De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Een evaluatie van de kwaliteit van de bachelor-, master- en master-na-masteropleidingen Politieke Wetenschappen aan de Vlaamse Universiteiten
www.vlir.be
Brussel – December 2007
M C @ I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Een evaluatie van de kwaliteit van de bachelor-, master- en master-na-masteropleidingen Politieke Wetenschappen aan de Vlaamse Universiteiten
www.vlir.be Brussel – December 2007
De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling bekomen worden op: VLIR-secretariaat, Egmontstraat 5, 1000 Brussel T +32 (0)2 550 15 72 - F +32 (0)2 512 29 96
[email protected] - www.vlir.be Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vlir.be Wettelijk depot D/2007/2939/8
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Dit rapport bevat de bevindingen van de visitatiecommissie die de academische opleidingen in de Politieke Wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten heeft geëvalueerd. De commissie heeft haar taak uitgevoerd in de periode februari tot oktober 2007, met inbegrip van het bezoek aan de opleidingen. Dat initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De commissie heeft de visitatieprocedure gevolgd zoals die is vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast relevante suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs, formuleert de commissie een beoordeling en geeft zij een evaluatiescore aan de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve beoordelingen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en in het bijzonder gericht op de handhaving en verbetering van de kwaliteit ervan. Daarnaast beoogt het rapport ook de samenleving objectief in te lichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daartoe zijn de visitatierapporten publiek gemaakt op de webstek van de VLIR (www.vlir.be). De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is en slechts één fase vertegenwoordigt in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mee in antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op aanbevelingen van de betrokken visitatiecommissie. Tijdens de onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen, kort na de afgelegde bezoeken, is Prof. dr. B. Tromp, voorzitter van de commissie, heel onverwacht overleden. De VLIR, de leden van de visitatiecommissie en de academische opleidingen betreuren het plotse heengaan van Prof. B. Tromp. Zij danken Prof. dr. P. Vercauteren voor zijn bereidheid om het voorzitterschap van de commissie voor het verdere verloop van de visitatie op zich te willen nemen. Graag dank ik de visitatiecommissie voor de tijd die zij geïnvesteerd heeft in de doorlichting van de opleidingen, maar ook voor de grote deskundigheid waarmee zij haar opdracht heeft uitgevoerd.
Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk. Het is mijn hoop dat zij de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie mogen ervaren als een bevestiging van hun inspanningen en tevens een bijkomende stimulans vinden in de geformuleerde aanbevelingen ten einde de kwaliteit van het academisch onderwijs verder te verbeteren en te versterken. Prof. dr. Marc Vervenne Voorzitter VLIR
Voorwoord van de visitatiecommissie politieke wetenschappen Deel uitmaken van een visitatiecommissie is voor iedereen een diepgaande ervaring, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. Deze ervaring impliceert dat iedereen het beste van zichzelf geeft en bij een dergelijke opdracht is de invulling van de rol door de voorzitter doorslaggevend voor de sfeer die in de visitatiecommissie heerst. In dit opzicht is het voorzitterschap door professor B. Tromp voorbeeldstellend en verdient hij alle eer voor de resultaten van deze visitatiecommissie. Op zeer korte tijd is hij erin geslaagd, om door zijn open en constructieve geest een aangename groepssfeer te creëren binnen de visitatiecommissie. Zijn diplomatieke houding en zijn zin voor humor creëerden een zeer aangename sfeer binnen de visitatiecommissie tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. Prof. Bart Tromp toonde zich een echte leider tijdens het uitvoeren van de ons toevertrouwde opdracht en werd daardoor ook het natuurlijk middelpunt van de visitatiecommissie. Hij heeft een zeldzame evenwichtige kwaliteit tentoon gespreid die zich situeert tussen een grondige professionele degelijkheid en een grote aandacht voor alle menselijke dimensies van de opdracht van de visitatiecommissie. Zijn professionele degelijkheid heeft hem nooit belet om de verschillende aspecten van onze opdracht in de juiste proportie te zien en om de diverse nuances tot uiting te brengen in de evaluaties van de te visiteren opleidingsprogramma’s. Zijn sterke gehechtheid aan de menselijke dimensie wordt zowel door de diepte als door de zachtheid van zijn persoonlijkheid verklaard. Hij heeft altijd veel respect getoond voor alle leden van de visitatiecommissie en voor alle personen, ongeacht hun status, die we bij het uitvoeren van onze opdracht hebben ontmoet. In zeer korte tijd, is prof. Bart Tromp onvervangbaar geworden voor de visitatiecommissie. Daarenboven was hij een briljante geest die deze commissie leidde. Hij was bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, Senior Research Fellow van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, politiek columnist van ‘Het Parool’ en ‘De Gelderlander’, en commentator internationale politiek van ‘Elsevier’. Hij was gespecialiseerd in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen. Het hoge niveau en de hoge waarde van zijn professionele werkzaamheden, ondermeer in het domein van de wereldsysteemtheorie, hebben ervoor gezorgd dat hij een grote erkenning geniet in Vlaanderen en in Nederland. Het was daardoor vanzelfsprekend dat zijn wetenschappelijk leiderschap een internationale dimensie heeft aangenomen op het vlak van de politieke wetenschappen. Wij hebben, door het plotse heengaan van prof. Bart Tromp, allen een goede collega en een sterke personaliteit verloren die ons inmiddels zo vertrouwd en nabij was. Het is dan ook met een diepe ontroering dat wij aan hem eer brengen en hem onze grote dankbaarheid uitdrukken.
De commissie bezocht de academische opleidingen in de politieke wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten met als opdracht een oordeel te geven over de bachelor, de masteropleidingen en de master-na-master opleidingen politieke wetenschappen. De visitatiecommissie heeft daartoe een zorgvuldige studie gemaakt van elke opleiding en baseerde zich daarbij in eerste instantie telkens op het door de opleiding samengestelde zelfevaluatierapport. Tijdens de bezoeken aan de instellingen zijn de uitvoerige gesprekken en de dikwijls boeiende discussies die de commissie voerde met studenten, alumni en het personeel van de opleidingen een goede, noodzakelijke aanvullende bron van informatie gebleken bij het zelfevaluatierapport om tot een waarheidsgetrouw oordeel te komen over elke opleiding. Deze visitatiecommissie heeft met veel inzet en in grote eensgezindheid haar taak uitgevoerd. Dat had enerzijds te maken met de samenstelling van de commissie, waarin zowel zeer ervaren hoogleraren als jonge studenten, elk voor zich en in goede samenwerking, op uitstekende wijze hun rol hebben vervuld. Dat had anderzijds ook te maken met de zeer aangename wijze waarop de commissie overal is ontvangen en de grote openheid die wij van de zijde van de bezochte instellingen mochten ervaren. Graag wil ik op deze plaats de erkentelijkheid van de commissie verwoorden voor deze zowel vruchtbare als stimulerende ontmoetingen. De visitatiecommissie is de opleidingen erkentelijk voor de grote aandacht die de bezochte instellingen hebben besteed aan het opstellen van de zelfevaluatierapporten. Ze heeft eveneens de gastvrijheid waarmee zij bij de opleidingen is ontvangen zeer op prijs gesteld. De visitatiecommissie wil haar bijzondere waardering uitdrukken voor de wijze waarop mevr. dr. ir. Els Van Zele en mevr. Ilse De Vooght, de twee projectbegeleiders, stafmedewerkers van de VLIR, de commissie hebben bijgestaan bij de redactie van het visitatierapport. Als voorzitter wil ik alle leden van de visitatiecommissie hartelijk danken voor hun grote toewijding en de wederzijdse vertrouwensrelaties in alle stadia van de visitatieopdracht. Met de inzet van mevr. dr. ir. Els Van Zele en mevr. Ilse De Vooght en van de commissieleden, is de visitatiecommissie politieke wetenschappen erin geslaagd om een rapport in consensus op te stellen. Persoonlijk houd ik er ook aan om hier ook mijn dank uit te spreken, ten aanzien van de collega’s in de politieke wetenschappen in Vlaanderen, omdat zij mij, door mij voor te dragen als kandidaat commissielid, de kans hebben gegeven om aan deze boeiende, intense en verrijkende ervaring deel te nemen. Prof. Dr. Pierre Vercauteren
Laat niet verloren gaan Laat niet verloren gaan. Niet het werken en zwoegen. Niet een ster aan de hemel. Niet een zaad in de aarde. Niet het lied in het hart van de mens. Laat niet verloren gaan de dromen noch het verlangen. De schoonheid niet die ons tot bloei brengt. Het lachen niet dat ons optilt. De tranen niet in de bedding van dit bestaan. Laat niet verloren gaan de voetstap van de geliefde. De klank van zijn stem niet. Zijn gloed, zijn moed en zijn trouw niet. Niet de hoop die hem rechthoudt. Niet het woord dat ons bijblijft. Niet de troost van nabijheid. Niet de naamloze leegte. De stilte nadien. Laat niet verloren gaan. Niet de moed ondanks alles. Niet de weg die gegaan wordt. Niet het vruchteloos hopen. Niet het lichaam gebroken. Niet het stemloos verdriet. Laat niet verloren gaan. Het licht in de ogen. Het land van belofte. Het geheim van dit leven. De kracht van de ziel. Laat niet verloren gaan. Geen naam. Geen ogenblik. Kris Gelaude
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie In memoriam prof. Dr. Bart Tromp
3 5 7
Deel 1: Algemeen deel
11
I.
De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen
13
II.
Het referentiekader
21
III.
Algemene bevindingen van de commissie
41
IV.
De opleidingen in vergelijkend perspectief
47
V.
Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
67
Deel 2: Opleidingsrapporten
75
I.
Vrije Universiteit Brussel
77
II.
Katholieke Universiteit Leuven
115
III.
Katholieke Universiteit Leuven (MEPP)
157
IV.
Universiteit Gent
189
V.
Universiteit Gent Master of Conflict and Development
227
VI.
Universiteit Antwerpen
265
VII. Universiteit Antwerpen
327
Bijlagen
373 373 381
Bijlage 1: Personalia van de leden van de Commissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen
1| Inleiding In dit rapport brengt de Commissie Politieke Wetenschappen verslag uit van haar bevindingen over de academische bachelor, master en master na master opleidingen aan de Vlaamse universiteiten die zij in de periode februari–mei 2007, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de Commissie de volgende instellingen bezocht: - van 26 t.e.m. 28 februari 2007: Vrije Universiteit Brussel ! Bachelor Politieke Wetenschappen ! Master Politieke Wetenschappen ! Master Overheidsmanagement - van 26 t.e.m. 30 maart 2007: Katholieke Universiteit Leuven ! Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen afstudeerrichting Politieke Wetenschappen ! Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek ! Master in het Overheidsmanagement en -beleid ! Master of European Politics and Policies
De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen 13 Deel 1
- van 18 t.e.m. 20 april 2007: Universiteit Gent ! Bachelor Politieke Wetenschappen ! Master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Nationale Politiek ! Master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek ! Master EU-studies ! Master of Conflict and Development - van 2 t.e.m. 5 mei 2007: Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer, Universiteit Antwerpen ! Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa ! Master of Development Evaluation and Management ! Master of Globalisation and Development - van 14 t.e.m. 16 mei 2007: Universiteit Antwerpen ! Bachelor Politieke Wetenschappen ! Master Internationale Politiek ! Master Politieke Communicatie ! Master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie De volgorde van de bezoeken is uitsluitend bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De Commissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel uiterst zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3| De Commissie 3.1. Samenstelling De samenstelling van de Commissie Politieke Wetenschappen werd op 14 maart 2007 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De Commissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 26 maart 2007. De Commissie had bij haar instelling de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. Dr. B.A.G.M. Tromp†, bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis der internationale betrekkingen, Universiteit Amsterdam en Senior Research Fellow, Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, Nederland.
14 De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Deel 1
De andere vakdeskundige leden: - Prof. Mr Dr Ig Snellen, (em) hoogleraar bestuurskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam en Rijksuniversiteit Leiden, Nederland. - Prof. Dr. P. Vercauteren, hoogleraar internationale betrekkingen en globalisering, Facultés Universitaires Catholiques de Mons (FUCAM), België. Onderwijsdeskundig lid: - Dhr. J. Perquy, ere administrateur-generaal van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR), België. Specifiek ten behoeve van de drie master-na-masterprogramma’s aan het IOB, Universiteit Antwerpen werden aan de Commissie toegevoegd: Extra vakdeskundig lid: - Prof. Dr. M. E. Wuyts, professor in toegepaste kwantitatieve economie, Instituut voor Sociale Studies, den Haag, Nederland, visiting professor in Economics and Development studies, Open University, Milton Keynes, Engeland. De Ontwikkelingsexpert (ICP-evaluatie): - Dr. J. Lenvain, diensthoofd Kwaliteit, Methoden en Studies, Belgisch Technische Coöperatie (BTC), België. Lid van de VLIR-UOS-Evaluatiecommissie ‘opleidingsprogramma’s’. Student-leden: - Dhr. D. Vanhaute, student Master Politieke Wetenschappen, Universiteit Antwerpen. - Dhr. F. François, student aanvullende opleiding Internationale Betrekkingen, Katholieke Universiteit Leuven. De leden die voor de beoordeling van de specifieke opleidingen aan het IOB, Universiteit Antwerpen, werden toegevoegd aan de Commissie hebben enkel deelgenomen aan de voorbereidende vergadering, het bezoek aan de IOB opleidingen en aan de redactie van het deelrapport van deze opleidingen. Aldus heeft prof. Dr. M. Wuyts enkel deelgenomen aan het bezoek aan de Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, de Master of Development Evaluation and Management en de Master of Globalisation and Development aan de Universiteit Antwerpen en aan de redactie van dit rapport. Aldus heeft dr. J. Lenvain enkel deelgenomen aan het bezoek aan de Master of Gover nance and Development in Sub-Sahara Africa, de Master of Development Evaluation and Management en de Master of Globalisation and Development aan de Universiteit Antwerpen en aan de redactie van dit rapport. De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen 15 Deel 1
De heer D. Vanhaute heeft als student, verbonden aan de Universiteit Antwerpen, niet deelgenomen aan de bezoeken aan de eigen universiteit. De heer F. François heeft als student, verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, niet deelgenomen aan het bezoek aan de eigen universiteit. Beide studentleden hebben deelgenomen aan de voorbereidende vergadering. De heer D. Vanhaute heeft deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven. De heer F. François heeft deelgenomen aan het bezoek aan de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Antwerpen en het IOB, Universiteit Antwerpen. De studenten hebben enkel deelgenomen aan de beoordeling en de redactie van de opleidingen die zij hebben bezocht. Prof. dr. B.A.G.M. Tromp, voorzitter van de Commissie Politieke Wetenschappen heeft de voorbereiding en de bezoeken aan de opleidingen meegemaakt. Hij overleed op 20 juni 2007. Zijn ideeën, overwegingen en bevindingen zijn mee in overweging genomen tijdens de redactie van de deelrapporten. De Commissieleden betreuren ten zeerste het onverwachts overlijden van hun voorzitter. Prof. dr. P. Vercauteren heeft taken van de voorzitter van de Commissie vanaf de redactie van de deelrapporten op zich genomen. Mevrouw Ilse De Vooght en mevrouw dr. ir. Els Van Zele, stafmedewerkers van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), traden op als projectbegeleiders voor deze visitatie. Voor korte curricula vitae wordt verwezen naar Bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de Commissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: - op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak om iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; - het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; - het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie;
16 De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Deel 1
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast worden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studentenen personeelstabellen. De Commissie ontvangt de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid krijgt deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht om voor elke opleiding een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvindt. De Commissie hield haar installatievergadering op 15 februari 2007. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de Commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de Commissie tijdens haar bezoeken aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij academische programma’s in de Politieke Wetenschappen. Ook wordt aan de instellingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de Commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de Commissie de gelegen1 | www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz.htm.
De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen 17 Deel 1
heid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de Commissie worden gelegd, zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), portfolio’s en verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de Commissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Het bezoekschema voorziet – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de Commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de Commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken die de Commissie heeft gevoerd, waren openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de Commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld. 3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de Commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van de rapporten definitief werd vastgelegd.
18 De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Deel 1
4| Een korte terugblik op de visitatie De Commissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de Politieke Wetenschappen in Vlaanderen nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van het academisch voortgezet onderwijs in diverse domeinen van de politieke wetenschappen. De Commissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert in het bijzonder de openhartige gesprekken die zij voor alle opleidingen heeft kunnen voeren met alle geledingen van de opleiding, waardoor zij zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. Tijdens de bezoeken heeft de Commissie steeds getracht, om op een kritische en constructieve wijze, voorstellen te formuleren voor de verdere verbetering van de individuele opleiding. De Commissie heeft in haar evaluatie ook de specificiteit van de universiteit en het geëvalueerde programma in overweging genomen. Zij heeft bijgevolg haar bevindingen en suggesties steeds gekaderd in de specifieke context van de opleiding. Voor de visitatie Politieke Wetenschappen is het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol (Brussel, Februari 2005) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. Met het voorliggend rapport hoopt de Commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de opleidingen Politieke Wetenschappen in Vlaanderen. De Commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten en universiteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de Commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de academische opleidingen in de Politieke Wetenschappen een goede kwaliteit hebben en hun afgestudeerden een goede academische vorming geven. In het licht van het verbeteringsperspectief drukt de Commissie de hoop uit dat dit rapport een positieve impuls zal geven aan de Vlaamse academische opleidingen om op basis van het goede onderzoeksniveau en het opleidingsniveau van de academische staf, die hun motivatie en enthousiasme voor de gevisiteerde opleidingen aan de Commissie aangetoond hebben, de opleidingsprogramma’s nog verder te optimaliseren, rekening houdend met de nieuwe De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen 19 Deel 1
ontwikkelingen in het domein van de politieke wetenschappen, met de groeiende competitie tussen universiteiten in Europa, bevorderd door het Bolognaproces, en rekening houdend met de eigenheid, de onderzoeksspecificiteiten en de onderzoekssterkten die aanwezig zijn binnen de verschillende instellingen. De Commissie dankt de opleidingen voor de zorg die zij hebben besteed aan de samenstelling van het zelfevaluatierapport en zij was onder de indruk van de inzet en het enthousiasme van de staf, van de studenten en de alumni over de gevisiteerde opleidingen. De Commissie dankt de bestuurders, alle medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en door de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen tot het welslagen van deze visitatie.
5| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de Commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisi teerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de algemene bevindingen van de Commissie besproken. In hoofdstuk IV worden de bachelor- en masteropleidingen in de Politieke Wetenschappen in vergelijkend perspectief geplaatst en in hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De Commissie benadrukt dat de tabellen niet los van de rapporten kunnen geïnterpreteerd worden. In het tweede deel van het rapport brengt de Commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de Commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend in chronologische volgorde van de bezoeken.
20 De onderwijsvisitatie Politieke Wetenschappen Deel 1
I II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen
Voorwoord Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische opleiding in de Politieke Wetenschappen moet voldoen. Bij de beoordeling van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van de doelstellingen, eindtermen en kwaliteitseisen, zoals gesteld in onderstaand referentiekader. Elke faculteit kan binnen haar eigenheid deze doelstellingen en eindtermen invullen. Respect voor de eigenheid van een opleiding veronderstelt ook dat wordt nagegaan of elke faculteit erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren. Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader dat in 1999 werd gehanteerd bij de visitatie Politieke Wetenschappen en Sociologie (VLIR, 2000), the EADI accreditation initiative1, de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen voor het eigen onderwijs hebben geformuleerd, de internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de poli tieke wetenschappen, het Vlaamse structuurdecreet (2003)2 en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO)3 waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin descriptoren.
1 | www.eadi.org/detail_page.phtml?page=dossier_accreditation. 2 | Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003). 3 | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen, NVAO, 14 februari 2005.
Het referentiekader 21 Deel 1
Specifiek omschrijft het referentiekader naast de domeinspecifieke minimumeisen waaraan de opleidingen (bachelor, uitdovende licenties, master, master na master) moeten voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen worden gesteld en het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerde politicoloog. Het referentiekader omschrijft tevens de algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische opleiding moet voldoen, de eisen met betrekking tot de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel en de interne kwaliteitszorg. Het referentiekader werd vóór de bezoeken, maar na het inleveren van de zelfevaluaties, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens de bezoeken van de visitatiecommissie wordt het referentiekader met de opleidingen bediscussieerd.
22 Het referentiekader Deel 1
1| Doelstellingen en eindtermen van de academische opleiding in de politieke wetenschappen 1.1. Dublin Descriptoren De algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding zijn beschreven aan de hand van de vijf Dublin descriptoren, die zijn vertaald naar de Vlaamse situatie in het Vlaamse structuurdecreet (2003) en die zijn geoperationaliseerd in het accreditatiekader van de Neder lands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De vijf Dublin descriptoren zijn (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden. Tabel 1 vat de beschrijving van deze Dublin descriptoren samen, zoals ze worden gehanteerd in het toetsingskader van de NVAO, aangevuld met elementen uit de competenties bachelor in het academisch onderwijs en de competenties master die het Vlaamse structuurdecreet (2003) oplijst in artikel 58 aangaande de generieke kwaliteitswaarborgen. De tabel werd tenslotte ook aangevuld met aandachtspunten die specifiek van toepassing zijn op de academische opleiding politieke wetenschappen.
Het referentiekader 23 Deel 1
Tabel 1: Beschrijving van de globale doelstellingen van academische opleidingen, aan de hand van de Dublin -descriptoren (bron: toetsingskader NVAO) en artikel 58 van het Vlaamse structuurdecreet.
Heeft aantoonbare basiskennis en inzicht van/in een vak gebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken en literatuur, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit getuigt van een wetenschappelijke benadering, en beschikt verder over de nodige competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van theoretische en experimentele problemen in het vakgebied.
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van wetenschappelijke, maar ook sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten. Is in staat de onzekerheid, ambiguïteit en grenzen van de kennis te appreciëren.
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en nietspecialisten.
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan. Bezit de ingesteldheid tot levenslang leren.
1. Kennis en inzicht
2. Toepassen van kennis en inzicht
3. Oordeelsvorming
4. Communicatie
5. Leervaardigheden
Kwalificatie bacheloropleiding
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurde of autonoom karakter. Bezit het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van kennis en inzichten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten; is voorbereid om in een meer internationale context eigen onderzoek te presenteren.
Bezit het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context of op basis van beperkte informatie en houdt daarbij rekening met wetenschappelijke, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied en aan een onderzoeksgroep; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
Heeft aantoonbare grondige kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Kwalificatie masteropleiding
1.2. Doelstellingen van de opleidingen politieke wetenschappen 1.2.1. De Bachelor in de Politieke Wetenschappen Algemene doelstellingen van de bacheloropleidingen politieke wetenschappen De algemene doelstelling van de bacheloropleidingen in de politieke wetenschappen is dat deze opleidingen abituriënten afleveren die in staat zijn om: - te komen tot zelfstandige, verantwoorde oordeelvorming met behulp van relevante literatuur en onderzoeksresultaten; - op academisch niveau te handelen: dat wil zeggen hij/zij moet met inzicht in en respect voor uiteenlopende uitgangspunten en standpunten kunnen handelen, conform het niveau van een bacheloropleiding. Domeinspecifieke eisen voor de bacheloropleidingen politieke wetenschappen De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde bachelor in de politieke wetenschappen, en baseert zich daarbij in de indeling op de Dublin descriptoren: 1. Kennis en inzicht
De Bachelor in de Politieke Wetenschappen heeft: - een onderbouwde basiskennis over en inzicht in de belangrijkste problemen, begrippen, benaderingen en theorieën van de politieke wetenschappen, tegen de achtergrond van historische en culturele ontwikkelingen; - een gedegen feitelijke kennis van en inzicht in de voornaamste maatschappelijke en politieke processen, instituties en problemen, zowel op nationaal als internationaal vlak; - kennis van kwantitatieve en kwalitatieve vormen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek om de relevantie en inzetbaarheid van de daarmee samenhangende methoden te kunnen beoordelen; - voldoende kennis van politiek-filosofische en wetenschapstheoretische vooronderstellingen bij het bestuderen van politiek-wetenschappelijke analyses en de daarop gebaseerde besluiten en adviezen; - voldoende kennis van en inzicht in andere relevante disciplines (vb. macro-economie, bestuurskunde, bestuursrecht, methodologie, politieke theorie, geschiedenis van politieke ideeën, de politieke systemen van diverse landen en van de Europese Unie, vergelijkende politiek, internationale betrekkingen, publieke administratie, politieke analyse, politieke sociologie…) om daarvan vruchtbaar gebruik te kunnen maken. 2.Toepassen van kennis en inzicht
De Bachelor in de Politieke Wetenschappen is: - bekwaam om de kennis en inzichten (zoals hierboven beschreven) toe te passen bij de analyse van complexe problemen in een bepaald deelterrein (vb. in een bepaalde sector van overheidsbeleid, …); - in staat om verschillende kwantitatieve en kwalitatieve sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden toe te passen in een concrete situatie. Het referentiekader 25 Deel 1
3. Oordeelsvorming
De Bachelor in de Politieke Wetenschappen: - is bekwaam om onderzoeksmethoden naar waarde te schatten; - is in staat om relevante gegevens uit de literatuur en van experimenteel werk in het vakgebied te verzamelen en te interpreteren; - is in staat zonodig de onzekerheid en grenzen van de voornaamste disciplines van het vakgebied te appreciëren; - heeft voldoende inzicht in sociaal- wetenschappelijke onderzoeksmethoden en -technieken om gericht assistentie te kunnen verkrijgen bij het analyseren van onderzoeksresultaten; - is zich bewust van de ethische, morele, filosofische, maatschappelijke, wettelijke aspecten en veiligheidsaspecten van zijn wetenschapsdiscipline, en zal er zich naar gedragen. 4. Communicatie
De Bachelor in de Politieke Wetenschappen: - bezit analytisch vermogen, wat moet toelaten problemen aan te pakken; - beheerst de talen die in de discipline worden gebruikt in voldoende mate; - kan zowel binnen het vakgebied als vakoverschrijdend informatie, ideeën en oplossingen i.v.m. algemene politicologische thema’s verwoorden en overbrengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten; - kan onderzoeksresultaten en theorieën mondeling en schriftelijk adequaat rapporteren en presenteren, ook in het Engels; - beschikt over goede sociale vaardigheden om in groepsverband te kunnen functioneren. 5. Leervaardigheden
De Bachelor in de Politieke Wetenschappen moet: - bij de beschrijving en analyse van een onderzoeks- of beleidsprobleem de verschillende invalshoeken en benaderingen tegen elkaar kunnen afwegen; - beschikken over de vaardigheden om relevante informatie te verzamelen, te schiften en te analyseren, inclusief de vaardigheid om daarbij gebruik te maken van verschillende informatie systemen; - beschikken over het vermogen om zelfstandig en kritisch te functioneren in teamverband.
De visitatiecommissie politieke wetenschappen vult deze descriptoren aan met een – in haar visie – bijzonder belangrijke levenshouding: De Bachelor in de Politieke Wetenschappen moet: - zich een – voor een beoefenaar van wetenschap – passende kritische en open houding aanmeten; - in het bijzonder in staat zijn tot zelfreflectie en zelfkritiek; - een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hebben.
26 Het referentiekader Deel 1
1.2.2. De Master in de Politieke Wetenschappen Algemene doelstellingen van de masteropleidingen politieke wetenschappen De algemene doelstelling van de masteropleidingen in de politieke wetenschappen is dat deze opleidingen abituriënten afleveren die in staat zijn om: - zelfstandig onderzoek te verrichten, uitgaande van een kritische analyse van de beschikbare onderzoeksmethoden; - op academisch niveau te handelen: dat wil zeggen hij/zij moet met inzicht in en respect voor uiteenlopende uitgangspunten en standpunten kunnen handelen, conform het niveau van een masteropleiding. Domeinspecifieke eisen voor de masteropleidingen politieke wetenschappen De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde master in de politieke wetenschappen, en baseert zich daarbij in de indeling op de Dublin descriptoren: 1. Kennis en inzicht
De Master in de Politieke Wetenschappen: - heeft een grondige kennis van de problemen, begrippen, benaderingen en theorieën van de politieke wetenschappen; - heeft een grondige kennis van kwantitatieve en kwalitatieve vormen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek; - heeft een goed inzicht in de politiek-filosofische en wetenschapstheoretische vooronderstellingen bij het verrichten van een politiek-wetenschappelijke analyse en kan daarop gebaseerde besluiten en adviezen formuleren; - heeft een goede kennis van en inzicht in andere relevante disciplines (vb. macro-economie, bestuurskunde, bestuursrecht, methodologie, politieke theorie, geschiedenis van politieke ideeën, de politieke systemen van diverse landen en van de Europese Unie, vergelijkende politiek, internationale betrekkingen, publieke administratie, politieke analyse, politieke sociologie…) om daarvan vruchtbaar gebruik te kunnen maken; - heeft een goede feitelijke kennis van en inzicht verworven in de voornaamste maatschappelijke en politieke processen, instituties en problemen, nationaal zowel als bovennationaal; - heeft naast algemene kennis en inzicht in de politieke wetenschappen een hetzij bredere, hetzij diepere kennis en inzicht in een meer gespecialiseerd domein van de politieke wetenschappen; - beschikt over de kennis, vaardigheden en attitudes om potentieel een diversiteit van beroepen te kunnen uitoefenen. 2. Toepassen van kennis en inzicht
De Master in de Politieke Wetenschappen: - is in staat om de kennis en inzichten (zoals hierboven beschreven) toe te passen bij de analyse van complexe problemen in een bepaald deelterrein (vb. in een bepaalde sector van overheidsbeleid, …);
Het referentiekader 27 Deel 1
- is in staat om zelfstandig wetenschappelijke literatuur te verwerken en wetenschappelijke problemen te detecteren; - is in staat om zelfstandig een wetenschappelijk probleem te situeren, te evalueren en een vraagstelling te formuleren; - heeft de kennis en de kunde om binnen de context van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis ter zake een relevant antwoord op de vraagstelling te geven en oplossingen voor te stellen, en dit zowel in een puur academisch kader als meer toepassingsgericht; - kan methodologisch denken, plannen, experimenteren en concluderen; - is in staat om autonoom onderzoek te plannen en uit te voeren; - heeft een aantoonbare wetenschappelijke attitude ontwikkeld om in wetenschap en maatschappij op het vereiste (academische) niveau te kunnen functioneren en is daarenboven in staat om wetenschappelijke inzichten te vertalen naar het beleid. 3. Oordeelsvorming
De Master in de Politieke Wetenschappen: - is in staat om uit een diversiteit aan kwantitatieve en kwalitatieve sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden die methode te selecteren die in de concrete situatie het gestelde probleem adequaat beschrijft en analyseert; - is in staat om de voor- en nadelen van een uitgevoerde kwantitatieve en kwalitatieve sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethode tegen over elkaar te kunnen afwegen; - heeft een goed inzicht in sociaal- wetenschappelijke onderzoeksmethoden en -technieken om zelfstandig gericht en doelmatig onderzoek te kunnen uitvoeren en bekomen onderzoeksresultaten te analyseren; - heeft de attitude ontwikkeld om op een wetenschappelijk professioneel en ethisch verantwoorde wijze te werken; - is in staat zelfstandig een kritische analyse te maken en een gefundeerd standpunt in te nemen in verband met maatschappelijke problemen die in relatie staan tot het brede domein van de politieke wetenschappen; - heeft een attitude ontwikkeld die het mogelijk maakt kritisch te reflecteren over het eigen handelen en de ethische aspecten daarvan; - heeft een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en een gedegen ethische en kritische vorming. 4. Communicatie
De Master in de Politieke Wetenschappen: - beheerst de talen die in de discipline worden gebruikt goed; - kan onderzoeksresultaten en theorieën adequaat – mondeling en schriftelijk – rapporteren en presenteren, ook in het Engels; - beschikt over goede sociale vaardigheden om in groepsverband te kunnen functioneren; - is in staat een systematisch, kritisch en leesbaar verslag over een eigen uitgevoerd onderzoek op te stellen en dit aan een breed publiek te presenteren;
28 Het referentiekader Deel 1
- kan zijn/haar bevindingen samenvatten, communiceren en interpreteren op verschillende niveaus en naar verschillende niveaus in de maatschappij: naar gelijken, naar een breed publiek of naar beleidsmakers; - is in staat om helder mondeling en schriftelijk te rapporteren over een zelfstandig wetenschappelijk werk, zowel aan een wetenschappelijk forum als aan een breed publiek in nationale en internationale context. 5. Leervaardigheden
De Master in de Politieke Wetenschappen: - weegt bij de beschrijving en analyse van een onderzoeks- of beleidsprobleem de verschillende invalshoeken en benaderingen tegenover elkaar af en selecteert de meest geschikte benaderingswijzen - gesteld de gegeven context of het gegeven probleem; - beschikt over de vaardigheden om relevante informatie te verzamelen, te schiften en te analyseren, inclusief de vaardigheid om daarbij gebruik te maken van verschillende informatiesystemen; - kan samenwerken en in teamverband functioneren met medestudenten en navorsers, ook van andere disciplines, bij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek; - beschikt over voldoende kritische zin die hem/haar in de mogelijkheid stelt om autonoom kennis te verwerven, te onderzoeken en wetenschappelijke problemen aan te pakken, met aandacht voor originaliteit en creativiteit; - heeft de nodige praktische vaardigheden (o.a. mondelinge en schriftelijke vaardigheden en computerkennis) verworven om adequaat in wetenschap en maatschappij te kunnen function eren binnen zijn/haar eigen specialisme; - beschikt over de attitude om zich op de hoogte te blijven houden van de ontwikkelingen in het vakgebied of deelgebied ervan.
De visitatiecommissie politieke wetenschappen vult deze descriptoren aan met een – in haar visie – bijzonder belangrijke levenshouding: De Master in de Politieke Wetenschappen moet: - zich een – voor een beoefenaar van wetenschap – passende kritische en open houding aanmeten; - in het bijzonder in staat zijn tot reflectie en zelfkritiek; - een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hebben. 1.2.3. De Master na master in de Politieke Wetenschappen Algemene doelstellingen van de master na masteropleidingen politieke wetenschappen De algemene doelstelling van de master na masteropleidingen in de politieke wetenschappen is dat deze opleidingen abituriënten afleveren die in staat zijn om: - een goede balans te vinden tussen het beschrijvende en verdiepende kennis (ingangs- en aspiratieniveau) die tijdens de opleiding bestudeerd wordt, in overeenstemming met de eerder voltooide masteropleiding en de vereiste competenties op de arbeidsmarkt; Het referentiekader 29 Deel 1
- op academisch niveau te handelen: dat wil zeggen hij/zij moet met inzicht in en respect voor uiteenlopende uitgangspunten en standpunten kunnen handelen, conform het niveau van de master na masteropleiding. Domeinspecifieke eisen voor de master na masteropleidingen politieke wetenschappen De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde master na master in de politieke wetenschappen, en baseert zich daarbij in de indeling op de Dublin descriptoren: 1. Kennis en inzicht
De afgestudeerde uit de master na masteropleiding: - heeft aantoonbare gespecialiseerde kennis en inzicht in het domein, die gebaseerd is op de kennis en het inzicht die op niveau van de master werden geïnitieerd en deze dient te verbreden of te verdiepen; - heeft aantoonbare gespecialiseerde kennis en inzicht die het mogelijk maakt om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van wetenschappelijke kennis, vaak in onderzoeksverband. 2.Toepassen van kennis en inzicht
De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet in staat zijn om: - kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; - kennis te integreren en met complexe vraagstellingen om te gaan. 3. Oordeelsvorming
De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet in staat zijn om: - oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. 4. Communicatie
De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet in staat zijn om: - conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan te grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. 5. Leervaardigheden
De afgestudeerde uit de master na masteropleiding: - bezit leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; - moet open staan voor permanente bijscholing en levenslang leren.
30 Het referentiekader Deel 1
De visitatiecommissie politieke wetenschappen vult deze descriptoren aan met een – in haar visie – bijzonder belangrijke levenshouding: De afgestudeerde uit de master na masteropleiding moet: - zich een – voor een beoefenaar van wetenschap – passende kritische en open houding aanmeten; - in het bijzonder in staat zijn tot reflectie en zelfkritiek; een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hebben;
1.3. Complementaire items in het referentiekader van de Visitatiecommissie Politieke Wetenschappen met betrekking tot internationalisering voor de ICP master na master programma’s De ‘Master of Evaluaton and Management’ (ICP), de ‘Master of Globalisation and Economic Development’ (ICP) en de ‘Master of Governance and Development’ (ICP), georganiseerd door het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB) aan de Universiteit Antwerpen, zijn éénjarige master na masteropleidingen. Voor de evaluatie van deze opleidingen aan de Universiteit Antwerpen zal de visitatiecommissie politieke wetenschappen: 1. het algemene referentiekader voor de evaluatie van de master na masteropleidingen Politieke Wetenschappen als basis gebruiken. 2. aangevuld met specifieke vereisten voor deze programma’s in relatie tot de internationalisering. Naast de (minimale) doelstellingen en de domeinspecifieke eisen die de commissie formuleerde voor het academisch master na master diploma in de politieke weten schappen acht de visitatiecommissie de volgende vereisten cruciaal voor deze opleidingen. Aangezien elk van deze programma’s is opgezet als een International Course Programme (ICP) dat zich richt op studenten uit ontwikkelingslanden dient telkens aan een aantal extra voorwaarden te worden voldaan om effectief te kunnen werken en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling kan worden gegarandeerd door de zorgvuldige selectie van studenten voor beurzen. Kandidaten zouden reeds moeten verankerd zijn in een nationale instelling vóór hun aankomst. Dit garandeert dat de inhoud van het programma relevant is voor het land van herkomst. Het steunen van de ontwikkeling van de mankracht van een nationaal instituut gaat boven het individuele belang. Bij hun terugkeer zouden de afgestudeerde masters ingezet moeten worden op een niveau met meer verantwoordelijkheden, gebaseerd op de verworven kennis en de nazorg door het programma. Het referentiekader 31 Deel 1
Het programma is effectief wanneer de eindtermen van het master programma worden bereikt door de studenten. Het programma verliest aan effectiviteit wanneer culturele verschillen, sociale noden en speciale verwachtingen in verband met de werkomgeving in het land van herkomst onvoldoende aan de orde worden gesteld. In de praktijk kan zowel de bijdrage tot duurzame ontwikkeling van het partnerland als het verhogen van de effectiviteit van het programma worden gerealiseerd door de volgende bijkomende activiteiten: Voor de start van het programma: - het aankondigen van het programma in instellingen/instituten in ontwikkelingslanden; - het vergemakkelijken van het verkrijgen van studiebeurzen voor de kandidaten; - het selecteren van kandidaten op basis van een op ontwikkeling gericht transparant beleid (uitgebreid curriculum vitae, motivatie, referenties, bewustzijn van en inzicht in de problemen gerelateerd aan het domein van de studie in het land van herkomst, …); - het aanmoedigen van inschrijvende studenten om een document op te stellen waarin de politicologische problemen in het land van herkomst en de behoefte aan opleiding in de Politieke Wetenschappen om zulke problemen op te lossen wordt beschreven (dit zou de selectie van kandidaten kunnen vergemakkelijken); - het voorbereiden van de aankomst van de studenten (huisvesting, …); - sociale en culturele introductie; - het organiseren van voorbereidende cursussen (taal, wiskunde, computerlessen, …). Tijdens het programma: - docenten dienen vloeiend Engels te spreken en ervaring te hebben in ontwikkelingslanden en sterk gemotiveerd te zijn om zich te bekommeren om de doelgroep; - het programma dient de studenten duidelijk te informeren over de voorschriften en reglementeringen die gelden aan de universiteit, meer bepaald met betrekking tot examens, het bijwonen van de onderwijsactiviteiten en het omgaan met de staf; - speciale aandacht dient uit te gaan naar de ethische code verbonden aan het studiedomein; - zelfstandig werken en publieke/mondelinge rapportering dient te worden aangemoedigd, aangeleerd en ontwikkeld; - het verkrijgen van een draagbare computer en documentatie (boeken, software programma’s…) dient te worden vergemakkelijkt; - de prioriteit dient uit te gaan naar thesisonderwerpen op materiaal of problemen van/in het thuisland;
32 Het referentiekader Deel 1
- technieken aangeleerd tijdens het programma dienen te worden aangevuld met technieken die toepasbaar zijn in het thuisland; - voortdurende socio-culturele zorg dient beschikbaar te zijn, aangevuld met een gemakkelijk toegankelijk klachten-/vraag-/suggestie-/feedbacksysteem. Nadat het programma is beëindigd: - organisatorische aspecten van de terugkeer; - toegang verlenen tot netwerken of participatie aan netwerken stimuleren (discussieforum op het internet, uitwisseling van pdf documenten van wetenschappelijke literatuur, …); - het organiseren van post- programma activiteiten (regionale workshops, opfriscursussen, nieuwsbrief op het internet, scholing, …); - het creëren van doctoraatsprojecten.
2| Onderwijskundige uitgangspunten De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden zoals de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multi-culturaliteit van de samenleving, de trend tot internationalisering, enz.
2.1. Algemene uitgangspunten Wetenschaps- en vakgebied - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma; - De bachelor-, master en master na masteropleidingen zijn innoverend (meer flexibiliteit, meer multi-disciplinariteit binnen en buiten het vakgebied, meer interactiviteit tussen studenten en onderwijzende staf, …); - De opleiding vereist een onderzoeksgebaseerd onderwijs, met een geleidelijke immersie in het wetenschappelijk onderzoek (o.a. door het organiseren van veel actieve practica).
Het referentiekader 33 Deel 1
Arbeidsmarkt - De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld; - De opleiding voorziet in mogelijkheden voor de studenten om kort kennis te maken met de praktijk, bijvoorbeeld door het inrichten van korte kennismakingsstages in het programma; - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod; - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen - De opleiding heeft kennis van de meest recente inzichten op het terrein van leren en onderwijzen; - De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (onderwijskundig referentiekader); - Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft daar het onderwijsprogramma op afgestemd; - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding; - De opleiding is zich bewust van de veranderende rol van de overheid.
2.2. Specifieke uitgangspunten a. Doelstellingen en eindtermen - De eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vorm geving van het onderwijsaanbod; - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen; - De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag; - In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau;
34 Het referentiekader Deel 1
- Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding; - Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programma niveau; - Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn. b. Vorm en inhoud van het onderwijsleerproces Studeerbaarheid - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar studeerbaarheids kenmerken waaraan de programmaorganisatie van de opleiding moet vol doen; - Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik; - In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in studietempo; dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma. Werkvormen en didactiek - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek; - Het onderwijsprogramma en de werkvormen dienen zo veel mogelijk te worden afgestemd op het leerproces van de student; - Het leerproces van de student wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in vol doende mate voor de studenten beschikbaar is; - Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van Computer Ondersteund en Computer Beheerd Onderwijs; - De werkvormen zijn stimulerend en activerend; - Naarmate studenten verder in het programma komen, verschuift het accent steeds meer naar zelfstudie en zelfwerkzaamheid en nemen minder docentafhankelijke onderwijsvormen een steeds belangrijker plaats in. c. Flexibilisering - Het onderwijsprogramma en het curriculum laten ruimte voor flexibilisering (individuele studietrajecten, volgen van keuzeopleidingsonderdelen in andere faculteiten of instellingen, overstap van een bachelor aan een bepaalde instelling naar een master aan een andere instelling, minor–major, enz.); - Er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende voorop leidingen.
Het referentiekader 35 Deel 1
d. Studenteninstroom en studiebegeleiding - De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken; - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding dat is gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen en op het doen van suggesties voor en zorgen voor oplossingen; - Studenten met een (leer)handicap kunnen op begrip en begeleiding rekenen zodat hun handicap hun slaagkans zo min mogelijk beïnvloedt; - De begeleiding van de studenten is vanaf het begin gericht op zelfstandig leren werken; - De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studie voortgang van de studenten te bevorderen; - De opleiding voert een actief begeleidingsbeleid. e. Evaluatie - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en in houd van de evaluatie, met een onderscheid tussen permanente en periode gebonden evaluatie; - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt; - De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelings criteria; - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten. f. Kwaliteitseisen met betrekking tot de eindverhandeling/masterproef - De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding; - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid; - Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze de relevante literatuur adequaat kunnen verwerken en dat ze een onderzoeks probleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen doorgronden, aanpakken, uitvoeren, analyseren en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren en verdedigen, zowel schriftelijk als mondeling; - De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten; - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekend gemaakt.
36 Het referentiekader Deel 1
g. Internationalisering - De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen; - De studenten worden gestimuleerd onderwijs in het buitenland te volgen of om een deel van het onderzoek voor hun masterproef in het buitenland uit te voeren; - Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen; - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgde onderwijs wordt getoetst; - De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten; - Er is aandacht voor buitenlandse culturen in de opleiding; - In de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de be heersing van relevante vreemde talen; bij het geven van presentaties wordt bevorderd dat deze (deels) in de relevante vreemde taal (i.h.b. in het Engels) plaatsvinden. h. Faciliteiten - Het onderwijsleerproces wordt ondersteund door voldoende en kwalitatieve accommodatie.
3| Onderwijsorganisatie - De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is; - De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd, met een efficiënte coördinatie binnen en tussen de opleidingsonderdelen; - Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie; - De interne werk- en overlegstructuur (o.a. tussen de docenten afkomstig vanuit verschillende disciplines) is afgestemd op de noodzakelijke sturing van en afstemming binnen het programma; - De opleiding heeft een studentenbegeleidingsysteem met duidelijk omschreven taken en verantwoordelijkheden; - De studenten zijn voldoende betrokken bij de organisatie en sturing van het onderwijs.
Het referentiekader 37 Deel 1
4| Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf Personeelsbeleid - De selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; - Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken met expliciete aandacht voor onderwijs is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; - De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functionerings gesprekken; - Resultaten van evaluaties o.a. door studenten vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; - De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast; - Docenten hebben een open ingesteldheid en zijn in voldoende mate aanspreekbaar en bereikbaar. Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de onderwijsdeskundigheid; - de wetenschappelijke deskundigheid; - de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld. Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in de wetenschappen in het algemeen en inzake politicologie in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het werkveld. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht. Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld.
38 Het referentiekader Deel 1
5| Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd kwaliteitszorgsysteem; - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventiegericht, controlegericht, als verbeteringsgericht; - De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteits aspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus; - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; - Er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie welke taken daarin heeft; - De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit; - De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; - De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert; - De opleiding bewaakt de inhoudelijke kwaliteit van de opleidingsonderdelen met als specifiek aandachtspunt de samenhang en het vermijden van overlappingen tussen de verschillende opleidingsonderdelen.
Het referentiekader 39 Deel 1
III
Algemene bevindingen van de visitatiecommissie Politieke Wetenschappen
De opleidingen Politieke Wetenschappen werden voor de tweede keer gevisiteerd. De vorige visitatie dateert van 2000 en had toen betrekking op zowel de sociale als de politieke wetenschappen. Dit keer ging het uitsluitend om opleidingen in de Politieke Wetenschappen: daaronder horen vier bachelor- en negen masteropleidingen, en zes master-na-masteropleidingen. Bij zo’n tweede visitatieronde lijkt het mogelijk om vergelijkingen te maken tussen de huidige stand van zaken en de vorige, ware het niet dat de (o.m. regelgevende) context drastisch gewijzigd is en de opleidingen dientengevolge herdacht werden en volop in mutatie zijn. De Commissie heeft zich alleen voor de bacheloropleidingen kunnen baseren op de feitelijke realisatie van de programma’s. Voor de masters diende de Commissie zich in haar oordeel te laten leiden door de huidige licentiaaten GASopleidingen en de uitgetekende nieuwe programma’s. De bevindingen van de vorige Commissie vergelijken met deze van de huidige is om deze reden niet vanzelfsprekend. Toch zal verder blijken dat er een aantal punten van overeenkomst zijn. Globaal genomen zijn er voor de opleidingen Politieke Wetenschappen een aantal sterke punten te vermelden, waarvan de wetenschappelijke en didactische kwaliteiten en het engagement van het academisch personeel van de betrokken opleidingen voorop staan. Over de instellingen heen blijken de meeste betrokken personeelsleden zich zeer intensief in te zetten voor hun onderwijsopdracht, die nauw verbonden is met hun onderzoeksactiviteiten en met hun maatschappelijke betrokkenheid. Deze uitmuntendheid en grote activiteit blijkt daarenboven een laagdrempelig contact met studenten niet in de weg te staan, wat door hen algemeen erg wordt naar waarde geschat. Ook heeft de Commissie een sterke betrokkenheid vastgesteld vanwege alle academische personeelsleden bij het opzetten, uitvoeren, evalueren en bijsturen van de opleidingsprogramma’s. Algemene bevindingen van de visitatiecommissie 41 Deel 1
De programma’s zelf zijn over het algemeen goed geconcipieerd naar doelstellingen en inhoud. Ze geven blijk van onderzoeksgebonden onderwijs op hoog niveau. De samenhang van bepaalde programma’s roept soms vragen op, voornamelijk over in welke mate de ondersteunende of toegeleverde opleidingsonderdelen toegesneden zijn op de eigenheid van Politieke Wetenschappen. De Commissie is opgetogen over de aangekondigde samenwerking tussen de VUB en de UA om de onderzoeksmodules in de masteropleiding vorm te geven en over het initiatief van de vier universiteiten om alle in Vlaanderen aangeboden masterprogramma’s voor te stellen aan de studenten van de derde bachelorjaren. De Commissie meent dat dit de profilering van de aangeboden masteropleidingen ten goede komt en kan bijdragen tot verdere samenwerking en taakafspraken tussen de betrokken opleidingen. De aangeboden leermiddelen hebben ook een goede indruk gelaten: de beschikbare syllabi en eigen handboeken zijn van een voortreffelijk niveau. Overal wordt gebruik gemaakt van leerplatformen, zij het dat deze naar het oordeel van de Commissie nog veel sterker zouden kunnen worden ingezet voor zelfstudie. De toetsing- en beoordelingsprocedures zijn over de opleidingen goed opgezet en uitgewerkt, maar zijn minder adequaat voor de toenemende vooropgezette vaardigheidsdoelstellingen. Over de masterproeven kan worden gesteld dat de huidige zeer bevredigend zijn, maar hoe die er zullen uitzien aan het eind van de eenjarige masteropleidingen is een grote onbekende, zoals verder wordt toegelicht. Naast de ontegensprekelijk sterke punten van de opleidingen Politieke Wetenschappen in Vlaanderen zijn er een aantal uitzichten die de Commissie zorgen baren en die ze onder de aandacht van de opleidingsverantwoordelijken, de bestuurders van de instellingen en van de overheid wil brengen. De aangelegenheden die problematisch zijn en/of vragen oproepen, zijn in zeven clusters ondergebracht, waarbij de volgorde niet noodzakelijk de orde van prioriteit of van belangrijkheid weergeeft. 1. Het lage rendement in termen van slaagpercentages van de eerste bachelor is geen nieuw gegeven en is geen alleenstaand feit in het Vlaamse universitaire landschap. Toch meent de Commissie dat dit niet als een onvermijdelijk gevolg van de open toegang en van het financieringssysteem mag worden geaccepteerd. Dit is ook niet zo vermits in de verschillende instellingen initiatieven werden genomen om toekomstige studenten goed te informeren, onvoldoende voorkennis te remediëren, zicht te geven op eigen mogelijkheden door middel van proefexamens en individuele oefenmogelijkheden te bieden. Alle opleidingen in de Politieke Wetenschappen hebben af te rekenen met een aantal jongeren die zich inschrijven maar onvoldoende gemotiveerd en geïnteresseerd zijn, en onvoldoende bagage hebben om deze studies aan te vatten. De Commissie heeft vastgesteld dat de onjuiste beeldvorming over de Politieke Wetenschappen bijdraagt tot deze
42 Algemene bevindingen van de visitatiecommissie Deel 1
situatie en dringt aan op bijgestelde informatie vanwege de oriënteringsdiensten. Verder heeft ze een aantal aanbevelingen gedaan die neerkomen op minder vrijblijvende vormen van begeleiding zoals verplichte proefexamens en opgelegde begeleiding bij negatieve resultaten. Ten slotte zouden de opleidingen nut kunnen halen uit systematische uitvalanalyses. Tezelfdertijd moedigt de Commissie de schaarse initiatieven aan om nieuwe doelgroepen aan te boren. In alle maatschappelijke sectoren is de integratie van leidinggevenden uit alle sociale en etnische segmenten van belang om de dualisering tegen te gaan. Dit is a fortiori ook aangewezen in het politieke veld. 2. De Commissie heeft verder een aantal zorgen over de afstemming van de opleidingen op het arbeidsveld. Uiteraard gaat het om academische opleidingen die o.m. hun kritische en algemeen wetenschappelijke rol moeten vervullen, maar dit ontslaat hen niet om wat ze willen bewerkstelligen bij hun afgestudeerden regelmatig expliciet te toetsen aan de verwachtingen van het beroepsveld, hoe heterogeen ook. Er zijn enkele bescheiden oefeningen geweest om dit te doen en aan de Commissie werd ook informatie gegeven over de vele contacten die er zijn tussen docenten en het werkveld, over het inschakelen van gastdocenten, over studiebezoeken aan belangrijke instellingen en over intensieve werkseminaries. Toch blijft de Commissie voorstander van gestructureerd overleg met vertegenwoordigers van het werkveld zoals dit o.m. vorm krijgt in een adviescommissie bij een nieuwe masteropleiding. Gestructureerd overleg moet de opleidingen behoeden voor ‘bedrijfsblindheid’ (i.c. opleidingsblindheid). De uitbouw van een alumniwerking kan in dit opzicht ook belangrijke informatie opleveren. Onder dit luik hoort ook de vraag, en bij de meeste opleiders het verlangen naar de uitbouw van stagemogelijkheden die dan wel voldoende lang moeten duren (minstens drie maanden) en goed moeten worden begeleid. Dit roept dan weer de vraag op naar de omvang van de masteropleiding waarover meer in punt 7. Een specifieke kwestie die in de ogen van de commissieleden onvoldoende onderzocht werd bij de opleidingsverantwoordelijken is de finaliteit van de bacheloropleidingen. Sommige verantwoordelijken opperden dat ze de ontwikkeling op het terrein afwachten, anderen gaan ervan uit dat er best zo weinig mogelijk verandert en dat studenten best de ‘ganse’ opleiding volgen. Ook dit is een item dat zou kunnen besproken worden met het werkveld. 3. Betreffende het gevoerde personeelsbeleid zijn er ook een aantal zorgpunten te vermelden. De grote inzet vanwege de academische staf maskeert in de meeste gevallen de tekorten in de omkadering. Niet alleen omwille van het grote aantal studenten, maar evenzeer omwille van de vooropgestelde doelstellingen (o.m. meer aandacht voor communicatievaardigheden) en de wenselijkheid van meer interactieve werkvormen is er een reëel probleem van voldoende omkadering. Verder is de Commissie de mening toegedaan dat, beweringen van beleidsverAlgemene bevindingen van de visitatiecommissie 43 Deel 1
antwoordelijken ten spijt, de onderwijsopdrachten onvoldoende worden meegenomen in de loopbaankansen van het academisch personeel. De Commissie is overigens niet echt overtuigd dat de docentenevaluaties echt impact hebben – noch ten goede noch ten kwade – op de loopbaan. De vraag is overigens of de gegevens voor deze evaluaties uitsluitend dienen aangeleverd te worden door de studenten. De meeste personeelsleden die de commissieleden hebben gesproken, zijn vragende partij voor meer ondersteunende maatregelen om zich verder te vormen via contacten met het werkveld, internationale opdrachten en de uitbreiding van sabbatmogelijkheden. Nu hangt de vorming te zeer af van persoonlijke initiatieven die ten koste gaan van de reguliere onderzoek- en onderwijsopdrachten. Tenslotte wil de Commissie een lans breken voor meer diversificatie in het docentenkorps, dat ook in dit vakgebied nogal dominant mannelijk en quasi exclusief autochtoon is. 4. De mobiliteit van de studenten over de instellingen heen in eigen land en in andere landen kan best nog toenemen. De honkvastheid van Vlaamse studenten is echter hardnekkig, deze van docenten gelukkig minder, getuige de samenstelling van de bezochte opleidingen. De Commissie is opgetogen met het initiatief om de masterprogramma’s van de vier instellingen voor te stellen aan alle Vlaamse bachelorstudenten. Hopelijk maken de studenten een voor hen geschikte keuze. Het internationale karakter van de opleidingen kan nog worden opgevoerd door meer opleidingsonderdelen in een andere taal aan te bieden, dan tot nu gebruikelijk is binnen de opleidingen, ondanks de decretale mogelijkheden om bvb. tien procent van de opleidingsonderdelen in de bachelor in een andere taal in te richten, door meer buitenlandse lesgevers (tijdelijk) aan te stellen via (bijvoorbeeld) leerstoelen en door studenten nog meer aan te moedigen een deel van hun opleiding aan een Franstalige Belgische instelling te volgen (Erasmus Belgica) of in een ander land (Erasmus enz). De Commissie pleit er tevens voor om de internationale radius te vergroten door naast de politicologie uit het Engels taalgebied ook deze uit het Frans taalgebied te ontsluiten. Niet alleen in het Belgische staatsbestel is dit voor politicologenzeer aangewezen, maar het zou de politieke wetenschappen in België een belangrijke brugfunctie kunnen laten vervullen tussen de continentaal Europese en de Angelsaksische beoefening van de politieke wetenschappen. 5. In het domein van de interne kwaliteitszorg werd de Commissie geconfronteerd met – meestal centraal gestuurde – evaluatiesystemen van docenten en van opleidingsonderdelen die omslachtig blijken, log zijn en weinig respons opleveren zodat ze onwerkbaar worden en niet in verhouding staan tot de geleverde resultaten. De Commissie pleit ondubbelzinnig voor soepeler systemen waarbij best onderscheid wordt gemaakt naargelang het gebruik van de opgeleverde resultaten: formele evaluaties met het oog op personeelsdossiers en feedback voor het
44 Algemene bevindingen van de visitatiecommissie Deel 1
bijsturen van opleidingsonderdelen en onderwijsopdrachten. Zeker de opleiding en Politieke Wetenschappen moeten in staat zijn om deze zelf te ontwerpen en te gebruiken. De Commissie stelt voor om ook de responsgraad maximaal na te streven door bvb. de evaluatie te laten gebeuren bij het afnemen van examens. Een ander pijnpunt zijn de studietijdmetingen: ook hier is de responsgraad problematisch en meerdere instellingen lijken geneigd de inspanningen terzake op te geven. Het komt de Commissie nochtans voor dat deze metingen echt moet worden verder gezet omdat de normen voor het toekennen van studiepunten soms erg arbitrair overkomen. 6. De Commissie heeft de opleidingen bezocht op een ogenblik dat de implementatie van de bachelor-masterstructuur nog volop aan de gang was. Omwille van de onzekere perspectieven inzake de financiering van de aanvullende opleidingen werden een aantal van deze opleidingen ingevoegd in de nieuwe structuur door ze om te vormen tot master (-na master-)opleidingen. Deze operatie werd in een paar gevallen niet doordacht doorgevoerd en de Commissie kon niet anders dan in een aantal instellingen ernstige tekortkomingen vaststellen. Algemeen worstelen deze ‘nieuwe’ programma’s met een erg heterogene populatie van toekomstige generatiestudenten en van mensen die uit het beroepenveld komen. Deze laatste drukken vooral de verwachting uit om praktijkgericht te werken en zijn dikwijls in de mogelijkheid om ervaringsgerichte toepassingen te maken. Dit kan ertoe leiden dat het academische karakter van deze opleidingen in het gedrang komt en dat de programma’s minder afgestemd worden op de generatiestudenten. Het mengen van beide groepen houdt ontegenzeggelijk kansen in op voorwaarde dat er ook bewust wordt mee omgegaan, o.m. door te voorzien in een gedifferentieerde begeleiding. Het academische karakter van deze masters dient zeker bewaakt te worden, o.m. door strenger de hand te houden aan het niveau van de masterproeven. Voor de Commissie is het ontoelaatbaar dat er op dit niveau inleidende opleidingsonderdelen voorkomen die eigenlijk thuishoren in bacheloropleidingen. 7. Ten slotte heeft ook de Commissie geworsteld met de vraag naar de wenselijkheid van de studieduurverlenging van de masteropleidingen. Herhaaldelijk werd ze er door de opleidingsverantwoordelijken op aan gesproken, zij het dat niet allen op eenzelfde lijn bleken te staan. Een uitbreiding tot een master van 90 of 120 studiepunten lijkt aantrekkelijk om meerdere redenen. In een dergelijk kader zou een zinvolle stage kunnen worden georganiseerd, zou een semester aan een andere instelling ook in de master kunnen worden ingeroosterd, zou uiteraard meer tijd kunnen worden besteed aan de voorbereiding van de masterproef en zou het voorbeeld van de Franstalige universiteiten en universiteiten uit andere Europese landen worden gevolgd. De Commissie is het echter niet eens of deze vraag naar verlenging voldoende kan onderbouwd worden door een zinvolle aanAlgemene bevindingen van de visitatiecommissie 45 Deel 1
vulling van het programma. Een verlenging van de studieduur genereert uiteraard maatschappelijke kosten en kan studenten ontmoedigen om deze studies aan te vatten. Van één zaak is de Commissie zeker: een verlenging kan in geen geval worden doorgevoerd zonder een deugdelijke financiering ervan. De huidige omkadering is nu al zo precair dat de kwaliteit van de opleidingen in de meeste gevallen alleen wordt gehandhaafd door roofbouw te plegen op de inzet van de personeelsleden. Met eenzelfde omkadering een bijkomend jaar willen organiseren, zou naar het oordeel van de Commissie catastrofale gevolgen hebben voor de kwaliteit van de opleidingen Politieke Wetenschappen.
