De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen - Sociale en Culturele Agogiek Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen pedagogische wetenschappen en sociale en culturele agogiek aan de Vlaamse universiteiten
[Brussel - december 2006]
VLIR Pedagogische Wetenschappen.1 1
09-11-2006 12:09:37
De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen - Sociale en Culturele Agogiek Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat. Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 550 15 94 F 02 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be Het rapport is elektronisch beschikbaar op de webstek van de VLIR: http://www.vlir.be Wettelijk depot: D/2006/2939/7
2|
VLIR Pedagogische Wetenschappen.2 2
09-11-2006 12:09:38
VOORWOORD VAN DE VOORZITTER VAN DE VLIR Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen Pedagogische Wetenschappen en Sociale en Culturele Agogiek in Vlaanderen evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleidingen in het voorjaar 2006. Dit initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure gevolgd, waarin zij – naast de zeer belangrijke geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het zou echter onverantwoord zijn om op basis van deze evaluatiescores een rangorde van universiteiten te maken of de evaluatiescores van verschillende visitatiecommissies onderling te vergelijken. Elke visitatiecommissie geeft immers zelf een invulling aan de gewogen gewichten van meerdere criteria die per facet in één evaluatiescore moeten worden uitgedrukt. Daarom blijven de kwalitatieve oordelen in de tekst van de deelrapporten zelf cruciaal. Zoals steeds, stelde de visitatiecommissie vooraf haar eigen referentiekader op en legde deze voor aan de opleidingen. In haar referentiekader verwoordt de commissie waaraan een goede opleiding in het betrokken studiegebied volgens haar zou moeten voldoen, ook met het oog op een internationale benchmarking. Ook de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs wordt in de evaluatie betrokken. Omdat voor vrijwel alle opleidingen deze visitatieronde inmiddels de tweede onderwijsvisitatie inhoudt, wordt door de commissie ook nagegaan in welke mate en op welke manier werd ingespeeld op de aanbevelingen en suggesties van de vorige visitatiecommissie. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom worden de visitatierapporten op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be).
Voorwoord | 3
VLIR Pedagogische Wetenschappen.3 3
09-11-2006 12:09:38
De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is van het academisch onderwijs in het betreffende studiegebied en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op de geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag danken we op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht willen wij hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in de geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun universiteit nog te verbeteren. B. Van Camp voorzitter VLIR
4 | Voorwoord
VLIR Pedagogische Wetenschappen.4 4
09-11-2006 12:09:38
WOORD VOORAF VAN DE VOORZITTER VAN DE VISITATIECOMMISSIE “Voorheen keken Vlamingen vol bewondering naar het noorden. Maar Nederland is in de war en Vlaanderen doet het goed.Tijd om de blik te keren, en van het zuiden te leren” (NRC Handelsblad, vrijdag 23 juni 2006). Bovenstaand citaat had het motto kunnen zijn van de visitatiecommissie Pedagogische Wetenschappen en Sociale en Culturele Agogiek in Vlaanderen, die in zijn geheel uit Nederlandse hoogleraren bestond. Aanvankelijk telde de commissie ook nog twee studenten, die door de Erkenningscommissie niet onafhankelijk genoeg werden bevonden, omdat zij betrokken waren geweest bij het opstellen van de zelfevaluatierapporten van hun eigen opleidingen. De commissie betreurde dit oordeel en heeft dit te kennen gegeven aan de opdrachtgever, de VLIR, met de aanbeveling in de toekomst meer doorzichtige richtlijnen en procedures voor het lidmaatschap van studentleden te bevorderen. Niettemin heeft de commissie zich naar eer en geweten en met veel genoegen van haar taak gekweten. De uiteenlopende deskundigheden van de commissie zorgden ervoor dat het onderwijs in de pedagogische en Agogische Wetenschappen in al zijn facetten kon worden beoordeeld. Dit was mede mogelijk door de openhartigheid en zelfkritische houding waarmee de commissie door onze Vlaamse gastheren en –dames tegemoet werd getreden. Vooraf wisten we al dat het met de vermaarde Vlaamse gastvrijheid wel goed zat en dat bleek tijdens al onze bezoeken. Onze visitatie viel samen met de bijzondere transitieperiode waarin de Vlaamse universiteiten verkeren. Terwijl de licenties allengs uitdoven, is de implementatie van de bachelor en master opleidingen in volle gang. Dit heeft de opleidingsverantwoordelijken de kans gegeven om niet alleen de labels te verhangen, maar serieus na te gaan in welk opzicht de opleidingen verbeterd konden worden. De uitkomsten van de vorige visitatie zorgden mede voor de input voor een daadwerkelijke innovatie. Met enige afgunst konden we constateren dat in veel gevallen voor de master twee jaar studietijd beschikbaar is, waardoor academische kwaliteit kan worden geleverd. De commissie heeft bovendien kunnen constateren dat de implementatie van de bachelor en master structuur in het algemeen gepaard is gegaan met veel aandacht voor kwaliteitszorg. De implementatie zorgde er echter ook voor dat de commissie verschillende zaken moest beoordelen: gedane zaken c.q. uitdovende licenties, lopende vernieuwingen in het bachelorprogramma en op de nabije toekomst gerichte master plannen. De commissie heeft getracht een en ander zoveel mogelijk te ontrafelen met
Voorwoord | 5
VLIR Pedagogische Wetenschappen.5 5
09-11-2006 12:09:39
behulp van de wel zeer omvangrijke stapels schriftelijk materiaal en intensieve, maar immer plezierige gesprekken met de Vlaamse collega’s, hun bestuurders en hun (oud)studenten. We kregen de indruk dat de gesprekken ook door onze gesprekspartners als nuttig werden ervaren. Over hun inzet en betrokkenheid voor het curriculum was de commissie zeer te spreken. Tijdens onze ronde van Vlaanderen zijn ook andere zaken opgevallen. De internationalisering laat nog te wensen over. Het aantal studenten dat in het buitenland een deel van de studie volgt is beperkt. Het aanbieden van Engelstalig onderwijs zonder Nederlandstalige pendant wordt door Vlaamse decreten niet gestimuleerd. De samenwerking met Franstalige universitaire instellingen ontbreekt vrijwel geheel. De scherpe competitie tussen de Vlaamse universiteiten inclusief de “associaties” is bepaald ondoorzichtig. Verder was ook de visitatie beperkt. Enkele nauw verwante opleidingen (bijvoorbeeld de Leuvense vestiging in Kortrijk, de afdeling Social Work in Gent en de nieuwe afstudeerrichting Orthopedagogiek in Brussel) zijn buiten deze visitatie gehouden. Ook de grondslag waarop de allocatie van financiën geschiedt is voor de externe visitator moeilijk te begrijpen, waardoor klachten over te weinig formatie bij het vergelijken van de onderwijsbelasting tussen de instellingen niet verifieerbaar zijn. Opvallend is ook dat instellingen vacatures vooral vullen met “eigen kweek”, hoewel men in sollicitatieprocedures abituriënten van andere instellingen zeker niet uitsluit. Wat de commissie zeer bekend voorkwam was de spanning tussen onderwijs en onderzoek, waarmee ook Nederlandse universiteiten te maken hebben. Ook de Vlaamse onderzoekers worden vooral “afgerekend” op de zogenaamde A1 publicaties in gerenommeerde tijdschriften, terwijl het beloningssysteem voor onderwijsprestaties minder precies is uitgewerkt. De verdeling van onderwijslast geschiedt dan al gauw op basis van solidariteit – zoals ons dikwijls werd gezegd – maar de grenzen zijn dan moeilijk te bepalen en overbelasting ligt op de loer. Al met al heeft de visitatiecommissie een heel positief beeld van de kwaliteit van de Vlaamse pedagogische en Agogische Wetenschappen. Het beoordelingsprotocol van de NVAO heeft zeker geholpen bij de systematische vorming van dit beeld. Het is echter vooral procedureel van aard en blijft daardoor wat aan de oppervlakte. Doorvragen is dan het parool en dat heeft
6 | Voorwoord
VLIR Pedagogische Wetenschappen.6 6
09-11-2006 12:09:39
de commissie ook zeker gedaan. De uiteindelijke oordelen zijn dan ook – soms na ampele discussies – unaniem tot stand gekomen. Unanimiteit bestond bij ons ook over de kwaliteit van onze secretaris Steven Van Luchene. We menen dat onze rapportage geen beletsel zal zijn voor verdere accreditatie van de Vlaamse opleidingen en een goede grondslag – na de visitatie in 2005 van de Nederlandse opleidingen – voor verdere verdieping van de reeds bestaande samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op het gebied van de Pedagogische en Agogische Wetenschappen.
Max van der Kamp Voorzitter visitatiecommissie Pedagogische Wetenschappen / Sociale en Culturele Agogiek
Voorwoord | 7
VLIR Pedagogische Wetenschappen.7 7
09-11-2006 12:09:39
8|
VLIR Pedagogische Wetenschappen.8 8
09-11-2006 12:09:39
INHOUD Voorwoord van de voorzitter van de VLIR
3
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
5
Deel 1: Algemeen deel I. De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen – Sociale en Culturele Agogiek 13 1. Inleiding 2. De betrokken opleidingen 3. De visitatiecommissie 4. Opzet en indeling van het rapport
13 13 14 17
II. Het referentiekader
19
1. Inleiding 2. Doelstellingen en eindtermen 3. Programma 4. Inzet personeel 5. Voorzieningen / Onderwijsorganisatie 6. Interne kwaliteitszorg 7. Resultaten
19 20 23 26 27 28 29
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
31
1. Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding 2. Onderwerp 2: programma 3. Onderwerp 3: inzet van personeel 4. Onderwerp 4: voorzieningen 5. Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg 6. Onderwerp 6: resultaten
32 33 38 39 41 42
IV. Tabellen kwaliteitsaspecten
45
1. Vergelijkende tabel 2. Overzichtstabel MES-N / MES-E
47 48
Inhoud | 9
VLIR Pedagogische Wetenschappen.9 9
09-11-2006 12:09:39
Deel 2: Opleidingsrapporten 1. De opleidingen Pedagogische Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven 2. De opleiding Master Educatieve Studies / Master Educational Studies van de Katholieke Universiteit Leuven 3. De opleidingen Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent 4. De opleidingen Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel 5. De opleiding licentiaat Pedagogische Wetenschappen / Master Onderwijskunde van de Vrije Universiteit Brussel
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema’s
49 51 79 109 139 167
195 196 199
10 |
VLIR Pedagogische Wetenschappen.10 10
09-11-2006 12:09:39
DEEL 1 ALGEMEEN DEEL
| 11
VLIR Pedagogische Wetenschappen.11 11
09-11-2006 12:09:40
12 |
VLIR Pedagogische Wetenschappen.12 12
09-11-2006 12:09:40
I.
De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen - Sociale en Culturele Agogiek 1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Pedagogische Wetenschappen - Sociale en Culturele Agogiek verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Pedagogische Wetenschappen en Sociale en Culturele Agogiek, die zij in het voorjaar 2006, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2. De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht : - van 28 februari tot 2 maart 2006:
Katholieke Universiteit Leuven - bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen - masteropleiding Pedagogische Wetenschappen - masteropleiding Educational Studies / Educatieve Studies
- van 13 maart tot 15 maart
Universiteit Gent - bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen - masteropleiding Pedagogische Wetenschappen
- van 19 april tot 21 april
Vrije Universiteit Brussel - bacheloropleiding Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - masteropleiding Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - masteropleiding Pedagogische Wetenschappen / Onderwijskunde
De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen – Sociale en Culturele Agogiek | 13
VLIR Pedagogische Wetenschappen.13 13
09-11-2006 12:09:40
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3.
De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Pedagogische Wetenschappen - Sociale en Culturele Agogiek werd ingesteld door de VLIR bij besluiten van 13 september 2005 en 18 november 2005. De commissie had de volgende samenstelling : Voorzitter: - Prof. dr. M. van der Kamp, hoogleraar volwasseneneducatie, Rijksuniversiteit Groningen Vakdeskundige leden: - Prof. dr. H. Baartman, bijzonder hoogleraar orthopedagogiek, Vrije Universiteit Amsterdam - Prof. dr. G. Kanselaar, hoogleraar Onderwijskunde, Universiteit Utrecht, Wetenschappelijk directeur van het onderzoekscentrum ICO-ISOR - Prof. dr. J.J.H. Dekker, hoogleraar historische pedagogiek, geschiedenis van de opvoeding en zorg, Methoden en technieken van interpretatief en interventiegericht onderzoek, Rijksuniversiteit Groningen Onderwijsdeskundig lid - Prof. dr. em. R. van den Berg, emeritus hoogleraar Onderwijskunde, Radboud Universiteit Nijmegen dr. S. Van Luchene, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis;
14 | De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen – Sociale en Culturele Agogiek
VLIR Pedagogische Wetenschappen.14 14
09-11-2006 12:09:40
b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. De zelfevaluatierapporten volgen het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, zoals een beschrijving van het programma, studenten- en personeelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, enz. De commissie ontvangt deze zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor de eigenlijke bezoeken, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht per instelling een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek aan de opleiding plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 6 februari 2006. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
De onderwijsvisitatie Godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen | 15
VLIR Pedagogische Wetenschappen.15 15
09-11-2006 12:09:40
3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs. Ook wordt aan de opleidingen gevraagd - als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, opleidingscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-master (bama)structuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan abituriënten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen ter inzage gelegd. Het programma voorziet – naast gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers - steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken zijn verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van de zelfevaluatierapporten. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter. 3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accreditatie van de opleidingen, een beoordeling voldoende/ onvoldoende toegekend aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facetten van elk onderwerp. De faculteiten werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten voor zover zij zich hierin kon vinden in
16 | De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen – Sociale en Culturele Agogiek
VLIR Pedagogische Wetenschappen.16 16
09-11-2006 12:09:40
het rapport verwerkt.
4. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergeven, waarna in hoofdstuk IV een overzichtstabel volgt. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie rapport uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie de afzonderlijke universiteiten geeft, worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen – Sociale en Culturele Agogiek | 17
VLIR Pedagogische Wetenschappen.17 17
09-11-2006 12:09:41
18
VLIR Pedagogische Wetenschappen.18 18
09-11-2006 12:09:41
II. Het referentiekader 1. Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleidingen dienen te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader zoals gehanteerd in 1999 bij de onderwijsvisitatie Pedagogische Wetenschappen - Sociale en Culturele Agogiek (VLIR, november 1999), het referentiekader dat in 2005 werd gehanteerd bij de Nederlandse visitatie Pedagogische Wetenschappen (QANU, december 2005), de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen in de zelfevaluatierapporten voor hun eigen onderwijs hebben geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin-descriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de Pedagogische Wetenschappen. Het referentiekader beschrijft waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor de opleidingen (bachelor / licenties-master), het vereiste studentprofiel voor een afgestudeerde in het vakgebied en de aansluiting met de arbeidsmarkt. Tevens dient er voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzende personeel, en de interne kwaliteitszorg. Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd het referentiekader met de opleidingen bediscussieerd.
Referentiekader | 19
VLIR Pedagogische Wetenschappen.19 19
09-11-2006 12:09:41
2. Doelstellingen en eindtermen 1.1 Algemene doelstellingen Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding baseert de commissie zich op vijf Dublin-descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden. Kwalificatie afgestudeerde bacheloropleiding
Kwalificatie afgestudeerde masteropleiding (uitdovende licentie)
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van specifieke leermiddelen, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, evenals een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed georiënteerd vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
C. Oordeelsvorming Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
20 | Referentiekader
VLIR Pedagogische Wetenschappen.20 20
09-11-2006 12:09:41
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, evenals de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardigheden Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden om zich verder zelfstandig te ontplooien en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
D. Communicatie
Tabel 1: Beschrijving van de globale doelstellingen van academische opleidingen, aan de hand van de Dublin-descriptoren.
1.2 Domeinspecifieke eisen en eindtermen opleidingen: De visitatiecommissie expliciteert de volgende domeinspecifieke eisen voor de bachelor en uitdovende licentie (inclusief de in opbouw zijnde master) voor de opleidingen Pedagogische Wetenschappen / Onderwijskund en Agogische Wetenschappen / Sociale en Culturele Agogiek en voor de master Educatieve Studies / Educational Studies. De opdeling in kennis/inzicht, vaardigheden en attitudes betekent niet dat er geen interactie en interdependentie tussen de verschillende eindtermen is. 1.2.1 de bacheloropleiding KENNIS/INZICHT - 1. Kennis en inzicht in de vraagstellingen waarmee men in het vakgebied geconfronteerd wordt (dit zowel in het gewone als in het wetenschappelijke taalgebruik), de bijdragen die het vakgebied daartoe levert en de nationale en internationale context en werkvelden waarbinnen dit gebeurt. - 2. Kennis en inzicht in de historische en culturele inbedding van de vakspecifieke processen. - 3. Kennis en inzicht in diverse methodische benaderingen van het vakgebied, gericht op het definiëren, situeren en oplossen van vakspecifieke problemen. - 4. Kennis en inzicht in een aantal verwante basisdisciplines en dit kunnen betrekken op vakspecifieke ontwikkelingen en processen. VAARDIGHEDEN - 5. Kunnen relateren van de verschillende stromingen uit het vakgebied aan bredere visies op mens en maatschappij. - 6. Kunnen toepassen van basisbegrippen en modellen en kunnen aanduiden van hun implicaties voor de praktijk binnen het vakspecifieke werkveld. - 7. Adequaat kunnen toepassen van, en kritisch kunnen reflecteren over empirisch-analytische, interpretatieve en actiegerichte onderzoeksmethodes.
Referentiekader | 21
VLIR Pedagogische Wetenschappen.21 21
09-11-2006 12:09:41
- 8. Systematisch en op methodologisch verantwoorde manier kunnen verzamelen, analyseren, rapporteren en presenteren van informatie in de context van wetenschap, beleid of praktijk. - 9. Zelfstandig en kritisch kunnen reflecteren over praktische en theoretische vraagstukken. - 10. Mondeling en schriftelijk kunnen rapporteren over het eigen vak, zowel aan vakgenoten als aan niet-vakgenoten. - 11. Zelfstandig en in teamverband kunnen functioneren. ATTITUDES - 12. Kritisch en ethisch bewust kunnen reflecteren over het eigen handelen vanuit een deontologisch kader. - 13. De attitudes ontwikkelen om zich na de opleiding verder te ontplooien en zich bij te scholen. - 14. Een attitude van kritische openheid en respect ontwikkelen. 1.2.2. de uitdovende licentie, inclusief de masteropleiding KENNIS/INZICHT - 1. Kennis en inzicht in de wetenschappelijke denkkaders vanuit de verschillende domeinspecifieke invalshoeken inclusief hun geschiedenis. - 2. Kennis en inzicht in de belangrijkste hedendaagse en internationale relevante ontwikkelingen in het onderzoeks- en werkveld. - 3. Kennis en inzicht om op een wetenschappelijke wijze te kunnen omgaan met theorieën, beleid en praktijk van het eigen vakgebied zowel in nationale als in internationale context. - 4. Kennis, inzicht en vaardigheid om de afgestudeerde in staat te stellen het beroep van pedagoog/ agoog op een wetenschappelijk verantwoorde manier uit te oefenen, dan wel met succes deel te nemen aan een wetenschappelijke vervolgopleiding. VAARDIGHEDEN - 5. Zelfstandig kunnen uitvoeren van een kritische literatuurstudie en in staat zijn een bijdrage te leveren tot het wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker. - 6. Kunnen stellen van diagnoses, kunnen opstellen en verantwoorden van plannen en adviezen. - 7. Kunnen gebruiken en/of ontwerpen van instrumenten voor het optimaliseren van praktijksituaties. - 8. Kritisch en ethisch bewust kunnen reflecteren op de inhoud, de aanpak, de grenzen en de legitimiteit van praktijkinterventies. - 9. Kunnen begeleiden en ontwikkelen van innovaties en kwaliteitsbevorderende acties. - 10. Zelfstandig en kritisch kunnen functioneren in een multidisciplinair team van experts. - 11 Kunnen plaatsen van probleemstellingen in het kader van internationale debatten en contexten en kunnen toepassen van internationale inzichten en onderzoeken op de eigen lokale context. - 12. Kritisch kunnen beoordelen van een wetenschappelijke studie of een publicatie.
22 | Referentiekader
VLIR Pedagogische Wetenschappen.22 22
09-11-2006 12:09:41
- 13. Mondeling en schriftelijk kunnen rapporteren over het eigen vak, zowel aan vakgenoten als nietvakgenoten. ATTITUDES - 13. Kritisch en ethisch bewust kunnen reflecteren over het eigen handelen vanuit een deontologisch kader. - 14. De attitudes ontwikkelen om zich na de opleiding verder te ontplooien en zich bij te scholen. - 15. Een attitude van kritische openheid en respect ontwikkelen. - 16. Inzicht hebben in de grenzen van de eigen capaciteiten.
1.3.Werkdomein en beroepsprofiel van de afgestudeerde Zowel de bachelor als de master legt een basis voor een brede waaier aan beroepen binnen het vakspecifieke werkveld (onder meer binnen beleid, beheer, begeleiding, privé-praktijk en onderzoek) zonder direct op één specifiek beroep afgestemd te zijn.
3. Programma De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multiculturaliteit van de samenleving en de trend tot internationalisering. Wetenschaps- en vakgebied - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt - De opleiding bouwt structurele contacten met het werkveld op of heeft aandacht voor de behoeften van het werkveld. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk vertaald naar het onderwijsaanbod. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen - De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (het onderwijskundige referentiekader)
Referentiekader | 23
VLIR Pedagogische Wetenschappen.23 23
09-11-2006 12:09:42
die is gebaseerd op recente theorieën. - Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft die kennis verwerkt in het onderwijsprogramma. - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding.
3.1. Doelstellingen en eindtermen - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. - De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag (inzake kennis, vaardigheden en attitudes); - In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau. - Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; - Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau. - Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
3.2. Didactiek van het onderwijsleerproces - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het onderwijsprogramma en de werkvormen dienen zoveel mogelijk te worden afgestemd op het leerproces van de student. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. - Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van een elektronisch leerplatform. - De werkvormen zijn stimulerend en activerend.
24 | Referentiekader
VLIR Pedagogische Wetenschappen.24 24
09-11-2006 12:09:42
- De student wordt zo goed mogelijk in staat gesteld om zich te specialiseren op een wijze die aansluit bij de eigen capaciteiten en interesses.
3.3 Studeerbaarheid Studeerbaarheid - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar studeerbaarheidskenmerken waaraan de programma-organisatie van de opleiding moet voldoen. - Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik. - In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo. Dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma. Studierendement / Studietijd - De instelling beschikt over een systematische studietijdbewaking. - In de instelling wordt gewerkt aan een systeem waardoor cijfermatige gegevens aangaande studievoortgang en studieloopbaan ter beschikking zullen komen. Instroom / Toelatingsvoorwaarden - De instelling geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. - Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
3.4. Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar variatie in evaluatievormen, naar een optimale spreiding van studielast en naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
3.5. Kwaliteitseisen m.b.t. de eindverhandeling / masterproef - De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid. - Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling.
Referentiekader | 25
VLIR Pedagogische Wetenschappen.25 25
09-11-2006 12:09:42
- De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
3.6. Internationalisering -
De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen. Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen. De opleiding stimuleert internationalisering en universitaire mobiliteit. Om de internationale dimensie ook aan hen die niet naar het buitenland vertrekken aan te bieden, worden regelmatig buitenlandse gastsprekers uitgenodigd en internationale conferenties georganiseerd. - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst. - De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten.
4. Inzet personeel 4.1. Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de onderwijsdeskundigheid; - de wetenschappelijke deskundigheid; - de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld. Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in het vakgebied in het algemeen en in de respectievelijke specialisatie in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het werkveld. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht. Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, worden van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld.
26 | Referentiekader
VLIR Pedagogische Wetenschappen.26 26
09-11-2006 12:09:42
4.2. Personeelsbeleid - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en gekend; - De selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; - Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; - De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken; - Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; - De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de onderwijslast; - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar; - Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit en de taken die worden vereist van het personeel in functie van de opleiding; - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
5. Voorzieningen / Onderwijsorganisatie 5.1. Materiële voorzieningen / faciliteiten - De staf heeft voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking in functie van hun onderwijs- en onderzoeksopdracht. - De studenten hebben voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces.
5.2 Studieinformatie en -begeleiding - Er wordt voldoende informatie (brochures, website, introductiedagen) beschikbaar gesteld voor (potentiële) studiekiezers. - Het onderwijs- en examenreglement wordt voor iedereen beschikbaar gesteld alsook de mogelijkheid om dienaangaande klacht neer te leggen bij een ombudsdienst, centrale afdeling, vertrouwenspersoon. - De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom. - Flexibele leerroutes zijn uitgewerkt in functie van individuele voorkeuren en verschillende vooropleiding van studenten (Individueel Aangepast Jaarprogramma, ‘cumuleren’, combineren van studiejaren van verschillende opleidingen, brugprogramma’s, Eerder Verworven Kennis/Eerder Verworven Competenties-trajecten, voorbereidings- en schakelprogramma’s). - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken.
Referentiekader | 27
VLIR Pedagogische Wetenschappen.27 27
09-11-2006 12:09:42
- De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen. Er wordt actief naar oplossingen gezocht. Individuele begeleiding is voorzien voor persoonlijke en/of studiegebonden problemen. - De begeleiding van de studenten is gericht op het nemen van eigen verantwoordelijkheid m.b.t. het (leren) studeren. - De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen. - De opleiding voert een actief begeleidingsbeleid.
5.3 Onderwijsorganisatie - De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is. - De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd. - Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie. - De interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het programma.
6. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd kwaliteitszorgsysteem dat onder meer cyclisch, systematisch en integraal is; - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht; - De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus; - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van de uitvoering van de kwaliteitscontrole, het overleg n.a.v. de beschikbaarheid van de resultaten, de follow-up van de genomen besluiten met mogelijke aanpassingen en/of onderwijsinnovaties als gevolg; - De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit; - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. - De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; - Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit. - De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
28 | Referentiekader
VLIR Pedagogische Wetenschappen.28 28
09-11-2006 12:09:42
7. Resultaten De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens). - De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld. - Een actief alumnibeleid. - Het onderwijsrendement: • Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. • Cijfermatige gegevens aangaande de instroomkenmerken, studievoortgang en studieloopbaan worden bijgehouden.
Referentiekader | 29
VLIR Pedagogische Wetenschappen.29 29
09-11-2006 12:09:43
30
VLIR Pedagogische Wetenschappen.30 30
09-11-2006 12:09:43
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief De opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Gent, de opleidingen Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel, de opleiding licentiaat PedagogischeWetenschappen / master Onderwijskunde aan deVrije Universiteit Brussel en de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie vanuit vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen Pedagogische Wetenschappen en Sociale en Culturele Agogiek. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan de elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen en aan aspecten die in meerdere opleidingen zijn vastgesteld. Het is dus niet de bedoeling om in dit hoofdstuk de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. Voor een uitvoerige beschrijving van haar bevindingen en een grondige motivering van de afzonderlijke scores verwijst de commissie naar de afzonderlijke deelrapporten. Zowel de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) als de Universiteit Gent (UGent) bieden een bachelor- en aansluitende masteropleiding Pedagogische Wetenschappen aan. Aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) dooft de kandidaatsopleiding Pedagogische Wetenschappen uit en wordt de huidige licentiaatsopleiding Pedagogische Wetenschappen omgevormd tot een masteropleiding Onderwijskunde. Daarnaast biedt de VUB ook een bachelor- en aansluitende masteropleiding Agogische Wetenschappen aan (de omvorming van de uitdovende opleidingen Sociale en Culturele Agogiek). De visitatiecommissie behandelt in dit visitatierapport ook de opleiding Educatieve Studies / Educational Studies die wordt verzorgd door de K.U.Leuven. Vanwege haar specificiteit, die in het hoofdstuk ‘inleiding & preambule bij de oordelen’ van dat deelrapport nader wordt toegelicht, wordt deze opleiding niet in deze vergelijking opgenomen. De bezoeken van de commissie vielen in een periode waarin de opleidingen zich in volle transitie bevonden. De geplande driejarige bacheloropleidingen verkeerden voor twee derde in uitvoering, terwijl de masteropleidingen nog niet van start waren gegaan. De commissie heeft zich desalniettemin een goed beeld kunnen vormen van de opleidingen, waarbij zij zich onder meer heeft gebaseerd op de lopende eerste en tweede bachelor en de licenties, op een
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 31
VLIR Pedagogische Wetenschappen.31 31
09-11-2006 12:09:43
grondige studie van de plannen en programma’s voor de op te richten masteropleiding en de derde bachelor, en op de uitvoerige gesprekken die zij heeft gevoerd met alle betrokkenen.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie De commissie is over het algemeen tevreden over het niveau en de oriëntatie van de Vlaamse opleidingen (ped)agogische Wetenschappen. Alle opleidingen leggen qua doelstellingen en eindtermen de lat voldoende hoog en voldoen aldus aan de minimumeisen die de commissie daaromtrent in haar referentiekader formuleerde. De commissie drukt daarbij in het bijzonder haar waardering uit over het zeer goede evenwicht tussen theorie- en praktijkgerichtheid in de Leuvense opleidingen. Voor de opleidingen Agogische Wetenschappen aan de VUB dient er in dit kader blijvend gewaakt te worden over de deels uitgevoerde en deels geplande bijsturing in verband met de wetenschappelijk/ reflectieve oriëntatie van de opleidingen, terwijl er bij de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de UGent een mogelijke ambiguïteit werd vastgesteld met betrekking tot de externe communicatie van de (in se goede) balans tussen de reflectieve en praktische component. De Brusselse opleidingen Onderwijskunde en Agogische Wetenschappen en de opleidingen Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven hebben de verschillende doelstellingen helder geformuleerd en ook overzichtelijk gepresenteerd. De Gentse opleidingen zouden de doelstellingen helderder en compacter moeten formuleren. Een centraal didactisch concept werd zowel bij de opleidingen Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven (m.n. ‘begeleide zelfstudie’) als bij die van de UGent (m.n. ‘reflective practicioner’) ontwikkeld, en voor beide opleidingen staat de commissie achter de mogelijkheden die deze concepten in zich dragen. De commissie raadt beide Brusselse opleidingen wel aan om de respectieve visies die de respectieve opleidingen sturen (de inclusiegedachte voor de Onderwijskunde en de ‘buitenkamergeleerde’ die ‘ageert in de praxis’ bij de Agogische Wetenschappen) wat duidelijker conceptueel vorm te geven. Aan de Leuvense opleidingen suggereert de commissie om het centrale concept en zijn mogelijke implicaties duidelijker te expliciteren en intern te communiceren, terwijl er bij de Gentse opleidingen een blijvende aandacht zou moeten worden geschonken aan een heldere en evenwichtige communicatie van hun goed uitgewerkte en vruchtbare procesconcept naar de abituriënten toe.
32 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
VLIR Pedagogische Wetenschappen.32 32
09-11-2006 12:09:43
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen De doelstellingen en eindtermen van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de UGent en aan de K.U.Leuven zijn volgens de commissie aantoonbaar ontleend aan de eisen uit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, waarbij de opleidingen aan de UGent in hun zelfevaluatierapport ook een bijzondere aandacht hebben besteed aan een reflectie over hun plaats in het internationale landschap. De opleidingen aan deze beide instellingen hebben daarenboven eveneens een duidelijk identificeerbaar profiel. De K.U.Leuven biedt de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan als een handelingswetenschap, met een goede conceptuele exploratie van de verschillende specialisatiedomeinen, terwijl er in Gent via een lang doorwerkende gemeenschappelijke stam, en dus een smaller aanbod in specialisaties, gekozen wordt voor een brede opleiding. De opleidingen Agogische Wetenschappen aan de VUB hebben met hun kleinschalig maar grootstedelijk karakter en hun inzet op een brede multi- en interdisciplinaire theoretische inbedding eveneens een onderscheiden en door alle betrokkenen geconfirmeerd profiel, al geldt dit in mindere mate voor de afstudeerrichting vrijetijdsagogiek. De eisen en doelstellingen die de Brusselse agogiekopleidingen aan zichzelf stellen zouden wel grondiger afgetoetst moeten worden aan de internationale context. Wat de masteropleiding Onderwijskunde betreft is de commissie voorzichtig positief. Door de recente grondige reorganisatie en heroriëntatie van de opleiding, die voortvarend en met zin voor realiteit werd aangepakt, blijft het zoeken naar een goede aansluiting bij de domeinspecifieke eisen een uitdaging. De commissie stelt vast dat de geformuleerde eisen aan de door haar gestelde maat zijn, maar raadt de opleiding ook aan om -middels een meer uitgewerkte internationale benchmarking en het nadrukkelijker nagaan van de eisen en de structuur van het specifieke domein waarop zij zich nu (met de genomen beleidsopties) ent- blijvend te reflecteren over haar plaats en profiel te midden van de (inter)nationale context.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie heeft tot haar tevredenheid voor elke opleiding kunnen vaststellen dat de doelstellingen voldoende adequaat geconcretiseerd worden in de programma’s. Alle opleidingen hebben eveneens gereflecteerd over de relatie tussen de verschillende opleidingsonderdelen en de afzonderlijke doelstellingen, wat ook voor elke opleiding resulteerde in een -meer of minder gedetailleerd uitgewerkt- instrument, dat door de commissie de ‘aftoetslijst’ gedoopt werd. Deze exercitie werd door de commissie op prijs gesteld. Opvallend was wel dat er daarbij vrijwel uitsluitend a posteriori wordt gewerkt. Het lijkt de commissie
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 33
VLIR Pedagogische Wetenschappen.33 33
09-11-2006 12:09:43
nochtans niet onbelangrijk om ook de ‘proactieve’ mogelijkheden van een dergelijk instrument grondig te exploreren.
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De evaluatie van dit facet loopt, gezien de bij de verschillende opleidingen vastgestelde adequate relatie tussen doelstellingen en programma onder facet 2.1, logischerwijs parallel aan die van het facet over de domeinspecifieke eisen van de doelstellingen (facet 1.2). De programma’s van de opleidingen aan de UGent en aan de K.U.Leuven maken volgens de commissie aantoonbaar plaats voor kennisontwikkeling. Zo laat de nadruk die de Gentse faculteit legt op de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek van de staf haar positieve sporen na in de programma’s en prijst de commissie de Leuvense opleidingen voor het goede evenwicht dat ze in de programma’s bereiken in het aanbod van kwalitatieve en kwantitatieve methoden en technieken. Hun respectieve programma’s sluiten eveneens goed aan bij de actuele beroepspraktijk, zoals bijvoorbeeld beide goed uitgebouwde orthopedagogische consultatiediensten laten zien. De Leuvense opleidingen zouden evenwel de relatie tussen de algemene doelstellingen en de specifieke eisen van het beroepenveld duidelijker moeten expliciteren, terwijl de kwalitatieve onderzoeksmethoden in de Gentse opleidingen duidelijker in het curriculum zouden kunnen worden ingebouwd. Ook de programma’s van de opleidingen Agogische Wetenschappen aan deVUB richten zich aantoonbaar op de agogische praxis. Verschillende opleidingsonderdelen (zoals bijvoorbeeld het Kuregem-project) doorbreken het vacuüm van het klaslokaal waarbij eveneens gestreefd wordt naar het leveren van reële bijdragen aan veranderingsprocessen in de maatschappelijke context. De commissie waardeert dit, maar wijst ook op het spanningsveld dat daardoor ontstaat tussen de voor deze werkveldkoppeling vereiste betrokkenheid en de voor de wetenschapsbeoefening noodzakelijke distantie. Vooral over deze laatste component dient blijvend te worden gewaakt. Wat de Brusselse masteropleiding Onderwijskunde betreft is de commissie ook hier voorzichtig positief. Gezien de aantoonbaar adequate academische en professionele gerichtheid van het uitdovende programma, waar het nieuwe programma uit put, alsook op basis van de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, heeft de commissie er vertrouwen in dat er ook in het toekomstige programma een voldoende basiskwaliteit zal worden bereikt inzake de gestelde eisen voor dit facet. De opleiding dient daarbij wel goed te waken over alle consequenties van de door haar gemaakte ingrijpende beleidskeuze.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma De commissie is over het algemeen tevreden over de samenhang van de verschillende door haar
34 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
VLIR Pedagogische Wetenschappen.34 34
09-11-2006 12:09:43
bestudeerde programma’s. Alle programma’s vertonen een logische en ook bij de respectieve profielen aansluitende coherente en sequentiële opbouw. Het beter balanceren van de verhouding tussen het aanbod in kwalitatieve en kwantitatieve methoden zou de samenhang in de Brusselse agogiekopleidingen en die in de Gentse pedagogiekopleidingen wel ten goede komen. Bij deze laatste kon de commissie ook het bestaan van een zekere ‘overlap’-problematiek vaststellen. Bij de masteropleiding Onderwijskunde aan de VUB konden eveneens geen opvallende knelpunten worden vastgesteld, al moeten in dit verband volgens de commissie ook de resultaten van de door haar in facet 1.2 aanbevolen strengere profilering nog worden afgewacht. Over de samenhang van de programma’s van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de K.U.Leuven heeft de commissie tijdens haar gesprekken met de verschillende geledingen alleen positieve geluiden gehoord. Een grondige studie van de programma’s en de vaststelling dat er ook op verschillende manieren over deze goede samenhang gewaakt wordt, bevestigde de commissie in haar positieve oordeel.
Facet 2.4.: Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de decretaal vastgelegde eisen inzake de studieomvang.
Facet 2.5.: Studietijd De commissie is tevreden over de verschillende manieren waarop de studietijd van de verschillende programma’s bewaakt worden. Alle bezochte opleidingen registreren de studietijd op een vrij systematische manier (de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de K.U.Leuven zouden in dat verband wel meer inspanningen kunnen doen), al dan niet aangevuld met adequaat werkende informele circuits. Crucialer echter is dat bij geen van de bezochte opleidingen het bestaan van een onverantwoord grote of structureel verankerde discrepantie tussen de begrote en de reële studietijd kon worden vastgesteld en dat tijdelijke problemen in dit verband overal voldoende ernstig genomen en meteen aangepakt worden. De commissie meent dat het bij overwegend formele en procedurele criteria zoals die onder dit facet moeilijk is om verdere gradaties in scores aan te brengen. De reden voor de volgens sommige opleidingen ‘matige’ score bij dit facet moet dus (los nog van het feit dat de commissie er systematisch van uitgegaan is dat een ‘voldoende’ een positief oordeel is), niet worden gezocht in de vermeende voorkeur van de commissie voor gekwantificeerde meettechnieken.
Facet 2.6.: Afstemming tussen vorm en inhoud De commissie is voor alle opleidingen tevreden over de door haar vastgestelde variatie aan en afwisseling tussen gebruikte werk- en onderwijsvormen. Zij is daarenboven zeer positief over de manier waarop
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 35
VLIR Pedagogische Wetenschappen.35 35
09-11-2006 12:09:44
in de Gentse en Leuvense opleidingen de centrale elektronische leerplatformen (resp. ‘Minerva’ en ‘Toledo’ genoemd) en de ICT-toepassingen werden uitgebouwd en ook intensief worden gebruikt. Een aandachtspunt bij de Gentse opleidingen is dat dit nog niet altijd even consequent en dus nog te sterk docent-afhankelijk gebeurt. Voor de Leuvense opleidingen geldt in dit kader de in het deelrapport geuite verbetersuggestie in verband met de transparantie en de interne communicatie van het centrale didactisch concept. Over wat er de facto gebeurt is de commissie zeer tevreden, maar hoe dit precies gerelateerd moet worden aan het centrale concept is de commissie onvoldoende duidelijk geworden. De betrokken Brusselse opleidingen zouden op hun beurt meer gebruik moeten maken van de mogelijkheden die het in se goed uitgebouwde leerplatform PointCarré biedt. Voor deze opleidingen is ook de eerder gemaakte opmerking in verband met het ontbreken van een expliciet geformuleerd didactisch concept relevant.
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing De kwaliteit van de examenvragen die de commissie bij de verschillende opleidingen kon inkijken verdient waardering. Ook over de bekendheid en de transparantie van de verschillende examennormen en -vormen bij de studenten is de commissie positief. Aan de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de K.U.Leuven suggereert de commissie wel om ondanks de bij de studenten en docenten vastgestelde grote tevredenheid over alle bij dit facet betrokken aspecten, de ontwikkeling van andere dan de gebruikte examenvormen te onderzoeken. Wat de drie Brusselse opleidingen betreft stelde de commissie vast dat de kwaliteit van de permanente feedback wisselend is. Zij meent daarbij dat er, ondanks de gebezigde ad hoc oplossingen (zoals alternatieve evaluatievormen of het -door de kleinschaligheid van de betrokken opleidingen ook mogelijk gemaakte- goed werkende open deur beleid) die volgens de commissie wel voldoende basisondersteuning blijven bieden, wel zou moeten gestreefd worden naar een meer structurele oplossing voor dit knelpunt. De klachten van de verschillende studentengroepen over de kwaliteit van de permanente feedback bij de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de UGent vindt de commissie problematisch. Zij is van mening dat er een ernstig probleem is met betrekking tot de feedback bij de niet-periodegebonden toetsing en bij de stage. Studenten gaven aan geconfronteerd te worden met een groot aantal papers, groeps- en individuele opdrachten zonder dat daar een voldoende structureel georganiseerde feedback tegenover staat. Het snel en sterk toegenomen aantal studenten in combinatie met een financieel kader waarin slechts langzaamaan meer ruimte vrij komt is daar zeker debet aan, maar de commissie meent dat een intens en actief gestimuleerd contact tussen student en docent in het kader van de permanente feedback wezenlijk is voor een opleiding die een didactisch concept als ‘reflective practicioner’ hanteert. De commissie beveelt dan ook aan om een beter evenwicht aan te brengen tussen de mogelijkheden tot het geven van feedback, gegeven de aanwezige capaciteit, en de hoeveelheid (of de vorm van de gekozen) werkvormen of opdrachten.
36 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
VLIR Pedagogische Wetenschappen.36 36
09-11-2006 12:09:44
Na ampel overleg en gezien de positieve indruk die de commissie heeft over alle andere bij dit facet betrokken aspecten, oordeelt de commissie op facetniveau evenwel ook over de Gentse opleidingen positief.
Facet 2.8.: Masterproef Alle opleidingen voldoen aan de decretaal vastgelegde eisen inzake de masterproef. Het academisch niveau van de door de commissie ingekeken selectie van eindverhandelingen van de licentiaatsopleiding Sociale en Culturele Agogiek aan de VUB vertoonde enige variatie. Gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken en de betrokken docenten, en het daarnaast ook raadplegen van het nieuwe masterprogramma overtuigden de commissie er evenwel van dat de begeleiding werd versterkt en daarom meent ze dat er voldoende garanties zijn voor een meer evenwichtige kwalitatieve output. Over de kwaliteit van de scripties uit de licenties Pedagogische Wetenschappen aan de VUB is de commissie tevreden. De in het vorige visitatierapport genoemde problemen in verband met begeleiding zijn volgens de commissie middels de reeds genomen maatregelen voldoende verholpen. De opleiding dient echter, gezien het wegvallen van een ‘eigen’ instroom bij het nieuwe masterprogramma, en het andere publiek waar zij zich nu op richt, bijzondere aandacht te geven aan de methodologische vorming van de toekomstige instromers. De eindverhandelingen van de Leuvense en de Gentse opleidingen bleken zeker op academisch niveau te zijn. Beide opleidingen schenken ook voldoende aandacht aan de voorbereiding en hebben een goed uitgewerkte en systematische thesisbegeleiding.
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden Net zoals bij facet 2.5 meent de commissie dat het ook bij dit facet om overwegend formele en procedurele criteria gaat en het dus ook hier moeilijk is om verdere gradaties in scores aan te brengen. Voor alle betrokken opleidingen is de commissie van mening dat de programma’s qua vorm en inhoud voldoende aansluiten bij de te verwachten kwalificaties van de instromende studenten en dat er middels de verschillende uitgebouwde schakel- en voorbereidingsprogramma’s en de voldoende ontwikkelde flexibele leerwegen op een adequate manier inspanningen worden geleverd om deze aansluiting verder te verzekeren. Wat de masteropleiding Onderwijskunde aan de VUB betreft wenst de commissie duidelijk te benadrukken dat zij, ondanks haar in het deelrapport geuite twijfels, dit facet een voldoende toekent vanuit de vaststelling van wat er volgens haar aanwijsbaar is gebeurd om het toekomstige programma te laten aansluiten bij de verwachte kwalificaties van het publiek waar zij zich met dit omgevormde programma op richt. Het door haar bestudeerde schakel- en voorbereidingsprogramma werd voldoende aanwijsbaar op deze groep toegespitst en in de gesprekken toonden de opleidingsverantwoordelijken
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 37
VLIR Pedagogische Wetenschappen.37 37
09-11-2006 12:09:44
zich niet enkel zeer bewust van de eventuele mogelijke knelpunten, maar ook bereid om daar efficiënt op te reageren.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Facet 3.1.: Kwaliteit personeel De commissie is zeer tevreden over de kwaliteit van het personeel dat aan de verschillende opleidingen is verbonden. De vakinhoudelijke, onderwijskundige en didactische deskundigheid is (afgaande op de gevoerde gesprekken met de studenten en oud-studenten en op de bestudeerde cursussen) over het algemeen zeer goed, waarbij de commissie ook en vooral de bij alle opleidingen tot uiting gekomen inzet voor en de betrokkenheid bij de curricula, tegen de achtergrond van een vaak zeer hoge werk- en publicatiedruk, opmerkelijk vond. Vooral aan de K.U.Leuven was het de commissie een genoegen de studenten en afgestudeerden over de toegankelijkheid, de persoonlijke betrokkenheid en de kwaliteit van hun lesgevers te horen praten. De commissie heeft ook veel waardering voor de gelijkmatige aandacht die er bij het personeelsbeleid gaat naar zowel de onderzoeks- als onderwijscomponent. Voor de opleidingen aan de UGent begrijpt de commissie dat de faculteit een duidelijke inhaalbeweging qua onderzoeksoutput voorstaat en heeft zij kunnen vaststellen dat de opleidingen daar zeker ook in slagen. Zij hoopt wel dat de (waardering voor) onderwijsprestaties daarbij niet uit het oog worden verloren. Wat de Brusselse opleidingen betreft benadrukt de commissie dat zij positief staat tegenover het opnemen van de deelname aan professionaliseringsactiviteiten in de academische dossiers. In dit kader merkt de commissie overigens voor alle opleidingen op dat de deelname aan professionaliseringsactiviteiten meer gestimuleerd zou mogen worden. Een ander punt dat de commissie opmerkelijk vond en ook bij alle betrokken opleidingen heeft vastgesteld, is dat het personeelscorps veelal voor het grootste deel uit alumni van de eigen opleiding bestaat, hoewel in de verschillende aanwervingsprocedures de afgestudeerden uit andere universiteiten zeker niet worden uitgesloten.
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Over de professionele en academische gerichtheid van de staf die is verbonden aan de opleidingen aan de K.U.Leuven en aan de UGent is de commissie zeer tevreden. In Gent werpt het onder facet 3.1 vermelde beleid van de faculteit duidelijk zijn vruchten af en is de koppeling tussen onderzoek en onderwijs aantoonbaar aanwezig. De onderzoeksdomeinen van de Leuvense staf bestrijken een brede waaier aan specialisaties waardoor de curricula van de opleidingen inhoudelijk bijzonder rijk
38 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
VLIR Pedagogische Wetenschappen.38 38
09-11-2006 12:09:44
zijn. Bij beide zijn ook de internationale contacten en de concrete banden met het beroepenveld goed uitgebouwd. Wat de drie opleidingen aan de VUB betreft behoeft de onderzoekscomponent en academische output zeker nog versterking. Rekening houdend met de kleine bestaffing van de betrokken opleidingen is de commissie evenwel niet ontevreden over de geleverde prestaties. De internationale contacten en de banden met het beroepenveld zijn bevredigend.
Facet 3.3: Kwantiteit personeel De commissie wenst te benadrukken dat zij voor de evaluatie van dit facet geen beroep heeft kunnen doen op objectieve gegevens die een onderlinge vergelijking mogelijk maken. De student/docentratio werd bij de verschillende opleidingen op een verschillende manier (en met verschillende definities van ‘student’ en ‘docent’) berekend. Ook de basis waarop de toekenning van de middelen intra- en interuniversitair geschiedt, was voor de commissie moeilijk te begrijpen waardoor de (bij alle opleidingen voorkomende) klachten over een (al dan niet nijpend) personeelstekort moeilijk geverifieerd konden worden. Aangezien er ook in verband met (tijdelijke of dreigend structurele) problemen rond de verdeling van onderwijs- en onderzoekslast vaak gewezen werd op een tekort aan formatie, ervoer de commissie dit gebrek aan objectieve gegevens als hinderlijk. Niettemin heeft de commissie, op basis van de in elk afzonderlijk deelrapport vermelde specifieke indicaties, toch de indruk dat er voor elke opleiding in ieder geval minstens voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is om een basiskwaliteit te kunnen blijven garanderen. Daarbij zij opgemerkt dat vooral de Brusselse opleidingen een eigenlijk (ook door de vorige visitatiecommissie erkende) onhoudbare situatie hebben weten te overbruggen. Voor beide opleidingen is er (omwille van de in de respectieve deelrapporten genoemde redenen) evenwel verbetering in zicht. Wat de verdeling onderzoek/onderwijs betreft is het de commissie opgevallen dat er in de Vlaamse (ped)agogiekopleidingen bijna exclusief op basis van loyaliteit en informele afspraken wordt gewerkt. De commissie erkent dat deze aanpak zeker zijn merites heeft, maar gezien de vele (al dan niet terechte) klachten die zij in dit verband bij elke betrokken opleiding heeft opgevangen, beveelt zij de opleidingen aan om een methodiek uit te werken waarin deze verhouding op meer systematische en objectieve manier in kaart kan worden gebracht. Aan de UGent is daarmee reeds een goed begin gemaakt.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN Facet 4.1: Materiële voorzieningen Voor de Brusselse opleidingen zijn inzake de voorzieningen de materiele basisvoorwaarden voor het
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 39
VLIR Pedagogische Wetenschappen.39 39
09-11-2006 12:09:44
adequaat realiseren van de programma’s aanwezig, al zijn de oude gebouwen aan renovatie toe. Het vriendelijke personeel van het Atelier voor Testonderzoek, Observatie en Media (ATOM) verdient een vermelding. De Leuvense opleidingen beschikken over een meer uitgebreide keur aan voorzieningen waarbij vooral de moderne ICT-uitrusting uitstekend kan worden genoemd. Over het geheel van de faciliteiten die de Gentse opleidingen kunnen gebruiken in het gerenoveerde faculteitsgebouw was de commissie erg onder de indruk. Hier verdienen zowel de uitstekende faciliteiten voor personen met een handicap als de ICT-toepassingen inclusief de elektronische leeromgeving en het skillslab een bijzondere vermelding.
Facet 4.2: Studiebegeleiding De studenten in de Leuvense opleidingen Pedagogische Wetenschappen krijgen volgens de commissie een uitgebreide ondersteuning van een gedreven en gemotiveerd docentencorps en de verschillende ondersteunende medewerkers. De studiebegeleiders, de studietrajectbegeleiders en de ombuds leveren volgens de commissie goed werk en worden daarin ook gewaardeerd door de studenten. Informatie wordt efficiënt en via voldoende gedifferentieerde kanalen verspreid. Tijdens haar bezoek aan de UGent en aan de VUB kon de commissie vaststellen dat de noodzakelijke voorzieningen aanwezig zijn om een voldoende basiskwaliteit te garanderen. Aan de UGent ligt de nadruk evenwel nog te veel op de eerstejaarsstudenten. De monitoraatbegeleiding is er goed maar zou wat meer proactief te werk moeten gaan en ook wat krachtiger naar buiten moeten treden. Na het eerste jaar moeten de studenten terugvallen op één studietrajectbegeleider voor de hele faculteit. Dit lijkt de commissie toch wat mager. De kleinschaligheid van de Brusselse opleidingen laat toe dat er, ondanks het minder geformaliseerde begeleidingsbeleid, toch een behoorlijk werkend informeel toezichts- en remediëringscircuit bestaat. Gezien de toenemende studentenaantallen bij de agogiekopleidingen en daar vastgestelde wat wisselende stagebegeleiding, meent de commissie dat een verder uitwerken van een meer formele en proactieve studiebegeleiding wenselijk is. Ook voor de opleiding Onderwijskunde zou, zeker in het licht van de verwachte grotendeels professioneel actieve studentengroep, een meer proactief beleid moeten worden gevoerd. Het bestaande begeleidingsprogramma dat op deze groep is toegesneden, zou zonodig ook verder moeten worden uitgebreid.
40 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
VLIR Pedagogische Wetenschappen.40 40
09-11-2006 12:09:45
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Facet 5.1: Evaluatie resultaten De verzameling en evaluaties van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de K.U.Leuven voldoet aan de eisen die de commissie in dit verband stelde. De interne kwaliteitszorg is er voldoende periodiek en, met uitzondering van het in beeld brengen van de studielast, ook systematisch georganiseerd. Er zou evenwel wat meer aandacht moeten gaan naar een integraal beleid op dit vlak. Aan de UGent worden de cursussen, de docenten en het programma van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen periodiek, systematisch en integraal geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. Er zijn uitvoerige studietijdmetingen en ook is er een goede opvolging van de onderwijsbelasting. Alle formele elementen zijn dus aanwezig om een goede interne kwaliteitszorg te garanderen. De commissie laat bij haar evaluatie van dit facet echter ook haar oordeel over de permanente toetsing (zie facet 2.7) meespelen. De instrumenten waarover de opleidingen beschikken hebben volgens de commissie dit knelpunt niet goed geregistreerd. De commissie is ten slotte zeer tevreden over de duidelijke professionalisering van de centrale kwaliteitszorgcel aan de VUB. Zij is onder de indruk van de goede implementatie en het gebruik van de uitgebreide onderwijsevaluaties, de nauwkeurig opgezette en uitgevoerde studietijdmetingen en de gedetailleerde plannen voor de verdere uitwerking van het gebruik van het onderwijsdossier bij de bewaking van de kwaliteit van het personeel. Ook de exit-evaluaties en de alumni-enquêtes wijzen op een positieve mentaliteit met betrekking tot het kwaliteitszorgsysteem en het doortastende beleid van de daarvoor verantwoordelijke medewerkers. De commissie kon ook vaststellen dat de resultaten goed teruggekoppeld worden naar de respectieve faculteiten en vakgroepen.
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering De commissie is voor elk van de bezochte opleidingen zeer tevreden over de genomen en de voorziene maatregelen tot verbetering. Er werden naar aanleiding van het vorige visitatierapport in elke opleiding meer of minder indringende ingrepen verricht ter remediëring van de toen vastgestelde aandachtspunten. Ook de huidige transitie van kan/lic naar ba/ma werd bij alle betrokken opleidingen met het oog op verbetering en bewaking van kwaliteit aangepakt. De zelfevaluatierapporten zijn over het algemeen zelfkritische documenten die, hoewel verschillend van stijl en toon, de vastgestelde knelpunten niet alleen niet uit de weg gaan, maar er ook telkens constructieve oplossingen aan trachten te koppelen. Ten slotte kon de commissie vaststellen dat de signalen die worden opgevangen door de verschillende formele en/of informele circuits, steeds ernstig genomen worden en er ook steeds in samenspraak met de betrokken geledingen naar een bevredigende oplossing wordt gezocht.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 41
VLIR Pedagogische Wetenschappen.41 41
09-11-2006 12:09:45
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De reeds geprezen evaluatiemechanismen die door de centrale kwaliteitszorgcel van de VUB worden opgezet bevragen systematisch en periodiek alle relevante geledingen. Daarnaast hebben de drie Brusselse opleidingen door hun relatieve kleinschaligheid eveneens een goed informeel contact met de verschillende betrokken partijen. De betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de kwaliteitszorg aan de K.U.Leuven en aan de UGent is bevredigend. Aan de K.U.Leuven zouden ook andere betrokkenen naast de studenten moeten worden benaderd in de periodieke bevraging en moet er meer geïnvesteerd worden in een systematisch overleg met de alumni. Aan de UGent kan de betrokkenheid van de docenten (via systematische bevragingen) en van het beroepenveld (via structureel overleg) nog worden geoptimaliseerd.
