De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
www.vlir.be |
[email protected]
Egmontstraat 5 | 1000 Brussel | T (32) (2) 550 15 94 F (32) (2) 512 29 96
VLIR | Vlaamse Interuniversitaire Raad | cel kwaliteitszorg
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent
www.vlir.be
[Brussel - juni 2006]
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent
[Brussel - juni 2006]
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat. Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 550 15 94 F 02 512 29 96
[email protected] Dit rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz/0303tweede-ronde.htm Wettelijk depot: D/2006/2939/1
|
Woord vooraf Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht die opleiding in oktober 2005. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure gevolgd, waarin zij – naast de zeer belangrijke geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in het accreditatiebesluit van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleiding en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daarom wordt het rapport op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kan de opleiding immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteit zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid en onafhankelijkheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
voorwoord |
Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de Universiteit Gent betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en een stimulans tot de verdere ontwikkeling van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen.
B. Van Camp voorzitter VLIR
| voorwoord
inhoud Woord vooraf
3
I. De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
7
1. Inleiding 2. De visitatiecommissie 3. Korte terugblik op de visitatie 4. Opzet en indeling van het rapport
7 7 10 11
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen 2005
13
1. Doelstellingen en eindtermen van de academische opleidingen vergelijkende cultuurwetenschappen 1.1. Algemene doelstellingen 1.2. Werkdomein en beroepsprofiel van de master in de vergelijkende cultuurwetenschappen 1.3. Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleiding vergelijkende cultuurwetenschappen 2. Onderwijskundige uitgangspunten 3. Onderwijsorganisatie 4. Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf 5. Interne kwaliteitszorg
14 14 14 15 16 19 19 20
III. De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen van de Universiteit Gent 21 1. Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding 2. Onderwerp 2: programma 3. Onderwerp 3: inzet van personeel 4. Onderwerp 4: voorzieningen 5. Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg 6. Onderwerp 6: resultaten
22 24 33 36 39 42
IV. Tabel met scores onderwerpen en facetten
49
Bijlagen
51 52 56 58 64
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema Bijlage 3: Onafhankelijkheidsverklaringen voorzitter en leden visitatiecommissie Bijlage 4: Lijst van gebruikte afkortingen
inhoud |
|
I. De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen 1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen verslag uit van haar bevindingen over de academische opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent die zij in oktober 2005, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2. De visitatiecommissie 2.1.
Samenstelling
De samenstelling van de visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen werd op 25 juli 2005 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs1. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 3 augustus 2005. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. A. de Ruijter, decaan Faculteit Sociale Wetenschappen en Faculteit der Letteren van de Universiteit van Tilburg, gewoon hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit van Tilburg alsmede gewoon hoogleraar vergelijkende studie van de multiculturele samenleving aan de Universiteit Utrecht Leden: - Dr. W.A.W. de Graaf, universitair hoofddocent algemene sociale wetenschappen, Faculteit Sociale wetenschappen, Universiteit Utrecht - Prof. dr. M. Janssens, hoogleraar intercultureel management, Katholieke Universiteit Leuven 1
Decretaal is bepaald dat het voorstel voor de samenstelling van de visitatiecommissie, zoals vastgesteld door het bestuur van de VLIR ter bekrachtiging aan de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs moet worden voorgelegd. Met de bekrachtiging geeft de Erkenningscommissie aan dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid de hen opgedragen opdrachten kunnen vervullen.
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen |
- Prof. dr. J.G. Oosten, gewoon hoogleraar godsdienststudie, CA Ontwikkelingssociologie, Faculteit Sociale wetenschappen, Universiteit Leiden - Drs. K. Scager, senior adviseur bij het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS) van de Universiteit Utrecht - Dhr. G. Callebaut, student Sociale agogiek, Vrije Universiteit Brussel Mevr. M. Bronders, coördinator van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NederlandsVlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zich zal baseren bij de accreditatie.
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instelling gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol2 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleiding ook gevraagd haar toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, o.a. een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen, studenten- en personeelstabellen,… 2
http://www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz.htm
| De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
De commissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid krijgt dit document vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 2 september 2005. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en het zelfevaluatierapport reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op het af te leggen bezoek. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van het bezoek opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van het zelfevaluatierapport. 2.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de opleiding van de UGent heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Ook wordt aan de opleiding gevraagd - als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijs/opleidingscommissies, departementsraden, …), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs, …), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-masterstructuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd.
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen |
Het bezoekschema voorziet - naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers - steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleiding en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, zijn zeer openhartig verlopen. Zij vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding medegedeeld. 2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleiding. De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen werd in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren.
3. Korte terugblik op de visitatie Op het ogenblik dat het zelfevaluatierapport door de opleiding werd opgesteld en nog steeds op het moment dat de commissie de universiteit bezocht was er nog onduidelijkheid over de omvorming van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen naar de bachelor-masterstructuur. Daarbij had de academische overheid van de Universiteit Gent beslist om de bestaande opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen, in afwachting van duidelijke omvormingsplannen, voorlopig te bevriezen. De visitatiecommissie zag zich dus voor de eigenaardige maar tegelijkertijd uitdagende opdracht geplaatst om een opleiding te beoordelen die het vooruitzicht had om tijdelijk in het diepvriesvak te belanden. Nu de commissie terugkijkt op de visitatie kan ze alleen maar stellen dat het een interessante uitdaging is geweest, die meer dan de moeite waard was. De commissie heeft de gelegenheid gekregen om zich een goed beeld te vormen van het voor Vlaanderen unieke academische onderwijs in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Daarbij kreeg ze een uitzonderlijke kans om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Maar meer nog, de vaststellingen die de commissie heeft gedaan hebben haar er van overtuigd dat de “bevroren” opleiding zeker moet worden “ontdooit”. Ze hoopt dan ook met voorliggend rapport een constructieve bijdrage te leveren en stimulans te bieden tot de verdere ontwikkeling en verderzetting van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen.
10 | De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
Tot slot dankt de visitatiecommissie bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleiding die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie.
4. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat, naast het inleidend hoofdstuk, uit drie hoofdstukken. In hoofdstuk II beschrijft de visitatiecommissie het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleiding heeft beoordeeld. In hoofdstuk III brengt de commissie verslag uit over de opleiding die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de opleiding zijn achteraan in dit deelrapport opgenomen. In hoofdstuk IV is het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en de onderliggende facetten, uitgedrukt in scores, in een tabel weergegeven.
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 11
12 |
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen - 2005 Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische opleiding in de vergelijkende cultuurwetenschappen moet voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader dat in 1998 werd gehanteerd bij de Nederlandse visitatie Culturele Antropologie (VSNU, november 1998)1, én bij de visitatie Sociale en Culturele Antropologie (VLIR, 2002), de doelstellingen en eindtermen die de opleiding voor het eigen onderwijs heeft geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin descriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de cultuurwetenschappen. Specifiek omschrijft het referentiekader naast de domeinspecifieke minimumeisen waaraan de opleiding (licenties/master) moet voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen worden gesteld, en de eisen die gesteld mogen worden met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt, eveneens algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische opleiding moet voldoen, en eisen met betrekking tot de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel, en de interne kwaliteitszorg. Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van het zelfevaluatierapport, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd het referentiekader met de opleiding bediscussieerd.
1
In het kader van de toenmalige samenwerking op het vlak van externe kwaliteitszorg tussen de VSNU en de V LIR participeerde de academische opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschap van de UGent aan deze visitatie.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 13
1. Doelstellingen en eindtermen van de academische opleidingVergelijkende Cultuurwetenschappen 1.1. Algemene doelstellingen Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische masteropleiding baseert de visitatiecommissie zich op vijf Dublin-descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie, en (5) leervaardigheden. Deze impliceren in verband met de opleiding vergelijkende cultuurwetenschappen (1) kennisontwikkeling, (2) kennistoepassing, (3) beleidsvorming, beleidsadvisering en oordeelsvorming, (4) kennisoverdracht, en (5) zelfstandig verrichten van onderzoek. (1) De master heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op niveau van bachelor, die deze overtreffen of verdiepen alsmede een basis of kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. (2) De master is in staat om: - kennis en inzicht in probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied - kennis te integreren en met complexe materie om te gaan (3) De master is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen (4) De master is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten (5) De master bezit leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter
1.2. Werkdomein en beroepsprofiel van de master in de vergelijkende cultuurwetenschappen De afgestudeerde in de Vergelijkende Cultuurwetenschap kan zijn/haar beroep uitoefenen in volgende domeinen: - Beleidsvoorbereiding - Beleidsvorming - Beleidsuitvoering - Onderwijs - Onderzoek
14 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
1.3. Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleiding vergelijkende cultuurwetenschappen De afgestudeerde master beschikt ten minste over volgende kennis, vaardigheden en attitudes: Kennis: - Kennis van de voornaamste stromingen binnen het vak; - Kennis van een substantieel aantal veldstudies (monografieën); - Kennis van de geschiedenis van het vak; - Kennis van de ethiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek; - Enige kennis van een andere sociale wetenschap; - Grondige kennis van een thematische en regionale specialisatie; - Kennis van en inzicht in de maatschappelijk culturele context waarbinnen de wetenschappelijke benadering van culturele fenomenen wordt gevormd; - Methodologische kennis nodig voor het uitoefenen van het vak/grondige kennis van de belangrijkste kwalitatieve methodologische technieken en kan deze toepassen op culturele fenomenen; - Kennis van de gangbare methoden en technieken. Vaardigheden: - Het vermogen om een experimentele studie of een publicatie kritisch te beoordelen; - Het vermogen om zelfstandig een kritische literatuurstudie te doen en een bijdrage te leveren tot onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker (master); - Het vermogen om mondeling en schriftelijk te rapporteren over het eigen vak, zowel aan vakgenoten als aan belanghebbenden en leken; - Het vermogen om zelfstandig en kritisch te functioneren in een multidisciplinair team van experts. Attitudes: - Een positieve houding ten aanzien van culturele diversiteit en tolerantie ten opzichte van cultuurverschillen; - Een kritische houding ten aanzien van de geërfde common-sense opvattingen over ‘anderen’ en ‘andere culturen’ en de analyses waarop deze zijn gebaseerd; - Inzicht in de grenzen van de eigen capaciteiten; - De attitude om zichzelf na de opleiding verder te ontplooien en bij te scholen, en om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 15
2. Onderwijskundige uitgangspunten De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden zoals de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multiculturaliteit van de samenleving, de trend tot internationalisering.
Wetenschaps- en vakgebied: - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma.
Arbeidsmarkt: - De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld; - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod; - De opleiding voert een actief alumnibeleid.
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen: - De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (onderwijskundige referentiekader) die is gebaseerd op recente theorieën hieromtrent.
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen: - de opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft daar het onderwijsprogramma op afgestemd; - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding.
16 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
a. Doelstellingen en eindtermen - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen; - De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag; - In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; - De eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod; - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau; - Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; - Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programma-niveau; - Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
b.Vorm en inhoud van het onderwijsleerproces Studeerbaarheid - Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik; - In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo; dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma.
