ONDERWIJSVISITATIE
Facilitair management
Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bachelor Facilitair management aan de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
Vlaamse Hogescholenraad
28 april 2010
De onderwijsvisitatie Facilitair management
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be>evaluatieorgaan>visitatierapporten>huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2010/8696/8
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bachelor Facilitair management in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De onderwijsvisitatie Facilitair management........................................................................... 9
1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 De betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 De visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
Samenstelling ......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 10 Werkwijze ............................................................................................................................. 11 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 12
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 13 Hoofdstuk 2
Het domeinspecifieke referentiekader Facilitair management .............................................. 15
2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 15 2.2 Domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 15 2.3 Besluit ............................................................................................................................................. 16 deel 2 ................................................................................................................................................................ 17 Het opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven ............................................................................ 19 bijlagen ............................................................................................................................................................. 59
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | Onderwijsvisitatie Facilitair management
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Facilitair management 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bachelor Facilitair management, die zij op 9, 10 en 11 maart 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De opleiding Facilitair management wordt door één hogeschool aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
9, 10 en 11 maart 2009
1.3
1.3.1
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
De visitatiecommissie
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 6 juni 2008. Gezien het aantal betrokken hogescholen werd één commissie samengesteld.
De visitatiecommissie: Voorzitter en onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Romain Hulpia Wolfgang Haegedorn Lucien Testelmans Geert Debel
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Onderwijsvisitatie Facilitair management | 9
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Facilitair management waren dit: Projectbegeleider:
Sofie Landuyt
Secretaris:
Geert Reynders
1.3.2
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de commissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. De beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk heeft geen invloed op de globale beoordeling van de opleiding en het accreditatiebesluit van de NVAO.
10 | Onderwijsvisitatie Facilitair management
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding Facilitair management aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 2 oktober 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten.
Onderwijsvisitatie Facilitair management | 11
Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris stelt een ontwerp van opleidingsrapport op, in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden en op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de commissie weer. Daarnaast worden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp van opleidingsrapport wordt aan de opleiding gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport wordt door de commissie in een slotvergadering besproken.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
12 | Onderwijsvisitatie Facilitair management
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
Onderwijsvisitatie Facilitair management | 13
14 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader Facilitair management 2.1
Inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het 1 domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Referentiekader van de opleiding:
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven -
brondocumenten onderschreven door het werkveld:
Competentieprofiel Nederlands Landelijk Overleg Opleidingen Facilitaire Dienstverlening: competentieprofiel voor de bachelor hoger beroepsonderwijs 2005 Opleidingsprofiel facilitaire dienstverlening (studie 78 – VLOR 1998) -
Internationale referentiekaders
Van Heerde Katinka, Onderwijsspecial Facilitaire dienstverlening 2006/2007, ‘De ontwikkeling van Facilitair management en het nieuwe competentieprofiel van de HBO-opleidingen’
Domeinspecifieke competenties -
-
1
(beleid) de facilitair manager kan een bijdrage leveren aan de missie en de visie van het bedrijf door het vertalen van zowel het strategisch beleid als de operationele beleidsbeslissingen. De facilitair manager kan beslissen inzake het in eigen beheer uitvoeren, het uitbesteden of het aanwenden van andere vormen van sourcing van facilitaire producten en diensten. (organiseren van facilitaire diensten) de facilitair manager kan doelstellingen (strategische en operationele) formuleren uitgaande van een SWOT en omgevingsfactoren: De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 15
-
2.3
De facilitair manager kan flexibele, facilitaire producten en diensten ontwikkelen die voldoen aan de aan verandering onderhevige wensen van mondige interne en externe klanten. De facilitair manager heeft kennis van materiaal en middelenbeheer. De facilitair manager kan het voorraadbeheer van de onderneming ontwerpen en beheren mede door toepassing van de wetgevingen terzake (organiseren van processen) de facilitair manager kan processen initiëren, alsmede daarvoor infrastructuur ontwerpen en onderhouden. (communicatie) de facilitair manager kan als intermediair functioneren tussen interne klanten en externe aanbieders van facilitaire producten en diensten. de facilitair manager moet beschikken over een basiskennis van de specifieke aspecten van verschillende domeinen waarin een beginnend facilitair manager tewerkgesteld kan worden (bedrijfsvoering) de facilitair manager kan de facilitaire dienstverlening plannen, organiseren, coördineren, en evalueren. (communicatie) de facilitair manager kan onderhandelen en bemiddelen in een facilitaire context. (financiën) de facilitair manager heeft kennis van financieel management en kan investeringsanalyses en kostprijsberekeningen uitvoeren. (HRM) de facilitair manager kan sollicitatie-, functionerings-, en evaluatiegesprekken voeren met medewerkers en hun inzetbaarheid bevorderen. (informatie) de facilitair manager kan technische basisinformatie en wetgeving toepassen. de facilitair manager kan beheerscontrolesystemen ontwerpen en de opvolging organiseren de facilitair manager heeft voldoende kennis van alle aspecten van veiligheid in de onderneming en houdt hiermee rekening bij het ontwerpen, installeren en uitrusten van de bedrijfsgebouwen.
Besluit
Kenmerkend voor de professionele bachelor in het Facilitair management is het geïntegreerd functioneren in een brede waaier van deskundigheidsgebieden. Daarbij wordt de bachelor Facilitair management geacht om snel en adequaat diverse problemen te bestuderen en oplossingen uit te werken en voor te stellen aan verantwoordelijken en daarna de uitvoerders te overtuigen om de gekozen oplossing te realiseren. Dikwijls zal de professionele bachelor Facilitair management instruerend moeten optreden. Dit betekent ook dat de werkomgeving de professionele bachelor Facilitair management voor een breed werkveld beschouwt als expert. De snelle evolutie van zowel (wettelijke) voorschriften en werkcondities als van nieuwe producten en toestellen en werkvormen maakt bereidheid tot een brede permanente professionele vorming noodzakelijk.
16 | Domeinspecifiek referentiekader
deel 2
opleidingsrapport
| 17
18 | Opleidingsrapport
Het opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Algemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in het Facilitair management aan de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven De gevisiteerde professionele bacheloropleiding Facilitair management maakt deel uit van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven. De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven is een Oost-Vlaamse hogeschool met 5500 studenten en ruim 600 personeelsleden. Zij ontstond in 1995 uit een fusie van acht Oost-Vlaamse hogescholen. De hogeschool telt vier departementen: de algemene diensten en het departement industrieel ingenieur zijn gevestigd in Gent (Technologiecampus). Voorts zijn er departementen in Aalst (campus Dirk Martens) en SintNiklaas (campus Waas). De hogeschool biedt negentien professionele en vier academische bacheloropleidingen aan, en zeven academische masteropleidingen. Ook is er een aanbod van een bachelor-na-bachelor (BNB), enkele postgraduaten en kortere interessante initiatieven, zoals de ‘European Master in Food Science , Technology and Nutrition, (Erasmus Mundi) en de ‘Master in Industrial Management’ (in samenwerking met de K.U.Leuven), beide initiatieven worden aangeboden in het Engels. De opleidingen situeren zich in de studiegebieden biotechniek, gezondheidszorg, handelswetenschappen en bedrijfskunde, industriële wetenschappen en technologie en onderwijs. Sedert september 2008 biedt de hogeschool ook ‘Hoger Afstandsonderwijs’ aan. De Katholieke Hogeschool SintLieven behoort sinds 11 juli 2002 tot de Associatie van de K.U.Leuven. De opleiding kwam in 1992 tot stand op basis van een samenwerkingsverband met de Hanzehogeschool Groningen en na een behoefteonderzoek in het arbeidsveld. In 1995-1996 werd het bestaan van de opleiding formeel bekrachtigd door de toenmalige minister van onderwijs, als een driejarige, voltijdse opleiding van het korte type, onder de benaming ‘opleiding Facilitaire Dienstverlening’. De opleiding werd meteen geïntegreerd in de fusie Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, als een opleiding van een cyclus binnen het studiegebied Industriële Wetenschappen en Technologie. In 2004-2005 veranderde de naam in ‘Facilitair management’. De opleiding Facilitair management is gesitueerd op de campus Waas, waar nog vijf andere professionele bacheloropleidingen en vijf voortgezette opleidingen gegeven worden. De campusgebouwen werden in 20052006 grondig vernieuwd en uitgebreid. De campusopleidingen worden gesuperviseerd door een departementshoofd. De opleidingen worden geleid door een opleidingshoofd. Het huidige opleidingshoofd Facilitair management, tevens auteur van het zelfevaluatierapport, heeft het mandaat verworven op 1 oktober 2007. In Vlaanderen is de professionele bachelor Facilitair management een unieke opleiding. In Wallonië is er een vergelijkbaar initiatief aan de Haute Ecole de la Province de Liège , maar dan als posthogeschoolopleiding, met een specialisatiejaar (Gestion des Services). De KaHoSL-opleiding was van meet af aan bij beide initiatieven betrokken. Het unieke karakter van de Vlaamse opleiding is een opvallend gegeven in vergelijking met de situatie in een aantal buurlanden. Zo zijn er in Nederland negen opleidingen Facilitair management. In het bijzonder met de opleidingen in Groningen en Heerlen heeft de Vlaamse opleiding geregeld overleg, evenals met de opleiding in Zurich. De opleiding onderhoudt ook stevige contacten met masteropleidingen in Parijs en Angers (Services généraux et Facility Mangagement). Afgestudeerden kunnen daar hun masterdiploma halen. De opleiding is lid van belangrijke belangengroepen in het internationale arbeidsveld, met name van IFMA (International Facility Management Association) en EuroFM, een groepering van opleidings- en researchinstituten. De opleiding werd in 2003 reeds gevisiteerd door een VLHORA-commissie. De opvolging van de bevindingen zijn transparant in het huidige zelfevaluatierapport (ZER). Vanaf 2004-2005 vonden een aantal curriculumaanpassingen plaats, die eveneens in het ZER beschreven worden.
Opleidingsrapport| 19
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het curriculum van de professionele bachelor Facilitair management sluit aan bij het beroepsprofiel en het opleidingsprofiel. Met betrekking tot het beroepsprofiel is er aansluiting bij de ondersteunende faciliteiten in organisaties in de vorm van plannen, adviseren, realiseren op coördinerend en strategisch-beleidsvoorbereidend niveau, voorlichting geven, opleiding verzorgen, leiding geven aan uitvoerend personeel. Gevolg hiervan is dat de onderwijsvisie vooral gericht is op de inhoudelijk-technische vorming, gekaderd binnen een algemene managementkennis, als opstap tot verdere verdieping tijdens de beroepsuitoefening. Voor het onderwijsprofiel leidt dit tot drie grote pijlers, die in het zelfevaluatierapport gerelateerd worden aan de overeenkomstige opleidingsonderdelen: -
communicatie, management, facilitaire technologie.
Een oriënterende stage van vier weken in het tweede opleidingsjaar en een ingroeistage (van vijf maanden in het derde opleidingsjaar waarborgen de koppeling met de praktijk. Ook het eindwerk sluit aan bij een praktijkvraag vanuit de stagecontext. De algemene en de algemeen beroepsgerichte competenties sluiten voldoende aan bij de eisen van het decreet (structuurdecreet 2003) en zijn opgenomen in de ECTS-fiches. De beroepsspecifieke competenties zijn gebaseerd op het competentieprofiel van LOOFD (Landelijk Overleg Opleidingen Facilitaire Dienstverlening, Nederland 1999) Zij zijn via een kruistabel gelinkt aan de overeenkomstige opleidingsonderdelen (OO) en opleidingsactiviteiten (OA) (zie ook facet 2.1). Wat de beroepsspecifieke competenties betreft dient de student een set van 9 beroepsspecifieke competenties te verwerken:
20 | Opleidingsrapport
-
-
(Beleid) De facilitair manager kan een bijdrage leveren aan een succesvolle bedrijfsvoering door het vertalen van het strategisch beleid van de organisatie naar de FM-dienst. (Beleid) De facilitair manager kan beslissen inzake het in eigen beheer uitvoeren of uitbesteden van facilitaire producten en diensten. (Organiseren van facilitaire diensten) De facilitair manager kan flexibele, facilitaire producten en diensten ontwikkelen die voldoen aan de aan verandering onderhevige wensen van mondige interne en externe klanten. (Organiseren van veranderingsprocessen) De facilitair manager kan veranderingsprocessen initiëren, alsmede daarvoor infrastructuur ontwerpen en onderhouden; (Communicatie) De facilitair manager kan als intermediair functioneren tussen interne klanten en externe aanbieders van facilitaire producten en diensten. (Bedrijfsvoering) De facilitair manager kan de facilitaire dienstverlening plannen, organiseren, coördineren en evalueren. (Financiën) De facilitair manager kan offerte- en contractbesprekingen met leveranciers en afnemers van facilitaire diensten voeren. (Personeel) De facilitair manager kan sollicitatie- en ontwikkelingsgeprekken voeren met medewerkers en hun inzetbaarheid bevorderen. (Kennis) De facilitair manager kan technische basisinformatie interpreteren, toepassen en tevens actualiseren.
De opleiding kiest bewust voor het aanboren van competenties op het tactische niveau. De vertegenwoordigers van het werkveld pleiten vooral voor een evenwicht op het vlak van polyvalentie. De aangekondigde nieuwe bevraging van het werkveld kan de actuele noden van de werkgevers zichtbaar maken. De commissie erkent het belang van de gekozen oriëntatie naar het tactische niveau en het bestrijken van de domeinen facilitaire technologie, communicatie en management. Ook de aandacht voor de persoonlijkheidsvorming (attitudes) vindt ze een belangrijke meerwaarde. In dit kader is de derdejaarsstage met ruimte voor de beoordeling van belangstelling en motivatie een bijkomende troef. De commissie heeft voorts waardering voor de brede benadering die een grondige basiskennis verzekert als opstart voor latere verdieping in de beroepspraktijk. Ook stelt de commissie vast dat niet alle aandachtspunten uit de visitatie van 2003 opgenomen zijn in de acties die daaraan gekoppeld zijn. Er is nog een interessante weg te gaan met betrekking tot het omzetten van competenties in tastbare indicatoren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert het competentieconcept als middel om doelstellingen te formuleren coherent door de docenten in de cursussen te laten toepassen. De commissie adviseert de integratie van de verschillende facilitaire facetten centraal te plaatsen als finale doelstelling, om de afgestudeerde te profileren als een ‘generalist’.