ONDERWERP 6: RESULTATEN Facet 6.1: Gerealiseerd niveau De commissie is, zoals blijkt uit de evaluaties van de hierboven onderscheiden facetten, zeer tevreden over het gerealiseerd niveau van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de K.U.Leuven en de UGent. De doelstellingen die deze opleidingen voorop zetten, worden duidelijk gehaald. De resultaten van de loopbaananalyses zijn bevredigend. Het viel de commissie op dat de studenten en alumni van de UGent, in vergelijking met die van de andere opleidingen, uiterst kritisch over hun opleiding zijn (wat in ieder geval een teken is dat de ‘reflective practicioner’-aanpak van deze opleidingen geslaagd te noemen is) maar over het algemeen wel tevreden zijn. Het gerealiseerd niveau van de opleidingen Agogische Wetenschappen aan de VUB is, zoals ook blijkt uit de alumnibevragingen, bevredigend. Hier hield de commissie bij haar oordeel rekening met de opmerking over de noodzaak van een continue aandacht voor de academische oriëntatie alsook met de vaststelling van het wisselende niveau van de eindverhandelingen uit het verleden. Het opnemen van (de in het deelrapport expliciet vermelde) verschillende verbetersuggesties met betrekking tot de doelstellingen en het programma van de opleiding Onderwijskunde aan de VUB die volgens de commissie –algemeen gesteld- beter moet worden afgestemd op het beroepenveld en op de specifieke instroom, blijft een uitdaging. Het goed georganiseerde kwaliteitszorgsysteem en de reeds genomen maatregelen ter verbetering laten de commissie evenwel toe om hier een positief oordeel te vellen. De internationale studentenuitwisseling is, rekening houdend met de vigerende decretale beperkingen, over het algemeen zo goed mogelijk geregeld. Vanuit internationaal perspectief echter laat deze vorm van internationalisering aan de Vlaamse universiteiten nog te wensen over. Vooral de instroom is
42 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
VLIR Pedagogische Wetenschappen.42 42
09-11-2006 12:09:45
zeer mager, wat uiteraard begrijpelijk is wanneer het aanbieden van Engels- of anderstalig onderwijs zonder dat daar een Nederlandstalige pendant tegenover staat decretaal verhinderd wordt. Wat de commissie eveneens opvallend vindt is dat de samenwerking met Franstalige universiteiten vrijwel geheel ontbreekt.
Facet 6.2: Onderwijsrendement De commissie is positief over het onderwijsrendement aan de verschillende door haar gevisiteerde opleidingen. De slaagcijfers en verschillende doorstroomanalyses geven onderling vergelijkbare resultaten. De commissie raadt de Gentse en Leuvense opleidingen aan om het Brusselse voorbeeld te volgen en eveneens een systematisch onderzoek op te zetten naar studie-uitval. Aan de UGent bestaan hier al plannen voor. Gezien de huidige overgangsfase, waarbij er uiteraard nog niet voldoende cijfers beschikbaar zijn betreffende het rendement van de vernieuwde programma’s, lijkt het de commissie te vroeg om reeds tot hogere kwalificaties dan ‘voldoende’ te kunnen besluiten.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 43
VLIR Pedagogische Wetenschappen.43 43
09-11-2006 12:09:45
44
VLIR Pedagogische Wetenschappen.44 44
09-11-2006 12:09:45
IV. Tabellen kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabellen wordt het oordeel van de commissie op de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale eisen die aan een bachelor- of masteropleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin-descriptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het structuurdecreet van het hoger onderwijs (2003) en het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (2004). Bovendien heeft de visitatiecommissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is beschreven in hoofdstuk II van deel 1 van dit visitatierapport. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabellen en de daar in opgenomen scores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (de opleidingen in vergelijkend perspectief en de deelrapporten per instelling) gemaakt worden. Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen OV : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen NVT : Niet van toepassing
Tabellen kwaliteitsaspecten | 45
VLIR Pedagogische Wetenschappen.45 45
09-11-2006 12:09:45
Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
46 | Tabellen kwaliteitsaspecten
VLIR Pedagogische Wetenschappen.46 46
09-11-2006 12:09:46
Tabellen kwaliteitsaspecten | 47
VLIR Pedagogische Wetenschappen.47 47
09-11-2006 12:09:46
G
OK V G G
Facet 2.3 : Samenhang programma
Facet 2.4 : Studieomvang
Facet 2.5 : Studietijd
Facet 2.6 : Afstemming vormgeving inhoud
Facet 2.7 : Beoordeling en toetsing
Facet 2.9 : Toelatingsvoorwaarden
V
G V
Facet 5.2 : Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3 : Betrekken van medewerkers
G V
Facet 6.1 : Gerealiseerd niveau
Facet 6.2 : Onderwijsrendement
+
V
Onderwerp 6 : Resultaten
+
Facet 5.1 : Evaluatie resultaten
G
Facet 4.2 : Studiebegeleiding
Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg
G
Facet 4.1 : Materiële voorzieningen
+
V
Facet 3.3 : Kwantiteit personeel
Onderwerp 4 : Voorzieningen
E G
Facet 3.2 : Eisen academische gerichtheid
+
Facet 3.1: Kwaliteit personeel
Onderwerp 3 : Personeel
V
G
+
V
G
V
+
G
G
+
V
G
E
+
V
G
G
G
V
OK
G
G
V
+
G
G
+
Ba
V
G
+
V
G
V
+
V
E
+
V
G
G
+
V
NVT
V
G
V
OK
V
G
V
+
G
V
+
PedWet Ma
UGent PedWet
K.U.Leuven
NVT
G
Facet 2.2 : Eisen academische gerichtheid
Facet 2.8 : Masterproef
V G
Facet 2.1 : Relatie doelstelling inhoud
+
Facet 1.2 : Domeinspecifieke eisen
Onderwerp 2 : Programma
G
+
Ba
Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie
Onderwerp 1: Doelstellingen
1. Vergelijkende scoretabel
V
G
+
V
G
V
+
V
E
+
V
G
G
+
V
G
V
G
V
OK
V
G
V
+
G
V
+
Ma
V
V
+
G
G
G
+
V
V
+
V
V
G
+
V
NVT
V
V
V
OK
V
V
V
+
V
V
+
Ba
Agog
V
V
+
G
G
G
+
V
V
+
V
V
G
+
V
V
V
V
V
OK
V
V
V
+
V
V
+
Ma
V.U.B
V
V
+
G
G
G
+
V
V
+
V
V
G
+
V
V
V
V
V
OK
V
V
V
+
V
V
+
Ma
OnKu
48 | Tabellen kwaliteitsaspecten
VLIR Pedagogische Wetenschappen.48 48
09-11-2006 12:09:46
V V V
Facet 2.7 : Beoordeling en toetsing
Facet 2.8 : Masterproef
Facet 2.9 : Toelatingsvoorwaarden
V
Facet 3.3 : Kwantiteit personeel
V V
Facet 5.3 : Betrekken van medewerkers
V V
Facet 6.1 : Gerealiseerd niveau
Facet 6.2 : Onderwijsrendement
+
V
Facet 5.2 : Maatregelen tot verbetering
Onderwerp 6 : Resultaten
+
Facet 5.1 : Evaluatie resultaten
G
Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg
G
Facet 4.1 : Materiële voorzieningen
Facet 4.2 : Studiebegeleiding
+
G
Facet 3.2 : Eisen academische gerichtheid
Onderwerp 4 : Voorzieningen
E
Facet 3.1: Kwaliteit personeel
Vanwege haar specificiteit, die in het hoofdstuk ‘inleiding & preambule bij de oordelen’ van dat deelrapport nader wordt toegelicht, werd deze opleiding niet in de vergelijkende tabel opgenomen.
1
V
Facet 2.6 : Afstemming vormgeving inhoud
+
V
Facet 2.5 : Studietijd
Onderwerp 3 : Personeel
V OK
Facet 2.4 : Studieomvang
V
Facet 2.2 : Eisen academische gerichtheid
Facet 2.3 : Samenhang programma
V
Facet 2.1 : Relatie doelstelling inhoud
+
V
Onderwerp 2 : Programma
V
Facet 1.2 : Domeinspecifieke eisen
+
Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie
Onderwerp 1: Doelstellingen
2. Overzichtstabel Master Educatieve Studies (MES-N) / Master Educational Studies (MES-E) aan de K.U.Leuven1
DEEL 2 OPLEIDINGSRAPPORTEN
49
VLIR Pedagogische Wetenschappen.49 49
09-11-2006 12:09:46
50
VLIR Pedagogische Wetenschappen.50 50
09-11-2006 12:09:47
DE OPLEIDINGEN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN VAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Vooraf In overeenstemming met haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen) waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in functie van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleidingen (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen) hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoren. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn verder gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen).
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 51
VLIR Pedagogische Wetenschappen.51 51
09-11-2006 12:09:47
De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Inleiding In het kader van de invoering van de bachelor-masterstructuur wordt in het Departement Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven de tweejarige kandidatuur en de driejarige licentie Pedagogische Wetenschappen omgevormd tot een driejarige bachelor in de Pedagogische Wetenschappen (gestart in 2004-2005) en een tweejarige master in de Pedagogische Wetenschappen (start in 2007-2008). Daarnaast zal het departement vanaf 2007-2008 ook de eenjarige opleiding master in de Educatieve Studies/master of Educational Studies aanbieden. Deze opleiding wordt in een afzonderlijk deelrapport behandeld. In hun zelfevaluatierapport benadrukken de betrokken opleidingen dat de omvorming als een gelegenheid werd aangegrepen om, in het kader van het streven naar kwaliteitsverbetering, belangwekkende vernieuwingen in het curriculum door te voeren. Daartoe werd eind 2004 een omvattend evaluatieproject opgezet en uitgevoerd. Dit evaluatieproject diende de opleidingen als gids bij hun zelfstudie en resulteerde in het verzamelen van gegevens omtrent het verleden, alsook in het presenteren van wat de zij in de toekomst willen verwezenlijken. Het zelfevaluatierapport van de opleidingen is het resultaat van deze exercitie en legt de nadruk vooral op dit toekomstperspectief. Op het ogenblik van de visitatie bevonden de hier besproken opleidingen zich in volle transitie. Zo verkeerde de te visiteren bachelor halfweg in uitvoering terwijl de licentie medio 2006 begint af te lopen. De masteropleiding moet nog starten. De commissie is zich bewust van de moeilijkheden die gepaard gaan met deze huidige overgangsfase en heeft getracht om bij haar oordelen rekening te houden met deze situatie.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING De driejarige bachelor Pedagogische Wetenschappen doelt op een ruime, gemeenschappelijke basisvorming die de student in staat moet stellen zich een beeld te vormen over mens en opvoeding, ingebed in de maatschappelijke werkelijkheid. De opleiding wil daarnaast ook een brede inleiding bieden in de wetenschappelijke methodologie. De afgestudeerde bachelor dient volgens de opleiding in staat te zijn duidelijk te maken wat in een bepaalde context een pedagogische vraagstelling is, deze vraagstelling te verantwoorden en te analyseren en de invalshoeken aan te geven van waaruit ze kan worden benaderd om bij te dragen
52 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.52 52
09-11-2006 12:09:47
aan mogelijke oplossingen. Zij/hij kan dit op een exemplarische wijze voor meerdere contexten en problematieken uit de pedagogische realiteit. De student moet dit ook systematisch en grondig kunnen doen met betrekking tot tenminste één van de specifieke domeinen van de Pedagogische Wetenschappen (onderwijskunde, orthopedagogiek, sociale pedagogiek). De bachelor moet daarenboven vertrouwd worden gemaakt met de verschillende praktische werkvelden, iets wat volgens het zelfevaluatierapport in de driejarige bachelor meer verregaand gebeurt dan in de vroegere tweejarige kandidatuur. In het kader van het voor de K.U.Leuven centrale didactisch concept van begeleide zelfstudie moet in het verloop van de opleiding ook de nadruk van kennisverwerving verschuiven naar zelfstandige kennisverwerking en naar de vorming van het persoonlijk oordeel. De ambitie van de huidige uit te doven driejarige licentieopleiding en ook van de toekomstige tweejarige masteropleiding is om nog meer de klemtoon te leggen op persoonlijke verwerking van het studiemateriaal, ondersteund door individuele feedback. Vanuit pedagogische denkkaders moet de licentiaat, respectievelijk de master Pedagogische Wetenschappen kunnen antwoorden op vragen die aan de pedagoog als deskundige in de samenleving gesteld worden, en zijn/haar antwoorden ook kunnen legitimeren. Algemeen gesteld leidt dat tot de volgende kerndoelstelling voor de licentie, respectievelijk de master: de licentiaat, respectievelijk de master dient in staat te zijn pedagogische problemen – tenminste in het domein (onderwijskunde, orthopedagogiek, sociale pedagogiek) waarop hij zich grondig en systematisch heeft voorbereid - te definiëren en te situeren, die op een wetenschappelijk verantwoorde wijze aan te pakken en het geheel te legitimeren. De gediplomeerde kan, conform de eisen van de wetenschappelijke gemeenschap, hierover rapporteren en met collega’s en betrokkenen een discussie aangaan en ook bijdragen tot het genereren van praktijkrelevante en/of wetenschappelijke kennis. De Leuvense opleidingen in de Pedagogische Wetenschappen willen zich volgens het zelfevaluatierapport daarenboven uitdrukkelijk situeren in internationale ontwikkelingen van de Pedagogische Wetenschappen en garant staan voor een open houding van de gediplomeerden op de maatschappelijke, interculturele en internationale realiteit. Deze algemene doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport verder uitgedifferentieerd in eindtermen die per niveau worden onderverdeeld in kennis, vaardigheden en attitudes. De opleidingen hebben naar eigen zeggen inspanningen verricht om de doelstellingen en eindtermen zowel bij studenten als docenten bekend te maken.
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de licentie/
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 53
VLIR Pedagogische Wetenschappen.53 53
09-11-2006 12:09:47
masteropleiding als goed. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn helder geformuleerd en van academisch niveau. De lat wordt voor beide opleidingen voldoende hoog gelegd en de eindtermen voldoen zeker aan de eisen die de commissie ten aanzien van een opleiding Pedagogische Wetenschappen in haar referentiekader heeft geformuleerd. De doelstellingen zijn in goede mate gericht op het ontwikkelen en beheersen van algemene en wetenschappelijke competenties, sluiten goed aan bij het doorheen het studietraject evoluerende niveau, en vertonen daarbij volgens de commissie ook een goed evenwicht tussen theorieen praktijkgerichtheid. De commissie waardeert dat er aandacht gaat naar het competentiegericht leren zonder dat daarbij aan de eisen van het academisch onderwijs wordt geraakt. Conform de doelstellingen van de bachelor moet deze laatste in de professionele praktijk op verantwoorde wijze kunnen beginnen, waarbij er volgens de commissie daarnaast terecht ook de nadruk wordt gelegd op het sterk wetenschappelijke karakter van deze opleiding en op de doorstroming naar de licentie/master. De licentie/masteropleiding is gericht op het vormen van een generalistische pedagoog die ook voldoende domeinspecifieke kennis heeft. Uit gesprekken met studenten en afgestudeerden blijken beide groepen zeer tevreden te zijn over het niveau en de oriëntatie van hun opleiding en ook het evenwicht tussen theorie en praktijk erg te waarderen. Uit gesprekken met deze en andere geledingen leidt de commissie daarenboven af dat de doelstellingen en eindtermen goed gekend zijn onder alle betrokkenen. De commissie stelt ook vast dat er universiteitsbreed een onderwijsfilosofie ontwikkeld is in de vorm van het didactisch concept ‘begeleide zelfstudie’ en dat dit concept, blijkens de gesprekken met het onderwijzend personeel, het onderwijs inspireert. De eigenheid, karakteristieken en de precieze implicaties van dit concept zijn de commissie onduidelijk gebleven. Uit de gesprekken die de commissie met de verschillende betrokkenen bij de opleidingen voerde, bleek het concept wel algemeen bekend maar bleken er ook verscheidene en uiteenlopende interpretaties van te bestaan. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleidingen dan ook aan hun centrale concept en zijn mogelijke implicaties duidelijker te expliciteren om zo ook de implementatie ervan te faciliteren. Daarnaast -en daarmee samenhangend- zouden de opleidingen ook meer inspanningen moeten doen om dit concept beter te communiceren naar de betrokkenen.
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor- als de licentie/ masteropleiding als goed. Beide opleidingen vertonen volgens de commissie in alle opzichten de kenmerken van een in het internationale pedagogische en onderwijskundige onderzoek ingebed geheel. Daarbij zijn de doelstellingen van beide opleidingen, ook de domeinspecifieke aspecten ervan, duidelijk verweven met de relevante praktijken. De eindkwalificaties zijn volgens de commissie ontegensprekelijk ontleend
54 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.54 54
09-11-2006 12:09:47
aan de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De domeinspecifieke doelstellingen zijn helder en duidelijk geformuleerd, en in kennis, vaardigheden en attitudes opgedeeld. De commissie kon vaststellen dat dit in overleg met alle geledingen van de opleidingen is gebeurd. De aanbeveling van de vorige visitatiecommissie in verband met het duidelijker beschrijven van doelstellingen werd dus goed opgevolgd. De commissie spreekt ook haar waardering uit over de goede profilering van de beide opleidingen. De commissie meent dat de opleidingen de Pedagogische Wetenschappen terecht aanbieden als een handelingswetenschap, zonder dat daarbij de academische gerichtheid uit het oog wordt verloren. Studenten en afgestudeerden benadrukten daarenboven hun appreciatie voor de brede oriëntatie die de opleidingen hen bieden of boden. De commissie meent ook dat de opleidingen een goede conceptuele exploratie van de betrokken domeinen bieden. Evenwel geldt ook voor dit facet de bedenking met betrekking tot de transparantie van het centrale concept ‘begeleide zelfstudie’ en de vraag naar het onderscheidend karakter van dit concept. De commissie heeft niet de indruk dat dit basisconcept de opleidingen actief mee helpt profileren. Hoewel de doelstellingen duidelijk en helder geformuleerd werden, werd dit bewust niet per afstudeerrichting gedaan. De opleidingen argumenteren in een bijlage bij het zelfevaluatierapport dat zij daarmee de nadruk willen leggen op de breedgeoriënteerdheid van haar afgestudeerden en stellen ook dat de specifieke doelstellingen in haar syllabi voldoende concreet en adequaat werden beschreven. De commissie heeft begrip voor deze argumenten, maar vraagt eveneens een grotere aandacht voor de wijze waarop de algemene doestellingen zich verhouden tot de specifieke eisen van het beroepenveld. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie de opleidingen dan ook aan om deze relatie tussen de doelstellingen en de eisen van het beroepenveld explicieter uit te werken.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie is positief over de doelstellingen van zowel de bachelor- als de licentie/masteropleiding Pedagogische Wetenschappen. Zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen van beide opleidingen zijn goed. Er wordt een voldoende hoog academisch niveau nagestreefd zonder dat de gerichtheid op de praktijk uit het oog wordt verloren. De doelstellingen werden helder geformuleerd en zijn goed gekend bij alle betrokkenen. De opleidingen hebben daarenboven een breed profiel dat wordt erkend en gewaardeerd door studenten en afgestudeerden. Er is een centraal didactisch concept waarvan de mogelijke implicaties duidelijker zouden moeten worden geëxpliciteerd en dat ook beter naar de verschillende betrokkenen moet worden gecommuniceerd. Ook de relatie tussen de doelstellingen en de eisen van het beroepenveld wordt te weinig gespecificeerd.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 55
VLIR Pedagogische Wetenschappen.55 55
09-11-2006 12:09:47
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Het bachelorprogramma bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten en is onderverdeeld in drie groepen van opleidingsonderdelen: 1. Algemeen pedagogische opleidingsonderdelen (84 studiepunten op 180). Deze moeten de disciplinaire identiteit van het vakgebied waarborgen. In het eerste jaar bieden zij een inleiding, in de volgende jaren een verdieping in het pedagogisch denken en handelen. Belangrijk volgens de opleiding, is dat in de bachelor de empirische en de interpretatieve onderzoeksmethodologie een evenwaardige plaats krijgen. 2. Domeinspecifieke opleidingsonderdelen (65 studiepunten op 180). Deze zijn in hoofdzaak gericht op een professioneel werkveld. De relatie tussen theorie en praktijk staat hier centraal. In de twee eerste jaren gebeurt dit respectievelijk in de opleidingsonderdelen ‘Analyse van vraag en aanbod in de praktijk van opvoeding, onderwijs en vorming’ en ‘Theorie en praktijk van groepswerk’. In het laatste jaar wordt een onderscheid gemaakt tussen de majoren Onderwijskunde, orthopedagogiek, sociale pedagogiek en theoretische pedagogiek. Telkens moeten er in dit laatste jaar ook 5 tot 10 studiepunten gekozen worden uit een andere major. Daarnaast is er ook een ‘Korte stage’ (5 studiepunten) van drie weken in het laatste jaar. 3. Andere basisdisciplines (31 studiepunten op 180) die deels verplicht zijn (o.m. ‘psychologie’, ‘ontwikkelingspsychologie’ en ‘psychodiagnostiek’), en deels zelf gekozen kunnen worden door de student (vanaf het tweede jaar). In het derde jaar hangen deze keuzeopleidingsonderdelen vast aan de gekozen major. De uitdovende licentieopleiding is -via majoren en minoren– georganiseerd in drie geprofileerde afstudeerrichtingen en biedt ook de mogelijkheid om een theoretisch vakkenpakket te kiezen. Ook in de masteropleiding wordt een beperkte gemeenschappelijke stam voorzien, met een opsplitsing in drie afstudeerrichtingen die aansluiten op het bachelorprogramma (onderwijskunde, orthopedagogiek en sociale pedagogiek). De gemeenschappelijke stam bestaat uit de masterproef (24 studiepunten), keuzeopleidingsonderdelen (10 studiepunten), en de opleidingsonderdelen ‘Reflectie over de rechtvaardiging van pedagogische interventies’ en ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’ (samen 6 studiepunten). Het basispakket voor elke afstudeerrichting bedraagt (inclusief de stage, die aan de afstudeerrichting is gekoppeld) 60 studiepunten. De resterende 20 studiepunten, 10 per jaar, kan de student invullen via een richtingsverdiepende of een richtingsverbredende minor. De afstudeerrichtingen Onderwijskunde en sociale pedagogiek hebben in hun major een gemeenschappelijk pakket van 20 studiepunten. Het betreft opleidingsonderdelen die in de professionele voorbereiding van beide groepen een centrale rol spelen (‘Educatief beleid t.a.v. onderwijs en permanente vorming’, ‘Didactiek van volwassenenvorming en beroepsopleiding’, ‘Ontwerpen van leeromgevingen’ en ‘Interculturele pedagogiek’).
56 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.56 56
09-11-2006 12:09:48
Daarnaast komen in de stam van de afstudeerrichting onderwijskunde zowel het microniveau (de leerling en de klasgroep) als het mesoniveau (de school als organisatie) van het functioneren van een school aan bod in de opleidingsonderdelen‘Vraagstukken onderwijspsychologie’,‘Opleidingsdidactiek’, ‘Meten en evalueren in het onderwijs’ en ‘Principes en methoden van onderwijsvernieuwing’. Het tweede deel van de stam van de afstudeerrichting sociale pedagogiek biedt inzichten en vaardigheden in de diverse aspecten van dit professionele werkveld aan de hand van het seminarie ‘Sociale pedagogiek: grondige vraagstukken van permanente vorming en arbeids- en sociaal-culturele participatie’. Het pakket bevat ook een opleidingsonderdeel uit een relevante buurdiscipline (organisatiepsychologie, cultuursociologie/arbeidssociologie of sociologie van het welzijnsbeleid). De stam van de afstudeerrichting orthopedagogiek behandelt de diverse thema’s die noodzakelijk zijn voor een voorbereiding op dit werkveld. Er wordt aandacht besteed aan de grondslagen van de orthopedagogiek, de diagnostiek in de pedagogische hulpverlening en de basisorthopedagogische interventies. Daarnaast bouwt het programma verder op de inleiding in aspecten van de bijzondere orthopedagogiek die in de domeinspecifieke opleidingsonderdelen van de bachelor aan bod zijn gekomen. Ten slotte wordt er ook een psychologisch opleidingsonderdeel gevolgd (‘Leerpsychologie’ of ‘Vraagstukken ontwikkelingspsychologie’). Er is zowel de mogelijkheid om een verkort programma (90 studiepunten) of een voorbereidings- of schakelprogramma (67 studiepunten) te volgen.
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s voor de bachelor en de licentie/master als voldoende. Cursussen, opmerkingen van studenten en docenten en andere geraadpleegde documenten hebben de commissie er van overtuigd dat de doelstellingen van beide opleidingen adequaat geconcretiseerd worden door de programma’s. De opleidingen maken in hun programma’s waar wat ze willen bereiken: een theoretisch goed onderbouwde handelingswetenschap zijn. De ba/ma-hervormingen hebben volgens de commissie niet geleid tot enkel ‘bordjes verhangen’ maar tot een reflectie over de programma’s. Voor de bachelor betekent dat dat hij een meer zelfstandige pedagogische opleiding is geworden die zich duidelijker profileert t.o.v. de psychologie. Voor de master zal dit leiden tot een programma voor het opleiden van een generalistische pedagoog waarbij volgens de commissie een goede balans werd gevonden tussen theorie en praktijk. De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat er bij het opstellen van de curricula zowel in de subcommissie curriculumevaluatie als in de permanente onderwijscommissies uitgebreid overleg is geweest waarbij alle geledingen inspraak hebben gehad. De studenten van de uitdovende licentie benadrukten dat zij geconsulteerd werden bij de opstelling van het masterprogramma. Ook de aanwezigheid van een gedetailleerde ‘aftoetslijst’, waarin per opleidingsonderdeel wordt
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 57
VLIR Pedagogische Wetenschappen.57 57
09-11-2006 12:09:48
nagegaan welke doelstellingen erin aan bod komen, en die algemeen bekend is bij de bij het programma betrokken geledingen van de opleidingen, heeft de commissie op prijs gesteld. Zij ziet daarin een teken dat er a posteriori goed wordt nagegaan of de programma’s overeenkomen met de eindtermen. De commissie heeft evenwel vragen bij de proactieve werking van deze lijst. De opleidingen hebben geen instrument om na te gaan welke eindtermen niet worden afgedekt door de programma’s. De consequenties van de ‘aftoetslijst’ voor het uiteindelijke onderwijs valt volgens de commissie niet af te leiden. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie beide opleidingen dan ook aan een dergelijk instrument te ontwikkelen zodat de post-actief opgestelde eindtermen ook proactief werkzaam kunnen zijn.
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van zowel het bachelor- als het licentie/masterprogramma als goed. Er is in beide programma’s voldoende aandacht voor kennisontwikkeling en voor recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Vooral de aandacht in de programma’s voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden weet de commissie te waarderen. Zo vindt de commissie dat de opleidingen een goed evenwicht hebben gevonden in het aanbod van methoden en technieken, in het bijzonder tussen de kwalitatieve en kwantitatieve benaderingen. In het kader van het werken aan de eindverhandelingen is bijvoorbeeld ook expliciet gekozen om de studenten kennis te laten maken met het doen van onderzoek. Ook de mogelijkheid tot het doen van een onderzoeksstage leidde de commissie tot haar positieve oordeel over de academische gerichtheid van het programma. Verder kon de commissie vaststellen dat er een duidelijke koppeling bestaat tussen onderwijs en onderzoek en dat studenten daarbij ook voldoende in aanraking komen met internationale literatuur. Daarenboven is er volgens de commissie ook een goede balans gevonden tussen de filosofischtheoretische aanpak en de aandacht voor de praktijk. De opleidingen hebben in dezen de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie duidelijk opgenomen. Het voornaamste perspectief voor de bachelor is een doorstroming naar de licentie/master. In het programma van de bachelor en van de licentie/master worden daarnaast ook expliciet opleidingsonderdelen opgenomen die een goede ondersteuning bieden aan professioneel gerichte studenten. In de bachelor wordt daartoe in het derde jaar een korte stage van drie weken georganiseerd met als doel de studenten op een exemplarische manier kennis te laten maken met het werkveld. De programma’s sluiten volgens de commissie ook goed aan bij de actuele beroepspraktijk, zoals bijvoorbeeld binnen de afstudeerrichting Orthopedagogiek de verweving van bepaalde opleidingsonderdelen met de Orthopedagogische Consultatiedienst Leuven laat zien. De commissie is onder de indruk van dit voorbeeld van interactie met de praktijk die volgens haar enerzijds het niveau
58 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.58 58
09-11-2006 12:09:48
van de beroepsgerichtheid van de staf en de programma’s garandeert, en anderzijds de studenten toelaat kennis te maken met aspecten van het beroepsmatig functioneren. Ook bij de sociale pedagogiek zorgt het projectonderwijs voor een dergelijke gewaarborgde interactie met de praktijk. De goed in het programma ingebedde stage is volgens de commissie een ander voorbeeld van de professionele gerichtheid van de opleidingen. De commissie merkt evenwel op dat het expliciteren van de relatie tussen de algemene doelstellingen en de specifieke eisen van het beroepenveld (zie facet 1.2) ook voor dit facet een hulpmiddel zou kunnen zijn om de bereikte balans verder te consolideren.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van zowel de bachelor als de licentie/ masteropleiding als goed. Beide door de commissie bestudeerde programma’s zijn volgens haar, zowel wat de gemeenschappelijke als specialisatievakken betreft, breed gedifferentieerd en tegelijk evenwichtig opgebouwd. Beide programma’s sluiten daarbij ook goed op elkaar aan. Zo worden de majores uit de licentie/master reeds goed voorbereid in de bachelor en is er een goede sequentiële opbouw van domeinspecifieke opleidingsonderdelen door het hele traject heen. Ook de studenten waarmee de commissie gesproken heeft waren tevreden over de samenhang en de opbouw van de programma’s. De commissie wil ook hier met name haar waardering uitspreken over het reeds eerder vermelde evenwichtige aanbod aan onderwijs in de methoden en technieken, zowel wat empirisch-analytisch als interpretatief onderzoek betreft. Hierdoor kunnen volgens haar in de latere fase van de studie diverse soorten vraagstellingen uit de pedagogiek en Onderwijskunde worden onderzocht met de daartoe geëigende onderzoeksmethoden. De commissie beschouwt het ook als een positief punt dat de samenhang van de programma’s permanent bewaakt wordt in structuren als de richtingscommissies en de permanente onderwijscommissies. Zij heeft ook kunnen vaststellen dat het onderwijs binnen de opleidingen de facto een groepsaangelegenheid is. Bij nieuwe aanstellingen bijvoorbeeld wordt er een profiel vastgelegd aan de hand van de syllabi. Dit garandeert volgens de commissie ook de samenhang van de programma’s naar de toekomst toe.
Facet 2.4.: Studieomvang Zowel het bachelorprogramma (180 studiepunten) als het licentie/masterprogramma (120 studiepunten) voldoet aan de decretaal vastgelegde eisen.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 59
VLIR Pedagogische Wetenschappen.59 59
09-11-2006 12:09:48
Facet 2.5.: Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van het programma van zowel de bachelor als de licentie als voldoende. Zowel de studenten, de afgestudeerden en de docenten van beide opleidingen, alsook de in het zelfevaluatierapport opgenomen rendementcijfers, geven aan dat beide programma’s goed studeerbaar zijn. Niets wijst op het bestaan van een discrepantie tussen de begrote en reële studietijd. De opleidingen zeggen daarenboven de studietijd te bewaken door gesignaleerde problemen meteen aan te pakken in de permanente onderwijscommissies, wat door de studenten duidelijk werd bevestigd en gewaardeerd. In het kader van het verbeterperspectief en tegen de achtergrond van de huidige ba/ma-hervorming, waarbij de verhouding 2(kan.)/3(lic.) zal worden omgezet in 3(ba.)/2(ma.) lijkt het de commissie een goede suggestie ook te trachten de studielast meer systematisch en proactief in te schatten, zodat signalen vroeger dan in de vorm van eventuele klachten zouden kunnen worden opgevangen.
Facet 2.6.: Afstemming tussen vorm en inhoud Binnen de bacheloropleiding worden diverse onderwijsvormen gebruikt: hoorcolleges, projectonderwijs, casusgebaseerd onderwijs, werkcolleges, practica, studiebegeleidingsessies, individuele en groepsopdrachten. Vanaf het eerste jaar wordt gestart met opdrachten volgens het principe van de begeleide zelfstudie. In de hoorcolleges wordt gebruik gemaakt van audiovisuele middelen (zoals powerpoint presentaties, video en/of dvd-programma’s). De docenten stellen een cursustekst (b.v. een selectie van artikels en/of een handboek en/of eigen teksten) ter beschikking om zo de leerinhoud te expliciteren en literatuur voor het zelfstandig uitdiepen van de leerinhoud aan te duiden. Ook de licentieopleiding maakt gebruik van diverse werkvormen die ingeschakeld worden in het concept van begeleide zelfstudie. Het zelfevaluatierapport stelt dat er heel veel aandacht besteed wordt aan het zelfstandig verwerken van leerinhouden, onder meer door het veelvuldige gebruik van individuele of groepsgewijze papers. In de meeste opleidingsonderdelen van beide opleidingen wordt geprobeerd om via het gebruik van het elektronisch leerplatform Toledo de leeractiviteiten van de studenten te ondersteunen. Ten slotte vermeldt het zelfevaluatierapport ook de ontwikkeling van het Forum Leeronderzoek: een webgebaseerde leer- en werkomgeving met onder meer methodologische informatie voor het zelfstandig uitvoeren van opdrachten.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van zowel het bachelor- als het
60 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.60 60
09-11-2006 12:09:48
licentieprogramma als goed. De commissie is onder de indruk van de variatie in onderwijsvormen en het intensieve gebruik van ICT. Zowel Toledo, het Forum Leeronderzoek als het MILE-project zijn volgens de commissie voorbeelden van efficiënte en goed geïmplementeerde multimediale en interactieve leeromgevingen. Uit de gesprekken en de beschrijving van de opleidingsonderdelen werd ook duidelijk dat de studenten tijdens hoor- en werkcolleges tot (inter)actieve deelname worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door het aanleveren van vragen, per e-mail en tijdens colleges, door het schrijven van papers en door het maken van presentaties. Verder vernam de commissie dat studenten vrijwel dagelijks van Toledo gebruik maken en heeft zij ook kunnen constateren dat er een voldoende grote variatie in werkvormen bestaat. Ook bij dit facet echter moet de kritiek van de commissie op de transparantie en de interne communicatie van het centrale didactisch concept worden herhaald. De commissie is er van overtuigd dat begeleide zelfstudie een vruchtbaar concept is, dat interessante perspectieven biedt die de opleidingen duidelijk reeds hebben geïnspireerd. Het zal de opleidingen dus, in het kader van het verbeterperspectief, ten goede komen de implicaties van dit universiteitsbrede concept te expliciteren en het concept ook beter te communiceren, om het zo effectiever te kunnen implementeren. De commissie beveelt de opleidingen daarnaast ook aan om voor elk opleidingsonderdeel ruim tevoren via Toledo de definitieve literatuur bekend te maken, zodat studenten voldoende tijd hebben om deze aan te schaffen en in te zien.
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing De examens worden semestrieel georganiseerd. De examens binnen de bacheloropleiding zijn naast schriftelijk ook mondeling of bestaan uit een schriftelijke en een mondelinge component waarbij de studenten bij mondelinge examens vaak de gelegenheid wordt geboden om zich schriftelijk voor te bereiden. Binnen de licentieopleiding zijn er naast mondelinge examens (met schriftelijke voorbereiding) ook schriftelijke examens, zowel met open als gesloten vragen. Er wordt ook frequent gebruik gemaakt van beoordeling via papers.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toetsing en evaluatie bij zowel het bachelor- als het licentieprogramma als goed. De invoering van het semestersysteem is volgens de commissie een positieve ontwikkeling die de spreiding van de studielast bevordert. Studenten blijken goed op de hoogte te zijn van zowel de evaluatievormen als –normen, die via Toledo consulteerbaar zijn. De examenvragen die de commissie kon inkijken waren op niveau. De toetsingsvormen bij de bachelor zijn volgens de commissie eerder traditioneel terwijl bij de licenties een grotere variatie in evaluatievormen werd vastgesteld.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 61
VLIR Pedagogische Wetenschappen.61 61
09-11-2006 12:09:49
Geen van beide opleidingen maakt gebruik van bijvoorbeeld portfolio’s voor de evaluatie van vaardigheidscomponenten. Gezien de uitdrukkelijke tevredenheid van zowel studenten als docenten over de toetsing en evaluatie doet dit volgens de commissie geen afbreuk aan haar positieve oordeel, al suggereert zij wel om ook de ontwikkeling van andere toetsingsvormen te onderzoeken. De commissie heeft bij lezing van het zelfevaluatierapport en tijdens de gesprekken met de studiebegeleiders en docenten ook kunnen vaststellen dat tijdelijke knelpunten in verband met de examenlast steeds snel en adequaat worden opgelost in de permanente onderwijscommissie. De studenten bevestigden deze vaststelling.
Facet 2.8.: Masterproef In de driejarige licentieopleiding start het werken aan de eindverhandeling in de eerste licentie. De studenten verwerven, gespreid over de drie jaren, hiervoor respectievelijk 7, 9 en 17 studiepunten (onderwijskunde), 10, 6 en 20 studiepunten (orthopedagogiek) en 4, 4 en 29 studiepunten (sociale pedagogiek). Het werk aan de verhandeling wordt in totaal equivalent beschouwd aan vier tot zes maanden voltijds werken. De eindverhandeling kan eventueel vervangen worden door twee scripties, maar hiervan wordt slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt. De commissie stelde ook vast dat sommige eindverhandelingen door meerdere auteurs samen kunnen worden geschreven. In de masteropleiding zal het werken aan de masterproef gespreid worden over de twee opleidingsjaren. Het aantal studiepunten zal respectievelijk 8 en 16 bedragen. Het onderwerp van de licentieverhandeling dient aan te sluiten bij en inhoudelijk te passen in een studiedomein van de algemene opleidingsonderdelen of van de afstudeerrichting van de student. De studenten krijgen aan het begin van hun opleiding een bundel met onderwerpen voor de eindverhandeling, die door de diverse promotoren tijdens een seminarie worden toegelicht. Daaruit kiezen ze drie onderwerpen waaruit, bij samenvallende keuzes, wordt geloot. De verhandeling kan bestaan uit een literatuurstudie en het ontwerpen en uitvoeren van een empirisch onderzoek, maar kan zich ook beperken tot één van beide aspecten. Er wordt verwacht dat de student zich persoonlijk inwerkt in een gegeven onderzoeksdomein en een theoretische probleemstelling op kritische en methodologisch verantwoorde wijze benadert. Inzichten, conclusies en legitimaties van gemaakte keuzes en genomen stappen dienen helder en op wetenschappelijke wijze gerapporteerd te worden. De studenten worden (individueel of in groep) begeleid in een seminarie dat binnen de onderzoekseenheid valt waarin ze hun verhandeling wensen te maken. De doelstellingen voor de masterproef zullen in grote lijnen dezelfde zijn. Wel zullen gezien de kortere werkduur en de vermindering van het aantal studiepunten– de verwachtingen naar de hoeveelheid te presteren werk wat verminderd worden. Een werkgroep van de permanente onderwijscommissie bereidt hieromtrent richtlijnen voor.
62 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.62 62
09-11-2006 12:09:49
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eindverhandeling/masterproef als goed. De eindverhandeling voldoet aan de decretale eis een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten -met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten- te hebben. Een steekproef leerde de commissie dat de eindverhandelingen op academisch niveau zijn. De ingekeken werkstukken geven voldoende blijk van het analytisch en zelfstandig probleemoplossend vermogen van de auteurs. Waar het zelfevaluatierapport deed vermoeden dat er geen ruimte is voor de keuze van het onderwerp door de studenten buiten de vooraf samengestelde lijst, hebben de studenten de commissie gewezen op het bestaan van de mogelijkheid tot het zelf voorstellen van een onderwerp. Dat waardeert de commissie en zij rekent er dan ook op dat deze mogelijkheid, die de creativiteit van de student stimuleert, in het masterprogramma zal blijven bestaan. De commissie kon verder uit verschillende gesprekken concluderen dat de voorbereiding en de begeleiding van de eindverhandelingen goed is en reeds systematisch gebeurt. Blijkens de plannen die de commissie daaromtrent tijdens haar bezoek onder ogen heeft gekregen, en de vaststelling dat er in de schoot van de permanente onderwijscommissie een werkgroep ‘masterproef’ werd opgericht, verwacht de commissie ook voor de toekomstige (en korter durende) master een goede voorbereiding en begeleiding. De beoordeling van de ingeziene eindverhandelingen door de promotoren, sloot evenwel niet steeds aan bij die van de commissie. De commissie vraagt zich daarnaast af of een masterproef, zoals dat nu soms het geval is, wel door twee auteurs kan worden geschreven zonder dat duidelijk is wie welke inbreng heeft gehad, en beide auteurs dezelfde scores krijgen.
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden Naast de algemene begintermen voor bacheloropleidingen gelden meer specifieke begintermen voor de bachelor Pedagogische Wetenschappen. Als algemene begintermen gelden het succesvol hebben afgerond van het secundair onderwijs en het hebben van een brede belangstelling voor opvoeding, onderwijs en vorming. Specifieke begintermen zijn onder meer een ethische betrokkenheid op de praktijk van opvoeding, onderwijs en vorming en een goede basiskennis in een aantal algemene opleidingsonderdelen als talen, geschiedenis en wiskunde. Indicatoren voor de eerste specifieke beginterm kunnen worden afgeleid uit de inzet voor het domein (b.v. inschakeling in een jeugdorganisatie, in het sociaal-cultureel vormingswerk, in de amateuristische kunstbeoefening, e.d.). Voor de tweede specifieke beginterm kunnen het gevolgde programma of de gevolgde vooropleiding en de studieresultaten indicatief zijn. De algemene toelatingsvoorwaarden die voor een master in de Pedagogische Wetenschappen gelden, zijn de volgende: -een rechtstreeks voorafgaande academische bachelor: ‘bachelor in de Pedagogische Wetenschappen’;
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 63
VLIR Pedagogische Wetenschappen.63 63
09-11-2006 12:09:49
-een voorafgaande professionele bachelor (met schakelprogramma) -andere voorafgaande bachelor(s) met een voorbereidingsprogramma en/of voorwaarden: ‘bachelor in de Onderwijskunde’ of een ander academisch bachelordiploma. De instroom van studenten in het eerste jaar is, blijkens de tabellen die werden opgenomen in het zelfevaluatierapport, relatief stabiel, met een significante stijging in 2005-2006 (van 212 naar 398).
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden voor zowel de bachelor als de licentie/ master als voldoende. Uit gesprekken met studenten en uit de bestudering van de programma’s meent de commissie te kunnen afleiden dat beide programma’s qua vorm en inhoud aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten, die ook voldoende ingelicht werden over wat ze van de opleidingen kunnen verwachten, en over wat de opleidingen van hen verwachten. De plannen voor het schakelprogramma en het voorbereidingsprogramma beoordeelt de commissie als kwalitatief goed en voldoende aangepast aan de specifieke instroom. Verder staat zij ook positief tegenover het in het zelfevaluatierapport toegelichte flexibiliseringsbeleid van de opleidingen waardoor studenten eerder verworven competenties en kwalificaties in rekening kunnen brengen.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie oordeelt positief over het programma van zowel de bachelor- als de masteropleiding. De doelstellingen worden adequaat geconcretiseerd door de programma’s. De opleidingen maken waar wat ze op papier hebben uitgetekend en in hun zelfevaluatierapport schrijven. De inspraak bij de totstandkoming van de programma’s is goed. De aftoetslijst is een waardevol hulpmiddel, al wordt er onvoldoende op zijn proactieve werking toegezien. Zowel de professionele als de academische gerichtheid van beide programma’s is goed, met een prima evenwicht in het aanbod van methoden en technieken en een aansluiting van de opleidingen bij de actuele beroepsprakijk. Een duidelijkere formulering van de professionele eisen zou dit laatste evenwel nog kunnen versterken. De programma’s bieden een brede conceptuele reflectie op de verschillende vakspecifieke domeinen zonder dat daardoor de samenhang in het gedrang komt. Deze samenhang wordt daarenboven permanent bewaakt door verschillende overlegorganen en door het feit dat het onderwijsbeleid van de opleidingen duidelijk een groepsaangelegenheid is. De studietijd is voldoende, maar zou in het kader van de ba/ma-hervormingen meer systematisch ingeschat kunnen worden. De beoordeling en toetsing zijn goed. De implementatie van het semestersysteem is positief en de examenvragen zijn op niveau. De variatie in onderwijsvormen en het intensieve gebruik van ICT zijn goed. Ook de eindverhandelingen zijn kwalitatief gezien aan de maat zijn en worden systematisch begeleid en voorbereid . De onder onderwerp 1 reeds aangehaalde kritiek op de transparantie en de communicatie van het centrale didactisch concept, kan ook bij dit onderwerp herhaald worden. Een efficiënte
64 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.64 64
09-11-2006 12:09:49
remediëring van dit knelpunt zal de reeds goede afstemming tussen vorm en inhoud zeker nog verbeteren. De toelatingsvoorwaarden en de inspanningen op het vlak van de flexibilisering ten slotte zijn voldoende.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Op voorstel van de permanente onderwijscommissie of het Bureau Departement worden vacatures voor aparte opleidingsonderdelen, respectievelijk ZAP-mandaten opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan achtereenvolgens de Departementsraad, de Faculteitsraad en de academische overheid. Vervolgens wordt een vacaturebericht nationaal en internationaal (in het Engels) verspreid. Kandidaten vullen een sollicitatieformulier in en stellen een uitgebreid informatief dossier samen dat wordt beoordeeld door de Departementale Beoordelingscommissie Pedagogische Wetenschappen. De geselecteerde kandidaten worden uitgenodigd voor een gesprek en geven een korte proefles. AAP-medewerkers worden aangetrokken op voorstel van de faculteit of het departement. Ook hier wordt een sollicitatieformulier ingevuld en wordt een sollicitatiegesprek voorzien. Het is aan de betrokken eenheid om een rangschikking op te stellen die achtereenvolgens wordt voorgelegd aan het Faculteitsbestuur, het Gemeenschappelijk bureau van de Academische Raad en de Raad van Bestuur. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de aandacht bij het werven van personeel in sterke mate uitgaat naar de behoeften inzake de onderwijscapaciteit en naar de onderwijskundige kwaliteiten van kandidaten Het evalueren van ZAP-leden gebeurt overeenkomstig de decretale bepalingen en de procedures van het universiteitsbestuur. Enerzijds is er een systematische evaluatie die uitgevoerd wordt door de facultaire ZAP-evaluatiecommissie. Anderzijds is er een occasionele evaluatie (bij benoeming en bevordering, toewijzing en verlenging van onderwijstaken) die waargenomen wordt door de Departementale Beoordelingscommissie. AAP-leden worden tweejaarlijks geëvalueerd in evaluatiegesprekken die zowel op het niveau van het onderzoekscentrum als op dat van de faculteit plaatsvinden. Daarnaast werden er recentelijk jaarlijkse functioneringsgesprekken ingevoerd, die gehouden worden tussen promotoren en doctorandi. Het organiseren van aparte functioneringsgesprekken voor ZAP-leden wordt overwogen. Onderwijskundige vorming wordt centraal aangeboden door de Dienst Universitair Onderwijs (DUO/ ICTO). Traditioneel biedt de DUO/ICTO drie soorten vormingsprogramma’s aan: doelgroepspecifieke vormingen (b.v. voor beginnende docenten), algemene vormingen (die geïnteresseerde docenten en assistenten samenbrengen rond relevante thema’s zoals ‘onderzoeksgebaseerd onderwijs’, ‘evalueren en assessment’, ‘collaboratief leren’, enz) en vorming op maat. Het concrete aanbod van de algemene
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 65
VLIR Pedagogische Wetenschappen.65 65
09-11-2006 12:09:49
en de doelgroepgerichte programma’s worden elk academiejaar aangepast. In het Departement Pedagogische wetenschappen is het deelnemen aan vormingsactiviteiten traditioneel in sterke mate aan het initiatief van elk individu of centrum overgelaten. Dit houdt volgens het zelfevaluatierapport verband met het feit dat de meeste ZAP- en AAP-leden reeds een specifiek onderwijskundige vorming (ALO) of een algemeen pedagogische vorming genoten hebben. Ten slotte worden er rond elk opleidingsonderdeel didactische teams uitgebouwd die de onderwijsleeractiviteiten bespreken en inrichten.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de kwaliteit van het ZAP en AAP-personeel dat betrokken is bij de bacheloren bij de licentie/masteropleiding als excellent. De commissie is onder de indruk van de grote persoonlijke betrokkenheid van het personeel bij de opleidingen. Het was de commissie een genoegen de studenten en afgestudeerden over de toegankelijkheid, de betrokkenheid en de kwaliteit van hun lesgevers te horen praten. De commissie heeft in de gesprekken kunnen vaststellen dat de personeelsleden gedreven docenten zijn. Wat het personeelsbeleid betreft, heeft de commissie veel waardering voor de gelijkmatige aandacht die er gaat naar zowel de onderzoeks- als de onderwijscomponent. Het organiseren van proeflessen bij de selectieprocedure, het werken met onderwijsdossiers en met didactische teams, en het geven van feedback in functioneringsgesprekken zijn volgens de commissie goede middelen ter bewaking van de onderwijskwaliteit. Dat de staf bijna exclusief uit K.U.Leuven-alumni bestaat, verbaasde de commissie, maar tegelijk moest zij ook vaststellen dat de selectiecriteria en -procedures niets te verwijten valt en dat er ook actief wordt uitgekeken naar externe kandidaten. Eén punt in het kader van het verbeterperspectief betreft de onderwijsprofessionalisering. Hoewel de praktijk de kwaliteit van de onderwijscapaciteiten van het personeel alleen bevestigt, en de commissie wat dit facet betreft dus niet aan haar zeer positieve oordeel wil raken, meent zij dat het aanbevelingswaardig is de deelname aan professionaliseringsactiviteiten minder vrijblijvend te maken. Het aanbod acht de commissie daartoe voldoende ruim en goed uitgebouwd.
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Alle ZAP-leden hebben naast een onderwijstaak ook een onderzoekstaak binnen de twaalf onderzoekscentra van het departement. (Centrum voor Wijsgerige pedagogiek, Centrum voor Comparatieve, Interculturele en Ontwikkelingspedagogiek, Centrum voor Methodologie, Centrum voor Historische pedagogiek, Centrum voor Ervaringsgericht onderwijs, Centrum voor Instructiepsychologie en -technologie, Centrum voor Opleidingsdidactiek, Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -evaluatie, Centrum voor Onderwijsbeleid en -vernieuwing, Centrum voor Orthopedagogiek, Centrum voor Sociale en beroepspedagogiek, Centrum voor Gezinspedagogiek). De leden van het departement leveren geregeld bijdragen op congressen en in tijdschriften en de meeste
66 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.66 66
09-11-2006 12:09:49
leden maken deel uit van de redactie van wetenschappelijke tijdschriften en/of treden op als reviewers. Sommige leden van het ZAP en het AAP hebben zelf professionele ervaring opgedaan vooraleer ze AP-lid werden of terwijl ze deeltijds lid van het AP waren of zijn. Dit is nu, omwille van de hoge eisen die aan de publicatierecord van kandidaten voor ZAP-functies gesteld worden, minder het geval dan vroeger. In het personeelsbeleid wordt wat betreft de afstudeerrichting orthopedagogiek nagestreefd dat in de staf alle AAP-leden die meewerken aan de practica zelf professionele klinische ervaring hebben. Hier nemen de leden van de staf ook verschillende taken op in de Orthopedagogische Consultatiedienst. De internationale contacten van het AP verlopen binnen daartoe ontwikkelde docentenuitwisselingsprogramma’s in het kader van Erasmus. Daarnaast worden ook andere samenwerkingsakkoorden benut om internationale contacten te leggen en te consolideren en worden regelmatig buitenlandse research fellows en gastdocenten aangetrokken.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de staf als goed. De onderzoeksdeskundigheid van de leden van het academisch personeel staat volgens de commissie buiten kijf. Bij aanstellingen en bevorderingen wordt daartoe volgens haar terecht nauwlettend op de kwaliteit van de wetenschappelijke prestaties toegezien. De onderzoeksdomeinen van het onderwijzend personeel bestrijken daarenboven een brede waaier aan specialisaties, wat ervoor zorgt dat de Leuvense opleidingen in de Pedagogische Wetenschappen inhoudelijk bijzonder rijk zijn en een breed scala aan vakspecifieke themata kunnen aanbieden. De commissie acht ook de internationale contacten van het personeel meer dan voldoende, adequaat en goed uitgebouwd. De inbreng vanuit het beroepenveld werd in dit rapport al meermaals geprezen. De commissie herhaalt ook hier haar positieve oordeel over de nauwe verwevenheid tussen de (klinische) praktijk en het onderwijs in bijvoorbeeld de Orthopedagogische Consultatiedienst. Een soortgelijke verwevenheid stelt de commissie vast in het projectonderwijs bij de sociale pedagogiek.
Facet 3.3: Kwantiteit personeel De opleidingen beschikken, via werkingsuitkeringen, over 21,75 vte ZAP, 18,25 vte AAP en 17,70 vte ATP. Buiten de werkingstoelage zijn er 33,90 vte wetenschappelijk personeel actief. Aangezien de verschillende door de commissie gevisiteerde opleidingen verschillende berekeningswijzen gebruiken voor de ratio staf/student, wenst de commissie in het kader van dit facet geen melding te maken van of uitspraken te doen over dit in het zelfevaluatierapport aangeleverde getal.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 67
VLIR Pedagogische Wetenschappen.67 67
09-11-2006 12:09:50
Op basis van gesprekken met docenten, de verrichte werkzaamheden met betrekking tot onderwijs en onderwijsontwikkeling in het kader van de ba/ma-hervormingen, en de kwaliteit van de onderzoeksoutput moet worden geconcludeerd dat de kwantiteit van het personeel volstaat. De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat als er zich tijdelijke problemen voordoen met betrekking tot overbevraging van docenten en begeleiders, deze steeds efficiënt worden opgelost, bijvoorbeeld door het inzetten van student-assistenten. De commissie wijst er wel op dat haar oordeel hieromtrent enkel op basis van bovenstaande aspecten kon worden gemaakt. Een meer objectief onderbouwde beoordeling is moeilijk aangezien de opleidingen de commissie geen objectieve informatie kon voorleggen over de effectieve onderwijslast. De opleidingen meldden de commissie tijdens de gesprekken dat zij het verzamelen en gebruiken van objectieve gegevens daaromtrent niet wenselijk achten, omdat zij vrezen dat dit een einde zou stellen aan de goede informele relaties tussen de docenten, die gebaseerd zijn op wederzijdse loyaliteit. Eventuele problemen worden volgens de opleidingen onderling besproken in de permanente onderwijscommissies en daar geremedieerd. De commissie heeft begrip voor deze argumenten en wenst ook haar waardering uit te drukken voor de sterke loyaliteit van het personeel die zij bij haar bezoek meermaals bevestigd heeft gezien. De commissie is echter niet overtuigd van de geschiktheid en de duurzaamheid van deze werkwijze. Zij merkt bijvoorbeeld op dat er in het zelfevaluatierapport melding wordt gemaakt van het feit dat sommige ZAP’ers de indruk hebben dat hun onderwijsprestaties worden ondergewaardeerd. De commissie is van oordeel dat dergelijke al dan niet terechte klachten een symptoom zouden kunnen zijn van een op loyaliteit gebaseerde lastverdeling; een werkwijze die zeker haar merites heeft, maar eveneens negatieve effecten kan hebben. In het kader van het verbeterperspectief moedigt de commissie beide opleidingen dan ook aan een instrument uit te werken ter berekening van de onderwijsinzet. Problemen in verband met de onderwijslast van het AAP werden in het verleden al middels een meer systematische registratie aangepakt, en de commissie beveelt aan dit ook te doen voor het ZAP.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie is (bijzonder) positief over de inzet van het personeel. De kwaliteit van het personeel, met zijn grote persoonlijke betrokkenheid en toegankelijkheid is excellent. Zowel op onderzoeks- als op onderwijsvlak bereikt het personeel een hoge kwaliteit,al zou de deelname aan activiteiten in het kader van onderwijsprofessionalisering wel minder vrijblijvend gemaakt kunnen worden . De verwevenheid met de actuele (klinische)praktijk, de onderzoekspraktijk en de internationale contacten van het personeel is lovenswaardig. Het brede profiel van de opleidingen vindt hierin haar vruchtbare voedingsbodem. Over de kwantiteit van het personeel kon moeilijker worden geoordeeld. Er zijn geen tekenen van een structureel probleem op het vlak van de onderwijslast en tijdelijke problemen worden schijnbaar efficiënt verholpen.Toch zou de ontwikkeling en het gebruik van een meer objectieve methode bij de berekening en de verdeling van de onderwijslast dit meer opvolgbaar en controleerbaar maken.
