Brussel, december 2004
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat Egmontstraat 5 - 1000 Brussel Tel. 02 550 15 94 - Fax 02 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be
Wettelijk depot: D/2004/2939/7
Woord vooraf Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht die opleidingen in 2003-2004. Dit initiatief kadert mede in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Bij de onderwijsvisitatie van de tweede ronde drukken de visitatiecommissies hun oordeel over de opleidingen uit met een evaluatiescore voor zeventien kwaliteitskenmerken. Het is onverantwoord op basis hiervan een rangordening van universiteiten te maken of evaluatiescores van verschillende visitatiecommissies onderling te vergelijken. Elke visitatiecommissie bepaalt immers zelf de normen voor elk van de zeventien kwaliteitskenmerken en de gewogen gewichten van meerdere aandachtspunten die per kenmerk in één evaluatiescore moeten worden uitgedrukt. Daarom blijven ook de kwalitatieve oordelen in de tekst van het rapport zelf zeer belangrijk. In de nieuwe procedure legt elke visitatiecommissie vooraf ter discussie aan de opleidingen haar eigen referentiekader voor. Daarin verwoordt de commissie waaraan een goede opleiding in het betrokken studiegebied volgens haar zou moeten voldoen. Sterker dan in de eerste ronde wordt nu ook de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs in de evaluatie betrokken door enkele extra aandachtpunten mee in rekening te brengen. Een ander nieuw element in de visitaties van de tweede ronde is dat de visitatiecommissie nagaat wat de opleidingen met de aanbevelingen van de commissie uit de eerste visitatieronde deden. Met de vernieuwde visitatieprocedure anticipeert de VLIR ook al enigszins op de invoering van de bachelor-masterstructuur, in het bijzonder op de invoering van systemen van kwaliteitszorg en accreditatie die meer en meer internationaal georiënteerd worden. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het
5
12/2004
rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom worden de visitatierapporten op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is van het academisch basisonderwijs in het studiegebied economische en toegepaste economische wetenschappen en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag danken we op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in terecht geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun universiteit nog te verbeteren.
A. Oosterlinck voorzitter VLIR
12/2004
6
Algemene Beschouwingen van de visitatiecommissie met betrekking tot de gevisiteerde opleidingen
Dit was de laatste visitatiecommissie “oude stijl” die opmerkelijk genoeg voor het eerst het volledige spectrum van opleidingen aan de zeven Vlaamse universitaire instellingen in de economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica bezocht, aan de vooravond als het ware van de grootste hervorming in het hogere onderwijs in Vlaanderen, de invoering van de nieuwe Bachelor-Master (bama) structuur. Omwille van dit brede spectrum van opleidingen werd deze commissie uitzonderlijk uitgebreid met extra leden. Deze leden hadden allen een zeer diverse achtergrond en beroepsprofiel en vertegenwoordigden de verschillende disciplines en beroepenvelden. De volledige consensus over het referentiekader was in die zin opvallend. De voltallige commissie heeft in dit referentiekader duidelijk gesteld dat alle gevisiteerde opleidingen in essentie economische opleidingen zijn, en als dusdanig geëvalueerd dienen te worden. De toegepaste economische opleiding in haar geheel en de studie van belangrijke functionele domeinen van de bedrijfseconomie moet expliciet gebaseerd zijn op en gevoed worden door algemeen economische principes en inzichten. Een opleiding vanuit deze invalshoek moet de studenten een scherp en paraat economisch-analytisch inzicht, een kritische reflex en een bijzondere aandacht voor empirische verificatie bijbrengen, naast uiteraard een aantal noodzakelijke professionele vaardigheden. Dit is de ogen van de commissie kenmerkend voor een universitaire of academische opleiding en vormt het onderscheidend criterium met een professionele of beroepsvoorbereidende opleiding. Deze visie van de commissie loopt als een rode draad doorheen de verschillende kwaliteitskenmerken die zij heeft beoordeeld. Op het eerste zicht was dit niet het ideale moment om een aantal reeds overbelaste onderwijsverantwoordelijken aan een spervuur van vragen te onderwerpen van een commissie die formeel slechts oog zou hebben voor onderwijsprestaties die
7
12/2004
effectief binnen enkele maanden tot het verleden zouden behoren. Zoals de aanhef in één van de zelfstudie rapporten het wellicht algemene gevoel onder facultaire coördinatoren spreukwijs verwoordde: “Dura lex, sed lex”. De timing van deze visitatie zal de gevisiteerde faculteiten dan ook als vrij Pareto suboptimaal overgekomen zijn, en toegegeven, zeker in de voorbereidende fase, vooraleer het echte visitatiewerk plaatsvond, ons ook. Terugblikkend op onze zeven achtereenvolgende visitaties doorheen Vlaanderen van Antwerpen tot Koekelberg, van Diepenbeek tot Kortrijk, ontstaat echter een bijna diametraal tegenovergestelde indruk: dat dit mogelijk het ideale moment was voor een laatste, grondige doorkijk van hoe goed de Vlaamse opleidingen in de (bedrijfs-)economie voorbereid zijn voor het nieuwe Europese hogere onderwijsstelsel. Wij hebben dan ook dankbaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid die ons geboden werd om tijdens de visitatie ook de verantwoordelijken voor de bama onderwijshervormingen in detail uit te vragen over hun nieuwe onderwijsplannen. In de instellingen die de commissie als eerste bezocht (november 2003) betrof het hier veelal nog niet-gefinaliseerde concepten; in de laatste visitaties (mei 2004) kon men al inschattingen geven van de interesse van studenten in de nieuwe opleidingen. Kortom, de commissie heeft haar opdracht ruim opgevat en van de unieke timing van deze visitatie gebruik gemaakt om met de vele vakgenoten binnen de verschillende (bedrijfs-) economische opleidingen niet alleen de onderwijsprestaties uit het verleden te bespreken maar ook uitvoerig en open van gedachten te wisselen over de toekomst en kwaliteit van het Vlaamse universitaire onderwijs. Als laatste visitatierapport oude stijl en in zekere zin als afscheid van een periode van opbouw en uitbouw van een Vlaamse universitaire onderwijs beoordelingssystematiek, wenst de commissie hier dan ook een aantal algemene beschouwingen mee te geven.
12/2004
1.
De kwaliteit van het Vlaamse universitaire onderwijs, zoals geïllustreerd in het geval van de visitatie van de zeven verschillende (bedrijfs-)economische disciplines, lijkt uitstekend. Het universitaire onderwijs behoort zonder meer tot één van de “verborgen” competitieve voordelen van Vlaanderen. Zoals soms het geval is in het buitenland, scoort geen van de opleidingen bij zowel de kleine als grote universitaire instellingen een onvoldoende op de kwaliteit van de aangeboden vakinhoud of de onderwijsstaf, integendeel de scores variëren amper tussen de verschillende universitaire instellingen van goed tot zeer goed. De hoge universitaire kwaliteitsnormen zijn vanuit dit perspectief in Vlaanderen uitgegroeid tot een publiek “goed” zoals ook perfect omschreven met deze Nederlandse woordspeling. De ene instelling trekt zich aan de andere op, grote inhoudelijke kwaliteitsverschillen tussen de universitaire instellingen zijn er, op het gebied van de (bedrijfs-)economische opleidingen niet. Vanuit dit perspectief heeft de systematiek van onderwijsvisitaties een duidelijk positieve impact gehad op het Vlaamse universitaire (bedrijfs-)economische onderwijs.
2.
De (bedrijfs-)economische opleidingen in Vlaanderen staan dan ook klaar om in het nieuwe universitaire Europese bamalandschap de comparatieve voordelen van hun opleidingen ten opzichte van die in het buitenland ten volle te
8
benutten. Verwacht kan worden dat in de komende jaren nog meer studenten uit andere Europese landen via uitwisselingsprogramma’s en eigen keuze, de kwaliteit van de Vlaamse (bedrijfs-)economische opleidingen zullen ontdekken en daar ook naar zullen toestromen, tenminste als de betrokken faculteiten een systematisch internationaliseringsbeleid zullen voeren. Een praktisch probleem daarbij is echter de beperking die het Vlaamse decreet met betrekking tot taalgebruik vooral aan (bedrijfs-) economische opleidingen oplegt. Weliswaar zou de ruimte die het decreet biedt in de huidige formulering al maximaal benut kunnen worden. Toch valt op, zeker bij de buitenlandse leden van deze visitatiecommissie, hoe dit decreet op gespannen voet staat met het vrij unieke kenmerk van de Vlaamse (bedrijfs-)economische opleidingen: de uitzonderlijke aandacht in, en ruimte binnen, deze opleidingen voor het aanleren van vreemde talen. Dit leidt tot een aantal paradoxale vaststellingen: zo kunnen de Vlaamse universitaire instellingen in het hoofdstedelijk gewest Brussel noch de voordelen van de meertaligheid van Vlaamse studenten, noch de oude, historisch opgebouwde tweetaligheid van staf en opleidingen in relatie tot hun vroegere Franstalige zusterfaculteiten, ten volle benutten, als competitief wapen in de strijd om Europese studenten. De onderwijstaal beperkingen voor opleidingen zoals (bedrijfs-)economie waarbij een groot deel van de studenten straks in een Engelse taalomgeving zal werkzaam zijn en zal moeten communiceren, waarin de recentste en de beste tekstboeken hoe dan ook slechts in het Engels beschikbaar zijn, remmen de instroom van niet-Nederlandstalige buitenlandse studenten en staf. Tezelfdertijd ondergraven zij één van Vlaanderen’s unieke comparatieve voordelen. Dit is en blijft dan ook een punt van zorg voor de commissie ook naar de toekomst toe. Ondanks de bijzondere aandacht voor vreemde talen in de (bedrijfs-)economische opleidingen aan de Vlaamse universiteiten, werd, en naar het laat aanzien, zal ook in de toekomst te weinig gebruik gemaakt worden van mogelijkheden tot Europese uitwisseling van studenten. Dit geldt zowel voor Vlaamse studenten richting buitenland als buitenlandse studenten richting Vlaanderen. Wat dit laatste betreft eist het Vlaamse decreet wellicht zijn hoogste tol. De commissie beveelt dan ook alle Vlaamse (bedrijfs-)economische faculteiten aan de uitzonderingen en bijzondere mogelijkheden die het decreet biedt, maximaal te benutten. Daarbij kan ook gedacht worden aan mogelijke allianties met buitenlandse universiteiten. 3. Tegenover de weinig te differentiëren, hoge kwaliteit van de inhoud en staf van de (bedrijfs-)economische opleidingen in Vlaanderen staat een sterk toegenomen differentiatie in onderwijsvorm en –begeleiding. De Vlaamse universitaire instellingen bieden ongeveer alles wat er op onderwijskundig gebied te bieden valt. Van het traditionele hoorcollege onderwijs tot het kleinschalige projectmatige onderwijs; van massaonderwijs met de typische universitaire zelfdiscipline en onafhankelijkheidseisen die aan studenten gesteld moet worden tot het kleinschalige onderwijs met intensieve begeleiding en grote sociale controle door de studenten zelf. Kortom, het aanbod is groot en gediversifieerd. En ook naar de toekomst blijft deze variëteit ondanks de nieuwe gemeenschappelijke bamastructuur behouden. Zo willen de twee kleinere universitaire instellingen
9
12/2004
die slechts de eerste cyclus van de opleiding aanbieden, zich in de nieuwe bamastructuur enerzijds (K.U.Brussel) uitbouwen tot universitaire bacheloropleiding en anderzijds (KULAK) tot tweejarige opstapcampus. Over de hele breedte beschouwd, juicht de commissie deze variëteit in onderwijsstructuur en onderwijsvormen zonder meer toe. Zij beantwoordt aan de behoefte tot meer alternatieve onderwijsvormen toegespitst op de sterk verschillende behoeften van studenten. Tezelfdertijd kan zij bijdragen tot een lagere uitstoot van studenten uit het universitaire onderwijs. 4. Deze differentiatie heeft natuurlijk ook haar prijs. Het Vlaamse landschap met zijn zeven (bedrijfs-)economische opleidingen wordt gekenmerkt door grote verschillen in studenten/staf ratio’s en dus ook bekostiging van opleidingen. Deze verschillen worden slechts gedeeltelijk gecompenseerd door de schaalvoordelen en de bijdrage die (bedrijfs-)economische faculteiten leveren als toeleverancier van onderwijs aan andere faculteiten, in vooral de grote universiteiten. Zij leiden ertoe dat in de grote universitaire instellingen het universitair personeel zwaar belast wordt met onderwijstaken, weinig tijd heeft voor onderzoek en de keuze voor traditionele vormen van grote hoorcolleges niet echt een keuze is maar eerder ingegeven is door puur financiële noodzaak. In vele faculteiten ontbreekt in toenemende mate voldoende kritische massa op essentiële onderdelen van de (bedrijfs-)economie. De vraag dient dan ook gesteld of de financiële versnippering van opleidingen over zeven universitaire instellingen nog wel gerechtvaardigd is. 5. De nieuwe bamahervormingen roepen ook vragen op naar de positie van de universitaire (bedrijfs-)economische opleidingen ten opzichte van de opleidingen van commerciële bedrijfs- en beleidswetenschappen van de hogescholen, en dan vooral de opleidingen bij hogescholen van de tweede cyclus. Het onderscheid tussen beide opleidingen was tot op heden verankerd in de al dan niet universitaire inbedding van de opleiding. Wat de universitaire opleidingen betreft, kwam dit onder meer tot uiting in het sterk algemeen vormende karakter van de (bedrijfs-)economische opleidingen. Vraag is hoe dit onderscheid zich in de toekomst zal laten gelden binnen het kader van de nieuwe uniforme benaming ‘bachelor’. De meeste universitaire instellingen hebben dan ook allianties gesloten met hogescholen. De meeste van deze allianties lijken echter ingegeven door defensieve strategische, dikwijls top down geïnitieerde overwegingen eerder dan een reëel geloof in de complementariteit/synergie tussen beide soorten hoger onderwijs. Vanuit dit perspectief is het jammer dat deze visitatiecommissie geïnitieerd door de VLIR, ook niet de instellingen van hoger onderwijs van twee cycli mocht visiteren (een bevoegdheid van de VLHORA) al was het maar om de potentiële mogelijkheden voor samenwerking scherper tegen het licht te houden. 6. Deze commissie mocht als eerste de verschillende opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur beleidsinformatica als geheel visiteren. Voorheen werden deze opleidingen apart gevisiteerd. De benaming van deze opleidingen lijken
12/2004
10
sterk ingebed in het Vlaamse landschap. Ook deze commissie vindt dat de benaming “Toegepaste Economische Wetenschappen” de bedrijfseconomische lading van de opleiding niet echt dekt, maar zij onderkent het gegeven dat de TEW-benaming een duidelijk studenten aantrekkingspremium kent. Hetzelfde geldt voor de unieke Belgische opleidingsbenaming van ”Handelsingenieur” waarin ook nog de vijfjarige duur van de studie verankerd ligt. Ook hier geldt zoals de ervaring van de Universiteit Gent met de opleiding technische bedrijfskunde illustreert, dat de benaming ‘handelsingenieur’ een belangrijk studentenaantrekkingspremium kent. Maar ook hier stelt zich de vraag hoe in het verdere harmonisatieproces van universitaire diploma’s binnen Europa, deze specifiek Vlaamse (Belgische) diploma’s binnen de (bedrijfs-)economie behouden kunnen blijven en attractiepolen kunnen blijven, ook voor buitenlandse studenten, of zich eerder zullen moeten aanpassen, met een transparantere benaming die beter de lading dekt. Vanuit dit perspectief valt het de commissie ook op hoe verschillend de opleidingen wel worden ingevuld. Dit geldt zowel voor de TEWals de HI-opleidingen. In het ene geval domineren in de TEW-opleiding bedrijfseconomische vakken, in het andere geval algemeen economische vakken. Op eenzelfde manier wordt in de ene HI-opleiding veel en gediversifieerd aandacht besteed aan technische vakken zoals natuurkunde, scheikunde, biologie, inclusief practica, in het andere geval wordt volstaan met een minimum hoeveelheid natuurkunde. Kortom, de opleiding- en diplomabenamingen TEW en HI, hoe populair ook bij studenten en bedrijfsleven, bestaan uiteindelijk uit weinig vergelijkbaar onderwijsmateriaal. 7. Het was niet de taak van deze commissie om ook het onderzoek uitgevoerd in de bezochte faculteiten te beoordelen. Onderzoek in de faculteiten kwam alleen indirect aan de orde in de beoordeling van de ‘Onderzoekscomponent van het onderwijs’ in de opleidingen. Op dat punt scoren de opleidingen van voldoende tot zeer goed. Toch wil de commissie wijzen op de afwezigheid van de faculteiten op hoge plekken op recente Europese ranglijsten van kwaliteit van (bedrijfs-)economisch onderzoek. De commissie is daarover bezorgd. Gebrek aan onderzoekskwaliteit zal op den duur ook de kwaliteit van de opleidingen gaan aantasten en dus de concurrentiepositie van de opleidingen binnen Europa. De commissie spoort daarom de faculteiten aan een gericht beleid te gaan voeren ter verbetering van de kwaliteit van het onderzoek. Dat kan op een aantal manieren in de ogen van de commissie op grond van haar waarnemingen tijdens de visitatie. De commissie heeft daar op diverse plaatsen ook op gewezen. Ten eerste kan de kwaliteit van de doctoraatsopleidingen (voor assistenten) verbeterd worden door een sterkere structurering ervan in termen van een echte uitgebouwd (gevorderd) onderwijsdeel. Op een aantal plekken wordt nu overwogen om doctoraats-bursalen te gaan aannemen in plaats van assistenten. De commissie ondersteunt deze ontwikkeling omdat bursalen preciezer hun activiteiten zullen gaan richten op het schrijven van een proefschrift. Daardoor zal de ‘doorlooptijd’ van het schrijven van een doctoraat verkorten. Omdat er ook meer bursalen dan assistenten kunnen aangenomen worden zal zo de ‘output’ aan doctoraten
11
12/2004
gevoelig kunnen stijgen. Die is nu eerder laag, gezien in een Europees perspectief. Daarnaast kan ook het personeelsbeleid voor docenten gericht worden op een grotere onderzoeksoutput door het invoeren van een tenure-track systeem. Tenslotte, en de commissie maakt daar in een aantal deelverslagen ook opmerkingen over, wordt in de ogen van de commissie aan de faculteiten op alle niveaus (docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar) te vaak lokaal geworven. De commissie beveelt aan om op het punt van de werving van faculteitsleden ‘de ramen open te gooien’. Mobiliteit hier, ook internationale werving, is volgens de commissie essentieel om de onderzoekskwaliteit binnen de Vlaamse (bedrijfs-)economische faculteiten te verhogen. Daarbij zou nadrukkelijk ook gekeken worden naar het ‘terughalen’ van de omvangrijke ‘diaspora’ van Vlaams (bedrijfs-)economisch onderzoekstalent uit het buitenland, op zich de kwaliteit van de Vlaamse opleidingen onderstrepend, met name uit de Verenigde Staten. Het voorliggende, laatste rapport van de VLIR van de visitatiecommissie “Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische Wetenschappen en Handelsingenieur” sluit een lange periode af van visitaties van universitaire opleidingen in Vlaanderen die een belangrijke impuls hebben gegeven aan de kwaliteit van het universitaire onderwijs in Vlaanderen. De (bedrijfs-)economische opleidingen zijn daar een goed voorbeeld van. Als voorzitter van deze commissie en voorzitter van de vorige visitatiecommissie “Economische Wetenschappen” (1997) heb ik zelf op een aantal punten de soms indrukwekkende vooruitgang kunnen vaststellen die werd gerealiseerd over de afgelopen zeven jaar. Wat daaruit blijkt, is dat onderwijs ondanks het toenemende gebruik van allerlei technische hulpmiddelen, nog steeds mensenwerk is. Dat de interne, intrinsieke motivatie van het academisch onderwijzend en ondersteunend personeel veelal de doorslag geeft in de positieve kwaliteitsbeoordeling van een opleiding. Een externe beoordeling van onderwijsprestaties zoals deze van een visitatiecommissie heeft optimaal nut wanneer zij erin slaagt in die gevallen waar het noodzakelijk is, de vicieuze cirkel van interne motivatie opnieuw op gang te brengen. Onze commissie had, wat dat betreft, een gemakkelijke taak. Zoals hierboven reeds vermeld, is de kwaliteit van de universitaire (bedrijfs-)economische opleidingen in Vlaanderen bijzonder goed. In naam van de hele visitatiecommissie wil ik ook mijn oprechte waardering uitspreken richting onderwijscoördinatoren in de verschillende universitaire instellingen voor de kwaliteit van de zelfstudies, de ontvangst en organisatie, en de openheid waarmee de gesprekken met staf, studenten en facultaire en universitaire beleidsverantwoordelijken gevoerd konden worden. Tenslotte, en opnieuw in naam van de hele visitatiecommissie wil ik de secretaris bijzonder bedanken voor de uitmuntende ondersteuning, en de zeer stipte verslaglegging van de verschillende visitaties en vergaderingen. Namens de visitatiecommissie,
Luc Soete, 15 juni 2004
12/2004
12
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR
3
Algemene beschouwingen van de visitatiecommissie
5
Deel 1: Algemeen deel
15
I. De onderwijsvisitatie economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica
17
1. Inleiding
17
2. De betrokken opleidingen
17
3. De visitatiecommissie
18
3.1.
Samenstelling
3.2.
Taakomschrijving
19
3.3.
Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding 3.3.2. Bezoek aan de instellingen 3.3.3. Rapportering
20 20 20 20
18
4. Korte teugblik op de visitatie
21
5. Opzet en indeling van het rapport
22
II. Het referentiekader
23
1. Doelstelling van de verschillende opleidingen
24
2. Minimumeisen ten aanzien van de opleidingen
24
3. Algemene didactische vereisten
25
4. Minimumeisen die aan de afgestudeerden gesteld worden
27
5. Eisen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt
27
13
12/2004
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief
29
1. Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
29
2. Programma
30
2.1.
De volledige opleidingen TEW
30
2.2.
De volledige opleidingen HI
36
2.3.
De kandidaatsinstellingen
37
2.4.
Werkvormen / Onderwijsleersituatie
37
2.5.
Toetsing en examinering
39
2.6.
De bamahervormingen
39
3. Eindverhandeling en stage 3.1.
Eindverhandeling
40
3.2.
Stage
40
4. Studenten
41
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten
41
4.2. Slaagcijfers – studierendementen
43
5. Studeerbaarheid
12/2004
40
45
5.1.
Studietijd
45
5.2.
Studievoorlichting en -begeleiding
46
6. Afgestudeerden
46
7. Opleiding als organisatie
46
8. Gebouwen en infrastructuur
47
9. Personeel en personeelsbeleid
48
10. Internationalisering
50
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs
51
12. Interne kwaliteitszorg
52
IV. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
55
14
Deel 2: Opleidingsrapporten
59
1. Universiteit Antwerpen De opleidingen toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica
61
2. Katholieke Universiteit Brussel De opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur (kandidaturen)
87
3. Katholieke Universiteit Leuven De opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica
105
4. Vrije Universiteit Brussel De opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur
133
5. Katholieke Universiteit Leuven, campus Kortrijk De opleiding toegepaste economische wetenschappen (kandidaturen)
157
6. Limburgs Universitair Centrum De opleidingen toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica
175
7. Universiteit Gent De opleidingen economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen
201
Bijlagen
227
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
229
Bijlage 2: De bezoekschema’s
233
Bijlage 3: Reactie van de faculteit TEW van het LUC op het visitatierapport
245
15
12/2004
12/2004
16
Deel 1 Algemeen deel
17
12/2004
12/2004
18
I.
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische Wetenschappen, Handelsingenieur en Handelsingenieur in de Beleidsinformatica aan de Vlaamse universiteiten, die zij in de periode november 2003 – mei 2004, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteit gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2.
De betrokken opleidingen
Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: – van 17 november t.e.m. 19 november 2003: Universiteit Antwerpen - Toegepaste Economische Wetenschappen - Handelsingenieur - Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
19
12/2004
– van 10 december t.e.m. 11 december 2003: Katholieke Universiteit Brussel - Toegepaste Economische Wetenschappen (kandidaturen) - Handelsingenieur (kandidaturen) – van 18 februari t.e.m. 20 februari 2004:
Katholieke Universiteit Leuven - Economische Wetenschappen - Toegepaste Economische Wetenschappen - Handelsingenieur - Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
– van 29 maart t.e.m. 31 maart 2004:
Vrije Universiteit Brussel - Toegepaste Economische Wetenschappen - Handelsingenieur
– van 8 april t.e.m. 9 april 2004:
Katholieke Universiteit Leuven, campus Kortrijk - Toegepaste Economische Wetenschappen (kandidaturen)
– van 28 april t.e.m. 30 april 2004:
Limburgs Universitair Centrum - Toegepaste Economische Wetenschappen - Handelsingenieur - Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
– van 12 mei t.e.m. 14 mei 2004:
Universiteit Gent - Economische Wetenschappen - Toegepaste Economische Wetenschappen
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatischorganisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3.
De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 13 oktober 2003.
12/2004
20
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: –
Prof. dr. L. Soete, gewoon hoogleraar internationale economische betrekkingen, Universiteit Maastricht.
Leden: –
Prof. dr. ir. J.W. Bertrand, gewoon hoogleraar technische bedrijfskunde, Technische Universiteit Eindhoven.
–
Prof. dr. W. Buijink, gewoon hoogleraar bedrijfseconomie, Universiteit van Tilburg.
–
Prof. dr. em. H. Mevissen, gewoon hoogleraar bestuurlijke informatiekunde, Vrije Universiteit Amsterdam.
–
Dhr. K. Van Goethem, onderwijsdeskundige, socioloog, ere-directeur academische planning Universitaire Instelling Antwerpen.
–
Dhr. F. Verdonck, doctor in de Rechten en licentiaat in de Economische Wetenschappen, bestuurder van vennootschappen, bankier, ex-gedelegeerd bestuurder Almanij.
Dr. P. Van Der Voort, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als secretaris van de commissie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a) op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijk kennis; b) het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
21
12/2004
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 31 oktober 2003. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs in de Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur. De gesprekken zijn verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van de zelfevaluatierapporten. Verder heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie, zoals verslagen, voorbeelden van examenvragen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, die door de opleidingen ter beschikking werden gesteld. Ook werden door de visitatiecommissie nog vóór de bezoeken een aantal eindverhandelingen opgevraagd en gelezen. Tevens werden onderwijsruimten, practicumlokalen, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Deze hebben de commissie een goed beeld gegeven van de omgeving waarin het onderwijs plaatsvindt. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de hand van een presentatie door de voorzitter aan de gevisiteerde opleiding.
3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in de tweede ronde, een letterscore toegekend aan 17 kwaliteitsaspecten. De faculteiten werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten in de mate dat zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt.
12/2004
22
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
4.
Korte terugblik op de visitatie
De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de opleidingen economische wetenschappen – toegepaste economische wetenschappen – handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica in Vlaanderen van naderbij te bekijken, maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Deze reflectie en dit debat luiden meteen het einde van een periode in het Vlaamse hoger onderwijs in. De hervormingen in het hoger onderwijs vanaf september 2004 zullen voor de opleidingen het begin zijn van een nieuwe – maar voorlopig onzekere – toekomst. De commissie is er zich van bewust dat ze voor de opleidingen op een ongunstig moment kwam. Nochtans is de commissie van oordeel dat deze visitatie uitermate relevant en leerrijk kan zijn: door de huidige situatie met de merites en tekorten in de respectieve opleidingen te beschrijven, beschikken de opleidingen over een ijkpunt voor accreditatie-aanvraag na het verstrijken van de overgangsaccreditatie over 8 jaar. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om, vanuit een kritische ingesteldheid, op een constructieve wijze voorstellen tot verbetering te doen en bij te dragen tot de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de opleiding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de context van de unieke opleiding. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de economische wetenschappen in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Naast de vergelijking van de verschillende opleidingen zou het voor de commissie interessant geweest zijn om de situatie in de hogescholen, met name de te academiseren 4-jarige opleidingen, nader te kennen. Op die wijze zou het Vlaams economisch onderwijs als geheel kunnen worden gekaderd en beoordeeld. Tot slot wenst de visitatiecommissie haar dank te betuigen aan al diegenen die binnen de universiteiten betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van de visitatie.
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
23
12/2004
5.
Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergeven. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
12/2004
24
De onderwijsvisitatie Economische Wetenschappen – Toegepaste Economische Wetenschappen – Handelsingenieur – Handelsingenieur in de Beleidsinformatica
II. Referentiekader van de visitatiecommissie economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica
Bij de beoordeling van de verschillende opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur heeft de visitatiecommissie kennis genomen van de doelstellingen die de verschillende opleidingen zichzelf hebben gesteld. De commissie gaat uit van haar eigen referentiekader, dat – in tegenstelling tot de visitatie eerste ronde – werd vastgelegd voorafgaandelijk aan de visitaties van de opleidingen. Het spreekt voor zich dat de commissie het nodige respect betoont voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit van de opleidingen binnen het Vlaams universiteitslandschap. Dit neemt echter niet weg dat van de opleidingen mag worden verwacht dat zij een aantal minimumeisen verwezenlijken. Het referentiekader, dat voor de commissie als het ware de basis vormt voor haar visitatie wordt hieronder in meer detail omschreven en bevat: – de doelstellingen van de opleiding economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica; – de minimumeisen ten aanzien van de opleidingen; – een aantal algemeen didactische vereisten; – de minimumeisen die aan de afgestudeerden worden gesteld; – de minimumeisen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt.
Referentiekader
25
12/2004
1.
Doelstellingen van de verschillende opleidingen De commissie ziet de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur als economische opleidingen. Dit betekent dat verwacht kan worden dat deze opleidingen uiteindelijk bekwame economen, bedrijfseconomen, handelsingenieurs en handelsingenieurs in de beleidsinformatica zullen vormen, met een kritische geest, die economische en andere maatschappelijke verschijnselen zelfstandig kunnen duiden en probleemsituaties vanuit een economische invalshoek kunnen ontleden en tot een oplossing brengen, en dus zowel analytisch als synthetisch kunnen redeneren.
2.
Minimumeisen ten aanzien van de opleidingen
De visitatiecommissie is van mening dat de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur minimaal aan volgende eisen dienen te voldoen: – In de eerste plaats moet de opleiding een algemene en economische vorming geven, die stoelt op een brede basis en gericht is op de toepassing van deeconomische theorie: -
met betrekking tot micro-, meso- en macro-economische problemen binnen het gebied van de economische wetenschappen;
-
met betrekking tot interne problemen en externe omgevingsproblemen waarmee verschillende soorten bedrijven en organisaties geconfronteerd worden binnen het gebied van de toegepaste economische wetenschappen;
-
en specifiek met betrekking tot bedrijfstechnische en informatica problemen voor de handelsingenieur opleiding.
– De opleiding moet studenten afleveren die in staat zijn tot autonoom en effectief onderkennen, structureren en oplossen van economische problemen, vanuit welke herkomst dan ook, steunend op een degelijke theoretische en methodologische onderbouw en creatief en innovatief gebruik makend van de wetenschappelijke kennis. – Daarnaast is het wenselijk dat de student de kans krijgt om zich te specialiseren in subdomeinen van elke opleiding. – Voor de commissie is de breedheid van de opleiding een essentieel kenmerk. Dat houdt ook in dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het juridisch, sociaal, politiek, psychologisch, historisch kader van economische problemen als aan het onderzoeksmethodologisch kader.
12/2004
26
Referentiekader
– De inhoud van de opleiding moet gevoed worden vanuit het eigen onderzoek van de docenten, zodat de studenten, via seminaries, practica en dergelijke voldoende in contact komen met wetenschappelijk onderzoek, met het oog op het ontwikkelen van de vaardigheden en attitudes die vereist zijn om actief deel te nemen aan wetenschappelijke activiteiten van de discipline. – De opleiding moet zelfstudie aanleren en aanmoedigen, met het oog op het onontbeerlijke levenslang leren. – De opleiding moet voldoende functionele mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid bijbrengen, naast in het Nederlands, ook in het Frans en het Engels, evenals voldoende relevante computervaardigheden. – De opleiding moet de nodige aandacht besteden aan de persoonlijkheidsvorming en sociale vaardigheden van de student. – De opleiding moet door middel van een voldoende contact met de praktijk de studenten een zicht bieden op de samenhang tussen de opleiding en de latere beroepsuitoefening; de eindverhandeling is hiervoor een instrument dat de studenten een aanzet geeft tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap, het beroepsmatig toepassen van de opgedane wetenschappelijke kennis of een combinatie van beide. In deze context wordt de eindverhandeling gezien als een naar inhoud en vorm verzorgd rapport dat een kritisch geargumenteerde en oplossingsgerichte reflectie weergeeft op een economische en/of technologische probleemstelling, steunend op literatuuronderzoek en bij voorkeur enig verantwoord veldonderzoek.
3.
Algemene didactische vereisten
– De opleiding is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke en de beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en de efficiëntie van het opleidingsprogramma. Het opleidingsprogramma moet aansluiten bij de doelstellingen en minimumeisen zoals hierboven geformuleerd, het moet een goede samenhang vertonen, waarbij de grondige opleiding van de eerste cyclus de nodige basisvaardigheden bijbrengt die een zekere differentiatie en specialisatie tijdens de tweede cyclus mogelijk maken, zonder evenwel het zicht op de totaliteit van het vakgebied te verliezen. – De studenten zijn verantwoordelijk voor de studiekeuze, het leerproces, de effectiviteit en de voortgang van hun studie. – De verantwoordelijken van de opleidingen dienen aan de studenten de gelegenheid te geven deze verantwoordelijkheid op te nemen, door een naar vorm en inhoud kwalitatief hoogstaand aanbod, mede gebaseerd op eigen onderzoekservaring. Een dergelijk aanbod dient zowel te beantwoorden aan de eisen die aan een universitair opleidingsprogramma in het algemeen kunnen worden gesteld, met name eisen betreffende de te realiseren doelstellingen, de vormgeving en de invulling van het feitelijke leer- en vormingsproces en van de evaluatie, als aan de specifieke eisen die met betrekking tot het vakgebied
Referentiekader
27
12/2004
vooropstaan, zoals wetenschappelijk gehalte, koppeling met onderzoek, actualiteit, beroepsgerichtheid enzovoort. De kwaliteit van het aanbod moet regelmatig worden geëvalueerd, bijvoorbeeld door de organisatie van onderwijsenquêtes bij studenten en afgestudeerden. – Wat de doelstellingen betreft, staat de relevantie voorop. Deze relevantie kan worden afgewogen aan het wetenschappelijk actualiteitsgehalte en de beroepsvoorbereidende kwaliteit van de doelstellingen. Bovendien dienen de eind- en intermediaire doelstellingen van de opleiding van meet af aan duidelijk te zijn voor de studenten, en dienen de afzonderlijke opleidingsonderdelen aan de student bekend gemaakt te worden.. – Wat het feitelijke leer- en vormingsproces betreft, zijn overwegend volgende aspecten beslissend: -
De inhoudelijke invulling van het leer- en vormingsproces genereert eisen naar de kwaliteit van het beschikbare studiemateriaal en de bredere documentaire ondersteuning van het proces, evenals naar de coherentie waarmee het feitelijk proces de vooropgestelde doelstellingen dekt.
-
Het opleidingsmanagement (inhoudelijk, werkvormen, infrastructuur) dient op een adequate wijze te gebeuren. Een centraal gestuurd systeem met beslissingsmacht is wenselijk.
-
Er moet een beredeneerde keuze gemaakt worden voor geschikte en variabele werkvormen, en de nodige infrastructuur voor de implementatie van deze werkvormen dient beschikbaar te zijn. De werkvormen dienen dus ondersteund te worden met gepaste communicatie- en informatietechnologieën, adequate materiële infrastructuur, enzovoort.
-
Het leerproces dient met name ondersteund te worden door een moderne didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en onderwijsmateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. De gehanteerde werkvormen dienen gericht te zijn op het aanleren van het zelfstandig, actief verwerken van de leerstof. Belangrijk hierbij is dat voldoende aandacht wordt besteed aan de didactische vaardigheden van de docenten.
-
De opleiding dient een beleid te voeren dat ernaar gericht is om het cursusmateriaal volledig elektronisch beschikbaar te stellen
– In hoofde van de student dient te worden gekeken naar zijn belasting, zijn mogelijkheden voor efficiënt gebruik van de studietijd, enzovoort. Bovendien is van belang of in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met individuele verschillen, onder meer in studietempo. Dit laatste kan bijvoorbeeld blijken uit differentiatievoorzieningen binnen het programma, uit de dosering tussen contactonderwijs en zelfstudie, enzovoort. – De belangrijkste eis ten aanzien van de examinering is dat de vorm en inhoud hiervan moeten overeenstemmen met de vooropgestelde doelstellingen en de wijze waarop deze vertaald worden in het leer- en vormingsproces. De examen-
12/2004
28
Referentiekader
eisen en -vormen dienen vooraf aan de studenten duidelijk bekend te worden gemaakt. Voorts dient ook aandacht te worden besteed aan aspecten als de billijkheid van de evaluatie, de betrouwbaarheid van de toetsing en de kwaliteit van de geleverde feedback. – Een systeem van studievoorlichting en -begeleiding moet voorzien in de benodigde informatie, en moet gericht zijn op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen; het systeem moet preventieve maatregelen en oplossingen aanreiken.
4.
Minimumeisen die aan de afgestudeerde gesteld worden
– De afgestudeerde beschikt over het vermogen tot autonoom en effectief onderkennen, structureren en oplossen van economische problemen, steunend op een ‘state of the art’ theoretische en methodologische onderbouw. – Daarnaast beschikt de afgestudeerde over belangrijke, niet-cognitieve vaardigheden, zoals -
mondelinge en schriftelijke communicatie,
-
leiderschap,
-
effectief werken in groepsverband.
Om deze objectieven te bereiken dienen, naast zelfstudie, aangepaste en interactieve studie- en werkvormen te worden gebruikt, zoals seminaries, werkcolleges, stages, de eindverhandeling.
5.
Eisen met betrekking tot de aansluiting op de arbeidsmarkt
– De opleiding dient de nodige know-how (kennis en vaardigheden) te verzekeren zowel voor een soepele ingroei, als voor een succesvolle doorgroei van haar alumni binnen de beroepsloopbaan. – De inhoud van de opleiding dient constant te worden getoetst aan de eisen van de arbeidsmarkt, (en indien nodig bijgestuurd) dankzij de permanente contacten met het afnemend veld, onder meer via: -
de bevraging van de eigen afgestudeerden en de terugkoppeling ervan naar het onderwijs;
-
post-ervaring onderwijs;
-
analyse van de positie van de eigen afgestudeerden op de arbeidsmarkt;
-
kritische analyse van de veranderende eisen van de arbeidsmarkt.
Referentiekader
29
12/2004
12/2004
30
III. De opleidingen in vergelijkend perspectief De opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica aan de UA, K.U.Brussel, K.U.Leuven, VUB, KULAK, LUC en UGent.
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen EW, TEW, HI en HIBI. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
De uitwerking en de mate van explicitering van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding is zeer divers gebleken. De VUB en het LUC hebben een sterk uitgewerkt geheel van doelstellingen en eindtermen in het zelfevaluatierapport opgenomen. Anderzijds hebben de opleidingen aan de K.U.Brussel en de opleidingen TEW en HI aan de K.U.Leuven geen eindtermen geformuleerd. De commissie vindt dat betreurenswaardig. De K.U.Brussel stelt dat de eindtermen van de opleiding gelijk zijn aan de begintermen van de vervolgopleiding aan de K.U.Leuven, die de K.U.Brussel als haar bevoorrechtte partner beschouwt. Deze formulering van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding vindt de commissie onvoldoende. Zij benadrukt dat de K.U.Brussel een autonome instelling is, die op een zelfstandige wijze haar programma en profiel zou moeten invullen. Met het ingaan van de bamaprogramma’s zal de K.U.Brussel bovendien bachelordiploma’s afleveren met
De opleidingen in vergelijkend perspectief
31
12/2004
de stempel en de eigenheid van de K.U.Brussel opleiding, waarna de afgestudeerden vrij een vervolgopleiding kunnen kiezen. Alles in overweging genomen besluit de commissie op basis van de gegevens in de zelfevaluatierapporten en de bijkomende informatie tijdens de visitaties dat alle gevisiteerde opleidingen voldoen aan de minimale criteria die de commissie heeft opgesteld en dat alle instellingen opleidingen aanbieden van voldoende academisch niveau. Er zijn verder ook duidelijke verschillen in de profielen van de verschillende opleidingen en instellingen. De opleidingen aan de VUB vertrekken sterk vanuit een algemene micro-economische basis, terwijl de opleidingen aan het LUC eerder gericht zijn op, weliswaar academische, maar toch ook specifieke bedrijfskundige kennis en management. De opleidingen aan de K.U.Leuven, de UA en hun gemeenschappelijke opleiding aan de KULAK leggen een sterke nadruk op een brede vorming, met een uitgebreid pakket aan algemeen vormende opleidingsonderdelen, zoals gedrags- en cultuurwetenschappen. De opleidingen aan de UGent komen in de hoogste mate overeen met het eigen referentiekader van de commissie, waarin wordt gesteld dat de opleidingen TEW, HI en HIBI in essentie economische opleidingen zijn, en dat de bedrijfsfunctionele domeinen worden gevoed vanuit een algemeen micro-economische basis. Ook de opleidingen aan de K.U.Leuven, de UA en de KULAK vertrekken vanuit dit principe. Het LUC, de KULAK en de K.U.Brussel besteden zeer veel aandacht aan de individuele begeleiding van de studenten. De VUB legt een sterke nadruk op flexibel onderwijs, en biedt parallelle programma’s aan in het avondonderwijs. De K.U.Leuven benadrukt het belang van (begeleide) zelfstudie, en dit concept is in volle ontwikkeling en op sommige domeinen reeds goed geïntegreerd in het programma. De UGent kiest voor meer traditionele werkvormen, die echter goed verzorgd en op elkaar afgestemd zijn. Ook de UA kiest voor de traditionele werkvormen, met nadruk op competentiegericht leren.
2.
Het programma
2.1. De volledige opleidingen EW/TEW Het is de commissie opgevallen dat de instellingen andere accenten leggen in de opbouw en inhoud van de programma’s van de verschillende opleidingen. In Grafiek 1 wordt de analyse van het programma van de volledige (4-jarige) opleidingen EW en TEW getoond voor de 5 instellingen die deze opleiding aanbieden. Alle verplichte opleidingsonderdelen worden ingedeeld bij ‘algemene economie’ (Alg. ec.), ‘bedrijfseconomie’ (BE), ‘wiskunde, statistiek en informatica’ (Wis/Stat/Info, ‘talenonderricht’ (Talen), ‘gedrags- en cultuurwetenschappen’ (Gedr. Wet.), en de eindverhandeling (Thesis). De keuzeopleidingsonderdelen en eventuele andere opleidingsonderdelen die niet te catalogeren zijn in één van bovenstaande rubrieken worden bij ‘Andere/Keuze’ ondergebracht. De commissie wenst te benadrukken dat som-
12/2004
32
De opleidingen in vergelijkend perspectief
mige opleidingsonderdelen moeilijk onder één noemer te plaatsen zijn. Onderstaande grafiek is daarom eerder bedoeld als een eerste benadering. Grafiek 1 Overzicht van de verschillende disciplines, aangeboden in de 4-jarige opleidingen EW en TEW.
K . U .L v - E W
U G e n t -E W
U G e n t -T E W
A lg . e c . BE
L U C -T E W
W is /S ta t/in f o T a le n
V U B -T E W
G e d r . W e t. T h e s is
K . U .L v - T E W
A n d e r e / K e u ze
UA-T E W
0
30
60
90
120 s tu d ie p u n te n
150
180
210
240
Een aantal opvallende aspecten van dit overzicht worden hierna besproken:
Keuzeopleidingsonderdelen Uit Grafiek 1 blijkt dat de UA het grootste aantal studiepunten reserveert voor verbredende en verdiepende (keuze)opleidingsonderdelen. De commissie waardeert de gevarieerde mogelijkheden van de studenten om eigen accenten te leggen in de opleiding, maar waarschuwt voor een overaanbod aan keuzeopleidingsonderdelen. In het algemeen beoordeelt de commissie het aanbod van de keuzeopleidingsonderdelen voor alle instellingen als goed. Zij heeft waardering voor de majors en minors die in de meeste instellingen worden aangeboden (aan de UGent worden z.g. ‘optieblokken’ aangeboden), waardoor de studenten de gelegenheid krijgen zowel een verbredende minor als een verdiepende major te volgen.
Eindverhandeling Het gewicht dat wordt toegekend aan de eindverhandeling is sterk verschillend en varieert van 13 studiepunten aan de UA tot 25 studiepunten aan de K.U.Leuven. De
De opleidingen in vergelijkend perspectief
33
12/2004
commissie is van mening dat 13 studiepunten voor de eindverhandeling niet helemaal overeenkomt met de inspanning die de studenten voor dit opleidingsonderdeel moeten leveren en acht een gewicht van 20 studiepunten meer in overeenstemming met de reële studietijd. Een gedetailleerd overzicht van het gewicht van de eindverhandeling in alle opleidingen en de verdeling van het aantal studiepunten over de verschillende jaren wordt getoond in Tabel 1. Tabel 1 Gewicht van de eindverhandeling, uitgedrukt in studiepunten voor de verschillende opleidingen Instelling
Opleiding
Gewicht eindverhandeling voorlaatste jaar
laatste jaar
totaal
UA
TEW/ HI/ HIBI
-
13
13
K.U.Leuven
EW
7
15
22
TEW
9
16
25
HI
11
17
28
HIBI
10
17
27
VUB
TEW/HI/HIBI
4
15
19
LUC
TEW
-
15
15
HI
-
17
17
HIBI
-
16
16
EW
-
14
14
TEW
-
15
15
UGent
De commissie merkt op dat het aantal studiepunten dat aan de K.U.Leuven wordt toegekend aan het voorstel tot eindverhandeling (7 tot 11 studiepunten) zeer hoog is. Zij acht een gewicht van 4 studiepunten realistischer. Zowel de K.U.Leuven, de UGent als het LUC kennen een verschillend aantal studiepunten toe aan de eindverhandeling van de opleidingen EW, TEW, HI of HIBI. De commissie argumenteert dat de studiebelasting voor het maken van de eindverhandeling voor de studenten uit alle opleidingen binnen éénzelfde faculteit dezelfde zou moeten zijn en pleit voor een uniformisering van het aantal studiepunten.
Gedrags- en cultuurwetenschappen De commissie stelt vast dat de meeste instellingen hier duidelijke keuzes hebben gemaakt. Het LUC en de K.U.Leuven, en in iets minder mate ook de UA, kiezen voor
12/2004
34
De opleidingen in vergelijkend perspectief
een uitgebreid pakket aan gedrags- en cultuurwetenschappen, waaronder sociologie, filosofie, psychologie, ethiek en in het specifieke geval van de K.U.Leuven ook religie en zingeving. De UGent en de VUB opteren voor een minimaal pakket van gedrags- en cultuurwetenschappen. Beide instellingen kennen aan deze opleidingsonderdelen slechts 4 studiepunten toe. De commissie respecteert de heldere keuze die de instellingen hebben gemaakt, en oordeelt dat beide opties zinvol zijn, mits de gedrags- en cultuurwetenschappen worden gekoppeld aan en geïntegreerd in de economische vorming voor de ene optie, en mits de economische opleidingsonderdelen continu verbanden leggen naar sociologische, filosofische en psychologische inzichten voor de andere optie. Een meer gedetailleerd overzicht van het aanbod aan gedrags- en cultuurwetenschappen wordt getoond in Tabel A1 in de appendix van dit hoofdstuk.
Talenonderricht Het talenonderricht is een punt van profilering voor de instellingen. UA en LUC trekken radicaal de kaart van het talenonderricht (respectievelijk 29 en 28 studiepunten) en de commissie heeft vastgesteld dat het talenonderricht in deze twee instellingen uitzonderlijk goed verzorgd wordt. De UA doet voornamelijk beroep op ‘native speakers’, die de dynamiek en specificiteit van een taal zeer goed kunnen overbrengen. Het LUC legt de nadruk op onderhandelingstechnieken en de culturele eigenheid van een taal. Beide instellingen hebben een uitgebreide infrastructuur, waarin in ideale omstandigheden de gesproken en geschreven taalvaardigheid van de studenten kan worden aangescherpt. De UGent, de K.U.Leuven en vooral de VUB hechten minder studiepunten aan het talenonderricht. Ondanks het lagere aantal studiepunten, besteedt de K.U.Leuven veel aandacht aan het talenonderricht, dat wordt verzorgd door het Instituut voor Levende Talen. De commissie spreekt haar waardering uit voor de uitstekende infrastructuur en educatieve software voor de (begeleide) zelfstudie van de studenten. De commissie formuleert hierbij de opmerking dat de reële vereiste studietijd veel groter is dan de begrote studietijd en dat bijgevolg het aantal studiepunten dat aan het talenonderricht wordt toegekend te laag is. De UGent heeft geen specifieke infrastructuur voor het talenonderricht, wat in de visie van de commissie jammer is. De VUB gaat uit van het standpunt dat een actieve en vloeiende taalbeheersing vooral extracurriculair verworven dient te worden en zij beperkt zich tot het aanreiken van het specifiek economische jargon. De commissie respecteert deze keuze, maar beveelt aan om toch minstens duidelijke eindtermen voor de vreemde taalbeheersing te formuleren en het halen van deze eindtermen door de studenten ook effectief te toetsen en te meten. Een meer gedetailleerde analyse van het talenonderricht, voor alle opleidingen en alle instellingen wordt getoond in Tabel A2 in de appendix van dit hoofdstuk.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
35
12/2004
Wiskunde – Statistiek – Informatica Alle opleidingen TEW bieden in het oordeel van de commissie een voldoende pakket aan wiskunde, statistiek en informatica aan. De kwantitatieve vorming neemt de meest prominente plaats in in het programma van de VUB. Alle instellingen bieden goede overbruggingscursussen wiskunde aan, die de verschillen in vooropleiding van de abituriënten enigszins moeten nivelleren. De commissie waardeert deze cursussen en oordeelt dat ze van goed niveau zijn. De wiskunde opleidingsonderdelen zijn niet altijd even goed geïntegreerd in of afgestemd op de economische opleidingsonderdelen. De commissie meent dat het aantonen van het nut en de relevantie van wiskundige technieken voor economische studies bijzonder motiverend kan werken op de studenten. Zij heeft vastgesteld dat deze integratie goed is ontwikkeld op het LUC en is van oordeel dat met name de UA en de K.U.Leuven op dit terrein nog vooruitgang kunnen boeken. In deze beide instellingen vormt het opleidingsonderdeel wiskunde in de eerste kandidatuur TEW een struikelblok, wat zich reflecteert in opvallend lage slagingspercentages voor dit opleidingsonderdeel.
Algemene economie – Bedrijfseconomie Bij de analyse van de algemeen economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen komen de verschillende profielen van de instellingen het duidelijkst tot uiting. De commissie heeft deze opleidingsonderdelen voor de opleidingen TEW in meer detail geanalyseerd en de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen verder onderverdeeld in de functionele domeinen ‘Accounting’, ‘Financiering’, ‘Marketing’ en ‘Organisatie’. De resultaten van deze analyse worden samengevat in Tabel 2. Tabel 2 Overzicht van het gewicht in studiepunten voor de opleidingsonderdelen m.b.t. algemene economie en de functionele domeinen van de bedrijfseconomie. Totaal # studiepunten
12/2004
Accounting Financiering Organisatie Marketing Algemene Economie
UA
58
17 (29%)
7 (12%)
10 (17%)
4 (7%)
20 (34%)
K.U.Leuven
68
19 (28%)
10 (15%)
13 (19%)
4 (5%)
22 (32%)
VUB
86
24 (28%)
10 (12%)
4 (5%)
4 (5%)
44 (51%)
LUC
77
29 (38%)
4 (5%)
11 (14%)
8 (10%)
25 (32%)
UGent
80
24 (30%)
6 (8 %)
8 (10%)
5 (6%)
37 (46%)
36
De opleidingen in vergelijkend perspectief
De VUB hecht een zeer groot gewicht aan de algemene micro-economie en benadert de functionele domeinen van de bedrijfseconomie vanuit deze invalshoek. De commissie onderschrijft de stelling dat de bedrijfseconomie dient te worden benaderd en ingevuld vanuit een algemeen micro-economische basis maar is toch van oordeel dat de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen onvoldoende aan bod komen in de opleiding TEW aan de VUB. De commissie merkt op dat dezelfde kritiek al was geuit door de vorige visitatiecommissie en betreurt dat de voorbije 8 jaren geen structureel remediërende maatregelen door de faculteit zijn genomen. Ook de UGent hecht een groot gewicht aan de algemene micro-economische vorming en de commissie stelt een zeker onevenwicht vast in het programma-aanbod. Zij stelt de vraag of de functionele domeinen ‘financiering’ en ‘marketing’ niet te licht zijn ingeschaald. Bij de analyse van het programma van het LUC maakt de commissie de omgekeerde bemerking. Hier krijgt vooral het functionele domein ‘accounting’ een heel zwaar gewicht. De commissie is van oordeel dat de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen in deze opleiding te zeer gericht zijn op pragmatische en operationele bedrijfsproblemen en een te geringe academische en fundamentele onderbouwing hebben. De commissie is van oordeel dat de UA en de K.U.Leuven een goed evenwicht hebben gevonden in het programma tussen de algemene micro-economie en de bedrijfseconomische functionele domeinen. Het domein marketing is in beide instellingen nogal licht vertegenwoordigd, maar de commissie heeft vastgesteld dat beide instellingen dit hebben geremedieerd in hun bamaprogramma’s. De opleidingen EW aan de K.U.Leuven en de UGent besteden een ongeveer gelijk aantal studiepunten aan algemene economie en bedrijfseconomie. De UGent legt, voor wat de verplichte opleidingsonderdelen betreft, een grotere nadruk op algemene economie, de K.U.Leuven hecht een wat groter gewicht aan bedrijfseconomie (Grafiek 1). De commissie heeft echter wel kunnen vaststellen dat ook de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen, zowel aan de UGent als aan de K.U.Leuven een gedegen inbedding in de algemene economie hebben. Een meer gedetailleerde analyse van de verplichte algemeen economische opleidingsonderdelen wordt weergegeven in Tabel 3. Tabel 3 Analyse van de algemeen economische opleidingsonderdelen voor de opleidingen EW, uitgedrukt in studiepunten. Algemene micromacro- Openbare Interna- Financiële Andere economie economie economie financiën tionale en moneeconomie taire economie K.U.Lv
10
10
15
9
6
12
5
UGent
9
12
16
5
5
13
17
De opleidingen in vergelijkend perspectief
37
12/2004
2.2. De volledige opleidingen HI De algemene opmerkingen die zijn geformuleerd onder 2.1. voor de volledige opleidingen TEW zijn in grote mate ook geldig voor de opleidingen HI. Specifiek voor de opleiding HI heeft de commissie een bijkomende analyse gedaan van de wetenschappelijke en technologische opleidingsonderdelen. De commissie hanteert bij haar visitaties een strikte interpretatie van het begrip “technologische opleidingsonderdelen”, omdat het deze interpretatie is waaraan de opleiding handelsingenieur haar unieke identiteit ontleent. Technologische opleidingsonderdelen dienen ingebed te zijn in de wetenschappen. Opleidingsonderdelen zoals operationeel management en technologie management in het curriculum worden door de commissie zonder meer gewaardeerd, maar in het kader van deze visitatie worden zij niet tot de technologische opleidingsonderdelen gerekend. De resultaten van deze analyse zijn samengevat in Tabel 4. Tabel 4 Gewicht van exact wetenschappelijke en technologische (exclusief wiskunde en informatica) opleidingsonderdelen in de opleidingen handelsingenieur (alleen verplichte opleidingsonderdelen worden vermeld). Instelling
Totaal aantal studiepunten
Scheikunde, industriële scheikunde
UA
55
K.U.Leuven
24 (+8)
VUB
26
LUC
19
11
13
Natuurkunde, Andere toegepaste (biologie, natuurkunde materialenleer, …) 29
13
5
11
8 (+8 elektronica)
10
16
0
4
4
Het gewicht dat het LUC hecht aan de exact wetenschappelijke opleidingsonderdelen is in het oordeel van de commissie opvallend licht. De commissie is van oordeel dat de specifieke structuur van het LUC, waar een kandidatuuropleiding exacte wetenschappen met alle bijhorende infrastructuur in hetzelfde gebouw is gehuisvest als de faculteit TEW onvoldoende is benut. De commissie betreurt dan ook het feit dat geen enkel practicum voorkomt in de verplichte opleidingsonderdelen. De UA hecht duidelijk het grootste gewicht aan de technologische en wetenschappelijke opleidingsonderdelen. Zij biedt ook als enige opleiding een opleidingsonderdeel biologie en een practicum chemie aan. De commissie waardeert dit. Zij merkt wel op dat niet alle wetenschappelijke opleidingsonderdelen goed zijn geïntegreerd in het programma. Het opleidingsonderdeel biologie kent geen vervolg, en vormt een geïsoleerde entiteit. De commissie heeft waardering voor de vernieuwende onderwijsvormen in het practicum chemie, zoals ‘chemie onder de microscoop’ en ‘exploratief onderzoek’.
12/2004
38
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Aan de VUB is recentelijk een aantal maatregelen genomen om de wetenschappelijk-technologische opleidingsonderdelen beter af te stemmen op toepassingen in de maatschappij en de bedrijfswereld. De commissie heeft hier waardering voor. De opleiding HI vertoont veel overeenkomsten met de opleiding TEW en veel opleidingsonderdelen worden gemeenschappelijk door beide studentenpopulaties gevolgd. De commissie heeft enig begrip voor de schaalvoordelen van deze optie, maar acht het toch wenselijk dat ook de HI-opleiding een scherper profiel en een meer eigen programma zou krijgen. Aan de K.U.Leuven is de aansluiting van de basistechnologische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus met de ingenieursopleidingsonderdelen in de tweede cyclus niet voor alle studenten even duidelijk; een betere afstemming van deze opleidingsonderdelen zou wenselijk zijn. Overigens beoordeelt de commissie het programma HI aan de K.U.Leuven als goed.
2.3. De kandidaatsinstellingen De KULAK en de K.U.Brussel bieden enkel de kandidaturen aan van respectievelijk TEW en TEW en HI. De commissie beoordeelt de opbouw en inhoud van de programma’s aan de K.U.Brussel als goed tot zeer goed. Het aanbod en de inhoud van de economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen is – naar analogie met de K.U.Leuven – zeer goed en de commissie is van oordeel dat de faculteit een goed evenwicht heeft gevonden tussen de algemene economie en de functionele domeinen van de bedrijfseconomie. De commissie is van mening dat het aanbod aan vreemde talen eerder beperkt is en dat vooral het aanbod aan wetenschappelijke-technologische opleidingsonderdelen voor de kandidaturen HI zeer gering is. De KULAK staat op de vooravond van grondige wijzigingen. Op 1 oktober 2004 zal de samenwerking tussen de UA (voormalig UFSIA) en de K.U.Leuven formeel worden stopgezet, en wordt de opleiding TEW aan de KULAK een kopie van de opleiding TEW aan de K.U.Leuven, weliswaar verzorgd door (gedeeltelijk) andere docenten en met een ander onderwijsconcept. De commissie betreurt de stopzetting van deze samenwerking en is van oordeel dat het huidige programma TEW aan de KULAK, door de synergie tussen de UA en de K.U.Leuven een duidelijke meerwaarde bood. In het oordeel van de commissie heeft het lopende programma een goed evenwicht gevonden tussen algemene economie, bedrijfseconomie, talen, wiskunde en algemeen vormende opleidingsonderdelen.
2.4. Werkvormen / Onderwijsleersituatie De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat alle instellingen grote zorg besteden aan de onderwijsleersituatie en ernstig hebben geïnvesteerd in de bege-
De opleidingen in vergelijkend perspectief
39
12/2004
leiding van de studenten en het opzetten van structuren om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. Het onderwijs wordt hoofdzakelijk verstrekt via de meer traditionele werkvormen: hoorcolleges, gevolgd door werkcolleges, seminaries en monitoraten voor de eerstejaarsstudenten. In de meeste gevallen zijn deze colleges goed verzorgd. Het concept van begeleide zelfstudie raakt langzamerhand ingeburgerd in de programma’s. De K.U.Leuven kiest voor de begeleide zelfstudie als onderwijsconcept, het LUC kiest voor begeleide zelfstudie via gedeelde sturing. Ook in de meeste andere instellingen doet de begeleide zelfstudie geleidelijk haar intrede. De implementatie van de begeleide zelfstudie is het verst ontwikkeld in het talenonderwijs. De commissie velt een positief oordeel over de educatieve software en zelfstudiepakketten die ontwikkeld zijn aan de K.U.Leuven, de UA en het LUC. Ook alle andere instellingen hebben één of meerdere opleidingsonderdelen of projecten (‘pilootvakken’), waarin de zelfstudie en de zelfwerkzaamheid van de student centraal staat. De commissie moedigt dergelijke initiatieven aan. Zij acht het wenselijk dat op facultair niveau, of op het niveau van de verschillende opleidingen, concepten worden ontwikkeld die de zelfstudie, de zelfwerkzaamheid en de zelfredzaamheid van de student bevorderen. Vooral aan de K.U.Brussel is gebleken dat de studenten onvoldoende worden voorbereid op de overstap naar een grotere universiteit. De commissie heeft vastgesteld dat de KULAK zich bewust is van het moeilijke evenwicht tussen kleinschalig onderwijs en het bijbrengen van de nodige zelfwerkzaamheid bij de studenten en hierin een goed evenwicht heeft gevonden. Aan de VUB staan concepten van groepswerken en zelfstudie nog in de kinderschoenen, maar de commissie heeft met genoegen vastgesteld dat een aantal docenten op een meer systematische wijze voor dergelijke werkvormen kiest. De commissie moedigt deze initiatieven aan. Alle instellingen beschikken over monitoraten, die de eerstejaarsstudenten individueel of in kleine groepjes begeleiden. De commissie heeft een hoge waardering voor de monitoraten. Uit de slaagpercentages blijkt duidelijk dat de monitoraatswerking tot een verhoging van het slaagpercentage van de generatiestudenten van 5 – 10 % kan leiden. De monitoren zijn steeds onderwijskundig geschoold en de commissie heeft vastgesteld dat alle studenten van alle instellingen unaniem lovend zijn over de werking van de monitoraten. E-learning is doorgedrongen in alle gevisiteerde instellingen en faculteiten. Alle opleidingen beschikken over een elektronisch leerplatform, die allen ongeveer dezelfde mogelijkheden bieden. De implementatie en het gebruik van deze werkvorm zijn echter zeer divers. In algemene termen komt de commissie tot de vaststelling dat het gebruik van het elektronisch leerplatform voornamelijk afhankelijk is van de initiatieven van de individuele docenten. Tijdens haar visitaties heeft de commissie uitstekende voorbeelden gezien van het gebruik van het elektronische leerplatform, waar de klassieke functie van elektronisch doorgeefluik werd overstegen. De commissie was zeer gecharmeerd door deze initiatieven, die
12/2004
40
De opleidingen in vergelijkend perspectief
aantonen dat het elektronisch leerplatform complementair is aan het ‘fysieke’ onderwijs.
2.5. Toetsing en examinering De kwaliteit (inhoud, variatie, mix van kennis, inzicht en toepassing) van de examens is aan alle instellingen goed. Het belangrijkste verschil tussen de instellingen bestaat uit de wijze van examineren. De commissie is voorstander van het inrichten van mondelinge examens met schriftelijke voorbereiding in de mate van het mogelijke en het haalbare. Zij pleit ervoor dat de faculteit de docenten zou stimuleren om de studenten minstens de gelegenheid te geven hun examen mondeling toe te lichten.