Opleidingsrapport| 21
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Voor de beroepsspecifieke competenties heeft de opleiding in haar eigen domeinspecifieke referentiekader een aantal accenten gelegd. Daardoor worden enkele belangrijke verschillen met het basisprofiel van LOOFD zichtbaar : het Nederlandse model richt zich eerder op het commerciële (met veel aandacht voor communicatieve en managementvaardigheden), de KaHoSL-opleiding hecht veeleer belang aan de inhoudelijke consultancy, met name aan het beheersen van de facilitaire technologie. Daarnaast blijft de aandacht bestaan voor communicatie en voor managementvaardigheden. De accentverschuiving is gebaseerd op een bevraging van het werkveld, op de waargenomen accenten bij sollicitatiegesprekken van afgestudeerden en op de van de specifieke Vlaamse context, waar geen opleiding Facilitair Management in het secundair onderwijs bestaat. Ondertussen is er een nieuwe versie van het LOOFD-profiel verschenen. Dat nieuwe competentieprofiel werd door het kernteam van de opleiding doorgenomen en afgetoetst op de eigen benadering. Deze eerste kennismaking leert dat het hier niet om een echte competentieomslag gaat, die een verregaande invloed zou kunnen hebben op het eigen competentieprofiel. De commissie stelt vast dat de opleiding terecht afwegingen maakt bij het analyseren van evoluerende competentieprofielen. Ze stelt voor ook andere vergelijkbare Europese opleidingen af te toetsen op deze ontwikkelingen. Het richten op de eigen Vlaamse marktcultuur is strategisch goed gekozen, maar men dient een globalisering van de oriëntatie naar de internationale context (ruimer dan het Nederlandse voorbeeld) te overwegen. Het domeinspecifiek referentiekader van de visitatiecommissie wordt ten volle onderschreven door deze unieke opleiding in Vlaanderen. Het gehanteerde referentiekader van de opleiding is zeer sterk geïnspireerd door de Nederlandse benadering. Bij het vastleggen van het competentieprofiel is een belangrijke rol weggelegd voor de opleidingsadviesraad. De commissie vindt het goed dat de opleidingsadviesraad de doelstellingen en het opleidingsprofiel procedureel goedkeurt. Daardoor functioneert deze raad als motor bij de actualisering van de opleiding. De commissie waardeert ook dat de opleidingsadviesraad na uitgebreide discussies en analyses bepaalde prioriteiten vastlegt, zoals ageren op tactisch niveau, opteren voor een brede basisvorming, integreren van de diverse domeinen. Deze keuzes kan de commissie onderschrijven. Een nieuwe en bredere bevraging van het werkveld en de abituriënten in verband met de genomen opties kan de gemaakte keuzes duidelijker in de verf zetten. Tijdens de visitatie heeft de commissie immers vastgesteld dat niet alle belanghebbenden vertrouwd zijn met de gekozen accenten in deze unieke opleiding, al is er alleszins veel appreciatie voor de brede waaier aan competenties. De opleiders onderhouden een actieve relatie met de verschillende beroepsverenigingen. De tweejaarlijkse ontmoeting met de stagebedrijven op het stagesymposium en de terugkoppeling van de verwachtingen in het werkveld via de stagecontacten met de begeleiders – in de praktijk zijn dit alle docenten - getuigen van een permanente koppeling van de opleidingsklemtonen aan de praktijk in het veld. De integratie van gastdocenten (ook uit domeinen als communicatie en management) in het personeelsbestand biedt extra kansen aan een 22 | Opleidingsrapport
permanente bevruchting uit de praktijk. Dat het curriculum aangepast nadat men vaststelt dat een domein minder goed beheerst wordt in de beroepstoepassing (bijvoorbeeld een financieel-bedrijfskundig facet), bevestigt dat de opleiding oog heeft voor de noden van de praktijk. De commissie vindt de eindkwalificaties niet consequent geëxpliciteerd terug in de cursussen. De studenten, het onderwijzend personeel en het werkveld nemen kennis van de doelstellingen via onder andere de infobrochure. De voorzitter van de opleidingsraad is trouwens, wat zeer uitzonderlijk is, een vertegenwoordiger van het werkveld. Deze voorzitter waakt zeer strikt over de communicatie met het werkveld, maar ook over de beïnvloedende rol van het werkveld op de evolutie van de opleidingsdoelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie raadt aan àlle belanghebbenden, zeker abituriënten en werkveld voldoende vertrouwd te makenmet en te overtuigen van de gekozen doelstellingenopties. De commissie raadt aan naast LOOFD ook aandacht te schenken aan benchmarking met vergelijkbare Europeseopleidingen. De commissie merkt op dat in de opleidingsraad een sterke vertegenwoordiging van het werkveld is opgenomen, maar dringt erop aan het brede werkveld te bevragen met betrekking tot de evolutie in hun domeinspecifieke verwachtingen, in de hoop een bevestiging te vinden van de gemaakte keuzes: tactisch niveau, brede basisvorming, integratie van domeinen.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
goed goed
De commissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport| 23
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1 Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De doelstellingen worden op twee verschillende manieren zichtbaar gemaakt in het opleidingsprogramma: de docenten hebben een kruistabel ingevuld, waardoor de studenten kunnen traceren welke competenties in welke opleidingsonderdelen en opleidingsactiviteiten worden nagestreefd. De algemene en beroepsgerichte competenties werden opgenomen in de ECTS-fiches. Dat laatste is nog niet gebeurd voor de beroepsspecifieke competenties. Het belang dat de hogeschool aan de ECTS-fiches hecht, blijkt anderzijds uit het gegeven dat ze de waarde van een studentencontract hebben. De concrete vertaling van de beroepsspecifieke competenties naar doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen en opleidingsactiviteiten was een initiatief naar aanleiding van de visitatie in 2003. Het leverde volgende inventaris op; waar geen opleidingsonderdeel of –activiteit vermeld wordt, betekent dit dat deze competenties in tal van programmaonderdelen aan bod komen: -
-
(Beleid) De facilitair manager kan een bijdrage leveren aan een succesvolle bedrijfsvoering door het vertalen van het strategisch beleid van de organisatie naar de FM-dienst. (Beleid) De facilitair manager kan beslissen inzake het in eigen beheer uitvoeren of uitbesteden van facilitaire producten en diensten. (Organiseren van facilitaire diensten) De facilitair manager kan flexibele, facilitaire producten en diensten ontwikkelen die voldoen aan de aan verandering onderhevige wensen van mondige interne en externe klanten. (Organiseren van veranderingsprocessen) De facilitair manager kan veranderingsprocessen initiëren, alsmede daarvoor infrastructuur ontwerpen en onderhouden; (Communicatie) De facilitair manager kan als intermediair functioneren tussen interne klanten en externe aanbieders van facilitaire producten en diensten. (Bedrijfsvoering) De facilitair manager kan de facilitaire dienstverlening plannen, organiseren, coördineren en evalueren. (Financiën) De facilitair manager kan offerte- en contractbesprekingen met leveranciers en afnemers van facilitaire diensten voeren. (Personeel) De facilitair manager kan sollicitatie- en ontwikkelingsgeprekken voeren met medewerkers en hun inzetbaarheid bevorderen. (Kennis) De facilitair manager kan technische basisinformatie interpreteren, toepassen en tevens actualiseren.
De commissie stelt vast dat de doelstellingen geformuleerd zijn op het niveau van de opleidingsonderdelen en opleidingsactiviteiten. De studenten weten deze doelen doorgaans te vinden in de inleidende pagina’s van de cursussen.
24 | Opleidingsrapport
Wat de algemene competenties betreft, wordt gesteld dat de competenties denk- en redeneervaardigheid en het verwerven en verwerken van informatie als een rode draad in zowat alle onderwijsvormen verweven zitten. Het vermogen tot kritische reflectie komt aan bod in talrijke opleidingsonderdelen en de koppeling ervan met projectmatig werken wordt beklemtoond in Projectmanagement en Evenementenbeheer. Creativiteit is impliciet aan de orde via de hoger beschreven beroepsspecifieke competenties, maar krijgt ook expliciete ruimte in Management en organisatie. Attitudes die de creativiteit stimuleren worden aangeboord in, onder andere, Elementaire sociale vaardigheden. Creatieve toepassingen worden vooropgesteld in een aantal disciplineoverschrijdende opleidingsactiviteiten en in de practica. Met opdrachten en toepassingen in diverse opleidingsonderdelen en -activiteiten oefent de student vaardigheden in met betrekking tot leidinggevende taken. Met name het opleidingsonderdeel Personeelsbeleid is gericht op het opnemen van een leidinggevende functie. Zowel mondeling (zie de hoger vermelde onderdelen) als schriftelijk (brieven, rapporten, beleidsnota’s…) scherpt de student het vermogen aan tot communiceren over informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken. De intermediaire functie tussen interne klanten en externe aanbieders van facilitaire producten is overigens een belangrijke beroepsspecifieke competentie. Ten slotte verwerft de student de ingesteldheid tot levenslang leren via tal van zelfstandige opdrachten, met het eindwerk als kers op de taart. Ook de stimuli tot het verwerken van vakliteratuur, het bezoeken van vakbeurzen, en (vrijblijvend) de kans om modules te volgen in de posthogeschoolopleiding dragen hieraan bij. Algemene beroepsgerichte competenties: Teamgericht kunnen werken zit als werkvorm verweven in tal van opleidingsactiviteiten, expliciete aandacht krijgt deze competentie in opleidingsonderdelen als Psychologie van de organisatie. Oplossingsgericht werken leren de studenten vooral in disciplineoverschrijdende onderdelen en verdeeld over minimum eenmaal per opleidingsjaar in de projectvakken. De competentie besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk komt ruim aan bod in de eerder levensbeschouwelijke opleidingsonderdelen, zoals Ethiek. Ook voor de negen beroepsspecifieke competenties heeft de opleiding inzichtelijk gemaakt welke competenties in welke opleidingsonderdelen worden nagestreefd. Zo wordt bijvoorbeeld de competentie: “De facilitair manager kan beslissen inzake het in eigen beheer uitvoeren of uitbesteden van facilitaire producten en diensten,” nagestreefd in de opleidingsonderdelen Management en organisatie, Productiebeheer en operationeel beleid, Facility management, Kwaliteitszorgsystemen, Projectmanagement en Welzijn op het werk. Het huidige curriculum is het resultaat van ontwikkelingen in het beroepsprofiel en van aanpassingen op grond van het visitatierapport in 2003. De commissie waardeert dat de aanbeveling om de opleiding minder breed uit te bouwen, geleid heeft tot het afvoeren van de afstudeerrichting Consumentenzaken, waardoor de professionele bachelor Facilitair management een eenduidiger profiel aannam. Andere aanpassingen betroffen onder meer het invoeren van de keuzeopleidingsonderdelen Vastgoed en Diensten, een opwaardering in studiepunten van de vreemde talen, een aangepaste verhouding tussen stage en eindwerk en het reduceren van de contacturen met 10 % in ruil voor zelfstandig en opdracht gestuurd leren. De belanghebbenden worden, al dan niet op procedurele wijze, betrokken bij de curriculumhervorming betrokken. Behalve de reeds vermelde formele en informele contacten met het werkveld, getuigen ook het geregelde interne overleg op basis van het hogeschool -en opleidingsorganigram, de studenteninspraak, de regelmatige bevragingen en de werking van de opleidingsadviesraad van de participatieve aanpak. Behalve de gerichte vorming op domeinspecifiek niveau is er ruime aandacht voor disciplineoverschrijdende componenten, waarbij ook attitudevorming extra kansen krijgt. Dit gebeurt onder andere in ‘Oriëntatie studie en beroep’ (1 FM), ‘Project Voorlichting en instructie’ (2 FM) en de stages (2 en 3 FM). Tijdens de gesprekken bleek de klemtoon op persoonlijkheidsvorming geen dode letter te zijn. Ook de studenten weten de brede scoop van het programma te waarderen, zonder dat ze zich daardoor technisch minder voorbereid voelden, integendeel zelfs. Het werkveld gaf anderzijds aan dat schoonmaak nog wat stiefmoederlijk behandeld wordt en dat ook de talenkennis, vooral de basiskennis Frans, meer aandacht zou mogen krijgen. Ook de studenten brachten het beperkte talenaanbod in als een aandachtspunt. De commissie vindt het alleszins positief dat de opleiding de kansen aangrijpt om de integratie van interdisciplinaire doelstellingen te realiseren.
Opleidingsrapport| 25
Wat de internationale dimensie in de opleiding betreft, wordt verwezen naar de ontstaansgeschiedenis van de opleiding, die, in de aanvangsfase sterk aanleunend bij de Nederlandse voorbeelden, een contingent docenten uit de Hanzehogeschool Groningen rekruteerde om het pad te effenen voor een Vlaams aanbodequivalent. Na verloop van tijd waren de Vlaamse docenten voldoende gewapend om zelfstandig te opereren en, ook al door de eerder beschreven koerswijziging, werd de samenwerking minder evident. Internationale bevruchting wordt ook mogelijk door excursies in Nederland, stimuli om stage te lopen in het buitenland (15 à 20 % van de derdejaars pikken dit op), de kans om een Nederlands diploma te halen via een extra jaar in de opleidingen Facilitair management in Groningen of Heerlen en afspraken met de Université Paris-Est om aansluitend in twee jaar een Franse master te halen. Omgekeerd probeert de opleiding zich internationaal te profileren, onder andere door publicaties in Nederlandse periodieken en projecten en het tweejaarlijkse stagesymposium, dat in 2007-08 internationaal getint was. Wat de integratie van recente onderwijsontwikkelingen betreft, vermeldt de opleiding vooral initiatieven op het vlak van onderwijsorganisatie, eerder dan prikkels op onderwijsvlak, zoals competentiegericht opleiden. Tijdens de gesprekken bleek anderzijds – met waardering door de commissie – dat de ‘kahodagen’ een belangrijke inspiratiebron vormen voor het oppikken van onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt erop aan dat de opleiding werkt aan een coherente relatie tussen doelstellingen op het niveau van de opleidingsonderdelen en opleidingsactiviteiten enerzijds en de vakinhouden anderzijds (met andere woorden: de actuele vermenging van twee benaderingen in de ECTS-fiches wegwerken). De commissie vraagt dat de opleiding de vermelde lacunes wegwerkt in verband met schoonmaak, talenaanbod en -kennis, inzonderheid de tekorten met betrekking tot de basiskennis Frans.
Facet 2.2 Eisen professionele gerichtheid van het programma Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij de invulling van de cursussen laten de docenten zich inspireren door verschillende bronnen. Er is de vakliteratuur, de commissie stelde vast dat de mediatheek een ruim aanbod van vakperiodieken beheert. Deze literatuur wordt systematisch geëxcerpeerd en geïnformatiseerd naar het zoeksysteem. Studenten leren de vakliteratuur verwerken door gerichte opdrachten in een aantal opleidingsactiviteiten. De commissie heeft veel appreciatie voor het aanbod en de beschikbaarheid van de vakliteratuur in de mediatheek als bron voor kennisontwikkeling en voor de aanschaffaciliteiten van deze vakliteratuur. Ook de excursies, zowel in Nederland als in de regio, laten de studenten proeven van de beroepspraktijk en haar actuele toepassingen. Door op regelmatige basis gastsprekers uit te nodigen wordt de theorie aan de praktijk getoetst en blijven de docenten alert voor de actualiteitswaarde van hun cursussen.