46 Algemene bevindingen van de visitatiecommissie Deel 1
IV
De opleidingen Politieke Wetenschappen in vergelijkend perspectief De bachelor- en masteropleidingen Politieke Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de Commissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen Politieke Wetenschappen. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. Het is geenszins de bedoeling van de Commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. De Vrije Universiteit Brussel (VUB) biedt de bacheloropleiding Politieke Wetenschap pen, de masteropleiding Politieke Wetenschappen en de masteropleiding Overheids management aan. De masteropleiding Politieke Wetenschappen is de opvolger van de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Overheidsmanagement is gestoeld op de eveneens uitdovende aanvullende studie Overheidsmanagement (GAS). Beide masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. De Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) organiseert de bacheloropleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Internationale en Vergelijkende Politiek en de masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid. De masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek vindt haar wortels in de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen enerzijds en de Aanvullende Studie in de Internationale Betrekkingen en Conflictbeheersing anderzijds. De masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid is de opvolger van de voortgezette academische opleiding die dezelfde naam draagt. Beide masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 47 Deel 1
De Universiteit Gent biedt de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen aan, de masteropleiding Politieke Wetenschappen met de afstudeerrichtingen Nationale Politiek en Internationale Politiek en de masteropleiding EU-studies. De masteropleiding Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Nationale Politiek is gestoeld op de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen, optie Belgische Politiek. De masteropleidingen Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek en EU-studies vinden hun wortels in de optie Internationale Politiek van diezelfde licentie-opleiding in de Politieke Wetenschappen. Beide masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. De Universiteit Antwerpen, ten slotte, biedt de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen aan, de masteropleiding Internationale Politiek, de masteropleiding Politieke Communicatie en de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie. De masteropleiding Internationale Politiek is de opvolger van de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen, optie Internationale Politiek. De masteropleiding Politieke Communicatie is eveneens gebaseerd op de licentieopleiding Politieke Wetenschappen, zij het op de optie Politiek en Samenleving. De master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie is de opvolger van de Aanvullende Studie in de Internationale Politiek’. De twee initiële masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008, de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie liep op het moment van de visitatie de derde keer. Wegens hun specifieke karakter heeft de Commissie de opleidingen ‘Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’, ‘Master of Development Evaluation and Management’ en ‘Master of Globalisation and Development’ van het Institute of Development Policy and Management (IOB, UA), de opleiding ‘Master of Conflict and Development’ van de UGent, en de opleiding ‘Master of European Politics and Policies’ (K.U.Leuven) niet betrokken in deze vergelijking. Niettegenstaande het feit dat de opleidingen zich ten gevolge van de bachelormasterhervorming nog in een overgangsperiode bevonden of nog niet lang in hun nieuwe vorm werden aangeboden, heeft de Commissie zich er een goed beeld over kunnen vormen.
48 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie Bacheloropleidingen Het niveau en de oriëntatie van de verschillende bacheloropleidingen zijn door de Commissie als goed tot excellent beoordeeld. De doelen van de opleidingen zijn goed gericht op het beheersen van algemeen en algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het ontwikkelen van denk- en redeneervaardigheden, het vermogen tot kritische reflectie en de kennis van onderzoeksmethoden en -technieken. Ook voor het bijbrengen van de wetenschappelijkdisciplinaire basiskennis, met oog voor de nieuwe ontwikkelingen, is er een goede aandacht. De Universiteit Antwerpen (UA) verdient volgens de Commissie een ‘excellent’ op dit facet omdat de opleidingsverantwoordelijken het beroepenveld met bijhorende kerntaken in kaart brachten en hierop ook steunden bij het ontwikkelen van de doelstellingen. Masteropleidingen Het niveau en de oriëntatie van de verschillende masteropleidingen zijn door de Commissie als onvoldoende tot excellent beoordeeld. De opleidingen Internationale Politiek (UA) en Politieke Communicatie (UA) krijgen de score ‘excellent’, de opleidingen Internationale en Vergelijkende Politiek (K.U.Leuven), Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (VUB) en Overheidsmanagement (VUB) scoren ‘goed’, de beide Gentse opleidingen krijgen een ‘voldoende’ en de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) scoort ‘onvoldoende’. Met uitzondering van de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) zijn de doelstellingen van de masteropleidingen gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, zoals wetenschappelijk verantwoorde analyse en het leren opzetten van een onderzoeksdesign. Naar een gevorderd begrip en inzicht, met oog voor de nieuwste ontwikkelingen, in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis gaat eveneens een goede aandacht. Bij de opmaak van de doelstellingen van de masteropleidingen in de Internationale Politiek (UA) en de Politieke Communicatie (UA) hielden de opleidingsverantwoordelijken niet alleen rekening met de geldende standaarden in het betrokken wetenschappelijk onderzoeksveld. Zij lijstten specifieke beroepen met bijhorende kerntaken op en steunden ook hierop bij de opmaak van de doelstellingen. Omwille van die oefening verdienen beide opleidingen volgens de Commissie een excellente score. De masteropleidingen Politieke Wetenschappen (UGent) en EU-studies (UGent) krijgen een voldoende omdat wetenschappelijk disciplinaire eigenheid van de beide De opleidingen in vergelijkend perspectief 49 Deel 1
opleidingen in de gemeenschappelijk uitgewerkte doelstellingen te weinig tot uiting komt, wat de transparantie van de opleidingen niet ten goede komt. De master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) heeft een onvoldoende op dit facet omdat de Commissie meent dat de doelstellingen eerder instrumenteel dan kritisch-wetenschappelijk zijn opgesteld. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de bacheloropleidingen als goed tot excellent. De Commissie is van mening dat de domeinspecifieke aspecten van de doelstellingen stroken met de eisen die de politieke wetenschappen (inter)nationaal stellen. Met de wensen van het beoogde beroepenveld kan nog meer rekening worden gehouden. Alleen de bacheloropleiding van de K.U.Leuven toetste haar doelstellingen expliciet bij een panel van vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Daarom verdiende deze opleiding volgens de Commissie ook de score ‘excellent’. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen voor de masteropleidingen als onvoldoende tot excellent. De opleidingen Politieke Communicatie (UA), Internationale Politiek (UA), Internationale en Vergelijkende Politiek (K.U.Leuven) en Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) krijgen een ‘excellent’, de opleiding Politieke Wetenschappen (VUB) een ‘goed’, de Gentse opleidingen en de opleiding Overheidsmanagement (VUB) een ‘voldoende’ en de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) een ‘onvoldoende’. De Commissie meent dat de eisen van nagenoeg alle opleidingen zijn ontleend aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, al zou de benchmarking bij sommige opleidingen meer expliciet tot uiting mogen komen. Met de wensen van het beroepenveld is in de doelen van de masteropleidingen Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven), Politieke Communicatie (UA) en Internationale Politiek (UA) uitstekend rekening gehouden. Daarom krijgen deze opleidingen de score ‘excellent’. Net als bij de bacheloropleiding voerden de opleidingsverantwoordelijken van de master Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven) een enquête uit bij een panel van vertegenwoordigers uit het beroepenveld. De masteropleidingen Politieke Communicatie en Internationale Politiek brengen op een voorbeeldige manier de kerntaken in beeld die hun afgestudeerden kunnen vervullen in een aantal beroepsvelden en welke competenties hiervoor vereist zijn. Ook het domeinspecifieke
50 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
karakter van de opleiding Overheidsmanagement en -beleid is naar de mening van de Commissie uitstekend uitgewerkt. De opleidingen Politieke Wetenschappen (UGent), EU-studies (UGent) krijgen een voldoende omdat de Commissie meent dat de eigenheid van de twee masteropleidingen en de twee afstudeerrichtingen binnen de master Politieke Wetenschappen te weinig tot uiting komt in de doelen, wat de transparantie niet bevordert. De opleiding Overheidsmanagement (VUB), die eveneens een voldoende krijgt, ontbeert volgens de Commissie een visie over welke personen ze wil vormen. De domeinspecifieke eisen van de master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) die op dit facet een onvoldoende krijgt, zijn niet goed uitgewerkt en te vaag geformuleerd.
Onderwerp 2:
Programma
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt dit facet als goed voor alle bacheloropleidingen. De Commissie meent dat alle programma’s een adequate concretisering zijn van de eindkwalificaties van de opleidingen. De eindkwalificaties krijgen doorgaans een goede vertaling in de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. In alle programma’s is er een goede aandacht voor theoretische en inzichtsvorming, voor methodologie en voor het aanleren van onderzoeksvaardigheden. Ook aan het ontwikkelen van schriftelijke en mondelinge vaardigheden wordt voldoende aandacht besteed. De Commissie vraagt de opleidingsverantwoordelijken wel om, zeker in het eerste jaar, voldoende aandacht te besteden aan de samenhang van de eigen discipline met de ondersteunende wetenschappen. In het kader van het verbeterperspectief suggereert de Commissie om meer Franstalige politicologische literatuur te gebruiken. Het scherpt niet alleen de kennis van de Franse taal aan maar leert de studenten tevens kennismaken met de Franstalige politicologen. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als excellent voor de masteropleiding Politieke Communicatie (UA), als goed voor de masteropleidingen Internationale Politiek (UA), Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent), EU-studies (UGent) en Politieke Wetenschappen (VUB) en als onvoldoende voor de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en voor de masteropleiding Overheidsmanagement (VUB). De opleidingen in vergelijkend perspectief 51 Deel 1
Met uitzondering van de masteropleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) realiseren alle programma’s adequaat de vooropgestelde eindkwalificaties. De inhoud van de programma’s stelt de studenten zeer zeker in staat om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Het programma Politieke Communicatie (UA) heeft naar de mening van de Commissie de doelstellingen excellent vertaald. De communicatieve processen tussen politiek, media en publiek zijn uitstekend uitgewerkt. Alle basisopleidingsonderdelen focussen op deze drie actoren en dit telkens vanuit een ander perspectief. Doordat deze master wordt gekenmerkt door een specifieke modulaire opbouw komen alle kerncompetenties aan bod in elk basisopleidingsonderdeel. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie de opleidingsverantwoordelijken wel aan om meer aandacht te besteden aan Franstalige politicologische literatuur en om de internationalisering van de programma’s te versterken via structurele initiatieven zoals het instellen van leerstoelen. Het programma van de opleiding Overheidsmanagement (VUB) is naar de mening van de Commissie te zeer afhankelijk van de aanwezige expertise binnen de VUB en een aantal opleidingsonderdelen horen door hun inleidende karakter niet thuis in een masterprogramma. Het programma van de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) biedt wel de mogelijkheid om de vooropgestelde eindkwalificaties te bereiken maar getuigt volgens de Commissie niet van een masterniveau. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid als goed voor de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven, de UGent en de VUB en als excellent voor de opleiding aan de UA. In alle programma’s is er een ruime aandacht voor kennisontwikkeling en sluit het onderwijs in goede mate aan op de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Naar het bijbrengen van een onderzoeksattitude met de erbij horende vaardigheden gaat eveneens een goede aandacht. De UA krijgt de score ‘excellent’ omdat de Commissie het leeronderzoek beschouwt als een zeer sterk punt van de opleiding. Het vangt aan in het tweede bachelorjaar en wordt afgerond in het derde jaar met een onderzoeksrapport en een presentatie van de resultaten aan de docenten en medestudenten. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van de masteropleidingen Internationale Politiek (UA), Politieke Communicatie (UA), Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven) en Politieke Wetenschappen (VUB) als excellent, van de masteropleidingen Overheidsmanagement en -beleid
52 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
(K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent) en EU-studies (UGent) als goed, en van de masteropleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) als onvoldoende. In de programma’s die ‘goed’ of ‘excellent’ scoren, is er een zeer goede aandacht voor verdiepende kennisontwikkeling. Nieuwe researchontwikkelingen, al dan niet gebaseerd op eigen onderzoek, komen aan bod en naar het ontwikkelen van een onderzoeksattitude en de erbij horende onderzoeksvaardigheden gaat een ruime aandacht. De Commissie heeft grote waardering voor de onderzoeksmodules die de politicologen van de UA en de VUB samen hebben opgezet en aanbieden aan hun studenten. Die modules zijn opgevat als werkcolleges waarin de betrokken docen ten vanuit hun eigen onderzoeksexpertise illustreren hoe een onderzoeksdesign geoperationaliseerd en uitgewerkt wordt. Ook de opleiding Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven) verdient volgens de Commissie een excellente score wegens de zeer goede inbedding van de drie majors in de onderzoekseenheden, namelijk het Centrum voor Politicologie en het Instituut voor Internationaal en Euro pees Beleid. De opleidingen Overheidsmanagement (VUB) en Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) krijgen een onvoldoende op dit facet omdat er in beide programma’s onvoldoende aandacht is voor verdiepende kennisontwikkeling en onderzoeksvaardigheden nauwelijks aan bod komen. Facet 2.3. Samenhang van het programma Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed voor de opleidingen aan de K.U.Leuven, de UA en de UGent en als voldoende voor de opleiding aan de VUB. De Commissie meent dat alle programma’s inhoudelijk samenhangend zijn en dat achter de invulling ervan een duidelijke visie steekt. De Commissie stelt vast dat er binnen de opleidingscommissies/vakgroepen een goed overleg is over de afstemming van de opleidingsonderdelen. De aangeboden keuzemogelijkheden zijn ook goed gestructureerd en, op een uitzondering na, ook passend binnen een bachelorprogramma Politieke Wetenschappen. Met betrekking tot de opleiding aan de VUB constateert de Commissie dat zowel de horizontale als de verticale samenhang van het programma beter geëxpliciteerd zouden mogen worden. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als excellent voor de opleiding Politieke Communicatie (UA), als goed voor de opleidingen Internationale Politiek (UA), Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Overheids De opleidingen in vergelijkend perspectief 53 Deel 1
management en -beleid (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent), EU-studies (UGent) en Politieke Wetenschappen (VUB), als voldoende voor de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en als onvoldoende voor de opleiding Overheidsmanagement (VUB). De Commissie meent dat de meeste programma’s een goede inhoudelijke samenhang vertonen. Ze zijn doordacht en met visie opgebouwd en de keuzemogelijkheden zijn degelijk uitgewerkt en goed afgestemd op het verplichte pakket. De opleiding Politieke Communicatie (UA) verdient volgens de Commissie een excellente score omdat het modulaire systeem waarin het programma vervat zit, uitstekend is uitgewerkt. Het programma Overheidsmanagement (VUB) is onvoldoende samenhangend. De invulling van het programma is naar de mening van de Commissie te sterk afhankelijk gemaakt van de aanwezige expertise aan de Vrije Universiteit Brussel. Facet 2.4. Studie-omvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleidingen omvat ten minste 180 studiepunten, de studie-omvang van de masteropleidingen omvat ten minste 60 studiepunten. Facet 2.5. Studietijd Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt de studietijd als excellent voor de opleiding aan de K.U.Leuven en als voldoende voor de opleidingen aan de UA, de UGent en de VUB. De Commissie is van mening dat de studietijd van de bacheloropleiding aan de K.U.Leuven op een voorbeeldige manier wordt nagegaan en bewaakt door de bevoegde onderwijscommissie. De werkelijke studietijd van het programma sluit zeer goed aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar en het programma is studeerbaar. Met betrekking tot de programma’s aan de UGent en de UA stelt de Commissie vast dat de studiebelasting van de opleidingsonderdelen sterk uiteenloopt terwijl ze toch allemaal zes studiepunten toegekend kregen. De programma’s acht ze wel studeerbaar en de werkelijke studietijd sluit aan bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar. Hetzelfde geldt voor het programma aan de VUB al betreurt de Commissie wel dat er weinig objectieve gegevens voorhanden waren. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de studietijd als goed voor de opleidingen Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent) en EUstudies (UGent). De studietijd voor de opleidingen Internationale Politiek (UA), Po-
54 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
litieke Communicatie (UA), Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA), Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (VUB) en Overheidsmanagement (VUB) acht ze voldoende. De Commissie meent dat de opleidingsverantwoordelijken bij het uittekenen van de nieuwe programma’s goed rekening hebben gehouden met het aspect studeerbaarheid en met de aansluiting van de werkelijke studietijd bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar. Wat de masterprogramma’s Internationale Politiek (UA), Politieke Communicatie (UA) en Politieke Wetenschappen (VUB) betreft, vraagt de Commissie zich af of de combinatie van de masterproef met een paper die in het kader van de onderzoeksmodule moet worden gemaakt, wel haalbaar is. Met betrekking tot de opleidingen Overheidsmanagement (VUB) en Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) stelt de Commissie vast dat de toegekende studiepunten niet altijd corresponderen met de zwaarte van de opleidingsonderdelen. Bij de opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) is er een gebrek aan coördinatie bij het opleggen van opdrachten. De studenten die het programma voltijds volgen, geven ook een onevenwichtige spreiding in de werkbelasting tussen de semesters aan. Facet 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud als voldoende voor de opleidingen aan de K.U.Leuven, de UGent en de VUB en als excellent voor de UA. De Commissie stelt vast dat alle opleidingen streven naar een competentiegerichte en interactieve manier van onderwijzen maar dat de toepassing ervan op praktische bezwaren botst. Met name aan de K.U.Leuven en de UGent leggen de grote studentengroepen en het tekort aan academisch personeel een hypotheek op het interactieve onderwijs en nemen de ‘ex cathedra’ hoorcolleges volgens de Commissie nog een te dominante plaats in. Ook aan de VUB zijn er nog veel hoorcolleges waarin de kennisverwerving centraal staat. Het eerste jaar is erg theoretisch, wat de attractiviteit niet ten goede komt. Aan mondelinge en schriftelijke vaardigheden zou er nog meer aandacht moeten worden besteed. Aan de UA zijn de gebruikte werkvormen volgens de Commissie zeer goed afgestemd op de doelstellingen van de diverse opleidingsonderdelen en streven ze naar een geïntegreerde benadering van kennis, inzicht en vaardigheden. De Commissie heeft een grote waardering voor het Leeronderzoek, waarbij studenten gedurende drie semesters met een groep studenten samen één onderzoek uitvoeren dat resulteert in een eindrapport en presentatie.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 55 Deel 1
Met betrekking tot de elektronische leeromgevingen stelt de Commissie vast dat het gebruik ervan als didactisch instrument binnen het concept van competentiegericht en activerend onderwijs nog in zijn kinderschoenen staat. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud als goed voor de opleidingen Internationale Politiek (UA), Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA), Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent), EU-studies (UGent) en Politieke Wetenschappen (VUB). De opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) krijgt een voldoende, de opleidingen Politieke Communicatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) een onvoldoende. De Commissie is van mening dat het streven naar een interactief en competentiegericht onderwijs in de masteropleidingen doorgaans goed vorm krijgt. Er is veel ruimte voor het verwerven van de beoogde vaardigheden en attitudes, via interactieve hoorcolleges, werkcolleges, seminaries en groepswerk. Daarbij worden de studenten gestimuleerd om zelf met het studiemateriaal aan de slag te gaan. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) constateerde de Commissie wel een gebrek aan sturing en begeleiding bij de opdrachten. De opleidingen Politieke Communicatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) krijgen een onvoldoende wegens de summiere informatie die de Commissie werd verstrekt over de werkvormen en leermiddelen. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt het facet ‘Beoordeling en toetsing’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. De examens zijn gericht op het meten van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de studenten in de materie en sluiten goed aan bij de doelstellingen van de opleidingen en de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. De studenten worden ook tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. In het kader van het verbeterperspectief meent de Commissie wel dat er in alle opleidingen systematisch ontwikkelingsgerichte feedback dient gegeven te worden en dit om in het bijzonder de competenties inzake mondelinge communicatie beter te kunnen opvolgen en beoordelen.
56 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Masteropleidingen De Commissie beoordeelt het facet ‘Beoordeling en toetsing’ als goed voor de opleidingen Internationale Politiek (UA), Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent), EU-studies (UGent) en Politieke Wetenschappen (VUB). De opleidingen Politieke Communicatie (UA), Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) krijgen een voldoende. De Commissie is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. Zowel kennis als inzicht en toepassingsvermogen worden bevraagd en dit conform de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. De studenten worden ook tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. In het kader van het verbeterperspectief meent de Commissie dat ook in de masterprogramma’s systematisch ontwikkelingsgerichte feedback dient gegeven te worden, in het bijzonder inzake de mondelinge communicatievaardigheden. De opleiding Politieke Communicatie (UA) krijgt een voldoende op dit facet omdat de Commissie alleen de examenopgaven en -vormen kent van de opleidingsonderdelen die zowel in de uitdovende licentie-opleiding als in de hervormde masteropleiding zijn en zullen worden aangeboden. De Commissie vertrouwt erop dat de beoordeling en toetsing van de opleidingsonderdelen waarover ze geen informatie heeft gekregen, van een voldoende niveau zal zijn. Bij de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) vindt de Commissie dat er zeker in deze opleiding meer aandacht mag besteed worden aan de criteria voor het beoordelen van de nagestreefde competenties en vaardigheden. Er mag ook een grotere variatie aan examenvormen zijn in deze opleiding. Facet 2.8. Masterproef De Commissie beoordeelt de masterproef als excellent voor de opleidingen Internationale Politiek (UA), Politieke Communicatie (UA) en Politieke Wetenschappen (VUB). De opleidingen Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent) en EU-studies (UGent) krijgen een ‘goed’. De opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) heeft een ‘voldoende’. Dit facet wordt als onvoldoende beschouwd voor de opleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB). Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat de kwaliteit ervan bij de opleidingen die een voldoende of meer hebben gescoord op dit facet over het algemeen goed tot zelfs zeer goed is. De opleidingen Internationale Politiek (UA), Politieke Communicatie (UA) en Politieke Wetenschappen (VUB) verdienen volgens de Commissie een ‘excellent’ op dit facet wegens de combinatie van de zeer hoge kwaliteit van de eindverhandelingen met de geplande strakke beDe opleidingen in vergelijkend perspectief 57 Deel 1
geleiding en keuze via het opleidingsonderdeel ‘Onderzoeksopzet van de masterproef’ voor de opleidingen Internationale Politiek (UA) en Politieke Wetenschappen (VUB) en via de inhoudelijke seminaries voor de opleiding Politieke Communicatie. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement en -beleid vindt de Commissie het een hiaat dat er geen methodologische ondersteuning is voorzien in het programma. Ook blijkt de begeleiding nogal eens te wensen overlaten. De Commissie heeft er geen vertrouwen in dat de masterproeven van de opleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) het vereiste niveau halen. Ze baseert zich hierbij de op de invulling van de programma’s, die volgens haar geen masterniveau halen, de minder goede methodologische omkadering, en de kwaliteit van de eindwerken uit de uitdovende opleidingen. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden Bacheloropleidingen De Commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed voor alle opleidingen. Alle programma’s sluiten in beginsel qua vorm en inhoud goed aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. De opleidingsonderdelen sluiten aan bij de verschillende vaardigheden en eindtermen die dienen verworven te zijn in het secundair onderwijs. De Commissie apprecieert de extra aandacht die de opleidingen besteden aan het opleidingsonderdeel Statistiek via een leergids, oefeningensessies in kleine groepen of een brugcursus. Masteropleidingen De Commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed voor de opleidingen Internationale Politiek (UA), Politieke Communicatie (UA), Vergelijkende en Internationale Politiek (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent), EU-studies (UGent), en Politieke Wetenschappen (VUB). De opleidingen Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) en Overheidsmanagement (VUB) krijgen een voldoende op dit facet, de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) een onvoldoende. De Commissie is van mening dat de toelatingsvoorwaarden voor de opleidingen die de score ‘goed’ krijgen degelijk zijn uitgewerkt en dat er veel aandacht is besteed aan het ontwikkelen van schakel- en voorbereidingsprogramma’s. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) stelde de Commissie vast dat er in het programma meer rekening gehouden moet worden met de studenten die nog geen werkervaring hebben opgedaan. Ook de sturing en begeleiding bij opdrachten en bij de masterproef zou strakker georganiseerd moeten worden. De toelatingsvoorwaarden voor de opleiding Overheidsmanagement (VUB) zijn degelijk uitgewerkt. Wat het programma zelf betreft, meent de Commissie dat de methodo-
58 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
logische voorbereiding en de begeleiding bij de masterproef zeker voor pas afgestudeerde bachelorstudenten onvoldoende is. De toelatingsvoorwaarden voor de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) dienen volgens de Commissie verstrengd te worden. De niveauverschillen tussen de studenten zijn te groot en leggen een hypotheek op het onderwijs.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit van het personeel De Commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat de vakinhoudelijke expertise van de docenten goed is. Op een uitzondering na zijn de meeste docenten ook goede lesgevers. De aandacht voor onderwijsprofessionalisering mag evenwel nog versterkt worden. Met uitzondering van de Universiteit Gent stelt de Commissie vast dat slechts weinig lesgevers gebruik maken van de onderwijstrainingen die de universiteit hen aanbiedt. Met betrekking tot het personeelsbeleid concludeert de Commissie dat het in de praktijk niet dikwijls voorkomt dat met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd, rekening wordt gehouden inzake de loopbaan van het personeel, noch ten goede noch ten kwade. Ook inzake het toewijzen van lesopdrachten zou er meer rekening moeten worden gehouden met de manier waarop de onderwijs opdracht wordt uitgevoerd. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als excellent voor alle opleidingen, met uitzondering van de opleiding Overheidsmanagement (VUB) die een onvoldoende krijgt. De Commissie acht de academische gerichtheid van de staf in relatie tot de opleidingen aan alle universiteiten hoog. De ZAP-leden hebben brede internationale contacten, zijn actieve deelnemers aan internationale congressen en participeren aan internationaal wetenschappelijk onderzoek. Ze koppelen hun onderzoeksactiviteiten ook terug in de colleges. Bij gebrek aan informatie met betrekking tot de academische gerichtheid van de staf in relatie tot de opleiding krijgt de opleiding Overheidsmanagement (VUB) op dit facet een ‘onvoldoende’. De professionele gerichtheid wordt voornamelijk ingevuld via het inschakelen van gastsprekers uit het beroepenveld. De Commissie waardeert die inbreng.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 59 Deel 1
Facet 3.3. Kwantiteit van het personeel De Commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende voor de opleidingen aan de Universiteit Antwerpen en voor de afstudeerrichting Nationale Politiek van de master Politieke Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Alle andere opleidingen krijgen een onvoldoende op dit facet. De Commissie is van mening dat de onderwijsbelasting van de Antwerpse ZAP’ers en AAP’ers goed wordt gemonitord op departementeel en facultair niveau. Het poolsysteem voor het AAP zorgt ervoor dat de onderwijs- en onderzoekstijd goed wordt bewaakt en dat de onderwijslast evenredig wordt verdeeld. De omvang van het ZAP-bestand in verhouding tot de studentenaantallen is voor deze opleidingen ook gunstiger dan bij de andere Vlaamse opleidingen in de Politieke Wetenschappen. Om die laatste reden krijgt ook de afstudeerrichting Nationale Politiek van de master Politieke Wetenschappen (UGent) een voldoende. De onderwijsbelasting van de AP-leden van de K.U.Leuven en de UGent is veel te hoog, wat onder meer blijkt uit de student-stafratio’s. Dit tekort vertaalt zich in de bacheloropleidingen in een overwicht aan ‘ex cathedra’ hoorcolleges voor zeer grote groepen studenten. Maar ook in de masteropleidingen leggen de soms grote groepen studenten een hypotheek op de interactiviteit van het onderwijs. De opleidingen aan de VUB worden gedragen door een relatief kleine groep ZAP’ers. Er ontbreekt een middenkader van jonge, gekwalificeerde onderzoeksleiders en dat maakt de opleidingen kwetsbaar. Toch slaagt de vakgroep erin om een goed ingevuld bachelor- en masterprogramma Politieke Wetenschappen aan te bieden, dankzij de brede expertise binnen de groep en, voor de masteropleiding, via de samenwerking met de Universiteit Antwerpen. Voor de master Overheidsmanagement is er geen samenwerking en wordt er voor de invulling van het programma een groot beroep op academici uit andere vakgroepen gedaan. Voor deze opleiding laat het tekort aan academisch personeel binnen de eigen vakgroep zich zwaar voelen.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen De Commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor de opleidingen aan de UA, de K.U.Leuven en de Vrije Universiteit Brussel. De opleidingen aan de UGent krijgen een onvoldoende op dit facet. De Commissie stelt vast dat er aan de UA, de K.U.Leuven en de VUB voldoende en goed uitgeruste leslokalen zijn en dat er voldoende ICT-infrastructuur aanwezig is. De bibliotheken zijn gebruiksvriendelijk maar aan de UA en de VUB acht ze een verdere inspanning tot uitbreiding van de collectie noodzakelijk. Aan de UA en de
60 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
VUB is er voldoende ruimte voor zelfstudie, aan de K.U.Leuven zou hiervoor meer ruimte mogen worden voorzien. Aan de UGent is er naar de mening van de Commissie te weinig lesruimte, te weinig plaats voor zelfstudie en ook het ICT-lokaal acht ze te klein. De kwaliteit van de huisvesting van de vakgroep vindt ze erbarmelijk. De bibliotheek is goed uitgerust maar de versnippering en de vrij beperkte openingsuren maken dat ze onvoldoende toegankelijk is. Facet 4.2. Studiebegeleiding De Commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als voldoende voor de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA), de master Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) en de masteropleiding Overheidsmanagement (VUB). Alle andere opleidingen krijgen de score ‘goed’ op dit facet. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan potentiële bachelorstudenten goed georganiseerd is. Met betrekking tot de masterprogramma’s waardeert ze ten zeerste het initiatief van de Vlaamse opleidingsverantwoordelijken om hun masterprogramma’s aan elkaars bachelorstudenten voor te stellen. Het beleid inzake het aantrekken van nieuwe doelgroepen staat aan alle universiteiten nog in zijn kinderschoenen. De Commissie beveelt de opleidingen dan ook aan om op dit vlak blijvende inspanningen te leveren. Binnen alle bacheloropleidingen worden de eerstejaarsstudenten zeer ruime mogelijkheden tot studiebegeleiding aangereikt. In relatie tot het vrij lage onderwijsrendement beveelt de Commissie de opleidingsverantwoordelijken wel aan om aan die begeleiding een meer verplichtend karakter te geven of positieve consequenties te verbinden aan het deelnemen ervan. In de masteropleidingen heeft de studiebegeleiding een informeel karakter en spelen de goede contacten tussen de lesgevers en de studenten een belangrijke rol. De opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) krijgt een voldoende op dit facet omdat de Commissie geconstateerd heeft dat de informatieverschaffing over de opleiding inhoudelijk niet adequaat is. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement (VUB) stelt de Commissie vast dat er nauwelijks studiebegeleiding is. In de opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) is de feedback nog te zeer docentafhankelijk en zou er meer werk gemaakt moeten worden van het organiseren van systematische feedback voornamelijk op de belangrijk geachte kerncompetenties.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 61 Deel 1
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie van de resultaten De Commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als goed voor de opleidingen Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) en de bachelor- en masteropleiding Politieke Wetenschappen aan de VUB. De opleidingen aan de UA, de opleidingen aan de UGent en de bacheloropleiding en masteropleiding Internationale en Vergelijkende Politiek aan de K.U.Leuven krijgen een ‘voldoende’. Voor de opleiding Overheidsmanagement (VUB) acht de Commissie dit facet onvoldoende. De Commissie stelt vast en betreurt het dat er aan de K.U.Leuven sinds enkele jaren geen formeel systeem in voege is dat de kwaliteit van de opleidingsonderdelen bewaakt. Binnen de bacheloropleiding en de masteropleiding Internationale en Vergelijkende Politiek laten een aantal docenten hun opleidingsonderdelen evalueren door de centrale bevoegde dienst DUO/ICTO, anderen houden het informeler en stellen zelf een vragenlijst op. De opleiding Overheidsmanagement en -beleid heeft tot genoegen van de Commissie wel de traditie om jaarlijks ieder opleidingsonderdeel te laten evalueren door DUO/ICTO. De Commissie verwelkomt het nieuwe universiteitsbrede systeem dat eind 2007 in werking zou treden maar meent dat de procedure zo moet worden uitgebouwd dat zoveel mogelijk studenten een evaluatie uitbrengen. Aan de Universiteit Gent is er op facultair niveau een formele evaluatiestructuur uitgewerkt. De Commissie acht dit positief maar vindt dat er te veel tijd zit tussen de afronding van een opleidingsonderdeel en de evaluatie ervan. Ook is er volgens haar een te exclusieve gerichtheid op het instrument van de studentenenquêtes voor de evaluatie van de opleiding enerzijds en voor het beoordelen van het onderwijsdossier van de docenten anderzijds. Met betrekking tot het evalueren van de onderwijskwaliteit is de Commissie er voorstander van om jaarlijks alle opleidingsonderdelen te screenen via eenvoudige procedures op het niveau van de opleidingscommissies. Aan de UA dient de vierjaarlijkse centrale evaluatie van de opleidingsonderdelen volgens de Commissie aangevuld te worden met eenvoudige aanvullende evaluaties op het niveau van de opleidingscommissies of het departement. Dit zou, aangevuld met de peer reviews en de goede informele contacten tussen studenten en docenten, een performant kwaliteitszorgsysteem opleveren. De Commissie meent dat aan de VUB de vakgroep en de opleidingsraad de kwaliteit van het bachelor- en het masterprogramma Politieke Wetenschappen goed opvolgen via het centrale systeem van opleidingsonderdelenevaluaties, via het informele circuit en via de eigen programmadoorlichtingen. Uit het zelfevaluatierapport concludeert de Commissie dat de kwaliteit van de opleiding Overheidsmanagement onvoldoende bewaakt wordt.
62 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 5.2. Maatregelen ter verbetering De Commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering als voldoende voor de opleidingen aan de UGent, als onvoldoende voor de master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en de master Overheidsmanagement aan de VUB, en als goed voor de andere opleidingen. De Commissie is van mening dat aan de K.U.Leuven de onderwijscommissies veel aandacht besteden aan het verbeteren van het onderwijs en mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie en de invoering van de bachelor-masterstructuur grondig werk hebben gemaakt van een hervorming van de opleidingen. Ook voor de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politiek en de masteropleiding Politieke Communicatie aan de UA en de bachelor- en masteropleiding Politieke Wetenschappen aan de VUB getuigen de verbeteringen en vernieuwingen die zijn aangebracht van een uitstekende visie van de respectieve opleidingscommissies. Met betrekking tot de masteropleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) is de Commissie van oordeel dat de opleidingen wel verbeterd zijn maar dat de omvorming van deze opleidingen van voortgezette tot masteropleidingen onvoldoende aanleiding heeft gegeven tot het herdenken en herwerken ervan. De opleidingscommissie Politieke Wetenschappen van de UGent speelt volgens de Commissie bij problemen snel op de bal en volgt de uitkomsten van onderwijsevaluaties ernstig op maar handelt vooral reactief en op korte termijn. De Commissie mist een toekomstvisie en daaraan gekoppeld een beleid voor deze opleidingen. Facet 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De Commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende voor alle masteropleidingen, met uitzondering van de Antwerpse masteropleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie en Politieke Communicatie die de score ‘goed’ krijgen. De bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven en de UGent krijgen voor dit facet eveneens de score ‘goed’, die aan de VUB en de UA krijgen een ‘voldoende’. De Commissie constateert dat de betrokkenheid van de alumni en zeker die van het beroepenveld in nagenoeg alle masteropleidingen nog (verder) dient uitgebouwd te worden. In dit kader is ze van mening dat het initiatief van de opleidingsverantwoordelijken van de master Politieke Communicatie (UA) om een adviescomité met vertegenwoordigers uit het beroepenveld op te richten navolging verdient. Het personeel en de studenten worden in alle opleidingen bij de besluitvormingsprocessen betrokken en kunnen participeren in de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijs. De Commissie stelt aan de VUB en de UA vast dat ondanks De opleidingen in vergelijkend perspectief 63 Deel 1
de inspanningen van de opleidingsverantwoordelijken om de studenten aan te sporen zitting te nemen in de kwaliteitszorgorganen, het enthousiasme hiervoor niet altijd groot is. Toch is het niet zo dat ze zich niet betrokken voelen bij het onderwijs. Ze gebruiken evenwel vooral de informele kanalen om die betrokkenheid te uiten.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor alle opleidingen, met uitzondering van de opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) die een voldoende krijgt, en de opleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) en Overheidsmanagement (VUB) die een onvoldoende scoren. De Commissie meent dat alle bacheloropleidingen hun doelstellingen zullen weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op de programma’s, de examens en de gesprekken met de studenten tijdens de visitatiebezoeken. De Commissie is er eveneens van overtuigd dat ook alle masteropleidingen, met uitzondering van de twee opleidingen die een onvoldoende krijgen, hun doelen zullen weten te realiseren. De Commissie heeft vertrouwen in de nieuwe programma’s en concludeert uit de kwaliteit van de eindverhandelingen, de examens en de gesprekken en enquêtes met de alumni dat de uitgedoofde opleidingen goede politicologen afleverden die een brede kennis hebben opgedaan over hun vakgebied en wetenschappelijk bekwaam zijn. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) constateert de Commissie dat de opleiding haar doelen goed realiseert voor de ambtenarendoelgroep maar minder goed voor de pas afgestudeerden. De opleidingen Overheidsmanagement (VUB) en Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA) realiseerden als aanvullende opleidingen hun doelstellingen goed maar de Commissie meent dat beide opleidingen als omgevormde masteropleidingen ernstige tekortkomingen vertonen. Facet 6.2. Onderwijsrendement De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende voor alle bacheloropleidingen. Bij de masteropleidingen krijgen de Antwerpse opleidingen de score ‘excellent’, de opleidingen Internationale Betrekkingen en Diplomatie (UA), Internationale en Vergelijkende Politiek (K.U.Leuven), Politieke Wetenschappen (UGent), en EU-studies (UGent) de score ‘goed’ en de opleidingen Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) en de beide Brusselse opleidingen een ‘voldoende’.
64 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
De Commissie stelt vast dat geen enkele opleiding expliciete streefcijfers en, daaraan gekoppeld, een beleid heeft geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. Ze is van mening dat, ondanks alle inspanningen die al geleverd worden op het gebied van studiebegeleiding, het rendement in het eerste jaar erg laag is. Over het algemeen beschouwt ze het rendement van de bacheloropleidingen als voldoende. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om uitvalanalyses uit te voeren en hieraan een rendementsbeleid te linken. De slaagcijfers van de uitgedoofde Antwerpse licentie-opleiding – 91 % voor de eerste licentie en 92 % voor de tweede licentie – acht de Commissie excellent. De slaagcijfers van de uitgedoofde licentie-opleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven, die zich gemiddeld boven de 80 procent situeren, acht de Commissie goed. Het gemiddelde slaagpercentage van de uitgedoofde licentie-opleiding aan de VUB acht ze, met gemiddeld 61,5 procent, voldoende. Het rendement van de uitdovende aanvullende opleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie acht ze goed: 72 procent is het gemiddelde slaagpercentage en bijna alle afgestudeerden halen hun diploma binnen de voorziene studieduur van één jaar. De slaagcijfers van de andere uitgedoofde aanvullende opleidingen acht ze voldoende. Bij de opleiding Overheidsmanagement en -beleid (K.U.Leuven) slaagt 45 procent van de voltijds ingeschreven studenten na één jaar. Bij de opleiding Overheidsmanagement (VUB) slaagt gemiddeld 62 procent van de ingeschreven studenten.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 65 Deel 1
V
Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabellen wordt het oordeel van de Commissie Politieke Weten schappen over de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven voor academische opleidingen (bachelor, master en masterna-master) Politieke Wetenschappen. Voor het toekennen van de scores heeft de Commissie zich gebaseerd op de minimale decretale eisen die aan dergelijke opleidingen mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin desciptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de Commissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is beschreven in Deel 1, hoofdstuk II van dit visitatierapport. De Commissie wil er nadrukkelijk op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling. Bij het toekennen van de scores heeft de Commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Deze tabellen zij aldus onlosmakelijk verbonden met de argumentatie die in de deelrapporten wordt beschreven en elke interpretatie, louter op basis van een vergelijking van scores in de tabellen doet onrecht aan de diverse opleidingen en gaat voorbij aan de opdracht van deze visitatie. De tabellen hebben tot doel om een beter beeld te geven van de diversiteit in kwaliteit van de verschillende opleidingen.
Tabellen 67 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V Voldoende voldoet aan de basiseisen O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen NVT Niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basis- kwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Het facet 2.4 ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten (ECTScredits).
UA
UGent
KULeuven
VUB
Legende: Ba Pol
Bachelor Politieke Wetenschappen
Ma Pol
Master Politieke Wetenschappen
Ma Overh
Master Overheidsmanagement
Ba Pol
Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen afstudeerrichting Politieke Wetenschappen
Ma Vgl pol
Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek
Ma Overh
Master in het Overheidsmanagement en -beleid
Ba Pol
Bachelor Politieke Wetenschappen
Ma Pol (nat)
Master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Belgische Politiek
Ma Pol (int)
Master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek
Ma EU
Master EU-studies
Ba Pol
Bachelor Politieke Wetenschappen
Ma Int Pol
Master Internationale Politiek
Ma Pol Com
Master Politieke Communicatie
Manama IBD
Master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie
MC&D (UGent)
Master of Conflict and Development
MEPP (KULeuven)
Master of European Politics and Policies
G&D (IOB;UA)
Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa
DEM (IOB;UA)
Master of Development Evaluation and Management
GED (IOB;UA)
Master of Globalisation and Development
68 Tabellen Deel 1
De bachelor en masteropleidingen Politieke Wetenschappen
Ba Pol
Ma Vgl pol
Ma Overh
Ba Pol
Ma Pol (nat)
Ma Pol (int)
Ma EU
Ba Pol
Ma Int Pol
Ma Pol Com
Manama IBD
UA
Ma Overh
UG
Ma Pol
KUL
Ba Pol
VUB
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
G
G
G
G
G
G
V
V
V
E
E
E
O
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
G
V
E
E
E
G
V
V
V
G
E
E
O
Onderwerp 2: Programma
+
+
-
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
G
G
O
G
G
G
G
G
G
G
G
G
E
O
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
E
O
G
E
G
G
G
G
G
E
E
E
O
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
G
O
G
G
G
G
G
G
G
G
G
E
V
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
V
V
E
G
V
V
G
G
G
V
V
V
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
G
O
V
G
V
V
G
G
G
E
G
O
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
G
G
V
G
G
G
G
G
G
G
G
G
V
V
NVT
E
O
NVT
G
V
NVT
G
G
G
NVT
E
E
O
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
G
V
G
G
V
G
G
G
G
G
G
G
O
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
+
-
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
E
E
O
E
E
E
E
E
E
E
E
E
E
E
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
O
O
O
O
O
O
O
V
O
O
V
V
V
V
Facet 2.4. Studieomvang
Facet 2.8. Masterproef
Tabellen 69 Deel 1
De bachelor en masteropleidingen Politieke Wetenschappen
Ba Pol
Ma Vgl pol
Ma Overh
Ba Pol
Ma Pol (nat)
Ma Pol (int)
Ma EU
Ba Pol
Ma Int Pol
Ma Pol Com
Manama IBD
UA
Ma Overh
UG
Ma Pol
KUL
Ba Pol
VUB
Onderwerp 4: Voorziening
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
G
G
G
G
G
G
O
O
O
O
G
G
G
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
G
G
V
G
G
V
G
G
G
G
G
G
G
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
-
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
G
O
V
V
G
V
V
V
V
V
V
V
V
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
G
O
G
G
G
V
V
V
V
G
G
G
O
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
V
V
G
V
V
G
V
V
V
V
V
G
G
Onderwerp 6: Resultaten
+
+
-
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
-
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
G
G
O
G
G
V
G
G
G
G
G
G
G
O
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
V
V
V
G
V
V
G
G
G
V
E
E
G
70 Tabellen Deel 1
Katholieke Universiteit Leuven The Master of European Politics and Policies (MEPP) Onderwerp 1: Doelstellingen
+
1.1. Niveau en oriëntatie
E
1.2. Domeinspecifieke eisen
E
Onderwerp 2: Programma
+
2.1. Relatie doelstelling – inhoud
G
2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
2.3. Samenhang
G
2.4. Studieomvang
OK
2.5. Studietijd
V
2.6. Afstemming vormgeving – inhoud
E
2.7. Beoordeling en toetsing
G
2.8. *Masterproef
E
2.9. Toelatingsvoorwaarden
E
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
3.1. Kwaliteit personeel
G
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
E
3.3. Kwantiteit personeel
V
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
4.1. Materiële voorzieningen
G
4.2. Studiebegeleiding
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
5.1. Evaluatie resultaten
V
5.2. Maatregelen tot verbetering
G
5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
6.1. Gerealiseerd niveau
G
6.2. Onderwijsrendement
V
Tabellen 71 Deel 1
Universiteit Gent Master of Conflict and Development (MC&D) Onderwerp 1: Doelstellingen
+
1.1. Niveau en oriëntatie
V
1.2. Domeinspecifieke eisen
V
Onderwerp 2: Programma
+
2.1. Relatie doelstelling – inhoud
G
2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
2.3. Samenhang
V
2.4. Studieomvang
OK
2.5. Studietijd
O
2.6. Afstemming vormgeving – inhoud
G
2.7. Beoordeling en toetsing
G
2.8. *Masterproef
G
2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
3.1. Kwaliteit personeel
G
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
E
3.3. Kwantiteit personeel
O
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
4.1. Materiële voorzieningen
O
4.2. Studiebegeleiding
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
5.1. Evaluatie resultaten
G
5.2. Maatregelen tot verbetering
V
5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
6.1. Gerealiseerd niveau
G
6.2. Onderwijsrendement
V
72 Tabellen Deel 1
DEM
GED
Onderwerp 1: Doelstellingen
G&D
Universiteit Antwerpen Instituut voor Ontwikkelingsbeheer en -beleid (IOB) The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa (G&D) The Master of Development Evaluation and Management (DEM) The Master of Globalisation and Development (GED)
+
+
+
1.1. Niveau en oriëntatie
V
V
V
1.2. Domeinspecifieke eisen
G
G
G
Onderwerp 2: Programma
+
+
+
2.1. Relatie doelstelling – inhoud
E
E
G
2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
G
G
2.3. Samenhang
V
G
V
2.4. Studieomvang
OK
OK
OK
2.5. Studietijd
O
O
O
2.6. Afstemming vormgeving – inhoud
G
G
G
2.7. Beoordeling en toetsing
V
V
V
2.8. *Masterproef
V
V
V
2.9. Toelatingsvoorwaarden
E
E
E
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
+
+
3.1. Kwaliteit personeel
G
G
G
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
E
E
E
3.3. Kwantiteit personeel
G
G
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
+
+
4.1. Materiële voorzieningen
G
G
G
4.2. Studiebegeleiding
G
G
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
+
5.1. Evaluatie resultaten
G
G
G
5.2. Maatregelen tot verbetering
G
G
G
5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V
V
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
+
+
6.1. Gerealiseerd niveau
V
V
V
6.2. Onderwijsrendement
G
G
G
Tabellen 73 Deel 1
Deel 2
Opleidingsrapporten
I
Vrije Universiteit Brussel Bachelor Politieke Wetenschappen Master Politieke Wetenschappen Master Overheidsmanagement
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bachelor- en masteropleiding Politieke Wetenschappen en de masteropleiding Overheidsmanagement die worden georganiseerd door de Faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen en Solvay Business School (faculteit ES) van de Vrije Universiteit Brussel (VUB). De Commissie bezocht de opleidingen van 26 tot en met 28 februari 2007. De masteropleiding Politieke Wetenschappen is de opvolger van de uitdovende licen tie-opleiding Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Overheidsmanagement is gestoeld op de eveneens uitdovende aanvullende studie Overheidsmanagement (GAS). Het derde bachelorjaar liep op het moment van de visitatie voor de eerste keer. De beide masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er toch een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – soms bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de nieuwe bachelor- en de vroegere kandidatuur- en de uitdovende licen tiaats- en aanvullende opleiding werden in rekening gebracht.
Vrije Universiteit Brussel 77 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende eindtermen voor de bachelor in de Politieke Wetenschappen: Inhoudelijke eindtermen: - Kennis van de centrale begrippen en concepten uit de Politicologie (politiek, staat, macht, politiek systeem, democratie, beleid, politieke cultuur, participatie; - Kennis over de belangrijkste theoretische varianten voor de analyse van politieke verschijnselen en over de historische ontwikkelingen daarin (systeemtheorie, rational choice, neo-institutionalisme); - Kennis van de politieke instellingen en van hun ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste staten en regio’s en van de belangrijkste internationale organisaties (en van de Europese Unie in het bijzonder); - Kennis van de methoden van politicologisch onderzoek en van een aantal belangrijke onderzoekstechnieken; - Kennis over de centrale begrippen en methoden van de verwante wetenschapsgebieden zoals de sociologie, de economie, het recht (in het bijzonder publiek recht en staatsrecht), de filosofie, de geschiedenis. Ambachtelijke eindtermen: - Problemen formuleren en onderzoekbaar maken, gebruik makend van de theoretische inzichten in de betrokken materie; - Het maken van een adequate methodologische keuze bij het onderzoeken van een probleem; - Kunnen rapporteren, zowel mondeling als schriftelijk, van de resultaten van wetenschappelijke analyse (gebruik makend van de geëigende regels met betrekking tot bronvermelding); het helder en analytisch kunnen duiden van de politieke actualiteit; het verdedigen van standpunten. Dispositionele eindtermen: - Het aannemen van een kritische en integere houding, die getuigd van intellectuele nieuwsgierigheid en van intellectuele eerlijkheid; - Voor de hand liggende of modieuze opvattingen en verklaringen met de nodige twijfel kunnen benaderen.
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende eindtermen voor de master in de Politieke Wetenschappen: Inhoudelijke eindtermen: - Grondige en actieve kennis van de centrale begrippen en concepten uit de politicologie (politiek, staat, macht, politiek systeem, democratie, beleid, politieke cultuur, participatie), van de belangrijkste politicologische theorieën, van de methoden van politicologisch onderzoek en van een aantal belangrijke onderzoekstechnieken.
78 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Ambachtelijke eindtermen: - Zelfstandig problemen formuleren en onderzoekbaar maken, gebruik makend van de theoretische inzichten in en de praktische kennis van de betrokken materie en het maken van een adequate methodologische keuze bij het onderzoeken van een probleem; - Het kunnen rapporteren, zowel mondeling als schriftelijk, van de resultaten van wetenschappelijke analyse; - Het zelfstandig kunnen aanwenden van de belangrijkste technieken van onderzoek; - Het helder en analytisch kunnen duiden van de politieke actualiteit en het kunnen verdedigen van gefundeerde standpunten. Dispositionele eindtermen: - Het aannemen van een kritische en integere houding, die getuigt van intellectuele nieuwsgierig heid en van intellectuele eerlijkheid; - Voor de hand liggende of modieuze opvattingen en verklaringen met de nodige twijfel kunnen benaderen.
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende eindtermen voor de master in Overheidsmanagement: Inhoudelijke eindtermen: - Grondige en actieve kennis van begrippen en concepten uit diverse disciplines die betrekking hebben op de werking van overheden (het juridisch en normatief kader, beginselen van openbaar bestuur, democratie en politieke controle, markt- en overheidsfaling, staatstheorie, de beleidscyclus, sturing en coördinatie; netwerken, interactief bestuur, organisatieleer en management); - Een grondige en actieve kennis van technieken en instrumenten die aangewend worden door openbare besturen (effectenrapportering, kosten-baten analyses, risico-analyse, juridische en fiscale instrumenten, overheidsbegrotingen en rekeningen, planning en programmering, publiek-private samenwerking); - Kennis van actuele ontwikkelingen in overheidsadministraties (Forum Overheidsmanagement). Ambachtelijke eindtermen: - Zelfstandig problemen kunnen formuleren en onderzoekbaar maken, gebruik makend van inzichten uit verschillende disciplines en van een praktische kennis van overheidsoptreden, en het maken van een adequate methodologische keuze bij het onderzoeken van een probleem; - Op zelfstandige wijze overheidsoptreden en overheidsbeleid kunnen analyseren (bijvoorbeeld naar sterktes en zwaktes) en dit aan de hand van theoretische inzichten en bestuurlijke technieken; - Een toepasbare kennis van de belangrijkste overheidsinstrumenten; - Het kunnen rapporteren, zowel mondeling als schriftelijk, van de resultaten van de wetenschappelijke analyse.
Vrije Universiteit Brussel 79 Deel 2
Dispositionele eindtermen: - Een vermogen om bestuurlijke ontwikkelingen juridisch, economisch en politicologisch te kaderen en dit met aandacht voor de oorsprong, de motivatie, de uitwerking en de resultaten van beleidsontwikkelingen; - Vanuit diverse disciplinaire invalshoeken voor de hand liggende of modieuze opvattingen en verklaringen met de nodige twijfel kunnen benaderen; - Het aannemen van een kritische en integere houding, die getuigt van intellectuele nieuwsgierigheid en een openheid ten opzichte van bestuurlijke innovaties.
1.1. Niveau en oriëntatie Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van mening dat de doelstellingen stroken met de criteria die het artikel 58 van het Structuurdecreet aan een academische bacheloropleiding stelt. De doelstellingen zijn gericht op het beheersen van algemene, en algemeen wetenschappelijke competenties, zoals onder meer het kunnen formuleren van en het analyseerbaar maken van problemen. In de doelen is er tevens een zeer goede aandacht voor de methodologie van het vakgebied. Er is ook een uitstekende gerichtheid op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, het bijbrengen van de nieuwste ontwikkelingen en de structuur van het vakgebied en voor de relatie met andere vakgebieden. Uit de doelstellingen blijkt dat er een hoog academisch niveau wordt nagestreefd: ze hechten veel belang aan het kweken van een analytisch denkvermogen en een wetenschappelijk attitude waarmee studenten inzichten kunnen verwerven in politieke gebeurtenissen en de achterliggende processen ervan. Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De doelstellingen zijn volgens de Commissie conform artikel 58 van het Structuurdecreet. Ze zijn goed gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, zoals het zelfstandig kunnen formuleren en analyseerbaar maken van problemen. De ambachtelijke doelen zijn uitstekend gericht op het beheersen van de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker. Ook de kennisontwikkeling die beoogt wordt, situeert zich op een gevorderd niveau. Wel zou er meer expliciete aandacht in de doelstellingen mogen zijn voor inzicht in de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis.
80 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Master in Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De doelstellingen stroken volgens de Commissie met artikel 58 § 3 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht zijn op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. De doelen zijn tevens gericht op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de diverse disciplines die betrekking hebben op de werking van de overheden en hebben oog voor de nieuwste ontwikkelingen. Ook aan de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek wordt de nodige aandacht besteed. De doelen stellen dat afgestudeerden in staat moeten zijn om zelfstandig problemen onderzoekbaar te maken, gebruik makend van inzichten uit de verschillende disciplines en van een praktische kennis van overheidsoptreden. Ze dienen tevens een adequate methodologische keuze te kunnen maken bij het onderzoeken van een probleem. 1.2. Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De doelstellingen en de domeinspecifieke aspecten ervan zijn goed afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten, inclusief de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Met de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld kan naar de mening van de Commissie beter rekening worden gehouden. Er dient meer aandacht geschonken te worden aan de uitstroomfinaliteit en aan de talenkennis. De eindkwalificaties zijn duidelijk ontleend aan de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De Commissie waardeert ten zeerste de toetsing van de doelen aan de Europese referenties zoals geformuleerd door het European Consortium for Political Research en het European Political Science Network. De opleidingsverantwoordelijken hebben voor een brede bacheloropleiding gekozen waarin ruim kennis gemaakt wordt met de politieke en met de verwante sociale wetenschappen. Deze keuze werd mee ingegeven door het feit dat de ZAP-formatie beperkt is.
Vrije Universiteit Brussel 81 Deel 2
Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De doelstellingen en de domeinspecifieke aspecten ervan zijn goed afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten, inclusief de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Of met de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld werd rekening gehouden kan de Commissie niet beoordelen vermits geen formele toetsing heeft plaatsgevonden. De eindkwalificaties zijn duidelijk ontleend aan de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De Commissie waardeert ten zeerste de toetsing van de doelen aan de Europese referenties zoals geformuleerd door het European Consortium for Political Research en het European Political Science Network. Qua profiel hebben de opleidingsverantwoordelijken geopteerd voor een algemene master die een overzicht wil bieden van de diverse subdisciplines. Deze keuze werd mee ingegeven door het feit dat de ZAP-formatie beperkt is. Master in Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende. De Commissie stelt vast dat er geen expliciete toetsing is gebeurd van de doelstellingen aan de eisen die worden gesteld door (inter)nationale vakgenoten. Ze meent evenwel dat de doelstellingen beantwoorden aan wat internationaal verwacht wordt en stroken met haar referentiekader. De masteropleiding beoogt een dubbele doelstelling te realiseren. Enerzijds een sterk academisch georiënteerde master aan te bieden die zich concentreert op één deelobject (overheid) en daarbij stoelt op verschillende disciplines (recht, economie, sociologie, politicologie) en anderzijds nadrukkelijk aandacht te besteden aan concreet toepasbare beheers- en bestuurlijke technieken die direct aansluiten bij de ambtelijke praktijk. Deze opzet werd wel niet bevraagd noch getoetst aan het beroepenveld. De Commissie is van oordeel dat een visie ontbreekt over welke personen de opleiding tracht te vormen en suggereert de opleidingsverantwoordelijken dan ook om deze oefening te maken.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘Niveau en oriëntatie’ en ‘Domeinspecifieke eisen’als positief beoordeelt voor alle opleidingen, beoordeelt ze derhalve het onderwerp ‘Doelstellingen’ voor alle opleidingen positief.