2.6. De bamahervormingen De commissie heeft tijdens haar visitatie ook telkens minstens de bachelorprogramma’s ingekeken die de instellingen van oktober 2004 zullen aanbieden. De commissie heeft daarbij vastgesteld dat in een groot aantal gevallen reeds (gedeeltelijke) remedies en oplossingen waren voorzien voor een aantal problemen die de commissie had vastgesteld. Het verheugt de commissie dat vele opleidingen zich zeer goed bewust zijn van hun eigen sterktes en zwaktes. De commissie heeft respect voor de radicale keuzes die sommige instellingen hebben gemaakt in de herwerking van hun programma. De bachelor-opleiding EW aan de K.U.Leuven bijvoorbeeld heeft een totaal nieuw programma ontwikkeld, waarbij het verplichte taalonderwijs volledig is geschrapt, de kwantitatieve opleidingsonderdelen sterk zijn gereduceerd en een sterke nadruk komt te liggen op de gedrags- en cultuurwetenschappen. De commissie waardeert ook de interdisciplinaire programma’s die een aantal instellingen heeft uitgetekend, zoals de bachelor én master ‘sociale en economische wetenschappen’ aan de UA of de initiële masteropleiding ‘master in het recht, de economie en de bedrijfskunde’ aan de K.U.Leuven. In een aantal andere gevallen zijn de nieuwe bachelor-programma’s eerder een verderzetting van het bestaande programma, waarbij ook een aantal van de zwakke punten van het huidige programma mee wordt overgenomen. De K.U.Brussel biedt een bachelor TEW en een bachelor HI aan die in de visie van de commissie onvoldoende gedifferentieerd zijn van elkaar en waarbij de technologische component van de HI-opleiding nog steeds te licht weegt. Het LUC heeft het onevenwicht tussen de algemene economie en de respectieve bedrijfseconomische functionele domeinen enigszins genivelleerd in de bachelorprogramma’s, maar is in de visie van de commissie niet ver genoeg gegaan: accounting blijft overgewaardeerd t.o.v. financiering en micro-economie, waardoor de perceptie van een – weliswaar academische – management opleiding toch gedeeltelijk blijft. De VUB zal naast
De opleidingen in vergelijkend perspectief
41
12/2004
een bachelor TEW en HI ook terug een bachelor EW aanbieden en opteert voor twee gemeenschappelijke jaren EW&TEW. De commissie acht dit niet opportuun. De bedrijfseconomische opleidingsonderdelen worden hierdoor naar het derde jaar verschoven en het accent van de opleiding TEW ligt hierdoor manifest op de economische wetenschappen. Het bachelorprogramma van de KULAK wordt, na de stopzetting van de samenwerking tussen UA en K.U.Leuven een exacte kopie van het bachelorprogramma TEW aan de K.U.Leuven. Daarnaast biedt de KULAK een éénjarige opleiding ‘TEW – optie HI’ aan, waarna de studenten kunnen doorstromen naar de tweede bachelor HI aan de K.U.Leuven. De commissie vindt deze programma’s goed. De UGent staat in de startblokken voor de nieuwe opleidingen HI. De commissie heeft duidelijk de indruk dat de UGent zich goed heeft voorbereid op deze nieuwe uitdaging en de commissie acht de 3 bachelorprogramma’s van de UGent veelbelovend.
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Zoals reeds opgemerkt hechten de opleidingen een verschillend gewicht aan de eindverhandeling. De commissie acht een weging met minstens 20 studiepunten noodzakelijk voor een faire inschaling van de studie-inspanning van de studenten. Gebaseerd op haar algemene ervaringen formuleert de commissie volgende aanbevelingen: (1) De eindverhandeling mag niet louter een beschrijvende literatuurstudie zijn. Dit komt nog sporadisch voor aan de UA en de VUB. De commissie pleit voor minstens één luik van exploratief onderzoek, creatief werk of veldwerk. Anderzijds mag de eindverhandeling ook niet uitsluitend gericht zijn op het oplossen van specifieke en operationele bedrijfsproblemen, wat zich nog af en toe voordoet aan het LUC. (2) De standaardprocedure van de verdediging van de eindverhandeling moet in ieder geval voorzien in de mondelinge verdediging van het eindwerk voor een jury van minstens de beoordelaars, maar bij voorkeur in aanwezigheid van één of meerdere ZAP of AAP-leden uit de betrokken vakgroep. Op dit moment voorzien het LUC en de UA in een standaard mondelinge verdediging van het eindwerk. Bij sommige andere instellingen is de wijze van verdediging eerder arbitrair afhankelijk van de keuze van de vakgroep, docent of student. Ook hier pleit de commissie voor duidelijke facultaire beleidslijnen.
3.2. Stage Alle instellingen die een volledige opleiding aanbieden voorzien in de mogelijkheid van een stage. Aan de VUB was de stage verplicht voor de opleiding HI. Deze verplichting is echter opgeheven vanaf 2002. Alleen het LUC voorziet thans nog in een verplichte stage, aan alle andere instellingen is de stage facultatief. Tabel 5 geeft een overzicht van de stages aan de verschillende instellingen en hun relatieve weging.
12/2004
42
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Tabel 5 Gewicht van de stage en het verplichtend karakter van de stage in de verschillende opleidingen. Instelling
Opleiding
stage verplicht
TEW/HI
neen
UA
aantal studiepunten 3 (UFSIA) 6 (RUCA) 3 (UA)
K.U.Leuven
EW/TEW/HI
neen
3
VUB
TEW
neen
4
HI
ja (tot 2002)
4
LUC
TEW/HI
ja
3 (4 vanaf 2003)
UGent
EW/TEW
neen
5
De commissie respecteert de keuze van de meeste instellingen om de stage facultatief aan te bieden. De commissie is van mening dat een verplichte stage geen essentieel kenmerk is van een universitaire opleiding. De commissie stelt wel dat de instellingen – indien zij een stage aanbieden – voldoende stageplaatsen moeten voorzien en voldoende ondersteuning moeten bieden aan de studenten die een stage volgen. De commissie heeft vastgesteld dat er op deze twee domeinen toch nog ernstige tekorten zijn en dat ook de feedback van de stagemeester naar de opleiding vaak te wensen overlaat. Naast een vrijwillige stage voorziet de VUB in een aantal alternatieve projecten.De commissie heeft waardering voor deze concepten, die het eigen initiatief en de ondernemerszin van de studenten kansen geven. De commissie onderschrijft ook het pedagogische belang van deze alternatieve stagevormen.
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten Het totaal aantal studenten dat zich inschreef voor een universitaire studie EW, TEW, HI of HIBI is de laatste 10 jaren dramatisch gedaald. Sommige instellingen zoals de UA, de K.U.Leuven en de K.U.Brussel zagen hun studentenaantallen bijna halveren. Andere instellingen zoals de VUB en het LUC konden de daling van de studentenaantallen beperken en min of meer stabiel houden. De KULAK en de UGent slaagden erin hun aantal generatiestudenten op te drijven. Het aantal generatiestudenten, ingeschreven voor het academiejaar 2002-2003 aan de economische faculteiten van de verschillende instellingen is weergegeven in Grafiek 2.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
43
12/2004
Grafiek 2 Overzicht van het aantal generatiestudenten in de verschillende opleidingen voor het academiejaar 2001-2002. LUC en UGent hebben een gemeenschappelijke eerste kandidatuur, respectievelijk TEW/HI en EW/TEW.
600
EW
500
TEW
HI
gemeenschap.
400
300
200
100
0 UA
K.U.Brussel
K.U.Leuven
VUB
KULAK
LUC
UGent
De studentenaantallen aan de K.U.Brussel hebben een alarmerend peil bereikt. De commissie betreurt de onmacht van de faculteit m.b.t. deze problematiek en stelt zich vragen over de rentabiliteit van een universitaire opleiding met een instroom van rond de 30 studenten in TEW en HI samen. Ondanks het feit dat de UA (nog) een groot marktaandeel heeft, vindt de commissie de evolutie van de studenteninstroom aan de faculteit zorgwekkend. In 1990 recruteerden de beide deelfaculteiten aan UFSIA en RUCA nog bijna 800 generatiestudenten. De instroom voor het academiejaar 2003-2004 is nog verder gedaald tot 350 studenten. De fusie van de beide deelfaculteiten en de zeer recente fusie van RUCA, UFSIA en UIA tot de UA heeft in de visie van de commissie het profiel van de opleidingen TEW, HI en HIBI enigszins verloren doen gaan. De commissie raadt de faculteit aan zich terug scherp te profileren en een assertieve recruteringscampagne te voeren. Zij pleit hierbij voor zowel een geografische als een inhoudelijke marktverbreding en een verdere versionering van het programma-aanbod. De K.U.Leuven werd ook geconfronteerd met een sterke daling van de instroom. De faculteit heeft hierop een aantal maatregelen getroffen, waaronder de aanwerving van een stafmedewerker ‘public relations’ en de verdere uitbouw en begeleiding van de eerstejaarsstudenten middels monitoraten. Deze inspanningen beginnen hun vruchten af te werpen en de faculteit kan een stabilisering in de instroom noteren sinds 1999-2000.
12/2004
44
De opleidingen in vergelijkend perspectief
De commissie uit haar waardering voor de inspanningen van de UGent en de KULAK, die hun profiel trachten aan te scherpen en continue recruteringsinspanningen doen, zowel op institutioneel als facultair niveau. De KULAK heeft duidelijke streefcijfers voor het optimaal aantal generatiestudenten binnen de financiële en logistieke randvoorwaarden van de faculteit. De commissie heeft lof voor een dergelijk duidelijk en helder beleid. De instroom aan de KULAK groeit gestaag: in 2003-2004 telde de faculteit 85 generatiestudenten. Tabel 6 geeft een overzicht van het aantal hoofdinschrijvingen en het marktaandeel van de universitaire opleidingen versus de één cyclus en twee cycli hogeschoolopleidingen, voor de academiejaren 1990-1991 en 2001-2002. Tabel 6 Aantal hoofdinschrijvingen in economische richtingen: universiteiten, 1 cyclus en 2 cycli hogeschoolopleidingen voor het academiejaren 1990-1991 en 2001-2002 Academiejaar
Totaal studenten
Universiteiten
HOBU –2C
HOBU – 1C
1990 – 1991 2001 – 2002
44.391
9.800 (22%)
12.249 (28%)
22.342 (50%)
23.605
6.817 (29%)
5.623 (24%)
11.165 (47%)
Uit deze tabel blijkt duidelijk dat de sterke reductie in instroom van studenten zich voordoet bij alle geledingen van het hoger economisch onderwijs. In een periode van een tiental jaren is de instroom van economie-studenten bijna gehalveerd. Hierbij dient verder te worden opgemerkt dat de universiteiten zelfs marktaandeel hebben gewonnen, van 22% in 1990-1991 tot 29% in 2001-2002. Wanneer men echter het totaal aantal universitaire studenten vergelijkt, blijkt dat de totale populatie aan universiteitsstudenten gestegen is van zo’n 57000 in 1990-1991 tot zo’n 64000 in 2001-2002. Hieruit kan worden afgeleid dat de belangstelling van abituriënten het voorbije decennium is verschoven ten nadele van de economische opleidingen. Dit neemt echter niet weg dat respectievelijk de scherpe daling in de studenteninstroom aan de UA en de lage studentenpopulatie aan de K.U.Brussel in de visie van de commissie zonder meer zorgwekkend blijft.
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
De gemiddelde slaagpercentages van de opleidingen aan de verschillende instellingen voor de periode 1993-2002 worden weergegeven in Grafiek 3.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
45
12/2004
Grafiek 3 Gemiddeld slaagpercentage eerste kandidatuur van de generatiestudenten voor de periode 1993 – 2002 voor de opleiding TEW in de verschillende instellingen.
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% UA
K.U.Brussel
K.U.Leuven
VUB
KULAK
LUC
Ugent
De effecten van kleinschalig onderwijs en intensieve studentenbegeleiding heeft een duidelijke impact op de slaagpercentages van de generatiestudenten. Met name de KULAK en het LUC scoren bijzonder goed, met gemiddelde slaagpercentages van boven de 50%. De slaagpercentages aan de K.U.Leuven zijn zeer laag. De faculteit is zich hiervan bewust en heeft een aantal remediërende maatregelen genomen, waaronder het ’10+ principe’. Dit principe stelt dat het gemiddelde van de quoteringen van een docent voor bepaald opleidingsonderdeel meer dan 10/20 zou moeten bedragen. De commissie heeft vragen bij ‘forced grading’ systemen, die eerder de symptomen bestrijden en pleit voor meer structurele en motiverende maatregelen. De slaagpercentages van de UGent vertonen een gemiddelde stijging van 5-10% sinds de invoering van de monitoraten en de invoering van het semestersysteem. De meeste instellingen hebben inmiddels het semestersysteem ingevoerd. Alleen het LUC kent het trimestersysteem of het 7-weken systeem voor de eerste kandidatuur. De commissie respecteert deze keuze. Zij pleit wel voor de invoering van een zuiver semestersysteem. Op een aantal instellingen worden sommige opleidingsonderdelen, veelal de zware opleidingsonderdelen zoals wiskunde en accounting, gedoceerd en geëxamineerd volgens het jaarsysteem. Dit geldt o.a. voor de UA en de K.U.Leuven. De commissie noteert dat de overgrote meerderheid van de bamaprogramma’s het zuiver semestersysteem zal hanteren. De commissie heeft een hoge waardering voor de proefexamens na een 8-tal weken, waardoor de student zich kan positioneren en zich eventueel kan hero-
12/2004
46
De opleidingen in vergelijkend perspectief
riënteren. Het systeem van proefexamens wordt toegepast aan het LUC, de K.U.Brussel, de KULAK en de K.U.Leuven.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd De implementatie van structurele facultaire of institutionele systemen van studietijdmeting is zeer gevarieerd. Nochtans beschikken alle instellingen, behalve de UA, over min of meer objectieve gegevens betreffende de studietijd van de studenten. Aan het LUC worden uitgebreide studietijdmetingen georganiseerd en worden de resultaten ervan periodisch gebruikt voor een herschaling van de opleidingsonderdelen in het programma. Ook de VUB heeft een institutioneel goed functionerend systeem van studietijdmetingen en -schattingen. De VUB is erin geslaagd de participatiegraad sterk te verhogen door een registratieplicht met deelnemingsrecht. De UGent heeft uitgebreide prospectieve en retrospectieve studietijdmetingen doorgevoerd, zowel middels het tijdschrijven als middels studietijdschattingen. De faculteit heeft de resultaten van deze metingen gebruikt bij de inschaling van de opleidingsonderdelen in de bachelorprogramma’s en heeft concrete plannen om met verdere studietijdmetingen de studietijd van de studenten nauwgezet te blijven volgen. Ook de K.U.Brussel organiseert twee- of driejaarlijks studentenbevragingen via een systeem van relatieve studietijdmeting. De commissie heeft waardering voor de voortvarendheid waarmee de UGent, het LUC en de VUB de studietijd van de studenten op een continue basis opvolgen. Het JADE (Jaarlijkste Docentenevaluaties) systeem aan de K.U.Leuven en de KULAK is recentelijk opgeschort. De K.U.Leuven heeft plannen om een vernieuwd systeem terug in te voeren bij de aanvang van volgend academiejaar. De commissie heeft vastgesteld dat dit op institutioneel niveau opgezette systeem van studentenbevragingen niet alle nuances van een specifieke opleiding bevraagt en de commissie bepleit de invoering van een parallelle studentenbevraging op facultair niveau. Bovendien heeft de commissie de indruk dat de perceptie die de faculteit heeft over de studiedruk van de studenten sterk afwijkt van de perceptie van de studenten zelf. Met name de studietijd vereist voor de opleiding in het algemeen en voor het talenonderwijs in het bijzonder lijkt door de faculteit sterk onderschat te worden. De KULAK heeft wel een bevraging uitgevoerd in 1999-2000 en deze resultaten gebruikt in een curriculumwijziging. De UA heeft noch op facultair niveau noch op institutioneel niveau een gestructureerd systeem van studietijdmetingen. Nochtans is vooral aan de UA nood aan objectieve studietijdmetingen, vermits de fusie van beide deelfaculteiten heeft geleid tot een verhoging van de studiedruk voor de studenten door een systeem van dubbele examens, waar naast het klassieke examen in vele gevallen nog een paper door de studenten dient te worden voorbereid en verdedigd. De UA voorziet op institutioneel niveau de invoering van gestructureerde studentenbevragingen
De opleidingen in vergelijkend perspectief
47
12/2004
vanaf de invoering van de bachelorprogramma’s in oktober 2004. De commissie hoopt dat deze bevragingen effectief door de faculteit zullen worden gebruikt om de opbouw en inhoud van het programma en de weging van de opleidingsonderdelen te blijven conformeren aan de reële studietijd.
5.2. Studiebegeleiding en -advisering De studiebegeleiding en -advisering is aan alle instellingen ronduit goed. Alle institutionele diensten werken uitstekend en kunnen bogen op een zeer uitgebreide ervaring. Ook de facultaire diensten, zoals de monitoraten, de ombudsdiensten, etc. functioneren zonder meer uitstekend.
6.
Afgestudeerden
De commissie heeft een hoge waardering voor de kwaliteit van de afgestudeerden van alle instellingen en alle opleidingen. De afgestudeerden zijn in de mening van de commissie de advertentie bij uitstek voor de kwaliteit van het onderwijs. De meeste afgestudeerden zijn zeer positief over de genoten opleiding en vele instellingen onderhouden goede contacten met hun afgestudeerden via uitgebreide alumni-netwerken. De commissie is nochtans van oordeel dat de relatie met de afgestudeerden, zeker naar aanleiding van belangrijke programmahervormingen, zoals thans de invoering van de bamastructuur, over het algemeen voor verbetering vatbaar is.
7.
De opleiding als organisatie
Alle gevisiteerde opleidingen worden georganiseerd binnen een faculteit economische en/of toegepaste economische wetenschappen. De opleidingen aan de VUB zijn ingebed in een ruimere faculteit ‘economische, sociale en politieke wetenschappen’. Over het algemeen leveren de faculteiten goede inspanningen om het onderwijs te verbeteren, maar eveneens in het algemeen missen de faculteiten ofwel de beleidslijnen ofwel de beslissingsmacht om een aantal directieven m.b.t. onderwijskundige aspecten op een voldoende dwingende manier af te dwingen bij het docentenkorps. De wijze waarop het onderwijs van de ondersteunende opleidingsonderdelen wordt georganiseerd is sterk verschillend. Aan de UA zijn vrijwel alle docenten, inclusief de exacte wetenschappers en de gedrags- en cultuurwetenschappers geïntegreerd binnen de faculteit. Aan de VUB zijn de politieke en sociale wetenschappen geïntegreerd binnen dezelfde faculteit. Aan de meeste andere faculteiten worden deze opleidingsonderdelen verzorgd via service-onderwijs vanuit andere faculteiten.
12/2004
48
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Aan de K.U.Brussel worden een aantal opleidingsonderdelen, met name de exacte wetenschappen, verzorgd door deeltijdse docenten die eveneens aan de K.U.Leuven verbonden zijn. Aan de KULAK tenslotte worden vrijwel alle onderwijstaken verzorgd door gastdocenten, vermits de permanente staf aan de KULAK slechts uit 1.5 VTE ZAP bestaat. De commissie waarschuwt in het algemeen dat de faculteiten voldoende moeten blijven waken over de inhoud en onderlinge afstemming van de opleidingsonderdelen die door andere faculteiten worden verzorgd. De commissie heeft waardering voor de inzet en gedrevenheid waarmee het faculteitsbestuur van de UGent de kwaliteit van het onderwijs bewaakt en – indien noodzakelijk – ook effectief overgaat tot drastische remediërende maatregelen. Naast een gebrek aan financiële middelen om een ideaal beleid te voeren, viel de commissie vooral het voluntarisme van een aantal initiatieven op. Op technisch vlak zijn bijvoorbeeld alle elektronische leerplatformen uitstekend geïmplementeerd. Nochtans wordt de invulling van de leerinhouden van de elektronische leerplatformen aan vrijwel alle faculteiten overgelaten aan de vrije initiatieven van de docenten. De commissie is ook hier voorstander van duidelijke facultaire beleidslijnen. Bij sommige instellingen was de commissie enigszins ontgoocheld over de facultaire opvolging van de docentenevaluaties. De UA stelt de resultaten van deze docentenevaluaties niet publiek beschikbaar, de resultaten blijven voorbehouden aan de voorzitter van de onderwijscommissie en de decaan. Eenzelfde scenario geldt ook voor de VUB, waar alleen de decaan de gedetailleerde informatie van de docentenevaluaties kan inzien. Ook de resultaten van de inmiddels opgeschorte JADE enquêtes aan de K.U.Leuven worden niet op een transparante wijze bekend gemaakt. De commissie beschouwt dit als een defensieve reflex en stelt dat de resultaten van de docentenevaluaties op een openlijke en transparante wijze moeten worden gecommuniceerd. De UGent is hiervan in de visie van de commissie een goed voorbeeld. Hier zijn de studenten vertegenwoordigd in alle geledingen van de faculteit en worden de resultaten van de docentenevaluaties op een openlijke manier en in het bijzijn van de studentenvertegenwoordigers besproken in de opleidingscommissies en eventueel op de faculteitsraad. Ook aan het LUC worden de studenten formeel en openlijk betrokken bij de bespreking van de docentenevaluaties o.m. in de evaluatiegroepen. Bij de kandidaatsinstellingen betrekt de KULAK op een redelijk open maar eerder informele wijze de studenten bij de evaluatie van de docenten en het programma. Aan de K.U.Brussel worden de docentenevaluaties op zeer open wijze besproken en geïnterpreteerd.
8.
Gebouwen en infrastructuur
In het algemeen zijn de materiële voorzieningen voor de studenten aan alle instellingen goed. De meeste faculteiten hebben de voorbije jaren voldoende geïnvesteerd in het bibliotheekaanbod en een groot aantal tijdschriften en databanken is inmiddels elektronisch en interuniversitair beschikbaar via het Elektron project,
De opleidingen in vergelijkend perspectief
49
12/2004
waar alle universiteiten aan bijdragen. Ook het ICT-aanbod is aan alle universiteiten voldoende tot goed. De commissie is enigszins bezorgd over de specifieke situatie waarin de faculteit van de K.U.Brussel zich bevindt. Zij is oprecht bevreesd dat, gelet op de kleinschaligheid van de studentenpopulatie aan de K.U.Brussel en de verhuis van de ETEWfaculteit naar de gebouwen van de EHSAL, de universitaire sfeer op deze wijze zal wegdeemsteren. De commissie betreurt het feit dat een aantal instellingen zo weinig gebruik maakt van de aanwezige infrastructuur van de faculteiten wetenschappen. Dit geldt zowel voor de VUB, de K.U.Leuven, de UGent als het LUC. De commissie beveelt aan om toch een minimaal aantal practica te voorzien in het gebied van de wetenschappen en de informatica voor respectievelijk de opleidingen HI en HIBI. Aan de VUB is het practicum natuurkunde zeer summier (2 namiddagen). Het LUC voorziet helemaal geen wetenschappelijke practica, wat in het oordeel van de commissie jammer is. Ook de optie TBK aan de UGent heeft geen wetenschappelijke practica. De commissie pleit er sterk voor om dergelijke practica wel te voorzien in de nieuwe opleiding HI.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Het aanwezige ZAP-personeel, gerelateerd aan het aantal studenten dat de opleiding volgt (alleen hoofdinschrijvers) wordt uitgedrukt door de student-staf ratio (SSR). Het aantal assistenten, gerelateerd aan het aantal ZAP-leden wordt uitgedrukt in de AZR-ratio. De leden van het BAP (assistenten betaald via bursalen of via de derde geldstroom) worden niet meegerekend.
SSR = AZR
=
∑ studenten met hoofdinschrijving ∑ ∑∑ ZAP leden verbonden aan faculteit ∑ assistenten op kader aan faculteit ∑ ∑∑ ZAP leden verbonden aan faculteit
De commissie heeft deze gegevens voor de gevisiteerde opleidingen geanalyseerd. De resultaten zijn samengevat in Tabel 7. De KULAK is niet afzonderlijk opgenomen in deze tabel, omdat het onderwijs hier voornamelijk wordt verstrekt door gastdocenten vanuit de UA of de K.U.Leuven.
12/2004
50
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Tabel 7 Overzicht van de student-staf-ratio en de ATP-ZAP-ratio voor de verschillende faculteiten. personeel
UA
K.U.Brussel K.U.Leuven
VUB
LUC
UGent
TOTAAL
ZAP
88.20
6.90
65.25
21.27
51.80
29.4
262.82
AAP
129.45
4.25
42.85
25.10
27.25
31
259.90
1849
57
1782
622
1211
1033
6554
studenten
peildatum 1/03/2003 1/01/2003 1/10/2002 1/03/2003 1/01/2003 1/01/2003 personeel peildatum 1/02/2002 1/02/2002 1/02/2003 1/02/2001 1/02/2002 1/02/2003 studenten SSR
20.96
8.26
27.31
29.24
23.38
35.14
24.93
AZR
1.47
0.62
0.66
1.18
0.53
1.05
0.99
Twee instellingen wijken sterk af van het gemiddelde: de K.U.Brussel en de UGent. De K.U.Brussel heeft een SSR van 8.26, wat uiteraard een uitstekende begeleiding en omkadering van de studenten garandeert, maar repercussies heeft op de prijs van het onderwijs. De commissie stelt zich vragen van de rentabiliteit van een dergelijke opleiding. De UGent is met een SSR van 35.14 duidelijk onderbestaft. De druk op het onderwijzend personeel zal vermoedelijk nog toenemen wanneer de nieuwe opleiding HI in oktober 2004 van start gaat. Hoewel de faculteit zich binnen de financiële randvoorwaarden uitstekend heeft voorbereid op deze nieuwe opleiding, dringt een snelle uitbreiding van de staf zich op. Ook de VUB kampt met een onderbestaffing. Een SSR van 25 lijkt de commissie wenselijk. De UA heeft op het moment een vrij comfortable bestaffing, die echter mede het gevolg is van de recente fusie van de beide deelfaculteiten. De faculteit verwacht een geleidelijke rationalisering van het aantal ZAP-leden. De situatie van het LUC is uniek. Als gevolg van de integratie van de economische hogeschool in de faculteit TEW van het LUC een tiental jaar geleden, zijn de toemalige docenten ingeschaald als vastbenoemde assistenten die echter tot het ZAP worden gerekend. De commissie moedigt deze vastbenoemde assistenten aan om actiever te participeren in het wetenschappelijk onderzoek. Betreffende het aantal assistenten bedraagt het Vlaams gemiddelde een verhouding van één assistent (op kader) per ZAP-lid. De UA scoort hier wederom zeer goed, en beschikt over opvallend veel assistenten. De K.U.Leuven en de K.U.Brussel beschikken over te weinig assistenten, met name in de K.U.Leuven veroorzaakt dit
De opleidingen in vergelijkend perspectief
51
12/2004
een zeer hoge onderwijslast voor de assistenten, waardoor het doctoraat in het gedrang komt. Algemeen pleit de commissie voor een duidelijk onderscheid tussen praktijkassistenten, die voltijds onderwijs geven en mandaatassistenten, wiens onderwijsopdrachten niet meer dan 50% van de beschikbare tijd zouden mogen bedragen. Het is de commissie opgevallen dat een aantal instellingen, waaronder de UA, K.U.Brussel en het LUC onvoldoende gebruik maakt van de mogelijkheden van het bursaal systeem, waardoor assistenten kunnen worden aangetrokken met hoofdzakelijk een onderzoeksopdracht. De commissie pleit eveneens voor een radicale beperking in de tijd van het mandaat van de assistenten. Met name aan de UA lopen deze mandaten soms uit tot 7-8 jaar, vooraleer het doctoraat wordt gefinaliseerd. De didactische vaardigheden van de ZAP-leden en vooral van de AAP-leden worden onvoldoende meegerekend in de criteria voor aanwerving. De commissie pleit ervoor dat niet alleen de ZAP-leden, maar ook alle assistenten (zowel AAP als BAP), die in het onderwijs worden ingeschakeld de mogelijkheid krijgen om zich onderwijskundig te professionaliseren. Dergelijke opleidingen zijn mogelijk aan de UA en aan het LUC, maar de meeste andere instellingen hebben geen bijscholing op dit vlak voor de assistenten voorzien. De commissie betreurt dat de aanstellingen van ZAP en AAP nog steeds zeer sterk regionaal of in vele gevallen zelfs sterk vanuit de eigen instelling geschieden. Internationale uitwisselingen van docenten zijn zeer beperkt en de Vlaamse instellingen maken in de visie van de commissie onvoldoende gebruik van de mogelijkheid om gastprofessoren aan te trekken, die overigens ook in een andere taal mogen doceren.
10. Internationalisering Het internationaliseringbeleid is tamelijk zwak ontwikkeld in de meeste instellingen. De UA scoort hier opvallend beter dan de andere universiteiten: ongeveer 60 % van de studenten handelsingenieur en ongeveer 40% van de studenten TEW gaat voor minstens één semester naar het buitenland. Alleen het LUC stelt duidelijke streefcijfer voorop en heeft een doelstelling die stelt dat 25% van de studenten zou moeten deelnemen aan een internationale uitwisseling, bijvoorbeeld in het Erasmus programma. De laatste jaren wordt dit streefcijfer echter niet meer gehaald en strandt de studentenuitwisseling rond 15%. De andere universiteiten hebben een nog lager uitwisselingspercentage. De commissie is sterke pleitbezorger van meer intensieve inspanningen om de studenten te doen deelnemen aan dergelijke internationale uitwisselingen. Eén van de elementen om dit te stimuleren is een goed en hoog kwalitatief aanbod van onthaalinstellingen. De commissie heeft sterk de indruk dat het aanbod van de onthaalinstellingen aan de meeste faculteiten matig doordacht is en ontstaat door losse intiatieven van individuele docenten. De commissie pleit voor een rationalisering van het aanbod en een sterkere controle op de kwaliteit van de onthaalinstellingen.
12/2004
52
De opleidingen in vergelijkend perspectief
De docentenmobiliteit is nog zwakker ontwikkeld.. De zware onderwijsbelasting van de ZAP-leden wordt vaak als de belangrijkste reden genoemd voor deze beperkte uitwisseling. De commissie heeft enig begrip voor dit argument, maar pleit voor een toewijzing van opleidingsonderdelen aan vakgroepen of capaciteitsgroepen en voor de multi-inzetbaarheid van het ZAP. Dergelijke maatregelen zullen volgens de commissie een nog steeds beperkte, maar toch voldoende ruimte bieden om het internationaliseringsbeleid van de verschillende faculteiten aan te zwengelen. De commissie heeft wel vastgesteld dat een aantal instellingen, o.a. de VUB, de K.U.Leuven en de UGent een goed ontwikkeld derde cyclus programma heeft, waar veel buitenlanders gebruik van maken. De commissie is van oordeel dat deze inspanningen moeten worden doorgetrokken naar het tweede cyclus onderwijs.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs De commissie heeft van den beginne gesteld dat hoogstaand, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek één van de essentiële voorwaarden is om kwalitatief universitair onderwijs te verstrekken. Een tweede voorwaarde is dat de onderzoekscultuur, en indien relevant de resultaten van het onderzoek naar het onderwijs worden teruggekoppeld. Het merendeel van de instellingen verricht goed academisch onderzoek en brengt de studenten een goede onderzoeksattitude bij, meestal via de werkzaamheden gekoppeld aan de eindverhandeling of via een aantal geïntegreerde opleidingsonderdelen of seminaries. Aan de K.U.Brussel is er een onvoldoende structurele band tussen onderwijs en onderzoek. Vermits deze instelling zowel de eerste als de derde cyclus aanbiedt, stelt de commissie dat de K.U.Brussel actiever doctoraatsstudenten en eventueel postdoctorale navorsers zou moeten recruteren, teneinde het academisch onderzoek een nieuwe dynamiek te geven. De onderzoeksoutput aan het LUC is te divers. Hoewel een aantal vakgroepen uitstekend onderzoek verricht, is de output van sommige andere vakgroepen of ZAP-leden sterk ondermaats tot onbestaande. De commissie pleit in deze voor een duidelijke facultaire beleidslijn, waarin streefcijfers voor onderzoeksoutput worden opgesteld en gecontroleerd. De commissie waarschuwt eveneens voor de situatie aan de KULAK, die vooral werkt met toegeleverd onderwijs. Met een residerende ZAP-geleding van 1.5 VTE en een residerende AAP-geleding van één postdoc en 3 doctorandi is in de visie van de commissie onvoldoende kritische massa aanwezig op de KULAK om ten volle academisch onderzoek te kunnen verrichten. De commissie waardeert de richtlijn die stelt dat elk residerend ZAP-lid ten minste één dag aanwezig is aan de moederinstelling om voeling te blijven houden met het lopend onderzoek van de vakgroep. Anderzijds is de commissie voorstander van een (geclusterde) onderzoeksgroep, aanwezig op de KULAK, om de universitaire en onderzoeksgebonden identiteit van
De opleidingen in vergelijkend perspectief
53
12/2004
de KULAK vorm te geven. Voorbeelden uit andere faculteiten van de KULAK bewijzen dat dit mogelijk is.
12. Interne kwaliteitszorg De systemen van interne kwaliteitszorg zijn de voorbije 10 jaar spectaculair verbeterd en de meeste instellingen hebben goed opgezette systemen van studietijdmeting, docentenevaluaties, ombudsdiensten, monitoraten en psycho-sociale diensten. De beoordeling van de commissie van de studietijdmetingen en docentenevaluaties zijn reeds eerder besproken. De commissie heeft veel lof voor het professionalisme van de ombudsdiensten en de onderwijskundige medewerkers die verbonden zijn aan de faculteit van het LUC, maar beoordeelt de interne kwaliteitszorg van de andere instellingen ook als goed tot zeer goed. De interne kwaliteitszorg aan de UA bevindt zich volgens de commissie nog in een ontwikkelingsfase, wellicht als gevolg van de recente eenmaking van de universiteit. De commissie heeft met aandacht het institutioneel beleidsplan voor de interne kwaliteitszorg van de UA bekeken en is van mening dat er hoopvolle signalen zijn dat de interne kwaliteitszorg verder zal worden uitgebreid en geprofessionaliseerd.
12/2004
54
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Appendix bij ‘de opleidingen in vergelijkend perspectief’ Tabel A1 Gewicht van de gedrags- en cultuurwetenschappen in de programma’s van de opleidingen TEW aan de verschillende instellingen. Instelling
UA K.U.Brussel K.U.Leuven VUB KULAK LUC UGent
Psychologie
Sociologie wijsbegeerte /
3 4 5 5 2+2+3 = 7 -
3 4 5 4 5 6+3 = 9 -
Filosofie / zingeving ethiek 4 5 5 5 1 -
Religie /
Totaal
3 [3]1 -
10 13 18 4 15 [18] 17 42
1
Religie en zingeving is geprogrammeerd in het derde jaar, en wordt dus feitelijk niet aangeboden aan KULAK, maar wel aan de vervolginstelling (K.U.Leuven)
2
Aanboden als overkoepelend opleidingsonderdeel: “inleiding tot de menswetenschappen”.
Tabel A2 Gewicht van talen in de opleidingen EW, TEW en HI in de verschillende instellingen. Instelling
UA K.U.Brussel1 K.U.Leuven
VUB KULAK1 LUC UGent
Opleiding
TEW HI TEW HI EW TEW HI TEW HI TEW TEW HI EW TEW
Totaal aantal studiepunten 29 29 11 10 18 18 18 12 8 18 28 28 20 20
Frans
Engels
Duits/Spaans
11 11 32 32 9 9 9 42 42 6 keuze keuze 6 + keuze 6 + keuze
11 11 8 7 9 9 9 4 8 keuze keuze 6 + keuze 6 + keuze
7 7 4 4 4 keuze keuze keuze keuze
1
Deze cijfers dienen te worden geïnterpreteerd binnen de beperkingen van een kandidatuuropleidingen (2 jaar)
2
Daarnaast bestaat de mogelijkheid een aantal opleidingsonderdelen te volgen in de franstalige zusteruniversiteit (K.U.Brussel: Facultés Universitaires Saint-Louis, VUB: Université Libre de Bruxelles)
De opleidingen in vergelijkend perspectief
55
12/2004
12/2004
56
IV. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de kwaliteitsaspecten die samen het kwaliteitsprofiel van de opleiding vormen, weergegeven. De letterscores geven aan in welke mate de bij de visitatie betrokken opleiding voor het betreffende kwaliteitsaspect aan de gestelde eisen voldoet. Voor het toekennen van de letterscores heeft de commissie zich gebaseerd op een referentiekader en op de aandachtspunten die als index voor het betreffende kwaliteitsaspect gelden. Het referentiekader van de commissie is beschreven in hoofdstuk II van deel 1 van dit visitatierapport. De aandachtspunten zijn daarnaast ook terug te vinden in de ‘Handleiding voor de onderwijsvisitaties in de tweede ronde (VLIR 2001)’. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per kwaliteitsaspect een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten. Achter elk kwaliteitsaspect zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen letterscores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit.
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
57
12/2004
Het gehanteerde scoresysteem neemt volgende vorm aan: A
zeer goed Met betrekking tot het kwaliteitsaspect is een niveau gerealiseerd dat in alle opzichten (alle aandachtspunten) zeer goed is en internationale vergelijking kan doorstaan. Voor dit aspect kan de beoordeelde opleiding als voorbeeld functioneren.
B
goed Het niveau van het kwaliteitsaspect beantwoordt aan de verwachtingen en is het product van een doordacht beleid.
C
voldoende Het kwaliteitsaspect beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een universitaire opleiding.
D
onvoldoende Het kwaliteitsaspect ligt beneden de gestelde verwachting. Beleidsaandacht op dit punt is nodig.
E
volstrekt onvoldoende Het kwaliteitsaspect beantwoordt in het geheel niet aan de gestelde verwachting. Het lage niveau heeft een kwaliteitsverlies voor de opleiding als gevolg.
Voetnoten bij de vergelijkende tabel op p. 57
12/2004
1
Het oordeel van de opbouw en de inhoud van het programma is door de commissie opgedeeld in X/Y/Z, waarbij X de opleiding EW is, Y de opleiding TEW is en Z het oordeel bevat over de opleidingen HI en HIBI.
2
De commissie heeft ervoor gekozen alleen een score toe te kennen indien de stage geheel of gedeeltelijk verplicht is in het tijdvak van de visitatie.
3
De commissie beschouwt vooral de absolute studentenaantallen, hun evolutie en hun impact op de duurzaamheid van de opleiding op langere termijn.
4
Voor omvang van het personeel aan de K.U.Leuven heeft de commissie dezelfde onderverdeling gebruikt als sub voetnoot 1, de commissie is zich bewust van mogelijke vertekeningen voor EW omwille van het uitgebreide service-onderwijs dat de staf EW verstrekt.
58
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
59
12/2004
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
-
6. Stage2
A
13. Gebouwen en infrastructuur
C
17. Interne Kwaliteitszorg
De voetnoten van deze tabel worden verklaard op p. 56.
B B
14.3. Kwaliteit van de staf
16. Onderzoekscomponent van het onderwijs
B B
14.2. Personeelsbeleid
15. Internationalisering
B
14.1 Omvang van het personeel, student/staf ratio
14. Personeel en personeelsbeleid
A B
A
10. Kwaliteit van de afgestudeerden
12. Opleiding als organisatie
C
9. Studeerbaarheid
11. Waardering van de afgestudeerden uit het beroepenveld
B
8. Slaagcijfers en rendementen
D
B
5. Eindverhandeling
7. Studentenprofiel en studentenaantallen
B
3
B
2.3. Wetenschappelijkheid van het programma
4. Toetsing en evaluatie
-/A/A -/A/A
2.2. Inhoud van het programma
3. Onderwijsleersituatie
-/B/A
B
UA
2.1. Opbouw van het programma
2. Opbouw en inhoud van het programma1
1.
KWALITEITSASPECT
B
-
D
B
D
A
C
C
-
A
A
A
E
-
-
A
A
-/C/C
-/A/B
-/A/B
D
KUBr
C
A
C
A
B
B/D/D4
B
B
B
A
B
B
C
-
B
B
B
A/A/A
A/A/A
B/A/B
A
KULv
B
C
D
B
C
C
B
D
A
A
B
C
C
B
B
B
B
-/B/B
-/B/C
-/C/C
B
VUB
B
-
C
B
B
B
B
B
-
A
A
A
B
-
-
A
A
-/B/-
-/A/-
-/A/-
B
KULAK
A
C
B
C
C
B
B
C
A
A
A
A
C
A
C
A
A
-/C/C
-/B/C
-/C/C
C
LUC
A
B
D
B
A
D
B
A
A
A
A
B
A
-
B
B
B
A/B/-
B/B/-
A/B/-
A
UGent
12/2004
60
Deel 2 Opleidingsrapporten
61
12/2004
12/2004
62
Universiteit Antwerpen De opleidingen toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica.
Woord vooraf Op het moment dat de visitatiecommissie de opleidingen toegepaste economische wetenschappen (TEW) handelsingenieur (HI) en handelsingenieur in de beleidsinformatica (HIBI) aan de Universiteit Antwerpen bezocht, bestonden de opleidingen in deze vorm nog maar 3 jaar. De afzonderlijke faculteiten van UFSIA en RUCA werden in september 2000 samengesmolten tot één faculteit toegepaste economische wetenschappen (FTEW). Naast het nieuwe programma (waarvan nog geen alumni bestaan), loopt er ook nog een uitdovend programma in beide deelfaculteiten. Bovendien zijn de instellingen RUCA, UFSIA en UIA op 1 oktober 2003 formeel gefusioneerd tot de Universiteit Antwerpen (UA), met één overkoepelend bestuur en rectoraat. Alle betrokken faculteiten en opleidingen zaten op het moment van de visitatie bijgevolg in een bestuurlijke reorganisatie. Wat betreft de statistische gegevens die in dit rapport zijn opgenomen, is er voor de periode voor 2000 steeds een gewogen gemiddelde genomen van de gegevens van beide deelfaculteiten (RUCA en UFSIA). Daar waar significante verschillen optraden tussen beide opleidingen, wordt dit expliciet in de tekst vermeld.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
1.1.
Algemene doelstellingen
Het zelfevaluatierapport omschrijft de algemene doelstellingen van de opleidingen als volgt.
Universiteit Antwerpen
63
12/2004
De academische opleidingen zijn opgevat als een brede universitaire vorming die de studenten in staat stelt effectief te participeren in het voorbereiden, nemen, opvolgen en evalueren van de beleidsbeslissingen. In de opleidingen wordt de competentie ontwikkeld om economische en bedrijfseconomische problemen te onderkennen en te analyseren aan de hand van polyvalente methoden en technieken. Het situeren van (bedrijfs)economische problemen in hun maatschappelijke en culturele context wordt bevorderd, naast het aanscherpen van het creatieve en logische denkvermogen. Het onderwijs is ingebed in een kritische reflectie over waarden en doelstellingen met ruime aandacht voor sociale en communicatieve vaardigheden”. Voor de opleidingen handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica wordt toegevoegd dat “de technologische vorming in deze opleidingen een toegevoegde en integrerende waarde heeft. De technologische kennis verbreedt het referentiekader van de handelsingenieur (toegevoegde waarde). Door de nadruk te leggen op de managementimplicaties is de handelsingenieur bovendien in staat de invloed van de technologie op de maatschappelijke realiteit te duiden en bedrijfseconomische en managementopdrachten met complexe technologische aspecten uit te voeren (integrerende waarde)”. De visitatiecommissie onderschrijft deze doelstellingen en spreekt haar waardering uit voor het concept waarmede de opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur zijn ingevuld. Zij stelt vast dat de faculteit een sterke nadruk legt op een economische vorming van de studenten, binnen een brede sociale, ethische, juridische en maatschappelijke context. De commissie beoordeelt deze invulling van het begrip ‘toegepaste economie’ positief, en merkt op dat de doelstellingen van de faculteit nauw aansluiten bij het referentiekader dat de commissie heeft opgesteld.
1.2. Eindtermen De gemeenschappelijke eindtermen van de opleidingen TEW en HI(BI) worden in het zelfevaluatierapport gegroepeerd in drie afdelingen en zijn hieronder weergegeven.
12/2004
64
Universiteit Antwerpen
Gemeenschappelijke eindtermen voor de opleidingen TEW, HI en HIBI aan de Universiteit Antwerpen. a) Wetenschappelijke en professionele competenties – inzicht verwerven in de ‘state of the art’ van het (bedrijfs)economische wetenschapsdomein; – algemene en bedrijfseconomische problemen kunnen onderkennen en analyseren binnen een relevant wetenschappelijk referentiekader; – oplossingen kunnen formuleren en implementeren; – op een wetenschappelijk wijze een probleemstelling kunnen formuleren, onderzoeksvragen formuleren, een onderzoeksopzet uittekenen, (empirische) gegevens verzamelen, verwerken en tot onderbouwde conclusies komen; – internationale gerichtheid en performante meertaligheid verwerven; – (bedrijfs)economische problemen kunnen situeren binnen de maatschappelijke context. b) Vaardigheden – analytisch en synthetisch vermogen; – capaciteit tot zelfstandige kennisverwerving; – planning en organisatie; – probleemoplossend vermogen; – communicatieve vaardigheid; – effectief en efficiënt gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT); – vermogen tot kritische en constructieve samenwerking. c) Maatschappelijke waarden – professionele deontologie; – wetenschappelijke eerlijkheid; – kritische, multidisciplinaire reflectie. Voor de opleidingen HI geldt als bijkomende eindterm: integratie van technologie en technologiemanagement (en ICT voor HIBI) in de bedrijfseconomische vorming. De commissie is van oordeel dat de eindtermen die door de opleiding worden geformuleerd een goede concretisering zijn van de algemene doelstellingen en goed worden vertaald in het programma. De commissie heeft vastgesteld dat de onderwijskundige principes van de faculteit goed zijn afgestemd op de eindtermen en dat de gehanteerde werkvormen aangepast zijn aan de te realiseren doelstellingen.
Universiteit Antwerpen
65
12/2004
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma De opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur zijn vanaf den beginne volledig gescheiden opleidingen, hoewel sommige opleidingsonderdelen gemeenschappelijk worden gevolgd. De opleidingen handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica hebben een gemeenschappelijke eerste cyclus. De studenten handelsingenieur in de beleidsinformatica kiezen in de tweede cyclus voor de verplichte major ICT/beleidsinformatica. De verschillen met het curriculum van de tweede cyclus handelsingenieur betreffen vooral de vervanging van een aantal opleidingsonderdelen ‘toegepaste wetenschappen’ door opleidingsonderdelen ‘ICT/beleidsinformatica’. Het curriculum van de opleiding TEW is opgebouwd rond 5 brede domeinen (algemene economie en bedrijfseconomie, economische onderzoeksmethoden, zakelijke communicatie, gedrags- en cultuurwetenschappen, recht). In de eerste cyclus bestaat het programma vrijwel uitsluitend uit verplichte opleidingsonderdelen. In de tweede cyclus kiest elke student TEW tussen de richtingen bedrijfseconomie of algemene economie. Binnen deze richtingen kiest de student bovendien in de eerste licentie een major. In de tweede licentie wordt deze major verder uitgebouwd en komt er ruimte voor het kiezen van ofwel een minor, ofwel een aantal vrije keuzeopleidingsonderdelen. In de richting bedrijfseconomie kan de student kiezen uit volgende 12 majors: accountancy, bank- en verzekeringswezen, bedrijfsfinanciering, beleidsinformatica, human resource management & organisatie, internationale handels- en diplomatieke relaties, international management, kwantitatieve bedrijfseconomie, marketing, productiemanagement & logistiek (vanaf 2003-2004), strategisch beleid en transporteconomie. In de richting algemene economie kan gekozen worden uit volgende majors: economisch en financieel beleid, internationale economische en diplomatieke relaties, kwantitatieve economie en transportbeleid. De structuur van de opleiding handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica is analoog. Naast de 5 gebieden die reeds vermeld werden bij de opleiding TEW, worden aan de student HI(BI) ook technisch-wetenschappelijke opleidingsonderdelen en ICT/beleidsinformatica aangeboden. Het specifieke accent van de HIBI opleiding ligt bij een zeer sterke component ICT/beleidsinformatica. Hiervoor werd de component toegepaste wetenschappen gereduceerd en de major-keuzemogelijkheid geschrapt. Alle opleidingen hechten een groot gewicht aan het talenonderricht. Drie talen (Frans, Engels en Duits of Spaans) worden verplicht gesteld voor een totaal van 29 studiepunten. Dit is respectievelijk 10% en 12% van het totaal aantal studiepunten voor de opleidingen handelsingenieur en TEW. Ook de gedrags- en cultuurwetenschappen krijgen een ruime plaats binnen het curriculum toebedeeld: filosofie,
12/2004
66
Universiteit Antwerpen
sociologie, psychologie, ethiek en economische sociale geschiedenis hebben een totaal gewicht van 17 studiepunten in de opleiding TEW en van 20 studiepunten in de opleiding handelsingenieur. In het algemeen vindt de commissie de inhoud van het programma goed en ondersteunt ze de breedheid van de aangeboden opleidingsonderdelen en de aandacht voor algemene vorming. Een aantal relevantie bedrijfseconomische opleidingsonderdelen binnen TEW komt te laat aan bod, wat volgens de commissie wellicht niet goed is voor de extrinsieke motivatie van de student. De commissie baseert dit oordeel op een schematische analyse van (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen en de belangrijkste functionele domeinen van de bedrijfseconomie. Het resultaat van deze analyse, uitgedrukt in aantal studiepunten, is samengevat in Tabel 1. Tabel 1 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het lopende programma TEW aan de UA.
1 kan
Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
7
-
-
-
8
2 kan
6
-
-
-
6 + 6 = 12
1 lic
4
7
4
4
-
2 lic
-
-
6
-
-
TOTAAL
17
7
10
4
20
De commissie is van oordeel dat – in het algemeen – de faculteit een goed evenwicht heeft gevonden tussen de economie (die in de visie van de commissie de voedingsbodem is van de functionele domeinen van de bedrijfseconomie) en de respectievelijke functionele domeinen van de bedrijfseconomie. Het domein ‘marketing’ heeft een relatief licht gewicht, maar de commissie heeft vastgesteld dat dit in de bamaprogramma’s is geremedieerd (zie 2.4.). Het talenonderwijs vormt in de visie van de commissie terecht een sterke attractiepool van de Universiteit Antwerpen. Bovendien heeft de opleiding de bewuste keuze gemaakt het talenonderricht te laten verzorgen door een grote groep ‘native speakers’, die de dynamiek en de specificiteit van de taal zeer goed kunnen overbrengen. De commissie benadrukt het belang van degelijk taalonderricht, en waardeert de werkvormen die hierbij worden gehanteerd (elektronische aanbieding van oefeningen, taallabo’s, oefeningen op schrijf- en spreekvaardigheid in kleine groepen, etc.). De commissie nodigt de faculteit uit om de taalvaardigheid van de studenten verder te versterken door gebruik te maken van complementaire en alternatieve werkvormen, bijvoorbeeld door studiemateriaal in een vreemde taal ter beschikking te stellen en/of door een beperkt aantal colleges in een andere taal te verzorgen, binnen de decretale mogelijkheden.
Universiteit Antwerpen
67
12/2004
De commissie oordeelt dat de majors in de opleiding zijn geconcipieerd als relatief kleine clusters opleidingsonderdelen en dat de studenten een zeer uitgebreide keuzemogelijkheid hebben. Dit heeft onmiskenbaar als voordeel dat de breedheid van de opleiding gegarandeerd blijft. Een aantal van deze majors zijn zeer specifiek voor de Universiteit Antwerpen, zoals de major transporteconomie. De studenten appreciëren bovendien dit ruime aanbod. Nochtans kan de commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat de fusie van de RUCA en de UFSIA faculteit geresulteerd heeft in een overaanbod van majors in het bijzonder en van keuzeopleidingsonderdelen in het algemeen. De commissie oordeelt dat enige rationalisering van het aantal majors en keuzeopleidingsonderdelen wenselijk is. Deze rationalisering zou bij voorkeur ingebed zijn in de algemene strategische keuzen van de faculteit, waar een aantal zwaartepunten worden gedefinieerd op gebied van onderwijs en onderzoek. De commissie waardeert het belang dat de opleiding handelsingenieur hecht aan de technologische component en het wetenschappelijk gehalte en wetenschappelijke inbedding van de technologische opleidingsonderdelen. De UA onderscheidt zich op dit punt duidelijk van de andere instellingen. Toch stelt de commissie zich enige vragen over de invulling van de wetenschappelijk-technologische opleidingsonderdelen. De commissie is van oordeel dat deze opleidingsonderdelen nauwer moeten aansluiten bij concrete toepassingen in het snel veranderende beroepenveld, en dat de keuze van de faculteit in deze duidelijk moet worden weergegeven in de eindtermen van de opleiding handelsingenieur. Hierbij moet worden aangegeven wat de functionaliteit van een bepaald opleidingsonderdeel is. Het verplichte opleidingsonderdeel biologie (overigens uniek in het Vlaamse landschap) is zeker verdedigbaar met het oog op de ontwikkelingen in het gebied van bio- en nanosystemen, maar de commissie mist hier toch consequent doordachte vervolgopleidingen, waardoor het opleidingsonderdeel een geïsoleerde opleidingsonderdeel wordt in het programma.
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie Een groot aantal opleidingsonderdelen wordt gedoceerd via het klassieke hoorcollege. Het betreft hier meestal de grotere opleidingsonderdelen, zoals economie, wiskunde en accountancy, en de opleidingsonderdelen die gemeenschappelijk worden gevolgd, zoals filosofie, psychologie en sociologie. In sommige gevallen zijn deze groepen zeer groot ( ~500 studenten). In de meeste gevallen worden deze hoorcolleges geflankeerd door werkcolleges in kleinere groepen (~30 studenten), verzorgd door het assisterend personeel. De faculteit heeft een groot aantal assistenten ter beschikking die worden ingezet bij de begeleiding van de studenten in de practica, de seminaries en de responsiecolleges. Bijzondere inspanningen worden geleverd voor de begeleiding van de eerstejaarsstudenten, o.a. middels individuele monitoraten en groepsmonitoraten.
12/2004
68
Universiteit Antwerpen
Nochtans is de commissie van mening dat nog te veel opleidingsonderdelen worden verzorgd via de klassieke, soms massale hoorcolleges. Hoewel hoorcolleges zeker gerechtvaardigd zijn voor sommige opleidingsonderdelen, nodigt de commissie de faculteit uit om permanent te blijven nadenken over alternatieve werkvormen, die de zelfwerkzaamheid van de student, en de onderlinge interactie en de interactie met het onderwijzend personeel bevorderen Het talenonderricht wordt verstrekt aan kleine groepen op een zeer interactieve wijze. Bovendien worden oefeningen aangeboden op internet, en is een taallabo voorzien. De wetenschappelijke laboratoria zijn in volle ontwikkeling. Het practicum scheikunde evolueert in de richting van een labotheek, waar studenten autonoom een proef kiezen en deze uitvoeren op een tijdstip naar keuze. De commissie drukt haar waardering uit voor de vernieuwende werkvormen die gehanteerd worden in het talenonderwijs en de wetenschappelijke practica. Zij moedigt de opleiding aan om te blijven nadenken en te blijven investeren in dergelijke werkvormen. De commissie vindt het concept van de labotheek een uitstekend initiatief, dat de zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid van de student duidelijk bevordert. In deze context ondersteunt de commissie de lopende initiatieven van ‘exploratief onderzoek’ en ‘chemie onder de microscoop’, waardoor chemische processen niet alleen duidelijker worden, maar waardoor de experimenten bovendien minder milieubelastend zijn. Overigens is de UA de enige universiteit die een practicum scheikunde aanbiedt in de opleiding handelsingenieur. De commissie waardeert dit en pleit ervoor dat ook in de toekomst het practicum scheikunde behouden blijft. Een elektronische leeromgeving (Blackboard) is recentelijk geïnstalleerd. Het aanbieden van oefeningen en leermateriaal via deze weg is in volle ontwikkeling. De commissie betreurt dat de implementatie van elektronische leeromgevingen, zoals blackboard, toch nog grotendeels afhankelijk is van de bereidheid en het enthousiasme van de individuele docent. In dit kader pleit ze voor organen met een zekere beslissingsmacht, die de gekozen opties betreffende het onderwijs aan de studenten, met een zeker gezag kan opleggen aan het onderwijzend personeel. Daarnaast stelt de commissie vast dat inspanningen worden geleverd voor een vernieuwing op het niveau van de opleidingsonderdelen, maar minder op het niveau van het programma. Het studiemateriaal wordt niet altijd tijdig ter beschikking gesteld en de studenten worden soms laattijdig geïnformeerd over examenroosters, collegeroosters, etc. De commissie pleit er voor dat de studenten beter en sneller geïnformeerd worden en ondersteunt de initiatieven van de faculteit om met een vast datumrooster te werken.
Universiteit Antwerpen
69
12/2004
2.3. Toetsing en examinering Verschillende vormen van toetsing worden door de opleiding gehanteerd. Naast het klassiek examen (schriftelijk of mondeling na schriftelijke voorbereiding), hanteert het talenonderricht vooral een permanente evaluatie. Dit geldt ook voor de wetenschappelijke practica. Vele opleidingsonderdelen vragen bovendien dat de studenten individueel of in kleine groepjes een onderwerp in detail uitwerken, en dit schriftelijk (via een ‘paper’) en/of mondeling presenteren. De commissie heeft de examenvragen bestudeerd en oordeelt dat de toetsing de volledige leerstof bevraagt, er een goede combinatie van kennis-, inzichts- en toepassingsvragen wordt voorzien en dat de studenten correct en rechtvaardig worden beoordeeld. De commissie vindt de variëteit aan examenvormen goed, maar waarschuwt voor een mogelijke overbelasting van de studenten. Na de fusie van de RUCA en UFSIA faculteit, hanteren sommige opleidingsonderdelen een dubbele vorm van examineren. Naast het examen, wordt de studenten bovendien gevraagd een paper te maken en te presenteren. Vele studenten ervaren deze druk als te groot, zeker in combinatie met de permanente opdrachten voor het talenonderwijs. De opleiding heeft een commissie en studentenfora opgericht, die moeten toezien dat de hoeveelheid opdrachten voor de studenten wordt gereguleerd en goed wordt gespreid in functie van de tijd. De commissie moedigt dit aan, en stelt vast dat wellicht het aantal papers nog verder moet gerationaliseerd worden. Meer algemeen stelt de commissie dat een goed uitgewerkt systeem van studietijdmeting deze en andere specifieke problemen nauwkeuriger zou kunnen meten, waardoor gerichte acties ter remediëring kunnen worden opgezet.
2.4. Bamahervormingen In de bamastructuur zal de faculteit 4 bachelorprogramma’s aanbieden: toegepaste economische wetenschappen, optie economisch beleid, toegepaste economische wetenschappen, optie bedrijfskunde, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica. De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat het aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen in de nieuwe bachelorprogramma’s gerationaliseerd is en dat het talenonderricht een prominente plaats blijft innemen. De commissie heeft vernomen dat het voor verschillende opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma anderstalige handboeken zullen worden gehanteerd. Tezelfdertijd betreurt de commissie het feit dat het opleidingsonderdeel biologie verdwijnt in de nieuwe curricula handelsingenieur. Dit is wellicht een gemiste opportuniteit tot profilering in het gebied van nieuwe technologieën. Het gewicht van de meesterproef wordt
12/2004
70
Universiteit Antwerpen
verzwaard tot respectievelijk 15 en 24 studiepunten voor TEW en HI(BI). Dit grote verschil in studiepunten wordt eerder verklaard door het verschil in studieduur en dus het aantal beschikbare studiepunten, dan door reële verschillen in studiebelasting voor deze twee richtingen. De commissie heeft ook de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen van het nieuwe bachelorprogramma TEW geanalyseerd (Tabel 2). De commissie stelt vast dat het goede evenwicht tussen economie en de bedrijfseconomische functionele domeinen is behouden en dat de discipline ‘marketing’ een zwaardere plaats krijgt in het programma. Ook de programmering in de tijd van de opleidingsonderdelen m.b.t. financiering, organisatie en marketing is verbeterd: deze opleidingsonderdelen worden nu vroeger in het curriculum aangeboden. Tabel 2 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma TEW aan de UA. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 ba
6
-
6
-
6
2 ba
6+3=9
3
6
6
6 + 6 = 12
3 ba
-
6
-
-
-
TOTAAL
15
9
12
6
18
In deze brede context nodigt de commissie de opleiding uit om grondig na te denken over haar strategische positionering in een verbredende markt met dalende studentenaantallen en een verhogende studentenmobiliteit. Het Antwerpse marktaandeel van studenten TEW en HI staat relatief sterk onder druk. De commissie suggereert dat een innovatief marktverbredingsbeleid zou worden opgesteld, waarin duidelijk vooropgestelde streefcijfers voor studentenaantallen worden gehanteerd, en waarin een uitbreiding van het aantal leertrajecten voor de bacheloropleiding wordt overwogen. Gezien het enorme potentieel van de faculteit toegepaste economische wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen, met een sterke aanwezigheid binnen de eigen faculteit van taaldeskundigen, exacte wetenschappers, sociologen en psychologen, zouden bachelor- en/of masteropleidingen kunnen worden aangeboden met een sterkere versionering dan de huidige opleidingstrajecten. Bovendien is de commissie van oordeel dat disciplineoverschrijdende opleidingen een grote meerwaarde kunnen hebben, a fortiori in de positionering t.o.v. de 2cyclische hogeschoolopleidingen. De commissie heeft – enkele maanden na de visitatie – met genoegen vernomen dat vanaf 2004-2005 een bachelor- én een masteropleiding ‘sociale en economische wetenschappen’ zal worden aangeboden, die economie, rechten en sociologie combineert.
Universiteit Antwerpen
71
12/2004
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling heeft een gewicht van 13 studiepunten, zowel in de opleiding TEW als in de opleiding HI. Dit is het laagste gewicht voor een eindverhandeling van alle gevisiteerde opleidingen; het gemiddelde bedraagt ongeveer 18 studiepunten voor de eindverhandeling. De commissie is van oordeel dat deze weging toch relatief licht is in het licht van de zware inspanningen die de studenten voor de eindverhandeling moeten leveren. De commissie heeft een aantal eindwerken bestudeerd en stelt vast dat de kwaliteit van de eindverhandeling goed is. De studenten hebben een ruime keuze aan onderwerpen en mogen desgevallend ook zelf een goed onderbouwd voorstel neerleggen. De studenten zijn tevreden over de begeleiding van het eindwerk, de studiebelasting van de eindverhandeling is conform hun verwachtingen en de studenten zijn van oordeel dat zij fair beoordeeld worden op het neergelegde werk. De commissie merkt wel op dat er een feitelijke disproportionering is in de belasting van het ZAP. Bepaalde ZAP-leden begeleiden opvallend meer eindwerken dan andere. De commissie suggereert om voldoende keuzemogelijkheden aan te bieden en te waken over een evenwichtige verdeling van de eindwerken over de ZAPleden. De commissie moedigt de tendens aan om zo veel mogelijk externe assessoren uit het beroepenveld in te schakelen in de begeleiding en evaluatie van de eindwerken. Ze pleit er echter wel voor dat zorgvuldig wordt toegezien op de expertise van de assessor, teneinde het eindwerk ten gronde te kunnen evalueren, en dat remediërende maatregelen worden voorzien voor promotoren en/of assessoren die duidelijk tekort schieten in hun taak van begeleider en mentor. Sommige eindverhandelingen zijn louter theoretisch en uitsluitend gebaseerd op een grondige literatuurstudie. Hoewel de commissie het belang en nut van dergelijk onderzoek erkent, lijkt het toch zinvol om in elk eindwerk een creatief luik in te lassen, gebaseerd op onderzoek, simulaties, veldwerk, of een andere vorm van actief onderzoek.
3.2. Stage De stage is optioneel en wordt gehonoreerd met 3 studiepunten. De commissie erkent het belang van een (industriële) stage, maar respecteert de keuze van de faculteit om dit opleidingsonderdeel facultatief te houden.
12/2004
72
Universiteit Antwerpen
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten Grafiek 1 toont de evolutie van de generatiestudenten van de RUCA en UFSIA faculteiten van de voorbije 10 jaar. In de eerste helft van de jaren ’90 wordt een scherpe daling van het aantal studenten opgetekend. De studentenaantallen stabiliseren zich vervolgens op dit lagere niveau, met zelfs een lichte toename in de tweede helft van de jaren ’90. Ten tijde van de fusie van beide faculteiten doet zich echter opnieuw een daling van de studentenaantallen voor. De faculteit beklemtoont dat deze daling zich al voordeed voor de fusie, maar erkent dat het sterke profiel van beide deelfaculteiten bij de fusie wellicht gedeeltelijk verloren is gegaan. De studentenaantallen in de RUCA faculteit waren beduidend lager dan die van de UFSIA faculteit. De studentenaantallen van de gefuseerde faculteit liggen het laatste jaar zelfs lager dan de studentenaantallen van de UFSIA faculteit begin jaren ’90. Grafiek 1 Evolutie van de generatiestudenten voor de opleidingen TEW en HI aan de Universiteit Antwerpen. Tot de fusie zijn de gesommeerde gegevens van de RUCA en UFSIA faculteit opgenomen.
800 generatiestudenten HI
700
gefuseerde faculteit
generatiestudenten TEW
600 500 400 300 200 100 0 90-91
91-92
92-93
93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
03-04
De exacte studentenaantallen van de volledige TEW en HI opleidingen per jaar zijn weergegeven in Tabellen 3 en 4.