26 | Opleidingsrapport
Tenslotte is er de rechtstreekse koppeling praktijk-theorie via de contractueel verbonden gastdocenten die een hoofdopdracht en/of expertise in de facility sector hebben. Tijdens de gesprekken heeft de commissie vernomen dat deze docenten de verwevenheid tussen praktijk en opleiding een sterk punt vinden, ook gezien hun status als afgestudeerde Facilitair Managers die zo aan de opleiding een zinvolle return bieden. Naar aanleiding van het leermiddelenaanbod en van de gesprekken stelt de commissie met genoegen vast dat de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld zoals PPS, DBFM, Duurzaam ondernemen, in de opleidingsonderdelen worden geconcretiseerd. Naast de aandacht voor een geactualiseerd kennisaanbod, hecht de opleiding veel belang aan het bijbrengen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen. Tijdens de opleiding zijn er praktijkgerichte initiatieven in echte werksituaties, in samenwerking met het werkveld, onder andere in Cateringbeheer 2 practicum en Evenementenbeheer practicum. Voorts kan de student nog tijdens de opleiding twee erkende attesten behalen: het getuigschrift Bedrijfseerstehulp en het getuigschrift Basisvorming, Preventie, Bescherming en Welzijn op het Werk. Veldwerkervaring bouwt de student vooral op tijdens de twee stages. De oriënterende stage (vier weken, vijf studiepunten) in het tweede jaar laat de student kennismaken met het werkveld. Het is een observatiestage die de student initieert in de verschillende facilitaire diensten, op tactischoperationeel niveau. Omdat alle diensten aanwezig zijn in de gezondheidszorg , wordt om praktische redenen die sector uitgekozen. Deze stage heeft plaats aan het begin van het tweede jaar. Zo kan de student al terugvallen op enige voorkennis om relevant te observeren en kan hij via deze observaties de ervaringen koppelen aan de eerder bedrijfsgerichte opleidingsonderdelen die hij in dat jaar zal verwerken. De commissie erkent dat de tweedejaarsstage aan de studenten duidelijk maakt dat men de integratie van activiteiten terecht accentueert (bijvoorbeeld de keuze voor woning en zorgsector). De derdejaarsstage (vijf maanden, 24 studiepunten) is voorzien voor het eerste semester. Na een oriëntatiefase moet de stagiair aan de slag met specifieke opdrachten, die aansluiten bij de finaliteit van de opleiding (zowel tactisch-operationeel, als tactisch-strategisch). De student kiest hiervoor uit een aanbod van stageplaatsen, al mag ook een eigen keuze (mits verantwoording en onderzoek op onafhankelijkheid) voorgedragen worden. De stage wordt enkel onderbroken door twee terugkomdagen waarop de studenten informatie uitwisselen en een vorm van ‘peer learning’ ontstaat. De studenten vinden de planning van deze stage op de jaarkalender eerder nadelig, gezien de weg die ze op dat moment nog af te leggen hebben. De opleiding verantwoordt deze positionering vanuit haar zienswijze op het leerproces: de student neemt zijn stage-ervaring als bijkomende expertise mee naar de laatste fase van de opleiding. Dit levert eens te meer een bevruchtende koppeling tussen praktijk en theorie oplevert. Ook haalt deze planning wat druk van de ketel bij het afwerken van het eindwerk dat aan de stage gekoppeld is . De commissie kan deze redenering onderschrijven, omdat de studenten èn het werkveld deze voordelen ook erkennen. De student heeft ondertussen de kans om zijn ervaringen door feedback van medestudenten en begeleiders bij te sturen en vindt de tijd om na te denken over een verantwoorde jobkeuze. De stagebegeleiding is in handen van een stagecoördinator (organisatie en communicatie), een stagementor uit het bedrijf of dienst (programma, begeleiding, informatie met betrekking tot de beoordeling) en een stagedocent uit de opleiding (procesbegeleiding, kwaliteitsbewaking, stageverslag, evaluatie). Dat alle docenten uit de opleiding via de stagebegeleiding contact houden met de beroepsrealiteit vindt de commissie een zeer sterk punt. Beide stages zijn procedureel uitgezet in duidelijke stappen, van eerste oriëntatie tot eindevaluatie met nabespreking. Voor de derdejaarsstage wordt de beoordeling uitgevoerd via een afhandelingsformulier dat toegespitst is op de hoger geformuleerde competenties. De derdejaars tonen zich tijdens de gesprekken tevreden over de huidige stageorganisatie en geven aan dat de procedures helder geworden zijn. Anderzijds stellen ze dat de leerwinst uit de terugkomdagen niet overschat moet worden, omdat de ingebrachte info niet echt uitgespit wordt. Studenten met een buitenlandse stage voelen zich enigszins in de kou staan, doordat ze verstoken blijven van de informatie-uitwisseling tijdens de terugkomdagen.
Opleidingsrapport| 27
De opleiding organiseert een tweejaarlijks stagesymposium, een ontmoeting van stagementoren met docenten, met medewerking van een gastspreker en de presentatie van drie stages door studenten. De commissie meent dat hier kansen liggen om de ontmoetingsdag ook te verruimen naar studenten. Tijdens de gesprekken spreken de werkgevers zich lovend uit over de sterke band tussen theorie en praktijk met de stage als katalysator. In het algemeen heeft de commissie een zeer goede indruk van het aanbod, het volume, de agendering en de opvolging van de derdejaarsstage, inclusief de anderstalige stages. Ook voor het eindwerk gelden heldere procedures. De oriëntatiefase (informatie en onderwerpkeuze) loopt samen met de voorbereiding op de stage en wordt afgerond op een terugkomdag. Deze situering is het gevolg van de wens om het eindwerkthema te koppelen aan de stageopdracht. Uitzonderlijk kan het onderwerp ook een facilitair probleem betreffen dat op de stageplaats wordt aangereikt. Na de stage neemt de eindwerkbegeleider het algemene concept door, beoordeelt de structuur en de bronnen en geeft hier feedback op. Tot een mei, het moment waarop hij de conceptversie indient, kan de student verdere ondersteuning vragen van de begeleider. Begin juni wordt de definitieve versie ingeleverd. De student presenteert het eindwerk met een powerpoint en ondergaat tijdens een kwartiertje een vragensessie met een jury, waarin behalve de begeleider ook een externe lezer is opgenomen. Recent werd de opleidingsbrochure aangepast met extra informatie, nieuwe afspraken in verband met het bronnenmateriaal via internet en een sterkere focus op management en juridische aspecten, Eindwerken met een behoorlijke score zijn beschikbaar in de mediatheek. Als de commissie tijdens de visitatie verwijst naar een eindwerk dat zowel inhoudelijk als qua formulering wel heel sterk aanleunt bij een standaardwerk, bevestigt de eindwerkbegeleider dit risico. De begeleiders willen de studenten sterker stimuleren om toegevoegde waarden te zoeken, door ook andere bronnen te combineren met eigen onderzoek. Het is een voordeel dat de hogeschool kan beschikken over software van de associatie om plagiaat te detecteren. De commissie vindt de koppeling van het eindwerk aan de stage-activiteiten, waarbij de probleemstelling aangeleverd wordt door het werkveld, een goed uitgangspunt. De commissie vindt voorts dat de eindwerkbenadering best expliciet aansluit bij de drie groepen competenties. Wat het onderzoek betreft, is de opleiding actief op het domein van toegepast wetenschappelijk onderzoek via een aantal onderzoeksprojecten: Prestiproject, Vergelijkend kwaliteitsonderzoek van schoonmaaksystemen, Benchmarkingproject, al werd enkel het laatst geciteerde project gefinancierd. Om het onderzoek niet te laten afhangen van projectfinanciering, wordt jaarlijks een halftime onderzoeker vrij gemaakt. Zoals in het zelfevaluatierapport als aandachtspunt wordt aangegeven is er dus een aanzet tot toegepast wetenschappelijk onderzoek maar de commissie meent dat dit sterker op structurele basis in de opleiding geïntegreerd moet worden, zodat ook de studenten zelf leerwinst halen uit dit soort projecten. De commissie stelt wel met genoegen vast dat in de opleiding het besef leeft dat de band van de docenten met de beroepswereld een positieve return krijgt. Uit de gesprekken met de studenten blijkt anderzijds dat geen enkele derdejaars ingegaan is op het aanbod om het benchmarkingproject op te nemen als eindwerkkeuze. De commissie meent nochtans dat het project Benchmarking kansen biedt om de onderzoekscapaciteit bij studenten te promoten. Het is een middel om de gerelateerde competenties sterker te ontwikkelen en om een kenniscentrum uit te bouwen. De commissie heeft veel waardering voor de initiatieven in het kader van de maatschappelijke dienstverlening. Er worden vormingsactiviteiten op touw gezet voor het werkveld facilitair management: de Posthogeschoolopleiding Facility Management (in samenwerking met IFMA) bestrijkt 16 opleidingsdagen van 6 u en telt gemiddeld 25 voltijdse cursisten, naast deelnemers met een deeltijds pakket. De kracht van de posthogeschoolvorming zit zeker in de samenwerking van de opleiders met de beroepsvereniging. Dit levert echte win-win op, te meer daar een aantal betrokkenen ook als gastspreker in de dagopleiding fungeren. In het kader van de opleidingsactiviteit Voorlichting en instructie, project, ondersteunen de tweedejaarsstudenten laaggeschoolden bij het uitvoeren van taken in de schoonmaak of catering. Tijdens de gesprekken zijn de studenten zeer lovend over de koppeling van theorie aan praktijk in het algemeen en over hun deelname aan buitenschoolse initiatieven, alsmede de talrijke contacten met het werkveld in het bijzonder. De docenten worden ook op structurele basis ingeschakeld in al dan niet voortgezette opleidingen en specialisatiejaren van diverse 28 | Opleidingsrapport
hogescholen. Jaarlijks wordt een FM-dag georganiseerd voor leerkrachten secundair onderwijs (vooral voor de richting Sociale en Technische Wetenschappen/STW) en er zijn permanente vormingsactiviteiten voor leerlingen secundair onderwijs, aangeboden binnen het kader van het Kenniscentrum Campus Waas of de Wetenschapsweek. De opleiding voorziet ook in een aantal campusactiviteiten, het uitbesteden van docenten als lid van externe (examen)commissies en het project Facilitaire wetenschappen, dat, ingebed in een proeftuinproject, in drie secundaire scholen de Facilitaire wetenschappen in het programma van STW integreert. Tenslotte zijn er de intensieve contacten met de beroepsverenigingen IFMA, EUROFM, HFDV, ABSU.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie meent dat de keuze voor diensten en huisvesting in het derde jaar een rem kan zijn op het integratieprincipe; dit dient bewaakt te worden. De commissie adviseert dat de opleiding er op termijn voor zorgt dat ook de studenten de meerwaarde ervaren van het PWO-project.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het opleidingsaanbod wordt modulair verkaveld over het academiejaar: opleidingsactiviteiten worden afgewerkt (inclusief evaluatie) binnen lesblokken van vijf tot acht weken. De precieze selectie hangt vooral samen met organisatorische factoren (verdeling studielast, compatibel werken met semestersysteem, de opstart in februari). Vooral voor de horizontale opbouw heeft de druk naar flexibilisering een remmende invloed. Verticaal is er wel een sequentieel opbouwprincipe: -
in het eerste jaar basiskennis met de focus op het beroepsprofiel, in het tweede jaar meer gericht op het bedrijfskundige en facilitaire domein, in het derde jaar al meer gespecialiseerde kennis, inclusief een aanbod van twee keuzepakketten (mits extra credit); ongeveer de helft van de studenten nemen zo’n credit op.
Volgens de studenten is vooral in het eerste jaar (door de brede basisvorming) de theorie niet moeilijk. Er zijn wel veel lesuren en taken en de verschillen met het middelbaar onderwijs zijn niet erg groot. Het gevolg is dat nogal wat studenten op hun honger blijven zitten. Zonder daarom afbreuk te willen doen aan de brede opleidingsscoop in het eerste jaar, meent de commissie dat ook dan best al enkele specifieke opleidingsonderdelen en/of opleidingsactiviteiten met betrekking tot facilitair management aangeboden worden. Door een dergelijke aanpassing kunnen de studenten tijdig inschatten of het beroep hen aanspreekt. Ondanks de druk door flexibilisering slaagt de opleiding er in een verticale samenhang te realiseren over de drie opleidingsjaren. De commissie erkent dat de aandacht voor de drie componenten (basiskennis, focus op bedrijfskundige en facilitaire toepassingen, specialisatie) de integratie over de drie jaren bevordert. Door de gesprekken is de commissie ook overtuigd van de expertise bij de docenten voor de drie componenten vanuit een
Opleidingsrapport| 29
teambenadering en het is ook positief dat de docenten verantwoordelijk zijn voor zowel de theoretische als de praktische component. Zoals eerder aangehaald is de samenhang tussen stage en eindwerk zonder meer een pluspunt. Het keuzetraject (zes studiepunten) wordt slechts voor twee studiepunten via de traditionele lesvorm aangeboden en voor vier studiepunten als projectwerk. Het is opgesplitst in een ‘hard’ (onder meer met autocad) en een ‘soft’ aanbod. Sommige studenten vinden in het keuzeaanbod inhoudelijk weinig toegevoegde waarde en vinden het beter dit te integreren in de basisopleiding. Andere studenten tonen zich tijdens de gesprekken dan weer wel tevreden over de flexibele organisatie van dit keuzeprogramma. Het aantal studenten dat een contract met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma (GOP) aangaat, neemt van jaar tot jaar toe. Het gaat om -
studenten die in het modeltraject niet alle credits voor een opleidingsfase gehaald hebben, studenten die credits overdragen uit een andere opleiding, februaristarters na een afgebroken opleiding elders.
In overeenstemming met de sequentiële opbouw stuurt het principe van de volgtijdelijkheid de neiging tot flexibiliseren bij. Voor het aanvatten van de stages moet de student reeds 90 % van de studiepunten uit het modeltraject gehaald hebben. Een trajectbegeleider adviseert de student de volgtijdelijkheid te respecteren, al kunnen individuele dossiers een afwijking krijgen. GOP’ers krijgen de kans om de stage te verschuiven naar het semester, aansluitend op de derde opleidingsfase. Studenten die nog meer tijd nodig hebben om het pakket (met toevoeging van een keuzepakket) af te ronden, kunnen ook na vier volle jaren afstuderen. Februaristarters nemen bij de start 30 studiepunten op voor de eerste opleidingsfase. Ze kunnen achterstand ophalen door op zelfstandige basis nog een aantal onderdelen tijdens de vakantie te verwerken en hiervan in september examens af te leggen. Al bemoeilijkt het GOP-fenomeen de volgtijdelijkheid bij de organisatie van de GOP-programma’s, toch waardeert de commissie dat de opleiding en de ondersteunende diensten zich bewust zijn van dit probleem en zowel structureel als ad hoc naar oplossingen zoeken. Via het principe van EVK (dossierbeoordeling door trajectbegeleider) is studieduurverkorting mogelijk voor studenten met een ander diploma. Zo kunnen bachelors in het Hotelmanagement, in het Onderwijs (afstudeerrichting Voeding-Verzorging), in de Voedings- en dieetkunde, in het Vastgoed, de opleiding in twee jaren afronden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert een aantal FM-componenten te herpositioneren naar het eerste opleidingsjaar.
30 | Opleidingsrapport
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor. Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals voor de verdeling van de studiepunten over de opleidingsjaren, wordt ook voor de verdeling van de studiepunten over de blokken rekening gehouden met de feitelijke studeertijd per blok. Studietijdmetingen worden om de drie jaar afgenomen en vervolgens besproken en opgevolgd door het kernteam, de coördinatievergadering, met uitlopers tot in de functioneringsgesprekken. Zo nodig kan dit tot een bijsturing van het curriculum leiden. De meest recente studietijdmeting vond plaats in 2006-2007, met een opvolging in 2007-2008. Een belangrijke waarneming is dat de reële studietijd 70 à 80 % inneemt ten opzichte van de begrote studietijd. De studenten zijn bijgevolg niet overbelast. Studenten geven tijdens de gesprekken aan dat de opleiding qua studeerbaarheid zeker meevalt. Vooral studenten met een vooropleiding in het ASO vinden de studielast aan de lage kant en voor sommige opleidingsonderdelen ligt volgens hen ook het lestempo behoorlijk laag. Eerder (zie facet 2.3) werd al vermeld dat eerstejaars zich graag wat meer uitdaging zien op vlak van een beroepsvoorspellend leeraanbod, waardoor overigens de kloof tussen de reële en de begrote studietijd gedicht kan worden. De opleiding betwist de waarde van de studenteninschattingen in verband met de omvang en de zwaarte van de opleiding. Gezien het relatieve rendement van de bestaande studielastmeting in vergelijking met de energie die het initiatief vergt, experimenteert de hogeschool in een opleiding met het programma METIS. Wegens de positieve feedback bij deze proefafname, zal het systeem veralgemeend worden. De afname gebeurt vlotter en studentvriendelijker door een rubricering met oordelen per semester en per opleidingsonderdeel.