82 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma Het eerste jaar van de bacheloropleiding wordt gedeeld met het eerste jaar van de bacheloropleiding Sociologie. Het valt uiteen in een kennismaking met het eigen vakgebied (12 SP: Politicologie en Politieke Geschiedenis van België), met de centrale begrippen uit verwante vakgebieden (36 SP: sociologie, recht, economie, geschiedenis, psychologie, filosofie), met een noodzakelijk ondersteunend opleidingsonderdeel (6 SP: statistiek) en met twee werkcolleges (6 SP: Politicologie en Sociologie). Vanaf het tweede jaar verschuift de balans in het voordeel van de basisdiscipline en vindt er een uitdieping plaats van het eigen vakgebied. Op de agenda staan ‘Geschiedenis van het politieke denken’, ‘Inleiding onderzoeksmethoden mens- en maatschappijwetenschappen’, Bestuurswetenschappen’ en ‘Politieke structuren en processen van de EU’. Uit de verwante vakgebieden komen de opleidingsonderdelen ‘Staatsrecht’ en ‘Geschiedenis van de buitenlandse betrekkingen’. ‘Statistische methoden voor de menswetenschappen’ is het ondersteunende opleidingsonderdeel. In het tweede jaar staat er één werkcollege geprogrammeerd: ‘Werkcollege inleiding onderzoeksmethoden mens- en maatschappijwetenschappen’. In het derde jaar worden dan uitsluitend opleidingsonderdelen aangeboden die behoren tot de harde kern van de eigen discipline. Het gaat om ‘Formele theorieën in de politicologie’, ‘Normatieve politieke theorie’, ‘Theorie van de internationale betrekkingen’, ‘Politieke structuren van de ontwikkelingslanden’, Politieke structuren van de VSA’ en ‘Politieke structuren van de Europese landen’. De studenten kiezen één werkcollege uit een lijst van zes (Europese en internationale politiek, Gender en politiek, Politieke structuren ontwikkelingslanden, Belgische politiek, Bestuurlijke actualiteit, en Naties en nationalisme). In het tweede en derde jaar is er ruimte voor keuze, respectievelijk voor 18 en 12 studiepunten. De invulling gebeurt op twee manieren: via minoren en profielen. Minoren laten een kennismaking toe met andere vakgebieden, profielen een uitdieping binnen de eigen discipline. De minoren zijn sociologie, communicatiewetenschappen, gezondheidswetenschappen, geschiedenis en criminologie. De profielen zijn politicologie, overheidsmanagement en internationale betrekkingen. De studenten kiezen één minor of één profiel. Alle opleidingsonderdelen ten slotte nemen 6 studiepunten in beslag, met uitzondering van ‘Werkcollege Sociologie’ (3 SP, eerste jaar) en ‘Werkcollege Politicologie’ (3 SP, eerste jaar). Beschrijving van het masterprogramma Politieke Wetenschappen Tot het verplichte pakket van het programma behoren de opleidingsonderdelen ‘Onderzoeksdesign voor de Masterproef’ (6 SP) en de Masterproef (15 SP). De studenten dienen tevens een onderzoeksmodule (3 SP) te kiezen uit een lijst van zes: Meten van instellingen, Discoursanalyse, Beleidsanalyse, Werken met kwantitatieve data Vrije Universiteit Brussel 83 Deel 2
sets, Meting van politieke attitudes, en Panels en metaforen. Voor de laatste drie modules wordt samengewerkt met de Universiteit Antwerpen. Ten slotte dienen de studenten zes opleidingsonderdelen (elk 6 SP) te kiezen uit een lijst van 12. De opleidingsonderdelen uit die lijst bestrijken de domeinen vergelijkende politiek, politieke theorie, institutionele analyse, internationale en Europese politiek, analyse van politiek taalgebruik en politieke economie. Voor de opleidingsonderdelen ‘Europese Unie als politiek systeem’ en ‘Internationale politieke economie’ wordt samengewerkt met de Universiteit Antwerpen. Het opleidingsonderdeel ‘Research seminar’ wordt aangeboden aan de K.U.Leuven, de UGent, de UA en de VUB. De coördinatie gebeurt door het Politologisch Instituut. Beschrijving van het masterprogramma Overheidsmanagement De opleiding wil nadrukkelijk multidisciplinair zijn. Die aanpak wordt in het programma vertolkt door een vaste stam met verplichte cursussen die de juridische, economische en politicologische dimensies van overheidsmanagement introduceren Het gaat om de opleidingsonderdelen ‘Bestuursrecht’ (6 SP), ‘Management’ (6 SP), Overheidsboekhouden en -begrotingen’ (6 SP), ‘Beleidsanalyse’ (6 SP), en het ‘Forum Overheidsmanagement’ (3 SP). De masterproef (15 SP) maakt deel uit van die vaste stam, die in het totaal 42 SP in beslag neemt. De studenten dienen daarnaast voor 18 studiepunten opleidingsonderdelen te kiezen uit vier modules: Steden en Gemeenten, Instellingen en juridische instrumenten, Management, en Economische analyse. Ze hoeven zich bij hun keuze niet te beperken tot de opleidingsonderdelen die binnen één module worden aangeboden. De keuzemodules beogen een verdere uitdieping van de in de vaste stam aangereikte disciplines. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Niet alle inhoudelijke, ambachtelijke en dispositionele eindkwalificaties zijn evenwel adequaat vertaald in leerdoelen van opleidingsonderdelen van het programma. Dit geldt hoofdzakelijk voor een aantal opleidingsonderdelen die vanuit andere vakgroepen dan de vakgroep Politieke Wetenschappen worden aangeleverd. De Commissie beveelt dan ook aan om hieraan aandacht te besteden. De Commissie is van oordeel dat het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Alle eindtermen zijn, verspreid over de diverse opleidingsonderdelen, aanwezig in elk van de bachelorjaren. Niet-
84 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
tegenstaande het gebrek aan aandacht in de doelstellingen voor talen, is er in het bachelorprogramma de mogelijkheid om een aantal talen als keuzevak te nemen en heeft de Commissie geconstateerd dat er in de opleidingsonderdelen veel gebruik wordt gemaakt van Engelstalige literatuur. Alleen voor Franstalige literatuur zou er meer aandacht mogen zijn. Het scherpt niet alleen de kennis van de Franse taal aan maar laat de studenten tevens kennismaken met de Franstalige politicologen. Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze is van oordeel dat het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Alle eindtermen zijn, verspreid over de diverse opleidingsonderdelen, aanwezig in het programma. De Commissie vindt het tevens een verrijking dat in het masterprogramma, in tegenstelling tot het uitdovende licentiaatsprogramma, het luik politieke economie is ingebracht. Tevens waardeert de Commissie de vele initiatieven om het programma te internationaliseren. Toch suggereert ze om de internationale dimensie nog te versterken door bijvoorbeeld leerstoelen in te richten voor de opleidingsonderdelen ‘Conflictresolutie’ en ‘Globalisering’. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om meer aandacht te besteden aan Franstalige wetenschappelijke literatuur en om af en toe eens Franstalige gastcolleges te plannen. Master in Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als onvoldoende. De Commissie heeft een aantal zware bedenkingen bij het programma. Ze is van mening dat het gebrek aan visie met betrekking tot de doelgroep die de opleiding wil vormen (zie facet 1.2), zich weerspiegelt in het programma, dat eclectisch blijft. De invulling van het programma is te zeer afhankelijk gemaakt van de aanwezige expertise binnen de Vrije Universiteit Brussel en de opleidingsverantwoordelijken hebben te weinig impact op de invulling van de toegeleverde opleidingsonderdelen. Opleidingsonderdelen als ‘Stadsgeografie’ en ‘Stadsgeschiedenis’ – onderdeel van de module ‘Steden en Gemeenten’ – horen volgens haar niet thuis in het programma. Naar belangrijke items zoals de informatie- en communicatietechnologieën Vrije Universiteit Brussel 85 Deel 2
(ICT) in openbaar bestuur, new public management of naar een sectorale verdieping (sociale zaken, gezondheidszorg, onderwijs..) gaat weinig of geen aandacht. De component management wordt voor een opleiding in Overheidsmanagement in zijn algemeenheid ook onderbelicht. Daarnaast meent de Commissie dat een aantal opleidingsonderdelen door hun inleidende niveau niet thuishoren in een masterprogramma (zie facet 2.2). Voorts vindt ze dat het ‘Forum Overheidsmanagement’, waarin experten via lezingen actuele ontwikkelingen toelichten uit de bestuurlijke praktijk, te licht weegt om er een apart opleidingsonderdeel op masterniveau van te maken. De Commissie verwacht een systematische bespreking van new public management die bijdraagt tot de theorievorming erover. Een serie lezingen van experts met verschillende achtergronden kan het thema new public management wel illustreren maar kan niet in de plaats treden van een systematische behandeling ervan. Op basis van haar bedenkingen constateert de Commissie dan ook dat het programma geen adequate concretisering is van de doelstellingen van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bovendien meent de Commissie dat de eindkwalificaties niet adequaat vertaald zijn in de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. Uit de omschrijving van de opleidingsonderdelen blijkt niet hoe de beoogde competenties zullen worden nagestreefd. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van het programma als goed. De Commissie is van oordeel dat er in het programma een goede aandacht is voor kennisontwikkeling. De opleiding biedt een verbredende kijk op mens- en maatschappijwetenschappen, een grondige kennismaking met nationale en internationale politieke instellingen en met de theorieën en methoden van politicologisch onderzoek. Via de werkcolleges is er een goede gerichtheid op het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de bijhorende onderzoeksvaardigheden. Aan de recente ontwikkelingen in het vakgebied wordt eveneens een goede aandacht besteed in de politicologische opleidingsonderdelen. De lesgevers zijn actieve onderzoekers die hun studenten doorheen de opleiding met het proces van kennisopbouw confronteren.
86 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van het programma als excellent. Het masterprogramma biedt naar de mening van de Commissie een uitstekend gespecialiseerd aanbod van op eigen onderzoeksexpertise gebaseerde opleidingsonderdelen. De docenten verwerken de eigen onderzoekservaringen en -resultaten in de cursussen. Daarnaast is het cursusmateriaal veelal gebaseerd op recente wetenschappelijke publicaties die de studenten ertoe aanzetten om zich actief in te werken in lopende wetenschappelijke debatten. Voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de nodige onderzoeksvaardigheden is het programma werkelijk excellent. In het kader van het verbeterperspectief vindt de Commissie dat het invoeren van een stage een goede zaak zou zijn voor het programma. Ze realiseert zich evenwel dat dit binnen een eenjarige masteropleiding moeilijk te organiseren valt. Master in Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van het programma als onvoldoende. De Commissie meent dat de academische dimensie ten koste gaat van de professionele. Er is onvoldoende aandacht voor verdiepende kennisontwikkeling in het programma. Naar het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de bijhorende onderzoeksvaardigheden gaat, behoudens de masterproef, nauwelijks aandacht. In tegenstelling tot de master in de Politieke Wetenschappen wordt niet voorzien in een specifieke onderzoeksmodule, ervan uitgaande dat deze wordt aangereikt op bachelorniveau. De Commissie is niet overtuigd, temeer omdat in de masteropleiding Politieke Wetenschappen het wel noodzakelijk wordt geacht om de studenten onderzoeksmatig te begeleiden.
Vrije Universiteit Brussel 87 Deel 2
2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: theoretisch onderlegde generalisten opleiden die in de loop van de opleiding ook de kans krijgen om dieper kennis te maken met verwante wetenschapsgebieden. De Commissie is evenwel van mening dat zowel de verticale als de horizontale samenhang van het programma beter geëxpliciteerd zou mogen worden. Ze stelt vast dat er binnen de vakgroep een goed overleg is over de invulling van de eigen opleidingsonderdelen en de plaats ervan in het programma. Een behoorlijk aantal opleidingsonderdelen wordt evenwel aangeleverd en binnen die opleidingsonderdelen, bijvoorbeeld recht, psychologie en wijsbegeerte, is de relatie met de politicologie niet altijd even duidelijk. Ook de verticale lijnen tussen de opleidingsonderdelen van eenzelfde filière (recht, economie) dienen meer verduidelijkt te worden. De Commissie waardeert de ingebouwde verbreding in de opleiding via de minoren en de mogelijkheid om via de profielen zich te verdiepen binnen de eigen kerndiscipline. Ze stelt zich evenwel de vraag of de minor ‘Gezondheidswetenschappen’ wel past binnen een bacheloropleiding Politieke Wetenschappen. Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie is van mening dat het programma goed gestructureerd is, met enerzijds veel aandacht voor methodologie en de opbouw van de masterproef en anderzijds een aantal opleidingsonderdelen die een breed politicologisch terrein bestrijken en aansluiten bij de specialisaties van de ZAP-leden van de vakgroep. De samenwerking met de Universiteit Antwerpen is er gekomen om het hiaat van de politieke economie op te vullen en om de onderzoeksmodules vorm te geven. Over het aanbod en de invulling van de opleidingsonderdelen is er binnen de vakgroep en, voor de politieke economie en de onderzoeksmodules, met de Antwerpse politicologen een goed overleg. Master in Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als onvoldoende. Zoals eerder aangehaald in facet 2.1 is de Commissie van mening dat de invulling van het programma te sterk afhankelijk is gemaakt door de aanwezige expertise aan de Vrije Universiteit Brussel. Dit gaat ten koste van de samenhang. Er zijn een
88 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
aantal opleidingsonderdelen die volgens de Commissie niet thuishoren in het programma, zoals Stadsgeografie en Stadsgeschiedenis, en ook niet aansluiten op de verplichte opleidingsonderdelen in de basisstam. Bovendien stelt de Commissie vast dat er nauwelijks overleg is tussen de docenten om hun opleidingsonderdelen op elkaar af te stemmen. De toegeleverde opleidingsonderdelen ‘moeten worden genomen zoals ze komen’. De studenten signaleerden ook veel overlap tussen de opleidingsonderdelen. Naar de mening van de Commissie is de keuzevrijheid in het programma ook te groot. De studenten mogen voor 18 studiepunten kiezen uit één of meerdere modules. Die aanpak komt volgens de Commissie de kennisverdieping niet ten goede. 2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de bacheloropleiding omvat minimum 180 studiepunten en de masteropleidingen omvatten minstens 60 studiepunten. 2.5. Studietijd De faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen koos ervoor om uniform zo veel mogelijk opleidingsonderdelen van zes studiepunten aan te bieden. De Dienst Onderwijszaken volgt centraal de studietijd op door bij de halfjaarlijkse evaluatie van de opleidingsonderdelen door de studenten te informeren naar de mate waarin de reële en de begrote studietijd overeenkomen. Specifieke studietijdmetingen zijn er voor de drie opleidingen nog niet uitgevoerd. Bij problemen is het aan de vakgroep Politieke Wetenschappen om te remediëren. Bachelor in de Politieke Wetenschappen, master in de Politieke Wetenschappen, master in het Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de studietijd als voldoende voor alle opleidingen. Op basis van de gesprekken die de Commissie tijdens de visitatie heeft gevoerd, op basis van de studentenevaluaties, en op basis van een analyse van het programma en de cursusinhouden meent de Commissie dat de studietijd van de bacheloropleiding als aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar en studeerbaar is. Op basis van diezelfde gegevens beoordeelt ze de studietijd voor de uitdovende licentieopleiding als goed. Uit haar analyse van het programma en de cursusinhouden meent de Commissie dat de studiebelasting van de masteropleiding Politieke Wetenschappen zwaar zal zijn. Ze vraagt zich af of de combinatie van de masterproef met een paper die in het kader van de onderzoeksmodule moet worden gemaakt wel haalbaar is. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om de studietijd goed op te volgen. Vrije Universiteit Brussel 89 Deel 2
De studietijd van de master Overheidsmanagement acht de Commissie voldoende. De studentenevaluaties – die voor de aanvullende opleidingen wel pas sinds 2004-2005 worden uitgevoerd – tonen aan dat het programma studeerbaar is. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat de toegekende studiepunten evenwel niet altijd corresponderen met de zwaarte van de opleidingsonderdelen. In het algemeen betreurt de Commissie het dat er weinig objectieve gegevens met betrekking tot de studietijd voorhanden zijn. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken van de drie opleidingen dan ook aan om de studietijd van de programma’s nauwgezet op te volgen en regelmatig studietijdmetingen uit te voeren. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende. De VUB hanteert als centraal didactisch concept ‘Competentiegericht leren in flexibel onderwijs’ en streeft ermee naar een activerend en studentgericht onderwijs. Dit concept sluit volgens de Commissie goed aan bij de doelstellingen van de opleiding maar is nog niet echt vormgegeven binnen het programma. De didactische aanpak van de bacheloropleiding is klassiek, met veel hoorcolleges waarin de kennisverwerving centraal staat. Vooral het eerste jaar is erg theoretisch, wat de attractiviteit ervan niet altijd ten goede komt. Wat kennisverwerving betreft, meent de Commissie dat de didactische werkvormen goed aansluiten bij de programmadoelstellingen. Aan de mondelinge en schriftelijke vaardigheden zou er nog meer aandacht mogen worden besteed. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. Bij elk opleidingsonderdeel hoort schriftelijk studiemateriaal. Naast syllabi, werken de docenten het meest met handboeken of readers. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om meer originele teksten van klassieke auteurs te gebruiken. Het elektronisch leerplatform PointCarré wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van studiemateriaal en als informatiekanaal. Als didactisch instrument heeft het zijn plaats evenwel nog niet gevonden.
90 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als goed. Net als bij de bacheloropleiding is de Commissie van mening dat het concept van ‘Competentiegericht leren in flexibel onderwijs’ goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. De gebruikte werkvormen zijn uitstekend afgestemd op dit concept. De werkvormen zijn gevarieerd en actief en sluiten goed aan bij de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Over de leermiddelen is de Commissie tevreden. De meeste docenten werken met handboeken of readers, die internationaal als toonaangevend worden beschouwd. Het elektronisch leerplatform PointCarré wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van studiemateriaal en als informatiekanaal. Als didactisch instrument heeft het zijn plaats evenwel nog niet gevonden. Master in het Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als onvoldoende. De Commissie betreurt dat, ondanks haar vraag om bijkomende gegevens te verstrekken, slechts zeer summiere informatie werd verstrekt over de gebruikte werkvormen en de invulling ervan. Het is haar niet duidelijk geworden hoe de vaardigheden die in de doelstellingen staan beschreven, in de diverse opleidingsonderdelen zullen aangebracht worden. 2.7. Beoordeling en toetsing In het academiejaar 2002-2003 voerde de VUB de semesterialisering in van de examens. In de beginjaren van de bacheloropleiding wordt een groot aandeel van de hoorcolleges schriftelijk geëxamineerd. Dat geldt zeker voor de opleidingsonderdelen die door grote lesgroepen gevolgd worden. Onder de schriftelijke examens zijn zowel examens met meerkeuzevragen als examens met een open vraagstelling te vinden, soms zelfs in combinatie. Het aandeel mondelinge examens neemt toe in de hogere (derde bachelor en master) jaren. Werkcolleges worden afzonderlijk gequoteerd, via de evaluatie van een opdracht. Deze opdrachten kennen doorgaans een deadline die de blokweek of de aanvang van de examens voorafgaat.
Vrije Universiteit Brussel 91 Deel 2
Bachelor in de Politieke Wetenschappen, master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor de opleiding als goed voor de bachelor- en de masteropleiding Politieke Wetenschappen. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van beide opleidingen bestudeerd en is van mening dat de studenten zowel in de bachelor- als de masteropleiding Politieke Wetenschappen op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. Zowel voor de schriftelijke als voor de mondelinge examens geldt dat niet louter gepeild worden naar kennis maar tevens naar de capaciteit om de leerstof actief en kritisch te verwerken en te toetsen aan de maatschappelijke context en tegengestelde standpunten of theorieën. De Commissie beveelt wel een grotere mix van examenvormen aan voor de bacheloropleiding. Ze is van mening dat door het zeer grote aantal schriftelijke examens de mondelinge vaardigheden van de studenten te weinig getoetst worden. Tevens stelde de Commissie vast dat de examens van de kernvakken sterker uitgewerkt zijn dan die van de toegeleverde opleidingsonderdelen. De wijze van examinering is transparant voor de studenten: de studenten worden tijdig en goed ingelicht over de examenvormen, onder meer via de vakbeschrijvingen op het internet en via de lessen, en het examenrooster. Diverse docenten verspreiden zelf voorbeeldvragen of organiseren halverwege de lessenreeks of voor de examenperiode een proefexamen. Ook het Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen van de VUB beschikt over voorbeeldexamenvragen. Uit de gesprekken met de studenten bleek ten slotte ook dat ze tevreden zijn over de feedback die ze krijgen bij opdrachten. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie wel aan om systematisch ook ontwikkelingsgerichte feedback te geven en dit om bijvoorbeeld ook de competenties inzake mondelinge communicatie beter te kunnen volgen. Master in het Overheidsmanagement Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als voldoende. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van de uitdovende GASopleiding bestudeerd en meent dat de evaluaties voldoende gericht zijn op het toetsen van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen) van het programma. Ze vindt dat er meer aandacht mag besteed worden aan de criteria voor het beoordelen van de nagestreefde competenties en vaardigheden. De wijze van examinering is transparant voor de studenten: de studenten worden tijdig en goed ingelicht over de examenvormen, onder meer via de vakbeschrijvingen op het internet, via de lessen en het examenrooster.
92 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
2.8. Masterproef Master in de Politieke Wetenschappen De masterproef/eindverhandeling in de uitdovende licentieopleiding beslaat 18 studiepunten. In het programma van de masteropleiding wordt dit 21 studiepunten, waarvan zes voor de onderzoeksdesign en 15 voor de verhandeling. De eindverhandeling is een origineel werkstuk dat moet aantonen dat de student de kennis en de vaardigheden beheerst die tijdens de opleiding werden aangeleerd. Uit de verhandeling moet blijken dat de student: - in staat is een wetenschappelijke of maatschappelijke problematiek te vertalen in een hanteerbare vraagstelling; - deze vraagstelling kan analyseren in al haar aspecten; - de in functie van de vraagstelling meest aangewezen en wetenschappelijk verantwoorde benaderingswijze kan uitkiezen; - tijdens het uitdiepen van de vraagstelling de geëigende methoden en technieken van materiaalverzameling, -analyse en -rapportering op correcte wijze kan hanteren; - de verzamelde inzichten op een logische en samenhangende wijze kan synthetiseren tot een helder geformuleerd geheel; - duidelijke besluiten kan trekken die een antwoord vormen op de eerder geformuleerde vraagstelling. Dit alles veronderstelt dat de studenten vertrouwd zijn met de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot hun vakgebied, met de theoretische stromingen en benaderingen binnen de discipline en met de voor het vakgebied kenmerkende methoden en technieken. De voorbereiding op de eindverhandeling gebeurt in de uitdovende licentieopleiding via het opleidingsonderdeel ‘Leeronderzoek: methodologie van de eindverhandeling’. In de masteropleiding gebeurt dit via het opleidingsonderdeel ‘Onderzoeksdesign’ (6 SP), maar ook het opleidingsonderdeel ‘Onderzoeksmodule’ scherpt de vaardigheden aan die de student nodig heeft voor het onderzoek dat hij in het kader van zijn masterproef zal verrichten. De studenten zijn vrij in de keuze van hun onderwerp, al zijn er een paar objectieve beperkingen. Zo worden onderwerpen die specifieke vaardigheden veronderstellen die niet in de opleiding worden aangeleerd of die uitzonderlijke investeringen vergen, afgeraden. Sinds het academiejaar 2005-2006 kunnen de studenten ook een onderwerp kiezen uit een lijst en suggereren docenten en assistenten tijdens de colleges regelmatig ook onderwerpen die in aanmerking komen voor een eindverhandeling. De begeleiding is in eerste instantie een zaak tussen de student en de promotor. Meestal is de promotor een ZAP-lid uit de eigen vakgroep. In de praktijk laten promotoren zich vaak bijstaan door een lid van het AAP of door een onderzoeker behorend tot de vakgroep.
Vrije Universiteit Brussel 93 Deel 2
De beoordeling is in handen van de promotor en twee juryleden. Er is geen verplichte mondelinge verdediging van de eindverhandeling. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als excellent. De masterproef voldoet aan de decretale vereiste inzake studie-omvang. De Commissie heeft een steekproef aan eindverhandelingen gelezen en komt tot de conclusie dat de wetenschappelijke kwaliteit ervan zeer goed is. De voorbereiding op en de begeleiding van de eindverhandelingen vindt ze uitstekend en ze worden ook zeer positief geëvalueerd door de studenten en alumni. De criteria voor de beoordeling van de eindverhandeling zijn volgens de Commissie degelijk uitgewerkt en worden bij de beoordeling goed aangehouden. Ze is wel van mening dat een mondelinge verdediging een must is voor deze opleiding en dus verplicht zou moeten worden. De Commissie realiseert zich dat het in een éénjarige master niet eenvoudig zal zijn om de masterproef tijdig af te werken. De geplande strakke begeleiding en keuze via het opleidingsonderdeel ‘Onderzoeksdesign’ vindt ze dan ook een zeer goede zaak. Master in Overheidsmanagement Binnen de uitdovende GAS-opleiding is de eindverhandeling goed voor 12 studiepunten. Voor de nieuwe masterproef stijgt dit naar 18 studiepunten. Uit de masterproef moet blijken dat de student: - een bestuurlijke problematiek kan vertalen naar een hanteerbare vraagstelling; - de vraagstelling theoretisch kan kaderen en vanuit de theoretische inzichten en concepten een operationeel onderzoek kan ontwikkelen; - de juridische, economische en politicologische dimensies van het onderzoeksobject kan identificeren en hun belang in functie van de vraagstelling kan afwegen; - op basis van geëigende methoden en technieken bronnenmateriaal kan verzamelen en kan verwerken in een vraagstellinggestuurde analyse; - de verzamelde inzichten op een logische en samenhangende wijze kan synthetiseren tot een helder geformuleerd geheel; - duidelijke besluiten kan trekken die een antwoord vormen op de eerder geformuleerde vraagstelling. De masterproef legt, meer dan de GAS-eindverhandeling, de nadruk op een academische en analytische aanpak die minder beschrijvend maar bovenal theoretisch en vraagstelling gestuurd wil zijn. Studenten dienen in een masterproef aan te tonen dat ze op analytische wijze een theoretische reflectie gestaafd met empirisch materiaal rond een bestuurlijke problematiek kunnen ontwikkelen. In functie van de verzwaarde vereisten, zijn de opleidingsverantwoordelijken van plan een strak tijdsschema te hanteren voor de voorbereiding op en de begeleiding van de masterproef. Zo dienen de studenten in december hun onderzoeksplan voor te stellen en moeten
94 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
ze in maart een eerste versie van de masterproef mondeling en schriftelijk voorstellen. Bij de uitwerking van de eindverhandeling worden de studenten begeleid door een promotor, die een ZAP-lid van de VUB moet zijn. Voor de masterproef wordt ook voorzien in een additionele gezamenlijke begeleiding door de docenten Overheidsmanagement. De beoordeling van de masterproef gebeurt door een leescomité van drie docenten/assistenten. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende. De masterproef voldoet aan de decretale vereiste inzake studie-omvang. De Commissie heeft er op basis van het programma dat zich volgens haar niet op een masterniveau situeert, en de minder goede methodologische begeleiding echter geen vertrouwen in dat de masterproef zal voldoen aan de decretale omschrijving dat het een werkstuk moet zijn waarmee een masteropleiding wordt voltooid en waarmee de student blijk geeft van een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau. De Commissie heeft een aantal eindverhandelingen van de uitdovende GAS-opleiding doorgenomen en meent dat de wetenschappelijk kwaliteit ervan misschien voldoende was voor een voortgezette opleiding maar zeker niet voor een masteropleiding. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Bachelor in de Politieke Wetenschappen De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Politieke Wetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De jongste tien jaar schreven zich jaarlijks gemiddeld zo’n 44 generatiestudenten voor de opleiding in. Studenten met een vooropleiding in economische richtingen zijn met ruim 30 procent sterk vertegenwoordigd. Bijna 25 procent studeerde in het secundair onderwijs af in een richting met Latijn en een even groot percentage studenten had ook een behoorlijk pakket wiskunde gehad in het secundair.
Vrije Universiteit Brussel 95 Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed. De Commissie meent dat het programma qua vorm en inhoud goed aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De opleidingsonderdelen in het eerste jaar sluiten aan bij de verschillende vaardigheden en eindtermen die verworven dienen te zijn in het secundair onderwijs. De Commissie apprecieert de brugcursus ‘Kwantitatieve technieken’ die de aankomende studenten in de zomervakantie kunnen volgen als voorbereiding op de opleidingsonderdelen statistiek in de eerste jaren. Zij betreurt het evenwel dat die cursus amper wordt gevolgd door de studenten politieke wetenschappen. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de studieduur van de bacheloropleiding verkort worden via schakel- en voorbereidingsprogramma’s, via de verkorte bachelor en kunnen vrijstellingen verkregen worden via de procedure van de elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties (EVC’s en EVK’s). De opleiding kan ook in een deeltijdse formule of in avondonderwijs gevolgd worden. De Commissie staat positief ten opzichte van dit brede aanbod. Master in de Politieke Wetenschappen De directe instroom in de master Politieke Wetenschappen is voorbehouden voor studenten met een diploma van bachelor in de Politieke Wetenschappen. Houders van een ander bachelordiploma kunnen instromen mits zij eerst het voorbereidingsof schakelprogramma of de verkorte bacheloropleiding volgen. De nadruk in de drie trajecten ligt op de methodologische en theoretische opleidingsonderdelen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de masteropleiding als goed. De Commissie meent dat het masterprogramma Politieke Wetenschappen goed aansluit op het bachelorprogramma. In het masterprogramma worden de verworven inzichten verder uitgediept en de vaardigheden en attitudes aangescherpt. De praktijk zal uitwijzen of de voorbereidings- en schakelprogramma’s goed aansluiten op de masteropleiding, de Commissie stelt in ieder geval vast dat ze met de nodige zorg zijn ontwikkeld. Master in Overheidsmanagement De rechtstreekse instroom in de masteropleiding Overheidsmanagement wordt voorbehouden voor studenten met een diploma van bachelor in de Politieke Wetenschappen of van bachelor in de Rechten. Daarnaast kunnen alle academische bachelors via een voorbereidingsprogramma toegang krijgen tot de master Overheidsmanagement. Professionele bachelors krijgen toegang na het volgen van een schakelprogramma.
96 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
De uitdovende opleiding trekt vooral werkstudenten aan. Dit heeft als gevolg dat ongeveer drie kwart van de studenten het programma in avondonderwijs en/of deeltijds volgt. Een groot deel van de studenten heeft als vooropleiding een rechtenopleiding genoten (40 %). Daarnaast trekt de opleiding ook relatief veel afgestudeerden in de politieke wetenschappen en de medisch/sociale wetenschappen aan (elk 15 %). Ook de hervormde masteropleiding zal nog in avondonderwijs worden blijven aangeboden, en dit om ze aantrekkelijk te blijven houden voor de ‘oude’ doelgroep, de werkstudenten. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleiding mikt op een zeer divers doelpubliek: zowel ambtenaren als pas afgestudeerde bachelor- en masterstudenten uit diverse richtingen mogen het programma volgen, zij het na een voorbereidingsprogramma. De Commissie is er niet van overtuigd dat de keuze van de vakgroep Politieke Wetenschappen om van de uitdovende aanvullende opleiding een initiële masteropleiding te maken goed is. Ze betwijfelt de aantrekkelijkheid ervan voor bachelorstudenten en vraagt zich af of de opleiding - die in een masterformule toch wel zwaarder isqua studiebelasting wel een haalbare kaart zal blijven voor werkstudenten. Los van deze opinie meent de Commissie dat de toelatingsvoorwaarden degelijk zijn uitgewerkt. Ze betwijfelt wel of een bachelorstudent in de Rechten voldoende bestuurskunde heeft genoten om direct in de master Overheidsmanagement in te stromen. De Commissie acht het ook niet aangewezen dat een student zonder een basisopleidingsonderdeel in de Politieke Wetenschappen te hebben gevolgd, direct kan instromen in deze masteropleiding. Wat het programma zelf betreft, meent de Commissie dat de methodologische voorbereiding en de begeleiding bij de masterproef zeker voor pas afgestudeerde bachelorstudenten onvoldoende is (zie facet 2.8).
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie alle facetten als positief beoordeelt voor de bachelor- en de masteropleiding Politieke Wetenschappen, krijgt het onderwerp ‘Programma’ voor deze opleidingen bijgevolg ook een positieve evaluatie. De Commissie beoordeelt het onderwerp ‘Programma’ voor de masteropleiding Overheidsmanagement als negatief omwille van de onvoldoendes op meerdere en belangrijke facetten.
Vrije Universiteit Brussel 97 Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
De bacheloropleiding Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Politieke We tenschappen en de masteropleiding Overheidsmanagement worden georganiseerd door de vakgroep Politieke Wetenschappen. De vakgroep maakt deel uit van de Faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen. De faculteit bepaalt tot op zekere hoogte haar eigen personeelsbeleid, rekening houdende met het personeelskader dat ze volgens het centrale allocatiemodel kreeg toegewezen en met het VUB-reglement dat de aanwervingen, promoties en evaluaties regelt. In het kader van de aanstellingsprocedure wordt telkens een gelegenheidscommissie samengesteld. Voor AAP-aanwervingen bestaat die uit het faculteitsbestuur, de betrokken titularis, enkele ZAP’ers uit het vakgebied en een vertegenwoordiger van het AAP. Voor ZAP-aanwervingen bestaat de commissie uit het faculteitsbestuur, twee interne collega’s uit het vakgebied en twee externe specialisten. Aanwervingen op ZAP-niveau gaan altijd gepaard met het geven van een proefles. De adviezen van de gelegenheidscommissies worden overgemaakt aan de faculteit, die het voorstel bespreekt en eventueel goedkeurt. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren in eerste instantie op basis van het academisch dossier van de betrokkene. Ook wordt er rekening gehouden met de facultaire prioriteiten inzake onderwijs en onderzoek en met een billijke verdeling over de faculteiten. Sinds de invoering van de onderwijsevaluaties wordt ook rekening gehouden met de resultaten daarvan. De evaluaties van het ZAP gebeuren om de vier jaar, op basis van het onderwijs- en onderzoeksdossier en de inzet van de betrokkene voor de instelling. De AAP-loopbaan beslaat maximum drie termijnen van twee jaar. Elke twee jaar vindt een evaluatie plaats door een speciaal daartoe door de faculteit aangestelde commissie. Die oordeelt op basis van de wetenschappelijke activiteit en de onderwijsopdracht, met als doorslaggevende factor de vordering van het doctoraatsonderzoek. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering organiseert het centrale Onderwijs Service Centrum (OSC) diverse trainingen, waaronder een vierdaags seminarie voor beginnende docenten. Het verdelen van de onderwijstaken is een zaak van de vakgroep Politieke Wetenschappen. Voor het ZAP wordt jaarlijks bekeken of er zich problemen of onevenredigheden stellen. Wanneer dat het geval is, wordt collegiaal gestreefd naar een herverdeling van de taken. De AAP-taken worden gepoold. Assistenten worden niet toegewezen aan een titularis van een opleidingsonderdeel maar aan de vakgroep. Elk jaar worden de taken opgelijst en wordt een verdeling afgesproken. Assistenten worden ingezet voor de begeleiding van de werkcolleges, onder supervisie van de betrokken ZAP-titularis.
98 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed voor alle opleidingen. De Commissie meent dat de vakinhoudelijke en onderwijskundige capaciteiten van het lesgevend personeel zeer goed zijn. De vakgroep streeft ernaar en slaagt er ook in om de onderwijstaken zo nauw mogelijk te laten aansluiten op de onderzoeksspecialismen. De Commissie stelde vast dat de inzet voor het onderwijs groot is en dat de studenten de leskwaliteiten van de docenten erg apprecieerden. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering stelt de Commissie vast dat er relatief weinig belangstelling is voor het aanbod van het OSC, ondanks het feit dat de vakgroep nieuwe personeelsleden aanmoedigt om gebruik te maken van de trainingsmogelijkheden. De Commissie meent dat de aandacht voor onderwijsprofessionalisering nog versterkt mag worden. De Commissie is zeer te spreken over het ‘poolbeleid’ dat de vakgroep voert met betrekking tot de toewijzing van de onderwijsopdrachten. De vakgroep heeft evenwel geen zeggenschap over de verdeling van de onderwijsmiddelen, over de samenstelling van de personeelsformatie of over de inhoud van de opleidingsonderdelen ontleend aan andere opleidingen. Ten aanzien van die materies kan de vakgroep alleen maar goede argumenten proberen te formuleren om bijvoorbeeld de inhoud van toegeleverde opleidingsonderdelen aan te passen aan het publiek van de politieke wetenschappen. De Commissie stelt tevens vast dat het in de praktijk niet dikwijls voorkomt dat met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd, rekening wordt gehouden in de loopbaan van het academisch personeel, noch ten goede noch ten kwade. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Het onderzoek van de vakgroep Politieke Wetenschappen concentreert zich rond een aantal thema’s: de politiek van de Europese Unie, stedelijk beleid, onderzoek over de legitimeringscrisis van de democratische politiek, over de resolutie van etnische conflicten en over federale systemen, en over de buitenlandse politiek van China. De meeste leden van de vakgroep zijn actief in internationale netwerken en het merendeel van het ZAP heeft al een gasthoogleraarschap bekleedt aan een buitenlandse universiteit.
Vrije Universiteit Brussel 99 Deel 2
Oordeel van de Commissie De academische gerichtheid van de staf is excellent voor de bachelor- en masteropleiding Politieke Wetenschappen en onvoldoende voor de masteropleiding Overheidsmanagement. De Commissie is van mening dat de academische gerichtheid van de staf in relatie tot de bachelor- en masteropleiding Politieke Wetenschappen zeer goed is. Het academisch personeel is breed actief op een hoog onderzoeksniveau, zo blijkt uit een analyse van de wetenschappelijke output, en betrekt het lopende onderzoek ook bij de gedoceerde cursussen. De Commissie heeft tevens een bijzondere appreciatie voor de samenwerking met de Universiteit Antwerpen voor het masterprogramma Politieke Wetenschappen. Voor wat betreft de opleiding Overheidsmanagement is de Commissie van mening dat de elementaire informatie om de academische gerichtheid van de staf met betrekking tot deze opleiding te kunnen beoordelen, ontbreekt. De inbreng vanuit het beroepenveld wordt gerealiseerd via gastsprekers. In de opleiding Overheidsmanagement gebeurt dit systematisch via onder meer via het ‘Forum Overheidsmanagement’ en deeltijdse docenten uit het werkveld, in de andere opleidingen is de inschakeling van gastsprekers docent-afhankelijk. De Commissie waardeert die professionele inbreng. 3.3. Kwantiteit van het personeel Op ZAP-niveau beschikt de vakgroep Politieke Wetenschappen over 5,95 VTE mandaat om de drie opleidingen in te vullen. Op AAP-niveau is dit 4,1 VTE mandaat. Daarnaast beschikt de vakgroep nog over 1 voltijds ATP-lid en 21 onderzoekers (13,8 VTE) die onder de BAP-categorie ressorteren en slechts zeer beperkt voor het onderwijs mogen worden ingeschakeld. De omvang van het personeelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen bedraagt 1 ZAP-lid per 48 studenten voor het academiejaar 2006-2007. Voor het AAP is de verhouding 1 AAP-lid per 70 studenten. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als onvoldoende voor alle opleidingen. De Commissie stelt vast dat de opleidingen gedragen worden door een relatief kleine groep ZAP’ers. Er ontbreekt een middenkader van jonge, gekwalificeerde onderzoeksleiders en dat maakt de opleidingen kwetsbaar. Toch slaagt de vakgroep erin om een goed ingevuld bachelor- en masterprogramma Politieke Wetenschappen aan te bieden, dankzij de aanwezige brede expertise binnen de groep en, voor de masteropleiding, via de reeds eerder genoemde samenwerking met de Universiteit Antwerpen. De Commissie waardeert die samenwerking ten zeerste maar meent
100 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
toch dat een uitbreiding van het personeelskader met jonge gekwalificeerde onderzoekers noodzakelijk is. Voor de master Overheidsmanagement is er geen samenwerking en wordt er voor de invulling een groot beroep op academici uit andere vakgroepen gedaan. Voor deze opleiding laat het tekort aan academisch personeel binnen de eigen vakgroep zich zwaar voelen. Bij de aanwervingen zou ook een actiever gelijkekansenbeleid gevoerd mogen worden. In de huidige ZAP- en AAP-formatie zijn de vrouwen ondervertegenwoordigd en is er slechts één allochtoon.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Ondanks het feit dat de Commissie het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ als onvoldoende beoordeelt, geeft ze het onderwerp ‘Inzet van personeel’ toch een positieve beoordeling omwille van de grote betrokkenheid, dito inzet en academische kwaliteiten van de staf. Die inzet heeft tot nog toe kunnen voorkomen dat de onderwijskwaliteit noemenswaardig lijdt onder het tekort aan academisch personeel. De Commissie is van mening dat ze de opleiding Overheidsmanagement op dit onderwerp geen voldoende kan geven omdat ze meent dat het tekort aan academisch personeel binnen de eigen vakgroep zich voor deze opleiding zwaar laat voelen.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Het onderwijs in het kader van de opleidingen Politieke Wetenschappen gaat door op de campus Etterbeek. De infrastructuur op deze campus wordt gemeenschappelijk gebruikt door alle op de campus aanwezige opleidingen. De onderwijsactiviteiten van de afdeling Politieke Wetenschappen vinden grotendeels plaats in de gebouwen D, E en Q. Meerdere leslokalen zijn uitgerust met cd, dvd, video en audio en een UTP-internetaansluiting. De faculteiten Humane Wetenschappen hebben de beschikking over zes computerzalen met 15 werkposten en één zaal met 21 werkposten. Tijdens het academiejaar wordt ongeveer 40 procent van de tijd opgevuld met lessen en oefeningen. De overige uren staan de zalen ter beschikking van de studenten voor vrij gebruik. Vrij gebruik is mogelijk van 9 uur tot 20 uur. De computerzalen bevatten tussen de 25 en 30 applicaties. Naast algemene programma’s staan er ook specifiek op de humane wetenschappen gerichte toepassingen, zoals SPSS, ter beschikking. Alle VUB-studenten kunnen ook beschikken over een gratis emailadres.
Vrije Universiteit Brussel 101 Deel 2
In de Centrale Bibliotheek (gebouwen B en C) bevinden zich alle boeken, tijdschriften en andere informatiedragers die door de faculteiten en de administratie van de bibliotheek met het budget van de universiteitsbibliotheek, verdeeld over de faculteiten en een algemeen budget, werden aangekocht. Verspreid over de bibliotheekruimte staan er 54 computers opgesteld, waarvan er 28 toegang geven tot het internet, 10 zijn er afgestemd op juridische databanken en de resterende toestellen bieden alleen toegang tot de bibliotheekcatalogus. De bibliotheek omvat 8 seminarieruimten waar zich materiaal bevindt dat niet kan worden ontleend. Studenten en personeel kunnen, mits aparte inschrijving ook materiaal ontlenen uit de bibliotheek van de Franstalige zusterinstelling ULB. De Centrale Bibliotheek heeft ruime openingsuren. Naast het facultaire bibliotheekbudget, voor de faculteit ES was dat zo’n 117.000 euro in 2006, beschikken vakgroepen ook over eigen budgetten waarmee literatuur kan worden aangeschaft. Deze aankopen bevinden zich bij de eenheden zelf, waardoor deze literatuur niet altijd beschikbaar is voor de studenten. Het Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen speelt een centrale rol in de begeleiding van de eerstejaarsstudenten. Het is een multimediale ruimte waar de student een waaier aan hulpmiddelen kan vinden om aan zelfstudie te doen. De student vindt er de cursussen en boeken die de docenten gebruiken, voorbeelden van examenvragen, mappen met oefeningen en educatieve cd-roms. Het zelfstudiecentrum organiseert ook specifieke studie-ondersteunende activiteiten (zie facet 4.2). Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor alle opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er voldoende goed uitgeruste leslokalen zijn, dat de ICT-infrastructuur volstaat, en dat de bibliotheek en het zelfstudiecentrum genoeg ruimte voor zelfstudie bieden en zeer gebruiksvriendelijk zijn. De boeken-, en tijdschriftencollectie vindt de Commissie voldoende maar ze acht een verdere inspanning tot uitbreiding noodzakelijk. Graag wil ze de opleidingsverantwoordelijken tevens aanbevelen om een abonnement op JStore1 te nemen. 4.2. Studiebegeleiding De studie-informatie over de opleiding maakt deel uit van de studie-informatie over de studieprogramma’s van de Vrije Universiteit Brussel. De VUB organiseert studie-informatiedagen, neemt deel aan de Studie-Informatiedagen van de Vlaamse overheid en verspreidt de studie-informatie via haar website en brochures. Ze organiseert tevens aparte geleide bezoeken in klasverband. 1 | Afkorting van Journal Storage. Online database van artikelen, recencies en andere bijdragen in alle oudere jaargangen van 117 vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften.
102 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Vanaf het academiejaar 2006-2007 promoten de opleidingsverantwoordelijken persoonlijk hun masterprogramma’s aan de bachelorstudenten Politieke Wetenschappen van de andere Vlaamse universiteiten. Tijdens de opleiding kunnen de studenten met inhoudelijke en andere vragen aangaande cursussen en examens terecht bij de betrokken docenten en assistenten. De studietrajectbegeleider van de faculteit begeleidt de studenten bij het uitstippelen van een individueel studietraject. De selectie van minoren en profielen in het tweede jaar van de bacheloropleiding gebeurt op eigen initiatief maar de studenten worden bijgestaan door de studietrajectbegeleider die op klassikale of individuele basis informatie verschaft. Eerstejaars kunnen de vaardigheidstrainingen bijwonen die door het Zelfstudiecentrum worden georganiseerd. In die trainingen, die in groep doorgaan, wordt er gewerkt met studiemateriaal uit de opleiding. Studenten kunnen ook bij het centrum aankloppen voor individuele begeleiding. Die individuele begeleiding staat ook open voor de hogerejaars. Op centraal niveau kunnen de studenten voor algemene studiebegeleiding en studieadvies terecht bij de Dienst Studieadvies. Voor psychosociale begeleiding zijn er de diensten SJERP (Seksuele, Juridische en Relationele Problemen) en UDGG (Universitaire Dienst Geestelijke Gezondheidszorg). Om de rechten van de studenten tijdens de examens te vrijwaren, wordt er een ombudspersoon (een ZAP-lid) aangesteld. De opleiding heeft ten slotte een Erasmuscoördinator om de internationalisering van de opleiding op studentenniveau uit te bouwen en op te volgen. De administratieve kant van het uitwisselingsgebeuren is een zaak van de centrale dienst Internationale Relaties en Mobiliteit. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor de bacheloropleiding en de masteropleiding Politieke Wetenschappen en voldoende voor de masteropleiding Overheidsmanagement. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan potentiële studenten goed georganiseerd is. Met betrekking tot de masterprogramma’s waardeert ze ten zeerste het initiatief van de Vlaamse opleidingsverantwoordelijken om hun masterprogramma’s aan elkaars bachelorstudenten voor te stellen. Met betrekking tot het doelgroepenbeleid apprecieert de Commissie het ‘Diversiteitsforum’ dat de centrale Dienst Studie-advies vanaf het voorjaar 2006 organiseert voor allochtone ouders en jongeren. Het gaat om gespreksavonden waarbij allochtone studenten van de VUB vertellen over hun ervaringen in het hoger onderwijs. Vrije Universiteit Brussel 103 Deel 2
De Commissie stelt vast dat de studiebegeleiding een sterk informeel karakter heeft. Ze heeft gemerkt dat die informele contacten tussen lesgevers en studenten, zelfs al in het eerste jaar, zeer vlot verlopen en door de studenten als een pluspunt van de opleidingen wordt ervaren. Ook de studietrajectbegeleider wordt door de studenten ten zeerste gewaardeerd. Voor de eerstejaars worden er specifieke inspanningen geleverd door het Zelfstudiecentrum. De Commissie apprecieert het aanbod van het centrum maar stelt vast dat slechts 10 procent van de eerstejaars deelneemt aan de groepstrainingen. Ze betreurt dit gezien het toch vrije lage slaagpercentage en beveelt aan om de studiebegeleiding pro-actiever te maken. Als verbeterpunt haalt ze ook het elektronisch leerplatform Pointcarré aan: dat zou nog beter benut kunnen worden als studiebegeleidingsinstrument. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement vernam de Commissie tijdens haar bezoek dat er nauwelijks studiebegeleiding is. ‘Bij ons eindwerk en onze paper worden we aan ons lot overgelaten’ verwoordde een student het. De opleidingsverantwoordelijken erkenden dit en trachten hieraan in te remediëren door een strakke planning voor de masterproef uit te werken.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie de facetten ‘materiële voorzieningen’ en ‘studiebegeleiding’ als positief evalueert voor alle opleidingen, krijgt ook het onderwerp ‘voorzieningen’ een positieve beoordeling voor alle opleidingen.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
De opleidingen Politieke Wetenschappen worden georganiseerd door de vakgroep Politieke Wetenschappen. De vakgroep ressorteert onder de faculteit Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen en Solvay Business School (ES). Alle leden van het ZAP en AAP die in hoofdorde aan de opleidingen verbonden zijn, maken er deel van uit. De vakgroepvoorstellen die verband houden met onderwijs en curriculum worden overgemaakt aan de facultaire Opleidingsraad Politieke Wetenschappen en Sociologie. De opleidingsraad fungeert inzake onderwijsdossiers als adviescommissie voor de faculteitsraad en het faculteitscollege. De raden bespreken ook halfjaarlijkse de globale resultaten van de studentenevaluaties. De opleidingsraad bestaat uit alle ZAP- en AAP-leden die betrokken zijn bij een opleidingsonderdeel en één student per studiejaar. 5.1. Evaluatie van de resultaten De Vrije Universiteit Brussel kent een systeem van regelmatige enquêtering van de studenten. Sinds 1998 worden de studenten twee maal per jaar elektronisch bevraagd. De studenten hebben aanmeldings- maar geen deelnemingsplicht. De resul
104 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
taten van de enquêtes worden centraal verwerkt en geïnterpreteerd en teruggekoppeld naar de betrokken docenten en het faculteitsbestuur. De decaan kan bij problemen een gesprek aangaan met de betrokken docent. Het onderwijsdossier van alle docenten vormt een element in het aanwervings- en promotiebeleid. De globale resultaten van de enquêtes worden besproken op de Opleidingsraad. De individuele resultaten worden ook binnen de vakgroep besproken. Naast het instrument van de opleidingsonderdelenevaluatie, evalueert de vakgroep vierjaarlijks het programma. De aanvullende opleidingen, waaronder ook de uitdovende opleiding Overheidsmanagement, worden door de VUB pas sinds het academiejaar 2004-2005 onderworpen aan het systeem van elektronische evaluaties. Voor de opleiding Overheidsmanagement introduceerde de vakgroep vanaf het academiejaar 2005-2006 bij de studenten ook een jaarlijkse programmabespreking. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van de resultaten als goed voor de bachelor en masteropleiding Politieke Wetenschappen en als onvoldoende voor de masteropleiding Overheidsmanagement. De Commissie meent dat de vakgroep en de opleidingsraad de kwaliteit van de programma’s en opleidingsonderdelen goed opvolgen via het centrale systeem van opleidingsonderdelenevaluaties, via het informele circuit en via de eigen programmadoorlichtingen. De Commissie vraagt zich wel af of het enquêtesysteem niet kan vereenvoudigd worden, bijvoorbeeld door de studenten tijdens het examen een enquêteformulier te laten invullen. Deze aanpak zou ook de deelname substantieel verhogen. Nu schommelt die deelname rond de 60 procent. De Commissie is van mening dat het zelfevaluatierapport helder en zelfkritisch was over de bachelor- en de masteropleiding Politieke Wetenschappen. De opleiding Overheidsmanagement werd naar haar mening te summier en met te weinig zin voor zelfreflectie beschreven. Dit wekte bij de Commissie de indruk dat de kwaliteit van de opleiding onvoldoende bewaakt wordt. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering als goed voor de bacheloren masteropleiding Politieke Wetenschappen en als onvoldoende voor de masteropleiding Overheidsmanagement. De Commissie stelt vast dat het zelfevaluatierapport weinig informatie levert over de verbeteracties die de opleidingsverantwoordelijken namen naar aanleiding van periodieke evaluaties. Tijdens haar bezoek vernam ze echter van de verschillende Vrije Universiteit Brussel 105 Deel 2
stakeholders dat de vakgroep en de opleidingsraad wel degelijk rekening houden met de evaluaties. Bij problemen met opleidingsonderdelen bijvoorbeeld worden de betrokken lesgevers erop aangesproken. Soms laat de remediëring evenwel lang op zich wachten: de cursus van een opleidingsonderdeel bleek al sinds 1992 niet meer geactualiseerd te zijn. Met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie, die alleen de kandidatuurlicentieopleiding in de Politieke Wetenschappen beoordeelde, werd over het alge meen goed rekening gehouden. Die verbeteracties werden in het zelfevaluatierapport ook uitvoerig beschreven. Zo trokken de opleidingsverantwoordelijken de studiepunten voor de eindverhandeling op, brachten ze meer coherentie aan in de keuzepakketten, schaften ze de afstudeerrichting Bestuurswetenschappen af en ontwikkelden ze een globaal plan met betrekking tot de kwantitatieve en methodologievakken, dat ze vervolgens ook uitvoerden. Een pijnpunt, het ontbreken van een mondelinge verdediging van de eindverhandeling, is nog niet verholpen. Zoals eerder aangehaald, in facet 2.8, beveelt ook deze visitatiecommissie de invoering ervan aan. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement stelt de Commissie vast dat de opleidingsverantwoordelijken naar aanleiding van de omvorming van de opleiding tot een masteropleiding op basis van besprekingen binnen de vakgroep en enquêtes bij de studenten een aantal aandachtspunten hadden geformuleerd. Het uitdovende programma is te sterk geörienteerd op kennisoverdracht, het is met betrekking tot de keuze-opties te weinig richtinggevend, het programma ontbeerde een management-luik en het speelde ten slotte te weinig in op de actuele ontwikkelingen in de overheids- en beleidssector. De opleiding speelde hierop in door in het masterprogramma meer nadruk te leggen op de ambachtelijke eindtermen, vooral in de verplichte stam, de keuzevakken te structureren in thematische modules, een module ‘management’ te ontwikkelen, en het Forum Overheidsmanagement te organiseren. Toch is de Commissie niet tot de conclusie gekomen dat die acties tot fundamentele verbeteringen hebben geleid. Zoals eerder vermeld (zie facet 2.1. en 2.2.), vindt ze het programma te eclectisch en te weinig verdiepend om een masterniveau te halen. De Commissie stelt ernstige vragen bij de relevantie van sommige opleidingsonderdelen, vindt de keuzevrijheid te groot en acht het managementluik nog altijd onvoldoende uitgewerkt. Ook bij de verwezenlijking van de ambachtelijke eindtermen stelt ze zich grote vragen. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de betrokkenheid van de studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld als voldoende voor alle opleidingen. Het personeel en de studenten worden bij de besluitvormingsprocessen betrokken en kunnen participeren in de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onder-
106 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
wijs. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken grote inspanningen leveren om het personeel en de studenten bij de opleidingsraad te betrekken, maar met wisselend succes. Toch is het niet zo dat de studenten en het personeel zich niet betrokken voelen bij het onderwijs. Ze gebruiken evenwel vooral de informele kanalen om die betrokkenheid te uiten. De betrokkenheid van de alumni bij het interne kwaliteitszorggebeuren is voor verbetering vatbaar. Een alumniwerking was er op het moment van de visitatie niet. De opleidingsverantwoordelijken koesteren wel het plan om op regelmatige basis overlegmomenten te organiseren met de alumni. De Commissie ondersteunt dit initiatief ten zeerste. Ze apprecieert het tevens dat de VUB op centraal niveau gestart is met de uitbouw van een alumniwerking. De Commissie suggereert om de afgestudeerden regelmatig te bevragen over de relatie opleiding-beroepsleven. Systematische contacten met het beroepenveld in verband met de bachelor- en master opleiding Politieke Wetenschappen zijn er niet. De opleiding Overheidsmanagement onderhoudt wel contacten met het beroepenveld via het Forum Overheidsmanagement en via een aantal deeltijdse docenten die werkzaam zijn in overheidsadministraties. De Commissie beveelt de vakgroep aan om op opleidingsniveau een structu reel overleg met het beroepenveld op te starten.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘Evaluatie van de resultaten’, ‘Maatregelen tot verbetering’ en ‘Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ als positief beoordeelt voor de bachelor- en de masteropleiding Politieke Weten schappen, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een gunstige beoordeling voor deze opleidingen. De Commissie geeft de opleiding Overheidsmanagement een negatieve beoordeling op het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ omdat ze meent dat de maatregelen die de opleidingsverantwoordelijken hebben genomen om de opleiding te verbeteren onvoldoende zijn om de kwaliteit van het masterprogramma te waarborgen.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor en master in de Politieke Wetenschappen Uit de enquête die bij de alumni 2001-2005 (respons 35 procent of 57 antwoorden) werd afgenomen ter voorbereiding van deze visitatie blijkt dat de afgestudeerden tevre den zijn over de genoten opleiding. De afgestudeerden vinden wel dat aan de wetenschappelijke Franse taalvaardigheden en de voorbereiding op de arbeidsmarkt in de Vrije Universiteit Brussel 107 Deel 2
opleiding meer aandacht mag besteed worden. Bijna een kwart van de afgestudeerden volgde na hun opleiding Politieke Wetenschappen nog een andere opleiding. De overgang naar de arbeidsmarkt verloopt voor de meerderheid van de licentiaten in de Politieke Wetenschappen vlot. Ruim een kwart van de studenten werkte overigens al op het moment van afstuderen. De helft van de ondervraagden is nooit werkloos geweest, en 12,5 procent minder dan een maand. Een afgestudeerde op vijf is wel langer dan zes maanden werkloos geweest. Tien procent van de afgestudeerden heeft na het afstuderen nog niet gewerkt, maar de helft daarvan volgde verdere opleidingen, de andere helft was werkloos. Bijna de helft van de werkende afgestudeerden heeft een baan bij de overheid. Afgestudeerden werken ook relatief frequent als hogere bedienden of als kaderlid in de privésector. Een afgestudeerde op tien werkt als onderzoeker. Zo’n 60 procent van de respondenten werkt in een functie waarvoor een universitair diploma vereist is. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor beide opleidingen. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten zeer zeker in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, en de examens die goed aansluiten bij de leerdoelen van het programma. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich over het algemeen tevreden over de opleiding. De licentiaten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren eveneens tevreden over de opleiding. Ze loofden de goede thesisbegeleiding en dito contacten met de lesgevers. Als aandachtspunten haalden ze het tekort aan vreemde talen aan, en er mag volgens hen ook meer aandacht besteed worden aan economie, recht en het oefenen van mondelinge vaardigheden. Een aantal afgestudeerden had ook graag een stage willen volgen. De Commissie is van oordeel dat de uitgedoofde licentie-opleiding haar doelstellingen goed verwezenlijkt. Ze vormt afgestudeerden die analytisch en wetenschappelijk hebben leren denken en goede inzichten hebben verworven in politieke gebeurtenissen en de achterliggende processen ervan. De Commissie heeft er alle vertrouwen in dat ook het nieuwe masterprogramma goede resultaten zal neerzetten. Zoals eerder aangehaald, vindt ze de inbreng van de politieke economie in het masterprogramma een verrijking en apprecieert ze de stevige methodologische basis die zowel het bachelor- als het masterprogramma de studenten willen meegeven. Als aandachtspunten haalt ze ook hier de aandacht voor mondelinge vaardigheden en Franstalige politicologische literatuur aan. Een mondelinge ver-
108 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
dediging van de masterproef is volgens haar ook een must. Het valt de Commissie op dat een kwart van de afgestudeerden nog verder studeert. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken om de redenen hiervoor te onderzoeken. Wat de internationalisering betreft, is er volgens de Commissie een goed aanbod van Erasmusuitwisseling met een behoorlijk aantal deelnemers (één student op vijf maakt gebruik van de aangeboden programma’s). De instroom van buitenlandse studenten is veeleer beperkt, met als belangrijke beperkende factor de taal. Om hieraan te verhelpen, startte de VUB een actie om binnen zoveel mogelijk opleidingen internationale modules in te richten. Daarnaast worden er voortaan sessies georganiseerd met informatie over alle internationaliseringsmogelijkheden voor de studenten. De Commissie waardeert deze inspanningen. Master in Overheidsmanagement Uit de enquête die bij de alumni 2001-2005 werd afgenomen (respons 43 procent of 27 antwoorden) ter voorbereiding van deze visitatie blijkt dat de afgestudeerden de opleiding over het algemeen positief beoordelen. Als pijnpunten halen ze wel het tekort aan de feedback op de werkcolleges en de eindverhandeling aan. Veel afgestudeerden halen ook aan dat de opleiding te veel tijd besteedt aan theorie. De opleiding scoort volgens de alumni goed in het bijbrengen van intellectuele vaardigheden zoals kritische reflectie en zin voor synthese maar zwak in het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden. De afgestudeerden menen dat de opleiding een redelijk goede basis vormt voor het uitoefenen van hun functie. In de loop van het academiejaar 2005-2006 werd met het oog op de hervorming tot een initiële master een enquête georganiseerd bij de studenten. Als tekortkomingen signaleerden die het gebrek aan specifieke managementvakken en het gebrek aan mogelijkheid voor de praktische toepassingen van het theoretische kader voor de aansturing van overheidsdiensten. Positief waren de studenten over de brede theoretische kennis over het overheidsfunctioneren. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als onvoldoende. Op basis van een analyse van het programma, de gesprekken met de studenten, de opzet en begeleiding van de masterproef, en de alumni komt de Commissie tot de conclusie dat de uitdovende aanvullende opleiding haar doelstellingen goed realiseert. De Commissie betwijfelt evenwel of de initiële master in Overheidsmanagement haar doelstellingen wel zal weten te realiseren. Zoals hierboven aangehaald (zie facetten 2.1, 2.2, 2.3 en 2.8) meent de Commissie dat het programma ernstige tekortkomingen vertoont. Vrije Universiteit Brussel 109 Deel 2
6.2. Onderwijsrendement Bachelor en master in de Politieke Wetenschappen De slaagpercentages van de generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1996-2006 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 40 procent.
Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Politieke Wetenschappen.
In het tweede jaar is het gemiddelde slaagpercentage 62 procent, in het derde jaar 77 procent en in het laatste jaar 61,5 procent. Van de afgestudeerden haalt gemiddeld bijna 60 procent het diploma binnen de voorziene studieduur van vier jaren. De eindverhandeling en het dubbelen in het eerste jaar zijn de belangrijkste redenen voor studievertraging. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid hebben geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. De Commissie meent dat het rendement in het eerste jaar laag is ondanks de inspanningen die op het gebied van studiebegeleiding al geleverd worden. Over het algemeen beschouwt ze het onderwijsrendement van de bacheloropleiding als voldoende. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om uitvalanalyses uit te voeren en hieraan een rendementsbeleid te koppelen.
110 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Het rendement van de licenties acht de Commissie eveneens voldoende. De eindverhandeling zorgt bij een belangrijke groep studenten voor studievertraging. Om dit probleem in een éénjarige masteropleiding niet nog groter te maken en zelfs terug te dringen, werkten de opleidingsverantwoordelijken een strakke begeleiding en strikt opzet voor de masterproef. De Commissie waardeert die aanpak en beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om het rendement in de masteropleiding goed in het oog te houden. Master in Overheidsmanagement In de periode 1996-2006 slaagde gemiddelde 62 procent van de ingeschreven studenten. Van de studenten die deelnamen aan de examens, slaagde 71 procent. Door het feit dat 63 procent van de studenten de opleiding deeltijds volgt, werkt slechts een derde van de ingeschreven studenten de opleiding in één jaar af. Ruim 85 procent van de restgroep beëindigt de opleiding in twee jaar. 11 procent van de studenten heeft een thesisjaar nodig. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid hebben geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. De Commissie acht het slaagpercentage, gezien het feit dat de uitdovende opleiding veel werkstudenten telt, aanvaardbaar.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘Gerealiseerd niveau’ en ‘Onderwijsrendement’ gunstig beoordeelt voor zowel de bachelor- als de masteropleiding Politieke Wetenschappen, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ derhalve een positieve evaluatie. Vermits de Commissie de masteropleiding Overheidsmanagement een onvoldoende geeft op het belangrijke facet ‘Gerealiseerd niveau’ geeft ze de opleiding op het onderwerp ‘Resultaten’ ook een onvoldoende.