Universiteit Antwerpen
73
12/2004
Tabel 3 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en licenties toegepaste economische wetenschappen (tot 2000-2001 zijn de totalen van beide deelfaculteiten (RUCA en UFSIA) gesommeerd). Academiejaar
# generatiestudenten
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’93-’94
329
511
397
339
304
’94-’95
285
426
312
319
344
’95-’96
318
449
375
230
318
’96-’97
334
462
354
221
238
’97-’98
324
462
249
226
214
’98-’99
348
482
256
198
211
’99-’00
312
448
262
207
192
’00-’01
250
357
249
217
200
’01-’02
254
362
210
224
195
’02-’03
207
339
219
166
221
’03-’04
203
286
222
176
163
Tabel 4 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en graadsjaren handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica (tot 2000-2001 zijn de totalen van beide deelfaculteiten (RUCA en UFSIA) gesommeerd). Acade# gene- 1 kan miejaar ratie studenten ’93-’94
12/2004
179
240
2 kan
1 gr HI
2 gr HI
3 gr HI
1 gr HIBI
2 gr HIBI
3 gr HIBI
175
65
43
69
32
25
0
’94-’95
176
215
152
69
59
47
55
30
23
’95-’96
194
230
166
61
62
58
48
49
29
’96-’97
205
247
157
91
57
64
39
44
48
’97-’98
215
265
167
72
85
60
42
36
42
’98-’99
271
323
179
79
71
84
48
40
39
’99-’00
241
306
204
92
76
72
46
49
39
’00-’01
200
252
199
112
83
75
54
37
47
’01-’02
208
262
163
120
112
80
35
47
39
’02-’03
169
209
166
112
112
113
17
37
44
’03-’04
147
177
162
124
105
98
9
13
17
74
Universiteit Antwerpen
Uit de gegevens van het ‘statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs’, schooljaar 2001-2002 blijkt dat de faculteit TEW-HI van de Universiteit Antwerpen een marktaandeel vertegenwoordigt van 27,09% van de Vlaamse universitaire opleidingen economische wetenschappen, waardoor zij de tweede plaats bekleedt. Indien men de hogescholen die 2-cyclus opleidingen handelsingenieur en handelswetenschappen aanbieden meetelt in de berekeningen, heeft de Universiteit Antwerpen een marktaandeel van 14,85%. Ondanks dit relatief goed marktaandeel, vindt de commissie de dalende instroom in de opleidingen TEW en HI een punt van zorg, en is van mening dat de opleidingen een meer pro-actief beleid zou kunnen voeren om de instroom van studenten te verhogen. Volgens de commissie kunnen deze inspanningen op verschillende terreinen worden geleverd. Het profiel van de beide deelfaculteiten (UFSIA: brede opleiding met sterk accent op talenopleidingen, RUCA: sterke wetenschappelijke en technologische vorming) is bij de fusie enigszins verloren gegaan. De commissie stelt voor dat de gefuseerde opleiding haar profiel opnieuw zou scherp stellen en dit profiel en imago van de Universiteit Antwerpen sterker naar buiten zou brengen, via intensievere recruteringsinspanningen. De Universiteit Antwerpen recruteert voornamelijk regionaal, dit geldt zowel voor de studenten als voor de staf. De commissie is van oordeel dat de opleiding een duidelijker internationaliseringbeleid zou kunnen voeren, teneinde zowel meer buitenlandse studenten als buitenlandse (gast)professoren aan te trekken. Naast een geografische marktverbreding, oppert de commissie ook een inhoudelijke, innovatieve marktverbreding. Een verbreding en actualisering van het opleidingsaanbod, zoals hierboven aangehaald, is een mogelijke piste om dit doel te bereiken. In het oordeel van de commissie bieden zowel de recente fusie als de integratie van exacte en humane wetenschappers binnen de faculteit unieke opportuniteiten om het programma en het profiel in de nieuwe bamastructuur aan te scherpen, te vernieuwen en te diversifiëren.
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
Grafiek 2 toont de slaagpercentages van de generatiestudenten van de eerste kandidatuur TEW en de eerste kandidatuur handelsingenieur. De slaagpercentages van de generatiestudenten handelsingenieurs liggen structureel en beduidend hoger dan de slaagpercentages van de TEW-generatiestudenten, wat kan worden toegeschreven aan de (klassieke) verschillen in de vooropleiding van de abituriënten.
Universiteit Antwerpen
75
12/2004
Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten handelsingenieur en toegepaste economische wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Tot 1999-2000 is een gewogen gemiddelde genomen van de slaagpercentages aan beide deelfaculteiten.
100% generatiestudenten HI
80%
generatiestudenten TEW
60%
40%
20%
0% 93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
De commissie beoordeelt de slaagpercentages van de generatiestudenten als redelijk voor de opleiding HI en als (te) laag voor de opleiding TEW. Zij heeft waardering voor de septembercursussen ‘wiskunde’ en ‘vectoren in de fysica’ die de verschillen in de vooropleiding van de abituriënten enigszins trachten te nivelleren, maar is van mening dat een slaagpercentage beneden de 40% voor de generatiestudenten een aandachtspunt moet zijn voor de opleiding TEW. Specifiek voor het opleidingsonderdeel wiskunde beveelt de commissie aan om een verregaande integratie van het opleidingsonderdeel in de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen door te voeren. Door de verwevenheid en de relevantie van de wiskunde met en in de economie te expliciteren zal hopelijk de intrinsieke motivatie van de studenten om zich te bekwamen in een aantal wiskunde vaardigheden verhogen. De organisatie van proefexamens na een achttal weken, gevolgd door een grondige bespreking en eventueel remediëringsplan, kan in de visie van de commissie de studenten helpen om zich reeds vroeg in het academiejaar te evalueren en te positioneren. De commissie beveelt een systeem van proefexamens voor een beperkt aantal opleidingsonderdelen dan ook van harte aan. De commissie pleit eveneens voor de invoering van een zuiver semestersysteem. Een aantal opleidingsonderdelen (waaronder de als zwaar ervaren opleidingsonderdelen wiskunde en accountancy) wordt momenteel nog op jaarbasis gedoceerd en geëxamineerd. Het blijkt zeer duidelijk uit de reacties van de studenten dat deze opleidingsonderdelen in hun huidige vorm te zwaar zijn. Dit wordt duidelijk gere-
12/2004
76
Universiteit Antwerpen
flecteerd in de slaagcijfers voor deze opleidingsonderdelen. De commissie beveelt aan deze opleidingsonderdelen te splitsen en te spreiden over twee semesters, met volwaardige semestriële examens. Een gedetailleerd overzicht van de studierendementen voor de opleidingen toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica wordt gepresenteerd in tabellen 5 en 6. Tabel 5 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding TEW aan de UA (tot 1999-2000 zijn deze cijfers het gewogen gemiddelde van de studierendementen aan UFSIA en RUCA). Cohortejaar
# generatie- geslaagd na geslaagd na geslaagd na geslaagd na totaal studenten 4 jaar (%) 5 jaar (%) 6 jaar (%) 7 jaar (%) geslaagd (%)
’90-’91
636
15,5
27,1
34,5
35,5
35,8
’91-’92
469
20,9
34,4
39,0
39,4
39,6
’92-’93
404
27,2
38,0
41,7
41,8
42,0
’93-’94
329
24,4
40,1
45,5
47,3
47,6
’94-’95
285
22,6
36,9
42,1
43,5
43,5
’95-’96
318
25,0
40,7
44,4
45,3
(45,3)
’96-’97
334
22,2
37,0
40,0
-
-
’97-’98
324
30,1
44,4
-
-
-
’98-’99
348
27,8
-
-
-
-
Tabel 6 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding HI aan de UA (tot 1999-2000 zijn deze cijfers het gewogen gemiddelde van de studierendementen aan UFSIA en RUCA). Cohortejaar
# generatie- geslaagd na geslaagd na geslaagd na studenten 5 jaar (%) 6 jaar (%) 7 jaar (%)
totaal overgestapt geslaagd naar en (%) geslaagd in TEW
’90-’91
136
41,9
53,7
55,2
55,2
16,9
’91-’92
188
34,6
44,7
46,3
47,4
18,1
’92-’93
217
37,8
47,9
50,7
50,7
14,3
’93-’94
179
36,9
48,6
50,8
51,4
14,5
’94-’95
176
46,9
54,2
54,8
54,8
13,6
’95-’96
194
46,2
55,9
59,5
-
10,3
’96-’97
205
45,2
56,7
-
-
3,8
’97-’98
215
38,0
-
-
-
4,2
Universiteit Antwerpen
77
12/2004
Specifiek voor de generatiestudenten HI dient te worden opgemerkt dat een significante fractie van deze studenten uiteindelijk in de richting TEW afstuderen. Voor RUCA en UFSIA ging dit gemiddeld over 17% en 10% van de generatiestudenten. Het ‘totale’ einddiploma rendement (TEW/HI/HIBI) voor de generatiestudenten HIBI verhoogt hierdoor voor RUCA en UFSIA studenten tot respectievelijk 67% en 62%. De commissie beoordeelt de studierendementen van de opleidingen als redelijk (want aan de lage kant), maar beveelt tevens aan om de fusie aan te grijpen om een aantal problemen te remediëren. Enerzijds kan op het niveau van het programma worden ingegrepen om de (te) grote overvloed aan relatief kleine keuzeopleidingsonderdelen te rationaliseren, anderzijds beveelt de commissie aan om een aantal opleidingsonderdelen zoals wiskunde en accountancy op een studentgerichter wijze aan te brengen.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd De commissie betreurt dat noch op facultair niveau, noch op institutioneel niveau een structureel en systematisch systeem van studietijdmeting is uitgewerkt, waardoor de commissie haar oordeel moet baseren op de beperkte steekproef van de studenten die zij heeft bevraagd. Over het algemeen is de commissie van oordeel dat de studiebelasting van de studenten aanvaardbaar is, maar dat toch enige voorzichtigheid geboden is, omdat – vooral na de fusie van beide deelfaculteiten – de studiebelasting systematisch blijkt toe te nemen. Eén van de uitingen hiervan is het reeds besproken dubbele examen, waarbij naast het klassieke examen, te veelvuldig en te systematisch een uitgebreide paper wordt verwacht. Een andere uiting is de reductie van het aantal studiepunten en contacturen van een aantal opleidingsonderdelen, waarbij echter de totale inhoud van de opleidingsonderdeel nagenoeg dezelfde is gebleven. Dit is gebleken voor een aantal talen, maar ook voor de eindverhandeling. Als gevolg van de fusie en het parallel lopen van het nieuw curriculum en het uitdovend curriculum worden de studenten daarenboven geconfronteerd met een verschillende honorering van het eindwerk in aantal studiepunten. De commissie adviseert dat op korte termijn een degelijk systeem van studietijdmeting wordt uitgewerkt, en dat de verschillende opleidingsonderdelen opnieuw worden ingeschaald met behulp van deze gegevens. Het honoreren van een opleidingsonderdeel met een bepaald aantal studiepunten zou vooral gestoeld moeten zijn op de reële studietijd, eerder dan op het aantal contacturen.
12/2004
78
Universiteit Antwerpen
5.2. Studiebegeleiding en -advisering De dienst voor studieadvies en studiebegeleiding is centraal georganiseerd en organiseert in samenwerking met de faculteit TEW een aantal infodagen, waaop geïnteresseerde abituriënten worden uitgenodigd op een woensdagmiddag of een zaterdagochtend. Op een zondag in mei wordt door dienst public relations een open dag georganiseerd, waarbij o.m. de studie TEW/HI(BI) wordt toegelicht. Daarnaast worden vier regionale infodagen georganiseerd voor de scholen uit de regio. De diest voor studieadvies en studiebegeleiding is in het Vlaamse land aanwezig op infobeurzen, georganiseerd door de CLB-centra. In november wordt voor de studenten TEW/HI(BI) een reeks sessies georganiseerd rond studiemethoden en studieplanning. In februari wordt een reeks sessies georganiseerd rong het leren omgaan met examenstress. Het hele jaar door kunnen studenten terecht bij één van de studentenbegeleiders met vragen rond studieplanning en studiemethodiek. Er is naast inhoudelijke ondersteuning ook psychosociale hulp voorzien. De commissie is van oordeel dat de Universiteit Antwerpen over een goed uitgebouwde dienst van studieadvies en -begeleiding beschikt, alsmede een specifieke dienst voor onderwijsinnovatie en -professionalisering. De dienst van studieadvies en -begeleiding functioneert goed. De abituriënten krijgen volgens de commissie voldoende gelegenheid om zich te informeren over de opleidingen die de Universiteit Antwerpen verstrekt tijdens verschillende opendeurdagen, infodagen, SID-ins, etc. De commissie is van oordeel dat de dienst studieadvies en -begeleiding de studenten correct en oprecht informeert over de moeilijkheidsgraad van de opleidingen TEW en HI. Er is eveneens voldoende gelegenheid voor de abituriënten om zich bij te spijkeren, met name via een stoomcursus wiskunde in de week voorafgaand aan de opening van het academiejaar en via een cursus ‘vectoren in de fysica’ voor de abituriënten die een studie handelsingenieur wensen aan te vangen.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden Op het moment dat de commissie de UA bezocht, bestonden er nog geen alumni van het nieuwe gemeenschappelijke programma van de gefuseerde faculteit. Op UFSIA werd in 1991 de UFSIA-TEW alumnivereniging opgericht, waarvan alle afgestudeerden automatisch lid zijn. De vereniging vraagt geen lidgeld. Daarnaast beschikte UFSIA over de ‘cel alumniwerking’, die vooral aandacht besteedt aan sociale, recreatieve contacten als aan navorming. Enkele voorbeelden van de werking van
Universiteit Antwerpen
79
12/2004
de cel alumniwerking zijn enquêtes, een centrale alumni databank met bijna 30.000 namen, alumniboeken, reünies, bijspijkerdagen, een jobforum, etc. Naast de cel alumniwerking, die juridisch behoort tot de structuur van de universiteit, bestaat de vereniging van de Wikingsalumni v.z.w. Dit is een autonome ledenvereniging die in feit een concrete voortzetting is van de TEW-faculteitskring Wikings. De volledige alumniwerking van de faculteit TEW van het RUCA wordt verzorgd door NSK-alumni v.z.w. NSK-alumni beschikt over een permanent secretariaat dat zorgt voor het onderhoud van de databank en voor logistieke ondersteuning bij mailings. De commissie beoordeelt de kwaliteit van de afgestudeerden waarmee zij heeft gesproken als uitstekend. De aansluiting van de opleiding met de arbeidsmarkt is zeer goed. De overgrote meerderheid van de alumni heeft een passende betrekking gevonden binnen een zeer aanvaardbare termijn. De opleiding onderhoudt zeer goede contacten met de alumi via verschillende wegen. De verschillende instanties die zich bezighouden met de alumni-werking zijn goed georganiseerd. Zowel RUCA en UFSIA houden zeer gedetailleerde gegevens bij van de alumni, en beschikken over uitgebreide statistieken over de aard van tewerkstelling, zoals de functiegroepen, functiegebieden en sectoren. De commissie uit haar lof over de uitgebreide alumniwerking van de faculteit, de verschillende initiatieven tot bijscholing en postacademische vorming in het kader van de alumniwerking, de jobwerking en de uitgebreide databank van de professionele profielen van de tewerkgestelde afgestudeerden. De commissie is van oordeel dat de faculteit via de alumniwerking een goed zicht kan blijven behouden op de kwaliteit van de opleiding en de soms snel veranderende noden van de arbeidsmarkt.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding De afgestudeerden waarmee de commissie heeft gesproken zijn zeer tevreden over de genoten opleiding. Dit geldt voor de opleidingen TEW en HI, zowel voor de afgestudeerden van UFSIA als van RUCA. Zij kozen voor een opleiding aan het RUCA, respectievelijk UFSIA omwille van geografische redenen en/of omwille van het profiel van de opleiding. De alumni appreciëren de breedheid van de opleiding, de algemeen economische vorming en het duidelijke accent op talenonderricht. Sommigen benadrukken de toegevoegde waarde van een ethische vorming.
7.
De opleiding als organisatie
De faculteit heeft een aantal bestuurlijke reorganisaties achter de rug, waarvan de recentste de formele éénmaking van UIA, UFSIA en RUCA tot de Universiteit Antwerpen was, op 1 oktober 2003. In september 2000 zijn de faculteiten TEW-HI
12/2004
80
Universiteit Antwerpen
van RUCA en UFSIA samengesmolten tot één opleiding. Naast het nieuwe programma, loopt parallel een uitdovend programma RUCA en een uitdovend programma UFSIA. De faculteitsraad is het hoogste beslissings- en adviesorgaan binnen de faculteit. Voor onderwijskundige zaken wordt de faculteitsraad geadviseerd door de onderwijscommissie. De onderwijscommissie bestaat uit een vaste kern, bestaande uit één voorzitter, één ondervoorzitter en één lid per departement, aanvullende afvaardigingen van de opleidingen TEW, HI en HIBI en twee studenten. De onderwijscommissie adviseert de faculteitsraad inzake curriculumhervormingen, kwaliteitsbewaking van het onderwijs, voorbereiding van onderwijsvisitaties, onderwijskundige professionalisering, de samenstelling van de examencommissie, etc. De commissie is van oordeel dat de fusie tussen de RUCA en de UFSIA faculteit uitzonderlijk goed verlopen is. De jonge UA faculteit functioneert goed, er zijn vele en goede contacten tussen de leden van de faculteit en de verschillende beleidsniveaus en de voormalige tweespalt als concurrerende instellingen behoort voorgoed tot het verleden. Beide geledingen zijn goed vertegenwoordigd in de verschillende beslissingsniveaus en de meeste personeelsleden voelen zich thuis in de nieuwe faculteit. De verschillende beslissingscentra binnen de faculteit (faculteitsraad, departementsraden, onderwijscommissies) functioneren goed en hebben voldoende autonomie en bevoegdheden. Een afvaardiging van vier studenten in de onderwijscommissie is in de ogen van de commissie nogal weinig. Na de succesvolle fusie, is de commissie van oordeel dat de tijd rijp is om de organen, bevoegd voor onderwijsaangelegenheden, te herwaarderen. Deze organen zou moeten beschikken over een duidelijke en grotere beslissingsmacht, teneinde het onderwijs minder docent-afhankelijk en meer centraal gestuurd te maken. Docenten die bijzondere inspanningen leveren in het kader van onderwijsinnovatie zouden hiervoor moeten woren gehonoreerd; docenten met een duidelijk tekort aan inspanningen en/of interesse voor hun onderwijsopdrachten zouden duidelijk op hun verantwoordelijkheid moeten kunnen worden gewezen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
De infrastructuur van de stadscampus van de Universiteit Antwerpen is zonder meer prachtig te noemen: in het centrum van Antwerpen beschikt de Universiteit over mooie, ruime en goed uitgeruste gebouwen, met een schitterende architectuur waarin het heden en het verleden op een zeer geslaagde wijze geïntegreerd zijn. Bovendien is de uitrusting van deze gebouwen uitmuntend. Alle grote leslokalen en auditoria beschikken over state-of-the-art audiovisuele middelen, zoals projectoren, computers, geluidsinstallatie, video, automatische verduistering, etc.
Universiteit Antwerpen
81
12/2004
De bibliotheek is goed uitgerust, en zal in de nabije toekomst nog uitbreiden. De catalogi zijn in hoge mate geïnformatiseerd. Er is veel ruimte voor de studenten om te studeren of in kleine groepjes te werken. De faculteit en de universiteit hebben plannen om de bibliotheek in de nabije toekomst nog verder uit te breiden. De commissie heeft een positief oordeel over de bibliotheek. Er zijn voldoende studielandschappen uitgerust met computers, internet en toegang tot het elektronisch lesmateriaal. De studenten krijgen de gelegenheid bij de aanvang van hun studies een laptop aan gereduceerde prijs aan te kopen. Velen maken hier gebruik van, en kunnen inloggen op verschillende plaatsen op de campus, om toegang te krijgen tot het netwerk van de universiteit. De taallaboratoria zijn uitstekend uitgerust en een veelheid van cursusmateriaal is elektronisch beschikbaar.
9.
Personeel en personeelsbeleid
De faculteit beschikte op 1 maart 2003 over 88.20 VTE ZAP, waarvan 75 voltijds, 129,45 VTE AAP, waarvan 113 voltijds en over 35,95 VTE ATP, waarvan 19 voltijds. De student-stafratio (SSR = aantal studenten / aantal ZAP leden) bedraagt 1849/ 88.20 = 20.96. Deze SSR is enigszins gunstiger dan het Vlaams gemiddelde voor de economie-faculteiten, dat 24.94 bedraagt. Opvallend is het feit dat de AAP/ZAP ratio 1.46 bedraagt, wat beduidend hoger is dan het gemiddelde van 1.0. Het aantal assistenten aan de faculteit is opvallend hoog. De commissie is zich ervan bewust dat deze gunstige student/staf ratio het gevolg is van de recente fusie en waarschijnlijk zal nivelleren ten gevolge van komende rationaliseringen binnen de eengemaakte universiteit. De commissie erkent ook dat deze cijfers geïnterpreteerd dienen te worden binnen de speciale context van de faculteit TEW aan de Universiteit Antwerpen, waar de docenten talen, exacte wetenschappen en gedragswetenschappen in de faculteit geïntegreerd zijn, en dus het aangetrokken service-onderwijs minimaal is. De commissie waardeert dat de opleiding dit relatief overschot aan ZAP en AAP grotendeels inzet ten behoeve van het onderwijs, waardoor werkcolleges in kleine groepen in vele opleidingsonderdelen worden aangeboden en waardoor het onderwijzend personeel zeer goed bereikbaar is voor de studenten. Anderzijds is de commissie van oordeel dat – ondanks deze (weliswaar tijdelijk) gunstige stafverhouding – het onderzoeksrendement te laag is. Het aantal AAP leden binnen de faculteit TEW is immers zeer hoog, en bedroeg op 1 maart 2003 113 voltijdse VTE en 16,45 deeltijdse VTE. De overgrote meerderheid van deze assistenten bekleedt de functie van mandaat- of praktijkassistent. De gefuseerde faculteit streeft ernaar een duidelijker onderscheid te maken tussen in het onderwijs betrokken praktijkassistenten, en de eerder op onderzoek georienteerde mandaatassistenten. Voor deze laatste categorie kunnen overigens alternatieve financierings-
12/2004
82
Universiteit Antwerpen
middelen worden onderzocht, in de vorm van onderzoeksbeurzen (Dehousse, FWO, …). De commissie onderschrijft deze strategie, waarbij de bursalen sneller kunnen doctoreren (de huidige gemiddelde duur van het doctoraat ligt rond de 7 à 8 jaar), en waarbij de mandaten radicaler in de tijd gelimiteerd zijn. De commissie stelt eveneens vast dat de recrutering van het AAP (en overigens ook van het ZAP) zeer sterk intern en dus regionaal is georienteerd. De commissie is van oordeel dat de faculteit ZAP-leden én AAP-leden meer internationaal en interregioniaal zou moeten recrutreren. Binnen de decretale beperkingen zijn er in het oordeel van de commissie voldoende mogelijkheden om een dergelijke recruteringsbeleid te voeren: gastprofessoren, onderzoeksprofessoren, postdoctorale onderzoekers, instroom van Erasmus en Socrates studenten en docenten, etc. De evaluatie van de docenten is momenteel te vrijblijvend en te besloten. Docentenevaluaties worden weliswaar naar de betrokken docent en naar de voorzitter van de bevoegde onderwijscommissie gestuurd, maar er is onvoldoende openheid over de resultaten, en onvoldoende regulerende mechanismen. De commissie suggereert dat een meer open systeem van docentevaluaties een duidelijke motivering zou kunnen betekenen voor docenten om hun onderwijs te verbeteren en te professionaliseren. De bevoegde onderwijscommissie of een op te richten orgaan zou bovendien voldoende autonome beslissingsmacht moeten hebben om te honoreren of te penaliseren. Ten slotte nodigt de commissie de opleiding uit om grondig na te denken over het toekomstig beleid van de faculteit. Met een gewisse rationalisering van het personeelsbestand in het vooruitzicht, en de noodzaak tot vlijmscherpe profilering in een verbredende en afnemende markt, dient het faculteitsbestuur duidelijke krijtlijnen te trekken en de ‘core business’ duidelijk te onderscheiden van de eerder ondersteunende activiteiten binnen de faculteit. Die gebieden die als zwaartepunt binnen te faculteit worden erkend, zouden blijvend moeten kunnen genieten van de nodige investeringen in personeel en middelen.
10. Internationalisering De faculteit beschikt over een uitgebreid netwerk van internationale contacten voor Erasmus/Socrates uitwisselingen of andere korte stages. Ongeveer 40% van de studenten TEW en ongeveer 60% van de studenten HI maakt hiervan gebruik om minstens één maal een korter of langer studieverblijf in het buitenland door te maken. Frankrijk en Spanje zijn populaire bestemmingen, maar de faculteit heeft uitwisselingsprogramma’s met tientallen buitenlandse opleidingen, gespreid over verschillende continenten. De commissie is verheugd over de vele bestemmingen die de faculteit aan haar studenten aanbiedt en over de gretigheid waarmee de studenten van dit aanbod gebruik maken, en vindt dit een belangrijk element in de academische vorming.
Universiteit Antwerpen
83
12/2004
Toch wenst de commissie ook enkele nuances aan te brengen. Het lijkt de commissie zinvol om een beperkter aantal bestemmingen aan te bieden, en met kwalitatief hoogstaande gastinstellingen op een nauwere manier samen te werken. Een grondige evaluatie van de kwaliteit van de aangeboden opleidingsonderdelen en de aansluiting ervan met het eigen programma zijn belangrijke elementen die in overweging dienen te worden genomen. Bovendien situeert de mobiliteit zich vooral op het niveau van de studenten, en is de mobiliteit van de docenten veel beperkter.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs De onderzoekscomponent van het onderwijs is goed. Studenten komen bij het maken van hun eindverhandeling voldoende in contact met de methodologie van het wetenschappelijk academisch onderzoek in het algemeen, en de specificiteit van het domeingebonden onderzoek in het bijzonder. Het wetenschappelijk onderzoek aan de faculteit lijkt van goede kwaliteit. Verschillende docenten verwerken hun onderzoeksresultaten en -ervaringen in hun colleges, vooral in de hogere jaren en de gespecialiseerde majors of keuzevakken. De inhoud van de opleidingsonderdelen wordt veelvuldig aangepast aan de huidige stand van kennis en de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek in het domein. Toch wenst de commissie aan te dringen op een beter gestructureerd onderzoeksbeleid. Verschillende mogelijkheden tot het bekomen van onderzoeksmandaten voor het assisterend personeel worden onvoldoende benut. Tevens stelt de commissie een zeer grote variatie vast van de onderzoeksinspanningen van de ZAP-leden. De commissie is van oordeel dat hoogstaand wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek een onontbeerbaar element is van een universitaire instelling, dat niet verdrongen mag worden door project-onderzoek. De commissie suggereert dat de faculteit hier duidelijke keuzes maakt op middellange termijn en de zwaartepunten voor onderzoek duidelijk definieert en hieraan dan ook de nodige consequenties verbindt inzake personeelsbeleid en financiële middelen. Bovendien beveelt de commissie aan dat de faculteit inzake onderzoek terugvalt op haar kerntaak: het verrichten van fundamenteel en toegepast onderzoek binnen de economische wetenschappen.
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. De zelfstudie De zelfstudie is een zeer grondig en uitgebreid document. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding zich heeft getroost om dit document te genereren.
12/2004
84
Universiteit Antwerpen
Een uitgebreide delegatie van het ZAP en het AAP heeft meegewerkt aan de redactie van de zelfstudie en het document is goed gekend bij de studenten. De studentenvertegenwoordigers hebben een actieve bijdrage geleverd. Hier en daar is de kans gemist om doorgedreven kritische beschouwingen omtrent het eigen programma en de eigen structuur naar voren te brengen, waardoor het werk – weliswaar zeer volledig – toch eerder een beschrijvend karakter heeft. De beide deelfaculteiten RUCA en UFSIA hebben voor de fusie gevolg gegeven aan een aantal suggesties van de vorige visitatiecommissie (1995). Gezien de recente fusies van de faculteit en de universiteit en de aanzienlijke organisatorische en programmatorische wijzigingen als gevolg daarvan, lijkt het de commissie weinig zinvol deze wijzigingen in beide voormalige faculteiten te becommentariëren.
12.2. De interne kwaliteitszorg De commissie moedigt de verschillende initiatieven aan die worden geïnitieerd door de centrale cel kwaliteitszorg van de Universiteit Antwerpen. Jaarlijks worden langlopende opleidingen ‘onderwijskundige professionalisering’ georganiseerd, voor (beginnende) docenten zowel als voor assisterend personeel. Deze opleidingen zijn toegespitst op de concrete problemen van de univerisitair onderwijs en worden door de commissie zeer positief geëvalueerd. Het is jammer dat dergelijke opleidingen volledig vrijblijvend zijn. De universiteit hecht in haar nieuw benoemings- en promotiebeleid een grotere aandacht aan de didactische vaardigheden en inspanningen van de docenten, en dat is een goede evolutie. De docentenevaluatie wordt ondermeer uitgevoerd door de z.g. ‘Quick Scans’, waarbij een groep studenten op het einde van een opleidingsonderdeel wordt bevraagd. De commissie vindt dit een goed initiatief, maar heeft moeten vaststellen dat het instrument van de ‘Quick Scans’ onvoldoende adequaat is. Een te beperkte groep studenten wordt soms bevraagd, en de bevragingen zijn onregelmatig in de tijd, waardoor de resultaten van de enquête onbetrouwbaar zijn. De commissie beveelt sterk aan een goed onderbouwd systeem van studentenbevragingen uit te werken, waarbij een representatieve groep studenten systematisch wordt bevraagd over de verschillende opleidingsonderdelen. Deze bevragingen zouden met een vaste frequentie uitgevoerd moeten worden. Een dergelijk plan is opgenomen in het institutioneel beleidsplan voor onderwijsinnovatie en wordt door de commissie krachtig ondersteund. De opleiding zelf organiseert ook nog forum-gesprekken, waarbij de verschillende opleidingsonderdelen in detail worden besproken met een aantal vertegenwoordigers van de studenten. De commissie stelt vast dat zowel de faculteit als de studenten deze taak ernstig nemen, en dat de forum-gesprekken een goed middel vormen voor remediëring op korte termijn.
Universiteit Antwerpen
85
12/2004
De studenten worden in mindere mate betrokken bij de curriculum-herzieningen. De commissie had verwacht dat met name de alumni nauwer betrokken zouden worden bij deze herzieningen, gezien het belang van de curriculum-herzieningen in het kader van de bamastructuur en de profilering van de opleiding op de Europese markt. De commissie is daarnaast van oordeel dat de resultaten van de studentenbevragingingen en de docentenevaluaties te weinig openbaar zijn en daardoor te weinig aandacht krijgen op facultair en institutioneel niveau, en dat te weinig mechanismen voor remediëring zijn ingebouwd. De centrale cel onderwijsinnovatie heeft fondsen ter beschikking voor onderwijsvernieuwende projecten. Dit is een lovenswaardig initiatief, maar blijft afhankelijk van individuele initiatieven van docenten. Nochtans zou ook hier nuttig zijn om ook hier de onderwijsvernieuwing op facultair niveau meer centraal en gestructureerd te benaderen, waardoor ook die docenten die minder affiniteit hebben met onderwijskundige problemen worden aangesproken. De commissie heeft kennis gekregen van verschillende intiatieven op facultair en institutioneel niveau die zouden moeten leiden tot een verbetering en systematisering van de kwaliteitszorg in de nabije toekomst. Zij moedigt de decaan en de faculteit aan om de kwaliteitsopvolging van de faculteit op een voortvarende wijze te blijven uitbreiden en innoveren. De recentelijk opgerichte CIKO’s (Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg) met een vaste stafmedewerker per faculteit lijken de commissie alvast een stap in de goede richting.
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen De commissie beoordeelt de opleiding toegepaste economische wetenschappen aan de universiteit Antwerpen als goed en de opleidingen handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica als zeer goed. De fusie tussen de deelfaculteiten UFSIA en RUCA is uitstekend verlopen, en beide deelfaculteiten zijn goed geïntegreerd en vertegenwoordigd in de nieuwe UA – structuur. Hierdoor heeft de recente eenmaking van de universiteit Antwerpen (voormalige RUCA, UIA en UFSIA) slechts een marginale impact gehad op de faculteit toegepaste economische wetenschappen, die als het ware een voortrekkersrol heeft vervuld. De commissie waardeert de breedheid van de opleiding en de bijzondere aandacht voor de ethische omkadering van de economische vakken. De commissie waardeert dat de opleiding zich vooral profileert als een economische opleiding, ook voor de opleiding handelsingenieur, en een brede academische basis biedt aan haar studenten. De specifieke focus op taalonderricht, toegespitst op economie, is uniek en verdient een bijzondere blijk van waardering. De commissie stelt vast dat dit een bijzonder
12/2004
86
Universiteit Antwerpen
sterke attractiepool was van de universiteit Antwerpen, en veronderstelt dat dit ook in de toekomst zo zal blijven. Ook de uitgebreide technologische component in de opleiding HI, met een goede wetenschappelijke inbedding, is een sterk punt van profilering. De faculteit is student-vriendelijk, met een uitstekende verstandhouding tussen de studenten en de staf, en een bijzonder lage barrière. De omkadering van de studenten door academisch personeel is zeer hoog, en de opleiding zet dit potentieel in om de studenten te begeleiden in kleine werkcolleges. De infrastructuur van de faculteit en van de stadscampus van de UA in het algemeen is schitterend, met mooie, ruime en goed uitgeruste gebouwen. Ook de bibliotheek, de practica, de taallaboratoria en de computerinfrastructuur zijn zeer goed uitgebouwd. Het dalend aantal studenten, zowel in de opleiding toegepaste economische wetenschappen als in de opleiding handelsingenieur, is een punt van zorg. De commissie beveelt aan dat op opleiding actief en pro-actief nadenkt over het beleid dat de faculteit terzake zal voeren in een verbredende markt met een dalende populatie. Zij is van oordeel dat de faculteit een tweesporenbeleid kan voeren, waar naast een geografische marktverbreding vooral wordt gewerkt aan een inhoudelijke marktverbreding. Dit laatste kan worden gerealiseerd door zich scherper te profileren, door in te spelen op nieuwe tendensen in de economische wetenschap, door interdisciplinaire initiatieven te ontwikkelen en door de kansen voor versionering, die een gevolg zijn van het rijke potentieel van de gefuseerde faculteit, maximaal te benutten. In deze context is het wenselijk dat de faculteit een duidelijk beleid ontwikkelt inzake de zwaartepunten die zij wenst naar voren te schuiven, en hieraan de nodige consequenties inzake financiering en bestaffing koppelt. Er zijn onvoldoende structurele, periodische en betrouwbare systemen operationeel om op een adequate wijze studietijdmetingen uit te voeren. Dit kadert in een algemenere onderwaardering van de pedagogische aspecten van het onderwijs, ten voordele van een veel hogere waardering voor onderzoeksinitiatieven. De commissie betreurt dit, en beveelt aan dat onderwijskundige professionalisering een meer centrale plaats krijgt, ook in de uiteindelijke beoordeling van docenten en assistenten. Een aantal opleidingsonderdelen, waaronder met name wiskunde en accountancy, worden als (te) zwaar ervaren en hebben lage slaagpercentages. De commissie pleit voor een zuiver semestersysteem, waarbij elk opleidingsonderdeel één semester loopt en wordt afgesloten met een semestrieel examen. Grote opleidingsonderdelen kunnen volgens de commissie zonder al te veel problemen wordt opgedeeld in verschillende semestriële blokken. Daarnaast moedigt de commissie de faculteit toch aan om actief na te denken over alternatieve werkvormen, die de massale hoorcolleges kunnen vervangen of aanvullen. Een verregaande integratie van bvb. het opleidingsonderdeel wiskunde in de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen is aanbevelingswaardig en zou de intrinsieke motivatie van de student kunnen verhogen.
Universiteit Antwerpen
87
12/2004
De studiebelasting van het talenonderwijs – waarvan het belang door de commissie wordt onderschreven – is niet evenredig met het aantal studiepunten waarmee deze opleidingsonderdelen worden gehonoreerd. Als parallelle piste suggereert de commissie om de decretale mogelijkheden in verband met anderstalig onderwijs beter te benutten. Dit heeft bovendien als voordeel dat het een gunstig effect kan hebben op de internationalisering van de faculteit, c.q. haar aantrekkingskracht voor buitenlandse studenten. De commissie erkent dat de gunstige student/staf ratio geïnterpreteerd moet worden binnen het unieke concept van een integratie van wetenschappen, letteren en andere disciplines zoals sociologie en psychologie binnen de faculteit. Nochtans stelt de commissie vast dat het onderzoeksrendement te laag is. De commissie moedigt de initiatieven aan om een duidelijk onderscheid te maken tussen ‘onderwijsassistenten” en ‘onderzoekassistenten’. Deze laatste categorie kan op interessantere manieren gefinancierd worden via verschillende vormen van een bursaal systeem met een radicale beperking in de tijd van het mandaat. Bovendien zou het wenselijk zijn als de faculteit meer bevoegdheden kreeg inzake personeelsbeleid. In het kader van de omvorming naar de bamastructuur, pleit de commissie duidelijk voor een modulair pakket van opleidingsonderdelen, waarbij de minimale grootte van een opleidingsonderdeel 6 studiepunten bedraagt. De commissie ziet de hervorming van het curriculum in het kader van de bama hervorming als een unieke kans om het overaanbod aan kleine keuzeopleidingsonderdelen – een gevolg van de fusie van de beide deelfaculteiten – grondig te rationaliseren en hierdoor tevens het profiel van de opleiding aan te scherpen.
12/2004
88
Universiteit Antwerpen
Katholieke Universiteit Brussel De opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur (kandidaturen).
Woord vooraf De faculteit ETEW van K.U.Brussel heeft in 1995-1996 de eerste kandidatuur economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen gemeenschappelijk gesteld. Hoewel de K.U.Brussel de onderwijsbevoegdheid heeft om een kandidaatsopleiding economische wetenschappen te verstrekken, is de opleiding economische wetenschappen vanaf 2000-2001 door de academische overheid bevroren, in het kader van een rationalisering. De opleiding economische wetenschappen is bijgevolg niet opgenomen in de visitatie.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Gebaseerd op de opdrachtverklaring van de Katholieke Universiteit Brussel formuleert de opleiding volgende algemene, niet opleidingsspecifieke doelstellingen: De faculteit ETEW verstrekt in de studiegebieden TEW en HI ‘academisch’ onderwijs. Dit wordt vertaald in volgende deeldoelstellingen: – Het ontwikkelen van een kritisch en zelfstandig denkvermogen dat vragen stelt en naar antwoorden zoekt, dat nauwkeurig analyseert en samenhangend synthetiseert. – Het ontwikkelen van het vermogen hoofd- en bijzaken te onderscheiden en het studieobject veelzijdig, genuanceerd en grondig te benaderen. – Het ontwikkelen van de bereidheid om eigen inzichten objectief te evalueren en de vaardigheid om ze creatief toe te passen. – Het vertrouwd maken met het wetenschappelijk instrumentarium en de beheersing van de geëigende wetenschappelijke uitdrukkingsvormen.
Katholieke Universiteit Brussel
89
12/2004
De commissie is van oordeel dat de generieke doelstellingen typerend zijn voor een universitaire opleiding. De eindtermen van de opleiding worden in het zelfevaluatierapport niet expliciet vermeld, maar het zelfevaluatierapport stelt dat de eindtermen van de opleiding beschouwd kunnen worden als de begintermen voor de voortgezette opleiding (licenties TEW, graden HI) van de K.U.Leuven, die de K.U.Brussel als haar bevoorrechte partner beschouwt. Het relatieve succes van de uitstromers in de eerste licentie TEW, resp. eerste jaar HI aan de K.U.Leuven bevestigt, volgens het zelfevaluatierapport, het behalen van de eindtermen. De visitatiecommissie vindt deze generieke formulering van de doelstellingen en eindtermen onvoldoende. Zij is van oordeel dat de opleidingen TEW en HI aan de Katholieke Universiteit Brussel autonome, onafhankelijke en op zichzelf staande eindtermen moeten uitwerken en expliciet formuleren. De commissie heeft er op zich geen bezwaar tegen dat een eerste cyclus opleiding de studenten degelijk voorbereidt op de vervolgstudies in het algemeen, maar is van oordeel dat de opleiding eigen keuzes moet maken in het programma-aanbod, eigen accenten moet leggen in de inhoud en didactiek van de opleidingsonderdelen, en zich op deze manier duidelijker als autonome universiteit moet profileren in het universiteitslandschap. De commissie merkt in deze context op dat met de invoering van de bamastructuur, de K.U.Brussel een volwaardig bachelordiploma zal afleveren, dat een uitstroom naar de arbeidsmarkt, of een doorstroom naar een willekeurige Europese universiteit moet mogelijk maken. De commissie waardeert het feit dat de studenten en de staf zeer goed op de hoogte zijn van het onderwijsprofiel en de doelstellingen van de opleiding.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Volgens het zelfevaluatierapport is de algemene structuur van de kandidaatsprogramma’s TEW en HI sinds de oprichting van de faculteit in grote lijnen dezelfde gebleven. Naargelang de studierichting worden verschillende klemtonen gelegd. De studenten in de richting HI krijgen een verder doorgedreven programma statistiek en wiskunde, dat ook inhoudelijk verschilt van het programma dat de studenten TEW krijgen aangeboden. Deze studenten krijgen eveneens een basisopleiding natuurkunde (met practicum) en scheikunde (zonder practicum). De programma’s TEW en HI van de K.U.Brussel besteden ruime aandacht aan de cultuurwetenschappen, en biedt psychologie, sociologie en filosofie verplicht aan voor een totaal van 13 studiepunten (TEW) en 14 studiepunten (HI).
12/2004
90
Katholieke Universiteit Brussel
Het aanbod van de talen bestaat uit Frans en Engels. Het opleidingsonderdeel Engels wordt verstrekt in eerste en tweede kandidatuur TEW (4 + 4 studiepunten) en in eerste en tweede kandidatuur HI (3 + 4 studiepunten). Frans wordt alleen gedoceerd in de tweede kandidatuur TEW en HI (3 studiepunten) en kan vervangen worden door een keuzeopleidingsonderdeel te volgen in het Franstalige ‘Facultés Universitaires Saint-Louis’. In het academiejaar 1994-1995 werd de scriptie afgeschaft. Gevolg gevend aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie in 1997 wordt de scriptie in 1998-1999 terug ingevoerd, maar onder een striktere begeleiding. In 2000-2001 wordt de scriptie opnieuw afgeschaft en vervangen door pilootvakken, waar meer aandacht wordt gegeven aan presentaties, groepswerk, panelgesprekken en discussies. In 2001-2002 wordt het semestersysteem ingevoerd, ter vervanging van het jaarsysteem. De commissie beoordeelt de opbouw van het programma als bijzonder goed: de verschillende opleidingsonderdelen zijn logisch, coherent en sequentieel geprogrammeerd. De commissie beoordeelt de inhoud van het programma als goed. Het aanbod en de inhoud van de economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen is – naar analogie van de K.U.Leuven – zeer goed en de commissie is van oordeel dat de faculteit een goed evenwicht heeft gevonden tussen de algemene economie en de functionele domeinen van de bedrijfseconomie, die vanuit de algemene economie voeding krijgen. De commissie vindt dat er relatief weinig aandacht wordt geschonken aan het talenonderwijs, met name het Frans en een eventuele derde taal (Duits of Spaans). De commissie moedigt de bilaterale samenwerking met de FUSL aan en steunt initiatieven waarbij studenten in een vreemde taal over economische onderwerpen lezen en discussiëren, maar maakt de bedenking dat vooral de studenten die de Franse taal reeds in grote mate meester zijn van deze mogelijkheid gebruik maken. Bovendien vraagt de commissie zich af of een dergelijke uitwisseling op een voldoende wijze de schrijfvaardigheid van de studenten oefent, indien deze uitwisseling niet wordt voorafgegaan door een basiscursus Frans. Met name de klassieke vaardigheden, vereist voor handelscorrespondentie in het Frans, komen zo niet aan bod. In deze context viel het de commissie op dat er geen ZAP-personeel is belast met het talenonderwijs, dat autonoom wordt verstrekt door AAP-leden. Zonder te twijfelen aan de bekwaamheid en motivatie van deze lesgevers, rijzen er vragen over de inbedding van het talenonderwijs in de onderzoeksstructuur van de faculteit, en over de inbreng en het gewicht van deze AAP leden op de verschillende beleidsniveaus. Het aanbod van technologische vakken (in casu fysica en scheikunde) is beperkt (respectievelijk 6 en 5 studiepunten) en wordt verstrekt door gastdocenten van de K.U.Leuven. Naar analogie van de K.U.Leuven is er geen practicum scheikunde voorzien, hetgeen de commissie betreurt.
Katholieke Universiteit Brussel
91
12/2004
De commissie heeft vastgesteld dat het curriculum de voorbije 10 jaren weinig is veranderd en dat de wijzigingen in het curriculum steeds een reactie waren op wijzigingen in het curriculum aan de K.U.Leuven. De commissie heeft begrip voor de inspanningen van de faculteit om nauw te blijven aansluiten bij de vervolgopleiding aan de K.U.Leuven, maar herhaalt dat de K.U.Brussel een autonome instelling is en moedigt de faculteit sterk aan om de eigen opleiding autonoom in te vullen en te profileren.
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie De K.U.Brussel heeft geopteerd voor het algemeen onderwijsconcept “Onderwijs in Dialoog”, en maakt gebruik van de voordelen van de kleinschaligheid. Door een studentenpopulatie in de orde van enkele tientallen, worden de mogelijkheden van discussie, dialoog en interactiviteit ten volle uitgespeeld. De commissie is ervan overtuigd dat deze intensieve begeleiding gunstige gevolgen heeft voor die studenten die wat meer begeleiding nodig hebben, of die een achterstand van het middelbaar onderwijs moeten wegwerken. Anderzijds merkt de commissie op dat deze kleinschaligheid meer mogelijkheden biedt dan thans worden benut. De meeste opleidingsonderdelen worden toch nog verstrekt als een hoorcollege voor een kleine groep, met een verhoogde interactiviteit als gevolg. Attitudes zoals zelfwerkzaamheid (of zelfs zelfredzaamheid) en begeleide zelfstudie wordt echter onvoldoende ontwikkeld. De visitatiecommissie eerste ronde formuleerde reeds haar bedenkingen bij de ontwikkeling van de zelfwerkzaamheid van de studenten. Deze commissie moedigt in deze context de verdere ontwikkeling van ‘pilootvakken’ aan. De faculteit heeft dit initiatief genomen, ter vervanging van de kandidatuurscriptie, waarbij in een aantal opleidingsonderdelen alternatieve werkvormen zoals probleemgestuurd onderwijs, micro-teaching en peer-assessment worden gehanteerd. Het pakket ‘pilootvakken’ is zeker voor uitbreiding vatbaar, en deze innovatieve werkvormen kunnen probleemloos worden geïntegreerd in de meer klassieke grotere opleidingsonderdelen.
2.3. Toetsing en examinering De faculteit heeft een systeem uitgebouwd van proefexamens, waarbij de studenten na een tweetal maanden reeds zichzelf kunnen situeren en de nodige terugkoppeling krijgen van de docenten. De resultaten die behaald zijn op de proefexamens tellen niet mee in de definitieve beoordeling van de student. De commissie spreekt haar lof uit over het systeem van proefexamens en is ervan overtuigd dat dit instrument de student kan helpen om zichzelf vroegtijdig te evalueren en te positioneren. Ook het ‘contract met de student’ beoordeelt de commissie als een goed signaal naar de studenten. Het ‘contract met de student’ is een document dat precieze
12/2004
92
Katholieke Universiteit Brussel
afspraken bevat over leerinhoud, opleidingsonderdelen, wijze van examineren, etc., geïndividualiseerd per student, en met een duidelijk engagement van de opleiding voor hoog kwalitatief onderwijs. De evaluatie van de studenten is correct. De examens zijn functioneel, goed georganiseerd en bevragen de verschillende aspecten van de leerstof. Het niveau en relatieve moeilijkheidsgraad van de examens is voldoende. Naast de permanente evaluaties in het talenonderwijs zijn er enkele schuchtere pogingen om ook bij de manier van examineren volop gebruik te maken van de kleinschaligheid: in het opleidingsonderdeel informatica moeten de studenten voor het examen een stukje software schrijven. In het ‘pilootvak’ organisatieleer brengen de studenten op basis van autonome opzoekingen een presentatie, die vervolgens wordt onderworpen aan een ‘peer assessment’. De commissie pleit voor een algemene beleidsvisie van de faculteit op onderwijsverstrekking en examinering, waarbij de voordelen van de kleinschaligheid als een comparatief voordeel maximaal worden benut en waarbij de mogelijkheden van experimentele onderwijsvernieuwing maximaal worden aangegrepen. De commissie heeft een aantal examens ingekeken en is van oordeel dat de volledige leerstof wordt bevraagd en dat een goede combinatie van kennis-, inzicht- en toepassingsvragen wordt voorzien.
2.4. Bamahervormingen De commissie heeft het bamaprogramma TEW en HI ingekeken. Zij stelt met tevredenheid vast dat een basiscursus Frans verplicht voorzien in, zowel in de opleiding TEW als HI, maar betreurt dat het talenaanbod nog steeds beperkt blijft tot 2 talen. Het opleidingsonderdeel sociologie is geschrapt, er wordt meer ‘recht’ aangeboden. De wetenschappelijke en technologische component in het HIprogramma is in de ogen van de commissie ruim onvoldoende: naast (algemene) fysica (6 studiepunten) in het tweede jaar, wordt alleen nog ‘technologie’ (4 studiepunten) aangeboden in het derde jaar. Chemie is geschrapt. De commissie is van oordeel dat de bamaprogramma’s TEW en HI zeer gelijklopend zijn. In feite zijn de eerste twee jaren HI en TEW identiek, op het opleidingsonderdeel wiskunde na, waar aan het programma HI het opleidingsonderdeel ‘fysica’ is toegevoegd. De commissie betreurt dit en had het toch wenselijk geacht om beide opleidingen duidelijker te differentiëren en te profileren.
3.
Eindverhandeling en stage
Niet van toepassing
Katholieke Universiteit Brussel
93
12/2004
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten Volgens het zelfevaluatierapport heeft de faculteit de laatste jaren bijzonder veel schade ondervonden van de concurrentie met een aantal Brusselse hogescholen, die opleidingen aanbieden die juridisch gelijkwaardig zijn. Met name de EHSAL (Economische Hogeschool Sint Alouisius) en VLEKHO (thans onderdeel van de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst) trekken veel studenten economie aan in de Brusselse rand. Grafiek 1 toont het verloop van het aantal generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de eerste kandidatuur in functie van de tijd. Zowel voor de generatiestudenten als de hoofdinschrijvingen is het aantal studenten teruggevallen tot ongeveer de helft van de populatie in 1997. Het academiejaar 2001-2002 vertoont een licht herstel. Op een relatieve schaal bedraagt het marktaandeel van de faculteit economische en toegepaste economische wetenschappen van de K.U.Brussel minder dan 1 procent indien men de Vlaamse universitaire economische opleidingen beschouwt en minder dan 0,5 procent indien men de Vlaamse 2-cyclus opleidingen economie beschouwt. Grafiek 1 Evolutie van generatiestudenten voor de opleidingen TEW en HI aan de Katholieke Universiteit Brussel.
80 70
generatiestudenten TEW
60
generatiestudenten HI
50 40 30 20 10 0 93-94 94-95 95-96 96-97 97-98 98-99 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04
De exacte studentenaantallen voor de volledige TEW en HI opleidingen zijn weergegeven in Tabel 1.
12/2004
94
Katholieke Universiteit Brussel
Tabel 1 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan de K.U.Brussel. Academie- # generatiejaar studenten TEW
1e kan
2e kan
1e kan
2e kan
TEW
# generatiestudenten HI
TEW
HI
HI
’93-’94
26
47
73
21
27
28
’94-’95
35
47
39
31
35
18
’95-’96
24
44
31
32
39
16
’96-’97
30
46
22
23
27
26
’97-’98
40
56
22
27
30
13
’98-’99
29
50
22
15
17
21
’99-’00
24
40
23
13
16
11
’00-’01
9
16
28
16
18
11
’01-’02
18
23
10
9
13
11
’02-’03
18
29
14
10
17
7
’03-’04
11
16
23
14
14
18
De commissie beoordeelt de omvang en evolutie van de instroom als volstrekt onvoldoende en betreurt een zekere gelatenheid of machteloosheid die zij heeft vastgesteld ten aanzien van deze problematiek. Zij stelt zich vragen over de rentabiliteit van een universitaire opleiding met een instroom van rond de 30 studenten in TEW en HI samen. De commissie acht het betreurenswaardig dat alle recruteringsinitiatieven centraal worden georganiseerd en dat de faculteit geen middelen ter beschikking heeft voor eigen recruteringsprojecten. Desalniettemin heeft zij de indruk dat tot een tiental jaren geleden de recruteringsinspanningen veel efficiënter waren, waarbij een dynamisch beleid werd gevoerd, en verschillende leden van de faculteit actief de abituriënten, leraren, directeurs van het secundair onderwijs benaderden. Hoewel er nog steeds enkele initiatieven lopen, acht de commissie de huidige inspanningen van de academische overheid en van de faculteit onvoldoende, en stelt zij vast dat de studenteninstroom een dramatisch laag peil heeft bereikt. In deze context moedigt de commissie de faculteit en de academische overheid sterk aan zich te bezinnen over de profilering van de opleiding in de nabije toekomst. De invoering van de bama-structuur zal de K.U.Brussel omvormen van een kandidatuuropleiding tot een universiteit die een volwaardig bachelordiploma zal afleveren, met de stempel, de kenmerken en de eigenheid van de universiteit. Bovendien zal de faculteit economische en toegepaste economische wetenschappen worden ondergebracht in de gebouwen van EHSAL, een Brusselse hogeschool die rond de 3 000 studenten economie telt.
Katholieke Universiteit Brussel
95
12/2004
De associatie van de hogescholen met de universiteiten zal bovendien als gevolg hebben dat de K.U.Brussel een geïsoleerde kleine speler wordt in het Vlaamse landschap. Deze en andere toekomstige ontwikkelingen roepen op tot bezinning, herbronning en profilering van de opleiding, binnen het universitaire landschap in het bijzonder en binnen het hoger onderwijs in het algemeen. De commissie omschrijft deze problematiek als de ‘paradox van de kleinschaligheid’. De kleinschaligheid van de opleiding heeft manifeste voordelen, die hierboven reeds zijn aangestipt, en biedt duidelijke mogelijkheden voor intensieve en geëngageerde begeleiding van de studenten in een innovatieve onderwijsleersituatie. Nochtans kan de commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat de kleinschaligheid van de faculteit eerder een gevolg is van dalende studentenaantallen dan een bewuste beleidsmatige keuze. De opportuniteiten van de kleinschaligheid worden volgens de commissie onvoldoende uitgespeeld in de profilering en werkvormen van de opleiding, wat toch een gemiste kans is.
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
Een overzicht van de slaagcijfers van de generatiestudenten TEW en HI aan de K.U.Brussel wordt getoond in Grafiek 2. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan de Katholieke Universiteit Brussel.
100% gen.stud. HI
gen.stud. TEW
80%
60%
40%
20%
0% 93-94
12/2004
96
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
Katholieke Universiteit Brussel
Een gedetailleerd overzicht van de cumulatieve studierendementen van de opleiding TEW wordt gegeven in Tabel 2, een overzicht van de cumulatieve studierendementen van de opleiding HI wordt gegeven in Tabel 3. Tabel 2 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding TEW aan de K.U.Brussel
Cohorte
# generatiestudenten
geslaagd (kandidaat) na 2 jaar (%)
geslaagd (kandidaat) na 3 jaar (%)
geslaagd geslaagd (kandidaat) (kandidaat) na 4 jaar (%) na > 4 jaar (%)
’93-’94
26
30,8
48,6
’94-’95
35
34,3
42,9
45,8
45,8
’95-’96
24
33,3
66,6
66,6
66,6
59,3
59,3
’96-’97
30
23,3
36,6
36,6
36,6
’97-’98
40
20,0
35,0
42,5
46,7
’98-’99
29
37,9
41,4
41,4
-
’99-’00
24
66,7
70,9
-
-
’00-’01
9
44,4
-
-
-
Tabel 3 Studierendementen voor de opleiding HI aan de K.U.Brussel.
Cohorte
# generatiestudenten
geslaagd (kandidaat) na 2 jaar (%)
geslaagd (kandidaat) na 3 jaar (%)
’93-’94
21
52,4
66,7
geslaagd geslaagd (kandidaat) (kandidaat) na 4 jaar (%) na > 4 jaar(%) 71,5
71,5
’94-’95
31
35,5
38,7
41,9
41,9
’95-’96
32
59,4
68,8
68,8
68,8
’96-’97
23
34,8
39,2
43,6
43,6
’97-’98
27
66,7
66,7
66,7
66,7
’98-’99
15
60,0
66,7
66,7
-
’99-’00
13
61,5
69,2
-
-
’00-’01
16
50,0
-
-
-
De commissie acht de slaagcijfers en studierendementen van de opleiding zeer goed. Wellicht is de grote variantie van de data te wijten aan de kleine populaties, wat een doorgedreven analyse moeilijk maakt.
Katholieke Universiteit Brussel
97
12/2004
Het zelfevaluatierapport toont cijfermatig aan dat de studenten die instromen in de vervolgopleidingen aan de K.U.Leuven goed doorstromen naar het einddiploma, hoewel er een kleine vertraging is. De opleiding noemt dit het ‘oude markt effect’, en beschrijft studies die aantonen dat dit fenomeen niet te wijten is aan de inhoud van de opleidingsonderdelen. De commissie beaamt dit, maar oppert dat het verschil in zelfwerkzaamheid tussen de studenten van de kandidaatsopleiding aan de K.U.Leuven en aan de K.U.Brussel misschien één van de verklarende factoren is, en beveelt aan via activerende werkvormen de studenten beter voor te bereiden op hun overstap naar een vervolgopleiding in een grotere universiteit.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd van de opleiding als uitstekend. Door de kleine studentenaantallen en de grote interactiviteit kan de opleiding kort op de bal spelen, en worden eventuele problemen met één of meedere opleidingsonderdelen snel gesignaleerd en geremedieerd. Het reeds vroeger aangehaalde ‘contract met de student’, dat tevens als studiegids en examenreglement fungeert functioneert uitstekend en tot grote tevredenheid van de studenten. De studiebelasting is volgens de commissie evenwichtig gespreid over de jaren en de semesters. Naast dit informele kader is er ook een degelijk systeem van studietijdmetingen opgezet. Periodiek (twee- of driejaarlijks) worden de studenten bevraagd. In dit systeem van relatieve studietijdmetingen wordt niet gepeild naar de eigenlijke studietijd van de studenten, maar wordt aan de studenten gevraagd om zelf studiepunten toe te kennen aan de verschillende opleidingsonderdelen, binnen de gegeven randvoorwaarden (totaal aantal studiepunten = 60, minimum aantal studiepunten = 3, etc.). De commissie is van oordeel dat de inschaling van de verschillende opleidingsonderdelen de reële inspanningen van de studenten reflecteert.
5.2. Studiebegeleiding en -advisering Gezien de kleine instroom van studenten, beoordeelt de commissie de studieinformatie naar abituriënten als onvoldoende. Hoewel de faculteit actief is in de verschillende systemen van studie-informatie (SID-ins, workshops, etc.), is de commissie van oordeel dat deze inspanningen nog verder moeten geïntensifieerd worden met een actief en lokaal rekruteringsbeleid. De studiebegeleiding van de studenten gebeurt door de kleinschaligheid van de opleiding hoofdzakelijk op een informele wijze. Er zijn uitgebreide contacten tussen
12/2004
98
Katholieke Universiteit Brussel
de studenten en de assistenten en docenten, waardoor de studenten op vrijwel elk moment bijkomende uitleg kunnen vragen aan het onderwijzend personeel. Er is een vakantiecursus wiskunde en een vakantiecursus informatica voorzien, waarin de abituriënten de mogelijkheid krijgen om hun kennis van wiskunde te toetsen en eventuele lacunes bij te werken. De K.U.Brussel heeft een zeer degelijk systeem van sociale en pedagogische begeleiding van studenten. Naast een eerstelijnshulp in de persoon van de examenombudspersoon (een lid van het AAP dat bemiddelt bij problemen van examenroosters, disputen over evaluatie en/of deliberatie) en een permanent ombudspersoon (lid van het AAP), is een een professioneel gerunde dienst voor studieadvies en studiebegeleiding. De K.U.Brussel heeft veel aandacht voor sociale of familiale studiebelemmerende factoren; dit wordt door de commissie zeer gewaardeerd.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden De kwaliteit van de afgestudeerden wordt volgens het zelfevaluatierapport op een unieke, objectieve manier gemeten, nl. de slaagpercentages en studierendementen van de afgestudeerden in de vervolgopleidingen. Uit deze cijfers blijkt dat de afgestudeerden TEW en HI-studenten van de K.U.Brussel het behoorlijk doen in de vervolgopleidingen: in de tweede licentie, resp. tweede jaar is er geen significant verschil in slaagpercentages tussen de studenten die aan de K.U.Brussel en de studenten die aan de K.U.Leuven hun kandidaatsdiploma haalden. In het eerste jaar is er een vertragend effect, waardoor de studenten van de K.U.Brussel gemiddeld meer een tweede zittijd nodig hebben. Dit effect wordt in het zelfevaluatierapport omschreven als het ‘oude markt effect’. De commissie neemt akte van de aanpassingsmoeilijkheden van de studenten en de specifieke problemen van de schaalvergroting, maar is tevens van oordeel dat de opleiding hierop actiever zou kunnen inspelen door de zelfredzaamheid van de studenten reeds vanaf de eerste kandidatuur aan te scherpen. Overigens beoordeelt de commissie de kwaliteit van de afgestudeerden als uitstekend.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding De afgestudeerden zijn over het algemeen zeer tevreden over de opleiding die zij aan de K.U.Brussel hebben genoten; zij benadrukken vooral de voordelen van de kleinschaligheid, de goede begeleiding en de hechte banden tussen studenten en onderwijzend personeel en tussen de studenten onderling. De K.U.Brussel, als kandidaatsopleiding, heeft geen uitgebreid alumni-netwerk. De informele contacten tussen studenten, oud-studenten en het onderwijzend personeel zijn echter meer dan adequaat.
Katholieke Universiteit Brussel
99
12/2004
7.
De opleiding als organisatie
De commissie oordeelt dat de staf goed bekend is met het beleid van de facultaire organen en dat de werking van de faculteit goed is. Op gebied van onderwijs functioneren de faculteitsraad en de onderwijscommissie goed, waardoor problemen vroegtijdig worden geremedieerd. De autonomie van de faculteit binnen de instelling is onvoldoende. De commissie betreurt dat de faculteit economische en toegepaste economische wetenschappen niet of nauwelijks is geconsulteerd bij ingrijpende veranderingen, zoals de verhuizing van de faculteit naar de gebouwen van EHSAL en dat de faculteit onvoldoende financiële autonomie heeft om eigen accenten te leggen in onderwijs en onderzoek. De middelen die de K.U.Brussel ter beschikking heeft zijn relatief beperkt en worden niet verdeeld via een allocatiemodel, maar grotendeels centraal beheerd. Dit is een keuze van de instelling die door de faculteit niet wordt gecontesteerd, maar de commissie formuleert hierbij een aantal bedenkingen. Door het ontbreken van eigen financiële middelen heeft de faculteit bijzonder weinig invloed op het personeelsbeleid, het onderzoeksbeleid en het onderwijsbeleid en mist ze de mogelijkheden om incentieven of sancties te geven. Het personeelsbeleid is weinig transparant en vele medewerkers zijn niet formeel verbonden aan de faculteit. De financiële middelen van de faculteit in het bijzonder en van de K.U.Brussel in het algemeen worden stilaan zorgwekkend. Nochtans stelt de commissie vast dat een aantal mogelijkheden voor financiering via de tweede en derde financiële stroom onvoldoende wordt benut of onvoldoende gekend is bij het personeel. Concreet naar de onderwijsopdracht van de faculteit zouden toch voldoende middelen moeten worden gereserveerd voor de studentenlaboratoria, het bibliotheekbudget en onderwijsvernieuwing (ICT-onderwijs, etc.) in het algemeen. In deze context is het jammer dat – in tegenstelling tot de onderzoeksraad – de onderwijsraad geen middelen heeft om dergelijke projecten van onderwijsvernieuwing te ondersteunen. De commissie adviseert in deze om de middelen die aan ZAP leden en faculteiten worden toegekend niet exclusief te laten afhangen van de onderzoeksactiviteiten, maar tevens voldoende aandacht te schenken aan de onderwijskwaliteiten en dus ook onderwijsvernieuwende projecten financieel en logistiek te ondersteunen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Alle faciliteiten van de K.U.Brussel zijn ondergebracht in één gebouw, dat recentelijk wordt gedeeld met een hogeschool (HONIM). De leslokalen zijn sober maar adequaat en voorzien van de nodige didactische middelen. Zelfs de kleinere lokalen met een capaciteit van 20 – 40 personen zijn uitgerust met een overhead-projector, een beamer, een PC en een klassiek bord. De commissie is echter bevreesd dat het
12/2004
100
Katholieke Universiteit Brussel
delen van de gebouwen met een hogeschool van het korte type, samen met de relatief grote fractie van pendelende studenten, de universitaire sfeer van de opleiding TEW enigszins ondergraaft. De bibliotheek, met een open rek systeem, is voldoende voor een kandidatuuropleiding, maar de commissie roept toch op tot waakzaamheid: indien het bibliotheekbudget van de faculteit verder zou dalen, zou men de ondergrens overschrijden en onvoldoende noodzakelijke moderne werken kunnen aanschaffen. De bibliotheek van de faculteit zal volgend jaar mee verhuizen naar de gebouwen van EHSAL en wellicht zullen beide bibliotheken samengevoegd worden, waardoor een rationalisatie op het gebied van aankoop van tijdschriften en courante werken kan worden doorgevoerd. Het practicum fysica voor de studenten handelsingenieur is adequaat uitgerust. Dit laboratorium zal wellicht verdwijnen en vervangen worden door de infrastructuur die reeds op EHSAL aanwezig is.