Opleidingsrapport| 31
De commissie vindt het uitstekend dat de opleiding zicht verwerft op de studielast en dat ze gericht op zoek gaat naar aangepaste tools, zoals METIS. Tot op heden wordt het academiejaar opgesplitst in een aantal blokken als submodules binnen een semester. Precies om de studeerbaarheid te verhogen en op vraag van de studenten, die voor de evaluatie voordelen zien in het verwerken van kleinere pakketten, hield de opleiding vast aan deze ordening, al is ze op dat vlak een buitenbeentje in de hogeschool. Ook het gegeven van de snellere feedback over het studierendement en de studieaanpak, met de kans tot tijdige heroriëntatie speelde hier mee. Nadelen van deze benadering zijn het grote aantal contacturen van individuele OO’s/OA’s binnen één week en de beperkte verwerkings- en oefentijd. De commissie vindt de indeling van het academiejaar in blokken en gespreide examens goed als voorbeeld van een studentgerichte benadering. Vanuit de hogeschool werden de vier modules afgeschaft ten voordele van twee evenwaardige semesters. In overleg met de studietrajectbegeleider kunnen GOP’ers een programma over langere tijd laten spreiden, wat enerzijds de studietijd verlengt, maar anderzijds de studeerbaarheid bevordert. Doordat GOP-programma’s niet altijd compatibel zijn met de roostering (overlapping van contactmomenten voor trajectonderdelen), vergt het volgen en verwerken van de opgenomen onderdelen enige flexibiliteit van de opleiders en van de studenten in kwestie. De organisatie van de roostering is behoorlijk intens, aangezien gewerkt wordt met wekelijks aanpasbare roosters. Die frequentie is het gevolg van factoren zoals het beheer van practica door dezelfde docent, de beperkte inzetbaarheid van deeltijdse docenten met hun andere agenda, het doorkruisen van het courante systeem door excursies en gastsprekers. Enkele rustpunten (de vrije dinsdagvoormiddag voor tweedejaars en de vrije donderdagnamiddag voor derdejaars) laten de studenten toe een aantal overlegmomenten, projectuitwerking en externe activiteit vlotter in te plannen. Waar eerste- en tweedejaars, ondanks de ervaren hinder, de onverwachte aanpassingen eerder relativeren, tillen de derdejaars zwaarder aan dit ongemak. De aanpassingen worden vaak laattijdig gecommuniceerd en die verschuivingen doorkruisen nogal eens gemaakte afspraken, zoals planningsgesprekken met stagebegeleiders. Al heeft de commissie er begrip voor dat het permanent roosteren een zware belasting meebrengt voor het betrokken personeelslid, toch vindt zij de gesignaleerde hinder een belangrijk aandachtspunt. De wekelijkse aanpassingen vergen immers een grote alertheid en planningsflexibiliteit van zowel docenten als studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert bij de intakegesprekken rekening te houden met de signalen over de studiebelasting, meer bepaald met de herverkaveling van deze belasting, onder meer door meer belang te hechten aan het vermelde integratieprincipe. De commissie adviseert ten gronde te onderzoeken welke de voor- en nadelen van weekroosters zijn voor studenten en personeel.
32 | Opleidingsrapport
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij het aanwenden van de werkvormen valt de variatie op bij de gehanteerde methodieken, met een oordeelkundige mix van hoorcolleges, seminaries, practica, studiebezoeken en projectwerk. Zelfstandig leren neemt toe in het tweede en derde jaar, waar in het eerste jaar het leren vooral klassiek wordt aangestuurd. Inhoudelijk wordt bewaakt dat zowel kennis, vaardigheden en attitudes aan bod komen. De commissie vindt het terecht dat de component zelfstandig leren substantieel toeneemt tijdens de opleiding, gezien de eisen die bij de job aan zelfstandig opereren worden gesteld. De opleidingsonderdelen en -activiteiten worden gestoffeerd met diverse leermiddelen zoals handboeken, syllabi, handleidingen, online materiaal. De commissie heeft vastgesteld dat er geen echt didactisch concept is, dat zorgt voor een coherente aansturing van het ondersteunende materiaal. De commissie stelt vast dat er een uitgebreid pakket van werkvormen en onderwijsmiddelen voorhanden is, maar neemt ook een heterogene kwaliteit van de cursussen (zowel qua vorm als inhoud) waar. Een aantal cursussen beperken zich tot een set van powerpoint presentaties en/of gekopieerd materiaal. Volgens de opleiding is dit vooral bij de recent aangeworven docenten, die snel willen inspelen op de wisselende input vanuit de actuele ontwikkelingen. In de gesprekken wordt dit ‘collagemateriaal’ ook verantwoord als bijlage bij een online cursus op Toledo of als opstap voor een lesdiscussie. De studenten bevestigen dat sommige cursussen moeilijk studeerbaar zijn onder andere door het ontbreken van een structuur. Deze structuur wordt wel aangebracht door de docenten tijdens de hoorcolleges. Het is een erg diverse, docentgebonden aanpak. Ze missen in een aantal gevallen ook diepgang en tempo. Zij zien achter de nauwelijks studeerbare collagecursussen een strategie om de studenten naar de les te lokken, omdat daar dan wel een structuur aangebracht wordt. De studenten halen voorts aan dat sommige (dure) handboeken nauwelijks of niet gebruikt worden, met het argument dat deze later nog nuttige ondersteuning kunnen bieden. De studentenbegeleiders stellen dat de studenten in dergelijke gevallen hun probleem best aankaarten bij de betrokken docent of het signaleren via de studentenraad. De commissie volgt de studentenbegeleiders maar benadrukt het belang van kwalitatief cursusmateriaal en vraagt de opleiding hiervoor bijzondere aandacht. Er is geen structurele integratie van didactische ontwikkelingen in de opleiding. De hogeschool rekent op de dienst onderwijsontwikkeling en in concreto is er de KaHoSL-participatie in zes onderwijsontwikkelingsprojecten, onder andere toetsbeleid, E-leren, leerresources. Het getuigt van vertrouwen in de professionaliteit van het korps dat de docent autonoom verantwoordelijk is voor de keuze van didactische concepten, maar een sterker aangestuurde beleidsvoering en kwaliteitsbewaking kan borg staan voor een meer coherente opbouw en aanpak, een vergelijkbaar niveau, de studeerbaarheid en het voorkomen van overlappingen. Ook meent de commissie dat de geconstateerde evenwichtige mix van ervaren en jongere leerkrachten een positieve invloed kan hebben op het delen van deskundigheid en didactische vernieuwing. De opleiding stelt dat de methodiek van (begeleid) zelfstandig leren in het afstandsonderwijs positief zal doorstralen naar het dagonderwijs op het vlak van kwalitatief hoogstaande syllabi. Zo werken de daar gehanteerde studiewijzers al inspirerend op de praktijk in de dagopleiding.
Opleidingsrapport| 33
De hogeschool maakt gebruik van het elektronische leerplatform Toledo. Deze faciliteit wordt voorlopig vooral ingezet voor interne communicatie en als vindplaats van cursusdocumenten en opdrachten. Het sterker benutten van de onderwijskundige mogelijkheden van de tool is een uitdaging voor de toekomst. Het uitwerken van een aangepaste gedragscode is naar verluidt een ander aandachtspunt. De commissie is van mening dat het didactisch verantwoord toepassen van Toledo nog moet groeien. Studenten vinden het wel een handige tool om snel geïnformeerd te worden (over het wegvallen van een les bijvoorbeeld), maar de elektronische leeromgeving wordt nog te weinig aangeboord op haar onderwijskundige meerwaarde, onder meer door via communities interactieve onderwijstoepassingen mogelijk te maken. Tijdens het gesprek met de studenten kon de commissie vaststellen dat ze de infrastructuur, wat betreft de moderne labo’s en aangepaste lokalen voor practica, een bijkomende troef vinden om met geschikte materialen competenties te laten verwerven. De verantwoordelijke voor preventie timmert nog aan de weg wat het opvolgen van veiligheids- en milieuvoorschriften aangaat.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de heterogene kwaliteit van de cursussen (zowel qua vorm als inhoud) weg te werken. De commissie adviseert de niet functionele overlap tussen cursussen op te heffen. De commissie adviseert Toledo optimaal voor onderwijskundige doelen te benutten. De commissie adviseert alle personeelsleden te sensibiliseren m.b.t. de modelfunctie op het vlak van veiligheid en milieu.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Rekening houdend met de lesblokkenstructuur, organiseert de opleiding vier examenmomenten in het eerste jaar, drie in het tweede jaar en twee in het derde jaar. Per examendag worden onderdelen en activiteiten getoetst met een maximale begrenzing van zes studiepunten. De druk van de hogeschool op het veralgemenen van het semestersysteem neemt echter toe. Bij de start van het academiejaar ontvangen de studenten een studiegids, het onderwijs- en examenreglement en een ECTS-fiche per onderdeel. Alvorens het definitieve examenrooster wordt bekend gemaakt, wordt vooraf een voorstel met een proefrooster voorgelegd aan de studentenvertegenwoordigers. De studenten appreciëren dit maar reageren verdeeld over de tijdigheid van de informatieverstrekking. Er is aandacht voor product- en procesbeoordeling en de docenten passen verschillende evaluatievormen toe: schriftelijke examens, opdrachten, verslagen van practica en excursies, projectrapporten, mondelinge examens, presentaties, rollenspellen, attitudebeoordeling, intersubjectieve beoordeling door derden in te schakelen voor stages en scriptie. De studenten vinden de verhouding tussen de mondelinge en schriftelijke toetsvarianten 34 | Opleidingsrapport
verantwoord. De commissie vindt het een pluspunt dat de verschillende toetsmethodes (zowel voor proces als product) zowel kennis als vaardigheden en attitudes bestrijken. De commissie heeft ook vastgesteld dat de toetsen getuigen van een voldoende abstractie- en toepassingsniveau De opleiding meent door de combinatie van evaluatievormen ook voldoende de diverse aspecten van de competenties af te tasten. Dit is alleszins het geval voor de stagebeoordeling. Toch merkt de commissie op dat die competentiegerichtheid geen systematisch kenmerk is bij de toetsing van de theoretische component en van het eindwerk. De respectievelijke competenties worden niet afgetoetst op indicatoren. Op de vraag hoe de eerder traditionele evaluatie van theoretische opleidingsonderdelen te rijmen valt met de interdisciplinaire praktijk, stellen de gesprekspartners dat het gaat om een bewust gekozen scheiding: het interdisciplinaire komt vooral aan bod in projecten en de stages en niet zozeer in de andere opleidingsonderdelen. In sommige theorievakken, bijvoorbeeld in Management, Kantoorbeheer, Conflicthantering, is er wel vaak een aanknoping bij een interdisciplinaire casus. Ook de procesevaluatie in de practica, met een stijgende moeilijkheidsgraad naar zelfstandige toepassing van de theorie, wordt aangebracht als een moderne toetsbenadering. In de ECTS-fiches worden de evaluatievormen, alsook de criteria en de wijze van beoordeling opgenomen. Er is een proces van standaardisering opgestart door voor een aantal opleidingsonderdelen te experimenteren met formulieren met beoordelingscriteria. In de derdejaarsstage geeft zo’n standaardformulier de nagestreefde competenties weer. De commissie vindt de uitgewerkte evaluatieformulieren voor stages, eindwerk, projecten en evenementenbeheer een stap in de goede richting. Ook heeft de commissie waardering voor de geactualiseerde versie van de ondersteunende eindwerkbrochure. De stagebegeleiders menen dat de vrijheid bij het bepalen van de stageplaats te verantwoorden is als een stap in het persoonlijk ontwikkelingsplan van de student, met het oog op verzelfstandiging en verdieping. Dit werkt ook motiverend. Deze tegemoetkoming doet geen afbreuk aan het niveau, want de standaardisering zit in de opdrachten en in de scorenormering. Soms zijn er wel inschattingsverschillen tussen stagebegeleiders en mentoren, die volgens de begeleiders doorgaans milder oordelen. Opmerkelijk is ook dat het de stagementor is die de beoordeling ondertekent en aan de student toelicht, aangezien de opleiders zelf toch ook een verantwoordelijkheid als evaluator hebben. De student vindt de beoordelingscriteria en de aanpak door de examencommissie terug in het examenreglement. De examencommissie hanteert in de praktijk als stelregel dat er respect getoond wordt voor de verantwoordelijkheid van de vakdocent: zijn oordeel wordt doorgaans niet in vraag gesteld. Eerstejaars die voor het eerst inschrijven voor een diplomacontract krijgen een niet-bindend studieadvies. In de eerste zittijd wordt voor een modeltraject weinig tolerantie toegepast voor tekorten, in de tweede zittijd wordt de situatie van de student breder in de beraadslaging ingebracht. De commissie stelt vast dat de opleiding geen vaste tolerantieregels hanteert. De opleiding verdedigt de huidige praktijk met het standpunt dat het totale beeld van de student met het oog op de bereikte competenties belangrijker is dan een mathematische norm. De opleiding meldt tevens dat de academische raad zich, op aanbeveling van de associatie, zal uitspreken over een aangepast onderwijs- en examenreglement (te implementeren in 2009-2010), waarbij het overstappen naar de tolerantiereglementering te voorspellen valt. Behalve de toegankelijkheid van de informatie via het onderwijs- en examenreglement en de ECTS-fiches, is ook de transparantie van de beoordeling annex resultaten en de feedback hierop van belang. Een docentenvergadering neemt na de beraadslaging de resultaten door en bereidt op die manier individuele feedback voor aan studenten die daarnaar vragen. Zoals via het reglement is voorgeschreven, kunnen de studenten schriftelijke examens inkijken. De commissie vindt dat op dit vlak niets aan het toeval mag worden overgelaten en dat - zeker voor mondelinge examens – een feedbackprocedure dient opgestart, waardoor de student zicht krijgt op zijn presteren en de daarbij gehanteerde toetscriteria. Wat de kwaliteitsbewaking van het toetsen betreft, wordt in de documenten verwezen naar de procedurele klachtbehandeling met de ombuds als spilfiguur en naar een evaluerend overleg van de klasvertegenwoordigers na een examenblok. De ombudswerking is gesitueerd op het departementale niveau. De ombuds wordt volgens een vaste procedure aangesteld. De student kan een beroep doen op de ombuds bij klachten over de organisatie van examens of bij conflicten in verband met de beoordeling. Gegevens omtrent hulpvragen en de acties worden
Opleidingsrapport| 35
bijgehouden in een formeel verslag ter attentie van de leidinggevenden. Uit de gesprekken blijkt dat veel studenten niet weten wie de ombudsfunctie opneemt. Hier kan men werk van maken. Tijdens de gesprekken geeft de ombuds immers zelf te kennen dat ze zich in de toekomst graag persoonlijk aan de studenten zou willen voorstellen. Tijdens de gesprekken blijkt dat er zowel op associatieniveau als op de ‘Kaho-dag’ vormingsinitiatieven aangeboden zijn met betrekking tot goed evalueren, die met redelijk wat enthousiasme zijn opgevolgd. Dit kan de commissie waarderen. Ook wordt erover nagedacht om de evaluatie los te koppelen van het docenteigenaarschap. Er zijn wel stimuli om docenten tot (vak)groepverantwoordelijk te maken voor de toetsing. Het opleidingshoofd stelt dat ze signalen van studenten meeneemt tijdens functioneringsgesprekken, maar een systematische kwaliteitscontrole op de toetsing, in de vorm van vergelijkende analyses, streefcijfers, gerichte tevredenheidsmetingen, kwaliteitsindicatoren, en dergelijke is er niet. Het feit dat de ombuds helemaal niet overbevraagd is, kan men toeschrijven aan de laagdrempelige overlegcultuur op de campus, waardoor veel op informele wijze doorgepraat kan worden. Tijdens de gesprekken blijkt overigens dat in de praktijk de kwaliteit van de toetsing geen discussiepunt is.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de evaluatie van de theoretische opleidingsonderdelen en van het eindwerk systematisch competentiegericht te benaderen. Ook vraagt de commissie dat de terugkoppeling van mondelinge examens procedureel uitgewerkt wordt. De commissie adviseert dat de ombuds de kans krijgt om zich persoonlijk bekend te maken.