Vrije Universiteit Brussel 111 Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Politieke Wetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Overheidsmanagement onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding. Met betrekking tot de opleiding Overheidsmanagement is de Commissie van mening dat er fundamentele zaken moeten worden aangepakt om de kwaliteit van de opleiding als een academische masteropleiding te waarborgen. Het programma biedt naar de mening van de Commissie te weinig coherentie, vertoont een aantal belangrijke inhoudelijke hiaten, besteedt amper aandacht aan onderzoeksvaardigheden en mist een consistente vormgeving. Als aanvullende opleiding vond de Commissie de opleiding een goed concept, als initiële masteropleiding heeft ze grote twijfels.
112 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding - meer aandacht besteden aan Franstalige politicologische literatuur; - meer aandacht besteden aan de mondelinge en schriftelijke vaardigheden; - een grotere mix van examenvormen inbrengen. Masteropleiding Politieke Wetenschappen - de mogelijkheid om een stage te volgen, creëren; - meer aandacht voor internationalisering in het programma; - een verplichte mondelinge verdediging van de masterproef invoeren. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen - de studietijd van de programma’s nauwgezet opvolgen en regelmatig studietijdmetingen uitvoeren; - het elektronisch leerplatform als didactisch instrument uitbouwen; - meer rekening houden met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd in de loopbaan van het academisch personeel; - de bibliotheekcollectie verder uitbreiden; - de betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld uitbouwen. De Commissie heeft bij de reactie van de vakgroep Politieke Wetenschappen met genoegen vastgesteld dat de Vrije Universiteit Brussel inmiddels (in de tijd tussen het bezoek en de redactie van het rapport) al aan een aantal van haar aanbevelingen is tegemoetgekomen.
Vrije Universiteit Brussel 113 Deel 2
II
Katholieke Universiteit Leuven Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen afstudeerrichting Politieke Wetenschappen Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Master in het Overheidsmanagement en -beleid
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen, de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek en de masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid die worden georganiseerd door de faculteit Sociale Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven). De Commissie bezocht de opleidingen Politieke Wetenschappen van 26 tot en met 30 maart 2007. Op hetzelfde ogenblik evalueerde de Commissie Sociologie er onder meer de bacheloropleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Sociologie. Gezien het feit dat de eerste en tweede bachelor van de bacheloropleiding Politieke en Sociale Wetenschappen grotendeels gemeenschappelijk zijn, werden de gesprekken met de bij deze opleidingsonderdelen betrokkenen door beide Commissies samen gevoerd. Voor wat betreft de derde bachelor, waar sociologie en politieke wetenschappen afzonderlijk als afstudeerrichting worden aangeboden, en de masteropleidingen hebben beide Commissies afzonderlijk gewerkt. Beide Commissies hebben gezamenlijk de infrastructuur bezocht en gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de verantwoordelijken voor studieadvies en -begeleiding, internationalisering en interne kwaliteitszorg. Van oudsher biedt de faculteit opleidingen aan in de Sociologie, de Politieke Wetenschappen en de Communicatiewetenschappen. Sinds 1 oktober 2006 behoort ook het onderwijsaanbod in de Antropologie tot de faculteit Sociale Wetenschappen. Het onderwijsaanbod in de Politieke Wetenschappen omvat sinds de introductie van de bachelor-masterstructuur drie programma’s: de bacheloropleiding in de Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen, de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek en de masteropleiding in Overheidsmanagement en -beleid. De masteropleiding in de Vergelijkende Katholieke Universiteit Leuven 115 Deel 2
en Internationale Politiek vindt haar wortels in de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen enerzijds en de Aanvullende Studie in de Internationale Betrekkingen en Conflictbeheersing anderzijds. De masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid is de opvolger van de voortgezette academische opleiding die dezelfde naam draagt. Op het moment van de visitatie liep het derde bachelorjaar voor de eerste keer. De masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in ontwikkeling zijn, heeft de Commissie toch een goed beeld gekregen van de bachelor- en masteropleidingen aan de K.U.Leuven. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – soms bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de nieuwe bachelor – en de vroegere kandidatuur – en de uitdovende licentiaats- en aanvullende opleidingen Politieke Wetenschappen werden in rekening gebracht.
116 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de bacheloropleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen: Een bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen beschikt over - een brede kennis van de maatschappelijke realiteit en de daarin opduikende ontwikkelingen en dit vanuit een sociologisch perspectief; - een grondige kennis van het politieke bestel, zijn werking en zijn eventuele ontwikkeling en van de beleids- en besluitvormingsprocessen op het Belgische en het Europese beleidsniveau; - een grondige kennis van de kernvariabelen en analyses uit de politieke socio logie; - een grondige kennis van de kernthema’s en de belangrijkste hedendaagse theorieën uit de sociologie en de politieke wetenschappen; - een grondige kennis van de bestuurskundige theorieën en probleemgebieden, in het bijzonder de spanning in de politiek-ambtelijke samenwerking; - een brede kennis van de methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, van de sociale statistiek en van de dataverwerking in de sociale wetenschappen; - een brede kennis van binnen de maatschappij geldende grote waarden- en normenstelsels, in het bijzonder van de politieke en sociale doctrines sedert de oudheid; - een brede kennis van de belangrijkste internationale organisaties en hun werking en van belangrijke internationale ontwikkelingen sinds de Tweede Wereldoorlog; - een werkkennis van de essentiële conceptuele kaders uit de volgende hulpwetenschappen: het Belgische publiek recht, de macro- en de micro-economie, de sociale psychologie; - het vermogen om wetenschappelijk en politiek relevante informatie in diverse vormen (beleidsnota’s, wetteksten, statistische gegevens, wetenschappelijke studies, informatie via elektronische communicatie, interviews, surveys) te verzamelen, te lezen, te verwerken, kritisch te interpreteren, te beoordelen en te integreren in een bredere context; - het vermogen om schriftelijk te communiceren, om een presentatie te maken en om deze mondeling te communiceren met het oog op kennisoverdracht, op het overtuigen van anderen en op het afleggen van verantwoording; - het vermogen tot actief gebruik van twee vreemde moderne talen (Engels, Frans), toegepast op de eigen wetenschapsdiscipline; - de reflex om beleid en beleidsvorming analytisch te benaderen met oog voor de maatschappelijk parameters die daarbij relevant zijn; - een intellectuele alertheid voor het politieke gebeuren in het besef van de mogelijkheden en beperkingen van de politiek; Katholieke Universiteit Leuven 117 Deel 2
- een positief-kritische en tegelijk afstandelijk betrokken houding – typisch voor de wetenschappelijke benadering – ten aanzien van het politieke gebeuren en de rapportering daarover. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek: Een master in de Vergelijkende en Internationale Politiek beschikt over - een grondige kennis van de kernvariabelen, de analyses en de theorievorming in de vergelijkende studie van de politiek; - een grondige kennis van het politieke bestel en de besluitvorming van het bestuursniveau waarvoor de student in zijn/haar studie via de gekozen major opteert (nationale niveau, Europese niveau, internationale niveau) en de daarmee samenhangende kernvariabelen, analyses, theorievorming en paradigmata. Meer bepaald betreft het de analyse van en het inzicht in het geheel van de componenten die de macht- en gezagsuitoefening op het betrokken bestuursniveau uitmaken evenals van de belangrijkste handelingspatronen daarin zoals coöperatie, competitie, conflict en zelfs geweld in en tussen politieke entiteiten; - inzicht in de maatschappelijke realiteit waarin deze machts- en gezagsuitoefening plaatsvinden; - een brede en toegepaste kennis van de wijze waarop het wetenschappelijk onderzoek van de politieke besluitvorming dient te gebeuren en dit toegespitst op het bestuursniveau waarvoor de student in zijn/haar studie via de gekozen major opteert; - het vermogen om op wetenschappelijk verantwoorde wijze politieke besluitvorming en zijn verschillende facetten te analyseren; - het vermogen om zelfstandig politiek relevante informatie in diverse vormen (beleidsnota’s, wetteksten, statistische gegevens, wetenschappelijke studies, informatie via elektronische communicatie, interviews, surveys) te verzamelen, te lezen, te verwerken, kritisch te interpreteren, te beoordelen en te integreren in een bredere context; - de reflex om beleid en beleidsvorming analytisch te benaderen met oog voor de politiek relevante parameters die daarin een rol kunnen spelen; - een intellectuele alertheid voor het politieke gebeuren in het besef van de mogelijkheden en de beperkingen van de politiek; - een drijfveer om zich permanent de veranderingen en innovaties eigen te maken die zich in het politieke gebeuren voordoen en deze vanuit verschillende invalshoeken te doorgronden; - een positief-kritische en tegelijk afstandelijk betrokken houding – typisch voor de wetenschappelijke benadering – ten aanzien van het politieke gebeuren en de rapportering daarover.
118 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid: Een master in het Overheidsmanagement en -beleid beschikt over - een grondige kennis en inzicht in het overheidsmanagement, de beleidskunde en de bestuurskunde; - een grondige kennis in de werking van de publieke sector en haar functie binnen de samenleving; - een grondige kennis over strategisch, operationeel, financieel, personeels- en organisatiemanagement; het maken en evalueren van beleid; het leren werken met burgers en het maatschappelijk middenveld; nieuwe trends en visies over overheidsmanagement en -beleid; moderne methoden en technieken van overheidsmanagement en -beleid; - de vaardigheid om zelfstandig toegepast en fundamenteel onderzoek te doen in bovengenoemde domeinen; - kennis en vaardigheden die moeten toelaten om als individu bij te dragen tot het veranderingsvermogen van een organisatie; - leiderschapsvaardigheden; - vaardigheden om op basis van onderzoek beleids- en bestuursrelevante adviezen te formuleren naar de belangrijkste stakeholders van publieke organisaties; - een positieve houding ten opzichte van de overheid en haar taak; - de reflex om het bestuurlijke en beleidsmatige gebeuren analytisch en kritisch te benaderen; - de reflex om vooroordelen ten opzichte van de stereotypen omtrent de figuur van de ambtenaar te kunnen nuanceren en in het juiste daglicht te kunnen plaatsen; - een positieve, maar kritisch realistische houding ten opzichte van veranderingen in beleid en bestuur. 1.1. Niveau en oriëntatie Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen goed geformuleerd en van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene competenties, zoals het ontwikkelen van een denk- en redeneervaardigheid, van het vermogen tot kritische reflectie en van mondelinge en schriftelijke vaardigheden. Ook aan algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het ontwikkelen van een onderzoekshouding, van kennis en van toepassing van onderzoeksmethoden en -technieken wordt goed aandacht besteed. Ten slotte focussen de doelen op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de nieuwe ontwikkelingen in de politieke en sociale wetenschapKatholieke Universiteit Leuven 119 Deel 2
pen, de structuur van de politieke wetenschappen en de sociologie en de samenhang van deze vakgebieden met een aantal ‘ondersteunende’ wetenschappen zoals recht, geschiedenis, economie, sociale psychologie, recht en filosofie. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van mening dat de doelen stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na. De doelen zijn tevens gericht op het bijbrengen van een gevorderd inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en hebben oog voor inzicht in de nieuwste ontwikkelingen. Ook de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van zelfstandig onderzoek zijn goed uitgewerkt. De doelen leggen de klemtoon op wetenschappelijk verantwoorde analyse, het verdiepen van de kennis en het inzicht in de politieke structuren en processen die betrekking hebben op macht, gezag, orde en conflict, het leren opzetten van een onderzoeksdesign en het kritisch omgaan met kennis en kennisopbouw. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De doelstellingen stroken volgens de Commissie met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. De doelen zijn tevens gericht op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de domeinen van het overheidsmanagement, de beleidskunde en de bestuurskunde. Ook aan de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van onderzoek wordt de nodige aandacht besteed. De doelen stellen dat de afgestudeerden in staat moeten zijn om resultaten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek op het domein van het overheidsmanagement, de beleidskunde en de bestuurskunde op te zoeken, te analyseren en de waarde ervan kritisch in te schatten. De afgestudeerden moeten onderzoeksvragen kunnen formuleren en er op wetenschappelijke wijze trachten een antwoord op te geven.
120 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
1.2. Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als excellent. De Commissie is van oordeel dat de doelen, en de domeinspecifieke aspecten ervan, stroken met de eisen die de politieke en sociale wetenschappen (inter)nationaal stellen. De doelstellingen voldoen zeker aan de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft vastgelegd. De Commissie waardeert de benchmarking die de opleiding heeft gedaan – een vergelijking met de Vlaamse, Franstalige en Nederlandse bacheloropleidingen – en die beschreven staat in het zelfevaluatierapport. Inhoudelijk sluit de opleiding sterk aan bij gelijkaardige opleidingen in binnen- en buitenland, met dit verschil dat de Leuvense opleiding de enige is in Vlaanderen waarbij politieke wetenschappen als afstudeerrichting van een opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen wordt georganiseerd. Met die keuze willen de opleidingsverantwoordelijken de maatschappelijke inbedding van de politiek benadrukken. De Commissie waardeert het dat er een expliciete enquêtering is uitgevoerd bij een beperkt panel van vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Hieruit zijn uitgesproken competenties naar voren gekomen die terug te vinden zijn in de doelstellingen van de opleiding. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als excellent. De Commissie meent dat de doelstellingen uitstekend zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline geformuleerd zijn en stroken met de internationale wetenschapsbeoefening. De doelstellingen voldoen zeker aan de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft opgesteld. Ook hier waardeert de Commissie de benchmarking die de opleiding heeft gedaan – een vergelijking met de Vlaamse, Britse, Duitse en Nederlandse soortgelijke opleidingen – en die beschreven staat in het zelfevaluatierapport. De opleiding profileert zich door het centraal stellen van de vergelijkende politiek in het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de internationale betrekkingen, de Europese politiek en het buitenlandse beleid. Net als bij de bacheloropleiding is er ook hier een expliciete enquêtering geweest bij een beperkt panel van vertegenwoordigers uit het beroepenveld. De competenties die hieruit naar voren zijn gekomen, zijn terug te vinden in de doelstellingen van de opleiding. Katholieke Universiteit Leuven 121 Deel 2
Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als excellent. De Commissie is van oordeel dat het domeinspecifieke karakter van de opleiding uitstekend is uitgewerkt. De doelstellingen voldoen zeker aan de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft opgenomen. De internationale inbedding van het Instituut voor de Overheid, dat de opleiding inricht, maakt dat de doelstellingen zeer goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De opleidingscoördinator van de master in Overheidsmanagement is lid van de studiegroep ‘Teaching and Administration’ binnen de European Group of Public Administration (EGPA) en brengt zo de vormingservaring van andere onderwijsinstellingen in de eigen opleiding in. Met de wensen van het beoogde beroepenveld is eveneens goed rekening gehouden. De opleiding heeft een goed uitgewerkt profiel: ze wil mensen afleveren die in staat zijn om zowel en beleidsondersteunende als bestuursondersteunende functie op te nemen in een overheidsgerelateerde organisatie. Dit profiel werd wel niet expliciet bevraagd noch getoetst aan het beroepenveld. Daarnaast moeten de afgestudeerden in staat zijn om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten in de domeinen van het overheidsmanagement, de beleidskunde en de bestuurskunde.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘Niveau en oriëntatie’ en ‘Domeinspecifieke eisen’ voor alle opleidingen als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘Doelstellingen’ voor alle opleidingen een positieve beoordeling.
122 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen In het eerste bachelorjaar staan een aantal menswetenschappelijke en sociaalwetenschappelijke opleidingsonderdelen op het programma (elk 6 SP): ‘Samenleving, feiten en problemen’, ‘Sociologie’, ‘Politicologie’, ‘Communicatiewetenschap’, ‘Fundamentele Wijsbegeerte’, ‘Sociale Psychologie’, ‘Inleiding tot het recht’ en ‘Geschiedenis van de Hedendaagse Samenleving’. Daarnaast zijn er nog twee opleidingsonderdelen (elk 6 SP) die de studenten initiëren in het sociaal-wetenschappelijk onderzoek: ‘Methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek’ en ‘Sociale Statistiek, met inbegrip van oefeningen’. Het eerste jaar is overigens gemeenschappelijk met de bacheloropleiding in de Communicatiewetenschappen. Vanaf het tweede jaar dienen de studenten een keuze te maken tussen de afstudeerrichting Politieke Wetenschappen of de afstudeerrichting Sociologie. De afstudeerrichting Politieke Wetenschappen wil de multidisciplinaire aanpak van het eerste jaar verder zetten, de methodologische kennis en vaardigheden verder aanscherpen, de disciplinaire taalvaardigheid uitbreiden en de politiek-wetenschappelijke vorming uitdiepen. Dit gebeurt in het tweede jaar via de opleidingsonderdelen ‘Economie’ (6SP), ‘Data-analyse in de sociale wetenschappen, met oefeningen: inleiding’ (5 SP), ‘Academisch Frans voor sociale en politieke wetenschappen’ (5 SP), ‘Publiek Recht’ (6 SP), ‘Politieke Geschiedenis van België’ (6 SP), ‘Instellingen en Beleid van de Europese Unie’ (4 SP), en ‘Internationale Politiek sinds 1945’ (6 SP), ‘Kiesstelsels’ (4 SP), ‘Bestuurskunde’ (4 SP), ‘Sociologische en politicologische theorieën’ (6 SP). Ten slotte volgen de studenten ook nog het ‘Practicum’ (8 SP). In het derde jaar maken de studenten een keuze tussen de methodologische opleidingsonderdelen ‘Data-analyse in de sociale wetenschappen met oefeningen: toepassingen’ (5 SP) of ‘Kwalitatieve onderzoeksmethoden’ (5 SP). Voorts krijgen ze de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen ‘Academisch Engels voor sociale en politieke wetenschappen’ (5 SP), ‘Internationale organisatie’ (5 SP), ‘Overheidsmanagement’ (4 SP), ‘Overzicht van het politieke en sociale denken’ (6 SP), ‘Beleidsanalyse’ (4 SP), ‘Politieke sociologie’ (5 SP) en ‘Religie, zingeving en levensbeschouwing’ (3 SP). In het derde jaar volgen de studenten ook nog het ‘Seminarie’ (10 SP). Voor het seminarie wordt in een aanbod van vier verschillende thema’s voorzien. Ten slotte nemen de studenten ook nog een keuzevak uit een lijst van vijf: ‘Openbare financiën’ (6 SP), ‘Organisatiesociologie’ (6 SP), ‘Internationale handel’ (6 SP), ‘Administratief recht’ (5 SP) en ‘Economie van de Gezondheidszorg’ (6 SP). Beschrijving van het masterprogramma in de Vergelijkende en Internationale Politiek Het masterprogramma heeft één algemeen plichtvak: ‘Vergelijkende politieke besluitvorming’(6 SP). Daarnaast kiezen de studenten een major: Politicologie, InternationalePolitiek of Europese Politiek. Binnen de gekozen major volgen zij twee Katholieke Universiteit Leuven 123 Deel 2
kernvakken (samen 12 SP), een keuzevak van de ‘eerste reeks’ (6 SP). Ze dienen tevens twee keuzevakken te nemen van de ‘tweede reeks’ (12 SP), te kiezen uit de overblijvende kern- en ‘eerste reeks’-keuzevakken van de eigen major en/of uit de kern en ‘eerste reeks’ keuzevakken van de andere majors. Vervolgens nemen ze minimum 6 SP aan keuzevakken van de ‘derde reeks’. Die kunnen opgenomen worden uit alle overblijvende kern- en keuzevakken van de eigen of de andere majors of uit een bijkomend aanbod aan opleidingsonderdelen. De masterproef neemt 18 SP in beslag. Het algemene plichtvak ‘Vergelijkende politieke besluitvorming’ reikt vanuit de vergelijkende politiek de analytische instrumenten en bevindingen aan voor de studie van de binnenlandse politiek, deze van de Europese Unie en deze van de internationale betrekkingen. De kernvakken van de major richten zich op de ontwikkeling van de kennis en de inzichten die noodzakelijk zijn voor de studie van het domein van de betrokken major. In de major Politicologie ligt de nadruk daarbij op de Belgische politiek en op de aspecten van de vergelijkende politiek. In de major Internationale Politiek ligt de klemtoon op de theorieën en onderzoeksmethoden die specifiek zijn voor dit domein. In de major Europese Politiek ligt de nadruk eveneens op de theorieën die vanuit de leer der internationale betrekkingen worden aangereikt en op de studie van de instellingen en het beleid van de Europese Unie. Via de keuzevakken van de ‘eerste reeks’ worden de studenten ertoe aangezet zich in het thema van de eigen major te verdiepen maar wordt tevens de mogelijkheid geschapen om daarbij eigen accenten te leggen. De keuzevakken van de ‘tweede reeks’ hanteren eveneens het principe van de verdieping, naast de mogelijkheid voor de studenten om voor een verbreding te kiezen door kern- en/of keuzevakken op te nemen van de andere majors. De keuzevakken van de ‘derde reeks’, ten slotte, bieden een verdere verbredingsmogelijkheid aan de studenten aan, ook al kunnen ze ervoor opteren via de opleidingsonderdelen van de eigen of een andere major verdere verdieping te zoeken. Beschrijving van het masterprogramma in het Overheidsmanagement en -beleid De opleidingsonderdelen zijn onderverdeeld in vier groepen: beleid, bestuur, management, en ‘methoden en technieken’. Elke groep telt drie opleidingsonderdelen waaruit de studenten er twee dienen te nemen. Alle opleidingsonderdelen nemen vijf studiepunten in beslag. De masterproef telt mee voor 20 studiepunten. De groep ‘management’ behelst de opleidingsonderdelen ‘Personeels- en organisatiemanagement in de overheid’, ‘Organisatie en sturing van publieke taken’, en ‘Financieel manage ment in de overheid’. De groep ‘beleid’ omvat de opleidingsonderdelen ‘Ontwerp en strategie van beleid’, ‘Hiërarchie, markt en netwerken in het beleid’, en ‘Beleids evaluatie’. De groep ‘bestuur’ omvat ‘Bestuur en burger’, ‘Administratief recht’, en ‘Instellingen en beleid van de Europese Unie’. De groep ‘methoden en technieken’, ten slotte groepeert de opleidingsonderdelen ‘Seminarie managementvaardigheden’, ‘Management en information technology’ en ‘Kwalitatieve onderzoeksmethoden’.
124 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie is van oordeel dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. De eindkwalificaties krijgen een goede vertaling in de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. De Commissie is wel van mening dat de samenhang van de eigen discipline met de ‘ondersteunende’ wetenschappen nog duidelijker kan worden gemaakt. Zeker in het eerste jaar wordt de breedte van de opleiding niet gedacht van uit de eigen discipline: er is te weinig integratie tussen de toeleveringsvakken en de politieke wetenschappen. In het tweede en derde jaar komt de integratie beter tot uiting, onder meer via het Practicum (tweede jaar) en het Seminarie (derde jaar). Bij de studenten leeft bovendien de kritiek dat er in de eerste jaren te weinig politieke wetenschappen aan bod komen. Een betere integratie zou er ook voor zorgen dat de klemtoon meer op de politieke wetenschappen komt te liggen, waardoor aan de kritiek van de studenten en de Commissie wordt tegemoetgekomen. Het programma biedt volgens de Commissie de studenten goede mogelijkheden om de doelen te bereiken. Doorheen de opleiding is er een goede aandacht voor theoretische en inzichtsvorming, voor de methodologische component en het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. Het ontwikkelen van schriftelijke vaardigheden komt eveneens goed aan bod, aan mondelinge vaardigheden zou meer aandacht mogen worden besteed, bijvoorbeeld via presentaties en discussies. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om op een meer coherente manier aandacht te besteden aan het Belgische politieke systeem. De Commissie verwijst in dit verband naar de EPSNET-richtlijnen die een uitdrukkelijke aandacht vragen voor het nationale politieke systeem. Dit issue komt momenteel horizontaal en comparatief aan bod in verschillende opleidingsonderdelen maar de Commissie wil erop wijzen dat de synthese van de kennis die over dit onderwerp wordt aangereikt, niet alleen op de schouders van de studenten mag rusten. Daarnaast suggereert de Commissie tevens om meer Franstalige teksten te gebruiken. Het scherpt niet alleen de kennis van de Franse taal aan maar leert de studenten tevens kennismaken met de Franstalige politicologen.
Katholieke Universiteit Leuven 125 Deel 2
Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie is van mening dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De doelstellingen van de verschillende opleidingsonderdelen zijn volgens de Commissie wel te summier omschreven: het belang van de vaardigheden en attitudes die in de opleidingsdoelen worden nagestreefd, komt onvoldoende tot uiting. Niettemin is de Commissie ervan overtuigd dat de inhoud van het programma de studenten zeer goed de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het onderwijs is gericht op de ontwikkeling van theoretisch inzicht, zelfstandige kennisopbouw, methodologische vorming, schriftelijke en mondelinge vaardigheden, en kritische reflectie. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om meer aandacht te besteden aan Franstalige wetenschappelijke literatuur en om af en toe eens Franstalige gastcolleges te plannen. Het scherpt niet alleen de kennis van de Franse taal aan maar leert de studenten tevens kennis maken met Franstalige politicologen. Via het inschakelen van gastprofessoren of een samenwerking met andere instellingen suggereert de Commissie ook om in het programma aandacht te besteden aan enkele geografische area’s, zoals het Midden-Oosten, Zuid-Amerika en Indië. Ten slotte meent de Commissie dat het een verrijking voor het programma zou zijn, moesten er structurele initiatieven met betrekking tot de internationalisering van het programma genomen worden. De internationalisering van het programma is tot nog toe te zeer gebaseerd op individuele initiatieven, zoals het eenmalig uitnodigen van een gastprofessor of een expert. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De doelstellingen van de verschillende opleidingsonderdelen zijn volgens de Commissie wel te summier omschreven, wat de transparantie van het programma voor de studenten niet ten goede komt en de evaluatie van het opleidingsonderdeel en van de studenten bemoeilijkt. Niettemin is de Commissie ervan overtuigd dat de inhoud van het programma de studenten zeer goed de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De studenten krijgen een degelijke vorming in finan-
126 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
cieel, overheids- en personeelsmanagement, in beleidsmethodieken, -analyse en in netwerken en markten in het beleid en in de bestuurskunde. De groep ‘methoden en technieken’ gaat in op concrete vaardigheden en praktijktoepassingen, zoals de manier waarop ICT gehanteerd kan worden om interne en externe bedrijfsprocessen te ondersteunen. De internationalisering van het programma is gebaseerd op individuele initiatieven, zoals het uitnodigen van een gastprofessor of een expert. De Commissie meent dat het een verrijking voor het programma zou zijn, moesten er structurele initiatieven op dit vlak komen. Tevens wil ze de opleidingsverantwoordelijken aanmoedigen om opleidingsonderdelen in een vreemde taal aan te bieden en om meer Franstalige politicologische literatuur aan te bieden. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als goed. Er is een ruime aandacht voor kennisontwikkeling in het programma. Doorheen de opleiding wordt de student ook steeds dichter bij het wetenschappelijk onderzoek gebracht om uiteindelijk zelf met onderzoek bezig te zijn. In het eerste jaar krijgen de studenten een methodologische basis om in het tweede jaar in het Practicum al de eerste eigen onderzoeksstappen te zetten door een politiek probleem vanuit verschillende invalshoeken te belichten en actief te verdedigen. In het derde jaar is het Seminarie de plaats waar studenten tot wetenschappelijk onderzoek dienen te komen, via de analyse van een politiek probleem aan de hand van theoretische inzichten die onder groepsbegeleiding worden opgespoord en die hun neerslag krijgen in een individuele paper. In het derde jaar dienen de studenten ook voor de opleidingsonderdelen ‘Beleidsanalyse’ en ‘Overheidsmanagement’ een beperkt eigen onderzoek uit te voeren en de neerslag daarvan in een paper weer te geven. Het onderwijs sluit ook in goede mate aan op de recente ontwikkelingen in het eigen wetenschapsgebied. De lesgevers zijn actieve onderzoekers die hun studenten doorheen de opleiding met het proces van kennisopbouw confronteren. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als excellent. De Commissie vindt dat er in het programma een zeer goede aandacht is voor kennisontwikkeling en dat het uitstekend aansluit bij de recente ontwikkelingen in het Katholieke Universiteit Leuven 127 Deel 2
wetenschapsgebied. De majors Politicologie, Internationale Politiek en Europese Politiek zijn zeer goed ingebed in de onderzoekseenheden, namelijk het Centrum voor Politicologie en het Instituut voor Internationaal en Europees Beleid. In verschillende opleidingsonderdelen wordt een belangrijke plaats voorzien voor de confrontatie van de studenten met het wetenschappelijk onderzoek en met de laatste theoretische en empirische ontwikkelingen op dit vlak. Ook de toepassing van de onderzoeksvaardigheden en het ontwikkelen van een onderzoeksattitude komen goed aan bod, in de eerste plaats via de masterproef, maar ook in het onderzoekswerk dat de studenten voor verschillende papers dienen te verrichten. Voorts zou de Commissie het wenselijk vinden mochten de studenten ook een stage kunnen volgen, ter versterking van de professionele gerichtheid van het programma en als opportuniteit om de theorie aan de praktijk te toetsen. Ze realiseert zich evenwel dat dit binnen een eenjarige masteropleiding moeilijk te organiseren valt. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. De goede academische gerichtheid van het programma uit zich in de sterke theoretische bagage die de studenten meekrijgen in management, beleid en bestuur. Die theorie is gestoeld op actuele wetenschappelijke kennis en inzichten. In het kader van verschillende opleidingsonderdelen dienen de studenten beleids- en bestuurskundige problemen te analyseren in papervorm. Readers en opdrachten zijn gelinkt aan de praktijkervaring van de werkende studenten, de ambtenaren. Het methodologische luik handelt voornamelijk over concrete methoden die gehanteerd worden in de praktijk. De Commissie betreurt het dat binnen dit luik slechts één kwalitatief onderzoeksopleidingsonderdeel wordt aangeboden. Ze beveelt aan om een tweede opleidingsonderdeel te besteden aan kwantitatieve onderzoeksmethoden. Voorts wordt de mogelijkheid om een stage te volgen door de Commissie erg gewaardeerd. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie meent dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: de studenten een brede, polyvalente opleiding aanbieden gecombineerd met een, doorheen het programma, toenemende en verdiepende oriëntatie naar de politieke wetenschappen,
128 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
wat zorgt voor een goede sequentiële opbouw. De docenten overleggen regelmatig over het programma en trachten hun opleidingsonderdelen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Zoals eerder aangehaald, meent de Commissie dat de samenhang van de eigen discipline met de ondersteunende wetenschappen wel duidelijker mag worden gemaakt. De betrokken docenten leggen wel de link met de politieke wetenschappen maar de cursusinhouden zijn er niet op toegespitst. Dit probleem stelt zich vooral in het eerste jaar en is verbonden met de keuze om een eerste jaar aan te bieden dat zowel gemeenschappelijk is voor studenten die later in het traject de afstudeerrichting Politieke Wetenschappen kiezen, voor diegenen die Sociologie zullen volgen als voor de studenten uit de eerste bachelor Communicatiewetenschappen. De Commissie meent voorts dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn ingebouwd en dat die opties ook goed gestructureerd en afgestemd zijn op het verplichte pakket. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: vanuit de analyses, bevindingen en theorieën van de comparatieve politiek het binnenlandse, Europese en internationale politieke niveau bestuderen. Met de majors Politicologie, Europese Politiek en Internationale Politiek heeft het programma een sterke horizontale structuur. Via de kern- en keuzevakken is er een verticale lijn in het programma gebracht en is er volgens de Commissie een goede verhouding tussen enerzijds keuzevrijheid en anderzijds trajectcoherentie. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma een goede inhoudelijke samenhang heeft. De clusters zijn doordacht en met visie opgebouwd. Zo is de filosofie achter de cluster ‘management’ dat iemand geen degelijke manager kan zijn als hij niets weet over financieel, overheids- en personeelsmanagement. De cluster ‘beleid’ is zo opgebouwd dat er wordt ingegaan op beleidsmethodieken en -analyse en/of hiërarchie, netwerken en markten in het beleid wat ervoor zorgt dat de studenten een degelijk beeld krijgen over wat beleid is en hoe het vorm krijgt. De opleidingsonderdelen en de clusters zijn inhoudelijk ook goed op elkaar afgestemd. Er is, ten slotte, een goede verhouding tussen enerzijds keuzevrijheid en anderzijds trajectcoherentie. Katholieke Universiteit Leuven 129 Deel 2
2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding bedraagt ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleidingen ten minste 60 studiepunten. 2.5. Studietijd Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als excellent. De studietijd van het bachelorprogramma wordt naar de mening van de Commissie op een voorbeeldige manier nagegaan en bewaakt door de bevoegde onderwijscommissies (POC Eerste bachelor, POC Politieke Wetenschappen en BaMa Commissie Faculteit Sociale Wetenschappen). De gedetailleerde studietijdmeting van het eerste bachelorjaar (2004-2005) geeft aanleiding tot een aanpassing van het programma die ingaat vanaf het academiejaar 2007-2008. Voor het tweede jaar is geen gedetailleerde meting voorhanden. De studenten werden wel bevraagd op hun perceptie omtrent studiebelasting en moeilijkheidsgraad. Uit die enquête kwamen geen noemenswaardige problemen naar voren. De studenten waarmee de Commissie tijdens haar bezoek gesproken heeft, signaleerden wel een onevenwichtige spreiding van de studiedruk tussen het eerste en het tweede semester. In het derde bachelorjaar wordt de studiebelasting van het opleidingsonderdeel ‘Seminarie’ minutieus opgevolgd omdat het gewicht ervan in vergelijking met de (uitdovende) eerste licentie aanzienlijk is toegenomen (van 6 naar 10 SP). Op basis van die studietijdmetingen en de gesprekken met de studenten komt de Commissie tot de conclusie dat de werkelijke studietijd van het programma zeer goed aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar en dat het programma studeerbaar is. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als goed. De master in de Vergelijkende en Internationale Politiek is de opvolger van de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen en de Aanvullende Opleiding Internationale Betrekkingen. Studentenenquêtes geven aan dat de studiebelasting van de eerste licentie en van de aanvullende opleiding relatief zwaar uitvallen, onder meer door het hoge aantal opleidingsonderdelen. Bij het uittekenen van het nieuwe masterprogramma werd het aantal opleidingsonderdelen daarom bewust beperkt gehouden. Ook de bekommernis over de haalbaarheid van de masterproef binnen het tijdsbestek van één academiejaar speelde mee in de beperking van het aantal
130 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
opleidingsonderdelen. Anderzijds is het aantal studiepunten per opleidingsonderdeel wel toegenomen wat als voordeel heeft dat er meer ruimte is voor gevarieerde lesvormen maar het risico inhoudt dat het belastingsverlagende effect van de reductie van het aantal opleidingsonderdelen teniet wordt gedaan door de het belastingsverhogende effect van een combinatie van werkvormen – en de daarbij horende opdrachten – binnen elk opleidingsonderdeel. De Commissie is van mening dat de POC Politieke Wetenschappen en de facultaire BaMacommissie de studietijd van de uitdovende programma’s goed heeft opgevolgd en dat ze bij de uittekening van het nieuwe programma ook goed aandacht heeft besteed aan het aspect studeerbaarheid. Ze beveelt beide commissies wel aan om de studeerbaarheid goed in het oog te houden. In de nieuwe masteropleiding worden immers twee concepten samengevoegd: de papers uit de aanvullende opleiding Internationale Betrekkingen en de thesis (masterproef) uit de uitdovende licen tie-opleiding. Die combinatie zou wel eens te zwaar kunnen uitvallen. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan het aantal opdrachten minutieus te coördineren en eventueel te beperken. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. Van de voortgezette academische opleiding is nooit een studietijdmeting gedaan. Uit de jaarlijkse studentenevaluaties blijkt dat de opleiding een ‘gezonde zwaarte’ heeft. De studenten zonder werkervaring, die het programma voltijds volgen, geven wel een onevenwichtige spreiding in werkbelasting tussen de twee semesters aan. De werkstudenten, die hetzelfde programma gespreid over twee jaar volgen, vinden dit geen probleem omdat zij minder geconfronteerd worden met de zwaarte van de opleiding in één jaar. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, haalden het gebrek aan coördinatie van het aantal opdrachten als een pijnpunt aan. De Commissie stelt vast dat dit knelpunt tot nog toe onvoldoende geremedieerd werd. Ze beveelt aan de studietijd en de studeerbaarheid van het nieuwe masterprogramma goed op te volgen. Het nieuwe programma combineert ook de papers uit de uitdovende opleiding met de invoering van de masterproef. Die combinatie zou wel eens te zwaar kunnen uitvallen. Bovendien signaleerden de studenten waarmee de Commissie gesproken heeft een gebrek aan coördinatie bij het opleggen van opdrachten.
Katholieke Universiteit Leuven 131 Deel 2
2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende. Als didactisch uitgangspunt hanteert de opleiding het universiteitsbrede concept ‘Begeleide Zelfstudie’. Voor de opleidingsverantwoordelijken betekent dit het opbouwen van de zelfwerkzaamheid van de studenten, een belangrijke plaats voor collectieve en individuele begeleiding via oefeningen, practica en het Seminarie, een grote aandacht voor kritische kennisontwikkeling, inspanningen om de actieve inbreng van de student te bevorderen in het Practicum en het Seminarie, de taalvakken en de oefeningen, aandacht voor een groeiende betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek en voor de ontwikkeling van de studenten op het gebied van de heuristiek. De Commissie is van mening dat dit didactische concept goed strookt met de doelstellingen van de opleiding. Uit de praktijk blijkt evenwel dat het, wegens de grote studentengroepen en onvoldoende academisch personeel, zeer moeilijk is om interactief onderwijs te verzorgen. Het ‘ex cathedra’ hoorcollege bekleedt een dominante positie. Daarnaast zijn er de werkcolleges en een zeer beperkt aantal interactie- en responsiecolleges. De Commissie is van mening dat de gebruikte onderwijsvormen meer in overeenstemming moeten worden gebracht met het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ en de invulling ervan door de opleidingsverantwoordelijken. Ze stelde vast dat zelfs in sommige werkcolleges de interactiviteit zeer beperkt blijft. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. In het eerste jaar worden vooral handboeken en cursussen gebruikt waarvan de docent veelal de auteur of co-auteur is. Vanaf het tweede jaar worden er steeds meer wetenschappelijke artikels en dito literatuur opgelegd. Het elektronisch leerplatform Toledo wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, als discussieforum en voor het aanbieden van digitale toetsen. Als didactisch instrument binnen het kader van het onderwijsconcept ‘Begeleide Zelfstudie’ staat het gebruik van het leerplatform nog in zijn kinderschoenen.
132 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als goed. De Commissie is van mening dat het concept van ‘Begeleide Zelfstudie’ goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. De gebruikte werkvormen zijn ook uitstekend afgestemd op dit concept. Het hoorcollege is nog altijd een veel gebruikte werkvorm maar het wordt vaak gecombineerd met meer interactieve werkvormen zoals het interactie- en het responsiecollege. Dergelijke werkvormen bevorderen de ontwikkeling van de argumentatievaardigheden en de kritische ingesteldheid van de studenten. Over de leermiddelen is de Commissie tevreden. De docenten opteren overwegend voor wetenschappelijke publicaties, handboeken die internationaal als toonaangevend worden beschouwd en in verschillende gevallen ook voor officiële documenten en rapporten. De meeste docenten maken gebruik van het elektronisch leerplatform Toledo voor het aanbieden van ondersteunend lesmateriaal, voor het opzetten van discussies en het aanbieden van digitale toetsen. Als didactisch instrument binnen het kader van het onderwijsconcept ‘Begeleide Zelfstudie’ staat het gebruik van het leerplatform nog in zijn kinderschoenen. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als voldoende. Net als de andere opleidingen hanteert de opleiding Overheidsmanagement en -beleidhet concept van ‘Begeleide Zelfstudie’ als didactisch uitgangspunt. De Commissie meent dat dit concept aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. Voor bijna elk opleidingsonderdeel wordt het hoorcollege gecombineerd met groepswerk, presentaties, debatten of een rollenspel. De Commissie meent dat er een goede mix is aan onderwijsvormen en dat de onderwijsvormen ook aansluiten bij de doelstellingen van de respectieve opleidingsonderdelen. Ze vraagt de lesgevers wel om meer aandacht te besteden aan de sturing en begeleiding bij opdrachten, zeker voor de generatiestudenten. Het gebrek hieraan werd door de studenten tijdens het visitatiegesprek als minpunt aangehaald. Zeker nu de opleiding als initiële master ook pas afgestudeerde bachelorstudenten zal aantrekken, dient dit probleem aangepakt te worden. Katholieke Universiteit Leuven 133 Deel 2
Als leermiddelen worden cursussen, handboeken, transparanten en readers met wetenschappelijke publicaties gebruikt. De meeste docenten gebruiken Toledo voor het aanbieden van extra cursusmateriaal. De Commissie stelt vast dat er over de functie en het nut van sommige readers veel onduidelijkheid heerst bij de studenten. Ze vraagt de lesgevers om ervoor te zorgen dat de readers aansluiten bij de colleges en expliciet het statuut van de reader te duiden. 2.7. Beoordeling en toetsing Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. Een groot aantal examens worden schriftelijk afgenomen. Naarmate de opleiding vordert, stijgt het aandeel van de andere evaluatievormen: mondelinge examens, papers, oefeningen en vormen van permanente evaluatie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. De examens zijn gericht op het meten van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de studenten in de materie en sluiten goed aan bij de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. Er is naar de mening van de Commissie tevens een behoorlijke variatie aan examenvormen, een variatie die goed bewaakt wordt door de betrokken onderwijscommissies. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Voor drie opleidingsonderdelen uit het eerste jaar worden proefexamens georganiseerd. De studenten signaleerden evenwel dat de proefexamens niet altijd lijken op de ‘echte’ examens. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie dan ook aan om ervoor te zorgen dat de proefexamens wel representatief zijn. Eveneens in het kader van het verbeterperspectief is de Commissie van oordeel dat er systematisch ontwikkelingsgerichte feedback gegeven dient te worden. Het ontbreken ervan werd door de studenten als een tekort koming ervaren.
134 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. Een groot aantal examens wordt schriftelijk afgenomen. Binnen deze schriftelijke vorm bestaat er evenwel heel wat variatie. In sommige opleidingsonderdelen worden schriftelijke examens gecombineerd met een paper of een oefening. In andere wordt een paper gecombineerd met een bespreking ervan tijdens een mondeling examen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. Zowel kennis, inzicht als toepassingsvermogen worden bevraagd. Er is tevens een behoorlijke variatie aan examenvormen, zij het voornamelijk schriftelijke, een variatie die ook hier goed wordt opgevolgd door de opleidingscommissie Politieke Wetenschappen. De examenvormen zijn goed afgestemd op de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Ook hier is de Commissie in het kader van het verbeterperspectief van oordeel dat er systematisch ontwikkelingsgerichte feedback gegeven dient te worden. Tevens beveelt de Commissie aan om meer mondelinge examens in te lassen om ook de competenties inzake mondelinge communicatie te kunnen beoordelen. Master in het Overheidsmanagement en -beleid De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. De opleidingsonderdelen worden op een erg gevarieerde manier geëvalueerd. Schriftelijke of mondelinge examens worden meestal gecombineerd met andere evaluatievormen zoals papers en presentaties. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. Zowel kennis, inzicht als toepassingsvermogen worden bevraagd. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Katholieke Universiteit Leuven 135 Deel 2
Net als bij de andere opleidingen is de Commissie van oordeel dat er systematisch ontwikkelingsgerichte feedback gegeven dient te worden. Er is hier bij de studenten een grote nood aan. 2.8. Masterproef Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek De masterproef neemt 18 studiepunten in beslag. In de uitdovende licentie-opleiding telde de eindverhandeling mee voor 23 studiepunten in de tweede licentie. In het kader van de masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze blijk geven van kennis en inzicht in de theoretische en empirische aspecten van het onderzoeksthema dat behandeld wordt. Daarnaast dienen de studenten blijkt geven van de volgende vaardigheden: - wetenschappelijke vaardigheden in termen van de formulering van een onderzoeksvraag en de situering ervan binnen de stand van het politiek-wetenschappelijk onderzoek en in termen van synthese en analyse; - methodologische vaardigheden in termen van operationalisering en onderzoeksdesign, van dataverzameling en -analyse en van methodologische keuzes die in het licht daarvan worden gemaakt; - schriftelijke vaardigheden in termen van de structuur, het taalgebruik en de zorgvuldigheid van het geschreven werk; - mondelinge vaardigheden in termen van een professionele mondelinge presentatie van het schriftelijke werk in een afgebakend tijdsbestek en de mondelinge argumentering van de inhoud ervan in het licht van commentaar en kritiek. Daarbij moeten de studenten van een aantal attitudes blijk geven: - zelfstandigheid; - openheid naar kritiek toe; - de ingesteldheid om de verschillende soms uiteenlopende aspecten van een probleem te doorgronden; - de reflex om politieke problemen analytisch en met een zekere afstandelijkheid te benaderen, met oog voor de bijdrage die verschillende wetenschappelijke disciplines samen met de politieke wetenschappen hier kunnen leveren; - de reflex om in het verzamelen van informatie bronnen op hun wetenschappelijke waarde te toetsen en te bevragen; - de reflex om zich eigen opinies over politieke fenomenen te vormen op basis van een degelijke wetenschappelijke analyse. De masterproef wordt opgevat als een tekst die qua omvang, inhoud en kwaliteit de vereisten van een publiceerbaar wetenschappelijk artikel dient te benaderen. Gedurende de eerste drie weken van het academiejaar krijgen de studenten een ‘werkcollege masterproef’. In dit college worden de vereisten, reglementen en
136 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
beoordelingscriteria toegelicht, worden de onderwerpen toegelicht die door de docenten worden aangeboden en krijgen de studenten uitleg over het formuleren van een onderzoeksvraag en het opzetten van een onderzoeksdesign en maken ze een oefening hierover. De studenten krijgen ook een brochure waarin per docent een overzicht wordt gegeven van de onderwerpen.Vervolgens krijgen de studenten een aantal weken de tijd om een promotor te kiezen en met hem/haar te overleggen over het thema van de masterproef. De POC Politieke Wetenschappen keurt het voorstel dan goed in de tiende week van het academiejaar. De beoordeling gebeurt door een examencommissie die uit drie leden bestaat: de promotor, een verslaggever en een voorzitter. De mondelinge verdediging maakt deel uit van de beoordeling. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als goed. De masterproef voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is en dat de beoordelingscriteria goed worden aangehouden. De Commissie is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat uit de criteria blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. De studenten worden via het werkcollege ook goed voorbereid op de aanpak van de masterproef en over de mogelijke onderwerpen. Met betrekking tot de individuele begeleiding van de masterproef door de promotor blijkt uit een enquête dat een derde van de studenten de inhoudelijke begeleiding als onvoldoende beschouwt. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken. Met de masterproef wordt de situatie er immers niet eenvoudiger op. Door de ‘indaling’ van de voortgezette opleiding Internationale Betrekkingen neemt het aantal studenten allicht toe. Bovendien zal een deel van de masterstudenten ook geen vooropleiding in de Politieke en Sociale Wetenschappen genoten hebben en dient de masterproef binnen het bestek van één academiejaar te worden afgerond. Master in het Overheidsmanagement en -beleid De masterproef neemt 20 studiepunten in beslag, 8 studiepunten meer dan de eindpaper in de aanvullende voortgezette opleiding. Uit de masterproef moet blijken dat de student de vereiste competenties heeft verworven. Het onderwerp moet kritisch onderzocht worden en getuigen van een eigen visie. De masterproef wordt beschouwd als een klein wetenschappelijk onderzoek en dient voldoende innovatief te zijn ten opzichte van reeds gevoerd onderzoek en gepubliceerd werk.
Katholieke Universiteit Leuven 137 Deel 2
Tijdens een infosessie krijgen de studenten een lijst met mogelijke onderwerpen en wordt er uitgelegd wat er van hen verwacht wordt. De masterproef wordt begeleid door een docent van het Instituut van de Overheid. Voor extra informatie en feedback over bepaalde thema’s kan de student in overleg met zijn promotor ook terecht bij een medewerker van het instituut. De masterproef wordt geëvalueerd door een jury en dient mondeling verdedigd te worden. De masterproef wordt getoetst aan een lijst van criteria die door de POC Politieke Wetenschappen is voorgesteld. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als voldoende. De masterproef voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen van de aanvullende opleiding die de Commissie heeft gelezen, besluit ze dat de kwaliteit ervan over het algemeen goed is. Als grote zorgpunten haalt ze de methodologische ondersteuning en de begeleiding aan. In het masterprogramma is geen methodologische ondersteuning voorzien, wat de Commissie een hiaat vindt. Bovendien blijkt uit haar gesprekken met de studenten uit de uitgedoofde opleiding en uit de evaluaties dat de begeleiding vaak nogal te wensen overlaat. Voor het doelpubliek van de uitgedoofde opleiding zorgde dit doorgaans niet voor problemen. Nu de opleiding ook wordt opengesteld voor afgestudeerde bachelors, zal dit volgens de Commissie wel problemen creëren. De Commissie spoort de opleidingsverantwoordelijken dan ook uitdrukkelijk aan om een strakkere begeleiding uit te werken. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken tevens om, conform de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek, een ‘werkcollege masterproef’ in te richten. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Politieke Wetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASOrichtingen aan met een inhoudelijke achtergrond in zowel Latijn en economie, als talen, wetenschappen en wiskunde. Gemiddeld stroomden er over de jongste drie academiejaren (2004-2007) zo’n 160-tal generatiestudenten in de faculteit Sociale Wetenschappen in, waarvan een goede zestig zich inschreven in de eerste bachelor
138 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Politieke en Sociale Wetenschappen, de overige in de eerste bachelor Communicatiewetenschappen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de opleidingsverantwoordelijken de kwalificaties van de instromende studenten goed in het oog houden en er in het programma op inspelen. Zo wordt in het eerste jaar vanaf het academiejaar 2007-2008 het opleidingsonderdeel ‘Initiatie in het sociaal-wetenschappelijk onderzoek’ ingevoerd. Het richt zich op basisvaardigheden, zoals het schrijven van een paper, die voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek nodig zijn. Het vak komt er omdat de opleidingsverantwoordelijken bij de instromende studenten een tekort aan schrijf- en mondelinge vaardigheden constateerden. Voor studenten die de nodige wiskundebasis niet mee hebben, is er de ‘Interactieve Leergids Statistiek’ en de module ‘Starttermen Wiskunde’. Daarnaast is er ook nog de studiebegeleiding (zie facet 4.2.). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs wordt de opleiding zowel voltijds als halftijds aangeboden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek De masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek is toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Politieke en Sociale Wetenschappen, in de Politieke Wetenschappen, in de Sociologie, in Recht en Politiek, en in de Wijsbegeerte met een minor in de Politieke Wetenschappen. Daarnaast zijn er voorbereidingsprogramma’s uitgewerkt voor studenten met een academisch bachelor- of masterprogramma in een aantal aanverwante disciplines, zoals Geschiedenis, Rechten, Economie en Communicatiewetenschappen. De opleidingsonderdelen van de voorbereidingsprogramma’s kunnen ten dele via de keuzevakken in de betrokken opleidingen worden opgenomen of kunnen parallel met het masterprogramma in de Vergelijkende en Internationale Politiek worden gevolgd. De instroom in de uitdovende Aanvullende Opleiding Internationale Betrekkingen en Conflictbeheersing bestaat hoofdzakelijk uit studenten met een achtergrond in de geschiedenis, de rechten, de taal- en letterkunde en in de economie. Gemiddeld stroomden er de jongste drie academiejaren (2004-2007) 192 studenten in de opleiding in. De instroom in de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen bestaat hoofdzakelijk uit studenten van de uitgedoofde kandidaatsopleiding Politieke Wetenschappen. De laatste drie jaren (2003-2006) dat de eerste licentie werd ingericht, stroomden er 101 studenten in.
Katholieke Universiteit Leuven 139 Deel 2
In het kader van de flexibilisering van het onderwijs wordt de opleiding zowel voltijds als halftijds aangeboden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria voor het masterprogramma goed zijn uitgewerkt en dat er veel aandacht is besteed aan het ontwikkelen van voorbereidingsprogramma’s. Die programma’s beogen enerzijds het aanleveren van de nodige kennis maar willen anderzijds door hun beperkte omvang de beoogde doelgroep, de instromers uit de uitdovende aanvullende opleiding, niet afstoten. Master in Overheidsmanagement en -beleid De rechtstreekse toegang tot de opleiding is voorbehouden voor bachelors met een diploma in de Politieke en Sociale Wetenschappen. Mits het volgen van een voorbereidingsprogramma staat de opleiding ook open voor bachelors in de Communicatiewetenschappen, Economische Wetenschappen, Toegepaste Economische Wetenschappen, Rechten, Criminologische Wetenschappen, Pedagogische Wetenschappen, Psychologie, en voor alle houders van een masterdiploma, een diploma van de tweede cyclus of een diploma hieraan gelijkgesteld. Gemiddeld stroomden er de jongste drie academiejaren (2004-2007) 100 studenten in de (uitdovende) voortgezette academische opleiding in. Sinds het academiejaar 2004-2005 kent de opleiding fors meer inschrijvingen dan de jaren ervoor. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs wordt de opleiding zowel voltijds als halftijds aangeboden. Vele ambtenaren die het programma volgen, doen het in de deeltijdse formule. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleiding mikt op een zeer divers doelpubliek: zowel ambtenaren als pas afgestudeerde bachelor- en masterstudenten uit diverse richtingen mogen het programma volgen, zij het na een voorbereidingsprogramma. Alhoewel de lesgevers ernaar streven om in te spelen op de verschillende belangstellingssferen, stelde de Commissie tijdens haar bezoek toch vast dat de pas afgestudeerden zich in de kou gezet voelen en vinden dat de opleiding te fel gericht is op de praktijk-
140 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
ervaring van de ambtenaren. De Commissie suggereert de opleidingsverantwoordelijken om de opdrachten te diversifiëren en de werkgroepen gemengd samen te stellen. Zoals eerder aangehaald (zie facetten 2.6 en 2.8) beveelt ze ook om de sturing en begeleiding bij de opdrachten en de masterproef strakker te organiseren.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie alle facetten voor alle opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘Programma’ voor alle opleidingen bijgevolg ook een positieve evaluatie.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De aanstelling van een ZAP-lid gebeurt op basis van een open vacature. Het profiel ervoor wordt, in opdracht van het faculteitsbestuur, uitgewerkt door een commissie die bestaat uit de verantwoordelijken van een of meerdere onderzoekseenheden. In de benoemingsprocedure speelt de Facultaire Beoordelingscommissie een belangrijke adviserende rol. Ze bestaat vanaf het academiejaar 2006-2007 uit zes ZAP-leden met de graad van gewoon hoogleraar. De leden worden gekozen via een geheime stemming uit een lijst van alle gewoon hoogleraren van de faculteit, met uitzondering van de decaan. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren volgens dezelfde criteria die gelden bij de aanstelling: het lid dat de aanvraag indient, moet een curriculum vitae van de afgelopen vijf jaar indienen en een dossier samenstelling met gegevens over het uitgevoerde onderzoek, de onderwijsprestaties en de wetenschappelijke dienstverlening. De evaluaties, die voor alle ZAP-leden vereist zijn, worden uitgevoerd door de Facultaire Evaluatiecommissie. Ze bestaat uit vijf leden die door het Gemeenschappelijk Bureau van de K.U.Leuven worden aangeduid op basis van een lijst van tien kandidaten die door de faculteitsraad worden voorgedragen. Bij de evaluaties ligt de nadruk op onderzoek en onderwijs en, in bijkomstige orde, op de wetenschappelijke dienstverlening. Met betrekking tot het personeelsbeleid en de bewaking van de onderwijskwaliteit is bepaald dat ieder opleidingsonderdeel voor telkens vijf jaar aan een ZAP-lid wordt toegewezen. Wat betreft het AAP en het BAP, is het de betrokken onderzoekseenheid die instaat voor de selectie en de uiteindelijke rangschikking van de kandidaten. De evaluatie van de AAP-leden gebeurt door de betrokken onderzoekseenheid en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de aanstellingen en bevorderingen strikte regels zijn bepaald. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering worden door de centrale Dienst Universitair Onderwijs/Informatie en Communicatie Technologie in het Onderwijs Katholieke Universiteit Leuven 141 Deel 2
(DUO/ICTO) onderwijskundige vormingssessies georganiseerd. Daarnaast is er ook een facultair aanbod: de assistentenbijeenkomsten van het Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing (CSO) en Onderwijsvernieuwing en de docentendagen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie meent dat de kwaliteit van de academische staf goed is. De vakinhoudelijke expertise is zeer goed en, op enkele uitzonderingen na, zijn de meeste docenten ook goede lesgevers. De deskundigheid op onderwijsvlak is voldoende, maar de didactische aspecten zouden meer aandacht mogen krijgen. De Commissie stelde vast dat slechts weinige lesgevers, zowel ZAP’ers als AAP’ers deelnemen aan de cursussen voor onderwijsprofessionalisering. De AAP’ers gaven wel aan voldoende begeleid te worden door de ZAP’ers. Met betrekking tot het personeelsbeleid stelt de Commissie vast dat het in de praktijk niet dikwijls voorkomt dat met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd rekening wordt gehouden inzake de loopbaan van het personeel, noch ten goede noch ten kwade. Ook inzake het toewijzen van de lesopdrachten zou er meer rekening gehouden moeten worden met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Politieke Wetenschappen worden ondersteund door drie onderzoekseenheden: het Centrum voor Politicologie, het Instituut voor Internationaal en Europees Beleid en het Instituut voor de Overheid. Het Centrum voor Politicologie verricht onderzoek naar de instellingen en besluitvormingsprocessen eigen aan moderne democratieën. Daartoe behoren: politieke participatie en burgerschap, politieke partijen en sociale bewegingen, verkiezingen, parlementen en regeringen. Het Instituut voor Internationaal en Europees Beleid bestaat uit vier onderzoeksgroepen: Europees Beleid en Multi-Level Governance, Centraal en Oost-Europees Beleid, Vredesonderzoek en Strategische Studies, en Globaal Milieubeleid en Duurzame Ontwikkeling. Het Instituut voor de Overheid is geclusterd rond een aantal inhoudelijke domeinen inzake overheidsmanagement, beleid en bestuur, ICT en e-governement, financiën en prestatiemanagement, bestuurlijke relaties en organisatie, personeelsmanagement en gelijke kansen, relatie tussen overheid en burger, en veranderingsmanagement. De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via het inschakelen van gastsprekers uit het beroepenveld.
142 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als excellent voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat er een brede waaier aan onderzoeksdeskundigheid bij het academisch personeel aanwezig is. De Commissie heeft de wetenschappelijke publicaties van de politicologische onderzoekseenheden bekeken en acht het wetenschappelijke niveau ervan zeer hoog. De ZAP-leden hebben brede internationale contacten en zijn actieve deelnemers aan internationale wetenschappelijke conferenties. De terugkoppeling van die onderzoeksactiviteiten gebeurt via het bespreken van lopend onderzoek in colleges, gastlessen door AAP’ers en BAP’ers over hun doctoraatsonderzoek, en het aanbieden van onderwerpen voor de masterproef. Daarnaast vallen de verschillende seminaries in de derde bachelor, de verschillende keuzerichtingen in de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek en de thema’s die binnen de master Overheidsmanagement en -beleid worden bestreken samen met de domeinen die binnen Politieke Wetenschappen het voorwerp van onderzoek uitmaken. De Commissie waardeert ten slotte ook de inbreng van de gastsprekers uit het beroepenveld. 3.3. Kwantiteit van het personeel In totaal zijn 12 ZAP-leden (11 VTE) betrokken bij het bacheloronderwijs. Wanneer de totale personeelsinzet in de verschillende opleidingen Politieke Wetenschappen (dus inclusief de initiële masters en de master-na-masters) wordt bekeken, gaat het om 14 ZAP-leden (11,25 VTE). Voor de eerste bachelor wordt ongeveer 20 procent van de opleidingsonderdelen verzorgd door ZAP-leden verbonden aan de drie politicologische onderzoekseenheden. Vanaf de tweede bachelor neemt dit aandeel toe en dan voornamelijk met betrekking tot de opleidingsonderdelen die behoren tot de afstudeerrichting politieke wetenschappen. Daarnaast worden ook opleidingsonderdelen verzorgd door ZAP’ers die verbonden zijn aan andere opleidingen van de faculteit Sociale Wetenschappen, in eerste instantie sociologen, en worden ook een aantal opleidingsonderdelen geleend bij andere faculteiten. Het service-onderwijs dat de politicologen verlenen aan andere opleidingen is beperkt. Wel mag niet uit het oog verloren worden dat vele politicologische opleidingsonderdelen niet alleen door studenten uit de eigen opleiding worden gevolgd. Voor de master in de Vergelijkende en Internationale Politiek worden 11 ZAP-leden (8,9 VTE) ingezet. Het ontvangen service-onderwijs omvat grotendeels de keuzevakken van de ‘derde reeks’. Voor de master in het Overheidsmanagement en -beleid worden 5 ZAP-leden ingezet (4 VTE).