68 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.68 68
09-11-2006 12:09:50
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN Facet 4.1: Materiële voorzieningen De onderwijsactiviteiten, oefeningen in het kader van de studiebegeleiding en andere contacten met studenten vinden plaats op verschillende locaties. Er wordt onder meer gebruik gemaakt van de onderwijsruimten in het Pedagogisch Instituut, in het Psychologisch Instituut en in mindere mate van de lokalen in het Vandenheuvelinstituut, het Maria-Theresiacollege, College De Valk, de auditoria Vesaliusstraat en de auditoria Parkstraat. Naast de centrale universiteitsbibliotheek beschikt de K.U.Leuven over gespecialiseerde bibliotheken. Eén daarvan is de bibliotheek van de Faculteit (PBIB). De PBIB stelt wetenschappelijke literatuur beschikbaar in de diverse gebieden van de Pedagogische Wetenschappen, de Psychologie en de Sociale en Culturele Antropologie. De PBIB omvat: een infobalie, twee leeszalen voor boeken en tijdschriften, 16 PC’s voor de lezers, acht PC’s voor personeel en twee kopieerapparaten. De PBIB is doorlopend open van 8.30 tot 18.00u. Alle bibliotheken zijn, mits registratie als gebruiker, voor iedereen toegankelijk. Er is een online catalogus van de K.U.Leuven en andere LIBIS-Net-bibliotheken. K.U.Leuven gebruikers hebben toegang tot een uitgebreide set van databanken en e-tijdschriften, aangeboden via Librisource. Alle boeken en artikels die in opleidingsonderdelen worden gebruikt, moeten in de PBIB aanwezig zijn. Het zelfevaluatierapport vermeldt ook het ‘Archief-en documentatiecentrum Historische Pedagogiek’, dat bronnen en werken over de geschiedenis van educatie in België tussen 1795 en vandaag verzamelt. LUDIT – het Leuvens Universitair Dienstencentrum voor Informatica en Telematica – zorgt voor de dienstverlening inzake Informatie Technologie ten dienste van onderwijs, onderzoek en administratie met de daarbij horende praktische en wetenschappelijke ondersteuning. Deze dienstverlening bestaat o.a. in het ter beschikking stellen, het beheren en ondersteunen van de informatica-infrastructuur. Via het gebruik van het elektronische leerplatform Toledo – de afkorting van ‘Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen’ – worden de leeractiviteiten van studenten ondersteund. Andere gebruikelijke voorzieningen worden georganiseerd door de Algemene Dienst Studentenbeleid, die bestaat uit de Dienst Studentenonthaal (inlichtingen, inschrijvingen, etc.) en de Dienst Studentenvoorzieningen (studieadvies, sociaal-juridische diensten, huisvestingsdienst, etc).
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken als goed. De lokalen die de commissie bezocht heeft zijn goed verzorgd en uitgerust voor het gebruik van moderne onderwijsmiddelen. De bibliotheek heeft een voldoende ruim aanbod aan boeken en tijdschriften, is gebruiksvriendelijk en elektronisch goed ontsloten. De commissie is ook positief over
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 69
VLIR Pedagogische Wetenschappen.69 69
09-11-2006 12:09:50
de goede toegang tot en de omvang van de historische archieven in het kader van de historische pedagogiek. De ICT-voorzieningen zijn uitstekend. Toledo blijkt een veelgebruikt en onmisbaar instrument te zijn en volgens alle gesprekspartners van de commissie ook een meerwaarde te bieden. De opleidingen hebben verder ook goed geïnvesteerd in de practica en hebben voldoende aandacht voor studenten met functiebeperking.
Facet 4.2: Studiebegeleiding De studiebegeleiding speelt zich zowel af op centraal als op facultair niveau. Op centraal niveau wordt de begeleiding van studenten door de Dienst Studieadvies georganiseerd. (Aspirant)studenten kunnen er terecht voor informatie over het studieaanbod (toelatingsvoorwaarden, moeilijkheidsgraad, beroepsuitwegen, etc.), voor keuzeadvies via individuele gesprekken, voor informatie over studietrajectbegeleiders en ombudsdiensten (verbonden aan de facultaire Dienst Onderwijsondersteuning en Studiebegeleiding), etc. De Dienst Studieadvies neemt ook deel aan de SID-in dagen (studie-informatiedagen), bedoeld voor het secundair onderwijs. Op facultair niveau wordt de studiebegeleiding opgenomen door de Dienst Onderwijsondersteuning en Studiebegeleiding (DOS) waaronder de verschillende vormen van begeleiding (studietraject, psychosociale en leerprocesbegeleiding) werden verzameld.Voor de instromende studenten organiseert deze dienst samen met het centrale orgaan jaarlijks een infodag en verzorgt ze ook verschillende publicaties over onder meer de opleidingen, de studievoorbereiding, de studiebegeleiding en de arbeidsmarkt. De eerste week wordt in de inkomhal van het faculteitsgebouw ook een infostand georganiseerd. Met het oog op de flexibilisering zullen studietrajectbegeleiders studenten adviseren op diverse scharniermomenten; na examens en bij de keuze van opleidingsonderdelen. Per opleidingsonderdeel werden ook didactische teams uitgebouwd die aandacht besteden aan leerprocesbegeleiding en vakinhoudelijke ondersteuning. DOS werkt tevens met persoonlijke studiebegeleiders. Bij hen kunnen de studenten terecht met vragen over studieplanning en studiemethode, voor studievorderingsgesprekken en voor psychosociale begeleiding. Voor begeleiding, informatie en advies tijdens de evaluatiemomenten ten slotte is er naast de studiebegeleider ook een examenombuds; een lid van het AP dat jaarlijks wordt aangesteld en aanwezig is tijdens de deliberaties.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als goed. Studenten worden goed begeleid en krijgen uitgebreide ondersteuning van een gedreven en gemotiveerd docentenkorps en
70 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.70 70
09-11-2006 12:09:50
van de verschillende ondersteunende medewerkers. De studiebegeleiders, de studietrajectbegeleiders en de ombuds leveren volgens de commissie prima werk en worden als zodanig ook gewaardeerd door de studenten. Informatie wordt efficiënt en via voldoende gedifferentieerde kanalen verspreid. De commissie apprecieert het dat de opleidingen er heel veel aan doen om de student zo goed mogelijk te laten studeren, hem op elk relevant vlak met competente medewerkers bijstaan, zonder evenwel in de fuik van de zorgdwang te lopen. Het initiatief wordt zoveel als mogelijk aan de student gelaten.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie is positief over de materiële voorzieningen en de studiebegeleiding. De kwaliteit van de leslokalen, de bibliotheek, de practica en de ICT-voorzieningen is goed. Het intensieve gebruik van Toledo is prijzenswaardig. Ook de studiebegeleiding is goed. Zowel op centraal als op facultair niveau staan gedreven medewerkers klaar om een breed spectrum aan mogelijke problemen op te vangen, zonder daarbij tot zorgdwang te vervallen.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Het zelfevaluatierapport specificeert dat de kwaliteitszorg aan de K.U.Leuven op vier pijlers rust. In de eerste pijler, onderwijsvisie, heeft de K.U.Leuven als instelling omschreven wat verstaan wordt onder goed onderwijs en heeft zij aangegeven waar men met het onderwijs naartoe wil. De implementatie of uitvoering van die plannen vormt de tweede pijler, waarvoor de directe verantwoordelijkheid bij de permanente onderwijscommissies berust, die voor iedere opleiding afzonderlijk georganiseerd worden. De docenten kunnen daarbij rekenen op de ondersteuning van de Facultaire Onderwijsondersteuningscel (FOOC) en van de centrale onderwijsondersteunende diensten zoals DUO/ICTO, Ludit, AV-Net etc. De derde pijler betreft de evaluatie van het onderwijsgebeuren. Met de systematische bevraging van curricula en opleidingsonderdelen enerzijds en de uitbouw van een omkadering voor evaluaties ad hoc anderzijds, wil de K.U.Leuven de kwaliteit van het onderwijs systematisch opvolgen. De periodieke grondige interne curriculumevaluatie (om de acht jaar) van de opleiding Pedagogische Wetenschappen vormt het scharnierpunt tussen de interne kwaliteitszorg enerzijds en de externe kwaliteitsbewaking anderzijds. Zij biedt de permanente onderwijscommissie en alle onderwijsbetrokkenen in de eerste plaats de gelegenheid om de eigen opleiding vanuit het opleidingsspecifiek referentiekader grondig te bekijken. Tegelijkertijd levert de curriculumevaluatie het materiaal dat nodig is voor het opstellen van het zelfevaluatierapport ter voorbereiding van de visitatie. Hoewel het evaluatieproces voor alle
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 71
VLIR Pedagogische Wetenschappen.71 71
09-11-2006 12:09:50
curriculumevaluaties aan de K.U.Leuven een zelfde patroon kent, beslist de subcommissie van de permanente onderwijscommissie zelf over de aanpak en invulling van de curriculumevaluatie. Zij krijgt daarbij inhoudelijke en logistieke ondersteuning van DUO/ICTO. In december 2004 werd met het oog op de huidige visitatie, in de schoot van de permanente onderwijscommissie een Subcommissie Curriculumevaluatie (SCE) opgericht. Ook de afzonderlijke opleidingsonderdelen worden periodiek geëvalueerd. Vanaf 2006-2007 zal aan het Departement een nieuw systeem geïmplementeerd worden waardoor een opleidingsonderdeel gemiddeld om de twee jaar wordt bevraagd, conform het universiteitsbrede evaluatiesysteem dat is uitgewerkt. De docenten verbonden aan het Departement evalueren hun opleidingsonderdeel of opleidingsonderdelen ook vaak op eigen initiatief. Elke docent legt daarbij zijn/haar eigen klemtonen, al dan niet in overleg met de studenten zelf. Specifiek voor de evaluatie van opleidingsonderdelen werd centraal een instrument ontwikkeld (Opti-kwest) dat de docent didactisch relevante informatie bezorgt ter verbetering van zijn/haar onderwijspraktijk. De vragenlijst is geïndividualiseerd en afgestemd op de opvattingen van de docent over onderwijzen. De vierde en laatste pijler betreft de opvolging van de onderwijsevaluaties. Ook hier zijn in eerste instantie de permanente onderwijscommissie en de individuele docenten de hoofdverantwoordelijken. Zij worden daarin ondersteund door de DOS-FOOC en door de centrale onderwijsondersteunende diensten, in het bijzonder DUO/ICTO.
Facet 5.1: Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleidingen als voldoende. Zij staat positief tegenover de eerder genoemde aftoetslijsten, de functionerings- en beoordelingsgesprekken met het personeel, de studenten-en alumnibevragingen en de verzameling van gegevens met betrekking tot de in- en uitstroom. In de permanente onderwijscommissies is er aandacht voor de evaluatie van de verzamelde gegevens en ook de universiteitsbrede plannen in verband met het systematisch tweejaarlijks evalueren van alle opleidingsonderdelen kan op de goedkeuring van de commissie rekenen. Het zelfevaluatierapport werd ernstig aangepakt, is voldoende kritisch en goed gestoffeerd. De commissie herhaalt echter wel haar bedenkingen in verband met het proactieve gebruik van de aftoetslijsten (zie facet 2.1), het niet goed in beeld brengen van de onderwijslast (zie facet 3.3), het systematisch in beeld brengen van de studielast(zie facet 2.5) en de implicaties en implementatie van het centrale concept (zie facet 1.2). De interne kwaliteitszorg wordt volgens de commissie over het algemeen voldoende periodiek en
72 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.72 72
09-11-2006 12:09:51
systematisch georganiseerd, maar het ontbreekt de opleidingen aan een integraal beleid op dit vlak. Naast de eerder genoemde verbetersuggesties wil de commissie de opleidingen ook aanmoedigen om ook andere bij de opleidingen betrokken geledingen dan studenten systematisch te bevragen in het kader van de periodieke evaluaties.
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering die werden genomen als goed. De commissie heeft tijdens haar gesprekken en uit de vele aangeleverde documenten in verband met de continue kwaliteitszorg kunnen vaststellen dat de permanente onderwijscommissies snel en adequaat reageren op de signalen die zij ontvangen. Uit een document waarin de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie werden opgelijst en waarbij voor elke aanbeveling de genomen maatregelen tot verbetering werden genoemd, kon de commissie afleiden dat nagenoeg elke aanbeveling door de opleidingen werd opgenomen en er dus voldoende lering wordt getrokken uit de verrichte evaluaties. De commissie meent evenwel dat de grote vergaderlast die zij daarbij vaststelt, geremedieerd zou kunnen worden door de verbetersuggesties uit het vorige facet op te nemen. De opleidingen boeken zo een dubbele winst: meer tijd voor het primaire onderwijsproces en een betere evaluatie.
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de interne kwaliteitszorg als voldoende. Studenten en AAP-leden zijn tevreden over hun inspraak in de verschillende raden en commissies en overtuigden de commissie dat hun opmerkingen ook ernstig worden genomen. Alle partijen tonen ook een duidelijke persoonlijke inzet en betrokkenheid bij de opleidingen. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleidingen evenwel aan meer te investeren in het betrekken van, en het organiseren van meer systematisch overleg met alumni en het beroepenveld. Vanuit het overleg met deze laatste groep zou bijvoorbeeld ook het knelpunt met betrekking tot de eisen van het beroepenveld (zie facet 1.2) kunnen worden weggewerkt.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg. Hoewel de evaluatie van de resultaten zeker nog geoptimaliseerd kan worden door bijvoorbeeld minder eenzijdig aan studentenbevraging te doen, meer aandacht te besteden aan de integrale kwaliteitszorg
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 73
VLIR Pedagogische Wetenschappen.73 73
09-11-2006 12:09:51
en de suggesties van de commissie in verband met het objectiveren van de onderwijslast en studietijd op te nemen, zijn de bestaande evaluaties zeker niet onder de maat. Het zelfevaluatierapport is kritisch en goed gestoffeerd en ook het document met een overzicht van de genomen maatregelen tot verbetering ondersteunen het globale positieve oordeel. De (persoonlijke) betrokkenheid van alle partijen is indrukwekkend, al zouden de contacten met de alumni en het beroepenveld in het kader van de kwaliteitszorg nog meer moeten worden versterkt.
ONDERWERP 6: RESULTATEN Facet 6.1: Gerealiseerd niveau De Dienst Studieadvies publiceert regelmatig overzichten van de arbeidsmarktsituatie en verricht jaarlijks onderzoek naar de uitstroom van alle studenten van de K.U.Leuven. Meermaals wordt ook via verhandelingen onderzoek verricht naar de tewerkstelling van de gediplomeerden, waarbij ook veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkelingen in de werkvelden en veranderende functies en taken die pedagogen daarbij opnemen. Uit de bevraging van de gediplomeerden die in 2003-2004 afstudeerden bleek in het voorjaar 2005 dat ruim 85 procent van hen aan het werk was, waarvan meer dan tweederden op hun diplomaniveau en de andere op het zogeheten A1- of hogeschoolniveau. De anderen studeerden verder, hadden een baan in het vooruitzicht of waren werkzoekend. De tewerkstelling ligt vrijwel steeds in de lijn van de opleiding Pedagogische Wetenschappen. Wat internationalisering betreft is, naast de initiatieven besproken onder facet 3.2, ook de studentenuitwisseling een belangrijk element. Zowel het aantal uitgaande als het aantal inkomende Socrates/Erasmus-studenten van het departement is evenwel wispelturig en moeilijk voorspelbaar (van 19, resp. 3 in 2000/2001, over 10, resp. 12 in 2002-2003 naar 28, resp. 8 in 2004-2005).
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van zowel de bachelor- als de licentieopleiding als goed. De doelstellingen die beide opleidingen vooropzetten worden duidelijk gehaald, wat onder meer blijkt uit de kwaliteit van de ingeziene eindverhandelingen en uit de gesprekken met de afgestudeerden en de AAP-leden. Deze goede resultaten op licentieniveau, weerspiegelen ook het voldoende halen van de doelstellingen op bachelorniveau. De alumni van de verschillende afstudeerrichtingen die de commissie gesproken heeft zeggen snel een baan in de lijn van hun studies te hebben gevonden en ook (soms na een opstart op lager niveau) op hun niveau te werken. Zij voegden daaraan toe dat dit voor het grootste deel van de afgestudeerden het geval is en bleken daarnaast ook zeer tevreden over hun opleiding. De internationalisering is volgens de commissie goed geregeld en de voorzieningen
74 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.74 74
09-11-2006 12:09:51
voor de studenten, zoals bijvoorbeeld gratis taallessen, vindt zij uitstekend. De in- en uitstroom is wel wat aan de lage kant, wat volgens de commissie, gezien de inspanningen die de opleidingen op dat gebied leveren, en de decretale beperkingen in deze, evenwel niet op de rekening van de opleidingen kan worden geschreven. De commissie vertrouwt er op dat dit niveau ook na de ba/ma-hervormingen gehaald zal worden.
Facet 6.2: Onderwijsrendement Tabel 1.: Slaagpercentages voor de periode ‘95-‘96 t.e.m. ‘04-‘05. Academiejaar
gen.stud
’95-‘96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01 ’01-‘02 ’02-‘03 ‘03-‘04 ’04-‘05
48 38 49 48 47 61 58 62 62 54
1ste kan/ bach. 41 45 50 48 53 62 60 64 62 53
2de kan/ bach. 74 82 76 77 87 83 92 76 70 80
1ste lic.
2de lic.
3de lic.
98 98 99 98 97 100 100 100 100 99
100 100 97 99 100 99 97 99 98 100
96 98 99 100 95 99 90 92 88 93
Oordeel visitatiecommissie De commissie acht de slaagcijfers en het onderwijsrendement voldoende. De cijfers voor zowel de bachelor/kandidaturen als de licenties zijn volgens de commissie aan de maat en vergelijkbaar met die van de andere opleidingen die zij heeft gevisiteerd. Zij is ook tevreden over de resultaten van de analyse van de cijfers in het zelfevaluatierapport. Uit gesprekken met studenten en uit de doorstroomanalyse is gebleken dat de gemiddelde studieduur bevredigend is: driekwart van de studenten voltooit de opleiding binnen de vooropgestelde termijn. De commissie stelt wel vast dat de opleidingen geen streefcijfers formuleren, noch hun eigen cijfers toetsen aan die van relevante andere opleidingen. De opleidingen zeggen in het zelfevaluatierapport als doel te hebben zoveel mogelijk studenten die potentieel een opleiding van academisch niveau aankunnen ook effectief te doen slagen. Denkend aan het niveau van de studiebegeleiding oordeelt de commissie hier dan ook positief over. De commissie heeft aldus voldoende grond om te kunnen vertrouwen op een bevredigend rendement bij de vernieuwde programma’s. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleidingen wel aan ook aandacht te besteden aan een studie-uitvalonderzoek, waarrond zij geen cijfers kon inzien.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 75
VLIR Pedagogische Wetenschappen.75 75
09-11-2006 12:09:51
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van beide opleidingen als positief. Het gerealiseerd niveau is goed. De kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en zij hebben met het programma de beoogde eindkwalificaties kunnen bereiken. De slaagcijfers en het rendement van de opleidingen zijn bevredigend.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er zowel bij de bachelor- als bij de licentie/masteropleiding (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen) voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft aldus een positief eindoordeel over beide opleidingen.
Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen: 1. De eigenheid, karakteristieken en implicaties van het centrale didactisch concept moeten duidelijker worden geëxpliciteerd om zo de implementatie ervan in het programma te faciliteren. Dit zal ook de profilering van de opleidingen ten goede komen. 2. Het centrale concept dient beter te worden gecommuniceerd naar de verschillende geledingen van de opleidingen. 3. De relatie tussen de algemene doelstellingen van de opleidingen en de specifieke eisen van het beroepenveld moeten duidelijker geëxpliciteerd worden. Zo zal bijvoorbeeld de bereikte balans tussen professionele en academische gerichtheid in het huidige programma ook naar de toekomst toe geconsolideerd worden.
Programma: 4. Beide opleidingen dienen een instrument te ontwikkelen waardoor de post-actief opgestelde doelstellingen ook meer proactief op het programma zouden kunnen inwerken. 5. In het kader van de huidige ba/ma-hervormingen, zou de studielast meer proactief en systematisch moeten ingeschat worden. 6. Voor elk opleidingsonderdeel dienen de opleidingen ruim tevoren de definitieve literatuurlijst via Toledo aan de studenten bekend te maken. 7. De ontwikkeling van andere toetsingsvormen, zou moeten worden onderzocht.
Personeel: 8. Deelname aan professionaliseringsactiviteiten moet minder vrijblijvend worden.
76 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven
VLIR Pedagogische Wetenschappen.76 76
09-11-2006 12:09:51
9. Een methodiek dient te worden uitgewerkt voor een meer objectieve berekening van de onderwijsinzet van het personeel.
Interne kwaliteitszorg: 10. Naast de eerder vermelde verbetersuggesties (m.n. 1, 4, 5 en 9) die ook naar dit onderwerp toe hun repercussies hebben moet er ook uitgekeken worden naar een meer integraal kwaliteitszorgbeleid. 11. Andere geledingen, naast de studenten, dienen in de periodieke bevraging te worden opgenomen. 12. Samenhangend met verbetersuggestie 3 zou er ook naar een meer systematisch overleg met de alumni moeten worden gestreefd.
Resultaten: 13. Er moet een onderzoek opgezet worden naar de studie-uitval.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen – K.U.Leuven | 77
VLIR Pedagogische Wetenschappen.77 77
09-11-2006 12:09:52
78
VLIR Pedagogische Wetenschappen.78 78
09-11-2006 12:09:52
DE OPLEIDING MASTER EDUCATIEVE STUDIES/ MASTER EDUCATIONAL STUDIES VAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Vooraf In overeenstemming met haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding (inclusief haar taalvariant) waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in functie van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar gewenst te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding (inclusief haar taalvariant) hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een academische master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn verder gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding (inclusief haar taalvariant) .
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.79 79
- K.U.Leuven | 79
09-11-2006 12:09:52
De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Inleiding & preambule bij de oordelen Het departement Pedagogische Wetenschappen van de K.U.Leuven zal vanaf 2007-2008 de eenjarige opleiding ‘master in de Educatieve Studies’ (MES-N)/‘master of Educational Studies’ (MES-E) aanbieden. Het gaat formeel om één initiële Nederlandstalige master met een Engelse taalvariant, die respectievelijk een omvorming zullen zijn van de huidige aanvullende opleiding in de onderwijswetenschappen en de opleiding ‘complementary studies master of Educational Studies’. De uitdovende aanvullende opleiding in de onderwijswetenschappen, vroeger de aanvullende opleiding in de didactiek, werd opgezet om tegemoet te komen aan de specifieke vraag van universitair gediplomeerden naar een bijkomende pedagogische scholing ter aanvulling van hun basisopleiding in een andere discipline. De vanuit deze vraag opgestarte opleiding bestaat -ook vandaag noghoofdzakelijk uit een selectie van een aantal opleidingsonderdelen uit de kandidaturen/bachelor en de licenties Pedagogische Wetenschappen aangevuld met een ‘scriptie’ (eindverhandeling). Er werd voor deze opleiding geen actief bekendmakings- en rekruteringsbeleid gevoerd, noch werd het programma sterk doelgericht geprofileerd. De opleiding, die de facto eerder een ‘opleiding op maat’ zou kunnen genoemd worden, kende in de laatste vijf jaar 7 studenten. In het huidige academiejaar 2005-2006 volgt één deeltijds student (0,3) het programma. Daarnaast werd ook een Engelstalige variant van deze opleiding ingericht. Deze taalvariant bestond aanvankelijk uit een vier- of vijftal sessies in het Engels, aangevuld met een Engelse leeslijst die de overige opleidingsonderdelen dekte en op basis waarvan papers dienden te worden geschreven. Ook hier moesten de studenten een eindverhandeling of ‘research paper’ schrijven. Na een negatieve interne evaluatie werd deze taalvariant eind jaren negentig grondig hervormd en uitgewerkt. De titularissen van een Nederlandstalig opleidingsonderdeel werden ook als titularis van het overeenkomstige Engelstalige opleidingsonderdeel aangesteld en een academisch verantwoordelijke werd benoemd en belast met de creatie van een coördinerend seminarie, waarin de buitenlandse studenten doorheen hun studietraject begeleid werden bij het verwerven van de nodige basiskennis voor het schrijven van hun research paper. De studentenaantallen van deze vernieuwde opleiding liepen op van 42 in 2002-2003 tot 111 in 2004-2005. De druk, veroorzaakt door deze plots stijgende studentenaantallen waarbij niet voldoende geselecteerd werd op kennis van het Engels en op pedagogische en methodologische kennis, liet zijn sporen na in de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen en in die van de research paper in het bijzonder. Beide taalvarianten hebben, zoals blijkt uit hun geschiedenis die de opleiding in haar zelfevaluatierapport
80 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.80 80
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:52
uitgebreid schetst, een bewogen ontwikkeling achter de rug waarbij geen van beide varianten ernstige problemen ontliep: het weinig geprofileerde programma en de lage studentenaantallen in de Nederlandstalige variant enerzijds, en het -na de hervorming- plots stijgende aantal (kwalitatief zwakkere) studenten in het Engelstalige programma anderzijds. De opleiding is zowel in haar zelfevaluatierapport als in de gesprekken met de commissie daar bijzonder openhartig over geweest, iets wat de commissie wist te waarderen. Het zelfevaluatierapport maakt volgens de commissie een heldere, kritische en scherpe diagnose van deze problemen en ontvouwt op basis daarvan de toekomstplannen voor de initiële master. Ook tijdens het bezoek werd uitgebreid verslag gedaan van de laatste wijzigingen in -en de concrete voorbereidingen op basis van- deze plannen, waarbij duidelijk werd dat de initiële master qua uitstraling en profiel sterk van de bestaande uitdovende aanvullende opleidingen zal verschillen. De commissie besliste om zich bij haar oordeel over de onderstaande onderwerpen en facetten vooral door deze concrete plannen voor de toekomst te laten leiden. Zij meent een gerechtvaardigd vertrouwen in deze plannen te hebben, om ze bij het oordeel als tegengewicht voor de problemen uit het verleden te kunnen laten gelden. In deze preambule wil de commissie dit voorafgaandelijk nader toelichten. Op het bestaande uitdovende Nederlandstalige programma kon de commissie bijzonder moeilijk een volledig beeld krijgen en er bijgevolg ook geen nauwkeurig afgewogen oordeel over uitspreken. Door het zeer geringe aantal studenten en het feit dat zij bovendien een programma volgden dat bestond uit ‘capita selecta’ uit de opleiding Pedagogische Wetenschappen, kan volgens de commissie dat wat geweest is moeilijk als een volwaardige opleiding worden behandeld en beoordeeld. Het programma in die vorm is onvoldoende uitgebouwd om als een zelfstandige opleiding te kunnen functioneren. De commissie is evenwel van mening dat de tot initiële master omgevormde opleiding betere kansen heeft. De geplande opleiding komt duidelijk tegemoet aan een door de opleiding helder gedefinieerde doelgroep: de opleiding wil professionals uit het onderwijs-, het vormings- of opleidingsveld de kans bieden zich verder theoretisch te bekwamen of te herbronnen. Het vernieuwde programma profileert zich expliciet op deze groep en de opleiding plant dit ook uitdrukkelijk onder de aandacht van potentiële studenten te brengen. Door het modulair opgebouwde schakel- en voorbereidingsprogramma (60 studiepunten), dat in oktober 2006 start en verplicht zal zijn voor alle abituriënten die geen bachelor in de Pedagogische Wetenschappen of in de Onderwijskunde bezitten, wordt, zoals de commissie hieronder zal betogen, een voldoende stevige basis gelegd die personen uit het werkveld toe zal laten vlot in het omgevormde masterprogramma in te stromen en het met succes te vervolmaken. Dit schakel- en voorbereidingsprogramma constitueert, samen met het daarop aansluitende en goed uitgebouwde masterprogramma, volgens de commissie nu ook voldoende duidelijk een afzonderlijk identificeerbare opleiding. De commissie kon zich tijdens de gesprekken verder vergewissen van het feit dat deze opleiding gedragen en omringd zal worden door een staf die sterk achter het vernieuwde programma staat en
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.81 81
- K.U.Leuven | 81
09-11-2006 12:09:52
die haar expertise en inzet reeds bewezen heeft bij de opleiding Pedagogische Wetenschappen. De Engelse taalvariant heeft zich volgens de commissie in het verleden wel als een duidelijk geprofileerd, op zichzelf staand en bijgevolg eenvoudiger te evalueren geheel getoond. Ook hier is er evenwel een zekere discrepantie tussen wat geweest is, en wat zich dit jaar toont en in de toekomst verwacht mag worden. De problemen die de Engelstalige variant in de gevarenzone hebben gebracht zijn -in tegenstelling tot die van de uitdovende Nederlandstalige opleiding- niet zozeer van structurele aard, waardoor een grondige programmaherziening niet nodig was noch is, maar hangen vooral vast aan het te weinig beheersen van de instroom. Het Engelstalige programma werd in stijgende mate met een piek in 2004/2005- in moeilijkheden gebracht door haar eigen succes. De commissie heeft evenwel kunnen vaststellen dat de opleiding ook hier de nodige maatregelen heeft genomen. Door de ingevoerde strengere selectie aan de toegangspoort en de numerus fixus van 40 studenten (vanaf 2005-2006) is de kwaliteit van, en de sfeer binnenin de opleiding verbeterd, waarbij de commissie toegezegd werd dat de gestelde vereisten ook in de toekomst zullen blijven gelden. De commissie gelooft dat beide taalvarianten in hun recente ontwikkelingen terecht asymmetrisch evolueren. Gezien het grote verschil in instroom tussen de beide trajecten, acht de commissie het positief dat de programma’s zoveel mogelijk afzonderlijk afgesteld worden op hun specifieke doelgroepen. Dat dit niet nog verder doorgevoerd kan worden en er ook in de toekomst met de formele structuur van één Nederlandstalige opleiding met een Engelstalige taalvariant dient gewerkt te worden, is ingeschreven in de decretale bepalingen omtrent de onderwijstaal. De commissie mag dit wel betreuren, zij is er zich eveneens van bewust dat zij in haar oordelen binnen deze bepalingen dient te blijven en heeft de opleiding (dus zowel het Nederlandstalige als het Engelstalige traject) dan ook als één geheel geëvalueerd. De hieronder gegeven afzonderlijke oordelen moeten dus gelezen worden als de ‘uitkomst’ van de optelsom van enerzijds de vaststelling van de problemen uit het verleden, met anderzijds het vertrouwen van de commissie in de plannen voor de toekomst, waarbij dit zowel voor het Nederlandstalige als het Engelstalige traject onder één score wordt gebracht. Deze algemene vaststellingen zal de commissie nu ook binnen de structuur van het onderstaande facettenkader trachten te herhalen, te expliciteren en te onderbouwen.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING De ‘master in de Educatieve Studies’ en de ‘master of Educational Studies’ zullen volgens het zelfevaluatierapport van de betrokken opleiding - meer dan de uitdovende aanvullende opleidingen – gekenmerkt worden door een basisvorming in de Pedagogische Wetenschappen met inbreng uit de
82 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.82 82
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:52
domeinspecifieke pedagogieken onderwijskunde, orthopedagogiek, sociale en beroepspedagogiek en interculturele pedagogiek. De algemene doelstelling van de vernieuwde opleiding is het bevorderen van de professionele competentie van het master- of bachelorpubliek uit binnen- en buitenland dat, al dan niet zonder voorafgaande academische vorming in de Pedagogische Wetenschappen, een loopbaan in het middenkader van bepaalde onderwijs-, vormings- en/of opleidingsinstellingen inneemt of beoogt. De toekomstige master dient in staat te zijn een pedagogisch probleem in onderwijs-, vormingsen opleidingscontexten te definiëren en te situeren vanuit en binnen een aantal wetenschappelijk onderbouwde kaders. De gediplomeerde kan, conform de eisen van de wetenschappelijke gemeenschap, hierover rapporteren, met collega’s en betrokkenen een discussie aangaan en aanzetten en denkpistes ontwikkelen ten behoeve van een aanpak van het praktijkprobleem. Daarbij heeft de opleiding ook een theoretische dimensie waardoor kandidaat-doctorandi voldoende voorbereid moeten worden op de doctoraatsopleiding. Het zelfevaluatierapport vermeldt daarenboven dat de opleiding zich uitdrukkelijk situeert in de context van de internationale ontwikkelingen van de Pedagogische Wetenschappen en bijgevolg garant wil staan voor een open houding van de gediplomeerden op de maatschappelijke, interculturele en internationale realiteit. Deze algemene doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport verder uitgedifferentieerd in eindtermen die worden onderverdeeld in kennis, vaardigheden en attitudes. De opleiding heeft naar eigen zeggen inspanning verricht de doelstellingen en eindtermen zowel bij studenten als docenten bekend te maken.
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als voldoende. De door de commissie bestudeerde doelstellingen van de opleiding zijn helder geformuleerd en voldoende gericht op het beheersen van algemene en wetenschappelijke competenties op masterniveau. De doelstellingen zijn eveneens voldoende afgestemd op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de hedendaagse wetenschappelijk-disciplinaire kennis, en bevatten ook terecht de eis tot het continu kunnen opvolgen en kunnen interpreteren van de nieuwste ontwikkelingen. De doelstellingen en eindtermen zijn verder ook duidelijk afgestemd op het professionaliseren van de competenties van de vanuit het werkveld en/of het buitenland instromende student. Zowel de goed uitgewerkte schakel- en voorbereidingsprogramma’s voor de Nederlandstalige opleiding (zie de beschrijving onder onderwerp 2), als de verstrengde toelatingsvoorwaarden bij de Engelse taalvariant (zie facet 2.9) dragen ertoe bij dat deze vooropgezette doelstellingen ook effectief bereikt kunnen worden. De formulering van de wetenschappelijke finaliteit van de opleiding vertoont wel een zekere
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.83 83
- K.U.Leuven | 83
09-11-2006 12:09:53
ambiguïteit met betrekking tot de verhouding tussen het zelfstandig doen van (praktijkgericht) onderzoek enerzijds, en het enkel begrijpen van wetenschappelijk onderzoek en het vertalen ervan naar de concrete praktijk toe anderzijds. Uit gesprekken met de merendeels in een pedagogische of onderwijskundige praktijk werkzame studenten bleek dat de eerste component ook in beide uitdovende programma’s te weinig werd gerealiseerd. De gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken hebben de commissie er evenwel van overtuigd dat hier in de toekomst meer aandacht aan zal worden besteed. Deze voorgenomen koerswijziging, die zich wel nog duidelijker dient te vertalen in de formulering van de doelstellingen van de nieuwe initiële master, is volgens de commissie -met het oog op de handhaving van het academisch niveau van deze opleiding- noodzakelijk, en wordt door haar met het oog op het verbeterperspectief dan ook expliciet ondersteund. De commissie kon, net als bij de ba/ma-opleidingen Pedagogische Wetenschappen, in verschillende gesprekken vaststellen dat ook bij deze opleiding het didactisch concept ‘begeleide zelfstudie’ een rol speelt. Ook in het kader van deze opleiding bleef het concept en zijn precieze implicaties weinig transparant voor de commissie. Het door de opleiding aangehaalde argument dat bijvoorbeeld voor de groep Engelstalige studenten dit concept moeilijker toepasbaar is, acht de commissie niet overtuigend en zij beveelt de opleiding dan ook aan om zich, in het kader van het verbeterperspectief, uitdrukkelijker te bezinnen over de mogelijke rol (en de uitwerking van die rol) die het centrale concept in deze initiële master kan spelen.
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding als voldoende. Zij is van mening dat zowel de doelstellingen als de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoende aansluiten bij de eisen die daaraan door de vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld. De commissie vindt het bijvoorbeeld een goede zaak dat er bij de voorbereiding van het vernieuwde Nederlandstalige programma intensief overleg is geweest met diverse geledingen in het beroepenveld van onderwijs, opleiding en vorming. Wat de Engelse taalvariant betreft ligt een dergelijke door overleg gestuurde afstemming van de doelstellingen en eindtermen op het (internationale) beroepenveld voor cursisten met zo’n uiteenlopende achtergronden uiteraard minder makkelijk. De commissie gelooft evenwel dat de nadruk die in de eindtermen wordt gelegd op het bediscussiëren van en het kritisch reflecteren over de vele verschillende internationale contexten waarin deze studenten beroepsmatig handelen hier als een positief element kan worden tegenover gezet. Studenten spraken zich lovend uit over dit contextualiseren van de leerinhoud. De doelstellingen en eindtermen zijn verder ook duidelijk gericht op het professionaliseren en academiseren van de competenties van de vanuit het werkveld instromende student. Dit geeft de opleiding een duidelijk profiel: een academische pedagogiek te willen zijn voor niet-pedagogen uit het (internationale) werkveld. De commissie meent dat hiermee één van de voornaamste problemen
84 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.84 84
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:53
van de uitdovende aanvullende Nederlandstalige opleiding, namelijk het gebrek aan een duidelijk onderscheiden profiel en visie, voldoende werd geremedieerd. Het ontwikkelen van de (praktijkgerichte) onderzoeksvaardigheden zou, zoals hierboven reeds werd aangehaald, wel duidelijker in de doelstellingen van de opleiding moeten worden ingeschreven. De commissie is van mening dat dit het profiel, dat tenslotte gericht is op het academisch professionaliseren van cursisten uit het werkveld, nog zal aanscherpen. Specifiek voor de Engelse variant, acht de commissie het van betekenis aandacht te besteden aan interculturele vraagstukken. Daarbij zou, blijkens opmerkingen van studenten, meer aandacht gegeven kunnen worden aan het stimuleren van het uitwisselen van informatie en ervaringen tussen de studenten van deze opleiding en studenten van de Nederlandstalige opleidingen. Specifiek voor de Nederlandstalige opleiding ten slotte wil de commissie er op wijzen dat de opleiding er blijvend zal moeten op toezien, dat deze master geen potentiële concurrent wordt van de bestaande master in de Pedagogische Wetenschappen, maar zich duidelijk –trouw aan haar eigen gedefinieerde profiel- verder onafhankelijk blijft ontwikkelen .
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie is positief over de doelstellingen van de opleiding (inclusief haar taalvariant). Zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen van de opleiding en haar taalvariant zijn voldoende. De doelstellingen zijn helder geformuleerd en voldoende gericht op het beheersen van kennis (met inbegrip van de nieuwste ontwikkelingen) en algemene en wetenschappelijke competenties op gevorderd niveau, al moeten zelfstandige onderzoeksvaardigheden duidelijker in de doelstellingen en eindtermen worden opgenomen. Er is met het concept ‘begeleide zelfstudie’ sprake van een centraal didactisch concept. De mogelijke rol die dit concept zou kunnen spelen bij het verder uitwerken van deze opleiding moet wel beter onderzocht worden. De domeinspecifieke eisen van de opleiding zijn voldoende afgestemd op de eisen van vakgenoten en het beroepenveld. Overleg met het beroepenveld en de nadruk op de kritische reflectie over het beroepsmatig handelen verzekeren respectievelijk voor beide taalvarianten deze afstemming ook voor de toekomst. De vernieuwde initiële masteropleiding heeft een duidelijk profiel en remedieert daarmee een ernstig probleem van de uitdovende Nederlandstalige aanvullende opleiding. Het duidelijker inschrijven van de onderzoeksvaardigheden in de doelstellingen en eindtermen zal dit profiel nog verder aanscherpen. Ook zou de Engelse taalvariant meer aandacht kunnen besteden aan uitwisseling van informatie en ervaring met de Nederlandstalige studenten en moet het Nederlandstalige traject er blijvend over waken om ver genoeg uit het vaarwater van de master Pedagogische Wetenschappen te blijven.
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.85 85
- K.U.Leuven | 85
09-11-2006 12:09:53
ONDERWERP 2: PROGRAMMA De huidige uitdovende programma’s, waarbij het Nederlandstalige en het Engelstalige programma nog grotendeels gelijklopen, zijn als volgt opgebouwd: - Een pakket van algemene opleidingsonderdelen dat bedoeld is om de student de nodige denkkaders te bieden om pedagogische problemen te contextualiseren. Deze opleidingsonderdelen beogen naast het aanbieden en verhelderen van bepaalde referentiekaders ook tegelijkertijd een historisch, respectievelijk sociologisch, intercultureel, of wijsgerig besef te cultiveren bij de studenten. - Een pakket van verplichte onderwijskundige opleidingsonderdelen (14 studiepunten) dat bedoeld is de studenten het onderwijskundige kader te bieden waarbinnen het concreet-pedagogisch handelen zich afspeelt. - De opleidingsonderdelen onderwijskundige vraagstukken en de optionele onderwijskundige opleidingsonderdelen (telkens minimum één opleidingsonderdeel van 4 studiepunten te kiezen), die bedoeld zijn de studenten een verdieping van bepaalde onderwijskundige themata te bieden. - De methodologische opleidingsonderdelen (maximaal 11 studiepunten), waarin de nodige onderzoekskaders en –tradities worden aangeboden. De focus van deze opleidingsonderdelen ligt op het leren kritisch lezen en interpreteren van onderzoeksbevindingen in wetenschappelijke publicaties. - Het opleidingsonderdeel ‘seminar Educational Studies’/’seminarie onderwijswetenschappen’ (4 studiepunten), dat bedoeld is studenten ondersteuning te bieden bij de individuele studie en bij het schrijven van de ‘research paper’/scriptie. - De research paper/scriptie (15 studiepunten) ten slotte, die studenten de mogelijkheid moet bieden om in beperkte mate onderzoeksvaardigheden in praktijk om te zetten. De nieuwe programma’s, waardoor de eenjarige aanvullende opleidingen hervormd worden tot een initiële eenjarige master met een Engelse taalvariant, verkeren in het eindstadium van hun ontwikkeling, maar lagen op het moment van de visitatie nog niet volledig vast. De betrokken opleiding wil in beide programma’s nog meer ruimte bieden aan orthopedagogische opleidingsonderdelen, waardoor de drie opleidingsdomeinen van het departement Pedagogische Wetenschappen — nl. onderwijskunde, orthopedagogiek en sociale pedagogiek — een plaats zouden krijgen binnen de initiële masteropleiding Educatieve Studies. Het hervormde Nederlandstalige programma zal voorzien in een schakel- en voorbereidingsprogramma (60 studiepunten) dat de student in een eerste module kennis laat maken met de vier ‘interesseprofielen’ uit de initiële master (‘Schoolbeleid’, ‘Zorgbegeleiding en/of interne leerlingenbegeleiding’, ‘VTObeleid in arbeidsorganisaties’ en ‘Onderwijs en opleiding’). Daarnaast wordt de student via twee verplichte modules ook geïnitieerd in respectievelijk algemeenpedagogische en methodologische basiskennis (21 studiepunten) en in de pedagogische deeldisciplines
86 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.86 86
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:53
van de orthopedagogiek, de Onderwijskunde en de sociale pedagogiek (15 studiepunten). Een geïntegreerd seminarie waarin de praktijkervaring van de studenten kritisch getoetst wordt aan de theorie en recente onderzoeksresultaten (5 studiepunten), en een aantal keuzeopleidingsonderdelen zoals bijvoorbeeld ‘Psychologie’ of ‘Sociologie’ (aan te vullen tot 60 studiepunten) vervolledigen dit programma. Het masterprogramma zelf is volgens dezelfde modulaire structuur opgebouwd: - De vier eerder genoemde interesseprofielen waartussen studenten dienen te kiezen (10 of meer studiepunten, afhankelijk van het gekozen pakket en de hoeveelheid gekozen opleidingsonderdelen uit het pakket). - Een geïntegreerd seminarie (10 studiepunten) -gericht op het begrijpen en interpreteren van onderzoek en het trainen van specifieke onderzoeksvaardigheden- dat aansluit bij het gekozen pakket en waarvan 5 studiepunten voorzien zijn voor de begeleiding van de masterproef. - De verplichte masterproef (15 studiepunten) - Keuzeopleidingsonderdelen zoals ‘Ontwikkelingseducatie’, ‘Opleidingsdidactiek’ of ‘Onderwijseconomie’ (4 tot 5 studiepunten, aan te vullen tot 60 studiepunten) De Engelstalige variant voorziet omwille van het in de tijd beperktere verblijf van deze studenten aan de K.U.Leuven geen schakelprogramma, bestaat uit 60 studiepunten, en is als volgt ingedeeld: - Twee te kiezen ‘basic courses’ uit ‘philosophy of education’ (4 studiepunten), ‘history of modern educational systems’ (3 studiepunten) en ‘societal and intercultural dimensions of education’ (5 studiepunten), - Een verplichte kwalitatieve ‘methodological course’ (5 studiepunten) en bijkomend één of twee uit vijf kwantitatieve opleidingsonderdelen te kiezen cursussen (3 tot 4 studiepunten). Vanaf 20072008 zal er ook één kwantitatieve cursus verplicht gesteld worden. - Een ‘seminar’ (4 studiepunten). - Drie modules: ‘instructional science’, ‘education at class, school and system level’ en ‘lifelong learning and adult education’ (10 tot 15 studiepunten afhankelijk van de gekozen module). - Keuzeopleidingsonderdelen zoals ‘children and adolescents with special educational needs’ en ‘principles and concepts of experiental education’ (3 tot 5 studiepunten, aan te vullen tot 60 studiepunten). - Een ‘research paper’ / masterproef (15 studiepunten) waarin een onderwerp naar keuze gelinkt kan worden aan een gekozen module
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s als voldoende.
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.87 87
- K.U.Leuven | 87
09-11-2006 12:09:53
De plannen voor de beide nieuwe programma’s die de commissie kon inkijken, en de vergelijking die zij kon maken met de beschrijvingen van de opleidingsonderdelen uit de uitdovende programma’s, laten duidelijk zien dat het vooropgezette doel om de professionele competentie van het masterof bachelorpubliek uit binnen- en buitenland te bevorderen, veel beter dan in de uitdovende programma’s in de inhoud van de programma’s gereflecteerd wordt. Zowel in het Nederlandstalige als in het Engelstalige programma wordt er daarbij volgens de commissie voldoende ruimte gemaakt voor zowel algemeen-inleidende als methodologische opleidingsonderdelen, en is ook het prominenter aanwezige seminarie, waarin -specifiek voor deze doelgroep van professionals- de theorie aan de praktijk wordt gelinkt, een positieve ontwikkeling. De inhoud van het aan het Nederlandstalige programma verbonden schakel- en voorbereidingsprogramma bevestigt deze indruk. De commissie is verder ook positief over het brede spectrum van beide relatief kortdurende programma’s. De Engelstalige en de weinige Nederlandstalige studenten waarmee de commissie heeft kunnen spreken, misten in het verleden de mogelijkheid om het geleerde toe te passen in de praktijk. Waar dit een duidelijk tekort was van de uitdovende programma’s, meent de commissie dat dit bij de initiële master (onder meer door de seminaries en de sinds kort ingerichte sessies waarin de leerinhoud per opleidingsonderdeel op zijn praktijkrelevantie bevraagd wordt) voldoende geremedieerd werd. Het profiel van de opleiding is immers voornamelijk gericht op het theoretisch bekwamen van professionals. Het strekt volgens de commissie wel tot aanbeveling om dit profiel in de externe communicatie helder en ondubbelzinnig te verwoorden. Gezien het beroepenveld waar deze opleiding op gericht is onderschrijft de commissie verder de ook door de opleiding ingeziene wenselijkheid van een uitdrukkelijkere inbreng in de programma’s van andere disciplines, zoals bijvoorbeeld de orthopedagogiek met betrekking tot onderwijs- en leerproblemen. In het kader van het verbeterperspectief wil de commissie, gezien het doelpubliek, ook een grotere aandacht voor het meso- en macro-niveau aanbevelen, bijvoorbeeld door het inbrengen van cursussen gericht op managements- en beleidsvaardigheden. De commissie miste daarenboven, afgezien van een eerder beperkt document dat opgenomen werd in het zelfevaluatierapport, een meer uitgebreid instrument waarbij doelstellingen en opleidingsonderdelen wederzijds afgetoetst worden en beveelt de opleiding dan ook aan een dergelijk instrument verder te ontwikkelen en te verfijnen. Zo kan duidelijker nagegaan worden in welke mate de programma’s de te bereiken eindkwalificaties weerspiegelen. De opleiding moet er volgens de commissie ook op toezien dat de aangekondigde koerswijziging in verband met de grotere nadruk op het leren doen van zelfstandig (praktijkgericht) onderzoek (zie ook facet 1.1) ook daadwerkelijk opgevolgd wordt. De aandacht hiervoor was in de uitdovende programma’s duidelijk onvoldoende. Het “bevorderen van de professionele competentie” vergt volgens de commissie dat men precies over deze vaardigheid leert beschikken.
88 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.88 88
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:54
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de programma’s als voldoende. De programma’s besteden voldoende aandacht aan een grondige kennisontwikkeling, waarbij de commissie -na inzage van verschillende cursussen die ook in de nieuwe programma’s behouden blijvenvoldoende aantoonbare verbanden kon ontwaren tussen de leerinhoud en actuele wetenschappelijke theorieën. Ook de studenten waarmee de commissie sprak gaven in grote meerderheid aan dat zij een stevige theoretische achtergrond meekrijgen, wat ook bevestigd werd door de in het zelfevaluatierapport opgenomen resultaten van een studentenbevraging. Uiteraard dient dit argument voor de Nederlandstalige variant in de context van de zeer kleine studentenaantallen geplaatst te worden. Aangezien vele kennisgerichte cursussen uit deze variant evenwel uit de opleidingen Pedagogische Wetenschappen stammen waar dit aspect als ‘goed’ werd gekwalificeerd, verwacht de commissie ook voor deze opleiding een vergelijkbare academische gerichtheid. Opnieuw de distinctie makend tussen de uitdovende en de op te starten programma’s heeft de commissie er ook vertrouwen in dat de knelpunten uit het verleden binnen dit facet door de vernieuwde programma’s voldoende opgelost worden: de voorgenomen duidelijkere aandacht voor het leren doen van onderzoek werd reeds enkele keren vermeld, waarbij -net zoals in het rapport van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen- de commissie ook hier wil wijzen op de goede balans (die er reeds deels is en nu ook prominenter naar voren zal komen) tussen kwalitatieve en kwantitatieve methodologische benaderingen. De afstemming van de programma’s op de beroepspraktijk was in het verleden een ander knelpunt dat ook onmiskenbaar samenhangt met de respectieve doelgroepen waar de beide taalvarianten op mikken. De commissie is evenwel van mening dat ook hier reeds goede verbetermaatregelen genomen werden (zie facet 2.1 over de seminaries en de afzonderlijke ‘praktijksessies’, en facet 1.2 over het overleg met het beroepenveld). De commissie beveelt de opleiding evenwel aan om alert te blijven op de wisselwerking tussen academische reflectie en praktische vraagstukken en hier in de programma’s ook expliciet blijvende aandacht aan te besteden.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als voldoende. Het Nederlandstalige programma, dat vóór de hervorming –zoals zowel de opleidingsverantwoordelijken als de afgestudeerden bevestigden- eerder een ad hoc selectie was van opleidingsonderdelen uit de opleidingen Pedagogische Wetenschappen, en volgens de commissie niet als een duidelijk
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.89 89
- K.U.Leuven | 89
09-11-2006 12:09:54
samenhangende en afzonderlijke opleiding kon worden beschouwd, vertoont nu, in deze verregaande fase van ontwerp, een duidelijkere inhoudelijke consistentie. De betere profilering heeft ook voor een meer samenhangend curriculum gezorgd, waarbij er ook een voldoende brede keuze aangeboden wordt tussen en binnenin de interesseprofielen. Ook het schakel- en voorbereidingsprogramma sluit door haar gelijkaardige modulaire opbouw goed bij het masterprogramma aan. Opleidingsonderdelen en modules zijn daarbij logisch complementair en proportioneel doordacht met het oog op de vooropgestelde eindtermen. De samenhang in het Engelstalige programma was volgens de commissie ook in het verleden reeds goed te noemen. Zowel de studenten als afgestudeerden waarmee de commissie heeft kunnen spreken alsook de resultaten van de studentenbevraging bevestigden deze bevinding. De invoering en betere uitwerking van het coördinerend seminarie creëerde de specifiek voor deze studenten noodzakelijke ruimte waarin de verschillende leerinhouden ook afgestemd kunnen worden op de diverse praktijkachtergronden van de cursisten. De commissie onderschrijft in dit kader ook het voornemen van de opleiding om vroeger in het jaar te beginnen met de voorbereiding op het schrijven van de ‘research paper’. Dit was tot voor kort een knelpunt dat, samen met andere redenen (zie facet 2.8) leidde tot problemen in verband met de kwaliteit van de paper. Om praktische redenen –de duur van het programma en de regelgeving met betrekking tot de flexibilisering wat betreft de studenten van buiten de Europese economische ruimte- is het voor de Engelse taalvariant moeilijker te voorzien in een schakelprogramma. Dit versterkt de noodzaak om strenger toe te zien op het niveau van de instromende studenten, waardoor het op papier goed samenhangende programma ook de facto als dusdanig ervaren en doorlopen kan worden. Dit gebeurt sedert dit academiejaar (zie facet 2.9). De ruimte die in beide programma’s voor keuzeopleidingsonderdelen wordt gelaten is voldoende, en dient volgens de commissie zeker niet te worden ingeperkt. Gezien de diverse instroom waar de opleiding op mikt, moet er ook in de toekomst een voldoende ruim aanbod aan optionele cursussen worden geboden zodat studenten in sterke mate en volgens hun eigen behoeften hun eigen studiepad kunnen uitzetten. Aangezien beide taalvarianten op een reeds professioneel actief publiek gericht zijn, lijkt het de commissie ook een goede verbetersuggestie om in de toekomst –uiteraard binnen de mogelijkheden die de wet toelaat- aan een grotere kruisbestuiving tussen beide groepen te werken in bijvoorbeeld gemengde modules. Beide groepen professionals kunnen volgens de commissie veel van elkaar leren. (Men vergelijke ook de opmerking die hierover is gemaakt bij facet 1.2.) De commissie kon ten slotte ook vaststellen dat sedert 2004-2005 een afzonderlijke permanente onderwijscommissie ‘MES’ werd opgericht, die onder meer ook op de inhoud van beide programma’s toeziet, zodat overlap tussen de verschillende opleidingsonderdelen wordt vermeden en eventuele hiaten kunnen worden ingevuld.
90 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.90 90
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:54
Facet 2.4.: Studieomvang Het programma van zowel de Engelstalige als de Nederlandstalige trajecten voldoen met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5.: Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de programma’s van de opleiding als voldoende. Waar de commissie over het uitdovende Nederlandstalige programma, gezien de studentenaantallen, in dit verband weinig gefundeerde uitspraken kan doen, meent zij -op basis van een grondige studie van de toekomstplannen voor deze opleiding en rekening houdend met haar oordelen over de studiebegeleiding en de studietijd bij de Leuvense opleidingen Pedagogische Wetenschappen- dat het nieuwe programma voldoende studeerbaar is. De Engelstalige variant, die in de meeste gevallen binnen één jaar voltooid moet worden, en een studentengroep bedient met een zeer heterogene achtergrond en vooropleiding, kende in het verleden wel een aantal problemen in verband met de studeerbaarheid. Doordat voor veel opleidingsonderdelen met papers werd gewerkt, terwijl ook de research paper tijdig klaar moest zijn, kwamen studenten die te veel uitstelgedrag vertoonden, in de problemen. De afgestudeerden waarmee de commissie sprak bevestigden dat er over het algemeen zeer hard gewerkt moest worden -zeker in combinatie met het noodzakelijke baantje dat de meesten onder hen er op nahielden- maar het programma uiteindelijk wel ‘manageable’ was. De commissie stelde ook vast dat de belemmerende factoren zoveel mogelijk worden weggewerkt. Zo werd het aantal papers verminderd, werden de inleverdata beter op elkaar afgestemd en werden de studenten duidelijker op hun verantwoordelijkheden gewezen. Ook het eerder vermelde plan om vroeger in het jaar met de voorbereiding van de research paper te beginnen (zie facet 2.3) wordt in dit kader door de commissie ondersteund. Een ander struikelblok voor de studeerbaarheid hield verband met de gebrekkige beheersing van het Engels van een aantal studenten. De opleiding heeft dit probleem, door de invoer van strengere selectiecriteria, volgens de commissie afdoende verholpen. Net zoals bij haar oordeel voor de opleidingen Pedagogische Wetenschappen beveelt de commissie ook voor deze opleiding aan om te proberen de studielast meer proactief en systematisch in te schatten. Zeker in het kader van de hervormingen zou de studeerbaarheid van de programma’s op een meer objectieve manier kunnen worden opgevolgd.
Facet 2.6.: Afstemming tussen vorm en inhoud De opleiding maakt voornamelijk gebruik van hoorcolleges die volgens haar zo goed mogelijk ingeschakeld worden in het concept van begeleide zelfstudie door actieve discussie te stimuleren.