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
36 | Opleidingsrapport
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Al richt de opleiding zich in zijn wervingscampagne expliciet op de richting Sociaal Technische Wetenschappen (STW in het TSO), toch blijkt de instroom behoorlijk heterogeen te zijn, met een toename van ASO-studenten, met ongeveer 50 % van de totale instroom. Ondanks inspanningen, via het verdelen van dvd’s over de opleiding, netwerking binnen STW en gerichte infrastructuuraanpassingen, blijft de opleiding relatief onbekend. De leidinggevenden opperen tijdens de gesprekken dat het wellicht aangewezen is om sterker in te spelen op de gevoeligheden van de 18-jarige en meer voorbeelden van beroepstoepassingen in beeld te brengen die aansluiten bij de leefwereld van jongeren en ook de markt breder te bestrijken. De gesprekspartners uit het docentenkorps staan nochtans niet te popelen om meer BSO-studenten te laten instromen. Uit het gesprek met het docentencorps blijkt ook dat de ASO-instroom zich vooral aangetrokken voelt door het unieke karakter van de opleiding. Vooral dit type studenten en –zoals blijkt uit de gesprekken – ook de alumni, zijn bovendien geïnteresseerd in schakels naar een masterdiploma, zoals een master organisatiemanagement. Zij betreuren het ontbreken van een vervolgmaster in de eigen hogeschool. Een dergelijke aansluiting zou ook een oriëntatie naar het strategische niveau mogelijk maken. De commissie meent dat het ontbreken van een academische opleiding voor deze sector een handicap is voor het aantrekken van sterke ASO-studenten en dat dit een rem legt op hun verdere ontwikkeling. Wegens de heterogeniteit van de instroom is er aanvankelijk een sterke aansluiting bij het niveau van het secundair onderwijs: vertrekkend op een basisniveau maakt de opleiding op dit punt haar generalistische visie waar. De opleiding wordt doorgaans met succes gevolgd door de ASO-studenten en de ‘betere’ TSO-studenten. Tijdens de gesprekken geven de studenten aan dat de drempels voor TSO-instromers in sommige opleidingsonderdelen, zoals economie, behoorlijk hoog liggen. Voor BSO-studenten liggen deze nog hoger. Tijdens een introductieweek kunnen studenten met een minder sterke vooropleiding zich enkel laten initiëren in chemie, informatica en Frans. Voor het opleidingsonderdeel informatica wordt gedifferentieerd door met twee snelheden te werken en op basis van een intakegesprek de gevorderde studenten lesvrij te maken. Voor de stages kan de student het aanbod aftasten op zijn bereikte competentieniveau en op andere specifieke kenmerken die voor zijn individuele situatie van belang zijn. Er is een gestructureerd aanbod van flexibele leerwegen voor de zogenaamde GOP’ers, hetzij voor studenten met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma met een combinatie van opleidingsdelen uit meer dan één onderwijsfase, hetzij een verkort programma op basis van eerder verworven kwalificaties (EVK). Ook is er vanaf het huidige academiejaar het initiatief van het ‘hoger afstandsonderwijs’ voor geïnteresseerden die werken en studeren willen combineren. Het opleidingshoofd beheert de dossiers met betrekking tot EVK’s . Daarvoor is een heldere procedure uitgewerkt, waarbij de student in kwestie de aanvraag stoffeert met bewijsstukken. Ook het advies van de vakdocent en de parameter van het vergelijkbare volume van studiepunten beïnvloeden de besluitvorming. De EVC-procedure wordt op hogeschoolniveau beheerd: de verantwoordelijke van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling zit de commissie ad hoc voor, die de kandidaten aan een assessment onderwerpt. Al is de procedure niet bijzonder veeleisend uitgewerkt, toch zijn er voorlopig weinig kandidaten voor een dergelijke aanvraag.
Opleidingsrapport| 37
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt erop aan te onderzoeken in welke mate ASO-studenten op termijn een aanbod kunnen krijgen om voor deze studierichting een bachelor- en masteropleiding te volgen in Vlaanderen. De commissie adviseert de opleiding om haar aanbod sterker in beeld brengt bij de beoogde doelgroepen.
38 | Opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende goed goed OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende
De commissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport| 39
Onderwerp 3
Inzet van het personeel
Facet 3.1
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de beginfase van de opleiding bedroeg het aandeel van de Nederlandse docenten, dankzij het samenwerkingsverband met de toenmalige Hanzeschool uit Groningen, 20 % van het docentenbestand. De disseminatie van hun facilitair-technische expertise heeft ertoe geleid dat de opleiding nu gerund wordt door een voltallig Vlaams docentenkorps. Bij het inzetten van personeel voor onderwijsactiviteiten is de specialiteit van het basisdiploma van de docent het uitgangspunt voor de opdrachtinvulling. Zo wordt Zakelijke Communicatie Nederlands gegeven door een germanist, Milieubeheer door een bioloog, Algemene Economie door een economist, Financieel Beheer door een licentiaat T.E.W., enzovoort. De meeste medewerkers hebben een universitair diploma, dat is een bewuste keuze. Het toevoegen van enkele praktijklectoren op basis hun specifieke competenties (bijvoorbeeld diëtisten en een gegradueerde informatica) voor een aantal practica vormt de uitzondering op de regel. Voor het inzetten van gastdocenten speelt niet zozeer het basisdiploma mee, maar veeleer de nuttige werkervaring. Het vinden van een evenwicht tussen voltijdse statutaire medewerkers en deeltijdse contractuele gastdocenten blijft een moeilijke oefening. Deze laatste categorie koppelt de (beperkte) hogeschoolopdracht aan een baan in het werkveld. De commissie vindt het een uitstekende zaak dat voltijdse medewerkers extra competenties verwerven, doordat ze ingeschakeld worden voor diverse ondersteunende taken. Dit verhoogt ook hun betrokkenheid. Dat engagement, dat het korps ook in de gesprekken uitstraalde, is opmerkelijk wegens het uitgebreide takenpakket binnen een eerder beperkte omkadering. Ook de multidisciplinaire samenstelling van het team vindt de commissie een meerwaarde. Ze adviseert de opleiding omzichtig om te springen met het vooropgestelde idee om de groep van externe contractuelen te beperken. Tijdens de gesprekken geven de personeelsleden aan dat de boeiende confrontatie van ideeën in een heterogene groep een meerwaarde biedt; daardoor is volgens hen een cultuur gegroeid om een probleem om te zetten in een uitdaging. Er is een selectieprocedure voor statutaire betrekkingen met een evenwichtig en deskundig samengestelde selectiecommissie. Voorafgaand aan het academiejaar kan de medewerker opmerkingen en suggesties formuleren bij een voorlopige opdrachtenfiche. De taakinvulling wordt dan besproken in een planningsgesprek, tevens een ontwikkelingsgesprek met het oog op wenselijke expertiseverwerving. Geformaliseerde functiekaarten zijn voorlopig nog niet in omloop, maar worden wel in het vooruitzicht gesteld. Het opleidingshoofd maakt er geen gewoonte van om docenten te observeren tijdens een lesactiviteit. Jaarlijks worden wel, en in het geval van nieuwe medewerkers vaker in het jaar, functioneringsgesprekken georganiseerd, waarbij ook studentensignalen en resultaten van bevragingen besproken worden. Om de drie jaar, of na afloop van een proefperiode of een contract, is er een formele evaluatie, gekoppeld aan een evaluatiegesprek. De commissie vindt de cyclische aanpak van planningsgesprekken en functioneringsgesprekken positief, omdat ze een directe impact hebben op de taakuitvoering. Bij positieve evaluatie wordt, binnen de decretale voorwaarden, werk gemaakt van een vaste aanstelling, in de regel na ongeveer acht jaren tewerkstelling. Voor het bevorderingsbeleid kunnen de departementen autonoom bevorderingsambten vacant verklaren. Professionele deskundigheid, inzet voor de organisatie, integratie van de 40 | Opleidingsrapport
output van projectmatig wetenschappelijk onderzoek in de lesopdracht, visieontwikkeling en loyaliteit zijn belangrijke parameters bij de besluitvorming. Op dit moment behoren het opleidingshoofd (mandaat van vier jaren) en twee hoofdlectoren tot deze categorie. Naast het bewaken van de inhoudelijke expertise wordt bij de aanwerving ook rekening gehouden met onderwijskundige kenmerken, zoals onderwijservaring en een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. De jaarlijkse studentenbevragingen houden permanent de spiegel voor wat de geleverde onderwijskwaliteit betreft. Wat de opdrachtaansturing betreft, staat het principe voorop dat de inhoudelijke expertise van de docent zo sterk mogelijk rendeert door een opdracht op te nemen in een domeinverwant opleidingsonderdeel. Voorts wordt, zo mogelijk, de voorrang gegeven aan kandidaten met een masterdiploma. De commissie treedt dit standpunt bij. Het beperkte aantal praktijklectoren wordt dan ook overwegend ingeschakeld in op praktijktoepassingen voor georiënteerde opleidingsonderdelen. Voor de gastlectoren geldt natuurlijk de verwachting dat hun veldexpertise een meerwaarde biedt. Tijdens de visitatie beamen de studenten dat dit het geval is. De opleiders vinden de aanwervingprocedure van statutair personeel omslachtig, waardoor vaak onder tijdsdruk gehandeld moet worden. De markt biedt ook geen specifieke Facilitair Managers met een universitair diploma aan. Het is niet makkelijk om voltijdse betrekkingen aan te bieden wegens de beperkte schaalgrootte van de opleiding enerzijds en het complexe FM-domein anderzijds. De hoge taakbelasting kan bovendien een belemmerende factor zijn voor een goed personeelsbeleid. Vooral de administratieve medewerkers signaleren een grote werklast, gezien de toenemende complexiteit van de regelgeving en hogeschoolorganisatie en de alsmaar talrijker wordende afwijkingen van het modeltraject. Nieuwe medewerkers worden jaarlijks opgevangen op een centrale introductiedag. Er is mentoring van nieuwe docenten door een ervaren collega en door het opleidingshoofd. Bij de taakinvulling wordt zo mogelijk rekening gehouden met de inlooptijd die een nieuwe opdracht vergt. Het gegeven dat het opleidingshoofd ook verantwoordelijk is voor de kwaliteitszorg, staat borg voor een stimulerende HRM-benadering. Nieuwkomers worden ook aangemoedigd om de posthogeschoolopleiding te volgen. De commissie vindt het uitstekend dat nieuwe docenten zich via stagebegeleidingsopdrachten snel de kenmerken van de jobtoepassingen kunnen eigen maken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt te deskundigheidsontplooiing.
bewaken
dat
kleinschaligheid
geen
rem
legt
op
de
veelzijdige
De commissie dringt er bovendien op aan groeikansen te bieden aan recent aangeworven docenten, vooral in het kader van cursusontwikkeling.
Opleidingsrapport| 41
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De grote lijnen voor onderwijskundige professionalisering worden vastgelegd in het beleidsplan van de hogeschool. Het is terug te vinden in het kwaliteitshandboek van de hogeschool en de visie wordt onderschreven door de opleiding. Het beleidsplan krijgt concreet vorm door een bewuste inbreng van knowhow uit het arbeidsveld, en in omgekeerde richting via sterke impulsen om de eigen inzichten te laten verdiepen en actualiseren door bevruchtende contacten met datzelfde werkveld. Zoals eerder is vermeld, vindt de commissie het opleidingsinitiatief om ook niet-Facilitair Managers te betrekken bij de stageactiviteiten, een sterke ingreep, des te meer omdat dit gegeven ook beleidsmatig wordt aangestuurd. Studenten krijgen van in het eerste jaar de opdracht om Facilitair Managers on the job te interviewen over hun taken en de werkcontext. Gastlectoren brengen specifieke beroepsexpertise in de opleiding binnen, vooral in praktijk georiënteerde opleidingsactiviteiten zoals Schoonmaakbeheer. Gastsprekers vullen eventuele lacunes op in opleidingsonderdelen als Kantoorbeheer. Ook de output van PWO-projecten, waaraan enkele Facilitair Managers meewerken, verstevigt de inhoud van onderwijsactiviteiten, zoals voor het project Benchmarking en facilitaire kengetallen. De commissie ziet in de kwaliteitsinjectie door de gastdocenten een belangrijke meerwaarde en vindt dat deze integratie best duurzaam wordt ingevuld. De commissie stelt met genoegen de betrokkenheid vast van de opleidingsadviesraad, waarin gedelegeerden uit het arbeidsveld een actieve rol vervullen ten overstaan van het verstrekte onderwijs en het eindwerk. De opleidingsraad wordt voorgezeten door een afgevaardigde van het werkveld. Deze afvaardiging volgt de evoluerende verwachtingen van het werkveld op de voet binnen de opleiding. De commissie stelt voorts goedkeurend vast dat het professionaliseringsbeleid erop gericht is de docenten zo vaak mogelijk te laten proeven van de FM-toepassingen, niet alleen door ze verantwoordelijkheid te geven in de stagebegeleiding, maar ook door ze in te schrijven in sessies van de posthogeschoolvorming en door jaarlijks een gerichte FM-excursie voor het personeel te organiseren. Dit beantwoordt ook aan een belangrijke behoefte: studenten melden tijdens de gesprekken immers dat nog meer veldervaring in de opleiding binnengebracht mag worden. Medewerkers krijgen stimuli om zich te professionaliseren. Dit wordt ook hogeschoolbreed ondersteund door een actieve benadering van de dienst Onderwijsverzorging- en ontwikkeling, in de vorm van een op projecten gebaseerd vormingsaanbod (te consulteren op www.ikwilnavorming.be.) De commissie meent anderzijds dat vooral recent aangeworven docenten kansen moeten krijgen om op deskundige wijze cursussen te leren opstellen. Voor de opleidingssecretaris is een specifiek opleidingsaanbod beschikbaar vanuit de centrale ICT-dienst, met het oog op het actualiseren van studentensoftwaretoepassingen. De medewerkers krijgen ook vormingskansen met betrekking tot Toledo en andere elektronische tools zoals examensoftware, Was bij de opstartfase van de opleiding een aanzienlijk contingent Nederlandse collegae betrokken, dan is er op dit moment geen formele, gesubsidieerde docentenuitwisseling. Er zijn sporadische individuele initiatieven. Zo geeft een opleidingsdocent tweemaal per jaar introductielessen in de Luikse ‘zusteropleiding’, waar hij in het specialisatiejaar ook enkele gastcolleges geeft. Een Franstalige medewerker is tijdelijk betrokken bij de component Schoonmaak. De commissie vindt deze initiatieven eerder beperkt maar erkent de intenties van de opleiding om meer kansen tot uitwisseling aan te grijpen: via het posthogeschoolonderwijs staat de deur open voor nieuwe contacten en het feit dat de opleiding ook lid is van de beroepsverenigingen IFMA en EuroFM biedt perspectieven voor een globale benadering van inspirerende internationale ontwikkelingen.