Katholieke Universiteit Leuven 143 Deel 2
De ZAP-staf kan voor haar onderwijstaken in de bacheloropleiding rekenen op de steun van zeven assistenten (waaronder één deeltijdse en één praktijkassistent). Zij mogen 30 procent van hun tijd aan onderwijs besteden. Buiten de eigen werkingsmiddelen zijn er nog 11 onderzoekers (9,5 VTE), waaronder vier doctoraatsbursalen, die ook beperkt worden ingeschakeld voor onderwijsopdrachten. Voor de onderwijstaken in de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek is er minder AAP/BAP-ondersteuning: de leden van het CSO en de leden van het Instituut voor de Overheid ondersteunen deze opleiding niet. De master in het Overheidsmanagement en -beleid wordt ondersteund door twee AAP’ers (1,5 VTE). Daarnaast zijn er nog twee BAP’ers die soms onderwijskundige ondersteuning verlenen. Ten slotte is er nog de ATP-ondersteuning. Het gaat om 18 personeelsleden (14,9 TE): twee voltijdse leden van het secretariaat Politieke Wetenschappen en verder nog personeel van het Studentensecretariaat Sociale Wetenschappen, de faculteitsbibliotheek, de Dienst Internationale Programma’s en de dienst Informatieverwerking. De omvang van het personeelsbestand (11, 25 VTE ZAP-leden) in verhouding tot de studentenaantallen (bacheloropleiding, tweede licentie Politieke Wetenschappen, Aanvullende Opleiding Internationale Betrekkingen, en Overheidsmanagement en Beleid) bedraagt voor het academiejaar 2006-2007 46 studenten per ZAP-lid. Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ onvoldoende voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat het concept van Begeleide Zelfstudie een grotere personeelsinzet vraagt in de bacheloropleiding. Meer personeel is ook nodig voor de werkcolleges want die worden vaak voor te grote groepen studenten georganiseerd. De master in de Vergelijkende en Internationale Politiek zou volgens de Commissie met meer AAP-leden ondersteund moeten worden. Door de ‘indaling’ van de Aanvullende Opleiding Internationale Betrekkingen in deze masteropleiding zullen er ook bachelorstudenten instromen en die vragen meer begeleiding dan studenten die al een masterdiploma op zak hebben. Hetzelfde geldt volgens de Commissie voor de master Overheidsmanagement en -beleid. Met de invoering van de masterprogramma’s heeft de personeelsbezetting met andere woorden voor beide opleidingen een kritiek punt bereikt.
144 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Niettegenstaande alle opleidingen een onvoldoende hebben gekregen op het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ geeft de Commissie alle opleidingen op onderwerpniveau toch een positieve beoordeling omwille van de grote betrokkenheid, dito inzet en academische kwaliteiten van de staf. Die inzet heeft tot nog toe kunnen voorkomen dat de onderwijskwaliteit noemenswaardig lijdt onder het tekort aan academisch personeel.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De opleidingen Politieke Wetenschappen worden georganiseerd op de campus SocialeWetenschappen, in het stadscentrum van Leuven. Ten tijde van de visitatie werd de campus grondig gerenoveerd. Tegen 2010 moet de operatie afgerond zijn. De campus beschikt over 13 leslokalen, waarvan er 8 meer dan 200 studenten kunnen herbergen en multimediaal zijn uitgerust. De kleine leslokalen zijn niet geschikt voor het gebruik van audiovisuele en multimedia-ondersteuning. Werkcolleges, practica, seminaries en oefeningen gaan vaak door in de zes seminarielokalen van de facultaire gebouwen. Eveneens gehuisvest in het facultaire gebouwencomplex is de SBIB (Bibliotheek Sociale Wetenschappen). De bibliotheek omvat naast boeken/verhandelingen (88.000) en tijdschriften (33.100) ook een krantenzaal en een videoarchief (19.500 beschrijvingen van opnames). Voorts biedt de bibliotheek een duizendtal full-text politicologische e-tijdschriften aan. In de bibliotheek is er, naast de stille leesruimte, één groepswerklokaal. De studenten kunnen gebruik maken van de 28 computers die opgesteld staan in de SBIB en van de bijna 500 computers die de K.U.Leuven, verspreid over drie PCklassen, aanbiedt. De K.U.Leuven biedt daarnaast ook netwerkconnectiviteit van de studentenkamer via het KotNet-project, het verhuren en verkopen van computers en het aanbieden van toepassingsprogramma’s in campuslicenties. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als goed voor alle opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat de grote leslokalen zeer goed zijn uitgerust en dat er voldoende ICT-infrastructuur is. De ruimte voor zelfstudie en groepswerk is aan de krappe kant en zou uitgebreid mogen worden. De SBIB is gebruiksvriendelijk en het aanbod aan boeken, tijdschriften en videomate riaal met betrekking tot de Politieke Wetenschappen is groot. Katholieke Universiteit Leuven 145 Deel 2
4.2. Studiebegeleiding Het Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing (CSO) van de faculteit Sociale Wetenschappen ontwikkelde de website en CD-rom ‘De Keuze’ voor aspirant-studenten. De CD-rom wordt verspreid op infodagen en toegestuurd naar de graadcoördinatoren van het secundair onderwijs. Kandidaat-studenten worden verder geïnformeerd aan de hand van een aantal facultaire brochures. Jaarlijks vindt in het voorjaar ook de facultaire infodag plaats en neemt de faculteit ook deel aan de Studie-Informatiedagen van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Het CSO informeert kandidaat-studenten ook op de KISS-dagen (K.U.Leuven Campus Kortrijk), op de Algemene infodag van de K.U.Leuven en op de Terugkomdag. Verder gaat het CSO ook in op de vraag van de scholengemeenschappen om deel te nemen aan voorlichtingsavonden. Vanaf het academiejaar 2006-2007 promoten de opleidingsverantwoordelijken persoonlijk hun masterprogramma’s aan de bachelorstudenten van de andere Vlaamse universiteiten. Tijdens de opleiding speelt het CSO (6 medewerkers, 4,6 VTE) een belangrijke rol in de studiebegeleiding. Het CSO verzorgt specifiek voor de eerstejaarsstudenten oefensessies in kleine groepen bij zowat alle opleidingsonderdelen. Ruim driekwart van de generatiestudenten neemt eraan deel. Daarnaast kunnen de eerstejaars ook individueel terecht bij de studiebegeleiders van het CSO voor zowel vaktechnische vragen als voor vragen over studiemethode. Indien nodig verwijzen de studiebegeleiders de studenten door naar meer gespecialiseerde diensten binnen de universiteit zoals de Dienst Studieadvies, de Sociale Dienst, het Psychotherapeutisch Centrum en de Juridische Dienst. Het CSO biedt tevens het programma ‘schriftelijke expressievaardigheden’ aan om eerstejaars studenten te helpen bij het ontwikkelen van hun schrijfvaardigheden. Het programma bestaat uit een website en een schrijfoefening. Ook studenten uit de hogere jaren kunnen bij het CSO terecht voor studiebegeleiding. Vakinhoudelijke begeleiding wordt niet aangeboden, wel gaat het CSO in op vragen over studiemethoden en studietrajectbegeleiding. Een vaste ombudspersoon, een CSO-medewerker (AAP), staat in zowel voor de permanente ombudsdienst als voor de examenombudsdienst. De opleidingen Politieke Wetenschappen hebben een Erasmuscoördinator om de internationalisering van de opleiding op studentenniveau uit te bouwen en op te volgen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed voor de bacheloropleiding en de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek en als voldoende voor masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid.
146 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De Commissie meent dat het CSO goede inspanningen levert om aspirant-studenten correct te informeren over de opleiding en ook om studenten tijdens hun opleiding van een degelijke trajectbegeleiding te voorzien. Ze waardeert ten zeerste het initiatief van de Vlaamse opleidingsverantwoordelijken om hun masterprogramma’s aan elkaars bachelorstudenten voor te stellen. Tijdens haar bezoek heeft ze van de studenten uit de opleiding Overheidsmanagement en -beleid vernomen dat de informatieverschaffing naar de pas afgestudeerde studenten over de opleiding inhoudelijk niet adequaat is zodat deze zich geen juist beeld kunnen vormen van de opleiding. Voorts heeft de Commissie vernomen dat voor sommige overheidsexamens het volgen van een cursus administratief recht van 60 uren een vereiste is terwijl de universiteiten maximum een cursus van 52 uren aanbieden. De Commissie vraagt om hierover beter te communiceren met de betrokken overheden. Met betrekking tot het doelgroepenbeleid apprecieert de Commissie het project dat de faculteit recent opstartte om allochtone studenten aan te trekken. Het CSO biedt volgens de Commissie eerstejaars ruime mogelijkheden tot studiebegeleiding aan en wordt zeer gewaardeerd door de studenten. In relatie tot de vrij lage rendementscijfers in het eerste jaar beveelt de Commissie wel aan om aan de studiebegeleiding een meer verplichtend karakter te geven of positieve consequenties te verbinden aan de deelname eraan. De studiebegeleiding in de hogere jaren wordt vooral gerealiseerd via de goede informele contacten met de lesgevers. De Commissie pleit er voor om voor de ombudsfunctie een tweetrapssysteem uit te bouwen, met een AAP’er die de eerstelijnsfunctie bekleedt en daarboven een ZAPlid, dat bij grote problemen krachtdadig kan optreden. De huidige aanpak houdt de tegenstrijdigheid in dat de AAP-ombudspersoon zowel een klacht dient te behandelen jegens een ZAP-lid waarmee hij/zij ook nog als AAP-lid organisatorische en andere afspraken mee dient te maken. De internationalisering is volgens de Commissie goed georganiseerd, zowel op centraal als op facultair en opleidingsniveau.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie de facetten ‘Materiële voorzieningen’ en ‘Studiebegeleiding’ als positief evalueert voor alle opleidingen, krijgt ook het onderwerp ‘Voorzieningen’ voor alle opleidingen een positieve beoordeling.
Katholieke Universiteit Leuven 147 Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
In het kwaliteitszorgstelsel aan de K.U.Leuven spelen de permanente onderwijscommissies (POC’s) een cruciale rol. De taak van de POC bestaat erin het curriculum uit te tekenen en de kwaliteit ervan te bewaken. Daarnaast heeft de POC ook een adviesbevoegdheid inzake het toewijzen van leeropdrachten. Om het individuele doceergedrag en de inhoud van ieder opleidingsonderdeel te evalueren en eventueel bij te sturen, is bepaald dat elke leeropdracht voor telkens vijf jaar aan een ZAP-lid wordt toegewezen. De vernieuwing gebeurt op advies van de POC. De POC’s fungeren als formele adviesorganen van het faculteitsbestuur. Voor hun werking kunnen ze rekenen op de ondersteuning van zowel centrale (DUO/ICTO) als facultaire onderwijsondersteunende diensten (CSO). Voor de opleidingen Politieke Wetenschappen, met uitzondering van de eerste bachelor, is er de POC Politieke Wetenschappen. Daarnaast is er een POC voor de eerste bachelor Politieke en Sociale Wetenschappen en Communicatiewetenschappen. De POC’s worden voorgezeten door een programmadirecteur en bestaan verder uit alle voltijdse ZAP-leden die betrokken zijn bij de opleidingen, en een vertegenwoordiging van de studenten, van het AAP en van het BAP. De programmadirecteur is verantwoordelijk voor de coördinatie van de opleiding en is tevens lid van het faculteitsbestuur. Om de besluitvorming sneller te doen verlopen, heeft iedere POC een bureau. Voor opleidingsoverschrijdende aspecten is er de facultaire onderwijscommissie (Bamacommissie). Die commissie werd opgericht om te vermijden dat onderwijsaangelegenheden onderaan op de drukke agenda van het faculteitsbestuur worden geplaatst. Om de acht jaar worden de curricula, ter voorbereiding van de externe evaluatie (visitatie), geëvalueerd. Ten tijde van de visitatie was er geen systeem in voege dat de kwaliteit van de afzonderlijke opleidingsonderdelen nagaat. Het vorige systeem, Jade, is enkele jaren geleden afgeschaft. De opvolger ervan zou in het academiejaar 2007-2008 van start moeten gaan. 5.1. Evaluatie van de resultaten Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van de resultaten als voldoende voor de bacheloropleiding en de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek en als goed voor de masteropleiding in Overheidsmanagement en -beleid. De Commissie stelt vast en betreurt het dat er sinds enkele jaren geen formeel systeem in voege is dat de kwaliteit van de opleidingsonderdelen bewaakt. Of een opleidingsonderdeel geëvalueerd wordt, hangt af van de POC of de individu-
148 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
ele docenten. Een aantal docenten laten hun opleidingsonderdelen evalueren door DUO/ICTO, anderen houden het informeler en stellen zelf een vragenlijst op of houden een kort gesprek met de studenten die bijvoorbeeld hun seminarie volgen. De opleiding Overheidsmanagement heeft tot genoegen van de Commissie wèl de traditie om jaarlijks ieder opleidingsonderdeel te laten evalueren door DUO/ICTO. De resultaten worden in een evaluatierapport neergeschreven en voor de meerderheid van de docenten intern besproken met het ZAP-personeel van het Instituut voor de Overheid. Het nieuwe universiteitsbrede systeem dat eind 2007 in werking zou treden, heeft een tweeledig doel: kwaliteitsverbetering en kwaliteitsgarantie. De kwaliteitsverbetering houdt in dat er evaluaties georganiseerd zullen worden door de POC in overleg met de decaan. De POC bepaalt wat er wordt bevraagd, bij wie en op welke manier. De POC volgt de resultaten mee op maar ze stromen niet door naar het individuele onderwijsdossier van de docenten. Het spoor kwaliteitsgarantie behelst een tweejaarlijkse evaluatie van de opleidingsonderdelen via elektronische studentenenquêtes. De resultaten ervan stromen wel door naar het onderwijsdossier. Een gekuiste versie wordt ook binnen de POC besproken. De Commissie verwelkomt het nieuwe systeem maar meent dat in de procedure moet worden ingebouwd dat zoveel mogelijk studenten een evaluatie uitbrengen, bijvoorbeeld door dit te koppelen aan de examens. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering als goed voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat de POC’s hun taak ernstig nemen en veel aandacht besteden aan het verbeteren van het onderwijs. Mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie en de invoering van de bachelor-masterstructuur hebben de POC’s grondig werk gemaakt van een hervorming van de opleidingen. Zo hebben de majors in de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek een sterker profiel dan hun voorgangers, de afstudeerrichtingen in de licentieopleiding. Door de beperking van het aantal opleidingsonderdelen en de toename van het aantal studiepunten per opleidingsonderdeel is er meer ruimte gecreëerd voor gevarieerde lesvormen die de zelfwerkzaamheid van de student en de studeerbaarheid moeten verbeteren. Toch zijn nog niet alle pijnpunten opgelost. In de bacheloropleiding is bijvoorbeeld het aantal ‘ex cathedra’ hoorcolleges nog altijd aan de hoge kant. De links met de andere studierichtingen zijn wel uitgebouwd maar de integratie met de eigen discipline kan nog verbeterd worden.
Katholieke Universiteit Leuven 149 Deel 2
De zelfevaluatierapporten (één voor de bachelor- en één voor beide masteropleidingen) werden met de nodige zelfkritische zin geschreven en waren naar de mening van de Commissie open en duidelijke documenten. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als goed voor de bacheloropleiding en als voldoende voor de masteropleidingen. Het personeel en de studenten worden officieel bij de besluitvorming betrokken via de POC’s maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De Commissie stelde vast dat elke stakeholder tevreden is over de inspraakmogelijkheden in de opleidingscommissies. De studenten van de POC Politieke Wetenschappen haalden als pijnpunten wel aan dat ze de agenda van de vergaderingen te laat kregen en dat ze niet worden geïnformeerd over de opvolging van bepaalde klachten – meestal gaat het dan om het doceergedrag van bepaalde lesgevers – die ze te berde brengen. De Commissie heeft er alle begrip voor dat problemen met lesgevers op een discrete wijze worden behandeld maar ze meent wel dat de studenten recht hebben op een ‘zakelijke’ communicatie. De POC’s nemen, zoals hierboven aangehaald (zie facet 5.2.), hun taak zeer ernstig en vergaderen verschillende keren per academiejaar. Een knelpunt is evenwel de bekendheid van de POC en haar mogelijkheden bij de studenten. Ondanks de goede vertegenwoordiging van de studenten (tenminste een derde van de POC) meldt het zelfevaluatierapport en constateerde de Commissie ook tijdens haar bezoek dat een groot deel van de studenten niet op de hoogte is van de werking van de POC. Om hieraan te verhelpen, besliste het faculteitsbestuur om in samen werking met de studentenvertegenwoordiging een informatiemoment te organiseren aan het begin van elk academiejaar. Zoals aangehaald in facet 5.1. zou ook de communicatie over de opvolging van bepaalde problemen nog verbeterd kunnen worden. De faculteit Sociale Wetenschappen heeft een goede relatie met de alumnivereniging, die onder meer een prijs voor de beste eindverhandeling uitreikt en toespraken verzorgt bij de afstudeerceremonie. De alumni worden ook systematisch bevraagd over hun arbeidsmarktsituatie. Het Instituut voor de Overheid tracht via een aparte alumnivereniging contact te houden met haar oud-studenten. Het beroepenveld is slechts onrechtstreeks betrokken bij het bewaken van de onderwijskwaliteit en de contacten ermee zouden formeler en systematischer georganiseerd kunnen worden. De Commissie beveelt aan om hier werk van te maken.
150 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘Evaluatie resultaten’, ‘Maatregelen tot verbetering’ en ‘Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als positief beoordeelt voor alle opleidingen geeft ze derhalve deze opleidingen op het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ ook een positieve beoordeling.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen, master in de Vergelijkende en Internationale Politiek De faculteit Sociale Wetenschappen bevraagt regelmatig haar alumni over hun tewerkstelling. De laatste enquête werd in 2004-2005 uitgevoerd en had betrekking op de alumni die in de periode 1997-2003 het licentiaatsdiploma Politieke Wetenschappen behaalden. De resultaten tonen aan dat de alumni in een bijzonder breed en divers beroepenveld opereren. Belangrijke sectoren zijn de overheid (31 %), wetenschappelijk onderzoek (14 %) en diensten aan bedrijven (13 %). Ruim 80 procent van de alumni is op universitair niveau tewerkgesteld en bijna 60 procent van de alumni geeft aan dat hun werk in het verlengde van hun diploma ligt. Van de cohorte 1997-2003 was 6 procent werkloos op het moment van de enquête. Als het laatste jaar van de cohorte buiten beschouwing wordt gelaten, daalt dit cijfer tot 3 %. De gemiddelde werkloosheidsduur is 4,2 maanden. Ongeveer 45 procent van de afgestudeerden studeert na de studies Politieke Wetenschappen nog verder. Op het vlak van internationalisering maakt elk jaar een behoorlijke groep studenten uit de tweede licentie en uit de opleiding Internationale Betrekkingen en Conflictbeheersing gebruik van de mogelijkheid om met een Erasmusbeurs in het buitenland te gaan studeren. Ze kunnen kiezen uit 38 bestemmingen. In de nieuwe bamastructuur is de Erasmusuitwisseling voorbehouden voor het derde bachelorjaar. De opleidingen trekken tevens een redelijk aantal buitenlandse studenten aan. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor beide opleidingen. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten zeer zeker in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, en de examens die goed aansluiten bij de leerdoelen van het programma. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich over het algemeen tevreden over de opleiding. Ze bestempelden de opleiding als breed en Katholieke Universiteit Leuven 151 Deel 2
interessant maar gaven tegelijk aan dat die breedte ook tegelijk haar zwakte uitmaakt. Het tweede jaar zou volgens hen meer politicologisch ingekleurd mogen worden. Als tweede pijnpunt gaven ze de grote studentenaantallen aan die een hypotheek leggen op de interactiviteit van het onderwijs. De Commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden uit de uitdovende licentie-opleiding hoog is en dat zij met het programma de beoogde doelstellingen hebben kunnen bereiken. De opleiding levert politieke wetenschappers af die zelfstandig en kritisch kunnen denken en handelen, probleemdetecterend en -oplossend kunnen werken en over de nodige schriftelijke en mondelinge vaardigheden beschikken. De kwaliteit van de opleiding tevens uit de goede kwaliteit van de eindverhandelingen. Ook de resultaten van de studentenenquêtes geven eveneens aan dat de opleiding haar vakspecifieke en kritisch-wetenschappelijke doelstellingen waarmaakt. De alumni waarmee de Commissie gesproken heeft, waren eveneens tevreden over de kwaliteit van de opleiding. Als minpunten haalden ze het gebrek aan interactiviteit in de colleges aan en het ontbreken van de mogelijkheid om een stage te volgen. Het valt de Commissie op dat bijna de helft van de afgestudeerden nog verder studeert. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken om de redenen hiervoor te onderzoeken. Met betrekking tot de internationalisering waardeert de Commissie het grote aanbod aan bestemmingen. Ze stelt vast dat de studenten hier ook goed gebruik van maken. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als voldoende. Op basis van een analyse van het programma, de kwaliteit van de eindverhandelingen en de gesprekken met de studenten en de alumni komt de Commissie tot de conclusie dat de opleidingen haar doelstellingen goed realiseert voor de ambtenarendoelgroep maar minder goed voor de pas afgestudeerden. De overgrote meerderheid van de ambtenaren-studenten geven aan dat het een nuttige en interessante opleiding is, dat hun kennis over de overheidssector in het algemeen en overheidsmanagement en -beleid in het bijzonder toegenomen is. Ze hebben de indruk dat hun carrièrekansen zijn toegenomen en dat ze beter voorbereid zijn op een managementfunctie binnen de publieke sector. De studenten zonder werkervaring daarentegen geven te kennen eerder niet tevreden te zijn over de inhoud van de opleiding. Zoals eerder aangehaald, meent de Commissie dat de opleiding te sterk gericht is op de ambtenaren-studenten en beveelt ze de lesgevers aan om hun opdrachten te diversifiëren en de sturing en begeleiding strakker te organiseren. De Commissie betreurt het in dit kader ook dat de opleiding haar alumni niet systematisch bevraagt over hun carrière en de rol van de opleiding daarin.
152 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen, master in de Vergelijkende en Internationale Politiek De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1996-2006 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 46 procent.
Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Politieke Wetenschappen (tot en met 2003-2004 inclusief Communicatiewetenschappen)
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 64 procent. In de (uitdovende) licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 93 procent voor de eerste en 82 procent voor de tweede licentie. De gemiddelde studieduur bedroeg het afgelopen decennium vier jaar en zeven maanden. 60 procent van de afgestudeerden doorliepen hun opleiding in de voorziene vier jaar. Ongeveer een kwart van de studenten heeft een extra jaar nodig en iets meer dan 10 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek.
Katholieke Universiteit Leuven 153 Deel 2
De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. De analyse van de slaagpercentages in het eerste jaar, de inspanningen die het CSO levert om correcte informatie over de opleiding te verschaffen aan kandidaat-studenten en het grote aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar, tonen evenwel een grote bekommernis voor het onderwijsrendement aan. Ten opzichte van het academiejaar 1996-1997 zijn de slaagpercentages voor het eerste jaar ook verbeterd. Over het algemeen beschouwt de Commissie het onderwijsrendement voor de bachelor opleiding als voldoende. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om uitvalanalyses uit te voeren en hieraan een rendementsbeleid te koppelen. In de licenties zorgt de eindverhandeling bij een aantal studenten voor studievertraging maar de Commissie acht het rendement van beide licentiejaren goed. Master in het Overheidsmanagement en -beleid Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende. De Commissie betreurt het dat in het zelfevaluatierapport de slaagpercentages uit de bijlage niet geduid zijn. Alleen het academiejaar 2005-2006 is toegelicht en die toelichting strookt niet met de gegevens uit de bijlage. De analyse van het academiejaar 2005-2006 toont aan dat van de bijna 90 ingeschreven studenten er 76 deelnamen aan de examens, 25 slaagden. 10 à 15 studen ten haakten af. Van de 90 studenten volgt bijna twee derde de opleiding deeltijds en zijn er ongeveer 50 studenten die zich voor de eerste keer inschrijven. De slaagpercentages uit de bijlage tonen aan dat van de jaarlijks voltijds ingeschreven studenten bijna 45 procent slaagt na één jaar, vijf procent haalt het diplo ma in twee jaar. De Commissie meent uit de bijlage te kunnen concluderen dat de overige studenten blijkbaar afhaken. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een rendementsbeleid hanteren. Ze is van mening dat het onderwijsrendement voldoende is maar vindt dat een analyse van het onderwijsrendement, uitgesplitst naar de ambtenaren-studenten en de pas afgestudeerden, zich opdringt om een beter zicht te krijgen op de oorzaken van studievertraging en -uitval. Ingevolge de indaling tot een initiële masteropleiding zal de studenten populatie wijzigen en zal aan dit punt meer aandacht moeten worden besteed.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘Gerealiseerd niveau’ en ‘Onderwijsrendement’ voor alle opleidingen positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘Resultaten’ voor alle opleidingen derhalve een positieve evaluatie.
154 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding in de Politieke en Sociale Wetenschappen, afstudeerrichting Politieke Wetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Vergelijkende en Internationale Politiek voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in het Overheidsmanagement en -beleid voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Katholieke Universiteit Leuven 155 Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding - meer aandacht besteden aan het ontwikkelen van mondelinge vaardigheden en hierop feedback geven; - op een meer coherente manier aandacht besteden aan het Belgische politieke systeem; - in het eerste jaar de samenhang tussen de toeleveringsvakken en de eigen discipline verbeteren; - aandacht besteden aan Franstalige wetenschappelijke literatuur; - meer aandacht besteden aan ontwikkelingsgericht feedback op de papers. Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek - aandacht besteden aan Franstalige wetenschappelijke literatuur; - de mogelijkheid creëren om een stage te volgen; - meer aandacht besteden aan enkele area’s; - de internationalisering van het programma structureren; - de begeleiding van de masterproef op punt stellen en structureel bewaken. Master in het Overheidsmanagement en -beleid - meer aandacht besteden aan de sturing en begeleiding bij de opdrachten; - ervoor zorgen dat de readers goed aansluiten bij de colleges en het statuut van de readers expliciet te duiden; - meer aandacht besteden aan ontwikkelingsgerichte feedback, in het bijzonder bij het maken van de papers en de presentaties; - een strakke begeleiding voor de masterproef uitwerken; - de opdrachten aanpassen in functie van de beoogde doelgroepen (ambtenaren en pas afgestudeerden); - het onderwijsrendement opvolgen. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen - het uitbreiden van het academisch personeelsbestand; - meer (materiële) ruimte voor zelfstudie en groepswerk creëren; - een performant kwaliteitszorgsysteem invoeren; - de contacten met het beroepenveld formaliseren.
156 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
III
Katholieke Universiteit Leuven The Master of European Politics and Policies (MEPP)
Preface In accordance with its mission, the assessment panel presents in this report its opinion on the six themes from the reference frame for accreditation and a global opinion, which will be the basis for the NVAO to accredit the programme. In addition, the assessment panel makes recommendations for further improvement of the quality of the education delivered by the programme. The Katholieke Universiteit Leuven (hereafter ‘K.U.Leuven’) offers the Advanced Master’s programme the ‘Master of European Politics and Policies’ (shortened to ‘MEPP’). The MEPP programme is being jointly organised by the Institute for International and European Policy (IIEP) and the Public Management Institute (IO), both research institutions of the K.U.Leuven. MEPP was founded in 1990-1991 as ‘the European Master of Public Administration (EMPA)’ that was developed from a network (supported by the EC-Erasmus bureau) of partner universities, and was designed as an exchange programme for Masters in Public Administration. Students who enrolled for the programme spent one semester at a partner university. Special for this programme was the joint Master’s thesis defence for an international dissertation jury for all students in the programme (from the various partner universities). From the mid 90’s this formula was replaced by a less expensive alternative. In 1996-1997 the compulsory nature of the semester at a partner university was abandoned, mainly because the programme at the K.U.Leuven attracts an international student population for whom the obligatory semester abroad from the host universities country became decisive for the students to follow the programme. CurKatholieke Universiteit Leuven 157 Deel 2
rently the EMPA network is still operational, offering ample opportunities for student exchange, staff mobility and joint evaluation practices. In addition the composition of the Consortium has been extended, now having a better European geographical balance. From November 2006 onwards the current partners are: Erasmus Universiteit Rotterdam, Department of Public Administration (Netherlands), Rijksuniversiteit Leiden, Department of Public Administration (Netherlands), Hochschule für Verwaltungswissenschaften in Speyer (Germany), University of Liverpool, Institute of Public Administration and Management (UK), University of Vaasa, Department of Public Management (Finland), Corvinus University of Budapest, Faculty of Public Administration (Hungary), University of Tartu, Department of Public Administration and Social Policy (Estonia), Institut d’Etudes Politiques de Paris (France) and SDA Bocconi, Milan (Italy). With the introduction of the Bachelor-Master structure, the programme was renamed into the ‘Master of European Politics and Policies (MEPP)’ to achieve a better alignment with the research profile of the Institute for International and European Policy (IIEP) and the Public Management (IO) at the K.U.Leuven. At that moment, the curriculum was revised and updated with respect to this new development. In 2005 MEPP was accredited by the European Association for Public Administration Accreditation (EAPAA). The assessment panel visited the Advanced Master’s programme at Katholieke Universiteit Leuven during its assessment site visit from 26th until 30th March, 2007. The assessment panel has formed its judgement about the programme based on the self-evaluation report, the conversations and interviews with the Faculty Board and directors, the co-ordinators, teaching staff, students and alumni of the programme, the staff responsible for the study counselling and internal quality assurance, the documentation of the programme and its Board meetings, the additional information requested during the assessment site visit, the study and evaluation material and the Master’s theses. The assessment panel has visited the lecture rooms, PC accommodation and the library during its assessment site visit at the institution.
158 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Theme 1:
Aims and objectives
The mission statement for the Master of European Politics and Policies is (described in the self-evaluation report): “The Master of European Politics and Policies’ (MEPP) mission is to combine academic excellence in the comparative study of public sector structures, policy-making and administration within Europe, with a continuing concern for the practical challenges professionals in policy, administrative and consultative functions face at the sub-state, state and EU level. MEPP has an explicit European and comparative orientation, which includes the study of institutions, decision-making and policies of the European Union on the one hand, and the analysis of convergence and divergence of public sector problems and solutions in European countries on the other hand. In promoting comparative approaches MEPP not only seeks to strengthen cognitive capacities and analytical skills, but also to foster an open-minded attitude to diversity.”
The self-evaluation report describes the aims, objectives and the final qualifications of The Master of European Politics and Policies as such: The MEPP programme seeks to provide students with an advanced academic training to gain a comparative understanding of public sector structures, policies, and processes and to master methods for the analysis of policy-making, administration and management. It has an explicit European orientation, which includes the study of institutions, decision-making and policies at the level of the European Union as well as a comparative understanding of these topics at the level of the member states. The professional competences – knowledge, skills, and attitudes – the programme aims to promote, comply with the programme objectives: - At the cognitive level, the programme makes students familiar with the state of the art theory and research on decision-making, policy and administration in European and with comparative perspectives, with the aim to strengthen the students’ factual and conceptual knowledge and help them to think conceptually about public sector features and problems in Europe. - At the skills level, the programme intends to develop students’ comparative understanding of public sector structures, policies and processes and equips them with the skill to apply the methods for analysis of public administration, public policy, and public management. The peda gogical working methods also seek to enhance students’ communicative and problem-solving skills. - As for attitudinal training, the programme aims to create enthusiast comparativists, keen to critically assess governance problems in the European domain with an open mind and a rejection of parochialism. Students who wish to enhance their comparative knowledge, skills and attitudes even further, may choose to spend the second semester at one of the partner institutions of the European Master of Public Administration Consortium. Katholieke Universiteit Leuven 159 Deel 2
The self-evaluation report describes the relation of the Master of European Politics and Policies with the professional field as such: “The Master of European Politics and Policies can primarily be characterised as an academic (non vocational) programme, in which a permanent orientation towards the professional field is incorporated, hence contributing to the training of professionals capable of critical, creative analysis and communication, and action in the public sector.”
Aspect 1.1. Level and orientation of the objectives of the programme The assessment panel assesses the aspect ‘level and orientation of the objectives’ of the Master of European Politics and Policies as excellent The assessment panel finds that the aims and objectives of MEPP – outlined in the self-evaluation report – touch on the key elements of the discipline and evaluates these as very good with respect to the development of general competences and gene ral academic-oriented competences at an advanced level. The aims and objectives aim at the instillation of an advanced understanding of and insight into the academic-disciplinary knowledge of European Public Administration and Politics. There is ample attention for competence-oriented learning in the aims and objectives, as there is for the development of academic skills. The assessment panel finds that there is good attention in the aims and objectives for the latest developments of the discipline. The assessment panel finds that the aims and objectives of MEPP are in agreement with its reference frame and with the regulations imposed by law. There is ample attention in the aims and objectives for the creation of possibilities for the students to make an original contribution to the knowledge in one or more parts of the discipline studied. The mission statement is widely advertised and published through a variety of channels (e.g. website, brochures and leaflets) and has – in the opinion of the assessment panel – a good alignment with the aims and objectives of the programme. Aspect 1.2. Discipline-specific requirements The assessment panel assesses the discipline-specific requirements of the Master of European Politics and Policies as excellent The programme directors outlined during the interviews with the assessment panel that the aims and objectives of MEPP have an explicit focus on the comparative aspect of European Studies and a combined focus on the study of institutions, decision-making and policies of the European Union. In addition, the programme also focuses on the analysis of convergence and divergence of public sector problems and solutions in the different European countries. The assessment panel discussed the professional orientation of the aims and objectives of the academic programme with all parties involved during the interviews. The students describe the aims and objectives as having a high academic level and
160 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
having an adequate professional orientation. The programme directors characterise the aims and objectives as aiming to provide young academics with a thorough background in Public Administration and Public Politics with a good emphasis on the European dimension and its implications of the European Union on the public administration of the specific counties. The assessment panel describes MEPP as being very well policy-oriented and very well addressing the link between the European and national aspects of the discipline of European Studies with respect to policyanalysis. Moreover, the assessment panel highly appreciates the extra-curricu lar activities (e.g. a study trip to the European Commission, the European Parliament, the Committee of the Regions of the European Union, some representation offices of the European regions in Brussels and the NATO/SHAPE headquarters) as well as attention for a significant professional input in the aims and objectives of the programme. The assessment panel finds that there is good alignment in the aims and objectives of MEPP with the professional requirements set by (international) peer groups as there is for the needs of the intended professional field. The final qualifications are derived from the academic discipline, with respect to the international academic practice. The assessment panel recognises that the joint organisation of the programme by ‘the Institute for International and European Policy’ (IIEP) and ‘the Public Management Institute’ (IO) adds its different approach compared to the broader inter-disciplinary European Studies programmes. The assessment panel is of the opinion that, given the context of European Public Administration and Politics, the focus on professional skills is well developed and justified. The programme directors described during the interviews with the assessment panel the distinct area on which MEPP focuses as ‘Public Administration’ and ‘Public Policies’ with a strong European dimension (addressing the impact of the European Union on public administration) as well as with a large focus on Public Administration as a discipline. Other, more or less similar programmes either more focus on the European dimension of the discipline (e.g. Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Gent, Université Libre de Bruxelles, Université Catholique de Louvain) or are more geared towards practical applications (e.g. College of Europe). The assessment panel is of the opinion that the focus of the programme is indeed distinct from its significant others.
General conclusion related to theme 1: Aims and objectives Since the aspects ‘level and orientation of the Master of European Politics and Policies’ and ‘the discipline-specific requirements of the Master of European Politics and Policies’ are scored as excellent, the assessment panel assesses ‘the objectives of the Master of European Politics and Policies’ positively.
Katholieke Universiteit Leuven 161 Deel 2
Theme 2:
Curriculum
The self-evaluation report describes the educational strategies applied to materialise the aims and objectives for the MEPP as such: Educational Strategies
Strategy Objectives
Balance core and elective components
- Focus core courses on a necessary body of European and comparative knowledge: ! On European institutions, decision-making and policies ! On comparative public sector structures, administration, policy, and management - Provide electives, giving the students the ability to develop their own research interests.
Enhance mutual learning responsibility of professors and students
- Professors have acquired an adequate level of competence in order to introduce students to the topics and motivate and guide students in their learning and research process. - Students are motivated to participate in research; and are assisted in developing autonomous research.
Offer diversity of working methods
- Students cognitive understanding, analytical, and communicative skills are strengthened by an optimal balance of ex cathedra lectures, introductory lectures, reading and writing assignments and issue oriented enquiries - Students are confronted with public sector positions by: ! Confrontation with guest lectures, simulation exercises, cases for more in depth analysis ! Organized site visits to EU institutions in Brussels
Provide researchbased education
Provide comparative training
- Students analytical and research skills are strengthened by: ! Courses that confront students with state of the art theory and results of fundamental and applied research ! Research seminar that gives overview of theory and research in the field covered by the programme ! Research seminar assisting the students to develop their research design (in addition to individual assistance of the students’ dissertation supervisor). ! Research seminar participation and master dissertation elaboration, where participants join the research dynamics of the different research units, by taking subjects dealt with by teaching and research staff. ! Individual guidance/assistance during the entire dissertation process by the thesis supervisor. - A potential recruitment pool for future PhD researchers is created Students’ comparative research skills and attitudes are strengthened by: ! Comparative core courses ! Optional semester abroad ! Comparative method in seminar ! Use of international comparativists for comparative courses ! International composition and geographical balance in student group
Table 1: Educational strategies applied for the Mission accomplishment for the Master of European Politics and Policies.
162 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
The curriculum of the Master of European Politics and Policies consists of: - compulsory courses (24 ECTS): (European Policy-and Decision Making (4 ECTS), Comparative Public Administration in Europe (4 ECTS), Comparative Regionalism and Federalism (4 ECTS), Political Analysis of the Process of European Integration (4 ECTS), Comparative Public Policy in Europe (4 ECTS), Comparative Public Management in Europe (4 ECTS)); - a compulsory research seminar (5 ECTS); - elective courses (minimal 12 ECTS to be taken): (International Political Economy, European Foreign Policy (4 ECTS), History of European Integration (4 ECTS), International Environmental Politics and Sustainable Development (4 ECTS), Special Topics in Contemporary European Policies (4 ECTS), Strategy: European Security and Conflict Prevention (4 ECTS), Comparative and International Socio-Economic Policy (3 ECTS), Current Issues in Eastern European Policy and Russian Studies (4 ECTS), Pressure Groups in the European Union (6 ECTS); - elective courses (free list, to complement to 60 ECTS): (Economics of European Inte gration (5 ECTS), Managerial Aspects of European Integration (5 ECTS), European and International Social Security Law (4 ECTS), Constitutional Law of the European Union (6 ECTS), Economic Aspects of European Integration (3 ECTS)); - the Master’s thesis (15 ECTS). The compulsory courses provide the students with a good introduction to the comparative study of public policies, public administration and public management in the different national traditions, and with the dynamics of European integration. The diversity of the electives allows students to specialise either sector-specific, disciplinary or regionally by choosing courses that focus on a particular policy sector (e.g. environmental, economic, social, security policy), that studies one of the subjects from a particular disciplinary perspective (e.g. economic or managerial aspects of European integration), or that takes a regional perspective (Central and Eastern Europe). In the compulsory research seminar, students are introduced to methods and tools of comparative research on decision-making, policies and administration in Europe. Aspect 2.1. Correspondence between the aims and objectives and the curriculum The assessment panel assesses the correspondence between the aims and objectives and the curriculum of the Master of European Politics and Policies as good MEPP very well materialises its aims and objectives both with respect to the level and orientation and with respect to the discipline-specific requirements and translates these into clear learning targets for each course. The subjects studied introduce students to a broad spectrum of discipline-specific knowledge and the electives allow students adequate room for specialisation within the programme, in conformity with their personal interest. The introductory as well as the advanced courses have Katholieke Universiteit Leuven 163 Deel 2
an overall good level. The courses are very well aligned with the subject of policy development. The programme very well addresses the competences and professional skills required for independent application of general and discipline-specific knowledge in new contexts. The programme gives students good opportunities to obtain the final qualifications and creates good conditions for its graduates to enter the professional world. The students perceive the materials in their programme as actual and highly relevant and covering all aspects of the discipline of European Studies. MEPP applies the K.U.Leuven educational concept ‘guided independent learning’, which focuses its attention to the close relation between research and education. With respect to the international dimension of the programme, the assessment panel recognises the efforts made to give students the opportunity to spend one semester at a partner university. The assessment panel learned during the assessment visit that the programme submitted an Erasmus Mundus Master’s application which was not selected. Supported by its high level of international interaction between the partner universities and the advantages of student exchange, the programme will submit a new proposal in 2007. The assessment panel supports the efforts made to alter the programme into an Erasmus Mundus Master’s programme, taking into account that one of the reasons for the high intensity international cooperation was the complicated legislation issues with respect to the issue of international degrees. With respect to further improvement of the curricular structure, the assessment panel suggests to integrate the course on ‘Constitutional Law of the European Union’ in the compulsory courses and give the (extra)-curricular excursions a fixed position in the curriculum. Furthermore, the assessment panel suggests moving the course on ‘Academic English’ (whether it is compulsory or not) more towards the beginning of the academic year. In addition, the introduction of some courses on ‘ethics’, ‘public finances’ and ‘financial accounting’ could be beneficial for the students. Aspect 2.2. Requirements for professional and academic orientation of the programme The assessment panel assesses the requirements with regard to the professional and academic orientation of the Master of European Politics and Policies as good After studying the self-evaluation report and through its discussions with the academic staff, students and alumni, the assessment panel concludes that MEPP well emphasises knowledge development and the development of research and professional skills and competences. The programme offers a broad range of introductory and advanced courses in the discipline of European Public Administration and Politics from a multidisciplinary perspective, guaranteeing the advancement
164 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
in knowledge and insight into the discipline. The students describe the programme as very responsive to trends and evolutions in the scientific research in the discipline. The academic staff guarantees a good alignment with current developments in the discipline through its professional expertise and prominent authority in the research fields associated and they integrate the results of their research in their teaching. Students write several papers, prior to their writing the Master’s thesis, which fosters the development of their analytical and writing skills. In addition, the research conducted by the students in MEPP offers a possibility to prepare for Ph.D. research, which also attributes – in the view of the assessment panel – to the academic orientation of the programme. Aspect 2.3. Coherence of the programme The assessment panel assesses the coherence of the Master of European Politics and Policies as good The coherence within MEPP is strong as all courses (the compulsory and elective general courses, the more specialised courses and the seminar) contribute to the study of the discipline of European Public Administration and Politics in all its aspects. The assessment panel finds that there is a good balance between basic courses and more advanced courses, as there is between the concepts of European Public Administration and Politics oriented topics and their practical application. The assessment panel characterises the horizontal coherence as very well as the courses adequately cover the different subfields of the discipline. Moreover the vertical coherence is guaranteed by the good structure of compulsory and selection of electives in the curriculum (students have to select some of a wider range of courses, guaranteeing that they have adequately covered all of the issues to be studied). In addition, students can opt for a particular focus in the programme (given the list of electives) on some strongly related issues and consequently has an ample coherence as well. With respect to suggestions for further improvement, the assessment panel wonders whether the ‘free list of electives’ could not be integrated in the electives, intro ducing some subsections and having students choose for some courses out of a larger selection. It is the view of the assessment panel that the same specialisation of the students could be obtained using its proposed strategy. With respect to flexible learning paths, the programme does not allow non EEA students to spread the programme over two or more years. Due to the high density of the programme (and initiated by the Flexibility Decree) EU-students more often postpone the handing in of the Master’s thesis, resulting in an additional year before their graduation. The assessment panel is of the opinion that flexible learning trajectories should be offered to all students, especially with respect to facilitate the further study of students who have a professional life already. That this option Katholieke Universiteit Leuven 165 Deel 2
might result in a longer period of study for some students, is – in the view of the assessment panel – a risk one has to take account of. The assessment panel was informed that the programme directors educate the students not to abuse this option of flexibility, and only use it if they perceive it necessary. The students outlined during the interviews that there is a rather substantial degree of overlap between the ‘Research Seminar’ and the ‘Academic English’ course and suggested combining these two courses, given appropriate tuning is worked out at the different institutions organising these courses. The programme directors indicated that the ‘Academic English’ course deliberately tries to use some of the assignments that are given in the ‘Research Seminars’ not to overload the students with similar assignments. The assessment panel suggests considering whether repe titions in different courses could be omitted, whether the nature of similar assignments could be better communicated to the students or whether a better alignment could be achieved. Aspect 2.4. Duration of the programme The Master of European Politics and Policies consist of 60 study credits (ECTS-cre dits). The assessment panel therefore assesses the duration of this programme as being in line with the formal regulations described in the Decree on the Restructuring of Flemish Higher Education. Aspect 2.5. Workload The assessment panel assesses the ‘workload’ of the Master of European Politics and Policies as satisfactory The self-evaluation report only outlines the workload for the programme to be estimated between 1500 and 1800 hours per year and outlines that the programme conducts qualitative measurements (i.e. student surveys) to follow up on the perceived workload. The analysis presented in the self-evaluation report shows a wide spreading of the students’ description of the workload which can partly be explained by the heterogeneous student intake. The students from MEPP commented during the interviews that the workload is heavy although feasible and describe the programme as pretty intensive. In addition they report a slight imbalance between the first and second semester in the programme and attribute this mainly to the assignments and papers. The assessment panel investigated the link between the estimated and actual study time in the self-evaluation report and discussed this issue during the interviews with the parties involved. The estimated study time (between 1500 and 1800 hours for a 60 ECTS programme) should be feasible for a one year Advanced Master’s programme. At the moment of the assessment site visit, the programme did not have
166 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
an operational mechanism to systematically measure the study time and follow up on the match between the estimated and the actual study time. The programme uses qualitative methods (i.e. surveys) to measure the perceived workload, which are – in the view of the assessment panel – instruments that do not allow analysing the actual workload thoroughly. The programme directors outline in the selfevaluation report and commented during the assessment visit that they realise the need for quantitative measurements and that these will be introduced in the near future. The assessment panel expects quantitative measurements to be installed in the near future to complement the qualitative measures and appropriate actions to be taken, especially with respect to address the imbalance, reported by the students, between the first and second semester. The assessment panel is firmly of the opinion that a programme should be designed according to the aspects agreed upon and that it should at least be possible to attain the goals intended in the time foreseen and urges the adaptation of a mechanism to systematically measure, analyse and follow up on the actual study time. Aspect 2.6. Coordination of structure and contents The assessment panel assesses the coordination of the structure and contents of the Master of European Politics and Policies as excellent The self-evaluation report describes the educational concept of the K.U.Leuven: ‘guided independent learning’ focuses its attention on the close relationship between research and education. According to this concept, the following goals should be aimed for at the K.U.Leuven: - to have knowledge of the results of scientific work situated in time and space; - to have insight in the way in which research results are obtained; - to be able to independently give meaning to new information; - to be able to provide an active contribution to the development of knowledge.
Central in the of guided independent learning is the key role and position of the individual learning student, around which a stimulating scientifically underpinned learning environment is built up, in order to ensure that the student succeeds in his/her role as a ‘learner’ and that his/her active participation in research is guaranteed.
The assessment panel – in general – approves of the educational concept applied for the programme and sees the application of this concept materialised in the programme. It is therefore of the opinion that this issue should be debated, communicated and materialised better.
Katholieke Universiteit Leuven 167 Deel 2
The assessment panel learned from the study of the self-evaluation report and from the interviews with the parties involved that the programme uses a good variety of learning activities: ex-cathedra lectures, group work and in-class presentations, essay assignments, guest lectures, seminar, excursions. The students commented during the interviews that indeed a broad range of teaching approaches, including various active learning approaches are applied. The assessment panel is of the opinion that the students in MEPP are indeed engaged in active learning experiences. The assessment panel has examined the course materials for the distinct courses, put at its disposal during the assessment site visit and is of the opinion that the course materials and reference material have an overall good quality. Generally, a syllabus is provided for the course, sometimes replaced by readers that comprise a selection of texts and materials, keeping up with current developments in the discipline. The assessment panel is of the opinion that a selection of good quality texts and reference materials is in line with the level expected from an Advanced Master’s programme and understood that in the majority of the cases, the readers are used to start a debate about the issues addressed. The assessment panel highly appreciates the good support that is provided for the research seminar, which is genuinely geared towards practical applications and has, in addition, good attention for the development of students’ communicative skills. MEPP uses Toledo, the online learning environment of the Katholieke Universiteit Leuven, mainly as a communication tool (e-mail, message board, forum, newsgroups, …). The assessment panel suggests the use of Toledo as a learning environment in the students’ learning process to be further developed and promoted. Aspect 2.7. Assessment and examination The assessment panel assesses the aspect ‘assessment and examination’ of the Master of European Politics and Policies as good The assessment panel has examined a selection of examination questions (in the self-evaluation report and on display during the assessment site visit) and evaluates the examination questions as having an overall good quality and fairly repre senting a cross-section of the subjects addressed in the distinct courses. MEPP uses a good variety of test- and examination formats. There is a good variation between open and closed book examinations, oral and written exams, dependent on the nature of the courses and the learning objectives, continuous evaluation (e.g. in-class presentation of cases, participation in discussions, papers). In particular students’ writing skills are trained by means of various papers for the individual courses.
168 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
The students are informed well in advance (at the beginning of the academic year) about the university policy; the examination regulations and the nature of the exa mination formats, amongst others by the introduction given by the Unit for International Admissions, Exchange and Scholarships (UIAES) of the K.U.Leuven. The assessment panel is of the opinion that it is important for the students to become acquainted with the examination format, prior to their being exposed to it for real. The assessment panel therefore suggests considering some kind of moot examination to be part of this introduction, in order to ensure that all students have equal opportunities to pass the examinations. The assessment panel appreciates that the results from the examinations are communicated after each examination session to the students. But in general, the feedback, with respect to students’ papers and assignments, as well as to the examinations is – in the view of the assessment panel – inadequate for the time being and ought to be organised in a more pro-active manner from the side of the lecturers. The informal contacts provide the students with the necessary answers in case they pose questions about their previous work or examination, but no systematic feedback is scheduled, apart from a few good individual initiatives for particular courses. In addition the students and alumni of the programme ask for systematic content-specific feedback about their performance for papers, assignments and examinations (shortly after the paper or examination being graded) in order to learn from their mistakes. The assessment panel takes this request very seriously and it is of the opinion that systemically organised feedback (faster after the examination, more straight forward, communica ting not only the grades but also the criteria for the evaluation), is absolutely necessary if students are to learn from previous experiences in order to increase their personal aspects with respect to the mastery of the subjects and their level of performance. Aspect 2.8. Master’s thesis The assessment panel assesses the aspect ‘Master’s thesis’ of the Master of European Politics and Policies as excellent The Master’s thesis comprises 15 ECTS, which is in conformity with the regulations in the Decree on the Restructuring of Higher Education in Flanders. The main purpose of the Master’s thesis is outlined in the self-evaluation report as: ‘The dissertation that all MEPP students are expected to produce, is considered as the culminating activity within MEPP; requiring from the students an active contribution to theory and practice of the broad research topics covered by the MEPP programme (public administration, public policymaking or European politics).’
The research for the Master’s thesis is started early in the academic year and the different stages in the Master’s thesis research are guarded by milestones (e.g. for the submission of the dissertation form, the first and second dissertation submission deadline). The research seminar is especially designed to teach students how Katholieke Universiteit Leuven 169 Deel 2
to conduct the Master’s thesis research by designing a research plan under effective supervision. The research seminar addresses three themes: - training of the basic methodological skills, theoretically and practically to conduct research for and then write a dissertation; - specifying the central concepts in their Master’s thesis research; - training of the technical skills (e.g. proper referencing, finding the appropriate sources). Normally students conduct the research for the Master’s thesis during the academic year and write the report during the Summer months, steering towards the second submission deadline for the Master’s thesis. The assessment panel was informed that there is a growing tendency for postponed submission of the Master’s thesis, since the implementation of the Flexibility Decree in 2003-2004 which allows students to spread their course work over a period of maximum 4 years and appropriate measures had to be taken to discourage this evolvement. Next to the supervision in the research seminar, each student is closely supervised by one staff member, who supervises the student’s work and to whose research activities the student’s research is most often linked. The evaluation criteria for the Master’s thesis are outlined in the dissertation guidelines and communicated to the students at the start of the academic year. The criteria for the assessment are e.g. clarity of the argument, logical structure, quality of writing, thoroughness of the research, completeness of the biography, correct use of sources, and carefulness of the oral presentation. The assessment panel has read and analysed a number of Master’s theses for the programme and has examined a larger selection of Master’s theses - at its disposal during the assessment site visit - and evaluates the academic level of the Master’s theses as very good. It also highly appreciates the early start and the preparation for the Master’s thesis materialised in the research seminar as well as the good guidance throughout the year by the supervisor who is a member of the teaching staff of one of the research groups. The trajectory leading towards the completion of the Master’s thesis is – in its view – very well guided, and the students are – in the view of the assessment panel – well involved in the research performed at the institutions (IIEP and IO). In addition, the assessment panel appreciates that a public defence is part of the assessment of the Master’s thesis.
170 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Aspect 2.9. Admission requirements The assessment panel assesses the admission requirements of the Master of European Politics and Policies as excellent The expected qualities of the applicants for MEPP are: - a basic understanding of public administration, international organizations and politics; - a genuine interest in comparative analysis and in the European integration pro cess; - openness of mind towards the diversity in the European context and excellent communication skills in view of group work are prerequisites as well. Therefore, the applicants for MEPP should: - hold a Master’s degree (or a degree deemed equivalent, i.e. a university degree after at least 4 years of study) in the fields of Political Science, Sociology, Law, Contemporary History or Economics; - this diploma should be obtained ‘cum laude’ (‘honours’/‘with distinction’) from an internationally recognized university; - a degree in other fields can be approved by the Steering Committee on grounds of professional experience in policy analysis or policy implementation or based on a complementary study in a relevant discipline (e.g. a certificate of European Studies, Business administration, after an initial diploma in engineering, in natural (exact) sciences or in languages). In addition the applicants should prove their proficiency in English (for all non-native English speaking students): either a TOEFL/IELTS/Certificate of Proficiency in English-University of Cambridge, indicating a C-1 level on the Common Framework of Reference level of the Council of Europe, should be provided. Despite the language requirement, due to the decreasing level of English proficiency of the students, from 2006-2007 onwards, the programme has increased its standards and obliges all non-native English speakers to take a language test in ‘Acade mic English’ at the beginning of the academic year. Depending on the result, students can be required to follow a course ‘Academic English’ which is tailored to the needs of MEPP students. Students from all over the world enrol for the programme. Most applicants are young graduates, given the strong academic orientation of the programme. An increasing number of practitioners apply as well, as the K.U.Leuven is closely situated to the headquarters of NATO, the programme recruits every year a number of NATO/ SHAPE officials, who get the opportunity from their employer to enrich their professional skills and broaden their academic knowledge by combining their job with the studying of MEPP. The introduction of flexible learning paths also stimulates more Katholieke Universiteit Leuven 171 Deel 2
(European Economic Area or EEA-) practitioners to register for the programme. Des pite the asset practitioners can bring to the programme, the selection committee is rather careful in considering professional experience as equivalent to the required academic background in the relevant domains. The assessment panel is of the opinion that the dual nature of the student population, in two distinct manners: novices versus experienced practitioners on the one hand and EU-students versus non-EU students on the other hand is particularly challenging for the programme directors as they have to address and live up to the expectations of these four distinct groups of students. In the self evaluation report, the programme directors outlined that entrance will be more restricted in favour of the academic background. Graph 1 presents the number of students enrolled for the Master the Master of European Politics and Policies since 1996-1997 (period 1996-1997 – 2005-2006).
Graph 1: Number of students for the Master of European Politics and Policies, Katholieke Universiteit Leuven, (expressed in number of students), (period 1996-1997 – 2005-2006).
The number of students enrolled for MEPP is on average about 30 students a year. The assessment panel evaluates that the number of students is favourable for the realisation of interactive teaching methods and student participation in the courses. The assessment panel evaluates the form and content of the curriculum as in line with the qualifications of the characteristics of the mainly novice students at the intake. The assessment panel was informed that the MEPP programme steadily
172 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
ttracts more novices, compared to professionals and that the programme is willing a to redirect its focus and curriculum to better address the needs of this intended population. The assessment panel appreciates the strong selection criteria with respect to the grades achieved in the Initial Master’s and the high language requirements and the follow-up (the ‘Academic English’ course) that are scheduled. The assessment panel notes that the language policy was still being further developed at the time of its visit to the programme. Recently, flexible learning paths have been introduced, (as a result of the implementation of the Flexibility Decree, allowing students more flexible opportunities to spread the programme over maximum 4 years). So far the programme has rather negative experiences as students indeed tend to spread the workload and postpone the submission of the Master’s thesis. Appropriate measures were taken to stimulate students not to use the argument of flexibility in this context. Another effect of the increased level of flexibility in the programme is that since the introduction of flexible learning paths more (EEA) practitioners register for MEPP.
General conclusion related to theme 2: Curriculum Since the aspects that compose the theme ‘curriculum’ are scored at least as satis factory for the Master of European Politics and Policies, the assessment panel asses ses the theme ‘curriculum’ of the Master of European Politics and Policies positively.
Theme 3:
Staff
Aspect 3.1. Quality of staff The assessment panel assesses the aspect ‘quality of staff’ of the Master of European Politics and Policies as good MEPP is mainly taught by the academic staff of the Katholieke Universiteit Leuven and in particular by the academic staff of the Faculty of Social Sciences. At the time of the assessment site visit a policy towards attracting more guest professors for MEPP (from different fields in the public sector, business associations, NGO’s, etc.) was being developed. The two main reasons for this evolvement are the intention to introduce specific external expertise and integrate practitioners’ expertise into the programme and the objective to increase the variety of teaching staff and to reduce the teaching load of the current staff. The personnel policy for MEPP is exercised by the K.U.Leuven regulations. Positions for full-time teaching staff are published internationally. Candidates are evaluated based on their professional and educational qualities by an international selection Katholieke Universiteit Leuven 173 Deel 2
panel. The selection procedure also includes a ‘trial lecture’. The selection panel’s opinion is submitted to the responsible bodies at the K.U.Leuven, where the final decision is taken. The assessment and promotion of the academic staff are organised in accordance with the university procedures, amongst others, student evaluations about the teaching of the staff are considered in the evaluation procedure of the teaching staff. The teaching staff can follow educational training sessions with the K.U.Leuven competent bodies. The expertise of the teaching staff in the MEPP programme is good, apart from some exceptions. The assessment panel describes the task division of the teaching staff with respect to their teaching assignment in the programme as well chosen and finds that good teachers are holding the key courses in the programme. Many professors are experts in their research field and some are authorities in their respective domains. Most of the teaching staff has good didactic qualities and the students appreciate the quality of their lecturing. The assessment panel furthermore appreciates that guest professors are contracted, to introduce the necessary professional orientation in the programme. Consequently, the assessment panel evaluates the overall quality of the teaching staff as good, with respect to their expertise in the disciplines taught, the educational approaches used and the didactic methods applied. The assessment panel appreciates that both the educational experience and the discipline-specific expertise is considered when appointing new staff members and that the teaching of the academic staff is evaluated after each term by the students. The assessment panel is of the opinion that this data should, although not exclusively, be better considered in the promotion of the teaching staff and was informed that this is not always the case. At the time of the assessment site visit, there was no institution wide teachers’ evaluation system operational. The ‘JaDe’ – ‘de Jaarlijkse DocentenEvaluatie’ – was disapproved by the teaching staff and had been abolished for quite some time, because the surveys used were felt inadequate, too general and too unspecific. A replacement system was, at the time of the assessment visit to the K.U.Leuven still being developed. Consequently, the teaching staff did at that time, in a varying degree comply with the regulations of frequent teacher evaluations (for which smallerscale initiatives could indeed be applied) and it is in this respect that the assessment panel found that some members of the teaching staff used this as an excuse for not having to share the results of their teacher evaluations with the competent bodies who are to safeguard the quality of the programme. The assessment panel does perceive the quality of a programme as a shared responsibility and reminds the individual teachers that their teaching performance significantly contributes to the students’ appreciation for the programme. It is in this respect that the assessment panel strongly suggests the academic staff to share the teacher evaluations with the responsible bodies (e.g. the Dean of the Faculty of Social Sciences) in order for the
174 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
programme to be safeguarded in the time in between the JaDe and the new evaluation system. Methodological training is offered at university level, but the assessment panel was informed that real incentives to follow these kinds of training sessions are missing, and moreover, it is often not feasible to schedule these trainings within the normal working hours of the academic staff. Consequently, the participation level is rather low, which the assessment panel regrets. It therefore strongly suggests to remedy for this situation. Aspect 3.2. Requirements for professional and academic orientation The assessment panel assesses the requirements for professional and academic orientation of the staff of the Master of European Politics and Policies as excellent The research expertise of the staff involved in teaching MEPP (resident and visiting staff) has a very good quality, demonstrated by the list of research output, relevant for the teaching of the programme. The resident staff has a broad and active international research experience as the research profile of most of them is very good (e.g. publications and involvement in various international organisations within their domain of expertise). The practitioners teaching in MEPP have a good reputation and are prominent experts in their discipline. The research of the staff is introduced in the lectures and ensures a high level of transfer of advanced knowledge, research theory and practice to the students. The teaching staff has a good academic record and the students appreciate their teaching. Aspect 3.3. Quantity of staff The assessment panel assesses the quantity of the staff of the Master of European Politics and Policies as satisfactory The teaching staff of MEPP comprises full-time teaching staff (7 persons) and parttime staff (1 person for 0.5 FTE), 4.0 FTE assistant staff and 14.9 FTE administrative staff. The distribution of the staff in age categories shows a large majority in the age category 40-49. Given the relatively small size of the student body, the student/staff ratio (calculated for the core teaching staff of the IIEB and IO only) is about 4 to 1. The assessment panel is concerned about the number of academic staff involved in teaching MEPP and describes it as rather critical with respect to possible fluctuations (e.g. retirement, illness, sabbatical leaves). The assessment panel is concerned about these numbers because of the substantial amount of students in the programme and especially because this programme has high standards for the guidance of the students. The assessment panel considers, in its judgement, the help from researchers on projects in the research groups, but is of the opinion that if any Katholieke Universiteit Leuven 175 Deel 2
help is welcome, it does not solve this issue substantially. The assessment panel is of the opinion that the number of academic staff is at the moment still adequate to uphold the quality of the programme, given the high dedication and commitment of the academic staff for the MEPP programme. The assessment panel signals that a critical minimal threshold value has been reached in this respect and strongly urges enlarging the academic staff substantially in order to guarantee the high quality education provided by the Master of Politics and Policies, to reduce the workload of the academic staff currently involved in the programme and to allow them some room for their own academic development (e.g. sabbatical leaves). Moreover, the assessment panel suggests to attach a fixed position for a guest lecturer to MEPP and leave the idea of exclusively attracting different (high profiled) professionals to teach in the programme. The assessment panel evaluates the student-staff ratio as very demanding but feasible for teaching the programme in an interactive and activating manner.