Werkvormen en didactiek - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek; - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is; - Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van Computer Ondersteund en Computer Beheerd Onderwijs; - De werkvormen zijn stimulerend en activerend.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 17
c. Studenteninstroom en studiebegeleiding - De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; - Er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende vooropleidingen; - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken; - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding dat is gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen en op het doen van suggesties voor en zorgen voor oplossingen; - De begeleiding van de studenten is vanaf het begin gericht op zelfstandig leren werken; - De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
d. Evaluatie - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie; - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt; - De inhoud van de evaluatie is gebaseerd op de nagestreefde doelstellingen en eindtermen; - De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelingscriteria; - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
e. Kwaliteitseisen met betrekking tot de eindverhandeling/masterproef - De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding; - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid; - Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen doorgronden, aanpakken, uitvoeren, analyseren en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling; - De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten; - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
18 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
f. Internationalisering - De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen; - Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen: - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst; - De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten; - In de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van relevante vreemde talen.
g. Faciliteiten - Het onderwijsleerproces wordt ondersteund door voldoende en kwalitatieve accommodatie.
3. Onderwijsorganisatie - De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is door adequate toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden; - De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd; - Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie.
4. Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf Personeelsbeleid - Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; - Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; - De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; - Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; - De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast; - Docenten zijn aanspreekbaar en bereikbaar.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 19
Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de onderwijsdeskundigheid. - de wetenschappelijke deskundigheid; - de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld. Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in de sociale wetenschappen in het algemeen en inzake de vergelijkende cultuurwetenschappen in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het werkveld. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht. Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld.
5. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem; - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht; - De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus; - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; - Er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie welke taken daarin heeft; - De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit; - De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; - Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit; - De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
20 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
III. De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen van de Universiteit Gent Inleiding Op het ogenblik dat de visitatiecommissie de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen heeft bezocht, waren er belangrijke bewegingen aan de gang die het verloop van de visitatie mee hebben beïnvloed. De licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen werd opgericht in 1993 en was vanaf de aanvang sterk interdisciplinair van inslag. In de loop der jaren is evenwel binnen de Vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen, die binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte belast is met de organisatie van de opleiding, een groeiende kloof ontstaan tussen verschillende opvattingen over de invulling van het begrip ‘Vergelijkende cultuurwetenschappen’. Dit vertaalde zich in twee verschillende en soms niet meer integreerbare visies op de opleiding. De kloof kwam scherp tot uiting bij de gesprekken in het kader van de bachelor-master omvorming van de opleiding. In het kader van deze omvorming werd in eerste instantie een voorstel inzake omvorming naar een tweejarige master Vergelijkende Antropologie ingediend. Dit voorstel werd evenwel niet gevolgd door het bestuur van de Universiteit Gent. Vervolgens werd gezocht naar een alternatief en is onderzoek verricht naar de mogelijkheden om een masteropleiding Cultuur en Samenleving, als omvorming van de bestaande opleiding, in te richten. In afwachting van een alternatief omvormingsvoorstel besliste de academische overheid van de Universiteit Gent om de bestaande opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen voorlopig te bevriezen. De visitatiecommissie heeft de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen evenwel beoordeeld alsof het een opleiding is die gewoon wordt voortgezet. Kortom op eigen merites aan de hand van het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport dan ook enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader alsmede een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen, opgenomen bij de respectieve onderwerpen en bijbehorende facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Universiteit Gent | 21
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen uitgaat van de overtuiging dat dialogisch veldwerk - en de theoretische reflecties die eruit voortkomen - in westerse en niet-westerse contexten vitale bijdragen kunnen leveren aan de ontwikkeling van een vergelijkend perspectief op staat, interculturele samenleving en burgerschap in de huidige mondiale constellatie. De opleiding is interdisciplinair van inslag en spitst zich toe op het leren begrijpen en analyseren van culturele fenomenen in hun complexiteit en ambiguïteit. Hierbij wordt gebruik gemaakt van inzichten vanuit de culturele antropologie, alsmede de postkoloniale, religie, gender en multiculturele studies. De initiële doelstellingen van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen worden omschreven als: (a) het leren waarderen van de culturele diversiteit en het ontwikkelen van tolerantie ten opzichte van cultuurverschillen; (b) het leren kritisch zijn ten opzichte van de geërfde common-sense opvattingen over ‘anderen’ en ‘andere culturen’ en de analyses waarop ze gebaseerd zijn; (c) het realiseren van het bovenstaande in het licht van onze beste opvattingen van rationaliteit en wetenschappelijkheid, rekening houdend met het feilbaar karakter van onze menselijke kennis. Deze doelstellingen worden nagestreefd op een systematische, thematische en methodologisch ondersteunde wijze. Overeenkomstig de eindtermen van de opleiding wordt van een licentiaat in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen verwacht dat hij/zij: 1. inzicht heeft verworven in culturele, religieuze en morele systemen die de wetenschappelijke benadering van culturele fenomenen heeft gevormd; 2. een grondige kennis heeft van de belangrijkste kwalitatieve methodologische technieken en deze kan toepassen op culturele fenomenen; 3. in staat is autonoom een zinvolle vergelijking te maken van een maatschappelijk fenomeen binnen of tussen verschillende culturele benaderingen; 4. in staat is een proces van interculturalisering van de samenleving deskundig en kritisch te begeleiden.
22 | Universiteit Gent
Om deze eindtermen te realiseren moet hij/zij beschikken over een gedegen kennis van (i) de vergelijkende studie van cultuur in de antropologie en andere takken van de sociale wetenschappen, (ii) de belangrijkste mediterrane godsdiensten en de vergelijkende studie van religie, (iii) de postkoloniale en genderkritiek op de studie van maatschappelijke en culturele fenomenen in/en multiculturele samenlevingen. Hij/zij heeft daarenboven kennis verworven over de onderzoeksmethodologie en – vaardigheden en hij/zij kan deze onderzoeksmethodologie en –vaardigheden toepassen op complexe problemen, hetzij uit (i) de antropologie, (ii) een sociaal wetenschappelijke discipline of onderdeel ervan, (iii) het maatschappelijk veld.
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn goed geformuleerd en van academisch niveau. De lat wordt hoog gelegd met ambitieuze doelstellingen en eindtermen, die zeker voldoen aan de minimumeisen die de commissie ten aanzien van opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen in haar referentiekader heeft geformuleerd (zie hoofdstuk 2 van het visitatierapport). De doelstellingen zijn in goede mate gericht op het ontwikkelen en beheersen van algemene competenties en ook voldoende georiënteerd op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en de nieuwste ontwikkelingen en het beheersen van (onderzoeks)competenties, nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden zijn evenwel niet voldoende helder omschreven in de eindtermen. Verder stelt de commissie vast dat de vertaalslag naar het beroepsperspectief onvoldoende wordt gemaakt: het deel beroepsgerichte competenties is niet uitgewerkt in de doelstellingen. De commissie meent tevens dat de omschrijving van een aantal sleutelbegrippen die worden gehanteerd, niet steeds helder is. Zo wordt het begrip ‘interdisciplinariteit’ niet voldoende geconcretiseerd en ontbreekt een domeinspecifieke omschrijving van ‘methoden en technieken’. De commissie beveelt de opleiding aan hieraan de nodige aandacht te besteden. De doelstellingen en eindtermen van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen zijn naar het oordeel van de visitatiecommissie goed bekend bij studenten en personeel. Dit kwam duidelijk tot uiting tijdens de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met de verschillende geledingen. De vakgroep levert trouwens veel inspanningen om de doelstellingen en eindtermen van de opleiding toe te lichten en bekend te maken bij potentiële studenten en ingeschreven studenten, onder meer via infobrochures, CD-Rom, abituriëntdagen, Sid-ins, informatievergaderingen… Voor het personeel is de belangrijkste bron van informatie de deelname aan de stafvergaderingen binnen de vakgroep.
Universiteit Gent | 23
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding als goed. Er is een goede afstemming van de doelstellingen en domeinspecifieke aspecten ervan op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De eindkwalificaties zijn duidelijk ontleend aan de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De opleiding heeft een uitgesproken profiel met een sterk hedendaags karakter. De commissie waardeert verder ten zeerste de internationale benchmarking die de opleiding heeft gedaan en die is beschreven in het zelfevaluatierapport. Wel mist ze ook bij de domeinspecifieke aspecten voldoende duiding van het beoogde beroepenveld.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De visitatiecommissie is positief over de doelstellingen van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen van de opleiding worden als goed beoordeeld door de commissie. De doelstellingen zijn helder geformuleerd en van hoog academisch niveau. Ze zijn gericht op het bijbrengen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijkdisciplinaire kennis en de nieuwste ontwikkelingen en het beheersen van (onderzoeks)competenties nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Wel verdient de formulering van specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden verbetering. De doelstellingen en domeinspecifieke aspecten ervan, sluiten goed aan bij de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De vertaalslag naar het beroepsperspectief met een duidelijke beschrijving van beroepsgerichte competenties is evenwel onvoldoende gemaakt. De commissie heeft deze omissie evenwel niet zwaar laten doorwegen in haar oordeel omdat het beroepenveld voor de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen breed is en als zodanig moeilijk te definiëren.
ONDERWERP 2 : PROGRAMMA Het programma van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen bestaat uit 120 studiepunten. Bij de uitwerking van het programma werd geopteerd voor een structureel onderbouwde interdisciplinaire aanpak. In totaal worden 45 studiepunten besteed aan de uitbouw van een interdisciplinair perspectief: niet-antropologische opleidingsonderdelen uit de humane en sociale wetenschappen (33 studiepunten) en het opleidingsonderdeel Interdisciplinaire antropologie (12 studiepunten) waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de impact van de antropologie op andere disciplines.
24 | Universiteit Gent
Naast de fundamenteel interdisciplinaire aanpak, is er een systematische en aanhoudende nadruk op een vergelijkende benadering van culturele fenomenen. In totaal worden 60 studiepunten besteed aan de uitwerking en thematische toepassing van een vergelijkende benadering van culturele fenomenen: in opleidingsonderdelen zoals Vergelijkende studie van religie, Vergelijkende cultuurwetenschap, Interdisciplinaire antropologie (27 studiepunten) en in de thematische uitwerking van postkoloniale, gender-georiënteerde en multiculturele perspectieven én in de methodologische opleidingsonderdelen. Het programma van de Vergelijkende Cultuurwetenschappen is thematisch georganiseerd. Er wordt een a) introductieve en informatieve basis geleverd in Recht & ethiek, Geschiedenis en keuzeopleidingsonderdelen (21 studiepunten), b) bouwstenen Antropologie en cultuur (Vergelijkende studie van cultuur, Geschiedenis van de antropologische theorievorming, Interdisciplinaire antropologie) en Godsdienst en religie (Vergelijkende godsdienstwetenschappen enVergelijkende studie van religie), samen 45 studiepunten, en c) thematisch georiënteerde perspectieven (postkoloniale, gender en multiculturele studies, 21 studiepunten). De studenten worden verder voorbereid op het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in de methodologische opleidingsonderdelen (12 studiepunten). De student Vergelijkende Cultuurwetenschappen doorloopt derhalve een programma dat thematisch (voor de student) kan worden gegroepeerd in vijf blokken: • een blok “Informatieve- en introductieopleidingsonderdelen” (21 studiepunten) • een blok “Antropologie en Cultuur” (21 studiepunten) • een blok “Godsdienst en Religie” (24 studiepunten) • een blok “Postkoloniale, Gender en Multiculturele Perspectieven” (21 studiepunten) • een blok “Methodologie” (12 studiepunten) In de eindverhandeling/masterproef (21 studiepunten) en de keuzeopleidingsonderdelen (9 studiepunten, inbegrepen in de informatieve opleidingsonderdelen) kan de student zijn eigen interesse verder uitdiepen en zich specialiseren in een bepaalde benadering of thema.