42 | Opleidingsrapport
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt vast de input van de gastdocenten kwantitatief eerder beperkt is en stelt daarom voor een meer substantiële en duurzame samenwerking na te streven.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij de verdeling van de werkingsenveloppe over de vier departementen wordt rekening gehouden met de decretaal vastgelegde coëfficiënten. De departementen dragen elk bij aan de werking van de centrale diensten volgens een percentage van hun enveloppe. Op basis van de aan de opleiding toegekende omkadering werkt het opleidingshoofd een taakverdeling uit voor de eigen opleiding. De opleiding dient zich momenteel te bedruipen met 6 voltijdse equivalenten (5,60 statutairen (waaronder 5,15 met een universitair diploma, 0,40 gastlectoren), aangevuld met 0,80 VTE voor de administratieve medewerker, 0,20 VTE voor de posthogeschoolvorming en 1,20 VTE voor het PWO-project Benchmarking en facilitaire kengetallen. 3 medewerkers werken ongeveer voltijds, 15 personeelsleden hebben een deeltijdse opdracht. De 0,40 VTE voor gastlectoren wordt opgenomen door 7 krachten. Het opleidingshoofd zelf heeft 0,50 VTE ter beschikking voor haar leidinggevende opdracht, de andere helft vult ze in met onderwijsopdrachten. De opleidingssecretaris werkt nauw samen met de departementaal secretaris. De student-docentratio bedraagt 1/23, bijzonder ongunstig ten overstaan van de courante verhoudingen in hoger onderwijs. De commissie vindt in deze context van haast ondermaatse omkadering het engagement van het korps zonder meer bewonderenswaardig. De hogeschool stelt ter verklaring van deze ratio, dat het geld terugvloeit, daar waar het gegenereerd wordt. Naast de coëfficiënt zijn dus ook de studentenaantallen een bepalende factor. Dit is niet bepaald in het voordeel van een relatief kleine opleiding. Om de opleiding behoorlijk te kunnen runnen is de opleiding dan ook afhankelijk van een solidariteitsreflex van andere opleidingen binnen het departement. Door het beperkte kernteam is het draagvlak van de opleiding alleszins bijzonder klein. Hierdoor komt onder meer het werken aan kwaliteitsverbeteringsprojecten in het gedrang en wordt de opleiding bijzonder kwetsbaar bij uitval van expertise. Vooral het ATP-personeel gaat gebukt onder een zeer zware werklast en het verloop in deze personeelscategorie is veelbetekenend. De commissie is gevoelig voor de argumentatie om hoger afstandsonderwijs aan te bieden en begrijpt dat in de opstartfase de ontwikkeltaken een grote taakspanning kunnen meebrengen, maar men moet voorkomen dat medewerkers aan die opdracht ontmoedigd raken, als de belasting in vergelijking met het dagonderwijs onredelijk ver uit balans raakt.
Opleidingsrapport| 43
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt erop aan dat de opleiding dringend oplossingen zoekt voor de volgende verbeteringspunten: -
de docent/student ratio ligt duidelijk minder gunstig ten overstaan van het courante gemiddelde; de opleiding is uiterst kwetsbaar bij uitval van expertise (bijvoorbeeld kernteam).
Ten aanzien van de werklast vraagt de commissie bijzondere aandacht voor de problematiek van twee personeelscategorieën: -
het ATP kreunt onder de werklast, de visitatiecommissie vraagt hiervoor prioritaire aandacht; de noodzakelijke omkadering voor hoger afstandsonderwijs moet voorzien worden om vergelijkbare kwaliteit met het dagonderwijs te garanderen.
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen professionele gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed goed voldoende
De commissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
44 | Opleidingsrapport
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In 2005-2006 werd de bestaande campus HIMM in de Hospitaalstraat uitgebreid met een nieuwbouw, waardoor ook de twee lerarenopleidingen (secundair en lager onderwijs) de vier andere professioneel gerichte bacheloropleidingen, waaronder Facilitair Management, kwamen vervoegen. Campus Waas was een feit. Behalve de zes opleidingen van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven huisvest de campus Waas ook de vierde graad van de opleiding Verpleegkundige van het T.I. Sint-Carolus. In het totaal gaat het om iets meer dan 1000 studenten. De campus is gemakkelijk te bereiken met het openbaar vervoer. Voor de docenten zijn er beperkte parkeerplaatsen voorzien tegen huurtarief. Studenten kunnen hun wagen niet op de campus zelf kwijt. Dit gegeven is een bijkomende stimulans om de campusomgeving autoluw te houden en alternatieven, zoals het gebruik van fiets en openbaar vervoer, te stimuleren. Belangrijke materiële voorzieningen waarop de opleiding Facilitair management kan terugvallen zijn: een restaurant voor 370 gebruikers, met een eigen keuken, een mediatheek met een geïntegreerd studielandschap, 4 auditoria met een potentiële bezettingsgraad variërend van 72 tot 270 gebruikers, 1 multimedialokaal inclusief videoconferencing en smartboard, 16 theorieklassen (30 tot 60 studenten), 3 uitgeruste ICT-lokalen, 3 labo’s, 1 gang met didactische toepassing voor de schoonmaakvloer. De leslokalen zijn zeer goed toegerust met moderne elektronische apparaten, inclusief internetaansluiting en draadloos netwerk. De medewerkers zijn vol lof over de campus, vooral de nieuwbouwfaciliteiten hebben een heuse boost gegeven aan de jobuitvoering. De labo’s zijn bedoeld voor toepassingen in de volgende domeinen: -
-
Energie en installaties: in dit practicum worden via metingen en proefopstellingen belangrijke begrippen verduidelijkt, zoals vermogen, energieverbruik en rendement; Chemie: hier worden ondersteunende practica voorzien voor diverse opleidingsonderdelen en opleidingsactiviteiten, waarin o.a. de hardheid van water wordt getest en proeven op voedingsmiddelen worden uitgevoerd; Voeding: in de splinternieuwe leskeuken worden de basistechnieken voor Catering en aangeleerd, met inbegrip van aandacht voor hygiëne en veiligheid; Informatica: tal van practica bieden hier ondersteuning voor Informatica, Kantoorbeheer, Cad, Cateringbeheer, Onderzoeksmethodiek, Projectmanagement.
De labodocenten zijn opgetogen over de uitrusting en appreciëren het dat ze zelf inspraak gekregen hebben bij de inrichting ervan, rekening houdend met hygiënerichtlijnen. Positief is ook dat studenten 2 FM de grootkeuken van de campus benutten om zich de operationele functies van het grootkeukenbeheer toe te eigenen. De commissie vindt het een uitstekend initiatief dat studenten voor diverse competentiedomeinen de campusvoorzieningen kunnen benutten als didactisch materiaal, waardoor ‘eigen werkplekleren’ een realiteit wordt. Dat hierbij aspecten als duurzaamheid en veiligheid op een flexibel opgevatte werkplek ook tastbaar worden in de leerprocessen, bewijst dat het principe ‘practice what you preach’ levend gemaakt is.
Opleidingsrapport| 45
De mediatheek is uitgebouwd tot een volwaardig studielandschap met alle faciliteiten voor opzoekwerk, zelfstudie, groeps- en projectwerk. Er zijn voldoende computers met internetaansluiting, kopieertoestellen en netwerkprinters. De mediatheek is zonder meer het zenuwcentrum van de nieuwe campus. Over de opleidingen heen voelen de studenten zich welkom in deze aantrekkelijke ‘bijenkorf’. Zij is ook in het weekend open, ook voor afgestudeerden. Er is een behoorlijk aanbod van leermaterialen, eindwerken en naslagwerken in verband met de sector en bijzonder interessant is dat de talrijke periodieken permanent geëxcerpeerd en in het systeem ingevoerd worden. De samenwerking met de partners van de associatie K.U.Leuven verleent toegang tot heel wat databases met artikels van relevante vaktijdschriften. De collectie is ook via het internet op een gebruiksvriendelijke manier toegankelijk gemaakt. Ook is de mediatheek aangesloten op het informatienetwerk van de stadsbibliotheek. De studenten benutten dan ook volop de kansen van deze geïntegreerde werkplek, al verdient volgens het opleidingshoofd zelf het oordeelkundig benutten van bronnen nog extra aanmoediging. Het mediatheekteam bestaat uit een zeer deskundig, communicatief en gemotiveerd ondersteunend team van twee bibliothecarissen en twee assistentes. De commissie is vol lof over het mediatheekbeheer en heeft heel veel waardering voor de geleverde inspanningen en de aanpak. De commissie heeft zich kunnen vergewissen van een goed uitgekiende nieuwbouw, met uitstekende voorzieningen en moderne faciliteiten. De commissie blijft wel met de vraag zitten of de decentrale positie van Sint-Niklaas, niet echt een studentenstad, zo beamen de studenten tijdens de visitatie, een voldoende aanzuigeffect oplevert als locatie voor hogeschoolstudenten. De hogeschool maakt gebruik van het elektronische leerplatform Toledo. Deze faciliteit wordt voorlopig vooral ingezet voor interne communicatie en als vindplaats van cursusdocumenten en opdrachten. Het sterker benutten van de onderwijskundige mogelijkheden van de tool is een uitdaging voor de toekomst. Het uitwerken van een aangepaste gedragscode is naar verluidt een ander aandachtspunt. De docentenruimtes zijn eerder beperkt in aantal en omvang, maar ze worden flexibel benut en ze zijn toegerust met pc en telefoon. Voor de toekomst wordt een initiatief uitgewerkt met een laptopaanbod voor het personeel.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt af te wegen of St-Niklaas wel de aangewezen locatie is. De locatie kan het studentenaanbod mogelijk hypothekeren.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het kader van de abituriëntenvoorlichting voorziet de hogeschool in gerichte informatie voor toekomstige studenten via Sid-In beurzen en enkele infoavonden in scholengemeenschappen van de regio. Met deze scholengemeenschappen wordt ook door de associatie een initiatief ‘Sleutel aan je toekomst’ georganiseerd, met minihoorcolleges als smaakmakers voor geïnteresseerde laatstejaars secundair onderwijs. Soms vragen ook individuele leerkrachten secundair onderwijs,vooral uit STW, informatie op maat.
46 | Opleidingsrapport
In eigen beheer biedt de opleiding drie infonamiddagen aan. Op het programma staat informatie met betrekking tot de campus, een introductie tot het beroeps- en opleidingsprofiel, een rondleiding met labobezoek en een interview met studenten. Een jaarlijkse PR-enquête bij eerstejaars is een opstap om het PR-beleid en de ingezette middelen te evalueren en zo nodig bij te sturen. Die PR bestaat nu hoofdzakelijk uit een door IFMA gesponsorde mailing (8000 laatstejaars S.O.), de werking van een PR-dienst op campusniveau en een doorgedreven netwerking met belanghebbende actoren. Tijdens de inschrijvingsperiode (van juli tot half september, met een vakantieonderbreking) is er onthaal en opvang door een opleidingsdocent. De opleiding Facilitair management maakt werk van instroombegeleiding met een introductieweek, tijdens dewelke behalve instapcursussen (zie facet 2.9) ook andere onthaal- en kennismakingsactiviteiten aangeboden worden (SoVo, studentenvereniging, cursussen, labo’s, Toledo, mediatheek, stadsverkenning) en de studenten het nodige startmateriaal ter beschikking krijgen (roosters, studiegids, ECTS-fiches, examenreglement, GOPkansen, academische kalender, ‘Wegwijs op de campus”, evacuatieplan). Tijdens de opleiding vervullen de ad valvas en Toledo een belangrijke rol als informatiekanalen, maar er dient opgemerkt dat de studenten met persoonlijke vragen te allen tijde bij medewerkers en studentenvereniging terecht kunnen. De commissie apprecieert deze laagdrempelige contactkansen. Ook de studiegids vervult op adequate wijze de ondersteunende rol. In het opleidingsconcept wordt bijzondere aandacht geschonken aan de studie- en studentenbegeleiding. De begeleiding is een geïntegreerde opdracht van elk medewerker op de ‘eerste lijn’ maar de op overleg en ondersteuning gerichte campuscultuur straalt ook sterk door in de aanpak van de studiebegeleiding. Studenten vallen terug op een studiebegeleider die hen door het hele traject opvolgt, geen overbodige luxe gezien de flexibiliseringstrend. Tot op vandaag dreigen de GOP’ers en ook de afstandsstudenten soms wat verloren te lopen in hun eigen organisatie, en de integratie van hun behoeftes in het team van studie- en studentenbegeleiders zou een goede zaak zijn. Het team legt de sleutel van dit probleem tijdens de gesprekken ook bij de opleiding zelf, die zich erg tegemoetkomend opstelt tegenover de wensen van gastdocenten, waardoor het voor GOP’ers geen evidentie is om het voorkeurtraject ook live via de contacturen op te volgen. De opleiding beseft zelf dat het aanstellen van een apart studietrajectbegeleider geen overbodige luxe is. Het team van studiebegeleiders bekommert zich zowel om studiegebonden als om persoonsgebonden items, met oog voor doorverwijzing naar bevoegde instanties als het om zware problematieken gaat. Zo wordt de dienst Sociale Voorzieningen (SoVo) ingeschakeld bij ernstige financiële problemen, huisvestingsproblemen en functiebeperkingen. Voor dat laatste is er een vaste procedure, waarbij het attesteren van de beperking door een erkend centrum een kerngegeven in het dossier is. De uitkomst is een formeel document met faciliteiten dat ondertekend wordt door het opleidingshoofd en doorgekoppeld naar student en examinatoren. Topsporters kunnen voor faciliteiten terecht op het centraal secretariaat na een intermediair onderzoek door SoVo. De vertegenwoordiger van de psycho-sociale dienst ziet de persoonsgebonden problematiek toenemen. Dit heeft ook te maken met een verschuiving van het studentenpubliek (volwassenen in afstandsonderwijs), waarbij gezinsproblemen door de combinatie van studeren en werken manifest worden. De commissie heeft vastgesteld dat de vzw SoVo (Sociale Voorzieningen) van de hogeschool voldoet aan de decretale opdracht door te voorzien in een ruim pakket van sociale tegemoetkomingen. Al is het team van studenten- en studiebegeleiders courant naar believen aanspreekbaar, ook is er een structurele aanpak, vertrekkend van een intakegesprek (ondersteund met een vast vragenformulier) met als mogelijk gevolg het aanbod van sessies studiemethodiek. Deze doorkoppeling vindt de commissie een kwaliteitsvol initiatief. Na elk examenblok is er opvang via een toelichtend gesprek i.v.m. de resultaten en remediërende, desgevallend heroriënterende adviezen. Het opleidingshoofd (voor complexe situaties) en de studiebegeleider fungeren ook als trajectbegeleiders bij het samenstellen van afwijkende programma’s van het modeltraject. Doordat in het blokkensysteem zo snel op de bal gespeeld wordt, is er snelle detectie van het afhaakfenomeen, wat bijkomende ondersteuning oplevert. Een student die de opleiding verlaat, doet dit nooit zonder een stimulerend ‘exit-gesprek’, dat voor de afhaker nieuwe perspectieven biedt. Maar in vergelijking met
Opleidingsrapport| 47