9.
Personeel en personeelsbeleid
De faculteit ETEW beschikt over 5 voltijdse en 7 deeltijds ZAP leden, en 1 vastbenoemde assistent, die een totaal van 6,9 voltijdse equivalenten vertegenwoordigen.. Daarnaast beschikt zij over 4,25 voltijdse equivalenten assisterend personeel en 0.5 equivalent administratief en technisch personeel, dat echter centraal wordt toegeleverd. Een aantal opleidingsonderdelen wordt verstrekt door gastdocenten, meestal afkomstig van de K.U. Leuven. Er zijn geen ZAP leden voorzien voor het talenonderwijs, dat volledig en autonoom wordt verstrekt door leden van het AAP. De student-staf ratio (SSR = aantal studenten / aantal VTE ZAP-leden) bedraagt 57/ 6.90 = 8.26, wat een uitzonderlijk gunstig cijfer is in vergelijking met de gewogen gemiddelde van de faculteiten economie van de Vlaamse universiteiten, dat 24.94 bedraagt. De commissie erkent dat deze vergelijking enigszins mank loopt, doordat de K.U.Brussel uitsluitend de kandidaturen aanbiedt en beseft dat deze cijfers geïnterpreteerd moeten worden binnen de kleinschaligheid van de organisatie, maar maakt zich toch zorgen of dergelijke student/staf ratio’s in de toekomst stand zullen kunnen houden. De ratio AAP/ZAP bedraagt 0.62 en is duidelijk onder het gewogen gemiddelde van de faculteiten economie van de Vlaamse universiteiten gesitueerd, dat 1.0 bedraagt. De commissie heeft vastgesteld dat het onderwijzend personeel enorm gemotiveerd is en de onderwijskundige taken zeer ter harte neemt. Deze motivatie is intrinsiek, vermits door de beperkte financiële middelen alle bevorderingen sinds een vijftal jaren bevroren zijn. Door de beperkte autonomie van de faculteit binnen de instelling en door de beperkte financiële middelen zijn er weinig hefbomen aanwezig om vernieuwende onderwijsprojecten te stimuleren.
Katholieke Universiteit Brussel
101
12/2004
De kwaliteit van de staf is goed. De commissie waardeert vooral de intrinsieke motivatie van de staf om zeer goed onderwijs te verschaffen, en de tijd en inspanningen die zij hiervoor veil heeft. Hierdoor ontstaat wat de commissie beschrijft als een “ideale leeromgeving”.
10. Internationalisering Het internationaliseringsbeleid van de faculteit is onvoldoende, zowel op vlak van de studenten- als op het vlak van docentenuitwisseling. De commissie wijst erop dat er voldoende decretale mogelijkheden zijn om gastprofessoren aan te trekken en actief te laten deelnemen aan de onderzoeks- en onderwijsactiviteiten van de faculteit. De commissie is zich ervan bewust dat de mogelijkheden tot internationalisering in een kandidatuuropleiding beperkter zijn, maar wijst toch op het gevaar van een falend internationaliseringsbeleid in een Europese bamastructuur. De commissie steunt daarom sterk alle initiatieven om deze internationalisering sterker uit te bouwen in de bacheloropleiding. De commissie is eveneens positief over de reeds eerder vermelde intensieve samenwerking met de Facultés Universitaires Saint-Louis, hoewel dit eerder als een regionaal initiatief kan worden beschouwd.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs Het onderzoek aan de K.U.Brussel wordt – volgens het zelfevaluatierapport – gecoördineerd door de onderzoeksraad, met een beperkte facultaire inbreng. De onderzoeksfilosofie is er één van individueel initiatief, door het indienen van projectvoorstellen die autonoom kunnen worden gekozen door de aanvrager. De meeste ZAP leden bevestigen dat de middelen voor het onderzoek die de onderzoeksraad ter beschikking stelt goed voldoen. In het zelfevaluatierapport worden weinig gegevens verstrekt over de onderzoeksactiviteiten van de faculteit. Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan is het aantal afgeleverde doctoraten van de voorbije 10 jaren erg laag in aantal. De commissie oordeelt dat los van individuele, waardevolle initiatieven de globale (internationale) onderzoeksoutput van de staf te laag is. Er zijn te weinig derde cyclus studenten, waardoor de faculteit te weinig aan fundamenteel academisch onderzoek doet. Er lijkt een tendens te ontstaan waarbij de faculteit meer aan projectmatig onderzoek doet, waardoor het onderscheid met het onderzoek van de hogescholen dreigt te vervagen. De commissie beveelt aan om alle nodige initiatieven te nemen om de faculteit ook aantrekkelijk te maken voor derde cyclus studenten, en hierbij alle mogelijke financiële kanalen van tweede en derde geldstroom te benutten. Immers, het inbedden van het onderwijs in degelijk fundamenteel academisch onderzoek is één van de essentiële voorwaarden om ‘academisch’ of universitair onderwijs te kunnen verstrekken.
12/2004
102
Katholieke Universiteit Brussel
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. Het zelfevalutierapport De commissie beoordeelt het zelfevaluatierapport als een kritisch rapport, waarbij de faculteit er goed in geslaagd is om de sterke en zwakke punten van de huidige opleiding te identificeren. Uit de sterke-zwakte analyse blijkt echter wel dat een aantal aanbevelingen van de visitatiecommissie eerste ronde onvoldoende zijn opgevolgd of geïmplementeerd, waardoor een aantal pijnpunten nog steeds bestaat. Voorbeelden hiervan zijn de problematiek rond de doelstellingen en eindtermen van de opleiding, het dalende studenteninstroom en de onvoldoende proactieve remediëring hiervan, de keuze van de werkvormen, etc. Nochtans zijn vele andere opmerkingen van de vorige visitatiecommissie tot tevredenheid opgelost. Hier en daar is de verstrekte informatie beperkt, bijvoorbeeld bij de rapportering van de onderzoeksresultaten van de faculteit.
12.2. De interne kwaliteitszorg Blijkens het zelfevaluatierapport heeft het K.U.Brussel geen overkoepelende instantie die zich specifiek bezighoudt met interne kwaliteitszorg. Nochtans beoordeelt de commissie het totale pakket van activiteiten die gerelateerd zijn aan kwaliteitszorg als goed. Het luik onderwijsprofessionalisering scoort onvoldoende: er geen centraal beleid voor onderwijsprofessionalisering, en de instelling verwijst hiervoor naar initiatieven vanuit de K.U.Leuven. De commissie betreurt dit, en adviseert om een meer dynamiserend beleid terzake te voeren. Dit kan uiteraard nog steeds perfect in samenwerking met andere universiteiten en instellingen, maar de academische overheid van de K.U.Brussel zou de individuele ZAP en AAP leden beter kunnen motiveren en overtuigen van de voordelen van een dergelijke professionalisering. De commissie heeft tevens vastgesteld dat professionalisering bij een aantal leden van het AAP staf nagenoeg onbekend is. Ondanks de kleinschaligheid van de organisatie voert de K.U.Brussel op een ernstige manier docentenevaluaties uit op verschillende beleidsniveaus. Op facultair niveau worden periodieke bevragingen van de studenten georganiseerd, waardoor snel geremedieerd kan worden. De commissie waardeert de openheid waarmee de resultaten van deze bevragingen worden besproken en geïnterpreteerd. Door een gebrek aan financiële incentieven of mogelijkheid tot bevordering, wordt door de openbaarheid van de studentenbevragingen een sociale druk gecreëerd, die bovenop de duidelijk aanwezige intrinsieke motivatie van de docenten het gewenste resultaat genereert. De facultaire docentenevaluaties functioneren duidelijk goed. Recentelijk zijn op institutioneel niveau eveneens de (decretaal verplichte) docentenevaluaties uitgevoerd. Hier oordeelt de commissie dat deze evaluaties transpa-
Katholieke Universiteit Brussel
103
12/2004
ranter zouden kunnen worden geëvalueerd en dat de academische overheid duidelijke consequenties zou moeten vooropstellen in geval van een eerder negatieve of positieve evaluatie. De procedures voor curriculumherziening en curriculumvernieuwing zijn eerder reeds aangehaald. De commissie herhaalt haar voorstel om het curriculum onafhankelijker in te vullen, zonder de koppeling met de vervolgopleiding te verliezen, maar toch met een duidelijk eigen profiel. De ombudsdiensten (de eerder besproken examenombuds en de centrale ombuds) functioneren naar het oordeel van de commissie prima. De tweedelijnshulp in de persoon van de verantwoordelijke van de dienst voor studieadvies en studiebegeleiding lijkt uitstekend te werken. Hoewel volgens de commissie individueel excellente projecten worden uitgewerkt voor onderwijsvernieuwing, vertaalt dit zich niet in een algemeen beleid. De commissie adviseert om een duidelijk centraal beleid rond onderwijsvernieuwing te initiëren en voor de betere projecten toch enige middelen te voorzien. De commissie waardeert sterk de grote betrokkenheid van de studenten op de verschillende niveaus van besluitvorming in de faculteit. Dit kadert in de onderliggende filosofie van het ‘contract met de student’ en verdient alle aanmoediging.
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen De commissie beoordeelt de opleidingen aan de K.U.Brussel als goed, maar heeft grote vragen bij de duurzaamheid en levensvatbaarheid van deze opleidingen, gezien de lage student-staf ratio’s en de hoge kosten. De faculteit economische en toegepaste economische wetenschappen van de K.U.Brussel creëert een bijna ideale leeromgeving, waar de student en de studeerbaarheid van het programma centraal staan. Deze ideale leeromgeving wordt bewerkstelligd door een uiterst gemotiveerde en gedreven staf, die ondanks beperkte vooruitzichten op bevordering, alle inspanningen levert om hoogstaand kwalitatief onderwijs te verstrekken. Door deze goede leeromgeving en de intense begeleiding heeft de gemiddelde student een quasi-zekerheid op doorstroming naar de vervolgopleiding, die over het algemeen aan de K.U.Leuven wordt genoten. Het sterke engagement van de instelling wordt bovendien geformaliseerd in een ‘contract met de student’. De kansen op doorstroming worden verder bevorderd door de vakantiecursus wiskunde, de organisatie van proefexamens die de student toelaat zichzelf vroeg in het academiejaar te toetsen en eventueel te (her)oriënteren, en de grote betrokkenheid van de studenten in de onderwijscommissies en faculteitsorganen, waar eventuele problemen betreffende programma-inhoud of studeerbaarheid vroegtijdig geremedieerd worden.
12/2004
104
Katholieke Universiteit Brussel
Het onderwijsconcept “onderwijs in dialoog” wordt ten volle geëxploiteerd. Er is een zeer grote interactie tussen docenten en studenten en ook tussen de studentencohortes onderling. Deze uitstekende contacten blijven intact, ook na het vertrek van de studenten naar de vervolgopleiding. De commissie waardeert de initiatieven tot samenwerking met de franstalige zusteruniversiteit Facultés Universitaires Saint-Louis. De commissie acht het gevaarlijk om de identiteit van de K.U.Brussel te definiëren in functie van de vervolgopleidingen aan de K.U.Leuven, en roept op tot een autonome invulling van het onderwijsprogramma, met eigen doelstellingen en eindtermen en een duidelijk eigen profiel De kleinschaligheid roept ook vragen op, vooral omdat de commissie oordeelt dat deze kleinschaligheid geen bewuste beleidsmatige keuze is, maar eerder een gevolg van de verschillende factoren die de instroom drastisch hebben doen dalen. De commissie is van oordeel dat de opportuniteiten van de kleinschaligheid onvoldoende zijn aangegrepen in de profilering van de opleiding en voor de invoering van radicaal vernieuwende onderwijsmethoden. De commissie stelt zich in de marge vragen over de duurzaamheid, het concurrentieel voordeel en de rentabiliteit van een kandidatuuropleiding toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur met een dergelijk lage instroom. De instroom van de studenten aan de faculteit ETEW heeft immers een alarmerend laag peil bereikt. De commissie is van oordeel dat actieve en dynamiserende rekruteringsinspanningen dringend dienen te worden opgevoerd. In een bredere context roept de commissie op tot bezinning omtrent een toekomstgerichte strategie, zeker in een periode waarin de faculteit zal worden ondergebracht in de gebouwen van EHSAL en waarin de K.U.Brussel door de invoering van de bamastructuur een volwaardig diploma zal afleveren, met de stempel en het profiel van de K.U.Brussel. Deze omwentelingen leiden volgens de commissie zeker tot opportuniteiten, indien men zich grondig bezint over de te volgen strategie. De commissie stelt ook problemen vast rond de academische onderzoeksoutput van de staf. Een academische instelling wordt immers gekenmerkt door hoogstaand, academisch fundamenteel onderzoek, gestoeld op een voldoende kritische massa van doctorandi en postdocs. De commissie stelt echter vast dat het aantal afgeleverde doctoraten zeer laag is en de internationale onderzoeksoutput van de faculteit onvoldoende is. Tenslotte formuleert de commissie enkele concrete pijnpunten: – Het talenonderwijs is zeer beperkt. De commissie heeft wel een verbetering vastgesteld in het bamaprogramma waar wel een basiscursus gesproken en geschreven economisch Frans verplicht wordt aangeboden. Toch betreurt de commissie het feit dat andere belangrijke talen naast Frans en Engels niet worden aangeboden. Een suggestie is het vervangen van het opleidingsonderdeel Economisch Engels III in het derde bachelorjaar door een vrije keuze uit bvb. Frans, Engels, Duits of Spaans.
Katholieke Universiteit Brussel
105
12/2004
– De internationalisering, zowel op het niveau van de studenten (onbestaand) als op het niveau van de docenten is onvoldoende. De commissie is zich bewust van de beperkingen van een kandidatuuropleiding, maar wijst op de verschillende decretale mogelijkheden om gastprofessoren aan te trekken en korte studentenuitwisselingen aan te bieden. – De zelfstandigheid van de faculteit ETEW binnen de organisatie is onvoldoende. Door het ontbreken van een allocatiemodel en door het centrale personeelsbeleid heeft de faculteit onvoldoende hefbomen om een degelijk beleid te voeren en eigen keuzes te maken in onderwijs en onderzoek. De commissie beveelt hoe dan ook aan om ook onderwijsprojecten financieel en logistiek te ondersteunen, en dus ook enige middelen te voorzien voor de onderwijsraad. – De zeer intensieve begeleiding en de kleinschaligheid van de organisatie creëren onvoldoende zelfredzaamheid bij de studenten. De commissie beveelt aan om de zelfwerkzaamheid van de studenten te stimuleren. De ‘pilootvakken’ zijn hiervan een goed voorbeeld, maar onderwijsvernieuwende projecten kunnen moeiteloos geïntegreerd worden in de meer klassieke grotere opleidingsonderdelen.
12/2004
106
Katholieke Universiteit Brussel
Katholieke Universiteit Leuven De opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica.
Woord vooraf De faculteit economische en toegepaste economische wetenschappen (FE-TEW) is opgesplitst in het departement economische wetenschappen (DEW) en het departement toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur (DTEW). Het departement economische wetenschappen heeft geopteerd om een afzonderlijke zelfevaluatie door te voeren en te publiceren. In dit visitatierapport worden de verschillende opleidingen, zijnde economische wetenschappen (EW), toegepaste economische wetenschappen (TEW), handelsingenieur (HI) en handelsingenieur in de beleidsinformatica (HIBI), echter thematisch gezamenlijk behandeld. Indien bepaalde aanbevelingen of opmerkingen specifiek gericht zijn naar één welbepaalde opleiding, wordt dit uitdrukkelijk in de tekst vermeld.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
1.1.
Algemene doelstellingen
De algemene doelstellingen van de verschillende opleidingen EW, TEW, HI en HIBI worden in de respectieve zelfevaluatierapporten als volgt omschreven:
Katholieke Universiteit Leuven
107
12/2004
Volgens het zelfevaluatierapport “economische wetenschappen” (EW) heeft de opleiding economische wetenschappen als doelstelling bekwame economisten te vormen, met een kritische geest en analytisch en synthetisch redeneervermogen om economische problemen in hun contextuele maatschappelijke omgeving te duiden en te ontleden. Het is ook de bedoeling dat ze creatief beleidsproblemen waarmee de maatschappij, een sector of een onderneming wordt geconfronteerd vanuit een algemene economische invalshoek structureren en zelfstandig een antwoord formuleren. Volgens het zelfevaluatierapport “toegepaste economische wetenschappen – handelsingenieur” hebben de toegepaste economische wetenschappen (TEW) als doelstelling kennis, inzicht en een verklaring te geven aan de onderliggende economische en bedrijfseconomische processen van het bedrijfsgebeuren. Beoogd wordt dan het ontwerpen en ten uitvoer brengen van adequate organisatievormen voor het produceren/commercialiseren van goederen en/of diensten en het doelmatig sturen van deze organisatie via een aangepast bestuur. Er is een duidelijke concentratie op de problematiek van het bedrijf als verschijnsel, op de bedrijfsvoering als taak en beroepssfeer en op de studie van de methoden die hierbij nodig zijn. In dit zelfevaluatierapport worden de opleidingen handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica als volgt omschreven: de opleiding handelsingenieur (HI) omvat belangrijker technologische componenten dan deze van TEW. De opleiding HI gaat ook meer diepgaand in op de methodologische en technische aspecten van de methoden van analyse en van beslissing. De opleiding handelsingenieur is in feite een opleiding tot een bedrijfseconomisch ingenieur of tot een ingenieur in de toegepaste economie. Het essentiële hierbij is de brugfunctie tussen het (bedrijfs)economische en het technische en het technologische. Het vermogen om bedrijfskundige problemen te benaderen op een systematische, gestructureerde, modelmatige wijze staat hierbij centraal. Van de handelsingenieur wordt dus ook een groot vermogen verwacht om te komen tot het ontwerpen en conceptueel begrijpen van technieken en bedrijfsprocessen, en tot het begrijpen van de dynamiek van systemen. In de opleiding handelsingenieur in de beleidsinformatica (HIBI) wordt een doorgedreven en coherent gestructureerde brug tussen bedrijfskunde en informatietechnologie aangeboden. De commissie beoordeelt de doelstellingen van de verschillende opleidingen als zeer goed. De doelstellingen zijn in overeenstemming met de eisen van de commissie en worden door haar beschouwd als typerende doelstellingen voor een universitaire opleiding. De commissie heeft vastgesteld dat het concept “begeleide zelfstudie” als een rode draad, maar toch vaak impliciet, doorheen de doelstellingen van de verschillende opleidingen loopt. De verschillende opleidingen leveren belangrijke inspanningen
12/2004
108
Katholieke Universiteit Leuven
om de zelfstudie van de studenten te stimuleren, via educatieve Cd’s, elektronische leerplatformen, etc. Hoewel de begeleide zelfstudie op een systematische wijze wordt geïmplementeerd in de opleiding, zoals later in detail zal worden toegelicht, is de commissie van oordeel dat dit concept beter zou kunnen worden geëxpliciteerd in de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen. Tijdens de gesprekken met studenten is ook gebleken dat de studenten onvoldoende op de hoogte zijn van het feit dat de faculteit de begeleide zelfstudie als een actieve onderwijsmethode heeft gekozen. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de begeleide zelfstudie wel een prominente plaats krijgt in de programmabrochures die de nieuwe bamaopleidingen beschrijven.
1.2. Eindtermen Het zelfevaluatierapport EW vermeldt expliciet de eindtermen van de opleiding. Zij worden als volgt gedefinieerd: Afgestudeerden in de economische wetenschappen – kenmerken zich door een brede algemene economische vorming met een kennis van de belangrijkste deeldomeinen van de economische wetenschap; – zijn in staat hun economische kennis te situeren in een bredere historische, politieke, maatschappelijke en ethische context en deze aan een kritisch reflexief onderzoek te onderwerpen; – hebben een analytisch abstractievermogen ontwikkeld en hun vermogen tot synthese ingeoefend, om steunend op een degelijke theoretische en methodologische onderbouw economische problemen te onderkennen, te structureren en op een innovatieve wijze op te lossen; – hebben tijdens hun opleiding door middel van contacten met wetenschappelijk onderzoek, vaardigheden en de vereiste attitudes verkregen om deel te nemen aan de wetenschappelijke activiteiten in de economische discipline; – beschikken over vlotte mondelinge en schriftelijke communicatie- en rapporteringsvaardigheden, evenals over relevant computervaardigheden; – hebben via begeleide zelfstudie hun vermogen tot levenslang leren ingeoefend, en hun persoonlijkheid ontwikkeld, zowel door het zelfstandig werken als door het werken in team aan opdrachten. In het zelfevaluatierapport TEW-HI worden de eindtermen niet expliciet vermeld. De opleidingsverantwoordelijken stellen in algemene termen dat het beroepenveld waarnaar de opleidingen zich richten probleemoplossend georiënteerd is. Hiervoor zijn een ganse reeks functionele, bedrijfskundige technieken nodig (marktanalyse, toevoerketenanalyse, gegevensverwerking, data-analyse, financiële analyse, boekhouding, …). Die technieken zijn zo divers dat enige diepgang alleen maar kan
Katholieke Universiteit Leuven
109
12/2004
gerealiseerd worden door een specialisatie. Bij dit alles is een goede dosering tussen kennen en kunnen een belangrijke zorg. In de eerste cyclus ligt wat meer accent op het element kennis. In de tweede cyclus gaat de aandacht naar het detecteren, analyseren van bestuurlijke problemen en naar het afwegen en implementeren van oplossingen en beslissingen. De commissie beoordeelt de eindtermen van de opleiding EW als uitstekend. Ook in de opleidingen waar de eindtermen niet expliciet vermeld zijn (TEW, HI), heeft de commissie vastgesteld dat deze opleidingen gestoeld op begeleide zelfstudie kritische reflectie, analytisch denken en academische diepgang nastreven. De commissie betreurt dat zowel de studenten, de assistenten als de staf niet altijd even goed op de hoogte zijn van de doelstellingen en eindtermen.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma De opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur zijn vanaf den beginne volledig gescheiden opleidingen, hoewel sommige opleidingsonderdelen gemeenschappelijk worden gevolgd. De opleidingen handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica hebben een gemeenschappelijke eerste cyclus. De kandidaturen EW bestaan uitsluitend uit verplichte opleidingsonderdelen. De gedragswetenschappelijke opleidingsonderdelen (psychologie, sociologie, filosofie) zijn gemeenschappelijk met TEW, alsmede het talenonderricht (Engels en Frans). De economische opleidingsonderdelen zijn anders ingevuld dan bij de opleiding TEW en leggen meer nadruk op micro- en macro-economie en economisch onderzoek. Vanaf de eerste licentie kiezen de studenten twee van de volgende zes specialisatierichtingen: econometrie, economie en overheid, economische ontwikkeling, industriële economie, internationale economie en monetaire economie. De kandidaturen toegepaste economische wetenschappen wegen de functionele bedrijfseconomische opleidingsonderdelen, zoals bedrijfseconomie en marketing, zwaarder door. Vanaf de eerste licentie kiezen de studenten voor één van volgende 8 specialisatierichtingen: accountancy & fiscaliteit, bedrijfseconomie & strategie, financiewezen, informatica, marketing, internationaal zakenwezen, personeel & organisatie en productie & logistiek. De opleiding in de kandidaturen handelsingenieur wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een brede wetenschappelijke basis: humane en positieve basiswetenschappen evenals economie en bedrijfseconomie komen aan bod. In de ingenieursjaren worden de functionele domeinen van het management verder uitgediept met daarnaast een ruime aandacht voor de typische ingenieursvakken op het gebied van informatica, productiebeleid en technologie. De student handelsingenieur kiest in het eerste ingenieursjaar voor één van volgende 9 specialisaties: accoun-
12/2004
110
Katholieke Universiteit Leuven
tancy & fiscaliteit, bedrijfseconomie & strategie, financiewezen, informatica, internationaal zakenwezen, marketing, personeel & organisatie, productie & logistiek, verzekeringswezen. De kandidaturen van de opleiding handelsingenieur in de beleidsinformatica zijn gemeenschappelijk met de kandidaturen van de opleiding handelsingenieur. Vanaf het eerste ingenieursjaar begint de specialisatie. Het programma omvat, naast een informaticacomponent, ook een vorming in de economie, bedrijfseconomie en de functionele domeinen, zoals accountancy, financiewezen, marketing, organisatieleer, personeelsbeleid en productiebeleid. Het talenonderricht voor alle opleidingen wordt verzorgd door het Instituut voor Levende Talen en beslaat 18 studiepunten over de ganse opleiding, waarvan 3 studiespunten in de eerste kandidatuur. De opleidingen aan de K.U.Leuven hechten een groot belang aan gedrags- en cultuurwetenschappen en aan levensbeschouwelijke opleidingsonderdelen. In de opleidingen EW en TEW worden verplicht psychologie, sociologie, filosofie en religie aangeboden, voor een totaal van 18 studiepunten; in de opleiding handelsingenieur worden deze opleidingsonderdelen ook allen aangeboden, en krijgen zij een totaal gewicht van 15 studiepunten. De commissie beoordeelt de opbouw van het programma TEW als zeer goed, en de opbouw van het programma’s EW en HI als goed. Met betrekking tot de opleiding HI is de aansluiting van de basistechnologische opleidingsonderdelen in de eerste cyclus met de ingenieursopleidingsonderdelen in de tweede cyclus niet voor alle studenten even duidelijk; een betere afstemming van deze opleidingsonderdelen zou wenselijk zijn. De commissie beveelt ook aan om de kwantitatieve en wetenschappelijk/technologische opleidingsonderdeel zo veel mogelijk te integreren in het programma en in aanverwante (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen. De commissie heeft vernomen dat de bamacommissie aan deze problematiek uitgebreid aandacht heeft besteed en moedigt de faculteit aan om de vernieuwde technologische opleidingsonderdelen in de bamastructuur grondig te op te blijven volgen en te actualiseren. De opbouw van het programma EW is zonder meer goed. Toch wenst de commissie een bedenking te formuleren. Met name de ordening van de opleidingsonderdelen in de domeinen micro- en macroeconomie lijkt de commissie eerder ingegeven door schaalvoordelen (samengaan van de opleidingsonderdelen met de opleiding TEW) dan door een optimale en coherente opbouw van de discipline. De commissie beoordeelt de inhoud van de programma’s van de verschillende opleidingen in globo als zeer goed. De verschillende opleidingen zijn goed geprofileerd en gedifferentieerd en bieden een correcte mix aan van economie, bedrijfseconomie, algemeen beschouwende opleidingsonderdelen, talen en kwantitatieve opleidingsonderdelen. Het niveau van de verschillende opleidingsonderdelen is goed tot zeer goed, er is een nauwe aansluiting met de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en het beroepenveld en een goede terugkoppeling van het eigen onderzoek in het programma. De commissie stelt met genoegen vast
Katholieke Universiteit Leuven
111
12/2004
dat een aantal aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie zijn doorgevoerd. Zo heeft bijvoorbeeld de opleiding economische wetenschappen het gewicht van het opleidingsonderdeel micro-economie drastisch verhoogd en heeft het departement TEW de profielen van de opleidingen TEW en HI aangescherpt. De programma’s besteden een ruime aandacht aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden, communicatievaardigheden en ICT-vaardigheden. De commissie heeft het programma van de opleiding TEW geanalyseerd en een matrix opgesteld die het aandeel van algemene economie en de bedrijfseconomische functionele domeinen weergeeft. Deze gegevens zijn weergegeven in Tabel 1. Tabel 1 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het lopende programma TEW aan de K.U.Leuven. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 kan
9
-
-
-
10
2 kan
4
4
7
4
7
1 lic
-
6
3
-
-
2 lic
6
-
3
-
5
TOTAAL
19
10
13
4
22
De commissie beoordeelt de opbouw en inhoud van de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen als zeer goed: zij deelt de overtuiging dat de bedrijfseconomische functionele domeinen een voeding moeten vinden in een brede basis van economie. Het functionele domein ‘marketing’ krijgt een relatief licht gewicht, maar de commissie heeft geconstateerd dat dit in de nieuwe bamaprogramma’s geremedieerd is. Het aantal keuzemogelijkheden en het relatieve gewicht van de keuzeopleidingsonderdelen binnen het programma zijn volgens de commissie goed gedoseerd en relevant. De commissie stelt met tevredenheid vast dat er geen echte ‘probleem’opleidingsonderdelen bestaan in het programma, afgezien van het gebruikelijke probleem van de wiskunde, waaraan recentelijk geremedieerd is. Hoewel sommige opleidingsonderdelen een relatief zware inspanning vergen, worden noch door studenten, noch door afgestudeerden, noch door de docenten specifieke opleidingsonderdelen als te zwaar of onevenredig gesignaleerd. De commissie formuleert een aantal opmerkingen met betrekking tot de toekenning van studiepunten aan bepaalde opleidingsonderdelen. De commissie heeft vastgesteld dat de studiebelasting van het talenonderwijs significant zwaarder is dan het beperkt aantal studiepunten (3 per opleidingsonderdeel) die worden toebedeeld. Het voorstel tot eindverhandeling en de stage wordt respectievelijk opvallend zwaar en te licht gehonoreerd (zie 3. Eindverhandeling en stage).
12/2004
112
Katholieke Universiteit Leuven
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie Een groot aantal opleidingsonderdeel wordt nog steeds gedoceerd in massale hoorcolleges. De commissie betreurt dit enigszins, en acht deze werkvorm niet in overeenstemming met het concept van de begeleide zelfstudie. Met name in het departement economische wetenschappen, met een beperkt aantal studenten, stelt dit soms problemen, omdat deze studenten college volgen met collega’s uit andere faculteiten. De heterogeniteit van deze verschillende studentengroepen, qua aantal maar vooral qua aanvangsniveau, resulteert in een cursus die beneden het optimale niveau is van de best voorbereide groep en boven het niveau van de minst voorbereide groep. Deze problemen stellen zich vooral in de hogere jaren, waar de diversiteit in opleiding reeds volop tot uiting komt. In de eerste kandidatuur worden de belangrijkste opleidingsonderdelen ondersteund door monitoraten. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten bijna unaniem vol lof zijn over de werking van de monitoraten. De monitoren zijn goed aanspreekbaar, hanteren flexibele en ruime uurroosters en begeleiden de studenten op een zeer individuele wijze. De commissie stelt ook vast dat de meeste studenten veelvuldig gebruik maken van deze mogelijkheid. De commissie spreekt haar waardering uit over de kwaliteit van de monitoren. Hoewel deze mensen werken in een beperkt tijdsperspectief (tijdelijk contract van 6 jaar), zijn zij zeer gedreven en gebeten door hun opdracht. Alle monitoren beschikken verplicht over een getuigschrift van de academische lerarenopleiding, waardoor zij de nodige didactische bagage hebben meegekregen om de studenten doeltreffend te begeleiden. Een aantal hoorcolleges wordt aangevuld met seminaries, meestal geleid door assistenten die ook aan een doctoraat werken. De commissie heeft de indruk dat deze seminaries goed functioneren, maar betreurt het feit dat de assistenten niet in de gelegenheid worden gesteld of gestimuleerd worden om zich onderwijskundig bij te scholen of te professionaliseren. Doorheen de programma’s wordt aandacht besteed aan de begeleide zelfstudie. Dit komt vooral in twee domeinen tot uiting. Het talenonderwijs, verzorgd door het Instituut voor Levende Talen (ILT) gebruikt innovatieve werkmethoden (educatieve Cd-rom’s, portfolio’s) om de zelfstudie van de studenten maximaal te stimuleren. Ook het elektronisch leerplatform TOLEDO (Toetsen en Leren Doelmatig Ondersteuning) wordt over het ganse programma geïmplementeerd. Het talenonderwijs heeft slechts een zeer beperkt aantal contacturen, en wordt verstrekt in kleinere groepjes. De commissie heeft vastgesteld dat het talenonderwijs praktijkgericht is, en dat vooral zakelijke en economisch-gerichte communicatie wordt aangeleerd. De studenten uit de opleiding EW bemerkten hier in de marge dat de oefeningen toch vooral gericht zijn op de studenten TEW en HI, in die zin dat vooral de nadruk wordt gelegd op bedrijfseconomische communicatie. Het practicum natuurkunde (opleiding HI) wordt door de commissie als bijzonder innovatief ervaren. Zij heeft waardering voor de grote inbreng van de verantwoor-
Katholieke Universiteit Leuven
113
12/2004
delijke doctor-assistent in de totstandkoming van dit vernieuwde practicum. Per opstelling werd een softwareapplicatie ontwikkeld, met theoretische achtergrond en een interactief scherm waar vragen worden gesteld over de (brede context van) de uit te voeren proef. Studenten die een fout antwoord kiezen worden op deze manier bijgestuurd. Het programma legt uit welke redeneerfout is gemaakt en geeft de theoretische grondslag. Bijzonder aan deze benadering is eveneens het feit dat de programmatuur meerdere benaderingen van een natuurkundig probleem toelaat, waardoor de studenten reeds in een vroeg stadium ervaren dat een wetenschappelijk probleem vanuit meerdere theoretische invalshoeken kan worden benaderd en opgelost. Er is geen practicum chemie voorzien, wat in de visie van de commissie jammer is.
2.3. Toetsing en examinering Verschillende vormen van toetsing worden door de opleiding gehanteerd. Naast het klassiek examen (schriftelijk of mondeling na schriftelijke voorbereiding) hanteert het talenonderricht vooral een permanente evaluatie. Met name de portfolio werd door de commissie gesmaakt als een zeer goede alternatieve vorm van examineren, die perfect past in het concept van begeleide zelfstudie. De evaluatie van de student is eerder gericht op progressie dan op absoluut resultaat. De commissie heeft overigens de talenkennis en communicatievaardigheden van de studenten geëvalueerd en was over het algemeen tevreden over het resultaat. Ook het practicum natuurkunde (HI) hanteert een permanente evaluatie. De opleidingen organiseren proefexamens in november, die de student de mogelijkheid bieden zichzelf te evalueren en eventueel te heroriënteren. De monitoraten vervullen een belangrijke taak in het bespreken en opvolgen van deze proefexamens, en het eventueel remediëren van structurele problemen met de studenten. De commissie heeft een grote waardering voor het systeem van proefexamens. De commissie heeft de examenvragen bestudeerd en oordeelt dat de toetsing de volledige leerstof bevraagt en dat een goede combinatie van kennis-, inzichts- en toepassingsvragen wordt voorzien.
2.4. Bamahervormingen De faculteit heeft de omvorming naar de bamastructuur aangegrepen om de profilering van de verschillende opleidingen drastisch te vernieuwen. Het concept van de begeleide zelfstudie is meer expliciet opgenomen in de doelstellingen en eindtermen van de bachelorprogramma’s. De opleiding EW krijgt een sterk accent op sociaal-economische ontwikkelingen en vormt economen met een brede maatschappelijke vorming. De (verplichte) talenvakken worden geschrapt, de wiskundige opleidingsonderdelen worden gereduceerd en de humane opleidingsonderdelen krijgen een meer prominente plaats in de opleiding economische wetenschappen.
12/2004
114
Katholieke Universiteit Leuven
De opleiding TEW daarentegen wil ‘allround managers’ vormen, en richt zich op het bedrijfsleven en het leidinggeven. De handelsingenieurs vormen een brugfunctie tussen de economische en de ingenieursactiviteiten, en de opleiding biedt een sterk luik van kwantitatieve en wetenschappelijke vakken aan. De handelsingenieur in de beleidsinformatica tenslotte is vanaf het eerste bachelorjaar een aparte opleiding en differentieert zich onmiddellijk van de opleiding handelsingenieur. Zonder zich uit te spreken over de intrinsieke waarde van deze nieuwe opleidingen, waardeert de commissie de radicaliteit van de keuzes die gemaakt zijn in de herprofilering van de bacheloropleiding. Zij is van oordeel dat de faculteit gekozen heeft voor duidelijke en zuivere profielen en de moed heeft gehad om bepaalde opleidingsonderdelen te schrappen. De commissie heeft ook het nieuwe bachelorprogramma TEW geanalyseerd en komt tot de volgende verdeling van (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen (Tabel 2). Tabel 2 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma TEW aan de K.U.Leuven. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 ba
6
6
-
6
12
2 ba
6
6
6
-
-
3 ba
6
-
-
-
6
TOTAAL
18
12
6
6
18
De commissie beoordeelt het nieuwe bachelorprogramma TEW als zeer goed en is van oordeel dat een goed evenwicht is gevonden tussen economie en de functionele domeinen van de bedrijfseconomie. In het bamaprogramma wordt het curriculum herleid tot 10 opleidingsonderdelen van 6 studiepunten per jaar. Dit betekent bijvoorbeeld voor de eerste kandidatuur van de opleiding TEW dat het opleidingsonderdeel ‘wiskunde voor economisten’ terugvalt van 10 naar 6 studiepunten, boekhouden van 9 naar 6 studiepunten en algemene economie van 10 naar 6 studiepunten. Aan de andere kant worden pychologie en rechten opgewaardeerd van 5 naar 6 studiepunten. Soortgelijke analyses kunnen worden gemaakt voor de andere jaren TEW en voor de opleidingen EW en HI. De commissie beveelt aan om bij de invoering van het bamaprogramma uitgebreide studietijdmetingen uit te voeren en de inhoud van de opleidingsonderdelen aan te passen aan de begrote studietijd. Ook kan zo nodig overwogen worden om het aantal studiepunten van elk opleidingsonderdeel aan te passen aan de reëel gevergde studietijd. De faculteit zal, in samenwerking met andere faculteiten, een aantal interdisciplinaire opleidingen aanbieden. De commissie heeft bijzondere waardering voor
Katholieke Universiteit Leuven
115
12/2004
bvb. de initiële masteropleiding ‘master in het recht, de economie en de bedrijfskunde’, waar rechten, economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen in één opleiding geïntegreerd worden. Een andere vermeldenswaardige interfacultaire masteropleiding is de ‘master (of science) of financial and actuarial engineering’, die sterk kwantitatief gericht is. De commissie waarschuwt echter dat deze nieuwe opleidingen vermoedelijk sterke concurrentie zullen veroorzaken tussen een aantal Leuvense faculteiten en stelt dat de faculteit in haar recruteringsbeleid vooral moet mikken op het werven van bijkomende studenten.
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Op basis van de eindverhandelingen die de commissie heeft doorgenomen, stelt zij vast dat de kwaliteit van de eindverhandeling goed is en dat voldoende wetenschappelijke en onderzoeksvaardigheden worden bijgebracht. In het voorlaatste jaar dient de student een voorstel in tot eindverhandeling. Dit korte voorstel wordt gehonoreerd met een groot aantal studiepunten, dat bovendien verschilt per opleiding. De honorering voor het voorstel tot eindverhandeling bedraagt respectievelijk 7, 9, 11 en 10 studiepunten voor de opleidingen EW, TEW, HI en HIBI1 . De commissie aanvaardt deze werkwijze als keuze van de faculteit, maar heeft toch vragen over de achterliggende reden en over het uitzonderlijk groot aantal studiepunten dat aan dit voorstel wordt gehecht. De student heeft een grote vrijheid in de keuze van het thesisonderwerp. De commissie heeft vastgesteld dat vele studenten het eigen zuivere vakgebied overstijgen bij de keuze van hun thesisonderwerp. Hoewel de commissie de samenwerking op dit gebied tussen de departementen EW en TEW waardeert, stelt zij zich toch de vraag of dit fenomeen niet in grote mate is toe te schrijven aan een gebrek aan aanbod van thesisonderwerpen, dat zich vooral in de faculteit TEW situeert. De commissie beveelt de departementen aan er zorg voor te dragen dat een voldoende ruim aanbod aan keuzemogelijkheden voor eindverhandelingen binnen de specialisaties van de studenten gegarandeerd wordt.
1
12/2004
Vanaf het academiejaar 2004-2005 wordt het gewicht van deze voorbereiding gereduceerd tot respectievelijk 6, 8 en 10 studiepunten voor TEW, HI en HIBI. Bij het starten van de masteropleidingen zal de voorbereiding voor de opleidingen EW en TEW wegvallen (éénjarige masteropleiding) en wordt het gewicht van de voorbereiding voor de meesterproef HI en HIBI gereduceerd tot 6 studiepunten. De totale meesterproef wordt gewogen op 15 studiepunten voor EW en TEW en op 24 studiepunten voor HI en HIBI. Dit verschil in studiepunten lijkt eerder ingegeven door het verschil in beschikbare studiepunten dan door een effectief verschil in studiebelasting voor de meesterproef.
116
Katholieke Universiteit Leuven
De thesis wordt in de praktijk begeleid door een assistent, gesuperviseerd door een lid van het ZAP. Hoewel formeel gesprekken tussen de student en de begeleider gepland zijn, wordt toch vooral initiatief van de student verwacht om de resultaten van de onderzoekswerkzaamheden op regelmatige tijdstippen te komen bespreken. Dit past wederom in het concept van de begeleide zelfstudie, en de commissie heeft de indruk dat het thesisstudenten in hoge mate op deze individuele vrijheid gesteld zijn. Het gewicht van de thesis is het laatste jaar is wederom afhankelijk van de opleiding en bedraagt respectievelijk 15, 16, 17 en 17 studiepunten voor EW, TEW, HI en HIBI. Het totale gewicht van de thesis bedraagt bijgevolg, afhankelijk van de opleiding, tussen 22 en 29 studiepunten. Dit is volgens de commissie in overeenstemming met de reële belasting.
3.2. Stage De stage is optioneel en wordt georganiseerd in de zomervakantie van het voorlaatste jaar. Uit de gesprekken met de studenten is gebleken dat de ongelukkige planning van de stage vele studenten weerhouden om op stage te gaan, hoewel de stage door de meeste studenten als intrinsiek zeer zinvol wordt beschouwd. Vooral studenten met tweede zittijd zijn in de quasi-onmogelijkheid geplaatst om hun stage te volbrengen. De commissie betreurt dat de stage slechts met 3 studiepunten wordt gehonoreerd, en vindt dat deze weging niet evenredig is met de inspanning die de student voor dergelijke stage moet leveren. De commissie pleit ervoor om zowel de timing als het gewicht van de stage te herzien.
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten De evolutie van het aantal instromende studenten, zowel in EW, TEW als HI is weergegeven in Grafiek 1. Uit deze grafiek blijkt dat de studentenaantallen gevoelig zijn gedaald ten opzicht van de instroom in 90-91, hoewel de laatste jaren een stabilisering wordt opgetekend. De opleiding EW trekt beduidend minder studenten aan dan de opleidingen TEW en HI. Ondanks de gevoelige daling van de instroom, heeft de K.U.Leuven nog steeds het grootste marktaandeel in economiestudenten, zowel in vergelijking met de universiteiten alleen, als in vergelijking met de 2cyclus hogeschoolopleiding. Het marktaandeel van de K.U.Leuven op 1 februari 2002, gebaseerd op de cijfers van de Databank Tertiair Onderwijs, bedroeg 29.73 % van de universitaire opleiding (hierbij zijn de studenten van de campus Kortrijk inbegrepen) en het totale marktaandeel, inclusief de hogeschool opleiding van 2 cycli, bedroeg 16.29%.
Katholieke Universiteit Leuven
117
12/2004
De faculteit is recentelijk gestart met een meer dynamisch recruteringsbeleid. Zij heeft o.a. een stafmedewerker public relations aangeworven, die belast is met de communicatie naar de abituriënten en het werven van studenten. De faculteit heeft verder geïnvesteerd in de uitbouw van de begeleiding van de eerstejaarsstudenten (monitoraten) en heeft vooral ook door een verdere uitbouw van doctoraatsprogramma’s en onderzoeksoutput het aantal derde cyclus studenten op enkele jaren tijd verdubbeld. Door deze inspanningen van de faculteit zijn de studentenaantallen de laatste jaren (sinds 2001) gestabiliseerd of zelfs licht gestegen. De recrutering van de studenten is sterk internationaal voor het derde cyclus onderwijs. De studenten van het eerste en tweede cyclus onderwijs zijn van alle delen van Vlaanderen afkomstig. Een aanzienlijk aantal van de studenten die de commissie heeft gesproken heeft de K.U.Leuven gekozen omwille van de traditie (ouders of familieleden hebben ook in Leuven gestudeerd) of omwille van de reputatie of naamsbekendheid van de K.U.Leuven. Het is opvallend dat relatief weinig Nederlanders studeren aan de faculteit, de commissie oppert dat de faculteit een actieve recruteringscampagne zou kunnen voeren over de landsgrenzen heen. Grafiek 1 Evolutie van de studentenaantallen (generatiestudenten) voor de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan de Katholieke Universiteit Leuven, exclusief de studentenaantallen aan de KULAK (campus Kortrijk).
900 Generatiestudenten EW
800
generatiestudenten HI
Generatiestudenten TEW
700 600 500 400 300 200 100 0 90-91
91-92
92-93
93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
De exacte studentenaantallen van de volledige EW, TEW en HI opleidingen per jaar zijn weergegeven in Tabellen 3, 4 en 5.
12/2004
118
Katholieke Universiteit Leuven
Tabel 3 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en licenties EW aan de Katholieke Universiteit Leuven. # generatiestudenten
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
’93-’94
46
79
41
46
60
’94-’95
29
51
46
49
43
’95-’96
32
47
29
46
48
’96-’97
22
40
28
33
48
’97-’98
23
31
34
35
36
’98-’99
29
35
28
28
36
’99-’00
15
26
16
25
31
’00-’01
29
31
17
24
27
’01-’02
25
36
20
19
25
’02-’03
24
34
27
30
22
Academiejaar
Tabel 4 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en licenties TEW aan de Katholieke Universiteit Leuven, exclusief de studentenaantallen aan de KULAK (campus Kortrijk). Academiejaar ’93-’94
# generatiestudenten
1e kan
2e kan
1e lic
2e lic
178
311
277
352
265
’94-’95
197
317
200
360
316
’95-’96
250
387
192
369
340
’96-’97
213
359
202
235
258
’97-’98
229
343
189
246
215
’98-’99
219
333
173
249
227
’99-’00
202
314
177
209
228
’00-’01
163
265
185
216
190
’01-’02
203
318
177
215
208
’02-’03
187
303
180
192
211
Katholieke Universiteit Leuven
119
12/2004
Tabel 5 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en graden handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica aan de Katholieke Universiteit Leuven. jaar
# gene- 1 kan ratie studenten
’93-’94
2 kan
1 gr HI
2 gr HI
3 gr HI
1 gr HIBI
2 gr HIBI
3 gr HIBI
64
21
-
5
264
342
248
236
273
’94-’95
224
280
180
210
223
47
35
19
1
’95-’96
266
313
165
157
196
149
28
25
19
’96-’97
227
282
148
143
137
188
42
23
24
’97-’98
227
274
153
143
130
136
33
34
21
’98-’99
249
298
131
151
124
130
25
32
32
’99-’00
264
319
156
146
135
118
16
25
30
’00-’01
212
280
166
144
138
135
21
15
25
’01-’02
243
293
156
141
135
145
30
20
14
’02-’03
229
278
171
162
159
161
21
30
21
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
Grafiek 2 toont de slaagpercentages van de generatiestudenten van de eerste kandidatuur TEW en de eerste kandidatuur handelsingenieur. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan de Katholieke Universiteit Leuven. 100% generatiestudenten HI generatiestudenten TEW generatiestudenten EW
80%
60%
40%
20%
0% 93-94
12/2004
120
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
Katholieke Universiteit Leuven
De slaagpercentages van alle opleidingen, maar vooral van de opleidingen EW en TEW, liggen aan de lage kant, maar de faculteit heeft in de jongste jaren geremedieerd, waardoor een lichte stijging in de slaagpercentages kan worden opgetekend vanaf 1998. De faculteit zag zich geconfronteerd met de paradox dat zij gemiddeld genomen de grootste fractie van studenten aantrekt met een goede (lees: sterk wiskundige) vooropleiding, terwijl de slaagpercentages van de generatiestudenten opvallend laag waren, ten opzichte van de andere universitaire opleidingen. De faculteit heeft het ’10+ principe’ ingevoerd, dat inhoudt dat een docent gestimuleerd wordt om zodanig te quoteren dat het gemiddelde van alle quoteringen minimaal 10/20 bedraagt. Het opleidingsonderdeel wiskunde in de eerste kandidatuur EW en TEW is met name het grootste struikelblok voor een aantal studenten. Uit de gesprekken met de docenten is gebleken dat het ’10+ principe’ niet altijd realiseerbaar is, vooral niet wanneer een groot aantal studenten zeer lage cijfers haalt, waardoor het gemiddelde van de populatie zeer sterk naar beneden wordt getrokken. De commissie heeft vragen bij ‘forced grading’ systemen, waar het 10+ principe een variant van is. Zij pleit voor meer structurele maatregelen. In de visie van de commissie zou een verdere diversifiëring van de opleidingen, waarbij in de opleidingen TEW en EW nog meer nadruk ligt op economische opleidingsonderdelen, wellicht een aantal van de problemen rond slaagpercentages gedeeltelijk kunnen remediëren. Een verregaande integratie van de kwantitatieve opleidingsonderdelen met de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen en het expliciteren van de verwevenheid tussen beide disciplines zou de studenten ook verder kunnen stimuleren en motiveren in het verwerven van de nodige wiskundige vaardigheden. De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit aan deze aanbevelingen reeds grotendeels tegemoet komt in de nieuwe bamaprogramma’s, waar de ‘zuiver’ wiskundige opleidingsonderdelen in de opleidingen TEW, bijvoorbeeld, gereduceerd worden van 18 naar 6 studiepunten. De communicatie naar de abituriënten is volgens de commissie verbeterd: in de studie-informatie wordt duidelijk gesteld dat een wiskunde programma van minimaal 4 uur wenselijk is voor de opleidingen EW en TEW en dat een wiskunde programma van minimaal 6 uur wenselijk is voor de opleidingen HI en HIBI. De monitoraten vervullen een functie van eerstelijns advies en kunnen de studenten doorverwijzen naar de dienst studieadvies en studiebegeleiding voor een eventuele heroriëntatie. De commissie beoordeelt deze initiatieven als zeer waardevol en waardeert het systeem van de proefexamens na een tweetal maanden als diagnostisch middel dat de student toelaat om zich tijdig te (her)oriënteren. Een gedetailleerd overzicht van de studierendementen voor de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica wordt gepresenteerd in tabellen 6, 7 en 8. In de tabel 8 worden de gegevens getoond voor de 5-jarige handelsingenieur opleiding, die slechts van start is gegaan in het academiejaar 1992-1993. Katholieke Universiteit Leuven
121
12/2004
Tabel 6 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding EW aan de Katholieke Universiteit Leuven. Cohortejaar
# generatiestudenten
geslaagd na 4 jaar (%)
geslaagd na 5 jaar (%)
73
13,7
17,8
20,5
20,5
’91-’92
54
16,6
24,0
24,0
24,0
’92-’93
54
18,5
25,9
33,3
33,3
’93-’94
48
18,8
31,3
33,3
33,3
’94-’95
29
34,4
48,3
48,3
48,3
’95-’96
33
30,3
36,4
42,4
42,4
’96-’97
22
18,2
36,4
36,4
-
’97-’98
24
33,3
37,5
-
-
’90-’91
geslaagd na geslaagd na 6 jaar (%) > 6 jaar (%)
Tabel 7 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding TEW aan de Katholieke Universiteit Leuven, exclusief de studentenaantallen aan de KULAK (campus Kortrijk). Cohortejaar
2
12/2004
# generatiestudenten
geslaagd na 4 jaar (%)
geslaagd na 5 jaar (%)
geslaagd na geslaagd na 6 jaar (%) >6 jaar (%)
’90-’91
403
22,8
36,9
42,1
43,6
’91-’92
287 [429]2
[21,9]
[32,6]
[36,8]
[38,0]
’92-’93
276
25,4
40,3
42,8
45,0
’93-’94
178
21,9
37,1
39,9
42,1
’94-’95
197
21,3
33,5
37,6
39,1
’95-’96
250
27,6
43,6
47,2
48,4
’96-’97
213
24,4
33,3
39,9
-
’97-’98
229
23,1
34,9
-
-
Voor het cohortejaar ’91-’92 zijn alleen de gemiddelde studierendementen gekend van de gezamenlijke KULeuven + KULAK opleiding. Deze cijfers zijn weergegeven tussen vierkante haakjes. In het cohortejaar ’90-’91 was er nog geen TEW opleiding aan de KULAK.
122
Katholieke Universiteit Leuven
Tabel 8 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding HI aan de Katholieke Universiteit Leuven (5-jarig programma). Cohortejaar
# generatiestudenten
geslaagd na 5 jaar (%)
geslaagd na 6 jaar (%)
geslaagd na geslaagd na 7 jaar (%) >7 jaar (%)
’92-’93
339
35,3
41,5
43,2
’93-’94
264
37,8
46,6
48,5
49,2
’94-’95
224
44,4
54,3
58,3
59,6
’95-’96
266
31,5
41,6
44,9
-
’96-’97
227
36,8
50,9
-
-
44,1
Analoog aan de slaagpercentages zijn de studierendementen (te) laag. De commissie stelt wel met enige tevredenheid een positieve evolutie vast in de cijfers, en noteert dat het studierendement voor de opleidingen EW is geëvolueerd van rond de 20% naar ongeveer 40% in een tiental jaren. Het studierendement voor de opleiding TEW is constant gebleven rond de 40%. Desalniettemin merkt de commissie op dat de faculteit van de K.U.Leuven de laagste slaagcijfers heeft van alle Vlaamse faculteiten en moedigt de faculteit verder aan om de studiebegeleiding, de voorlichting van abituriënten en de inhoud van het programma te blijven optimaliseren.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd De laatste jaren is er noch op facultair, noch op institutioneel niveau een gecoördineerde studietijdmeting georganiseerd. De commissie moet haar oordeel baseren op de beperkte steekproef van studenten die zij heeft bevraagd. Over het algemeen zijn de studenten tevreden over de algemene studiedruk. De gegevens van de faculteit in het zelfevaluatierapport over de studiebelasting zijn schattingen, en de commissie heeft stellig de indruk dat deze cijfers de reële studiedruk onderschatten. Het studielast van het talenonderwijs is ondergewaardeerd in het aantal studiepunten. Door het feit dat in deze vormen van onderricht weinig contacturen zijn voorzien en veel begeleide zelfstudie van de student wordt verwacht, besteden de meeste studenten relatief veel tijd aan het verwerven van de nodige taalvaardigheid. Andere aberraties zijn de reeds vermelde lage waardering van de stage en de opvallend hoge waardering van het voorstel tot thesisonderwerp. De commissie beveelt aan om bij de invoering van de bamaprogramma’s uitgebreide en representatieve studietijdmetingen door te voeren. De commissie verwacht
Katholieke Universiteit Leuven
123
12/2004
dat de grote wijzigingen in het aantal studiepunten voor een aantal opleidingsonderdelen belangrijke consequenties zal hebben op de studietijd en dat bijgevolg de begrote studietijd voor deze hervormde opleidingsonderdelen nauwkeurig zal moeten gemeten en eventueel moet worden bijgestuurd.
5.2. Studiebegeleiding en -advisering Op de afdeling studie-informatie kunnen de studenten terecht voor informatie en advies met betrekking tot de basisopleidingen en de aanvullende en specialisatieopleidingen. In de mediatheek is er allerlei documentatie voorzien in verband met opleidingen en tewerkstelling voor studenten en afgestudeerden uit het hoger onderwijs. Aspirant studenten met een handicap of een chronische ziekte kunnen ook terecht bij deze dienst. Op de dienst studie-advies kunnen aspirant-studenten terecht voor algemene informatie over alle mogelijke studierichtingen aan de K.U.Leuven: toelatingsvoorwaarden, moeilijkheidsgraad, geschiktheidseisen, combinatie- en specialisatiemogelijkheden, overschakelingen, beroepsuitwegen en tewerkstellingsperpsectieven. Aspirant-studenten kunnen steeds keuzeadvies krijgen via aanvullende gesprekken. Deze dienst verspreidt ook diverse publicaties en zorgt voor de informatieverstrekking aan de collega’s in het werkveld van de studieoriëntatie, in het bijzonder de consulenten van de centra voor leerlingenbegeleiding. Ook de faculteit doet inspanningen om de abituriënten in te lichten over de studies ETEW. Er is een speciale website ontwikkeld voor deze doelgroep en daarnaast zijn CDRoms ontworpen. Op deze CD-Roms vindt men de brochures van de opleidingen en de verschillen tussen de vier studierichtingen, getuigenissen van afgestudeerden, etc. Voor het begin van het academiejaar wordt de kandidatuurstudent de gelegenheid geboden tot een onthaalweekend, waarop ook de ZAP-leden een voorstelling van de studieprogramma’s bieden. De opfrissingscursus wiskunde wordt sinds 1989 georganiseerd. Elk jaar zijn er een 200-tal deelnemers. Gedurende de eerste kandidatuur zijn groepsmonitoraten en practica voorzien voor wiskunde, informatica, economie en boekhouden. De practica zijn verplicht, de monitoraten niet. Het monitoraat is een dienst van de universiteit die alleen bestaat voor de eerstejaarsstudenten. Sinds het academiejaar 2001-2002 werd aan de K.U.Leuven het semesterexamensysteem ingevoerd. In de eerste kandidatuur worden voor elk opleidingsonderdeel ook tussentijdse toetsen of proefexamens georganiseerd. Deze toetsen hebben geen weging in het uiteindelijke resultaat, maar kunnen met de monitoren of de professoren besproken worden. De commissie moedigt deze initiatieven aan en
12/2004
124
Katholieke Universiteit Leuven
stelt dat de proefexamens reeds vroeg in het jaar de student helpen om zichzelf te evalueren en te positioneren. De commissie beoordeelt de werking van diensten voor studieadvies en studiebegeleiding als zeer goed en heeft een bijzondere waardering voor de werking van de monitoraten die de eerstejaarsstudenten begeleiden.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden De commissie beoordeelt de kwaliteit van de afgestudeerden als zeer goed. Zij is ervan overtuigd dat de opleiding de doelstellingen en eindtermen ruimschoots heeft gehaald, en goed academische gevormde mensen aflevert, die in een breed beroepenveld actief zijn.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding De afgestudeerden waarmee de commissie heeft gesproken zijn uitermate tevreden over de genoten opleiding. Een significant aantal onder hen volgt nog een bijkomende specialisatie na hun basisopleiding, volgt een bijkomende masteropleiding of bereidt een doctoraat voor. De afgestudeerden zijn werkzaam in een brede waaier van sectoren. De alumni waarderen de algemene uitstraling van een diploma van de faculteit ETEW van de K.U.Leuven en zijn van oordeel dat dit hun opportuniteiten in het beroepenveld heeft bevorderd. De alumni beschouwen het gevolgde programma als relevant. De contacten tussen de opleidingen en de afgestudeerden is voor verbetering vatbaar in het oordeel van de commissie. De alumni werking wordt verzorgd door Ekonomika-Alumni, die een onderdeel vormt van de overkoepelende vereniging van afgestudeerden van de K.U.Leuven, Alumni Lovanienses. Hoewel de vereniging een waaier van diensten aanbiedt, waaronder post-universitaire lessencycli en een jobservice, heeft de commissie de indruk dat de contacten tussen deze Ekonomika-Alumni en de afgestudeerden eerder lauw zijn. Zo viel het de commissie op wat een beperkt aantal afgestudeerden, werkzaam buiten de K.U.Leuven, gecontacteerd zijn met of ingegaan zijn op de vraag om een gesprek met de visitatiecommissie te hebben. De commissie is ook van oordeel dat de alumni nauwer betrokken kunnen worden bij ingrijpende curriculumherzieningen, zoals de recente omvorming naar de bamastructuur.
Katholieke Universiteit Leuven
125
12/2004
7.
De opleiding als organisatie
De faculteitsraad is het hoogste facultair orgaan, waarin alle leden van het voltijds ZAP zetelen, maar ook vertegenwoordigers van het deeltijds ZAP. Daarnaast telt de faculteitsraad 6 vertegenwoordigers van het AAP en 7 studentenvertegenwoordigers. De commissie waardeert de ruime bezetting van AAP en studenten in de faculteitsraad. Uit de gesprekken met de studenten is overigens duidelijk gebleken dat de faculteitsraad studentvriendelijk werkt. De commissie heeft een bijzondere waardering voor de werking van de Permanente OnderwijsCommissies (POC). De faculteit telt 7 POC’s, waarvan er drie relevant zijn in het kader van deze visitatie: de POC ‘eerste kandidatuur’, die de eerste kandidaturen van de 4 opleidingen overkoepelt, de POC – EW die de drie volgende jaren van de opleiding EW onder haar bevoegdheid heeft, en de POC – TEW/HI/HIBI, die de tweede kandidatuur, de licenties en de ingenieursjaren van de opleidigen TEW, HI en HIBI omvat. De commissie waardeert het feit dat één POC is opgericht die zich specifiek buigt over de problemen van de eerstejaarsstudenten en die probeert de overgang van middelbaar naar hoger onderwijs zo soepel mogelijk te laten verlopen. Een POC bestaat uit 5 ZAP leden, 5 studenten en 2 AAP leden, en vergadert een 3-tal keer per jaar, maar kan ook op verzoek worden samengeroepen. De POC is verantwoordelijk voor de jaarlijkse goedkeuring van de inhoud en opeenvolging van de opleidingsonderdelen en de timing en organisatie van examens. Specifiek problemen met docenten en/of opleidingsonderdelen worden ook door de POC behandeld. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de POC’s zeer goed functioneren en dat de POC de problemen en verzuchtingen van de studenten ernstig bestudeert en behandelt. De commissie heeft eveneens vastgesteld dat de POC te weinig bekend is bij het gros van de studenten, die over het algemeen de vice-praeses onderwijs, de monitors of de ombudspersonen contacteren bij problemen. Financieel en organisatorisch is de faculteit opgesplitst in twee departementen van ongelijke grootte: het departement EW en het departement TEW/HI. De commissie heeft vastgesteld dat, ondanks deze bijna artificiële opsplitsing, die eerder lijkt ingegeven door argumenten van onderzoeksoutput, beide departement goed samenwerken op het gebied van onderwijsverstrekking. In de bamastructuur zal de samenwerking tussen beide departement nog verder geintensifieerd worden.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Het personeel en de vakgroepen van de faculteit zijn gevestigd op het Hoge Heuvelcollege. Door deze samenvoeging van beide departementen in één gebouw sinds 1994 is volgens de opleidingen de interactie en de samenwerking tussen de departe-
12/2004
126
Katholieke Universiteit Leuven
menten zeker bevorderd en gegroeid. De commissie onderschrijft dit en moedigt verdere samenwerking tussen beide departementen van harte aan. De hoorcolleges en seminaries gaan echter niet door in het Hoge Heuvelcollege, maar op andere plaatsen van de (uitgestrekte) campus. De faculteit erkent dat dit jammer is, en dat een dergelijke ruimtelijke verspreiding de interacties tussen de docenten en de studenten niet ten goede komt. Uit studentengetuigenissen blijkt dat de docenten echter wel goed en laagdrempelig bereikbaar zijn voor en na de colleges. Het zelfevaluatierapport erkent dat een aantal collegezalen verouderd is, en niet is aangepast aan de moderne standaarden, zowel voor wat betreft de ergonomie van de zitplaatsen, als voor wat betreft de multimediale uitrusting van de collegezalen. De commissie heeft vastgesteld dat het practicum natuurkunde voor de opleiding handelsingenieur zeer adequaat is uitgerust. Alle opstellingen zijn modern en computergestuurd of computerbegeleid. Hierdoor kan het experiment door denkvragen en feedback worden aangepast aan de noden en het niveau van de student. De computerfaciliteiten zijn zeer goed. De faculteit beschikt over een aantal PCklassen die specifiek zijn aangepast aan de noden van de studenten, met aangepaste economische software. Daarnaast beschikt de K.U.Leuven over een aantal generische computerklassen die als voordeel hebben dat zij praktisch continu ter beschikking staan van de studenten en uiterst flexibele openings- en sluitingstijden hebben. Institutioneel worden de pc-klassen van de faculteit ondersteund door de centrale informaticadienst, LUDIT. De commissie waardeert de initiatieven van de K.U.Leuven om zoveel mogelijk studenten te voorzien van een internetaansluiting. Het project ‘kotnet’ voorziet de bekabeling van studentenkamers en biedt een hoge snelheids internet aansluiting aan aan sterk gereduceerde prijzen. Bovendien zijn er steeds een aantal computers en laptops die centraal door de studenten kunnen ontleend worden. Er zijn (beperkte) voorzieningen voor gehandicapte studenten, o.a. een computer die kan worden aangesloten op apparatuur die een Braille-output genereert. De bibliotheek van de faculteit biedt een voldoende ruim aanbod aan standaard boekwerken en meer gespecialiseerde tijdschriften. De bibliotheek is bovendien volledig gecentraliseerd, er zijn geen afzondelijke tijdschriften die alleen bij een bepaalde vakgroep te consulteren zijn. De architectuur van de bibliotheek is weinig aangepast aan de noden van de moderne student. Er zijn onvoldoende ruimten waar de studenten in kleine groepjes kunnen samenzitten om een gezamenlijk werk voor te bereiden. De commissie nodigt de faculteit uit om hierover na te denken en de opstelling van de rekken in de bibliotheek te herzien, om meer informele ontmoetingsruimten te doen ontstaan.
Katholieke Universiteit Leuven
127
12/2004
9.
