
13:00 – 14:00
middagmaal
14:00 – 14:45
studenten Communicatiewetenschappen betrokken bij onderwijskundig overleg
14:45 – 15:30
leden van het academisch personeel Communicatiewetenschappen betrokken bij onderwijskundig overleg
15:30 – 15:45
pauze
15:45 – 16:45
studenten bachelor
16:45 – 17:45
studenten master Communicatiewetenschappen
17:45 – 18:15
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18:15 – 19:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding Communicatiewetenschappen
19:00 – 20:00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20:00 – 22:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
30 november 2006 9:00 – 9:45
assisterend academisch personeel Communicatiewetenschappen, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg
9:45 – 10:45
zelfstandig academisch personeel bachelor Communicatiewetenschappen
10:45 – 11:00
pauze
11:00 – 12:00
zelfstandig academisch personeel master Communicatiewetenschappen
298
Bezoekschema’s Bijlage 2
12:00 – 13:00
middagmaal
13:00 – 15:00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
15:00 – 16:00
studenten master journalistiek, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
16:00 – 16:15
pauze
16:15 – 17:00
assisterend academisch personeel master Journalistiek, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg
17:00 – 18:00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18:00 – 19:00
afgestudeerden master Journalistiek
19:00 – 20:00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20:00 – 22:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
1 december 2006 9:00 – 10:00
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg master Journalistiek
10:00 – 11:00
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11:00 – 11:15
pauze
11:15 – 11:45
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11:45 – 12:15
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
12:15 – 13:15
middagmaal
13:15 – 14:00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
14:00 – 17:00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17:00 – 17:30
mondelinge rapportering Bezoekschema’s 299 Bijlage 2
Katholieke Universiteit Leuven 4 tot 6 december 2006 4 december 2006 9:00 – 11:00
intern beraad visitatiecommissie
11:00 – 12:00
bestuur van de faculteit, facultair coördinator
12:00 – 13:00
opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
13:00 – 14:00
middagmaal
14:00 – 14:45
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
14:45 – 15:30
leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
15:30 – 16:00
pauze
16:00 – 17:00
studenten bachelor
17:00 – 18:00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18:00 – 19:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19:00 – 20:00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20:00 – 22:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
5 december 2006 9:00 – 10:00
studenten master
10:00 – 10:45
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg
10:45 – 11:00
pauze
11:00 – 11:45
zelfstandig academisch personeel bachelor
11:45 – 12:30
zelfstandig academisch personeel master
12:30 – 13:30
middagmaal
300
Bezoekschema’s Bijlage 2
13:30 – 15:30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
15:30 – 16:30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
16:30 – 16:45
pauze
16:45 – 17:15
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
17:15 – 18:45
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18:45 – 19:45
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19:45 – 21:45
avondmaaltijd visitatiecommissie
6 december 2006 9:00 – 10:00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
10:00 – 12:00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
12:00 – 12:30
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s 301 Bijlage 2
Vrije Universiteit Brussel 6 tot 8 december 2006 6 december 2006 15:30 – 17:30
intern beraad visitatiecommissie
17:30 – 18:30
bestuur van de faculteit, facultair coördinator
18:30 – 19:30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19:30 – 20:00
verplaatsing naar hotel
20:00 – 22:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
7 december 2006 9:00 – 9:45
opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
9:45 – 10:30
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
10:30 – 10:45
pauze
10:45 – 11:45
leden van het academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
11:45 – 12:45
studenten bachelor
12:45 – 13:45
middagmaal
13:45 – 14:45
studenten master
14:45 – 15:30
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg
15:30 – 15:45
pauze
15:45 – 17:45
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
17:45 – 18:15
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18:15 – 19:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19:00 – 20:00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20:00 – 20:30
verplaatsing naar hotel
20:30 – 22:30
avondmaaltijd visitatiecommissie
302
Bezoekschema’s Bijlage 2
8 december 2006 9:00 – 10:00
zelfstandig academisch personeel bachelor
10:00 – 11:00
zelfstandig academisch personeel master
11:00 – 12:00
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
12:00 – 12:30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12:30 – 13:15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13:15 – 14:15
middagmaal
14:15 – 16:45
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16:45 – 17:15
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s 303 Bijlage 2