de andere (eerder ‘softe’) opleidingen op de campus, is het aantal drop-outs zeer beperkt (slechts twee gevallen in het huidige academiejaar). Tenslotte is er ook ondersteuning bij de studentenmobiliteit door de dienst internationalisering van de hogeschool én door een eigen coördinator internationalisering. De commissie is aangenaam getroffen door de zeer brede waaier van professionele ondersteuning voor studieen studentenbegeleiding, die sterk geïndividualiseerd maatwerk biedt en die opereert via een verticale constante lijn. Zowel werkveld als alumni en studenten zijn tijdens de gesprekken vol lof over de laagdrempelige contacten met docenten in het algemeen en over de geïndividualiseerde, gedifferentieerde benadering door de begeleiders in het bijzonder. Uit de gesprekken blijkt ook dat de betrokken ondersteuners elkaar geregeld opzoeken, omdat de signalen en problemen vaak multi-gerelateerd zijn over de diensten heen. Tijdens het gesprek drukten zij de wens uit dat de opleiding structureel overleg voor deze groep zou organiseren, omdat er nood is aan een permanent crisisteam. De commissie vindt dit een waardevolle suggestie.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie dringt erop aan dat een statuut gegeven wordt aan een periodiek overlegplatform van het team van studie- en studentenbegeleiders.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
goed goed
De commissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
48 | Opleidingsrapport
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het is een bewuste beleidskeuze van de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven om het kwaliteitsbeleid centraal aan te sturen en op het vlak van kwaliteitszorg een eenduidig kader aan te bieden met een gemeenschappelijke visie, weliswaar met inspraak door de basis. De uitvoeringsverantwoordelijkheid ligt bij de opleidingshoofden en vakgroepvoorzitters, de centrale diensten bieden hierbij ondersteuning aan (instrumenten, werkmiddelen, advisering). In eerste instantie wil de hogeschool via haar kwaliteitszorgsysteem de missie realiseren. De onderwijsontwikkeling van de hogeschool is een andere belangrijke peiler. Er is een centrale kwaliteitscoördinator, een overkoepelende kwaliteitsraad en een adviserende kwaliteitsraad. Deze raden ontwikkelen het algemene kwaliteitsplan en het kwaliteitsraamwerk. Dat bakent de principes, werkterreinen, taken en bevoegdheden af, bereidt de centrale acties voor en volgt deze op. De centrale aansturing betekent niet dat het kwaliteitsraamwerk ver van de opleidingen staat: het richt zich op elke opleiding, met een duidelijke missie, de daarbij horende kernprocessen, een visie en strategische doelstellingen om deze te realiseren. Alle kwaliteitsinitiatieven worden via operationele doelstellingen en actieplannen aan het raamwerk gerelateerd. Daarmee is op hogeschoolniveau een consequente, structurele aanpak verzekerd. Andere kenmerken zijn het streven naar een consensus omtrent actieplannen en het sensibiliseren van de medewerkers. De motor van de kwaliteitszorg is de algemene kwaliteitsraad, die de kwaliteitsraamwerken samenstelt en kwaliteitsverbeteringsteams laat opstarten. Deze werkgroepen zijn samengesteld uit vrijwilligers. Zij stellen oplossingen voor bij aangekaarte problemen en creëren een breed draagvlak voor een aanpak ervan. De centrale kwaliteitscoördinator, ook de verantwoordelijke voor de Dienst Onderwijsondersteuning en -ontwikkeling, werkt samen met de adviserende kwaliteitsraad, waarin alle leidinggevenden van de departementen vertegenwoordigd zijn. Zij stellen de agenda van de algemene raad op en vormen een belangrijke brugfunctie tussen de centrale aansturing en de kwaliteitsverbeteringsteams. Ze hebben ook een substantiële inbreng in het kwaliteitshandboek. Dit handboek geldt als centraal digitaal documentatiecentrum met een eenvormige structuur voor statistieken, procedures en dergelijke meer; voor de opleidingen is een extra deel voorzien dat het rapporteringsproces van de evaluaties opvolgt. De initiatieven in verband met onderwijsvernieuwing worden op centraal niveau gecoördineerd door de Dienst Onderwijsondersteuning en –ontwikkeling. Op opleidingsniveau worden vernieuwingsprojecten opgenomen in het kwaliteitsraamwerk. Voor het onderwijsontwikkelingsplan werkt de hogeschool volgens de afspraken binnen de associatie K.U.Leuven. Het kwaliteitsbeleid van de opleiding Facilitair management kadert dus binnen het centrale kwaliteitsbeleid en wordt vooral operationeel via het kwaliteitsraamwerk met de actieplannen, kwantitatieve en kwalitatieve metingen. De hogeschool bedient zich van het instrument PROZA (gebaseerd op het EQA-model van EFQM), dat de inputen kernprocessen en de outputkenmerken van de hogeschool laat beschrijven. Het is een omstandig kader voor zelfdiagnose en het stuurt vanuit de analyses verbeteringsdoelen aan. De vroegere kwaliteitscoördinator van de hogeschool heeft het instrument mee ontwikkeld. De opleiding heeft de tool inmiddels nochtans terzijde gelegd, omdat de ervaringen hebben geleerd dat de te investeren energie naar verhouding te weinig rendement oplevert en dat de geformaliseerde aanpak veel weerstand veroorzaakt. Nu zoekt en vindt de opleiding een houvast bij het kwaliteitsraamwerk met de missie, de onderwijsvisie, de kernprocessen en de strategische doelen.
Opleidingsrapport| 49
De operationalisering van het kwaliteitsbeleid is vooral gericht op enquêtering: de kwantitatieve metingen betreffen hoofdzakelijk de decretaal opgelegde bevragingen (afgestudeerden, eerstejaars, studietijd, docentenevaluatie). Er wordt ook kwalitatieve feedback ingewonnen, enerzijds via evaluerend overleg met studenten, vooral de klasvertegenwoordigers, en anderzijds via de jaarlijkse evaluatie van het kwaliteitsraamwerk door het kernteam en tijdens functioneringsgesprekken. Bij de operationalisering (zie bevragingen) worden nauwelijks of geen streefcijfers of kengetallen uitgezet, in die zin worden belangrijke kenmerken van hedendaags management in de kwaliteitsaanpak van de opleiding Facilitair management nog te weinig geïntegreerd. Uit gesprekken met de vertegenwoordigers uit het werkveld blijkt alleszins een grote vertrouwdheid met de opleidingsklemtonen. De commissie stelt vast dat de opgelegde metingen consequent periodiek georganiseerd en nauwgezet opgevolgd worden; de resultaten zijn ook opgenomen in het zelfevaluatierapport. Eveneens waardeert zij het plan om de studietijdmetingen te optimaliseren met aandacht voor een aangepaste tool. Uit de documenten blijkt dat de kwaliteitszorg nog te weinig systematisch benaderd wordt: de meeste acties zijn maatregelen ad hoc gesignaleerde problemen, maar er is geen echte projectmatige aanpak met een langetermijnplanning. De commissie stelt vast dat men bereid is tot een meer systematische aanpak van kwaliteitsmetingen maar adviseert dat men de bevragingen (bijvoorbeeld de enquête van het werkveld) sterker richt naar de finaliteit van de opleiding, met name het functioneren op tactisch niveau van de afgestudeerden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt voor de bevragingen en met name de bevraging van het werkveld sterker richten te naar de finaliteit van de opleiding, in casu het functioneren op tactisch niveau. De commissie adviseert dat de opleiding de bevragingen sterker oriënteert naar belangrijke kenmerken van het hedendaagse management, door meer aandacht te schenken aan het uitzetten van streefdoelen en indicatoren.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport biedt een grondige analyse van sterke punten en aandachtspunten, van verbeterdoelen en acties, enerzijds via de afrondende sterkte-zwakteanalyses (SWOT’s) na elk onderwerp, anderzijds door de verbeteringsacties te koppelen aan de bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie. De selectie van de eerder beperkte nieuwe maatregelen wordt niet altijd expliciet verantwoord, maar uit de gesprekken blijkt een gezonde reflex om de diverse feedbackgegevens te screenen op hun prioriteitsgehalte. De commissie onderkent de nagestreefde effectiviteit door de focus te richten op haalbare acties en initiatieven. In een overkoepelende SWOT, ter afronding van het zelfevaluatierapport, kijkt de opleiding kritisch naar zichzelf. De commissie weet dit sterk te waarderen. De analyses zijn verwerkt in de diverse facetten, afhankelijk van de bestreken thematiek. Tijdens de visitatie werd ook een actualiseringsrapport overhandigd, met de belangrijkste realisaties op vlak van kwaliteitsverbetering sedert september 2008. De initiatieven betreffen vooral de opstart van het Hoger Afstandsonderwijs, de voorbereiding van de semesterialisering en een curriculumaanpassing voor RZL. 50 | Opleidingsrapport
Daarnaast zijn er aanpassingen met betrekking tot de planning van het academiejaar, de studiebegeleiding, de kwaliteitsbevragingen, de eindwerkbrochure en aanpassingen op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen. De keuze van de meeste verbeteringsacties past doorgaans bij de uitgangspunten (visie, missie, opleidingsdoelen) en ook de integratie van de IKZ-taak in de opdracht van het opleidingshoofd is volgens de commissie een goede zaak: zo wordt voorkomen dat kwaliteitszorg teruggedrongen wordt tot een puur instrumentele benadering op een obscuur bureautje. Dit brengt anderzijds het risico mee dat het personeel zich niet hoeft te bekommeren om de kwaliteitsverbeteringsplannen. De commissie vindt een breed ingebedde kwaliteitszorg, zeker op het niveau van de kernprocessen, nochtans fundamenteel, want hierdoor is er ook op opleidingsniveau aansluiting verzekerd bij het sterk centraal georiënteerde kwaliteitsbeleid van de hogeschool. De ruime bevoegdheid van het opleidingshoofd met betrekking tot de kwaliteitszorg leidt niet tot arbitraire ingrepen, zo heeft de commissie kunnen vaststellen. De grote spelregels van het kwaliteitsraamwerk worden correct opgevolgd en er is de supervisie van de gevoerde processen (PDCA) via het jaarverslag. Ook de inspraak van de opleidingsadviesraad en het complementair samengestelde kernteam zorgt voor een goed evenwicht. Een schaduwzijde, die gekend is door de opleiding, is het beperkte draagvlak van de kernteamleden, wat ook repercussies heeft op de slagkracht van de kwaliteitsverbeteringsprojecten. Dit heeft voor gevolg dat de ‘zware’ kwaliteitsdiscussies op hogeschoolniveau gevoerd worden en dat de werkvloer op opleidingsniveau enkel betrokken wordt bij die items, die behoren tot de kerntaken. Docenten appreciëren het immers als kwaliteitsverbeteringsteams met doordachte voorstellen voor de dag komen. De commissie heeft begrip voor de strategische aanpak, maar vraagt toch na te denken over een beïnvloeding van de professionele cultuur van de medewerkers, waardoor zij de kwaliteitszorg valoriseren tot een systematische aanpak in hun eigen kernprocessen (bijvoorbeeld op het niveau van de curricula en de toetsing); dit vergt volgens de commissie ook een sensibiliserende communicatiestrategie op het vlak van het kwaliteitsraamwerk, waarbij de belangrijke aspecten ervan geconcretiseerd worden op het niveau van hun onderwijsopdracht. Een stimulerend voorbeeld kan onder andere het verbetertraject van de derdejaarsstage zijn, waarvan het opleidingshoofd de PDCA-aanpak tijdens het gesprek toegelicht heeft. Ook de opname in het curriculum van een opleidingsonderdeel of -activiteit die kwaliteitssystemen introduceert, kan volgens de commissie een meerwaarde opleveren. De vraag blijft of de hele organisatie voldoende doordrongen is van de concepten en processen met betrekking tot kwaliteitszorg. Tijdens de gesprekken wordt erkend dat een sterkere formalisering van de kwaliteitszorg wenselijk is, maar ook dat de beperkte schaal een belangrijke belemmering inhoudt. Als tegengewicht verwacht de opleiding veel van een uit te bouwen dienstverlenend centrum, waar onderzoek op structurele basis rendement kan krijgen en waarvan de output ter beschikking gesteld kan worden aan de opleidingen. Om doeltreffend te kunnen werken wil de opleiding ook werk maken van het verder ontwikkelen van goede tools.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de kwaliteitszorg te valoriseren tot een professioneel kenmerk van de opleiding (bij voorbeeld kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot cursussen en examens). De commissie verzoekt de hele organisatie vertrouwd te maken met de concepten visie/missie/competenties van de opleiding en deze door te trekken tot op het niveau van de opleidingsonderdelen.
Opleidingsrapport| 51
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De verantwoordelijkheid voor de doorstroming van de informatie op vlak van kwaliteitszorg ligt bij het opleidingshoofd. Zij maakt ook werk van de verantwoording van processen en verbeteringsacties. De kanalisering van gegevens gebeurt dus top down. Uit de gesprekken blijkt dat alle ZER-thema’s op het niveau van de medewerkers, zowel op formele als op informele basis, ook via bottom-up benadering bespreekbaar zijn. Dit gebeurt op planningsgesprekken en functioneringsgesprekken, tijdens de vaste overlegmomenten met het kernteam, op coördinatievergaderingen met docenten, op clustergesprekken (onder docenten van hetzelfde vakdomein) en naar believen. Veel verder dan deze signaalfunctie blijkt de rol van het personeel in de kwaliteitszorg niet te reiken. Tijdens de gesprekken bevestigen de docenten dat ze niet echt betrokken zijn bij het ontwikkelen en aanreiken van IKZ-voorstellen en procedures. Dat heeft volgens hen te maken met de grote werkdruk en met de afgesproken hogeschoolaanpak, waardoor de betrokkenheid grotendeels beperkt blijft tot het kernteam. Er zijn overigens geen specifieke verbeteringsteams voor de opleiding Facilitair management, wel is er participatie in permanente werkgroepen in de hogeschool (bijvoorbeeld in de werkgroep diversiteit). Dat de teams voor kwaliteitsverbetering op vrijwillige basis (en dus zonder opdrachtcompensatie) bemand worden, kan hier ook iets mee te maken hebben. Het opleidingshoofd bewaakt wel de verdeling van de werklast binnen eventuele werkgroepen. Tijdens de visitatie werd voor de commissie duidelijk dat de medewerkers deze gang van zaken appreciëren. De studenten vervullen vooral een rol als signaalgevers en informatieaandragers met betrekking tot evaluatie: er zijn de eerder vermelde bevragingen, de evaluatiemomenten na elk examenblok, gesprekken met de klasvertegenwoordigers of de studentenraad, informele gesprekken. In hoever de resultaten van de metingen ook naar hen terugstromen, blijft voor de commissie onduidelijk. De alumni worden aangesproken met een goed getimede tewerkstellingsbevraging en een tevredenheidsonderzoek, namelijk bij het ophalen van de diploma’s in februari, waardoor ze op voldoende startervaring kunnen terugvallen om de enquêtes relevant in te vullen. Een terugkoppeling van de resultaten is er ook niet bij hen, ook al omdat er volgens de commissie nog geen werk is gemaakt van een gestructureerd alumnibeleid. Ook de werkgevers werden naar hun tevredenheid van afgestudeerden gevraagd. Een belangrijke inbreng heeft overigens de opleidingsadviesraad, waarin behalve het kernteam van de opleiding, een tiental vertegenwoordigers van het arbeidsveld zetelen. De kwaliteitsbewaking is een expliciet agendapunt van de raad. De commissie stelt vast dat er op dit niveau nu, door de live inbreng van adviezen, wel een stevige input in de kwaliteitsontwikkeling is en dat de kansen tot feedback ook sterk worden aangegrepen via de organisatie van de tweejaarlijkse ontmoetingsdag. Zoals eerder al aangehaald leveren de talrijke stagebezoeken en ook de posthogeschoolopleiding veel nuttige informatie op.