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.91 91
- K.U.Leuven | 91
09-11-2006 12:09:54
Meer actievere werkvormen zoals het in kleine groep oplossen van opgaven of een seminarie dat vooral op praktische ondersteuning gericht is vullen de hoorcolleges aan. Jaarlijks worden ook een tweetal excursies georganiseerd. Ook wordt geprobeerd om via het gebruik van het elektronisch leerplatform Toledo de leeractiviteiten van de studenten te ondersteunen. Het zelfevaluatierapport merkt evenwel op dat het concept van begeleide zelfstudie niet vanzelfsprekend is in een éénjarige opleiding voor een groep studenten met een zeer uiteenlopende culturele achtergrond.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van de programma’s als voldoende. Wat het Nederlandstalige programma betreft heeft de commissie, gezien de ervaring van de docenten met de opleidingen Pedagogische Wetenschappen (zie het facet 2.6 in dat deelrapport) en het goed uitgebouwde en intensief gebruikte Toledo leerplatform, de indruk dat de nodige elementen aanwezig zijn om vorm en inhoud goed op elkaar af te stemmen. Wel merkt de commissie op dat er ook hier voldoende aandacht moet gaan naar het uitwerken van de manier waarop het centrale concept ‘begeleide zelfstudie’ specifiek voor deze opleiding geïmplementeerd zou kunnen worden. De Engelstalige studenten en afgestudeerden bleken goed op de hoogte te zijn van het bestaan van het concept ‘begeleide zelfstudie’ en meenden ook dat de didactische werkvormen voldoende gevarieerd zijn en goed bij dit concept aansluiten. Het verbaasde de commissie dan ook om zowel in het zelfevaluatierapport als tijdens de gesprekken met de ZAP- en AAP-leden te vernemen dat de implementatie van dit concept in een éénjarige opleiding met een internationaal publiek moeilijk is. De commissie is daar minder van overtuigd en beveelt de opleiding aan om ook hier aan de implementatie van het concept een permanente aandacht te besteden.
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing De examens worden semestrieel georganiseerd. Een veelgebruikte examenvorm in de huidige opleiding is de paper, gevolgd door een mondelinge toelichting bij de docent. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van openboek examens en mondelinge en schriftelijke toetsing. Ten slotte worden examenopdrachten soms ook mee naar huis gegeven waarna studenten hun antwoord toelichten bij de docent.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toetsing en de evaluatie als voldoende. De stukken die de commissie kon inkijken waren niet helemaal volledig wat haar oordeel hier bemoeilijkte. Zo bleken er wel criteria voor werkstukken en papers te zijn die evenwel geen deel uitmaakten van het aangeleverde materiaal. Beide studentengroepen gaven tijdens de verschillende
92 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.92 92
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:54
gesprekken wel expliciet aan dat er voldoende variatie is in toetsingsvormen en bleken daarbij ook van oordeel te zijn dat er zowel op kennis als op inzicht wordt getoetst. Daarnaast toont ook de studentenbevraging aan dat 78% van de studenten van oordeel is dat inzicht verwerven centraal staat in de opleiding, wat de commissie waardeert. Studenten blijken verder ook goed op de hoogte te zijn van zowel de evaluatievormen als –normen, die voor de beide groepen via Toledo consulteerbaar zijn, en zijn ook positief over de organisatie van de examens. In de Engelstalige variant werden in het verleden gevallen van plagiaatsfraude geconstateerd. Daarop werd door de opleiding op een meer systematische manier controle uitgeoefend op internetfraude en zal er in de toekomst ook fraudedetectiesoftware worden aangekocht. De gevolgen van eventuele fraude werden ook duidelijk aan de studenten gecommuniceerd. De commissie is van oordeel dat hiermee voldoende maatregelen zijn genomen maar moedigt de opleiding aan op dit punt zeker waakzaam te blijven.
Facet 2.8.: Masterproef Studenten krijgen bij het begin van het academiejaar – op basis van eerder kenbaar gemaakte voorkeuren - het onderwerp toegewezen waarover hun masterproef (binnen de opleiding ‘research paper’ of ‘scriptie’ genoemd) moet handelen. Deze paper/scriptie moet het equivalent zijn van 3 maand voltijds werk en bedraagt 15 studiepunten. Omdat de paper vooralsnog niet echt als een masterproef beschouwd werd, werd die tot nu toe op de deliberatie slechts voor 20% van de punten meegeteld. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat er bij de docenten uit de Engelse taalvariant ontevredenheid bestond over de kwaliteit van de paper, die (omwille van de grote groep en een niet altijd even goede beheersing van het Engels) beperkt werd tot het rapporteren over de resultaten van een beknopte literatuurstudie. Op de permanente onderwijscommissie werd nagedacht over het concept van de paper en een memo over de vereisten werd verspreid die onder meer de volgende richtlijnen bevat: “The general aim of the research paper is to give students the opportunity to go through the different phases of a research process in a systematic way. Considering the fact that the research paper has to be written within a timespan of 6 to 8 months (depending on the examination period – June or August/September – for which the paper is submitted), it is necessarily limited with regard to its size and scope: it cannot be expected that all the phases of a research process are extensively elaborated. The research paper can consist of either of the following: - A literature review: a thorough analysis of the international scientific literature regarding a particular topic. This should be more than just a summary of or a personal reflection on a topic. The critical analysis should be made within the contours of a theoretical framework. If the paper concentrates on the student’s home country, there should at least be a comparative aspect. - A modest empirical investigation: participation/involvement in ongoing research. Due to its limited
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.93 93
- K.U.Leuven | 93
09-11-2006 12:09:55
nature, this can take the form of e.g. a small survey, an elementary analysis of existing data, a series of interviews”. Naast de begeleiding op individuele basis door de promotor wordt in het seminarie/‘seminar’ ondersteuning geboden bij het werken aan de scriptie/paper. De scriptie/paper wordt, behalve door de promotor, nu nog beoordeeld door één persoon. Na de ombouw tot initiële master zullen dat er twee worden waarvan één mogelijk zou beoordelen op basis van een mondelinge verdediging.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eindverhandeling/masterproef als voldoende. De eindverhandeling voldoet in beide programma’s aan de decretale eis een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten -met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten- te hebben. Over de kwaliteit van de Nederlandstalige scripties uit het verleden kan de commissie, gezien de studentenaantallen, moeilijk algemene uitspraken doen, maar ook hier voorziet zij –rekening houdend met de kwaliteit van het personeelskader (zie onderwerp 3), de plaats die er zowel in het schakelprogramma als in het masterprogramma via het geïntegreerde seminarie voorbehouden is aan begeleiding, en het aanbod in instructie in zowel kwalitatieve als kwantitatieve methoden en technieken- dat er voldoende garanties zijn om de toekomstige studenten werkstukken op academisch niveau te laten afleveren. De kwaliteit van de Engelstalige ‘research papers’, die de commissie bij wijze van steekproef heeft ingekeken, bleek over het algemeen nogal variabel te zijn, met enkele uitschieters waarvan de commissie de kwaliteit duidelijk lager achtte dan wenselijk. In het zelfevaluatierapport bevestigt de opleiding dat hier in het verleden een probleem werd vastgesteld. Tijdens de gesprekken kon de opleiding de commissie er evenwel van overtuigen dat dit knelpunt in relatie moet gezien worden met de kwaliteit van de instroom, die niet voldoende streng werd gecontroleerd. De gebrekkige kennis van het Engels van een deel van de studenten alsook de variabele beheersing van methoden en technieken had tot gevolg dat het niveau van sommige afgeleverde werkstukken onder de maat was. De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat een deel van de studenten wel kwalitatief aan de maat presteerden en sommigen onder hen momenteel doctoraal onderzoek verrichten. De sedert het huidige academiejaar ingevoerde strengere selectiecriteria en de numerus fixus (zie facet 2.9), de voor de niet-Engelstalige studenten verplicht gestelde cursussen ‘General English’ en ‘Academic English’, de nota waarin de eisen waaraan de paper dient te voldoen worden gespecificeerd, en het onder facetten 2.3 en 2.4 reeds vermelde voornemen van de opleiding om vroeger in het jaar te starten met de voorbereiding van de paper, zijn volgens de commissie goede maatregelen die dit knelpunt in de toekomst kunnen remediëren. De commissie is ook positief over het in het zelfevaluatierapport vermelde voornemen om de evaluatie door minstens twee personen te laten uitvoeren, en suggereert
94 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.94 94
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:55
daarbij om de vermelde mondelinge verdediging ook daadwerkelijk in te voeren. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleiding aan om, gezien het profiel van de opleiding, ook in de eisen die aan de masterpoef worden gesteld meer aandacht te schenken aan de wisselwerking tussen theorie en praktijk. Ten slotte beveelt de commissie de verantwoordelijken van de beide taalvarianten aan om daarnaast ook enige objectivering in de beoordeling te brengen.
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden De huidige Nederlandstalige ‘aanvullende opleiding in de onderwijswetenschappen’ is toegankelijk voor houders van een academisch tweedecyclusdiploma. Het vernieuwde programma richt zich, zoals vermeld in de informatiefolder die de commissie kon inkijken, in eerste instantie tot “personen met een bachelor- of masteropleiding met enige ervaring in het onderwijs of vormings- en opleidingsveld” en zal enkel rechtstreeks toegankelijk zijn voor eenieder die met succes het diploma bachelor in de Pedagogische Wetenschappen of bachelor in de Onderwijskunde heeft behaald. Alle anderen dienen eerst het schakel- of voorbereidingsprogramma te volgen. Kandidaten voor het Engelstalige programma moeten minimum een bachelordiploma en liefst een mastersdiploma op zak hebben. Daarnaast spelen een aantal eerder verworven competenties en kwalificaties in het voordeel van de aanvrager zoals: vertrouwdheid met methodologie binnen de context van sociale en gedragswetenschappen, vertrouwdheid met kwalitatieve en/of kwantitatieve data-analyse, affiniteit van de vooropleiding met de aanvullende opleiding en een goed curriculum. Aanvragers wier moedertaal niet het Engels is dienen een TOEFL taaltestbewijs te behalen, en worden verplicht tot het volgen van de stoomcursus ‘Algemeen Engels’ en het opleidingsonderdeel ‘Academisch Engels’. Voor wie het Engels als moedertaal heeft, wordt het opleidingsonderdeel ‘Academisch Engels’ aanbevolen. Vanaf dit academiejaar wordt het aantal nieuwe deelnemers beperkt tot 40 . Met de Chinese Liaoning Provincie, waar in het verleden een aantal studenten van afkomstig waren (vroeger 10, nu 5), werd een overeenkomst afgesloten dat zij zelf ter plaatse een voorselectie kunnen doen en dat de opleiding in principe een aantal plaatsen voorbehoudt voor door hen geselecteerde studenten.
Oordeel visitatiecommissie Na ampel overleg beoordeelt de commissie de toelatingsvoorwaarden als voldoende. De toelatingsvoorwaarden voor het Engelstalige traject waren tot voor kort, zoals reeds eerder onder facetten 2.3, 2.5 en 2.8 werd gesteld, wel duidelijk onvoldoende. Dit resulteerde dan ook in de verschillende knelpunten die onder die respectieve facetten werden aangehaald. Ook voor de onderwijslast van de staf is het te ruimhartige toelatingsbeleid in het verleden een verzwarende factor
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.95 95
- K.U.Leuven | 95
09-11-2006 12:09:55
gebleken, wat dan weer gevolgen had voor de kwaliteit van het onderwijs (zie facet 3.3). De commissie is dan ook van oordeel dat de gevarenzone waarin deze Engelstalige opleiding zich tijdelijk bevond te wijten is aan dit centrale facet. De levensvatbaarheid van deze taalvariant hangt volgens de commissie met andere woorden in grote mate af van het volhouden van de juiste toelatingsvoorwaarden. Met haar negatieve oordeel over de toelatingsvoorwaarden zoals die de laatste jaren in het Engelstalige traject gehanteerd werden wil de commissie dan ook het duidelijke signaal geven dat de genomen verbetermaatregelen (die de commissie bij haar uiteindelijke oordeel op facetniveau als positief tegengewicht in rekening heeft gebracht) verder nauwkeurig opgevolgd en geëvalueerd dienen te worden. In verband met het voor deze groep moeilijk greep kunnen krijgen op de relatie met het beroepenveld (zie facet 2.2 en 5.3) lijkt het de commissie ook een goede suggestie om bij de toelating een uitgebreide motivatie te eisen waarin onder meer uitdrukkelijk gevraagd wordt naar de wijze waarop de student het geleerde tijdens de master wil benutten in de beroepspraktijk. De commissie is er wel van overtuigd dat het probleem sedert dit academiejaar grotendeels is opgelost, waardoor zij in haar oordeel uiteindelijk positief kan zijn, maar beveelt eveneens expliciet aan om bij dit facet in de toekomst uiterst waakzaam te blijven. De toelatingsvoorwaarden voor het Nederlandstalige traject -dat in het verleden door zeer weinig studenten werd gevolgd, zodoende dat er de facto noch van een duidelijke ‘instroom’ noch van een ‘instroombeleid’ sprake was- kon de commissie hierbij niet in rekening brengen. De commissie merkt wel op dat er bij deze variant eerder van een profileringsprobleem (zie facet 1.2) dan van een toelatingsprobleem sprake was en betoogde in dit rapport reeds dat de huidige duidelijkere profilering en het beter uitgewerkte curriculum - waaraan dus ook de toelatingsvoorwaarden werden aangepast, volgens de commissie leiden tot een reële kans op een groter succes. Het toekomstige programma en voorgenomen instroombeleid voldoet met andere woorden zeker aan de eisen van de commissie. Het evenwichtig uitgebouwde schakel- en voorbereidingsprogramma zal daarenboven toelaten de eventuele hiaten in de vooropleiding van de heterogene studentengroep op te vangen. De commissie ondersteunt ook het verbetervoorstel van de opleiding om in de toekomst meer inspanningen te doen in het kader van flexibilisering en raadt de opleiding ook aan om ten behoeve van de doelgroep de contacturen zoveel mogelijk te concentreren op voor hen haalbare tijdstippen. Dat het programma nog steeds deeltijds zal kunnen worden gevolgd is in dit verband zeker positief.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie oordeelt positief over de programma’s van de opleiding en haar taalvariant. Na de verschillende door de opleiding genomen verbeteracties, voldoet de kwaliteit van de programma’s van de opleiding, zoals hierboven meer in extenso werd beargumenteerd, voor elk bij dit onderwerp betrokken facet, duidelijk aan de basiseisen die kunnen worden gesteld aan een masteropleiding Educatieve Studies.
96 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.96 96
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:55
De commissie wenst evenwel de Engelstalige variant aan te sporen om de sedert dit academiejaar duidelijke en met positieve gevolgen genomen verbetermaatregelen in het kader van de toelatingsvoorwaarden ook in de toekomst zeer scherp in het oog te houden. De samenhang van het programma, de studieduur en de kwaliteit van de masterproef hangen, zoals aangetoond, van deze waakzaamheid af. De score ‘voldoende’, die de commissie consequent aan elk facet heeft toegekend weerspiegelt de per facet vermelde en gewogen discrepantie tussen het verleden en de toekomst, waarbij het eerder reeds bijgestelde Engelstalige en het vernieuwde en nog op te starten Nederlandstalige programma als voornaamste richtlijn voor een beeld op de toekomst van de opleiding als geheel werd genomen. Over dat globale beeld is de commissie positief: zij is er dus van overtuigd dat de opleiding uit de gevarenzone is getreden, en meent ook dat deze zich na de huidige transitiefase tot een voldoende sterke opleiding kan ontwikkelen.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Voor de beschrijvingen wordt verwezen naar het gelijknamige onderwerp uit het deelrapport ‘De opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven’. Het personeelsbestand dat daar wordt besproken wordt ook voor de hier besproken opleiding ingezet.
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als excellent. De commissie verwijst daarbij naar wat zij onder het facet 3.1 in het deelrapport Pedagogische Wetenschappen in dat verband schreef: “De commissie is onder de indruk van de grote persoonlijke betrokkenheid van het personeel bij de opleidingen. Het was de commissie een genoegen de studenten en afgestudeerden over de toegankelijkheid, de betrokkenheid en de kwaliteit van hun lesgevers te horen praten. De commissie heeft in de gesprekken kunnen vaststellen dat de personeelsleden gedreven docenten zijn. Wat het personeelsbeleid betreft, heeft de commissie veel waardering voor de gelijkmatige aandacht die er gaat naar zowel de onderzoeks- als de onderwijscomponent. Het organiseren van proeflessen bij de selectieprocedure, het werken met onderwijsdossiers en met didactische teams, en het geven van feedback in functioneringsgesprekken zijn volgens de commissie goede middelen ter bewaking van de onderwijskwaliteit. Dat de staf bijna exclusief uit K.U.Leuven-alumni bestaat, verbaasde de commissie, maar tegelijk moest zij ook vaststellen dat de selectiecriteria en -procedures niets te verwijten valt en dat er ook actief wordt uitgekeken naar externe kandidaten. Eén punt in het kader van het verbeterperspectief betreft de onderwijsprofessionalisering. Hoewel
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.97 97
- K.U.Leuven | 97
09-11-2006 12:09:55
de praktijk de kwaliteit van de onderwijscapaciteiten van het personeel alleen bevestigt, en de commissie wat dit facet betreft dus niet aan haar zeer positieve oordeel wil raken, meent zij dat het aanbevelingswaardig is de deelname aan professionaliseringsactiviteiten minder vrijblijvend te maken. Het aanbod acht de commissie daartoe voldoende ruim en goed uitgebouwd.” De commissie wenst daar ook uitdrukkelijk aan toe te voegen dat zij deze betrokkenheid en het duidelijke ‘ownership’ van de staf ten aanzien van de hier besproken veeleisende opleiding als een goede garantie ziet voor de toekomst.
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de staf als goed. Ook hier kan zij herhalen wat zij onder het facet 3.2 van de opleidingen Pedagogische Wetenschappen schreef: “De onderzoeksdeskundigheid van de leden van het academisch personeel staat volgens de commissie buiten kijf. Bij aanstellingen en bevorderingen wordt daartoe volgens haar terecht nauwlettend op de kwaliteit van de wetenschappelijke prestaties toegezien. De onderzoeksdomeinen van het onderwijzend personeel bestrijkt daarenboven een brede waaier aan specialisaties, wat ervoor zorgt dat de Leuvense opleidingen in de Pedagogische Wetenschappen (c.q. de Educatieve Studies) inhoudelijk bijzonder rijk zijn en een breed scala aan vakspecifieke themata kunnen aanbieden. De commissie acht ook de internationale contacten van het personeel meer dan voldoende, adequaat en goed uitgebouwd.” Ook hier ten slotte wordt het onderwijs verzorgd door onderzoekers die, zoals het deelrapport Pedagogische Wetenschappen reeds aantoonde, voldoende aantoonbare banden hebben met het beroepenveld, die ook bij het onderwijs aan deze studentengroepen worden inzet.
Facet 3.3: Kwantiteit personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. Het uit het zelfevaluatierapport blijkende en in de gesprekken met docenten naar voren gekomen probleem in verband met het steeds stijgende aantal buitenlandse studenten in het Engelstalige traject, veroorzaakte tot voor kort een ernstige druk op het personeelsbestand dat zowel voor deze master als voor de opleidingen Pedagogische Wetenschappen wordt ingezet. Daarbij noopte ook de variabele kwaliteit van de instroom tot een veel grotere tijdsinvestering dan die waartoe de staf redelijkerwijs in staat bleek te zijn. Gesprekken met verschillende generaties studenten toonden volgens de commissie dan ook aan hoe de sfeer en de onderwijskwaliteit binnen deze taalvariant correlatief gelinkt kan worden aan de studentenaantallen. Met de ingevoerde numerus fixus en het strengere toezicht op de kwaliteit van de instroom, meent de commissie dat er wel voldoende capaciteit is om het Engelstalige
98 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.98 98
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:56
traject op een kwaliteitsvolle manier te continueren. Waar de beperkte studentenaantallen in het Nederlandstalige traject moeilijk op het personeelsbestand kon wegen zal dit met het vernieuwde programma allicht meer het geval zijn. De commissie raadt de opleiding in het kader van het verbeterperspectief dan ook aan om zeker hier, in het licht van het uitgebreide Nederlandstalige schakel- en mastertraject, werk te maken van een instrument ter berekening van de onderwijslast, waardoor ook een beter inzicht in de kosten en baten van de opleiding kan worden verkregen.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie is (bijzonder) positief over de inzet van het personeel. De kwaliteit van het personeel, met zijn grote persoonlijke betrokkenheid en toegankelijkheid is excellent. Zowel op onderzoeks- als op onderwijsvlak bereikt het personeel een hoge kwaliteit,al zou de deelname aan activiteiten in het kader van onderwijsprofessionalisering wel minder vrijblijvend gemaakt kunnen worden. De verwevenheid met de actuele praktijk, de onderzoeksdeskundigheid en de internationale contacten van het personeel zijn lovenswaardig. Het brede profiel van de beide trajecten vindt hierin haar vruchtbare voedingsbodem. De kwantiteit van het personeel is, in het licht van de genomen verbetermaatregelen voor het Engelstalige traject, voldoende. Aan de ontwikkeling en het gebruik van een meer objectieve methode bij de berekening en de verdeling van de onderwijslast moet, zeker in het kader van het te starten vernieuwde Nederlandstalige traject, evenwel werk worden gemaakt.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN Voor de beschrijvingen wordt verwezen naar het gelijknamige onderwerp uit het deelrapport ‘De opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven’.
Facet 4.1: Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed en verwijst hiervoor naar wat zij schreef bij de opleidingen Pedagogische Wetenschappen: “De lokalen die de commissie bezocht heeft zijn goed verzorgd en uitgerust voor het gebruik van moderne onderwijsmiddelen. De bibliotheek heeft een voldoende ruim aanbod aan boeken en tijdschriften, is gebruiksvriendelijk en elektronisch goed ontsloten. De ICT-voorzieningen zijn uitstekend.Toledo blijkt (ook voor deze studentengroep) een veelgebruikt en
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.99 99
- K.U.Leuven | 99
09-11-2006 12:09:56
onmisbaar instrument te zijn en volgens alle gesprekspartners van de commissie ook een meerwaarde te bieden. De opleidingen hebben verder ook goed geïnvesteerd in de practica en hebben voldoende aandacht voor studenten met functiebeperking.”
Facet 4.2: Studiebegeleiding Naast het algemene kader dat wordt beschreven onder het gelijknamige facet uit het deelrapport ‘De opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven’, is er voor de Engelstalige studenten ook een afzonderlijke coördinator voorzien. De coördinator verwelkomt de toegelaten studenten via e-mail en brengt ze op de hoogte van een reeks introductieactiviteiten waarop zij verder ingeleid worden in de structuur en de werking van het departement. Verder wordt er in het kader van het opleidingsonderdeel ‘Seminar’ tijd vrijgemaakt voor ondersteunende studietrajectbegeleiding en het wegwijs maken van de student in de onderwijs- en examenreglementen. Leersprocesbegeleiding door studiebegeleiders wordt voor deze groep niet voorzien, maar wordt opgenomen door de docent van het desbetreffende opleidingsonderdeel zelf.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als goed. De Nederlandstalige studenten kunnen daarbij terugvallen op de als goed beoordeelde studiebegeleiding voor de opleidingen Pedagogische Wetenschappen. De commissie schreef daarover dat zij zeer goed worden begeleid en een uitgebreide ondersteuning krijgen van “een gedreven en gemotiveerd docentenkorps en van de verschillende ondersteunende medewerkers. De studiebegeleiders, de studietrajectbegeleiders en de ombuds leveren volgens de commissie prima werk en worden als zodanig ook gewaardeerd door de studenten. Informatie wordt efficiënt en via voldoende gedifferentieerde kanalen verspreid. De commissie apprecieert het dat de opleidingen er heel veel aan doen om de student zo goed mogelijk te laten studeren, hem op elk relevant vlak met competente medewerkers bijstaan, zonder evenwel in de fuik van de zorgdwang te lopen. Het initiatief wordt zoveel als mogelijk aan de student gelaten.” Wat de Engelstalige studenten betreft heeft de opleiding een aantal specifiek op deze groep toegemeten initiatieven genomen die door de commissie worden gewaardeerd. De studenten en afgestudeerden zijn bijzonder positief over de begeleiding, de zorg en de interesse die ze ervaren van de zijde van de staf.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie is positief over de materiële voorzieningen en de studiebegeleiding. De kwaliteit van de leslokalen, de bibliotheek, de practica en de ICT-voorzieningen is goed. Het intensieve gebruik van
100 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.100 100
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:56
Toledo is prijzenswaardig. De studiebegeleiding is goed. Voor de Nederlandstalige student staan zowel op centraal als op facultair niveau gedreven medewerkers klaar om een breed spectrum aan mogelijke problemen op te vangen, zonder daarbij tot zorgdwang te vervallen. Ten behoeve van de Engelstalige student werden specifieke initiatieven genomen door de betrokken staf.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Voor een beschrijving van het algemene kader wordt verwezen naar het gelijknamige onderwerp uit het deelrapport ‘De opleidingen Pedagogische Wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven’. Het zelfevaluatierapport wijst er op dat de hier besproken aanvullende opleidingen tot nu toe buiten het systeem van de achtjaarlijkse evaluatie vielen. Wel vond er een evaluatie plaats van alle aanvullende opleidingen aan de K.U.Leuven, die resulteerde in een belangrijke programma-hervorming, met de start van het Engelstalige traject vanaf 2002-2003. Beide programma’s werden ook herhaaldelijk meer gedetailleerd geëvalueerd en bijgestuurd op het niveau van de permanente onderwijscommissie en/of de departements- en faculteitsraad. Sinds het academiejaar 2004-2005 is er een afzonderlijke permanente onderwijscommissie werkzaam die de kwaliteit van de opleiding bewaakt. Toch geldt de curriculumevaluatie door een afzonderlijke subcommissie curriculumevaluatie in het kader van deze visitatie als de eerste allesomvattende, systematische evaluatie.
Facet 5.1: Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding als voldoende. De functionerings- en beoordelingsgesprekken met het personeel, de studenten-en alumnibevragingen en de verzameling van gegevens met betrekking tot de in- en uitstroom zijn volgens de commissie goede initiatieven. In de afzonderlijk opgerichte permanente onderwijscommissies is, zoals blijkt uit het zelfevaluatierapport en de verslagen die de commissie kon inkijken, voldoende aandacht voor de evaluatie van de verzamelde gegevens en ook de universiteitsbrede plannen in verband met het systematisch tweejaarlijks evalueren van alle opleidingsonderdelen kan op de goedkeuring van de commissie rekenen. Het zelfevaluatierapport is zelfkritisch en steekt de problemen uit het verleden niet onder stoelen of banken. Dit werd door de commissie erg geapprecieerd. De commissie herhaalt wel haar bedenkingen in verband met de implementatie van het centrale didactisch concept (zie facet 1.1 en 1.2), het verder ontwikkelen van een instrument ter aftoetsing van de doelstellingen aan de opleidingsonderdelen (zie facet 2.1), het ontbreken van objectieve gegevens in verband met de studielast (zie facet 2.5) en het te weinig in beeld brengen van de onderwijslast (zie facet 3.3).
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.101 101
- K.U.Leuven | 101
09-11-2006 12:09:56
In het kader van het starten van de nieuwe initiële master moet er volgens de commissie ook in de toekomst blijvend gewaakt worden over het voldoende cyclisch, systematisch en voornamelijk nog integraal organiseren van de interne kwaliteitszorg.
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de genomen maatregelen ter verbetering als voldoende. Zoals hierboven reeds meermaals bleek heeft de opleiding geleerd van haar fouten uit het verleden. Dat de opleiding uit de gevarenzone is getreden, is dan ook vooral te danken aan het werk dat continu door de gemotiveerde staf wordt verricht. Een staf die, zoals de commissie tijdens de gesprekken kon vaststellen, met duidelijke inzet en overgave achter deze opleiding staat. De koerswijziging in verband met het zelfstandig doen van onderzoek, het intensieve overleg met het beroepenveld en de betere profilering in doelstellingen en programma, de invoering van sessies over de praktische relevantie van de vakinhouden, het vroeger in het jaar beginnen met de masterpoef, de invoering van strengere toelatingsvoorwaarden, het verminderen van het aantal papers, het remediëren van het plagiaatsprobleem, etc…, zijn allen voorbeelden van het feit dat de interne kwaliteitszorg voldoende werkt om knelpunten op te sporen en te remediëren. Uit een tijdens het bezoek aangeleverd document kon de commissie daarenboven afleiden dat er nog een aantal verbeteracties op stapel staan. Gezien de ernst van de problemen uit het verleden, het feit dat het rapport van deze visitatiecommissie de eerste externe evaluatie is die de opleiding krijgt, en de transitiefase waarin de opleiding zich momenteel bevindt, meent de commissie dat de toegekende score gerechtvaardigd is.
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de interne kwaliteitszorg als voldoende. Zowel Nederlandstalige als Engelstalige studenten en afgestudeerden, alsook de AAP-leden toonden zich tijdens de gesprekken tevreden over hun inspraak in de verschillende raden en commissies en overtuigden de commissie dat hun opmerkingen ook ernstig worden genomen. Alle partijen vertonen daarbij, zoals reeds vermeld, ook een duidelijke persoonlijke inzet en betrokkenheid bij de opleiding. Het betrekken van het beroepenveld bij het opstellen van het nieuwe Nederlandstalige programma wordt door de commissie gewaardeerd en zij hoopt dan ook dat dit tot een meer systematisch overleg zal uitgroeien. Het systematisch betrekken van het beroepenveld bij de permanente evaluatie van het Engelstalige traject is uiteraard minder makkelijk. De commissie raadt dan ook aan om hier bijzondere aandacht te besteden aan het cyclisch evalueren van de wijze waarop de alumni het geleerde toepassen in de beroepspraktijk
102 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.102 102
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:56
(zie in dit verband ook facet 2.9). Een meer regelmatig contact met de toekomstige alumni zal ook de kwaliteitszorg met betrekking tot het Nederlandstalige programma zeker ten goede komen.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg. De verzameling en evaluatie van de gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding is voldoende. De afzonderlijke permanente onderwijscommissie functioneert duidelijk naar behoren. Het zelfevaluatierapport is zelfkritisch en verbergt de problemen uit het verleden geenszins. In de toekomst moet evenwel blijvend gewaakt worden over een voldoende cyclisch, systematisch en vooral integraal georganiseerde interne kwaliteitszorg. Uit de bij de verschillende facetten opgesomde verbeteracties blijkt dat de opleiding ook voldoende lering trekt uit haar fouten. Een gemotiveerde en betrokken staf is er op die manier in geslaagd de opleiding uit de gevarenzone te halen. De betrokkenheid van de medewerkers en de studenten bij de interne kwaliteitszorg voldoet. Het begin dat werd gemaakt met het betrekken van het beroepenveld dient te worden verdergezet en daarnaast zou een meer regelmatige alumnibevraging de beide varianten zeker ten goede komen.
ONDERWERP 6: RESULTATEN Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Omwille van het internationale publiek dat de Engelstalige opleiding aantrekt is het volgens het zelfevaluatierapport niet evident om op de hoogte te blijven van de arbeidsmarktsituatie van de afgestudeerden. De aanwijzingen waarover de opleiding beschikt noemt zij weinig systematisch. Enkele afgestudeerden behaalden een doctoraat, ongeveer 40% van de respondenten is werkzaam in onderwijsinstellingen (vooral universiteiten) en nog eens 40% heeft een functie in de nationale administratie of bij een niet-gouvernementele organisatie in hun land. De meesten van het beperkte aantal afgestudeerden uit het Nederlandstalige programma zijn tewerkgesteld in de onderwijsbegeleiding of in de lerarenopleiding. Dit laatste veelal in een hogeschool, maar in enkele gevallen ook in de academische lerarenopleiding aan een universiteit.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. Uit dit rapport zal afdoende gebleken zijn dat er zich in het verleden bij beide taaltrajecten problemen hebben voorgedaan die hebben geleid tot een variabele realisatie van wat als het basisniveau van een opleiding Educatieve Studies kan worden beschouwd.
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.103 103
- K.U.Leuven | 103
09-11-2006 12:09:56
Wat de Nederlandstalige opleiding betreft, is het bereikte niveau, te oordelen aan de kwaliteit van de kleine groep afgestudeerden, wellicht aan de maat, maar beschikt de commissie over te weinig gegevens om daaromtrent een gefundeerde uitspraak te doen. Het goed gebalanceerde en uitgewerkte schakel-, voorbereidings- en masterprogramma, de kwaliteit van de staf en de goede bestaande voorzieningen met betrekking tot studiebegeleiding bieden volgens de commissie evenwel goede garanties voor de veronderstelling dat de aangescherpte doelstellingen en eindtermen in de toekomst gehaald kunnen worden. Een consolidering van het overleg met het beroepenveld kan hier verder aan bijdragen. Vooral bij het Engelstalige traject stelden zich problemen in verband met de kwaliteit van de resultaten, die volgens de commissie evenwel niet toe te schrijven zijn aan structurele knelpunten in het programma, de kwaliteit van het personeel of de studiebegeleiding, maar eerder aan het te ruimhartige toelatingsbeleid geweten moeten worden. De commissie kon, aan de hand van de gesprekken met de verschillende generaties afgestudeerden en studenten, alsook door het bestuderen van hun respectieve ‘research papers’, vaststellen dat het niveau bij een goede selectie aanmerkelijk stijgt. De studentenbevraging geeft ook aan dat de meeste studenten menen dat de doelstellingen gehaald worden en zij daarenboven zeer tevreden zijn over het niveau van de opleiding. In het kader van het verbeterperspectief moedigt de commissie de opleiding aan om ten behoeve van de reeds goed uitgewerkte internationalisering ook meer gebruik te maken van de reeds onder facet 2.3 aangehaalde interessante mogelijkheid tot verrijkende gedachtenwisselingen tussen Nederlandstalige en buitenlandse studenten.
Facet 6.2: Onderwijsrendement Tabel 1.: Slaagpercentages voor de periode ‘95-‘96 t.e.m. ‘04-‘05*. Academiejaar ’95-‘96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01 ’01-‘02 ’02-‘03 ‘03-‘04 ’04-‘05
MES-E n.v.t. 67 100 50 100 60 76 76 72 48
Oordeel visitatiecommissie *
Omwille van de zeer kleine studentenaantallen worden er voor de MES-N geen percentages gegeven.
104 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.104 104
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:57
De commissie acht de slaagcijfers en het onderwijsrendement voldoende. Het rendement van de Nederlandstalige opleiding is mager. Van de 15 ingeschrevenen in de afgelopen tien jaar zijn er 5 geslaagd en hebben er 6 geen examens afgelegd. De commissie onthoudt zich evenwel van een negatief oordeel gezien het bijzonder kleine aantal studenten en vanuit haar reeds eerder vermelde en gestaafde vertrouwen in het potentiële rendement van deze opleiding. De slaagcijfers voor de Engelstalige variant zijn beduidend hoger. Van de groep die het diploma behaalt slaagt daar 86% in na één jaar. Ook hier moeten volgens de commissie de resultaten afgewacht worden van het effect van de strengere toelatingsvoorwaarden. De commissie beveelt de opleiding wel aan om in de toekomst te investeren in het opzetten van een drop-out analyse.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding en haar taalvariant als positief. Zowel het gerealiseerd niveau als het onderwijsrendement zijn in het verleden wisselend gebleken, en daarbij afhankelijk van de per taalvariant reeds uitvoerig aangehaalde problemen. Aangezien deze afhankelijkheid de wisselende resultaten uit het verleden ook relativeert, en rekening houdend met de genomen verbetermaatregelen bij beide varianten kan er positief naar de toekomst uitgekeken worden.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de opleiding Educatieve Studies (met inbegrip van haar Engelse taalvariant) voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en geeft aldus een positief eindoordeel.
Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen: 1. De voorgenomen koerswijziging met betrekking tot het doen van zelfstandig (praktijkgericht) onderzoek dient meer eenduidig, bijvoorbeeld in termen van onderzoeksvaardigheden, in de doelstellingen en eindtermen te worden ingeschreven. 2. De opleiding moet zich uitdrukkelijker bezinnen over de mogelijke rol die het didactisch concept ‘begeleide zelfstudie’ in de toekomstige initiële master kan spelen. 3. In de Engelse taalvariant moet nog meer aandacht besteed worden aan interculturele vraagstukken en aan uitwisseling van informatie en ervaring met de Nederlandstalige studenten. 4. Bij het Nederlandstalige mastertraject dient er te worden op toegezien dat deze opleiding zich voldoende los en onderscheiden van de master Pedagogische Wetenschappen ontwikkelt teneinde
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.105 105
- K.U.Leuven | 105
09-11-2006 12:09:57
de potentiële concurrentie tussen deze opleidingen te vermijden.
Programma: 5. Het profiel van de opleiding, en meerbepaald haar academisch-wetenschappelijke finaliteit moet in de externe communicatie duidelijker naar voren komen. 6. Er zou, gezien het profiel van de instroom, een grotere aandacht voor het meso- en macroniveau in het programma moeten zijn, bijvoorbeeld door het inbrengen van cursussen gericht op managements- en beleidsvaardigheden. 7. Er dient gewerkt te worden aan de verdere ontwikkeling van een instrument om de afstemming tussen de doelstellingen en eindtermen, en de afzonderlijke opleidingsonderdelen na te gaan en te bewaken. 8. Er moet op worden toegezien dat de voorgenomen koerswijziging met betrekking tot het doen van zelfstandig (praktijkgericht) onderzoek ook daadwerkelijk opgevolgd wordt. 9. De opleiding moet alert blijven waken over de wisselwerking tussen academische reflectie en praktische vraagstukken en hier in de programma’s ook een blijvende aandacht aan besteden. 10. Het voldoende ruime aanbod in keuzeopleidingsonderdelen moet ook in de toekomst gewaarborgd blijven en indien daar behoefte aan blijkt te bestaan ook uitgebreid worden. 11. Binnen het kader van de decretale bepalingen dient er, bijvoorbeeld via gemeenschappelijke modules, zo veel mogelijk ruimte gemaakt te worden voor de kruisbestuiving tussen beide taalvarianten. 12. Er zou moeten getracht worden de studielast meer proactief en systematisch in te schatten. 13. De opleiding moet een continue waakzaamheid aan de dag blijven leggen ten overstaan van plagiaatsfraude. 14. Bij de eisen die aan de masterproef worden gesteld moet meer aandacht worden geschonken aan de wisselwerking tussen theorie en praktijk. 15. Er dient ook enige objectivering in de beoordeling van de masterproef gebracht te worden. 16. De genomen verbetermaatregelen in verband met de toelatingsvoorwaarden voor het Engelstalige programma moeten verder nauwkeurig worden opgevolgd en geëvalueerd. 17. Voor het Nederlandstalige traject dient er te worden uitgekeken naar flexibele leerwegen en/of geclusterde contacturen, om zodoende de werkstudent -waar dit programma op mikt- beter toe te laten het traject succesvol te kunnen volgen.
Personeel: 18. Deelname aan professionaliseringsactiviteiten moet minder vrijblijvend worden. 19. In het kader van het vernieuwde Nederlandstalige schakel-, en mastertraject dient er een instrument te worden uitgewerkt voor een meer objectieve berekening van de onderwijsinzet van het personeel.
106 | Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.106 106
- K.U.Leuven
09-11-2006 12:09:57
Interne kwaliteitszorg: 20. Naast de eerder vermelde verbetersuggesties (m.n. 2, 6, 11, 14, 15 en 18) die ook voor dit onderwerp hun repercussies hebben, moet er in de toekomst ook blijvend gewaakt worden over het voldoende cyclisch, systematisch en voornamelijk integraal organiseren van de interne kwaliteitszorg. 21. Er dient, in het kader van het Nederlandstalige traject, gewerkt te worden aan een meer systematisch overleg met het beroepenveld. 22. Er moet naar een meer systematisch overleg met de alumni worden gestreefd, waarbij deze vooral voor de Engelstalige variant meer cyclisch dienen te worden bevraagd in verband met de toepassing van het geleerde in de beroepspraktijk.
Resultaten: 23. Naast het opvolgen van de eerder vermelde verbetersuggesties (m.n. 4, 7, 8, 10 en 12 t.e.m.16) die ook voor dit onderwerp positieve gevolgen zullen hebben, moet er ook een onderzoek opgezet worden naar de studie-uitval.
Opleidingsrapporten : MES-N / MES-E
VLIR Pedagogische Wetenschappen.107 107
- K.U.Leuven | 107
09-11-2006 12:09:57
108
VLIR Pedagogische Wetenschappen.108 108
09-11-2006 12:09:57
DE OPLEIDINGEN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN VAN DE UNIVERSITEIT GENT Vooraf In overeenstemming met haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen) waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in functie van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleidingen (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen) hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoren. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn verder gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen). De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 109
VLIR Pedagogische Wetenschappen.109 109
09-11-2006 12:09:57
om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Inleiding De opleiding PedagogischeWetenschappen is één van de vier opleidingen binnen de Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen (FPPW) van de Universiteit Gent. Naast Pedagogische Wetenschappen omvat de faculteit een opleiding psychologie en de academische initiële lerarenopleiding. Sinds de ba/ma-hervorming (2004-2005) maakt ook de vooruitgeschoven master ‘Sociaal Werk’, opgezet in een samenwerkingsverband binnen de Associatie Universiteit Gent, deel uit van het opleidingsaanbod van deze faculteit. Deze nieuwe opleiding werd niet opgenomen in de huidige visitatie. Sinds de vorige visitatie (1999) kende de opleiding Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent twee hervormingen. Naar aanleiding van die visitatie werd allereerst een integrale programmaherziening doorgevoerd, die werd ingevoerd vanaf het academiejaar 2001-2002. In deze hernieuwde opleiding werden zowel de doelen, de inhouden, de structuur en de organisatie van het onderwijs aangepast en werd een eigen didactisch concept ingevoerd: de ‘reflective practicioner’. Deze hervorming anticipeerde ook reeds op de toen nakende ba/ma-hervormingen In het kader van de invoering van de ba/ma-structuur wordt nu de tweejarige kandidatuur en de driejarige licentie Pedagogische Wetenschappen omgevormd tot een driejarige bachelor in de Pedagogische Wetenschappen (start in 2004-2005) en een tweejarige master in de Pedagogische Wetenschappen, die bestaat uit twee afstudeerrichtingen: Orthopedagogiek en Pedagogiek & Onderwijskunde (start in 2007-2008). Op het ogenblik van de visitatie bevonden de hier besproken opleidingen zich in volle transitie. De commissie is zich bewust van de moeilijkheden die gepaard gaan met de huidige overgangsfase en heeft getracht om bij haar oordelen rekening te houden met deze situatie.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING De opleidingen Pedagogische Wetenschappen specificeren in hun zelfevaluatierapport allereerst de volgende centrale opvattingen met betrekking tot het te bereiken niveau: - De opleiding betrekt studenten bij een op onderzoek gebaseerde reflectie over hoe mensen leren, over de educatieve processen, structuren en instituties die daarbij tot ontwikkeling worden gebracht en over de maatschappelijke, historische en culturele context waarin dat gebeurt. - Naast het verwerven van een grondige wetenschappelijke kennisbasis van de Pedagogische Wetenschappen, staat het verwerven centraal van wetenschappelijke vaardigheden die de pedagoog
110 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.110 110
09-11-2006 12:09:58
nodig heeft om de kennisbasis verder te ontwikkelen (theorieopbouw). - Vanuit het perspectief van de ‘reflective practicioner’ zal de pedagoog vervolgens de wetenschappelijke kennis en vaardigheden gebruiken om op een verantwoorde manier te handelen in de praktijk. Hierbij staat een visie voorop die steunt op een analyse en interpretatie van de bredere maatschappelijke, filosofische en ethische context. Vanuit deze algemene oriëntering formuleren de opleidingen in hun zelfevaluatierapport vervolgens 101 eindtermen (63 voor de bachelor en 38 voor de master) die werden uitgewerkt vanuit een internationaal perspectief. Deze eindtermen worden opnieuw onderverdeeld in drie groepen: - De algemene eindtermen (3 voor de bachelor, 4 voor de master) die de interpersoonlijke als intrapersoonlijke competenties bevatten. De interpersoonlijke competenties hebben betrekking op kenmerken van het professioneel handelen van de pedagoog, zoals het kunnen coördineren en leidinggeven. De intrapersoonlijke eindtermen doelen op vaardigheden die bepalen hoe de pedagoog zich als individu opstelt in professionele situaties (het adopteren van een zelfbewuste, gemotiveerde en empathische ingesteldheid, ...). - De algemeen wetenschappelijke eindtermen (6 voor de bachelor, 2 voor de master). Bachelorstudenten moeten onder meer de typische pedagogische onderzoekmethodes begrijpen, kunnen toepassen, in context kunnen zien en in vraag kunnen stellen. Daarnaast moeten ze vaardigheden opdoen en inoefenen zoals het opzoeken, selecteren en verwerken van wetenschappelijke bronnen. In de masteropleiding worden aan deze bacheloreindtermen nog twee algemeen wetenschappelijke eindtermen toegevoegd: ‘op een wetenschappelijke wijze kunnen omgaan met theorieën, beleid en praktijk van onderwijs en opvoeding’ en ‘op een methodologisch verantwoorde wijze zelfstandig een onderzoek kunnen uitvoeren met betrekking tot een specifieke probleemstelling’. - De wetenschappelijk-disciplinaire eindtermen (54 voor de bachelor, 42 voor de master) waarin zowel pedagogische als ondersteunende eindtermen werden opgenomen. De pedagogische eindtermen zijn gekoppeld aan de Pedagogische Wetenschappen als discipline terwijl de ondersteunende eindtermen eerder gekoppeld zijn aan de ondersteunende wetenschappen die de opleiding Pedagogische Wetenschappen mee moeten dragen (bijv. sociologie, antropologie, …). Het zelfevaluatierapport vermeldt uitdrukkelijk dat de opleiding zich vanaf het begin van de bachelorfase als een wetenschappelijke opleiding positioneert en tevens is gericht op het afleveren van ‘reflective practicioners’. Dit concept wordt verder uitgewerkt in wat de opleiding haar vier ‘C’s’ noemt: - Constructivisme: de opleiding vertrekt vanuit een constructivistische visie op leren en onderwijzen. - Context: de opleiding wil het leren zoveel mogelijk laten aansluiten bij authentieke (professionele en academische) contexten zoals werkomgevingen en probleemcontexten en de interessewereld van de studenten. - Coöperatief: de opleiding benadrukt zeer sterk het samenwerkend leren door de samenwerking tussen studenten, tussen studenten en docenten en tussen docenten onderling en dit vanaf de start
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 111
VLIR Pedagogische Wetenschappen.111 111
09-11-2006 12:09:58
van het eerste jaar in de bachelorfase. - Competentiegericht: de opleiding plaatst het verwerven van competenties centraal, zodat studenten nieuwe uitdagingen en problemen adequaat kunnen aanpakken en beter voorbereid in het professionele en/of academische beroepsleven stappen. Het verwerven van kennis en inzichten vormt dus slechts een eerste stap in de competentieontwikkeling. Door het werken in authentieke contexten moet de competentieontwikkeling worden bevorderd. In een aanvullende bijlage bij het zelfevaluatierapport die de opleidingen de commissie tijdens haar bezoek overhandigden, wordt gemeld dat in februari 2006 op instellingsniveau een generiek competentiemodel werd goedgekeurd dat in alle Gentse opleidingen zal ingevoerd worden. Dit model houdt onder meer rekening met de Dublindescriptoren en het eventuele EQF: een in ontwikkeling verkerend Europees metakader voor EVC en EVK-erkenning.
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de licentie/ masteropleiding als voldoende. De doelstellingen en eindkwalificaties van beide opleidingen zijn voldoende gericht op het verwerven van wetenschappelijk-disciplinaire kennis uit het vakgebied van de Pedagogische Wetenschappen en de Onderwijskunde, alsook op het beheersen van zowel algemene als wetenschappelijke competenties. Een grondige studie van de in het zelfevaluatierapport opgenomen lijst met doelstellingen en eindtermen overtuigde de commissie ervan dat het niveau en de oriëntatie van beide opleidingen voldoen aan de minimumeisen die de commissie in haar referentiekader formuleerde. Uit haar gesprekken met de verschillende bij de opleidingen betrokken geledingen en uit de haar voorgelegde verslagen kon de commissie daarenboven afleiden dat de doelstellingen en eindtermen in de verschillende overlegorganen meermaals werden besproken en dientengevolge ook voldoende bekend zijn binnen de opleidingen. De commissie heeft tijdens haar studie van het zelfevaluatierapport en in de gesprekken ook kennis kunnen maken met het centrale didactisch concept ‘reflective practicioner’. Zij heeft in de gesprekken daarover kunnen vaststellen dat dit volgens haar goed uitgewerkte, goed toegelichte en vruchtbare procesconcept een duidelijke impact heeft op de inhoud en de finaliteit van beide opleidingen. Niet alle geledingen binnen de opleidingen bleken evenwel voldoende inhoudelijk bekend met dit concept. De commissie heeft in haar gesprekken met bachelor- en licentiestudenten en met de afgestudeerden van de opleiding ook een mogelijke ambiguïteit vastgesteld met betrekking tot de externe communicatie van de balans tussen de reflectieve en het praktische component van dit centrale concept. De academische, reflectieve component is volgens de commissie zeker voldoende aanwezig, maar wordt volgens haar niet altijd duidelijk genoeg gecommuniceerd naar potentiële instromers, die
112 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.112 112
09-11-2006 12:09:58
mogelijkerwijs hun verwachtingen over de opleidingen te veel baseren op ‘practitioner’ en te weinig op ‘reflective’. Daardoor kunnen abituriënten een vertekend beeld van de opleidingen krijgen. De commissie apprecieert de ‘branding’-mogelijkheden van het concept en de reeds gedane inspanningen van de opleidingen om het concept op abituriëntendagen toe te lichten, maar beveelt -gezien de signalen van de studenten over de bovenvermelde ambiguïteit- de opleidingen niettemin aan om een blijvende aandacht te schenken aan een duidelijke en evenwichtige communicatie van het concept naar de abituriënten toe. De uitgebreide lijst van doelstellingen en eindtermen is volgens de commissie op sommige punten ook te vaag en onoverzichtelijk. Bepaalde formuleringen blijven te algemeen. De lijst van doelstellingen en eindtermen en de uitwerking van het centrale didactisch concept in de vier C’s, overlappen elkaar ook op sommige punten. Daarenboven staan de opleidingen ook voor taak het universiteitsbreed ingevoerde competentiemodel te implementeren. Het is de commissie niet geheel duidelijk geworden of en hoe deze verschillende elementen hiërarchisch op elkaar zullen worden afgestemd, dan wel of ze als nevengeschikt moeten worden opgevat. De opleidingen geven in het zelfevaluatierapport zelf aan dat er gewerkt moet worden aan een meer compacte formulering van de doelstellingen en de commissie steunt de opleidingen zeker in dit voornemen. Een doorgedreven clustering, bijvoorbeeld vanuit het centrale concept, lijkt de commissie een mogelijke remediëring. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleidingen dus aan haar doelstellingen en eindtermen te clusteren en deze duidelijker te formuleren.
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor- als de licentie/ masteropleiding als goed. De eindtermen van beide opleidingen zijn volgens de commissie ontleend aan de eisen uit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het zelfevaluatierapport dat de Gentse opleidingen, in het kader van de programmahervormingen na de vorige visitatieronde, bij het opstellen van hun eindtermen bijzondere aandacht hebben besteed aan de plaats van hun opleidingen binnen het internationale landschap. De commissie heeft veel waardering voor een dergelijke exercitie in ‘benchmarking’. De specifieke keuze voor een lang doorwerkende gemeenschappelijke stam, geeft volgens de commissie de opleidingen eveneens een duidelijk profiel. Studenten en afgestudeerden waarderen deze keuze voor een brede opleiding waarin zij zich niet te vlug moe(s)ten specialiseren. De keerzijde hiervan is een zekere smalte in het aanbod aan specialisaties. Volgens de commissie hoeft dit geen negatief punt te zijn op voorwaarde dat de opleidingen hun keuzes duidelijk blijven communiceren naar mogelijke studenten. Het eigen goed uitgewerkte didactisch concept helpt de opleidingen duidelijk in haar profilering.Verder
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 113
VLIR Pedagogische Wetenschappen.113 113
09-11-2006 12:09:58
werd de opmerking van de vorige visitatiecommissie over een te sterk vanuit de psychologie bepaalde opleiding volgens de commissie goed opgenomen: mede door een versterkte opleidingscommissie staan de Pedagogische Wetenschappen zelfstandiger tegenover de andere opleidingen in de faculteit, wat hun identiteit ten goede is gekomen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie is positief over de doelstellingen van zowel de bachelor- als de licentie/masteropleiding Pedagogische Wetenschappen. Het niveau en de oriëntatie van beide opleidingen is voldoende. De doelstellingen en eindkwalificaties van beide opleidingen zijn voldoende gericht op het verwerven van wetenschappelijk-disciplinaire kennis en op het beheersen van zowel algemene als wetenschappelijke competenties. De eindtermen en doelstellingen zouden evenwel duidelijker moeten worden geformuleerd en geclusterd en aan een duidelijke en evenwichtige communicatie van het centrale concept naar de abituriënten toe dient een blijvende aandacht te worden geschonken. De domeinspecifieke eisen van beide opleidingen zijn goed. Er is sprake van een duidelijk profiel -door de keuze voor een ver tot in de opleiding doorwerkende gemeenschappelijke stam- waarbij ook de internationale ‘benchmarking’ van de opleidingen waardering verdient. Een duidelijkere voorlichting van dit profiel naar de abituriënten toe zal eventuele verkeerde verwachtingen beter vermijden.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA In het kader van de ba/ma-hervorming werd volgens het zelfevaluatierapport het centrale didactisch concept, gebaseerd op de ‘reflective practicioner’, verder verwerkt in het programma. In de bachelor, en nog veel meer in de master, wordt de nadruk gelegd op het wetenschappelijk onderzoek, op het wetenschappelijk onderbouwen van de praktijk, in combinatie met het theoretisch onderbouwen van de specifieke afstudeerrichting. De afstudeerrichtingen van de opleiding –over vijf jaar bekeken– starten aanvankelijk met een sterke gemeenschappelijke pedagogische kern en een gemeenschappelijke onderzoekslaag, en differentiëren zich pas vervolgens in onderwijspedagogische en orthopedagogische specialismen en in onderwijspedagogische en orthopedagogische praktijk, om ten slotte uit te monden in de individuele masterproef. Een vergelijkbare beweging wordt gemaakt in de opleiding sociale agogiek, die evenwel uitmondt in een afzonderlijke masteropleiding sociaal werk. Het bachelorprogramma begint in het eerste jaar met een brede algemene basis, steunend op de eindtermen van het secundair onderwijs. Deze basis bereidt een uitbouw, verdieping en verbreding in het tweede jaar voor en mondt uit in differentiatie naar afstudeerrichting in het derde jaar. De
114 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.114 114
09-11-2006 12:09:58
opleidingsonderdelen zitten gestructureerd in 5 lagen die naargelang het jaar verschillen in gewicht: - Een methodologische basis (resp. 7, 10 en 5 studiepunten) moet er voor zorgen dat de pedagoog wordt opgeleid binnen een geheel van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en technieken. - Daarnaast is er een ondersteunende laag (resp. 20, 10 en 5 studiepunten). Daarin krijgen onder andere ‘Psychologie’, ‘Sociologie’, ‘Culturele antropologie’ en ‘Gedragsecologie’ een plaats. - Daarop volgt de pedagogische kern (resp. 23, 25 en 40 studiepunten). Daarin komen opleidingsonderdelen aan bod waarin het pedagogische fundament in zijn historische, vergelijkende, culturele en wetenschapstheoretische context en in relatie met een onderwijskundig, sociaal-agogisch en orthopedagogisch perspectief bestudeerd wordt. De drie bachelorrichtingen (Onderwijskunde, sociale agogiek en orthopedagogiek) krijgen hun identiteit door in het derde jaar richtingsspecifieke opleidingsonderdelen te voorzien. - Vervolgens is er de wetenschappelijke praktijklaag (resp. 10, 12 en 5 studiepunten). Die omvat pedagogische en sociaal agogische praxis, de studie van organisatievormen en systemen en opleidingsonderdelen m.b.t. klinische deskundigheid. - Ten slotte is er een deontologische laag (0, 6 en 5 studiepunten) met plaats voor ethische bevraging en verantwoorde deontologie van handelen en wetenschapsbeoefening. De masterfase werd uitgewerkt als een aansluitende tweejarige opleiding met twee afstudeerrichtingen (‘Orthopedagogiek’ en ‘Pedagogiek en Onderwijskunde’). De vroegere optie ‘Onderwijspedagogiek’ wordt nu aangeduid als ‘Pedagogiek en Onderwijskunde’ om het brede karakter van de optie te benadrukken. De afstudeerrichting ‘Sociale agogiek’ bestaat niet meer binnen de master in de Pedagogische Wetenschappen. Deze afstudeerrichting is bij de ba/ma-hervorming opgegaan in een aparte, op associatieniveau georganiseerde master ‘Sociaal werk’, die niet werd opgenomen in de huidige visitatie. In het masterprogramma staat volgens het zelfevaluatierapport het opzetten en uitvoeren van onderzoek voorop. De student wordt nu gestimuleerd om een ‘academische reflective practicioner’ te zijn. Het programma biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om de stage als een onderzoeksstage in te vullen en er is een pakket van 4 opleidingsonderdelen (‘Pedagogische Research’ I, II, III, IV) die geïntegreerd worden rond vijf mogelijke thema’s die jaarlijks kunnen worden aangepast. Het masterprogramma kent twee gemeenschappelijke lagen. De onderzoekslaag (resp. 11 en 6 studiepunten) en de pedagogische kern (resp. 14 en 3 studiepunten). - De afstudeerrichting Pedagogiek en Onderwijskunde omvat de richtingspecifieke opleidingsonderdelen (resp. 30 studiepunten en 8 studiepunten), een Stage (resp. 5 en 15 studiepunten) en in het laatste jaar de masterproef (24 studiepunten). - De afstudeerrichting Orthopedagogiek ten slotte heeft dezelfde structuur. De richtingsspecifieke opleidingsonderdelen (resp. 20 en 12 studiepunten), een Stage (15 studiepunten in beide jaren) en opnieuw de masterproef (24 studiepunten).