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn adequaat geconcretiseerd in het programma. De vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is voldoende. De doelen zijn systematisch uitgewerkt en komen terug in het programma alsook in de afzonderlijke opleidingsonderdelen en de examens. Uitzondering hierop vormt de doelstelling de studenten te
Universiteit Gent | 25
leren deskundig en kritisch een proces van interculturalisering te begeleiden. Dit doel is volgens de commissie te weinig expliciet gemaakt in het programma en haar onderdelen. Anderzijds stelt de commissie vast dat in het programma veel nadruk ligt op het leren interdisciplinair denken, terwijl dit streven dan weer niet expliciet in de doelen is terug te vinden. De commissie meent dat de inhoud van het programma goede mogelijkheden biedt aan de studenten om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Uit de vakomschrijvingen komt naar voren dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd. Het onderwijs is gericht op kennis, begrip, analyse, toepassing, synthese, kritische reflectie, zelfreflectie, onderbouwing van meningsvorming, schriftelijke en mondelinge communicatie. De examens bevestigen het beeld van de commissie dat een hoog niveau wordt nagestreefd. Zo schrijven de studenten bijvoorbeeld voor het opleidingsonderdeel “Vergelijkende studie van religie” een wetenschappelijk artikel (synthese) en een zelfreflectie, een kritische bespreking (analyse) en worden ze bevraagd tijdens een mondeling examen (onderbouwing). Wel mist de commissie in de opleiding voldoende aandacht voor het aanleren van toepassingsvaardigheden en voldoende reflectie op de praktijk om de eindkwalificatie ‘een proces van interculturalisering te bereiken’. Ze meent dat de invoering van een stage als empirische confrontatie moet worden overwogen. Het probleem van het ontbreken van een stage waarin de studenten de aangeleerde visie in de praktijk kunnen brengen, werd ook reeds genoemd door de vorige visitatiecommissie.
Facet 2.2.: Eisen academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de opleiding als goed. De aandacht voor kennisontwikkeling is excellent. Deze kennisontwikkeling uit zich voornamelijk in een introductieve en informatieve basis via de opleidingsonderdelen rond cultuur en religie, antropologie, godsdienstwetenschappen… , én de thematische uitwerking via drie perspectieven, met name postkolonialisme, gender en multiculturele samenleving. Het programma sluit verder in voldoende mate aan bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en het onderwijs gaat uit van de eigen onderzoekservaring van het academisch personeel. De diversiteit aan onderzoek, aanwezig binnen de bij de vakgroep betrokken onderzoekscentra, is duidelijk vertegenwoordigd in de thematische onderdelen van het programma. De onderzoeksactiviteiten binnen het Centrum voor Interculturele Communicatie en Interactie (CICI) worden weerspiegeld en geïnvesteerd in het onderwijs binnen de blokken antropologie en cultuur; godsdienst en religie; gender en multiculturele perspectieven. De onderzoeksactiviteiten van het Steunpunt Intercultureel Onderwijs (SICO) leveren vooral een bijdrage aan de opleidingsonderdelen die betrekking hebben op multiculturalisme en methodologie van het kwalitatief onderzoek. De onderzoeksactiviteit binnen het Research Centre Vergelijkende Cultuurwetenschappen (RCVV) wordt ingezet in de opleidingsonderdelen Vergelijkende cultuurwetenschap I en II (binnen het blok antropologie en cultuur).
26 | Universiteit Gent
Doorheen het programma wordt verder volgens de commissie voldoende aandacht besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en onderzoeksattitudes, al ligt de nadruk vooral op de attitudevorming.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de samenhang van de opleiding als voldoende. De verticale coherentie in het programma wordt gegarandeerd doordat de meeste opleidingsonderdelen doorlopen in de eerste en de tweede licentie, en daar doorgaans door dezelfde lesgever worden aangeboden. Verder stelt de commissie vast dat het programma van de opleiding inhoudelijk sterk is bepaald door de aanwezige expertise van de docenten en meent ze dat de rationale achter de invulling niet steeds duidelijk is. De docenten overleggen en proberen hun opleidingsonderdelen onderling op elkaar af te stemmen, maar de horizontale samenhang wordt volgens de commissie toch wat te veel overgelaten aan het toeval i.c. de invulling van de eigen opleidingsonderdelen door de individuele docenten. Dit geldt ook voor het toegeleverd onderwijs vanuit andere vakgroepen waarop sowieso een beroep moet worden gedaan gezien de beperkte middelen qua personeel binnen de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen. De commissie stelde trouwens vast dat voor de studenten van de eerste licentie de bijdrage van de afzonderlijke opleidingsonderdelen en hun onderlinge samenhang in het programma niet steeds duidelijk zijn. Een overzicht van de samenhang van het programma wordt hen wel duidelijk in de tweede licentie. De samenhang binnen de programmaonderdelen/thema’s ten slotte is goed doordat de -omvangrijke- thema’s door één of hooguit twee docenten worden verzorgd.
Facet 2.4.: Studieomvang Het programma van de opleiding voldoet met 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5.: Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de opleiding globaal genomen als voldoende. De commissie stelt vast dat, hoewel het aanbod bestaat op centraal academisch niveau, er binnen de opleiding geen systematische studietijdmetingen plaatsvinden. Problemen rond studietijd en studeerbaarheid worden wel besproken in de opleidingscommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Daar blijkt dat er voor de meeste opleidingsonderdelen een vrij goede overeenstemming is tussen de begrote en de reële studietijd, maar dat er niettemin ook
Universiteit Gent | 27
opleidingsonderdelen zijn die meer tijd vergen dan begroot. De visitatiecommissie stelt daarbij vast dat aan deze knelpunten onvoldoende wordt geremedieerd. Verder vernam de commissie van de studenten dat zij het programma in het algemeen zwaar, maar studeerbaar vinden. Een knelpunt op het vlak van de studeerbaarheid ligt in de eindverhandeling/masterproef die voor studievertraging zorgt en in sommige gevallen zelfs tot een extra thesisjaar leidt (zie 2.8).
Facet 2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud De gebruikte werkvormen omvatten: hoorcolleges met actieve inbreng van de studenten, werkcolleges, tutorial, lectuur, zelfstudie, papers. Deze werkvormen worden toegepast afhankelijk van het aantal studenten, de totale belasting van de lesgevers en assistenten, de beschikbaarheid van lokalen en de aard van de leerinhouden. Er wordt naar gestreefd om zo veel mogelijk in kleine groepen te werken met de bedoeling de zelfwerkzaamheid van de studenten te stimuleren. Verder zijn syllabi voorhanden en worden handboeken, cursusboeken en/of literatuurlijsten gebruikt. Naast de traditionele ‘cursussen’, readers en andere onderwijsmiddelen worden inspanningen geleverd om de mogelijkheden van nieuwe ICT-mogelijkheden te benutten in het onderwijs. Minerva, de elektronische leeromgeving van de UGent, speelt hierin een belangrijke rol.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het opleidingsprogramma als voldoende. De commissie stelt vast dat er binnen de opleiding geen expliciet didactisch concept bestaat, maar meent wel dat wat concreet wordt gedaan zeer goed is. Het academisch personeel heeft duidelijk nagedacht over de didactische invulling van de eigen opleidingsonderdelen. Ook onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland worden meegenomen en actief gebruikt. De variatie aan didactische werkvormen is voldoende en is in de reële onderwijssituatie groter dan uit de beschrijving in het zelfevaluatierapport blijkt. De onderbestaffing zorgt er evenwel voor dat vooral uit noodzaak veel in hoorcollegevorm wordt gewerkt. Uit de gesprekken en de beschrijving van de opleidingsonderdelen wordt evenwel duidelijk dat de studenten tot (inter)actieve deelname worden gestimuleerd door het aanleveren van vragen, per e-mail en tijdens colleges, door het schrijven van papers en presentaties. Verder vernam de commissie dat studenten ook zelf studiegroepen oprichten. Al deze initiatieven om binnen het hoorcollegeconcept toch zo actief mogelijk te werken, wijzen er op dat de potentie voor werkvormen die (beter) aansluiten bij de leerdoelen wel degelijk aanwezig is. De commissie is er van overtuigd dat wanneer de onderbestaffing wordt opgelost en het didactisch concept wordt geëxpliciteerd, de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud uitstekend zal zijn.
28 | Universiteit Gent
De kwaliteit van de onderwijsmiddelen is voldoende. De commissie waardeert in deze de implementatie van het elektronisch leerplatform Minerva.
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Sinds het academiejaar 2004-2005 worden de examens semestrieel georganiseerd. De examens binnen de opleiding zijn schriftelijk of mondeling of bestaan uit een schriftelijke en een mondelinge component. Hierbij wordt de studenten bij mondelinge examens vaak de gelegenheid geboden om zich schriftelijk voor te bereiden. Voor sommige opleidingsonderdelen vindt de beoordeling plaats via permanente evaluatie en papers.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toetsing en de evaluatie als goed. Zoals onder 2.1. reeds is aangegeven bevestigen de examens het beeld van de commissie dat een hoog niveau wordt nagestreefd. De toetsvormen sluiten uitstekend aan bij de leerdoelen: studenten worden getoetst op kennis, begrip, zowel als op analyse, synthese en toepassing van de leerstof, het innemen van een standpunt, en zelfreflectie. Wel stelt de commissie vast dat ook bij de toetsen het leerdoel ‘het kunnen begeleiden van een proces van interculturalisering’ (zie ook facet 2.1.) niet duidelijk uit de verf komt. De wijze van examinering is transparant voor de studenten: via internet, een inlichtingenbrochure en de colleges worden ze hiervan op de hoogte gebracht. Ook de proefexamens, op voorhand uitgereikte examenvragen en type-examenvragen dragen bij aan de transparantie. De examenprocedure en beoordelingscriteria daarentegen blijken niet steeds bekend bij studenten. De commissie beveelt aan hieraan de nodige aandacht te besteden.