52 | Opleidingsrapport
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert sterk de acties aar aanleiding van de bevragingen terug te koppelen naar alle belanghebbenden en allen ook te betrekken bij de besluitvorming.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
De commissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport| 53
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het niveau dat studenten halen, wordt in eerste instantie getoetst aan de eindkwalificaties via de examens, de stage-evaluaties en de eindwerkscores. Om zicht te krijgen op de kwaliteit van de uitstromende studenten worden ook andere referentiepunten gebruikt, zoals een bevraging van de werkgevers (in 2004) over het niveau van hun werknemers die het diploma professionele bachelor Facilitair management aan de opleiding behaald hebben, de realisaties op het vlak van internationalisering, de tewerkstellingsgraad van de afgestudeerden en hun tevredenheid over de opleiding, de slaagcijfers van gediplomeerden die hun kans wagen in vervolgonderwijs. Uit de bevraging van de werkgevers blijkt een grote tevredenheid over het niveau van de afstuderende. Het niveau van 94% van deze werknemers wordt globaal als behoorlijk ingeschat, waarbij 41 % uitstekend scoort en 47 % goed. De hoogste scores worden behaald op attitudes als discipline, naleven van afspraken, zin voor nauwkeurigheid en afwerking, motivatie en enthousiasme en op communicatieve vaardigheden. Op het vlak van kennis is er ook een grote tevredenheid over de bedrijfskundige inzichten en de polyvalente, technisch-facilitaire kennis. Tijdens de gesprekken wordt deze indruk bevestigd: de stageverstrekkers zien bijvoorbeeld. een de de duidelijke evolutie tussen 2 jaars en 3 jaars; deze laatste groep is ondernemend en laat zich vlot inpassen in de werkcontext. De commissie heeft zelf ook kunnen constateren dat de delegatie van derdejaars een mature indruk maakt en erkent de stijgende niveau-ontwikkeling over de opleidingstrajecten heen. Ook is de commissie getroffen door de unanieme appreciatie door het werkveld van stagiairs en afgestudeerden en met name voor hun evenwichtige vorming op het vlak van technologie, communicatie en management, met de doelgerichte oriëntatie naar het tactische niveau. De voorzitter van de opleidingsadviesraad beklemtoont het hoge niveau en de inspanningen die de opleiding zich getroost om de adviezen met betrekking tot continue actualisering van de curricula op te volgen. De appreciatie betreft dus niet enkel het niveau van de afgestudeerden, maar ook dat van de opleiding zelf. Ook over de kwaliteit van de stage-aanpak laten de werknemers zich lovend uit. De tevredenheid over het niveau van de stagiairs blijkt uit de doorgaans positieve stagebeoordelingen, de bemoedigende feedback door stagementoren en vooral het gegeven dat de stage-ervaring in veel gevallen na afstuderen een rechtstreekse opstap betekent tot een werkaanbod op de stageplek. Dat het aanbod aan stageplaatsen toeneemt en inmiddels de vraag van de opleiding overtreft, spreekt in dit verband boekdelen. Ook in de gesprekken lopen de stageverstrekkers hoog op met het niveau van de derdejaarsstagiairs, die bij het afsluiten van de stage nochtans nog een semester te studeren hebben. Zelfs stagiairs die bij de intake eerder middelmatig ogen, wekken verbazing door de sprong die ze maken op basis van een groot vervolmakingspotentieel en hun gedrevenheid. De koppeling van stage aan eindwerk en het inschakelen van externe juryleden beïnvloeden het niveau van de scriptie. De commissie heeft kunnen constateren dat de scores van het eindwerk behoorlijk hoog liggen en naar verluidt is er ook geregeld interesse van buitenstaanders voor eindwerken in de mediatheek. Er zijn sterke stimuli met betrekking tot anderstalige stages, waardoor het eerder beperkte talenaanbod in de opleiding opgevangen kan worden. Gemiddeld nemen een kwart van de studenten deel aan een stage in het 54 | Opleidingsrapport
buitenland, een mooi resultaat gezien het vooropgestelde streefdoel van 20 %. De opleiding verkiest het systeem van ‘Erasmus Placement’ boven ‘Erasmus Studyperiod’ op grond van de vaak afwijkende programma’s in het buitenland in de masteropleidingen. Door de uitstekende netwerking met buitenlandse en organisaties en bedrijven kunnen heel wat mogelijkheden voor het eerste systeem aangeboord worden. De opleiding scoort qua tewerkstelling opmerkelijk hoog. De commissie vindt de tewerkstellingsgraad een grote troef. De studenten weten zich goed voorbereid door de aandacht die de opleiding schenkt aan vaardigheden die het beroepsmatig functioneren ondersteunen (zie ook 2.2) en de wijze waarop de stages ingevuld worden. Bijkomende ondersteuning vinden de studenten in de de opleidingsactiviteit Sollicitatietraining. Van de afgestudeerden komt 67 % terecht in de profit-sector en 77 % vindt met een facilitaire functie direct aansluitend werk. Op het vlak van tevredenheid over de tewerkstelling zijn er behoorlijke scores. Wat de niveaudiscussie betreft, stellen de alumni tijdens het gesprek dat het bachelorniveau zeker gerealiseerd wordt, de perceptie van de niet al te hoge moeilijkheidsgraad duiden zij vanuit de behoefte van sommige (vooral ASO-) studenten om een master degree te halen. Vooral ASO studenten en blijkens de gesprekken ook de alumni zijn bovendien geïnteresseerd in schakels naar een masterdiploma, zoals een master organisatiemanagement en een master ‘Greenwich’ en betreuren het ontbreken van een vervolgmaster in de eigen hogeschool. Dat zou ook een oriëntatie op het strategische niveau mogelijk maken. Er is ten slotte de verheugende vaststelling vanuit de documentengegevens, dat studenten die verder studeren, dit met succes doen, gezien de behaalde resultaten. Oud-studenten halen met succes de master Facilitair management in Nederland of een andere master aan een of andere universitaire richting en ook is er succeservaring bij het volgen van postgraduaten of een tweede bacheloropleiding. De commissie stelt met genoegen vast dat afgestudeerden zich uitgedaagd voelen om een master te halen, zelfs in een anderstalige context.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45% en de 50% liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Doordat het hier om een unieke opleiding in Vlaanderen gaat en er geen echte spiegelopleidingen in het buitenland zijn, gezien de eerder beschreven verschillen, is volgens de opleiding benchmarking niet evident. De commissie heeft op dit vlak ook geen concrete initiatieven kunnen vaststellen.
Opleidingsrapport| 55
Uit de verstrekte documenten valt af te leiden dat de meeste studenten het studiecontract per opleidingsfase met
succes afronden, eventueel gespreid over twee evaluatieperiodes. De opleiding relateert de gunstige slaagcijfers aan de duidelijke voorlichting en aan de ruime instroom van ASO-abituriënten. Ook de persoonlijke benadering van de studenten en de krachtige studentenbegeleiding brengt zij in als verklarende factoren. Indien na het eerste jaar blijkt dat de studies weinig toekomstperspectieven bieden voor de student, krijgt hij een niet-bindend studieadvies. De GOP’ers die in het eerste jaar het modeltraject niet voor 100 % kunnen afronden, vormen de grootste risicogroep. Maar men is voorzichtig bij het interpreteren van deze gegevens, gezien de relatief kleine aantallen en de overgangsproblematiek wegens het flexibiliseringsysteem, waardoor het volgens de opleiding ook moeilijk is om streefcijfers te bepalen. De commissie treedt de opleiding bij in haar intentie om in de toekomst de slaagcijfers op het niveau van de afzonderlijke opleidingsonderdelen te analyseren. Wat de studentendoorstroom betreft, bedraagt de gemiddelde studeertijd, gemeten over 10 jaren, 3,13 jaar. In het eerste jaar kan men nog spreken van een verantwoorde en oordeelkundige selectie (zie ook 2.7), daarna zijn er nog weinig drop outs. Dit stemt overeen met het opleidingsbeleid om studenten niet nodeloos te laten investeren in een opleiding die hen niet ligt. Zo constateerde de commissie dat over de laatste vijf jaren (tussen 2002 en 2007) in het totaal slechts 5 studenten de studie afbraken na het tweede opleidingsjaar. Zoals eerder werd beschreven is de tussentijdse uitval (aantal afhakers) in de opleiding zeer beperkt, al is dit voor de eerste opleidingsfase moeilijk te controleren, aangezien sommige studenten wel mentaal afhaken, maar zich niet reglementair uitschrijven. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de slaagcijfers niet onder het gemiddelde liggen en dat de doorstroming vlot gebeurt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert in de toekomst de slaagcijfers op het niveau van de afzonderlijke opleidingsonderdelen te analyseren en te formuleren. De commissie adviseert de problematiek van onvoldoende (geen) benchmarkgegevens op te vangen door trendanalyses binnen de opleiding. De commissie adviseert exitgesprekken te organiseren bij uitval, teneinde beter zicht te krijgen op de reden waarom tussentijds wordt afgehaakt.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
excellent voldoende
De commissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
56 | Opleidingsrapport
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Het zelfevaluatierapport is een helder beschrijvend document, dat in zijn genese ruim besproken en zo nodig bijgestuurd werd door de belanghebbenden in de organisatie. Enkele algemene waarnemingen en leemtes werden geconcretiseerd en ingevuld tijdens de visitatie. Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
Opleidingsrapport| 57
Overzichtstabel van de oordelen1 score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
goed goed voldoende voldoende goed goed OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende voldoende goed goed voldoende voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende excellent voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: Professionele bachelor Facilitair management aan de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel. 58 | Opleidingsrapport
bijlagen
Bijlagen| 59
60 | C.V. van de visitatieleden
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Romain Hulpia was Adviseur Hoger Onderwijs in het Departement Onderwijs. Hij heeft reeds meegewerkt aan meerdere visitaties hoger onderwijs als onderwijsdeskundige. Daarbij had hij vaak de taak als voorzitter van de visitatiecommissie. Wolfgang Hagedoorn is Hoogleraar in Duitsland in de Fachhochschule in Lemgo en Detmold. Hij is de grondlegger van Facilitair management op universitair niveau. Daarnaast is hij gastdocent in oa Kopenhagen en Frankrijk. Testelmans Lucien is sinds 2003 Adviseur industrieel ingenieur en Medewerker reorganisatie bij de Regie der Gebouwen, waar hij o.a. voorzitter was van de werkgroepen “competentiedatabank personeel “ en “facilitaire diensten en onderhoud”, voorzitter is van de werkgroep “digitalisering van de plannen van de gebouwen” en medewerker in de werkgroep “interne controle”. Daarnaast is hij afgevaardigde in de interdepartementale commissie voor de aanschaf van software voor facilitair beheer. Sinds 2008 combineert hij die functies met deze van klantbeheerder voor de federale wetenschappelijke instellingen waar zijn voornaamste bezorgdheid uitgaat naar het creëren en behouden van de best mogelijke werkomstandigheden voor deze instellingen. Debel Geert is sinds 2006 Departementshoofd Facilitair Beheer in het Universitair Ziekenhuis Gent, waar hij leiding geeft aan de diensten infrastructuur, catering en services, aankoop en supply chain. Voorheen was hij Diensthoofd infrastructuur in het Virga Jesseziekenhuis Hasselt en sectorofficier bij Defensie.
C.V. van de visitatieleden | 61
62 | Onafhankelijkheidsverklaringen
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
Onafhankelijkheidsverklaringen | 63
64 | Bezoekschema
Afkortingenlijst | 65
66 | Bezoekschema
Afkortingenlijst | 67
68 | Bezoekschema
Afkortingenlijst | 69
70 | Bezoekschema
Afkortingenlijst | 71
72 | Bezoekschema
bijlage 3 Dag 1 9.00-12.00 12.00-13.00 13.00-15.00 15.00-15.45 16.00-17.00 17.15-18.15 18.30-19.30 19.30
Bezoekschema
voorbereidende vergadering lunch intern werkoverleg, inzage bijlagen kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader) van de opleiding kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) informeel ontmoetingsmoment intern overleg en avondmaal voor de commissie
Dag 2 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 10.45-12.15 12.15-14.00 14.00-15.30 15.30-17.00 17.00-17.45
18.00-18.45
19.00
studenten eerste en tweede jaar (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) studenten derde jaar (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern overleg rondgang lunch en intern overleg voor de commissie docenten (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en de 1 opleidingsonderdelen) intern overleg en inzage documenten vertegenwoordigers werkveld (max. 12, gedifferentieerd samengesteld - personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen– zelfstandige, in dienstverband, in meer administratieve of commerciële functies…) intern overleg en avondmaal voor de commissie
1
Het is mogelijk om deze gespreksgroepen op te splitsen indien de opleiding dit wenst. Graag vooraf melden aan de coördinator van de cel KZ van de VLHORA.
Bezoekschema | 73
Dag 3 08.30-09.00 09.00-09.45 10.00-10.45 11.00-11.45 12.00-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00 15.00-17.30 17.30
1
administratief-technisch personeel ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) begeleiders stage- en eindwerken (max. 12, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen intern overleg lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) 2 vrij spreekuur voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
1
De commissie zal tijdens het bezoek bepalen welke ATP- personen zij eventueel wenst te spreken. De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen. Aanmelding geschiedt rechtstreeks bij de secretaris van de visitatiecommissie tijdens het bezoek (cfr. Pag 54 van de handleiding onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA). Eventueel kan de commissie zelf personen uitnodigen. Zij zullen dit bij de start van dag 3 aan de opleiding melden.
2
74 | Bezoekschema
bijlage 4
Documenten Erkenningscommissie
Documenten Erkenningscommissie | 75
76 | Documenten Erkenningscommissie
Documenten Erkenningscommissie | 77
78 | Documenten Erkenningscommissie
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
ABSU
Algemene Belgische Schoonmaak Unie, beroepsvereniging
AKUL
Associatie van de K.U.Leuven
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
BNB
bachelor- na bacheloropleiding
BSO
beroepssecundair onderwijs
DBFM
Design – Build – Finance and Maintain
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
FM
Facilitair management
GOP
geïndividualiseerd opleidingsprogramma
HFDV
Hoofden Facilitaire Diensten van Verzorgingsinstellingen, beroepsvereniging
IFMA
International Facility Management Association, internationale beroepsorganisatie, de Belgische afdeling wordt aangeduid met Belgian Chapter
IKZ
interne kwaliteitszorg
KaHoSL
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
LOOFD
Landelijk Overleg Opleidingen Facility Management
MA
academische masteropleiding
METIS
Instrument voor studietijdmeting en studeerbaarheidsonderzoek
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OA
Opleidingsactiviteit: een deel van een opleidingsonderdeel
OO
onderwijsontwikkeling
PBA
professionele bacheloropleiding
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
Afkortingenlijst | 79
PPS
Publiek-Private Samenwerking.
PR
Public relations
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
RZL
Religie, Zingeving en Levensbeschouwing
SID-in
studie- informatiedagen
SoVo
Sociale Voorzieningen
STW
Sociale en Technische Wetenschappen, studierichting in het technisch secundair onderwijs
SWOT
Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats
Toledo
Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen, digitale leeromgeving van de associatie K.U.Leuven
TSO
Technisch secundair onderwijs
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
voltijds equivalenten
ZER
zelfevaluatierapport
80 | Afkortingenlijst