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 115
VLIR Pedagogische Wetenschappen.115 115
09-11-2006 12:09:59
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s voor de bachelor en de licentie/master als voldoende. De commissie is van mening dat de programma’s die zij kon bestuderen, adequaat zijn om de vooropgezette doelstellingen te bereiken. Beide programma’s zijn transparant en goed opgebouwd en weerspiegelen het voornemen om de student tot een ‘reflective practicioner’ te vormen. De lang doorwerkende gemeenschappelijke stam is duidelijk in het programma terug te vinden. Zo garandeert bijvoorbeeld de aanwezigheid van discipline-overschrijdende opleidingsonderdelen deze vooropgezette breedte tot in de laatste jaren. De voor de bachelor- en de masterfase geformuleerde doelstellingen komen eveneens duidelijk tot uiting in de verschillende opleidingsonderdelen van de respectieve programma’s. De commissie kon eveneens vaststellen dat alle geledingen bij de programmahervormingen voldoende inspraak hebben gehad. De commissie spreekt verder haar appreciatie uit voor de mate waarin recente onderwijsontwikkelingen in het programma worden geconcretiseerd. De commissie miste wel duidelijke indicaties voor een zorgvuldig proactief aftoetsen van de opleidingsonderdelen aan de doelstellingen en eindtermen. Het grote aantal en de soms onnauwkeurige formulering van de doelstellingen en eindtermen vergemakkelijken volgens de commissie een dergelijke exercitie niet. In het kader van het verbeterperspectief raadt de commissie de opleidingen dan ook aan meer aandacht te besteden aan het nauwkeurige nagaan van de te realiseren doelstellingen en eindtermen per opleidingsonderdeel, zodat de relatie tussen doelstellingen en inhoud van de programma’s ook proactief bewaakt zou kunnen worden.
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van zowel het bachelor- als het licentie/masterprogramma als goed. De programma’s van beide opleidingen maken voldoende plaats voor kennisontwikkeling, waarbij de beide opeenvolgende programmahervormingen een duidelijk positief gevolg hebben gehad voor de academische gerichtheid van de opleidingen. De opleidingen hebben volgens de commissie aldus een goede inhaalbeweging gemaakt met betrekking tot de academische/reflectieve component van hun vooropgestelde centrale didactisch concept. De nadruk die de faculteit legt op de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek van de staf laat haar positieve sporen na in de programma’s. De commissie merkt daarbij nog wel op dat sommige afgestudeerden in het toenmalige programma een meer grondige uitdieping van de aangeleverde basiskennis misten.
116 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.116 116
09-11-2006 12:09:59
De commissie spreekt daarnaast haar waardering uit voor het goede onderricht in kwantitatieve methoden van onderzoek, een waardering die ook door de afgestudeerden gedeeld wordt. Een aandachtspunt met betrekking tot de academische gerichtheid betreft volgens de commissie de plaats in het programma voor kwalitatieve onderzoeksmethoden, die te impliciet in het programma zijn opgenomen. Dit verbaasde de commissie enigszins aangezien het overgrote deel van de scripties, die de commissie speciaal daartoe heeft ingekeken, juist van deze aanpak gebruik maakt. De commissie raadt de opleidingen dan ook aan om in het kader van het verbeterperspectief de instructie in kwalitatieve methodes duidelijker in het curriculum in te bouwen. De praktijkgerichtheid van de programma’s komt voornamelijk tot uiting in de goed uitgebouwde wetenschappelijke praktijklaag (met o.a de pedagogische en sociaal agogische praxis), de interactie tussen sommige opleidingsonderdelen en de orthopedagogisch consultatiedienst, en de stages. De stages zijn per afstudeerrichting anders ingevuld en worden over drie jaren verspreid, wat volgens de commissie een goede interactie met het actuele beroepenveld verzekert. De intensiteit van het contact tussen de stageplaats en de opleiding werd door sommige studenten, vooral voor de afstudeerrichting orthopedagogiek, evenwel als een punt dat meer aandacht verdient ervaren. De commissie beveelt de opleiding dan ook aan deze contacten beter en meer structureel te organiseren en te onderhouden. Sommige studenten hadden ook een grotere nadruk op de praktijk verwacht, wat volgens de commissie zeker ten dele toegeschreven kan worden aan de onder facet 1.1 vermelde mogelijke ambiguïteit in de communicatie. Een ander deel van de verklaring ligt volgens de commissie in het feit dat de opleidingen nog volop bezig zijn om, in het kader van de continue implementatie van hun centrale concept, voor elke afstudeerrichting een goede balans tussen theorie en praktijk te vinden. De commissie raadt de opleidingen dan ook aan om in de schoot van de opleidingscommissie dit aan het centrale concept inherente precaire evenwicht tussen theorie en praktijk ook in de toekomst scherp in het oog te houden.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van zowel de bachelor als de licentie/ masteropleiding als voldoende. Beide door de commissie bestudeerde programma’s vertonen door het werken met lagen, die een variërend gewicht hebben naarmate het traject vordert, een duidelijke –verticale en horizontalestructuur en samenhang. Daarbij verleent ook de tot in de laatste jaren doorwerkende gemeenschappelijke stam een goede coherentie aan de programma’s. De verschillende vakoverschrijdende elementen in de programma’s dienen volgens de commissie hetzelfde doel. Bachelor- en licentie/masterprogramma sluiten ook goed op elkaar aan. Dit blijft ook in de toekomst gegarandeerd voor de afstudeerrichting Sociale Agogiek, waar de bachelor Sociale Agogiek naar de nieuwe initiële master ‘Sociaal werk’ kan doorstromen.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 117
VLIR Pedagogische Wetenschappen.117 117
09-11-2006 12:09:59
De commissie stelde evenwel vast dat de opleidingen de uit de programmabeschrijvingen af te lezen samenhang in de praktijk niet altijd even goed kunnen waarmaken. Zowel de alumni als de studenten wezen de commissie op het bestaan van een te sterke ‘overlap’ tussen sommige opleidingsonderdelen. De opleidingen zeggen in het zelfevaluatierapport deze problematiek evenwel te erkennen en op te volgen in de opleidingscommissie. Met de onderkenning van het verschil tussen functionele en overbodige herhaling steunt de commissie de opleidingen daarin en raadt ze daarbij ook aan bij dit onderling overleg tevens toe te zien op mogelijke toekomstige overlappingen. Ook bij dit facet dient de hierboven aangehaalde overwegend impliciete aanwezigheid van de kwalitatieve methoden in de programma’s in rekening te worden gebracht. De commissie gelooft dat het streven naar een beter evenwicht tussen beide methodologische benaderingen ook de balans in de curricula ten goede zou komen.
Facet 2.4.: Studieomvang Zowel het bachelorprogramma (180 studiepunten) als het masterprogramma (120 studiepunten) van de opleiding voldoet aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5.: Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van het programma van zowel de bachelor als de licentie als voldoende. De pogingen die worden ondernomen om de studielast systematisch in kaart te brengen acht de commissie positief. Belemmerende factoren voor de studievoortgang worden daardoor snel geïdentificeerd en tijdig geremedieerd. Uit deze beschikbare gegevens -waaronder ook die van de cursusevaluatie en de rendementcijfers-, én uit de gesprekken met de verschillende generaties studenten, leidt de commissie af dat er voldoende overeenstemming bestaat tussen de begrote en de reële studietijd. De commissie staat daarbij ook achter de opmerking in het zelfevaluatierapport betreffende het voornemen om de kwantitatieve gegevens steeds ook naast andere gegevens te blijven leggen. Zo wordt vermeden dat er te exclusief op basis van kwantitatieve data beslissingen worden genomen.
Facet 2.6.: Afstemming tussen vorm en inhoud Het ‘Onderwijs-en Examenreglement’ onderscheidt drie categorieën van onderwijsvormen: onderwijsactiviteiten gericht op ‘overdracht en verwerking van leerstof’; onderwijsactiviteiten gericht op ‘de inoefening en begeleide toepassing van de leerstof’ en integratievakken onder de vorm van projecten, scriptie en stage. De universiteit definieerde vanuit deze driedeling een glossarium van
118 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.118 118
09-11-2006 12:09:59
gebruikte didactische werkvormen die de opleidingen als uitgangspunt gebruiken. Vanuit het perspectief van het centrale concept ‘reflective practicioner’ streven de opleidingen daarbij vooral naar een continue wisselwerking tussen theorie, onderzoek en praktijk. Dit wordt gespecificeerd in de zin: ‘samen taakgericht leren met nadruk op reflectie en zelfsturing’. Via hoorcolleges, werksessies en zelfstudie wordt de theoretische basis aangebracht en empirisch onderbouwd. Daarna vermindert het aantal contacturen waarin de docent het leerproces zelf aanstuurt, ten voordele van contacturen waarin hij/zij een meer coachende en begeleidende rol krijgt. Begeleide zelfstudie wordt als centrale werkvorm gehanteerd naast taakgerichte werkvormen, samenwerkend leren en zelfreflectie. In het kader van de onderwijsvernieuwing werd in januari 2003 aan de FPPW de Claroline (Classroom on-line) omgeving ingevoerd. Claroline is een elektronisch platform dat het studieproces van studenten en de logistieke activiteiten van docenten, assistenten en vakgroepen moest faciliteren. Een jaar na de introductie aan de FPPW werd Claroline universiteitsbreed geïmplementeerd waarbij de resultaten aan de FPPW als leidraad dienden. Het Claroline project was de voorloper van wat nu de universiteitsbrede elektronische leeromgeving Minerva is. Minerva wordt verder ontwikkeld. Nu is Minerva uitgebreid met een assessment tool (Curios). In de nabije toekomst (2005-2006) plant men de integratie van een authoring tool, video conferencing en gestructureerde asynchrone discussiegroepen. Vanaf 20062007 wordt in Minerva een geïntegreerd portfoliosysteem voorzien.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van zowel het bachelor- als het licentieprogramma als goed. De commissie is te spreken over het document dat het glossarium aan didactische werkvormen bevat. Gesprekken met de verschillende geledingen bevestigden deze positieve indruk en overtuigden de commissie dat de grote variatie in werkvormen ook effectief wordt geïmplementeerd. Het concept ‘reflective practicioner’ wordt via diverse innovatieve leermethoden in de praktijk omgezet, waarbij het vooropgezette ‘samen taakgericht leren met nadruk op reflectie en zelfsturing’ ook de facto plaatsvindt. Het consequent en doorgedreven gebruik van ICT-middelen zoals Minerva -met haar diverse en veelgebruikte fora- wist de commissie eveneens positief te stemmen. Peer-tutoring is volgens de commissie een ander voorbeeld van een goede implementatie van het didactisch concept. De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat de opleidingen zelf intens betrokken zijn bij de ontwikkeling van verschillende onderzoeksgebaseerde onderwijsinnovaties. Ook uit de gesprekken met de studenten bleek dat er in de verschillende opleidingsonderdelen veel aandacht gaat naar het zelfstandig reflecteren. De afgestudeerden bevestigden dat en noemden het taakgerichte werken, zowel zelfstandig als in groep, een van de sterkste punten van de opleidingen. De commissie stelde evenwel vast dat zowel de studenten als de afgestudeerden het eens waren over het feit dat het gebruik van diverse werkvormen en ICT-gebaseerde leermiddelen nog te sterk afhankelijk is van de individuele docent. De commissie raadt de opleidingen dan ook aan om de toepassing van
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 119
VLIR Pedagogische Wetenschappen.119 119
09-11-2006 12:09:59
werkvormen en ICT-innovaties ruimer in te zetten, mede aan de hand van professionalisering (zie facet 3.1).
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing De opleidingen maken gebruik van semesterieel georganiseerde periodegebonden en nietperiodegebonden of permanente evaluatie. De evaluatievormen en de manieren waarop deze geoperationaliseerd worden, zijn in de ECTS-fiches en dus in de studiegids opgenomen. Periodegebonden examens kunnen schriftelijk en/of mondeling zijn. Niet periodegebonden evaluatie is vooral gericht op het evalueren van het handelen van de student tijdens practica en seminaries. Eventueel worden onder de noemer ‘permanente evaluatie’ deeltoetsen georganiseerd in de vorm van opdrachten, papers of portfolio’s. De periodegebonden evaluatie wordt vooral in het begin van de bachelorfase toegepast en gebeurt daar dikwijls in de vorm van meerkeuzevragen. Daarnaast wordt er ook getoetst via papers of deelname aan online discussiegroepen. Naarmate het studietraject vordert wordt het aandeel van de permanente evaluatie groter en verandert ook de aard van de periodegebonden evaluatie (meer open vragen, mondelinge examens en openboek examens). In de masterjaren gebeurt de evaluatie bijna uitsluitend permanent, bijvoorbeeld via groepswerk of het afleveren van tussentijdse producten. Daartoe werden ook efficiëntieverhogende maatregelen ingevoerd: het promoten van zelftoetsing en peer-assessment, coachingstechnieken waarbij zelfreflectie wordt bevorderd en het gebruik van checklists.
Oordeel visitatiecommissie Na ampel overleg beoordeelt de commissie de toetsing en evaluatie bij zowel het bachelor- als het licentieprogramma als voldoende. Zowel de kwaliteit als de variatie van de periodegebonden evaluatie zijn volgens de commissie zeker aan de maat waarbij ook de normen en eisen via Minerva aan de studenten worden bekend gemaakt. De commissie meent evenwel -op basis van gesprekken met de studenten en vervolggesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de leden van het AAP en de leden van het ZAP- dat er binnen de opleidingen een ernstig probleem is met betrekking tot de feedback bij de niet-periodegebonden toetsing (bijvoorbeeld opdrachten, papers en (on-line)discussies). Studenten zeggen geconfronteerd te worden met een groot aantal papers, groepsgewijze en individuele opdachten, zonder dat daar een voldoende structureel georganiseerde feedback tegenover staat. Ook de feedback tijdens en na de stage wordt door zowel de studenten als de afgestudeerden als problematisch ervaren. Docenten zegden tijdens de gesprekken deze klachten te herkennen en antwoordden dat er wel steeds momenten van collectieve feedback worden ingebouwd. Verder stelden zij dat studenten ook altijd de mogelijkheid hebben om individuele feedback te vragen. Ten slotte werd de commissie ook gewezen op de zware belasting van docenten en stagebegeleiders, een belasting die het resultaat is van de samenloop van een grote investering in continue toetsing enerzijds, en een sterk toegenomen aantal studenten anderzijds,
120 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.120 120
09-11-2006 12:10:00
terwijl er in het financiële kader van de opleiding maar langzaamaan meer ruimte vrijkomt. De commissie heeft zeker begrip voor deze argumenten, maar meent dat een intens en actief gestimuleerd contact tussen student en docent in het kader van de permanente feedback wezenlijk is voor een opleiding die een didactisch concept als ‘reflective practicioner’ hanteert. De commissie raadt de opleidingen dan ook sterk aan de hoeveelheid taken en opdrachten meer in verhouding te brengen met de mogelijkheden van feedback, veeleer dan concessies te doen op de frequentie en de intensiteit van de feedback. In het licht van de positieve indruk die de commissie kreeg over de eerder vermelde periodegebonden evaluatie alsook over de kwaliteit en formele eisen van de gehanteerde toetsingsvormen op zich (dus los van de feedback), meent de commissie op facetniveau evenwel positief te kunnen oordelen.
Facet 2.8.: Masterproef De masterproef bestaat in de Gentse opleiding Pedagogische Wetenschappen uit het schrijven van een scriptie. Deze scriptie staat voor een wetenschappelijk onderbouwde reflectie over het pedagogisch handelen en wordt opgebouwd op basis van een origineel uitgewerkte probleemstelling. Via de scriptie moeten studenten aantonen dat zij, onder leiding van een promotor, een gericht wetenschappelijk denken actieproces kunnen doorlopen dat uitmondt in een wetenschappelijk manuscript dat potentieel publiceerbaar is in een wetenschappelijk en/of professioneel pedagogisch tijdschrift. De scriptie is ook een gesystematiseerde neerslag van een pedagogische ervaring waarbij ervaring begrepen wordt als een bewuste reflectie over wat men meemaakte. Het onderwerp van de scriptie kan vrij gekozen worden maar dient aan te sluiten op thema’s uit het terrein van de Pedagogische Wetenschappen. De scriptiebegeleiding start vanaf de 1ste licentie en is structureel in de opleiding ingebouwd via scriptieseminaries. Deze scriptieseminaries starten in het 2de semester van de 1ste licentie en worden door de promotor georganiseerd. De deelname aan de scriptieseminaries wordt individueel geëvalueerd, op basis van de vorderingen die de student maakt volgens het met de promotor afgesproken scriptieplan. Wat de evaluatie betreft werd uitdrukkelijk gekozen voor een scriptieverdediging tijdens dewelke de student gerichte vragen van een jury op een geargumenteerde wijze moet kunnen beantwoorden. De jury bestaat uit de promotor, de eventuele copromotor en één jurylid van een andere vakgroep die ‘commissaris’ wordt genoemd. Om de beoordeling richting te geven is er binnen de opleiding een scriptiebeoordelingsformulier ontwikkeld dat vanaf 2005-2006 systematisch wordt gebruikt. De masterproef bedraagt 24 studiepunten.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de scriptie/masterproef als goed. De scriptie komt qua gewicht tegemoet aan de decretale eisen: zij vertegenwoordigt ten minste
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 121
VLIR Pedagogische Wetenschappen.121 121
09-11-2006 12:10:00
één vijfde van het totale aantal studiepunten, met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Uit een steekproef onder verschillende scripties bleek volgens commissie dat deze op academisch niveau zijn. De kwaliteit van de bestudeerde scripties komt tegemoet aan de door de opleiding vooropgestelde criteria in verband met het kunnen uitvoeren van een zelfstandig en wetenschappelijk uitgebouwde reflectie op basis van een origineel uitgewerkte probleemstelling. De scores die werden toegekend door de commissie stemden vrij goed overeen met die van de promotoren. De commissie is ook positief over het goed uitgewerkte thesisbegeleidingspakket waarvan zij heeft kunnen vaststellen dat dit door alle promotoren wordt gebruikt en eveneens door de studenten consulteerbaar is op de facultaire website. Ook de uitdrukkelijke keuze voor een mondelinge scriptieverdediging wordt door de commissie erg gewaardeerd. De scriptie heeft terecht een centrale plaats in de opleiding wat volgens de commissie de academische oriëntatie van de opleiding duidelijk onderschrijft. De commissie is verder ook positief over de (nog voorzichtige) samenwerking tussen het AAP en de studenten bij sommige scripties. Een samenwerking die, zo leerde de commissie, zal leiden tot enkele publicaties. De commissie moedigt deze samenwerking zeker aan. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de commissie de opleiding wel aan om, gezien de kortere duur van het toekomstige masterprogramma in vergelijking met het huidige licentieprogramma, de vooropgestelde omvang van de scripties in de toekomst beter te bewaken. De intentie om van de masterproef een potentieel publiceerbaar artikel te maken wordt door de commissie ondersteund. De verbetersuggestie met betrekking tot het meer aandacht schenken aan kwalitatieve methoden in de programma’s van de opleidingen kan ook hier herhaald worden. Zoals onder facet 2.2 werd aangehaald kiezen een groot aantal van de studenten in hun scriptie voor deze methodologie. Het remediëren van dit aandachtspunt zal de scriptiebegeleiding volgens de commissie zeker ten goede komen.
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden tot de bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen zijn dezelfde als voor de meeste andere universitaire opleidingen. Het diploma secundair onderwijs is de basisvereiste om in het eerste bachelorjaar in te schrijven. Wie al een diploma van het hoger onderwijs heeft, wordt tot en met academiejaar 2005-2006 toegelaten tot een éénjarige kandidatuur, wat de totale duur van de opleiding verkort tot vier jaar. Vanaf het moment dat de schakelprogramma’s van start gaan (20062007), zal voor de Pedagogische Wetenschappen geen structurele verkorting meer ingebouwd worden op bachelorniveau. De toegang tot de huidige licenties Pedagogische Wetenschappen veronderstelt een kandidaatsdiploma in de Pedagogische Wetenschappen. De toegang tot de masteropleiding in de Pedagogische Wetenschappen veronderstelt een bachelor of science in de Pedagogische Wetenschappen. Toch zullen studenten die een andere vooropleiding dan een bacheloropleiding Pedagogische Wetenschappen hebben, de kans
122 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.122 122
09-11-2006 12:10:00
krijgen om in de masteropleiding in te stromen. Daartoe zijn schakel- en voorbereidingsprogramma’s voorzien en/of kunnen ze een beroep doen op EVC procedures. Verschillende pilootprojecten werden binnen de Universiteit Gent opgezet met de bedoeling open parallelle leerwegen te ontwerpen. De opleiding is betrokken bij twee van die projecten: een on-line traject voor schakelstudenten en het ontwikkelen van een digitaal portfolio.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden voor zowel de bachelor als de licentie/ master als voldoende. Beide programma’s sluiten volgens de commissie qua vorm en inhoud voldoende aan bij de kennis, de vaardigheden en de competenties van de instromende studenten. Door binnen de schoot van de opleidingscommissie met behulp van studietijdmetingen, cursusevaluaties en slaagcijfers te waken over de studeerbaarheid van de verschillende opleidingsonderdelen, beschikken de opleidingen volgens de commissie over een adequate controle op de afstemming tussen instroom en programma. De commissie is ook te spreken over het EVC/EVK-beleid, dat mede vanuit de opleiding met enkele innovatieve projecten zoals het digitaal portfolio en het on-line traject voor schakelstudenten ondersteund wordt. Ook de uitwerking van de schakel- en voorbereidingsprogramma’s van de opleiding is zeker aan de maat en voldoende aangepast aan de gedifferentieerde instroom.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie oordeelt positief over de programma’s van zowel de bachelor- als de masteropleiding. De programma’s van beide opleidingen zijn adequaat om de vooropgezette doelstellingen te bereiken. Zowel de lang doorwerkende gemeenschappelijke stam als de aanwezigheid van diciplineoverschrijdende opleidingsonderdelen garanderen de beoogde breedte van het programma. Het centrale concept wordt goed geïmplementeerd in de verschillende opleidingsonderdelen en in de gebruikte variëteit aan werkvormen. Een objectief instrument ter zorgvuldige aftoetsing van de verschillende opleidingsonderdelen aan de doelstellingen en eindtermen ontbreekt evenwel. In het programma is voldoende aandacht voor zowel academische als professionele eisen. De voorbije jaren is er een goede inhaalbeweging gemaakt op het vlak van de academische gerichtheid, met een kanttekening voor wat betreft de plaats in het programma voor kwalitatieve methoden. Het aanbod aan kwantitatieve methodologie is dan weer zeer goed uitgewerkt. Ook de professionele gerichtheid van het programma is zeker goed, al zou bijvoorbeeld een intensiever contact tussen de stageplaatsen en de opleiding dit facet nog verder ten goede komen. De programma’s vertonen ook een duidelijke opbouw en coherentie waarbij er wel een blijvende aandacht zou moeten worden geschonken aan het verder wegwerken van overlappende vakinhouden. De studeerbaarheid is voldoende. Door de studietijdmetingen en een efficiënt overleg in de opleidingscommissie wordt de studielast adequaat bewaakt. Het gebruik van verschillende didactische
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 123
VLIR Pedagogische Wetenschappen.123 123
09-11-2006 12:10:00
werkvormen en ICT is goed. Het concept ‘reflective practicioner’ wordt via diverse, binnen de schoot van de opleiding ontworpen, innovatieve leermethoden in de praktijk omgezet. De permanente feedback is eerder problematisch. Zeker in het kader van het door de opleidingen gehanteerde didactisch concept zouden de opleidingen de hoeveelheid taken en opdrachten meer in verhouding moeten brengen met de mogelijkheden van feedback. De periodegebonden toetsing en de kwaliteit van de gehanteerde evaluatievormen zijn evenwel aan de maat. De kwaliteit, de begeleiding en de evaluatie van de scripties is goed. Het bestaan en het gebruik maken van het scriptiebeoordelingsformulier, alsook de bewuste keuze voor een mondelinge verdediging verdient waardering. De omvang van de scripties zou in de toekomst wel beter bewaakt moeten worden. Beide programma’s sluiten qua vorm en inhoud voldoende aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. De ondersteuning die de opleidingen middels innovatieve onderzoeksprojecten bieden aan het centrale EVC/EVK-beleid verdient vermelding.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Aanstellingen, bevorderingen en evaluaties van personeelsleden worden geregeld via het Reglement van de Universiteit Gent. Binnen deze regels wordt het personeelsbeleid primair aangestuurd op faculteitsniveau. Aan de FPPW wordt elk jaar in het kader van het beleidsplan bepaald binnen welk vakgebied versterking op het vlak van ZAP nodig is, gebaseerd op de instroomgegevens van de studenten van het vorige academiejaar. Bij ZAP-vacatures besteedt de faculteit aandacht aan de didactische kwaliteiten van de kandidaten. Dit gebeurt - in het kader van een sollicitatie - onder de vorm van een uiteenzetting door de kandidaten voor de beoordelingscommissie over hun visie op het eigen vakgebied, de wijze waarop ze de vacature willen invullen op het vlak van het wetenschappelijk onderzoek en de dienstverlening, de wijze waarop ze aan het onderwijs vorm willen geven en aan de relaties (aansluitend of complementair) van het eigen onderzoek met dit van de vakgroep. Jaarlijks worden de taakomschrijvingen van elk ZAP-lid goedgekeurd na advies van de faculteitsraad. Alle ZAP-leden worden tweejaarlijks geëvalueerd in het kader van de kwaliteitsbewaking en van het loopbaanbeleid. De evaluatie gebeurt binnen de FPPW door de Commissie ZAP-evaluatie die bestaat uit de decaan, de academische secretaris en de onderwijsdirecteur. Als basis voor de evaluatie dienen de individuele taakomschrijving, de prestaties in termen van de onderzoeksoutput (wetenschappelijke publicaties), het gegeven onderwijs en de dienstverlening binnen en buiten de universiteit. Dit wordt aangevuld met een rapport van de onderwijsdirecteur over de kwaliteit van het verzorgde onderwijs die zich daarvoor baseert op de jaarlijkse onderwijsevaluatie door de studenten.
124 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.124 124
09-11-2006 12:10:00
AAP-mandaten worden op basis van de middelen die aan de faculteit worden toegekend, toegewezen aan vakgroepen op basis van een interne verdeelsleutel van de faculteit. AAP-mandaten zijn in principe voor een termijn van twee jaar maar kunnen hernieuwd worden. Vooraleer hernieuwd, is er een goedkeuring door de faculteitsraad op advies van de vakgroep vereist. De ZAP-beoordelingscommissies buigen zich over aanstellingen en bevorderingen Wat het AAP betreft wordt bij de selectiegesprekken ingegaan op de motivatie voor onderwijs (werken met groepen in de context van de practica, scriptie en/of stagebegeleiding) en de aanwezige competenties. Tijdens de aanstelling wordt door de vakgroepen gebruik gemaakt van meerdere methoden om de didactische kwaliteiten van het AAP verder te bevorderen. Dit omvat naargelang de vakgroep o.m. het voorbereiden van de practica door ZAP- en AAP-leden samen, een ZAP-lid woont een of meerdere oefeningensessies gegeven door het AAP bij en geeft gerichte feedback, de vakgroep richt een training in voor AAP-leden, het organiseren van een anonieme schriftelijke evaluatie van de practica door de studenten met aansluitende bespreking, het extern laten volgen van workshops door een of meer AAP-leden. De didactische vaardigheden van de AAP-leden vormen eveneens een aandachtspunt bij de functioneringsgesprekken die met de AAP-leden gevoerd worden. Ze vormen tevens een beoordelingscriterium bij het al dan niet verlengen van mandaten, naast de wetenschappelijke output en de dienstverlening. Sinds het academiejaar 2004-2005 kunnen AAP-leden ook een aangepaste docententraining volgen, georganiseerd door de directie onderwijsaangelegenheden of DOWA. Voor elk AP-lid wordt een onderzoeksdossier en een onderwijsdossier bijgehouden. In het kader van de onderwijsprofessionalisering worden ZAP- en AAP-leden aangemoedigd de, vanuit de FPPW ontwikkelde en nu centraal georganiseerde, docententraining te volgen. Deze worden georganiseerd in de vorm van driedaagse onderwijssessies waar de lesgevers onder leiding van een onderwijskundige over hun onderwijservaringen en opdrachten met elkaar kunnen communiceren. Tevens worden tijdens deze sessies nieuwe onderwijsprincipes en technieken besproken en getoetst op hun haalbaarheid. Recent worden ook vervolgcursussen georganiseerd die betrekking hebben op time management, coachen, presentatietechnieken en functioneringsgesprekken met AAP-leden.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de kwaliteit van het ZAP en AAP-personeel dat betrokken is bij de bacheloren bij de licentie/masteropleiding als goed. De commissie waardeert de inzet van het personeel dat onder een hoge onderwijs- (en onderzoeks)last presteert. In gesprekken met ZAP- en AAP-leden en uit de documenten rond de programmahervormingen werd de commissie duidelijk dat er veel energie wordt gestoken in het voortdurende optimaliseren van de opleidingen, wat de commissie naar waarde weet te schatten. Wat het personeelsbeleid betreft, heeft de commissie de indruk dat de onderzoeksprestaties momenteel iets hoger gewaardeerd worden dan de onderwijsprestaties. In het zelfevaluatierapport wordt deze indruk bevestigd. De commissie begrijpt dat de faculteit een duidelijke inhaalbeweging qua onderzoeksoutput voorstaat en zij daar zeker ook in slaagt, gezien onder meer de omvang van het
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 125
VLIR Pedagogische Wetenschappen.125 125
09-11-2006 12:10:01
aantal extern gefinancierde projecten, maar hoopt ook dat de onderwijsprestaties daarbij niet uit het oog zullen worden verloren. Wat de onderwijsprofessionalisering betreft, wil de commissie de opleidingen aanbevelen om de deelname aan de activiteiten te stimuleren. De docententrainingen hebben zich sedert 2004-2005 weliswaar uitdrukkelijker geprofileerd, maar de activiteiten met betrekking tot de implementatie van het didactisch concept en onderwijsvernieuwingen (op welk gebied de afdeling Onderwijskunde een duidelijke voortrekkersrol speelt) zouden daarbij meer aangeboden en gevolgd moeten worden. Dit zal volgens de commissie het aandachtspunt bij facet 2.6 zeker helpen remediëren.
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen PedagogischeWetenschappen bouwt verder op de onderzoeksexpertise van de betrokken vakgroepen: Data-analyse, Onderwijskunde, Orthopedagogiek, Pedagogiek en Sociale Agogiek. De onderzoeksprogramma’s worden door de vakgroepen bepaald. Waar de onderzoeksexpertise beperkter is, wordt aangesloten bij onderzoekers in de omgeving van de opleidingen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de ondersteuningsvakken in de bachelorfase (Sociologie, Ethica, …) en de deontologische lijn (bijv. Ethiek en deontologie van het pedagogisch handelen). Voor andere thema’s wordt een en ander in een direct samenwerkingsverband opgezet; bijv. opleidingsonderdelen die aansluiten bij de thematiek van de leerproblemen, -moeilijkheden en –stoornissen. De onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld wordt volgens het zelfevaluatierapport gegarandeerd door de inzet van praktijkassistenten. Deze personeelsleden met minimaal een 50% aanstelling in de praktijk geven ondersteuning bij oefeningen en stages en begeleiden in de meeste gevallen de studenten in de feitelijke praktijkcontext. Daarnaast heeft elke vakgroep concrete links met het professionele veld. De internationalisering krijgt vorm door internationale onderzoekssamenwerking, gastcolleges en werkverblijven door buitenlandse wetenschappers, en werkperiodes door buitenlandse PhD studenten aan de UGent. Andere voorbeelden betreffen de onderzoeksseminaries door buitenlandse onderzoekers ten behoeve van het personeel en de doctorandi betrokken bij de opleidingen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de staf als goed. Uit de onderzoeksoutput blijkt volgens de commissie dat het beleid van de faculteit zijn vruchten afwerpt wat de (internationale) academische gerichtheid van het personeel betreft. De commissie leerde uit de gesprekken dat de opleidingen bij de beoordeling van het onderzoek van het personeel voortaan een gevarieerdere wetenschappelijke productie, bestaande uit artikelen, boeken en monografieën wensen te betrekken, waardoor de gelijkstelling van onderzoekskwaliteit met A1-publicaties, zoals die uit het zelfevaluatierapport naar voor kwam, werd genuanceerd. Het zelfevaluatierapport van de opleiding toont in haar bijlagen overtuigend aan dat het onderwijs ook inhoudelijk en vormelijk gestuurd wordt door dat eigen onderzoek. Zo zijn verschillende doctorale
126 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.126 126
09-11-2006 12:10:01
en postdoctorale projecten toegespitst op onderwijsinnovatieonderzoek. De commissie acht dit zeer positief. Ten slotte zijn er volgens de commissie ook voldoende concrete banden met het beroepenveld die ook goed terug worden gekoppeld in het onderwijs, zoals het voorbeeld van het Orthopedagogisch Observatie en Behandelingscentrum duidelijk maakt.
Facet 3.3: Kwantiteit personeel De opleiding beschikt, via werkingsuitkeringen, over 14,9 vte ZAP, 28,6 vte AAP en 7,7 vte ATP. Buiten de werkingstoelage zijn er 61,3 vte wetenschappelijk personeel actief. Aangezien de verschillende door de commissie gevisiteerde opleidingen verschillende berekeningswijzen gebruiken voor de ratio staf/student, wenst de commissie in het kader van dit facet geen melding te maken van of uitspraken te doen over dit in het zelfevaluatierapport aangeleverde getal.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. Hoewel in verschillende gesprekken sprake was van een overbelasting van het personeel -zeker in het kader van de stijgende studentenaantallen en de niet evenredig stijgende budgetten- meent de commissie toch dat de opleidingen voorlopig voldoende competent personeel in huis hebben om verder kwaliteitsvol onderwijs aan te bieden. Behalve op het al eerder vermelde vlak van permanente toetsing en stagebegeleiding, waar de opleidingen zich voorlopig meer zouden kunnen en moeten afstemmen op hun mogelijkheden, heeft de commissie geen verdere indicaties om aan de voldoende kwantiteit van het personeel te twijfelen. De gedetailleerdere cijfers die zij daaromtrent tijdens haar bezoek nog aangeleverd kreeg wezen weliswaar op een zware belasting, maar konden zoals gesteld niet precies genoeg vergeleken worden met de andere gelijkaardige opleidingen. De commissie begreep verder ook dat er in de toekomst meer ruimte zou vrijkomen voor een inhaalbeweging op personeelsvlak, wat zij in elk geval toejuicht. Overige problemen die ontstaan door periodieke krapte worden door de opleidingen goed opgevangen. De commissie heeft ten slotte in dit kader ook waardering voor de pogingen die ondernomen worden om de verhouding tussen onderwijs- en onderzoeksopdrachten via meer objectieve instrumenten te bewaken.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie is positief over de inzet van het personeel. De staf slaagt er in om onder een grote onderwijs- (en onderzoeks)druk de nodige kwaliteit te leveren en daarnaast ook permanent toe te zien op het optimaliseren van hun opleidingen. Het personeelsbeleid werpt haar vruchten af. Aan de didactische deskundigheid van het personeel wordt voortdurend gewerkt, onder meer door het
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 127
VLIR Pedagogische Wetenschappen.127 127
09-11-2006 12:10:01
implementeren van eigen onderzoeksgebaseerde innovaties in het onderwijs, al dient de deelname aan docententrainingen wel meer gestimuleerd te worden. De verschillende vakgroepen hebben ook elk voldoende concrete banden met de praktijk. Er is een zekere krapte wat de kwantiteit van het personeel betreft, maar er is voorlopig geen sprake van een onhoudbare situatie. Er blijkt ook enige verlichting op komst. Intussen lost de staf opdoemende problemen goed op -met een uitzondering voor wat de feedback en de stagebegeleiding betreft- en doet zij goede inspanningen om de verhouding tussen onderzoek en onderwijs zo goed mogelijk te bewaken.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN Facet 4.1: Materiële voorzieningen De FPPW is gevestigd in de Henri Dunantlaan en verspreid over twee gebouwen: Henri Dunantlaan 1 en 2. Het hoofdgebouw op nummer 2 werd in oktober 2004 sterk uitgebreid met een nieuwbouwvleugel die onder meer nieuwe kantoorruimtes, auditoria, een tiental nieuwe onderwijslokalen, en een nieuw studentenrestaurant bevat. Een zeer beperkt deel van het onderwijs wordt gegeven in auditoria gevestigd in gebouwen van andere faculteiten. Alle leslokalen en PC-klassen, het restaurant en de faculteitsbibliotheek zijn bereikbaar voor rolstoelgebruikers. Alle auditoria, grote practicumlokalen en de twee PC-knooppunten zijn uitgerust met projectiescherm, grootbeeldprojector, documentlezer, videorecorder, audioversterker, draadloze microfoon, een vaste computer en aansluitmogelijkheden voor een laptop. Elk van deze onderwijsruimten is verbonden met het netwerk van de UGent en via dit netwerk met het Internet. Kleinere practicumlokalen zijn uitgerust met een overheadprojector, projectiescherm, videorecorder en televisietoestel. De kleinere practicumlokalen worden hoofdzakelijk gebruikt voor de begeleide inoefening van vaardigheden met videodemonstraties en voor werkgroepen. De facultaire bibliotheek bevindt zich in de Henri Dunantlaan 2, vlak naast de hoofdingang. De werking van de bibliotheek wordt zowel vanuit de centrale bibliotheek, vanuit de faculteit als door de vakgroepen gefinancierd. Het bewaken en optimaliseren van de kwaliteit van de wetenschappelijke collectie is een belangrijk punt voor de facultaire Bibliotheekcommissie. Er is bijvoorbeeld zeer sterk geïnvesteerd in het tijdschriftenbestand; met een prioritaire investering in de elektronische toegang tot de tijschriften. Steeds meer elektronische databanken zijn beschikbaar en veel artikels zijn onmiddellijk en in full-text online en/of via een e-preview te raadplegen. De volledige collectie (zowel het archief als de actieve collectie) is elektronisch te doorzoeken en binnen de muren van de bibliotheek zijn 13 computers beschikbaar. De bibliotheek organiseert verder op regelmatige basis infosessies m.b.t. de werking van
128 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.128 128
09-11-2006 12:10:01
de organisatie van de bibliotheek en de werking van de bibliotheeksoftware. Eén computer is speciaal uitgerust voor slechtzienden. De FPPW beschikt op dit ogenblik over twee PC-klassen en een vrije oefenruimte ten behoeve van de studenten en het onderwijs. Daarnaast is ook de bibliotheek uitgerust met punten voor draadloze netwerktoegang en is het studentenrestaurant van de faculteit van ‘wireless access points’ voorzien. Onderwijsactiviteiten worden gesteund via het elektronisch leerplatform Minerva, dat als Claroline binnen de faculteit ontwikkeld en vervolgens universiteitsbreeds geïmplementeerd werd (zie ook facet 2.6). Verder beschikt de faculteit ook over een testpracticum met een testotheek en testklas, en een skillslab dat bestaat uit een werkruimte waar met gesimuleerde personages, of met collega-studenten in de vorm van rollenspel, kan gewerkt worden. Psycho-sociale en medische begeleiding worden centraal georganiseerd.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken als excellent. De commissie is erg onder de indruk van de faciliteiten die zij heeft bezocht. Het vernieuwde faculteitsgebouw is ruim en prima uitgerust. Onderwijsruimten en auditoria zijn zeer comfortabel ingericht en beschikken allen over uitgebreide audiovisuele- en ICT-voorzieningen. De bibliotheek ligt centraal, is zeer gebruiksvriendelijk en beschikt over het nodige boeken- en tijdschriftenmateriaal, dat ook voldoende elektronisch werd ontsloten. De uitstekende faciliteiten voor personen met een handicap, zowel wat de toegankelijkheid van de lokalen betreft als de aanwezigheid van gespecialiseerde apparatuur, wil de commissie expliciet vermelden. De ICT-faciliteiten zijn eveneens uitstekend te noemen. Minerva wordt, zo bevestigen zowel studenten als docenten, zeer intens gebruikt en is volgens de commissie ook goed uitgewerkt. Ook het uitgebreide skillslab en de omvangrijke testotheek zijn volgens de commissie nuttige en goed uitgebouwde voorzieningen die de realisatie van de programma’s ondersteunen.
Facet 4.2: Studiebegeleiding Aan de Universiteit Gent is de informatieverstrekking aan potentiële studenten op twee niveaus te situeren: het centraal en het facultair niveau. Op centraal niveau gebeurt de voorlichting door de ‘Afdeling Studie- en Loopbaanadvies’ van de Directie Onderwijsaangelegenheden, c.q. het Adviescentrum voor Studenten. Dit centrum verspreidt informatie over het studieaanbod, organiseert infodagen voor ouders van toekomstige studenten en participeert aan de SID-in’s (studie-informatiedagen). Op facultair niveau gebeurt de participatie aan de SID-in’s door assistenten uit de verschillende vakgroepen en het monitoraat. Sinds het academiejaar 20042005 coördineert het monitoraat de facultaire deelname aan deze infobeurzen. Ook de organisatie van
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 129
VLIR Pedagogische Wetenschappen.129 129
09-11-2006 12:10:01
de facultaire informatiedagen voor de laatstejaars secundair onderwijs valt vanaf 2004-2005 onder de verantwoordelijkheid van het monitoraat. Elk academiejaar wordt een nieuwe studiegids uitgegeven. Sedert 2000-2001 krijgen de studenten bij inschrijving de volledige studiegids op CD-ROM. Daarnaast is de studiegids on-line beschikbaar. Beginnende studenten kunnen voor individueel advies centraal terecht bij het Adviescentrum voor Studenten (ACS). Daar bieden studieadviseurs professionele hulp bij het kiezen van een studierichting, het evalueren van examenresultaten in functie van een eventuele heroriëntering en de keuzemomenten tijdens de opleiding. Daarnaast worden ook workshops gegeven rond ‘actief studeren’. De vakspecifieke studieondersteuning, m.a.w. vragen met betrekking tot de inhoud van de opleidingsonderdelen, gebeurt in de eerste plaats door de individuele ZAP- en AAP-leden, verantwoordelijk voor de opleidingsonderdelen. Zij maken daarbij ook van de digitale leeromgeving Minerva gebruik om ook via het Internet studie-informatie (bijv.: ad valvas berichten) en onderwijsmateriaal (bijv.: teksten, slides, toetsen, …) ter beschikking te stellen van de studenten. Binnen de faculteit staat het monitoraat in voor de studieondersteuning van de eerstejaarsstudenten, en dit zowel voor de opleiding psychologie als voor de opleiding Pedagogische Wetenschappen. Op het monitoraat kan de eerstejaarsstudent terecht voor vakinhoudelijke studieondersteuning en met vragen over studieaanpak of persoonlijke, studiegerelateerde problemen. De studietrajectbegeleider van de FPPW werkt bij de dienst onderwijsondersteuning. Hij focust zich bij de begeleiding van studenten op studiekeuzeproblemen en op het geven van feedback in functie van heroriëntering. De facultaire studietrajectbegeleider wordt ondersteund door een centrale studietrajectbegeleider op de afdeling studie- en loopbaanadvies van de dienst onderwijsaangelegenheden (DOWA) en overlegt regelmatig met collega trajectbegeleiders uit andere faculteiten. Studenten met klachten over het onderwijs- en examengebeuren kunnen zich wenden tot de facultaire ombudspersoon of – in geval de problemen daar niet opgelost worden – tot de institutionele ombudspersoon. Deze laatste functie wordt in naam van de Rector waargenomen door de secretaris van de Onderwijsraad. De facultaire ombudspersoon wordt elk jaar door de faculteitsraad aangeduid. Na de proclamatie van het globaal examenresultaat wordt een algemene feedbackdag voorzien. Studenten kunnen dan bij elke lesgever gepersonaliseerde feedback op hun examen krijgen met recht op inzage van hun examenkopij. Examenkopijen worden gedurende een volledig academiejaar bewaard. Na het beëindigen van de basisopleiding kunnen de studenten terecht bij de afdeling studie- en loopbaanadvies van de DOWA. Ze krijgen daar informatie en advies over alle facetten van de intrede op de arbeidsmarkt.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als voldoende.
130 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.130 130
09-11-2006 12:10:02
De commissie kon uit haar studie van verschillende documenten, uit de resultaten van een tevredenheidsonderzoek en tijdens haar gesprek met de verantwoordelijken voor de studiebegeleiding vaststellen dat al de noodzakelijke voorzieningen aanwezig zijn om een voldoende basiskwaliteit te garanderen. Het monitoraat spitst zich vooral op de eerstejaarsstudenten toe waarna de studietrajectbegeleider de begeleiding overneemt. De commissie meent wel dat de nadruk nu nog te veel op de eerstejaarsstudenten ligt. De monitoraatbegeleiding is goed, maar de commissie raadt haar wel aan wat krachtiger naar buiten te treden en wat meer proactief te werk te gaan. Niet alle studenten bleken op de hoogte van het bestaan van het monitoraat. Na het eerste jaar moeten de studenten terugvallen op één studietrajectbegeleider voor de hele FFPW. Hoewel de commissie heeft kunnen vaststellen dat deze laatste goed overlegt met de onderwijsdirecteur en mogelijke problemen op die manier goed teruggekoppeld en geremedieerd worden, lijkt haar het aanbod toch wat mager. Ondanks de aangehaalde hoge werklast van de docenten, beveelt de commissie de opleidingen toch sterk aan meer te investeren in een meer uitgebreide en zichtbare ondersteuning.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie is positief over de voorzieningen. De materiële voorzieningen zijn excellent waarbij vooral de voorzieningen voor personen met een handicap en het uitgebreide skills- en testlab hier een bijzondere vermelding verdienen. Wat de studiebegeleiding betreft, is al het nodige aanwezig om een voldoende basiskwaliteit te garanderen. Er zou door het monitoraat wel wat krachtiger en meer proactief moeten worden naar buiten getreden en door de opleidingen meer geïnvesteerd moeten worden in de uitbouw van een omvangrijkere ondersteuning voor de hogerejaars-studenten.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Op het niveau van de universiteit zijn de Directie Onderwijsaangelegenheden en de Onderwijsraad de hoofdrolspelers m.b.t. de interne kwaliteitszorg. De Directie Onderwijsaangelegenheden (DOWA) maakt deel uit van de centrale administratie van de universiteit Gent en houdt zich bezig met onderwijsbeleid, onderwijssamenwerking (nationaal en internationaal), ondersteuning van onderwijsinnovatie, afstandsonderwijs, kwaliteitszorg onderwijs en onderwijsaccreditatie, beheer van de onderwijsprogramma’s, studentenadministratie, studieadvies en –voorlichting, en loopbaanadvisering voor afgestudeerden. De Onderwijsraad is zowel de denktank als het overlegforum betreffende onderwijsbeleid, onderwijspraktijk, onderwijsvernieuwing en onderwijskwaliteit. De Onderwijsraad werkt op basis
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 131
VLIR Pedagogische Wetenschappen.131 131
09-11-2006 12:10:02
van werkgroepen. Deze voeren voorbereidend (studie)werk uit rond bijvoorbeeld studiedruk en studietijdmetingen, de onderwijs- en examenregeling, de invoering van de ba/ma-structuur, en permanente vorming. In de werkgroepen zetelen de directeur onderwijs, professoren, assistenten, studenten, experten, diensthoofden, en stafmedewerkers. Op het niveau van de faculteit zijn er de commissie kwaliteitszorg onderwijs en de dienst onderwijsondersteuning met daarin de kwaliteitscel en speelt de opleidingscommissie een belangrijke rol. Binnen de FPPW heeft deze commissie zich vooral beziggehouden met het ontwikkelen van de vragenlijst voor onderwijsevaluatie en met het bevorderen van de participatiegraad van de studenten bij de onderwijsevaluaties. De kwaliteitscel waakt, in overleg met de voorzitters van de opleidingscommissies, de decaan en de faculteitsraad over de kwaliteit van de opleidingsprogramma’s, de gehanteerde onderwijsvormen, de verzorging en begeleiding van het onderwijs, en de infrastructuur van het onderwijs. De kwaliteitscel organiseert onder andere de onderwijsevaluaties door studenten, staat in voor het beoordelen van de onderwijsprestaties van ZAP-leden, brengt adviezen uit over aspecten van de onderwijsverstrekking zoals bij een programmaherziening. De dienst onderwijsondersteuning staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van een opleiding. Daarnaast wordt elke lesgever minstens om de drie jaar geëvalueerd. Deze dienst is tevens gestart met studietijdmetingen. Ook deze informatie maakt volgens het zelfevaluatierapport integraal deel uit van de data voor het voeren van een kwaliteitszorgbeleid. Het evaluatieinstrument dat momenteel binnen de FPPW gebruikt wordt, is in 1999 binnen de faculteit ontwikkeld en gestandaardiseerd. Het instrument is gebaseerd op een instrument van Herbert Marsh. De items van de FPPW-vragenlijst peilen naar zes dimensies waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze van belang zijn voor het meten van de onderwijskwaliteit: de doceerstijl, de inhoud, de syllabus en ander ondersteunend materiaal, de begeleiding, de oefeningen, en het examen. Naast het invullen van de gestandaardiseerde vragenlijst kunnen de studenten hun opmerkingen formuleren op openantwoordformulieren.
Facet 5.1: Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van beide opleidingen als voldoende. Uit de in het zelfevaluatierapport opgenomen bijlagen en de tijdens het bezoek aangeleverde meest recente cijfergegevens kon de commissie besluiten dat zowel cursussen, docenten en het programma van beide opleidingen periodiek, systematisch en integraal worden geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. Er zijn bijvoorbeeld uitvoerige studietijdmetingen en er is ook een goede opvolging van de onderwijsbelasting. Zowel studenten, docenten en afgestudeerden worden daarenboven bij
132 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.132 132
09-11-2006 12:10:02
de interne kwaliteitszorg betrokken. Het zelfevaluatierapport is een helder en overzichtelijk opgesteld document waarin de opleidingen de commissie van voldoende informatie hebben voorzien. De opmerkingen over de problemen bij de permanente evaluatie (zie facet 2.7) hebben echter ook in het kader van dit facet hun invloed. In het kader van het verbeterperspectief wil de commissie hier ook de suggestie met betrekking tot het proactief aftoetsen van de doelstellingen aan de afzonderlijke opleidingsonderdelen, die werd geformuleerd onder facet 2.1, herhalen.
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering die werden genomen als goed. In het zelfevaluatierapport wordt omstandig toegelicht welke verbetermaatregelen er naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie werden genomen. De commissie stelt vast dat bijvoorbeeld de uitvoerige notitie rond de programmahervorming, die de basis vormt voor het huidige programma, opgebouwd is rond en ontwikkeld werd vanuit de suggesties van de vorige commissie. Ook naar aanleiding van het huidige bezoek werd opnieuw over de sterke en de aandachtspunten gereflecteerd en werden reeds een aantal verdere maatregelen ter verbetering genomen. De commissie waardeert eveneens de rol die de opleidingscommissie en de programmadirecteur spelen bij het toezien op de kwaliteit. Zij heeft kunnen vaststellen dat er door deze instanties steeds zo efficiënt mogelijk gereageerd wordt bij problemen.
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de interne kwaliteitszorg als voldoende. Studenten worden uitvoerig bevraagd en hebben inzage in de evaluatiedossiers van de docenten. De bij het onderwijskundig overleg betrokken student vertelde de commissie daarbij ook tevreden te zijn over de mate waarin de suggesties en signalen van de studenten in de opleidingscommissie worden opgenomen. Het betrekken van docenten en medewerkers gebeurt vooral via de opleidingscommissie en minder via systematische bevragingen. Het lijkt de commissie een goede verbetersuggestie te zijn om daaraan te werken. Bij de alumni werd in 2003 een tevredenheidsonderzoek gedaan en de commissie hoopt dat dit ook in de toekomst regelmatig zal worden herhaald. De nieuw opgerichte eigen alumnivereniging GALOP kan daartoe in elk geval als een stimulans dienen. Het beroepenveld wordt wel nog te weinig betrokken bij de interne kwaliteitszorg en de commissie raadt de opleidingen dan ook aan een dergelijk structureel overleg uit te bouwen.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 133
VLIR Pedagogische Wetenschappen.133 133
09-11-2006 12:10:02
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg. De verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleidingen gebeurt voldoende cyclisch, systematisch en integraal. Aantoonbare verbetermaatregelen werden genomen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie en ook reeds naar aanleiding van het bezoek van de huidige commissie. De betrokkenheid van zowel de studenten als de alumni bij de interne kwaliteitszorg is goed. Wel moet de betrokkenheid van de docenten en het beroepenveld bij de kwaliteitsbewaking worden geoptimaliseerd.
ONDERWERP 6: RESULTATEN Facet 6.1: Gerealiseerd niveau In 2001 werd een vervolg georganiseerd op een onderzoek bij afgestudeerden dat werd opgestart in 1998, de ‘longitudinale loopbaananalyse’. Dit richtte zich tot de pedagogen die afstudeerden in de periode 1997 tot en met 2001. De resultaten ervan liggen aan de basis van verschillende aanpassingen aan het programma in 2004 en van verschillende remediërende initiatieven zoals bijvoorbeeld het inrichten van een afstudeerbeurs. Afgestudeerden in de Pedagogische Wetenschappen vinden volgens deze studie snel een betrekking en het aantal sollicitaties dat ze daar voor nodig hebben, is beperkt. Wat de internationalisering via studentenuitwisseling betreft blijkt de instroom laag te liggen, volgens de opleiding is dit vooral omdat het onderwijs in Vlaanderen decretaal in het Nederlands dient te verlopen. Het aantal uitgaande studenten daalde licht in 2003-2004 maar stijgt sindsdien opnieuw systematisch. Er is een actief beleid opgezet om participatie aan de uitwisselingsprogramma’s te ondersteunen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van zowel de bachelor- als de licentieopleiding als goed. De vooropgezette doelstellingen worden, blijkens de kwaliteit van de scripties, de rendementcijfers en het niveau van de afgestudeerden gehaald, wat ook een indicatie is voor het voldoende halen van de doelstellingen op bachelorniveau. De commissie merkt op dat de Gentse opleidingen aan een duidelijke opmars bezig zijn op de markt van de academische opleidingen voor onderwijskundigen en pedagogen. Zowel de studentenaantallen als de onderzoeksoutput is significant gestegen, en het veld neemt de studenten ook af. Er is volgens de commissie in globo dus zeker sprake van een succesvolle inhaalbeweging, waarbij er weliswaar enige groeistuipen –zoals een personeelskrapte en de daar deels uit volgende minder intensieve feedback en studentenbegeleiding- vast te stellen zijn. Studenten en alumni zijn zeer kritisch over hun opleiding, wat
134 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.134 134
09-11-2006 12:10:02
volgens de commissie een bewijs is dat de ‘reflective practicioner’-aanpak van de opleidingen geslaagd te noemen is, maar zijn over het algemeen wel tevreden. Dat blijkt eveneens uit de alumnibevraging. Ook de goede kwaliteit van de eindverhandelingen sterkt de commissie in haar oordeel. De internationalisering is goed geregeld, al betreurt de commissie dat decretale beperkingen een betere wederzijdse uitwisseling in de weg staan. Dit knelpunt kan evenwel niet op het conto van de opleidingen worden geschreven.
Facet 6.2: Onderwijsrendement Tabel 1.: Slaagpercentages voor de periode ‘95-‘96 t.e.m. ‘03-‘04. Academiejaar
gen.stud
’95-‘96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01 ’01-‘02 ’02-‘03 ‘03-‘04
66 56 53 55 56 52 71 63 67
1ste kan/ bach. 67 55 53 59 58 54 72 59 67
2de kan/ bach. 92 91 87 89 88 89 86 88 90
1ste lic.
2de lic.
3de lic.