Facet 2.8.: Masterproef De masterproef/eindverhandeling omvat 21 studiepunten in het bestaande licentieprogramma. In het kader van de eindverhandeling/masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze door zelfstandig onderzoek binnen een afgebakend tijdsbestek een wetenschappelijk werkstuk van relatief grote omvang afleveren. Met de masterproef of licentiaatsverhandeling bewijst de student het ‘métier’ te beheersen. De klemtoon ligt daarbij zowel op de originaliteit van het thema als op de wetenschappelijke uitwerking ervan. De studenten kunnen het onderwerp van hun eindverhandeling/masterproef vrij bepalen, maar de keuze hangt bij voorkeur samen met de specialisatie die de student heeft ontwikkeld doorheen de keuzeopleidingsonderdelen en perspectiefopleidingsonderdelen. De studenten worden bij het uitwerken van hun eindverhandeling/masterproef begeleid door een promotor en assistenten van
Universiteit Gent | 29
de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen en twee leescommissarissen. De studenten wordt ook een brochure ter beschikking gesteld met de belangrijkste richtlijnen voor het opstellen van een eindverhandeling/masterproef. De beoordeling van de eindverhandeling/masterproef is in handen van de promotor en de twee commissarissen die autonoom punten toekennen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eindverhandeling/masterproef als voldoende. Ze is van oordeel dat de eindverhandeling/masterproef op zich voldoet aan de eisen. Uit de steekproef van eindverhandelingen die ze heeft bestudeerd, stelt ze vast dat het niveau van deze werken in het algemeen goed is. De knel- en verbeterpunten liggen in de sturing en begeleiding die te beperkt zijn en tot problemen kunnen leiden. De studenten krijgen, als resultaat van de onderliggende filosofie die binnen de vakgroep wordt gehanteerd, volgens de commissie te veel vrijheid. De commissie meent dat dit risico’s inhoudt en een prijs heeft. Zo stelt ze vast dat als gevolg van de vrijheid in de keuze van onderwerpen en de te geringe sturing, de probleemstellingen in de eindverhandelingen onvoldoende worden afgebakend. Ze blijven dikwijls zeer breed en daardoor moeilijk onderzoekbaar. Studenten blijken nogal eens te verdwalen in een te brede opzet. In deze heeft de commissie de indruk dat het leerproces belangrijker wordt geacht dan het product. De grote keuzevrijheid leidt ook tot een grote diversiteit aan onderwerpen die vaak veel breder gaat dan de onderzoeksspecialisaties binnen de vakgroep. Hier wreekt de onderbestaffing van de vakgroep zich sterk (zie facet 3.3.). De studenten kunnen wel een beroep doen op de expertise van andere vakgroepen en daar een co-promotor zoeken indien het onderwerp van hun eindverhandeling buiten de expertise van de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen ligt. Een ander probleem dat samenhangt met de vrijheid en beperkte sturing situeert zich op het vlak van de studeerbaarheid: studenten doen er te lang over om hun weg te vinden en lopen daardoor in veel gevallen studievertraging op, hetgeen in bepaalde gevallen zelfs leidt tot een extra thesisjaar. De eindverhandelingen zijn verder zeer omvangrijk en geven aan de commissie de indruk dat studenten er veel meer tijd aan besteden dan is begroot. De commissie spoort de vakgroep uitdrukkelijk aan om een strakkere begeleiding uit te werken en deze op een meer systematische manier in de opleiding in te bedden. In het bijzonder adviseert de commissie om vooral ook in de eerste fase van het onderzoek meer sturing te geven bij het formuleren en afbakenen van de probleemstelling. Volgens de commissie zal meer sturing, met een evenwicht tussen vrijheid en gebondenheid, de leerervaring van de studenten verhogen, de kwaliteit van de eindverhandelingen verder verbeteren en het probleem van het “thesisjaar” tot op zekere hoogte ondervangen. Verder beveelt de commissie aan om de omvang van de eindverhandeling/masterproef te beperken. De vakgroep zou er over moeten waken dat de richtlijnen hieromtrent uit het facultair reglement ook daadwerkelijk worden gevolgd door de studenten. Voor het beoordelen van de eindverhandeling zijn criteria vastgelegd, maar de commissie heeft de indruk dat de minder goede eindverhandelingen wat te hoog worden gequoteerd en de goede eindverhandelingen wat te laag.
30 | Universiteit Gent
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden De licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen is toegankelijk voor houders van een universitair kandidaatsdiploma. Daarnaast kan, rechtsreeks (voor houders van een diploma van een hogeschoolopleiding van 2 cycli) en via een kandidaatsopleiding met verkort studieprogramma (voor houders van een diploma van een hogeschoolopleiding van 1 cyclus), de hogeschoolstudent in de opleiding instappen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende. De commissie stelt vast dat de instroom in de opleiding zeer divers is. Meer dan drie vierde (77,7 %) van de studenten stroomt in met een kandidatuursdiploma, de resterende 22,3 % met een tweedecyclusdiploma. Ongeveer 20 % van de instromers behaalde een diploma buiten de Universiteit Gent. De opleiding kent ook een gevarieerde instroom van studenten uit diverse studierichtingen. Deze diversiteit heeft volgens de commissie voor- en nadelen. Voordeel is dat de verschillende achtergrond die de studenten hebben en de daaraan gekoppelde kennis en ervaring die ze meebrengen, zeer bevruchtend zijn voor de discussie en vorming. Op dit vlak levert de diversiteit duidelijk een bijdrage. Nadeel is evenwel dat de diversiteit leidt tot (grote) verschillen tussen de studenten qua voorkennis (in het bijzonder kwantitatieve methodieken) en niveau. De opleiding besteedt tot genoegen van de commissie aandacht aan de voorkennisverschillen onder meer door het inrichten van algemene introductiecursussen in de eerste licentie. Niettemin meent de commissie dat de vakgroep in de toekomst meer ingangseisen zou moeten stellen en duidelijk zou moeten maken welke voorkennis is vereist om de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan te vatten. Verder stelt de commissie vast dat de belangstelling voor de opleiding gedurende de voorbije jaren sterk is gestegen. Waar het aantal starters in de eerste helft van de jaren ’90 nog rond de 40 per jaar ligt, is er vanaf 1997-98 een gestage stijging van de instroom met pieken in 2000-2001 en 2002-2003 van respectievelijk 95 en 98 nieuwe studenten. Ook opvallend is dat over de jaren heen de opleiding een duidelijk overwicht aan vrouwelijke studenten kent.
Universiteit Gent | 31
In het kader van de flexibilisering van het onderwijs worden diverse mogelijkheden aangeboden: individueel aangepast jaarprogramma, combineren van studiejaren, combineren van schakelprogramma en voorbereidingsprogramma met aansluitende opleidingen, combineren van studiejaren van verschillende opleidingen, brugprogramma’s, schakelprogramma’s, deeltijds studeren. De commissie staat positief ten aanzien van dit brede aanbod.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie heeft een positief algemeen oordeel over de basiskwaliteit van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma is goed. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn adequaat geconcretiseerd in het programma, de vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is voldoende en de doelen zijn, op een enkele uitzondering na, systematisch uitgewerkt. Het programma is inhoudelijk sterk bepaald door de aanwezige expertise van de docenten en de rationale achter de invulling is veelal impliciet gelaten. Het programma is van academisch niveau, zwaar maar studeerbaar en vertoont voldoende samenhang. De afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma is voldoende. Het academisch personeel heeft duidelijk nagedacht over de didactische invulling van de eigen opleidingsonderdelen en wat concreet wordt gedaan is goed, maar binnen de opleiding bestaat geen expliciet didactisch concept. De variatie aan didactische werkvormen is voldoende. De onderbestaffing zorgt er wel voor dat, vooral uit noodzaak, veel in hoorcollegevorm wordt gewerkt, waarbinnen evenwel zo actief mogelijk wordt gewerkt. De inhoud van het programma biedt aan de studenten goede mogelijkheden om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Een verhoogde aandacht voor het aanleren van toepassingsvaardigheden en meer reflectie op de praktijk via bijvoorbeeld de invoering van een stage, zouden het eindniveau van de studenten nog verhogen. Het beeld van de commissie dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd, wordt bevestigd door de examens die qua inhoud en vorm uitstekend aansluiten bij de leerdoelen. De eindverhandeling/ masterproef voldoet op zich aan de eisen. Het niveau van de werken die de commissie heeft bestudeerd, is in het algemeen goed. De knel- en verbeterpunten liggen in de sturing en begeleiding. Het programma sluit voldoende aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Opvallend is wel dat de instroom in de opleiding, die de voorbije jaren sterk is gestegen, zeer divers is hetgeen voor en nadelen heeft: de verschillen in achtergrond tussen de studenten zijn enerzijds bevruchtend voor hun vorming, maar brengen anderzijds ook (grote) verschillen met zich mee qua voorkennis en niveau.
32 | Universiteit Gent
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
Facet 3.1: Kwaliteit van het personeel De Faculteit bepaalt tot op zekere hoogte haar eigen personeelsbeleid waarbij de concrete uitwerking in handen is van de Facultaire Beleidscommissie die bestaat uit de decaan, de pro-decaan, een vertegenwoordiger van elke opleiding en een afvaardiging van het AAP en de studenten. De implementatie van het beleidsplan wordt door de universitaire overheid opgevolgd. In het kader van de aanstellingsprocedure verloopt de beoordeling van de kandidaten in getrapte vorm waarbij respectievelijk de Vakgroepraad, de Facultaire Commissie, de Faculteitsraad en de Raad van Bestuur betrokken zijn. Hierbij wordt het Reglement van de Universiteit Gent gevolgd. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren op grond van anciënniteit en van de gunstige evaluatie van de prestaties en de wijze van functioneren. De evaluaties die voor alle bevorderingen vereist zijn, worden uitgevoerd door het faculteitsbestuur. De leden van het AAP worden in hun onderwijsopdracht begeleid door de ZAP-leden die werken in het desbetreffende vakgebied. De evaluatie van de AAP-leden gebeurt door de vakgroep en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de benoemingen en bevorderingen strikte regels zijn voorzien. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering worden door de Afdeling Onderwijsondersteuning docententrainingen inricht waaraan de leden van het Acadamisch Personeel (AP) kunnen deelnemen. De Afdeling Onderwijsondersteuning werkt ook aan een module specifiek gericht op AAP-leden. Daarnaast verzorgt de Dienst Onderwijsondersteuning ook opleidingen met betrekking tot technieken van personeelsmanagement en worden er boekhoudkundige trainingen georganiseerd waarin ook de leden van het ATP kunnen participeren.
Oordeel visitatiecommissie De commissie is van oordeel dat de kwaliteit van de academische staf goed is. Het academisch personeel heeft een grote vakinhoudelijke expertise. De commissie waardeert ook hun grote betrokkenheid bij en inzet voor het onderwijs. Deze elementen dragen zeker bij tot de hoge kwaliteit van het onderwijs. De deskundigheid op onderwijskundig vlak is voldoende, maar de onderwijskundige aspecten van de onderwijsopdracht zouden meer en actievere aandacht mogen krijgen. De commissie stelt met name vast dat de onderwijsprofessionalisering eerder een vrijblijvend karakter heeft. De deelname vanuit de vakgroep aan de centraal georganiseerde docenttrainingen, een vormingsaanbod dat door de commissie wordt gewaardeerd, wordt niet verplicht gesteld en blijft bijgevolg afhankelijk van het initiatief van de docenten zelf.
Universiteit Gent | 33
Het personeelsbeleid is volgens de commissie goed georganiseerd waarbij in het kader van de aanstellings-, benoemings- en bevorderingspolitiek aandacht wordt besteed aan de verschillende aspecten van de academische opdracht. De commissie waardeert dat deze componenten allen in rekening worden gebracht bij de benoemings- en bevorderingsprocedures en in het persoonlijk dossier van de ZAP-leden worden opgenomen. Wel stelt de commissie vast dat er een gebrek is aan doorstroommogelijkheden voor AAP-leden en ze meent dat dit een belemmerende factor is om een goed personeelsbeleid te voeren binnen de vakgroep.
Facet 3.2.: Eisen academische gerichtheid Het onderwijs binnen de opleiding wordt verzorgd door onderzoekers die zijn verbonden aan drie verschillende onderzoekscentra, met name het Centrum voor Interculturele Communicatie en Interactie (CICI), het Steunpunt Intercultureel Onderwijs (SICO) en het Research Centre Vergelijkende Cultuurwetenschappen (RCVV). De personeelsleden die zijn betrokken bij het onderwijs beschikken over individuele specialisaties binnen deze drie onderzoekseenheden. CICI verenigt onderzoekers met een diversiteit aan specialismen en vakgebieden op het snijvlak van identiteit, interculturaliteit en diversiteit. Leden verrichten onderzoek op het terrein van de interdisciplinaire antropologie, vergelijkende religiestudies, postkoloniale studies, genderstudies, performatieve antropologie (kunst en cultuur) en toegepast onderzoek naar interculturaliteit. De onderzoekers binnen SICO verrichten overwegend kwalitatief onderzoek naar processen en strategieën van interculturalisering. In RCVV wordt de zoektocht naar de betekenis en mogelijkheid van de vergelijkende cultuurwetenschap voortgezet, vanuit het inzicht dat de studie van cultuurverschillen in de sociale wetenschappen plaatsvindt door een westerse bril. De onderzoeksthema’s alsook regionale foci hebben betrekking op de formatie van de westerse cultuur, de westerse beeldvorming van Zuid-Azië en de impact hiervan op Zuid-Aziatische intellectuelen. De internationale contacten van het AP verlopen in hoofdzaak binnen daartoe ontwikkelde docentenuitwisselingsprogramma’s in het kader van Erasmus/Socrates.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel als goed. De commissie is onder de indruk van de actieve onderzoeksparticipatie van het AP en het niveau van wetenschappelijk onderzoek dat binnen de betrokken onderzoekscentra wordt verricht. De staf heeft als geheel een grote expertise ontwikkeld. De commissie waardeert eveneens de inspanningen die worden gedaan om via de organisatie van gastcolleges de inbreng van het beroepenveld in de opleiding te verzekeren.