General conclusion related to theme 3: Staff As the three aspects that comprise the theme ‘staff’ for the Master of European Politics and Policies are evaluated at least as satisfactory, the assessment panel has a positive opinion about the theme staff for the Master of European Politics and Policies.
Theme 4:
Services
Aspect 4.1. Facilities The assessment panel assesses the aspect ‘facilities’ for the Master of European Politics and Policies as good The Master of European Politics and Policies mainly uses the lecture halls and smaller classrooms on the Campus of Social Sciences of the K.U.Leuven. The large lecture rooms are adequately equipped with the necessary tools to accommodate modern teaching approached. In the smaller lecture rooms, the necessary equipment can be brought in upon request. In addition, the electives are taught in the lecture rooms of other Faculties. The students point out the lack of medium-sized class rooms that would better accommodate the smaller group of students in the programme. Currently the lecture halls of the Faculty of Social Sciences is being renovated (the works should be completed by 2010), planning the number of medium-sized class rooms to be increase, once the renovations have been finished. There are numerous PC rooms on the Campus of the Social Sciences which the students can use.
176 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
The students in the Master of European Politics and Policies use the library facilities of the K.U.Leuven and the Faculty Library of Social Sciences. The library is open from 8.30 AM till 6.30 PM during the week, the library is closed in the weekends. The library is – in the view of the assessment panel – well equipped with an impressive collection of books and journals. In addition, the library contains all the manuals the teachers refer to as a study guide (as mainly readers are used and the students are referred to some genuine manuals to consult on the side). Reference works can be loaned overnight or in the weekend. In addition the library of the K.U.Leuven has access to a large collection of electronic journals. The students get an introduction to using the library facilities at the beginning of the academic year. In the library, a small room is reserved for students who want to watch videos related to the programme. The electronic papers and reference works are available on the premises of the K.U.Leuven but can’t be consulted from a distant location, for instance through a virtual private network (VPN) from outside the university. The assessment panel suggests remedying for this – in its view – shortcoming in the near future. The library is equipped with numerous hotspots and on most campuses of the K.U.Leuven there is wireless access to the Internet. Furthermore, the assessment panel suggests setting up some PC’s in the PC rooms in English, to better accommodate the international student body, as currently, all systems are in Dutch. The international students are not very satisfied with the opening hours of the library, as they tend to think of a library as a working and study place, especially during the weekends. The assessment panel is of the opinion that the library has fairly reasonable opening hours, but suggests a further improvement, as now, the library closes when the lectures finish. The assessment panel perceives as positively that the students can log onto the library website (also available in English) to search for specific references or locate the works they are looking for from outside the university premises. The assessment panel remarks that there is insufficient room in the library for group work and wonders whether a common room for the students to meet and discuss the courses or even organise group work sessions in MEPP would not be an asset to the programme. Toledo (‘Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen’ or ‘effective support of testing and learning’) – is the electronic learning – and test platform of the Association K.U.Leuven. The platform offers different educational support functionalities (communication channels with and among students, facilities for group work, provision of multimedia material, links referring to external resources, etc). As such, Toledo can be an important tool in the support and guidance of the students’ (independent) learning process. The extent to which it is used, varies however from course to course. For MEPP, a separate ‘MEPP Toledo sub-community’ has been set up, through which MEPP students are informed about all specific MEPP related issues, as well as about jobs, internship possibilities and summer courses. In the beginning Katholieke Universiteit Leuven 177 Deel 2
of the academic year, a MEPP Toledo introductory session is organized, making students familiar with all blackboard facilities. In order to make the students acquainted with the internet sources on and from the EU institutions, a website, entitled ‘Exploring the EU’ has been developed by one of the core faculty members teaching in the programme. The website (covers 71 different categories and 319 different sources) serves as a major reference tool for the number of research assignments in the programme. Aspect 4.2. Tutoring The assessment panel assesses the aspect ‘student counselling’ for the Master of European Politics and Policies as good The programme is advertised via (programme-specific and other) brochures (e.g. the K.U.Leuven International Study Programmes brochure), the annual Fair on European Studies jointly organised by the international programmes at the K.U.Leuven and the K.U.Leuven website, offering ample information about e.g. the teaching methods, scholarships, application and registration procedures, practical information about living in Belgium. The students commented during the interviews with the assessment panel that they are well informed about the programme. Many students first come in contact with the programme through their communication with (former) students of the programme in their own country or through the information they find on the Internet. The Unit for International Admissions, Exchange and Scholarships of the K.U.Leuven (shortened to ‘UIAES’) is the competent body that arranges all documents and procedures with respect to the application and administration of the international student body, as well as the grants and scholarships. For housing issues, the students are directed towards the International Housing Service. The UIAES organises Orientation Days for the international student body to help them getting acquainted with living in Belgium. The UIAES equally provides some follow-up sessions (e.g. about the examination system at the K.U.Leuven). The students commented during the interview with the assessment panel, that there is still a barrier for international students towards the Western examination system. The assessment panel suggests to further improve the information and possibly organise moot examinations to have students become acquainted with the Western exa mination aspects more conscientiously. The UIAES provides the first line support to the students and assists them in obtaining the necessary documents for their stay in Belgium during the course of the programme (e.g. visa, residence permit, insurance, banking). During the ‘introductory week’ a language test is organised and students having insufficient mastery of English as a working language are directed towards the ‘Academic English’ course.
178 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
For study guidance, the students are most often referred to the University’s Study Advisory Office (this office provides study assistance, employment possibilities information and information about further studies as well as assistance for disabled students) For first-line psychosocial guidance, students are referred to the competent bodies of the K.U.Leuven. For practical information throughout the year, students can easily address the teaching staff because of the open-door attitude. The assessment panel is of the opinion that the student support and guidance is very well organised, that the academic staff can indeed easily be reached and approached after or even during the lectures and that the appropriate mechanisms for student counselling and guidance are operational. The Career Development Centre yearly organises an employment fare for the graduates of the K.U.Leuven (mainly in Dutch). In 2005-2006, MEPP organised a special job search workshop on campus, especially for the international student body, which is – in the view of the assessment panel – a valuable initiative that could be repeated yearly.
General conclusion related to theme 4: Facilities As the aspects that comprise the theme ‘facilities and provisions’ for the Master of European Politics and Policies are evaluated as good, the assessment panel has a positive opinion about the facilities and provisions of the Master of European Politics and Policies.
Theme 5:
Internal quality assurance
The quality assurance for the programmes at the K.U.Leuven is mainly exercised at faculty level by the Permanent Teaching Committee (PTC), assembling teaching staff (professors and assistants) and student representatives. The PTC is amongst other things responsible for the curriculum of the programme and outlines the educational reference frame. In addition, Steering Committees can be installed, functioning as a sub-committee of the PTC and more closely following-up on the quality of the curriculum of a particular programme. In the Faculty of Social Sciences, the ‘Permanent Educational Committee of Political Sciences’ (shortened to ‘PTC’) is the primary quality supervisor of the programme. The PTC meets every month and guards the educational programmes offered in the field of Political Sciences. The POC safeguards amongst other things the teaching methods applied, the curriculum and the individual courses offered in the programme and it considers the remarks and possible dissatisfaction of the students. Katholieke Universiteit Leuven 179 Deel 2
The Steering Committee of MEPP (acting formally as a sub-committee of the PTC), meets every month and deals amongst others with the detailed programming of MEPP and discusses the challenges ahead (e.g. new courses, teaching assignments, teachers’ exchanges, etc). All formal decisions, including appointments, have to be taken by the PTC Political Sciences, the Faculty and University Authorities. At the time of the assessment site visit, there was no central system for the evaluation of the teaching of the lecturers operational and a new university wide system to evaluate the individual courses was still under construction and should be implemented from 2007-2008 onwards. The new system is to evaluate each programme at least every two years and will address quality improvement as well as quality assurance. The quality improvement evaluation is performed on demand, dependent on a particular question concerning the teaching methods applied. The evaluations are organised by the PTC in cooperation with the Dean of the Faculty and are set up as an instrument to effect improvement of the teaching of the staff. Consequently the results are included in the portfolio of the academic staff and ought to be considered for staff evaluation and promotion. The quality assurance is to measure the quality of the educational programmes and will therefore measure the quality of the teaching of the staff. The follow up of these investigations are supervised by the Dean who takes action if necessary. In addition, individual lecturers can evaluate their own course on a more regular basis and the PTC can take the initiative in the evaluation of the entire programme. Aspect 5.1. Evaluation of the results The assessment panel assesses the aspect ‘evaluation of the results’ of the Master of European Politics and Policies as satisfactory The quality of the curriculum and the programme as a whole of MEPP is mainly guarded by the PTC and its Steering Committee. Yearly, in addition to the course evaluations that ought to be exercised once the new courses evaluation system will be operational, MEPP conducts a survey among the students addressing amongst others the organisation of the programme, the general curriculum, the extra-curricular activities. In the time in between the two systems, many (but not all) of the lecturers of MEPP conduct a systematic evaluation about their teaching of each individual course. In addition to these instruments, good informal contact between the teaching staff and the students, as well as the good functioning of the PTC and its student representation provide additional input for the evaluation of the programme as a whole and the individual courses in particular. In particular, the students commented during the interviews that it is remarkable that the majority of the teaching staff is really pro-active and eager to find out how their teaching is received by the students.
180 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
The assessment panel appreciates the dual nature of the evaluations (both at the level of the programme and at course level). The assessment panel appreciates that in between the two institutional wide instruments for course evaluations, the majority of the staff conducts systematic course evaluations. Nevertheless, it is – in its view – important for the quality control of the programme as a whole that all lecturers subject themselves to systematic course evaluations, whether it is imposed institutionally or left to the initiative of the individual lecturer, or agreed upon in the PTC. The assessment panel therefore strongly urges all of the academic staff to conduct yearly evaluations of the results of their teaching with respect to the quality control of the programme as a whole and reminds them of their responsibility in this respect and draws attention to their being a part of a larger system, as outlined earlier in this report. The self-evaluation report of MEPP has an overall good quality, providing consistent descriptions and evidence for the functioning of the programme and a critical weaknesses and strengths analysis of the programme. The assessment panel remarks that the self-evaluation report has been written with an open mind. The interviews were held in a very friendly and open atmosphere and provided the assessment panel with good additional insights and information to establish a clear opinion about the programme. Aspect 5.2. Measures to effect improvement The assessment panel assesses the aspect ‘measures to effect improvement’ of the Master of European Politics and Policies as good With the preparation of the Bachelor-Master reform at the K.U.Leuven, the Academic Council requested a thorough evaluation of all educational programmes, including EMPA. This task was taken as an opportunity to evaluate, update and broaden the programme and to better align it with the research profile of the Institute for International and European Policy (IIEP) and the Public Management Institute (IO). As at that time, the Master of Arts in European Studies (offered at the Arts Faculty) opted for a clear interdisciplinary approach, there was room to create a specific European-oriented political science programme, having a strong emphasis on public administration. Along with this restructuring of the curriculum of EMPA and the involvement of a larger number of teaching staff, the programme was renamed in 2003 into ‘the Master of European Politics and Policies’. The assessment panel is of the opinion that the niche in which MEPP is developed is well chosen and more in line with nowadays EU needs and reality. In 2005 MEPP was assessed and accredited by the European Association for Public Administration Accreditation (EAPAA). The feedback given by the EAPAA Evaluation Committee resulted into minor reforms, especially with regard to the mission statement, which has been reformulated in terms of a stronger emphasis on the primarily academic orientation of the programme, though still permanently taking into Katholieke Universiteit Leuven 181 Deel 2
account the professional training purposes. The assessment panel evaluates the follow-up of the recommendations, made by the previous external quality control exercises, as appropriate. The assessment panel’s opinion in this respect is reflected in the various points of the present report. The alumni proposed, with respect to the one-year duration of the programme and the high workload, to organise the programme as a two year programme, have students follow the introductory courses in the first year, then programme a six months internship an afterwards have the students come back to the university to finish the programme and write the Master’s thesis. The assessment committee does not know whether the actual proposal is feasible within the legal regulations, but finds interesting from this proposal the rigorous demand from the alumni for a significant professional experience in a real-life setting, without a reduction of the academic orientation of the programme as a whole. Aspect 5.3. Involvement of staff, students, alumni and the professional field The assessment panel assesses the aspect ‘involvement of staff, students, alumni and the professional field’ of the Master of European Politics and Policies as satisfactory The assessment panel is of the opinion that the involvement of the students is rather good, given the good informal contacts and the (intended) systematic evaluation of the individual courses and that the staff (academic and administrative) are dedicated and highly committed to the MEPP programme. The contacts with the professional field are informal and are to be found in the valuable contacts of the academic staff with the non-academic professional field. In summary, the informal contacts of the academic staff with the professional field function quite well through their international networks, but are – in the opinion of the assessment panel – too informal and empirical to be guaranteed for the future. Currently there is no alumni association for the MEPP programme. The assessment panel suggests that the programme directors should support the founding of one, given the value of such an organisation for both the (former) students and the programme. The assessment panel is further of the opinion that the alumni should be better heard in curriculum discussions as their contribution (feedback given in the evaluation surveys) is rather weak. The alumni for instance outlined that the first semester for EU-members is too light, that the programme is not up to speed with the requirements that are set for its graduates once they enter the professional field, at least not for the EU-members. The assessment panel takes these remarks seriously and links these with its finding that currently the professional field (apart from the partners in the network) are not involved in curriculum debates and that this might be one of the major points in the programme that emphasises its professional next
182 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
to its academic orientation. Therefore the assessment panel suggests a more formally structured representation of all stakeholders in the curriculum debate would be highly beneficial for the programme.
General conclusion related to theme 5: Internal Quality Assurance As the aspects that contribute to the theme ‘internal quality assurance’ are scored at least as satisfactory, the assessment panel has a positive opinion about the theme ‘internal quality assurance’ of the Master of European Politics and Policies.
Theme 6:
Results
Aspect 6.1. Level that has been achieved The assessment panel assesses the level that has been achieved of the Master of European Politics and Policies as good The assessment panel finds that the aims and objectives of MEPP are indeed realised and that the Master’s theses have a very good quality. Students have good opportunities to attain the objectives of the programme and it is possible to graduate in the time foreseen. The graduates are being well prepared to enter the professional field. They find employment in a variety of sectors and engage in a wide range of occupations. The curriculum is generally perceived by the students as providing them with a comprehensive understanding of public administration and governance and with good insight in the policy process of the European Union. The alumni commented during the interviews that the programme is helpful for their career, as it contributes to their mastery of the discipline. Some Belgian alumni further commented that for EU-students, the programme might not be as rewarding, compared to their nonEuropean colleagues, because international organisations tend to contract an international staff, rather than local citizens. The assessment panel refers to the doubledual nature of the student population at the intake and suggests that the programme directors consider this when they debate the distinct profile of the programme with respect to the intended student population and the focus of the curriculum. Aspect 6.2. Study progress The assessment panel assesses the aspect ‘results of teaching’ of the Master of European Politics and Policies as satisfactory A selection of MEPP students (in 2004-2005 and in 2005-2006) and alumni (in 2003-2004 and in 2004-2005) evaluated the programme by means of their appreciation for the aims and objectives for the programme (at the cognitive level, the skills level and the attitudes level). The results indicate that the majority of the surKatholieke Universiteit Leuven 183 Deel 2
veyed audience has a positive or very positive appreciation for the development of the comparative aspect in the programme, for their mastery of the policy processes in the European Union, for the comprehension of public administration and gover nance, for the opportunities offered in the programme to develop adequate communicative and verbal skills and for their mastery of writing skills. The assessment panel appreciates that the programme has developed an instrument that considers various aspects in evaluating the students’ appreciation for the programme, but misses a real strategy with respect to the target figures that the programme aims to achieve. The assessment panel is of the opinion that this kind of analysis is useful to further improve the merits of the programme and suggests conducting these kinds of evaluations on a regular basis. The assessment panel suggests to further developing this analysis with real target figures and an associated strategy. Graph 2 presents the success rate1 for the Master of European Politics and Policies since 1996-1997 (period 1996-1997 – 2005-2006).
Graph 2: Success rate of the students of the Master of European Politics and Policies, Katholieke Universiteit Leuven, (expressed in percentage), (period 1996-1997 – 2005-2006).
1 | The success rate is defined as the percentage of students passing in one academic year for the Advanced Master’s programme of 60 ECTS (which is taught in one academic year).
184 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Averaged over the last 10 years, 59 % of the entire student population in MEPP obtained their degree in one year. The average study duration, as stated in the selfevaluation report is 1 year and 2 months over the last 10 years. The assessment panel describes these averages as reasonably good results, given the growing tendency of postponement for the Master’s thesis, and the rather low overall duration of the programme for students who do not succeed the first time. Nevertheless, the diminishing trend since 1999 of the success rate leaves the question about the results achieved by the programme unanswered. The assessment panel expects better results for the future as the programme will conduct a more severe screening at the intake and it strongly suggests organising a drop-out analysis on a regular basis in order to better understand the reasons for students dropping out from the programme.
General conclusion related to theme 6: Results The Master of European Politics and Policies Since both aspects contributing to the theme results’ are scored at least as satisfactory for the Master of European Politics and Policies as, the assessment panel has a positive opinion about the results of the Master of European Politics and Policies.
Katholieke Universiteit Leuven 185 Deel 2
General opinion of the assessment panel The Master of European Politics and Policies The committee evaluates the Master of European Politics and Policies as having good generic quality elements and expresses a positive final opinion since the different criteria of the six themes from the accreditation framework are satisfied.
With regard to improvements to be made to the programme, the assessment panel raises the following suggestions for change The Master of European Politics and Policies Curriculum - integrate a course on ‘Constitutional Law of the European Union’ in the compulsory courses of the programme; - integrate the ‘free list of electives’ in the list of electives from which students have to take a minimal ECTS of courses; - consider the overlap between the ‘Research Seminar’ and the ‘Academic English’ course and investigate whether repetitions can be omitted and similar tasks could be better explained to the students; - conduct systematic study time measurements and act consistently with respect to the outcomes; - improve the feedback about the students’ assignments and papers. Staff - increase the number of the academic staff members associated with the programme; - have the individual teachers share the teacher evaluations with the responsible bodies in order to safeguard the quality of the programme while a new teacher evaluation system is being developed. Services - reserve a common room for the students in the programme (e.g. at the premises of the institute) to accommodate group work or further discussions about course related issues and to facilitate informal contacts of the students.
186 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Internal quality assurance - perform a quantitative analysis of the workload on a regular basis; - adopt an operational (institutional) system for course evaluations, be it imposed at the institutional level or initiated by the individual lecturers; - more formally involve all stakeholders (students, alumni and professional field) in curriculum discussions for the programme. Results - develop a policy with respect to target figures.
Katholieke Universiteit Leuven 187 Deel 2
IV
Universiteit Gent Bachelor Politieke Wetenschappen Master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Nationale Politiek Master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek Master EU-studies
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Politieke Wetenschappen met haar afstudeerrichtingen Nationale Politiek en Internationale Politiek en de masteropleiding EU-studies. De Commissie bezocht de opleidingen van 18 tot en met 20 april 2007. De masteropleiding Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Nationale Politiek vindt haar wortels in de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen, optie Belgische politiek. De masteropleidingen Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek en EU-studies stoelen op de optie Internationale politiek van diezelfde licentie-opleiding in de Politieke Wetenschappen. Ten tijde van de visitatie liep het derde bachelorjaar voor de eerste keer. De masteropleidingen worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en - bij extrapolatie - op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de bachelor- en vroegere kandidatuur- en de uitdovende licentiaatsopleiding werden in rekening gebracht. Als voorafname op de onderstaande bespreking, stelt de Commissie spijtig genoeg vast en betreurt ze het dat het schrijven van het zelfevaluatierapport niet is uitgemond in een collectief leermoment maar werd beschouwd als een formele procedure. Universiteit Gent 189 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen: Competenties in de Politieke Wetenschappen en aanverwante wetenschappen: - kernbegrippen en basisconcepten van de politieke wetenschappen (politiek, macht, ideologie, belangen, staat, democratie, …) correct hanteren; - actuele evoluties en recente theorievorming kunnen verbinden met de voornaamste politieke verklaringsmodellen, politieke processen, grenzen, historische ontwikkelingen en de klassiekers van de politieke wetenschappen; - kennis hebben van de Belgische, Europese en internationale politieke ontwikkelingen, hun geschiedenis, ontstaan en actuele ontwikkelingen; - kennis hebben van de lokale politiek of van politiek in de derde wereld; - de basisbeginselen van de randwetenschappen (recht, psychologie, sociologie, communicatiewetenschappen, economie) kennen en hun relevantie voor de politieke wetenschappen kunnen duiden; - kennis hebben van methoden en technieken voor wetenschappelijk onderzoek, data-analyse en wetenschappelijke theorievorming; - internationale vakliteratuur kunnen identificeren, naar waarden schatten en begrijpen. Wetenschappelijke competenties: - hedendaagse maatschappelijke situaties en ontwikkelingen kritisch kunnen analyseren en kunnen vertalen naar politicologische vraagstellingen; - een probleemstelling, onderzoeksvragen en hypotheses helder kunnen formuleren; - de belangrijkste methoden van kwantitatief en kwalitatief sociaal-wetenschappelijk onderzoek verantwoord kunnen toepassen en kritisch evalueren; - de courante analysetechnieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek adequaat kunnen toepassen en de resultaten ervan correct kunnen evalueren; - een onderzoeksproject kunnen voorbereiden en opzetten. Intellectuele competenties: - analytisch en probleemoplossend kunnen denken over politieke problemen; - een oordeel kunnen vormen op basis van bestaande politiek-wetenschappelijke theorieën; - een kritische houding hebben die getuigt van inlevingsvermogen, leergierigheid, gerichtheid op actualiteit, een constructieve houding tegenover feedback en bereidheid tot zelfstudie.
190 Universiteit Gent Deel 2
Competenties in samenwerken en communiceren: - behoorlijk schriftelijk kunnen rapporteren over sociaal-wetenschappelijke ideeën, problemen, oplossingen en (eigen) standpunten; - een heldere mondelinge uiteenzetting over een sociaal-wetenschappelijk onderwerp kunnen geven en kunnen deelnemen aan discussies; - zelfstandig en in team kunnen werken. Maatschappelijke competenties: - beleidsrelevantie en -implicaties van politieke kennis en handelen kunnen benaderen; - inzicht hebben in de maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden van politicologen. Beroepsspecifieke competentie: - verder studie- of beroepsmogelijkheden weloverwogen kunnen kiezen en zelfstandig kunnen functioneren in een werkdomein dat deels geavanceerd is. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleidingen Politieke Wetenschappen en EU-studies: Competenties in de Politieke Wetenschappen, de EU-studies en aanverwante weten schappen: - gevorderd inzicht in het politieke begrippenkader kunnen aanwenden om nieuwe en complexe ideeën te analyseren en te evalueren; - nieuwe en complexe politieke ideeën kritisch kunnen analyseren vanuit politieke theoretische kaders, maatschappelijke visies, ethische opvattingen en internationale ontwikkelingen; - inzichten in de Belgische, Europese en internationale politieke geschiedenis en actualiteit kritisch kunnen hanteren bij de analyse van complexe problemen en beleidssuggesties kunnen leveren; - lokale politiek, politiek in de derde wereld, internationale politiek en/of Europese politiek kritisch benaderen; - de houding hebben om basiskennis van de randwetenschappen bij de professionele activiteiten of onderzoek origineel te gebruiken (interdisciplinariteit) - de houding hebben sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethodologie bij professionele activiteiten of onderzoek origineel aan te wenden; - algemeen inzicht hebben in het literaire vakgebied en bronnen origineel kunnen gebruiken. Wetenschappelijke competenties: - hedendaagse maatschappelijke situaties en ontwikkelingen kritisch kunnen analyseren en duiden vanuit een politiek-wetenschappelijk perspectief, en deze kunnen vertalen naar een onderzoeksopzet; Universiteit Gent 191 Deel 2
- een relevant en samenhangend politiek-wetenschappelijk onderzoeksdesign kunnen uitschrijven; - zelfstandig passende methoden van kwalitatief en kwantitatief onderzoek kunnen selecteren, verantwoord gebruiken en kritisch evalueren; - zelfstandig passende analysetechnieken kunnen selecteren, uitvoeren en de resul taten hiervan kritisch kunnen interpreteren; - eigen onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren. Intellectuele competenties: - zelfstandig dynamieken, processen of recurrenties kunnen achterhalen in complexe politieke situaties; - waardebewust en genuanceerd kunnen oordelen over politieke kwesties; - een reflexief-kritische en integere houding hebben die getuigt van wetenschappelijke politieke nieuwsgierigheid, pluralisme en een ingesteldheid tot levenslang leren. Competenties in samenwerken en communiceren: - eigen politiek-wetenschappelijk onderzoek kunnen neerschrijven in een kwaliteitsvol rapport of eindwerk; - eigen politiek-wetenschappelijk onderzoek kunnen presenteren en verantwoorden aan experts en niet-deskundigen; - afhankelijk van de situatie gepast inspirerend, adviserend of gezaghebbend kunnen communiceren, samenwerken en handelen. Maatschappelijke competenties: - actuele maatschappelijke problemen, hedendaagse of modieuze opvattingen, populaire theoriegolven, het beleid en politiek gebeuren met de nodige kritische zin en historische achtergrond kunnen benaderen en inschatten; - deontologisch verantwoord durven bijdragen aan politiek in de breedste zin. Beroepsspecifieke competenties: - in een verscheidenheid van multidisciplinaire gespecialiseerde beroepssituaties zelfstandig kunnen functioneren; - zelfstandig sociaal-wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten en zich kunnen inpassen in een groep die politiek-wetenschappelijk onderzoek verricht.
192 Universiteit Gent Deel 2
1.1. Niveau en oriëntatie Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen goed geformuleerd en van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene competenties, zoals het ontwikkelen van een denk- en redeneervaardigheid, van het vermogen tot kritische reflectie en van mondelinge en schriftelijke vaardigheden. Ook aan algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het ontwikkelen van een onderzoekshouding, van kennis en van toepassing van onderzoeksmethoden en -technieken wordt goed aandacht besteed. Ten slotte focussen de doelen op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, met inbegrip van de nieuwe ontwikkelingen, de structuur van de politieke wetenschappen en de samenhang van deze vakgebieden met andere menswetenschappen. Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als voldoende voor de beide afstudeerrichtingen van de master Politieke Wetenschappen en de master EUstudies. De Commissie meent dat de doelen stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na. Ook de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van zelfstandig onderzoek zijn goed uitgewerkt. Minder opgetogen is de Commissie over het uitwerken van de doelen met betrekking tot het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire kennis. De Commissie vindt dat de eigenheid van de twee masteropleidingen en de twee afstudeerrichtingen binnen de master Politieke Wetenschappen te weinig tot uiting komt, wat de transparantie niet ten goede komt. Ze adviseert de opleidingsverantwoordelijken om voor elke opleiding en afstudeerrichting eigen doelstellingen uit te werken.
Universiteit Gent 193 Deel 2
1.2. Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De Commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties ontleend zijn aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Bij het opstellen van de doelstellingen werd er rekening gehouden met de internationale standaarden maar de benchmarking zou in het zelfevaluatierapport meer expliciet tot uiting mogen komen. Onvoldoende duidelijk voor de Commissie is hoe in de doelstellingen rekening is gehouden met de wensen en behoeften van het beroepenveld. De opleidingsverantwoordelijken hebben gekozen voor een opleiding met een brede algemene vorming in de politieke wetenschappen met veel aandacht voor de randwetenschappen. Specifiek wenst de UGent met haar opleidingen in de Politieke Wetenschappen de klemtoon te leggen op de politieke praktijk en maatschappelijke realiteiten, de longitudinaal historische dimensie en de multidisciplinariteit. Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende voor de master Politieke Wetenschappen en haar twee afstudeerrichtingen en de master EU-studies. De Commissie meent dat de doelstellingen van de master in de Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Nationale Politiek, de master Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek en de master EU-studies goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De doelstellingen voldoen zeker aan de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft vastgelegd. De Commissie waardeert de benchmarking die voor de beide masteropleidingen, inclusief de afstudeerrichtingen, in het zelfevaluatierapport is beschreven. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline geformuleerd zijn en stroken met de internationale wetenschapsbeoefening. De Commissie wenst hier te herhalen dat ze vindt dat de eigenheid van de twee masteropleidingen en de twee afstudeerrichtingen binnen de master Politieke Wetenschappen te weinig tot uiting komt, wat de transparantie niet bevordert. Binnen de gekozen niche leggen de Gentse masteropleidingen de klemtoon op de politieke praktijk en maatschappelijke realiteiten, de longitudinaal historische dimensie en de multidisciplinariteit. Met de noden van het beroepenveld is bij de opmaak van de doelstellingen rekening gehouden, al is een expliciete toetsing niet gebeurd.
194 Universiteit Gent Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘Niveau en oriëntatie’ en ‘Domeinspecifieke eisen’ voor alle opleidingen en afstudeerrichtingen als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘doelstellingen’ voor alle opleidingen en afstudeerrichtingen een gunstige beoordeling.
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Politieke Wetenschappen Het programma van het eerste jaar is nagenoeg identiek aan dat van de eerste bache lor Sociologie of Communicatiewetenschappen. Het bestaat uit vier opleidingsonderdelen die de student initiëren in de aanverwante disciplines recht, psychologie, sociologie en communicatiewetenschappen, twee methodologische opleidingsonderdelen (Statistiek en Methodologie van de Sociale Wetenschappen), De politieke wetenschap komt vooral aan bod in het opleidingsonderdeel ‘Politicologie’. De historische dimensie wordt behandeld in de opleidingsonderdelen ‘Geschiedenis van België in de wereld’, ‘Hedendaagse Internationale Politieke Geschiedenis’ en ‘Sociale en politieke leerstelsels’. Alle opleidingsonderdelen nemen 6 studiepunten in beslag. In het tweede jaar maken de studenten kennis met de verschillende disciplines die later in de master ook afstudeerrichtingen worden: Europese politiek, politiek van de derde wereld, Belgische politiek en internationale politiek. Het gaat om de opleidingsonderdelen ‘Europese politieke integratie I’, Structuur en conflict in de Derde Wereld’, ‘Interne Belgische politiek’ en ‘Internationale politiek na 1945’. Aandacht voor wetenschappelijke vaardigheden is er in de opleidingsonderdelen ‘Werkcollege politieke wetenschappen’ en ‘Politiek wetenschappelijk onderzoek’. Het opleidingsonderdeel ‘Politieke besluitvorming’ beoogt inzicht te bieden in het politieke proces. In het verplichte pakket horen ten slotte ook nog twee verbredende opleidingsonderdelen thuis: ‘Economie’ en ‘Belgisch publiekrecht’. Met uitzondering van het ‘Politiek wetenschappelijk onderzoek’ (7 SP) nemen alle opleidingsonderdelen 6 studiepunten in beslag. De studenten kiezen in het tweede jaar ook nog een opleidingsonderdeel (5 SP) uit het eerste of tweede bachelorjaar van een opleidingsprogramma aan de UGent. Het derde jaar bestaat uit de algemene opleidingsonderdelen (elk 5 SP) ‘Politieke psychologie’, ‘Politieke economie’, ‘Politieke filosofie’ en ‘Vergelijkende studie van politieke stelsels’. De studenten kiezen vervolgens voor de major Belgische Politiek of de major Internationale Politiek. De major Belgische Politiek omvat de opleidingsonderdelen ‘Lokale politiek’ (6 SP), ‘Beleidsvraagstukken van de Belgische politiek’ (6 SP), ‘Politicologie II’ (6 SP) en ‘Stage en bachelorpaper’ (17 SP). De major InternaUniversiteit Gent 195 Deel 2
tionale Politiek omvat de opleidingsonderdelen ‘Theorie van de internationale betrekkingen’ (6 SP), ‘Internationale ontwikkelingssamenwerking’ (6 SP), ‘Internationaal publiekrecht’ (6 SP), ‘Europese politieke integratie II’ (6 SP) en ‘Bachelorpaper’ (11 SP). Ten slotte nemen de studenten nog één keuze-opleidingsonderdeel (5 SP) uit het tweede of derde jaar van een bacheloropleiding aan de UGent. Beschrijving van het masterprogramma in de Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek Op het programma staan vier verplichte opleidingsonderdelen (elk 6 SP): ‘Buitenlands beleid in België’, ‘Besluitvorming in de Europese Unie’, ‘Langetermijnontwikkelingen in de Wereldpolitiek’ en ‘Actuele vraagstukken van de Derde Wereld’. Vervolgens kiezen de studenten drie opleidingsonderdelen uit de module Internationale Diplomatie en Global governance of de module Derde Wereld. De eerste module omvat de opleidingsonderdelen ‘Mondialisering en Global governance’ (5 SP), ‘Diplomatiek recht en multilaterale onderhandelingstechnieken’ (5 SP), ‘Europees extern beleid’ (6 SP), ‘Actuele vraagstukken van de Europese Unie-politiek’ (6 SP) en ‘Internationale economische betrekkingen’ (6 SP). De tweede module omvat de opleidingsonderdelen ‘Internationale economische betrekkingen’ (6 SP), ‘Area studie: politieke problemen van Azië’ (6 SP), ‘Area studie: politieke problemen van de Maghreb’ (6 SP), ‘Area studie: politieke problemen van de Mashrek’ (6 SP), ‘Area studie: politieke problemen van Sub-Sahara Afrika’ (6 SP), ‘Area studie: politieke problemen van Latijns-Amerika’ (6 SP) en ‘Recht en instellingen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika’ (5 SP). De masterproef neemt 20 studiepunten in beslag. Beschrijving van het masterprogramma in de Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Nationale Politiek Het programma bestaat uit de verplichte opleidingsonderdelen ‘Buitenlands beleid in België’ (6 SP), ‘Besluitvorming in de Europese Unie’ (6 SP), ‘Politiek en media’ (7 SP), ‘Vergelijkende lokale politiek’ (5 SP), ‘Belgisch federalisme’ (5 SP) en ‘Belgische politieke economie’ (6 SP). Vervolgens nemen de studenten één opleidingsonderdeel (5 SP) uit de volgende lijst: ‘Actuele vraagstukken van de Europese Uniepolitiek’, ‘Langetermijnontwikkelingen in de wereldpolitiek’, ‘Actuele vraagstukken van de Derde Wereld’, ‘Politieke en institutionele geschiedenis: moderne en hedendaagse tijd’, ‘Hedendaagse economische en sociale geschiedenis’, ‘Sociale verandering’, ‘Sociale ongelijkheid’, ‘Sociaal-economisch beleid’, ‘Begrotingsbeleid’ en ‘Recht inzake lokale besturen’. De masterproef neemt 20 studiepunten in beslag. Beschrijving van het masterprogramma EU-studies Het verplichte pakket omvat de opleidingsonderdelen (elk 6 SP) ‘Langetermijnontwikkelingen in de wereldpolitiek’, ‘Actuele vraagstukken van de Europese Uniepolitiek’, ‘Besluitvorming in de Europese Unie’, ‘Theorie van de Europese integratie’ en ‘ Europees extern beleid’.Via de minor ‘Gespecialiseerde EU-vraagstukken’
196 Universiteit Gent Deel 2
kunnen de studenten de EU-studies verder uitdiepen. De studenten kunnen er evenwel ook voor opteren om opleidingsonderdelen te volgen uit de Belgische of internationale politiek via de desbetreffende minoren. De studenten kiezen twee opleidingsonderdelen uit eenzelfde minor. Onder de minor ‘Gespecialiseerde EUvraagstukken’ ressorteren de opleidingsonderdelen (elk 5 SP) ‘Europees beleid inzake justitie en binnenlandse zaken’, ‘Europese economische integratie’, ‘Europese veiligheidsvraagstukken’, ‘Gemeenschappelijk buitenlands beleid van de Europese Unie’, ‘EU-recht en -instellingen’, ‘Werkcollege over besluitvorming in de Europese instellingen’, ‘EU-uitbreiding en nabuurschapsbeleid’, en ‘Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid’. De minor ‘Belgische politiek’ omvat de opleidingsonderdelen ‘Politiek en media’ (7 SP), ‘Vergelijkende lokale politiek’ (5 SP), ‘Belgisch federalisme’ (5 SP), ‘Belgische politieke economie’ (6 SP), en ‘Buitenlands beleid in België’ (6 SP). De minor ‘Internationale Politiek’ clustert de opleidingsonderdelen ‘Buitenlands beleid in België’ (6 SP), ‘Actuele vraagstukken van de Derde Wereld’ (6 SP) en ‘Mondialisering en global governance’ (5 SP). De studenten uit deze opleiding kunnen ook opteren voor de minor ‘Erasmus’ (minstens 15 SP) en zo een deel van hun studies in het buitenland doorbrengen. De masterproef neemt ook in deze opleiding 20 studiepunten in beslag. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie is van oordeel dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. De geformuleerde competenties in de politieke en aanverwante wetenschappen komen aan bod in het programma. Hierbij meent de Commissie dat er aan de samenhang tussen de eigen discipline en de aanverwante disciplines in het eerste jaar voldoende aandacht wordt besteed. De Commissie waardeert in het bijzonder de projectweek, waarbij een thema wordt geselecteerd dat vervolgens in alle hoorcolleges centraal staat en vanuit de verschillende disciplines benaderd wordt. Bij de hoorcolleges horen een aantal workshops waarbij er met de studenten interactief wordt ingegaan op de thematiek vanuit verschillende invalshoeken. Ook de geformuleerde wetenschappelijke en intellectuele competenties evenals de competenties in samenwerken en communiceren worden in het programma gerealiseerd. Het programma biedt de studenten volgens de Commissie dan ook de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Wel is de vertaling van de doelstellingen van de opleiding in de eindcompetenties van de verschillende opleidingsonderdelen naar de mening van de ComUniversiteit Gent 197 Deel 2
missie voor sommige opleidingsonderdelen weinig realistisch verlopen. Sommige opleidingsonderdelen hebben de ambitie maar liefst 19 verschillende competenties te realiseren, wat volgens de Commissie niet haalbaar is. Ze beveelt de lesgevers en de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om die toewijzing van competenties opnieuw te bekijken. Deze vormen namelijk ook de basis voor de beoordeling van de studenten. In het kader van het verbeterperspectief suggereert de Commissie om meer aandacht te besteden aan het gebruik van vreemde talen in de opleiding. Er zouden meer teksten in het Engels en het Frans mogen worden aangeboden. Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed voor de masteropleiding en haar beide afstudeerrichtingen. De Commissie is van mening dat beide afstudeerrichtingen van het programma een adequate concretisering zijn van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van de opleidingsonderdelen, zij het dat die toewijzing van competenties voor sommige opleidingsonderdelen weinig realistisch is verlopen. De inhoud van het programma stelt de studenten zeer zeker in staat om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De beoogde competenties van beide afstudeerrichtingen komen doorheen het programma goed aan bod. Het onderwijs streeft naar kritische analyse en duiding van nationale en internationale ontwikkelingen vanuit een politiek-wetenschappelijk perspectief, gebaseerd op historische inzichten, op het gebruik van originele bronnen en op hanteren van de literatuur uit het vakgebied. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie wel aan om meer aandacht te besteden aan Franstalige wetenschappelijke literatuur. Voor de afstudeerrichting Nationale Politiek suggereert ze om zelfs een opleidingsonderdeel volledig in het Frans te doceren. Ze meent tevens dat het invoeren van een opleidingsonderdeel ‘Vergelijkend federalisme’ een meerwaarde voor deze afstudeerrichting zou betekenen. Met betrekking tot de afstudeerrichting Internationale Politiek stelt de Commissie vast dat wie kiest voor de module Internationale Diplomatie en Global Governance een grote overlap met het masterprogramma EU-studies kan realiseren. De Commissie vindt dit weinig transparant en meent dat het profiel van deze afstudeerrichting aangescherpt moet worden. Ten slotte meent de Commissie dat het een verrijking voor de afstudeerrichtingen zou zijn, moesten er structurele initiatieven met betrekking tot de internationalisering van het programma genomen worden. De internationalisering van het pro-
198 Universiteit Gent Deel 2
gramma is tot nog toe te zeer gebaseerd op individuele initiatieven, zoals het eenmalig uitnodigen van een gastprofessor of een expert. Master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De Commissie is van oordeel dat de opleidingsverantwoordelijken er uitstekend in geslaagd zijn om de twee onderzoeksvelden die door het Centrum voor EU-studies zijn uitgebouwd, namelijk Europese besluitvormingsprocessen en de ‘zachte’ dimensie van het Europese optreden in de wereld, centraal te stellen in de opleiding en er hierdoor een specifiek cachet aan te geven. Die aanpak van EU-studies leverde het Centrum ook internationale erkenning op: de Europese Commissie verleende het centrum het kwaliteitslabel ‘Jean Monnet European Centre of Excellence’. De vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van de opleidingsonderdelen is ook adequaat. De Commissie ervan overtuigd dat de inhoud van het programma de studenten zeer goed de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het onderwijs is gericht op kritische analyse en duiding, op het opzetten van een politiek-wetenschappelijk onderzoeksdesign, het leren selecteren van analysetechnieken en het interpreteren van onderzoeksresultaten, en het op een gevorderd niveau leren debatteren over EU-gerelateerde kwesties. Het programma ontbeert wel een volgens de Commissie noodzakelijk opleidingsonderdeel ‘Europees Recht’. De Commissie waardeert de minor ‘Erasmus’ die in het programma is ingebracht, evenals het feit dat één opleidingsonderdeel in het Engels wordt aangeboden. Ze moedigt de opleidingsverantwoordelijken aan om, binnen het decretale kader, ook nog andere opleidingsonderdelen in een andere taal aan te bieden. Ten slotte meent de Commissie dat het een verrijking zou zijn, moesten er structurele initiatieven met betrekking tot de internationalisering van het programma genomen worden. De internationalisering van het programma is tot nog toe gebaseerd op individuele initiatieven, zoals het eenmalig uitnodigen van een gastprofessor of een expert, een uitzondering niet te na gesproken.
Universiteit Gent 199 Deel 2
2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als goed. Er is een ruime aandacht voor kennisontwikkeling in het programma. In de opleiding is er ook een goede aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende vaardigheden. In de eerste bachelor maken de studenten kennis met een aantal onderzoeksmethoden en -technieken. In de tweede bachelor gaan ze dieper in op kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodes en worden de studenten verondersteld om zelf op beperkte schaal te participeren aan onderzoeken en onderzoeken zelf op te zetten. Binnen het kader van het opleidingsonderdeel ‘Werkcollege politieke wetenschappen’ moeten verschillende onderzoekstaken worden uitgevoerd. In de bachelorpaper (derde jaar) ontwerpen de studenten ten slotte zelf een onderzoeksvoorstel. Het onderwijs sluit ook in goede mate aan op de recente ontwikkelingen in het eigen wetenschapsgebied. De lesgevers zijn actieve onderzoekers die hun studenten doorheen de opleiding met het proces van kennisopbouw confronteren. De Commissie apprecieert de stage die er in de optie ‘Belgische Politiek’ is ingebouwd. Ze zou het wenselijk vinden, mocht die stage ook ingebouwd worden in de optie ‘Internationale Politiek’. Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed voor beide afstudeerrichtingen. De Commissie vindt dat er in het programma een zeer goede aandacht is voor kennisontwikkeling en dat het uitstekend aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en bijhorende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen. De afstudeerrichtingen zijn zeer goed ingebed in de onderzoekseenheden, namelijk het Centrum voor Lokale Politiek, het Instituut voor Politieke Besluitvorming en Conflictmanagement, het Centrum voor EU-studies en de onderzoeksgroep Global Governance. Vanuit die onderzoeksgroepen worden de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied teruggekoppeld naar het onderwijs.
200 Universiteit Gent Deel 2
Master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. Er is in het programma een ruime aandacht voor kennisontwikkeling, een kennisontwikkeling die ook aansluit bij de meest recente academische ontwikkelingen en gestoeld is op de onderzoeksexpertise van het Centrum voor EU-studies. Er is een grote aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende onderzoeksvaardigheden. Zo wordt er in het verplichte opleidingsonderdeel ‘Theorie van de Europese Integratie’ verwacht dat de studenten een politiek-wetenschappelijk onderzoeksdesign kunnen uitschrijven, het opleidingsonderdeel ‘Langetermijnontwikkelingen in de wereldpolitiek’ behandelt onder meer het selecteren van analysetechnieken en het interpreteren van onderzoeksresultaten. Ten slotte heeft het programma ook aandacht voor de beroepspraktijk, onder meer via een bijzondere les waarin studenten kennismaken met de beroepsmogelijkheden in de Europese instellingen. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie meent dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: de studenten een brede vorming in de politieke wetenschappen, met veel aandacht voor de randwetenschappen, wat zorgt voor een goede sequentiële opbouw en horizontale samenhang. De docenten overleggen in de opleidingscommissie regelmatig over het programma en trachten hun opleidingsonderdelen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De Commissie meent voorts dat er met de majors Belgische en Internationale politiek degelijk gestructureerde opties zijn die goed aansluiten op het verplichte pakket. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie om in de methodologische opleidingsonderdelen meer aandacht te besteden aan de toepassing van de methodologie.
Universiteit Gent 201 Deel 2
Master in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed voor beide afstudeerrichtingen. De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van beide afstudeerrichtingen van het programma in orde is. Achter de invulling van beide afstudeerrichtingen steekt een duidelijke visie:de student brengen tot een gevorderd niveau van competenties in het gekozen domein van de politieke wetenschappen. De afstudeerrichtingen zijn goed gestructureerd. Binnen de afstudeerrichtingen is er volgens de Commissie ook een goede verhouding tussen enerzijds keuzevrijheid en anderzijds trajectcoherentie. De Commissie stelt vast dat in beide afstudeerrichtingen veel opleidingsonderdelen toegeleverd worden door andere vakgroepen, en dat er overlapping is tussen bepaalde opleidingsonderdelen. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om de samenhang van die opleidingsonderdelen in relatie tot het programma goed te bewaken. Master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma een goede inhoudelijke samenhang heeft. De basis wordt gevormd door een verplicht pakket van gevorderde opleidingsonderdelen waarbij de competenties in de EU-studies centraal staan. Vervolgens kunnen de studenten zich verder verdiepen in de EU-studies via de minor ‘Gespecialiseerde EU-vraagstukken’ of zich eerder verbreden via de minoren ‘Belgische Politiek’ of ‘Internationale Politiek’. De minoren zijn volgens de Commissie goed gestructureerde pakketten en de opleiding biedt voldoende keuzevrijheid zonder daarbij de trajectcoherentie uit het oog te verliezen. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleidingen ten minsten 60 studiepunten. 2.5. Studietijd Uit de studietijdmeting die in 2004-2005 werd uitgevoerd voor het eerste bachelorjaar, de tweede kandidatuur, en de eerste en de tweede licentie blijkt dat in alle jaren, uitgezonderd de tweede kandidatuur, de studenten minder tijd dan begroot aan hun studie besteden. Uit de studentenenquête die door de opleidingsverantwoor-
202 Universiteit Gent Deel 2
delijken werd uitgevoerd in het voorjaar 2006 komt naar voren dat de helft van de studenten uit het eerste jaar de studiebelasting goed vindt, de andere helft vindt ze zwaar. In het tweede bachelorjaar stijgt het aantal studenten dat de studiebelasting goed vindt tot 64 procent, een kwart vindt ze te zwaar. In de eerste licentie (beide opties) en in de tweede licentie, optie Internationale politiek is de groep studenten die de studielast zwaar of licht vindt even groot (18 %-23 %). Alleen in de tweede licentie, optie Belgische politiek zijn er duidelijk meer studenten die de studielast licht vinden: 26 versus 11 procent. Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. De Commissie stelt vast dat de resultaten van de uitgevoerde studietijdmetingen en die van de enquêtes waarin bij de studenten gepeild wordt naar hun (subjectieve) beleving van de studielast sterk uiteenlopen. De retrospectieve meting uit 20042005 toonde voor de studenten uit het eerste bachelorjaar een studietijd die met 1386 uren onder de decretaal vereiste 1500 tot 1800 uren kwam. De facultaire onderwijscommissie besliste onder meer op basis hiervan om een extra opleidingsonderdeel aan het programma van het eerste bachelorjaar toe te voegen en de inhoud van bestaande opleidingsonderdelen te verzwaren. Ook in de studiebegeleiding zijn er aanpassingen doorgevoerd om de studiedruk per opleidingsonderdeel te doen toenemen. De Commissie acht die maatregelen positief en waardeert de inspanningen die er geleverd worden om de studietijd te meten, al is een verdere verfijning van de meetmethodes en een verhoging van de responsgraad nog nodig. Toch meent ze dat verdere programmatorische ingrepen zich opdringen. Uit haar gesprek met de studenten heeft ze vernomen dat de studiebelasting van de opleidingsonderdelen sterk uiteenloopt terwijl ze toch allemaal 6 studiepunten toegekend kregen. Ook signaleerden ze een onevenwicht tussen het eerste en het tweede semester van het tweede bachelorjaar. De Commissie beveelt dan ook aan om zowel de verdeling van de studiebelasting als de toekenning van de studiepunten grondig te herbekijken. Op basis van de gegevens die de studietijdmetingen en de studentenenquête opleverden en op basis van haar gesprek met de studenten en de docenten acht de Commissie het bachelorprogramma studeerbaar en meent ze dat de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar, al is verdere opvolging en bijsturing ongetwijfeld nodig. Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als goed voor de master Politieke Wetenschappen en haar beide afstudeerrichtingen en voor de master EU-studies. Universiteit Gent 203 Deel 2
De afstudeerrichting Nationale Politiek is de opvolger van de uitdovende licentieopleiding, optie Belgische Politiek, de afstudeerrichting Internationale Politiek en de master EU-studies vloeien voort uit respectievelijk de clusters Derde Wereld, Internationale Betrekkingen en EU-studies die binnen de optie Internationale Politiek van de uitdovende licentie-opleiding worden aangeboden. De eerder genoemde retrospectieve studietijdmeting geeft aan dat de optie Belgische politiek in de licentie-opleiding ongeveer 1.500 uren studiebelasting vereist, de optie Internationale politiek haalt die 1.500 uren niet. Bij het uittekenen van de masterprogramma’s en de invulling van de opleidingsonderdelen werd hiermee luidens de programmaverantwoordelijken rekening gehouden. De Commissie is van mening dat er goede inspanningen worden geleverd om de studietijd te meten, al is een verdere verfijning van de meetmethodes en een verhoging van de responsgraad nog nodig. Ze meent dat de opleidingsverantwoordelijken bij de uittekening van de nieuwe programma’s goed rekening hebben gehouden met het aspect studeerbaarheid en met de aansluiting van de werkelijke studietijd bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Met betrekking tot de master EU-studies vraagt ze de opleidingsverantwoordelijken wel er goed over te waken dat de Erasmusmodule het afwerken van het programma niet in de weg staat. Uiteraard geldt dat voor beide masteropleidingen de studietijd in het algemeen verder bewaakt moet worden. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Bachelor in de Politieke Wetenschappen De meest gebruikte werkvorm is het hoorcollege, vaak nog ‘ex cathedra’ omwille van de grote studentenaantallen al wordt in sommige opleidingsonderdelen ruimte voorzien voor interactiviteit. In verschillende opleidingsonderdelen zijn oefeningen voorzien of wordt van de studenten verwacht dat ze een paper schrijven, die al dan niet mondeling moet voorgesteld en verdedigd worden. In het eerste jaar is er ook ‘projectweek’ (zie facet 2.1). In de derde bachelor, maken de studenten een bachelorpaper, in de optie Belgische Politiek wordt ook een stage georganiseerd. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen gemeenschappelijk didactisch concept hanteren. De gebruikte werkvormen sluiten volgens haar wel aan bij de doelstellingen van de opleiding. De Commissie is zeer positief over de ‘projectweek’ in het eerste jaar, de werkcolleges, en de mondelinge voorstelling en verdediging van de papers in sommige opleidingsonderdelen. Ook voor de opzet van de bachelorpaper en de stage heeft ze een grote waardering. Als grote bekommernissen haalt de Commissie de hoorcolleges voor de,
204 Universiteit Gent Deel 2
naar haar mening, veel te grote studentengroepen aan en de onevenwichtige verhouding tussen hoor- en werkcolleges in het eerste jaar. De bacheloropleiding zou interactiever moeten georganiseerd worden om te vermijden dat de studenten, zeker in de eerste twee jaren, worden herleid tot ‘passieve consumenten van de leerstof’. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, klaagden bovendien over storend gedrag in sommige lessen van het eerste jaar en gaven aan dat het hun mondelinge vaardigheden ten goede zou komen, mocht er meer gedebatteerd worden in de lessen. Ook mochten er voor hen nog meer schrijfopdrachten ingevoerd worden. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. In de meeste opleidingsonderdelen wordt met een syllabus of handboek gewerkt. Vanaf de tweede bachelor wordt er meer nadruk gelegd op de ‘aanbevolen literatuur’ (doorgaans anderstalig). Het elektronisch leerplatform Minerva wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, als discussieforum en voor het aanbieden van digitale toetsen. De Commissie apprecieert ten zeerste ‘WIKI’, een soort van Wikipedia voor studenten die in het derde jaar het opleidingsonderdeel ‘Politicologie II’ volgen. Als didactisch instrument staat het gebruik van het leerplatform evenwel nog in zijn kinderschoenen. Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als goed voor de masteropleiding Politieke Wetenschappen en haar beide afstudeerrichtingen, en voor de master EU-studies. De Commissie stelt vast dat er geen specifiek didactisch concept gehanteerd wordt maar meent dat de gebruikte onderwijsvormen goed aansluiten bij de doelstellingen van beide masterprogramma’s en hun opleidingsonderdelen. Het hoorcollege is nog altijd de meest gebruikte werkvorm maar wordt door zowat elke lesgever interactief ingevuld met veel ruimte voor discussie. Dit bevordert de ontwikkeling van de argumentatievaardigheden en de kritische ingesteldheid van de studenten. Bij een aantal opleidingsonderdelen hoort het schrijven van een paper, waaraan soms een presentatie gekoppeld wordt. Minder frequent maar toch ook aanwezig zijn het werkcollege, het seminarie en groepswerk. In beide opleidingen worden er frequent gastsprekers uitgenodigd en wordt er sterk ingezoomd op de actualiteit. De interactiviteit in de afstudeerrichting Internationale Politiek en de opleiding EU-studies wordt soms geremd door de relatief grote studentenaantallen in sommige lessen, vernam de Commissie van de studenten. Over de feedback op de presentaties en papers waren ze wel tevreden.
Universiteit Gent 205 Deel 2
De leermiddelen zijn volgens de Commissie van goede kwaliteit. De docenten opteren overwegend voor handboeken die internationaal als toonaangevend worden beschouwd. De ‘aanbevolen literatuur’ die aan de studenten wordt bezorgd, is in alle gevallen de neerslag van de meest belangrijke monografieën, volumes of tijdschriften in een bepaald vakgebied. Gezien de sterke klemtoon op de actualiteit zijn ook slides en lesnota’s als leermiddelen onontbeerlijk. De meeste docenten maken gebruik van het elektronisch leerplatform Minerva voor het aanbieden van ondersteunend lesmateriaal en voor het opzetten van discussies. Als didactisch leerinstrument staat het gebruik van Minerva evenwel nog in zijn kinderschoenen. 2.7. Beoordeling en toetsing Bachelor in de Politieke Wetenschappen De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. In de eerste bachelor worden alle examens schriftelijk afgenomen, hetzij via multiple choice, hetzij via open vragen of via een combinatie. Voor de politiek-wetenschappelijke opleidingsonderdelen worden uitsluitend open vragen gesteld. Ook in de tweede bachelor worden alle opleidingsonderdelen schriftelijk geëxamineerd, met uitzondering van één opleidingsonderdeel. Voor het ‘Werkcollege politieke wetenschappen’ en ‘Politiek wetenschappelijk onderzoek’ is er ook een nietperiode gebonden evaluatie. In het derde bachelorjaar neemt het aantal mondelinge examens toe, zeker in de majorvakken. In de major Belgische politiek is er voor Politicologie II ook een nietperiode gebonden evaluatie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. De examens zijn gericht op het meten van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de studenten in de materie en sluiten goed aan bij de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. Om de mondelinge competenties te kunnen beoordelen, dienen er volgens de Commissie wel meer mondelinge examens georganiseerd te worden. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Voor een aantal opleidingsonderdelen uit het eerste jaar worden proefexamens georganiseerd. De facultair Cel Studie-ondersteu-
206 Universiteit Gent Deel 2
ning (CSO) zorgt ook voor een snelle feedback op de examens in het eerste jaar. De studenten waar de Commissie mee gesproken heeft, waren tevreden over de organisatie en de transparantie van het examengebeuren. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback op de papers gegeven die ze dienen te maken, maar onvoldoende ontwikkelingsgerichte feedback, voornamelijk op mondelinge presentaties. Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. Voor een behoorlijk aantal opleidingsonderdelen wordt er in beide afstudeerrichtingen van de master Politieke Wetenschappen en in de master EU-studies naast een periodegebonden evaluatie ook een niet periodegebonden evaluatie georganiseerd, onder de vorm van papers, het brengen van een presentatie of het beoordelen van de inbreng van de studenten in het debat. Bij de periodegebonden evaluaties opteren de docenten meer voor mondelinge dan voor schriftelijke examens. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed de master Politieke Wetenschappen en haar beide afstudeerrichtingen en voor de master EUstudies. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van de beide afstudeerrichtingen van de master Politieke Wetenschappen en van de master EU-studies bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. Zowel kennis, inzicht als toepassingsvermogen worden bevraagd en dit conform de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Er is tevens een goede variatie aan examenvormen. Ook over de transparantie van het examengebeuren is de Commissie tevreden. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. In het kader van het verbeterperspectief meent de Commissie dat ook in de masterprogramma’s systematisch ontwikkelingsgerichte feedback dient gegeven te worden. 2.8. Masterproef Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies De masterproef neemt 20 studiepunten in beslag. In het kader van de masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze aantonen dat ze zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten en de aangeleerde competenties op een geïntegreerde manier beheersen. Ze dienen een onderzoek te ontwerpen en een scherpe vraagstelling te formuleren, waarbij de kernbegrippen helder worden gedefinieerd en geoperationaliseerd. De studenten moeten een status quaestionis maken van Universiteit Gent 207 Deel 2
de academische literatuur met betrekking tot het thema en een originele invalshoek, methodiek en analysetechniek kiezen. Vervolgens dienen ze analytisch en probleemoplossend te werk gaan. Ten slotte rapporteren ze in de masterproef over hun onderzoeksresultaten. De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden, de doctor-assistenten of de post-doctorale onderzoekers. Daarnaast kunnen ze ook terecht bij AAP-leden en het andere wetenschappelijk personeel. Elke promotor organiseert een informatiemoment waarbij toelichtingen worden gegeven bij de verwachtingen ten aanzien van de masterproef. In de master EU-studies is sinds het academiejaar 2006-2007 een experiment opgestart om studenten die rond eenzelfde thema werken uit te nodigen op een sessie waar, onder begeleiding van de promotoren, dieper wordt ingegaan op mogelijke invalshoeken en waar ervaringen worden uitgewisseld. Hoewel studenten in principe een nieuw thema kunnen kiezen voor hun masterproef zullen ze worden aangemoedigd om verder te bouwen op de bachelorpaper. De beoordeling gebeurt door een leescommissie die naast de promotor ook twee commissarissen omvat. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als goed voor de masteropleiding Politieke Wetenschappen en haar beide afstudeerrichtingen en als goed voor de opleiding EU-studies. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is en dat de beoordelingscriteria goed worden aangehouden. De Commissie is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat uit de criteria blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, loofden de goede methodologische voorbereiding op de masterproef in de bacheloropleiding, de goede informatieverstrekking en dito begeleiding. Toch blijkt uit een enquête bij de afgestudeerden dat een vijfde de begeleiding onvoldoende vond. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker nu de masterproef in één jaar dient te worden afgerond. De aanpak in de opleiding EU-studies waarbij studenten die rond eenzelfde thema werken, worden samengebracht om ervaringen uit te wisselen, wordt door de studenten hoog ingeschat en door de Commissie bijzonder geapprecieerd. Met betrekking tot de beoordeling van de masterproeven is de Commissie van oordeel dat een publieke mondelinge verdediging een must is en dus zou moeten worden ingevoerd.