96 96 96 98 97 96 99 97 96
100 96 99 98 100 98 100 99 96
94 92 93 96 96 92 95 95 96
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de slaagcijfers en het onderwijsrendement als voldoende De cijfers voor zowel de bachelor/kandidaturen als de licenties zijn volgens de commissie aan de maat en vergelijkbaar met die van de andere opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De opleidingen formuleren in hun zelfevaluatierapport een aantal streefcijfers die zij, na een analyse van het onderwijsrendement, ook blijken te halen. Zo ligt sedert de programmahervormingen de gemiddelde studieduur van de vijfjarige opleiding lager dan de vooropgezette norm van 5 jaar en 4 maanden, en werken 95% van de studenten hun scriptie af in het laatste jaar. De commissie ondersteunt ook het voornemen van de opleidingen om in samenwerking met de dienst onderwijsondersteuning en de kwaliteitscel een onderzoek op te zetten rond de studie-uitval. De commissie heeft aldus voldoende grond om te kunnen vertrouwen op een bevredigend rendement bij de vernieuwde programma’s.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 135
VLIR Pedagogische Wetenschappen.135 135
09-11-2006 12:10:03
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van beide opleidingen als positief. Zowel het gerealiseerde niveau is goed en het onderwijsrendement bevredigend. De Gentse opleidingen zitten duidelijk in de lift en leveren, op enkele knelpunten na, over het algemeen een goede kwaliteit. De vooropgezette doelstellingen worden dus bereikt. Ook de rendementcijfers halen de vooropgezette streefcijfers.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er zowel binnen de bachelor- als binnen de licentie/ masteropleiding (met inbegrip van alle afstudeerrichtingen) voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft aldus een positief eindoordeel over beide opleidingen.
Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen: 1. De doelstellingen en eindtermen van de opleidingen moeten beter geformuleerd en geclusterd worden. 2. Aan een duidelijke en evenwichtige communicatie van het centrale concept naar de abituriënten toe dient een blijvende aandacht te worden geschonken.
Programma: 3. Er moet meer aandacht gaan naar de proactieve bewaking van de relatie tussen de doelstellingen en eindtermen, en de afzonderlijke opleidingsonderdelen. 4. In de programma’s moet de kwalitatieve methodologie uitdrukkelijker aan bod komen 5. De intensiteit van het contact tussen de opleidingen en de stageplaatsen dient meer structureel te worden georganiseerd en te worden opgevoerd. 6. Het in het centrale concept besloten precaire evenwicht tussen theorie en praktijk dient ook in de toekomst goed te worden bewaakt. 7. De problematiek van overlappingen moet verder worden opgevolgd en geremedieerd. 8. De hoeveelheid taken en opdrachten dienen meer in overeenstemming te worden gebracht met de feedbackmogelijkheden van de docenten. 9. In het kader van de ba/ma-hervorming dient de omvang van de masterproef bewaakt te worden.
Personeel: 10. De toepassing van diverse werkvormen en ICT-innovaties zou ruimer moeten worden ingezet.
136 | Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent
VLIR Pedagogische Wetenschappen.136 136
09-11-2006 12:10:03
Daartoe zou de onderwijsprofessionalisering meer activiteiten op dit gebied kunnen organiseren en de deelname daaraan meer kunnen worden gestimuleerd .
Voorzieningen 11. Het monitoraat moet krachtiger naar buiten treden en meer proactief te werk gaan. 12. De opleidingen dienen meer te investeren in een uitgebreidere ondersteuning voor hogerejaarsstudenten.
Interne kwaliteitszorg: 13. Naast de eerder vermelde verbetersuggesties 3, 5 en 8, die ook op dit onderwerp een weerslag hebben, dienen ook de docenten (via systematische bevragingen) en het beroepenveld (via structureel overleg) meer bij de interne kwaliteitszorg te worden betrokken.
Opleidingsrapporten : Pedagogische Wetenschappen - UGent | 137
VLIR Pedagogische Wetenschappen.137 137
09-11-2006 12:10:03
138
VLIR Pedagogische Wetenschappen.138 138
09-11-2006 12:10:03
DE OPLEIDINGEN SOCIALE EN CULTURELE AGOGIEK / AGOGISCHE WETENSCHAPPEN VAN DE VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL Vooraf In overeenstemming met haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar gewenst te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleidingen hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoren. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een academische bachelor of master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleidingen zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kunnen functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn verder gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen.
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 139
VLIR Pedagogische Wetenschappen.139 139
09-11-2006 12:10:03
De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Inleiding De opleidingen ‘bachelor in de Agogische Wetenschappen’ en ‘licentie Sociale en Culturele Agogiek’/ ‘master in de Agogische Wetenschappen’ worden, in vier studiejaren, door de Vrije Universiteit Brussel aangeboden binnen de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen. De vakgroep agogiek maakt daarbij als een autonome entiteit naast de vakgroepen Onderwijskunde en lerarenopleiding deel uit van de Educatiewetenschappen. In het zelfevaluatierapport wordt melding gemaakt van twee belangrijke vernieuwingen sedert de vorige visitatie in 1999. Enerzijds werd er, in het kader van de vraag van de vorige commissie naar meer samenhang en minder overlap in de programma’s, grondig en systematisch nagegaan welke opleidingsonderdelen noodzakelijk waren en welk aanbod uit ander faculteiten zinvol was om over te nemen of als keuzeopleidingsonderdeel aan te bevelen. Anderzijds is er de overgang van twee (vrijetijdsen sociaal-culturele agogiek) naar drie opties (vrijetijd, sociaal en cultureel). Dit was volgens het zelfevaluatierapport het antwoord op de vraag om meer structurering aan te brengen en meer coherent te zijn en gaf ook de mogelijkheid tot de gewenste verdieping. De opleidingen benadrukken wel dat het hier niet om drie ‘afstudeerrichtingen’ gaat. Zij leiden ‘sociaal-culturele agogen’ op. Men kan de drie opties dus best bekijken als drie overdachte keuzepaketten. Er zijn ook wijzigingen die doorgevoerd werden naar aanleiding van onderwijsreorganisaties: de semestrialisering (die naar eigen zeggen eerder formeel is verlopen) en het invoeren van de ba/mastructuur. In het kader van deze laatste hervorming werd gekozen voor een driejarige bachelor en een éénjarige master waarbij het programma van de huidige tweejarige licentie dus opgesplitst werd in bachelor- en mastervakken. Die opleidingsonderdelen uit de licenties die sterk verbonden zijn aan de praktijk en aan beroepsmogelijkheden daalden in de (derde) bachelor in. De meer theoretische en de onderzoeksmethodologische verdiepingen werden in het mastertraject gebracht. Er werd volgens het zelfevaluatierapport ten slotte ook veel aandacht besteed aan de onderzoeksmethodologie, zodat naast de werkvormen (begeleiden, beheer, beleid) ook onderzoek op een degelijke wetenschappelijke manier kan gebeuren. Dit wetenschappelijk aspect hopen de opleidingen nog verder te kunnen vergroten door hogere eisen te stellen aan de mastergraad.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING De opleidingen Agogische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel stellen zich tot algemeen doel studenten op te leiden voor het vervullen van een intermediaire rol tussen mensen onderling en
140 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.140 140
09-11-2006 12:10:03
tussen mens en maatschappij. Een educatieve invalshoek gericht op sociale en culturele veranderingen is hierin fundamenteel. Door informele, niet-formele en formele educatieve momenten te voorzien, tracht de agoog veranderingen te initiëren. Deze zijn erop gericht het individu en de groep te responsabiliseren tot het mee vorm geven van het individuele en het collectieve bestaan. Vanuit deze algemene doelstelling formuleren de opleidingen drie functieprofielen die worden toegeschreven aan de agoog: de agoog-begeleider, de agoog-beheerder en de agoogbeleidsverantwoordelijke. De drie functieprofielen, gecombineerd met het -aan de academisch opgeleide agoog- inherente onderzoeksprofiel, worden aangeduid met het acroniem ‘BoBoBo’. De academisch opgeleide agoog heeft kennis van en competenties in de drie functieprofielen en kan deze in de praktijk vlot combineren. Binnen de drie vermelde functieprofielen is de agoog bezig met procesbegeleiding. Hij zal met zijn wetenschappelijke en praktijkveldgebonden kennis en vaardigheden een inzicht verwerven in de context en van daaruit zal hij de individuen of de groepen er procesmatig toe brengen zelf hun inhouden en doelstellingen te formuleren. De agogen zijn daarbij in staat om de nodige algemene en/of wetenschappelijke informatie te verzamelen betreffende de omgevingen. Het detecteren, verwerken, analyseren en rapporteren van de verschillende beschikbare informatiebronnen m.b.t. een bepaalde agogische thematiek is een essentiële vaardigheid van de agoog. De academisch opgeleide agoog is bovendien in staat om over deze drie functieprofielen wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Dit betekent dat hij over wetenschappelijke kennis en vaardigheden beschikt om een concreet probleem te vertalen naar een onderzoeksprobleem en dit op een wetenschappelijk verantwoorde manier weet aan te pakken. De agoog is vertrouwd met de gangbare onderzoeksmethoden en kan deze op een juiste manier toepassen bij de gestelde onderzoeksproblemen. Hij beschikt daarnaast ook over de communicatieve vaardigheden om de resultaten van het onderzoek te presenteren zowel aan een publiek van vakgenoten als aan het publiek waarmee gewerkt wordt. Daarnaast leggen de opleidingen ook sterk de nadruk op de inter- en multidisciplinariteit. Een basishouding die de agoog moet aannemen in eender welke context is er een van kritische openheid naar de diversiteit in de samenleving. De agoog vertrekt niet van een bestaand model of een sjabloon van de realiteit maar laat de context spreken en vertrekt van daaruit. Hiervoor moet de agoog steeds opnieuw open staan voor de diversiteit en verscheidenheid aan invalshoeken, alternatieven en mogelijkheden en moet hij telkens vanuit de context op zoek gaan naar een aangepast model van verandering. Kenmerkend voor de kritische reflectie van de academisch gevormde agoog is dat hij in dit zoekproces steeds alles terug in vraag zal stellen. De opleidingen geven in hun zelfevaluatierapport een schematisch overzicht van de concrete uitsplitsing van deze algemene doelstellingen naar het bachelor- en het masterniveau, gekoppeld aan de in het structuurdecreet geformuleerde doelstellingen en competenties en aan de Dublin-decriptoren. Ook worden daar de ‘blokken’ opleidingsonderdelen aan gelinkt.
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 141
VLIR Pedagogische Wetenschappen.141 141
09-11-2006 12:10:04
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor- als de licentie/ masteropleiding als voldoende. De in het zelfevaluatierapport geformuleerde en door de commissie bestudeerde opleidingsdoelstellingen zijn volgens haar voldoende gericht op het verwerven van zowel algemene als algemeen wetenschappelijke competenties, alsook op het verwerven van specifieke kennis uit de Agogische Wetenschappen. De gestelde eisen en vereiste competenties evolueren daarbij ook voldoende gradueel naarmate het studietraject vordert. Waar er voor de uitgedoofde kandidaats- en uitdovende licentieopleidingen van een beperktere oriëntatie op competenties inzake wetenschappelijke kennisverwerving en kennisverruiming sprake was, wordt aan de vernieuwde opleidingen duidelijker de eis gesteld tot het beheersen van competenties die nodig zijn ter voorbereiding van (bachelor), en ter uitvoering van (master) een zelfstandig onderzoek. De commissie ondersteunt deze, ook in de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken bevestigde, deels uitgevoerde, deels geplande bijsturing inzake onderzoekscompetenties, en beveelt de opleidingen aan om blijvend te waken over hun wetenschappelijk/reflectieve oriëntatie (zie ook het onder facet 2.2 vermelde aandachtspunt). De commissie waardeert de in het zelfevaluatierapport goed uitgewerkte en schematisch voorgestelde koppeling tussen de doelstellingen, de Dublin-descriptoren, de decretale eisen met betrekking tot competenties en de opleidingsonderdeelblokken uit beide programma’s. De doelstellingen en eisen worden ook voldoende bekend gemaakt aan (potentiële) studenten via infodagen, opleidingsbrochures en het internet en worden verder per opleidingsonderdeel aan het begin van elke cursus aan de studenten toegelicht. De commissie stelt wel vast dat er in het zelfevaluatierapport geen leidend didactisch concept werd geformuleerd, al kreeg zij in dat verband tijdens de gesprekken wel een uiteenzetting over de visie die de opleidingen stuurt. Het lijkt de commissie een goede suggestie te zijn deze visie, die draait rond de ‘buiten-kamergeleerde’ en het ‘ageren in de praxis’, ook meer expliciet conceptueel vorm te geven.
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor- als de licentie/ masteropleiding als voldoende De commissie is positief over de door de opleidingen aangeleverde lijst met domeinspecifieke doelstellingen die werden opgedeeld in algemene sociale competenties, de agogische basishouding, het agogisch handelen en enkele concrete vaardigheden, en hun bijhorende competenties. De opleidingen vermeldden dat bij deze exercitie ook enkele beroepsprofielen (begeleider, beheerder
142 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.142 142
09-11-2006 12:10:04
en beleidsverantwoordelijke) en een bescheiden steekproefsgewijze bevraging van het beroepenveld en de alumni werden betrokken. De commissie meent wel dat er bij de uitwerking van dit kader te weinig aandacht werd besteed aan een goed uitgewerkte internationale ‘benchmarking’ en beveelt de opleidingen dan ook aan om werk te maken van een toetsing van hun eisen aan de internationale agogische context. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingen in de Agogische Wetenschappen een duidelijk en door alle betrokkenen geconfirmeerd profiel hebben. Zij onderscheiden zich, naast het feit dat de combinatie van een academische bacheloropleiding Agogische Wetenschappen met een aansluitende master uniek is in het Vlaamse onderwijslandschap verder op hun klein-schalig maar groot-stedelijk karakter en op hun keuze voor een brede multi- en interdisciplinaire theoretische inbedding. Deze aspecten werden tijdens de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden ook als determinerende factoren bij de bepaling voor hun studiekeuze erkend. De commissie stelde wel vast dat de optie ‘vrijetijdsagogiek’ een minder uitgesproken silhouet heeft en het lijkt haar dan ook een goede verbetermogelijkheid om deze optie scherper -en meer bij het algemene profiel aansluitend- uit te tekenen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie is positief over de doelstellingen van zowel de bachelor- als de licentie/masteropleiding Sociale en Culturele Agogiek. De geformuleerde opleidingsdoelstellingen, die goed werden uitgewerkt en schematisch werden gekoppeld aan bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren, zijn van voldoende academisch niveau en evolueren ook gradueel naarmate het studietraject vordert. De voorgenomen en reeds deels uitgevoerde bijsturing met betrekking tot de wetenschappelijk-reflectieve oriëntatie van de opleidingen zal het academisch niveau verder begunstigen. De visie die de opleidingen stuurt zou evenwel meer expliciet conceptueel moeten worden vormgegeven. De domeinspecifieke doelstellingen zijn voldoende afgestemd op het beoogde beroepenveld maar dienen beter te worden getoetst aan de internationale agogische context. Beide opleidingen hebben een duidelijk profiel dat ook als zodanig door alle betrokken geledingen wordt erkend. De optie vrijetijdsagogiek heeft evenwel een minder uitgesproken silhouet.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Het bachelorprogramma bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten en kan onderverdeeld worden in 5 blokken: 1. Kerncurriculum (57 studiepunten op 180, resp 18, 19 & 20 studiepunten). Dit blok omvat inleidende domeinspecifieke opleidingsonderdelen als ‘Sociale en historische inleiding tot de Agogische Wetenschappen’, ‘Inleiding tot de vrijetijdswetenschappen’ en ‘Organisatie en structuur
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 143
VLIR Pedagogische Wetenschappen.143 143
09-11-2006 12:10:04
van de sociaal-culturele sector’ die in de latere jaren verder uitgediept en aangevuld worden. 2. Hulpwetenschappen (53 studiepunten op 180, resp. 37, 13 en 3 studiepunten) Dit blok neemt vooral in de 1ste bachelor een prominente plaats in met 7 opleidingsonderdelen waaronder ‘Sociologie’, ‘Politicologie’ en ‘Logica & wetenschapsfilosofie’. In de 2de bachelor. gaat het om de opleidingsonderdelen ‘Sociologie van sociale gelijkheid en ongelijkheid’, ‘Sociale en culturele antropologie’ en ‘Geschiedenis van het dagelijkse leven’. De 3de bachelor biedt hier ‘Forensisch Welzijnswerk’. 3. Agogische vaardigheden: 10 studiepunten op 180, resp. 0, 6 (‘Agogische vaardigheden’) en 4 (‘Retoriek’) studiepunten. 4. Onderzoeksmethoden: 24 studiepunten op 180, resp. 6 (‘Beschrijvende statistiek’), 9 (Onderzoeksmethoden en –technieken van de Agogische Wetenschappen’ en 9 (‘Informatieverzameling voor agogen’ en ‘Agogisch onderzoekspracticum’) 5. Profielen (36 studiepunten op 180, resp. 0, 12 en 24 studiepunten). De profielen bevatten in de 2de bachelor. telkens een algemene cursus die het thema van het profiel mee vorm geeft (‘Jeugdrecht en jeugdcriminologie’ voor sociale agogiek; ‘Culturele actualiteit’ voor culturele agogiek en ‘Inleiding tot de sociale bewegingsagogiek’ voor vrijetijdsagogiek) en een psychologische specialisatie die nauw verbonden is met het profiel (resp. ‘Sociale psychologie I’; ‘Ontwikkelingspsychologie II’; ‘Arbeids- en organisatiepsychologie’). In de 3de bachelor bestaat dit blok uit een stage (15 studiepunten) en keuzeopleidingsonderdelen (9 studiepunten). De uitdovende tweejarige licentie en de nog te starten eenjarige master zijn op eenzelfde manier georganiseerd, waarbij de voornamelijk praktische opleidingsonderdelen uit de vroegere licenties indaalden in de (3de) bachelor. De herstructurering bestond dus voornamelijk uit het ‘verschuiven’ van opleidingsonderdelen. In de master Agogische Wetenschappen wordt de nadruk gelegd op het uitdiepen van de profielen en de masterproef. Het programma ziet er als volgt uit: 1. Het blok ‘kerncurriculum’ (12 studiepunten op 60) dat opleidingsonderdelen bevat die overkoepelend zijn voor de drie profielen, een uitdieping van het centrale thema educatie (‘Levensloopeducatie’ en ‘Volwasseneducatie in Europees perspectief’) en een grondige analyse van mens- en wereldbeelden (‘Cultuurfilosofie’ en ‘Wereldbeelden’). 2. Het blok ‘hulpwetenschappen’ dat beperkt worden tot het opleidingsonderdeel ‘Levensloopeducatie’ (3 studiepunten op 60). 3. Het blok ‘onderzoeksmethoden’ dat de masterproef bevat (15 studiepunten op 60). 4. De drie profielen (33 studiepunten op 60) waarin grondig wordt ingegaan op de thema’s van het betrokken profiel. Daarnaast is er binnen elk profiel ruimte gemaakt voor een thesisseminarie (6 studiepunten) en keuzeopleidingsonderdelen: - Het profiel sociale agogiek bevat: ‘Theorie en praktijk van de sociale begeleiding’, ‘Methoden
144 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.144 144
09-11-2006 12:10:04
van agogische preventie’, ‘Ortho-agogiek’, ‘Capita selecta van sociaal beleid en sociale voorzieningen’. - Het profiel culturele agogiek bevat: ‘Kunst en maatschappij’, ‘Theorie en praktijk van de kunst- en beeldeducatie’, ‘Cultuursociologie’, ‘Cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis’. - Het profiel vrijetijdsagogiek bevat: ‘Vrijetijd en beleid’: ‘Economische aspecten van de vrijetijd en het toerisme’, ‘Capita selecta uit de sociale bewegingsagogiek’, ‘Psychologische aspecten van de vrijetijd’, ‘Vraagstukken van de sport en vrijetijd’). De opleidingen bieden de mogelijkheid aan tot het volgen van een verkort programma (60 studiepunten), dat bestaat uit een vastgelegde selectie uit de 1ste en 2de bachelor en toegang geeft tot de 3de bachelor. Daarnaast wordt ook voor specifieke doelgroepen (o.m. zij-instromers) een schakel- en voorbereidingsprogramma aangeboden, waarbij zij – na met goed gevolg dit programma afgewerkt te hebben – toegang krijgen tot de master in de Agogische Wetenschappen
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma voor de bachelor en de licentie/master als voldoende. Een studie van de programmagids, de syllabi en het ter beschikking gestelde studiemateriaal leerde de commissie dat de door de opleidingen geformuleerde doelstellingen en eindkwalificaties middels de respectieve programma’s bereikt kunnen worden. Ook het door de opleidingen uitgedragen profiel wordt daarbij adequaat weerspiegeld in de programma-inhoud. De vooropgestelde inter- en multidisciplinariteit wordt bijvoorbeeld geconcretiseerd in het aandeel van de hulpwetenschappen; de gerichtheid op de praxis en de grootstedelijke context krijgt onder meer vorm in het projectwerk in de Kuregem-wijk en in de stage; en ook de specifiek agogische aanpak komt tot uiting door het ontwikkelde eigen kerncurriculum. Met de uitbouw van een duidelijk kerncurriculum remedieerden de opleidingen één van de knelpunten uit de vorige visitatieronde. Ook de bij facet 1.1 vermelde voorgenomen en deels uitgevoerde bijsturing op het vlak van onderzoeksvaardigheden komt in de vernieuwde programma’s duidelijker naar voren. De commissie apprecieert de inspanningen die de opleidingen doen om hun maatschappelijk geëngageerde studenten ook te enthousiasmeren voor het onderzoek, en moedigt de opleidingen in het kader van het verbeterperspectief dan ook aan om op deze ingeslagen weg verder te gaan. Hoewel de commissie het -eveneens onder facet 1.1 vermelde- schema, waarin de doelstellingen, de Dublin-descriptoren, de competenties en de opleidingsonderdeelblokken aan elkaar worden gekoppeld, een nuttige oefening acht, miste zij de indicaties voor de proactieve werking ervan. De commissie beveelt de opleidingen dan ook aan om in de toekomst meer aandacht te besteden aan de
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 145
VLIR Pedagogische Wetenschappen.145 145
09-11-2006 12:10:05
concrete implementatie van het conceptueel geformuleerde schema.
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van zowel het bachelor- als het licentie/masterprogramma als voldoende. In overeenstemming met het profiel van de opleidingen richten beide programma’s zich aanwijsbaar op de agogische praxis. Verschillende opleidingsonderdelen (waaronder het eerder vermelde Kuregemproject of de veldoefeningen in het kader van de opleidingsonderdelen ‘Organisatie en structuur van de sociaal-culturele sector’ en ‘Cultuurbeleid’) doorbreken het vacuüm van het leslokaal waarbij studenten door hun opdrachten een reële bijdrage trachten te leveren aan veranderingsprocessen in de maatschappelijke context waarin er gewerkt wordt. Ook de ‘wetenschapswinkel’ waarbij het werkveld concrete onderzoeksvragen aandraagt, die (door middel van bijvoorbeeld de eindverhandelingen) in de programma’s worden opgenomen, is volgens de commissie in dit kader een goed initiatief. Studenten en afgestudeerden waarderen dit regelmatige contact met de praktijk zeer sterk. De commissie merkt daarbij wel op dat er een aan de opleidingen inherent -en een overigens ook door de opleidingsverantwoordelijken erkend- spanningsveld bestaat tussen de voor deze werkveldkoppeling vereiste betrokkenheid en de voor de wetenschapsbeoefening noodzakelijke distantie. Het reeds uitgewerkte en tijdens het hele traject doorwerkende blok onderzoeksmethoden, waarbij de balans tussen kwalitatieve en kwantitatieve methoden evenwel nog verdere aandacht verdient, blijft volgens de commissie een noodzakelijk ingrediënt bij het voldoen aan de basiskwaliteit met betrekking tot de academische gerichtheid van de programma’s, en zij wenst er dan ook op te wijzen dat een verder nauwkeurig bewaken en remediëren van dit aandachtspunt zeker verdere positieve consequenties zal hebben voor dit facet.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van zowel de bachelor als de licentie/ masteropleiding als voldoende. In het licht van de bevindingen van de vorige visitatiecommissie hebben de opleidingen volgens de commissie voldoende aanwijsbare maatregelen genomen om de samenhang en de progressie in moeilijkheidsgraad van de programma’s bij te stellen. Het in het hele traject doorwerkende en gradueel verdiepende kerncurriculum geeft de programma’s een duidelijke ruggengraat, waarbij er ook tussen de zich reeds vroeg in het traject uitsplitsende opties voldoende integratiemogelijkheden blijven bestaan, door deze niet als afstudeerrichtingen maar als uitgewerkte keuzepakketten aan te bieden. De studenten hebben daardoor voldoende mogelijkheden om hun specifieke interesses verder
146 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.146 146
09-11-2006 12:10:05
uit te diepen. Beide programma’s sluiten ook voldoende goed op elkaar aan. Zowel de studenten als de recent afgestudeerden lieten zich positief uit over de samenhang van de programma’s die zij volg(d)en. De breedte van de programma’s werd door hen zowel het belangrijkste positieve als het belangrijkste aandachtspunt van het curriculum genoemd. Ook in het kader van dit facet kan het aandachtspunt in verband met het optimaliseren van de balans tussen kwalitatieve en kwantitatieve methoden evenwel herhaald worden.
Facet 2.4.: Studieomvang Zowel het bachelorprogramma (180 studiepunten) als het licentie/masterprogramma (60 studiepunten) voldoet aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5.: Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van het programma van zowel de bachelor als de licentie als voldoende. De commissie is positief over het feit dat de resultaten van de studietijdmetingen van de centrale dienst Onderwijszaken op het internet worden gepubliceerd en studenten voor elk opleidingsonderdeel de geschatte studieomvang kunnen consulteren. Uit deze informatie, waarvan de details in het zelfevaluatierapport werden opgenomen en door de commissie werden bestudeerd, blijkt dat de hier besproken opleidingen globaal gezien bevredigend scoren. Zowel het zelfevaluatierapport als de studenten en afgestudeerden waarmee de commissie in situ sprak, vermeldden wel een grote taakbelasting door de vele papers en opdrachten, al bleef de studiedruk volgens hen ‘aanvaardbaar’. Ook het door de commissie ingekeken studiemateriaal en de opbouw van de programma’s bevestigden deze indruk. De studenten en docenten beklemtoonden in dit kader ook het laagdrempelige ‘open deur-beleid’ dat dankzij de kleinschaligheid van de opleidingen volgens de commissie voldoende efficiënt is om acute belemmerende factoren inzake de studietijd tijdig te verhelpen.
Facet 2.6.: Afstemming tussen vorm en inhoud Het zelfevaluatierapport bevat een tabel met een overzicht van en een procentuele verdeling tussen de gebruikte werkvormen. Deze omvatten hoorcolleges, werkgroepen, projectwerk en practica en zelfstudie. Waar het aandeel aan hoorcolleges bij de aanvang van het traject sterk overweegt, neemt dit af ten voordele van werkgroepen, projectwerk en practica in de latere jaren. Het aandeel aan zelfstudie is in de eerste twee bachelorjaren beperkt, maar krijgt vanaf het derde bachelorjaar het overwicht. Voor de meeste hoorcolleges zijn handboeken, syllabi of readers uit bestaande literatuur opgesteld door de titularissen van de opleidingsonderdelen. Daarnaast worden er ook vaak recente hoofdstukken
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 147
VLIR Pedagogische Wetenschappen.147 147
09-11-2006 12:10:05
uit literatuur of artikels uit vaktijdschriften in de lessen aanvullend meegegeven om op die manier op de actualiteit te kunnen inspelen. Voor sommige opleidingsonderdelen wordt studiemateriaal via het elektronische leerplatform PointCarré of Elvas verspreid. Binnen de werkgroepen en de practica zijn verschillende activiteiten voorzien: taken, groepsdiscussies, presentaties, uitwerken van projecten, etc. Voor de begeleiding van deze activiteiten kunnen de studenten terecht bij de medewerkers van de vakgroep. De opleidingen zeggen verder ook het werken op een zelfstandige manier erg aan te moedigen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van zowel het bachelor- als het licentie-/masterprogramma als voldoende. Uit de recente gegevens van de centraal georganiseerde periodieke onderwijsevaluatie, alsook uit de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden blijkt er een algemene tevredenheid over de variatie aan onderwijsvormen te bestaan, al is er volgens de commissie wel een wat grote nadruk op groepswerk. Afgestudeerden bevestigden wel dat er in de programma’s ook voldoende plaats is voor zelfstandig opzoekingswerk, wat volgens hen heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de bij de doelstellingen beoogde vaardigheden met betrekking tot zelfstudie en levenslang leren. De toegenomen aandacht in beide programma’s voor het oefenen van het bij de doelstellingen beoogde bijbrengen van onderzoeksvaardigheden, kan hier volgens de commissie ook als een positief punt in rekening worden gebracht. Bij ontstentenis van een expliciet geformuleerd leidend didactisch concept (zie facet 1.1) kan er evenwel moeilijk geoordeeld worden over de mate van de aansluiting van de gebruikte werkvormen bij dit concept. De commissie meent dan ook dat het meer expliciet conceptueel vormgeven van de in de gesprekken naar voren gekomen visie (die draait rond de ‘buiten-kamergeleerde’ en het ‘ageren in de praxis’) de reflectie over het implementeren van specifiek op deze opleidingen toegemeten werkvormen kan bevorderen, zodat onderwijsontwikkelingen in de toekomst meer vanuit één specifiek aan deze opleidingen gebonden visie, en dus minder in los verband, kunnen worden geïmplementeerd. De opleidingen hebben de door de vorige visitatiecommissie aanbevolen inschakeling van informatieen communicatietechnologie in het leerproces zeker opgevolgd, al blijft het gebruik van de goed ontwikkelde PointCarré leeromgeving binnen de opleidingen nog te veel beperkt tot haar ‘advalvasfunctie’. De commissie raadt de opleidingen dan ook aan om de mogelijkheden die het PointCarréleerplatform biedt beter te benutten.
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing De examens worden ingericht volgens het semestersysteem, ingevoerd voor alle opleidingen in 2002. Op het niveau van de universiteit geldt er een algemeen examenreglement dat per faculteit werd aangevuld en raadpleegbaar is via internet.
148 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.148 148
09-11-2006 12:10:05
In het facultaire examenreglement werd opgenomen dat alle examens mondeling afgenomen worden. In bepaalde gevallen, op verzoek van de examencommissie of titularis of de studenten, kan beslist worden om toch een schriftelijk examen in te richten. De studenten hebben dan altijd de mogelijkheid om, tijdens dezelfde examenperiode, een mondelinge verderzetting van dit examen aan te vragen. De faculteit ziet er op toe dat een evenwicht tussen schriftelijke en mondelinge examens bewaard wordt. Ten hoogste 2/3 van de opleidingsonderdelen mogen schriftelijk georganiseerd worden binnen één semester. Hierover neemt de faculteitsraad voor de aanvang van het academiejaar een beslissing. Het zelfevaluatierapport vermeldt verder dat op mondelinge examens niet enkel kennis bevraagd wordt, maar ook toepassingsgerichte vragen worden gesteld. Hierbij moeten de studenten bij een case of concrete situatie vanuit het werkveld een mogelijke aanpak formuleren en motiveren op basis van hun theoretische kennis en competenties. Schriftelijke examens kunnen uit gesloten of open vragen bestaan. Soms worden zogenaamde ‘openboek-examens’ ingericht. Naargelang de materie worden er kennisvragen en/of inzichtsvragen gesteld. Schriftelijke evaluaties worden vooral in de eerste jaren gehanteerd vanwege de grotere studentenaantallen. Naast mondelinge of schriftelijke examens worden er volgens het zelfevaluatierapport ook verschillende andere evaluatievormen gebruikt. Zo tellen bij de eindbeoordeling ook presentaties, taken, opdrachten, etc. mee. Op de opleidingsonderdeelfiches wordt weergegeven in welke mate deze evaluatievormen meetellen bij de totale beoordeling. Deze vormen van evaluatie zijn volgens de opleidingen gericht op het integreren van kennis, vaardigheden, inzicht, attitudes en de moeilijkheidsgraad van het opleidingsonderdeel.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toetsing en evaluatie bij zowel het bachelor- als het licentie-/ masterprogramma als voldoende. De examens die de commissie kon inkijken zijn voldoende gevarieerd en qua niveau aan de maat. Deze indruk wordt bevestigd door de in het zelfevaluatierapport opgenomen resultaten van een recent uitgevoerd tevredenheidsonderzoek daaromtrent. Via de ‘fysieke’ en elektronische valven worden de examennormen en de examenvormen ook voldoende transparant gemaakt, waarbij de studenten waarmee de commissie kon spreken tevreden bleken over de inspraak die zij in het opstellen en bijwerken van het examenreglement hebben. Ook de remediëring bij eventuele problemen wordt door de studentenvertegenwoordiging en door het laagdrempelige ‘open deur-beleid’ voldoende efficiënt geregeld. De kwaliteit van de permanente feedback, zoals de feedback bij papers of bij de opdrachten in het veld, alsook de terugkoppeling tijdens en na de stage, is -zoals bleek uit de gesprekken met de studentenevenwel wisselend. De krappe personeelsbezetting die hier volgens de studenten zeker debet aan is, wordt wel deels opgevangen door alternatieve evaluatievormen in te richten (zoals peer-review), en zij beklemtonen ook dat er door de laagdrempeligheid steeds mogelijkheid is tot een persoonlijk
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 149
VLIR Pedagogische Wetenschappen.149 149
09-11-2006 12:10:05
onderhoud met de docenten. Deze ad hoc oplossingen blijven volgens de commissie wel een voldoende basisondersteuning garanderen, maar zij meent wel dat er in het kader van het verbeterperspectief naar een meer structurele oplossing voor dit knelpunt moet worden gestreefd.
Facet 2.8.: Masterproef De inhoud en het concept van de masterproef zijn facultair vastgelegd. Het zelfevaluatierapport specificeert daarbij de volgende doelstellingen: Een masterproef moet het bewijs leveren dat de student het vakgebied, en in het bijzonder het gekozen deelgebied (onderwerp), voldoende beheerst. Ook dient bewezen te worden dat men zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek kan opzetten, uitvoeren en daarover schriftelijk (en indien nodig mondeling) kan rapporteren Het is dan ook een product dat voornamelijk door de student tot stand dient gebracht te worden. Daarbij wordt de student bijgestaan door de promotor die het geheel superviseert, en een begeleider (dit kan ook de promotor zijn) die de uitwerking van de verhandeling van nabij volgt. Het is de bedoeling dat de masterproef wordt geschreven in de vorm van een wetenschappelijk artikel. Wat betreft de omvang van het werk wordt ongeveer 10000 woorden als gewenst streefdoel, en 15000 woorden als strikt maximum vooropgezet. Uitzonderingen op dit maximum kunnen toegelaten worden mits motivatie van de promotor. De onderwerpen die in aanmerking komen om in een masterproef te worden behandeld, zijn volgens het zelfevaluatierapport gevarieerd. Ze mogen evenzeer behoren tot de hulpwetenschappen en randgebieden, als tot de centrale onderzoeksterreinen van Agogische Wetenschappen. In principe is elke student vrij in de keuze van zijn onderwerp, in zover dit aansluit bij de inhoud van zijn studieprogramma. De beoordeling van de masterproef gebeurt telkens door minstens 2 commissarissen, waaronder de promotor. Er wordt een beoordelingscijfer toegekend door elke lezer. De examenjury beslist dat een mondelinge verdediging zal worden gehouden in drie gevallen: op aanvraag van de student, op aanvraag van een commissielid of indien het verschil tussen het hoogste en het laagste voorgestelde beoordelingscijfer, ook na een korte bespreking, méér dan 4 punten bedraagt.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eindverhandeling/masterproef als voldoende De masterproef omvat 15 studiepunten, hetgeen overeenkomt met een kwart van het totale aantal studiepunten (60), waardoor beantwoord wordt aan de decretale eisen. Het academisch niveau van de door de commissie ingekeken selectie van eindverhandelingen vertoonde enige variatie. Gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de AAP en de ZAP-leden, en de huidige studenten, alsook het raadplegen van het nieuwe programma -waarvan reeds werd gezegd dat
150 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.150 150
09-11-2006 12:10:06
de aandacht voor onderzoeksvaardigheden aanwijsbaar is toegenomen- overtuigden de commissie er evenwel van dat de begeleiding werd versterkt, en er voldoende garanties zijn voor een meer evenwichtig kwalitatieve output. De commissie beveelt de opleidingen in het kader van het verbeterperspectief wel aan om strenger toe te zien op de omvang van de toekomstige masterproef, en bij de begeleiding ook aandacht te besteden aan het bijbrengen van het stramien van een wetenschappelijke publicatie en de wijze van rapporteren van wetenschappelijke bevindingen. Ook zou er meer nadruk moeten worden gelegd op het gebruik van internationale literatuur. In het kader van de studieduurverkorting van de toekomstige master (van 2 naar 1) raadt de commissie de opleidingen verder aan reeds vroeg genoeg met de voorbereiding van de masterproef te starten, waarbij zij bijvoorbeeld de ingevoerde ‘thesismarkt’ in dit verband een goed initiatief acht. De reeds onder facet 2.2 vermelde ‘wetenschapswinkel’, waarbij de masterproef in lopend onderzoek kan worden ingeschakeld of als een nieuw kleinschalig onderzoek rond een concreet probleem kan worden opgezet, wordt, net als de mogelijkheid tot een mondelinge verdediging van de proef, door de commissie gewaardeerd. De commissie verbaasde zich wel over het relatief grote aantal ‘thesisjaren’ dat er binnen de opleiding worden ‘genomen’. Zij vernam dat het hier klaarblijkelijk om een typisch Brussels fenomeen zou gaan, waar de traditie bestaat dat de studenten de vrijheid nemen om voor hun onderzoek op eigen initiatief een langere tijd te nemen. Het faculteitsbestuur verwees daarbij naar de daartoe geboden mogelijkheden in het decretale kader en stelde dat er zowel op centraal als op facultair niveau alles aan wordt gedaan om dit fenomeen zo veel mogelijk –en binnen de grenzen van het wettelijke kader- te beperken.
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden Blijkens het zelfevaluatierapport geven volgende diploma’s toelating tot de bacheloropleiding Agogische Wetenschappen: diploma van secundair onderwijs, diploma van hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een als gelijkwaardig erkend diploma of getuigschrift. 13 opgelijste professionele bachelordiploma’s geven toegang tot het verkorte programma Volgende kwalificaties geven rechtstreekse toegang tot de graad van master in de Agogische Wetenschappen: bachelor in de Agogische Wetenschappen, bachelor in de psychologie, bachelor in de Pedagogische Wetenschappen en bachelor in de Onderwijskunde. Er zijn een hele reeks, op het internet gepubliceerde bacheloropleidingen, die mits enkele voorwaarden (na het volgen van een schakelprogramma) eveneens toegang geven tot de master. De mogelijkheid bestaat om elk studiejaar deeltijds te volgen. Het volgen van een verkorte bachelor in de drie opties is ook mogelijk. Ondanks de grote vraag naar een programma voor werkende studenten, is avondonderwijs niet voorzien. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat dit door het personeelstekort niet kan worden aangeboden.
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 151
VLIR Pedagogische Wetenschappen.151 151
09-11-2006 12:10:06
Vanaf het academiejaar 2005-2006 kan men een aanvraag indien om eerder verworven competenties (EVC’s) te laten erkennen na een bekwaamheidsonderzoek. De validatie van EVC geldt voor alle opleidingen die worden aangeboden door de instellingen die lid zijn van de Universitaire Associatie Brussel, m.n. de Vrije Universiteit Brussel en de Erasmus Hogeschool Brussel.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden voor zowel de bachelor als de licentie/ master als voldoende. De commissie meent na het bestuderen van zowel de reguliere programma’s, de verkorte als schakelprogramma’s van de opleidingen dat deze voldoende aansluiten bij de verwachte kwalificaties van de respectieve instromers. De goed georganiseerde onderwijsevaluatie en de centraal opgevolgde drop-out analyses laten daarbij ook toe om eventuele knelpunten in dit verband snel te detecteren. De commissie stelt ook vast dat er enkele centraal georganiseerde voorbereidende activiteiten zijn en er in de mate van de mogelijkheden door de kleine staf, inspanningen worden gedaan om individuele flexibele leerwegen aan te bieden. Voor het feit dat er ondanks de grote vraag geen avondprogramma kan worden ingericht wegens de beperkte staf heeft de commissie, die dit gegeven betreurt, begrip. Misschien kan deze mogelijkheid in het kader van de voorziene uitbreiding van de personeelsbezetting (zie facet 3.3) opnieuw in overweging worden genomen.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie oordeelt positief over het programma van zowel de bachelor- als de masteropleiding. De door de opleidingen geformuleerde doelstellingen en eindkwalificaties kunnen middels de programma’s voldoende adequaat bereikt worden, al zou er meer van de potentiële proactieve werkzaamheid van het ontwikkelde toetsingsschema moeten gebruik gemaakt worden. De bij facet 1.1 vermelde voorgenomen en deels uitgevoerde bijsturing op het vlak van onderzoeksvaardigheden komt in de vernieuwde programma’s duidelijk naar voren, al verdient de balans tussen kwalitatieve en kwantitatieve methoden evenwel nog verdere aandacht. Het beoogde profiel wordt in de programmainhoud voldoende aantoonbaar geconcretiseerd. Uit de programma’s blijkt er verder ook een goede werkveldkoppeling waarbij studenten in verschillende opleidingsonderdelen een reële bijdrage trachten te leveren aan concrete veranderingsprocessen. Inherent hieraan is dat deze betrokkenheid in een zekere spanningsverhouding staat met de voor de wetenschapsbeoefening noodzakelijke distantie, die in de toekomst nauwkeuriger bewaakt dient te worden teneinde de academische oriëntatie van de programma’s verder te verzekeren. Voldoende aanwijsbare maatregelen werden ook genomen om de samenhang en de progressie in moeilijkheidsgraad van de programma’s bij te stellen, waarbij beide programma’s ook goed op elkaar afgestemd werden. Ondanks de soms wat grote taaklast wordt er, door het centraal opvolgen van de relatie tussen de reële en begrote studietijd en het laagdrempelige ‘open deur-beleid’, en gezien de
152 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.152 152
09-11-2006 12:10:06
kleinschaligheid van de opleidingen, voldoende efficiënt omgesprongen met belemmerende factoren inzake de studietijd. Er is, afgezien van de wat grote nadruk op groepswerk, globaal gezien voldoende variatie in werkvormen, al zou een expliciet geformuleerd leidend didactisch concept een meer opleidings- en minder docentgebonden implementatie van onderwijsvernieuwingen faciliteren, en moeten ook de mogelijkheden van het goed uitgebouwde elektronische leerplatform meer worden benut. De examens zijn voldoende gevarieerd en qua niveau aan de maat. De transparantie van en de inspraak in het examenverloop is goed. Voor de soms wisselende kwaliteit van de permanente feedback, waarbij ad hoc oplossingen een voldoende basisondersteuning blijven garanderen, zou er naar een meer structurele oplossing moeten worden gezocht. De begeleiding van de masterproef werd versterkt, al dient er in het kader van de studieduurverkorting van de master wel vroeger begonnen te worden aan de voorbereiding. De wetenschapswinkel en de mogelijkheid tot een mondelinge verdediging zijn goede initiatieven. Meer aandacht zou moeten geboden worden aan de omvang, het gebruik van internationale literatuur en het rapporteringsstramien van de masterproef. De reguliere, verkorte en schakelprogramma’s sluiten voldoende aan bij de competenties van de respectieve instromende studenten, waarbij de centraal georganiseerde onderwijsevaluatie en drop-out studie toelaat eventuele knelpunten snel te detecteren en er in de mate van het mogelijke inspanningen worden gedaan om flexibele leerwegen aan te bieden.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Voor alle personeelscategorieën volgt de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen een strikte procedure, zoals die voorzien is in het VUB-ATP-reglement en het VUB-AP-reglement voor ZAP en AAP. Voor de aanwerving van ZAP-leden worden openbare vacatures verspreid. Vervolgens worden de dossiers van mogelijke kandidaten beoordeeld door een gelegenheidscommissie op zowel onderwijsals onderzoeks-competenties. Er wordt volgens het zelfevaluatierapport gekeken naar wetenschappelijke output, maar ook naar de expertise in het opzetten en beheren van onderzoeksprojecten. Daarnaast wordt veel belang gehecht aan onderwijskundige en didactische kwaliteiten van de kandidaten die kunnen getoetst worden in een mondeling onderhoud met de commissie en de kandidaten kan gevraagd worden een proefles te geven. Inhoudelijk gaat de commissie na of het profiel past bij de onderwijsopdracht en of de onderzoekscompetenties een meerwaarde vormen voor de reeds aanwezige expertise in de vakgroep. De voorstellen van de gelegenheidscommissie worden vervolgens voorgelegd aan de faculteitsraad, om dan weer doorgestuurd te worden naar de Senaat. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door het Bestuurscollege. De bevordering van ZAP-leden gebeurt via de faculteit. Een speciaal in het leven geroepen commissie
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 153
VLIR Pedagogische Wetenschappen.153 153
09-11-2006 12:10:06
beoordeelt de dossiers die ter bevordering op initiatief van het ZAP-lid ingediend worden. Er wordt wederom zowel naar onderzoek als onderwijscompetenties gekeken. De jaarlijks gegeven evaluaties door de studenten zijn cruciaal in de beoordeling. De leden van de commissie stellen vervolgens op basis van de ingediende dossiers een rangorde op die doorgestuurd wordt naar de Faculteitsraad. Na goedkeuring door de Faculteitsraad bevordert de het Bestuurscollege op advies van de Senaat de hoogstgeplaatste kandidaten, rekening houdend met de beschikbare budgetten. De evaluatie van ZAP-leden wordt decretaal om de vijf jaar voorgeschreven. De commissie die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de bevorderingen, buigt zich ook over de evaluaties. Zij maken vervolgens een evaluatieverslag over aan de Faculteitsraad. De procedures voor de aanstelling en verlenging van het AAP worden ook vastgelegd in het centrale AP-reglement. Een vacature voor mandaatassistent wordt openbaar kenbaar gemaakt, vervolgens stelt de faculteit een gelegenheidscommissie samen. Deze gelegenheidscommissie buigt zich over de ingeleverde dossiers van de kandidaten en kijkt of de genoten opleiding, de onderwijservaring en onderzoekspotentie afdoende zijn voor de in te vullen vacature van mandaatassistent. Vervolgens wordt het advies van de commissie voorgelegd aan de faculteitsraad die een beslissing neemt en het dossier overmaakt aan het Bestuurscollege bij wie de eindbeslissing ligt. Om de twee jaar leggen de mandaatassistenten een dossier voor ter beoordeling van hun tot dan toe geleverde prestaties. Dit dossier bevat een werkingsverslag over de verloop van het onderzoek, een beoordelingsverslag van de promotor, en een overzicht van de onderwijsactiviteiten. Voor deze tweejaarlijkse herziening van de AAP en BAP-mandaten wordt telkens een gelegenheidscommissies samengesteld die de dossiers van de betrokkenen beoordeelt. In deze context wordt niet alleen gekeken naar de onderzoeksprestaties, maar wordt evenzeer rekening gehouden met de onderwijscriteria. Ook hier wordt het advies van de commissie voorgelegd aan de faculteitsraad, die het op haar beurt voor het finale oordeel overmaakt aan de Raad van Bestuur. Alle startende docenten krijgen een basisvormingspakket (4 dagen) aangeboden rondom didactische en onderwijskundige aspecten. Deze vorming wordt georganiseerd door het Onderwijs Service Centrum (OSC), daarin ondersteund door de Interdisciplinaire vakgroep voor lerarenopleiding (IDLO). Verder organiseert deze dienst in het kader van onderwijsprofessionalisering regelmatig specifieke trainingen rond het gebruik van leerplatformen, evaluatietechnieken, competentiegericht onderwijs, enz. De vakgroep moedigt volgens het zelfevaluatierapport haar personeel ook sterk aan om zich te blijven professionaliseren door deel te nemen aan vormingen georganiseerd door het OSC en door de Personeelsdienst. Doctorandi kunnen zich ook wenden tot de Centrale Doctoraatsbegeleiding. Het zelfevaluatierapport vermeldt daarbij dat er slechts sporadisch gebruik gemaakt wordt van deze voorzieningen. Alle deze trainingen zijn gratis ter beschikking van docenten en worden soms op verzoek van een vakgroep of een faculteit specifiek voor die beperkte groep uitgewerkt. Deelname aan deze activiteiten
154 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.154 154
09-11-2006 12:10:06
worden onderdeel van het academisch dossiers (onderwijsluik) dat opgesteld wordt bij een aanvraag tot bevordering of bij de algemene beoordeling.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de kwaliteit van het ZAP en AAP-personeel dat betrokken is bij de bacheloren bij de licentie/masteropleiding als goed. De commissie is onder de indruk van de door de studenten en afgestudeerden nadrukkelijk vermelde toegankelijkheid en het ‘open deur-beleid’ van de medewerkers wier vakinhoudelijke, onderwijskundige en didactische deskundigheid blijkens de bestudeerde syllabi en het beschikbare cursusmateriaal ook positief kan worden beoordeeld. Uit het gesprek met de AAP-leden bleek er ook bij deze groep een grote persoonlijke verbondenheid bij de opleidingen te bestaan, zodat men bij acute tijdsdruk er zoveel mogelijk voor zorgt de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. De commissie vraagt zich wel af of deze duidelijke studenteninvestering ook zal kunnen worden volgehouden onder de zich wijd en zijd verbreidende publicatiedruk. Dat professionaliseringsactiviteiten, waaraan door de staf nog te weinig wordt deelgenomen, in het academisch dossier wordt opgenomen is volgens de commissie een goede zaak. Het toont aan dat er op beleidsniveau gewerkt wordt aan het balanceren van de inbreng van onderwijs en onderzoek bij aanstelling, evaluatie en bevordering en het ondersteunt ook de aanbeveling van de commissie om binnen de opleidingen meer nadruk te leggen op het belang van deze professionaliseringsactiviteiten.
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid De vakgroep agogiek wordt volgens het zelfevaluatierapport gekenmerkt door specifieke specialismen die weerspiegeld worden binnen de drie profielen: - Sociale agogiek: Behoefteonderzoek bij ouderen, Levenslang en levensbreed leren, Jongeren en volwasseneducatie, Grootstedelijke problematieken, Vergrijzing , Vrijwilligerswerk, Acculturatieonderzoek en Sociaalagogisch werk. - Culturele agogiek: Kunsteducatie, Museumeducatie, (Vlaams) Cultuurbeleid en Sociaalartistieke projecten. - Vrijetijdsagogiek: Integratie en sport, Sociale bewegingsagogiek, Doelgroepen en sport (etnische minderheden; maatschappelijke kwetsbare jeugd; personen met een handicap; senioren; .....), Sociale integratie via sport en beweging, Sport en sociaal kapitaal en buurtsport. Verder is er volgens het zelfevaluatierapport ook een sterke methodologische expertise aanwezig binnen de vakgroep, van louter kwantitatieve (survey) tot meer kwalitatieve (discoursanalyse, delphi, etc.) methodieken. Er is verder volgens het zelfevaluatierapport ook een nauwe betrokkenheid met het werkveld vanuit de vakgroep. Dit uit zich ondermeer in sterke samenwerkingsverbanden met organisaties uit het
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 155
VLIR Pedagogische Wetenschappen.155 155
09-11-2006 12:10:06
beroepenveld. Meerdere personeelsleden zetelen in raden van bestuur en beheer van dergelijke organisaties. Deze contacten worden vaak aangewend om studenten meer vertrouwd te maken met het werkveld. Zo gebeurt het geregeld dat prominenten uit de prakrijk toelichting komen geven over een bepaalde problematiek of methodiek in een hoorcollege. Zowel de ZAP-leden als de AAP-leden van de vakgroep agogiek hebben een uitgebreid netwerk van internationale contacten en zijn actief betrokken bij de werking van internationale werkgroepen of wetenschappelijke en professionele verenigingen. Deze contacten vindt de vakgroep cruciaal, gezien haar motivatie om het agogisch werkveld niet louter in een lokaal maar eerder in een internationaal kader te plaatsten. Het gebeurt dan ook regelmatig dat gastsprekers vanuit andere academische instellingen hier college komen geven. Daarnaast zijn er de relaties met andere academische instellingen waar de vakgroep een samenwerkingsakkoord mee heeft via de organisatie Socrates, die instaat voor uitwisselingen van 3 tot 6 maanden. Concreet zijn dat de Universiteiten van Leeds, Firenze, Bilbao en Tilburg.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de staf als voldoende. Blijkens de verschillende in het zelfevaluatierapport geformuleerde onderzoeksgebieden hebben de opleidingen volgens de commissie voldoende onderzoeksdeskundigheid in huis om de programma’s met de daarin opgenomen verschillende opties, wetenschappelijk te ondersteunen, al is de beperkte staf wel afhankelijk van heel wat serviceonderwijs uit andere vakgroepen en faculteiten. De academische oriëntatie is blijkens het stijgende aantal doctoraten verbeterd, al behoeft de onderzoekscomponent zeker nog verdere versterking. Zo heeft de onder facet 3.1 vermelde keuze van de AAP om bij acute tijdsdruk er zoveel mogelijk voor te zorgen de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen uiteraard ook repercussies voor de onderzoeksoutput. Een betere en objectievere registratie van de verhouding onderzoek/onderwijs (zie facet 3.3) is in dit kader dan ook zeker aanbevelenswaardig. De inbreng vanuit het werkveld is volgens de commissie goed, te oordelen aan de voorbeelden die werden genoemd bij facet 2.2 en het regelmatige betrekken van (internationale) sprekers uit het beroepenveld.
Facet 3.3: Kwantiteit personeel Het personeelskader dat aan de vakgroep agogiek verbonden is bestaat uit 3 vte ZAP, 3,3 vte AAP en 1 vte ATP (secretariaat) die gedeeld wordt met de vakgroep Orthopsychologie. Deze personeelsleden worden aangesteld op de werkingstoelage van de universiteit. Verder heeft de vakgroep nog 4 vte BAP-ers tot haar beschikking waarvan er 2 intern gefinancierde onderzoeksmandaten zijn en 2 extern gefinancierde projecten. Drie leden zijn vrijwillig medewerker. Vanuit andere vakgroepen zijn er ook nog een vijftal docenten betrokken bij de vakgroep via ‘toegeleverd onderwijs’.