34 | Universiteit Gent
De commissie stelt verder met genoegen vast dat door de academische staf (inter)nationale netwerken zijn uitgebouwd en dat deze contacten ook worden teruggekoppeld naar het onderwijs. De docentenmobiliteit is evenwel zo goed als afwezig, maar de vakgroep geeft aan hiervan een aandachtspunt te maken. De commissie heeft verder waardering voor de actieve betrokkenheid van een aantal leden van het academisch personeel bij actuele maatschappelijk debatten.
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel De AP-bezetting per opleiding en per vakgroep wordt bepaald door (1) de omvang en opbouw van de opleidingsprogramma’s in de eigen faculteit, (2) de omvang van het service-onderwijs in andere faculteiten, (3) een wetenschappelijke component, berekend op basis van de aantallen afgewerkte licentiescripties en doctoraten en (4) de aantallen studenten in de opleidingsonderdelen. De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen beschikt, via de werkingstoelage, over een personeelsbestand dat bestaat uit (toestand tot 1 mei 2005) 2 fte ZAP, 4 fte AAP en 1 fte ATP. Buiten de werkingstoelage zijn er 5 fte onderzoekers verbonden aan de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen, die binnen de grenzen van hun onderzoeksmandaat kunnen worden ingeschakeld in het onderwijs. De staf (i.c., één ZAP en één AAP doctorassistent) bedient niet alleen de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen, maar geeft ook service-onderwijs aan de opleidingen Pedagogische wetenschappen, Oosterse talen en culturen, Geografie, Geschiedenis, Moraalwetenschappen, Wijsbegeerte, Kunstwetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen, Ontwikkelingssamenwerking en bachelor Arts, Tandarts en Graduaat Ziekenhuisbeheer. De omvang van het personeelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen bedraagt voor het academiejaar 2004-2005 92 studenten per fte ZAP en 46 per fte AP.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat de omvang van het personeelsbestand onvoldoende is. Zoals de vorige visitatiecommissie maakt ook deze commissie zich grote zorgen over de houdbaarheid van de bestaande situatie. De vakgroep heeft volstrekt onvoldoende personeel en middelen. De onderwijsbelasting van de AP-leden is, ook door de grote hoeveelheid serviceonderwijs, bijzonder zwaar en zet de tijd vereist voor onderzoek onder druk. De vakgroep heeft tot heden door de grote betrokkenheid, de uitzonderlijke inzet, de kwaliteit en het academisch niveau van de staf, op een verantwoorde wijze kunnen voorkomen dat het onderwijs al te veel lijdt onder deze onderbestaffing. De commissie is evenwel van mening dat de roofbouw die wordt gepleegd op het personeel niet mag voortduren en dringt aan op een snelle uitbreiding van staf en middelen.
Universiteit Gent | 35
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie is positief over de aansluiting van de expertise van het ingezette personeel op het niveau en de oriëntatie van de opleiding. De kwaliteit van het academisch personeel is goed: de vakinhoudelijke expertise is groot, de deskundigheid op onderwijskundig vlak voldoende, de betrokkenheid bij en inzet voor het onderwijs groot. Het personeelsbeleid, met inbegrip van de aanstellings-, benoemings- en bevorderingsprocedures, is goed, al is er een aantal factoren die dit beleid belemmeren. Programma’s voor onderwijsprofessionalisering bestaan, maar hebben eerder een vrijblijvend karakter. De onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel is goed. De staf heeft als geheel een grote expertise ontwikkeld. De inbreng van het beroepenveld in de opleiding wordt verzekerd via gastcolleges. Docenten zijn actief in het maatschappelijk debat. (Inter)nationale onderzoeksnetwerken zijn uitgebouwd en leveren een bijdrage in het onderwijs. De vakgroep heeft onvoldoende personeel en middelen. Dankzij de grote betrokkenheid, de uitzonderlijke inzet, de gemiddelde kwaliteit en het academisch niveau van de staf, heeft de vakgroep op een verantwoorde wijze de situatie kunnen opvangen. Deze situatie, waarbij roofbouw wordt gepleegd op het personeel, is evenwel niet langer houdbaar. Een snelle uitbreiding van staf en middelen is vereist. De commissie beoordeelt het onderwerp ‘inzet van personeel’ in zijn geheel als voldoende omdat volgens haar de onvoldoende kwantiteit gecompenseerd wordt door de kwaliteit van het personeel en door het feit dat het personeel er tot op heden voor heeft gezorgd de kwaliteit van het onderwijs op peil te houden.
ONDERWERP 4 : VOORZIENINGEN
Facet 4.1.: Materiële voorzieningen De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen kan gebruik maken van de centraal beheerde auditoria in de gebouwen op de Blandijnberg, de Sint-Hubertusstraat en de Rozier/Plateau. Verder heeft de vakgroep, samen met de vakgroep Afrikaanse Talen en Culturen, een aantal ‘eigen’ leslokalen ter beschikking. Met betrekking tot de bibliotheekvoorzieningen speelt de Centrale Bibliotheek die de laatste jaren gemoderniseerd werd, een cruciale rol. Vooral de elektronische bibliotheek werd/wordt sterk uitgebouwd waarbij ook wordt geïnvesteerd in het elektronisch aanbieden van tijdschriften en het ontwikkelen van SFX, een hulpmiddel voor het navigeren in elektronische bibliotheekcollecties dat door de Centrale Bibliotheek werd uitgewerkt. Daarnaast beschikt de opleiding samen met de vakgroep
36 | Universiteit Gent
Afrikaanse Talen en Culturen over een aparte vakgroepbibliotheek. De studenten kunnen verder ook gebruik maken van diverse seminariebibliotheken binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte en andere faculteiten. Binnen de opleiding beschikken de personeelsleden over ICT-voorzieningen en hebben de studenten en de stafleden toegang tot het universitaire netwerk. De faculteit beschikt over een PC-knooppunt met 50 computers, dat buiten de lesuren vrij toegankelijk is. Momenteel wordt een groter PCknooppunt ingericht. Naast de facultaire knooppunten kunnen de studenten ook gebruik maken van de computerfaciliteiten in de studentenhomes. Binnen de faculteit bestaat een elektronische ad valvas en kunnen de studenten via Minerva elektronisch geïnformeerd worden.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken over het geheel genomen als voldoende. De lokalen en de materiële voorzieningen die de commissie heeft gezien zijn over het algemeen verzorgd. De auditoria zijn modern en goed ingericht en over het algemeen ook aangepast aan de integratie van ICT-toepassingen in de onderwijspraktijk. De eigen leslokalen die de vakgroep ter beschikking heeft, zijn goed aangepast aan het werken in kleine groepen, maar niet uitgerust voor het gebruik van moderne onderwijsmiddelen. Verder heeft de commissie vastgesteld dat het aantal auditoria en leslokalen waarvan de opleiding gebruik kan maken eerder beperkt is en dat het personeel van de vakgroep krap is gehuisvest. De vakgroepbibliotheek is volgens de commissie gebruiksvriendelijk en overzichtelijk, met een voldoende aanbod aan boeken- en tijdschriften, maar ook hier is ruimtegebrek. Ook de computerfaciliteiten die binnen de faculteit worden voorzien, zijn beperkt gegeven het grote aantal studenten dat aan de faculteit verbonden is, maar de geplande uitbouw van een groter PC-knooppunt zal zeker een verbetering inhouden. De toegang tot het internet op universiteitsniveau is volgens de commissie goed geregeld.
Facet 4.2.: Studiebegeleiding Binnen de universiteit is de informatieverstrekking aan abituriënten en potentiële studenten op verschillende niveaus georganiseerd. Op centraal niveau gebeurt de informatieverstrekking over elke opleiding aan de universiteit door de “Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de Directie Onderwijsaangelegenheden” (Adviescentrum voor Studenten). Naarmate het proces vordert, neemt de faculteit de invulling van het proces meer en meer in eigen handen. De potentiële studenten worden indirect en direct geïnformeerd over het studieaanbod van de universiteit. Zo zorgt het Adviescentrum voor de verspreiding van studie-informatie naar middelbare scholen, centra voor leerlingenbegeleiding, abituriënten, potentiële studenten en hun ouders, coördineert deze dienst de informatieverstrekking die plaats vindt op de Studieinformatiedagen (Sid-ins), organiseert ze infodagen
Universiteit Gent | 37
voor ouders en toekomstige studenten en staat ze het hele jaar door ter beschikking voor informatie en advies. In dit kader werd een uitgebreide infotheek uitgebouwd. Op het niveau van de faculteit organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs in samenwerking met de opleidingen abituriëntendagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs. Verder staan binnen de faculteit ook twee studieadviseurs en een studietrajectbegeleider ter beschikking voor de studenten. In het kader van de studiebegeleiding en -advisering speelt het Adviescentrum een centrale rol. De studenten kunnen er een beroep doen op de individuele begeleiding door professionele studieadviseurs en informatie krijgen aangaande voortgezette studies en de intrede op de arbeidsmarkt. Daarnaast worden er jaarlijks introductiesessies en workshops met betrekking tot studieaanpak en -organisatie georganiseerd en kunnen de studenten er ook met hun persoonlijke problemen terecht. Binnen de faculteit zijn twee facultaire studiebegeleiders aangesteld. Binnen de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen, waar studenten instromen die reeds een kandidaatsdiploma hebben behaald aan de UGent of elders, wordt algemene informatie over de opleiding verstrekt door het AP tijdens de eerste lessen van het academiejaar. Daarnaast is in 2004 een studentenvereniging VeCu opgericht die onder meer nieuwe studenten informeert over opvangsinitiatieven. Ten slotte beschikken de faculteit en de opleiding over een website en staat er een studiegids ter beschikking die online kan geraadpleegd worden. Op universitair niveau functioneert een institutionele ombudspersoon en binnen de faculteit worden op voordracht van de studentenvertegenwoordiging jaarlijks twee ombudspersonen aangesteld, één voor de filologische en één voor de niet-filologische richtingen, waar de studenten terechtkunnen met klachten over onderwijs en examens. De organisatie en de begeleiding van de internationale uitwisseling is in handen van de KwaliteitsCel Onderwijs en wordt op het niveau van de opleiding geregeld door een coördinator uit het ZAP-kader.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als voldoende. Op het vlak van informatievoorziening en studiebegeleiding bestaat een breed aanbod dat adequaat en op niveau is. De studiebegeleiding binnen de faculteit is, onder meer door de aanstelling van studiebegeleiders, verder uitgebouwd en gestructureerd. De studiebegeleiding binnen de opleiding zelf daarentegen is weinig gestructureerd en heeft een sterk informeel karakter. Het initiatief wordt vooral aan de studenten overgelaten hetgeen gezien de specificiteit van de studentenpopulatie geen problemen geeft. De studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen lijken weinig behoefte te hebben aan gestructureerde begeleidingsinitiatieven en doen daar sowieso minder een beroep op. De internationalisering van het onderwijs is volgens de commissie goed geregeld: er is een goede voorlichting en informatievoorziening van zowel de universiteit, de faculteit als de opleiding.