Personeel en personeelsbeleid
Het departement EW beschikte op 1/10/2002 over 18 VTE ZAP leden en 11.35 VTE AAP en BAP leden. Op 1 februari 2003 waren 129 studenten ingeschreven in de kanditaturen en licenties EW. Het departement TEW beschikt respectievelijk over 47.25 en 31.50 VTE ZAP en AAP leden, en er waren op dezelfde datum 1 653 studenten ingeschreven in de kandidaturen, licenties en ingenieursjaren. De student-staf ratio, waarbij de hoofdinschrijvingen van de studenten en het aantal VTE ZAP wordt vergeleken, toont een enorme discrepantie tussen het departement EW en het departement TEW: voor EW is de student-staf ratio (SSR) 7.17 en voor TEW/HI is de student-staf ratio 34.983 . Het is opvallende vaststelling dat de SSR voor het departement EW de laagste is van het ganse Vlaamse universitaire landschap (voor de opleidingen EW-TEW-HI) en dat de SSR voor het departement TEW de hoogste is van het ganse spectrum. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de personeelsbezetting op beide departementen gegroeid is uit een consensusmodel en bovendien in een belangrijke mate is geïnspireerd op de onderzoeksactiviteiten van de vakgroepen, en minder op de onderwijsactiviteiten. De SSR die bekomen worden door een gewogen gemiddelde te nemen van beide departementen bedraagt 27.31, waarmee de K.U.Leuven zich in de middengroep situeert. Een tweede markante vaststelling is het relatief laag aantal assistenten op kader. De AAP/ZAP ratio bedraagt voor het departement EW 0.6 en voor TEW 0.65. De commissie maakt zich zorgen over de onderbezetting van het AAP kader en noteert dat dit kader de voorbije 10 jaar vrijwel is gehalveerd. De faculteit tracht dit probleem op te lossen door zo veel mogelijk BAP leden, die worden gefinancierd via de tweede en de derde geldstroom, in het onderwijs te betrekken. De faculteit is erin geslaagd bijna 50 VTE BAP aan te werven en zij zag het aantal doctoraten zeer drastisch stijgen (van gemiddeld 2 in 1992 naar een 10-tal in 2003). De commissie heeft echter vastgesteld dat de onderwijsbelasting van de AAP en vooral van de BAP leden zeer heterogeen is, en kan variëren tot minder dan enkele uren per week tot een bijna voltijdse bezigheid. Deze leden van het BAP zijn vooral belast met een onderzoeksopdracht, zij het contractonderzoek, zij het de voorbereiding van een doctoraat. De didactische kwaliteiten van deze assistenten zijn geen selectiecriterium en de assistenten krijgen ook geen enkele vorm van onderwijskundige bijscholing tijdens hun onderwijsopdracht. De commissie dringt erop aan dat de faculteit alle nodige inspanningen levert om de onderwijsbelasting van de AAP en ZAP leden goed te meten en fair te verdelen, en moedigt de faculteit en universiteit aan om de initiatieven tot onderwijskundige professionalisaring op vrijwillige basis ook open te stellen voor de leden van het AAP.
3
12/2004
De commissie wenst hier wel de nuancering aan te brengen dat de berekende SSR geen rekening houdt met de aanzienlijke hoeveelheid service-onderwijs aan andere opleidingen die door de staf van het departement EW wordt verstrekt.
128
Katholieke Universiteit Leuven
De commissie prijst de initiatieven van de faculteit om het AAP-kader te versterken via alternatieve geldstromen, maar stelt echter in een meer algemeen kader vragen bij de duurzaamheid van dergelijke vormen van financiering en ondersteuning van het onderwijs.
10. Internationalisering In het kader van Erasmus programma’s werkt de faculteit samen met 58 buitenlandse universiteiten. In het academiejaar 2002-2003 namen 91 studenten effectief deel aan een Erasmus zending, terwijl 106 buitenlandse studenten werden ontvangen. Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Spanje zijn de meest favorieten bestemmingen. De commissie oordeelt dat de faculteit voldoende goede buitenlandse universiteiten aanbiedt voor Erasmus uitwisseling, maar is toch van mening dat het aantal studenten dat hiervan effectief gebruik maakt verder zou moeten stijgen. Vooral de verplichte timing van één Erasmus uitwisseling in het eerste semester van het laatste jaar vormt voor een groot aantal studenten een onoverkomelijke struikelblok, gezien de tijd die nodig is voor het voorbereiden van de eindverhandeling. De studenten pleiten voor de mogelijkheid om ook in het tweede semester van het voorlaatste jaar een Erasmus uitwisseling te mogen meemaken. De commissie onderschrijft deze vraag, en suggereert de opleiding om bij de nieuwe bama programma’s deze mogelijkheid in te bouwen. De faculteit ontvangt jaarlijks enkele tientallen buitenlandse gastonderzoekers en gastprofessoren. De commissie moedigt de faculteit aan om deze buitenlandse gastprofessoren ook actief in het onderwijs in te schakelen en opleidingsonderdelen in een andere taal aan te bieden. Een aantal van de ZAP-leden heeft het doctoraat behaald in een buitenlandse instelling. Het aantal werkelijk buitenlandse ZAPleden blijft echter nog (te) beperkt. De commissie is van oordeel dat – zelfs binnen de decretale randvoorwaarden m.b.t. de taal van het onderwijs – de faculteit bijkomende inspanningen zou kunnen leveren om het ZAP en het BAP meer internationaal te recruteren. Er zijn slechts weinig leden van het AAP en van het BAP die voor een behoorlijk lange periode aan instellingen in het buitenland hebben gewerkt of gestudeerd. De commissie heeft wel een hoge waardering voor de bijzondere aantrekkingskracht van de faculteit voor buitenlandse studenten voor de meer gespecialiseerde opleidingen (VAO, doctoraat, …).
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs De commissie heeft een bijzondere waardering voor de kwaliteit van het onderzoek aan de faculteit. Beide departementen hebben een hoge en kwalitatief hoogstaande
Katholieke Universiteit Leuven
129
12/2004
onderzoeksoutput. De faculteit besteedt ook de nodige aandacht aan het opleiden van de studenten tot onderzoekers en onderzoek wordt goed verweven in het onderwijs. De onderzoekscultuur die heerst aan de faculteit straalt volgens de commissie af op de studenten die de opleiding volgen. De afstudeerrichtingen binnen de opleidingen worden ondersteund door gelijknamige vakgroepen, die bestaan uit minstens 3 en maximaal 6 ZAP-leden voor het departement TEW en 1 tot 4 ZAP-leden voor het departement EW. Dit creëert de randvoorwaarden om deze specialisaties te laten verzorgen door docenten die actief op het terrein onderzoek verrichten en het onderzoek terugkoppelen naar het onderwijs.
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. Het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is een grondig en uitgebreid document. De commissie waardeert de inspanningen die de opleiding zich heeft getroost om dit document te genereren. Een uitgebreide delegatie van het ZAP en het AAP hebben meegewerkt aan de redactie van het zelfevaluatierapport en het document is goed gekend bij de studenten. De studentenvertegenwoordigers hebben een actieve bijdrage geleverd. Zoals opgemerkt in de inleiding heeft het departement EW geopteerd om een afzonderlijke zelfevaluatie door te voeren en te publiceren. Dit wordt – volgens het departement – ingegeven door eigenheid van dit programma en de relatief grote autonomie qua conceptuele uitwerking en invulling die er traditioneel voor het departement economie (DEW) binnen de faculteit bestaat. De commissie erkent deze behoefte van het departement EW aan een eigen aparte identiteit. De commissie merkt echter wel op dat zijzelf geen behoefte had aan een apart zelfevaluatierapport van het departement EW.
12.2. De interne kwaliteitszorg Het op institutioneel niveau groots opgezette systeem van ‘jaarlijkse docentenevaluaties (JADE)’ is in 2004 opgeschort. Het systeem bestond uit een systematische en centrale bevraging van de studenten over een aantal kwaliteitsaspecten van elk opleidingsonderdeel. Nochtans had het JADE systeem een aantal intrinsieke tekortkomingen. JADE was niet verplichtend en elke individuele docent besliste zelf of hij de studenten wou laten bevragen over zijn/haar opleidingsonderdeel. In de faculteit ETEW heeft een zeer ruime meerderheid van de docenten (>70%) systematisch meegewerkt aan de JADE bevragingen. De commissie apprecieert dit. Een tweede tekortkoming was het generisch karakter van de vragen. Vermits de vragenlijsten golden voor alle opleidingen en alle faculteiten van de universiteit, waren de
12/2004
130
Katholieke Universiteit Leuven
vragen als gevolg zeer algemeen van aard, en hadden de studenten het gevoel dat de werkelijke problemen van een opleidingsonderdeel niet aan bod konden komen in deze bevragingen. De commissie pleit voor een (bij voorkeur facultair) JADE+, dat is aangepast aan de specificiteit van het opleidingsonderdeel en de afstudeerrichting. De piste waarbij de studenten via elektronische weg bevraagd worden lijkt de commissie, mits de nodige garanties voor de anonimiteit van de student, een mogelijke optie. De commissie stelt dat de resultaten van dergelijke studentenbevragingen transparant en openbaar moeten worden verwerkt, en vooral dat mechanismen voor remediëring dienen te worden ingebouwd. De overkoepelende dienst DUO (Dienst Universitair Onderwijs) ondersteunt het onderwijs en biedt mogelijkheden aan tot onderwijskundige professionalisering voor ZAP leden en organiseert de programma-evaluaties. De commissie stelt vast dat, ook na het opschorten van JADE, de faculteit nog voldoende feedback krijgt van de studenten, o.m. via de POC. Er schijnen op dit moment weinig fundamentele problemen te bestaan, noch met individuele opleidingsonderdelen, noch met docenten, noch met het programma in het algemeen. De onderwijsraad heeft fondsen ter beschikking voor onderwijsvernieuwende projecten. Dit is lovenswaardig, maar blijft afhankelijk van individuele initiatieven van docenten. Nochtans zou het ook hier nuttig zijn om de onderwijsvernieuwing meer centraal en gestructureerd te benaderen, waardoor ook die docenten, die minder affiniteit hebben met onderwijskundige problemen worden aangesproken.
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen De commissie beoordeelt de vier opleidingen, EW, TEW, HI en HIBI, als zeer goed. Het betreft hier hoogwaardige universitaire opleidingen, waar het onderwijs wordt gevoed door een traditie van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en een kritisch wetenschappelijke attitude. De commissie apprecieert de sterk methodologische onderbouw van de opleiding en waardeert de breedheid van de opleiding, die een sterke nadruk legt op het academische gehalte van de opleidingen, en het concept van begeleide zelfstudie, dat als een rode draad doorheen de opleidingen in een implementatiefase verkeert. De opleiding stimuleert de studenten tot maturiteit, kritische reflectie en zelfwerkzaamheid, en biedt de studenten een algemene sfeer en omkadering aan van een onderzoeks-universiteit en biedt de studenten de gelegenheid om eerste stappen te zetten in het fundamentele onderzoek. De commissie stelt dan ook met genoegen vast dat het aantal doctoraten de afgelopen 10 jaar spectaculair is gestegen en dat veel studenten een specialisatie volgen, zoals een Master of Science. De commissie waardeert de radicale keuzes die de opleidingen hebben gemaakt bij de hervorming van de programma’s naar de bamastructuur. De commissie heeft
Katholieke Universiteit Leuven
131
12/2004
vastgesteld dat deze gelegenheid door de opleidingen is aangegrepen om een volledig nieuw en modern programma samen te stellen. De commissie heeft met interesse vastgesteld dat ook een aantal interdisciplinaire programma’s is opgezet (master-opleidingen), die in de ogen van de commissie een groot potentieel en een duidelijke toegevoegde waarde bevatten. De commissie heeft de indruk dat de herprofilering van de bamaprogramma’s een positieve invloed zal hebben op de recrutering van studenten die zich anders in een andere faculteit aan de K.U.Leuven zouden inschrijven (psychologie, sociologie, …). Bovendien kan de commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat de associatie met de hogescholen eerder als een bedreiging dan als een opportuniteit wordt ervaren. De commissie moedigt de opleidingen aan om de relaties met de hogescholen goed uit te bouwen om tot wederzijdse synergieën te komen. De studeer- en werkomstandigheden zijn goed. Het concept van de begeleide zelfstudie is weliswaar nog niet in de finale fase, maar is reeds goed en geïntegreerd verweven in het programma. De begeleide zelfstudie wordt uitstekend ondersteund door elektronische leerplatformen (TOLEDO), software voor het talenonderricht (ILT) en ruim toegankelijke computerfaciliteiten. De monitoraten voor de begeleiding van de eerstejaarsstudenten zijn bijzonder goed georganiseerd. Ook de talencursussen (Instituut voor Levende Talen) en het practicum natuurkunde is bijzonder knap ontwikkeld. Het belang van het onderzoek en de intrinsieke kwaliteit van het onderzoek wordt door commissie hoog ingeschat. Zij acht dit een fundamentele voorwaarde voor het verstrekken van hoogstaand gespecialiseerd onderwijs, met name in de hogere jaren (licenties, ingenieursjaren). Als gevolg van het gewicht dat aan het onderzoek wordt toegekend, wordt het assisterend personeel in de ogen van de commissie onvoldoende onderwijskundig geprofessionaliseerd en is de onderwijscomponent slechts een licht wegingscriterium in de aanwerving van het BAP. Het AAP op kader, en in het bijzonder de monitoren, zijn wel goed onderwijskundig geschoold, en zijn verplicht houder van een getuigschrift van de academische lerarenopleiding. De kwaliteit van de afgestudeerden is hoog. De contacten die de afgestudeerden met de alumni-vereniging onderhouden lijken de commissie eerder lauw te zijn. De commissie heeft waardering voor de voortvarendheid waarmee de slaagcijfers van de generatiestudenten de laatste jaren zijn aangepakt. De stafmedewerker public relations, en de monitoraten zijn hiervan uitstekende voorbeelden. Nochtans is de commissie van oordeel dat hier het einddoel nog niet is bereikt. De slaagcijfers blijven relatief laag, in vergelijking met andere Vlaamse universiteiten, terwijl de faculteit over het algemeen de sterke vooropgeleide abituriënten recruteert. De commissie nodigt de opleidingen uit om hier duidelijke streefcijfers te formuleren, maar waarschuwt voor ‘forced grading’ systemen en pleit voor meer structurele maatregelen om de moeilijke opleidingsonderdelen zoals wiskunde voor econo-
12/2004
132
Katholieke Universiteit Leuven
misten (1e kandidatuur TEW) meer studeerbaar te maken. Een verregaande integratie van dit opleidingsonderdeel in de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen is een optie, waaraan de opleiding reeds gedeeltelijk tegemoet komt in de nieuwe bamaprogramma’s. Het financiële kader van de opleiding baart de commissie zorgen. Met name het AAP op kader is spectaculair gedaald, zelfs gehalveerd, in de laatste 10 jaar. De initiatieven die de opleiding neemt om deze tekorten aan te vullen, via tweede en derde financiële geldstroom, zijn lovenswaardig, maar de commissie stelt zich vragen bij de duurzaamheid van een dergelijk financieringssysteem. De commissie heeft de indruk dat het aantal studiepunten dat aan een opleidingsonderdeel wordt gehecht niet altijd overeenkomt met de reële studiedruk. De opleidingsonderdelen van het ILT (talenonderwijs) worden door de studenten als zeer goed, maar ook als zeer tijdsbelastend ervaren. De honorering van deze opleidingsonderdelen met 3 studiepunten is tamelijk licht. Aan de andere kant wordt het voorstel tot eindverhandeling zeer zwaar gehonoreerd (7-11 studiepunten). De 4 verschillende opleidingen kennen overigens allen een andere honorering toe aan dit opleidingsonderdeel. De commissie wenst tenslotte nog enkele zeer concrete punten van zorg te vermelden: de opleiding heeft dringend behoefte aan een objectieve studietijdmeting. De commissie heeft vastgesteld dat de perceptie van de faculteit over de studietijd grondig verschilt met de perceptie van de student hierover. De combinatie Erasmusuitwisseling en eindverhandeling is ongelukkig gepositioneerd. De commissie is de mening toegedaan dat bijkomende inspanningen moeten worden geleverd om een zo groot mogelijk aantal studenten de gelegenheid te bieden en zelfs aan te moedigen om minstens één internationaal uitwisselingsprogramma door te maken. Ten slotte moedigt de commissie de opleidingen sterk aan om grondig na te denken over de positionering van de faculteit binnen een verbredende markt. Welke ambities heeft de faculteit in een eengemaakt Europa, waar flexibele leertrajecten en internationale studentenmobiliteit sterk zullen groeien in de komende jaren?
Katholieke Universiteit Leuven
133
12/2004
12/2004
134
Vrije Universiteit Brussel De opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur.
Woord vooraf De opleiding ‘economische wetenschappen’ is sinds 1997 bevroren aan de Vrije Universiteit Brussel en maakt bijgevolg geen deel uit van de huidige visitatie. Bij de start van de bamaprogramma’s in 2004 zal de opleiding economische wetenschappen terug worden aangeboden.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
1.1.
Algemene doelstellingen
In het zelfevaluatierapport wordt een onderscheid gemaakt tussen gemeenschappelijke (vakoverschrijdende) doelstellingen, die van toepassing zijn op zowel de opleiding toegepaste economische wetenschappen (TEW) als de opleiding handelsingenieur (HI), en domeinspecifieke doelstellingen, waarvan sommige gemeenschappelijk zijn en andere specifiek zijn voor één van beide opleidingen. De gemeenschappelijke doelstellingen worden als volgt geformuleerd: – Het onderwijs dient te leiden tot een kritische ingesteldheid van de student, en moet aandacht hebben voor probleemoplossingsvaardigheden en moet essentieel probleemoplossend georiënteerd zijn. – De opleiding dient de student te bekwamen in wetenschappelijk onderzoek. – Het onderwijs dient aandacht te hebben voor mondelinge en schriftelijke rapporterings- en communicatievaardigheden. – De opleiding moet de ontplooiing van sociale vaardigheden stimuleren.
Vrije Universiteit Brussel
135
12/2004
– In de opleiding moet aandacht gaan naar het internationale karakter van de samenleving in het algemeen en de economie in het bijzonder, met onder andere aandacht voor aspecten van globalisering en onderlinge verbondenheid. – De opleiding mag geen eindpunt zijn. Er moeten stimulansen worden ingebouwd voor zelfstudie en er moet belangstelling worden opgewekt voor voortdurende vorming. De gemeenschappelijke domeinspecifieke doelstellingen voor beide opleidingen zijn: – De opleiding wil in eerste instantie de economische geletterdheid bevorderen. – De student moet in staat zijn om economische mechanismen en relaties te begrijpen. – De opleiding moet inzicht geven in de rol van markten en instituties op economische prestaties. – De opleiding wil inzicht bieden in het functioneren van ondernemingen, de overheid en non-profit instellingen in specifieke markten. – De opleiding moet de student begrip bijbrengen van mogelijkheden tot ingrijpen in een economisch proces. – De opleiding moet de studenten oefenen in het strategisch denken. – De opleiding moet algemeen vormend zijn. – De opleiding moet een kader scheppen voor ‘learning by doing’, versus ‘chalk and talk’. – De opleiding moet de student voorbereiden op het werken binnen en met bedrijven en andere organisaties. – De opleiding moet de student voorbereiden op een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer. – De opleiding moet aansluiten bij breed aanvaarde maatschappelijke inzichten en moet actueel blijven zonder modieus te worden. Betreffende de domeinspecifieke doelstellingen voor de handelsingenieur opleiding, specificeert het zelfevaluatierapport het volgende: de handelsingenieurs worden opgeleid volgens de principes gehanteerd door de Handelsschool van Ernest Solvay. De gecombineerde aandacht voor productietechnieken, economie en handelswetenschappen vormde oorspronkelijk de eigenheid van de handelsingenieur, een benaming die later (decretaal) door andere instellingen werd overgenomen. Dit komt tot uitdrukking in volgende doelstellingen: – De HI-opleiding moet een brug slaan tussen (bedrijfseconomie) en technologie. De student moet inzicht krijgen in technische analyses (oorzaak-gevolg ketens, meet-(on)nauwkeurigheid, schema-technieken, …) en moet tech-
12/2004
136
Vrije Universiteit Brussel
nische ontwerpen van (eenvoudige) constructies en apparaten kunnen begrijpen en in staat zijn op product- en productietechnologische processen te overzien. – De HI-opleiding moet interactie tot stand brengen met andere vakgebieden en faculteiten, inzonderheid de disciplines van de wetenschappen en de toegepaste wetenschappen. – De HI-opleiding moet het vermogen ontwikkelen om voor bedrijfskundige problemen via een gestructureerde modelmatige aanpak een oplossing te zoeken. – De HI-opleiding streeft naar de ontwikkeling van vaardigheden inzake ondernemerschap (‘entrepreneurship’), zowel in de enge als in de holistische betekenis. – De HI-opleiding moet het integreren van informatica-georiënteerde methoden en technieken in het beslissingsproces stimuleren. De domeinspecifieke doelstellingen voor de opleiding toegepaste economische wetenschappen worden in het zelfevaluatierapport als volgt beschreven: meer nog dan bij de handelsingenieur opleiding wil de opleiding TEW algemeen vormend zijn in de breed-maatschappelijke zin, met bijvoorbeeld aandacht voor sociologische evoluties en de wisselwerking tussen economie en maatschappij. Binnen het eigen domein richt de TEW-opleiding zich zowel op macro-economie, de model- en theorievorming als de bedrijfseconomische theorie en praktijk. De commissie is van oordeel dat de doelstellingen van beide opleidingen goed zijn, overeenstemmen met de doelstellingen van een universitaire opleiding en voldoen aan de criteria die de commissie heeft vastgelegd in het domeinspecifiek referentiekader. De commissie waardeert de aandacht voor de algemene en brede academische vorming in de doelstellingen en stelt met genoegen vast dat de opleidingen TEW en HI breed economisch gevormde academici wensen af te leveren.
1.2. Eindtermen Het zelfevaluatierapport vermeldt een aantal eindtermen die gemeenschappelijk zijn voor de opleidingen TEW en HI, en een aantal domeinspecifiek eindtermen. Het zelfevaluatierapport stelt dat beide opleidingen afgestudeerden moeten voortbrengen die – in staat moeten zijn om economische problemen te herleiden tot onderzoekbare vragen en deze vragen op wetenschappelijke wijze te kunnen onderzoeken en de beleidsmatige consequenties van deze bevindingen kunnen aangeven;
Vrije Universiteit Brussel
137
12/2004
– beschikken over kennis en inzicht in het economisch systeem en de rol van de markten, instituties, ondernemingen en individuen daarbij; – kennis hebben van en inzicht hebben in de aanverwante wetenschappen en in staan zijn om het economisch perspectief tegenover ander (sociaal)wetenschappelijke benaderingen te plaatsen; – in staat zijn om economische en algemene kennis te vertalen naar een specifiek probleem, en uitgaande van die kennis waar nodig nieuwe oplossingen te ontwikkelen en daardoor die kennis verder uit te breiden; – in staat zijn om hun bevindingen op een adequate manier mondeling en schriftelijk te presenteren en de beleidsmatige consequenties van hun bevindingen te formuleren. Zij moeten vlot kunnen communiceren in verschillende talen (Engels, Frans, Duits). – een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de voorbereiding of de ontwikkeling van een ondernemingsstrategie; – leiding kunnen geven aan de uitvoering van een of enkele bedrijfskundige processen; – in staat zijn om individueel of samen met anderen een eigen onderneming op te starten; – kunnen anticiperen op verandering in de marktomgeving en op organisatorische problemen in of rond de onderneming en zo nodig oplossingen voorstellen; – door literatuurstudie en permanente vorming hun kennis op peil houden van methoden en toepassingsmogelijkheden van één of meerdere onderdelen van de economie. De afgestudeerden HI kunnen eveneens – vlot communiceren met alle geledingen van een onderneming of organisatie, en in het bijzonder met de verantwoordelijken voor de productie-, technologische en informaticabeslissingen zodat zij met kennis van zaken keuzes kunnen maken of begrijpen; – hun technologische en informatieverwerkende inzichten integreren in het beheer en de functionele gebieden van het bedrijf.
De commissie is tevreden over de aandacht die de opleidingen hebben gegeven aan het uitwerken van concrete en verifieerbare eindtermen. Zij onderschrijft deze eindtermen en is van oordeel dat deze eindtermen kenmerkend zijn voor breed-vormende, academische en op algemene economie gerichte opleidingen. De commissie stelt vast dat het ‘entrepreneurship’ en ‘het starten van een eigen onderneming’ expliciet en nadrukkelijk in de eindtermen wordt opgenomen. De commissie heeft hier waardering voor.
12/2004
138
Vrije Universiteit Brussel
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Naar aanleiding van de invoering van het semestersysteem en anticiperend op de bamahervorming werd met ingang van het academiejaar 2002-2003 ook een inhoudelijke programmahervorming doorgevoerd. De commissie werd dus geconfronteerd met drie verschillende versies van het opleidingsaanbod: het ‘oude’ programma tot 2002, het huidige programma dat slechts 2 jaar heeft gelopen en het toekomstige bamaprogramma. Over het algemeen zijn de bevindingen van de commissie echter van toepassing op alle versies van het programma, waarbij in de tekst het lopend programma als standaard uitgangspunt wordt genomen. In de eerste cyclus zijn voor geen van beide opleidingen keuzemogelijkheden ingebouwd in het programma. De kandidatuurjaren van beide opleidingen bestaan voornamelijk uit algemeen vormende en inleidende opleidingsonderdelen. Zowel in eerste als in tweede licentie TEW kiezen de studenten voor 18 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen. In het eerste, tweede en derde ingenieursjaar handelsingenieurs volgen de studenten respectievelijk 12, 15 en 15 studiepunten aan keuzeopleidingsonderdelen. De keuzeopleidingsonderdelen worden gegroepeerd in een aantal majors, die grotendeels gelijklopend zijn voor beide opleidingen. De majors die tot 2002 werden aangeboden waren algemene economie, algemeen bedrijfsbeheer, financieel bedrijfsbeheer en informatica. Bij de recente programmawijziging in 2002 werden de modules gehergroepeerd tot volgende majors: human resources, financiën, accountancy, informatica, marketing & distributie en operations management. Met ingang van 2003-2004 wordt bovendien de major marketing aangeboden. In beide opleidingen wordt 3 talen verplicht gesteld, zijnde Frans, Engels en Duits. Elke taal wordt één jaar aangeboden en krijgt een gewicht van 4 studiepunten. De VUB heeft een akkoord met de ULB (Université Libre de Bruxelles) waardoor de studenten TEW en HI een aantal opleidingsonderdelen kunnen volgen in de Franstalige zusteruniversiteit. De commissie heeft vastgesteld dat de uitwisseling met de ULB, in het kader van de verwerving van Franse taalvaardigheid, te unilateraal werkt. Vele ULB studenten maken van deze uitwisseling gebruik om het Nederlands bij te schaven, de uitwisseling van VUB naar ULB functioneert veel minder goed en de overgrote meerderheid van de studenten maakt geen gebruik van deze mogelijkheid. De commissie heeft de gesproken taalbeheersing van de studenten getest en heeft vastgesteld dat de gesproken taalbeheersing zeer heterogeen is, van vloeiend tot eerder moeizaam. De VUB vertrekt vanuit het principe dat de verwerving van een actieve taalvaardigheid in een vreemde taal vooral extracurriculair dient verworven te worden en beperkt zich tot het aanreiken van een aantal instrumenten die de domeinspecifieke taalvaardigheid aankweken. De commissie aanvaardt deze visie op het taal-
Vrije Universiteit Brussel
139
12/2004
onderwijs, maar pleit toch voor het instellen van enige eindtermen m.b.t. minimale taalvaardigheid van de afstudeerders. Bovendien zou de faculteit de controle op het bereiken van deze eindtermen beter moeten organiseren. De wetenschappelijke opleidingsonderdelen waren onvoldoende afgestemd op concrete wetenschappelijk-technologische toepassingen in de maatschappij en de bedrijfswereld. Een recente wissel van een aantal titularissen heeft dit probleem voor een stuk geremedieerd, maar de commissie waarschuwt de faculteit om waakzaam te blijven en erop toe te zien dat de wetenschappelijke opleidingsonderdelen een voldoende maatschappelijke en bedrijfskundige inbedding hebben. De commissie heeft de verdeling van de algemeen economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen in het programma geanalyseerd. In Tabel 1 wordt de verdeling van de algemeen economische en de bedrijfseconomische functionele domeinen opgelijst voor het lopende programma TEW. Tabel 1 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het lopende programma TEW aan de VUB. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 kan
6
-
-
-
6 + 6 = 12
2 kan
6 + 6 = 12
-
-
4
5+5+6+4=20
1 lic
-
6 + 4 = 10
4
4
4
2 lic
6
-
-
-
4+4=8
TOTAAL
24
10
4
8
44
De commissie vindt deze opbouw en inhoud van het programma TEW enigszins zorgwekkend. In algemene termen stelt de commissie dat beide opleidingen te weinig aandacht besteden aan (toegepaste) bedrijfseconomie. In de eerste kandidatuur TEW wordt zeer ruime aandacht besteed aan algemene economie (12 studiepunten), wiskunde, statistiek en informatica (22 studiepunten) en algemeen vormende opleidingsonderdelen (geschiedenis, sociologie, recht; 12 studiepunten). Typische bedrijfseconomische opleidingsonderdelen komen duidelijk te weinig aan bod: marketing (4 studiepunten) in tweede kandidatuur, bedrijfsfinanciering (6 studiepunten) in de eerste licentie. Daarnaast heeft de commissie de indruk dat niet alle bedrijfseconomische opleidingsonderdelen worden gedragen door een diepgaande onderzoeksexpertise op dit terrein. De commissie beveelt de faculteit sterk aan om de expertise op een aantal functionele domeinen te versterken, bijvoorbeeld door een intensievere samenwerking met de ULB, gekoppeld aan een strategisch aanwervingsbeleid op middellange termijn. Een analoge analyse kan overigens gemaakt worden voor de opleiding handelsingenieur.
12/2004
140
Vrije Universiteit Brussel
De commissie stelt vast dat deze kritiek ook zeer expliciet geuit is door de vorige visitatiecommissie1 en betreurt dan ook het feit dat de faculteit de voorbije 8 jaren te weinig structureel remediërende maatregelen heeft getroffen. Deze invulling van het programma stelt in de visie van de commissie problemen in verband met de profilering van de TEW opleiding. De opleiding TEW loopt het risico dat het profiel van de studenten die worden aangetrokken niet volledig overeenkomt met de opleiding die wordt aangeboden. Tijdens de gesprekken met de studenten heeft de commissie duidelijke signalen gekregen van studenten TEW die teleurgesteld waren over het aanbod bedrijfseconomie. Met ingang van 2004-2005 en de start van de bachelorprogramma’s wordt de bevroren opleiding EW terug ontdooid en aangeboden. De commissie beveelt sterk aan om van deze gelegenheid gebruik te maken om zowel de nieuwe EW opleiding als de hervormde TEW opleiding zeer scherp te profileren en af te stemmen op het gewenste doelpubliek (zie 2.4. – bamahervormingen). Ook de opleiding HI vertoont veel overeenkomsten met de opleiding TEW en veel opleidingsonderdelen worden gemeenschappelijk door beide studentenpopulaties gevolgd. De commissie heeft enig begrip voor de schaalvoordelen van deze optie, maar acht het toch wenselijk dat ook de HI-opleiding een scherper profiel en een meer eigen programma zou krijgen.
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie Een groot aantal opleidingsonderdelen wordt gedoceerd via klassieke hoorcolleges, eventueel gekoppeld aan werkcolleges. De economische opleidingsonderdelen, de algemeen vormende opleidingsonderdelen en een aantal wetenschappelijke opleidingsonderdelen worden gemeenschappelijk gedoceerd voor verschillende afstudeerrichtingen. Uit de gesprekken met de studenten en een analyse van het programma bleek dat de studenten voor de eerste maal in contact komen met een groepswerk (zelfstandig uitwerken van een onderwerp en mondeling en schriftelijk rapporteren) in het derde jaar van hun opleiding. De commissie vindt dit vrij laat en is van oordeel dat de studenten reeds in het eerste jaar van hun opleiding de gelegenheid moeten krijgen om zelfstandig (in groep) aan een onderwerp te werken en
1
“Hoewel een beperkt aantal opleidingsonderdelen zowel de TEW als de HI studenten een minimale doch vrij gediversifieerde introductie bieden in de toegepaste economie, gaat relatief gezien meer aandacht uit naar de algemene economie. Tegen de achtergrond van haar referentiekader beveelt de commissie de faculteit aan na te gaan in welke mate in de kandidatuurprogramma’s meer aandacht kan worden besteed aan de toegepast economische opleiding van de studenten. Ook in de tweede cyclus van de TEW-opleiding vindt de commissie, (…), het aandeel van de toegepast economische bedrijfsonderdelen nog te gering en wordt de materie in de toegepast economische bedrijfsonderdelen onvoldoende toepassingsgericht benaderd” (De Onderwijsvisitatie HI/TEW – VLIR – 1995; Samenvatting van de conclusies, VUB, pp. 166-167)
Vrije Universiteit Brussel
141
12/2004
dit te presenteren. De commissie heeft wel een aantal hoopvolle signalen opgevangen over de geleidelijke invoer van begeleide zelfstudie, opdrachten en groepswerk in een aantal opleidingsonderdelen in de kandidaturen. Dit zijn echter individuele initiatieven, die niet worden ondersteund door een facultaire beleidslijn. De commissie vindt de kwaliteit van het cursusmateriaal goed, maar is van mening dat sommige cursussen verouderd zijn; ze verwijst hierbij met name naar een aantal opleidingsonderdelen in het gebied van de informatica. Ook tijdens de gesprekken met de studenten en alumni werd regelmatig de relevantie van bepaalde cursusinhouden in vraag gesteld. Het opleidingsonderdeel natuurkunde (handelsingenieur) wordt vergezeld van een practicum. De commissie is van oordeel dat dit practicum vrij summier is (2 namiddagen per student), licht verouderd is en nogal conservatief is in opzet. De commissie moedigt de opleiding aan om een innovatiever en interactiever practicum uit te werken. Er is geen practicum chemie voorzien, wat in de visie van de commissie jammer is.
2.3. Toetsing en examinering Verschillende vormen van toetsing worden door de opleiding gehanteerd. Naast het klassiek examen (schriftelijk of mondeling na schriftelijke voorbereiding), wordt een systeem van permanente evaluatie en papers gehanteerd voor een aantal opleidingsonderdelen. De commissie heeft de examenvragen bestudeerd en oordeelt dat – in de meeste gevallen – de toetsing de volledige leerstof bevraagt en dat een goede mix van kennis-, inzichts- en toepassingsvragen wordt voorzien. Het opleidingsonderdeel sociologie hanteert een systeem van objectieve studietoetsen. De commissie heeft vastgesteld dat het bevragingssysteem uit diverse vormen van objectieve studietoetsen bestaat, waaronder meervoudige antwoordkeuze en dat dergelijk systeem tot verwarring kan leiden (soms moet het juiste antwoord worden aangeduid, soms het foute antwoord, soms moet de student een aantal mogelijkheden kiezen uit een lijst, etc.). Het slaagpercentage voor dit opleidingsonderdeel ligt aan de lage kant, en uit de gesprekken met de studenten is gebleken dat sommigen onder hen vinden dat deze vorm van examinering niet geschikt is voor een opleidingsonderdeel zoals sociologie, waar vaak een bepaalde nuancering in de antwoorden dient te worden aangebracht. De commissie heeft begrip voor deze stelling, en suggereert de opleiding om over deze examenvorm het advies van onderwijskundigen in te winnen of een alternatieve vorm van examinering uit te werken en hiervoor ook de nodige omkadering te voorzien. De commissie vraagt zich eveneens af of voor dit opleidingsonderdeel de eindtermen, en dus ook de toets, identiek moeten zijn voor de toch wel heterogene groep studenten uit verschillende opleidingen.
12/2004
142
Vrije Universiteit Brussel
2.4. Bamahervormingen Vanaf 2004-2005 biedt de faculteit opnieuw de opleiding economische wetenschappen (EW) aan. Zowel het eerste als het tweede bachelorjaar is gemeenschappelijk voor de opleidingen EW en TEW. De commissie heeft de stellige indruk dat het accent van deze twee gemeenschappelijke bachelorjaren duidelijk op algemene economie ligt. Hierdoor worden de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen voor de opleiding TEW noodzakelijkerwijze naar het derde bachelorjaar verschoven. De commissie erkent de schaalvoordelen van deze keuze, maar vraagt zich toch af of studenten TEW niet eerder met bedrijfseconomie geconfronteerd willen worden. Er dreigt in de visie van de commissie toch het reële gevaar dat de studenten die TEW kiezen tijdens deze twee gemeenschappelijke jaren teleurgesteld raken door het tekort aan specifieke bedrijfseconomische opleidingsonderdelen. De analyse die de commissie heeft gemaakt van het bachelorprogramma TEW (Tabel 2) illustreert de onevenwichtige verhouding tussen algemene economie en de bedrijfseconomische functionele domeinen. Tabel 2 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma TEW aan de VUB. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 ba (EW+TEW)
6
-
-
6
6 + 6 = 12
2 ba (EW+TEW)
6
6
-
-
6+6+6+6 = 24
3 ba (TEW)
-
6
6
6
-
TOTAAL
12
12
6
12
36
De opleiding HI heeft opvallend veel opleidingsonderdelen gemeenschappelijk met de gemeenschappelijke bachelors EW-TEW. De commissie merkt op dat het wenselijk zou zijn de drie verschillende bacheloropleidingen veel scherper te differentiëren en te profileren. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de minors in het nieuwe bamaprogramma handelsingenieur (rechten, wijsbegeerte&geschiedenis, politieke wetenschappen, sociale wetenschappen, psychologie) allen verbredende minors zijn. Hoewel de commissie voorstander is van interdisciplinariteit, is het toch opmerkelijk dat geen enkele minor, verdiepend in de technologisch wetenschappelijke component wordt aangeboden.
Vrije Universiteit Brussel
143
12/2004
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling Het totale gewicht van de eindverhandeling bedraagt 19 studiepunten, opgesplitst in 15 studiepunten in het laatste jaar en 4 studiepunten voor de voorbereiding en voorstel tot eindverhandeling in het voorlaatste jaar. De commissie is van oordeel dat het gewicht voor de voorbereidende paper in het voorlaatste jaar (4 studiepunten) redelijk is en dat het totale gewicht van de eindverhandeling een goede reflectie is van de studiebelasting. De faculteit voert een zeer actief beleid om een aantal eindverhandelingen in te dienen in het kader van diverse prijskampen. De commissie heeft vastgesteld dat een aantal van de eindverhandelingen die effectief een prijs hebben gewonnen, inderdaad van uitstekende kwaliteit zijn. De studenten kunnen – indien zij dit wensen – op eigen initiatief een voorstel tot eindverhandeling indienen en een promotor zoeken die dit onderwerp wenst te begeleiden. Daarnaast verstrekken de meeste promotoren een lijst van mogelijke onderwerpen voor studenten. De belasting van het ZAP-kader (én AAP-kader) in de begeleiding van de eindverhandeling is onevenredig verdeeld. De commissie heeft vastgesteld dat bepaalde leden van het ZAP-kader tot 20 eindverhandelingen begeleiden. In de praktijk worden de thesisstudenten vaak door doctorandi of andere leden van het BAP begeleid en heeft het ZAP-lid een eerder superviserende of coördinerende rol. De commissie is van oordeel dat de faculteit de verdeling van eindverhandelingen zou moeten herzien. Eén mogelijkheid is om de eindverhandelingen te integreren in het intern allocatiemodel, waardoor ZAP-leden met een hoge thesisbelasting voldoende middelen krijgen om een bijkomende assistent te werven. De beoordelingscommissie bestaat uit de promotor en twee beoordelaars. Alle ZAP-leden en AAP-leden met meer dan 2 jaar academische anciënniteit kunnen als beoordelaar optreden. Een mondelinge verdediging van de eindverhandeling is niet voorzien in de standaardprocedure, maar kan worden gevraagd door de student of door één van de lezers. Vanaf het academiejaar 2003-2004 werd de regel ingevoerd dat automatisch een mondelinge verdediging wordt georganiseerd als het verschil tussen de minimale en de maximale beoordeling meer dan 4 punten bedraagt. De commissie betreurt het feit dat de mondelinge verdediging van de eindverhandeling alleen op verzoek of in uitzonderlijke omstandigheden wordt ingericht. De commissie is van oordeel dat de mondelinge verdediging van de eindverhandeling zeker een toegevoegde waarde heeft, en ook de communicatieve vaardigheden en het vermogen tot verdedigen van het eigen werk van de studenten toetst. De commissie suggereert om de mondelinge verdediging van het eindwerk als standaard in te voeren, en eventueel het aantal lectoren te verminderen tot minstens 2 beoordelaars.
12/2004
144
Vrije Universiteit Brussel
3.2. Stage De stage was tot 2002 verplicht voor de studenten handelsingenieur en optioneel voor de studenten toegepaste economische wetenschappen. Voor beide opleidingen is zij geprogrammeerd in het voorlaatste jaar en wordt zij gehonoreerd met 4 studiepunten. In het laatste programma (sinds 2002) en in de bamaprogramma’s is de stage steeds optioneel. De stage wordt onder drie vormen aangeboden: een stage in een onderneming, deelname aan een ETC-project (Entrepreneurial Talent Corperation = oprichten van een mini-onderneming) of deelname aan een SBC-project (Small Business Consulting = optreden als consulent voor een KMO). De participatiegraad aan de ETC en SBC-projecten is relatief laag, wat wellicht te wijten is aan de zware inspanningen die de studenten hiervoor moeten leveren. De commissie heeft waardering voor het unieke concept van de ETC en de SBCprojecten. Hoewel slechts een zeer beperkt aantal mini-ondernemingen effectief succesvol is, benadrukt de faculteit de hoge pedagogische waarde van een dergelijk project. De commissie onderschrijft dit ten volle. Ieder jaar organiseren de studenten handelsingenieur een buitenlandse handelsmissie. De opdrachtgevende ondernemingen sturen een student uit om een opdracht te vervullen in het geselecteerde land. De opdrachten variëren van een marktonderzoek, het nastreven van verkooporders tot het zoeken van geschikte locaties om als verkooppunt te fungeren. De bestemmingen zijn ook zeer uitgebreid, en bevatten ook de ‘moeilijker’ bestemmingen zoals Maleisië, de Verenigde Arabische Emiraten, Indië, Argentinië, Brazilië, … De uitvoering van de handelsmissie neemt ongeveer drie weken in beslag en omvat meestal een vijftiental deelnemers. De handelsmissie wordt gehonoreerd met 10 studiepunten. De geïnteresseerde studenten vormen een team om voor de handelsmissie opdrachtgevers te vinden, en sluiten zelfstandig een contract met de opdrachtgevers af. De commissie heeft vastgesteld dat de handelsmissie in eerste instantie een initiatief is van de studenten en wenst haar waardering uit te spreken voor de studenten die deze zware uitdaging aangaan.
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten Het totaal aantal generatiestudenten TEW en HI is de voorbije 10 jaar aan de VUB relatief constant gebleven. De evolutie van de studenteninstroom is weergegeven in Grafiek 1.
Vrije Universiteit Brussel
145
12/2004
Grafiek 1 Evolutie van de studentenaantallen (generatiestudenten) voor de opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan de Vrije Universiteit Brussel.
200 180
generatiestudenten HI
Generatiestudenten TEW
160 140 120 100 80 60 40 20 0 93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
Het marktaandeel van de opleidingen TEW en HI aan de VUB op 1 februari 2002, gebaseerd op cijfers van de Databank Tertiair Onderwijs bedraagt 9.26% van de universitaire opleidingen, en het totale marktaandeel, inclusief de hogeschoolopleidingen van 2 cycli, bedraagt 5.07 %. De exacte studentenaantallen van de volledige TEW en HI opleidingen per jaar zijn weergegeven in Tabellen 3 en 4. Tabel 3 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en licenties TEW (Vrije Universiteit Brussel) # generatiestudenten
1e kan
’93-’94
59
1082
’94-’95
54
97
’95-’96
49
82
75
47
32
’96-’97
52
73
66
49
40
Academiejaar
12/2004
2e kan
1e lic
2e lic
72
56
56
68
44
53
’97-’98
61
98
53
46
46
’98-’99
53
102
73
35
46
’99-’00
45
77
88
44
36
’00-’01
68
101
78
55
41
’01-’02
62
94
72
59
50
’02-’03
61
104
68
41
48
146
Vrije Universiteit Brussel
Tabel 4 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen en ingenieursjaren handelsingenieur (Vrije Universiteit Brussel) Academie- # generatiejaar studenten
1e kan
2e kan
1e graad
2e graad
3e graad
103
81
77
102
’93-’94
96
137
’94-’95
59
86
77
76
77
76
’95-’96
61
78
65
53
73
81
’96-’97
70
87
59
43
53
75
’97-’98
98
120
44
46
39
52
’98-’99
82
111
76
24
47
38
’99-’00
87
118
81
55
24
52
’00-’01
98
129
75
64
55
24
’01-’02
76
111
90
51
66
60
’02-’03
63
95
81
57
53
71
Hoewel de studenteninstroom de laatste jaren min of meer stabiel is gebleven en rekening houdend met de lage bestaffing van de faculteit, wenst de commissie de opleidingen TEW en HI (en vanaf 2004 EW) toch te stimuleren om een dynamisch recruteringsbeleid te voeren, teneinde de positie van de opleiding binnen de interdisciplinaire faculteit en binnen de verbredende en sterk veranderende markt veilig te stellen. De commissie herinnert eraan dat vanaf volgend academiejaar verschillende hogescholen een academische bachelor- en masteropleiding handelswetenschappen en handelsingenieur zullen aanbieden en dat ook de Universiteit Gent een opleiding handelsingenieur zal starten. Een verdere geografische opdeling van de markt vormt een mogelijkheid waarmee de faculteit rekening zou moeten houden. De commissie beveelt de faculteit aan zich strategisch voor te bereiden op deze toekomstige ontwikkelingen.
4.2. Slaagcijfers – studierendementen Grafiek 2 toont de slaagpercentages van de generatiestudenten van de eerste kandidatuur TEW en de eerste kandidatuur handelsingenieur.
2
VUB gegevens voor de gemeenschappelijke eerste kandidatuur economische en toegepaste economische wetenschappen.
Vrije Universiteit Brussel
147
12/2004
Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan de Vrije Universiteit Brussel. 100% generatiestudenten HI
generatiestudenten TEW
80%
60%
40%
20%
0% 93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
De commissie beoordeelt de slaagcijfers van de generatiestudenten als behoorlijk. Zij is van oordeel dat de faculteit een aantal goede initatieven heeft uitgewerkt om de overstap naar de universitair onderwijs voor abituriënten te milderen. De commissie is bijzonder tevreden over de studiebegeleiding in het opleidingsonderdeel wiskunde. Naast een septembercursus voor abiturienten, is een performante website ontwikkeld voor begeleide zelfstudie. Deze website wordt ook gebruikt tijdens de werkcolleges. De commissie is van oordeel dat de studenten maximale kansen wordt geboden om met succes de nodige wiskundige inzichten en vaardigheden te verwerven. Tabellen 5 en 6 tonen de cumulatieve studierendementen voor de opleidingen TEW en HI aan de VUB. Tabel 5 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding TEW aan de Vrije Universiteit Brussel. Cohortejaar
12/2004
# generatiestudenten
geslaagd na 4 jaar (%)
geslaagd na 5 jaar (%)
geslaagd na geslaagd na 6 jaar (%) >6 jaar (%)
’93-’94
59
11,9
23,7
27,1
30,5
’94-’95
54
16,6
33,3
37,0
40,7
’95-’96
49
30,6
38,8
42,9
42,9
’96-’97
52
9,6
32,7
38,5
38,5
’97-’98
61
16,4
26,2
31,1
31,1
’98-’99
53
20,8
22,6
24,5
24,5
148
Vrije Universiteit Brussel
Tabel 6 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding HI aan de Vrije Universiteit Brussel. Cohortejaar
# generatiestudenten
geslaagd na 5 jaar (%)
geslaagd na 6 jaar (%)
geslaagd na geslaagd na 7 jaar (%) >7 jaar (%)
’93-’94
96
31,3
36,5
41,7
41,7
’94-’95
59
35,6
47,5
50,8
50,8
’95-’96
61
42,6
44,3
45,9
-
’96-’97
70
21,4
44,3
-
-
’97-’98
98
29,6
-
-
-
De studierendementen van de opleiding TEW zijn zeer laag. De commissie vindt een gemiddeld studierendement van rond de 30% onvoldoende. Uit meer gedetailleerde gegevens (niet opgenomen in dit rapport) blijkt dat de slaagcijfers voor de tweede kandidatuur TEW opvallend laag zijn, en dat gemiddeld genomen slechts 50% van de hoofdinschrijvers in tweede kandidatuur TEW slaagt in hetzelfde academiejaar. Uit de gesprekken met de studenten en een beoordeling van het programma heeft de commissie vastgesteld dat de studielast voor tweede kandidatuur TEW te zwaar was. De recente invoering van het semestersysteem, en de verschuiving van enige opleidingsonderdelen in het nieuwe programma 2002 zal hopelijk deze lage slaagcijfers van de tweede kandidatuur remediëren. De commissie nodigt de faculteit uit om de slaagcijfers van de individuele jaren nauwgezet in het oog te blijven houden. De faculteit heeft in het oordeel van de commissie geen gestructureerd beleid dat gericht is op een analyse en remediëring van slaagcijfers. De commissie bestrijdt de visie dat er een omgekeerd verband bestaat tussen de slaagcijfers enerzijds en de kwaliteit van de opleiding anderzijds, en meent dat de faculteit duidelijke streefcijfers zou kunnen vooropstellen, zowel voor instroom van studenten als voor studierendementen, en het facultair beleid inzake studieadvies en -begeleiding hierop zou moeten afstemmen.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd De VUB heeft op institutioneel niveau een goed uitgewerkt systeem van semestriële studentenbevragingen, waarin o.a. de docentenevaluaties en studietijdramingen aan bod komen. De bevraging is electronisch met verplichte registratie van de student en vrijblijvende deelname aan de enquête. Deze modus operandi weert onbetrouwbare antwoorden maar drijft toch de participatiegraad op tot bijna 80%. De commissie prijst deze voortvarende initiatieven en evalueert de institutionele bevragingen als zeer degelijk en betrouwbaar.
Vrije Universiteit Brussel
149
12/2004
Over het algemeen zijn de studenten tevreden over de globale studiedruk. De commissie heeft de indruk dat het aantal studiepunten van de verschillende opleidingsonderdelen goed overeenkomt met de reële studietijd. Ook voor het talenonderwijs heeft de commissie geen signalen ontvangen van de studenten dat dit te tijdrovend of te belastend zou zijn. De studiedruk voor de tweede kandidatuur TEW is – zoals reeds opgemerkt – recentelijk geremedieerd. De commissie pleit voor een blijvende opvolging van de studietijd.
5.2. Studiebegeleiding en -advisering De VUB organiseert info-dagen voor abiturienten en neemt deel aan SID-ins. De studenten die de commissie gesproken heeft waren uitermate tevreden over het informeel karakter en de aangename sfeer van deze info-dagen. De facultaire initiatieven voor studentenwerving zijn in het oordeel van de commissie daarentegen onvoldoende. Daarnaast hebben de opleidingen TEW en HI een probleem van profilering, vermits deze opleidingen zijn ingebed in de grotere overkoepelende faculteit economische, sociale en politieke wetenschappen (ESP). De contacten met de scholen voor secundair onderwijs zijn in het oordeel van de commissie voor verbetering vatbaar. De dienst studiebegeleiding functioneert goed. Door de hoge bereikbaarheid van het zelfstandig en assisterend academisch personeel is de behoefte aan een centrale dienst voor studiebegeleiding relatief klein. Nochtans heeft deze dienst jaarlijks een aantal studenten TEW/HI in begeleiding. Ook op facultair niveau zijn een tweetal ZAP-leden belast met de begeleiding van de studenten. De faculteit organiseert jaarlijks september-cursussen wiskunde voor abituriënten. De commissie heeft deze overbruggingscursus ingekeken en beoordeelt het niveau en de inhoud van deze cursus als goed. De VUB heeft een autonoom zelfstudiecentrum voor humane wetenschappen, waar de studenten begeleid worden op drie domeinen: (1) de studenten op een andere manier leren leren; (2) de studenten de mogelijkheid bieden bepaalde delen van de leerstof te herbekijken of verder uit te diepen en (3) de studenten toe te laten zichzelf te evalueren. Dit centrum organiseert ook vaardigheidstrainingen, waaraan jaarlijks een tiental studenten TEW en HI deelnemen. De opleidingen TEW en HI bieden de opleiding ook aan in avondonderwijs voor werkstudenten. Hoewel het aantal studenten dat de opleiding volgt in avondonderwijs sterk is gedaald tot enkele tientallen studenten, waardeert de commissie de zware inspanning die de staf levert om de volledige opleiding in avondonderwijs aan te bieden.
12/2004
150
Vrije Universiteit Brussel
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden De commissie beoordeelt de kwaliteit van de afgestudeerden als uitstekend. De commissie was onder de indruk van de mondigheid, motivatie en ondernemerszin van de studenten en alumni waarmee zij heeft gesproken en is van oordeel dat deze studenten de identiteit van de VUB belichamen. De commissie heeft ook een bijzondere waardering voor de handelsmissies en andere initatieven die door de studenten worden georganiseerd.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding De afgestudeerden waarmee de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de genoten opleiding. Velen hebben hun studie aan de VUB aangevat omwille van geografische redenen, de kleinschaligheid en het informeel karakter van de opleiding, de goede reputatie van de Solvay handelsschool. Enkelen hebben ook ideologische motieven laten meespelen. De alumni zijn georganiseerd via de alumni-verenigingen VEHUB (Vereniging van economisten en handelsingenieurs, VUB) en de Alumni-Solvay. De afgestudeerden die de commissie gesproken heeft zijn zeer actief in de alumni-werking en komen regelmatig bijeen. De commissie is zeer tevreden over de betrokkenheid van de alumni in de werking van de faculteit. De alumni zijn o.a. formeel afgevaardigd in de opleidingsraad, en worden geconsulteerd bij curriculumherzieningen en recentelijk bij het uitwerken van de bamaprogramma’s.
7.
De opleiding als organisatie
Aan de Vrije Universiteit Brussel zijn de opleidingen TEW en HI ondergebracht in de overkoepelende faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen en Managementschool Solvay, waarbinnen ook de opleidingen politieke en sociale wetenschappen worden aangeboden. Het belangrijkste beslissingsorgaan, de faculteitsraad, is gemeenschappelijk voor alle opleidingen. Op het niveau van de opleidingsraden, die adviesorganen zijn, is wel een opsplitsing gemaakt naar de aard van de opleidingen. De bevoegdheid voor de ‘persoonsgebonden’ materies ligt bij het Faculteitscollege. Dit is een subset van de faculteitsraad, die uitsluitend bestaat uit ZAP leden, eventueel aangevuld met AAP leden, indien de materie hen aanbelangt. Het faculteitscollege laat zich adviseren door het college van gewoon hoogleraren en door de ad hoc vacaturecommissie.
Vrije Universiteit Brussel
151
12/2004
De faculteitsraad is het centrale beslissingsorgaan, en bestaat uit alle professoren die doceren aan de faculteit, alsmede jaarlijks verkozen vertegenwoordigers van de assistenten, vorsers en het administratief personeel en tweejaarlijks verkozen studentenafgevaardigden. De opleidingsraad TEW & HI adviseert aan de faculteitsraad en is zowel bevoegd voor onderwijs als voor onderzoek. Binnen de opleidingsraad zijn er permanente subcommissies (bvb. subcommissie doctoraten) en ad hoc commissies (bamawerkgroep). In de opleidingsraad zijn ook AAP-leden en studenten vertegenwoordigd, evenals een afgevaardigde van de alumni. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingsraad regelmatig vergadert en goed functioneert. De studenten zijn actief betrokken en er wordt dertege rekening gehouden met hun bemerkingen. Op het facultaire niveau is de werking in de ogen van de commissie suboptimaal. Als gevolg van het overkoepelend en interdisciplinair karakter van de faculteit ESP, hebben de opleidingen TEW en HI te weinig slagkracht om efficiënt in te spelen op de sterk veranderende omstandigheden die het gevolg zijn van de Bologna-akkoorden. De commissie heeft vastgesteld dat een duidelijke beleidslijn, met duidelijke objectieven en streefcijfers voor onderzoeksoutput, studenteninstroom, slaagcijfers, VTE ZAP mandaten ontbreekt. Ook op het niveau van de vakgroepen formuleert de commissie haar bezorgdheid. Deze vakgroepen zijn te klein om hoogstaand onderzoek te kunnen verrichten in alle disciplines van de economische wetenschappen die worden aangeboden. Hoewel de commissie van oordeel is dat de onderzoeks- en onderwijskwaliteiten van de individuele ZAP-leden het vereiste niveau halen, mist ze coherentie, samenhang en samenwerking tussen en binnen de verschillende vakgroepen. De commissie heeft vernomen dat – als gevolg van een recente en vrijwillige onderzoeksvisitatie – enkele vakgroepen binnen de faculteit inmiddels zijn gefusioneerd tot een onderzoeksgroep of onderzoekscluster en waardeert deze fusie. Deze initiatieven stemmen de commissie hoopvol, zij nodigt de faculteit dan ook uit om verder te blijven zoeken naar mogelijke synergieën tussen en fusies van vakgroepen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
De VUB campus Oefenplein is een oase van groen in het hartje van Brussel en is in de ogen van de commissie een vrij unieke stadscampus. De gebouwen zijn behoorlijk uitgerust en recentlijk zijn nieuwe auditoria gebouwd met alle modern comfort. Door het concept van de stadscampus, waar alle gebouwen op één terrein zijn verspreid, zijn alle diensten (restaurants, bibliotheek, studentenverenigingen,
12/2004
152
Vrije Universiteit Brussel
sociale diensten) onmiddellijk toegankelijk en bereikbaar voor de studenten. De commissie spreekt haar waardering uit over deze unieke ligging van de campus. De centrale bibliotheek bevat zowel de werken uit de humane als uit de exacte wetenschappen. Het aanbod aan monografieën en tijdschriften voldoet aan de minimumeisen van de commissie, hoewel idealiter het aanbod zou kunnen worden uitgebreid en vernieuwd. Sommige meer gespecialiseerde werken bevinden zich bij de vakgroepen, maar worden wel centraal geregistreerd. De commissie moedigt de initiatieven aan tot samenwerking met de bibliotheek van de franstalige zusteruniversiteit (ULB) en pleit voor een zo sterk mogelijke centralisering van de tijdschriften. De computerfaciliteiten zijn up-to-date. Er zijn voldoende computers aanwezig en deze computers beschikken over alle relevante software. Verschillende werkcolleges (ook buiten het vakgebied informatica) maken actief gebruik van ICT-toepassingen, zoals educatieve programma’s en web-applicaties. De commissie waardeert de inspanningen die de voorbije jaren zijn geleverd om het ICT-park uit te breiden. Het practicum natuurkunde is – zowel instrumenteel als conceptueel – aan vernieuwing toe.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Op 1 januari 2003 beschikte de faculteit ESP beschikt over 21.27 VTE ZAP-leden en 25.1 VTE AAP leden voor de ondersteuning van het onderwijs en het onderzoek in de opleidingen HI en TEW. Rekening houdend met een totaal van 622 studenten in deze opleidingen (gegevens van Databank Tertiair Onderwijs per 1 februari 2002), bekomt men een student-staf ratio (SSR: aantal studenten / aantal ZAP-leden) van 29.24. Dit een SSR die significant ongunstiger is dan het gemiddelde van de Vlaamse universitair faculteiten economische en toegepaste economisch wetenschappen, die 24.94 bedraagt. De verhouding van het aantal assistenten op het aantal vastbenoemde ZAP-leden is licht hoger dan 1, wat perfect conformeert aan het Vlaamse gemiddelde. In deze context stelt de commissie zich de vraag of de faculteit wel de capaciteit heeft om drie opleidingen (EW, TEW, HI) aan te bieden in de nieuwe bamaprogramma’s. Disciplines uit de toegepaste economie, meer specifiek de bedrijfseconomie, zijn duidelijk ondervertegenwoordigd in bestaffing en onderzoeksexpertise binnen de faculteit. De repercussies hiervan op het programma zijn reeds aangehaald. De commissie moedigt de faculteit aan om de nodige expertise binnen te halen in de faculteit, bijvoorbeeld via een intensiever samenwerkingsakkoord met de ULB. De commissie waardeert in deze context de recente plannen om samen met de ULB een drietalige opleiding aan te bieden.
Vrije Universiteit Brussel
153
12/2004
10. Internationalisering De faculteit biedt een 15-tal plaatsen aan voor uitwisseling in het Erasmus programma. Jaarlijks maken een 15-tal studenten van deze mogelijkheid gebruik, dit komt overeen met 10-20% van de gerechtigde studenten. De commissie vindt de participatie van de studenten aan Erasmus-uitwisselingsprogramma’s vrij laag. Uit de gesprekken die de commissie voerde met de studenten bleek dat één van de belangrijkste belemmerende factoren het feit is dat de Erasmus-uitwisseling verplicht een volledig jaar bedraagt. De faculteit ontwikkelt momenteel modellen waarbij ook voor één semester een Erasmus-uitwisseling kan aangevraagd worden. De commissie ondersteunt dit initiatief. Ook de docentenuitwisseling is in het oordeel van de commissie te laag. Behalve één docentenuitwisselingscontract met de universiteit van Warschau (waarbij alleen docenten worden uitgezonden), is er een geen gestructureerd faculteit beleid met betrekking tot de mobiliteit van de docenten. Meer algemeen geschiedt de recrutering van het AAP en het ZAP met hoofdopdracht in de basisopleidingen zeer sterk uit de eigen medewerkers en afgestudeerden. De commissie betreurt dit en waarschuwt voor de mogelijke negatieve gevolgen op het gebied van innovatief onderwijs en onderzoek op middellange termijn. Zij moedigt de faculteit sterk aan om internationaal of toch minstens interregionaal te recruteren.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs Hoewel een aantal individuele ZAP-leden hoogstaand onderzoek verrichten, vindt de commissie de onderzoeksoutput van de faculteit als geheel tamelijk zwak. Dit is in de ogen van de commissie vooral het gevolg van het gebrek aan coherentie en samenwerking tussen de vakgroepen, en het ontbreken van structurele zwaartepunten en onderzoeksstrategieën binnen de faculteit. De commissie moedigt de faculteit aan om een globaal onderzoeksplan te ontwikkelen, en hieraan de nodige consequenties te koppelen qua bestaffing en middelen. Bepaalde vakgroepen waar veel studenten een eindverhandeling wensen te maken kennen een suboptimale begeleiding van deze studenten, door een tekort aan personeel (ZAP en AAP) en door een onvoldoende onderzoeksexpertise in dit vakgebied. De commissie vindt deze situatie zorgelijk en stelt voor dat ofwel het aanbod van onderwerpen van eindverhandelingen wordt aangepast aan de personeelsbezetting en onderzoeksexpertise van de vakgroepen of – nog beter – omgekeerd.
12/2004
154
Vrije Universiteit Brussel
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. Het zelfevaluatierapport De visitatiecommissie heeft waardering voor de inspanningen die zijn geleverd voor het schrijven van het zelfevaluatierapport, maar is van oordeel dat het inhoudelijk op sommige punten lancunes vertoont of alleszins zeer beknopt is. De commissie was enigszins ontgoocheld te vernemen dat noch de studenten, noch de alumni, noch de leden van het AAP op de hoogte waren van de inhoud van het zelfevaluatierapport. Hoewel de commissie vernomen heeft dat een aantal studenten heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het zelfevaluatierapport, en dat het ook on-line consulteerbaar was, stelt zij toch vast dat de studenten die de commissie gesproken heeft niet op de hoogte waren van de inhoud van het rapport. De faculteit heeft een aantal opmerkingen van de vorige visitatiecommissie (1995) ter harte genomen, vooral op het gebied van het ontwikkelen van duidelijke doelstellingen en eindtermen en gedetailleerde cursusfiches. Een aantal andere opmerkingen van de vorige visitatiecommissie zijn volgens de commissie nog onvoldoende opgevolgd: de commissie verwijst o.a. naar het ontbreken van duidelijke eindtermen (en controle daarop) voor een gewenst niveau van vreemde taalvaardigheid en naar de nog steeds bestaande onderwaardering van een aantal bedrijfseconomische functionele domeinen in het curriculum.