156 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.156 156
09-11-2006 12:10:07
Aangezien de verschillende door de commissie gevisiteerde opleidingen verschillende berekeningswijzen gebruiken voor de ratio staf/student, wenst de commissie in het kader van dit facet geen melding te maken van of uitspraken te doen over dit in het zelfevaluatierapport aangeleverde getal.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. Los van het ontbreken van tussen de verschillende universiteiten vergelijkbare cijfers heeft de commissie wel enkele andere aanwijzingen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel: De tijdens het bezoek aangeleverde interfacultaire cijfertabel toont dat de hoogste belasting te vinden is binnen de faculteit PE. Daarnaast is er de vaststelling van de vorige visitatiecommissie dat “de omvang van de staf volstrekt ontoereikend is” en “een uitbreiding (…) van de staf absolute voorrang (verdient)”, in combinatie met de vaststelling dat de studentenaantallen sedertdien nog zijn gestegen. Ook de eerder beperkte onderzoeksoutput en de gesprekken met (oud)studenten, de AAP en de ZAP-leden wijzen allemaal in de richting van een zeer grote druk. Daartegenover staat dat er inmiddels 0,5 vte ZAP en 1,5 vte AAP is bijgekomen, en er vanaf januari 2006 ruimte gemaakt wordt voor een voltijds ZAPmandaat. De commissie meent op basis van al deze indicatoren te kunnen oordelen dat de situatie nog steeds krap maar minder onhoudbaar is geworden, en dat er in het kader van het beloofde voltijdse ZAPmandaat nog wat meer ademruimte zal komen. De commissie heeft verder ook kennis genomen van de voornemens om nauwer met de pedagogiek te willen samenwerken. Niettemin moet er goed blijven toegezien worden op de werklast van de medewerkers waarbij, zoals onder facet 3.2 werd opgemerkt, vooral een objectievere registratie van de verhouding onderwijs/onderzoek tot de aanbeveling strekt. Een personeelsbeleid op basis van loyaliteit heeft zijn merites, maar lijkt de commissie, zeker gegeven de krapte van de staf, geen ideale werkwijze.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie is positief over de inzet van het personeel. De beperkte staf heeft de nodige vakinhoudelijke, didactische en wetenschappelijke deskundigheid; is zeer toegankelijk en persoonlijk betrokken bij de opleidingen. De krapte en de keuze daarbinnen voor het blijven bieden van kwalitatief onderwijs heeft wel zijn repercussies op het vlak van het onderzoek, dat ruimere aandacht kreeg , maar toch ook –zeker in het kader van de stijgende publicatiedruk- enige versterking behoeft. De commissie hoopt dat dit niet ten koste moet gaan van het uitstekend werkende ‘open deur-beleid’. De inbreng vanuit het beroepenveld is goed. Op het vlak van de professionalisering dient er gewerkt te worden aan een minder vrijblijvende deelname, en is het opnemen van deze activiteiten in het academisch dossier daarvoor reeds een goede aansporing. Het probleem van de kwantiteit van het personeel is iets minder nijpend geworden al dient er in dit kader nauwlettend en objectiever te worden toegezien op verdeling tussen onderzoek
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 157
VLIR Pedagogische Wetenschappen.157 157
09-11-2006 12:10:07
en onderwijs.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN Facet 4.1: Materiële voorzieningen De Vrije Universiteit Brussel beschikt sinds het academiejaar 2001-2002 over twee nieuwe gebouwen: gebouw D met bijna uitsluitend onderwijslokalen, en bijkomende onderwijslokalen en auditoria in gebouw E. Beide gebouwen sluiten op elkaar aan, en bijna alle lessen gaan in deze gebouwen door. Deze nieuwe infrastructuur is volgens het zelfevaluatierapport aangepast aan hedendaagse normen voor onderwijs. Bovendien is een groeiend aantal van deze lokalen uitgerust met video-dataprojectoren en internetaansluiting. Een beperkt aantal lokalen is bovendien uitgerust voor andere media. Tevens beschikt de faculteit en de vakgroep over verschillende laptops, draagbare dataprojectoren, verplaatsbare video-infrastructuur die voor alle lesgevers beschikbaar zijn. Naast de centrale voorzieningen zijn er ook de computerzalen voor de Humane Wetenschappen, met een onderwijsvoorziening van 6 lokalen en 102 werkstations. De faculteit zelf beschikt bovendien over een aantal seminarielokalen en over twee observatieruimten. Deze infrastructuur werd recent gemoderniseerd. Voor wat de faculteit PE betreft is de centrale universiteitsbibliotheek, gelegen in hetzelfde gebouw als de faculteit, de belangrijkste bron voor literatuur. Daarnaast beschikken de eenheden binnen de faculteit over een belangrijk patrimonium waar ook boeken en tijdschriften kunnen ontleend worden. VUB-studenten hebben een volledige toegang tot de ULB bibliotheek, gelegen op één kilometer van de campus. De catalogus van de bibliotheek is volledig gedigitaliseerd en bevat een rechtstreekse toegang tot de ULB-catalogus. Ook zijn er systemen voor rechtstreekse toegang (ook vanuit werkstations buiten de universiteit) tot e-tijdschriften en databanken via het V-Link systeem, dat ontwikkeld werd door de Vrije Universiteit Brussel. De bibliotheek heeft een zeer uitgesproken politiek voor het digitaliseren van het tijdschriftenbestand. De papierversie van tijdschriften in e-versie worden enkel nog in de reserve van de bibliotheek opgenomen. Enkel de tijdschriften die uitsluitend in papierversie beschikbaar zijn worden nog opgenomen in de bibliotheek. Ten slotte vermeldt het zelfevaluatierapport ook de aanwezigheid van ATOM; het Atelier voor Testonderzoek, Observatie en Media dat bestaat uit een testotheek en een studieruimte waar ondermeer psychologisch testmateriaal ter beschikking is van de opleidingen en waar ook de mogelijkheid bestaat tot ontlening van dat materiaal. Behalve test- en documentatie materiaal zijn er ook een 10-tal PC’s met
158 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.158 158
09-11-2006 12:10:07
Internetaansluiting beschikbaar, uitgerust met specifieke software.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken als voldoende. De basisvoorwaarden voor het adequaat realiseren van beide programma’s zijn aanwezig. De nieuwe gebouwen met de leslokalen zijn modern en over het algemeen voldoende uitgerust voor de hedendaagse leermethoden. De oudere gebouwen die de commissie kon bezichtigen zijn evenwel aan renovatie toe. Met PointCarré is er een goed ontwikkeld leerplatform aanwezig, dat door de opleidingen evenwel nog niet genoeg benut wordt (zie facet 2.6). Het boekenbestand in de bibliotheek is beperkt, al is dit, gezien de nabijheid en toegankelijkheid van de ULB-bibliotheek geen zwaarwegend bezwaar. De inspanningen die er geleverd worden om zo veel mogelijk tijdschriften elektronisch aan te bieden is volgens de commissie positief, alsook de gedane investeringen in ‘ATOM’, de vroegere ‘testotheek’ die nu ook een observatiefunctie krijgt. Studenten benadrukten ook hun waardering voor het vriendelijke en behulpzame ATOM-personeel.
Facet 4.2: Studiebegeleiding De informatieverstrekking naar abituriënten toe gebeurt op centraal niveau via de infodagen, die vier maal per jaar worden georganiseerd. Eveneens op universitair niveau worden informatiebrochures uitgegeven, waarin de opleidingen staan beschreven, en kan het programma via internet worden geraadpleegd. De vakgroep agogiek participeert daarnaast ook aan de ‘Wetenschapsweek’, een initiatief om studenten van de humaniora in contact te brengen met wetenschap. Zo werden in het verleden educatieve workshops opgezet rond kunsteducatie, cursus sociale vaardigheden enzovoort. Jaarlijks wordt de opleiding ook voorgesteld tijdens provinciale SID-ins (studie-informatiedagen). Voor de eerste bachelor wordt door de centrale diensten de eerste week van het academiejaar een onthaalweek voorzien. In die week is ook een ontmoetingsmoment met de begeleidingsassistent, de centrale figuur binnen de vakgroep bij wie studenten terecht kunnen met al hun vragen. Naast de voorziene studiebegeleiding door het academisch personeel zelf werd er ook per faculteit een voltijds ‘studietrajectbegeleider’ voorzien die in overleg met de leden van het academisch personeel van de faculteit de studietrajecten van de studenten opvolgt. De vakgroep agogiek voorziet op eigen initiatief ook een kennismakingsmoment met de eerste bachelor. Professoren en assisterend personeel stellen zichzelf, de opleidingen en de door hen gedoceerde opleidingsonderdelen en oefeningen voor aan de nieuwe lichting studenten. Op centraal niveau zorgen meerdere diensten voor de begeleiding tijdens de opleiding:
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 159
VLIR Pedagogische Wetenschappen.159 159
09-11-2006 12:10:07
- De Dienst voor Studieadvies: naast de voorbereiding in september m.b.t. studievaardigheden blijft deze dienst ter beschikking voor dergelijke problemen in de loop van het academiejaar. Ook in het geval van meer algemene studieproblemen fungeert deze dienst als een tweedelijns opvang. In sommige gevallen wordt hulp geboden bij een heroriëntering tijdens of op het einde van het eerste jaar. - Het ZSC-A (zelfstudiecentrum humane wetenschappen): spitst zijn werking toe op het ter beschikking stellen van allerlei aanvullend lesmateriaal en materiaal ter voorbereiding op de examens (o.a. modelvragen) aan studenten eerste bachelor. - De Dienst Geestelijke Gezondheidszorg: verzorgt kortdurende programma’s in het omgaan met faalangst en examenvrees. Deze begeleiding wordt zowel in groep als individueel aangeboden. - SJERP: (Centrum voor Sociale, Juridische en relationele problemen): staat vooral in voor de begeleiding van relatiemoeilijkheden (o.a. partnerrelaties, ouder-kind, enz.) De Vrije Universiteit Brussel heeft verder ook begeleidingsprogramma’s ontwikkeld voor specifieke doelgroepen (topsporters, studenten met een handicap & studenten van allochtone origine).
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als voldoende. De commissie heeft kunnen vaststellen dat er ondanks het minder geformaliseerde begeleidingsbeleid toch voldoende formeel georganiseerde ‘reactieve’ ondersteuning wordt geboden. De kleinschaligheid van de opleidingen zorgt er voor dat er een informeel toezichts- en remediëringscircuit bestaat dat volgens alle betrokkenen behoorlijk werkt. Ook de vrij beperkte studie-uitval, waarover de commissie cijfers voorgelegd kreeg, bevestigt deze indruk. Toch wordt er volgens de commissie nog veel aan het toeval overgelaten, wat bijvoorbeeld leidt tot een wisselende, maar wel voldoende, kwaliteit van de stagebegeleiding. In het licht van eventueel verder stijgende studentenaantallen en rekening houdende met de algemeen toenemende publicatie- en prestatiedruk, meent de commissie dat dit informele circuit bedreigd zou kunnen worden. De commissie suggereert in het kader van het verbeterperspectief dan ook een verder formeel uitwerken van de proactieve studiebegeleiding.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie is positief over de materiële voorzieningen en de studiebegeleiding. De materiële basisvoorwaarden voor het adequaat realiseren van beide programma’s zijn aanwezig en er wordt werk gemaakt van verdere investeringen in dit kader. De vernieuwde leslokalen, ‘ATOM’, en het digitaliseringsbeleid van de centrale bibliotheek zijn daarvan goede voorbeelden, al zijn de oudere gebouwen aan renovatie toe. De studiebegeleiding wordt omwille van de kleinschaligheid van de opleidingen voldoende efficiënt geregeld door het informele toezichts- en remediëringscircuit, al moet er naar de toekomst toe zeker ook verder werk gemaakt worden van een meer formele uitwerking van de begeleiding.
160 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.160 160
09-11-2006 12:10:07
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Het zelfevaluatierapport omschrijft de kwaliteitszorg als een prioriteit van de Vrije Universiteit Brussel. De Academische Commissie Kwaliteitszorg waakt daarbij permanent over de kwaliteit van het onderwijs. Het dagelijks management is in handen van de Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie. Deze staat in voor het beleidsvoorbereidende werk, de coördinatie en de administratie van alle activiteiten en initiatieven rond kwaliteitszorg en accreditatie. De kwaliteitszorg bestaat uit verschillende aspecten: evaluaties door studenten; onderwijsprofessionalisering en de externe evaluatie (de onderwijsvisitatie). - Evaluaties door studenten: Alle studenten worden jaarlijks uitgenodigd om deel te nemen aan een evaluatie van hun opleiding en hun docenten. Sinds het academiejaar 2002-2003 verloopt deze evaluatie volledig elektronisch. Deze onderwijs-e-valuatie gebeurt voor alle opleidingen en na afloop van elk semester. De online enquête peilt ook naar de in realiteit bestede studietijd in vergelijking met de studietijd zoals deze in de opleidingsprogramma’s wordt opgegeven. Studenten dienen verplicht in te loggen op de betreffende site, via hun gratis VUB-e-mailaccount; de deelname aan de enquête is evenwel vrijblijvend en het invullen ervan gebeurt uiteraard anoniem. Ook de afgestudeerden kunnen via recent ingevoerde online alumni-enquêtes hun stem nog laten horen door bijvoorbeeld vanuit hun werkervaring nuttige feedback te bezorgen. - Onderwijsprofessionalisering: Op regelmatige tijdstippen worden docententrainingen en onderwijsseminaries georganiseerd. Ook bij het IDLO, de interdisciplinaire vakgroep voor de lerarenopleiding, en het Onderwijsservicecentrum kunnen diverse cursussen gevolgd worden. Om een permanente aandacht voor de onderwijsvernieuwing te garanderen keurde de Raad van Bestuur in 1999 het VUB-meerjarenproject goed rond onderwijsvernieuwing en aanwending van ICT in het onderwijsgebeuren. De activiteiten en initiatieven rond deze themata worden gecoördineerd door het Onderwijsservicecentrum. - Externe evaluatie: De Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie van de Vrije Universiteit Brussel waakt over het goede verloop van het visitatieproces en ondersteunt de betrokken opleidingen bij de inhoudelijke voorbereiding. Hiernaast ziet deze cel ook toe op een goede opvolging van de kritieken en adviezen van de visitatiecommissies.
Facet 5.1: Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleidingen als goed. De commissie is tevreden over de professionalisering van de gemotiveerde centrale kwaliteitszorgcel die aan de hand van toetsbare streefdoelen de kwaliteit periodiek, systematisch en integraal bewaakt. De commissie is onder de indruk van de goede implementatie en het gebruik van de uitgebreide
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 161
VLIR Pedagogische Wetenschappen.161 161
09-11-2006 12:10:08
onderwijsevaluaties, de nauwkeurig opgezette en uitgevoerde studietijdmetingen en de gedetailleerde plannen voor de verdere uitwerking van het gebruik van het onderwijsdossier bij de bewaking van de kwaliteit van het personeel. Ook de exit-evaluaties en de alumni-enquetes wijzen op een positieve mentaliteitswijziging met betrekking tot het kwaliteitszorgsysteem en het doortastende beleid van de daarvoor verantwoordelijke medewerkers. De commissie kon ook vaststellen dat de resultaten goed teruggekoppeld worden naar de respectieve faculteiten en vakgroepen. Het zelfevaluatierapport van de opleidingen bood de commissie voldoende informatie en getuigde van een optimistische ingesteldheid. De reeds onder facet 3.3 vermelde aanbeveling met betrekking tot het meer objectief registreren van de onderwijslast kan hier evenwel herhaald worden. Dat geldt ook voor de suggestie met betrekking tot de proactieve werking van het onder 2.1 vermelde schema en de aansporing die onder 3.1 werd geformuleerd in verband met het stimuleren van de deelname aan de goed uitgewerkte professionaliseringsactiviteiten.
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering die werden genomen als goed. De resultaten van de verschillende evaluatie-instrumenten worden goed gecommuniceerd naar de opleidingen waar deze in de schoot van de respectieve vakgroepen, blijkens de verslagen van hun bijeenkomsten, doeltreffend worden opgevolgd. Ook uit het zelfevaluatierapport blijkt dat er werk gemaakt werd van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De opleidingen tonen zich in hun plannen voor de toekomst daarenboven voldoende ambitieus zonder daarbij onrealistisch te zijn.
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de interne kwaliteitszorg als goed. Uit de gesprekken met de medewerkers, de studenten en de alumni bleek dat allen zeer tevreden waren over de mate waarin zij betrokken worden bij de verbetering van de opleidingen. Veel gebeurt daarbij via informele circuits, maar er is daarnaast ook een goed uitgewerkt formeel systeem in de vorm van de reeds onder 5.1 vermelde evaluatiemechanismen. De vakgroep agogiek organiseert verder ook ‘terugkomdagen’ en zet beginnende stappen in de richting van beroepenveldevaluaties. Dit laatste wordt door de commissie aangemoedigd.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg.
162 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.162 162
09-11-2006 12:10:08
De professionele en gemotiveerde medewerkers van de centrale kwaliteitszorgcel voeren een doortastend beleid waarbij reeds veel gerealiseerd werd. Evaluatiesystemen worden goed uitgewerkt en efficiënt geïmplementeerd waarbij de resultaten goed worden teruggekoppeld naar de respectieve faculteiten en vakgroepen. Binnen de opleidingen worden deze resultaten goed opgenomen en waar nodig ook aanwijsbaar geremedieerd. Uit het overwegend optimistische en voldoende gestoffeerde zelfevaluatierapport van de opleidingen blijkt ook dat er werk gemaakt werd van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Alle relevante partijen worden ten slotte bij de interne kwaliteitszorg betrokken.
ONDERWERP 6: RESULTATEN Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Uit de alumnibevraging blijkt volgens het zelfevaluatierapport dat er in het algemeen een tevredenheid is over het gerealiseerde niveau van de opleidingen. De afgestudeerden Agogische Wetenschappen komen in zeer pluriforme sectoren terecht. Dit stemt overeen met de interdisciplinaire uitbouw van de opleidingen. Ruim 2/3e van de oud-studenten geeft aan tewerkgesteld te zijn op het niveau van hun universitaire opleiding. Meer dan de helft van de studenten geeft bovendien aan een job uit te oefenen die inhoudelijk goed aansluit bij hun opleiding. De duur van de werkloosheid voor de huidige job bedraagt voor 90% maximum 6 maanden. In het kader van het Socratesprogramma voor hoger onderwijs, Erasmus, zijn er tien plaatsen beschikbaar bij 5 verschillende partners. Gemiddeld maken 7 studenten per jaar gebruik van dit aanbod. Om personele en financiële redenen kan de vakgroep agogiek geen Engelstalig onderwijs aanbieden en worden enkel nog studenten aanvaard die de Nederlandse taal beheersen. Dit is volgens het zelfevaluatierapport geen succes. Aangezien decretaal de mogelijkheid voorzien is om bepaalde opleidingsonderdelen binnen de master in het Engels te doceren, sluiten de opleidingen niet uit dat er in de toekomst wel weer buitenlandse studenten zullen ontvangen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van zowel de bachelor- als de licentieopleiding als voldoende. De door de opleidingen beoogde doelstellingen worden gehaald, al dient er ook hier gewezen te worden op de noodzaak om het onder 2.2 vermelde spanningsveld tussen deelname en distantie -en de daaruit volgende eis voor een continue aandacht voor de academische oriëntatie– blijvend in het oog te houden. Het niveau van de eindverhandelingen was, zoals onder facet 2.8 reeds werd gesteld, in het verleden wisselend, al is de commissie ervan overtuigd dat de genomen en geplande verbetermaatregelen dit knelpunt voldoende remediëren. De alumni blijken kritisch denkende en zelfredzame personen te zijn, die deze verworvenheden
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 163
VLIR Pedagogische Wetenschappen.163 163
09-11-2006 12:10:08
ook toeschrijven aan hun opleiding, en die de tevredenheid die ook blijkt uit de resultaten van de alumnibevraging bevestigden. De internationalisering is mager te noemen, al wordt er op centraal en op facultair niveau duidelijke inspanningen geleverd om studenten te motiveren een tijdje in het buitenland te gaan studeren. De instroom is eveneens beperkt, wat evenwel deels verklaard kan worden door de decretale bepalingen hieromtrent.
Facet 6.2: Onderwijsrendement Tabel 1.: Slaagpercentages voor de periode ‘94-‘95 t.e.m. ‘03-‘04. Academiejaar
gen.stud
’94-‘95 ’95-‘96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01 ’01-‘02 ’02-‘03 ‘03-‘04
58 57 61 74 76 62 67 79 62 70
1ste kan/ bach. 58 60 58 74 71 63 71 75 63 -
2de kan/ bach. 80 93 93 91 82 92 91 91 95 90
1ste lic.
2de lic.
97 93 91 98 98 95 91 90 96 96
78 66 80 81 74 76 78 68 68 69
Oordeel visitatiecommissie De commissie acht de slaagcijfers en het onderwijsrendement voldoende. De cijfers voor zowel de bachelor/kandidaturen als de licenties zijn volgens de commissie aan de maat en vergelijkbaar met die van de andere opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De lagere cijfers voor het laatste jaar zijn, zoals vermeld onder facet 2.8, toe te schrijven aan de vrijwillige keuze van de student in verband met het ‘nemen’ van een ‘thesisjaar’. 78,4% van de studenten legt volgens de doorstroomanalyse in het zelfevaluatierapport de studie af binnen het bestek van 4 jaar, wat volgens de commissie bevredigend is. De commissie heeft aldus voldoende grond om te kunnen vertrouwen op een bevredigend rendement bij de vernieuwde programma’s. De commissie is positief over de in het kader van de kwaliteitszorg vermelde centraal opgezette exitevaluaties.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van beide opleidingen als positief.
164 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.164 164
09-11-2006 12:10:08
De opmerking over de noodzakelijke aandacht die blijvend moet worden besteed aan de academische oriëntatie van de opleidingen in acht genomen, kan er over het huidige behaalde niveau van de opleidingen positief geoordeeld worden. Ook de rendementcijfers zijn bevredigend en vergelijkbaar met de andere Vlaamse opleidingen.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er zowel bij de bachelor- als bij de licentie/masteropleiding voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft aldus een positief eindoordeel over beide opleidingen. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties:
Doelstellingen: 1. Er dient in de doelstellingen blijvend gewaakt te worden over de deels reeds uitgevoerde en deels geplande bijsturing in verband met de wetenschappelijk/reflectieve oriëntatie van de opleidingen. 2. De visie die de opleidingen stuurt moet meer expliciet conceptueel vormgegeven worden door het ontwikkelen en het formuleren van een leidend didactisch concept. 3. De eisen en doelstellingen die de opleidingen zichzelf stellen moeten grondiger afgetoetst worden aan de internationale agogische context. 4. De optie vrijetijdsagogiek dient scherper -en meer bij het algemene profiel aansluitend- uitgetekend te worden.
Programma: 5. Het onder 1 vermelde verbeterpunt, dat kadert in de vaststelling van een aan de opleidingen inherent spanningsveld tussen deelname en distantie, dient ook in de programma’s nauwkeurig bewaakt en zo nodig verder geremedieerd te worden. Daarbij verdient het optimaliseren van de balans tussen kwalitatieve en kwantitatieve methoden verdere aandacht. 6. Er dient meer aandacht te worden besteed aan de proactieve werking of de concrete implementatie van het schema waarin doelstellingen, Dublin-descriporen, competenties en opleidingsonderdelen aan elkaar gekoppeld worden. 7. De remediëring van het onder 2 vermelde verbeterpunt dient ook gekoppeld te worden aan een reflectie rond het meer éénduidig, en dus minder in los verband, implementeren van specifiek op deze opleidingen toegemeten werkvormen en onderwijsontwikkelingen. 8. De mogelijkheden die het PointCarré-leerplatform biedt, moeten beter benut worden. 9. Er moet een meer structurele oplossing gezocht worden voor de wisselende kwaliteit van de
Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB | 165
VLIR Pedagogische Wetenschappen.165 165
09-11-2006 12:10:08
permanente feedback bij taken en de stage. 10. Er dient strenger te worden toegezien op de omvang van de toekomstige masterproef. 11. Bij de begeleiding van de masterproef moet er meer aandacht worden besteed aan het bijbrengen van het stramien van een wetenschappelijke publicatie en de wijze van rapporteren van wetenschappelijke bevindingen. 12. In de masterproef dient het gebruik van internationale literatuur meer benadrukt te worden. 13. In het kader van de studieduurverkorting van de toekomstige master moet reeds vroeg genoeg met de voorbereiding van de masterproef worden gestart.
Personeel: 14. Deelname aan professionaliseringsactiviteiten moet minder vrijblijvend gemaakt worden. 15. De onderzoekscomponent behoeft verdere versterking. 16. Er moet een meer objectieve registratie komen van de lastenverhouding tussen onderzoek en onderwijs.
Voorzieningen: 17. Zie verbeterpunt 8, dat ook in dit kader van toepassing is. 18. De studiebegeleiding dient voor het verder verzekeren van een goede proactieve werking, op een meer formele manier te worden aangepakt.
Interne kwaliteitszorg: 19. Zie verbeterpunten 6, 14 en 16 , die ook in dit kader van toepassing zijn.
Resultaten: 20. Zie verbeterpunten 1, 5 en 11, die ook in dit kader van toepassing zijn.
166 | Opleidingsrapporten : Sociale en Culturele Agogiek / Agogische Wetenschappen - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.166 166
09-11-2006 12:10:09
DE OPLEIDING LICENTIAAT IN DE PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN / MASTER ONDERWIJSKUNDE VAN DE VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL Vooraf In overeenstemming met haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport enerzijds een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen) waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar gewenst te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen) hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een academische master. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gebaseerd. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn verder gebaseerd op een vergelijking met verwante andere buitenlandse opleidingen en zo mogelijk met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen).
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 167
VLIR Pedagogische Wetenschappen.167 167
09-11-2006 12:10:09
De punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen om waar wenselijk te komen tot kwaliteitsverbetering, opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Inleiding De opleiding ‘licentiaat in de Pedagogische Wetenschappen’/‘master in de Onderwijskunde’ van de Vrije Universiteit Brussel wordt ingericht door de vakgroepen Onderwijskunde en Orthopsychologie binnen de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen. Naar aanleiding van het vorige visitatierapport (1999), waarbij het voorstel voor een studieprogramma ‘inclusieve Pedagogische Wetenschappen’ (steunend op de inclusiegedachte en de integratie van de Onderwijskunde en de orthopedagogiek) positief werd onthaald, is de toenmalige vakgroep Pedagogische Wetenschappen begonnen met de concrete uitwerking en de implementatie van dit programma. Met een inclusieve visie als leidraad werden verschillende opleidingsonderdelen inhoudelijk gewijzigd en/of bijgestuurd en werden nieuwe opleidingsonderdelen ingericht. Een doorgedreven implementatie van het voorziene programma werd volgens het zelfevaluatierapport van de opleiding evenwel nooit gehaald. Het personeelskader werd, ondanks de erkenning van de onderbestaffing door de vorige commissie, nauwelijks uitgebreid, studentenaantallen daalden, mede door de onzekerheid over het civiel effect van het diploma en er kwam ook weinig steun vanuit het veld. Daarenboven stelden de orthopedagogen in de toenmalige vakgroep naar eigen zeggen vast dat orthopedagogische topics meer en meer binnen de klinische psychologie werden behandeld. Uit het interne overleg in het kader van de ba/ma-hervormingen was het volgens de opleiding dan ook duidelijk dat een gemeenschappelijke bachelor Pedagogische Wetenschappen en een tweejarige bovenbouw op masterniveau met twee afstudeervarianten niet haalbaar was met het beschikbare academisch personeel en gezien de boven vermelde omstandigheden. Er werd beslist de vroegere kandidaturen ‘Pedagogische Wetenschappen’ af te bouwen en stop te zetten. Een bacheloropleiding wordt dus niet meer ingericht. De bestaande driejarige licentie Pedagogische Wetenschappen, die twee afstudeerrichtingen kent –Onderwijskunde en orthopedagogiek – wordt omgevormd tot een brede tweejarige master Onderwijskunde (start in 2007-2008), die complementair aansluiting zal zoeken bij de Lerarenopleiding. De huidige afstudeerrichting orthopedagogiek wordt omgebouwd tot orthopsychologie en als profiel opgenomen in de ba/ma psychologie. Na overleg met de betrokken opleidingen werd besloten dat de afstudeerrichting orthopedagogiek als onderdeel van de uitdovende licentie Pedagogische Wetenschappen wel deel uit zou maken van de visitatie, maar dat de nieuwe afstudeerrichting ‘orthopsychologie’ -die binnen de opleidingen psychologie zal vallen- buiten de context van deze visitatie valt. Op het ogenblik van de visitatie bevond de hier besproken opleiding zich dus in een transitiefase. De
168 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.168 168
09-11-2006 12:10:09
uitdovende driejarige licenties met twee afstudeerrichtingen lopen op hun laatste benen en het nieuwe brede masterprogramma ‘Onderwijskunde’ moet nog worden gestart. De commissie is zich bewust van de moeilijkheden en ambiguïteit die gepaard gaan met de huidige overgangsfase en heeft getracht om bij haar oordelen rekening te houden met deze situatie.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING De doelstellingen van de uitdovende licentie schakelen zich volgens het zelfevaluatierapport in in het onderwijsproject van de Vrije Universiteit Brussel dat is gebaseerd op de principes van het vrij onderzoek op een humanistisch-vrijzinnige basis. Zij omvatten bovendien de erkenning en consequente verdediging van de fundamentele mensenrechten en de rechten van het kind, openheid voor en erkenning van andere ideologische en filosofische overtuigingen en het streven naar een tolerante, pluralistische samenleving. Daarenboven sluiten de doelstellingen van de opleiding ook aan bij het inclusieve denkkader dat zich baseert op een mondialiserende maatschappij en een open cultuur. De huidige opleiding wil onderwijskundigen en orthopedagogen opleiden die ervoor kunnen zorgen dat alle kinderen zoveel mogelijk in gewone opvoedings-, leef- en onderwijssituaties terecht kunnen. Algemeen gesteld wil de opleiding Pedagogische Wetenschappen een op wetenschappelijke studie gebaseerde vorming zijn die de afgestudeerde moet toelaten om als deskundige op te treden in gewone en problematische opvoedings-, onderwijs- en andere educatieve situaties op micro-, mesoen macroniveau. Gelet op de uitgangspunten vormt het streven naar een meer inclusieve educatieve benadering de hoeksteen voor het vormen en inhoud geven aan het geheel van de opleiding. De eindkwalificaties van de opleiding zijn gericht op verdiepende en gespecialiseerde competenties op vlak van kennis van de pedagogische (en gerelateerde) disciplines, methoden, technieken en vaardigheden met een specifiek onderzoeks- en professioneel karakter en de beroepsgerichte attitudes. Het zelfevaluatierapport bevat een uitwerking van deze competenties. Daarnaast wordt in het zelfevaluatierapport ook een domeinspecifiek referentiekader uitgewerkt, dat voor de twee afstudeerrichtingen telkens de specifieke doelstellingen (onderverdeeld in kennis en inzicht, specifieke vaardigheden en specifieke attitude) formuleert. De opleiding stelt daarbij, door contacten met collegae in het buitenland, het realiseren van studiebezoeken met studenten en Erasmusuitwisselingen te mogen menen dat de opleidingsdoelstellingen zich goed positioneren ten opzichte van andere gelijkaardige opleidingen en referentiekaders in het buitenland. Voor de toekomstige studenten van het masterprogramma stelde de vakgroep Onderwijskunde, via een intensieve samenwerking tussen docenten, assistenten, studenten, en het beroepenveld, een competentieprofiel op. Dit profiel werd volgens het zelfevaluatierapport ook getoetst aan de decretale eisen en de Dublin-descriptoren. Het ent zich primair op de mogelijke rol van de afgestudeerde als
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 169
VLIR Pedagogische Wetenschappen.169 169
09-11-2006 12:10:09
onderwijskundig onderzoeker, ontwerper, beoordelaar, adviseur en begeleider. Algemeen gesteld is de masteropleiding bedoeld voor studenten die vermogens willen ontwikkelen om op wetenschappelijke wijze curricula, onderwijsleerprocessen, leeromgevingen en leermiddelen in verschillende contexten te analyseren en vorm te geven en om lerenden en professionals in onderwijs, opleidingen van uiteenlopende aard en in onderwijsbeleid te ondersteunen. De contexten waarvan sprake is kunnen gesitueerd worden in het leerplichtonderwijs, het hoger onderwijs of buitenschoolse educatieve contexten in het kader van levenslang leren. Met professionals worden zowel leerkrachten op verschillende onderwijsniveaus als docenten in het hoger onderwijs, lerarenopleiders, trainers, curriculumontwerpers en ontwerpers van virtuele leeromgevingen bedoeld. De master mikt verder op onderwijskundig handelen op een hoog wetenschappelijk niveau. Dat betekent dat complexe praktijkproblemen op een systematisch wetenschappelijke wijze moeten kunnen worden geanalyseerd, verhelderd en eventueel opgelost, waarbij gebruik moet kunnen worden gemaakt van wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste verwijst niet alleen naar het kunnen gebruiken van onderzoeksresultaten voor het verwerven van onderwijskundige inzichten maar betekent tevens dat studenten zelf onderzoek moeten leren ontwerpen en uitvoeren en zo een bijdrage leveren aan de kennisuitbreiding in het domein van de Onderwijskunde. De opleiding specificeert deze doelstellingen en eisen in kerncompetenties (onderverdeeld in generieke competenties, specifieke professioneel gerichte competenties, academische competenties en onderzoekscompetenties), aangevuld met een formulering van ondersteunende kennis en vaardigheden (onderverdeeld in algemene en profielgebonden) en attitudes.
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als voldoende. De commissie stelt vast dat er ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden sedert het bezoek van de vorige visitatiecommissie. De toen geplande inclusiegedachte werd richtinggevend bij het uitbouwen en herorganiseren van het huidige uitdovende programma waarvan het niveau en de oriëntatie volgens de commissie aan de door haar in haar referentiekader geformuleerde minimumeisen voldoen. De door de commissie bestudeerde doelstellingen en eisen van de uitdovende licentieopleiding zijn van academisch niveau, worden voldoende helder geformuleerd en gecommuniceerd en zijn ook aanwijsbaar gekoppeld aan de door de opleiding beoogde inclusiegedachte. Wat de hervormde masteropleiding betreft meent de commissie dat de in uitgebreid overleg met alle betrokken geledingen opgestelde doelstellingen eveneens voldoende gericht zijn op het bijbrengen van de gevorderde wetenschappelijk-disciplinaire kennis en de onderzoekscompetenties die van een master verwacht mogen worden. De verschillende doelstellingen worden in het zelfevaluatierapport ook overzichtelijk gepresenteerd en gekoppeld aan het centraal geïmplementeerde competentieprofiel. Het precieze verband tussen de nieuwe doelstellingen en het competentieprofiel (dat volgens de
170 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.170 170
09-11-2006 12:10:09
gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken een uitwerking is van het centrale didactisch concept ‘competentiegericht leren in een flexibele leeromgeving’), én de geformuleerde VUB-filosofie (die de opleiding in de gesprekken benadrukte), én de inclusiegedachte (die wel als organisatorisch principe werd verlaten maar de opleiding naar eigen zeggen als grondhouding blijvend zal inspireren), werd de commissie evenwel niet duidelijk. De commissie meent dan ook dat er in het kader van het verbeterperspectief werk dient te worden gemaakt van een aan de nieuwe opleiding gebonden en duidelijk geformuleerd didactisch concept. Vervolgens kan het ontwikkelde concept dan ook meer aantoonbaar geoperationaliseerd worden. De commissie meent dat een dergelijke meer doorgedreven conceptuele reflectie noodzakelijk is in het kader van de ingrijpende heroriëntering en herprofilering waartoe de opleiding heeft beslist.
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding als voldoende. Het uitdovende traject, dat zich als een inclusieve- bedoeld is hier: breed pedagogische- opleiding profileert en als zodanig ook door de afgestudeerden waarmee de commissie sprak werd erkend en gewaardeerd, ontleent haar eindkwalificaties –te oordelen aan de door de commissie bestudeerde en in het zelfevaluatierapport opgenomen lijst- voldoende aantoonbaar aan de vigerende wetenschappelijke eisen van het vakgebied. De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport wel zelf aan dat het inclusieve project geen brede actieve steun vond in het relevante beroepenveld, wat één van de redenen was voor de radicale hervorming van de opleiding. Ook de (inter)nationale benchmarking is volgens de commissie mager. De ba/ma-hervorming bracht een nieuwe grondige reorganisatie en dus heroriëntatie met zich mee, waarbij de commissie opmerkt dat deze door de opleiding voortvarend en met zin voor realiteit is aangepakt. De keuze om de afstudeerrichting ‘orthopedagogiek’ als optie ‘orthopsychologie’ in de opleidingen psychologie in te brengen, wordt door de commissie opmerkelijk bevonden, maar gerespecteerd. De commissie hoopt wel dat deze ingrijpende operatie niet aan de pedagogische identiteit van de orthopedagogiek zal raken, nu die haar domeinspecifieke eisen wellicht nadrukkelijker aan de (klinische) psychologie zal ontlenen. Ook aspecten als de relatie opvoeder en opvoedeling, en de complexe driehoeksverhouding ouder/kind/professional verdienen blijvende aandacht. Het aanhouden van constructieve banden met de Onderwijskunde en de Agogische Wetenschappen (op onderzoeks-, maar ook op onderwijsvlak) lijkt de commissie daarbij aanbevelenswaardig. Voor de vernieuwde masteropleiding Onderwijskunde, die zich nu nadrukkelijk afstemt op de vroegere zij-instroom van de licenties, en zich dus richt op een divers publiek van professionals (en op de vraag die er na de nieuwe decretale bepalingen vanuit de lerarenopleidingen wordt verwacht),
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 171
VLIR Pedagogische Wetenschappen.171 171
09-11-2006 12:10:10
is de uitdaging in verband met het aansluiten bij de domeinspecifieke eisen niet minder groot. De in het zelfevaluatierapport geformuleerde eisen zijn aan de academische maat al merkt de commissie wel op dat met het wegvallen van de orthopedagogiek en de ‘eigen’ ondersteunende kandidaturen, de vroegere brede basis wel aanmerkelijk smaller is geworden. De opleidingsverantwoordelijken benadrukten in dit kader dat eventuele onderzoeksmethodologische en vakinhoudelijke hiaten via het schakel- en voorbereidingsprogramma opgevangen zouden worden, zodat de vooropgestelde eisen inzake hedendaagse wetenschapsbeoefening voldoende streng kunnen blijven. Ook hier is de internationale benchmarking volgens de commissie evenwel onvoldoende uitgewerkt. De commissie raadt de opleiding dan ook aan zich middels een strategische reflectie te bezinnen op haar specifieke plaats in de (inter)nationale onderwijskundige context. In het kader van een goede afstemming op het beroepenveld, lijkt het de commissie ook onontbeerlijk dat de opleidingsverantwoordelijken nadrukkelijker de structuur en de eisen nagaan van het specifieke domein waarop zij zich nu, met hun genomen beleidsopties, enten. Een grondige behoefteanalyse, gekoppeld aan het uitdiepen van mogelijke loopbaanfuncties, kan daarbij een nuttig instrument zijn. Zo meent de commissie in dit kader dat de huidige gebruikte beroepsprofielen te veel op primaire processen geënt zijn en er dus, gezien de heroriëntatie, bijvoorbeeld meer aandacht zou moeten gaan naar leidinggeven en management (zie facet 2.1). Tijdens de gesprekken werd er met de commissie openlijk en uitvoerig over de nood aan een striktere, internationaal getoetste en meer op het beroepenveld afgestemde profilering van gedachten gewisseld, waarbij de commissie de indruk kreeg dat de constructief ingestelde staf al de eerste stappen in die richting heeft gezet en ook van plan is daarin verder te gaan.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De commissie is positief over de doelstellingen van de opleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen) De doelstellingen van zowel de uitdovende als de in opbouw verkerende opleiding zijn qua orïentatie en niveau aan de in het referentiekader gestelde maat. De ingrijpende heroriëntering, die met realiteitszin en voortvarend werd aangepakt, noopt wel tot een duidelijker formuleren van een aan de vernieuwde masteropleiding gebonden sturend didactisch concept. In datzelfde kader moet ook uitvoeriger aan haar profilering worden gewerkt. Internationale benchmarking en een behoefteanalyse in het beroepenveld kunnen helpen het profiel van de vernieuwde opleiding aan te scherpen en een efficiënte afstemming op de eisen van het afnemende veld waarop de nieuwe master zich richt te faciliteren. De constructief ingestelde vakgroep toonde zich daarbij bereid in deze richting verder te werken. Het academische gewicht van de doelstellingen en de gestelde eisen is voldoende, waarbij het schakel- en voorbereidingsprogramma (dat eventuele hiaten in het academisch kapitaal van de instroom kan opvangen) dit niveau ook dient te garanderen.
172 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.172 172
09-11-2006 12:10:10
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Het uitdovende programma van de licenties Pedagogische Wetenschappen bestaat uit drie studiejaren, die verder bouwen op de nu uitgedoofde kandidatuur en kent twee afstudeerrichtingen: orthopedagogiek en Onderwijskunde. De opleidingsonderdelen kunnen volgens het zelfevaluatierapport onderverdeeld worden in opleidingsonderdelen met aandacht voor grondige kennis van de discipline, opleidingsonderdelen met aandacht voor professioneel en onderzoeksgerichte competenties, methoden, technieken en vaardigheden en opleidingsonderdelen met aandacht voor beroepsgerichte attitudes. Behalve een opsomming van de onder deze driedeling vallende opleidingsonderdelen, is in het zelfevaluatierapport geen uitgewerkte informatie te vinden met betrekking tot de evolutie van de verdeling en het gewicht van deze drie groepen opleidingsonderdelen naar jaar. In de bijlagen is wel de programmabrochure opgenomen. - De 1ste licentie bestaat uit 51 studiepunten verplichte opleidingsonderdelen die moeten worden aangevuld met 9 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen. Van de 51 studiepunten gaan 9 studiepunten naar het ‘Practicum Pedagogische Wetenschappen’; telkens 6 studiepunten naar 6 opleidingsonderdelen waaronder bijvoorbeeld ‘Gezinsgerichte thuishulp’, ‘Basisvaardigheden interview en observatie’ en ‘Didactiek basis en secundair onderwijs’; en telkens drie studiepunten naar ‘Agologie, met inbegrip van interculturele communicatie’ en ‘Volwasseneneducatie in Europees perspectief. - De 2de licentie bestaat uit 27 studiepunten gemeenschappelijke opleidingsonderdelen (waaronder bijvoorbeeld ‘Grondige vraagstukken Onderwijskunde’, ‘Grondige vraagstukken orthopedagogiek’ en ‘Inclusieve educatie’), de ‘Verhandeling Pedagogische Wetenschappen I’ (6 studiepunten) en opleidingsonderdelen die enkel voor de respectieve afstudeerrichtingen gelden: - Voor de Onderwijskunde zijn dat 18 studiepunten, waaronder bijvoorbeeld ‘Levensloopeducatie’, ‘Moderne onderwijssystemen en ‘Sociologie van het onderwijs’. Hier dienen ook nog 9 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen worden gekozen. - Voor de Orthopedagogiek zijn dat 27 studiepunten, waaronder bijvoorbeeld ‘Ortho-agogiek’, ‘Gedragstherapie’ en ‘Verstandelijke handicaps’. Hier worden geen keuzeopleidingsonderdelen voorzien. - De 3de licentie omvat de ‘Gevalstudies’, resp. Onderwijskunde of orthopedagogiek (6 studiepunten), de onderwijskundige of orthopedagogische ‘Stage’ (24 studiepunten) en de ‘Verhandeling Pedagogische Wetenschappen II (24 studiepunten ). Dit wordt aangevuld met 6 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen. Het masterprogramma Onderwijskunde is volgens het zelfevaluatierapport nog volop in ontwikkeling. Op dit ogenblik wordt geopteerd om een tweejarig masterprogramma met drie profielen uit te bouwen (onderwijstechnologie, didactiek-klasmanagement en volwassenenonderwijs-levenslang leren). - Het programma voor het 1ste masterjaar is opgebouwd uit een gemeenschappelijk basisprogramma
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 173
VLIR Pedagogische Wetenschappen.173 173
09-11-2006 12:10:10
ten beloop van 42 studiepunten, waaronder bijvoorbeeld ‘Gevalstudies Onderwijskunde’, ‘Onderzoeksmethoden Pedagogische Wetenschappen’ en ‘Schoolpsychologische begeleiding’ Daarnaast is er een keuzepakket van 6 studiepunten. Deze twee deelpakketten moeten bijdragen tot het verwerven van de vooropgestelde kerncompetenties die gemeenschappelijk zijn voor alle onderwijskundigen. Het specialisatieprofiel van 12 studiepunten beoogt het verwerven van de domeinspecifieke competenties die noodzakelijk zijn voor deze specialisatie. - Het profiel onderwijstechnologie en –innovatie omvat ‘Innovatiestrategieën in het onderwijs’, ‘Onderwijstechnologie’ en ‘Leerplatformen en e-learning’ (resp. 3, 3 en 6 studiepunten). - Het profiel opleidingsdidactiek en klasmanagement omvat ‘Curriculumontwikkeling & differentiatie’, ‘Klasmanagement’ en ‘Leerlingenbegeleiding’ (resp. 6, 3 en 3 studiepunten). - Het profiel volwassenenonderwijs en levenslang leren omvat ‘Levensloopeducatie’, ‘Volwasseneneducatie in Europees perspectief’, ‘Perspectieven in volwasseneneducatie’ en ‘Didactiek volwasseneneducatie’ (elk 3 studiepunten). - Het 2de masterjaar is gericht op de uitdieping van het programma. Het bestaat uit 9 studiepunten ‘Gevalstudies’ die vasthangen aan het door de student gekozen profiel, de daarbij aansluitende ‘masterproef’ (24 studiepunten) en de ‘Stage’ (18 studiepunten). De resterende 9 studiepunten voor keuzeopleidingsonderdelen kunnen door de studenten gebruikt worden om eigen accenten te leggen in hun opleiding.
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende. De commissie kon door een studie van het uitdovende programma vaststellen dat naast de geformuleerde vakspecifieke- en onderzoeksdoelstellingen ook de toen vooropgestelde en als organisatorisch principe opgevatte inclusiegedachte in het programma aanwezig is. De orthopedagogiek en de Onderwijskunde hebben een groot stuk van het curriculum gemeen, waarbij ook vakspecifieke opleidingsonderdelen gezamenlijk gevolgd dienen te worden. Ook het opleidingsonderdeel ‘Inclusieve educatie’ is volgens de commissie een aantoonbare inhoudelijke implementatie van de opleidingsdoelstellingen. De afgestudeerden waarmee de commissie sprak, vonden het programma een adequate reflectie van de vooropgestelde doelen. Waar de in het zelfevaluatierapport aangeleverde informatie met betrekking tot een nauwkeurig nagaan van de relatie tussen doelstellingen en programma voor de uitdovende licenties zeer summier is, is deze informatie voor het nieuwe masterprogramma wel aanwezig. De commissie is positief over de in de bijlagen opgenomen ‘aftoetslijst’ waarbij duidelijk wordt welke opleidingsonderdelen aan welke vooropgestelde doelstellingen/competenties tegemoetkomen. Deze lijst, die ook aan de studenten werd voorgelegd, is dan ook een goede optie voor een explicieter proactief gebruik. De effecten van dit instrument op het uiteindelijke onderwijs konden door de
174 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.174 174
09-11-2006 12:10:10
commissie niet als zodanig worden vastgesteld en de commissie raadt de opleiding dan ook aan om de operationaliseringsmogelijkheden van deze lijst verder te exploreren. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken bleek dat de inclusiegedachte, nu meer als een sturende visie op integratie, zeker in de grondhouding van de opleiding zou blijven doorwerken. De commissie vindt dit een interessante keuze en pleitte in het kader van facet 1.2 reeds voor een duidelijkere uitwerking van deze visie in de vorm van een didactisch concept. Hier kan aan toegevoegd worden dat dit dan vervolgens ook nadrukkelijker in het programma vertaald dient te worden. Ook de resultaten van de scherpere profilering (zie facet 1.2) dienen naderhand in het programma geconcretiseerd te worden. Zo raadt de commissie de opleiding reeds aan om, gezien de instroom en de finaliteit van de opleiding te overwegen meer aandacht in het programma te besteden aan cursussen gericht op het meso- en macroniveau, zoals bijvoorbeeld managements- en beleidsvaardigheden.
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van het programma als voldoende. Wat de professionele en academische gerichtheid van het uitdovende programma betreft, kan de commissie, op basis van een studie van de fiches van de verschillende opleidingsonderdelen en de gesprekken met de studenten en afgestudeerden, tevreden zijn. Het grote aandeel aan werkcolleges en opdrachten die het contact en de interactie met het beroepenveld stimuleren (zoals het Practicum en de Gevalstudies) alsook de verschillende opleidingsonderdelen die de onderzoekscompetenties van de studenten verder ontwikkelen, sterken de commissie in haar oordeel. Wat het nieuwe programma betreft dient de opleiding bijzonder goed te waken over alle consequenties van de door haar gemaakte keuze. De tweejarige master heeft geen ‘eigen’ instroom, wat impliceert dat de onderzoekscompetenties en de kennisontwikkeling van de instroom bewaakt en de hiaten efficiënt opgevangen dienen te worden. Het schakelprogramma speelt hierin een cruciale rol en de commissie beveelt de opleiding dan ook aan om die rol continu te verzekeren. Ook aan de doorwerking van het eigen onderzoek in het programma kan nog gewerkt worden. Wat de professionele eisen betreft herhaalt de commissie de wenselijkheid van een behoefteanalyse in het veld, waarna ook het programma aan de resultaten hiervan zal aangepast kunnen worden. De aantoonbaar adequate academische en professionele gerichtheid van het uitdovende programma, waar het nieuwe programma uit put, alsook de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken waarin uitvoerig op deze problematiek werd ingegaan, geven de commissie evenwel voldoende vertrouwen dat er, ook in het toekomstige programma, een voldoende basiskwaliteit zal worden bereikt inzake de gestelde eisen voor dit facet.
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 175
VLIR Pedagogische Wetenschappen.175 175
09-11-2006 12:10:10
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van zowel het uitdovende als het te starten programma als voldoende. Zowel studenten als afgestudeerden toonden zich in de gesprekken tevreden over dit facet, waarbij er ook in de studie van zowel het uitdovende als het nieuwe programma geen opvallende knelpunten in dit verband konden worden vastgesteld. Beide programma’s zijn voldoende coherent en sequentieel opgebouwd, zonder dat dit keuzemogelijkheden in de weg staat. De commissie merkt wel op dat zij in het zelfevaluatierapport, behalve de in de bijlagen opgenomen programmabrochure, weinig informatie omtrent dit facet aangeleverd kreeg waardoor zij voorzichtig blijft in haar oordeel, temeer omdat ook de resultaten van de in facet 1.2 aanbevolen strengere profilering nog dienen afgewacht te worden.
Facet 2.4.: Studieomvang Het programma van zowel de uitdovende licentieopleiding als de masteropleiding voldoet met respectievelijk 180 en 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5.: Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de programma’s van de opleiding als voldoende. Allereerst herhaalt de commissie, gezien de studietijdmetingen een centraal initiatief zijn, wat zij in dit kader over de opleiding Agogische Wetenschappen schreef: “De commissie is positief over het feit dat de resultaten van de studietijdmetingen van de centrale dienst Onderwijszaken op het internet worden gepubliceerd en studenten voor elk opleidingsonderdeel de geschatte studieomvang kunnen consulteren. Uit deze informatie, waarvan de details (ook in dit) zelfevaluatierapport werden opgenomen en door de commissie werden bestudeerd, blijkt dat (ook) de hier besproken opleiding globaal gezien bevredigend scoort.” Ook voor deze opleiding is er sprake van een grote taakbelasting door het vele groepswerk. Uit de gesprekken met de docenten en de studenten bleek evenwel dat er permanent over de mogelijke ongelijke verdeling van de studielast gewaakt wordt in de schoot van de vakgroep en de opleidingsraad. De studenten benadrukken daarenboven dat er door de kleinschaligheid van de opleiding ook een goed werkend informeel circuit mogelijk is, waarin de persoonlijke contacten tussen medewerkers en studenten de acute belemmerende factoren adequaat en snel verhelpen. De commissie is, gezien deze vaststellingen, dan ook positief over de studeerbaarheid van het nieuwe programma, dat zich met betrekking tot dit facet uiteraard nog dient te bewijzen. Ook dient er hier
176 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.176 176
09-11-2006 12:10:11
extra aandacht te worden besteed aan het feit dat de verwachte instroom allicht voor een groot deel uit werkstudenten zal bestaan, waardoor er -indien nodig- zeker verder gewerkt zal moeten worden aan het ontwikkelen van flexibele leertrajecten en specifieke begeleidingsprogramma’s (zie ook facet 2.9 en 4.2).
Facet 2.6.: Afstemming tussen vorm en inhoud Er worden in het zelfevaluatierapport drie activiteit- of werkvormen onderscheiden: (1) het hoorcollege, (2) het werkcollege, practica en oefeningen, en (3) zelfstandige werkvormen. Volgens de opleiding is er daarbij een duidelijk overwicht aan werkcolleges, practica en oefeningen en is hierbinnen een grote verscheidenheid aan activiteiten voorzien. Er zijn onderdelen die frontaal onderwijs omvatten, maar net zo goed zijn er groepsdiscussies, taken en presentaties. De voorbereiding van de taken vergt vrij veel zelfstandig werk dat individueel of in kleine groepen (variërend van 2 tot 5 studenten al naargelang het type van taak) begeleid wordt door het AAP en BAP. Voor sommige taken zijn er ook klassikale groepsgesprekken voorzien. De meeste werkcolleges, practica en oefeningen vragen heel wat opzoekingswerk in de bibliotheek en op het internet. Bij de presentaties vormt het gebruik van audiovisuele middelen en ICT een belangrijk onderdeel. De meeste hoorcolleges zijn opgebouwd rond syllabi opgesteld door de docenten of readers uit bestaande literatuur. Binnen enkele hoorcolleges worden socratische werkvormen gehanteerd. Deze hoorcolleges vergen een zelfstandige voorbereiding op de bijeenkomsten. In sommige opleidingsonderdelen worden bepaalde delen van het studiemateriaal beschikbaar gesteld via PointCarré (het VUB e-leerplatform dat ondersteund wordt door het Onderwijs Service Centrum) of via Elvas (het opleidingsonderdeel-gebonden e-mail systeem).
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vorm en inhoud als voldoende. De commissie is tevreden over de grote variëteit aan werkvormen die er blijkens de gegevens uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met studenten en afgestudeerden zijn. Uit een recente studentenbevraging blijkt dat studenten ondanks de soms zware taakbelasting (zie ook facet 2.5) achter het grote aandeel in zelfstandig werk en in groepswerk blijven staan, omdat dit volgens hen een belangrijke bijdrage levert aan hun competentievorming. Deze bevinding werd ook in de gesprekken met de studenten en afgestudeerden bevestigd. Het ontbreken van een duidelijk geformuleerd en geïmplementeerd didactisch concept (zie facet 1.l) laat evenwel niet toe positiever te oordelen over dit facet. Het gebruik van ICT is adequaat maar nog te minimaal, dus geldt ook voor deze opleiding de verbetersuggestie dat meer gebruik gemaakt dient te worden van de mogelijkheden van het PointCarré leerplatform.
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 177
VLIR Pedagogische Wetenschappen.177 177
09-11-2006 12:10:11
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Op niveau van de universiteit geldt een algemeen examenreglement. Aanvullend stelt elke faculteit een bijkomend examenreglement op. Alle opleidingsonderdelen worden geëxamineerd op het einde van het betreffende semester, met uitzondering van de opleidingsonderdelen die over een jaar lopen en worden geëxamineerd tijdens de tweede examenperiode van de eerste zittijd. Volgens het zelfevaluatierapport worden in theorie alle examens mondeling afgenomen. Op voorstel van de examencommissie, titularis of op verzoek van de studenten kan de bevoegde facultaire instantie tot een schriftelijk examen voor het geheel of een deel van de materie beslissen. Ten hoogste 2/3 van de opleidingsonderdelen mogen schriftelijke examens organiseren in het desbetreffende semester. Voor de aanvang van het nieuwe academiejaar neemt de faculteitsraad hierover een beslissing. Dit maakt elk jaar deel uit van de informatie die de studenten vóór de aanvang van het academiejaar kunnen raadplegen. In het schriftelijke examen kunnen de werkvormen ingedeeld worden in twee grote gebieden. Enerzijds zijn er de multiple-choice examens, anderzijds zijn er de schriftelijke examens met open vragen die al dan niet openboek kunnen zijn. Naargelang de materie worden kennisvragen en/of inzichtvragen gesteld. Op mondelinge examens wordt verder niet alleen getoetst naar kennis over het gedoceerde opleidingsonderdeel maar worden ook toepassingsgerichte vragen gesteld. Hierbij kan van de studenten o.a. verwacht worden dat ze aan de hand van een case of probleemomschrijving een mogelijke aanpak formuleren en weten te motiveren met achterliggende theoretische grondslagen. Naast het mondelinge of schriftelijke examen als algemene examenvorm worden meer en meer andere werkvormen (presentaties, activiteiten tijdens de les, taken) betrokken bij de eindbeoordeling. Hiermee wordt volgens de opleiding het belang erkend dat gehecht wordt aan het integreren van kennis, vaardigheden, inzicht, en attitudes.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toetsing en de evaluatie als voldoende. Aangezien dezelfde regelingen gelden als voor de opleidingen Agogische Wetenschappen en in de gesprekken en de door de commissie bestudeerde documenten dezelfde feiten naar voren kwamen, herhaalt de commissie allereerst ten dele het in het deelrapport ‘De opleidingen Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel’ gevelde oordeel: “De examens die de commissie kon inkijken waren voldoende gevarieerd en qua niveau aan de maat. Deze indruk wordt bevestigd door de (eveneens in dit) zelfevaluatierapport opgenomen resultaten van een recent uitgevoerd tevredenheidsonderzoek daaromtrent. Via de ‘fysieke’ en elektronische valven worden de examennormen en de examenvormen ook voldoende transparant gemaakt, waarbij
178 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.178 178
09-11-2006 12:10:11
(ook hier) de studenten waarmee de commissie kon spreken tevreden bleken over de inspraak die zij in het opstellen en bijwerken van het examenreglement hebben. Ook de remediëring bij eventuele problemen wordt door de studentenvertegenwoordiging en door het laagdrempelige ‘open deurbeleid’ voldoende efficiënt geregeld”. Ook voor deze opleiding bleek de kwaliteit van de permanente feedback door de krappe personeelsbezetting evenwel wisselend en meldden de studenten dat dit deels wordt opgevangen door het inrichten van alternatieve evaluatievormen en het ‘open deur-beleid’. De commissie herhaalt dan ook dat deze ad hoc oplossingen volgens haar wel een voldoende basisondersteuning blijven bieden, maar zij meent wel dat er in het kader van het verbeterperspectief naar een meer structurele oplossing voor dit knelpunt moet worden gestreefd. Specifiek voor deze opleiding wenst de commissie ook te vermelden dat zij het voornemen om te experimenteren met portfolio’s, waar er binnen de vakgroep onderzoek naar wordt gedaan, een interessante uitbreiding van het toetsinstrumentarium acht.