38 | Universiteit Gent
Conclusie bij onderwerp 4: V oorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om het programma te verzorgen. De materiële voorzieningen en huisvesting zijn van voldoende kwaliteit, maar beperkt in omvang. De vakgroepbibliotheek is goed uitgerust, maar kampt met ruimtegebrek. De ICT-voorzieningen zijn goed en de geplande uitbouw van een groter PC-knooppunt zal het momenteel wat beperkte aanbod verruimen. De studievoorlichting en -begeleiding zijn adequaat en op niveau. De internationalisering van het onderwijs is goed geregeld.
ONDERWERP 5 : INTERNE KWALITEITSZORG Binnen de universiteit wordt het centraal onderwijsbeleid uitgewerkt door de Onderwijsraad die ten aanzien van de academische overheid een adviserende functie vervult. Sinds 1998 werd de werking van de Onderwijsraad uitgebreid door de oprichting van het Secretariaat van de Onderwijsraad dat naast beleidsvoorbereidende taken ook instaat voor een faculteitsoverschrijdende ondersteuning inzake interne en externe kwaliteitszorg, curriculumontwikkeling, onderwijsorganisatie, de invoering van studiebegeleidingsystemen en de inrichting van de centraal georganiseerde studietijdmetingen. Met betrekking tot de kwaliteitszorg is een belangrijke taak weggelegd voor de Directie Onderwijsaangelegenheden waaronder de afdelingen Onderwijskwaliteitszorg, Studie- en loopbaanadvies, Studentenadministratie en studieprogramma’s, Internationale Betrekkingen en Onderwijsondersteuning ressorteren. De Faculteitsraad die een vertegenwoordiging is van alle universitaire geledingen, is belast met de organisatie en de coördinatie van de onderwijsverstrekking en de wetenschapsbeoefening waarbij ze ook een adviserende rol vervult ten aanzien van het universiteitsbestuur. Op facultair niveau spelen ook de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies die beide een vertegenwoordiging vormen van alle onderwijsgeledingen, een centrale rol. De KCO ondersteunt de opleidingscommissies, is belast met onderwijsvernieuwing en is daarnaast ook verantwoordelijk voor de organisatie van de docenten- en studentenevaluaties. De opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs in de opleiding. De vakgroepen staan in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs en duiden de lesgevers aan. In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg worden binnen de faculteit de jaarlijkse studentenevaluaties en de tweejaarlijkse ZAP-docentenevaluaties opgevolgd en geïmplementeerd. De studentenevaluaties worden elektronisch en anoniem afgenomen en hebben betrekking op alle opleidingsonderdelen en docenten. De resultaten van de evaluaties worden behandeld door de evaluatiecommissie en in de vorm van een synthesedossier doorgegeven aan de betrokken docenten en de voorzitter van de opleidingscommissie. Daarnaast worden de resultaten ook meegedeeld
Universiteit Gent | 39
aan de Raad van Bestuur en in het persoonlijk dossier van de betrokkenen opgenomen waardoor ze in het kader van benoemings- en bevorderingsprocedures in rekening kunnen worden gebracht. Met het oog op de onderwijsprofessionalisering worden er binnen de universiteit op regelmatige tijdstippen docententrainingen en bijkomende opleidingscursussen georganiseerd die openstaan voor ZAP-leden, doctorassistenten en postdoctorale FWO-ers.
Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding als voldoende. De commissie acht het positief dat op facultair niveau een formele structuur bestaat met een sterk uitgebouwde studentenevaluatie. De commissie wijst er wel op dat er veel tijd zit tussen afronding en evaluatie van een studieonderdeel. Alle opleidingsonderdelen worden immers geëvalueerd in het academiejaar volgend op het betrokken studieonderdeel. Hierdoor bestaat de kans dat niet meer alles fris in het geheugen van de studenten zit. Bovendien krijgen de docenten de feedback van de studenten pas laat en kunnen deze niet meer gebruiken voor de verbetering van hun opleidingsonderdeel in het komende jaar. De commissie merkt op dat een standaardevaluatie na afronding van een opleidingsonderdeel een aan te bevelen procedure is. Bij de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen valt verder de lage respons op de facultair georganiseerde evaluaties op. Dit hangt volgens de visitatiecommissie enerzijds samen met het specifieke karakter van de opleiding. Door het tijdstip van organisatie kunnen de studenten van de tweede licentie pas na hun afstuderen het laatste jaar van de opleiding evalueren. De afgestudeerden worden aangeschreven, maar de respons is zeer laag. In dit opzicht heeft het systeem volgens de visitatiecommissie weinig toegevoegde waarde voor de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Anderzijds heeft ook de beslissing om de opleiding, in afwachting van alternatieve omvormingsplannen, af te bouwen tot een lage participatie van de studenten geleid. Zij stellen vragen bij het nut van dergelijke evaluaties voor een opleiding in afbouw. Naast de formele facultaire structuur bestaat binnen de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen een informeel kwaliteitszorgsysteem. De lage drempels die bestaan tussen AP en studenten en het feit dat de studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen zeer gemotiveerde, geïnteresseerde studenten zijn die zeer goed de sterke en zwakke punten van de opleiding kunnen verwoorden, zorgen er voor dat dit informele systeem prima functioneert. Dit systeem wordt op dit moment volgens de visitatiecommissie evenwel geremd door de afbouw van de opleiding en de tijdsinvestering en energie die zijn gegaan en nog steeds gaan naar het zoeken van alternatieven voor de omvorming van de opleiding naar de bachelor-masterstructuur.
40 | Universiteit Gent
Het zelfevaluatierapport is een uitgebreid en vrij beschrijvend document dat heel openhartig is over de knelpunten. De opleiding is kritisch ten aanzien van zichzelf, ook al worden veel problemen aan externe factoren toegeschreven. De zeer open gesprekken die de commissie heeft gevoerd, zijn een goede aanvulling geweest op de informatie uit het zelfevaluatierapport.
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering die worden genomen als voldoende. Het informele kwaliteitszorgsysteem binnen de vakgroep biedt volgens de visitatiecommissie veel mogelijkheden tot verbeteracties en ze stelt vast dat er ook effectief veel aandacht wordt besteed aan het verder verbeteren. Zoals reeds aangehaald worden verbeteracties evenwel sterk geremd door de afbouw van de opleiding. De aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie werden deels wel en deels niet opgevolgd. Zo heeft de vakgroep wel gewerkt aan onder meer de explicitering van de eindtermen, het verbeteren van de interne samenhang van het programma, de uitbreiding van de internationaliseringsactiviteiten. Andere aanbevelingen zijn slechts minimaal opgevolgd (bv. met betrekking tot de stage) of zijn blijven liggen (met betrekking tot de personeelsbezetting).
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende partijen als voldoende. Medewerkers en studenten worden bij de besluitvormingsprocessen betrokken en kunnen participeren in de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijs.Wel stelt de commissie vast dat er bij de studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen weinig interesse bestaat om te participeren in de formele adviesen beslissingsorganen. Zij gebruiken vooral de informele kanalen, en voelen zich op die manier sterk betrokken bij de opleiding en de vakgroep. Verder is er ook een actieve studentenbetrokkenheid via de studentenvereniging VeCu. De contacten met de alumni en het relevante beroepenveld zijn vooral van informele aard. De afgestudeerden werden tot heden niet systematisch betrokken bij het proces van curriculumevaluatie en -vernieuwing. De vakgroep is zich hiervan bewust en denkt er aan om onder meer via de studentenvereniging VeCu een structureel platform te creëren voor contacten met afgestudeerden en indirect ook met het beroepenveld. De commissie beveelt aan hiervan werk te maken.
Universiteit Gent | 41
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg. Op facultair niveau bestaat een formele structuur met een sterk uitgebouwde studentenevaluatie, die evenwel weinig toegevoegde waarde heeft voor de opleiding. Binnen de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen bestaat een toegankelijk en prima functionerend informeel kwaliteitszorgsysteem, dat veel mogelijkheden biedt tot verbeteracties. Binnen de vakgroep wordt ook effectief veel aandacht besteed aan het remediëren van knelpunten. Er is ook actief gewerkt aan enkele problemen die gesignaleerd zijn bij de vorige visitatie. Medewerkers en studenten krijgen alle mogelijkheden om te participeren aan de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijsgebeuren via diverse advies- en beslissingsorganen. Studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen verkiezen evenwel de informele kanalen en voelen zich op die manier sterk betrokken bij de opleiding en de vakgroep. Ook via de studentenvereniging VeCu is er een actieve studentenbetrokkenheid. De contacten met de alumni en het relevante beroepenveld zijn vooral van informele aard, maar de vakgroep denkt er aan om deze meer te structureren. De afbouw van de opleiding legt evenwel een zware hypotheek op het gehele systeem van interne kwaliteitszorg.
Het zelfevaluatierapport is een uitgebreid, vrij beschrijvend maar openhartig document waaruit blijkt dat de vakgroep kritisch is ten aanzien van de eigen opleiding. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd waren zeer open.
ONDERWERP 6: RESULTATEN
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Binnen de Universiteit Gent wordt door het Secretariaat van de Onderwijsraad regelmatig een enquête georganiseerd onder de recent afgestudeerden (min. 1 jaar en max. 5 jaar), met de bedoeling informatie te bekomen over hun intrede op de arbeidsmarkt. Uit de resultaten van de laatst uitgevoerde enquête (1998) blijkt dat de Vergelijkende Cultuurwetenschappers in diverse grote sectoren terechtkomen, met name de non-profit sector, de overheid, het bedrijfsleven, de universiteit, het onderwijs. Voor wat betreft de non-profit sector betreft het tewerkstelling in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, de socioculturele sector (cultuur, sport, recreatie) en het openbaar bestuur. Wat de privé-sector betreft, gaat het om de zakelijke dienstverlening, de metaalverwerkende industrie en de handel, de horeca en financiële instellingen.
42 | Universiteit Gent
Op het vlak van internationalisering maken elk jaar meerdere studenten uit de tweede licentie gebruik van de mogelijkheid om via een Erasmusbeurs gedurende enkele maanden in het buitenland te studeren. De opleiding heeft 4 beschikbare Erasmusplaatsen voor studentenuitwisseling.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. De kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en zij hebben met het programma de beoogde eindkwalificaties kunnen bereiken. Het perspectief van “reflective pratitioners” wordt duidelijk gerealiseerd. De opleiding heeft een grote vormende waarde die een door het beroepenveld gewaardeerde brede kijk en openheid oplevert die de afgestudeerden voldoende flexibel maakt om vrij snel aanvullende beroepskennis op te doen voor de functies waarin ze terechtkomen. Het niveau dat wordt gerealiseerd blijkt ook uit de kwaliteit van de eindverhandelingen dat algemeen goed is beoordeeld. Een tekort in de opleiding is, zoals reeds aangehaald, het gemis aan praktijkervaring. De afgestudeerden zijn trouwens zelf bijzonder tevreden over de opleiding die ze hebben genoten. Uit het gesprek met de afgestudeerden en de resultaten van de enquête bij de afgestudeerden komt naar voor dat zij de opleiding in haar totaliteit waardevol vinden, veel waardering hebben voor de expertise van het AP en de opleiding een grote vormende waarde toeschrijven die een meerwaarde biedt in een veelheid van arbeidssituaties. De meerwaarde ligt vooral in de manier van denken die aan de afgestudeerden wordt meegegeven en die onder meer helpt om zich te verplaatsen in verschillende benaderingswijzen van het leven en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke consequenties op het vlak van religie, cultuur, politiek e.d. Wel vernam de commissie dat het profiel van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen onvoldoende bekend is op de arbeidsmarkt. De commissie meent dat de vakgroep een betere externe profilering van de opleiding en “marketing” van het eigen “product” zou moeten bewerkstelligen. Voor wat betreft de internationalisering stelt de commissie vast dat door de studenten maximaal gebruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheden. De aangeboden plaatsen worden elk jaar ingenomen en meestal stellen zich meer studenten kandidaat dan er beschikbare plaatsen zijn. De visitatiecommissie waardeert dan ook dat inspanningen worden geleverd om het aanbod te vergroten, waarbij onder meer de mogelijkheden tot uitwisseling met universiteiten buiten Europa worden onderzocht.