208 Universiteit Gent Deel 2
2.9. Toelatingsvoorwaarden Bachelor in de Politieke Wetenschappen De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Politieke Wetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASO-richtingen aan met een inhoudelijke achtergrond in zowel Latijn en economie, als talen, wetenschappen en wiskunde. Jaarlijks stromen er meer dan driehonderd studenten in de drie opleidingen (Sociologie, Communicatiewetenschappen en Politieke Wetenschappen) van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen in. Sinds het academiejaar 2004-2005 zijn de inschrijvingen uitgesplitst per opleiding. In de opleiding Politieke Wetenschappen stroomden in de academiejaren 2004-2005 en 2005-2006 respectievelijk 111 en 121 studenten in het eerste jaar in. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, signaleerden geen aansluitingsproblemen. Ze loofden de goede oefeningensessies voor het opleidingsonderdeel Statistiek en dito studiebegeleiding door het Centrum voor Studie-ondersteuning (zie facet 4.2.). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs wordt de opleiding zowel voltijds als halftijds aangeboden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies De masteropleidingen in de Politieke Wetenschappen en de EU-studies zijn direct toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Politieke Wetenschappen, voor de bachelors Recht en politiek, zwaartepunt politiek van de Katholieke Universiteit Brussel en voor de licentiaten Bestuurskunde (oude structuur). Afhankelijk van de vooropleiding zijn er schakel- dan wel voorbereidingsprogramma’s uitgewerkt voor studenten die niet over een bachelordiploma Politieke Wetenschappen beschikken. Het gaat om programma’s van 45 tot 64 studiepunten die in principe in één academiejaar kunnen worden afgewerkt. Potentiële zij-instromers kunnen ook Universiteit Gent 209 Deel 2
individuele studieduurverkorting aanvragen via de procedure van eerder verworven kwalificaties (EVK’s). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs worden de opleidingen zowel voltijds als halftijds aangeboden. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als goed voor beide masteropleidingen. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria voor beide opleidingen goed zijn uitgewerkt en dat er veel aandacht is besteed aan het ontwikkelen van schakel- en voorbereidingsprogramma’s. Specifiek voor de zogenaamde zij-instromers ontwikkelde de faculteit ook een elektronische leeromgeving, wat de Commissie een goed initiatief vindt. Beide programma’s sluiten qua vorm en inhoud naar de mening van de Commissie goed aan bij de kwalificaties van de instromende studenten, waarvan de hoofdmoot een bachelordiploma in de Politieke Wetenschappen zal hebben. De studenten uit de uitdovende licentie-opleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, gaven overigens al aan dat het kandidatuursprogramma een goede voorbereiding was op het licentieprogramma en signaleerden geen aansluitingsproblemen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie alle facetten voor de afstudeerrichtingen van de masteropleiding Politieke Wetenschappen en voor de masteropleiding EU-studies als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘Programma’ voor de masteropleiding Politieke Wetenschappen en haar beide afstudeerrichtingen en voor de masteropleiding EUstudies bijgevolg ook een positieve beoordeling.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Het personeelsbeleid van de opleidingen Politieke Wetenschappen en EU-studies moet rekening houden met twee externe determinanten: - het aantal mandaten voor academisch personeel (via de toekenning van APpunten) die door het bestuur van de universiteit aan de faculteit ter beschikking wordt gesteld; - het aantal mandaten dat de faculteit vervolgens ter beschikking stelt van de vakgroepen.
210 Universiteit Gent Deel 2
Binnen deze krijtlijnen en conform de geldende regelgeving en universitaire reglementen bepaalt de vakgroep in grote mate autonoom haar eigen personeelsbeleid. Bij de aanstelling van ZAP, AAP en ATP verloopt de procedure in een getrapte vorm waarbij respectievelijk de vakgroepraad, de facultaire beoordelingscommissie, de faculteitsraad en de raad van bestuur betrokken zijn. Een eerste benoeming of aanstelling binnen het ZAP-kader gebeurt via een openbare oproep. Bij de aanstelling van nieuwe docenten wordt er gekeken naar het aantal publicaties in internationale tijdschriften en de relevantie ervan voor de domeinen waarin onderwijs wordt verstrekt, naar de onderwijservaring en naar de deelname aan internationale congressen en buitenlands onderzoek. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren binnen het beschikbare kader en mits de nodige anciënniteit op grond van een vergelijkende evaluatie van de prestaties en wijze van functioneren. Centraal staan hierbij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, het verschaffen van academisch onderwijs (en de wijze waarop dit geëvalueerd wordt) en het instaan voor dienstverlening. Ook voor het AAP geldt dat een eerste aanstelling niet kan gebeuren zonder een openbare oproep. De vakgroep en nadien de faculteit doen een voorstel om een vacante betrekking in te vullen. De evaluatie van de AAP-leden is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de aanstellingen en bevorderingen strikte regels zijn bepaald. Voor de diverse personeelscategorieën organiseert de UGent verschillende bijscholingsmogelijkheden, gaande van docententrainingen voor lesgevers over summer schools voor leden van het AAP tot administratieve cursussen voor het ATP. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie meent dat de kwaliteit van de academische staf goed is. De vakinhoudelijke expertise is zeer goed en de docenten van de vakgroep Politieke Weten schappen zijn, vernam de Commissie van de studenten en concludeert ze uit de studentenevaluaties, ook goede lesgevers. De Commissie waardeert het dat de meeste lesgevers van de vakgroep ook de docententraining volgden en dat de vakgroep nieuwe leden aanmoedigt om die training te volgen. Het personeelsbeleid acht de Commissie voor verbetering vatbaar. Ze is er zich wel van bewust dat de hieronder gestelde aandachtspunten mede te wijten zijn aan de organisatiestructuur van de Universiteit Gent. De Commissie stelt op basis van haar bezoek en het zelfevaluatierapport vast dat een langetermijnvisie met betrekking tot het personeelsbeleid ontbreekt, mede omdat de vakgroep afhankelijk is van de haar jaarlijks door de universiteit en faculteit toebedeelde AP-punten, die berekend Universiteit Gent 211 Deel 2
worden op basis van de studentenaantallen. De Commissie meent tevens dat de onderwijslast te weinig in rekening wordt gebracht bij de bevorderingspolitiek. Voorts bepleit ze een grotere slagkracht voor de opleidingscommissie. De opleidingen worden te veel gestuurd vanuit de vakgroep, die onderzoeksgericht is en instaat voor de aanwervingen en het leveren van de gewenste lesgevers. De Commissie meent dat het het personeelsbeleid en het onderwijs ten goede zou komen, mocht de opleidingscommissie jaarlijks de lesopdrachten kunnen toewijzen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Politieke Wetenschappen worden ondersteund door de vakgroep Politieke Wetenschappen, waaronder vier onderzoeksgroepen ressorteren: het Centrum voor Lokale Politiek, het Instituut voor politieke besluitvorming en conflictmanagement, het Centrum voor EU-studies en de onderzoeksgroep Global Governance. Het Centrum voor Lokale Politiek spitst zich toe op eliteonderzoek, politieke rekrutering, tevredenheidsonderzoek, stadsmonitoring en strategische planning, methodologie, stedelijk beleid en besluitvorming op lokaal vlak, en verkiezingsonderzoek. Het onderzoeksdomein van het Instituut voor politieke besluitvorming en conflictmanagement bevindt zich op de doorsnede van de onderzoeksgebieden rond macht, conflict, besluitvorming, politieke crisis, overleg- en onderhandelingsmechanismen en politiek cultuur in ruime betekenis. In het bijzonder initieert het instituut onderzoek met betrekking tot de studie van de Belgische binnenlandse politieke conflicten en de wijze waarop deze beheerst of beheerd worden. Het Centrum voor EU-studies focust zich op Europese besluitvormingsprocessen en de ‘zachte’ dimensie van het Europese optreden in de wereld (handelsbeleid, humanitair beleid, uitbreiding, …). De onderzoeksgroep Global Governance ten slotte bestudeert het beheer van mondiale problemen, onder meer de grondoorzaken van het internationale terrorisme en de geopolitieke en economische ontwikkelingen in Oost-Azië. De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via het inschakelen van gastsprekers en de verbondenheid van een aantal lesgevers met het beroepenveld. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als excellent voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat er een brede waaier aan onderzoeksdeskundigheid bij het academisch personeel aanwezig is. Ze heeft de wetenschappelijke publicaties van de onderzoekseenheden bekeken en acht de wetenschappelijke output ervan zeer hoog. De ZAP-leden hebben brede internationale contacten en zijn actieve deelnemers aan internationale wetenschappelijke conferenties. De terugkoppeling van die onderzoeksactiviteiten gebeurt via het bespreken van lopend onderzoek in colleges, gastlessen door AAP’ers en BAP’ers over hun onderzoek, en het aanbieden
212 Universiteit Gent Deel 2
van onderwerpen voor de bachelorpaper en de masterproef. Daarnaast vallen de opties in de bacheloropleiding, de afstudeerrichtingen in de masteropleiding in de Politieke Wetenschappen, en de thema’s die binnen de masteropleiding EU-studies worden bestreken samen met de domeinen die binnen de vakgroep Politieke Wetenschappen het voorwerp van onderzoek uitmaken. De Commissie waardeert ten slotte ook de inbreng die vanuit het beroepenveld wordt gerealiseerd. 3.3. Kwantiteit van het personeel De vakgroep Politieke Wetenschappen, die de drie opleidingen organiseert, telt 5,1 VTE ZAP-leden en 13 voltijdse AAP-leden. Daarnaast zijn er nog 18 wetenschappelijke onderzoekers die extern gefinancierd worden. De vakgroep telt ten slotte ook nog 3 ATP-leden. Alle ZAP-leden doceren vier tot vijf opleidingsonderdelen per academiejaar, de postdoctorale onderzoekers doceren één tot drie opleidingsonderdelen. De inschakeling van de AAP-leden hangt af van het ZAP-lid bij wie ze een doctoraat voorbereiden maar mag niet meer dan 50 procent van de tijd bedragen. De omvang van het personeelsbestand (5,1 VTE ZAP-leden) in verhouding tot de studentenaantallen (bacheloropleiding, tweede licentie Politieke Wetenschappen) bedraagt voor het academiejaar 2006-2007 60 studenten per ZAP-lid. Hierbij dient vermeld te worden dat de opleidingen ook kunnen rekenen op een belangrijke component service-onderwijs. In de bacheloropleiding worden dertig opleidingsonderdelen aangeboden (inclusief majoropleidingsonderdelen, exclusief keuze-opleidingsonderdelen en bachelorpaper). 14 opleidingsonderdelen worden door leden van de vakgroep Politieke Wetenschappen verzorgd. In de masteropleiding Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Nationale Politiek worden vijf van de zes algemene opleidingsonderdelen (exclusief keuzeopleidingsonderdelen en masterproef) verzorgd door de vakgroep Politieke Weten schappen. In de afstudeerrichting Internationale Politiek worden zes van de 16 opleidingsonderdelen (exclusief masterproef) door de vakgroep gedoceerd en in de masteropleiding EU-studies gaat het om 14 van de 20 opleidingsonderdelen (exclusief masterproef). Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ onvoldoende voor de masteropleiding Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek en de masteropleiding EU-studies en als voldoende voor de masteropleiding Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Nationale Politiek. De Commissie is van mening dat er over het geheel van de opleidingen een structureel tekort is aan ZAP-leden. Hun onderwijsbelasting ligt veel te hoog, wat onder meer blijkt uit de student/ZAP-ratio’s. Zeker in de vakgebieden met het hoogste aantal studenten is de situatie problematisch geworden. In de EU-studies is er één Universiteit Gent 213 Deel 2
ZAP-lid per 85 studenten, in de cluster Internationale Betrekkingen is dat 1 ZAP-lid per 36 studenten. In de bacheloropleiding vertaalt dit tekort zich in een overwicht aan ‘ex cathedra’hoorcolleges voor zeer grote groepen studenten en een overwicht aan schriftelijke examens. De grote studentenaantallen leggen ook een hypotheek op de interactiviteit in sommige opleidingsonderdelen in de afstudeerrichting Internationale Politiek en in de opleiding EU-studies. In de afstudeerrichting Nationale Politiek is de situatie minder erg wegens het relatief kleine studentenaantal dat ze volgt. De ratio daar is één ZAP-lid per 15,5 studenten.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie beoordeelt de facetten ‘Kwaliteit van het personeel’ en ‘Academische en professionele gerichtheid van het personeel’ als positief voor alle opleidingen. Niettegenstaande de masteropleiding Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek en de masteropleiding EU-studies een onvoldoende hebben gekregen op het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ geeft de Commissie ze op onderwerpniveau toch een positieve beoordeling omwille van de grote betrokkenheid, dito inzet en academische kwaliteiten van de staf. Die inzet heeft tot nog toe kunnen voorkomen dat de onderwijskwaliteit noemenswaardig lijdt onder het tekort aan academisch personeel.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Het grootste gedeelte van de vakgroep Politieke Wetenschappen is gehuisvest in de Universiteitsstraat 8. Het Centrum voor EU-studies bevindt zich in de Korte Meer 1. De faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen heeft geen eigen auditoria en leslokalen. Ze doet een beroep op de auditoria en leslokalen van de faculteit Rechten in de Universiteitsstraat en, voor grote groepen, op die van de faculteiten Letteren en Wijsbegeerte (site Blandijn), Psychologie en Pedagogie (site Dunantlaan), en Wetenschappen (site Ledeganck). De auditoria worden vanuit het rectoraat centraal beheerd. De meeste leslokalen en auditoria zijn uitgerust met beamers, pc’s en video’s. De vakgroep Politieke Wetenschappen beschikt niet over eigen lokalen voor vergaderingen, seminaries en werkcolleges. Op ad hoc basis wordt gebruik gemaakt van de bibliotheek. De bibliotheek van de vakgroep is verspreid over verschillende lokalen, die in de meeste gevallen ook als bureauruimte worden gebruikt. De bibliotheek beschikt over internetaansluitingen, enkele pc’s voor opzoekwerk en een kopieerapparaat. De bibliotheek beschikt over een tweehonderdtal lopende tijdschriften en een collectie van naar schatting 18.300 boeken. De studenten hebben toegang tot weten-
214 Universiteit Gent Deel 2
schappelijke databanken als Academic Search Elite, Elin en Web of Science. De studenten kunnen gebruik maken van 60 multimedia-pc’s in het PC-lokaal, naast de enkele computers die in de bibliotheken beschikbaar zijn. De webapplicatie Athena biedt de mogelijkheid om software te gebruiken vanop elke computer zonder het softwarepakket op de lokale computer te installeren. Studenten krijgen bij hun inschrijving automatisch een account toegewezen en kunnen via de universiteit een voordelige internetaansluiting vragen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet materiële voorzieningen als onvoldoende voor alle opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er te weinig ruimte is om les te geven, te weinig plaats is voor zelfstudie en dat ook het computerlokaal te klein is. De kwaliteit van de huisvesting van de vakgroep vindt ze erbarmelijk. De bibliotheek is goed uitgerust, zelfs zeer goed voor het EU-domein, maar de versnippering en de vrij beperkte openingsuren maken dat ze onvoldoende toegankelijk is. De Universiteit Gent erkent het probleem en maakte een oppervlaktebehoeftestudie van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen op waarin een eerste aanzet is gegeven om de bibliotheken op facultair niveau te centraliseren. Een gemeenschappelijke bibliotheek zal er evenwel pas na 2010 komen. De Commissie acht de materiële situatie echter zeer precair, zowel inzake de huisvesting van de vakgroep, van de bibliotheekcollectie als inzake de onderwijsinfrastructuur, en beveelt de universiteit aan om sneller in te grijpen. 4.2. Studiebegeleiding De informatieverstrekking over de opleidingen is een gemeenschappelijke opdracht van zowel het centrale niveau (het Adviescentrum voor Studenten) als van de faculteit. Het adviescentrum organiseert onder meer studie-infobeurzen, info-avonden voor studenten en ouders, voordrachten, klasgesprekken en mailings naar potentiële studenten. De Cel Studieondersteuning (CSO) van de faculteit vertegenwoordigt de faculteit elk jaar op de Vlaamse Studie-informatiedagen (SID-In’s) en houdt een infodag voor de laatstejaars van het secundair onderwijs. Vanaf het academiejaar 2006-2007 promoten de opleidingsverantwoordelijken persoonlijk hun masterprogramma’s aan de bachelorstudenten van de andere Vlaamse universiteiten. Tijdens de opleiding speelt het CSO een belangrijke rol in de studiebegeleiding. De dienst is gericht naar eerstejaarsstudenten Politieke en Sociale Wetenschappen en haar taken liggen vooral op het gebied van vakspecifieke begeleiding, algemene beUniversiteit Gent 215 Deel 2
geleiding en dienstverlening. De vakspecifieke begeleiding omvat het volgen van de lessen, individuele inhoudelijke begeleiding, inhoudelijke begeleiding in groep, verspreiden van nuttige info over opleidingsonderdelen en het onderhouden van de elektronische leeromgeving Minerva. Op het vlak van algemene begeleiding kunnen studenten langskomen voor individueel advies over onder meer studiemethode, studiekeuze en heroriëntering. In de loop van het jaar organiseert het CSO ook verschillende themasessies. Het CSO zorgt ook voor ondersteuning tijdens de blok- en examenperiodes en voor feedback en opvang na de examens. Voor studenten uit de hogere jaren geldt dat ze bij vragen of problemen de verantwoordelijke lesgever aanspreken. Naast het CSO heeft de faculteit een studietrajectbegeleider die verantwoordelijkis voor informatieverstrekking over de bachelor-masterstructuur, de nieuwe programma’s, doorstroommogelijkheiden, en over de flexibele leerwegen. De begeleiderverzorgt ook de eerstelijnsopvang van studenten in het kader van diversiteit. Het CSO en de studietrajectbegeleider vervullen tevens een eerstelijnsfunctie bij psychosociale problemen en verwijzen de studenten indien nodig naar meer gespecialiseerde diensten binnen de universiteit, zoals de Sociale Dienst en het adviescentrum. Een facultaire ombudspersoon (ZAP-lid) wordt jaarlijks aangesteld door de faculteitsraad op voordracht van de studentenvertegenwoordiging. De ombudspersoon staat in voor zowel de permanente ombudsdienst als voor de examenombudsdienst. De opleidingen Politieke Wetenschappen en EU-studies hebben een Erasmus coördinator om de internationalisering van de opleidingen op studentenniveau uit te bouwen en op te volgen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor alle opleidingen. De Commissie meent dat het CSO inhoudelijk zeer goed werk levert en veel inspanningen doet om iedere student te bereiken. Het volgen van de lessen speelt daarbij een zeer belangrijke rol en werkt duidelijk drempelverlagend. De begeleiding van het CSO wordt dan ook erg op prijs gesteld door de studenten. Zowel in de bachelorals in de masteropleidingen haalden de studenten ook de goede contacten met de lesgevers aan. Op vragen en problemen wordt snel ingespeeld. De Commissie meent dat het CSO tevens goede inspanningen levert om aspirantstudenten correct te informeren over de opleiding. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, vonden wel dat de informatieverstrekking nog uitgebreider kon en suggereerden om een ‘open lesdag’ in te voeren zodat kandidaatstudenten enkele colleges kunnen volgen. Met betrekking tot de masteropleidingen waardeert de Commissie ten zeerste het initiatief van de Vlaamse opleidingsver-
216 Universiteit Gent Deel 2
antwoordelijken om hun masterprogramma’s aan elkaars bachelorstudenten voor te stellen. Het beleid inzake het aantrekken van nieuwe doelgroepen staat nog in zijn kinderschoenen. Tijdens de visitatie heeft de Commissie vernomen dat de organisatie voor Turkse studenten mee wordt ingeschakeld bij de informatiedag voor scholieren. De Commissie waardeert dit initiatief en beveelt aan om op dit vlak blijvende inspanningen te leveren. De internationalisering is volgens de Commissie goed georganiseerd, zowel op centraal als op facultair niveau.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Niettegenstaande de Commissie het facet ‘materiële voorzieningen’ als negatief beoordeelde voor alle opleidingen geeft ze de opleidingen op het onderwerp ‘voorzieningen’ toch een positieve beoordeling. De Commissie heeft met haar onvoldoende op het facet ‘materiële voorzieningen’ vooral een signaal willen geven aan de Universiteit Gent dat de huisvestingsproblematiek niet langer houdbaar is.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Binnen de universiteit wordt het centraal onderwijsbeleid uitgewerkt door de Onderwijsraad die ten aanzien van de academische overheid een adviserende functie vervult. De raad fungeert als een institutionele denktank op het gebied van onderwijsbeleid, onderwijspraktijk, onderwijsvernieuwing en onderwijsevaluaties. In die functie verleent de raad tevens ondersteuning aan de faculteiten, de KCO’s en aan de opleidingscommissies betreffende de uitvoering van de onderwijspolitiek. Met betrekking tot de kwaliteitszorg is tevens een belangrijke taak weggelegd voor de Directie Onderwijsaangelegenheden (DOWA) waaronder de afdelingen Onderwijskwaliteitszorg, Studie- en loopbaanadvies, Studentenadministratie en studieprogramma’s, en Internationale Betrekkingen ressorteren. De Faculteitsraad, die een vertegenwoordiging is van alle universitaire geledingen, is belast met de coördinatie en organisatie van de onderwijsverstrekking en de wetenschapsbeoefening waarbij ze ook een adviserende rol vervult ten aanzien van het universiteitsbestuur. Op facultair niveau spelen ook de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies die beide een vertegenwoordiging vormen van alle onderwijsgeledingen, een centrale rol. De KCO ondersteunt de opleidingscommissies, is belast met onderwijsvernieuwing en is daarnaast ook verantwoordelijk voor de organisatie van de onderwijsevaluaties. De opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs in de opleidingen. De vakgroepen staan in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs en duiden de lesgevers aan. Universiteit Gent 217 Deel 2
De onderwijsdirecteur is het centraal aanspreekpunt voor onderwijsaangelegen heden; in overleg met de decaan coördineert hij het onderwijs van de faculteit. Hij is voorzitter van de KCO en bepaalt in die functie de agenda van de KCO-vergaderingen, bereidt deze voor en voert de aldaar genomen besluiten uit. De onderwijsdirecteur heeft zitting in de centrale Onderwijsraad. In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg maakt de KCO, in overleg met de onderwijsdirecteur, jaarlijks een lijst op met opleidingsonderdelen die in de loop van het academiejaar worden geëvalueerd. Daarbij wordt er over gewaakt dat er jaarlijks per lesgever minstens één opleidingsonderdeel wordt geëvalueerd, dat elk opleidingsonderdeel regelmatig wordt beoordeeld en dat opleidingsonderdelen waar ernstige gebreken werden vastgesteld het jaar nadien opnieuw bekeken worden. De evaluaties worden georganiseerd in de maanden april en mei voor de opleidingsonderdelen uit het eerste semester en in oktober van het daaropvolgende academiejaar voor de opleidingsonderdelen van het tweede semester. De evaluaties gebeuren bij aanvang van een les. Van de geëvalueerde opleidingsonderdelen worden syntheserapporten gemaakt die eerst besproken worden op de KCO en vervolgens in de opleidingscommissies. De opleidingscommissie beslist over de opvolging die gegeven moet worden aan de resultaten die de onderwijsevaluaties tonen (individuele remediëring door lesgever, verder overleg met onderwijsdirecteur, stopzetting aanstelling lesgever) en brengt hierover verslag uit bij de KCO. De KCO gaat naar aanleiding van een volgende evaluatieronde na of er aan de beslissing van de opleidingscommissie uitvoering werd gegeven. De onderwijsevaluaties vormen een essentieel onderdeel van de tweejaarlijkse evaluatie van de lesgevers en maken deel uit van het ZAP-dossier dat de basis vormt voor de bevordering binnen het ZAP-kader. 5.1. Evaluatie van de resultaten Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van de resultaten als voldoende voor alle opleidingen. De Commissie acht het positief dat er op facultair niveau een formele evaluatiestructuur is uitgewerkt. Ze wijst er wel op dat er, zeker in het geval van de onderdelen uit het tweede semester, veel tijd zit tussen de afronding van een opleidingsonderdeel en de evaluatie ervan. De late evaluatie houdt het risico in dat alles niet meer fris in het geheugen van de studenten zit maar bovendien worden de studenten die ondertussen afhaakten, hun jaar moeten overdoen of diegenen die ondertussen afgestudeerd zijn veel moeilijker bereikt en zorgt het voor een lagere responsgraad. Voorts valt het de Commissie op dat het enige instrument voor de evaluatie van de opleiding de studentenenquêtes zijn en dat die bovendien een dubbel doel dienen: het beoordelen van het onderwijsdossier van de docenten enerzijds en het opvolgen van de kwaliteit van het onderwijs anderzijds. Ze erkent dat studentenevaluaties
218 Universiteit Gent Deel 2
een belangrijke toetssteen van het onderwijs zijn maar vindt dat een exclusieve gerichtheid op dit instrument, zeker als het twee doelen moet dienen, ook een risico inhoudt, namelijk dat ZAP-leden in functie van die evaluaties toegevingen inzake programmavereisten gaan doen aan de studenten. Met betrekking tot het evalueren van de onderwijskwaliteit is de Commissie er voorstander van om jaarlijks alle opleidingsonderdelen te screenen, via eenvoudige procedures op het niveau van de opleidingscommissies, bijvoorbeeld door de studenten bij de examens een enquête formulier te laten invullen. Het zelfevaluatierapport vermeldt niets over een curriculumevaluatie. Tijdens haar bezoek heeft de Commissie evenwel vernomen dat een evaluatie van het bacheloren de masterprogramma’s gepland is. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om systematisch de curricula onder de loep te nemen. Naast de formele structuur heeft de Commissie vastgesteld dat er ook een informeel kwaliteitszorgsysteem bestaat. De lage drempel tussen het academisch personeel en de studenten en de aanwezigheid van de studiebegeleiders in de opleidingscommissie zorgt ervoor dat problemen snel gesignaleerd worden. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering als voldoende voor alle opleidingen. De onderwijskwaliteit van de drie opleidingen wordt opgevolgd door de Opleidingscommissie Politieke Wetenschappen, die maandelijks bijeenkomt. De Commissie concludeert op basis van haar gesprekken dat de opleidingscommissie bij problemen snel op de bal speelt en de uitkomsten van de onderwijsevaluaties ernstig opvolgt. Ze meent evenwel dat de opleidingscommissie vooral reactief en op korte termijn handelt. De Commissie mist in het zelfevaluatierapport een omgevingsanalyse en een toekomstvisie met daaraan gekoppeld een beleid voor de opleidingen. De verbeteracties die werden ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie en de invoering van de bachelor-masterstructuur werden ook onvoldoende beschreven. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als goed voor de bacheloropleiding en als voldoende voor de beide masteropleidingen. Het personeel en de studenten worden officieel bij de besluitvorming betrokken via de opleidingscommissie maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De ComUniversiteit Gent 219 Deel 2
missie stelde vast dat elke stakeholder tevreden is over de inspraakmogelijkheden in de opleidingscommissie. De Commissie heeft tevens vastgesteld dat StuRa, de facultaire vereniging van waaruit de studentenvertegenwoordiging in de diverse opleidingscommissies en diensten wordt gecoördineerd, zeer veel moeite doet en er ook in slaagt om de studenten goed te informeren over de beslissingen die in de opleidingscommissies worden genomen. De vakgroep Politieke Wetenschappen heeft een goede relatie met de alumnivereniging Oud Studenten Politieke Wetenschappen (OSPW), die jaarlijks enkele activi teiten organiseert. In die context wordt er ook gepraat over het curriculum en de onderwijsevaluatie. De Commissie suggereert om de afgestudeerden regelmatig te bevragen over de relatie opleiding-beroepsleven. Het beroepenveld wordt bij de opleidingen betrokken via gastcolleges en de persoonlijke contacten van lesgevers. De Commissie is van mening dat het beroepenveld op een gestructureerde manier bij het onderwijs dient betrokken te worden. Omdat de Commissie meent dat een goede betrokkenheid van het beroepenveld zwaarder doorweegt voor een masterdan voor een bacheloropleiding krijgt die op facetniveau de score ‘goed’ en de masteropleidingen een voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘Evaluatie van de resultaten’, ‘Maatregelen tot verbetering’ en ‘Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor alle opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor alle opleidingen.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Politieke Wetenschappen, master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies Uit de enquête die bij de alumni 2000-2004 werd afgenomen (respons 139 antwoorden of 27 procent) ter voorbereiding van deze visitatie blijkt dat de afgestudeerden aangeven de competenties die centraal staan in de opleiding te beheersen. De weten schappelijke competenties en de vaardigheid van het mondelinge rapporteren vormen evenwel de uitzondering. Minder tevreden zijn de afgestudeerden ook over de voorbereiding op het werkveld. Op het moment van de enquête was 92 procent van de respondenten aan het werk. De afgestudeerden komen terecht in diverse sectoren, waarbij de overheid, de sociale sector en de niet-gouvernementele organisaties het vaakst genoemd worden.
220 Universiteit Gent Deel 2
Ruim 60 procent van de afgestudeerden volgde na het afstuderen nog andere studies. Eveneens ruim 60 procent geeft aan te werken volgens het eigen opleidingsniveau. Op het vlak van internationalisering maken de jongste jaren jaarlijks een dertigtal studenten gebruik van de mogelijkheid om met een Erasmusbeurs in het buitenland te gaan studeren. Ze kunnen kiezen uit 31 bestemmingen. In de nieuwe bamastructuur kiezen de meeste studenten voor een Erasmusuitwisseling in het derde bachelorjaar. Ook in de masteropleiding is een beperkte vorm van Erasmusmobiliteit mogelijk. De master EU-studies richt expliciet een minor Erasmus in. De licentieopleiding Politieke Wetenschappen trekt jaarlijks zo’n 15 tot 20-tal buitenlandse Erasmusstudenten aan. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor alle opleidingen. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten zeer zeker in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de leerdoelen van het programma en de bache lorpaper, waarvan het concept goed is uitgewerkt. De bachelorstudenten waarmee de Commissie mee gesproken heeft, toonden zich tevreden over de opleiding. Als positieve punt haalden ze goede mix aan kennis, methodologie en actualiteit aan. Als aandachtspunt haalden ze de mondelinge vaardigheden aan: er dient volgens hen meer gedebatteerd te worden in de lessen. De licentiaten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren tevreden over de brede kennis die ze in hun opleiding opdeden en de goede begeleiding bij de masterproef. Als minpunten haalden ze het tekort aan methodologie aan en de voorbereiding op de arbeidsmarkt, onder de vorm van discussies, presentaties en het schrijven van papers. De Commissie meent dat het niveau van de afgestudeerden goed is. De afgestudeerden hebben een brede kennis opgedaan over het vakgebied en uit de goede kwaliteit van de eindverhandelingen blijkt ook dat ze een wetenschappelijke bekwaamheid hebben verworven. Omdat de resultaten van de alumni-enquête aangaven dat de wetenschappelijke competenties en de mondelinge vaardigheden mochten versterkt worden, werd bij de invoering van de bachelor-masterstructuur de methodologische component in het bachelorprogramma versterkt en werd de bachelorpaper ingevoerd. De invoering van de projectweek in de bacheloropleiding moet de mondelinge vaardigheden versterken, terwijl in de hogere jaren in verschillende opleidingsonderdelen de mondelinge communicatie centraler kwam te staan. Die ingrepen zijn het programma zeker ten goede gekomen, constateerde de Commissie uit haar gesprek met Universiteit Gent 221 Deel 2
de studenten. Het valt de Commissie op dat bijna de helft van de afgestudeerden nog verder studeert. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken om de redenen hiervoor te onderzoeken. Met betrekking tot de internationalisering waardeert de Commissie het grote aanbod aan bestemmingen. Ze stelt vast dat de studenten hier evenwel slechts in beperkte mate gebruik van maken. 6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Politieke Wetenschappen, master in de Politieke Wetenschappen, master in de EU-studies De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1996-2006 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 40 procent.
Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Politieke en Sociale Wetenschappen (pas vanaf het academiejaar 2004-2005 exclusief bachelor Politieke Wetenschappen).
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 71 procent. In de (uitdovende) licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 89 procent voor de eerste en 81 procent voor de tweede licentie.
222 Universiteit Gent Deel 2
Van het aantal beginnende generatiestudenten politieke en sociale wetenschappen behaalt 49 procent een universitair einddiploma. Voor 43 procent van die groep is dat het diploma politieke wetenschappen, voor 45 procent het diploma communicatiewetenschappen en voor 11 procent het diploma sociologie. Van de gediplomeerden in de politieke wetenschappen behaalt bijna 60 procent het diploma in vier jaar, meer dan een kwart in vijf jaar en iets meer dan 10 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor de beide masteropleidingen. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. Ze meent dat het onderwijsrendement in het eerste jaar laag is niettegenstaande de inspanningen die het CSO levert om correcte informatie over de opleiding te verschaffen aan kandidaat-studenten en het grote aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige jaren acht de Commissie goed. In de licenties zorgt de eindverhandeling voor studievertraging bij een beperkt aantal studenten: 12 procent van de geslaagden in het tweede licentiejaar doet er twee jaar over, iets meer dan één procent heeft er meer dan twee jaar voor nodig.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘Onderwijsrendement’ voor alle opleidingen positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘Resultaten’ voor alle opleidingen derhalve een positieve beoordeling.
Universiteit Gent 223 Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding in de Politieke Wetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Nationale Politiek voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de EU-studies voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
224 Universiteit Gent Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding - meer aandacht besteden aan het gebruik van het Engels en het Frans in de opleiding; - de studiebelasting in relatie tot de studiepunten herbekijken; - meer interactie in de onderwijsvormen inbrengen; - meer mondelinge examens invoeren; - een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een beleid met betrekking tot het onderwijsrendement uitstippelen. Master in de Politieke Wetenschappen - voor de opleiding en afstudeerrichtingen eigen doelstellingen uitwerken; - meer aandacht besteden aan Franstalige wetenschappelijke literatuur; - in de afstudeerrichting Nationale Politiek een opleidingsonderdeel in het Frans verzorgen; - in de afstudeerrichting Nationale Politiek een opleidingsonderdeel ‘Vergelijkend federalisme’ invoeren; - de samenhang van de toegeleverde opleidingsonderdelen bewaken; - de begeleiding van de masterproef structureel bewaken; - een mondelinge verdediging van de masterproef invoeren. Master in de EU-studies - voor de opleiding eigen doelstellingen uitwerken; - een verplicht opleidingsonderdeel ‘Europees recht’ invoeren; - de combinatie van de Erasmusmodule met de rest van het programma bewaken; - de begeleiding van de masterproef structureel bewaken; - een mondelinge verdediging van de masterproef invoeren. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen - de materiële voorzieningen opwaarderen en uitbreiden (huisvesting vakgroep, bibliotheek, vergaderlokalen en leslokalen); - een toekomstvisie voor de opleidingen uitstippelen; - de studietijdmetingen verder verfijnen en de studietijd van de programma’s structureel opvolgen;
Universiteit Gent 225 Deel 2
- de onderwijslast van het academisch personeel meer in rekening brengen bij de bevorderingspolitiek en afstappen van de exclusieve gerichtheid op de studentenevaluaties als bron voor het beoordelen van de onderwijsinzet van de docenten; - een grotere slagkracht geven aan de opleidingscommissie met betrekking tot het inzetten van personeel voor de lesopdrachten; - het ZAP-bestand uitbreiden; - jaarlijks alle opleidingsonderdelen screenen via informele evaluaties op het niveau van de opleidingscommissie; - de alumni systematisch bevragen over de relatie opleiding-beroepsleven; - een gestructureerd contact met het beroepenveld uitbouwen. De Commissie heeft bij de reactie van de opleidingen op het deelrapport vastgesteld dat de Universiteit Gent inmiddels (in de tijd tussen het bezoek en de redactie van het rapport) aan verschillende van haar aanbevelingen gevolg heeft gegeven.
226 Universiteit Gent Deel 2
V
Universiteit Gent Master of Conflict and Development (Master-na-master)
Woord vooraf Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De master na master opleiding ‘Master of Conflict and Development’ (afgekort tot ‘MC&D’) wordt ingericht door de Universiteit Gent (afgekort tot UGent) en is ingebed in de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. Deze opleiding leunt het sterkst aan bij de discipline ‘Politieke Wetenschappen’, waardoor er, naast haar eigenidentiteit en finaliteit tevens een sterke symbiose is met de ‘Politieke Wetenschappen’ als discipline. De intenties voor een programma zoals het MC&D programma gaan terug tot 1966, met de oprichting van het ‘Interfacultair Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking’ (IFCOS, later ISVO). De inrichting van de voorloper van het MC&D programma is verder een gevolg van de afbouw van de vroegere ‘Koloniale Hogeschool’ te Antwerpen. Het IFCOS was een interfacultair en dus multidisciplinair centrum dat steunde op de toelevering van kennis en vaardigheden door professoren met ervaring in Centraal Afrika. Het centrum was in eerste instantie gericht op de vorming van kandidaat-ontwikkelingssamenwerkers (in officiële dienst). Met de afschaffing van het interfacultair centrum en de oprichting van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen aan de UGent, ontstond de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’. Het programma ‘Licenties in de Ontwikkelingssamenwer-
Universiteit Gent 227 Deel 2
king’, later het programma ‘Grondige Aanvullende Studies in de Ontwikkelings samenwerking’ werd door deze nieuwe faculteit ingericht. Sinds de introductie van het Bachelor-Master systeem (in 2004-2005) werd dit programma grondig hervormd tot de ‘Master of Conflict and Development’ die ingericht wordt als master na masteropleiding. Op dat ogenblik werd het curriculum van het MC&D programma uitgetekend: de gekozen benadering voor het MC&D programma werd geïnspireerd op het specifieke karakter van de ontwikkelingsproblematiek (waarbinnen kenniseconomie wordt beschouwd als een productiefactor en armoede in lijn met deze visie mede bepaald wordt door kennisarmoede). Het interdisciplinaire en interfacultaire karakter van de opleiding blijft op minstens twee manieren behouden, met name door de input vanuit uiteenlopende vakgebieden en faculteiten, alsook door de diverse instroomkarakteristieken van de studenten (toch hoofdzakelijk uit de menswetenschappelijke richting). De Commissie bezocht de opleidingen Politieke Wetenschappen, inclusief de Master of Conflict and Development aan de Universiteit Gent van 18 tot 20 april 2006. De Commissie heeft haar oordeel over de Master of Conflict and Development gevormd op basis van de studie van het zelfevaluatierapport van deze opleiding, op basis van de gesprekken en interviews die zij voerde met alle geledingen, betrokken bij deze opleiding tijdens haar bezoek aan de UGent (n.l. met het Faculteitsbestuur, de programma directeur, de coördinatoren, het onderwijzend personeel, de studenten en alumni van deze opleiding, het personeel verantwoordelijk voor de studiebegeleiding en interne kwaliteitszorg), op basis van haar studie van de documentatie en bestuursdocumenten, de bijkomende informatie die zij tijdens het bezoek heeft opgevraagd, de inzage in het studiemateriaal en de examenvragen, alsook van de Masterproeven van deze opleiding. Ondanks het jonge bestaan van de opleiding heeft de Commissie zich hierdoor een duidelijk beeld kunnen vormen over deze opleiding.
228 Universiteit Gent Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de master-na-master opleiding
De Master of Conflict and Development Het zelfevaluatierapport situeert de beoogde doelstellingen van de Master of Conflict and Development als volgt: “De Master of Conflict and Development heeft als algemene doelstelling studenten te vormen en voor te bereiden op een professionele carrière in de internationale samenwerking of op te leiden tot onderzoekers in de betrokken discipline. Meer in het bijzonder richt deze éénjarige interdisciplinaire opleiding zich tot diegenen die binnen nationale of internationale organisaties met de bijzondere relatie tussen ‘conflict’ en ‘ontwikkeling’ (zullen) worden geconfronteerd of tot diegenen die zich hierin onderzoeksmatig willen verdiepen.”
Deze doelstelling worden nader omschreven in het zelfevaluatierapport in termen van competenties: “ De studenten wordt een pakket aangeboden dat hen in staat stelt: - inzicht te verwerven in de globale ontwikkelingsproblematiek; - concrete problemen rond conflict en ontwikkeling op een wetenschappelijke manier te analyseren; - mee te werken aan de uitwerking van praktische oplossingen. In diverse publicaties hebben we onderstreept hoe we onze wetenschappelijke benadering wel en niet willen omlijnen. Laten we beginnen met hoe we dit niet doen: - wij streven niet naar de vorming van een soort ‘grand theory’, waarin de concrete realiteit in een bijna Procrustes-schema wordt geperst; wij willen evenmin blijven steken op het beschrijvend niveau of de monografie als einddoel stellen. - wij zien wetenschappelijke disciplines niet als principieel boven- of ondergeschikt (ze kunnen functioneel hoofd- of ondersteunende discipline zijn), zodat b.v. het onderscheid tussen antropologie en sociologie zeer secundair wordt. - we willen de benadering van de derde wereld ontdoen van alle romantiek, metafysiek en zomogelijk van eurocentrisme. Dat wil zeggen dat we opteren voor gedragswetenschappen, met wortels in het veldonderzoek, die tevens kunnen gezien worden als actiewetenschappen. Wij leveren als het ware - instrumenten die kunnen ingezet worden door de betrokkenen – wat uiteraard ruimer is dan de academische wereld, en zeker slaat op de lokale stakeholders – om in te grijpen in situaties die ze als onwenselijk beschouwen. Wat we evenwel willen vermijden, is een evolutie waarin zgn. ‘derde wereld studies’ afgesneden worden van de mainstream. In die zin sluiten we aan bij de algemene lijnen uitgezet binnen de ‘Politieke Wetenschappen’, visies die we ten andere in overleg met de twee vakgroepen hebben uitgebouwd. Vandaar dat de kerncompetenties gelijklopend zijn: Universiteit Gent 229 Deel 2
1. Competentie in de derde wereld studies
M.1.1 Gevorderd inzicht in het politieke begrippenkader kunnen aanwenden om complexe ideeën te analyseren en te evalueren. M.1.2 Nieuwe politieke ideeën kritisch kunnen analyseren vanuit theoretische kaders, maatschappelijke visies, ethische ontwikkelingen en internationale ontwikkelingen. M.1.3 Inzichten in de internationale politieke geschiedenis en actualiteit kritisch kunnen hanteren en hieruit beleidssuggesties kunnen afleiden. M.1.4 Sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethodologie bij professionele activiteiten of onderzoek origineel aan te wenden. M.1.7 Algemeen inzicht hebben in het literaire vakgebied en bronnen origineel kunnen gebruiken. 2. Wetenschappelijke competentie
M.2.1 Hedendaags maatschappelijke situaties en ontwikkelingen kritisch kunnen analyseren en duiden vanuit een politiek-wetenschappelijk perspectief, en deze kunnen vertalen naar een onderzoeksopzet. M.2.2 Een relevant en samenhangend politiek-wetenschappelijk onderzoeksdesign kunnen uitschrijven. M.2.3 Zelfstandig passende methoden, kwalitatief en kwantitatief onderzoek kunnen selecteren, verantwoord gebruiken en kritisch evalueren. M.2.4 Zelfstandig passende analysetechnieken kunnen selecteren, uitvoeren en de resultaten hiervan kritisch kunnen interpreteren. M.2.5 Eigen onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren. 3. Intellectuele competentie
M.3.1 Zelfstandig dynamieken, processen of recurrenties kunnen achterhalen in complexe politieke situaties. M.3.2 Waardebewust en genuanceerd kunnen oordelen over politieke kwesties. M.3.3 Een reflexief-kritische en integere houding hebben die getuigt van wetenschappelijke politieke nieuwsgierigheid, pluralisme en een ingesteldheid tot levenslang leren. 4. Competentie in samenwerken en communiceren
M.4.1 Eigen politiek-wetenschappelijk onderzoek kunnen neerschrijven in een kwaliteitsvol rapport of eindwerk. M.4.2 Eigen politiek-wetenschappelijk onderzoek kunnen presenteren en verantwoorden aan experts en niet-deskundigen. M.4.3 Afhankelijk van de situatie gepast inspirerend, adviserend of gezaghebbend kunnen communiceren, samenwerken en handelen.
230 Universiteit Gent Deel 2
5. Maatschappelijke competentie
M.5.1 Actuele maatschappelijke problemen, hedendaagse of modieuze opvattingen, populaire theoriegolven, het beleid en politiek gebeuren met de nodige kritische zin en historische achtergrond kunnen benaderen en inschatten. M.5.2 Deontologisch verantwoord durven bijdragen aan politiek in de breedste zin. 6. Beroepsspecifieke competentie
M.6.1 In een verscheidenheid van multidisciplinaire gespecialiseerde beroepssituaties zelfstandig en in groep kunnen functioneren. M.6.2 Zelfstandig sociaal-wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten en zich kunnen inpassen in een groep die politiek-wetenschappelijk onderzoek verricht. Dit alles moet natuurlijk geplaatst worden in een duidelijk perspectief om alle misverstanden te vermijden als zou de ManaMa in feite een Master onder een andere benaming zijn. Zo moet men in rekening brengen dat: - buiten de area-studies, alle opleidingsonderdelen exclusief voor de ManaMa zijn. - voor vele zaken het masterniveau als begincompetentie wordt aangenomen. Dit geldt b.v. zeker voor de eindproef, waar – ondanks het feit van een specifieke introductie – aangenomen wordt dat bepaalde basics verworven zijn. - de specificiteit van de ManaMa op de geïntegreerde aanpak van één centrale problematiek ligt (iedereen heeft wel een vak statistiek gekregen, maar is daarom nog geen statisticus). - de verdieping in de focale aandachtspunten een niveau van kennis en vaardigheden veronderstelt, dat binnen de master niet als evidentie geldt. Tenslotte willen we onderstrepen dat de eigenheid tevens bepaald wordt door de inbreng van het recente onderzoek, op een niveau en in een mate die deze der Masters overstijgt. Het zal ten andere uit de verdere lezing van [het zelfevaluatierapport] deel II blijken dat de input van researchers de ruggengraat van de specifieke aanpak uitmaakt.”
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie van de doelstellingen De Commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen van de ‘Master of Conflict and Development’ als voldoende. De doelstellingen van het MC&D programma – zoals beschreven in het zelfevaluatierapport – zijn voldoende gericht op het beheersen van academische en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Ze zijn goed gericht op het bijbrengen van inzicht in de discipline van de ontwikkelingsproblematiek en er is aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen en voor de wijze waarop nieuwe theo rieën gevormd worden. Er is aandacht in de doelstellingen voor de wisselwerking tussen het veldonderzoek enerzijds en de theoretische inzichten anderzijds, die de casuïstiek overstijgen. De doelstellingen zijn geformuleerd als duidelijk omschreven competenties. Universiteit Gent 231 Deel 2
Er is verder ook aandacht voor het beheersen van de competenties, vereist om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten en hun toepassing ervan in een beginnende beroepspraktijk, zonder evenwel de ruimere theoretische omkadering uit het oog te verliezen. De internationale dimensie is volgens de Commissie goed uitgewerkt in de doelstellingen, naast de intrinsieke internationale oriëntatie van een opleiding in ontwikkelingsstudies – en dit mede door de aandacht voor internationale literatuur en recente ontwikkelingen en benaderingen binnen de belangrijkste aanverwante deelgebieden en rand- en ondersteunende wetenschappen. In het zelfevaluatierapport is een beschrijving van de competenties weergegeven die in de verschillende opleidingsonderdelen aan bod komen. Het ZAP gaf tijdens de gesprekken met de Commissie aan dat zij deze competenties als een overhaaste oefening hebben ingevuld, en niet voldoende hebben stilgestaan bij het uitwerken van deze competenties voor de manama opleiding. De Commissie meent dat een goed doordachte invulling van de competenties die per opleidingsonderdeel worden aangeraakt bijzonder nuttig is – gelet op de aard van de ontwikkelingssamenwerking als actiewetenschap – maar meent in deze dat voor deze oefening nog terdege overleg noodzakelijk is tussen de lesgevers en de nodige tijd voor het uittekenen van een meer op competenties gericht beleid noodzakelijk is. De Commissie beschouwt deze oefening dan ook als een eerste aanzet, die in de toekomst verder dient te worden uitgewerkt. De Commissie stelt vast dat de beschrijving van de doelstellingen van het manama MC&D programma, in termen van competenties, (nagenoeg) identiek zijn aan de doelstellingen die voor de initiële master in de Politieke Wetenschappen en de Master EU-Studies zijn beschreven in de respectieve zelfevaluatierapporten voor deze onderscheiden opleidingen. De academische staf gaf tijdens de gesprekken met de Commissie aan dat deze oefening inderdaad niet volledig weldoordacht werd uitgevoerd. De Commissie meent dat aan een manama opleiding hogere eisen gesteld mogen worden, temeer omdat in de postinitiële opleidingen studenten instromen die reeds een initiële master voltooid hebben en bijgevolg reeds een aantal competenties verworven hebben bij aanvang van de studie. Verder oordeelt de Commissie – op basis van de gevoerde gesprekken en de studie van het lesmateriaal en de stukken – dat het MC&D programma wel degelijk hogere doelstellingen ambieert dan deze die in het zelfevaluatierapport zijn weergegeven, en stelt zij vast dat de doelstellingen, zoals beschreven in het zelfevaluatierapport beschreven, onvoldoende gespecificeerd zijn. Gelet op het feit dat er voor de master na master opleiding in Vlaanderen in het Structuurdecreet geen hogere eisen worden gesteld dan deze die van een initiële master verwacht worden enerzijds, maar dat de opleiding instemde met het referentiekader van de Commissie – waarin zij duidelijk aangeeft dat zij van een pos-
232 Universiteit Gent Deel 2
tinitiële opleiding doelstellingen verwacht die op een hoger niveau gesitueerd zijn – beoordeelt de Commissie dit facet als net voldoende, maar stelt de Commissie vast dat het MC&D programma formeel voldoet aan de decretale eisen ter zake. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken ten stelligste om de beschreven doelstellingen op het niveau te brengen van het master-na-master profiel van de MC&D opleiding. De Commissie meent daarenboven ook dat de opleiding een duidelijke nood heeft aan het voeren van een degelijk toekomstgericht beleid, dat – in haar visie – niet voldoende naar voor komt in het zelfevaluatierapport en ook tijdens de gesprekken slechts in de rand werd aangehaald door de opleidingsverantwoordelijken. De Commissie meent dat de opleidingsverantwoordelijken mogelijks teveel opgeslorpt worden door de dagdagelijkse beslommeringen (zie verder facetten 3.3 kwantiteit van het personeel en 4.1 materiële faciliteiten) om doelbewust te kunnen inzetten op een toekomstgericht beleid. De Commissie beveelt ten stelligste aan om hiervoor de nodige tijd te vinden met het oog op het bewaken van de kwaliteit van de opleiding voor de toekomst. De Commissie meent dat dit ook de profilering van de opleiding ten goede zal komen. De opleiding communiceert haar opdrachtverklaring en de algemene doelstellingen, alsook de vertaling ervan in competenties via diverse kanalen (o.a. informatiedagen, informatiesessies, brochures en websites), wat de Commissie waardeert. Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ voor de ‘Master of Conflict and Development’ als voldoende. Het MC&D programma profileert zich als een algemene academische, onderzoeksgerichte opleiding op het vlak van ontwikkelingsstudies en ambieert “het trainen van polyvalente onderzoekers die over voldoende basiskennis van theorieën, benaderingswijzen en methoden beschikken om inzetbaar te zijn in een groot aantal verbanden en die probleemloos in een multidisciplinair verband kunnen werken. De kenmerken die de opleiding typeren zijn: - Een sterke aandacht voor een brede waaier aan theoretische invalshoeken en het toepassen ervan op concrete problemen. - Aandacht voor onderzoeksmethoden, waarbij speciaal aandacht besteed wordt aan het verwerven van praktische onderzoeksvaardigheden. - Een multidisciplinaire aanpak die blijkt uit de aandacht voor randwetenschappen. De opleiding wil eerder verworven competenties op een hoger niveau tillen, een niveau dat de afgestudeerde in staat stelt zelfstandig professioneel werkzaam te zijn. Ook hier blijft de nadruk op onderzoeksvaardigheden en op de multidisciplinariteit van de praktijk. Onderzoek impliceert Universiteit Gent 233 Deel 2
voor ons in eerste instantie concreet veldonderzoek. Dit is niet enkel een keuze die werd ingegeven door paradigmatische redenen, maar er tevens toe strekt dat de overstap naar het beroepsleven vergemakkelijkt wordt.”
De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen voldoende zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten en dat er voldoende rekening wordt gehouden met de vereisten die gesteld worden door het beoogde beroepenveld. Zo werd bij het inrichten van het MC&D programma een internationale benchmarking uitgevoerd – gebaseerd op het Europees netwerk inzake onderzoek in dit domein – waaraan diverse onderzoekers (o.a. uit het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Frankrijk, de Verenigde Staten van Amerika) deelnamen. De Commissie waardeert deze internationale benchmarking ten zeerste. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline geformuleerd zijn en stroken met de internationale wetenschapsbeoefening. Aan de Commissie werd tijdens de gesprekken toegelicht dat wijzigingen van de doelstellingen (en het curriculum) aan een internationale vergelijking worden onderworpen alvorens te worden doorgevoerd, wat de Commissie apprecieert. De opleiding profileert zich vooral door de ruime inzetbaarheid van haar afgestudeerden in een groot aantal situaties, contexten en omgevingen, gerelateerd aan de discipline van de ontwikkelingsproblematiek, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de diversiteit aan verwante domeinen waarin de afgestudeerden tewerk gesteld worden. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken een duidelijk beeld voor ogen hebben, maar dat dit tot op heden niet sterk onderbouwd is door een duidelijk beleid en adviseert de opleidingsverantwoordelijken dan ook ten stelligste om de domeinspecifieke eisen voor het MC&D programma duidelijker te relateren aan het te voeren beleid, waardoor deze (op het niveau van het programma en op het niveau van de individuele opleidingsonderdelen) meer zouden kunnen worden ingezet bij de profilering van de opleiding en bij de communicatie tussen lesgevers onderling en tussen lesgevers en studenten, alsook in gesprekken met het beroepenveld. Verder meent de Commissie dat het de profilering van de opleiding ten goede zou komen indien de doelstellingen van het MC&D programma gedifferentieerd zouden worden van deze van de andere opleidingen die binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Gent worden ingericht.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding De visitatiecommissie beoordeelt de beide facetten ‘niveau en oriëntatie van de doelstellingen’ en de ‘domeinspecifieke eisen’ als voldoende en beoordeelt aldus het onderwerp ‘doelstellingen van de Master of Conflict and Development’ als positief.
234 Universiteit Gent Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het programma van de Master of Conflict and Development Het curriculum van de Master of Conflict and Development omvat: - een aantal verplichte opleidingsonderdelen voor 18 studiepunten (SP) (nl. Politiek van de globalisering: theorie en methodologie, 6 SP, Processen van conflict en ontwikkeling, 6 SP, Theorie, trends en thema’s van ontwikkeling, 6 SP). - area-studies, waarvan 2 van de 5 areas dienen gekozen te worden voor 10 SP (Area studie: politieke problemen van Azië, 5 SP, Area studie: politieke problemen van de Maghreb, 5 SP, Area studie: politieke problemen van de Mashrek, 5 SP, Area studie: politieke problemen van Sub Sahara Afrika, 5 SP, Area studie: politieke pro blemen van Latijns Amerika, 5 SP). - een aantal keuzeopleidingsonderdelen uit de volgende twee pakketten: ! 2 opleidingsonderdelen uit de volgende cluster voor 10 SP (Politieke economie van geweld en conflict, 5 SP, Strategieën en actoren van conflictmanagement, 5 SP, Politieke economie van ontwikkeling, 5 SP, Antropologie, conflict en ontwikkeling, 5 SP). ! 1 opleidingsonderdeel uit de volgende cluster voor 5 SP (Duurzame ontwikkeling, 5 SP, Plattelandsontwikkeling, 5 SP, Gezondheid en ontwikkeling, 5 SP, Project management, 5 SP, Mensenrechten in ontwikkelingslanden, 5 SP). - de Masterproef voor 17 SP. De verplichte stam beschrijft het domein van de ontwikkelingsproblematiek in haar diversiteit (o.a. problemen van globalisering, mogelijke conflicten en gegenereerde ontwikkelingskansen): het theoretisch kader en de toepassing ervan op hedendaagse casussen. De area-studies bieden een selectie aan regionale entiteiten, die tot doel hebben om de abstracte modellen te overstijgen en de regionale contexten waarheidsgetrouw weer te geven. In de area-studies wordt niet alleen een beschrijving van de specifieke context beoogd, maar wordt ook een studie gemaakt van die aspecten die de verschillende types probleemstellingen met elkaar gemeen hebben. Daarnaast biedt de geleide keuze binnen twee clusters keuzeopleidingsonderdelen de studenten de mogelijkheid om een meer uitgesproken accent te leggen op hetzij ‘interne conflicten’ of op ‘duurzame ontwikkeling’. De keuzeopleidingsonderdelen kunnen door de studenten gevolgd worden, na goedkeuring door de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen.
Universiteit Gent 235 Deel 2
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed voor de ‘Master of Conflict and Development’. De Commissie is van mening dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het niveau en de inhoud van de opleidingsonderdelen zijn goed en worden gedragen door de vakinhoudelijke expertise van het docentencorps. De studenten lichtten tijdens de gesprekken met de Commissie toe dat de opleiding een hoger aspiratieniveau heeft dan wat van een initiële master verwacht wordt. De studenten omschrijven het als volgt: “Men weet dat we kunnen studeren, men wil nu zien wat we met die kennis concreet kunnen aanvangen”. De verplichte opleidingsonderdelen introduceren de studenten in verschillende aspecten van de discipline, in de area-studies worden de theoretische aspecten in een concrete context geplaatst, terwijl de keuzeopleidingsonderdelen, georganiseerd in de clusters ‘interne conflicten’ en ‘duurzame ontwikkeling de studenten in staat stellen om van elk domein die opleidingonderdelen te selecteren die hun grootste interesse wegdragen. De eindkwalificaties zijn goed vertaald in concrete doelstellingen voor de individuele opleidingsonderdelen. De Commissie waardeert de goede aandacht voor disciplineoverschrijdende elementen (vb. aandacht voor politiek, economie en antropologie) in de diverse opleidingsonderdelen. Er is aandacht in de verschillende opleidingsonderdelen voor het verwerven van de competenties en professionele attitudes die de studenten toelaten de algemene en domeinspecifieke kennis van het vakgebied toe te passen in nieuwe contexten. De Commissie meent wel dat de nadruk op samenwerking van en onderlinge communicatie tussen de verschillende deelgebieden die de discipline van de ontwikkelingsproblematiek beschrijven, té weinig aan bod komt in de individuele opleidingsonderdelen. Daarenboven beveelt ze de docenten aan hierover feedback te verstrekken aan de studenten. Ze is ervan overtuigd dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het MC&D programma onderschrijft het onderwijsconcept van de ‘reflectieve (weten schaps)beoefenaar’, dat stelt dat de theorie gesteund is op de praktijk, die via een wetenschappelijke benadering geanalyseerd en desgevallend aangepast wordt. De Commissie is van oordeel dat dit onderwijsconcept goed gekozen is, maar stelt vast dat er een meer uitgesproken aanzet tot ondersteuning voor dit onderwijsconcept zou kunnen gegeven worden vanuit de diverse opleidingsonderdelen, om het reflectief leren van de student te stimuleren, omdat zij meent dat het initiatief nu téveel aan de student wordt overgelaten.