12.2. De interne kwaliteitszorg De institutionele interne kwaliteitszorg, die centraal georganiseerd wordt, werkt – zoals hierboven reeds aangehaald – uitstekend. De commissie heeft waardering voor de semestriële bevragingen van de studenten met registratieplicht. De commissie betreurt enigszins het gebrek aan transparantie in de afhandeling van de docentenevaluaties. De docenten worden persoonlijk geïnformeerd over de resultaten van de bevragingen van hun opleidingsonderdeel, de opleidingsraad krijgt een niet-gepersonaliseerd overzicht, en de decaan krijgt alle resultaten. Bij deze laatste rust de verantwoordelijkheid om eventueel een remediëringsgesprek te voeren. De commissie prefereert een meer open systeem van docentenevaluaties, waarbij de resultaten op een meer publieke en / of transparante wijze worden gecommuniceerd. Het interdisciplinair departement voor Lerarenopleiding (IDLO) en het nieuwe Onderwijsservicecentrum (OSC) organiseren jaarlijks workshops en seminaries
Vrije Universiteit Brussel
155
12/2004
waarin onderwijskunde en didactische bekwaamheden centraal staan. Volgens het zelfevaluatierapport bepaalt het AP reglement van de VUB dat deelname aan dergelijke workshop of seminarie verplicht wordt gesteld als voorwaarde voor nieuwe aanstellingen van academische personeel. De commissie verwelkomt deze voorwaarde. De leden van het AAP hebben ook de mogelijkheid deel te nemen aan dergelijke onderwijskundige workshops, maar de commissie heeft de indruk dat er op facultair niveau weinig incentives worden gegeven om effectief aan deze opleidingen deel te nemen. De commissie betreurt dit en moedigt de leden van het AAP aan om gebruik te maken van de opleidingspakket dat het OSC en het IDLO in het kader van de onderwijsprofessionalisering aanbiedt. Er bestaat een centraal beleid inzake onderwijsvernieuwing en aanwendig van ICT, en het in 2003 opgerichte Onderwijsservicecentrum ondersteunt de realisering van competentiegericht en flexible onderwijs. Er is echter geen facultair gestructureerd beleid inzake onderwijsinnovatie. Onderwijsvernieuwende projecten zijn dus individuele initiatieven van docenten of vakgroepen. De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat het gebruik van electronische leeromgevingen en het concept van begeleide zelfstudie meer en meer ingang vindt in de dagdagelijkse praktijk van het doceren en is getuige geweest van een aantal uitstekende ontwikkelingen, met name in de wiskundige opleidingsonderdelen. De commissie heeft vastgesteld dat de docenten ook in de virtuele ruimte zeer beschikbaar zijn voor de studenten. De commissie is toch pleitbezorger van een strategisch onderwijsinnovatieplan op facultair niveau.
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen De commissie beoordeelt de opleiding TEW aan de VUB als voldoende en de opleiding handelsingenieur als goed. De commissie onderschrijft de algemeen en specifieke doelstellingen en eindtermen van de opleidingen, die typerend zijn voor een universitaire opleiding en een hoog academisch karakter hebben. De commissie waardeert de aandacht die beide opleidingen hebben voor een algemeen economische vorming, maar waarschuwt tegelijkertijd dat voldoende bedrijfseconomie aan bod moet komen in de opleidingen TEW en HI. De concrete invulling van het programma baart de commissie in deze context zorgen. Zowel in het oude, het lopende als het toekomstige programma komen volgens de commissie de opleidingsonderdelen m.b.t. bedrijfseconomie onvoldoende en te laat aan bod. Gezien deze kritiek ook zeer expliciet geuit werd in het vorige visitatierapport (1995) is het te betreuren dat de faculteit de voorbije 8 jaar te weinig structureel remediërende maatregelen heeft getroffen. In de nieuwe bamaprogramma’s wordt het tekort aan bedrijfeconomische opleidingsonderdelen eerder geconsolideerd dan geremedieerd door het aanbieden van een gemeenschappelijk programma voor het eerste én het tweede bachelorjaar
12/2004
156
Vrije Universiteit Brussel
EW/TEW, waardoor de bedrijfseconomie voor de studenten TEW noodzakelijkerwijze naar het derde bachelorjaar wordt verschoven. De commissie kan deze problematiek niet loskoppelen van een structurele onderbestaffing (ZAP en AAP) in de bedrijfseconomische disciplines, waardoor niet alleen de kwantiteit van de bedrijfskunde binnen de faculteit, maar ook de onderzoeksgesteunde kwaliteit van deze opleidingsonderdelen onder druk dreigt te komen staan. Dit kan uiteindelijk leiden tot moeilijkheden in de profilering van de opleidingen, daar de verschillen tussen bachelor EW en bachelor TEW relatief klein zijn. Ook de opleiding handelsingenieur heeft opvallend veel opleidingsonderdelen gemeenschappelijk met de twee andere opleidingen. De commissie erkent het schaalvoordeel, maar pleit toch voor een scherpere profilering en programmatorische invulling van de drie bacholoropleidingen. De commissie suggereert om de samenwerkingverbanden met de ULB te versterken, teneinde voldoende expertise binnen de faculteit te verwerven in de bedrijfseconomische disciplines. Daarnaast wenst de commissie de faculteit aan te moedigen om een strategisch onderzoeksplan uit te werken, waarin de zwaartepunten en objectieven worden uitgewerkt, en de eventuele nodige versterkingen in expertise worden opgelijst, bij voorkeur gekoppeld aan een allocatie van personeel en middelen. De commissie waardeert de openheid van de universiteit en faculteit, het democratisch en studentvriendelijk karakter en de hoge beschikbaarheid van docenten en assistenten. De commissie heeft duidelijk kunnen vaststellen dat dit onderwijsconcept mondige, kritische en ondernemende afgestudeerden aflevert. De zin voor initiatief en de ondernemingszin van de studenten krijgt volle kansen via de handelsmissie, de ETC (Entrepreneurial Talent Corporation) and Small Business Consult projecten. De commissie waardeert deze projecten als unieke concepten met hoge pedagogische waarde. De ligging van de campus Oefenplein binnen een Europese hoofdstad biedt kansen. De recent bijgebouwde leslokalen en auditoria zijn voorzien van alle modern comfort, er zijn goede computerfaciliteiten en een adequaat uitgerust centrale bibliotheek. Daarnaast zijn alle diensten en voorzieningen binnen handbereik voor de studenten op de campus. De VUB heeft een centraal systeem van interne kwaliteitszorg dat zeer goed functioneert. Semestrieel worden de studenten op electronische wijze bevraagd over alle opleidingsonderdelen. Hierbij geldt een registratieplicht, maar geen deelnameplicht. De participatiegraad is hierdoor gestegen tot bijna 80%, waardoor representatieve resultaten worden verkregen. Het systeem werkt efficiënt om de studielast in te schatten als probleemsignalerend middel. De recente programmahervormingen hebben de meeste problemen inzake studietijdverdeling geremedieerd. De commissie nodigt de faculteit uit om te blijven
Vrije Universiteit Brussel
157
12/2004
waken over een evenwichtige spreiding van de studiedruk tussen de verschillende jaren, en binnen één academiejaar tussen beide semesters. De nakende invoering van een Erasmus-uitwisseling van 1 semester, naast de reeds bestaande Erasmus-uitwisseling van 1 jaar, zal volgens de verwachting van de commissie de participatiegraad van de studenten aanzienlijk doen toenemen. De commissie aanvaardt de zienswijze van de faculteit dat actieve taalbeheersing vooral extracurriculair moet worden verworven, waarbij de taak van de opleiding zich beperkt tot het aanreiken van instrumenten om de domeinspecifieke taalvaardigheid te verwerven, maar suggereert toch dat de eindtermen (vlot kunnen communiceren in het Frans, Engels, Duits) getoetst worden aan de praktijk. Ten slotte ondersteunt de commissie de recente initiatieven tot nauwe samenwerking met de ULB, die zullen leiden tot een drietalige opleiding. De commissie benadrukt het belang van deze nauwe samenwerking, in het kader van het talenonderwijs, het binnenhalen van de nodige bedrijfskundige expertise, en het nuttig en rationeel besteden van middelen voor tijdschriften en monografieën. Gelegen in het centrum van Brussel, hoofdstad van Europa, moedigt de commissie de faculteit om de opportuniteiten van samenwerking en schaalvergroting te benutten.
12/2004
158
Vrije Universiteit Brussel
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK) De kandidaatsopleiding toegepaste economische wetenschappen
Woord vooraf De KULAK (Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk) is een afdeling van de K.U.Leuven en biedt de eerste jaren van een aantal academische opleidingen aan, parallel aan het aanbod van de moederuniversiteit. De KULAK is daarom georganiseerd rond ‘subfaculteiten’, als locale beslissingscentra binnen de faculteiten aan de K.U.Leuven. De intentie is om de studenten uit de regio in staat te stellen om ten minste één jaar van de universitaire opleiding te volgen in deze regionale campus en/of om de studenten de gelegenheid te bieden om minstens één jaar te genieten van de voordelen van een kleinschalige campus met intensieve studie-begeleiding, alvorens de opleiding verder te zetten aan de moederuniversiteit in Leuven. Voor wat betreft de opleiding TEW heeft de decreetgever in 1991 voorzien dat deze twee opleiding wordt uitgebouwd als een gemeenschappelijk initiatief van de K.U.Leuven en de toenmalige UFSIA1 . UFSIA is op 1 oktober 2003 gefusioneerd met RUCA en UIA tot één Universiteit Antwerpen (UA). Zowel de middelen als de docenten voor de opleiding zijn – in ongeveer gelijke verhoudingen – afkomstig van één van de twee moederuniversiteiten. In het ‘decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (april 2003)’ is echter de samenwerking tussen UA en K.U.Leuven niet meer
1
Decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap (12 juni 1991), Art. 29, 7° :“Op het grondgebied van de stad Kortrijk kan de Katholieke Universiteit te Leuven academische opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende academische graden verlenen in de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden: 7° Toegepaste Economische Wetenschappen, waarvoor de graad van kandidaat in de Toegepaste Economische Wetenschappen kan worden verleend, op voorwaarde dat omtrent de organisatie van het onderwijs in deze opleiding een samenwerkingsakkoord is afgesloten met de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen”
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
159
12/2004
formeel voorzien (cfr. Art 27 §2 6°), en wordt de opleiding TEW aan de KULAK beschouwd als ingericht door de K.U.Leuven. De UA en de K.U.Leuven hebben besloten om de huidige overeenkomst inzake samenwerking op 1 oktober 2004 te beëindigen. Het lijkt evenwel niet uitgesloten dat een verdere, maar beperkte, samenwerking door het ter beschikking stellen van enkele UA docenten op basis van artikel 80 van het universiteitdecreet (1991) behouden blijft. Deze beslissing was niet bekend op het moment dat het zelfevaluatierapport werd geschreven, en de visitatiecommissie is van deze beslissing juist voor de aanvang van de visitatie aan de KULAK op de hoogte gebracht. Het programma TEW en TEW optie HIaan de KULAK zal bijgevolg vanaf 1 oktober 2004 volledig zijn afgestemd op het programma van de K.U.Leuven en zal exact dezelfde opleidingsonderdelen bevatten. Het programma dat de commissie heeft beoordeeld is het programma van het samenwerkingsverband UA-K.U.Leuven.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Het zelfevaluatierapport vermeldt geen expliciete doelstellingen en eindtermen van de opleiding, maar stelt in algemene termen dat de doelstellingen van de kandidatuursopleiding aansluiten bij de doelstellingen van twee moederinstellingen. De campus KULAK wil zich duidelijk profileren als een opstapcampus en veel aandacht wordt volgens het zelfevaluatierapport besteed aan de oriëntering en de begeleiding van de studenten en aan het ontwikkelen van hun eigen specifieke onderwijsbenaderingen. De commissie beoordeelt de profilering en de doelstellingen van de opleiding TEW aan de KULAK als helder en duidelijk. De subfaculteit TEW laat er geen twijfel over bestaan dat zij fungeert als opstapcampus naar (bij voorkeur) de K.U.Leuven of de UA en dat zij het programma hierop afstelt. De commissie is van oordeel dat de KULAK een goede academische opleiding aanbiedt en ruime aandacht heeft voor de algemene ontwikkeling van de studenten.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Op dit moment biedt de subfaculteit TEW van de KULAK een eerste en tweede kandidatuur TEW aan, en binnen de eerste kandidatuur TEW een optie die toegang geeft tot het tweede jaar handelsingenieur. Dit laatste traject bevat meer kwantitatieve opleidingsonderdelen. De eerste kandidatuur TEW en de eerste kandidatuur TEW, optie HI verschillen van elkaar middels 3 opleidingsonderdelen: TEW biedt wiskunde voor economisten (8 studiepunten), methoden voor bedrijfseconomische analyse (3 studiepunten) en algemeen en economisch Engels (4 studiepunten) aan. In de eerste kandidatuur TEW, optie handelsingenieur zijn deze opleidings-
12/2004
160
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
onderdelen vervangen door hogere wiskunde (10 studiepunten) en natuurkunde, deel I (6 studiepunten). Het opleidingsonderdeel filosofie krijgt een geringer gewicht in de opleiding TEW, optie handelsingenieur (4 studiepunten met 15 uur minder hoorcollege) dan in opleiding TEW. Het huidige programma is een compromis tussen de zwaartepunten van de UA en de zwaartepunten van de K.U.Leuven. De opleiding biedt verplicht 3 talen aan: Frans (in eerste en tweede kandidatuur, 2 * 4 studiepunten), Engels (in eerste en tweede kandidatuur, 2 * 4 studiepunten) en Duits of Spaans (tweede kandidatuur, 4 studiepunten). De commissie is van oordeel dat het programma een goed evenwicht heeft gevonden tussen algemene economie, bedrijfseconomie, talen, wiskunde en algemeen vormende opleidingsonderdelen. De commissie heeft daarenboven met tevredenheid vastgesteld dat de kwantitatieve en methodologische opleidingsonderdelen uitstekend geïntegreerd zijn in het programma en dat de relatie met de economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen goed wordt uitgewerkt. Een aantal suggesties van de vorige visitatiecommissie is door de opleiding voortvarend aangepakt. Als reactie op de suggestie om meer ‘participatief’ onderwijs aan te bieden, heeft de subfaculteit sinds 2001-2002 in de tweede kandidatuur een ‘seminarie economie en bedrijfseconomie (5 studiepunten)’ uitgewerkt. Via bedrijfsbezoeken, het analyseren van specifieke en ‘echte’ problemen in een bedrijf wordt de zelfwerkzaamheid bevorderd en worden de studenten reeds in een vroeg stadium geconfronteerd met een aantal bedrijfseconomische praktijkvoorbeelden. Daarnaast voorziet dit seminarie in een studiereis naar London, met o.a. een bezoek aan de London Business School en de London School of Economics. In dezelfde curriculumherziening is de mogelijkheid ingebouwd om Spaans te kiezen in plaats van Duits in de tweede kandidatuur en is een nieuw opleidingsonderdeel ‘methoden van bedrijfseconomische analyse’ ontwikkeld, waarbij de studenten reeds in de eerste kandidatuur geïnitieerd worden in de methodologie van het wetenschappelijk onderzoek De commissie waardeert deze curriculumherziening en beoordeelt de opbouw en inhoud van het huidige programma als goed tot zeer goed.
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie De opleiding TEW aan de KULAK maakt goed gebruik van de comparatieve voordelen van de kleinschaligheid. Er zijn monitoraten voorzien voor de eerste kandidatuurstudenten voor de zwaarste opleidingsonderdelen. De commissie heeft vastgesteld dat deze monitoraten goed functioneren. De meeste opleidingsonderdelen worden nog verzorgd met behulp van hoorcolleges, in vele gevallen gekoppeld aan werkcolleges, verzorgd door leden van het AAP. De
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
161
12/2004
commissie is van oordeel dat de kwaliteit van de werkcolleges en monitoraten één van de sterke punten is van de KULAK-opleiding. De subfaculteit heeft als beleidsoptie gekozen voor werkcolleges die bestaan uit maximaal 20 studenten. Bij een toename van de studentenaantallen wordt het aantal groepen verhoogd. Door deze kleinschaligheid is er een uitstekend contact tussen studenten en assistenten, maar ook tussen assistenten en ZAP-leden en tussen assistenten onderling. Dit intensief contact staat in de ogen van de commissie garant voor kwaliteitsvolle werkcolleges, die zeer specifiek tegemoet komen aan de verlangens van de docenten en tegelijkertijd aan de noden van de studenten. ICT en e-learning toepassingen zijn sterk geïntegreerd in de opleiding. Naast het persoonlijke contact, dat zeer laagdrempelig is, houden de studenten contact met de ZAP-leden en assistenten middels Blackboard. De meeste opleidingsonderdelen worden thans ondersteund door dit elektronisch leerplatform en de commissie heeft vastgesteld dat het leerplatform op verschillende niveaus wordt aangewend, gaande van een veredelde email of elektronische valven, tot intensieve vormen, zoals elektronische discussies omtrent de oplossing van een gesteld vraagstuk of wetenschappelijk probleem. De commissie heeft ook vastgesteld dat de meeste docenten, en a fortiori de assistenten, goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden van dit elektronisch leerplatform en het intensief gebruiken. De taalpractica zijn modern uitgerust, volledig gedigitaliseerd, en permanent (uitgezonderd seminaries) ter beschikking van de studenten, waar zij op een individuele basis mondelinge of schriftelijke oefeningen kunnen maken. Het talenonderwijs maakt o.a. gebruik van de educatieve en interactieve software die gebruikt wordt in de opleiding van de K.U.Leuven. De commissie herhaalt haar waardering voor deze software en is van oordeel dat deze pakketten op een ideale wijze de (begeleide) zelfstudie van de student ondersteunen. Het talenonderwijs aan KULAK beschikt over dezelfde infrastructuur, maar krijgt meer contacturen toebedeeld dan aan de K.U.Leuven. De studenten geven aan dat zij in de eerste licentie TEW aan de K.U.Leuven of de UA een voorsprong hebben in taalvaardigheid op de studenten die niet van KULAK komen. Het practicum natuurkunde (eerste kandidatuur TEW, optie handelsingenieur) biedt een assortiment aan leerrijke en interessante opstellingen aan en kan gebruik maken van de expertise en infrastructuur van de subfaculteit wetenschappen. De commissie oordeelt dat dit practicum uitstekend is uitgebouwd, maar waarschuwt om de opstellingen niet te zeer te laten verouderen en blijvend te investeren in het practicum natuurkunde. Er is geen practicum chemie voorzien, wat in de visie van de commissie jammer is. De commissie heeft het cursusmateriaal bestudeerd en oordeelt dat het van goede kwaliteit is. De meeste docenten voorzien een Nederlandstalige en uitgebreide syllabus. Het aantal Engelstalige handboeken is eerder beperkt. De commissie heeft uit de gesprekken met de studenten afgeleid dat zij deze Nederlandstalige cursussen waarderen. In de marge van deze gesprekken heeft de commissie vastgesteld dat de studenten relatief weinig gebruik maken van de naslagwerken in de biblio-
12/2004
162
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
theek. De commissie vraagt zich af of het studiemateriaal niet té goed is, en pleit ervoor de studenten in alle opleidingsonderdelen te blijven stimuleren om bijkomende (achtergrond)informatie te verzamelen. De commissie heeft een positief oordeel over de brede waaier van interactieve en activerende werkvormen die wordt gehanteerd binnen de subfaculteit. De commissie betreurt dat een aantal activerende werkvormen (seminarie voor economie en bedrijfseconomie) zal verdwijnen in de nieuwe bamaprogramma’s en hoopt dat de subfaculteit erin zal slagen om deze werkvormen toch te integreren in het nieuwe programma. Tegelijkertijd stelt de commissie vast dat in de subfaculteit alle begin- en randvoorwaarden aanwezig zijn om een uniek project van experimentele onderwijsvernieuwing op te zetten. In het licht van deze mogelijkheden (kleinschaligheid, excellente staf, zeer gemotiveerde en hardwerkende studenten) is de onderwijsvernieuwing toch nog redelijk klassiek en verankerd binnen de traditie van de moederinstellingen (hoorcolleges, vergezeld van werkcolleges en enkele aanzetten tot begeleide zelfstudie). Gezien het feit dat de studenten de facto reeds bijna individueel, of ten hoogste in groepjes van 20 begeleid worden, stelt de commissie de vraag of het onderwijsconcept niet zou kunnen evolueren naar radicaal vernieuwende onderwijsmethoden voor een aantal opleidingsonderdelen.
2.3. Toetsing en examinering Een groot deel van de examens aan de KULAK zijn mondeling met schriftelijke voorbereidingen. De docenten hanteren over het algemeen open vragen. Het mondelinge gedeelte van het examen neemt gemiddeld 15 tot 20 minuten in beslag. De commissie heeft een aantal examenvragen ingekeken, en is van oordeel dat de examenvragen de volledige leerstof bestrijken, en een goede combinatie van kennis, inzichts- en toepassingsvragen wordt voorzien. Een aantal opleidingsonderdelen, zoals de talen, het ‘seminarie economie en bedrijfseconomie’ en het opleidingsonderdeel ‘methoden van bedrijfseconomische analyse’ hanteren een systeem van permanente evaluatie. De commissie heeft een bijzondere waardering voor het feit dat de meerderheid van de examens (na schriftelijke voorbereiding) mondeling worden afgenomen. Zij heeft ook vastgesteld dat de studenten unaniem positief zijn over dit systeem van examineren, waarbij zij de gelegenheid krijgen om bepaalde toelichtingen te verstrekken aan de examinator. De commissie vindt ook het systeem van proefexamens na 8 weken, gevolgd door een individuele bespreking met de student en het opstellen van een eventueel remediëringsplan een zeer waardevol initiatief. Een aantal opleidingsonderdelen loopt over het ganse jaar (wiskunde voor economisten, accountancy, algemene economie). Voor deze opleidingsonderdelen wordt een semestrieel deelexamen georganiseerd, dat slechts op 8 van de 20 punten
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
163
12/2004
gehonoreerd wordt. Dit geeft de studenten die zich niet onmiddellijk konden aanpassen aan het universitair onderwijs iets meer kansen om in het eindexamen te slagen. De commissie ondersteunt deze visie.
2.4. Bamahervormingen Vanaf 1 oktober 2004 zal de subfaculteit volgende trajecten aanbieden: eerste en tweede bachelor TEW en eerste bachelor TEW, optie handelsingenieur. Hoewel het de commissie in eerste instantie vreemd leek dat de decretale bevoegdheid om de drie bachelorjaren aan te bieden niet ten volle benut wordt, heeft zij uit de gesprekken met de studenten kunnen vaststellen dat de studenten duidelijk geen vragende partij zijn voor drie bachelorjaren in Kortrijk. Eén of twee jaar volstaat voor de meeste studenten om zich voor te bereiden op de overstap naar een andere universiteit. Eveneens zou het aanbieden van een volwaardige bachelor van 3 jaar impliceren dat de studenten nog slechts één jaar aan een andere universiteit verblijven om een masterdiploma te halen, en dit is niet in overeenstemming met het concept van opstapcampus. De commissie erkent en waardeert deze benadering van KULAK als een uitgesproken en duidelijk keuze die bovendien rekening houdt met de wensen van de studenten. De commissie formuleert echter wel een aandachtspunt en stelt dat de KULAK de nodige aandacht moet blijven houden voor voldoende zelfstandigheid en eigenheid en dat zij als ‘feeder’ of toeleverancier een opleiding moet aanbieden die voldoende universeel is om een doorstroom naar andere universiteiten en andere afstudeerrichtingen (economische wetenschappen) mogelijk te maken. Door het wegvallen van het formele kandidaatsdiploma hebben de studenten immers geen objectief doorstroom- of uitstroomdiploma in handen na het beëindigen van de tweede bachelor in Kortrijk. De commissie suggereert in deze context dat de opleiding zich zou kunnen profileren naar het model van de Amerikaanse Colleges, waar kleinschalig en hoogkwalitatief onderwijs wordt aangeboden. De kwaliteit van de afgestudeerden is in dit model van die aard dat alle universiteiten met plezier een vervolgopleiding zouden willen aanbieden aan de afgestudeerden van KULAK. De commissie formuleert de vraag of het niet zinvol is om eveneens een bachelor TEW, optie EW aan te bieden. Het bachelorprogramma dat zal worden aangeboden zal inhoudelijk hetzelfde zijn als het bachelorprogramma aan de K.U.Leuven, de verschillen tussen beide instellingen situeren zich eerder op het vlak van de onderwijsmethodiek. Betreffende inhoudelijke opmerkingen over de inhoud en structuur van de bachelorprogramma’s verwijst de commissie naar haar commentaar op de bachelorprogramma’s van de K.U.Leuven.
12/2004
164
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
3.
Eindverhandeling en stage
Niet van toepassing.
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten De subfaculteit TEW is er de laatste jaren in geslaagd om – tegen de algemene trend in – een significante toename in het aantal generatiestudenten te bewerkstelligen. De opleiding TEW, optie handelsingenieur heeft sinds de invoering in 2002 een gestage toename van de instroom gekend, in het huidige academiejaar (2003-2004) zijn 18 generatiestudenten ingeschreven voor deze richting. Een algemeen overzicht van het aantal generatiestudenten over de voorbije 10 jaar wordt getoond in Grafiek 1. Grafiek 1 Evolutie van de studentenaantallen (generatiestudenten) voor de opleiding toegepaste economische wetenschappen aan de KULAK.
14 0
12 0
10 0
80
60
40
20
0 91 -92
92 -93
93 -94
94 -95
95 -96
96 -97
97 -98
98 -99
99 -00
00 -01
01 -02
02 -03
03 -04
De commissie heeft een bijzondere waardering voor het dynamisme waarmee de subfaculteit zich profileert in de regio en de voortvarendheid waarmee abituriënten worden gerecruteerd. Intensieve reclamecampagnes hebben geresulteerd in een
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
165
12/2004
grotere naamsbekendheid van de KULAK als universiteit in de regio en als ‘persoonlijke’ opstapcampus. De laatste jaren wordt overigens het recruteringsgebied stelselmatig geografisch uitgebreid. Naast de informatiedagen, infomarkten en terugkomdagen apprecieert de commissie het persoonlijk karakter van de informatieverstrekking. Abituriënten die zich gemeld hebben op één van voornoemde initiatieven, worden stelselmatig en éénmalig op naam aangeschreven. De subfaculteit heeft duidelijke doelstellingen en streefcijfers betreffende de studenteninstroom: zij wil voornamelijk werven in het arrondissement Kortrijk, maar wil eveneens een duidelijke marktpenetratie in andere arrondissementen en provincies verwezenlijken. Via het profiel van opstapcampus met intensieve begeleiding wil de KULAK aantrekkelijk zijn voor abituriënten uit heel Vlaanderen. Als streefcijfer stelt de subfaculteit een jaarlijkse instroom van 120 generatiestudenten voorop. Een hogere instroom zou – met de huidige personeelsbezetting – repercussies hebben op de kleinschaligheid van het onderwijs. De commissie waardeert de duidelijk doordachte keuzes van de subfaculteit. Een gedetailleerd overzicht van de hoofdinschrijvingen en generatiestudenten in eerste en tweede kandidatuur TEW is gegeven in Tabel 1. Tabel 1 Generatiestudenten en hoofdinschrijvingen in de kandidaturen TEW (KULAK) # generatiestudenten
1e kandidatuur
2e kandidatuur
’92-’93
119
169
44
’93-’94
74
100
39
’94-’95
46
62
23
’95-’96
42
51
24
’96-’97
62
69
37
Academiejaar
12/2004
’97-’98
71
78
31
’98-’99
69
89
38
’99-’00
54
68
34
’00-’01
46
53
24
’01-’02
46
58
32
’02-’03
67
74
37
’03-’04
85
98
52
166
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
Grafiek 2 toont de slaagpercentages van de generatiestudenten van de eerste kandidatuur TEW. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten toegepaste economische wetenschappen aan de KULAK.
100%
80%
60%
40%
20%
0% 9 3 -9 4
9 4 -9 5
9 5 -9 6
9 6 -9 7
9 7 -9 8
9 8 -9 9
9 9 -0 0
0 0 -0 1
0 1 -0 2
De slaagpercentages van de generatiestudenten zijn in het oordeel van de commissie uitstekend. Op basis van de gesprekken met de studenten heeft de commissie de indruk dat de subfaculteit TEW goed geïnformeerde en gemotiveerde studenten aantrekt, die bewust kiezen voor kleinschalig onderwijs, intensieve studiebegeleiding en sociale controle door medestudenten. Daarnaast heeft de subfaculteit verschillende instrumenten om de studievoortgang van de studenten te meten en te reguleren. Enkele weken na de start van het academiejaar organiseert de subfaculteit een ‘intake-gesprek’, waar reeds voor een eerste keer wordt ingegaan op de behoeften van de student. De monitoraten voor de eerste kandidatuur volgen de studenten zeer nabij. Voor een aantal opleidingsonderdelen wordt na een tweetal maanden proefexamens georganiseerd, die nadien persoonlijk kunnen worden besproken, en die de student helpen zich te situeren en te oriënteren. De commissie stelt vast dat deze waaier aan instrumenten en initiatieven duidelijk vruchten afwerpt en de studenten maximale kansen biedt om hun studies succesvol af te sluiten.
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
167
12/2004
Tabel 2 toont de studierendementen van de generatiestudenten die na beëindiging van eerste of tweede kandidatuur TEW-KULAK zijn doorgestroomd naar UA of K.U.Leuven2 . Tabel 2 Cumulatieve studierendementen voor de opleiding TEW aan de KULAK.
Cohortejaar
# generatiestudenten
geslaagd na 4 jaar (%)
geslaagd na 5 jaar (%)
geslaagd geslaagd na na 6 jaar (%) > 6 jaar (%)
’92-93
119
30,3
41,2
42,9
43,7
’93-’94
74
37,8
45,9
48,6
48,6
’94-’95
46
41,3
43,5
45,7
45,7
’95-’96
42
54,8
54,8
57,1
57,1
’96-’97
62
58,1
58,1
59,7
(59,7)
’97-’98
71
38,0
49,3
-
-
’98-’99
69
50,7
-
-
-
De studenten uit de licenties TEW in Leuven of Antwerpen die de commissie heeft gesproken signaleren geen noemenswaardige problemen bij hun overstap naar één van de twee moederuniversiteiten. Eén uitzondering is de afwezigheid van het opleidingsonderdeel ‘marketing’ in de KULAK opleiding, waardoor de keuze van de major ‘marketing’ in de vervolgopleiding een aantal restricties met zich meebrengt in de vrije selectie van keuzeopleidingsonderdelen. Uit gedetailleerde cijfers van studievoortgang blijkt eveneens dat er geen vertraging in de studievoortgang optreedt wanneer de KULAK studenten naar de vervolgopleiding overstappen. Wat deze overstap betreft moet worden opgemerkt dat quasi alle studenten naar de K.U.Leuven overstappen. Dit is overigens mede een verklaring waarom de UA de samenwerkingsovereenkomst heeft opgezegd.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Om de studeerbaarheid van het curriculum te evalueren, werdt een uitgebreide interne onderwijsevaluatie opgezet in de periode 1999-2001. De resultaten van deze evaluatie hebben geleid tot de curriculumherziening, die hierboven reeds is 2
12/2004
Deze cijfers zijn exclusief het beperkte aantal geslaagde kandidaturen TEW dat voor de tweede cyclus koos voor een andere instelling dan de K.U.Leuven of UFSIA, waardoor de feitelijke slaagpercentages marginaal hoger liggen.
168
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
aangehaald. De studiedruk van de tweede kandidatuur werd verlicht door de opleidingsonderdelen aardrijkskunde en geschiedenis af te voeren en te vervangen door de activerende werkvorm van het seminarie economie en bedrijfseconomie. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met de studenten is gebleken dat de studenten in algemene lijnen tevreden zijn over de gevergde studietijd van het huidige curriculum. De studenten merken wel op dat het opleidingsonderdeel sociologie significant zwaarder is dan het opleidingsonderdeel psychologie, waarbij zij aangeven dat psychologie overgewaardeerd wordt in aantal studiepunten.
5.2. Studiebegeleiding en -advisering De dienst voor studieadvies is een eenmansdienst, bemand door een pedagoog. De informele en laagdrempelige karakter van de opleiding zorgt er voor dat vele studieproblemen op een informele wijze worden opgelost via een direct contact tussen de studenten en de staf. Een voltijds AAP-lid is binnen de subfaculteit TEW verantwoordelijk voor de studiebegeleiding en de interne kwaliteitszorg. Deze persoon neemt o.a. de voornoemde intake-gesprekken af. De commissie waardeert deze tijdsintensieve inspanningen en is van oordeel dat dergelijke gesprekken nuttig zijn om de banden tussen studenten en staf te versterken en reeds vroegtijdig een aantal problemen te diagnosticeren en de remediëren. De subfaculteit beschikt over twee ombudspersonen, om alzo de continuïteit in de dienstverlening te verzekeren. De ombudsdienst bemiddelt in typische examenproblemen, zoals de planning en organisatie van examens en eventuele betwistingen. De ombudspersonen hebben de commissie verzekerd dat ernstige meningsverschillen of betwistingen zeer zeldzaam zijn. Inhoudelijk worden in de week voor het academisch jaar een ‘opfrissingscursus wiskunde’ en een cursus ‘ICT-vaardigheden’ georganiseerd. Het leren kennen van nieuwe studenten en de sociale inbedding kan worden voorbereid door deel te nemen aan ‘de Anseremme weken’. De begeleiding van de studenten is over het algemeen individueel, maar in het begin van het academiejaar worden wel enkele groepssessies georganiseerd rond studiemethode en -planning. De monitoraten zijn opgericht als een extra begeleiding voor eerstejaarsstudenten en worden georganiseerd rond de belangrijkste opleidingsonderdelen (wiskunde, accountancy, algemene economie). De commissie spreekt haar lof uit over de uitstekende en individuele begeleiding van de studenten en de informele en gemoedelijke sfeer van de opleiding. Zij is van oordeel dat de subfaculteit een gezond evenwicht heeft gevonden tussen intensieve begeleiding en de keerzijde ervan: een eventueel gebrek aan zelfredzaamheid bij de studenten. Zij formuleert als aandachtspunt om ervoor te blijven waken dat
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
169
12/2004
dit evenwicht behouden blijft en dat de studenten voldoende maturiteit kunnen ontwikkelen om vlot door te stromen naar vervolgopleidingen.
6.
Afgestudeerden
De KULAK heeft als opstapcampus geen rechtstreeks afgestudeerden. Zoals echter vroeger reeds aangehaald, ondervinden de ‘afgestudeerden’ van de KULAK weinig problemen bij het aanvangen van de vervolgopleiding. Deze studenten zijn uitermate tevreden over de opleiding die zij genoten aan de subfaculteit TEW. Zij prijzen de intensieve studiebegeleiding, de kwaliteit van de opleidingsonderdelen en het sociale weefsel van de KULAK. Door de kleinschaligheid van de universiteit komen de studenten meer in contact met collega’s van andere faculteiten, waardoor hun horizon wordt verruimd. De meer sociaal geëngageerde studenten krijgen reeds in tweede kandidatuur volop de gelegenheid om een aantal functies in studentenorganisatie en sociale organisaties op te nemen.
7.
De opleiding als organisatie
De kandidataatsopleiding TEW-KULAK wordt tot 30/9/2004 bestuurd als een ‘feitelijke vereniging’ door UA en K.U.Leuven. De Interuniversitaire Bestuursraad K.U.Leuven – UA (UFSIA) bestaat uit 8 leden, wordt voorgezeten door de campusrector van de KULAK en neemt de beslissingen van financiële aard. De Academische Commissie TEW-KULAK bestaat uit 5 leden van UA en 5 leden van de K.U.Leuven, onder wisselend voorzitterschap van de decanen van de moederinstellingen. Op het niveau van de subfaculteit zelf is er gestructureerd overleg voorzien in de groepsraad TEW. Door het gebrek aan residerende ZAP-leden, komt deze groepsraad echter zelden bijeen. Binnen de subfaculteit is het “Onderwijs Management Team” opgericht, met vertegenwoordigers van studenten, AAP en ZAP leden. Tijdens de gesprekken met de verschillende geledingen van de subfaculteit heeft de commissie vastgesteld dat het Onderwijs Management Team goed functioneert, en problemen van onderwijskundige aard (programmering, de inhoud van de opleidingsonderdelen, onderwijsvernieuwing) efficiënt aanpakt. De specifieke constructie van de subfaculteit, met voornamelijk niet-residerende ZAP-leden vanuit UA en K.U.Leuven en een zeer beperkte AAP en ATP-omkadering, leidt in de visie van de commissie tot een behoefte aan een eigen identiteit. De commissie is van oordeel dat de autonomie met een scherp profiel van een organisatie belangrijk is voor de interne motivatie van zowel staf als studenten. Zij beveelt aan om toch een bepaald minimum aan residerende stafleden te voorzien, actief op de terreinen van onderwijs, onderzoek en regionale dienstverlening, die op relatief autonome wijze de eigen identiteit en profiel van de subfaculteit verder
12/2004
170
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
kunnen uittekenen. De commissie heeft dan ook met genoegen vernomen dat er twee profielvacatures zijn gepland voor residerende ZAP-leden vanaf het academiejaar 2004-2005.
8.
Gebouwen en infrastructuur
De KULAK-campus is een groene campus in het platteland. De leslokalen zijn zeer adequaat uitgerust en zijn ruim en helder. Alle belangrijke leslokalen beschikken over alle nodige faciliteiten, zoals beamer, internet-aansluiting, vaste computer, overhead projector, etc. Het aanbod van de bibliotheek voldoet aan de minimum-eisen van de commissie voor een kandidaatsopleiding. De commissie waardeert de aanwezigheid van ‘leerhoeken’ en informele ontmoetingsruimten voor de studenten, waar zij in alle rust en comfort zelfstandige groepswerken kunnen voorbereiden. De computerruimten zijn ‘state of the art’ uitgerust. De commissie waardeert het zeer ruime aanbod aan cursusmateriaal, examenvragen, zelfstudiepakketten, diagnostische toetsen, … die worden aangeboden via de elektronische leeromgeving. De sterke uitbouw van dit elektronische leerplatform is in de ogen van de commissie één van sterktes van de opleiding aan de KULAK. De commissie was onder de indruk van de taallaboratoria en waardeert de zware investeringen in deze moderne technologie. De ‘Virtuele Cassette Recorder’ (VACS) biedt alle mogelijkheden aan de studenten om hun luister- en spraakvaardigheid in te oefenen. Er is eveneens een uitgebreid aanbod aan elektronische woordenboeken en thesauri. Het practicum natuurkunde is goed uitgerust. De commissie pleit wel voor enige waakzaamheid, teneinde de opstellingen tijdig te moderniseren. De commissie was gecharmeerd door het studentendorp. Het studentendorp ligt op de campus en bestaat uit een aantal villaatjes, waarin telkens een 8-tal studenten resideren. Het studentendorp is voorbehouden voor de studenten van de tweede kandidatuur. De eerstejaars studenten kunnen verblijven in de peda. Naar analogie met de K.U.Leuven zijn de meeste studentenkamers voorzien van een goedkope internetaansluiting, in het kader van het ‘kotnet’-project.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Gegeven de specifieke structuur van de opleiding TEW aan de KULAK bestaat het docentenkorps hoofdzakelijk uit academici van de K.U.Leuven en de Universiteit Antwerpen, waarbij een gelijke onderwijsbelasting voor beide moederinstellingen wordt nagestreefd. Het academisch personeel dat specifiek de opleiding TEW aan KULAK als belangrijkste opdracht heeft is zeer beperkt. De staf bestaat uit drie
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
171
12/2004
halftijdse ZAP-leden, twee gedetacheerd vanuit de K.U.Leuven en één vanuit de Universiteit Antwerpen. Het academisch kader bestaat verder uit een FWOpostdoctorale onderzoeker (BAP) en vier voltijdse AAP-leden, waarvan echter slechts één praktijkassistent; de overige drie AAP-leden zijn doctorandi. Het berekenen van een student-staf ratio is in deze specifieke omstandigheden bijgevolg weinig zinvol. De commissie herhaalt haar standpunt om – zeker bij verder toenemende studentenaantallen – waakzaam te blijven dat voldoende kritische massa permanent aanwezig is op de campus, enerzijds om de kwaliteit van het onderwijs te verzekeren, anderzijds om de eigen identiteit van de subfaculteit in stand te houden. Het personeelsbeleid wordt voornamelijk in de moederinstellingen gevoerd. Bevorderingen en/of aanstellingen, alsmede de vacant verklaring van opleidingsonderdelen aan KULAK geschieden respectievelijk aan de K.U.Leuven of aan de Universiteit Antwerpen. De commissie waardeert dat de benoemingen aan KULAK even veeleisend zijn als aan de respectieve moederinstellingen, en heeft vastgesteld dat de aanstelling van de ZAP-leden met leeropdracht aan de KULAK zeer goed georganiseerd is.
10. Internationalisering In het kader van het voornoemd ‘seminarie economie en bedrijfseconomie’ wordt jaarlijks een reis naar London gemaakt. Er is ook een samenwerking met de Furmann University (Greenville, USA). Deze samenwerking bestaat uit een tweejaarlijkse uitwisseling (zomercursus) voor een periode van 10 dagen. Een 15-tal TEW-studenten nemen aan deze uitwisseling deel.De commissie beseft dat de mogelijkheden van een kandidaatsopleiding op het gebied van internationalisering eerder beperkt zijn, maar is toch van oordeel dat de internationalisering onvoldoende is, vooral gezien de mogelijkheden die vanuit beide moederuniversiteiten kunnen worden aangereikt. Indien KULAK vanaf 2004 enkel de eerste twee bachelorjaren zal aanbieden, is het misschien niet zinvol om een uitgebreid Erasmus-programma op te zetten, maar de studenten zouden wellicht gebruik kunnen maken van de mogelijkheden binnen de K.U.Leuven. Daarnaast heeft de subfaculteit voldoende decretale mogelijkheden om een aantal gastprofessoren aan te trekken of uit te zenden en een aantal opleidingsonderdelen door dergelijke docenten te laten verzorgen.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs De ‘residerende’ ZAP-leden aan de subfaculteit verblijven gemiddeld 3-4 dagen aan de KULAK, maar zijn verplicht minstens één dag per week aan de moederinstelling
12/2004
172
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
te verblijven, daar ten minste één opleidingsonderdeel te verzorgen, en actief te participeren aan het onderzoek en de dienstverlening van de vakgroep waaraan zij verbonden zijn. De commissie beoordeelt dit als een wijze regeling en onderschrijft de visie dat universitaire docenten een grote onderzoeksverbondenheid moeten blijven behouden. Het onderzoek ter plaatse is beperkt. Er is één FWO post-doctoraal onderzoeker en een drietal doctorandi. Ook deze onderzoekers verblijven regelmatig aan de moederinstelling en houden voeling met de recente stand van zaken in hun vakgroep. De commissie formuleert een genuanceerd oordeel. Het is verheugend dat de subfaculteit TEW actief onderzoek ter plaatse blijft bedrijven. Dit is overigens een cruciale voorwaarde om aan regionale dienstverlening te kunnen doen, wat in de ogen van de commissie een zeer belangrijke taak blijft van KULAK voor de ontwikkeling en identiteit van de streek. Anderzijds acht de commissie het toch wenselijk dat doctorandi en postdocs kunnen interageren met en functioneren in een volwaardige groep van economen, en is ze van oordeel dat de huidige onderzoekscapaciteit wellicht onvoldoende is om een volwaardige (geclusterde) onderzoeksgroep te vormen.
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. Het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport was aangehecht als bijkomend hoofdstuk aan de zelfevaluatierapporten van de UA en de K.U.Leuven. De commissie vindt dit enigszins opmerkelijk en is van oordeel dat dit niet bijdraagt tot de eigen identiteit van de KULAK TEW opleiding. Het zelfevaluatierapport was overigens te summier; de commissie heeft veel informatie nog ter plaatse gekregen.
12.2. De interne kwaliteitszorg De interne kwaliteitszorg binnen de subfaculteit wordt verzorgd door een residerend lid van het AAP. Het Onderwijs Management Team (OMT) is verantwoordelijk voor de implementatie van de onderwijsvernieuwing, met als 2 belangrijkste accenten de elektronische leeromgeving en de begeleide zelfstudie. De commissie is van oordeel dat – vooral door de kleinschaligheid en het directe contact tussen studenten en staf – de kwaliteitszorg goed functioneert. De curriculumherziening van 2001 heeft een aantal onevenwichtigheden in het programma weggewerkt. Voorzichtigheid is geboden bij de uitvoering van de nieuwe bamaprogramma’s vanaf 2004-2005, gezien het aantal studiepunten van de meeste opleidingsonderdelen is gewijzigd. De commissie stelt voor dat het OMT dit zeer nauwgezet opvolgt.
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
173
12/2004
De jaarlijkste docentenevaluaties zijn – naar analogie met de K.U.Leuven – voor enige tijd opgeschort. De commissie is echter van oordeel dat de instrumenten en de timing van de K.U.Leuven niet zomaar moeten worden overgenomen en dat de KULAK en/of de subfaculteit TEW haar eigen kwaliteitseisen zou moeten ontwikkelen, afgestemd op de specifieke omstandigheden van het kleinschalig onderwijs. De commissie waardeert in deze het jaarlijks door de KULAK georganiseerde ‘tevredenheidsonderzoek’ bij de studenten, waardoor eventuele knelpunten in elk jaar vroegtijdig kunnen worden opgespoord en geremedieerd. De belangrijkste opmerkingen van de vorige visitatiecommissie (1995) zijn voortvarend en efficiënt geremedieerd en hebben o.a. tot de voornoemde curriculumherziening geleid. De commissie waardeert dit.
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen In het algemeen beoordeelt de commissie de kandidatuuropleiding TEW aan de KULAK als zeer goed. De sterke punten van de opleiding zijn de interactieve werkvormen, de intensieve en individuele begeleiding, de uitstekende onderwijsleersituatie en examens, de goede infrastructuur, de studeerbaarheid van het programma en het enthousiasme en werkdrift van de studenten. De commissie heeft waardering voor de duidelijkheid en de helderheid waarmee de subfaculteit TEW aan de KULAK zich profileert als een opstapcampus. In de bamaprogramma’s heeft de universiteit rekening gehouden met de vraagbeperkingen met betrekking tot de uitbouw van een volwaardige bachelor-campus. De commissie respecteert deze keuze. De subfaculteit levert alle inspanningen om de studenten maximaal te begeleiden en te helpen, zonder te zeer te bemoederen. De commissie waardeert de monitoraten, de uitstekende werkcolleges in groepjes van 20 studenten, de uitgebreide implementatie van het elektronisch leerplatform, de activerende werkvormen (o.a. in het seminarie economie en bedrijfseconomie), het talenonderwijs, de invulling van het natuurkunde practicum, het intake-gesprek, de proefexamens en de goede en informele contacten tussen studenten, assistenten en docenten. Al deze aspecten wijzen op de focus van de subfaculteit op onderwijsbegeleiding en het maximaliseren van het studierendement. De subfaculteit voert in de visie van de commissie een pro-actief en dynamisch recruterings- en profileringsbeleid. De invoering van de optie handelsingenieur was een strategisch zeer gunstige zet. De personalisering van de recruteringsbrieven aan abituriënten is een goed voorbeeld van de profilering van de campus als een studentvriendelijke leeromgeving. Deze inspanningen hebben geleid tot een significante verhoging van de instroom van de studenten. De commissie waardeert ook de duidelijke streefcijfers van de faculteit (rond 120 generatiestudenten aan de huidige personeelsbezetting) met betrekking tot het recruteringsbeleid.
12/2004
174
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
De commissie beoordeelt de opbouw en de inhoud van het programma als een positief aspect van de opleiding. De curriculumherziening van 2001 heeft geleid tot een evenwichtige verdeling van de studiedruk, en de invoering van een aantal activerende werkvormen. De commissie waardeert in het bijzonder de verregaande integratie van de kwantitatieve en methodologische opleidingsonderdelen in de andere delen van het programma. Het programma heeft –dankzij de UA-K.U.Leuven joint-venture – een eigenheid gekregen, waarvan de commissie vreest dat deze mogelijk vanaf 2004 gedeeltelijk verloren kan gaan. Echter, het blijkt dat de KULAK de specifieke pedagogische invulling van de opleidingsonderdelen nog steeds kan bepalen. De commissie heeft ook lof voor de algemene onderwijsleersituatie: de goede kwaliteit van het cursusmateriaal (té goed?), de laagdrempeligheid van de toegang tot de staf, de uitstekende kwaliteit van de examens, waarbij de student steeds de gelegenheid krijgt een mondelinge toelichting te verstrekken. De subfaculteit TEW is in de ogen van de commissie gezegend met sterk gemotiveerde studenten die bewust gekozen hebben voor de kleinschaligheid van de KULAK. Het viel de commissie op dat er een sterk sociaal netwerk is bij de studenten en dat zij elkaar sterk motiveren. De overgang naar de vervolgopleidingen in Antwerpen of Leuven verloopt zonder noemenswaardige problemen. De gebouwen zijn uitstekend uitgerust en gelegen in een groene campus aan de rand van Kortrijk. Het studentendorp, de zeer moderne taallaboratoria, de adequaat uitgerust computerklassen en het sterk geïmplementeerde elektronische leerplatform worden door de commissie als zeer goed geëvalueerd. De commissie waardeert ook de verplichte wetenschappelijke verankering van de stafleden in de faculteit van één van de moederinstellingen. Het internationaliseringsbeleid van de subfaculteit is onvoldoende, zeker gezien de mogelijkheden die de moederinstelling kan bieden. De commissie waarschuwt voor de gevolgen van een zwak internationaliseringsbeleid in een verbredende Europese context. De algemene structuur van de KULAK-campus en van de subfaculteit TEW roept bij de commissie ook enige vragen op. De commissie pleit er in ieder geval voor om te zorgen voor voldoende kritische massa van het residerend ZAP om de essentiële taken van regionale dienstverlening, regionale innovatie en toegepast onderzoek te kunnen blijven vervullen. Deze minimale kritische massa moet ook garant staan voor een eigen identiteit en eigen profiel van de KULAK opleiding, waarin eigen accenten kunnen worden gelegd, onafhankelijk van de moederinstelling. Het beëindigen van de samenwerking tussen K.U.Leuven en UA bij het inrichten van de opleiding TEW aan de KULAK is wellicht op onderwijsvlak een verarming, en zal de afhankelijkheid van de moederinstelling vergroten. Bovendien leidt de invoering van de bamastructuur, waarbij de KULAK ervoor heeft geopteerd om slechts 1 of 2 bachelorjaren aan te bieden, tot een situatie waarbij de student die de KULAK verlaat niet langer een uitstroom- of doorstroomdiploma in handen heeft.
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
175
12/2004
De commissie pleit er voor om garant te staan dat de studenten vanuit KULAK naar alle Vlaamse universiteiten kunnen doorstromen. De commissie suggereert dat KULAK zich zou kunnen profileren naar het model van de Amerikaanse Colleges, waar kleinschalig hoog kwalitatief onderwijs wordt aangeboden. In deze visie is de kwaliteit van de uitstromers van dergelijk hoog niveau dat elke universiteit met genoegen deze studenten een vervolgopleiding wil aanbieden. De onderwijsvernieuwing ten slotte roept bij de commissie gemengde gevoelens op. Enerzijds is het duidelijk dat activerende en interactieve werkvormen worden gehanteerd en dat de voordelen van de kleinschaligheid zeer goed worden benut. Anderzijds zijn aan de KULAK alle randvoorwaarden aanwezig (gemotiveerde studenten en goede staf) voor een experimentele onderwijsvernieuwing. Deze unieke kans wacht om te worden aangegrepen…
12/2004
176
Katholieke Universiteit Leuven – campus Kortrijk (KULAK)
Limburgs Universitair Centrum De opleidingen toegepaste economische wetenschappen, handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica
Woord vooraf Het universiteitendecreet (1991) heeft de integratie van de vroegere Economische Hogeschool Limburg in het LUC en haar omvorming tot faculteit TEW mogelijk gemaakt. Deze geleidelijke integratie heeft geleid tot het afleveren van de eerste diploma’s licentiaat TEW in 1995 en de eerste diploma’s handelsingenieur en handelsingenieur in de beleidsinformatica in 1996.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
1.1.
Algemene doelstellingen
De algemene doelstellingen van de drie opleidingen binnen het studiegebied toegepaste economische wetenschappen worden in het zelfevaluatierapport als volgt beschreven. De opleidingen in het studiegebied TEW zijn gericht op de economische activiteiten van ondernemingen en bedrijfsmatig geleide organisaties. Ze beogen het kunnen analyseren, verklaren en beheersen van de economische en bedrijfskundige rationaliteit in al die activiteiten. De opleiding heeft tot doel de ontwikkeling van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en van vakspecifieke kennis en inzichten. De afgestudeerde moet in staat zijn een functie op te nemen op de arbeidsmarkt als beginnend onderzoeker of als beginnend beroepsuitoefenaar in een beleidsondersteunende functie in een organisatie of in een functie op managementniveau.
Limburgs Universitair Centrum
177
12/2004
De afgestudeerde moet kunnen functioneren in een steeds evoluerende internationale maatschappelijke context. De studie is gericht op het zelfstandig en met voldoende deskundigheid kunnen aanwenden van kennis en vaardigheden om economische en bedrijfskundige (complexe) vraagstukken te identificeren, te definiëren, een oplossing te ontwikkelen en te implementeren. Het doel is dat de student/afgestudeerde een kritische houding kan aannemen ten opzichte van zijn eigen leerproces op cognitief, affectief, sociaal en moreel vlak. (…) Het wetenschappelijk karakter van de opleiding heeft als doel de afgestudeerde/student een reeks algemeen wetenschappelijke competenties te laten verwerven. (…) De opleiding beoogt een internationale verankering. Het doel is dat minstens 25% van de derdejaars een semester aan een buitenlandse universiteit studeren (…). Andere instrumenten voor internationalisering zijn onder meer stages en projecten in het buitenland, het vreemdetalenonderwijs, de internationale dimensie van de inhouden van de opleidingsonderdelen, intensieve programma’s en vormen van virtuele mobiliteit. De commissie waardeert de sterk geëxpliciteerde en gemotiveerde doelstellingen en de aandacht van de faculteit voor internationalisering en uitwisseling van studenten, waarbij een duidelijk streefcijfer voorop wordt gesteld. Zij heeft een bijzondere appreciatie voor aandacht die aan de onderwijsleersituatie wordt geschonken. De commissie is van oordeel dat het concept van begeleide zelfstudie, dat de kern vormt van het onderwijsleerproces, geen dode letter is gebleven. Zij heeft tijdens de visitatie kunnen vaststellen dat de begeleide zelfstudie in hoge mate is geïmplementeerd in de kandidaatsopleidingen en dat aan alle randvoorwaarden is voldaan om de begeleide zelfstudie succesvol in praktijk te brengen. De commissie onderschrijft het onderwijsconcept “van begeleide zelfstudie tot autonoom leren”, dat de studenten o.m. tracht te doen evolueren van prestatiegerichtheid naar leergerichtheid. De commissie waardeert eveneens de zeer expliciete doelstellingen in verband met internationalisering en stelt dat een streefcijfer van 25% voor de uitwisseling van studenten een ambitieus maar realiseerbaar cijfer is. Hoewel de commissie erkent dat de opleidingen TEW, HI en HIBI een bedrijfseconomische finaliteit hebben, stelt zij de sterke profilering van deze opleidingen als academische management opleidingen vast. De commissie heeft in haar domeinspecifiek referentiekader gesteld dat de opleidingen TEW, HI en HIBI in essentie economische opleidingen zijn. Zij is van oordeel dat de academische opleidingen TEW, HI en HIBI gestoeld moeten zijn op een grondige en brede algemeen-economische component, die de functioneel-economische opleidingsonderdelen voeden. De commissie oordeelt bijgevolg dat de doelstelling van de opleidingen (“gericht op economische activiteiten van bedrijven”) zou moeten worden aangevuld met
12/2004
178
Limburgs Universitair Centrum
“steunend op of gevoed door een micro-economische basis”. De commissie besluit dat de huidige doelstellingen van de faculteit niet volledig overeenstemmen met het referentiekader dat de commissie heeft opgesteld.
1.2. Eindtermen Het zelfevaluatierapport omschrijft de eindtermen als ‘eindcompetenties’ en maakt een onderscheid tussen ‘vakoverschrijdende eindcompetenties’ en ‘vakspecifieke eindcompetenties’. De vakoverschrijdende eindcompetenties worden als volgt in het zelfevaluatierapport ingedeeld en gedefinieerd: – Algemene vakoverschrijdende eindcompetenties -
Leercompetenties: in het kader van de begeleide zelfstudie (gedeelde sturing) wordt van de student verwacht dat hij een aantal belangrijke leercompetenties ontwikkeld heeft. De afgestudeerde moet de leercompetenties die belangrijk zijn in een context van levenslang leren verder ontwikkeld hebben. Hij moet zelfstandig doelen kunnen stellen, in functie hiervan informatie kunnen verzamelen en verwerken, het eigen leerproces kunnen reguleren. (…) De afgestudeerde heeft zich een kritische houding eigen gemaakt wat betreft zijn persoonlijk leerproces. Dit zowel op cognitief, affectief, sociaal en moreel vlak. (…) Door deze reflecties moet de afgestudeerde ook inzicht krijgen in de eigen beroepsvoorkeuren en – mogelijkheden.
-
Cognitieve verwerkingscompetenties: de afgestudeerde moet nieuwe knelpunten in zijn vakgebied kunnen identificeren. Hij moet kritisch kunnen omgaan met uiteenlopende conceptuele denkkaders, algemene probleemstellings- en onderzoeksmethoden en vooral ook domeinspecifieke analyse- en oplossingstechnieken. (…) Dit met als uiteindelijk doel zich in zijn beroepssituatie te ontwikkelen tot een competent probleemoplosser.
-
Sociaal-interactieve competenties: de afgestudeerde moet een actieve bijdrage kunnen leveren aan het uitwerken van projecten in teamverband. Hij moet hierbij kunnen omgaan met verantwoordelijkheden, afspraken kunnen maken en nakomen en eventuele conflicten helpen aanpakken. Hij moet leiding kunnen geven aan individuen of aan een groep mensen en hierbij de gepaste leiderschapsstijl en -rollen kunnen hanteren. (…)
-
Ethische competenties: de afgestudeerde is in staat zijn beroepsleven en de kaders waarin dit afspeelt vanuit een ethische invalshoek te benaderen (…)
Limburgs Universitair Centrum
179
12/2004
– Wetenschappelijke eindcompetenties: de afgestudeerde moet spontaan een onderzoekende houding aannemen tegenover de economische en bedrijfskundige realiteit en de wetenschappelijke studie van deze realiteit. Hij moet een uitgebreide kennis hebben van onderzoeksmethoden en – technieken en in staat zijn om zelfstandig beleidsvoorbereidend en beleidsondersteunend studiewerk en praktijkgericht onderzoek te plannen, uit te voeren en erover te rapporteren. Hij moet m.a.w. zonder externe sturing informatie op een wetenschappelijke manier kunnen verzamelen, kritisch duiden en hierover op een zakelijke wijze rapporteren. (…) De vakspecifieke eindcompetenties worden aangebracht in opleidingsonderdelen die in 3 categorieën worden onderverdeeld: focus-, context- en ondersteunende opleidingsonderdelen. De focusopleidingsonderdelen zorgen voor inzichten in de functionele gebieden: algemeen strategisch management, accounting, fiscaliteit, marketing, human resource management. De contextopleidingsonderdelen verschaffen inzicht in de verscheidenheid van relaties tussen organisaties en hun omgeving. Het gaat hierbij in de eerste plaats om economische relaties en verder ook om juridische, fiscale, politieke, sociale, tijdruimtelijke, ethische en psychologische contexten (…) In de licentiaatopleiding TEW wordt een meer diepgaande en uitgebreidere beheersing van enkele van die contexten nagestreefd. De ondersteunende opleidingsonderdelen betreffen de onderzoeksmatige informatieverwerving en de wiskundige en statistische bewerking ervan. Ook de economische en zakelijke taalbeheersing wordt heel belangrijk geacht. De commissie waardeert de wijze waarop de eindtermen van de opleiding zijn ontwikkeld, en specifiek de aandacht voor de begeleide zelfstudie en de sociale aspecten van het leren. De commissie beoordeelt het onderwijsmodel van de faculteit bijgevolg als uitstekend. Zij noteert de bijzondere aandacht die de verschillende opleidingen schenken aan de sociaal-interactieve en ethische competenties van de studenten. De commissie maakt de bedenking dat in haar oordeel de opleidingen wellicht te veel aandacht schenken aan het bijbrengen van vaardigheden (“de manier waarop de dingen gaan in bedrijven”) ten koste van een meer grondige academische en economische inbedding van het onderwijs. Zij vindt het merkwaardig dat microeconomie niet wordt vermeld in de ‘focusopleidingsonderdelen’ van de vakspecifieke eindcompetenties.
12/2004
180
Limburgs Universitair Centrum
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Het LUC heeft een gemeenschappelijke eerste kandidatuur voor de opleidingen TEW, HI en HIBI. Dit is volgens het zelfevaluatierapport een bewuste keuze, om de 18-jarige student nog niet onmiddellijk te dwingen een keuze te maken tussen TEW of HI. Tot het academiejaar 2000-2001 was het academiejaar in de kandidaatsjaren ingedeeld in drie periodes van tien weken, telkens gevolgd door een studie- en examenperiode (trimestersysteem). Met ingang van het academiejaar 2001-2002 is in het eerste kandidaatsjaar een nieuw onderwijssysteem ingevoerd, bestaande uit 4 blokken van zeven weken onderwijs, telkens gevolgd door twee weken studieen examenperiode. Vanaf de tweede kandidatuur wordt overgeschakeld naar een zuiver semestersysteem. De opleiding kent een groot gewicht toe aan het talenonderricht en biedt 4 vreemde talen aan. In het verleden werd ook een 5de taal aangeboden, zijnde het Italiaans. Gezien de wijzigingen in het talenaanbod beschrijven we hier de het talenonderwijs zoals gevolgd door een student die in de kandidaatsjaren met 2 talen is opgestart. In de gemeenschappelijke eerste kandidatuur en in de tweede kandidatuur bestaat het aanbod uit Engels, Frans, Duits en Spaans. De student kiest twee talen uit dit aanbod en volgt deze talen gedurende de twee kandidaturen voor een totaal van 8 studiepunten. De derde taal nemen de studenten op in het derde jaar voor 4 studiepunten. In de tweede licentie TEW bedraagt de omvang van het talenpakket 8 studiepunten, bestaande uit 4 studiepunten voor de derde taal en 4 studiepunten als vervolg op de talen die gekozen werden in de kandidaturen. De handelsingenieurs volgen in het tweede graadsjaar de derde taal voor 3 studiepunten en in het derde graadsjaar de eerste twee talen voor 5 studiepunten. Voor de handelsingenieurs in de beleidsinformatica is het gewicht van het talenonderricht in het derde graadsjaar gereduceerd tot 3 studiepunten. Samengevat volgen de studenten TEW en HI dus voor 28 studiepunten talenonderricht, de studenten HIBI voor 26 studiepunten. De opleiding heeft ook ruime aandacht voor de sociale en gedragswetenschappelijke opleidingsonderdelen. Sociologie wordt 2 maal aangeboden: sociologie en demografie in eerste kandidatuur (6 studiepunten), gevolgd door economische sociologie (3 studiepunten) in tweede kandidatuur TEW. Psychologie in de eerste kandidatuur (4 studiepunten) wordt gevolgd door organisatiepsychologie (3 studiepunten) in de eerste licentie TEW en het eerste graadsjaar HI/HIBI. In het laatste jaar van elke opleiding wordt ethiek aangeboden (1 studiepunt). Het opleidingsonderdeel filosofie wordt niet aangeboden.