Facet 6.2.: Onderwijsrendement Over de periode ’93-’94 tot en met ’03-’04 is het percentage geslaagden voor de starters in de eerste licentie op alle ingeschreven gemiddeld 77,5%, op de ingeschrevenen voor het examen gemiddeld 82,4%. Van de niet geslaagde starters heeft zich gemiddeld 26,1% niet voor de examens ingeschreven. De gemiddelde slaagpercentages voor de gehele eerste licentie bedragen 76,2% op alle ingeschrevenen en 81,4 % op de ingeschrevenen voor het examen. Het percentage niet-geslaagden dat zich niet voor
Universiteit Gent | 43
de examens inschreef, is hier ongeveer even groot, nl. 26,8 %. Van de geslaagden is 94,9 % geslaagd na 1 jaar studie, 4,8 % na 2 jaar en 0,3 % na meer dan 2 jaar studie. In de tweede licentie slaagt gemiddeld 63,5 % van de ingeschrevenen. Van de ingeschrevenen voor het examen is het gemiddelde slaagpercentage 64,9 %. Van de geslaagden is 71,5% geslaagd na 1 jaar, 25,4 % na 2 jaar en 3,1 % na meer dan 2 jaar. De gemiddelde studieduur over de periode 92-93 t.e.m. ’02-’03 is 2 jaar 4 maanden.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie acht de slaagcijfers en het onderwijsrendement van de opleiding voldoende. De commissie stelt vast dat de vakgroep geen expliciete streefcijfers heeft geformuleerd, maar wel impliciete ideeën heeft over na te streven rendementen. Verder is de commissie positief over de analyse van de slaagcijfers en het onderwijsrendement in het zelfevaluatierapport en over het feit dat de cijfers waar mogelijk in vergelijkend perspectief werden geplaatst. De visitatiecommissie acht de gemiddelde slaagcijfers van zowel de starters als de volledige studentenpopulatie in de eerste licentie vrij gunstig; de gemiddelde slaagcijfers in de tweede licentie, zeker voor een afstudeerjaar, eerder laag. Uit de doorstroomanalyse van de opleiding valt op dat zowel in de eerste licentie als in de tweede licentie nog een vrij groot aantal studenten afhaakt tijdens het academiejaar. In de eerste licentie is dit volgens de vakgroep deels te wijten aan verkeerde verwachtingen bij de studenten ten aanzien van de opleiding. De inspanningen van de vakgroep om dit te verhelpen blijken weinig succesvol. In de tweede licentie vormt de eindverhandeling het struikelblok. In het zelfevaluatierapport wordt aangehaald dat de opleiding in vergelijking met andere opleidingen een groter aantal studenten heeft dat de eindverhandeling pas in de tweede zittijd of in een extra thesisjaar indient. De studenten schrijven dit toe aan het feit dat de opleiding maar twee jaar duurt en zij dit te kort vinden voor het afronden van het gehele proces van voorbereiding tot eindproduct. De visitatiecommissie heeft er reeds eerder op gewezen dat er hier een tekort aan sturing is. De vakgroep besteedt aan dit punt heel wat aandacht en zoekt mede in het kader van haar omvormingsplannen naar een begeleidingswijze waarin de studenten beter worden gevolgd. De gemiddelde studieduur van de opleiding is niet afwijkend van andere opleidingen. In het zelfevaluatierapport wordt vermeld dat van de afgestudeerden Vergelijkende Cultuurwetenschappen 70% het diploma in de nominale studieduur van 2 jaar behaalt, 25,5% er 1 jaar langer over doet en 4,5% 2 jaar of meer. Uit een analyse van de cijfers voor de gehele universiteit blijkt dat in 2004 67,4 % van de afgestudeerden het einddiploma behaalt binnen de nominale studieduur, 24,3 % er een jaar langer over doet en 8,3 % 2 jaar of meer.
44 | Universiteit Gent
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding positief. Het gerealiseerd niveau is voldoende: de kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en zij hebben met het programma de beoogde eindkwalificaties kunnen bereiken. De slaagcijfers en het rendement van de opleiding zijn voldoende.
Universiteit Gent | 45
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De visitatiecommissie benadrukt verder dat ze overtuigd is van de noodzaak tot continuering van een opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen, niet noodzakelijk als een aan de bestaande opleiding identieke opleiding, maar wel een inhoudelijk sterk verwante opleiding. Deze evidentie is gebaseerd op verschillende elementen. In de eerste plaats de maatschappelijke behoefte aan een type opleiding met dit profiel in een wereld waarin cultuur en culturele diversiteit in gewicht zullen toenemen. Reflective practitioners zijn meer en meer nodig. Ze bieden een meerwaarde op vele punten. Ook de toenemende instroom wijst op de stijgende behoefte aan een dergelijke opleiding. In de tweede plaats het specifieke profiel van de studenten en de afgestudeerden, hun motivatie en enthousiasme en hun positieve oordeel over de opleiding. Zowel studenten als afgestudeerden hebben zeer veel waardering voor de opleiding en wijzen op de grote vormende waarde ervan die ook een meerwaarde biedt voor hun persoonlijke ontwikkeling en hun beroepscarrière. Verder leveren het specifieke profiel van de studenten en afgestudeerden, én dat van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen beide een interessante bijdrage aan het profiel van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte waaronder de opleiding ressorteert. Ten derde het positieve oordeel van de visitatiecommissie over de kwaliteit van de bestaande opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen. De commissie heeft alleszins tot haar genoegen vastgesteld dat binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent de intentie aanwezig is om de opleiding op een of andere wijze voort te zetten. Ze heeft daarbij kennis kunnen nemen van de beleidslijnen die werden ingezet door het bestuur van de Faculteit en de Universiteit om te komen tot een heroriëntatie van de opleiding. Hoewel de visitatiecommissie hiermee misschien buiten haar bevoegdheid gaat en met de beperking dat ze onvoldoende kennis heeft van de locale situatie, wil ze graag in functie van deze heroriëntering volgende suggesties in overweging geven: - De commissie geeft in overweging de opleiding voort te zetten als een initiële masteropleiding. Dit is te prefereren boven een master na master, mede in verband met studiefinancieringsmogelijkheden e.d. - De masteropleiding zou moeten volgen op een gelimiteerd aantal bacheloropleidingen zonder aanvullende toegangseisen maar met een bepaalde inhoud, zodat de grote variëteit van het niveau van voorkennis van de instroom wordt begrensd. Andere bacheloropleidingen zouden ook toegang
46 | Universiteit Gent
kunnen geven mits de studenten een specifieke minor hebben gevolgd tijdens de bachelor of een schakelprogramma vooraf volgen. In ieder geval moet ervoor worden gezorgd dat de startkennis van de studenten meer gemeenschappelijk is dan momenteel het geval is. - Verder moet de opleiding voldoende resources krijgen (materiële, personele). Daarvoor zullen strategische allianties moeten worden aangegaan met bijvoorbeeld hogescholen in enkele sectoren en zal uiteraard een goede inbedding in de facultaire structuur noodzakelijk zijn zodat de opleiding voldoende ontplooiingskansen en ontwikkelingsmogelijkheden krijgt. - De huidige opleiding kan bouwstenen aanleveren voor de nieuwe master. De herinrichting houdt ook een herpositionering in met consequenties voor de vakgroepindeling. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen: - In de formulering van de doelstellingen zou meer aandacht moeten worden besteed aan de concretisering van: - specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden; - beroepsgerichte competenties; - een aantal binnen de doelstellingen gehanteerde sleutelbegrippen. - Binnen de vakgroep is er behoefte aan een gezamenlijk gedragen onderwijsconcept. Programma: - In de opleiding zou meer aandacht moeten gaan naar toepassingsvaardigheden en reflectie op de praktijk. In dit verband zou de invoering van een stage als empirische confrontatie moeten worden overwogen. - Knelpunten met betrekking tot de studietijd zouden sneller moeten worden aangepakt. - Het didactisch concept zou moeten worden geëxpliciteerd. - Meer aandacht zou moeten gaan naar het bekendmaken van de examenprocedure en beoordelingscriteria aan de studenten. - De begeleiding van de eindverhandeling/masterproef dient te worden verbeterd en op een meer systematische manier in de opleiding te worden ingebed. In het bijzonder zou vooral ook in de eerste fase van het onderzoek meer sturing kunnen worden gegeven bij het formuleren en afbakenen van de probleemstelling. Verder zou de omvang van de eindverhandeling moeten worden beperkt. - In de toekomst zou de vakgroep meer ingangseisen moeten stellen en duidelijk moeten maken welke voorkennis is vereist om de opleiding aan te vatten.
Universiteit Gent | 47
Personeel: - Onderwijskundige aspecten van de onderwijsopdracht zouden meer en actievere aandacht mogen krijgen. - Een snelle uitbreiding van staf en middelen is uitermate dringend. Interne kwaliteitszorg: - Van de plannen om via de studentenvereniging VeCu een structureel platform te creëren voor contacten met afgestudeerden en indirect met het beroepenveld zou werk mogen worden gemaakt. Resultaten: - Een betere externe profilering van de opleiding en “marketing” van het eigen ‘product” zou moeten worden bewerkstelligd.