Facet 2.8.: Masterproef De inhoud en het concept van de eindverhandeling zijn facultair vastgelegd en blijven dezelfde voor de masterproef. De belangrijkste vereiste hierbij is dat de eindverhandeling een bijdrage moet leveren aan de Onderwijskunde (of orthopedagogiek). Dit kan door het aanbrengen van eigen onderzoeksresultaten of via het creëren van een meerwaarde door op een originele wijze bestaand materiaal samen te brengen. Doorgaans worden door studenten eigen oorspronkelijke onderzoeken opgezet. De voorbereiding gebeurt op aanraden van de vorige visitatiecommissie reeds in de 2de licentie. De begeleiding van de verhandeling verschilt volgens het zelfevaluatierapport sterk naargelang de promotor en de student. Voor sommige studenten volstaan één of twee bezoeken aan hun promotor, anderen worden bij elke stap begeleid en wensen dit ook. Elke promotor werkt inzake begeleiding in samenspraak met de student een regeling uit. In de keuze van het onderwerp speelt de ‘thesismarkt’ (een activiteit waarbij alle vakgroepen van de faculteit hun eigen onderzoek voorstellen aan de studenten en onderwerpen worden aangereikt) een belangrijke rol. Een aantal professoren bespreekt zijn onderzoeksdomein(en) achteraf ook klassikaal. De keuze van onderwerp en promotor gebeurt over het algemeen op twee manieren. Ofwel stappen studenten met een eigen voorstel naar een promotor. In dit geval wordt de student begeleid in het omvormen van zijn/haar ‘idee’ naar een concrete vraagstelling. Ofwel geeft de promotor specifieke vragen binnen zijn/haar onderzoeksdomein op waartussen de studenten kunnen kiezen. Studenten kiezen dan voor een bepaald onderwerp omdat het bij hun interesse aansluit of maken hun keuze op basis van de begeleidingsstijl van een bepaalde promotor.
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 179
VLIR Pedagogische Wetenschappen.179 179
09-11-2006 12:10:11
Tot vorig academiejaar werd elke eindverhandeling beoordeeld door minstens drie commissarissen (inclusief de promotor) die deel uit maakten van minstens twee verschillende vakgroepen. Dit academiejaar werd het aantal commissarissen verminderd tot twee. De commissarissen leggen individueel een schriftelijk beoordelingsverslag neer van de eindverhandeling. Indien er een verschil van 4 of meer punten bestaat tussen de twee beoordelaars wordt een mondelinge verdediging voorzien. De student kan ook op eigen initiatief een mondelinge verdediging aanvragen In het verleden werd reeds gewerkt aan een systeem van procesevaluatie. Deze procesevaluatie zou verrekend worden in de uiteindelijke beoordeling van de eindverhandeling. Na een weinig succesvolle proefperiode werd recent beslist om opnieuw met procesevaluatie te beginnen.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eindverhandeling/masterproef als voldoende. De masterproef omvat 24 studiepunten, hetgeen overeenkomt met een vijfde van het totale aantal studiepunten (120), waardoor beantwoord wordt aan de decretale eisen. De commissie is tevreden over het niveau van de door haar steekproefsgewijs ingekeken eindwerken, waarin voldoende blijk wordt gegeven van het zelfstandig probleemoplossend vermogen van de studenten. De beoordelingscriteria zijn daarbij ook helder en expliciet vastgelegd en worden voldoende bekendgemaakt. De commissie is ook positief over de lopende besprekingen binnen de vakgroep rond het opzetten van procesevaluatie en het daartoe ontwikkelde beoordelingsformulier dat in de bijlagen van het zelfevaluatierapport werd opgenomen. Er werd ook reeds een aantal maatregelen genomen om de zich, blijkens het vorige visitatierapport, in het verleden stellende problemen met betrekking tot de begeleiding te remediëren. Zo werd de voorbereiding vroeger gestart en systematischer opgezet en is ook de deelname aan ‘thesismarkt’ een goed initiatief. De resultaten van de recente onderwijsevaluatie geven dan ook een grotere tevredenheid aan met betrekking tot deze begeleiding. Een continuering van de verbeterde begeleiding, die volgens de commissie nog te sterk afhankelijk is van de individuele promotoren, dient in het kader van het nieuwe programma zeker een aandachtspunt te blijven. De commissie benadrukt ook onder dit facet het belang van de bewaking van de onderzoekscapaciteiten van de verwachte instroom in het vernieuwde masterprogramma. Temeer omdat ook de studieduur verkort (van 3 naar 2) én het masterprogramma geen ‘eigen’ instroom meer heeft en daardoor het voorheen via de kandidaturen verzekerde aandeel in methodologische vorming verliest, dient er bijzondere aandacht te gaan naar een zonodig (afhankelijk van het type instroom) uitgebreider aandeel aan methoden en technieken in het schakelprogramma. Verder moet volgens de commissie ook meer aangespoord worden tot gebruikmaking van internationale literatuur.
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden Tot de licenties Pedagogische Wetenschappen werden enkel studenten toegelaten die houder zijn van
180 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.180 180
09-11-2006 12:10:11
het diploma kandidaat in de Pedagogische Wetenschappen. Studenten die al over andere diploma’s beschikten konden via een procedure van gelijkwaardigheid ook toegelaten worden. Meestal dienden ze nog een beperkt (maximaal 60 studiepunten ) individueel programma met kandidatuurvakken te volgen. Op dit ogenblik is de flexibilisering beperkt tot een deeltijds programma, een individueel aangepast jaarprogramma, een verkort programma kandidaturen (voor houders van een hogeschooldiploma – thans professionele bachelor) en een bijzondere extra begeleiding voor werkende studenten. Na het starten van de master Onderwijskunde zal de situatie volgens het zelfevaluatierapport grondig veranderen. Er wordt immers een eerder heterogene studenteninstroom verwacht. Wel wordt ervan uitgegaan dat het steeds personen zullen betreffen met een interesse voor onderwijs en vorming en dat heel wat van deze kandidaten reeds ervaring zullen hebben in deze sector of er nog steeds werkzaam zullen zijn. De toelatingsvoorwaarden zijn als volgt: - Rechtstreeks: bachelor psychologische wetenschappen / bachelor agogiek / bachelor Onderwijskunde / bachelor Pedagogische Wetenschappen - Na schakelprogramma: alle professionele bachelors na een schakelprogramma van 90 studiepunten (te reduceren tot 60 studiepunten in functie van het individueel profiel) - Na voorbereidingsprogramma: alle academische bachelors na een voorbereidingsprogramma van 90 studiepunten (te reduceren tot 45 studiepunten in functie van het profiel of te reduceren tot 30 studiepunten voor houders van een academische master). De opleiding verwacht dat veel studenten de studies zullen combineren met een betrekking in de onderwijssector en zal dan ook voorzien in een deeltijds programma en creditcontracten. Vanaf het academiejaar 2005-2006 kan men een aanvraag indien om eerder verworven competenties (EVC’s) te laten erkennen via een bekwaamheidsonderzoek. De validatie van EVC geldt voor alle opleidingen die worden aangeboden door de instellingen die lid zijn van de Universitaire Associatie Brussel, dit zijn de Vrije Universiteit Brussel en Erasmus Hogeschool Brussel.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende. De commissie stelt vast dat de opleiding met de genomen beleidsopties gekozen heeft om zich te richten op een specifieke doelgroep waarbij het welslagen van deze operatie uiteraard afhankelijk is van de belangstelling van deze doelgroep. De niet op een eigen bachelortraject aansluitende masteropleiding zal zich dus moeten verzekeren van een instroom die zij langs drie primaire kanalen verwacht: vanuit de psychologie (waar een traject dat naar de master leidt reeds uitgetekend is); vanuit de agogiek (waar een dergelijk traject in ontwikkeling is) en vanuit het werkveld. Wat de eerste twee kanalen betreft heeft de commissie haar twijfels, terwijl er volgens haar ook een aantal reeds vermelde (o.a. onder de facetten 1.2, 2.1, 2.2 en 2.8) verbeteracties nodig zullen zijn om een regelmatige en vlotte instroom vanuit het derde kanaal te garanderen. Het is uiteraard niet de taak van de commissie om hieromtrent
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 181
VLIR Pedagogische Wetenschappen.181 181
09-11-2006 12:10:11
voorspellingen te doen en zij wenst dan ook te benadrukken dat zij dit facet een voldoende toekent vanuit de vaststelling van wat er volgens haar aanwijsbaar is gebeurd om het programma te laten aansluiten bij de verwachte kwalificaties van de instromende studenten. Het door haar bestudeerde schakel- en voorbereidingsprogramma werd voldoende aanwijsbaar op deze groep toegespitst en in de gesprekken toonden de opleidingsverantwoordelijken zich niet enkel zeer bewust van de eventuele mogelijke knelpunten, maar ook bereid om daar efficiënt op te reageren. De goede werking van het centraal georganiseerde kwaliteitszorgsysteem indachtig meent de commissie ook te mogen vertrouwen in dit voornemen. Verder geldt ook het argument dat er in het verleden geen problemen in verband met de toelatingsvoorwaarden konden worden vastgesteld en het uitdovende licentieprogramma hier dus zeker voldoende scoort. Wat de begeleiding van de instroom betreft ten slotte, toonde de opleiding zich met haar begeleidingsprogramma voor werkstudenten reeds capabel om in de specifieke noden van deze studentengroep te voorzien. In dit kader herhaalt de commissie haar onder 2.5 geformuleerde aanbeveling om indien nodig ook verder te werken aan de ontwikkeling van flexibele leertrajecten.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma De commissie oordeelt positief over het programma van de opleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen). In zowel het uitdovende als het nieuwe programma is sprake van een adequate uitwerking van de doelstellingen. Voor het nieuwe programma is er daarenboven een ‘aftoetslijst’ voorhanden die ook meer expliciet proactief zou moeten gebruikt worden. In het kader van het nog scherper profileren van de nieuwe master en het uittekenen van een didactisch concept dienen de resultaten hiervan naderhand ook in het programma te worden ingebed. Gezien de verwachte doelgroep en de finaliteit van de opleiding is een grotere aandacht voor het meso- en macroniveau te overwegen. Beide programma’s zijn voldoende aantoonbaar gericht op het beroepenveld en beschikken ook over het nodige aandeel in opleidingsonderdelen die de onderzoeksvaardigheden verder stimuleren, al kan de doorwerking van het eigen onderzoek in het programma nog geoptimaliseerd worden. In het licht van de reorganisatie dient de opleiding aan de hand van het schakel- en voorbereidingsprogramma ook goed te waken over de onderzoekscompetenties en de kennisontwikkeling van de verwachte diverse instroom. Een behoefteanalyse zal de professionele gerichtheid van het masterprogramma zeker ten goede komen. Bij geen van de twee programma’s konden chronische knelpunten in verband met de samenhang worden vastgesteld en is ook de studeerbaarheid, door goed uitgevoerde tijdmetingen en een -door de kleinschaligheid van de opleiding- efficiënt werkend informeel circuit, voldoende gegarandeerd. De samenstelling van het masterpubliek zal allicht wel tot een verdere ontwikkeling van flexibele leertrajecten nopen. De opleiding maakt gebruik van voldoende diverse werkvormen waarbij de mogelijkheden van het goed ontwikkelde elektronische leerplatform evenwel te weinig gebruikt worden. De periodieke evaluatie is op academisch niveau en transparant georganiseerd.
182 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.182 182
09-11-2006 12:10:12
Voor de soms wisselende kwaliteit van de permanente feedback moet er naar een meer structurele oplossing worden gezocht. De experimenten met portfolio’s zijn een interessante uitbreiding van het toetsinstrumentarium. In de eindverhandelingen wordt voldoende blijk gegeven van zelfstandig probleemoplossende vermogens. De beoordelingscriteria zijn expliciet vastgelegd en worden voldoende bekendgemaakt. Ook de begeleiding is verbeterd al blijft deze nog te veel afhankelijk van de individuele promotoren. De aanzet tot procesevaluatie en het daartoe ontwikkelde beoordelingsformulier is positief. Wel dient er meer aangespoord te worden tot het gebruik van internationale literatuur. In het kader van de reorganisatie, waarbij de studieduur verkort en de onderzoeksmethodologische competenties van de instroom niet door de opleiding zelf gegarandeerd kan worden is hier wel de nodige alertheid geboden. Zonodig (afhankelijk van het type instroom) dient het aandeel methoden en technieken in het schakelen voorbereidingsprogramma en tijdens de begeleiding van de masterproef uitgebreid te worden. Deze alertheid geldt ook meer in het algemeen inzake de afstemming van het nieuwe masterprogramma op de instroom. Een continue reflectie op de doelstellingen en het programma is, zoals de verschillende geopperde verbetersuggesties binnen dit en het vorige onderwerp aantonen, cruciaal, evenals het snel en efficiënt reageren op instroombelemmerende factoren. Gegeven de reeds genomen maatregelen en de goede kwaliteitszorgsystemen, kan er hier evenwel positief geoordeeld worden.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Alle aspecten voor aanwerving, evaluatie en bevordering van het ZAP en AAP zijn vastgelegd in het centraal AP-reglement. De aanwerving van ZAP-leden gebeurt via openbare (soms internationaal verspreide) vacatures. De toegestuurde dossiers worden onderzocht door een gelegenheidscommissie (aangesteld op voorstel van de vakgroep door de faculteitsraad PE). Soms worden, zeker wat betreft profielvacatures, commissieleden opgenomen die extern zijn aan de faculteit en/of de Vrije Universiteit Brussel. De dossiers worden beoordeeld op onderzoeks- en onderwijscompetenties. Naast de beoordeling van de wetenschappelijke output (publicaties) van de kandidaten, komt ook het aspect deskundigheid in het opzetten en beheren van onderzoeksprojecten aan bod. Verder zijn de onderwijskundige en didactische kwaliteiten van de kandidaat belangrijke elementen in de beoordeling. Hier wordt in het bijzonder gelet op onderwijservaring en beoordeling ervan in vorige werksituaties. De kandidaten voor profielvacatures hebben een onderhoud met de commissie waar hun onderwijs- en onderzoeksvisie worden getoetst. Ze dienen ook een proefles te geven. Inhoudelijk wordt vooral gekeken naar de mate waarin het profiel van de kandidaten aansluit bij de onderwijsopdracht en de mate waarin de onderzoeksinteresse complementair of versterkend is voor het bestaande onderzoekspotentieel
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 183
VLIR Pedagogische Wetenschappen.183 183
09-11-2006 12:10:12
binnen de vakgroep. Het advies van de commissie wordt voorgelegd aan de faculteitsraad. Dit advies gaat ten slotte na advies van de Senaat (waar vooral het onderzoeksluik onderzocht wordt) naar het Bestuurscollege voor een uiteindelijke beslissing. De bevorderings- en evaluatieprocedures verlopen op een quasi gelijkaardige wijze. De aanwezigheid van externe commissieleden vormt ook in deze dossiers een belangrijk element. Hier worden echter additioneel de inzet voor de instelling en de vakgroep beoordeeld. Dit betekent dat naast de onderzoeksen onderwijsprestaties ook het aspect dienstverlening aan bod komt. De onderwijsevaluatie door de studenten is een belangrijk element van deze dossiers. Alle ZAP-leden worden onafgezien van het feit of ze al dan niet een bevorderingsaanvraag hebben ingediend om de 5 jaar onderworpen aan een evaluatieprocedure. Bij de beoordeling duiden de commissies steeds de goede en zwakke punten aan. Bij de zwakke punten worden meestal aanduidingen gegeven voor mogelijkheden tot remediëren. De procedures voor de aanstelling en verlenging van het AAP worden ook vastgelegd in het centrale AP-reglement. Een vacature voor mandaatassistent wordt openbaar kenbaar gemaakt, vervolgens stelt de faculteit een gelegenheidscommissie samen (doorgaans met de vakgroepvoorzitter, de docent(en) waarvoor de assistent zal werken, enkele andere ZAP-leden en minstens twee AAP-leden. Deze gelegenheidscommissie buigt zich over de ingeleverde dossiers van de kandidaten en kijkt of de genoten opleiding, de onderwijservaring en onderzoekspotentie afdoende zijn voor de in te vullen vacature van mandaatassistent. Vervolgens wordt het advies van de commissie voorgelegd aan de faculteitsraad die een beslissing neemt en het dossier overmaakt aan het Bestuurscollege bij wie de eindbeslissing ligt. Om de twee jaar leggen de mandaatassistenten een dossier voor ter beoordeling van hun tot dan toe geleverde prestaties. Dit dossier bevat een werkingsverslag over de verloop van het onderzoek en een beoordelingsverslag van de promotor, en een overzicht van de onderwijsactiviteiten. Voor deze tweejaarlijkse herziening van de AAP en BAP-mandaten wordt telkens een gelegenheidscommissies samengesteld die de dossiers van de betrokkenen beoordeelt. In deze context wordt niet alleen gekeken naar de onderzoeksprestaties, maar wordt evenzeer rekening gehouden met de onderwijscriteria. Ook hier wordt het advies van de commissie voorgelegd aan de faculteitsraad, die het op haar beurt voor het finale oordeel overmaakt aan de Raad van Bestuur. Alle beginnende docenten krijgen een basisvormingspakket (4 dagen) aangeboden omtrent didactische en onderwijskundige aspecten. Deze vorming wordt georganiseerd door het Onderwijs Service Centrum (OSC) dat daarin ondersteund wordt door de vakgroep Lerarenopleiding van de Vrije Universiteit Brussel (IDLO). Het OSC organiseert in kader van de onderwijsprofessionalisering nog regelmatig andere trainingen rondom het gebruik van leerplatformen, evaluatietechnieken, competentiegericht onderwijs, enz. Deze trainingen zijn gratis ter beschikking van docenten en kunnen soms ook op verzoek van een vakgroep of een faculteit specifiek uitgewerkt worden.Verschillende leden van het ZAP en het AAP hebben
184 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.184 184
09-11-2006 12:10:12
reeds een cursus gevolgd aan het OSC over het gebruik van het nieuwe digitale leerplatform Pointcarré. De deelname aan deze activiteiten vormt een onderdeel van het academisch dossier (onderwijsluik) dat opgesteld wordt bij een aanvraag tot bevordering of bij een algemene beoordeling.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed. Zowel de studenten als de alumni prezen de toegankelijkheid, de betrokkenheid en de onderwijsdeskundigheid van de staf. Ook de vakinhoudelijke expertise is, blijkens het door de commissie bestudeerde lesmateriaal en de opleidingonderdeelfiches aan de maat. Het facultair georganiseerde personeelsbeleid beoordeelt de commissie eveneens positief waarbij zij de opname van het deelnemen aan professionaliseringsactiviteiten in de academische dossiers prijst - al is die deelname nog aan de lage kant en is het in het kader van het verbeterperspectief aanbevelenswaardig deze deelname minder vrijblijvend te maken. De AAP-leden wezen daar tijdens de gesprekken zelf ook op.
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Volgens het zelfevaluatierapport wordt de wetenschappelijke output van zowel ZAP, AAP als BAP zorgvuldig bewaakt. Bij het opstellen van het academisch dossier wordt aan de betrokkenen gevraagd om de kwaliteit van hun prestaties toe te lichten door de publicaties te rangschikken volgens een systeem waarin elementen zijn opgenomen zoals nationaal vs. internationaal, leescomité of niet, impactcode, kwaliteit uitgever, type publicatie (vb gespecialiseerd vs. wetenschapspopulariserend), enz. Ook de deelname aan congressen wordt gerapporteerd volgens een gelijkaardig systeem. Met betrekking tot de expertise van de staf worden in het zelfevaluatierapport een 18-tal terreinen opgesomd, waaronder bijvoorbeeld: Leerlingenbegeleiding, Drop-out in het secundair en hoger onderwijs, Allochtone leerlingen in het onderwijs, Didactiek en curriculumontwikkeling, ICT, leerplatformen en E-learning, Lerarenopleiding en lerarenberoep en Inclusief onderwijs en educatie. De ZAP-leden van de vakgroep hebben volgens het zelfevaluatierapport ook een uitgebreid netwerk van internationale contacten uitgebouwd en zijn actief betrokken bij de werking van internationale werkgroepen en wetenschappelijke, professionele verenigingen. Recent werd een analyse van de opleidingsonderdelen uitgevoerd waarin specifiek gekeken werd naar de onderzoekscompetenties die hierin worden aangebracht. Aanleiding hiertoe waren de voorstellen betreffende de omvorming naar de BAMA. Dit onderwerp vormt een specifieke topic voor de vakgroepvergaderingen. Naast het gebruik van de eigen onderzoeksresultaten in de opleidingsonderdelen (vb. publicaties van docenten die deel uitmaken van het cursusmateriaal) proberen sommige docenten de studenten maximaal te betrekken bij het lopend onderzoek in het kader van jaarwerken binnen
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 185
VLIR Pedagogische Wetenschappen.185 185
09-11-2006 12:10:12
bepaalde opleidingsonderdelen. Deze aanpak komt volgens de opleiding sterk tot uiting bij de licentieverhandelingen. Het zelfevaluatierapport bepreekt in dit kader een zestal cases.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en de academische gerichtheid van de staf als voldoende. Door de grote onderwijslast, die gepaard ging met het uitgedoofde kandidaats- en het uitdovende licentieprogramma, die beide gedragen moesten worden door een beperkt kader, en het feit dat verschillende docenten ook instaan voor onderwijs bij andere programma’s, stond de academische output onder zware druk. De reorganisatie zal de onderwijslast allicht verlichten waardoor de onderzoekscomponent, waar steeds meer aandacht naar uitgaat, verder verbeterd kan worden, wat ook de koppeling van het onderzoek naar het onderwijs (zie facet 2.2) ten goede zal komen. Rekening houdende met deze belemmerende factoren is de commissie evenwel niet ontevreden over de geleverde prestaties. De internationale contacten en de professionele gerichtheid van het personeel is blijkens de daarover aangeleverde informatie in het zelfevaluatierapport eveneens bevredigend.
Facet 3.3: Kwantiteit personeel Het personeelskader dat momenteel aan de opleiding verbonden is bestaat uit 6,45 vte ZAP, 3,2 vte AAP en 1 vte ATP (exclusief service-onderwijs). Deze personeelsleden worden aangesteld op de werkingstoelage van de universiteit. Verder heeft de vakgroep nog 7,7 vte BAP-ers tot haar beschikking. Door de opsplitsing van de vakgroep in een vakgroep Onderwijskunde en een vakgroep Orthopsychologie, die een onderdeel van het vakgebied psychologie wordt, zal de personeelssituatie sterk veranderen. Naast het bestaande personeel is er nog een kleine uitbreiding van het ZAP en AAP kader voorzien tegen 20072008. Vanaf 2007-2008 zou het kader voor de vakgroep Onderwijskunde 4.95 ZAP, 2.40 AAP en 0,5 ATP omvatten. Aangezien de verschillende door de commissie gevisiteerde opleidingen verschillende berekeningswijzen gebruiken voor de ratio staf/student, wenst de commissie in het kader van dit facet geen melding te maken van of uitspraken te doen over dit in het zelfevaluatierapport aangeleverde getal.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als voldoende. Rekening houdende met (a) de bevinding van de vorige visitatiecommissie dat “de omvang van de staf volstrekt ontoereikend is”, (b) de sedertdien niet significant gestegen personeelomvang, (c) de eerder beperkte onderzoeksoutput van de staf, (d) de bevindingen in dit verband van zowel de docenten, de studenten en de alumni, en (e) de beslissing van de opleidingsverantwoordelijken om deels vanuit de vaststelling van een te groot personeelstekort de opleiding ingrijpend te hervormen, meent de commissie over voldoende indicaties te beschikken dat er zich op dit vlak in het verleden een ernstig probleem stelde. De vooruitzichten voor de toekomst zien er, mede dankzij de ingrijpende hervormingen, rooskleuriger
186 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.186 186
09-11-2006 12:10:13
uit en de commissie meent dan ook dat er een voldoende groot personeelskader is om de masteropleiding efficiënt te kunnen organiseren. In het kader van het verbeterperspectief en in het licht van de in het verleden onevenredig verdeelde verhouding tussen onderzoek en onderwijs, beveelt de commissie het uitwerken van een methodiek aan die de verhouding onderwijstijd/onderzoekstijd systematisch en objectief in kaart brengt, zodat er ook goed over deze verhouding kan blijven gewaakt worden.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie is positief over de inzet van het personeel. Zowel de toegankelijkheid en de betrokkenheid als de onderwijskundige en vakinhoudelijke expertise van het personeel zijn goed. Dat de deelname aan activiteiten in het kader van de onderwijsprofessionalisering in het academisch dossier wordt ingebracht is eveneens positief al zou deze deelname zeker nog verder gestimuleerd en minder vrijblijvend gemaakt moeten worden. Rekening houdend met de gewezen belemmerende factor van de zeer grote onderwijslast, is de onderzoeksoutput van de staf niet onbevredigend, al dient aan de koppeling van het onderzoek naar het onderwijs verder gewerkt te worden. Deze last zal met de reorganisatie lichter worden, wat toestaat om met het voorziene kader de toekomstige master op een efficiënte manier te organiseren. Tegen de achtergrond van de situatie uit het verleden dient de verhouding tussen onderwijstijd en onderzoekstijd evenwel meer systematisch en objectief geregistreerd en bewaakt te worden.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN Aangezien de hier besproken opleiding onder dezelfde faculteit ressorteert als die van de opleidingen Agogische Wetenschappen, beide zelfevaluatierapporten bij de onderhavige facetten grotendeels gelijklopende beschrijvende informatie aanleverden, en het bezoek aan de faciliteiten en de gesprekken met de studiebegeleidingsdiensten door beide opleidingen samen werd georganiseerd, wordt er voor de beschrijving verwezen naar het gelijknamige onderwerp uit het deelrapport ‘De opleidingen Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel’.
Facet 4.1: Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de huisvesting en de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als voldoende, en herhaalt wat zij onder het gelijknamige facet in het deelrapport ‘De opleidingen Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel’ schreef: “De basisvoorwaarden voor het adequaat realiseren van beide programma’s zijn aanwezig. De nieuwe gebouwen met de leslokalen zijn modern en over het algemeen voldoende uitgerust voor de hedendaagse
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 187
VLIR Pedagogische Wetenschappen.187 187
09-11-2006 12:10:13
leermethoden. De oudere gebouwen die de commissie kon bezichtigen zijn evenwel aan renovatie toe. Met PointCarré is er een goed ontwikkeld leerplatform aanwezig, dat door de opleidingen evenwel nog niet genoeg benut wordt (zie facet 2.6). Het boekenbestand in de bibliotheek is beperkt, al is dit, gezien de nabijheid en toegankelijkheid van de ULB-bibliotheek geen zwaarwegend bezwaar. De inspanningen die er geleverd worden om zo veel mogelijk tijdschriften elektronisch aan te bieden is volgens de commissie positief, alsook de gedane investeringen in ‘ATOM’, de vroegere ‘testotheek’ die nu ook een observatiefunctie krijgt. Studenten benadrukten ook hun waardering voor het vriendelijke en behulpzame ATOM-personeel.”
Facet 4.2: Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als voldoende. Allereerst herhaalt zij wat zij onder het gelijknamige facet in het deelrapport ‘De opleidingen Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel’ schreef: “De commissie heeft kunnen vaststellen dat er ondanks het minder geformaliseerde begeleidingsbeleid toch voldoende formeel georganiseerde ‘reactieve’ ondersteuning wordt geboden. De kleinschaligheid van de opleidingen zorgt er voor dat er een informeel toezichts- en remediëringscircuit bestaat dat volgens alle betrokkenen behoorlijk werkt. Ook de vrij beperkte studie-uitval, waarover de commissie cijfers voorgelegd kreeg, bevestigen deze indruk.” Specifiek voor deze opleiding stelde de commissie vast dat er in het verleden reeds werk werd gemaakt van een begeleidingsprogramma voor werkstudenten. In het kader van het verbeterperspectief moedigt de commissie de opleiding aan om dit zo nodig nog uit te breiden en om in samenspraak met de centrale diensten, die hierbij een proactiever beleid zouden moeten voeren, ook te werken aan verdere flexibiliserings- en ondersteuningsmogelijkheden voor de voor de masteropleiding verwachte grotendeels professioneel actieve studentengroep. Ook de onder 2.8 reeds vermelde noodzaak tot continuering van de reeds verbeterde begeleiding bij de masterproef dient hier te worden herhaald.
Conclusie bij onderwerp 4:Voorzieningen De commissie is positief over de materiële voorzieningen en de studiebegeleiding. De materiële basisvoorwaarden voor het adequaat realiseren van beide programma’s zijn aanwezig en er wordt werk gemaakt van verdere investeringen in dit kader. De vernieuwde leslokalen, ‘ATOM’, en het digitaliseringsbeleid van de centrale bibliotheek zijn daarvan goede voorbeelden. De oudere gebouwen zijn evenwel aan renovatie toe. De studiebegeleiding wordt omwille van de kleinschaligheid van de opleidingen voldoende efficiënt geregeld door het informele toezichts- en remediëringscircuit, al moet er naar de toekomst toe, samen met de centrale diensten -die meer proactief zouden moeten opereren- zeker ook verder werk gemaakt worden van specifiek op de verwachte studentengroep toegespitste flexibiliserings- en ondersteuningmogelijkheden.
188 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.188 188
09-11-2006 12:10:13
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Aangezien de hier besproken opleiding onder dezelfde faculteit ressorteert als die van de opleidingen Sociale en Culturele Agogiek, beide zelfevaluatierapporten bij de onderhavige facetten gelijklopende beschrijvende informatie aanleverden, en het gesprek met de verantwoordelijken voor de interne kwaliteitszorg door beide opleidingen samen werd georganiseerd, wordt er voor de beschrijvingen verwezen naar het gelijknamige onderwerp uit het deelrapport ‘De opleidingen Sociale en Culturele Agogiek van de Vrije Universiteit Brussel’.
Facet 5.1: Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de opleiding als goed. Allereerst herhaalt zij wat zij onder het gelijknamige facet in het deelrapport ‘De opleidingen Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel’ schreef: “De commissie is zeer tevreden over de duidelijke professionalisering van de gemotiveerde centrale kwaliteitszorgcel die aan de hand van toetsbare streefdoelen de kwaliteit periodiek, systematisch en integraal bewaakt. De commissie is onder de indruk van de goede implementatie en het gebruik van de uitgebreide onderwijsevaluaties, de nauwkeurig opgezette en uitgevoerde studietijdmetingen en de gedetailleerde plannen voor de verdere uitwerking van het gebruik van het onderwijsdossier bij de bewaking van de kwaliteit van het personeel. Ook de exit-evaluaties en de alumni-enquetes wijzen op een positieve mentaliteitswijziging met betrekking tot het kwaliteitszorgsysteem en het doortastende beleid van de daarvoor verantwoordelijke medewerkers. De commissie kon ook vaststellen dat de resultaten goed teruggekoppeld worden naar de respectieve faculteiten en vakgroepen.” Het zelfevaluatierapport van de opleiding was voldoende kritisch maar bij enkele facetten wat karig gestoffeerd waardoor de gesprekken een welkome aanvulling waren. De reeds onder facet 3.3 vermelde aanbeveling met betrekking tot het meer objectief registreren van de verhouding onderwijstijd/onderzoekstijd kan hier evenwel herhaald worden. Dat geldt ook voor de suggestie met betrekking tot de proactieve werking van het onder 2.1 vermelde ‘aftoetslijst’ en de aansporing die onder 3.1 werd geformuleerd in verband met het stimuleren van de deelname aan de goed uitgewerkte professionaliseringsactiviteiten.
Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de genomen maatregelen ter verbetering als goed. De goede communicatie van de centraal verzamelde resultaten van de verschillende evaluatie-
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 189
VLIR Pedagogische Wetenschappen.189 189
09-11-2006 12:10:13
instrumenten naar de respectieve vakgroepen verzekeren een continue bewaking van de kwaliteit waardoor ook de nodige maatregelen ter verbetering snel genomen kunnen worden. Ook het werk dat werd gedaan naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie, waarbij het programma ingrijpend werd herzien en omgevormd, alsook de voortvarende aanpak toen bleek (door de in de inleiding genoemde factoren) dat dit programma niet langer haalbaar was, sterken de commissie in haar positieve oordeel.
Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende geledingen bij de interne kwaliteitszorg als goed. Allereerst herhaalt zij wat zij onder het gelijknamige facet in het deelrapport ‘De opleidingen Agogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel’ schreef: “Uit de gesprekken met de medewerkers, de studenten en de alumni bleek dat allen zeer tevreden waren over de mate waarin zij betrokken worden bij de verbetering van de opleidingen. Veel gebeurt daarbij via informele circuits, maar er is daarnaast ook een goed uitgewerkt formeel systeem in de vorm van de reeds onder 5.1 vermelde evaluatiemechanismen”. Specifiek voor deze opleiding werden er in het kader van deze visitatie ook aparte bevragingen van het beroepenveld en de alumni georganiseerd. In het licht van de reorganisatie herhaalt de commissie haar eerder vermelde suggestie omtrent de behoefteanalyse.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg. De professionele en gemotiveerde medewerkers van de centrale kwaliteitszorgcel voeren een doortastend beleid waarbij reeds veel gerealiseerd werd. Evaluatiesystemen worden goed uitgewerkt en efficiënt geïmplementeerd waarbij de resultaten goed worden teruggekoppeld naar de respectieve faculteiten en vakgroepen. Binnen de opleiding worden deze resultaten blijkens de grondige hervormingen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie en de doortastend aangepakte ingrijpende reorganisatie naar aanleiding van de ba/ma-hervormingen, goed opgenomen en geremedieerd. Het zelfevaluatierapport van de opleiding was voldoende kritisch maar bij enkele facetten wat karig gestoffeerd. Alle relevante partijen worden ten slotte bij de interne kwaliteitszorg betrokken, al dient erin het kader van de reorganisatie werk gemaakt te worden van de gesuggereerde behoefteanalyse.
190 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.190 190
09-11-2006 12:10:13
ONDERWERP 6: RESULTATEN Uit de alumnibevraging die naar aanleiding van deze visitatie werd ingericht blijkt volgens het zelfevaluatierapport dat er in het algemeen een tevredenheid is over het gerealiseerde niveau van de uitdovende licentieopleiding. De grote meerderheid van de ondervraagde afgestudeerden Pedagogische Wetenschappen vonden onmiddellijk na hun opleiding een job. De overigen vonden binnen het bestek van 7 maanden werk. Het tewerkstellingsprofiel van de bevraagde afgestudeerden geeft een gevarieerd maar vrij klassiek beeld weer dat volgens de opleiding beantwoordt aan de opleidingsdoelstellingen en het beoogde beroepenveld. Alle afgestudeerden werden naar eigen zeggen tewerkgesteld op het niveau van hun diploma. Wat de internationalisering betreft beschikt de opleiding Pedagogische Wetenschappen op dit ogenblik over twee specifieke contracten met buitenlandse instellingen. Sommige studenten maken ook gebruik van de mogelijkheden die geboden worden door de vakgroep Agogiek. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de beschikbare plaatsen jaarlijks worden ingevuld en dat er 2 à 3 studenten hun opleiding gedeeltelijk in een Europese partnerinstelling volbrengen. Gelet op de toegenomen belangstelling is er momenteel op facultair niveau een actieplan om het aantal uitwisselingsmogelijkheden te vergroten. Het aantrekken van buitenlandse studenten is volgens de opleiding een probleem. Het Nederlandstalige aanbod vormt daarbij de voornaamste barrière. Om deze instroom te vergroten zullen er vanaf 20062007 een aantal opleidingsonderdelen in het Engels aangeboden worden (als reading course of gedoceerd in het Engels).
Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. Zoals onder facet 2.1 reeds werd aangegeven bleken de afgestudeerden het uitdovende programma een adequate reflectie van de vooropgestelde doelen te vinden. Het gerealiseerde niveau van de eindverhandelingen is, zoals onder facet 2.8 werd gesteld, eveneens voldoende. Het opnemen van de verschillende onder onderwerp 1 geopperde (en onder onderwerp 2 verder geëxpliciteerde) verbetersuggesties met betrekking tot de doelstellingen van het vernieuwde masterprogramma, die volgens de commissie –algemeen gesteld- beter moeten afgestemd worden op het beroepenveld en op de specifieke instroom, blijft een uitdaging. Het goed georganiseerde kwaliteitszorgsysteem en de reeds genomen maatregelen ter verbetering laten de commissie evenwel toe om hier een positief oordeel te vellen. De internationalisering is ook bij deze opleiding mager te noemen, al wordt er op centraal en op facultair niveau inspanningen geleverd om studenten te motiveren een tijdje in het buitenland te gaan studeren. De instroom is eveneens beperkt, wat evenwel deels verklaard kan worden door de decretale bepalingen hieromtrent.
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 191
VLIR Pedagogische Wetenschappen.191 191
09-11-2006 12:10:14
Facet 6.2: Onderwijsrendement Om een beter zicht te hebben op de rendementen van de opleiding worden hier ook de cijfers voor de uitgedoofde kandidaturen, waar de huidige uitdovende licenties op aansluiten, weergegeven. Tabel 1.: Slaagpercentages voor de periode ‘94-‘95 t.e.m. ‘03-‘04. Academiejaar ’94-‘95 ’95-‘96 ’96-‘97 ’97-‘98 ’98-‘99 ’99-‘00 ’00-‘01 ’01-‘02 ’02-‘03 ‘03-‘04
gen.stud 54 37 46 40 39 44 67 54 63 61
1ste kan. 50 39 43 42 45 50 66 58 64 58
2de kan. 28 35 69 68 73 59 68 56 75 79
1ste lic. 100 100 100 88 100 100 90 81 94 90
2de lic. 100 100 40 100 86 93 100 100 100 88
3de lic. 100 50 86 100 100 67 73 50 67 76
Oordeel visitatiecommissie De commissie acht de slaagcijfers en het onderwijsrendement voldoende. De slaagcijfers zijn volgens de commissie, rekening houdend met de in het zelfevaluatierapport gemaakte kanttekening met betrekking tot het (in de licenties) grote aandeel aan deeltijdse studenten waardoor de slaagcijfers van het laatste jaar nominaal lager lijken, vergelijkbaar met die van de andere Vlaamse opleidingen die zij heeft bezocht. 68,2% van de studenten legt volgens de doorstroomanalyse in het zelfevaluatierapport de studie af binnen het (eertijdse) bestek van 5 jaar, en daarnaast is er nog 28,8% van de afgestudeerden die de studie met één jaar vertraging voltooide, wat volgens de commissie bevredigend is. Wat het potentiële rendement van de nieuwe master betreft heeft de commissie, gezien de genomen -en op voorwaarde van de nog te nemen- verbetermaatregelen en de goede kwaliteitszorg geen aanwijzingen om hier negatief over te oordelen. De commissie is ten slotte in dit kader ook positief over de onder facet 5.1 vermelde centraal opgezette exitevaluaties.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen) als positief.
192 | Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB
VLIR Pedagogische Wetenschappen.192 192
09-11-2006 12:10:14
Het gerealiseerde niveau van de uitdovende licenties is voldoende. Haar slaagcijfers zijn bevredigend en vergelijkbaar met die van andere Vlaamse opleidingen. Wat het potentiële niveau en rendement van de nieuwe master betreft zijn er, dankzij de genomen -en op voorwaarde van de nog te nemen- verbetermaatregelen en de goede kwaliteitszorg, eveneens geen aanwijzingen om negatief te oordelen.
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de licentie/masteropleiding (inclusief haar uitdovende afstudeerrichtingen) voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en geeft aldus een positief eindoordeel.
Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen: 1. Er dient gewerkt te worden aan de ontwikkeling van een aan de vernieuwde masteropleiding gebonden en duidelijk geformuleerd didactisch concept, dat vervolgens meer aantoonbaar geoperationaliseerd kan worden. 2. De masteropleiding moet zich middels een strategische reflectie bezinnen over haar specifieke plaats in de (inter)nationale onderwijskundige context. 3. De structuur en de eisen van het specifieke domein waarop de vernieuwde masteropleiding zich nu ent moet nadrukkelijker nagegaan worden, bijvoorbeeld door middel van een grondige behoefteanalyse.
Programma 4. Er moet meer aandacht worden besteed aan de concrete proactieve implementatie van de ‘aftoetslijst’ waarin doelstellingen en programma-inhoud aan elkaar gekoppeld worden. 5. Aansluitend bij verbeterpunt 1 dienen de inspiratiebronnen van de opleiding via het didactisch concept ook duidelijker in het programma vertaald te worden. Het opvolgen van verbeterpunt 4 kan daartoe een goed instrument bieden. 6. Ook de resultaten van het opnemen van de verbeterpunten 2 en 3 dienen vervolgens in het nieuwe programma te worden geconcretiseerd. 7. Er zou, gezien de voorziene instroom en de vooropgestelde finaliteit overwogen moeten worden meer aandacht te laten gaan naar cursussen in het kader van het meso- en macroniveau, zoals bijvoorbeeld management en beleid. 8. De rol die het schakel- en voorbereidingsprogramma speelt in het bijschaven van de onderzoekscompetenties van de verwachte gevarieerde instroom dient goed bewaakt te worden.
Opleidingsrapporten : licentiaat Pedagogische Wetenschappen / master Onderwijskunde - VUB | 193
VLIR Pedagogische Wetenschappen.193 193
09-11-2006 12:10:14
9. De doorwerking van het eigen onderzoek in het programma zou geoptimaliseerd moeten worden. 10. In het kader van de verwachte instroom van werkstudenten moet, zo dat nodig zou blijken, verder gewerkt worden aan flexibele leertrajecten. 11. De mogelijkheden die het PointCarré-leerplatform biedt moeten beter benut worden. 12. Er moet een meer structurele oplossing gezocht worden voor de wisselende kwaliteit van de permanente feedback. 13. Er dient in het kader van de masterproef bijzondere aandacht te gaan naar een zonodig uitgebreider aandeel aan methoden en technieken in het schakelprogramma. Ook aan de begeleiding moeten de genomen maatregelen verder gecontinueerd worden. 14. In de masterproef dient het gebruik van internationale literatuur meer benadrukt te worden.
Personeel: 15. Deelname aan professionaliseringsactiviteiten moet minder vrijblijvend gemaakt worden. 16. De onderzoekscomponent kan, met het verlichten van de onderwijsdruk, verder verbeterd worden. 17. Er moet een methodiek ontwikkeld worden ter berekening en bewaking van de verhouding onderwijstijd/onderzoekstijd.
Voorzieningen: 17. Zie verbeterpunt 11, dat ook in dit kader van toepassing is. 18. Naast verbeterpunten 10 en 13, die ook in dit kader van toepassing zijn, moet er samen met de centrale diensten -die meer proactief zouden moeten opereren- verder werk gemaakt worden van specifiek op de verwachte studentengroep toegespitste ondersteuningmogelijkheden.
Interne kwaliteitszorg: 19. Zie verbeterpunten 3, 4, 15 en 17, die ook in dit kader van toepassing zijn.
Resultaten: 20. Zie de verbeterpunten onder ‘doelstellingen’ en ‘programma’ die ook in dit kader van toepassing zijn.
194
VLIR Pedagogische Wetenschappen.194 194
09-11-2006 12:10:14
BIJLAGEN
195
VLIR Pedagogische Wetenschappen.195 195
09-11-2006 12:10:14
196 | Bijlagen : personalia
VLIR Pedagogische Wetenschappen.196 196
09-11-2006 12:10:14
Bijlage I : Personalia van de leden van de visitatiecommissie M. van der Kamp Prof. Dr. M. van der Kamp (1947) studeerde psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde in 1980 op een proefschrift over de effecten van kunsteducatie met als promotor Prof. Dr. A.D. de Groot. Hij was verbonden aan het Kohnstamm-Instituut voor Onderwijsresearch van de Universiteit van Amsterdam en gaf leiding aan de onderzoeksgroep Kunstzinnige Vorming. Sinds 1982 is hij hoogleraar andragologie, in het bijzonder volwasseneneducatie, aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij was visiting professor educational sciences aan de International University Bremen (2005-2006). Zijn publicaties gaan over volwasseneneducatie, geletterdheid, kunsteducatie en methodologie. Hij was supervisor van onderwijsontwikkelingsprojecten in Mozambique en Zuid-Afrika. Hij is lid van de Nederlandse Nationale Unesco Commissie, de programmaraad van TELEAC en de adviesraad van het Prins Claus Conservatorium. Hij is lid van de redactieraad van het Pedagogisch Tijdschrift en het Journal of Transformative Education (Sage). H.E.M. Baartman Prof. Dr. H.E.M. Baartman (1945) studeerde ontwikkelingspsychologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar hij sinds 1973 werkzaam is geweest bij de afdeling Orthopedagogiek. In 2005 is hij met emeritaat gegaan. Vanaf 1973 tot 1983 combineerde hij zijn universitaire werk met klinisch werk in de vorm van speltherapie en gezinstherapie bij het toenmalige Paedologisch Instituut te Amsterdam. In 1983 voltooide hij een proefschrift over psychotische kinderen, een combinatie van een orthopedagogische analyse van deze problematiek met theoretische vraagstukken uit de orthopedagogiek. Vanaf ca. 1985 verlegde hij zijn belangstelling naar (orthopedagogische hulp aan) zogeheten multi probleem gezinnen en kindermishandeling. Sinds 1988 was hij bijzonder hoogleraar ‘preventie en hulpverlening inzake kindermishandeling’. Hij was mede-oprichter en directeur van het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies aan de Vrije Universiteit, een interfacultair samenwerkingsverband tussen onderzoekers op het gebied van fundamentele en maatschappelijke vraagstukken inzake ontwikkelings- en opvoedingsproblemen. Bestuurlijke functies heeft hij onder meer bekleed bij de Vereniging tegen Kindermishandeling, de Vereniging voor Orthopedagogische Activiteiten (O & A), de Nederlandse Vereniging voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs (o.m. als voorzitter van het College van Toezicht) en bij diverse stichtingen op het gebied van jeugdzorg. Hij is als docent verbonden aan de Politieacademie in Zutphen en aan de Postdoctorale Beroepsopleiding Orthopedagoog/Generalist. J.J.H. Dekker Prof. Dr. J.J.H. Dekker (1952) is vanaf 1991 hoogleraar in de Grondslagen van de Pedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hiervoor werkte hij aan de universiteiten van Maastricht en Utrecht, en in
Bijlagen : personalia | 197
VLIR Pedagogische Wetenschappen.197 197
09-11-2006 12:10:15
het voortgezet onderwijs in Rotterdam. Hij promoveerde in 1985 cum laude aan de Universiteit Utrecht, nam in 1986-1987 deel aan het seminar van prof. dr. Jacques Revel aan de École des Hautes Études et Sciences Sociales te Parijs, en was in 1998 en 2005 gasthoogleraar aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Hij is voorzitter van de Groningse onderzoeksschool OGWG, programmaleider van het onderzoeksprogramma ‘Education in culture’, voorzitter van de vakgroep Pedagogiek en Onderwijskunde en van de opleidingscommissie, en eerder onder meer onderwijsdecaan. Hij is tevens bestuursvoorzitter van de pedagogische Hbo-opleiding SPO. Hij was voorzitter van de BelgischNederlandse Vereniging voor Opvoeding en Onderwijs en van de Internationale Associatie voor de Geschiedenis van Opvoeding en Onderwijs (ISCHE), en is lid van de redactie van Paedagogica Historica en lid van de redactieraad van History of Education, van History of Education Review, en van Pedagogiek. Zijn specialisme is de sociale en culture geschiedenis van opvoeding en onderwijs. Zijn nieuwste boek is ‘Het verlangen naar opvoeden. Over de groei van de pedagogische ruimte in Nederland sinds de Gouden Eeuw tot omstreeks 1900’ (Amsterdam: Bert Bakker, 2006). G. Kanselaar Prof. Dr. G. Kanselaar (1942) studeerde psychologische functieleer te Utrecht bij Van Parreren van 1966 tot 1972.Van 1972 tot 1988 is hij universitair (hoofd)docent geweest en in 1988 is hij hoogleraar aan de universiteit van Utrecht geworden met als leeropdracht Onderwijskunde, i.h.b. de onderwijspsychologie en ICT in het onderwijs. In de afgelopen jaren is hij projectleider geweest van verschillende extern gefinancierde projecten op het terrein van probleem oplossen, computertoepassingen in het onderwijs bij wiskunde, natuurkunde en talen en samenwerkend leren. In recente onderzoeken ligt de focus op de kwaliteit van de communicatieve interactie bij samenwerkend leren in computer ondersteunde leeromgevingen. Bestuurlijke functies zijn o.a. geweest voorzitter van de VOR, voorzitter van de kamer Onderwijskunde van de VSNU, lid van het college van bestuur van de SVO van 1989-1996, lid van de commissie Psychologie, Pedagogiek en Onderwijskunde van het NFWO in Brussel tot begin 2005, en lid beoordelingscommisie van het Instituts für Wissensmedien in Tübingen. Per 1 nov. 2005 is hij met emeritaat gegaan en hij is nu als honorair hoogleraar verbonden aan de universiteit Utrecht. R. van den Berg Prof. Dr. R. van den Berg (1940) is emeritus hoogleraar veranderingsmanagement en onderwijsinnovatie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 1969 behaalde hij aan de universiteit te Nijmegen zijn doctoraal Onderwijskunde (cum laude) met als specialisaties: sociologie en psychologie. In 1977 promoveerde hij aan de Universiteit te Utrecht op het onderwerp individualisering van het onderwijs. In de tachtiger jaren ontwikkelde hij samen met Prof. Dr. Roland Vandenberghe van de Universiteit te Leuven het Betrokkenheidsmodel met het daarbij behorende instrumentarium. Hij was en is lid van veel organisaties zoals de American Educational Research Association. Gedurende vijf jaar heeft hij meegewerkt aan het International School Improvement Project (ISIP) van het Center for
198 | Bijlagen : personalia
VLIR Pedagogische Wetenschappen.198 198
09-11-2006 12:10:15
Research and Innovation van de OESO (Parijs). In dit kader was hij verantwoordelijk voor enkele internationale wetenschappelijke publicaties over onderwerpen als: grootschaligheid, implementatie en institutionalisatie van innovatieprocessen. In 2004/2005 was hij als onderwijskundige lid van de visitatiecommissie Godgeleerdheid ter accreditering van 11 wetenschappelijke opleidingen in Nederland. Hij doceert en doet onderzoek op het gebied van innovatie, veranderingsmanagement en aanverwante gebieden, zoals leiderschap en het functioneren van docenten. Als zodanig is hij nog verantwoordelijk voor enkele toekomstige promoties. De laatste jaren is hij als academic director en als kerndocent verbonden aan de AVS-opleiding: “Master of Educational Superintendency” van de Radboud Universiteit te Nijmegen en als kerndocent verbonden aan diverse andere wetenschappelijke masteropleidingen, zoals: “OMO-School of Management” en “Master of Management in Education” (TIAS-Tilburg). Zijn meest recente publicaties gaan over sturing en innovatieprocessen in het onderwijs.
.
Bijlagen : bezoekschema’s | 199
VLIR Pedagogische Wetenschappen.199 199
09-11-2006 12:10:15
Bijlage II : Bezoekschema’s visitatie Pedagogische Wetenschappen / Sociale en Culturele Agogiek Katholieke Universiteit Leuven Dinsdag 28 februari 09u00 - 11u00 11u00 - 11u45 11u45 - 12u30
intern beraad visitatiecommissie bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinatoren betrokken opleidingen (ba - lic PW, MES-E, MES-N) opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg (ba - lic PW)
12u30 - 13u30
middagmaal
13u30 - 14u15
studenten bachelor, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
14u15 - 15u15 15u15 - 16u00 16u00 - 16u15 16u15 - 17u15 17u15 - 18u15 18u15 -19u15 19u30 20u30
(ba PW) studenten licenties inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (lic PW) assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg (ba - lic PW) pauze gesprek met zelfstandig academisch personeel inclusief ZAP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg (ba - lic PW) nabespreking commissie, extra tijd voor inzage cursussen, nota’s, examenopgaven,… gesprek met afgestudeerden van de opleiding (ba - lic PW) informele ontmoeting met het bestuur van de faculteit en opleidingsafgevaardigden (ba - lic PW) avondmaaltijd visitatiecommissie
200 | Bijlagen : bezoekschema’s
VLIR Pedagogische Wetenschappen.200 200
09-11-2006 12:10:15
Woensdag 1 maart 09u00 - 09u45 09u45 - 10u30 10u30 - 10u45 10u45 - 11u30 11u30- 12u15 12u15 - 13u15 13u15 - 14u15 14u15 - 16u30 16u30 - 18u00 18u00 - 19u00 19u15 20u15
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg (MES-E / MES-N) studenten en afgestudeerden (MES-N) inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg pauze studenten (MES-E) inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg gesprek met assisterend academisch personeel (MES-E / MES-N) inclusief AAP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg middagmaal gesprek met zelfstandig academisch personeel (MES-E / MES-N) inclusief ZAP-leden betrokken bij het onderwijskundig overleg bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven afgestudeerden (MES-E) informele ontmoeting met bestuur van de faculteit en opleidingsafgevaardigden (MES-E / MES-N) avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 2 maart 09u00 - 10u00 10u00 - 11u00 11u00 - 12u00 12u00 - 13u00 13u00 - 16u00 16u00
verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal) spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie gesprek met het bestuur van de faculteit, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator middagmaal intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Bijlagen : bezoekschema’s | 201
VLIR Pedagogische Wetenschappen.201 201
09-11-2006 12:10:15
Universiteit Gent Maandag 13 maart 16u30 - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
en opleidingsafgevaardigden
Dinsdag 14 maart 09u00 - 09u45 09u45 - 10u45 10u45 - 11u00 11u00 - 11u45 11u45 - 12u45 12u45 - 13u45 13u45 - 14u30 14u30 - 15u30 15u30 - 15u45 15u45 - 16u45
16u45 - 18u00 18u00 - 19u00 19u00 - 20u00 20u00
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator opleidingsverantwoordelijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg pauze studenten bachelor inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg studenten licenties, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg middagmaal assisterend academisch personeel bachelor en licenties, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg zelfstandig academisch personeel bachelor en licenties, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg en dr. AAP verantwoordelijk voor stages pauze gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
202 | Bijlagen : bezoekschema’s
VLIR Pedagogische Wetenschappen.202 202
09-11-2006 12:10:16
Woensdag 15 maart 09u00 - 11u00 11u00 - 12u00 12u00 - 13u00 13u00 - 14u00 14u00 - 17u00 17u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek computerlokalen e.d. spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijke middagmaal intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Bijlagen : bezoekschema’s | 203
VLIR Pedagogische Wetenschappen.203 203
09-11-2006 12:10:16
Vrije Universiteit Brussel Woensdag 19 april 09u00 - 11u00 11u00 - 11u45 11u45 - 12u30 12u30 - 13u30 13u30 - 14u15 14u15 - 15u15 15u15 - 16u00 16u00 - 16u15 16u15 - 17u15 17u15 - 18u15 18u15 -19u15 19u15 20u15
intern beraad visitatiecommissie bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinatoren, opleidingsverantwoordelijken (PW&SCA) opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg (SCA) middagmaal studenten bachelor inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (ba. SCA) studenten lic., inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (lic. SCA) gesprek met assisterend academisch personeel inclusief AAP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg (SCA) pauze gesprek met zelfstandig academisch personeel inclusief ZAP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg (SCA) nabespreking commissie, extra tijd voor inzage cursussen, nota’s, examenopgaven,… gesprek met afgestudeerden. (SCA) informele ontmoeting met de academische overheid en opleidingsafgevaardigden (SCA & PW) avondmaaltijd visitatiecommissie
204 | Bijlagen : bezoekschema’s
VLIR Pedagogische Wetenschappen.204 204
09-11-2006 12:10:16
Donderdag 20 april 09u00 - 09u45 09u45 - 10u45 10u45 - 11u00 11u00 - 11u45 11u45 - 12u45 12u45 - 13u45 13u45 - 14u45 14u45 - 16u45 16u45 - 18u00 18u00- 19u00 19u00 - 20u00 20u00
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg (PW) studenten lic., inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (lic. PW) pauze gesprek met assisterend academisch personeel, inclusief AAP-leden betrokken bij onderwijskundig overleg (PW) gesprek met zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP-leden betrokken bij het onderwijskundig overleg (PW) lunch verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding, ombudspersoon, internationalisering, interne kwaliteitszorg (facultair en centraal) bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. nabespreking commissie, extra tijd voor inzage cursussen, nota’s, examenopgaven,… gesprek met afgestudeerden van de opleiding (PW) informele ontmoeting met bestuur van de faculteit en opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 21 april 09u00 - 10u00 10u00 - 11u00 11u00 - 12u30 12u30 - 13u30 13u30 - 15u30 15u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie gesprek met het bestuur van de faculteit, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering middagmaal vervolg intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Bijlagen : bezoekschema’s | 205
VLIR Pedagogische Wetenschappen.205 205
09-11-2006 12:10:16
VLIR Pedagogische Wetenschappen.206 206
09-11-2006 12:10:16
VLIR Pedagogische Wetenschappen.207 207
09-11-2006 12:10:16
VLIR Pedagogische Wetenschappen.208 208
09-11-2006 12:10:16