Limburgs Universitair Centrum
181
12/2004
De natuurwetenschappelijke en technologische opleidingsonderdelen in de opleiding handelsingenieur bestaan uit ‘warenkennis en technologie’ (tweede kandidatuur, 8 studiepunten), natuurkunde (eerste graadsjaar, 4 studiepunten), industriële scheikunde (eerste graadsjaar, 3 studiepunten) en industriële technieken en materialen (derde graadsjaar, 4 studiepunten). Het opleidingsonderdeel marketing is – op suggestie van de vorige visitatiecommissie – verschoven van de tweede cyclus naar de tweede kandidatuur. In de tweede licentie TEW kiezen de studenten één van volgende 5 majors (21 studiepunten): Accountancy&financiering, Beleidsmanagement, Integrerend Ondernemerschap, Internationaal zakenwezen en Marketing. Daarnaast kiezen ze een verbredende of verdiepende minor (9 studiepunten). In het tweede jaar HI kiezen de studenten één van volgende 5 majors: Accountancy&financiering, Marketing, Internationaal zakenwezen, Operationeel management en Technologie. De commissie heeft tijdens de gesprekken die zij met de studenten heeft gevoerd vastgesteld dat vooral het vroegere trimestersysteem maar ook het huidige blokkensysteem met begeleide zelfstudie een sterke attractiepool is voor de studenten. De commissie wenst haar waardering uit te spreken voor de durf waarmee dit onderwijsconcept is doorgevoerd. Ze heeft van de studenten vernomen dat een meerderheid van hen een voorkeur heeft voor het trimestersysteem, omdat het 7weken systeem toch wel een continue en grote druk legt op de studenten. De commissie is ervan overtuigd dat een trimestersysteem dezelfde voordelen heeft als het 7-weken systeem, maar wellicht de studenten iets meer ademruimte geeft. Een tweede belangrijke attractiepool van de opleidingen TEW, HI en HIBI aan het LUC is zonder twijfel het talenonderwijs. De commissie drukt haar waardering uit voor de aandacht die de opleidingen aan het talenonderwijs geven, het brede aanbod aan vreemde talen dat de studenten kunnen volgen, en de nadruk die wordt gelegd op het actieve gebruik van deze talen, via rondetafelgesprekken, trainingen in onderhandelingen en het verschaffen van een goed inzicht in de culturele verschillen tussen bevolkingsgroepen. De commissie is eveneens van oordeel dat in de tweede cyclus het major/minor systeem uitstekend is uitgebouwd, waarbij de studenten de keuze hebben uit een interessant aanbod van verbredende en verdiepende majoren en minoren. De commissie drukt echter enige bezorgdheid uit over de opbouw en de inhoud van de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen. Zij is van oordeel dat een academische opleiding in de toegepaste economische wetenschappen gevoed zou moeten worden door een brede economische basis. De ‘algemene economie’ wordt onderbelicht in het programma, ten voordele van een aantal bedrijfseconomische functionele domeinen. De commissie heeft de economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen in het programma TEW geanalyseerd en komt tot de samenvatting die in Tabel 1 is weergegeven:
12/2004
182
Limburgs Universitair Centrum
Tabel 1 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het lopende programma TEW aan het LUC. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 kan
5 + 5 = 10
-
-
-
7
2 kan
5 + 6 = 111
-
5
4
7
1 lic 2 lic
3+5=8 -
4 -
3 3
4 -
4 + 4 + 3 = 11 -
29
4
11
8
25
TOTAAL
De commissie rekent de domeinen accounting, financiering, organisatie en marketing tot de functionele domeinen van de bedrijfseconomie. Deze opleidingsonderdelen krijgen 52 studiepunten toebedeeld, met een bijzonder zware nadruk op de discipline accounting, die ongeveer de helft van het aantal studiepunten van de functionele domeinen vertegenwoordigt. De (algemene) economie, zoals microen macro-economie krijgt 25 studiepunten, terwijl het talenonderricht 28 studiepunten krijgt toebedeeld. Bovendien is het domein financiering, dat een belangrijke theoretische basis kan hebben, karig bedeeld in aantal studiepunten en in aantal contacturen, en is het onderricht in deze materie – bijna onvermijdelijk – bijzonder beschrijvend van aard. Daarnaast heeft de commissie enige bedenkingen bij de inhoudelijke invulling van een aantal economische opleidingsonderdelen. De commissie is van oordeel dat sommige van deze opleidingsonderdelen nogal abstract formalistisch worden ingevuld, terwijl de commissie het wenselijk zou achten dat de economische basisprincipes in een inleiding tot de economie op een meer inhoudelijke wijze worden voorgesteld. Met betrekking tot het profiel van de HI studenten heeft de faculteit ervoor gekozen om de richting HI vooral te focusseren op kwantitatieve benaderingen in de richting van operationeel management en logistiek. De commissie aanvaardt deze keuze, maar heeft ook vragen bij de invulling en het gewicht van de wetenschappelijke en technologische opleidingsonderdelen. De commissie hanteert bij haar visitaties een strikte interpretatie van het begrip “technologische opleidingsonderdelen”, omdat het deze interpretatie is waaraan de opleiding handelsingenieur haar unieke identiteit ontleent. Technologische opleidingsonderdelen dienen ingebed te zijn in de wetenschappen. Opleidingsonderdelen zoals operationeel management en technologie management in het curriculum worden door de commissie zonder meer gewaardeerd, maar in het kader van deze visitatie worden zij niet tot de technologische opleidingsonderdelen gerekend.
1
Het opleidingsonderdeel financiering heeft als inhoud jaarrekeninganalyse en wordt daarom door de commissie bij accounting gerekend.
Limburgs Universitair Centrum
183
12/2004
De commissie beseft dat de keuze van de gemeenschappelijke eerste kandidatuur een zeker uitstel betekent voor de wetenschappelijke en technologische opleidingsonderdelen (overigens ook voor de wiskunde), maar is toch van oordeel de specifieke structuur van het LUC, waar een kandidatuuropleiding exacte wetenschappen met alle bijhorende infrastructuur in hetzelfde gebouw is gehuisvest als de faculteit TEW, onvoldoende is benut. De commissie betreurt bijvoorbeeld het feit dat geen enkel wetenschappelijk practicum voorkomt in de verplichte opleidingsonderdelen. Sommige opleidingsonderdelen hebben daarenboven een verwarrende titel: het opleidingsonderdeel “Warenkennis en Technologie” in de tweede kandidatuur is in feite een basiscursus fundamentele chemie. De commissie heeft waardering voor de major ‘technologie’ in de opleiding HI, waar een pakket aan interessante wetenschappelijke en technologische opleidingsonderdelen wordt aangeboden. De aantrekkingskracht van deze major illustreert volgens de commissie de behoefte van de studenten aan een wetenschappelijke en technologische verdieping. In deze major is wel een practicum elektronica voorzien, georganiseerd door het departement natuurkunde van de faculteit wetenschappen. De commissie oordeelt dat dit practicum uitstekend is ingevuld.
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie De faculteit heeft een aantal jaren geleden een volledig nieuw onderwijsconcept ingevoerd: de begeleide zelfstudie via gedeelde sturing. Het nieuwe systeem werd geleidelijk, jaar per jaar, ingevoerd. Op het moment dat de visitatiecommissie de faculteit bezocht, was de begeleide zelfstudie operationeel in de kandidaturen, de eerste licentie TEW en het eerste graadsjaar HI en HIBI. De commissie spreekt een zeer gunstig oordeel uit over de onderwijsleersituatie en de werkvormen. In het kader van het onderwijsconcept begeleide zelfstudie (gedeelde sturing) heeft de faculteit het aantal uren hoorcollege gereduceerd en vervangen door activerende werkvormen, werkcolleges, responsiecolleges, groepswerken. In de eerste kandidatuur is daarenboven het blokkensysteem ingevoerd. Per blok van 7 weken worden slechts een beperkt aantal opleidingsonderdelen aangeboden; elk blok is vergezeld van een ‘blokboek’, waarin het studietraject, de doelstellingen en de verwachte vooruitgang van de studenten voor elk opleidingsonderdeel wordt beschreven, alsmede opdrachten en typische examenvragen. In de hogere jaren geldt het zuivere semestersysteem. De commissie is van oordeel dat het onderwijsconcept van de begeleide zelfstudie in de kandidaturen goed is uitgewerkt. Uit de gesprekken met docenten, assistenten en docenten kan de commissie concluderen dat de studenten zich goed voorbereiden op de contactmomenten, en over het algemeen het studietraject zeer goed opvolgen. Door de werking in kleine groepjes in alle werkvormen behalve de hoorcolleges, houden docenten en assistenten de vinger aan de pols en kunnen zij vroegtijdig
12/2004
184
Limburgs Universitair Centrum
remediëren. De commissie benadrukt de gunstige gevolgen van een systeem waarin de studenten reeds vanaf het begin van hun opleiding worden geconfronteerd met zelfwerkzaamheid, groepswerk, mondelinge en schriftelijke rapportering in groep en peer-assessment. De laagdrempeligheid van de staf draagt in de visie van de commissie in hoge mate bij tot het succes van de begeleide zelfstudie. Naast formele spreekuren, waarin elke docent beschikbaar is voor de vragen van de studenten, is er een hoge interactiegraad tussen docenten en studenten, via allerlei informele kanalen, zoals spontane gesprekken, en vragen via het elektronisch leerplatform of email. De commissie heeft o.a. de talenpractica bezocht en spreekt haar waardering uit over de manier waarop het talenonderwijs is georganiseerd. Het concept van de geregistreerde groepsdiscussies, waarbij 6 keer 8 studenten aan een ronde tafel onderhandelen, waarna een aantal gesprekken worden teruggekoppeld aan de groep, heeft de aandacht van de commissie getrokken. Ook de zelfgemaakte videoopnames van respectievelijk een ‘fout’ en een ‘goed’ interview zijn volgens de commissie uitstekende illustraties van goedkope maar zeer efficiënte werkvormen. Het onderwijsconcept ‘begeleide zelfstudie’ is in de eerste licentie nog maar sinds dit academiejaar ingevoerd en de commissie heeft kleine kinderziekten vastgesteld. Het aantal hoorcolleges is nog relatief groot, waardoor het studenten onder tijdsdruk staan om de verschillende andere opdrachten tijdig af te ronden. De faculteit kiest bewust voor een geleidelijke afbouw van het dirigerend karakter van de studietrajecten en geeft de docenten meer vrijheid in de uitwerking van het onderwijsconcept. De commissie onderschrijft de eerste optie en stelt dat de zelfwerkzaamheid en eigen initiatief van de studenten in de hogere jaren inderdaad een toenemend belang moet krijgen. De commissie weerspreekt echter de tweede optie en is van oordeel dat het concept van begeleide zelfstudie op een meer dwingende manier moet worden opgelegd, ook aan de docenten. De commissie heeft vastgesteld tijdens haar gesprekken met de studenten dat het in standhouden van een mengvorm, waarbij sommige docenten nog met klassieke hoorcolleges werken, zeer verwarrend is voor de studenten, die immers in de kandidaturen zijn opgeleid in een integraal en consequent systeem van begeleide zelfstudie.
2.3. Toetsing en examinering De commissie heeft de examenvragen bestudeerd en spreekt een positief oordeel uit. De examenvragen zijn gevarieerd, en de docenten geven aandacht aan een goede spreiding van de examenvragen, zowel wat betreft de leerinhoud, de competenties (kennis, inzicht, toepassing) als de examenvorm (open vragen, gesloten vragen, objectieve studietoetsen,…). De studenten worden fair beoordeeld en brengen dat zelf ook tot uiting. De commissie heeft van de studenten wel vernomen dat zij graag, maar dan wel dwingend, meer mondelinge examens zouden krijgen. De commissie ondersteunt
Limburgs Universitair Centrum
185
12/2004
deze wens als alternatieve bevragingsvorm voor een aantal opleidingsonderdelen, al dan niet gecombineerd met een schriftelijke voorbereiding.
2.4. Bamahervormingen De faculteit heeft besloten om bij de invoering van de bamahervormingen het blokkensysteem van 7 weken terug af te schaffen en het zuivere trimestersysteem (het 10-weken systeem) in te voeren. Dit geldt alleen voor de eerste kandidatuur. De hogere jaren hebben een semestersysteem. De commissie gaat akkoord met deze keuze, en meent dat het trimestersysteem dezelfde voordelen biedt als het blokkensysteem, waardoor het een belangrijke attractiepool en profieleigenschap van de faculteit zal blijven, maar studenten iets meer respijt gunt. De commissie heeft de (voorlopige) bamaprogramma’s ingekeken. Zij heeft vastgesteld dat het opleidingsonderdeel wiskunde terugvalt van 8 naar 6 studiepunten en dat ook de verschillende talen studiepunten moeten inleveren, hoewel zij nog steeds sterk vertegenwoordigd blijven en 18 studiepunten krijgen toebedeeld in de bachelor TEW en HI en 12 studiepunten in de bachelor HIBI. De commissie heeft eveneens de (bedrijfs)economische opleidingsonderdelen bestudeerd en komt tot analyse die in Tabel 2 is opgenomen. Tabel 2 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma TEW aan het LUC Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 ba
6+3=9
-
3+3=6
-
6
2 ba
6
6
6
6
6
3 ba
3
6
-
-
3+3+3=9
TOTAAL
18
12
12
6
21
De commissie heeft vastgesteld dat het onevenwicht in het programma gedeeltelijk is weggewerkt in de nieuwe bamavoorstellen, maar blijft hopen dat de scheiding tussen bedrijfseconomie en algemene economie verder verdwijnt en dat de bedrijfseconomische functionele domeinen meer complementair worden geënt op een economische basis. In de opleiding HIBI is een sterke informaticacomponent aanwezig. De commissie waardeert dit, maar vindt de oriëntering toch nogal eenzijdig. Zij mist een aantal opleidingsonderdelen die haar bijzonder nuttig lijken voor een handelsingenieur in de beleidsinformatica. Zij suggereert o.a. ‘intellectueel eigendomsrecht’, ‘beveiliging’ en ‘mediarecht’.
12/2004
186
Limburgs Universitair Centrum
Door het gemeenschappelijk houden van de eerste bachelor, stelt de commissie de vraag om na te denken over de prijs van de polyvalentie, in concreto de directe concurrentie met de professionele bacheloropleiding die op dezelfde campus gelegen zijn en de concurrentie met de zeer scherp geprofileerde bacheloropleidingen van een aantal andere Vlaamse universiteiten. De commissie suggereert dat de bamahervormingen een unieke gelegenheid vormen om het profiel van de opleiding verder te diversifiëren. Een specifieke bacheloropleiding TEW, optie internationale economie, met minder wiskunde en een verplichte stage in het buitenland zou wellicht een aantal abituriënten kunnen aanspreken, en combineert een aantal van de sterktes van de faculteit, zijnde de aandacht voor internationalisering, voor talen en voor stages.
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling krijgt een gewicht van respectievelijk 15, 16 en 17 studiepunten voor de opleidingen TEW, HIBI en HI. Het aantal studiepunten, werd op voorstel van de vorige commissie tot deze waarden verhoogd. De studenten kiezen het onderwerp van hun eindverhandeling op basis van een ‘onderwerpenlijst’ en een ‘eindverhandelingenbeurs’. De beoordeling van de eindverhandeling bestaat uit twee componenten: 12 punten op basis van het geschreven stuk en 8 punten op basis van de mondelinge verdediging. De jury wordt samengesteld uit twee interne juryleden en één extern jurylid. Volgens het zelfevaluatierapport garandeert de aanwezigheid van een extern jurylid dat de eindverhandeling ook vanuit niet-academische invalshoek wordt bevraagd en bediscussieerd. De commissie heeft een aantal eindverhandelingen bestudeerd, en beoordeelt de kwaliteit van de eindverhandelingen als behoorlijk. Tijdens de vorige visitatie waren nog geen eindverhandelingen van de nieuwe faculteit beschikbaar, maar drukte de toenmalige visitatiecommissie haar bezorgdheid uit over het beschrijvend karakter van de eindverhandelingen van de Economische Hogeschool Limburg, en de methodologische en wetenschappelijke onderbouw van het werk. Op basis van de beperkte steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft ingekeken blijkt dat deze euvels nog niet volledig zijn weggewerkt. In principe staat de commissie niet negatief tegenover praktisch gerichte eindverhandelingen, maar zij beklemtoont toch de noodzaak dat de studenten in hun scriptie een illustratie geven van het gewenste academische niveau. Daarom benadrukt de commissie het belang van methodologisch onderbouwde eindwerken, bij voorkeur ingebed in de onderzoeksstructuur van de faculteit.
Limburgs Universitair Centrum
187
12/2004
De commissie waardeert de procedure van de evaluatie van de eindverhandelingen, waar telkens ook een externe (bedrijfs)assessor bij wordt betrokken. De studenten verdedigen hun eindwerk mondeling en alle juryleden beschikken over duidelijke criteria voor de quotering.
3.2. Stage De stage is een verplicht opleidingsonderdeel, behorende tot het curriculum van de eerste licentie TEW, het eerste jaar HI en het eerste jaar HIBI. De stage wordt gehonoreerd met drie studiepunten. De studenten lopen stage tijdens de paasvakantie van het tweede kandidaatsjaar TEW of HI en/of tijdens de zomervakantie na het tweede kandidaatsjaar. Elke student loopt minstens 3 weken stage (= 15 werkdagen); de studenten die voor een Franstalige stage kiezen hebben een stagetijd van minstens 4 weken. Om Franstalige stages mogelijk te maken heeft de faculteit contacten met een 40-tal bedrijven en instellingen in Wallonië, Brussel en Frankrijk. De commissie waardeert de keuze van de faculteit voor een verplichte stage en erkent dat deze stage wellicht een typisch profielelement is van de opleidingen aan het LUC. Zij is van mening dat de stage goed is georganiseerd en waardeert met name de inspanningen die de faculteit levert om stages aan te bieden in anderstalige gebieden, zoals Wallonië en Noord-Frankrijk. De studenten hebben de gelegenheid om zelf een stageplaats voor te stellen, maar worden vanuit de faculteit ondersteund in hun keuze. De stage is redelijk vroeg in het curriculum geprogrammeerd. De commissie oordeelt dat het einde van het tweede jaar wellicht de beste keuze is, teneinde de studenten voldoende gelegenheid te bieden om te participeren in een Erasmus uitwisseling.
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten Uit de gegevens van het ‘statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs’, schooljaar 2001-2002 blijkt dat de faculteit TEW van het LUC een marktaandeel vertegenwoordigt van 18.7 % van de Vlaamse universitaire opleidingen economische wetenschappen, waardoor zij de derde plaats bekleedt. Indien men de hogescholen die 2-cyclus opleidingen handelsingenieur en handelswetenschappen aanbieden meetelt in de berekeningen, heeft het LUC een marktaandeel van 10.3 %. Het LUC heeft een gemeenschappelijke eerste kandidatuur voor de opleidingen handelsingenieur en toegepaste economische wetenschappen. Er zijn bijgevolg alleen maar gegevens beschikbaar over het totaal aantal generatiestudenten in deze gemeenschappelijke kandidatuur. Grafiek 1 toont de evolutie van het aantal generatiestudenten gedurende de laatste 10 jaren.
12/2004
188
Limburgs Universitair Centrum
Grafiek 1 evolutie van de studentenaantallen (generatiestudenten) voor de gemeenschappelijke eerste kandidatuur van de opleidingen toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur aan Limburgs Universitair Centrum.
450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 92-93 93-94 94-95 95-96 96-97 97-98 98-99 99-00 00-01 01-02 02-03 03-04
Vanaf de tweede kandidatuur zijn de opleidingen TEW en HI aparte opleidingen. De studentenpopulatie in de verschillende jaren (tweede kandidatuur, licenties, ingenieursjaren) voor de periode 1992 – 2002 is gegeven in tabellen 3 en 4.
Limburgs Universitair Centrum
189
12/2004
Tabel 3 Hoofdinschrijvingen in de tweede kandidatuur en licenties TEW (Limburgs Universitair Centrum) # generatiestudenten2
1e kan TEW en HI
2e kan TEW
1e lic
2e lic
’92-’93
408
571
199
nb3
nb
’93-’94
296
416
248
218
nb
’94-’95
265
345
189
225
188
’95-’96
295
360
146
170
210
’96-’97
292
375
158
127
167
’97-’98
297
368
158
128
114
’98-’99
333
394
147
163
117
Academiejaar
’99-’00
351
444
182
140
151
’00-’01
376
464
174
156
137
’01-’02
301
390
170
145
147
’02-’03
261
335
169
153
143
’03-’04
225
289
120
160
133
Tabel 4 Hoofdinschrijvingen tweede kandidatuur en ingenieursjaren handelsingenieur (Limburgs Universitair Centrum) Acade# gene- 1e kan miejaar ratiestu- (TEWdenten1 HI)
12/2004
571
2e kan
1e 2e graad graad HI HI
’92-’93
408
’93-’94
296
’94-’95
265
’95-’96
295
360
91
’96-’97
292
375
69
’97-’98
297
368
91
30
58
’98-’99
333
394
119
43
32
’99-’00
351
444
93
45
43
’00-’01
376
464
127
38
’01-’02
301
390
152
74
3e graad HI
1e graad HIBI
2e 3e graad graad HIBI HIBI
nb
nb
nb
136
nb
nb
nb
416
141
100
nb
nb
9
nb
nb
345
106
81
97
nb
24
9
nb
51
85
90
31
25
6
56
65
70
16
30
25
58
21
20
25
58
29
21
18
31
42
30
19
45
42
38
44
26
35
46
32
38
40
’02-’03
261
335
121
97
77
32
14
37
33
’03-’04
225
289
107
69
107
66
8
18
34
2
Het aantal generatiestudenten van de gemeenschappelijke eerste kandidatuur.
3
nb: niet beschikbaar; dit studiejaar werd nog niet ingericht.
190
Limburgs Universitair Centrum
De evolutie van de instroom van de studenten in de gemeenschappelijke kandidatuur begint volgens de commissie stilaan zorgwekkend te worden. De faculteit erkent dat de huidige studentenaantallen aan de ondergrens liggen van de minimaal efficiënte schaal. De commissie kan alleen maar vaststellen dat de externe omgeving sterk verandert: de universiteit van Gent biedt vanaf volgend jaar een opleiding HI aan, de KULAK biedt een TEW-opleiding aan met optie handelsingenieur en de Provinciale Hogeschool Limburg, de Hogeschool Limburg en de Katholieke Hogeschool Limburg bieden vanaf volgend jaar allen professionele bachelors aan in de economische wetenschappen. Deze laatste hogeschool behoort bovendien tot de associatie rond de K.U.Leuven. De commissie moedigt de faculteit om een pro-actief en agressief recruteringsbeleid te voeren. Een scherp profiel en een uitgesproken focus op public relations zijn twee elementaire voorwaarden. De commissie verwijst naar haar voorstel bachelor TEW, optie internationale economie, als een mogelijke bijkomend profiel.
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
Grafiek 2 toont de slaagpercentages van de generatiestudenten van de gemeenschappelijke eerste kandidatuur TEW en HI. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur (TEW en HI) aan het Limburgs Universitair Centrum.
100%
80%
60%
40%
20%
0% 91-92
92-93
93-94
94-95
Limburgs Universitair Centrum
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
191
12/2004
Door de gemeenschappelijke eerste kandidatuur gecombineerd met een effectief verschil in de lengte van beide opleidingen (4 jaar voor TEW, 5 jaar voor HI) kan de gemiddelde studieduur en het studierendement niet berekend worden uitgaande van cohorten van de beginpopulatie. Tabel 5 toont daarom respectievelijk het aantal generatiestudenten in de gemeenschappelijke kandidatuur per cohorte en het aantal van deze generatiestudenten (absoluut en procentueel) dat uiteindelijk een diploma behaalt. Tabel 5 Studierendementen voor de opleidingen TEW en HI aan het Limburgs Universitair Centrum. Cohortejaar
# generatiestudenten
einddiploma-
einddiploma-
(gemeenschappelijke
rendement
rendement
kandidatuur)
(absoluut)
(%)
’92-’93
408
247
60,5
’93-’94
296
177
59,8
’94-’95
265
151
57,0
’95-’96
295
173
58,6
’96-’97
292
194
66,4
’97-’98
297
187
63,0
’98-’99
333
197
59,2
De commissie beoordeelt de slaagpercentages en studierendementen van de verschillende opleidingen als zeer behoorlijk. Het is voor de commissie duidelijk dat de effecten van de intensieve studiebegeleiding, de kleinschaligheid en het onderwijsconcept van gedeelde sturing hier volop hun vruchten afwerpen.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat de systemen van studietijdmeting goed zijn uitgewerkt aan de faculteit en consequent worden toegepast en gehanteerd om de verschillende opleidingsonderdelen in het programma te wegen. In 1995 werd een eerste grondige studie uitgevoerd, gebaseerd op het systeem van de paarsgewijze vergelijking. In 1996 werd door de faculteit een tijdschatting bij de studenten georganiseerd en in 2001 werd – naar aanleiding van de invoering van het nieuwe onderwijsconcept – een zeer grondige studietijdmeting uitgevoerd, gebaseerd op het systeem van het tijdschrijven. In 2002 werd een nog grondiger en algemener studie opgezet, in het kader van de convenantfinanciering van de Vlaamse overheid, waarbij het studietijdbeheer van de studenten wordt onderzocht.
12/2004
192
Limburgs Universitair Centrum
De commissie heeft lof voor de aandacht en de inspanningen van de faculteit voor grondige en objectieve studietijdmetingen. Zij heeft vastgesteld dat de resultaten van de studietijdmetingen consequent worden in rekening gebracht bij elke kleine en grote curriculumwijziging. Het groot aantal wijzigingen aan het curriculum gedurende de voorbije 10 jaar is voor de commissie een duidelijke illustratie van de gedrevenheid van de faculteit om het programma en de studietijd telkens weer aan te passen en te verbeteren, en zij heeft hier waardering voor.
5.2. Studiebegeleiding en -advisering Er zijn verschillende kanalen voor de informatieverstrekking aan abituriënten. Naast de gebruikelijke SID-in dagen en informatiedagen aan de universiteit, worden documentatiepakketten verstuurd naar de scholen van secundair onderwijs. De faculteit organiseert ‘lunchcauserieën’ om de directies van de scholen van secundair onderwijs te informeren, en individuele abituriënten en hun ouders kunnen steeds terecht op de dienst voor studieadvies. De commissie heeft waardering voor de openheid en objectiviteit waarmee deze voorlichting gebeurt. De faculteit schuift duidelijke normen naar voren betreffende de vooropleiding wiskunde en talen, waarbij 6 uur wiskunde per week als norm wordt genomen, zowel voor de opleiding TEW als HI. De faculteit organiseert septembercursussen wiskunde, informatica (computergebruik) en Engels. De inhaalcursus wiskunde mag door de kandidaat-studenten op infodagen gratis worden meegenomen. Deze cursus is ook bruikbaar als een instrument voor zelfstudie, bij een bijzondere nadruk op oefeningen en hun bijbehorende oplossingen. De alumni van de faculteit hebben een brochure samengesteld, “beroepen in de kijker”, om de abituriënten een beter beeld te geven van de jobinhouden en sectoren waarin ze terecht kunnen komen. De begeleiding van de eerstejaarsstudenten is uitstekend. De commissie heeft respect voor de inspanningen die de faculteit zich getroost om het nieuwe onderwijsconcept en de intensieve onderwijsbegeleiding zo volledig mogelijk in te vullen. Er zijn stafmedewerkers onderwijsvernieuwing aangeworven, die zich specifiek toeleggen op de implementatie van de nieuwe onderwijsmethodieken en die het proces nauwgezet opvolgen in termen van studietijd en rendement. Naast de docenten en assistenten, die verantwoordelijk zijn voor specifieke opleidingsonderdelen, beschikt de faculteit over mentoren. Dit zijn assistenten die een ‘coaching’-functie vervullen voor een groep van ongeveer 30 studenten. De mentor is niet alleen aanspreekbaar voor de individuele student, maar organiseert ook groepssamenkomsten die inhoudelijk voorbereid worden door de onderwijskundigen. Enkele belangrijke groepssamenkomsten zijn de kennismakings- en informatieactiviteit, de groepssessie rond studieplanning en het examenreglement en de attributiesessie, waar de studenten worden geholpen om de examenresultaten van het eerste blok te interpreteren.
Limburgs Universitair Centrum
193
12/2004
De ombudsfunctie wordt vervuld door professionale onderwijskundigen. Zij werken ook op continue basis voorstellen uit tot verbetering van het onderwijs. De commissie waardeert de initiatieven om de studenten te doen evolueren van ‘prestatiegerichtheid’ naar ‘leergerichtheid’. Samenvattend is het oordeel van de commissie bijzonder positief over de inspanningen en het hoge professioneel karakter van de studentenbegeleiding.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden De commissie beoordeelt de kwaliteit van de afgestudeerden als goed. De faculteit houdt gedetailleerde gegevens bij van haar afgestudeerden, waardoor een analyse gemaakt kan worden van de beroepenvelden waarin zij terecht komen en de functie die zij binnen organisaties bekleden. Uit deze analyse en de gesprekken die zij met alumni heeft gevoerd, concludeert de commissie dat de afgestudeerden van de faculteit TEW voornamelijk tewerkgesteld zijn in de domeinen van operational management en accounting, en dat meeste afgestudeerden een functie bekleden van stafmedewerker of middenkader. De studentenorganisatie AEISEC organiseert jaarlijks een ‘campus recruitment’ en informatieavonden over solliciteren. De afgestudeerdenvereniging LIEKOS organiseert regelmatig vormingsactiviteiten en bedrijfsbezoeken. De faculteit biedt een financiële ondersteuning aan de alumni-verenigingen en beheert een uitgebreide databank van afgestudeerden. De commissie heeft hier waardering voor. De commissie stelt vast dat het LUC op dit vlak zijn regionale functie goed vervult, dat de tewerkstellingsgraad van de afgestudeerden hoog is. Hoewel voor een aanzienlijk gedeelte van de afgestudeerde de startbaan zich buiten Limburg situeert, keren velen onder hen terug naar Limburg in de loop van hun carrière.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding De afgestudeerden zijn positief over de genoten opleiding. Zij zijn van oordeel dat het methodologische luik van de opleiding de laatste jaren beter is uitgebouwd en waarderen vooral de talenopleiding en de ondersteunende disciplines. De afgestudeerden kenmerken de genoten opleiding als ‘business-gericht’ en beoodelen de meeste opleidingsonderdelen als relevant voor hun huidige beroepspraktijk. De alumni merken op dat relatief weinig afgestudeerden als zelfstandige aan de slag gaan. Zij wijten dit ten dele aan een gebrek aan aandacht binnen de opleidingen
12/2004
194
Limburgs Universitair Centrum
voor ‘entrepreneurship’. De major integrerend ondernemerschap, een opvolger van de vroegere major KMO-management, komt hieraan ten dele tegemoet, maar de basisopleiding biedt volgens sommige afgestudeerden te weinig incentives om een zaak op te starten. De afgestudeerden van de voormalige EHL erkennen dat de opleiding sinds de integratie in het LUC geleidelijk meer diepgang heeft verworven, maar merken tegelijkertijd op dat het verschil relatief klein is, en dat ook de huidige opleiding sterk gericht is op bedrijfseconomie in het algemeen en management in het bijzonder.
7.
De opleiding als organisatie
Het LUC is georganiseerd volgens het matrixprincipe. Dit betekent dat de departementen niet zijn ondergeschikt aan de faculteiten. De faculteiten staan in voor de programmering en de evaluatie van het onderwijs, de departementen voor de uitvoering van het onderwijs. Voor het onderzoek ligt de primaire bevoegdheid bij de departementen. In de faculteit is de faculteitsraad het centrale beslissingsorgaan. In de faculteitsraad TEW zetelen 6 studenten. De faculteitsraad wordt geadviseerd over onderwijsaangelegenheden door de verschillende curriculumraden. In de faculteit TEW bestaan 6 curriculumraden, waarvan er 3 relevant zijn voor deze onderwijsvisitatie: de CR TEW-kandidaturen, de CR TEW-licenties en de CR HI en HIBI. In de bamastructuur komt er waarschijnlijk één CR Bachelor en een CR Master TEW en een CR Master HI/HIBI. De commissie is positief over de studentenparticipatie in de curriculumraden en de faculteitsraad. Zij heeft duidelijk de indruk dat de opmerkingen van de studentenvertegenwoordigers ernstig worden behandeld. De commissie heeft overigens de studentenvertegenwoordigers ontmoet en heeft vastgesteld dat zij allen zeer mondig zijn, en goed op de hoogte van de werking van de faculteit en de praktische problemen van de studenten. De commissie beveelt aan iets meer zorg te dragen voor een snelle terugkoppeling van remedies naar de studentenvertegenwoordigers. Zij pleit eveneens voor een grotere regelmaat in de vergaderingen van de curriculumraden. De commissie heeft toch vragen bij de slagkracht van een faculteit die formeel geen zeggenschap heeft over de departementen die het onderwijs toeleveren en over de onderzoeksactiviteiten van de docenten. Het is de commissie opgevallen dat de beslisregels van de faculteit zeer sterk op een consensus model gebaseerd zijn. De commissie pleit in deze context voor meer expliciete beslisregels en voor organen die bepaalde remediërende maatregelen kunnen nemen.
Limburgs Universitair Centrum
195
12/2004
8.
Gebouwen en infrastructuur
De faculteit TEW is gehuisvest in het centrale gebouw van het LUC, op een groene campus buiten Hasselt. Alle faculteiten en departementen zijn in ditzelfde gebouw ondergebracht, hetgeen in de visie van de commissie voordelen kan opleveren, ook voor de onderlinge interactie tussen studenten en professoren. De leslokalen zijn goed uitgerust, hebben een voldoende grote capaciteit en zijn voorzien van alle nodige multimediale middelen. De bibliotheek past goed in het concept van gedeelde sturing. Er zijn voldoende plaatsen voorzien waar de studenten in alle rust kunnen werken. Tegelijkertijd zijn er voldoende plaatsen waar de studenten in kleine groepjes een werk of presentatie kunnen voorbereiden. Het aanbod aan tijdschriften en wetenschappelijke werken voldoet aan de minimumeisen van de commissie. De commissie waardeert de inhaalbeweging die de faculteit heeft gemaakt om het aanbod van wetenschappelijke werken uit te breiden. Het aanbod aan wetenschappelijke tijdschriften is gestegen, vooral dankzij het Electron project, en is over het algemeen electronisch te raadplegen. De computerpractica zijn goed uitgerust. Ook hier is een lokaal voorzien waar de studenten in kleine groepjes kunnen werken. De computerlokalen zijn relatief klein en daardoor vrij warm. Het laboratorium natuurkunde behoort toe aan de faculteit wetenschappen en wordt gedeeld met studenten wetenschappen. Het is prima uitgerust. De commissie betreurt dat weinig (geen) ruimte is voorzien in het verplichte curriculum voor het aanleren van elementaire laboratoriumvaardigheden. De talenpractica zijn drieledig: er is een multimediaal centrum, een klassiek talenpracticum en een originele conversatieklas. De commissie waardeert de opzet van deze taallaboratoria.
9.
Personeel en personeelsbeleid
De faculteit beschikt over 51.8 VTE ZAP-leden en 27.25 VTE AAP-leden. Het ZAP-kader bestaat uit een grote fractie (meer dan 25%) vastbenoemde assistenten (zonder doctoraat), wat een gevolg is van de overname van de vastbenoemde assistenten van de Economische Hogeschool Limburg (EHL). Deze vastbenoemde assistenten verzorgen opleidingsonderdelen en worden tot het ZAP-kader gerekend. De student-staf ratio (aantal studenten / aantal ZAP leden) bedraagt 1211/51.8 = 23.38, waardoor het LUC aansluit bij het (gewogen) gemiddelde van de economische faculteiten aan de Vlaamse universiteiten dat 24.94 bedraagt. De verhouding AAP/ZAP bedraagt 0.54. Het aantal BAP-leden, assistenten buiten de werkingstoelagen, gefinancierd door de derde financiële geldstroom bedraagt 10.1
12/2004
196
Limburgs Universitair Centrum
VTE. Deze opmerkelijk lage waarde voor de AAP/ZAP ratio dient wel te worden geïntepreteerd binnen de specifieke context van de faculteit TEW, waar dus een groot aantal vastbenoemde assistenten tot het ZAP kader wordt gerekend. De commissie beoordeelt de student/staf ratio en de omvang van het personeel als goed. De studenten zijn ruim en goed omkaderd en krijgen alle werk- en responsiecolleges in kleine groepjes van 20 tot 30 personen. De staf is goed beschikbaar voor de studenten, via spreekuren, maar ook via allerlei virtuele en informele kanalen. De commissie heeft enkele reserves bij het personeelsbeleid en de kwaliteit van de staf. De onderzoeksoutput van de staf is zeer gevarieerd (zie 11 – de onderzoekscomponent van het onderwijs). De commissie heeft met genoegen vernomen dat de faculteit – sinds het begin van het academiejaar 2003-2004 – de minder actieve stafleden stimuleert om hetzij gebruik te maken van een aantrekkelijke vervroegde uitdiensttreding vanaf 60 jaar, hetzij hun onderzoeksdossier te versterken. De commissie spoort de faculteit aan om, ruim 10 jaar na de integratie van de EHL in de faculteit TEW, nu de laatste stappen in de academisering van de staf te zetten.
10. Internationalisering De faculteit heeft in de eindtermen een duidelijk streefcijfer naar voren geschoven voor de deelname aan internationale programma’s van haar studenten. Het streefcijfer bedraagt 25% van de derdejaarstudenten. Dit is ambitieus en de commissie waardeert dit. Het aantal effectieve deelnemers aan Erasmus uitwisselingen is de laatste jaren afgenomen tot zo’n 15% van de derdejaarsstudenten. Dit is volgens de faculteit o.m. te wijten aan de daling in het aanbod van Engelstalige uitwisselingen, door het verscherpte visumbeleid van de Britse regering. De commissie heeft vastgesteld dat afname van de participatiegraad in Erasmus uitwisseling een punt van zorg is voor de faculteit en waardeert de inspanningen van de faculteit om de Erasmus uitwisseling programma’s aantrekkelijker te maken voor de studenten. De laatste jaren zendt de faculteit gemiddeld 50 studenten uit en ontvangt zij tussen 40 en 60 gaststudenten. Naast de gebruikelijke kleine ongemakken van het niet volledig synchroon lopen van de programma’s in de gastinstelling, heeft de commissie positieve reacties gekregen van studenten die aan een Erasmus uitwisseling hebben deelgenomen. De faculteit organiseert ook een Engelstalig programma voor uitwisselingsstudenten, dat wordt gevolgd door een 45-tal gaststudenten. De mogelijkheid tot deelname van de Vlaamse studenten aan dit programma is een aantal jaren geleden wegens gebrek aan interesse afgeschaft. De commissie en de faculteit betreuren dit. In globo beoordeelt de commissie het internationaliseringsbeleid van de faculteit als goed en druk zij haar waardering uit voor de continue inspanningen van de
Limburgs Universitair Centrum
197
12/2004
faculteit om de studenten te stimuleren een gedeelte van de studie in het buitenland door te brengen.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs De commissie beoordeelt de onderzoekscomponent van het onderwijs als zeer gevarieerd. Een aantal vakgroepen verricht hoog kwalitatief onderzoek, maar is duidelijk dat er geen consistente onderzoekscultuur binnen de faculteit heerst. De commissie beseft dat de specifieke situatie van de jonge faculteit TEW waarin de Economische Hogeschool Limburg is geïntegreerd een aantal historische problemen met zich meebrengt, maar wijst erop dat de visitatiecommissie in 1995 tot een analoge aanbeveling kwam4 . De commissie beseft eveneens dat het ontbreken van faculteiten Rechtsgeleerdheid, Filologie en Politieke en Sociale Wetenschappen een onderzoeksgebonden onderbouw van deze opleidingsonderdelen bemoeilijkt, maar stelt toch met tevredenheid vast dat een aantal ZAP-leden goed onderzoek verrichten binnen deze functionele domeinen in nauwe samenwerking met andere universitaire faculteiten. In die zin impliceert de integratie van de verbredende disciplines binnen de faculteit TEW zeker niet per definitie een verlies aan onderzoekspotentieel. De faculteit levert jaarlijks 1 tot 3 doctoraten af. Dit blijft aan de lage kant. Zij heeft wel vastgesteld dat het aantal doctoraten in stijgende lijn gaat. De komende jaren verwacht de faculteit gemiddeld 5 afgeleverde doctoraten per jaar. De commissie moedigt de faculteit aan om het doctoraal onderzoek te blijven stimuleren. De commissie heeft waardering voor het internationaal karakter van de doctoraten. Een aantal van deze doctoraten zijn immers afgeleverd aan buitenlandse onderzoekers of in een vreemde taal gesteld. De commissie acht het essentieel dat elk lid van het ZAP-personeel actief betrokken is in de onderzoeksactiviteiten van de faculteit, waardoor de algemeen economische basis van de faculteit versterkt en de functionele domeinen inhoudelijk worden gevoed. De commissie herhaalt haar aanbeveling om, ook middels haar personeelsbeleid, de actieve participatie in onderzoek als een dwingende eis te formuleren.
4
12/2004
Verder beveelt de commissie aan om de bestaande onderzoeksdimensie binnen de faculteit verder uit te bouwen. De versterking van het wetenschappelijk potentieel binnen de faculteit kan immers een gunstige invloed uitoefenen op de kwaliteit van het onderwijs door onder meer verder de nadruk te leggen op de kritische ingesteldheid van de studenten ten opzichte van de bedrijfseconomische disciplines en methodologie. De onderwijsvisitatie HI-TEW, LUC, samenvatting van de conclusies en aanbevelingen, p. 188, VLIR, 1995.
198
Limburgs Universitair Centrum
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. Het zelfevaluatierapport De commissie drukt haar waardering uit voor het zelfevaluatierapport. Het is een kritisch en zeer informatief document dat vlot leesbaar is. Elke hoofdstuk wordt afgesloten met een sterkte-zwakte analyse. De commissie is van oordeel dat de faculteit een grondige introspectie heeft verricht en een goed zicht heeft op de sterke en zwakke punten van de eigen opleiding. De commissie was aangenaam verrast toen zij vaststelde dat zowel docenten, assistenten en studenten zeer goed op de hoogte zijn van de inhoud van het zelfevaluatierapport en er zelf ook actief aan hebben geparticipeerd. De commissie heeft waardering voor de openheid van de faculteit en de transparantie waarmee zij haar sterkes én tekortkomingen met de studenten analyseert. De faculteit heeft rekening gehouden met de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie, en het merendeel van de adviesen in praktijk gebracht. Het verschuiven van het opleidingsonderdeel marketing, het toekennen van een groter gewicht aan de eindverhandeling, het instellen van objectieve beoordelingscriteria voor de eindverhandelingen, het uitvoeren van uitgebreide studietijdmetingen zijn hier enkele concrete voorbeelden van. De commissie waardeert de inspanningen die de faculteit heeft geleverd om tegemoet te komen aan de suggesties van de vorige visitatiecommissie.
12.2. De interne kwaliteitszorg De commissie is van oordeel dat de interne kwaliteitszorg in de faculteit goed georganiseerd en gestructureerd is. Naast de faculteitsraad en de curriculumraad werd in 1999 een onderwijsmanagementteam samengesteld om de onderwijsvernieuwing voor te bereiden. De inspraak van de studenten wordt vooral gerealiseerd via de evaluatiegroepen. Jaarlijks wordt per studiejaar een evaluatiegroep samengesteld die bestaat uit leden van het onderwijzend personeel in het desbetreffende studiejaar, één studentenvertegenwoordiger per lettergroep (groep van ongeveer 30 – 40 studenten), de ombudspersoon en een onderwijskundige. De evaluatiegroep komt minstens één maal per onderwijsperiode (blok, trimester, semester) samen om de onderwijsverzorging te bespreken. Zoals reeds vroeger aangehaald worden de studenten verder ondersteund door een professionele ombudspersoon (onderwijskundige), mentoren en assistenten. Er worden grondige en systematische studentenbevragingen georganiseerd en er is een robuust systeem ontwikkeld voor objectieve studietijdmetingen. Onderwijskundigen zijn binnen de faculteit geïntegreerd voor de uitwerking van de onderwijsvernieuwing en de procesbewaking. De commissie heeft een hoge waardering voor de interne kwaliteitszorg en de bewaking van het onderwijsproces in het algemeen.
Limburgs Universitair Centrum
199
12/2004
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen De commissie beoordeelt de opleiding TEW aan het LUC als goed en de opleidingen HI en HIBI als voldoende. Zij heeft vastgesteld dat het LUC en de faculteit TEW onderwijs en onderwijsvernieuwing hoog in het vaandel dragen. Zij heeft bijgevolg een positief oordeel over alle aspecten die samenhangen met de onderwijsleersituatie, de toetsing en evaluatie, de studeerbaarheid, de slaagcijfers en de rendementen van de opleiding. De commissie waardeert de durf die de faculteit aan de dag heeft gelegd bij de invoering van de begeleide zelfstudie (gedeelde sturing) en het concept “van begeleide zelfstudie tot autonoom leren”. De laagdrempeligheid en de grote intrisieke onderwijsmotivatie van de staf is in de visie van de commissie één van de belangrijke factoren die het nieuwe onderwijsconcept tot een succes heeft gemaakt. De interne kwaliteitszorg en de bewaking van het onderwijsproces zijn uitstekend georganiseerd. De curriculumraden en de evaluatiegroepen leveren goed werk en krijgen voldoende input van de studentenvertegenwoordigers die de commissie als zeer mondig (outspoken) inschat. De terugkoppeling van de effectieve remediëringen naar de studenten kan wellicht nog wat verbeterd worden. De slaagcijfers en studierendementen zijn zonder meer uitstekend en zijn in de ogen van de commissie duidelijk een gevolg van de intensieve studiebegeleiding en vroegtijdige remediëring van eventuele problemen. De commissie geeft een pluim aan de onderwijskundigen en de ombudsvrouw, die allen zeer gedreven werken aan een verdere onderwijsvernieuwing en de ondersteuning van zowel studenten, assistenten als ZAP-leden. De commissie waardeert de keuze van de faculteit om een verplichte stage te organiseren. Zij heeft de indruk dat deze stages goed zijn georganiseerd, en apprecieert de inspanningen om ook stages in anderstalige gebieden aan te bieden. De commissie beoordeelt de kwaliteit van de afgestudeerden als goed, en heeft waardering voor de nauwe contacten die de alumni-verenigingen met de afgestudeerden onderhouden. Het LUC ondersteunt deze verenigingen financieel en beschikt over een uitgebreide databank met gegevens van alumni. De commissie heeft vastgesteld dat het LUC in deze zijn regionale functie goed vervult, dat de tewerkstellingsgraad van de afgestudeerden hoog is en dat het merendeel van de alumni actief zijn in Limburg. De commissie heeft waardering voor de focus op talenonderricht en de uitstekende manier waarop het talenonderricht wordt verzorgd, met ruime aandacht voor onderhandelingstechnieken en de culturele verschillen tussen de bevolkingsgroepen. De commissie heeft vragen bij het programma-aanbod ‘economie’ in alle opleidingen en in het aanbod ‘wetenschappen – technologie’ in het handelsingenieur opleiding. De commissie is van oordeel dat zowel de opleiding TEW, HI als HIBI moet
12/2004
200
Limburgs Universitair Centrum
vertrekken vanuit een grondige economische basis, die vervolgens de verschillende functionele domeinen van de toegepaste economie en de bedrijfskunde voedt. De commissie stelt met andere woorden dat het analytisch economisch apparaat centraal dient te staan in de opleidingen. Zij is van oordeel dat het onderwijsprofiel en het programma van de opleidingen aan het LUC de algemene economie als voedingsbodem onvoldoende belichten. Bepaalde individuele opleidingsonderdelen vertrekken daardoor ook eerder vanuit abstract formalistische argumenten dan vanuit algemeen economische principes. Concreet oordeelt de commissie dat de algemene economie een zwaarder gewicht moet krijgen in het programma en dat bepaalde functionele domeinen zoals accountancy in het huidige programma (en het bamaprogramma) te veel nadruk krijgen. De technologische component van de opleiding HI is relatief licht. De commissie is van oordeel dat de faculteit onvoldoende de mogelijkheden benut van de aanwezige expertise binnen de faculteit wetenschappen (in hetzelfde gebouw). Zij betreurt de volstrekte afwezigheid van wetenschappelijke practica in de basisopleiding handelsingenieur. De commissie waardeert de inspanningen die de faculteit heeft geleverd om de beoordeling van de eindverhandelingen te objectiveren, maar is tevens van oordeel dat de eindverhandelingen nog steeds te sterk gericht zijn op het oplossen van problemen van individuele bedrijven, waardoor soms het academisch gehalte van de thesis in het gedrang komt. De faculteit draagt in de visie van de commissie nog een zekere erfenis mee van de integratie van de Economische Hogeschool Limburg. De commissie heeft begrip voor het consensus beslissingsmodel dat in de faculteit heerst, maar stelt dat explicitering in sommige gevallen nuttig kan zijn. Zij pleit voor een aantal organen, zowel op het gebied van onderwijs als onderzoek, die respectievelijk de systematische invoering van de onderwijsvernieuwingen en de invoering van een consistent onderzoeksplan met een meer dwingend karakter kunnen opleggen. Ten slotte adviseert de commissie de faculteit om meer pro-actief in te spelen op de problematische ontwikkelingen betreffende de studenteninstroom, de banden met het bedrijfsleven actiever te onderhouden en voluit haar maatschappelijke rol te spelen als katalysator voor de regionale bedrijfsvernieuwing en als stimulans voor gedegen ondernemersschap.
Limburgs Universitair Centrum
201
12/2004
12/2004
202
Universiteit Gent De opleidingen economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen.
Woord vooraf De faculteit Economie en Bedrijfskunde (FEB) van de universiteit Gent heeft twee zelfevaluatierapporten ingediend, één voor de opleiding economische wetenschappen (EW) en één voor de opleiding toegepaste economische wetenschappen (TEW). In dit rapport worden beide opleidingen gezamenlijk behandeld. Indien bepaalde opmerkingen van de commissie specifiek betrekking hebben op één van de twee opleidingen, wordt dit expliciet in de tekst vermeld. De opleiding TEW heeft twee afstudeerrichtingen, naast TEW is er de optie Technische Bedrijfskunde (TBK). De optie TBK voorziet in een pakket wetenschappelijke en technologische opleidingsonderdelen en biedt een aansluitende specialisatie aan van één jaar. De Universiteit Gent krijgt vanaf het academiejaar 2004-2005 de bevoegdheid om een opleiding handelsingenieur in te richten, waardoor de optie TBK met ingang van dat academiejaar zal worden afgebouwd.
1.
Opleidingsprofiel, doelstellingen en eindtermen
1.1.
Algemene doelstellingen
De algemene doelstellingen van de opleidingen worden in het zelfevaluatierapport als volgt omschreven:
Universiteit Gent
203
12/2004
Als algemeen uitgangspunt hanteert de faculteit Economie en Bedrijfskunde de basisopvatting dat zij de studenten een brede, wetenschappelijk onderbouwde algemene economische vorming (opleiding EW) / bedrijfseconomische vorming (opleiding TEW) wil verstrekken, waarbij het analytisch en probleemoplossend vermogen centraal staat. Dit impliceert voor de studenten uit de economische wetenschappen / toegepaste economische wetenschappen dat zij ook een stevige bedrijfseconomische / algemeen economische basis verwerven. In de tweede orde betekent dit ook dat in de kandidaturen plaats wordt ingeruimd voor ondersteunende vakken. Ten derde volgt hieruit dat pas vanaf de tweede licentie voor enige specialisatie wordt geopteerd door de studenten toe te laten via het systeem van optieblokken in zekere mate zelf hun curriculum te bepalen. Naast een grondige kennis van en inzicht in de verschillende economische wetenschapsdomeinen dienen afgestudeerden de volgende vaardigheden en attitudes maximaal te ontwikkelen: – kritisch en creatief probleemoplossend kunnen denken op een wetenschappelijke manier; – kunnen analyseren en synthetiseren van problemen en oplossingen; – kunnen ontwikkelen van nieuwe concepten en ideeën; – kunnen verwoorden van oplossingen onderbouwd door inzichtelijke kennis; – integratieve verbanden kunnen leggen; – kunnen implementeren van gevonden oplossingen; – zowel mondeling als schriftelijk kunnen communiceren; – in een multidisciplinair team kunnen werken; – belangstelling hebben voor en kritisch ingesteld zijn ten opzichte van maatschappelijke ontwikkelingen. De opleiding economie is een brede opleiding die de algemene werking van de gehele economie bestudeert. In de opleiding economie komen alle economische actoren op micro- en macro-economisch niveau en hun onderlinge samenhang aan bod: gezinnen, bedrijven, financiële instellingen, overheid en buitenland. (…) De topics die aan bod komen zijn maatschappelijk zeer relevant: economische groei, welvaart, inkomensvorming, inkomensverdeling, geld, inflatie, monetair beleid, tewerkstelling en werkloosheid, efficiënt overheidsbeleid, sociale zekerheid, belastingen en overheidsschuld, internationale economische relaties, globalisering, ontwikkelingslanden, milieuvervuiling, armoede, etc. De opleiding toegepaste economie is een brede opleiding die gefocust wordt op de studie van organisaties en hun functionele domeinen. In de opleidingen TEW worden de diverse aspecten die met bedrijfsvoering te maken hebben benaderd: accounting, kostencalculatie, financiële rapportering en auditing,
12/2004
204
Universiteit Gent
financieel beleid, productiebeleid, marketing, personeelsbeleid en algemeen management. In de optie technische bedrijfskunde verwerven de studenten een grondige kennis van de technologische producten en processen, zodat ze kunnen functioneren als bruggenbouwer tussen productie en andere productgeoriënteerde functies. De studenten worden ook maximaal voorbereid om vlot om te gaan met de z.g. nieuwe technologieën. De afgestudeerden moeten in staat zijn om innovatieve ideeën te formuleren om de performantie van een organisatie te verbeteren. Vanaf de licenties wordt in alle opleidingen een maximale bevruchting van onderwijs en onderzoek beoogd. De opleidingen willen de studenten vertrouwd maken met recente ontwikkelingen in het vakgebied en hen actief inschakelen in bestaand onderzoek in de vakgroepen en de onderzoekscentra. Dit houdt o.m. in dat met onderzoeksmethoden en -technieken moet kunnen toepassen op gevorderd niveau en men moet kunnen samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. De commissie oordeelt dat de doelstellingen helder en duidelijk zijn geformuleerd en typerend zijn voor een universitaire opleiding. Zij stelt vast dat de doelstellingen van de opleidingen EW, TEW en TEW-optie TBK in hoge mate overeenkomen met haar eigen referentiekader, waarin wordt gesteld dat alle opleidingen (zowel EW, TEW als HI) in essentie economische opleidingen zijn en dus ook vanuit de economie de voeding vinden voor de meer domeinspecifieke of ondersteunende opleidingsonderdelen.
1.2. Eindtermen De faculteit kiest ervoor in het zelfevaluatierapport de nadruk te leggen op de eindtermen van de bachelor- en masteropleidingen, waarbij de eindtermen worden onderverdeeld in kenniselementen, vaardigheden en attitudes, en een onderscheid wordt gemaakt tussen de eindtermen voor de bachelors en de masters. De commissie heeft geen informatie gekregen over de eindtermen van het lopende programma. De eindtermen voor de bacheloropleiding TEW worden – bij wijze van voorbeeld – samengevat. De commissie beoordeelt de eindtermen van de opleidingen als zeer goed. De commissie noteert dat de opleidingen kritisch analytisch denken, zelfstandigheid en academische diepgang nastreven, en dat een grondige economische opleiding de kern van de opleiding vormt. De commissie waardeert dit. Zij betreurt dat de studenten niet altijd even goed op de hoogte zijn van de doelstellingen en eindtermen.
Universiteit Gent
205
12/2004
Kenniselementen – kunnen doorgronden van economische / bedrijfseconomische basisbegrippen (EW/TEW) entititeiten in de algemeen economische context – kunnen onderscheiden van de hoofdlijnen m.b.t. de verschillende functionele domeinen te onderscheiden in bedrijfseconomische entiteiten – kunnen duiden van de maatschappelijke relevantie en de plaats van de bedrijfseconomie in de samenleving. – grondig kennen van de hulpwetenschappen zoals wiskunde, statistiek en informatica, voor zover relevant voor de analyse van bedrijfseconomische problemen en het functioneren in bedrijfseconomische entiteiten – technische basiswetenschappen en -disciplines beheersen, voor zover relevant voor de richting technische bedrijfskunde – grondig kennen van verschillende talen, voor zover relevant voor functioneren in bedrijfseconomische entiteiten – relaties kunnen leggen met aanpalende wetenschapsdisciplines, zoals recht – kunnen situeren van de bedrijfseconomie in de mens- en sociale wetenschappen
12/2004
206
Vaardigheden – kunnen hanteren van het bedrijfseconomisch begrippenarsenaal – kunnen analyseren van grondige basiskennis van de bedrijfseconomische theorie en komen tot een synthese – wetenschappelijk onderbouwde oplossingen kunnen formuleren voor bedrijfseconomische vraagstukken – methodisch en logisch kunnen denken – effectief kunnen communiceren, ook in vreemde talen – in team kunnen werken – kunnen hanteren van ICT
Attitudes – – – – – –
zelfstandigheid kritische zin onafhankelijkheid integriteit beslissingsvermogen structurering
Universiteit Gent
De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat de opleidingen gebaseerd zijn op duidelijke onderwijskundige uitgangspunten. Zo was het niet duidelijk in hoeverre verdienstelijke innovaties deel uitmaken van een geïntegreerd en systematisch onderwijsbeleid. De commissie erkent dat de doelstellingen weliswaar ten dele worden gerealiseerd in de seminaries en in sommige opleidingsonderdelen, maar zij mist een overkoepelende beleidslijn.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma De opleidingen EW en TEW hebben een gemeenschappelijke eerste kandidatuur. In de tweede kandidatuur kiezen de studenten voor de opleiding economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen of toegepaste economische wetenschappen, optie technische bedrijfskunde. In de eerste licentie kiezen de studenten voor 15 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen. In de tweede licentie kiezen de studenten voor 25 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen. Hiervan zijn 15 studiepunten voorbehouden voor minimaal 3 keuzeopleidingsonderdelen uit één van de volgende optieblokken: internationale economie (EW), overheidseconomie en -beleid (EW), financiële economie (EW) of marketing (TEW), accountancy (TEW), financiering (TEW). Er zijn geen keuzeopleidingsonderdelen in de eerste licentie noch optieblokken in de tweede licentie voor de studenten TEW, optie TBK. Deze studenten kiezen voor 10 studiepunten vrije keuzeopleidingsonderdelen in de tweede licentie. In alle opleidingen krijgt het talenonderricht een gewicht van 20 studiepunten. In de kandidaturen wordt verplicht economisch Engels en economisch Frans aangeboden (2 * 6 = 12 studiepunten). In de licenties kiezen de studenten twee talen uit een aanbod van Frans, Engels, Duits en Spaans voor een totaal van 8 studiepunten. De opleidingsonderdelen sociologie, psychologie en wijsbegeerte zijn geïntegreerd in één opleidingsonderdeel ‘inleiding tot de menswetenschappen’, met een gewicht van 4 studiepunten. In de opleiding TEW, optie TBK, wordt in de tweede kandidatuur scheikunde en natuurkunde aangeboden voor een totaal van 9 studiepunten. In de licenties bedraagt het gewicht van de wetenschappelijk-technologische opleidingsonderdelen 36 studiepunten. Enkele van de aangeboden opleidingsonderdelen zijn: elektrotechniek en elektronica, milieutechnologie, systeemdynamica, bioproducttechnologie, materialenleer. 10 van deze 36 studiepunten zijn voorbehouden voor mathematische besluitvormingstechniek en informatie- en communicatietechniek. Vanaf het academiejaar 2001-2002 ging de nieuwe specialisatierichting ‘operationeel beheer en technologiemanagement’ van start met de bedoeling een postuniversitaire bovenbouw te geven aan de bestaande opleiding TEW, optie TBK, en dus een volwaardige mogelijkheid te bieden om binnen een vijfjarige opleiding economie en techniek te combineren.
Universiteit Gent
207
12/2004
De commissie stelt vast dat de faculteit in haar programma duidelijk eigen accenten legt: naast de gemeenschappelijke kandidatuur is het geïntegreerde opleidingsonderdeel ‘inleiding tot de menswetenschappen’, met een gewicht van slechts 4 studiepunten een typisch voorbeeld. Door deze duidelijke keuze is ruimte gecreëerd in het programma die vooral wordt ingevuld door een sterke nadruk op algemene economie. De commissie ondersteunt het concept van de gemeenschappelijke eerste kandidatuur1 en waardeert het feit dat – naast algemeen-economische opleidingsonderdelen – ook ‘inleiding tot de bedrijfseconomie’ en ‘inleiding tot de technologie’ wordt aangeboden. De commissie is van oordeel dat dergelijke opleidingsonderdelen de studenten zullen helpen in hun oriëntering voor de tweede kandidatuur. De opleiding ‘economische wetenschappen’ is volgens de commissie goed opgebouwd en ingevuld, hoewel de functionele domeinen binnen de algemene economie redelijk laat aan de orde komen. De drie optieblokken die worden aangeboden zijn volgens de commissie goed ingevuld, wetenschappelijk up-to-date en kunnen steunen op een uitgebreide onderzoekservaring en –expertise. De commissie heeft eveneens het programma van de opleiding TEW geanalyseerd. De analyse van de economische en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen zijn samengevat in Tabel 1. De commissie beseft dat sommige opleidingsonderdelen niet onder één noemer zijn te plaatsen, onderstaande tabel dient daarom te worden gezien als een eerste benadering. Tabel 1 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het lopende programma TEW aan het UGent. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 kan
9
-
-
-
5+4=9
2 kan
2
6 + 4 = 10
-
-
-
6 + 6 + 6 = 18
1 lic
5
6
-
5
6
2 lic
-
-
4+4=8
-
4
24
6
8
5
37
TOTAAL
In de opleiding TEW stelt de commissie een zeker onevenwicht vast in de bedrijfseconomische opleidingsonderdelen. Hoewel de commissie expliciet stelt dat ook een TEW opleiding geschoeid moet zijn op een economische leest, stelt zij zich hier toch de vraag of het aandeel van de functionele domeinen ‘financiering’ en
12/2004
1
Als gevolg van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie is de gemeenschappelijke tweede kandidatuur afgeschaft.
2
Hoewel dit opleidingsonderdeel qua titel bij financiering worden genomen, heeft de commissie het opleidingsonderdeel op basis van de inhoud bij accounting gerekend.
208
Universiteit Gent
‘marketing’ niet te licht weegt, ten voordele van een (te) sterk aandacht voor algemene economie. In de licenties is het optieblok ‘financiering / financiële economie’ in de ogen van de commissie te beperkt qua aanbod. De commissie suggereert om het aantal (onderzoeksmatig onderbouwde) keuzemogelijkheden in dit optieblok uit te breiden of het optieblok te herpositioneren. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding TEW-optie TBK zich volledig wenst toe te spitsen op het functionele domein van ‘operations management’ en logistiek. De commissie heeft waardering voor de individuele waarde van de opleidingsonderdelen in het optieblok, en oordeelt dat het technologische programma modern en actueel is ingevuld door opleidingsonderdelen zoals bioproducttechnologie en milieutechnologie te voorzien. Ondanks deze waardering voor de individuele opleidingsonderdelen heeft de commissie toch de indruk dat dit optieblok als geheel niet echt een samenhang vertoont, niet volledig ontwikkeld is en dat de relatie tussen de opleiding en het wetenschappelijk onderzoek eerder matig is. Ook de band met de opleidingsonderdelen uit de eerste cyclus, met name wiskunde, fysica en chemie, is matig ontwikkeld. Recentelijk is een aantal nieuwe ZAP-leden aangetrokken om de technologische component van deze opleiding (en de toekomstige HI-opleiding) verder vorm te geven en de plannen zijn in de ogen van de commissie veelbelovend.
2.2. Werkvormen / Onderwijsleersituatie De faculteit Economie en Bedrijfskunde hanteert voornamelijk de conventionele werkvormen van hoorcolleges en seminaries. De commissie is van oordeel dat deze werkvormen goed verzorgd worden en dat het onderwijzend personeel ruime aandacht besteedt aan de inhoud en de afstemming van de hoorcolleges en seminaries. Mede op advies van de vorige visitatiecommissie is de monitoraatwerking sterk uitgebouwd. Twee voltijdse personeelsleden zijn belast met de monitoraatwerking, één voor de economische en accountancy opleidingsonderdelen en één voor de wiskundige en statistische opleidingsonderdelen. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat de monitoraten de afgelopen jaren zeer populair geworden zijn, vooral bij de zwakkere studenten en – opvallend – bij de zeer sterke studenten. De monitoren hebben de aantrekkingskracht op de rest van de studenten gevoelig kunnen opdrijven door het organiseren van groepssessies, die – parallel aan de oefensessies of seminaries – bepaalde aspecten van de leerstof inoefenen. De commissie waardeert dit initiatief. Ook van de studenten heeft de commissie alleen maar positieve bemerkingen over de monitoraten gehoord. De opleidingsonderdelen m.b.t. de talen worden niet ondersteund door taallaboratoria of discussie- en onderhandelingssessies. De commissie betreurt dit enigszins en stelt zich de vraag of de doelstelling om communicatieve studenten op te leiden door de gehanteerde werkvormen het best wordt gerealiseerd.
Universiteit Gent
209
12/2004
Ook de wetenschappelijke opleidingsonderdelen in de optie TBK worden niet ondersteund door experimentele laboratoria. De commissie betreurt het feit dat geen aandacht wordt geschonken aan het aanleren van een aantal basisvaardigheden m.b.t. experimenteel wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft het cursusmateriaal ingekeken en is van oordeel dat de handboeken en syllabi relevant en van goede kwaliteit zijn: de eigen nota’s van de docenten zijn verzorgd, overzichtelijk en hebben een goed wetenschappelijk gehalte. Een aantal opleidingsonderdelen wordt ondersteund door het elektronisch leerplatform MINERVA. De commissie heeft vastgesteld dat de mate waarin een opleidingsonderdeel via MINERVA wordt aangeboden of ondersteund in hoge mate afhankelijk is van de inspanningen van de individuele docenten. Zij moedigt een facultair beleid aan waarbij de implementatie van het MINERVA platform op een meer dwingende manier wordt opgelegd.