48 | Universiteit Gent
IV. Tabel met scores onderwerpen en facetten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen O : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Tabel met scores onderwerpen en facetten | 49
licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen Onderwerp 1 : Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen
G
Onderwerp 2 : Programma
+
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud
G
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 2.3.: Samenhang van het programma
V
Facet 2.4.: Studieomvang
Facet 2.5.: Studietijd
Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing
G
Facet 2.8.: Masterproef
V
Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
V
1
OK V
Onderwerp 3 : Inzet van personeel
+
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
O
Onderwerp 4 : Voorziening
+
Facet 4.1.: Materiële voorziening
V
Facet 4.2.: Studiebegeleiding
V
Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. : Evaluatie resultaten
V
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
V
1
Het facet “studieomvang” wordt gescoord met “OK”, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
50 | Tabel met scores onderwerpen en facetten
BIJLAGEN
| 51
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Arie de Ruijter (voorzitter) Prof. dr. Arie de Ruijter (1945) studeerde culturele antropologie in Utrecht (1964-1970). Hij promoveerde op het werk van Claude Levi-Strauss in 1977. In 1983 is hij benoemd tot gewoon hoogleraar culturele en sociale antropologie aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek richt zich vooral op theorie en methodologie van de sociale wetenschappen, meer in het bijzonder van de antropologie. In dat kader zijn verschillende publicaties verschenen over theoretische stromingen en de vergelijkende methode. Vanaf de jaren 90 is de belangstelling verschoven naar vraagstukken van de multiculturele samenleving. Vanaf de jaren tachtig heeft hij op internationaal en nationaal niveau vele bestuurlijke functies vervuld. Zo is hij onder meer enkele malen decaan geweest, voorzitter van stichtingen van de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) op het terrein van de maatschappij- en gedragswetenschappen, wetenschappelijk directeur van de landelijke onderzoeksschool CERES (1993-2001), vice-voorzitter van het Scientific Steering Committee (1997-2002) en vervolgens president van de Intergovernmental Council (2002-2005) van het internationale onderzoeksprogramma Management of Social Transformations van UNESCO, Parijs. Sinds april 2000 is hij decaan van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg en daarnaast sinds augustus 2005 tevens decaan van de Faculteit der Letteren van dezelfde universiteit. Sinds 1 januari 2004 is hij lid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken van de Nederlandse regering en voorzitter van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking. Vanaf 2000 is de leerstoel Culturele en Sociale Antropologie verruild voor de leerstoel Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Tilburg en de leerstoel Vergelijkende Studie van de Multiculturele Samenleving aan de Universiteit Utrecht. Een greep uit de publicaties van de laatste 5 jaar 2000: Multiculturalism and Social Integration In Europe, International Political Science Review, vol. 22 (pp. 55-85) (with S. Dijkstra en K. Geuijen) 2001 Sustainability: An Ecological and Sociocultural Necessity, in M.K. Tolba (ed.), Our Fragile World. Challenges and Opportunities for Sustainable Development. Oxford, EOLSS publ. Pp, 723-733 (with S.M. van Londen) 2002: De multiculturele samenleving als uitdaging, Amsterdam:Aksant (met G. Extra), 215 blz. 2002: Managament van diversiteit in arbeidsorganisaties. Utrecht, Lemma, 175 blz. (met H. Siebers en P. Verweel) 2003 Legality , Justice and the Indigenous Cultural Dimension. In K. Arts & P. Mihiyo (eds.), Responding to the Human Rights Deficit. The Hague: Kluwer Lwa International Publ. , pp 133-148 (with S.M. van Londen)
52 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
2003: Globalization and its new Divides. Malcontents, Recipes and Reform, eds. With P. van Seters and B. de Gaay Fortman, Amsterdam, Dutch University Press, 232 pp. 2004 Besturen van culturen, Bestuurskunde jaargang 12 (nr. 8) pp. 356-265 (met P. Verweel)
Willibrord de Graaf Willibrord de Graaf (1947) studeerde psychologie in Utrecht met als specialisaties kritische psychologie (in de vorm van projectonderwijs), sociale psychologie en grondslagen en methoden. Hij promoveerde op een proefschrift over Jeugd en puberteit in Nederland, 1900-1940 te Leiden. Hij werkt vanaf 1973 aan de Universiteit Utrecht. Eerst bij ontwikkelingspsychologie en vanaf 1991 bij Algemene Sociale Wetenschappen (ASW). Op het terrein van het onderwijs is hij actief geweest als directeur van de gammapropedeuse van de Faculteit Sociale Wetenschappen in Utrecht (1992-1999) en als coördinator van het bacheloronderwijs van ASW (2000-2004). In ASW is hij nu universitair hoofddocent en tevens opleidingsmanager vanaf 2004. Hij is visiting professor geweest aan de Universiteit van Metz van 1-4 tot 1-11 2005. Zijn onderzoek heeft betrekking op identiteitsvorming, op multiculturele kwesties en op vraagstukken van reïntegratie in arbeid en onderwijs (ook in internationaal perspectief). Recente publicaties zijn o.a. : Clasquin, B., Graaf, W.A.W de, (2004) Whither social rights and societal resources?, in: Clasquin, B., Clasquin, B., Moncel, N., Harvey, M., Friot, B. (eds) (2004) Wage and welfare, New perspectives on employment and social rights in Europe, Bern, PIE Peter Lang, p.193-205 Graaf, W.A.W de, Hoogenboezem, G., (2004) Homeless Lives, biography, professionalism and citizenship, in: Maier, R., Citizenship and Identity, Shaker, Maastricht Graaf, W.A.W. de, (2005) The Dynamics of identity in multicultural schools, in: Herrlitz, W, Maier, R. (eds.), Dialogues in and around multicultural schools, Niemeyer Verlag, Tübingen
Maddy Janssens Maddy Janssens is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven, verbonden aan het onderzoekscentrum Personeel & Organisatie van de Faculteit Economische en Toegepaste Economische Wetenschappen. Zij behaalde een doctoraat in de psychologie aan de K.U.Leuven in 1992. Tijdens haar doctoraatsopleiding verbleef zij twee jaar aan Northwestern University waar zij een Master in Organization Behavior behaalde aan de Kellogg Graduate School of Business. In 1996 verbleef zij voor enige maanden aan INSEAD en in 1999 was zij voor een jaar verbonden aan de Stern School of Business, New York University. Maddy Janssens publiceerde artikels in internationale tijdschriften over intercultureel management, diversiteit en kritische perspectieven op human resource management. Zij schreef samen met Chris Steyaert het boek ‘Meerstemmigheid: organiseren met verschil’. Haar huidige onderzoeksinteresses situeren zich op het vlak van diversiteit in organisaties, globale teams, loopbanen van globale managers, en samenwerking tussen bedrijven.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 53
Recente publicaties zijn ondermeer: Janssens, M. & Brett, J.M. (2006). Cultural intelligence in global teams: A fusion model of collaboration. Group & Organization Management, 31, 1, 124-153. Cappellen, T. & Janssens, M. (2005). Reviewing global career dimensions: Towards a future research model. Journal of World Business. 40, 4, 348-360. Janssens, M. & Zanoni P. (2005). Many diversities for many services:Theorizing diversity (management) in service companies. Human Relations, 58, 3, 311-340.
Jarich Oosten Prof. dr. Jarich G. Oosten (1945) studeerde af in de godsdienstwetenschappen, culturele antropologie en godsdienstfilosofie in Groningen in 1970. Hij promoveerde in 1976 op een proefschrift over de godsdienst van twee Inuit groepen in Noord Canada. Hij is voorzitter van het departement Culturele Antropologie/Ontwikkelingssociologie in Leiden waaraan hij sedert 1970 verbonden is. Van 1997 tot 2004 was hij wetenschappelijk directeur van de Research School CNWS - School of Asian, African, and Amerindian Studies van de Leidse Universiteit. Hij verricht onderzoek naar de dynamiek van de orale tradities in Inuit samenlevingen in Noordoost Canada. Enkele recente publicaties zijn: 2005 Ideals and values in the participants’ view of their culture. A view from the Inuit field. Social Anthropology, 13, 2 185-198 en 2004 Oosten, J.G and F.Laugrand, “The Use of Inuit Qaujimajatuqangit in Modern Society: Elders from Kivalliq and Nattilik Present their Views”. In B. Saunders & L. Zuyderhoudt (eds.), The Challenges of Native American Studies. Vol. 8. Leuven University Press, pp. 135-160.
Karin Scager Karin Scager (1956) studeerde psychologie in Utrecht en Leiden, met onderwijskunde en organisatiekunde als hoofdvakken.Tussen 1985 en 1998 was zij als onderwijskundig adviseur verbonden aan de Hogeschool Utrecht. In de Faculteit Gezondheidszorg werkte zij in diverse projecten, lopend van docententrainingen, ontwikkelen van nieuwe opleidingen, cursus- en curriculumverbetering tot het invoeren van systemen voor interne kwaliteitszorg. Zij was interim manager bij de opleidingen Logopedie respectievelijk Verpleegkunde in dezelfde hogeschool van 1998 tot 2001. Van 2001 tot heden is zij als senior adviseur werkzaam bij het IVLOS (Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden) van de Universiteit Utrecht. Haar specialiteiten liggen op het terrein van cursus- en curriculumontwerp, kwaliteitszorg en het trainen van docenten in het Hoger Onderwijs. Zij was drie maal eerder lid van een visitatiecommissie.
54 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Geert Callebaut Geert Callebaut studeerde sociale en culturele agogiek aan de Vrije Universiteit Brussel en behaalde er het diploma in academiejaar 2005-2006 met onderscheiding. Dit als vervolgopleiding op de studie graduaat orthopedagogie aan de Hogeschool Gent waar hij met de grootste onderscheiding afstudeerde in 1995. Sinds 1998 is hij tevens aan het departement sociaal agogisch werk van deze Hogeschool verbonden. Hij is eindredacteur van het Vlaams Tijdschrift voor Orthopedagogiek, een organisatie waarvoor hij tevens de website verzorgt.
Marleen Bronders (secretaris) Marleen Bronders behaalde in 1985 het diploma van Licentiaat in de Opvoedkundige Wetenschappen, richting Pedagogiek aan de Vrije Universiteit Brussel. In datzelfde jaar behaalde zij tevens het diploma Geaggregeerde voor het Hoger Secundair Onderwijs voor de Psychologische en Pedagogische Wetenschappen. Van 1986 tot 1993 was zij werkzaam als assistent wetenschappelijk medewerker aan de Vrije Universiteit Brussel, eerst bij de Eenheid Onderwijskunde en later bij de Eenheid EDUCO. Van 1993 tot 1999 was zij als stafmedewerker Kwaliteitszorg verbonden aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad. Daarna werkte zij tot begin 2001 als stafmedewerker Onderwijsbeleid bij de dienst Onderwijs & Onderzoek van de Hogeschool Limburg (XIOS-hogeschool). Sinds 15 januari 2001 is zij coördinator van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 55
Bijlage 2: Bezoekschema visitatie Vergelijkende cultuurwetenschappen Universiteit Gent Dinsdag 11 oktober 2005 16u00 - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid,
het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 12 oktober 2005 09u00 - 9u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), onderwijsdirecteur,
facultair coördinator
09u45 - 10u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie,
student betrokken bij onderwijskundig overleg
10u45 - 11u00
pauze
11u00 - 12u00
studenten licenties, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12u00 - 13u00
middagmaal
13u00 - 13u45
assisterend academisch personeel licenties, inclusief AAP betrokken
bij onderwijskundig overleg
13u45 - 14u45
zelfstandig academisch personeel licenties, inclusief ZAP betrokken
bij onderwijskundig overleg
14u45 - 15u00
pauze
15u00 - 15u30
prof. Balagangadhara Rao
15u30 - 17u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
17u00 - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u30 - 18u30
gesprek met afgestudeerden licenties
19u00 - 20u00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
56 | Bijlagen: Bezoekschema
Donderdag 13 oktober 2005 09u00 - 10u00
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal),
ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke
interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
10u00 - 11u00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u00 - 12u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
opleidingsverantwoordelijken
12u00 - 13u00
middagmaal
13u00 - 15u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
15u30
mondelinge rapportering
Bijlagen: Bezoekschema | 57
Bijlage 3: Onafhankelijkheidsverklaringen voorzitter en leden visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
58 | Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen
Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen | 59
60 | Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen
Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen | 61
62 | Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen
Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen | 63
Bijlage 4: Lijst van gebruikte afkortingen AAP
Assisterend Academisch Personeel
ATP
Administratief en Technisch Personeel
AP
Academisch Personeel
CICI
Centrum voor Interculturele Communicatie en Interactie
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek
ICT
Informatie en Communicatie Technologie
KCO
KwaliteitsCel Onderwijs
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
RCVV
Research Centre Vergelijkende Cultuurwetenschappen
SICO
Steunpunt Intercultureel Onderwijs
SID-in
Studieinformatiedagen
UGent
Universiteit Gent
ZAP
Zelfstandig Academisch Personeel
64 | Bijlagen: Lijst van gebruikte afkortingen
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
www.vlir.be |
[email protected]
Egmontstraat 5 | 1000 Brussel | T (32) (2) 550 15 94 F (32) (2) 512 29 96
VLIR | Vlaamse Interuniversitaire Raad | cel kwaliteitszorg
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent
www.vlir.be
[Brussel - juni 2006]