2.3. Toetsing en examinering Volgens het zelfevaluatierapport zijn de examens gericht op het toetsen van kennis en vooral op het nagaan van inzicht en kunde van de studenten. Om het louter reproduceren van de leerstof tegen te gaan, wordt waar mogelijk mondeling ondervraagd, al dan niet met schriftelijke voorbereiding. De commissie onderschrijft volledig deze zienswijze, maar heeft toch de stellige indruk dat het al dan niet afnemen van mondelinge examens een eerder arbitraire keuze is. Zij heeft een discrepantie vastgesteld tussen het aantal mondelinge examens in de opleiding EW t.o.v. de opleiding TEW. De commissie benadrukt de toegevoegde waarde van mondelinge examens en moedigt de faculteit aan om terzake een duidelijker en transparanter beleid te voeren. De commissie heeft vernomen dat een aantal docenten niet bereid is om de uitslag van de semestriële examens bekend te maken. Deze docenten argumenteren dat dit de vrijheid van de deliberatiecommissie op het einde van het academiejaar zou beperken. Een aantal docenten publiceert wel de examenuitslagen, maar op een gecodeerde wijze met een A (meer dan 12/20), een B (tussen 10 en 12 op 20) en een C (minder dan 10/20). De commissie onderschrijft deze zienswijze niet. Zij is van oordeel dat er geen wezenlijke beperkingen zijn om de objectieve cijfermatige uitslagen van de examens binnen een gestelde termijn na de examens niet bekend te maken. De commissie pleit ervoor deze termijn zo kort mogelijk te houden en te zetten op bvb. 3 weken na de examens. Het bekendmaken van de objectieve examencijfers beperkt in de visie van de commissie op geen enkele wijze de vrijheid van de deliberatiecommissie. De commissie waardeert wel de duidelijke compensatieregels die de deliberatiecommissie hanteert en ontsluiting van deze deliberatiecriteria naar de studenten.
12/2004
210
Universiteit Gent
2.4. Bamahervormingen Vanaf het academiejaar 2004-2005 heeft de Universiteit Gent de decretale bevoegdheid om een opleiding handelsingenieur aan te bieden. In de bamaprogramma’s blijft het concept van het gemeenschappelijke eerste jaar behouden: eerste bachelor economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en handelsingenieur. Vanaf het tweede bachelorjaar kiest de student voor één van de drie afstudeermogelijkheden. De commissie heeft een hoge waardering voor de inspanningen die zijn geleverd om de opleiding handelsingenieur gestalte te geven. Waar de opleiding TEW-TBK in de visie van de commissie nog eerder beperkt was, is de nieuwe HI-opleiding goed en evenwichtig opgebouwd en ingevuld. Teneinde een voldoende onderzoeksonderbouw te genereren, heeft de faculteit twee nieuwe ZAP-leden aangetrokken die zich specialiseren in het technologisch zwaartepunt van de HI-opleiding, zijnde ‘operations management’ en ‘logistiek’. De commissie spreekt haar lof uit over de voortvarendheid waarmee deze nieuwe uitdaging binnen de faculteit wordt aangegaan. Ook de opleiding EW heeft een grote vooruitgang geboekt sinds de vorige visitatie. Er is nu een jonge en dynamische ploeg ZAP-leden die deze opleiding gestalte geeft. Het is de commissie opgevallen dat de EW-opleiding te Gent inmiddels de grootste van Vlaanderen én Nederland is geworden. Het nieuwe bamaprogramma EW is goed ingevuld en uitgebouwd. Het bamaprogramma TEW is van goede kwaliteit, maar in de visie van de commissie blijft er een zeker onevenwicht in het programma, hoewel reeds een hoge mate van remediëring is uitgevoerd t.o.v. het huidige programma. Dit onevenwicht vertaalt zich in een ondervertegenwoordiging van financiering, marketing en organisatie (zie Tabel 2). De commissie heeft de indruk dat de banden en akkoorden met de Vlerick Leuven Gent Management School in het verleden een mogelijke hypotheek hebben gelegd op deze opleidingsonderdelen. De meeste docenten in de functionele domeinen ‘marketing’ en ‘financiering’ waren immers ook verbonden aan deze school. Hoewel de commissie zowel de intrinsieke kwaliteit van de Vlerick Leuven Gent Management School als de voor de hand liggende mogelijke voordelen van deze samenwerking erkent, stelt zij toch dat de faculteit erop moet toezien dat het onderzoeks- en onderwijsengagement van deze docenten gesteund is op billijke regelingen voor alle betrokkenen en ook voor de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de UGent zijn vruchten afwerpt. De commissie heeft vernomen dat de vakgroep Marketing zich sinds 2000 heeft losgemaakt van de VLGMS, en zich heeft geprofileerd als een specifieke vakgroep binnen de faculteit van de universiteit met eigen medewerkers en doelstellingen.
Universiteit Gent
211
12/2004
Tabel 2 Analyse van het gewicht van economische en functionele opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma TEW aan de UGent. Accounting
Financiering
Organisatie
Marketing
Economie
1 Ba
8
-
-
-
9
2 Ba
5
5
5
6
6+6
3 Ba
6
6
5+3
-
-
TOTAAL
19
11
13
6
21
3.
Eindverhandeling en stage
3.1. Eindverhandeling De eindverhandeling heeft een gewicht van 14 studiepunten in de opleiding EW en 15 studiepunten in de opleidingen TEW en TEW-TBK. De faculteit hanteert vooral een beleid waarbij de docenten de onderwerpen aanreiken aan de studenten, hoewel het vrije initiatief van de studenten niet a priori wordt uitgesloten. De eindverhandeling wordt beoordeeld door de promotor en twee commissarissen, die veelal van de faculteit zelf afkomstig zijn. De commissie heeft een aantal eindverhandelingen ingekeken en is van oordeel dat deze werken van goede kwaliteit zijn en het academisch karakter van de opleiding weerspiegelen. De commissie betreurt het feit dat de mondelinge verdediging van de eindverhandeling alleen op verzoek van de student of de docent wordt ingericht. De commissie is van oordeel dat de mondelinge verdediging van de eindverhandeling zeker een toegevoegde waarde heeft, en ook de communicatieve vaardigheden en het vermogen tot verdedigen van het eigen werk van de studenten toetst. De commissie suggereert om de mondelinge verdediging van het eindwerk als standaard in te voeren, en eventueel het aantal lectoren te verminderen tot 2 beoordelaars.
3.2. Stage De faculteit voorziet in een optionele stage voor de studenten, die gehonoreerd wordt met 5 studiepunten. Studenten die kiezen voor de stage mogen een pakket van keuzeopleidingsonderdelen voor 5 studiepunten laten vallen. De stage beloopt in principe 1 maand gedurende de maanden juli, augustus of september tussen de eerste en tweede licentie.
12/2004
212
Universiteit Gent
Ondanks de inspanningen op facultair vlak om de stage bij de studenten beter te promoten en op inhoudelijk en procedureel vlak beter te kaderen is er weinig belangstelling voor de stage bij de studenten. Het feit dat er momenteel geen databank is voorzien met mogelijke stageplaatsen kan een beperkende factor zijn. De commissie noteert de keuze van de faculteit voor een optionele stage, maar acht zelf een stage geen onderscheidend kenmerk van een universitaire opleiding. Wel stelt de commissie dat de faculteit – indien zij een stage aanbiedt – voldoende kwaliteitsvolle stageplaatsen moet onderhandelen en aanbieden en dat de studenten voldoende (inhoudelijke) ondersteuning en opvolging moeten krijgen van het ZAP-kader.
4.
De studenten
4.1. Instroom – hoofdinschrijvingen – generatiestudenten De faculteit heeft steeds een gemeenschappelijke kandidatuur voor de economische en de toegepaste economische wetenschappen aangeboden. De naam van deze gemeenschappelijke kandidatuur is al verschillende malen veranderd. Tot 1991 was de benaming ‘kandidatuur economische wetenschappen’, van 1992 tot 1997 was de naam ‘kandidatuur toegepaste economische wetenschappen’ en sinds 1998 wordt de benaming ‘kandidatuur economische en toegepaste economische wetenschappen’ gebruikt. Tot 1998 was ook de tweede kandidatuur gemeenschappelijk, sindsdien worden 3 verschillende tweede kandidaturen aangeboden, zijnde economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en technische bedrijfskunde. Uit de gegevens van het ‘statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs’, schooljaar 2001-2002 blijkt dat de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit Gent een marktaandeel vertegenwoordigt van 14.4 % van de Vlaamse universitaire opleidingen economische wetenschappen, waardoor zij de vierde plaats bekleedt. Indien men de hogescholen die 2-cyclus opleidingen handelsingenieur en handelswetenschappen aanbieden meetelt in de berekeningen, heeft de Universiteit Gent een marktaandeel van 7.9 %. De evolutie van het aantal generatiestudenten in deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur is geschetst in Grafiek 1.
Universiteit Gent
213
12/2004
Grafiek 1 Evolutie van de studentenaantallen (generatiestudenten) voor de gemeenschappelijke eerste kandidatuur van de opleidingen economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen aan de Universiteit Gent. 400 350 300 250 200 150 100 50 0 9 1 -9 2
9 2 -9 3
9 3 -9 4
9 4 -9 5
9 5 -9 6
9 6 -9 7
9 7 -9 8
9 8 -9 9
9 9 -0 0
0 0 -0 1
0 1 -0 2
0 2 -0 3
0 3 -0 4
De hoofdinschrijvingen in de opleidingen economische wetenschappen, toegepaste economische wetenschappen en toegepaste economische wetenschappen, optie technische bedrijfskunde zijn gegeven in Tabellen 3 en 4 Tabel 3 Hoofdinschrijvingen in de opleiding economische wetenschappen (UGent)
Academie- # generatie- 1e kan EW jaar studenten3 en TEW
12/2004
2e kan EW en TEW4
2e kan EW4
1e lic EW
2e lic EW
’92-’93
273
400
242
-
18
11
’93-’94
254
352
213
-
17
16
’94-’95
250
339
163
-
15
20
’95-’96
281
365
173
-
21
15
’96-’97
271
383
180
-
29
17
’97-’98
310
398
188
-
26
28
’98-’99
335
448
-
28
41
27
’99-’00
297
382
-
43
27
41
’00-’01
280
378
-
33
41
26
’01-’02
311
395
-
41
31
37
’02-’03
315
435
-
63
39
31
’03-’04
264
365
-
77
63
41
214
Universiteit Gent
Tabel 4 Hoofdinschrijvingen in de opleiding toegepaste economische wetenschappen (TEW) en technische bedrijfskunde (TBK) aan de Universiteit Gent. Acade# gene- 1e kan miejaar ratiestu- EW en denten1 TEW3
2e kan EW en TEW4
2e kan 2e kan TEW4 TEWTBK5
1e lic TEW
1e lic TEWTBK
2e lic TEW
2e lic TEWTBK
’92-’93
273
400
242
-
-
228
-
152
-
’93-’94
254
352
213
-
-
196
-
183
-
’94-’95
250
339
163
-
-
169
-
157
-
’95-’96
281
365
173
-
-
129
-
153
-
’96-’97
271
383
180
-
-
123
-
123
-
’97-’98
310
398
188
-
-
132
-
105
-
’98-’99
335
448
-
128
26
118
-
122
-
’99-’00
297
382
-
154
43
115
18
116
-
’00-’01
280
378
-
169
12
123
31
118
16
’01-’02
311
395
-
159
20
137
9
131
28
’02-’03
315
435
-
133
18
131
14
139
11
’03-’04
264
365
-
162
33
112
13
138
16
De commissie is uitermate tevreden over de abituriëntenwerking van de faculteit. Zij heeft genoteerd dat de faculteit over een commissie ‘Uitstraling’ beschikt, die als taak heeft de goede reputatie van de faculteit te bewaren en uit de dragen. De Universiteit Gent levert op institutioneel niveau goede inspanningen om de abituriënten te bereiken, onder meer via 25.000 brochures die jaarlijks worden verstuurd. De resulterende recrutering – zoals in de andere instellingen – stoot echter op regionale limieten (Oost en West-Vlaanderen) De opleiding EW heeft de studentenaantallen stelselmatig zien stijgen, wat volgens de opleiding mede wordt verklaard door het enthousiasme van de programmadirecteur op informatiesessies voor abituriënten en door de geleidelijk toenemende uitstraling van deze opleiding. De commissie heeft vernomen dat de faculteit duidelijke streefcijfers voor ogen heeft voor de instroom in de opleiding handelsingenieur. Zij heeft vastgesteld dat de faculteit – zowel inhoudelijk als organisatorisch – voorbereid is op deze verdere uitbreiding van de onderwijsbevoegdheden en deze bijkomende instroom van studenten. De faculteit kampt nog wel met een systematische onderbestaffing,
3
Aantal generatiestudenten in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur
4
Tot 1997-1998 was de tweede kandidatuur gemeenschappelijk
5
De optie “technische bedrijfskunde” werd voor het eerst ingericht in de tweede kandidatuur in het academiejaar 1998-1999.
Universiteit Gent
215
12/2004
en een uitbreiding van de staf is wenselijk. De commissie waarschuwt dat de drie opleidingen misschien in sterkere onderlinge concurrentie zullen komen, en dat het beleid vooral gericht dient te zijn op een verhoging van de totale instroom.
4.2
Slaagcijfers – studierendementen
Grafiek 2 toont de slaagpercentages van de generatiestudenten van de eerste kandidatuur TEW en de eerste kandidatuur handelsingenieur. De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat de invoering van de monitoraten en van het semestersysteem (beiden in 1998) een duidelijke impact heeft gehad op de slaagcijfers van de generatiestudenten, die sindsdien gemiddeld 5 tot 10 procent hoger liggen. De commissie vindt het jammer dat de faculteit verder geen systematisch beleid heeft inzake de slaagcijfers. Zij is van oordeel dat bijkomende inspanningen en de invoering van meer activerende werkvormen een bijkomend positief effect zou hebben op de slaagcijfers van de studenten. Grafiek 2 Slaagpercentages van de generatiestudenten in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur (EW en TEW) aan de Universiteit Gent.
60%
40%
Invoering monitoraten en semestersysteem
20% 91-92
92-93
93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
Ondanks de gemeenschappelijke eerste kandidatuur kan de gemiddelde studieduur en het gemiddeld studierendement toch berekend worden voor de totaliteit van de opleidingen, vermits alle afstudeerrichtingen een traject van 4 jaar hebben. De relatief kleine studentenaantallen in de verschillende afstudeerrichtingen, de recente invoering van de afstudeerrichting TEW-TBK en de algemene programmawijziging in 1998 maken onderlinge vergelijkingen tussen de 3 afstudeerrichtingen
12/2004
216
Universiteit Gent
overigens weinig betrouwbaar. Tabel 5 toont de studierendementen voor de totaliteit van de opleidingen EW, TEW en TEW-TBK. Tabel 5 Cumulatieve studierendementen voor de totaliteit van de opleidingen EW, TEW en TEW, optie TBK aan de Universiteit Gent. Cohortejaar
# generatiestudenten
geslaagd na 4 jaar (%)
geslaagd na 5 jaar (%)
geslaagd na totaal > 6 jaar (%) geslaagd (%)
’91-’92
326
20,6
30,1
38,0
38,0
’92-’93
273
26,0
36,6
40,3
40,3
’93-’94
254
23,6
31,1
38,6
38,6
’94-’95
250
31,2
42,4
45,6
45,6
’95-’96
281
31,7
45,6
50,9
50,9
’96-’97
271
31,7
41,3
44,6
45,0
’97-’98
310
31,3
40,3
-
(40,3)
’98-’99
335
39,4
-
-
-
De studierendementen zijn in het oordeel van de commissie behoorlijk. De effecten van het invoeren van de monitoraten en de programmawijzigingen na 1998 zijn nog niet afleesbaar in Tabel 5. De commissie is bijgevolg benieuwd of deze programmaherzieningen en intensievere studentenbegeleiding het verwachte gunstige effect zullen ressorteren bij de studierendementen.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Zowel in 2001-2002 als in 2002-2003 heeft de faculteit, in samenwerking met de centrale diensten, zeer uitgebreide prospectieve studietijdmetingen uitgevoerd, gebaseerd op het systeem van tijdschrijven. De resultaten en de verwerking van deze resultaten is in de ogen van de commissie interessant. Per opleidingsonderdeel is de gemiddelde studietijd berekend, gebaseerd op een voldoende grote steekproef studenten. Daarnaast is veel bijkomende randinformatie verzameld: de studietijd per opleidingsonderdeel per semesterweek, de plaats waar de student studeert, de hulpmiddelen die hij gebruikt etc. Daarnaast werden er ook nog beperkter retrospectieve metingen georganiseerd. De faculteit heeft de resultaten van deze studietijdmetingen gebruikt bij de inschaling van de opleidingsonderdelen voor de bamaprogramma’s. De commissie waardeert deze aanpak en moedigt de faculteit aan om deze inspanningen te blijven verderzetten om ten allen tijde de vinger aan de pols te blijven houden en de studietijd bij de studenten objectief en prospectief te blijven meten.
Universiteit Gent
217
12/2004
5.2. Studiebegeleiding en -advisering Op centraal niveau gebeurt de voorlichting over elke opleiding aan de Universiteit Gent door de Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de directie Onderwijsaangelegenheden. Alle secundaire scholen en Centra voor Leerlingenbegeleiding in Vlaanderen ontvangen jaarlijks vanwege het Adviescentrum alle documentatie over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen van de Universiteit Gent. Het Adviescentrum neemt ook deel aan voorlichtingsactiviteiten: studie-infobeurzen, infoavonden, klasgesprekken, etc. Daarnaast schrijft het Adviescentrum jaarlijks 25.000 brochures naar potentiële studenten met het aanbod om rechtstreeks documentatiemateriaal aan te vragen. De faculteit zelf organiseert infodagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs in de loop van de maanden februari-maart. De evaluatie van deze infodagen gebeurt in de faculteit zelf, het evaluatierapport wordt besproken in de commissie ‘Uitstraling’, waar o.a. recentelijk werd besloten het aantal infodagen op te drijven tot twee zaterdagnamiddagen. In samenwerking met een aantal ondernemingen werd in 2002 een promotiefilm ‘Wat is economie’ opgenomen en verspreid onder de secundaire onderwijsinstellingen in West- en Oost-Vlaanderen. De commissie beoordeelt het geheel van initiatieven m.b.t. de studentenvoorlichting als zeer goed. Zij heeft vernomen dat de abituriënten correct en objectief worden ingelicht, ook bvb. over de vereiste voorkennis wiskunde, boekhouden en de talenkennis. De faculteit voorziet in twee brugcursussen, namelijk ‘wiskunde en kansrekening’ en ‘accounting’. De in 1998 opgerichtte monitoraten leveren in het oordeel van de commissie goed werk, en werken niet alleen reactief, maar ook pro-actief. De invoering van de groepssessies heeft de responsiegraad bij de studenten gevoelig opgedreven. Ook voor de begeleiding op het vlak van studiemethodiek kunnen de studenten terecht bij de monitoren. Enerzijds organiseert het monitoraat sessies ‘studiemethodiek’ en ‘blok en examens’, anderzijds kunnen de studenten ook bij monitoren terecht voor individuele problemen met betrekking tot de studiemethodiek. De commissie is van oordeel dat de stijging van de slaagpercentages van de generatiestudenten voor een belangrijk gedeelte te danken is aan de voortreffelijke werking van het monitoraat. De commissie heeft vastgesteld dat er goed overleg is tussen assistenten en docenten en dat de inhoud van de verschillende opleidingsonderdelen goed is afgestemd op de inhoud van andere opleidingsonderdelen. Ook de complementariteit tussen de hoorcolleges, de seminaries en de groepssessies van het monitoraat is zeer behoorlijk uitgewerkt.
12/2004
218
Universiteit Gent
Een ZAP-lid is aangesteld als ombudspersoon. De commissie heeft bij de studenten een grote tevredenheid vastgesteld over de werking van de ombudspersoon, die overigens jaarlijks door de studenten dient te worden herverkozen. Te waarderen is het feit dat de ombudspersoon permanent ter beschikking staat van de studenten, en zijn taak dus niet beperkt is tot de examenperiode. Conflictbemiddeling is bijgevolg slechts een klein gedeelte van de werkzaamheden van de ombudspersoon. De commissie spreekt haar lof uit over de werking van de ombudsdienst en is van oordeel dat de ombudsdienst van de faculteit een duidelijke voorbeeldfunctie vervult.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden De commissie heeft met een delegatie van de afgestudeerden gesproken en is van oordeel dat de afgestudeerden van uitstekende kwaliteit zijn. De aansluiting van de opleiding bij de arbeidsmarkt is zeer goed. De overgrote meerderheid van de alumni heeft een passende betrekking gevonden binnen een zeer aanvaardbare termijn. De alumni zijn goed georganiseerd binnen de oud-studentenvereniging VOSEKO, die recentelijk is toegetreden tot de ‘vzw Alumni Universiteit Gent’.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding Het oordeel van de afgestudeerden waarmee de commissie heeft gesproken over de genoten opleidingen is positief. Een aantal afgestudeerden waardeert de breedte en het academische karakter van de genoten opleiding, allen appreciëren het gemeenschappelijke eerste jaar en de vaktechnische kwaliteit van de opleiding. Zij benadrukken dat zij een grote mate van zelfstandigheid hebben verworven in hun opleiding, in die mate zelfs dat zij een gedeelte van die zelfstandigheid terug moeten opgeven in hun huidige werkomgeving. De aanbevelingen van de commissie om meer mondelinge examens in te richten, een mondelinge thesisverdediging te voorzien en in het talenonderricht meer aandacht te hechten aan communicatievaardigheden worden bevestigd door de alumni. Zij achten het wenselijk dat de opleiding meer aandacht zou besteden aan het talenonderwijs, niet zozeer in het absolute gewicht van deze opleidingsonderdelen, maar vooral in de benadering, waar zij het raadzaam achten dat de mondelinge taalvaardigheid in het bijzonder en communicatieve vaardigheden in het algemeen meer aandacht zouden krijgen. Meer algemeen stellen de alumni dat ook de taal- en communicatievaardigheden in de moedertaal meer aandacht zouden kunnen krijgen.
Universiteit Gent
219
12/2004
7.
De opleiding als organisatie
De faculteit wordt bestuurd door de faculteitsraad, waarin 11 ZAP-leden, 1 AAP-lid, 1 ATP-lid en 3 studenten als stemgerechtigden zetelen. Op het gebied van onderwijs wordt de faculteitsraad geadviseerd door de opleidingscommissies. Er bestaan 5 opleidingscommissies: Kandidaturen, Licenties EW, Licenties TEW, Licenties TEWTBK en VAO. Elke opleidingscommissie bestaat in de faculteit uit 8 ZAP-leden, 2 AAP-leden en 5 studenvertegenwoordigers. De kwaliteitszorg wordt ondersteund door de Kwaliteitscellen Onderwijs, die geleid worden door de onderwijsdirecteurs. Er zijn 2 Kwaliteitscellen Onderwijs, één voor EW en één voor TEW In 2001 werd door de faculteitsraad een bijkomende Adviesraad opgericht, die als doel heeft te functioneren als klankbord bij de strategiebepaling van de faculteit op de diverse domeinen van haar missie. Typische onderwerpen die op de Adviesraad worden besproken zijn: implementatie van de Bolognaverklaring, samenwerking met hogescholen, internationale positie van de faculteit, onderwijs- en onderzoeksprofiel, etc. De faculteit is inhoudelijk ingedeeld in 7 vakgroepen: Algemene economie, Financiële economie, Sociale economie, Accountancy & bedrijfsfinanciering, Marketing, Beleidsinformatie-operationeel beheer-technologiebeleid en Managementorganisatie. Binnen de studentenvereniging (VEK, Vlaamse Economische Kring) is een ‘cel Didactiek’ opgericht, bestaande uit de studentenvertegenwoordigers van alle geledingen, die parallel aan de officiële structuren actuele onderwijsthema’s bespreekt en een strategie bepaalt die de studentenvertegenwoordigers zullen volgen. De commissie wenst haar lof en waardering uit te spreken voor de wijze waarop de studenten zichzelf hebben georganiseerd. Een tweede vaststelling is de verregaande transparantie van het beleid van de faculteit naar de studenten. De studenten zijn vertegenwoordigd op alle niveaus en alle bevoegdheden van de faculteit. Er zetelt zelfs een student in de commissie ‘Nevenactiviteiten’, die jaarlijks de nevenactiviteiten van de ZAP-leden bespreekt en al dan niet goedkeurt. De commissie heeft de indruk dat de figuur van de onderwijsdirecteur een goede impact heeft op de organisatie van het onderwijs en het beleid van de opleidingen. De faculteit heeft volgens de commissie een zeer goed beleid inzake docentenevaluaties. De evaluaties van de docenten worden op een consequente en transparante wijze besproken in de bevoegde commissie, in aanwezigheid van de studentenvertegenwoordigers. De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit niet aarzelt om docenten die blijvend ondermaats presteren te vervangen en spreekt hierover haar waardering uit.
12/2004
220
Universiteit Gent
8.
Gebouwen en infrastructuur
De faculteit economie is gehuisvest in één gebouw op de Hoveniersberg, in het centrum van Gent. Een aantal vakgroepen zijn gehuisvest in het Urbis-complex. Eén vakgroep is gelegen aan het Sint-Pietersplein. De onderwijsactiviteiten gaan echter door in het gebouw aan de Hoveniersberg. De faculteit staat aan de vooravond van aanbouwwerken, waarbij de capaciteit van het bestaande gebouw sterk zal worden uitgebreid. De auditoria en kleinere leslokalen zijn goed uitgerust en voorzien van alle nodige multimediale middelen. Overal in het gebouw zijn plaatsen voorzien waar de studenten in kleine groepjes kunnen samenwerken, in een aangename omgeving. Het gebouw heeft grote terrassen, voorzien van banken en tafels, die in de zomer ook door de studenten kunnen worden gebruikt. De computerlaboratoria worden centraal beheerd, maar de commissie heeft de indruk dat het aanbod en de kwaliteit van de computerinfrastructuur juist voldoende is. Eveneens zijn overal verspreid in het gebouw aansluitpunten voorzien voor draagbare PC’s en de commissie heeft vernomen dat het grootste gedeelte van de studenten reeds over een laptop beschikt, die overigens aan democratische prijzen via de Universiteit Gent kunnen worden aangekocht. De universiteit heeft plannen om op korte termijn over te schakelen naar een draadloos netwerk. De bibliotheek is adequaat uitgerust en het aanbod aan boeken en tijdschriften is goed. De commissie merkt op dat de huidige ligging en aankleding van de bibliotheek echter niet echt uitnodigend is. De commissie betreurt enigszins de totale afwezigheid van taallaboratoria en wetenschappelijke practica. Gezien de Universiteit Gent zowel over een faculteit toegepaste wetenschappen, wetenschappen als letteren beschikt, lijkt dit in de ogen van de commissie toch een gemiste kans om een aantal basisvaardigheden bij te brengen op het vlak van communicatie en experimenteertechnieken.
9.
Personeel en personeelsbeleid
De faculteit beschikt over 29.4 VTE ZAP-leden en 31.0 VTE AAP-leden. Op 1 maart 2003 telt de faculteit Economie en Bedrijfskunde 1033 studenten. De student-staf ratio (aantal studenten / aantal ZAP leden) bedraagt 1033/29.4 = 35.14. Hierdoor heeft de faculteit van de UGent de meest ongunstige student-staf ratio van alle Vlaamse universitaire economie faculteiten. Het gewogen gemiddelde voor Vlaanderen is 24.94. De AAP/ZAP ratio bedraagt 1.05, wat lichtjes beter is dan het Vlaams gemiddelde voor de economische opleidingen, waar deze ratio rond 1.00 ligt. De faculteit heeft
Universiteit Gent
221
12/2004
daarnaast 20.5 VTE BAP personeel kunnen werven, dit zijn assistenten en doctorandi die gefinancierd worden via de derde financiële geldstroom. De commissie stelt vast dat de onderwijsbelasting voor de staf bijzonder zwaar is. Verwacht kan worden dat deze onderwijsbelasting verder zal toenemen, wanneer de faculteit de eerste studenten handelsingenieur zal verwelkomen. Een uitbreiding van de staf is essentieel. De commissie is daarentegen wel tevreden over de onderwijsbelasting van de mandaatassistenten. Zij heeft gemerkt dat de faculteit de nodige inspanningen levert om de onderwijstaken van de mandaatassistenten evenwichtig te spreiden en hen voldoende tijd en gelegenheid te gunnen voor hun onderzoeksopdrachten. De commissie waardeert met name dat de faculteit duidelijke streefcijfers heeft vooropgesteld voor de verhouding onderwijs- en onderzoeksopdrachten voor de verschillende geledingen van het AAP en BAP personeel. De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat de faculteit momenteel wordt bevolkt door een jonge en dynamische staf van ZAP-leden, die met veel enthousiasme de opleidingen moderniseren en verfrissen. Dit is vooral merkbaar in de opleiding EW en de commissie verwacht een soortgelijk effect bij de opleiding HI, die vanaf oktober 2004 wordt ingericht. De commissie acht het enigszins betreurenswaardig dat de opleidingsonderdelen in de faculteit eerder zijn toegewezen aan personen dan aan vakgroepen of capaciteitsgroepen. De commissie pleit – zeker in een faculteit met een systematische onderbestaffing – voor de ‘multi-inzetbaarheid’ van het onderwijzend personeel. De commissie erkent dat de capaciteitsgroepen relatief klein zijn, maar is toch van mening dat de flexibiliteit (zowel voor studenten als docenten) hierdoor significant kan toenemen. Tot besluit herhaalt de commissie haar waardering voor het transparante en consequente personeelsbeleid van de faculteit. Zij stelt daadkracht en beslissingsmacht vast bij het faculteitsbestuur, op een zeer transparante en open wijze.
10. Internationalisering In het kader van de uitbouw van het internationaliseringsbeleid werd op het niveau van de faculteit in 1995 een facultaire commissie ‘Internationalisering’ opgericht. Eén van de maatregelen was de aanstelling van een voltijds ATP-lid vanaf oktober 1997 ter ondersteuning van de internationaliseringsactiviteiten van de faculteit. In verband met de inkomende studenten werd gewerkt aan de bekendheid en zichtbaarheid van de faculteit, middels het opstellen van een ECTS brochure en de uitbouw van een derde cyclus programma met voertaal Engels. De laatste jaren trekt de faculteit tussen 30 en 50 buitenlandse studenten aan.
12/2004
222
Universiteit Gent
Het aantal uitgaande studenten ligt lager; in 2001-2002 heeft de faculteit 27 studenten uitgezonden met een Socratesbeurs, 9 studenten hebben een buitenlands studieverblijf doorgemaakt met andere middelen. In het kader van de Erasmus/ Socrates uitwisseling biedt de faculteit 80 plaatsen aan. Studenten hebben de keuze tussen een studieverblijf van één jaar in de eerste licentie, of een studieverblijf van één semester in de tweede licentie. De commissie waardeert de inspanningen van de faculteit om de studenten tot meer internationale mobiliteit te bewegen, maar is van oordeel dat het internationaliseringbeleid van de faculteit nog redelijk zwak ontwikkeld is. Zij is van oordeel dat het aanbod van 80 buitenlandse plaatsen wellicht te hoog is, waardoor de gemiddelde kwaliteit van de aangeboden buitenlandse instellingen onder druk komt te staan. De commissie pleit bijgevolg voor een rationalisering van het aanbod en een versterking van de kwaliteit van de aangeboden plaatsen. De docentenmobiliteit is in het oordeel van de commissie zeer zwak en beperkt zich tot een drietal buitenlandse studieverblijven per jaar. De commissie heeft begrip voor de argumenten van sterke onderwijsbelasting, maar is van oordeel dat het toekennen van de opleidingsonderdelen aan capaciteitsgroepen de nodige marge kan creëren voor een verhoogde docentenmobiliteit.
11. De onderzoekscomponent van het onderwijs De commissie waardeert de inspanningen die de faculteit levert om het onderzoek te stimuleren en te bevorderen en noteert met name de beleidslijn van de faculteit waarin wordt gesteld dat de vakgroepen bij voorkeur onderzoek verrichten dat aansluit bij hun onderwijsbevoegdheid en dat de onderzoeksresultaten moeten (imperatief) doorstromen in het onderwijs. De commissie beoordeelt de expliciete verwijzing naar het aanbrengen van een onderzoeksattitude bij de studenten en de terugkoppeling van onderzoek naar het onderwijs in de doelstellingen als positieve punten. De commissie heeft met tevredenheid vastgesteld dat het derde cyclus programma van de faculteit een toenemende belangstelling wegdraagt bij binnenlandse en buitenlandse studenten, dat het aantal doctoraten bijna verdrievoudigd is in het laatste decennium, tot het peil van een 25-tal doctoraten afgelegd in de periode 2000-2004. Ook het aantal working papers en publicaties is de laatste jaren sterk verhoogd. De onderwerpen van de eindverhandelingen die worden aangeboden sluiten zeer nauw aan bij lopend onderzoek in de vakgroep of bestaan in sommige gevallen uit een onderdeel van het doctoraatswerk van de assistent. Dit systeem staat in de visie van de commissie garant voor een sterke onderzoeksgebondenheid van de eindverhandeling.
Universiteit Gent
223
12/2004
12. Interne kwaliteitszorg 12.1. Het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is in het oordeel van de commissie een uitstekend werk. De faculteit heeft ervoor geopteerd om twee rapporten te schrijven, waarbij de secties die verschillend zijn in een andere kleur werden gesteld. De commissie wadeert dit. De commissie betreurt dat noch de studenten, noch de assistenten op de hoogte waren van de inhoud (en in sommige gevallen zelfs het bestaan) van het zelfevaluatierapport. De commissie is immers van mening dat de inhoud van het zelfevaluatierapport interessant is voor alle geledingen van de faculteit.
12.2. De interne kwaliteitszorg De acties die de faculteit heeft ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatierapporten EW (1997) en TEW/HI (1995) zijn volgens de commissie de beste advertentie voor het nut van onderwijsvisitaties, zowel ex ante als ex post. De commissie heeft met grote tevredenheid vastgesteld dat de aanbevelingen van deze visitatiecommissies zeer ernstig zijn opgevolgd door de faculteit. Een aantal sprekende voorbeelden van deze acties is de afschaffing van de gemeenschappelijke tweede kandidatuur, de drastische verjonging van het ZAP-kader, de programmawijziging van 1998 en de oprichting van de monitoraten. Het uitgebreide systeem van studietijdmetingen, waarbij de resultaten effectief worden gebruikt voor een continue aanpassing en correctie van het programma werd reeds aangehaald en wordt door de commissie hoog gewaardeerd. De transparantie en slagkracht van de faculteit en haar subcommissies zijn in de visie van de commissie sterk positieve punten. De resultaten van de docentenevaluaties door de studenten hebben een effectieve impact, en de faculteit aarzelt niet om desgevallend remediërende maatregelen te nemen. Helaas is de faculteit eerder beperkt in het nemen van stimulerende maatregelen, daar de financiële situatie van de faculteit een progressief bevorderingsbeleid slechts in zeer beperkte mate toelaat. Op institutioneel niveau is de afdeling onderwijskwaliteitszorg ondergebracht bij de Directie Onderwijsaangelegenheden. Deze afdeling verzorgt o.a. de onderwijskundige professionalisering van (beginnende) docenten en de centraal georganiseerde studentenbevragingen (studietijdmetingen, docentenevaluaties, …). De commissie betreurt het feit dat de onderwijskundige professionalisering alleen open staat voor docenten en niet voor assistenten. Zij is van mening dat dergelijke vorming ook vrijblijvend zou kunnen worden aangeboden aan de mandaatassistenten, teneinde hen te ondersteunen in hun belangrijke onderwijsopdracht.
12/2004
224
Universiteit Gent
De commissie heeft vastgesteld dat de universiteit en de faculteit complementair werken, waardoor een grote hoeveelheid informatie wordt verzameld die kan worden gebruikt voor de bijsturing van het onderwijsproces. De commissie heeft waardering voor de aandacht die zowel de faculteit als de universiteit schenken aan kwaliteitszorg.
13. Samenvatting van de conclusies en aanbevelingen De commissie beoordeelt de opleiding EW aan de UGent als zeer goed en de opleidingen TEW en TEW-TBK als goed. De commissie is verheugd over de indrukwekkende vooruitgang die de faculteit heeft geboekt sinds de vorige visitaties (TEW: 1995, EW; 1997). Zij refereert hierbij naar de drastische verjonging van het ZAP-kader, de afschaffing van de gemeenschappelijke tweede kandidatuur, de invoering van het semestersysteem en de monitoraten, en tal van andere grote en kleine maatregelen die in de visie van de commissie de studeerbaarheid en de onderwijsleersituatie sterk hebben verbeterd. De commissie herkent de opleidingen aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde als typisch op Gentse leest geschoeide opleidingen, met een sterke nadruk op een brede, algemeen vormende academische opleiding en een traditionele vorm van onderwijs die met veel zorg wordt omringd. De doelstellingen en eindtermen van de opleidingen zijn sterk conform het referentiekader dat de commissie heeft opgesteld: zij waardeert dat alle opleidingen, ook TEW en TEW-TBK vertrekken vanuit een economische basis, die in de hogere jaren de voedingsbodem wordt voor de functionele domeinen en de technologische opleidingsonderdelen. Het systeem van kwaliteitszorg is uitermate goed uitgebouwd. De commissie heeft bijzondere waardering voor de verschillende initiatieven die zijn genomen m.b.t. prospectieve en retrospectieve studietijdmetingen, gekoppeld aan een diepgaande analyse van de gegevens en een efficiënt remediëringsbeleid. Inzake onderwijsvormen dienen de aanzetten in de richting inzake ICT-toepassingen nog verder ontwikkeld te worden. De faculteit is goed georganiseerd en heeft een open, transparante en slagvaardige beleidsstructuur, die maximaal wordt benut binnen de juridische en financiële randvoorwaarden. De commissie heeft stellig de indruk dat de faculteit goed naar de studenten luistert en hun zorgen ernstig neemt. De permanente ombudsman en de onderwijsdirecteurs, die lid zijn van het ZAP-kader, zijn hiervan typische exponenten. De docentenevaluaties en onderwijsevaluaties worden door de faculteit ernstig en openbaar besproken. De studenten zijn goed op de hoogte van de resultaten en conclusies van dergelijke enquêtes en de faculteit aarzelt niet om desgevallend drastisch remediërende maatregelen te treffen. De commissie heeft respect voor deze werkwijze.
Universiteit Gent
225
12/2004
De studenten zijn georganiseerd binnen de ‘Vlaamse Economische Kring’. De commissie was onder de indruk van de eigen cel ‘Didactiek’ die alle studentenvertegenwoordigers verenigt en parallel aan de faculteit het onderwijsgebeuren bediscussieert en desgevallend oplossingen voorstelt. De studenten zijn op deze manier sterk betrokken bij het bestuur van de faculteit en hebben vertegenwoordigers in alle geledingen en alle commissies, tot en met de commissie ‘Nevenactiviteiten’. De faculteit besteedt grote aandacht aan haar public relations en reputatie op het gebied van onderwijs en onderzoek. De commissie ‘Uitstraling’ is hiervan een sprekend voorbeeld. De volgehouden en enthousiaste wervingsinspanningen en de blijvende zorg voor de reputatie van de faculteit vindt de laatste jaren zijn beslag in een gestage toename van de generatiestudenten, waarbij de opleiding EW is uitgegroeid tot de grootste van Vlaanderen en Nederland. Ook de start van de nieuwe opleidingen HI is volgens de commissie goed voorbereid, o.a. via een aantrekkelijk programma en de aanwerving van bijkomende ZAP-leden om deze nieuwe specialisatie onderwijs- en onderzoeksmatig in te vullen. De invoering van de monitoraten en het semestersysteem en de herschikkingen van het programma op aanbeveling van de vorige visitatiecommissies hebben een onmiskenbaar gunstig effect gehad op de slaagcijfers van de generatiestudenten. De commissie verwacht dat dit gunstig effect over enkele jaren ook zichtbaar zal worden in de studierendementen. Het zelfrapport was een uitermate informatief, leesbaar en kritisch document, dat door de commissie sterk wordt gewaardeerd. In deze context vindt de commissie het bijzonder jammer dat zeer weinig studenten of assistenten het zelfevaluatierapport hebben gelezen of zelfs gezien. De bestaffing van de faculteit is zorgwekkend. De faculteit Economie en Bedrijfskunde heeft de meest ongunstige student-staf ratio van alle Vlaamse economische faculteiten en een uitbreiding van de staf dringt zich op om het onderwijs op eenzelfde niveau van begeleiding en inhoud te kunnen blijven verstrekken aan een gestaag groeiende groep van studenten. De aanwervingen die de faculteit recentelijk heeft gedaan, gebruik makend van de marge die ontstaan is door natuurlijke afvloeiingen, lijken in de ogen van de commissie juiste strategische keuzes, die de faculteit wetenschappelijk versterkt en gedynamiseerd hebben. De commissie pleit voor een vergroting van de capaciteitsgroepen en het toewijzen van een opleidingsonderdeel aan een vakgroep, en niet aan individuele docent. Dergelijk beleid van ‘multi-inzetbaarheid’ zou volgens de commissie enige flexibiliteit voor de docenten genereren, waardoor dezen een buitenlands studieverblijf kunnen doormaken of een sabbatical kunnen aanvragen. De internationale mobiliteit van de docenten is immers duidelijk ondermaats. De faculteit levert inspanningen om de studenten te stimuleren een buitenlands studieverblijf te kiezen. De commissie respecteert dit, maar betreurt de beperkte
12/2004
226
Universiteit Gent
horizon van de meeste studenten. Zij beveelt aan om het aantal uitwisselingsplaatsen te rationaliseren en de kwaliteit van de resterende instellingen nauwlettend te volgen. In het algemeen heeft de commissie een positief oordeel over de inhoud en de opbouw van de programma’s. Zij stelt dat alle programma’s een hoog wetenschappelijk niveau hebben en vanuit de – volgens de commissie – juiste invalsbasis vertrekken door de algemene economie als centrale voedingsbodem te nemen. Het programma EW, zowel het huidige als het bamaprogramma, is volgens de commissie uitstekend ingevuld. Ook het bamaprogramma HI is volgens de commissie van goede kwaliteit, zij respecteert de keuze van de faculteit om de opleiding HI te concentreren rond operations management en logistiek en in deze terreinen uit een uitgebreide onderzoeksexpertise op te bouwen. In dit opzicht is het bamaprogramma HI een verbetering van het aflopende programma TEW-TBK dat in de ogen van de commissie een beetje onsamenhangend is opgebouwd en waarbij een sterke link naar het wetenschappelijk onderzoek ontbrak. Zoals gesteld heeft de commissie alle vertrouwen dat de nieuw aangestelde ZAP-leden deze leemte zullen invullen. Zowel het lopend als het toekomstig programma TEW vertonen volgens de commissie nog een zeker onevenwicht. De functionele domeinen financiering en organisatie zijn een beetje ondervertegenwoordigd.. Het bamaprogramma is reeds een goede verbetering, maar de domeinen financiering en marketing blijven licht ondervertegenwoordigd. De commissie stelt in deze de vraag naar de samenwerking met de Vlerick Leuven Gent Management School, die typisch een opleiding in management aanbiedt. Hierdoor lijken de specialisaties ‘verdeeld’ tussen beide instellingen, waarbij marketing en financiering vooral een zwaartepunt in de VLGMS vormt. De ZAP-leden die deze opleidingsonderdelen doceren zijn soms aan beide instellingen verbonden. De commissie erkent de voordelen van een dergelijke samenwerking, maar waarschuwt toch voor de mogelijke gevaren op het vlak van onderzoek, onderwijsdynamiek en commitment binnen de faculteit op deze domeinen en – meer algemeenwijst op de noodzaak van klare afspraken voor een billijke kosten – en batenverdeling. Zij waardeert dat de vakgroep Marketing zich sinds 2000 duidelijk profileert als een vakgroep binnen de Universiteit Gent, met eigen personeel en doelstellingen. In conclusie stelt de commissie dat zij veelbelovende ontwikkelingen heeft genoteerd. De bamaprogramma’s zijn goed ingevuld en op eigen leest geschoeid. De nieuwe opleiding HI vormt een uitdaging die de faculteit goed heeft aangenomen. De faculteit bestaat uit een verjongde en dynamische ploeg, die veel aandacht heeft voor onderzoek, studentenparticipatie en onderwijsbeleid. Als slotsom bemerkt de commissie dat de faculteit in haar oordeel klaar is voor de invoering van de bamastructuur in Vlaanderen. Zij daagt de faculteit uit om zich nu klaar te maken voor de bamastructuur in Europa…
Universiteit Gent
227
12/2004
12/2004
228
Bijlagen
229
12/2004
12/2004
230
Bijlage 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie Luc Soete (voorzitter) Prof. Luc Soete (1950) studeerde Algemene Economie (diploma 1972) en Ontwikkelingseconomie (diploma 1973) aan de Rijksuniversiteit te Gent, en startte zijn loopbaan als onderzoeksassistent aan het Departement Economie van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen. In 1978 behaalde hij zijn doctoraat in de Economie aan de Universiteit van Sussex. In 1979 werd hij aan deze universiteit benoemd tot ‘core’ fellow aan het Institute of Development Studies en in 1980 tot Senior Fellow aan de Science Policy Research Unit. In 1984-1985 was hij werkzaam als visiting Associate Professor aan het Departement Economie van de Universiteit van Stanford. In 1986 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar Internationale Economische Betrekkingen aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universiteit Maastricht. In 1988 startte hij MERIT (Maastricht Economic Research institute on Innovation and Technology) een onderzoeksinstituut waarvan hij sinds het ontstaan directeur is. Hij is lid van verschillende nationale en internationale commissies en adviesraden. Zijn onderzoekinsteresse gaat uit naar de theoretische en empirische studie van de invloed van technologische verandering op werkgelegenheid en internationale handel, alsook naar de verwante beleidsaspecten. In 1995-1996 was hij coördinator van de studie naar technologie, productiviteit en werkgelegenheid voor het OESO-directoraat Wetenschap, Technologie en Industrie. Hij was tevens voorzitter (1995-1997) van de expertgroep, ingesteld door de Europese Commissie, die de sociale aspecten van de informatiemaatschappij in kaart bracht. Hij is auteur van tal van publicaties in boeken en tijdschriften inzake innovatie en technologische ontwikkeling.
J.W.M (Will) Bertrand Prof. Will Bertrand (1946) is hoogleraar productiemanagement aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij is afgestudeerd als Bedrijfskundig ingenieur aan de
Bijlagen
231
12/2004
Technische Universiteit Eindhoven in 1970. Vervolgens is hij werkzaam geweest als wetenschappelijk onderzoeker en docent aan de faculteit Technische Bedrijfskunde van de TU/e. Zijn wetenschappelijke promotie was in 1981 op onderzoek naar het ontwerp van een productiebeheersingssysteem in een halfgeleiderfabriek. Van 1981-1984 was hij deeltijds wetenschappelijk adviseur in een logistiek reorganisatieproject bij Philips Components. In 1983 fungeerde hij als gasthoogleraar aan Rutgers University in de Verenigde Staten. In 1984 en 1985 was hij werkzaam als organisatie-ontwikkelaar voor ASM-Lithography te Veldhoven. Van 1985-1988 was hij het Hoofd Logistieke Organisatie bij de Philips Machinefabrieken. Vanaf augustus 1988 is hij benoemd tot hoogleraar in productiemanagement en logistiek aan de faculteit Technologie Management van de TU/e. Van 1988 - 1994 was hij bestuurslid en voorzitter van de Ontwikkelingsraad van de Vereniging Logistiek Management, van 1991 tot 1999 directeur van de Nadoctorale opleiding tot Logistiek Ontwerper aan de TU/e en van 1994 tot 2003 wetenschappelijk directeur van de onderzoeksschool BETA, een gezamenlijk instituut van de Technische Universiteit Eindhoven en de Universiteit Twente.
W.F.J. (Willem) Buijink Prof. Willem Buijink (1951) studeerde Produktontwikkeling (diploma 1974) aan het Departement Ontwerpwetenschappen, Hogeschool Antwerpen (huidige benamingen), en Toegepaste Economische Wetenschappen (specialisatie Bedrijfseconomie, diploma 1977) aan de Universiteit Antwerpen (RUCA). Hij begon zijn loopbaan aan de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van het RUCA, eerst als onderzoeksmedewerker en daarna als assistent (Bedrijfsbeheer). In 1984 werd hij universitair docent op het terrein van Accounting aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Universiteit Maastricht (UM) (huidige benamingen). Hij promoveerde aan de UM in 1992 en werd in datzelfde jaar aan de UM benoemd tot gewoon hoogleraar Bedrijfseconomie, i.h.b. Accounting. In 2001 verliet hij de UM en werd hij aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg benoemd tot gewoon hoogleraar Bedrijfseconomie, i.h.b. Accounting. Hij was in het academisch jaar 1999/2000 gasthoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven en aan de UFSIA in Antwerpen. Hij verricht onderzoek en publiceert in het brede domein van accountancy: financiële verslaggeving door en binnen ondernemingen (accounting) en accountantscontrole.
H.M.J. (Hein) Mevissen em. Prof. Hein Mevissen (1939) is emeritus hoogleraar bestuurlijke informatiekunde. Hij was als gewoon hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij studeerde aan de Technische Universiteit Delft (theoretische) Elektrotechniek met als keuzevakken wis- en natuurkunde. Na zijn militaire dienst als luitenant bij de Technische dienst (radarvuurleiding) trad hij in 1966 in dienst bij het toenmalige Dr. Neher laboratorium van de Nederlandse PTT. Hij hield zich in die tijd bezig met
12/2004
232
Bijlagen
betrouwbaarheid van computersystemen en ontwierp een besturingssysteem voor een computergestuurde telefooncentrale. In 1972 stapte hij over naar de afdeling automatisering van PTT en werd benoemd tot hoofd van de afdeling systeemsupport. In 1980 werd hij directeur van het Hendrik Reinoud computercentrum van PTT. In 1985 volgde zijn benoeming tot gewoon hoogleraar bestuurlijke informatiekunde aan de economische faculteit van de Vrije Universiteit. Zijn onderzoek lag op het terrein van de technische infrastructuur van computersystemen en datanetwerken. Tevens hield hij zich in het kader van ontwikkelingssamenwerking bezig met de automatisering van de universiteiten van Swaziland, Lesotho en Zambia. Hij was lid van het KIVI en NRMG en richtte in 1987 samen met een collega hoogleraar van de UVA de postdoctorale stichting Informatie en Management op waar hij nog als bestuurslid actief is.
Karel Van Goethem Karel Van Goethem (1937) is licentiaat politieke en sociale wetenschappen van de K.U.Leuven (1960) en geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (1961) van dezelfde universiteit. Aanvankelijk werkzaam als medewerker van de studiedienst van een vakbond was hij van 1963 tot 1967 als socioloog verbonden aan het Centrum voor Sociaal Onderzoek van de Universiteit Leuven. Bij de oprichting van Leuven Nederlands werd hij medewerker van het Universitair Studiebureau (1967-1971, in de periode 69-71 verantwoordelijk voor de afdeling Toegepast Onderwijsonderzoek van hetzelfde Studiebureau. In 1971 werd hij benoemd tot directeur Academische Planning van de pas opgerichte Universitaire Instelling Antwerpen. In die functie was hij verantwoordelijk voor het begeleiden van de ontwikkeling van de nieuwe opleidingsprogramma’s en het adviseren over beleidsmaatregelen op onderwijsgebied. Als directeur van het rectoraat was hij vervolgens ook verantwoordelijk voor studentgerichte diensten, onderzoeksbeleid, internationalisering en postacademisch onderwijs. Doceerde sociologie en arbeids-en bedrijfssociologie in het hoger avondonderwijs. Opdrachthouder VLIR voor onderwijsvernieuwing (79-83) en Open Universiteit (84-89). Was onder meer lid en ondervoorzitter van Vereniging voor universitair bestuur en management (Nederland), redactielid Tijdschrift Hoger Onderwijs en Management (TH&MA) en Tijdschrift hoger onderwijs en beleid. Projectverantwoordelijke voor enkele onderzoeksprojecten gefinancierd door de minister van Onderwijs, onder meer over de relatie opleiding -beroep (universitair afgestudeerden) en over doctoreren en promoveren. Auteur van een 90- tal publicaties waarvan het merendeel over hoger onderwijsproblematiek (80- tal).
Ferdinand L.J. Verdonck Ferdinand Verdonck (1942 – Balen) is bestuurder van vennootschappen. Hij studeerde aan het St. Jan Berchmanscollege (Grieks-Latijn) te Mol en behaalde een doctoraat in de rechten en een licentiaat in de economie aan de K.U.Leuven en een master (economics) aan de University of Chicago. Hij was wetenschappelijk
Bijlagen
233
12/2004
medewerker aan het Centrum voor Economische Studieën aan de K.U.Leuven (19671970). Na zijn studies in Chicago, bleef hij tot 1989 in de Verenigde Staten: als bankier, eerst bij de Continental Bank in Chicago en vervolgens bij Lazard Frères and Co. in New York (belast met de Latijns Amerikaanse activiteiten van de Lazard Groep), en tenslotte als leider van de Noord-Amerikaanse operaties van Bekaert. Na zijn terugkeer naar België, was hij achtereenvolgens verantwoordelijk voor de Staalkoorddivisie en voor “Financiën en Personeel” bij Bekaert. Van 1992 tot 2003 was hij Gedelegeerd Bestuurder van Almanij NV.
Pascal Van Der Voort Pascal Van Der Voort (1967) studeerde Scheikunde aan de Universiteit Antwerpen (resp. RUCA en UIA). In 1989 behaalde hij het diploma licentiaat scheikunde en het diploma geaggregeerde hoger secundair onderwijs aan de U.I.A. In 1993 behaalde hij zijn doctoraat in het studiegebied van de Anorganische Scheikunde. Van 1994 tot 2003 was hij postdoctoraal navorser van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen. Hij was visiting research fellow aan the Georgia Institute of Technology (USA, 1996-1997) en aan de Ecole Nationale Supérieure de Chimie de Montpellier (FR, 1998). Hij is auteur van meer dan 100 internationale publicaties op het gebied van keramische deklagen, katalyse en geordende mesoporeuze structuren. Hij is consultant voor de NATO Science for Peace projecten. Sinds 1 oktober 2003 is hij werkzaam bij de Vlaamse Interuniversitaire Raad als stafmedewerker kwaliteitszorg en trad op als secretaris van deze commissie.
12/2004
234
Bijlagen
Bijlage 2
De bezoekschema’s Bezoekschema UA Maandag 17 november 2003 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u00 – 20u00 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden 20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 18 november 2003 8u00 - 9u00
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de onderwijscommissie
9u00 - 9u45
gesprek met de studenten uit de onderwijscommissie
9u45 - 10u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de onderwijscommissie
10u30 - 10u45 pauze 10u45 - 11u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten TEW en HI(BI) (max. 15)
11u30 - 12u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten TEW (max. 15)
12u15 - 13u00
gesprek met tweede-cyclusstudenten HI(BI) (max. 15)
13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 14u45 gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen 14u45 - 15u45
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
15u45 - 16u00 pauze
Bijlagen
235
12/2004
16u00 - 17u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus TEW 17u00 - 18u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus HI(BI) 18u00 - 19u00 gesprek met afgestudeerden van de opleidingen TEW en HI(BI) 19u00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden TEW en HI(BI)
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 19 november 2003 9u00 - 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u00 - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken TEW en HI(BI) 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema K.U.Brussel Woensdag 10 december 2003 9u00 - 11u00
intern beraad visitatiecommissie
11u00 - 12u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de onderwijscommissie 12u00 - 13u00 middagmaal visitatiecommissie (broodmaaltijd) 13u00 - 14u30 gesprek met de kandidatuurstudenten, studenten uit de onderwijscommissie en afgestudeerden
12/2004
236
Bijlagen
14u30 - 15u30 gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen + AAPleden uit de onderwijscommissie 15u30 - 15u45
pauze
15u45 - 17u15
gesprek met ZAP-leden + onderwijscommissie
17u15 - 18u00
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 11 december 2003 8u00 - 10u00. bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 10u00 - 11u00 gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultaire verantwoordelijke internationalisering, verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 11u00 - 11u45
spreekuur op aanvraag en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u45 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
12u15 - 13u15
middagmaal visitatiecommissie (broodmaaltijd)
13u15 - 17u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema K.U.Leuven Woendag 18 februari 2004 – Economische wetenschappen 9u00 - 11u00
intern beraad visitatiecommissie
11u00 - 12u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de permanente onderwijscommissies (EW)
Bijlagen
237
12/2004
12u00 - 12u45 gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissies (EW) 12u45 – 13u45 middagmaal (broodmaaltijd) 13u45 - 14u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissies EW
14u30 - 15u15
gesprek met studenten eerste cyclus EW
15u15 - 16u00
gesprek met studenten tweede cyclus EW
16u00 - 16u15 pauze 16u15 - 17u00
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen EW
17u00 - 17u45 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus EW 17u45 - 18u30
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus EW
18u30 - 19u15
gesprek met afgestudeerden EW
19u15
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 19 februari 2004 – Toegepaste Economische Wetenschappen - Handelsingenieur 9u00 - 10u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de permanente onderwijscommissie (TEW/HI(BI)) 10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissies
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissies
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerste-cyclusstudenten TEW/HI(BI)
12u30 - 13u30
middagmaal (broodmaaltijd)
13u30 - 14u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten TEW
14u15 - 15u.
gesprek met tweede cyclusstudenten HI(BI)
15u00 - 15u45 gesprek met assisterend academisch personeel TEW/HI(BI) 16u00 - 17u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus TEW/ HI(BI)
12/2004
238
Bijlagen
17u00 - 18u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus TEW/ HI(BI) 18u00 - 19u00 gesprek met afgestudeerden van de opleidingen TEW/HI(BI) 19u00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden EW/TEW/HI(BI)
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 20 februari 2004 – visitatie overkoepelende organen. 8u00 - 10u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 10u00 - 10u45 gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 10u45 - 11u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u30 - 12u15
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken EW
12u15 - 13u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken TEW/HI(BI)
13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema VUB Maandag 29 maart 2004 16u30 – 17u00 Ontvangst visitatiecommissie 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 18u30 – 19u45 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden 20u00
Bijlagen
avondmaaltijd visitatiecommissie
239
12/2004
Dinsdag 30 maart 2004 08u30 - 09u15 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de opleidingsraad 09u15 - 10u00 gesprek met de studenten uit de opleidingsraad (TEW en HI) 10u00 - 10u45 gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad (TEW en HI) 10u45 – 11u00 pauze 11u00 – 11u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten TEW en HI (max. 12)
11u45 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten TEW (max. 12)
12u30 – 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten HI (max. 12)
13u15 – 14u15
middagmaal commissie (broodmaaltijd)
14u15 - 15u00
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
15u00 – 16u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus 16u00 – 16u15 pauze 16u15 – 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus TEW
17u15 – 18u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus HI
18u15 – 19u15
gesprek met afgestudeerden van de opleidingen TEW en HI
19u30
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden TEW en HI
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 31 maart 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 12u00 gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 12u00 - 12u30 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken TEW en HI 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd)
12/2004
240
Bijlagen
14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema KULAK Donderdag 8 april 2004 09u00 - 11u00 intern beraad visitatiecommissie 11u00 - 12u00 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de onderwijscommissie 12u00 - 13u00 middagmaal visitatiecommissie (broodmaaltijd) 13u00 - 14u30 gesprek met de kandidatuurstudenten, studenten uit de onderwijscommissie en afgestudeerden1 14u30 - 15u30 gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen + AAPleden uit de onderwijscommissie 15u30 - 15u45
pauze
15u45 - 17u15
gesprek met ZAP-leden + onderwijscommissie
17u15 - 18u00
nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 9 april 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 12u00 gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, facultaire verantwoordelijke internationalisering, verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
1
Onder ‘afgestudeerde’ wordt verstaan: een student die ‘afgestudeerd’ is aan de KULAK, en bijgevolg nu een licentieopleiding volgt in een andere instelling.
Bijlagen
241
12/2004
12u00 - 12u30 spreekuur op aanvraag en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken 13u00 - 14u00 middagmaal visitatiecommissie (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema LUC Woensdag 28 april 2004 16u30 – 17u00 Ontvangs visitatiecommissie 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 18u30 – 19u45 informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden 20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 29 april 2004 08u30 - 09u15 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de curriculumraad 09u15 - 10u00 gesprek met de studenten uit de curriculumraad (TEW en HI) 10u00 - 10u45 gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumraad (TEW en HI) 10u45 – 11u00 pauze
12/2004
11u00 – 11u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten TEW en HI (max. 12)
11u45 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten TEW (max. 12)
12u30 – 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten HI (max. 12)
13u15 – 14u15
middagmaal commissie (broodmaaltijd)
14u15 - 15u00
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
242
Bijlagen
15u00 – 16u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus 16u00 – 16u15 pauze 16u15 – 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus TEW
17u15 – 18u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus HI
18u15 – 19u15
gesprek met afgestudeerden van de opleidingen TEW en HI
19u30
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden TEW en HI
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 30 april 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 12u00 gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 12u00 - 12u30 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie 12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken TEW en HI(BI) 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema UGent Woensdag 12 mei 2004 16u30 – 17u00 Ontvangst visitatiecommissie 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 18u30 – 19u45 informele ontmoeting 1 20u00
Bijlagen
avondmaaltijd visitatiecommissie
243
12/2004
Donderdag 13 mei 2004 08u30 - 09u15 gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfstudie en een student uit de opleidingscommissie 09u15 - 10u00 gesprek met de studenten uit de opleidingscommissies (EW en TEW) 10u00 - 10u45 gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissies (EW en TEW) 10u45 – 11u00 pauze 11u00 – 11u45
gesprek met eerste-cyclusstudenten EW en TEW (max. 12)
11u45 - 12u30
gesprek met tweede-cyclusstudenten EW (max. 12)
12u30 – 13u15
gesprek met tweede-cyclusstudenten TEW (max. 12)
13u15 – 14u15
middagmaal commissie (broodmaaltijd)
14u15 - 15u00
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
15u00 – 16u00 gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus 16u00 – 16u15 pauze 16u15 – 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus EW
17u15 – 18u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus TEW
18u15 – 19u15
gesprek met afgestudeerden van de opleidingen EW en TEW
19u30
informele ontmoeting 2
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Vrijdag 14 mei 2004 09u00 - 11u00 bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d. 11u00 - 12u00 gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg 12u00 - 12u30 spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12/2004
244
Bijlagen
12u30 - 13u00 gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken EW en TEW. 13u00 - 14u00 middagmaal (broodmaaltijd) 14u00 - 17u00 intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering 17u00
Bijlagen
mondelinge rapportering
245
12/2004
12/2004
246
Bijlagen
Bijlage 3
Reactie van de faculteit TEW van het LUC op het visitatierapport De keuze van telkens een ander referentiekader door iedere visitatiecommissie druist in tegen het principe van de differentiatie en complementariteit van opleidingen. Het is precies een positief punt dat elke universiteit zelf een keuze kan maken in zijn onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen weliswaar binnen een academische kader. Hierdoor ontstaat een differentiatie van het aanbod m.b.t. deze factoren. Opleidingen worden daardoor meer complementair aan elkaar. Vanuit dit oogpunt bestaat de taak van de visitatiecommissie erin om na te gaan of de werkelijke situatie aan iedere faculteit overeenkomt met de gemaakte keuzes. Het “opleggen” van een strikt referentiekader door deze visitatiecommissie belemmert grotendeels het maken van complementaire keuzes. Het resultaat is dat de verschillende opleidingen meer en meer op elkaar gaan lijken zonder dat men een garantie heeft dat dit een goede keuze is want een volgende visitatiecommissie kan hierover weer een totaal andere mening hebben. Zo stelde de vorige visitatiecommissie dat “vele opleidingen meer toepassingsgericht moeten worden, meer gericht op problemen en oplossingen, en een sterker accent moet leggen op vraagstukken op het niveau van een bedrijf” en “ dat een vorming in de toegepaste economie niet gelijk mag zijn aan een brede algemeen-economische vorming, die de doelstelling is voor een opleiding in de economische wetenschappen”. Vanuit deze uitspraak van de vorige visitatiecommissie lijkt het er dan ook sterk op dat deze visitatiecommissie de opleidingen TEW getoetst heeft aan de criteria van een opleiding economische wetenschappen. De faculteiten TEW worden dan afgerekend op criteria die noch een weerspiegeling van eigen keuzes zijn, noch op voorhand gekend zijn, noch op haar van toepassing zouden mogen zijn volgens de vorige visitatiecommissie. De keuze voor een strikt referentiekader door een visitatiecommissie reflecteert o.i. vooral een paradigmastrijd tussen een meer microeconomisch theoretisch gerichte academische opleiding en een meer management gerichte academische opleiding. Een faculteit TEW kan daardoor geen eigenheid meer geven aan haar opleiding terwijl er juist nood is aan differentiatie in het Vlaamse universitaire landschap.
Bijlagen
247
12/2004
Verder wordt de timing van de bekendmaking van dat referentiekader als een probleem ervaren. Indien de VLIR van mening is dat er tussen twee opeenvolgende visitaties andere accenten zouden moeten gelegd worden in de opleidingen zou dat bij voorkeur niet tot uiting komen in een nieuw referentiekader dat de faculteiten pas krijgen vlak voor het visitatiebezoek en dat het resultaat is van de toevallige samenstelling van de visitatiecommissie. We pleiten er dan ook sterk voor dat de VLIR zelf een referentiekader opstelt dat lang op voorhand bekend gemaakt wordt aan de faculteiten en waarin ruimte is voor iedere faculteit om eigen accenten te leggen. De VLIR verwacht dat de faculteiten de aanbevelingen van de commissie volgen. Doch de keuze van telkens een ander, sterk verschillend referentiekader is een vorm van willekeur dat fundamenteel afbreuk doet aan de rechtszekerheid van een faculteit.
12/2004
248
Bijlagen
Bijlagen
249
12/2004
12/2004
250
Bijlagen