236 Universiteit Gent Deel 2
Bijzonder relevant voor een actiewetenschap, zoals het domein van de ontwikkelingsproblematiek (karakteristiek voor het MC&D programma) is de nauwe aansluiting bij de actualiteit, die als dynamisch veranderingsproces wordt gezien. Het ZAP van het MC&D programma lichtte tijdens de gesprekken met de Commissie toe dat de focus op diverse regio’s ondermeer gebeurt door: de inbreng van de vele experten vanuit de professionele wereld, institutionele afspraken met Derde Wereldlanden (vb. uitwisseling tussen India en Vlaanderen), de area-studies waardoor een globale kijk op diverse regio’s mogelijk wordt, de thematische taakverdeling (vb. Jordanië wordt behandeld door lesgevers uit de London School of Economics), een sporadische inbreng van de doctoraatsmedewerkers in de lessen die hun onderzoek toelichten, de docentenmobiliteit en de veldervaring van de academische staf, de goede informele contacten van de docenten en de snelgroeiende vakgroep die een toenemende kritische massa vertegenwoordigt. Daarnaast pleiten de studenten voor het bestrijken van een breder domein met de area-studies (die zich nu – in hun visie – te veel tot Afrika beperken). De Commissie vernam van de opleidingsverantwoordelijken dat dit gerelateerd is aan de moeilijkheid om een ZAP-personeelslid met een andere dan Afrika-georiënteerd onderzoeksdomein aan de opleiding te linken. De Commissie vraagt zich af of een betere samenwerking en een goede taakverdeling tussen de Vlaamse universiteiten in deze geen oplossing kan bieden. De studenten gaven tijdens de gesprekken met de Commissie aan dat de recente ontwikkelingen duidelijk aan bod komen tijdens de lessen. De Commissie is van mening dat de veranderlijke mondiale ontwikkelingen en evoluties goed worden geïntegreerd in het curriculum van het MC&D programma. De internationale dimensie komt – volgens de Commissie – goed tot uiting in de diverse opleidingsonderdelen, gelet op de internationale context van het bestudeerde domein, de invulling van de opleidingsonderdelen vanuit diverse invalshoeken en de praktijkervaring die door diverse vakdeskundigen wordt ingebracht in het curriculum. De studenten gaven verder tijdens het gesprek met de Commissie ook aan dat zij bijzonder waarderen dat – in tegenstelling tot het vorige curriculum – de student nu telkens één of twee opleidingsonderdelen kiest uit twee onderscheiden clusters waardoor de beide focusgebieden ‘interne conflicten’ én ‘duurzame ontwikkeling’ worden bestudeerd. Zij beschouwen dit als een positieve evolutie, ten aanzien van de eerdere mogelijkheid om slechts één van de focusdomeinen te bestuderen. De Commissie waardeert deze evolutie en ziet zeer goed de noodzaak in om de beide focusgebieden te exploreren tijdens de studie, gelet op de complexe verwevenheid van de beide aspecten in de realiteit. De studenten gaven tijdens de gesprekken met de Commissie aan dat zij het zinvol achten om het thema gezondheid – gelet op het veldonderzoek – voor alle studenten verplichtend in te richten. De Commissie onderschrijft dit voorstel.
Universiteit Gent 237 Deel 2
Verder gaven de studenten aan dat zij een ‘proefperiode’ in de maanden oktober en november zeer zouden waarderen, omdat dan alle opleidingsonderdelen gegeven zouden worden en de student, op basis van de eerste ervaringen (deze introductielessen) een gerichte selectie zou kunnen maken uit de opleidingsonderdelen en de focus in de opleiding bewuster zou kunnen kiezen. In deze betreuren zij het semestersysteem dat dit onmogelijk maakt. De Commissie meent dat het inrichten van introductielessen nuttig zouden zijn om een bewuste keuze van de diverse opleidingsonderdelen te bewerkstelligen. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De Commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. Het MC&D programma heeft, volgens de Commissie, goede aandacht voor kennisontwikkeling en recente theoretische en empirische ontwikkelingen op het vlak van ‘interne conflicten’ en ‘duurzame ontwikkeling’ en er is een goede aansluiting met de beroepspraktijk, conform de karakteristieke aard van de ontwikkelingsproblematiek als ‘actiewetenschap’. Dit aspect wordt verder ondersteund door de inbreng van vakdes kundigen uit het beroepenveld in de opleiding, die diverse aspecten en gezichtspunten van brandende actualiteiten komen toelichten aan de studenten. De Commissie heeft vastgesteld dat het leermateriaal een goede kwaliteit heeft en recente ontwikkelingen en de theoretische literatuur goed zijn verwerkt in het cursusmateriaal. De opleiding wordt gedragen door de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’ van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen aan de UGent, maar – gelet op het multidisciplinair karakter van het MC&D programma – kan zij daarenboven ook steunen op haar sterke verankering binnen diverse onderzoekseenheden in de Faculteiten van de Universiteit Gent. Er is daardoor een sterke vervlechting van het verstrekt onderwijs voor dit programma met het wetenschappelijk onderzoek dat binnen de (eigen en gerelateerde) vakgroepen wordt uitgevoerd. De studenten gaven aan tijdens hun gesprek met de Commissie dat de opleiding daadwerkelijk op een postinitieel niveau wordt ingericht en de student aldus op dat niveau wordt aangesproken. De alumni typeerden het MC&D programma als een bijzonder kritische opleiding, waarin zij veel van de theorie bevestigd zien, na een grondige analyse van de aspecten die het domein beschrijven. De Commissie vindt dat de opleiding zich inderdaad op manama-niveau situeert, maar verwacht een duidelijker explicitering van de doelstellingen van het MC&D programma. De Commissie vindt dat er goede aandacht is voor het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden en het ontwikkelen van een duidelijke onderzoeksattitude in de diverse opleidingsonderdelen (door groepswerk, seminaries en papers), die resulteren
238 Universiteit Gent Deel 2
in de Masterproef. Er is zeer goede aandacht in het programma voor het ontwikkelen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van de afgestudeerden ondersteunen, zo is er bijvoorbeeld een sterke aandacht voor veldwerk (naast het theoretisch raamwerk) en er is een sterke promotie van de (niet obligatoire) groepsreis of stage die de studenten in een gecontroleerde, reële setting plaatst. Gelet op de multi-disciplinariteit van de opleiding en de brede waaier aan vooropleidingen van de instromende studentenpopulatie, informeerde de Commissie bij de studenten naar de wijze waarop met deze multi-disciplinariteit wordt omgegaan binnen de opleiding. De studenten lichtten toe dat zij voor het uitvoeren van de opdrachten en papers, de methoden en technieken (conform de vooropleiding van de student) vrij worden gelaten, maar dat er wordt geëvalueerd hoe (consequent) de student deze methoden gebruikt in de taken en opdrachten. Facet 2.3. Samenhang van het programma De Commissie beoordeelt de samenhang van de ‘Master of Conflict and Development’ als voldoende. Het zelfevaluatierapport beschrijft de evenwichtsoefening tussen een brede gemeenschappelijke stam, de regionale specialisering (door de area-studies) en de thematische focus van het programma. Dit resulteert in een verdieping enerzijds en een verbredende introductie in een nieuw domein door de combinatie van studiegebieden (vb. politiek, economie, antropologie) anderzijds. Daarenboven is er de tweesplitsing aan focusdomeinen in ‘interne conflicten’ en ‘duurzame ontwikkeling’ die karakteristiek zijn voor de gekozen focus van het MC&D programma. De studenten gaven tijdens het gesprek met de Commissie aan dat er in het MC&D programma een duidelijke overlap bestaat in de behandeling van het participatief onderzoek, dat – naar hun zeggen – vier keer theoretisch wordt toegelicht, toegepast op vier verschillende cases. De studenten vragen zich af of door een betere afstemming van de vier betrokken opleidingsonderdelen tijd kan vrijgemaakt worden voor andere aspecten van het domein. De Commissie vernam van het academisch personeel dat deze overlapping verband houdt met de timing van het vastleggen van het onderwerp van de Masterproef, alvorens het ‘participatief onderzoek’ ten volle kan worden uitgewerkt in de onderscheiden opleidingsonderdelen. De Commissie heeft de horizontale (tussen de onderscheiden opleidingonderdelen) en de verticale (de opbouw van het programma) coherentie van het programma bestudeerd en onderkent een duidelijke lijn in de verplichte opleidingsonderdelen. De focus op de area-studies is – volgens de Commissie – een bewuste keuze en is bijgevolg zeker te rechtvaardigen, temeer omdat daardoor de theorie daadwerkelijk in Universiteit Gent 239 Deel 2
een concrete context wordt geplaatst. Daarnaast apprecieert de Commissie ook de aandacht voor de beide focusdomeinen (‘interne conflicten’ en ‘duurzame ontwikkeling’), alsook de mogelijkheid die aan de studenten wordt geboden om een eigen accent te geven aan de opleiding. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat de keuzes die gemaakt werden bij het opstellen van het programma bewuste keuzes zijn, maar adviseert een betere afstemming tussen de onderscheiden opleidingsonderdelen, die nu – in haar visie – té vaak het eigen domein bestrijken en een té geringe integratie van de verschillende domeinen realiseren. Zij adviseert daarenboven ook de samenhang tussen de verplichte opleidingsonderdelen en de keuzeopleidingsonderdelen te versterken. De Commissie las in het zelfevaluatierapport dat een groot deel van deze integratie verwacht wordt van de ‘reflectieve (wetenschaps)beoefenaar’ waarmee de student wordt bedoeld, maar is desalniettemin van mening dat deze integratie niet alleen aan de student kan worden overgelaten. De Commissie beveelt daartoe een duidelijk overleg tussen de lesgevers van de diverse vakgroepen aan om een goede afstemming tussen de diverse opleidingsonderdelen uit te werken. De Commissie spreekt haar sterke waardering uit voor de extra-muros activiteiten (vb. de groepsreis/stage en het veldwerk) die door het programma worden gerealiseerd en beschouwt de inspanningen van de opleidingsverantwoordelijken en het personeel voor het veldwerk en de studiereis/stage als bijzonder waardevol. De Commissie loopt hiermee vooruit op wat verder in dit rapport (zie facet 2.5 studietijd) nader wordt toegelicht en geeft hierbij in overweging om de extra-muros activiteiten een vaste positie te geven in het curriculum. De deeltijdse trajecten worden opgevat als een spreiding van het programma over twee jaar, waarin in het eerste jaar de verplichte opleidingsonderdelen en een aantal van de keuzeopleidingsonderdelen worden gevolgd, terwijl de overige opleidingsonderdelen en de Masterproef dan gereserveerd zijn voor het tweede jaar. Een student kan er daarenboven ook voor opteren om in het eerste jaar alle opleidingsonderdelen te volgen, en zich uit te schrijven voor de Masterproef, om deze in een tweede jaar uit te voeren. De Commissie waardeert – met het oog op flexibele leertrajecten – de mogelijkheid die geboden wordt aan de studenten om de opleiding over twee jaar te spreiden. Facet 2.4. Studieomvang De ‘Master of Conflict and Development’ omvat 60 studiepunten. De opleiding voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang.
240 Universiteit Gent Deel 2
Facet 2.5. Studietijd De Commissie beoordeelt de studietijd voor de ‘Master of Conflict and Development’ onvoldoende. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat aan de Universiteit Gent systematische studietijdmetingen progressief zijn geïntroduceerd, beginnend met de Bachelor opleidingen, waardoor men nog niet aan dergelijke metingen was toegekomen voor de master na master programma’s (zoals het MC&D programma) ten tijde van het schrijven van het zelfevaluatierapport of op het ogenblik van het bezoek van de Commissie aan de opleiding. De studenten gaven tijdens het interview met de Commissie aan dat, gelet op de 60 ECTS, het theoretisch haalbaar moet zijn om de opleiding in één jaar af te ronden, maar dat dit in de praktijk enkel haalbaar is indien de student een theoretisch onderzoek uitvoert voor de Masterproef. Wie een Masterproef schrijft op basis van eigen uitgevoerd veldwerk, gaat daarvoor minstens 4 tot 6 weken naar het buitenland tijdens het tweede semester. Deze student mist daardoor niet alleen de lessen gedurende deze periode, maar moet nadien ook de veelvuldige groepswerkopdrachten inhalen. Dit alles zorgt ervoor dat het niet praktisch haalbaar is om een met veldwerk onderbouwde Masterproef tegen de eerste examenperiode in te leveren. De studenten stellen vast dat hun overweging om een aantal opleidingsonderdelen naar het eerste semester te verschuiven, om aldus tijd vrij te maken in het tweede semester voor veldonderzoek, geen optimale oplossing biedt omdat zij het eerste semester nu reeds als zwaar beladen ervaren. Ook voor de academische staf is dit geen haalbare oplossing, omdat velen zich geen half jaar kunnen vrijmaken van de verplichtingen die zij hebben in het kader van hun eigen onderzoek en het veldwerk dat zij verrichten. De Commissie stelt – op basis van de beoogde duale aandacht voor veldwerk enerzijds en de duidelijke theoretische onderbouwing van het onderzoeksdomein anderzijds – vast dat het voor de studenten inderdaad geen sinecure is om én de opleidingsonderdelen én de Masterproef (gebaseerd op veldwerk) in één academiejaar af te ronden. Gelet op de decretale inschaling van een éénjarige opleiding van 60 studiepunten, en gelet op haar visie dat een opleiding intrinsiek mogelijk moet te behappen zijn in de daartoe vooropgestelde tijd, adviseert de Commissie de opleidingsverantwoordelijken te overwegen om het programma over twee jaar te spreiden, gelet op de cruciale meerwaarde van het veldwerk in dit domein. De Commissie denkt niet dat de langere duur de opleiding ten nadele zou komen, omdat vele afgestudeerden nu reeds via een stage instappen in het werkveld. De Commissie dringt erop aan om systematische studietijdmetingen uit te voeren om de belasting van de opleiding als geheel, alsook de verdeling over de twee semesters te monitoren, om indien noodzakelijk bij te kunnen sturen, zeker in het Universiteit Gent 241 Deel 2
licht van de recente bachelor-master hervorming. De Commissie acht dit voorstel goed haalbaar, aangezien de instelling beschikt over dergelijke operationele instrumenten en betwijfelt of het raadzaam is om de tijd af te wachten, gelet op de recente herstructurering van de opleiding (in 2004-2005) en haar jonge statuut als postinitiële opleiding. Daarenboven beschouwt de Commissie de diversiteit aan instromende studenten en het multidisciplinair karakter van de opleiding als twee bijzondere redenen waarom het niet raadzaam is om een afwachtende houding aan te nemen met betrekking tot het invoeren van systematische studietijdmetingen. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. In het zelfevaluatierapport beschrijft de opleiding het didactisch concept dat door het MC&D programma wordt gehanteerd: “Bij het inhoudelijk uitwerken [van het programma] is veel aandacht besteed aan het concept van de ‘reflective practitioner’. Dit wil zeggen dat theorie gesteund is op de praktijk, en dat deze praktijk via een wetenschappelijke benadering geanalyseerd en eventueel veranderd wordt. Actiewetenschap veronderstelt vooreerst dat men nauw aansluit bij de actualiteit die als een dynamisch veranderingsproces moet worden gezien. Dit heeft een weerslag op het curriculum dat de veranderende mondiale ontwikkelingen reflecteert.”
Daarenboven wordt het MC&D programma gedragen door drie visies op leren: “Daarenboven willen we het leerproces baseren op: - Contextualiteit: Het onderricht wil het leren laten aansluiten bij de context van de professionele werkomgeving en de interessesfeer van de studenten. Bij de aanvang lag de klemtoon aan de vraagzijde voornamelijk op het verwerven van kennis en vaardigheden op het vlak van de ontwikkelingshulp. Latere generaties stelden ‘samenwerking’ centraal, d.w.z. dat de nadruk kwam te liggen op de gelijkwaardigheid. Het haast exclusieve utilitaire karakter van de opleiding werd nog verder afgebouwd ten voordele van de kennisverwerving over de derde wereld als zodanig. Dit resulteerde in een eerste grondige curriculumherziening (1999). Blijkbaar vertaalde deze accentverandering vrij goed wat de nieuwe cohorte kandidaatsstudenten voor ogen hadden, aangezien het aantal inschrijvingen gestadig steeg. - Coöperatief leren: Kennis en inzicht worden verondersteld sociaal gebonden te zijn en worden geconstrueerd in samenwerking met anderen, zowel docenten als studenten. Wie daarenboven onvoldoende wil leren van anderen, zal in de praktijk binnen de derde wereld nooit efficiënt kunnen functioneren. - Interactief leren: Niet alleen blijft een interdisciplinariteit ons uitgangspunt, er wordt tevens van uit gegaan dat competenties niet los van elkaar kunnen verworven worden. In die zin werken we in de zin van Wallersteins ‘Rethinking social sciences’. Wie later in het veld werkt, zal ten andere alras merken dat een precieze omlijning van de gehanteerde discipline moet wijken voor de nood om muizen te vangen.”
242 Universiteit Gent Deel 2
De Commissie acht het didactisch concept geschikt voor deze opleiding, gesteld dat het reflectief leren niet in hoofdzaak aan de inspiratie van de student wordt overgelaten, en ook tijdens de lessen actief wordt ingezet. De Commissie adviseert de docenten aldus om deze reflectieve houding, vooral transdisciplinair nog méér in de verf te zetten tijdens de lessen. De Commissie stelt – op basis van haar studie van het leermateriaal en op basis van de gesprekken met de studenten en de academische staf – vast dat het MC&D programma een goede mix aan werkvormen inzet: hoorcolleges worden aangewend om in een kort tijdsbestek een probleemstelling op een gestructureerde wijze aan te brengen, in de seminaries worden thema’s in de diepte uitgewerkt, de individuele of groepspapers zetten in op het toepassen van methodologische vaardigheden op een concrete situatie, in congressimulaties en rollenspelen worden studenten voorbereid op het innemen van een standpunt in een bepaald dossier en leren zij de resultaten van hun onderzoekswerkzaamheden bevattelijk te presenteren. Deze werkvormen worden aangevuld door de niet obligatoire groepsreis en stage waarin de theorie aan de praktijk wordt getoetst. De studenten lichtten tijdens de gesprekken toe dat daar waar de activerende werkvormen niet functioneren dit te wijten is aan de grote studentenaantallen, en er een aantal docenten zijn die er ondanks de grootte van de studentenpopulatie toch in slagen om de student actief te betrekken tijdens de lessen, wat zij bijzonder waarderen. De Commissie is van mening dat er inderdaad activerende methoden worden aangewend om de studenten niet alleen de kennis te doen verwerven, maar ook de nodige attitudes te initiëren, maar stelt vast dat vooral de grote studentenaantallen de inzetbaarheid van actieve werkvormen begrenzen. Bijgevolg zijn de seminaries, groepswerken en congressimulaties bijzonder waardevol voor deze opleiding. Zij waardeert in het bijzonder ook het inrichten van de groepsreis en de mogelijkheden voor het volgen van een stage, die de studenten midden in de actuele beroepspraktijk plaatst. De Commissie heeft het cursusmateriaal voor de verschillende opleidingsonderdelen bestudeerd en oordeelt dat deze over het algemeen een goede kwaliteit hebben. Recente ontwikkelingen worden besproken en de relevante literatuur wordt aangehaald. Voor de meeste opleidingsonderdelen is een syllabus ter beschikking of wordt gebruik gemaakt van basiswerken. De meeste opleidingsonderdelen voorzien ook een aanbevolen lijst van literatuur. De Commissie is van mening dat het gebruikte cursusmateriaal overeenstemt met de aard van de postinitiële opleiding en heeft begrepen uit de gesprekken met de studenten, alumni en de academische staf dat het referentiemateriaal veelal het uitgangspunt vormt voor groepsdiscussies die in de seminaries, papers en groepsopdrachten verder worden uitgewerkt.
Universiteit Gent 243 Deel 2
Het MC&D programma maakt gebruik van de elektronische leeromgeving Minerva van de UGent, die niet alleen als communicatiemiddel wordt ingezet, maar ook als effectief leermiddel wordt gehanteerd (vb. discussiefora met buitenlandse studiegenoten, forum, links en oefeningen, inclusief proefexamens voor de methodologische opleidingsonderdelen). Bijzonder voor de humane wetenschappen is de – op vraag van de studenten ontwikkelde – functie ‘Wiki’, die studenten toelaat onderling ideeën uit te wisselen over één bepaald document en gezamenlijk aan deze tekst te werken over het Internet. Daarenboven beschikken de docenten over een Intranet ‘Sharepoint’, waarop ze alle documenten, verslagen en besprekingen met collega’s kunnen delen. De Commissie waardeert het gebruik van de elektronische leeromgeving als effectieve ondersteuning bij het leerproces van de studenten. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De visitatiecommissie beoordeelt ‘de beoordeling en toetsing’ voor de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. De Commissie heeft – in het zelfevaluatierapport en tijdens het bezoek – een ruime steekproef van examenvragen bestudeerd en stelt vast dat deze een goed niveau hebben en er een goede spreiding is tussen het toetsen naar kennis en inzicht en de toepassing ervan in een specifieke context, alsook voor oordeelvorming door de studenten. De realisatie van de doelstellingen en het bereiken van de competenties worden getoetst op basis van een diversiteit aan toetsvormen (vb. schriftelijke examens, mondelinge examens (met of zonder schriftelijke voorbereiding), permanente evaluatie, de beoordeling van papers), hoewel schriftelijke examens domineren. De docenten selecteren die toetsvorm die overeenstemt met de doelstellingen, met goedkeuring van de Opleidingscommissie. De beschrijving van de toetsvorm wordt aangegeven in de ECTS-fiches voor de individuele opleidingsonderdelen en wordt toegelicht door de docenten (bij aanvang van de lessenreeks) aan de studenten, en via Minerva aan de studenten gecommuniceerd. De Examencommissie bewaakt de kwaliteit van de examens. In geval van betwisting of problemen kunnen studenten een beroep doen op de in de Onderwijs- en examenregeling voorziene regeling voor geschillen, of dit melden bij de ombudspersonen. De studenten blijken – op basis van de gesprekken met de Commissie – in het algemeen tevreden te zijn over het niveau en de gehanteerde methodes van de toetsing en geven aan dat in het algemeen gepeild wordt naar relaties en toepassing van de te verwerven kennis en inzichten en er goede aandacht is voor de toetsing van de te verwerven competenties, ondermeer door middel van de diverse papers en presentaties.
244 Universiteit Gent Deel 2
De studenten geven aan dat zij voor de opdrachten en groepswerken systematische feedback krijgen van het evaluatiepanel of door het publiek en de lesgevers tijdens een presentatie. De feedback over de examens kan worden aangevraagd nadat de punten (maximaal 4 weken na het examen), via Minerva aan de individuele student worden gecommuniceerd, indien geen algemene feedback voor de gehele studentengroep wordt georganiseerd. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken om telkens systematische feedback betreffende de ingediende opdrachten en afgelegde examens te organiseren en het initiatief tot het vragen naar feedback niet aan de studenten over te laten. Facet 2.8. Masterproef De Commissie beoordeelt de Masterproef voor de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. De Masterproef bedraagt 17 ECTS waardoor deze voldoet aan de vigerende decretale vereisten. De doelstellingen van de Masterproef worden in het zelfevaluatierapport als volgt omschreven: “De Masterproef is een van de belangrijkste onderdelen van de opleiding omdat het peilt naar de algemene vaardigheden die de student(e) gedurende de studieloopbaan heeft opgedaan. De Masterproef is een persoonlijk werk dat handelt over een onderwerp dat een student zelf kan bepalen in samenspraak met de (zelfgekozen) promotor. Het onderwerp van de Masterproef moet zich situeren op het brede terrein van wetenschappelijk onderzoek rond maatschappelijke problemen in de derde wereld… We verwachten een bijdrage die inhoudelijk en qua omvang vergelijkbaar is met een publiceerbaar artikel (A2 niveau) of een rapport. Het kan gaan om een grondige en kritische literatuurstudie rond een nauwkeurig afgebakend onderwerp, of, om de weerslag van empirisch onderzoek.”
Hoewel de instromende studenten (houders van een initieel Master’s diploma) reeds ervaring hebben met het schrijven van een Masterproef, roostert het MC&D programma een methodologisch opleidingsonderdeel in om de vaardigheden die verband houden met de specificiteit van het onderzoeksterrein te trainen. De studenten worden geïnformeerd over de praktische aard, verwachtingen en vereisten van de Masterproef in een brochure die uitleg geeft over de plaats en rol van de Masterproef, de rechten en plichten van de studenten, plagiaat, de vormvereisten, etc. De studenten gaven aan tijdens het gesprek met de Commissie dat zij goed worden geïnformeerd over het schrijven van de Masterproef. De Commissie heeft de timing van de Masterproef (onderwerp vastgelegd aan het eind van het eerste semester) besproken met de studenten, alumni en academische staf, en komt tot de conclusie dat mede door het multidisciplinaire aard van de opleiding en de diverse vooropleidingen en achtergronden van de studenten, de nodige tijd moet geïnvesteerd worden om de studenten vertrouwd te maken met Universiteit Gent 245 Deel 2
het wetenschappelijk onderzoeksdomein, alvorens zij daadwerkelijk aan de slag kunnen. In overweging nemend dat er toch meer tijd nodig is om een op veldwerk gebaseerde Masterproef uit te voeren binnen het bestek van de éénjarige opleiding, suggereerden de studenten en alumni om een strenger toelatingsbeleid te voeren en aldus hogere aspiratieniveaus te stellen voor de instromende studentenpopulatie. De Commissie is dit voorstel genegen. De student selecteert het onderwerp voor de Masterproef uit een aangeboden lijst of stelt zelf een onderwerp voor. De student wordt tijdens het schrijven van de Masterproef begeleid door een promotor. De academische staf probeert om de student rond een thema – dat in één van de papers werd uitgewerkt – te laten verder werken, om tijd te besparen. De alumni zijn over het algemeen tevreden over de begeleiding tijdens het schrijven van de Masterproef door hun promotor. De Masterproef wordt gelezen door de promotor en twee commissarissen (vb. door leden van het AAP, indien het onderwerp aansluit bij het eigen onderzoeksveld van de medewerker) en wordt mondeling verdedigd voor een uitgebreide jury, die één cijfer toekent voor de Masterproef. De beoordeling van de Masterproef is gebaseerd op de inhoud van het werk en de mondelinge voorstelling. De opleiding promoot het veldwerk en de groepsreis/stage waarin de student een korte confrontatie aangaat met de werkelijkheid. De groepsreis/stage gebeurt (voorlopig) op vrijwillige basis en is erop gericht om als ‘methodology-in-action’ studenten méér inzichten en attitudes bij te brengen dan voor mogelijk wordt gehouden door het verder verfijnen van de methodologische aanpak in een lessenreeks. Op inhoudelijk vlak kiezen studenten er vaak voor om voor de Masterproef verder te werken rond het thema dat tijdens de studiereis/stage werd bestudeerd. De studenten spraken met lof over de organisatie en met ontzag over de impact van de studiereis op hun vorming. Zij waarderen in het bijzonder dat zij veel verschillende aspecten van de theorie tijdens de groepsreis in de realiteit herkennen. Wel gaven sommige studenten ter overweging mee of het niet zinvol zou zijn om een groepsreis naar Afrika in te richten, gelet op de focus op Afrika in de area-studies. De alumni gaven tijdens het gesprek met de Commissie te kennen dat zij het volgen van een stage in België (bij een NGO) – zoals geopperd door een aantal van de studenten in de opleiding – als een ‘troostprijs’ zouden zien en zij er verder ook aan twijfelen of de NGO’s in België de toestroom van de vele Belgische studenten wel zouden zien zitten. Studenten kunnen desgewenst een VLIR-UOS beurs voor veldwerk in het buitenland aanvragen, die toe moet laten om gedurende minimaal één maand onderzoek te verrichten in een concrete ontwikkelingssituatie, op voorwaarde dat dit onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking of met ondersteuning van een lokale partner (NGO, universiteit, …). De studenten lichtten tijdens de gesprekken met de Com-
246 Universiteit Gent Deel 2
missie toe dat de bevestiging voor het verkrijgen van een beurs vaak te laat komt, om resoluut te kunnen kiezen voor veldwerk, waardoor een aantal studenten (mede door de financiële consequenties van deze keuze) toch geneigd zijn om een eerder theoretische studie uit te voeren voor de Masterproef. De Commissie houdt het voor wenselijk dat de timing voor het verstrekken van de beurzen door de VLIR-UOS wordt herbekeken. Indien studenten ervoor opteren om veldwerk te verrichten, wordt het – volgens de Commissie – inderdaad moeilijk om de Masterproef tegen de eerste examenperiode af te ronden. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken om een gepaste oplossing uit te werken voor dit prangend tijdsbestek. De Commissie heeft een selectie van Masterproeven gelezen en een groter aantal tijdens het bezoek ingekeken en is van oordeel dat het niveau van de Masterproef over de hele lijn goed is, en de beoordeling van de Masterproeven fair is. De Commissie waardeert in het bijzonder de mondelinge presentatie van de Masterproef door de student voor een uitgebreide jury. De Commissie waardeert de mogelijke koppeling tussen de stage en de Masterproef, waardoor de student rond de thematiek die werd uitgewerkt tijdens de stage kan verder werken in de Masterproef. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden De Commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de ‘Master of Conflict and Deve lopment’ als voldoende. Het MC&D programma richt zich (conform de nog vigerende afspraken die met ‘het College voor Ontwikkelingslanden’ van het RUCA, nu de Universiteit Antwerpen, werden gemaakt) hoofdzakelijk tot Nederlandstalige studenten (en dus niet tot studenten uit het Zuiden). Het MC&D programma staat open voor diplomahouders van een academische opleiding of een hogeschoolopleiding van de tweede cyclus. In de praktijk blijken vooral studenten met een vooropleiding licentiaat geschiedenis, licentiaat politieke wetenschappen, licentiaat rechten of licentiaat vergelijkende cultuurwetenschap in te stromen. Op basis van de gegevens van de voorbije 10 jaar blijkt 90 % van de instromende studenten een universitair diploma te hebben. De groep studenten met een hogeschooldiploma bestaat voornamelijk uit vertaalkundigen. Grafiek 1 geeft het aantal studenten in de Master of Conflict and Development weer sinds 2004-2005. Voor de periode 1996-1997 tot en met 2003-2004 hebben deze cijfers betrekking op de ‘GAS in de Ontwikkelingssamenwerking’.
Universiteit Gent 247 Deel 2
Grafiek 1: Studentenaantallen in de Master of Conflict and Development, Universiteit Gent (uitgedrukt in aantal studenten), (periode 2004-2005 – 2006-2007, in de jaren ervoor hebben deze cijfers betrekking op de ‘GAS in de Ontwikkelingssamenwerking’).
Het gemiddeld aantal studenten dat sinds 2004-2005 de Master of Conflict and Development volgt bedraagt 110 studenten. Het gemiddeld jaarlijks aantal studenten in de ‘GAS in de Ontwikkelingssamenwerking’ bedroeg (tussen 1996-1997 en 20032004) 60 studenten. Sinds 2004-2005 varieert het aantal studenten die de opleiding spreiden over 2 jaar tussen 10 en 17 studenten. De Commissie waardeert de diverse instroom in de opleiding als positief maar stelt vast dat een zeer grote populatie studenten jaarlijks instroomt in het MC&D programma, gelet op de weinig gespecificeerde toelatingsvoorwaarden. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken ten stelligste om niet alleen op basis van de vooropleiding te selecteren, maar ook op basis van de hun interesses en motivatie om deze opleiding te volgen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma De facetten van het onderwerp programma worden door de Commissie als minstens voldoende beoordeeld, met uitzondering van het facet ‘studietijd’ dat de Commissie als onvoldoende beoordeelt. De Commissie meent dat aan de criteria die bijdragen tot het facet ‘studietijd’ aandacht moet besteed worden teneinde dit aspect te verbeteren, maar vindt goede elementen die ruimschoots compenseren voor dit tekort
248 Universiteit Gent Deel 2
in alle andere facetten van het onderwerp programma. Aldus heeft de Commissie een positief oordeel over het onderwerp ‘programma’ voor de Master of Conflict and Development.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed voor de ‘Master of Conflict and Development’. De aanstelling van een ZAP-lid gebeurt op basis van een open vacature. Bij de selectie van het academisch personeel worden de kandidaten niet alleen afgewogen op basis van hun diploma of technische kennis, maar wordt via een intakegesprek gepeild naar hun visie op onderzoek en op de focale aandachtspunten van hun research. Daarenboven wordt naast de nadruk die wordt gelegd op de onderzoekskwaliteit van de kandidaat, ook ingegaan op de verworven competenties, de visie op onderwijs en de loopbaanverwachtingen. Alle geledingen van het academisch personeel worden op geregelde tijdstippen geëvalueerd aan de hand van meerdere criteria, waaronder de vakinhoudelijke, onderwijskundige en didactische kwaliteiten van het betrokken personeelslid. Voor bevorderingen geldt de vigerende regelgeving aan de Universiteit Gent. Het AAP wordt ondermeer geselecteerd op basis van haar onmiddellijke inzetbaarheid voor de begeleiding van het onderwijs dat door de vakgroep wordt verstrekt en dient binnen de gestelde tijd (van 6 jaar) te doctoreren op een onderwerp dat aansluit bij de onderzoekslijnen van de vakgroep. BAP, bursalen en projectmedewerkers binnen de vakgroepen zijn minder direct inzetbaar in het verstrekt onderwijs en worden aangeworven via externe kredieten. De vakgroep beschikt over 11 personen die via een derde geldstroom worden betaald. Zij leveren vooral ondersteuning bij de begeleiding van de studenten bij papers en bij de Masterproef. De Commissie meent dat ‘de kwaliteit’ van de academische staf, die betrokken is bij het MC&D programma goed is. De vakinhoudelijke expertise is groot, gebaseerd op de output die de vakgroep op wetenschappelijk vlak genereert en haar activiteit op het vlak van het wetenschappelijk of beleidsvoorbereidend en -ondersteunend onderzoek. Vele lesgevers zijn ook nauw betrokken bij het beroepenveld. De studenten en de alumni gaven aan dat zij het sterk waarderen dat hun professoren veel veldervaring hebben en zeer goed bereikbaar en aanspreekbaar zijn door de opendeur attitude van de academische staf. Zij zijn over het algemeen tevreden over de didacUniversiteit Gent 249 Deel 2
tische kwaliteiten van het onderwijzend personeel en op een enkele uitzondering na, worden alle docenten door hen als goede tot excellente lesgevers omschreven. Zij omschreven tijdens de gesprekken met de Commissie dat niet alle opleidingsonderdelen even interessant gebracht worden en een aantal opleidingsonderdelen eruit steken in negatieve zin. Uit de gesprekken met de academische staf blijkt dat zij sterk begaan zijn met de opleiding, zich sterk betrokken voelen bij hun opdracht en een grote inzet vertonen voor het programma. Voor verdere professionalisering kan de onderwijzende staf een beroep doen op initiatieven van onderwijsprofessionalisering die aan de Universiteit Gent operationeel zijn. De Commissie vernam dat slechts weinigen aan deze initiatieven deelnemen, wat zij betreurt. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De Commissie beoordeelt de eisen van professionele en academische gerichtheid als excellent voor de ‘Master of Conflict and Development’. De Commissie meent dat het onderzoek aan de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’ binnen de Faculteit Politieke Wetenschappen een goed niveau heeft en sterk aansluit bij de actuele professionele activiteiten. De vakgroep heeft een grote deskundigheid en sterke specialisatie, wat blijkt uit de publicaties, internationale netwerken en onderzoeksprogramma’s en de deelname van de stafleden aan internationale conferenties. Het personeel heeft een achtergrond binnen de domeinen politieke wetenschappen, geschiedenis, economie, demografie en moraalwetenschappen en ontplooit het onderzoek van de vakgroep binnen deze ruime waaier aan onderzoeksdomeinen. De Commissie acht de verscheidenheid aan expertises, zowel wat betreft het onderzoek als de praktijk, goed om de opleiding neer te zetten en te ondersteunen vanuit een multidisciplinair perspectief. De studenten en alumni gaven aan tijdens de gesprekken dat de terugkoppeling van het onderzoek dat binnen de vakgroep wordt uitgevoerd pertinent aanwezig is binnen de opleiding, een aspect dat zij in het bijzonder waarderen. De Commissie waardeert daarenboven in het bijzonder de inbreng in het onderwijs door de lesgevers met veldervaring, omdat deze erg waardevol is, gelet op de karakteristieke eigenheid (actiewetenschap) van de ontwikkelingsproblematiek. Verder waardeert de Commissie ook de inspanningen die worden geleverd om de verbinding te leggen met onderwijsinstellingen uit de Derde Wereld.
250 Universiteit Gent Deel 2
Facet 3.3. Kwantiteit personeel De Commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als onvoldoende voor de ‘Master of Conflict and Development’. De personeelsnormen van de opleidingen Politieke Wetenschappen, waaronder het MC&D programma ressorteert, worden bepaald door de centrale overheid van de UGent. De Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen verdeelt de haar toegekende mandaten over de verschillende vakgroepen. De Faculteit Politieke Wetenschappen heeft door haar sterke groei in studentenaantallen lang een situatie van feitelijke onderbezetting van haar academische staf gekend, die slechts geleidelijk wordt goedgemaakt. De Commissie stelt daardoor ook vast dat de academische staf zwaar onder druk komt te staan om de opleiding kwalitatief sterk te blijven inrichten, waarvoor een spoedige uitbreiding van de academische staf (en dus niet alleen het BAP, de bursalen en projectmedewerkers, zoals nu gebeurt) absoluut noodzakelijk is met het oog op de toekomst. De Commissie waardeert in het bijzonder de sterke inzet en toewijding van het academisch personeel maar meent dat deze situatie niet te vergoelijken is, gelet op de grote studentenaantallen en de specifieke aard van het onderzoeksdomein. Het MC&D programma wordt in hoofdzaak gedoceerd door het personeel van de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’, aangevuld met docenten uit diverse Faculteiten van de UGent en een aantal gastprofessoren. In totaal bestaat het ZAP-kader dat deze opleiding ondersteunt uit 14 personen, waarvan 5 (voor 4.2 voltijdse equivalenten) zich situeren binnen de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’. De technische ondersteuning van de opleiding is gering, (2 VTE). De leeftijdsstructuur van de ZAP-leden volgt een normale verdeling, maar gelet op het geringe aantal personeelsleden merkt de Commissie op dat het onderwijs voor het MC&D programma erg persoonsgebonden is en tijdige opvolging van de hoogleraren een zorgpunt is. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken aldus waakzaamheid voor het behoud van de expertise binnen de academische staf, met het oog op de toekomst.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie is van oordeel dat de onvoldoende omvang van het personeelsbestand voor deze opleiding tot op heden nog geen negatieve invloed heeft gehad op de kwaliteit van het programma en de inzet van het personeel zeer goed is. De Commissie wil een duidelijk signaal geven dat aan deze prangende situatie onverwijld dient verholpen te worden maar oordeelt dat de facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘eisen van professionele en academische gerichtheid’ – die zij als excellent heeft gescoord – ruimschoots compenseren voor de onvoldoende voor het facet Universiteit Gent 251 Deel 2
‘kwantiteit van de staf’, wat in haar visie gebaseerd is op een structureel probleem en beoordeelt het onderwerp ’inzet van personeel’ voor de Master of Conflict and Development aldus als positief.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen De Commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de ‘Master of Conflict and Development’ als onvoldoende. De Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen beschikt niet over eigen leslokalen. Voor het verzorgen van de lessen en seminaries van de programma’s binnen de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen en dus ook voor het MC&D programma, worden de faciliteiten van de Faculteit Rechten gebruikt. Dit is op zich slechts een gedeeltelijke oplossing, gelet op het tekort aan lesruimten voor de Faculteit Rechten zelf en de grote studentenaantallen binnen de opleidingen van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. Het personeel van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is zeer krap behuisd en beschikt slechts over een gering aantal burelen. Er is geen lift voorzien waarmee studenten met een handicap de burelen of bibliotheekruimten kunnen bereiken. Doctoraatsbursalen en wetenschappelijk medewerkers hebben ondermeer hun intrek moeten nemen in de facultaire bibliotheek. De bibliotheekcollectie van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is uitgebreid maar verspreid over verschillende lokalen. Mede gelet op het gebruik van een groot aantal van deze bibliotheekzalen als bureaus voor de medewerkers dienen studenten bijgevolg referentiewerken op te vragen waardoor de bibliotheek aldus niet langer functioneert als een bibliotheek met open kast. De Commissie betreurt dit omdat zij van mening is dat een bibliotheek een opzoekings- en studieruimte moet zijn en die eigenschappen verloren zijn gegaan door de huidige prangende omstandigheden. De Commissie stelt daarenboven vast dat de kleine vergaderruimte die ook ter beschikking wordt gesteld van de studenten niet beantwoordt aan deze vraag. De bibliotheek van de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’ huisvest de meeste referentiewerken en tijdschriften die de studenten voor het MC&D programma dienen te gebruiken en er is een toegang tot een uitgebreide collectie online tijdschriften. Deze bibliotheek beschikt over een internetaansluiting waardoor studenten online opzoekingen kunnen verrichten. Eén ruimte van de facultaire bibliotheek is ingericht als studeerruimte voor de studenten, maar in de praktijk komen de studenten daar echter niet aan toe, gelet op het drukke gebruik van het lokaal.
252 Universiteit Gent Deel 2
De studenten van het MC&D programma kunnen een beroep doen op het PCknooppunt van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, waar 60 PC’s ter beschikking staan van alle studenten. De tweede verdieping is gereserveerd voor de studenten Politieke Wetenschappen en er zijn permanent 10 PC’s ter beschikking van de studenten, ook indien de PC-klas gebruikt wordt voor lessen. Studenten kunnen via het Athéna-project statistische (en andere) software – die op de servers van de UGent ter beschikking is – van op afstand gebruiken. De Commissie werd in het zelfevaluatierapport en tijdens het bezoek ingelicht dat de infrastructuur op middellange termijn zou verbeteren, eens de nieuwbouwwerken (wellicht over 10 jaar) zullen voltooid zijn. In de tussentijd moet de opleiding her en der aankloppen om de infrastructuur van nabije Faculteiten binnen de UGent te gebruiken. Het centraal reservatiesysteem voor leslokalen is hiervoor een nuttige tool. De Commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur die de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen gebruikt en stelt een ernstig tekort vast aan beschikbare werkruimte voor het personeel en een prangend tekort aan leslokalen en werkruimten voor de studenten. De Commissie benadrukt dat naast behoorlijke behuizing en leslokalen ook een gemeenschappelijke ruimte voor de studenten, waar zij groepswerken kunnen uitvoeren, welkom zou zijn. De Commissie is van oordeel dat dit tekort niet te verwijten valt aan de Master of Conflict and Development op zich op dat dit tekort zich een hoger hiërarchisch niveau situeert, maar kan desalniettemin niet komen tot een voldoende beoordeling van dit facet, gelet op de invloed die het ontbreken van een degelijke infrastructuur heeft op de operationalisering van het programma. De Commissie beoordeelt dit facet bijgevolg als onvoldoende, om duidelijk aan te geven dat hieraan dringend en zonder uitstel effectief verholpen dient te worden, wil men de kwaliteit van de opleiding blijvend garanderen. De Commissie omschrijft de bibliotheekvoorzieningen voor het ogenblik als schrijnend en verwacht veel van de inhaalbeweging die (voor de organisatie van de bibliotheek, de werkruimten voor het personeel en de lesruimten), in haar visie, een uiterst dringende aangelegenheid is, in relatie tot het behoud van de kwaliteit van het verstrekte onderwijs. Facet 4.2. Studiebegeleiding De Commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. Informatieverstrekking over het programma wordt gerealiseerd op centraal niveau, door het Adviescentrum voor Studenten en op facultair niveau. De promotie van het MC&D programma wordt verstrekt via diverse kanalen (vb. website, brochure en Universiteit Gent 253 Deel 2
studiegids), waarin de doelstellingen van het programma en haar profilering duidelijk omschreven worden, naast gedetailleerde informatie voor studenten tijdens hun studie (vb. examenreglement). De studenten gaven tijdens de gesprekken aan dat zij goed geïnformeerd zijn over de opleiding door deze informatiebronnen en dat zij voornamelijk in contact komen met de informatie over dit programma door de website, of door contacten met andere studenten. Er is geen uitgebreide toelichting voorzien in het zelfevaluatierapport over de studiebegeleiding van de studenten op manama-niveau, maar de studenten gaven aan dat zij, gelet op hun status als postinitiële masterstudenten, hun weg weten te vinden naar de geijkte universitaire diensten indien noodzakelijk. Desgewenst kunnen de studenten beroep doen op de ombudspersoon die hen adviseert. Voor psychosociale begeleiding worden de studenten verwezen naar de geijkte diensten aan de UGent. De studenten beschrijven de lage drempel die zij ondervinden bij het benaderen van de docenten en de facultaire coördinator als zeer positief. De Commissie is van oordeel dat de centrale diensten een ondersteunende, stimulerende en faciliterende rol vervullen en dat er zich in het algemeen weinig problemen stellen bij de ‘master na master’ studenten. De Commissie meent dat de studentenbegeleiding goed functioneert en het personeel inderdaad goed bereikbaar is voor de studenten. De Commissie stelde daarenboven vast dat de studenten kunnen vertrouwen op de goede contacten tussen de diverse vakgroepen die het MC&D programma ondersteunen waar zij zich desgevallend kunnen op beroepen. Studenten worden daarenboven goed geïnformeerd over mogelijke beroepen door de ‘jobwijzer’ op de website van de vakgroep, die goede informatie verstrekt over jobsites in het humanitaire domein en over mogelijke stageplaatsen. In het kader van het verbeterperspectief adviseert de Commissie, gezien de diversiteit van de instroom in het MC&D programma om een bundel capita selecta aan te bieden aan de student (eventueel via de digitale leeromgeving) die de student kan helpen om zich in de diverse disciplines in te werken.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als onvoldoende. Zij is van oordeel dat dit tekort niet te verwijten valt aan de Master of Conflict and Development maar wil met de facetscore aangeven dat dit dringend en degelijk moet worden verbeterd. Zij beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als goed en meent voldoende kwaliteiten vast te stellen binnen de opleiding en in het bijzonder binnen het facet ‘studiebegeleiding’ om voor het onderwerp voorzieningen als geheel tot
254 Universiteit Gent Deel 2
een positief oordeel te komen voor de Master of Conflict and Development. Gelet op de verantwoordelijkheid voor de onvoldoende op facetniveau buiten het bereik van de opleiding en de goede inspanningen die voor de begeleiding van studenten worden geleverd beoordeelt de Commissie het facet ‘voorzieningen’ als positief.
Onderwerp 5:
Interne Kwaliteitszorg
De Universiteit Gent hanteert een gedecentraliseerd dynamisch organisatiemodel en een gedecentraliseerd systeem van interne kwaliteitszorg, wat betekent dat de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen verantwoordelijk is en instaat voor de interne kwaliteitsbewaking van het verstrekte onderwijs. De interne kwaliteitszorg wordt geoperationaliseerd binnen de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO), onder leiding van de Onderwijsdirecteur. De taak van het KCO is de kwaliteit van het curriculum en de kwaliteit van de onderwijsleerprocessen te bewaken. Op centraal niveau stuurt de Directie Onderwijsaangelegenheden de interne kwaliteitszorg (o.a. onderwijsevaluaties door studenten, docententraining, studietijdmetingen). De Onderwijsraad, samengesteld uit de onderwijsdirecteurs van de faculteiten en een vertegenwoordiging van alle geledingen van het personeel en de studenten is het adviesorgaan voor de onderwijspolemiek van de Universiteit Gent. Op facultair niveau coördineert de faculteitsraad ondermeer de onderwijsverstrekking in de opleidingen en de wetenschapsbeoefening in de vakgroepen. De faculteitsraad is ondermeer bevoegd voor het oprichten van opleidingscommissies en voor het aanduiden van de lesgevers. De opleidingscommissie is het permanent adviesorgaan van de faculteit dat per opleiding verantwoordelijk is voor de organisatie van het onderwijs en het beleid ter zake. De kwaliteitszorg voorziet in systematische onderwijsevaluaties van de opleidingsonderdelen (elk jaar wordt er per lesgever minstens één opleidingsonderdeel bevraagd, in geval van problemen wordt een opleidingsonderdeel het jaar nadien terug bevraagd) bij de studenten. Op basis van deze bevragingen wordt een syntheserapport geschreven voor elk bevraagd opleidingsonderdeel, dat aan de Decaan en aan de betrokken lesgever wordt doorgestuurd. De lesgevers hebben het recht om het ontwerprapport van hun commentaar te voorzien alvorens een finaal syntheserapport wordt opgesteld, dat binnen de KCO en de betrokken opleidingscommissie besproken wordt. Het finaal syntheserapport wordt aan het portfolio van de docent toegevoegd en wordt ook gebruikt bij de evaluatie van de docenten. Ook de curriculumevaluatie gebeurt systematisch voor de Bachelor- (voorzien voor 2007-2008) en Masteropleiding (voorzien voor 2008-2009). Het master-na-master MC&D programma komt daarna aan de beurt. Universiteit Gent 255 Deel 2
De Commissie waardeert deze tweeledigheid van de onderwijsevaluaties maar adviseert om de studenten sneller na het afleggen van de examens te bevragen over de opleidingsonderdelen, omdat dit nu gebeurt in het volgende academiejaar. Daarnaast wordt het MC&D programma ook mee gedragen door de commissie ‘Ontwikkelingssamenwerking’ waarin vertegenwoordigers van alle faculteiten zetelen, wat aantoont dat het onderzoek op het vlak van ontwikkelingssamenwerking een gegeven is dat de ganse UGent bestrijkt. Facet 5.1. Evaluatie van de resultaten De Commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. De Commissie is van oordeel dat op het niveau van de instelling goede initiatieven bestaan om de kwaliteit te borgen en de opleiding daarenboven over goed functionerende overlegorganen beschikt om de kwaliteit van de opleiding te monitoren en te bewaken. De Commissie vraagt zich desalniettemin af of de evaluatie van de opleidingsonderdelen niet té exclusief gerelateerd is aan de bevragingen van de opleidingsonderdelen bij de studenten en adviseert om ook andere parameters in acht te nemen (vb. het jaarlijks curriculumoverleg tussen de docenten, signalen die de opleiding via de ombudspersonen bereiken, input van alumni). De Commissie waardeert dat er systematische studietijdmetingen worden uitgevoerd in de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, maar betreurt dat dit voor de master na masteropleidingen nog niet was gebeurd ten tijde van het schrijven van het zelfevaluatierapport en het bezoek van de Commissie aan het MC&D programma. In 2004-2005 – bij de inrichting van het MC&D programma in haar huidige vorm – werd een bevraging uitgevoerd door de KCO van de studenten waarin hoofdzakelijk werd gepeild naar de mate van verwerving van de competenties (kennis, vaardigheden en attitudes) door de studenten. De Commissie is over het algemeen tevreden over de resultaten van deze bevragingen, maar mist in de voorliggende evaluatie inzicht in de onderscheiden opleidingsonderdelen of een programma-evaluatie – die in haar visie, gezien de recente wijziging van het curriculum – uiterst noodzakelijk is om een duidelijke sterkte-zwakte analyse te kunnen maken van de voorliggende opleiding. De Commissie oordeelt dat het zelfstudierapport een goede kwaliteit en een reflexief karakter heeft. De Commissie waardeert in het bijzonder de sterkte-zwakte analyses die op onderwerpsniveau zijn uitgewerkt. De Commissie meent wel dat er weinig aanwijzingen zijn dat het zelfevaluatierapport door het gehele docentencorps wordt
256 Universiteit Gent Deel 2
gedragen. De gesprekken die de Commissie voerde met de betrokken partijen tijdens het bezoek vormden een goede aanvulling bij het zelfevaluatierapport. Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering De Commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de ‘Master of Conflict and Development’ als voldoende. Het MC&D programma heeft sinds haar oprichting in 2004-2005 nog niet deelgenomen aan een onderwijsvisitatie, en in de ‘Onderwijsvisitatie Politieke en Sociale Wetenschappen-Sociologie’, december 2000, VLIR (waar het MC&D programma niet in was opgenomen) wordt in de rand opgemerkt dat het wenselijk is om het grote potentieel van de vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’ meer te benutten bij de uitbouw van de opleidingen. De Commissie stelt vast dat deze aanbeveling – in het bijzonder voor het MC&D programma – zeker gerealiseerd is. De resultaten van de bevraging van de studenten (in 2004-2005) en de eigen initiatieven tot verbetering hebben in het verleden aanleiding gegeven tot bijstelling van het programma en worden besproken in de geijkte raden en commissies. Studenten vragen wel om een jaarlijkse bevraging betreffende de opleiding, en vinden dat hun opmerkingen nu soms te fragmentarisch en te symptomatisch worden behandeld. De Commissie is van oordeel dat de opleiding té snel ageert bij signalen en er teveel wijzigingen worden doorgevoerd, zonder een duidelijke beleidsmatige onderbouwing: aldus hebben de signalen van de alumni en studenten (vb. van de bevragingen of via infomeel overleg) inderdaad nog té weinig bijgedragen tot mogelijke bijstelling en verbeteringen van het programma. De Commissie verbindt haar bevinding in deze aan het gering aantal verbetermaatregelen die in het zelfevaluatierapport zijn opgenomen. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De Commissie beoordeelt het betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de ‘Master of Conflict and Development’ als voldoende. Het academisch personeel (ZAP en AAP) is goed vertegenwoordigd in de diverse raden en commissies die de kwaliteit van het MC&D programma bewaken en is sterk begaan met en nauw betrokken bij het programma. Op gezette tijden pleegt het hele docentencorps overleg over het curriculum. De studenten zijn vertegenwoordigd in alle bestuursorganen van de UGent. De studenten met wie de Commissie sprak gaven aan dat zij weten dat de studenten toegang hebben tot de studentenraad, maar niet wisten of zij daar uit hoofde van het MC&D programma vertegenwoordigd zijn. De Commissie vindt het concept van een studentenvertegenwoordiger per opleiding een na te streven objectief en adviseert de opleidingsverantwoordelijken dit advies ter harte te nemen. Universiteit Gent 257 Deel 2
Voornamelijk de alumni die tewerkgesteld zijn binnen de academische wereld, worden bevraagd bij curriculumherzieningen en -overleg. De Commissie adviseert om de bevragingen van de alumni op gezette tijden voor een ruimer publiek te organiseren, om aldus waardevolle feedback te hebben over hun ervaringen met de opleiding teneinde het curriculum blijvend mee te bewaken. De Commissie vernam tijdens de gesprekken dat de eerdere alumniwerking sinds kort terug wordt aangewakkerd, mede door het AAP dat aangaf dat de alumni het netwerk nuttig kunnen inzetten om de nodige contacten te leggen in het beroepenveld. De Commissie waardeert deze inspanningen sterk en adviseert de opleidingsverantwoordelijken en haar personeel om deze initiatieven te ondersteunen. De Commissie stelt vast dat de contacten met het beroepenveld op informele basis gebeuren en dringt erop aan deze meer te formaliseren door middel van overlegorganen die op gezette tijden samenkomen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Omdat alle facetten minstens voldoende scoren, beoordeelt de Commissie het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ voor de Master of Conflict and Development als positief.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De Commissie beoordeelt het gerealiseerde niveau voor de ‘Master of Conflict and Development’ als goed. De Commissie meent dat de doelstellingen van het MC&D programma gerealiseerd worden. Dit blijkt uit de Masterproef, de examens en de tewerkstellingsgelegenheid van de alumni. De timing voor het slagen in een eerste examenperiode is evenwel krap indien de student veldwerk verricht voor de Masterproef. De alumni die de Commissie sprak gaven aan over het algemeen tevreden te zijn over de genoten opleiding. De Commissie is van mening dat de afgestudeerden goed voorbereid worden op de instap in het beroepenveld en dat de opleiding goede informatie verstrekt om de instap in het werkveld vlot te laten verlopen. De afgestudeerden van het MC&D programma vinden tewerkstelling in een brede waaier van domeinen, verwant met internationale ontwikkelingssamenwerking met name in de nationale of internationale gouvernementele sector (vb. Directie-Generaal ontwikkelingssamenwerking (DGOS), het Europees Ontwikkelingsfonds, VN-organisaties zoals UNDP, UNESCO, FAO, de Wereldbank, enz.) of in de niet-gouvernementele sec-
258 Universiteit Gent Deel 2
tor (Belgische of internationale ontwikkelings-NGO’s, vredesinstituten, informatie- en onderzoekscentra, zoals 11.11.11, Oxfam, Human Rights Watch, Amnesty International, International Peace Information Service, enz.). De individuele tewerkstellingsmogelijkheden hangen daarenboven ook af van het basisdiploma van de alumni, hun eventuele terrein- of onderzoekservaring en niet in het minst ook van de talenkennis van de kandidaat. Met betrekking tot internationalisering stelt de Commissie vast dat het MC&D programma grote inspanningen levert om studenten door het veldwerk de echte wereld te laten instappen en de situatie aan den lijve te ondervinden. Het spreekt voor zich dat het uitvoeren van veldwerk buiten Europa een goede voorbereiding vraagt en financieel belastend is voor de student, waardoor geen streefpercentage voor deze mobiliteit van studenten wordt vooropgesteld. Studenten kunnen een beurs aanvragen om de kosten voor het veldwerk te dekken of kunnen zich inschrijven voor de groepsreis/stage. De Commissie waardeert de inspanningen die de opleiding en haar personeel in deze leveren en onderschrijft het belang van het ervaringsgericht leren in contrast met het uitvoeren van ‘desk-studies’. De mobiliteit van de docenten bestaat niet alleen in hun uitgebreide veldwerkervaring, maar daarnaast trekt de opleiding ook een aantal internationaal gerenommeerde gastdocenten aan, werkt haar staf mee aan het organiseren van internationale congressen en is zij lid van het ‘redactie comité’ van diverse internationale tijdschriften en boekenreeksen. Facet 6.2. Onderwijsrendement De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor de ‘Master of Conflict and Development’ als voldoende. De slaagcijfers voor het MC&D programma worden weergegeven in grafiek 2. Het gemiddeld slaagpercentage in de GAS opleiding (1996-1997 – 2003-2004) van de studenten bedraagt 55 %. Het gemiddeld slaagpercentage van de studenten sinds 2004-2005 in het MC&D programma bedraagt 56 %. De docenten gaven tijdens de gesprekken met de Commissie aan dat zij deze eerder lage slaagcijfers slechts deels toeschrijven aan het prangend personeelstekort waarvoor slechts een trage inhaalbeweging is ingezet. Er is weinig cijfermateriaal over de redenen van stopzetting van de studie door de studenten, die hierover nog niet systematisch worden bevraagd, wat in de toekomst wel meer gestructureerd zou worden aangepakt op het niveau van de opleiding en op het centrale niveau. De alumni gaven tijdens het gesprek met de Commissie te kennen dat vele studenten met een ‘romantisch’ idee over ontwikkelingssamenwerking aan de opleiding beginnen, en bijgevolg snel ontmoedigd raken door de harde realiteit. Dit kan volgens de Commissie, mede een verklaring zijn voor de hoge uitval binnen het MC&D programma. Universiteit Gent 259 Deel 2
Grafiek 2: Slaagcijfers voor de Master of Conflict and Development (Universiteit Gent), (periode 2004-2005 – 2005-2006, in de jaren ervoor hebben deze cijfers betrekking op de ‘GAS in de Ontwikkelingssamenwerking’), uitgedrukt in procent.
De gemiddelde studietijd die de studenten (die het éénjarig programma volgen) nodig hebben om het programma te voltooien bedraagt 1 jaar en 2 maanden. Het merendeel van de studenten die het programma spreiden over 2 jaar voltooien hun studie in de voorziene termijn van 2 jaar. De Commissie beschouwt deze slaagcijfers als eerder laag. De Commissie beschouwt de studietijd als aanvaardbaar, gelet op de sterke heterogeniteit van de instromende studentenpopulatie en de grote uitval die de opleiding kent, omdat wellicht – zoals gesuggereerd door de opstellers van het zelfevaluatierapport – een deel van de studenten afhaakt wanneer zij een job vinden. De Commissie wijst vooral op het ontbreken van gegevens hieromtrent en adviseert de opleidingsverantwoordelijken een uitvalanalyse uit te voeren met het oog op een betere inschatting van de mechanismen die in deze een rol spelen. Verder meent de Commissie dat er in het kader van het verbeterperspectief een verhoogde aandacht nodig is voor streefcijfermatig denken en de opleiding een beleid ter zake dient te ontwikkelen.
260 Universiteit Gent Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten De Master of Conflict and Development De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als goed en het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende en heeft aldus een positief oordeel over het onderwerp ‘resultaten’ voor de Master of Conflict and Development.
Universiteit Gent 261 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De Master of Conflict and Development De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de master-na-master opleiding ‘de Master of Conflict and Development’ aan de Universiteit Gent voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn omdat aan de verschillende criteria uit de zes onderwerpen van het accreditatiekader wordt voldaan. De Commissie heeft aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
In het kader van het verbeterperspectief formuleert de Commissie de volgende suggesties voor de Master of Conflict and Development De Master of Conflict and Development Doelstellingen - formuleer een toekomstgericht beleid voor de opleiding; - breng de beschrijving van de doelstellingen op het niveau van de postinitiële aard van de opleiding; - onderbouw het domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding beter beleidsmatig. Programma - introduceer strengere toelatingsvoorwaarden en houd niet alleen rekening met het diploma, maar ook met de interesses en motivatie van de instromende studenten; - neem het thema gezondheid op als een verplicht opleidingsonderdeel in het curriculum; - realiseer een beter overleg tussen de lesgevers van de diverse opleidingsonderdelen om een duidelijke aanzet te geven voor de integratie van kennisdomeinen waarvoor tot op heden teveel het initiatief aan de student wordt gelaten; - geef de extra-muros excursies een vaste positie in het curriculum; - implementeer systematische studietijdmetingen (die de begrote en effectieve studietijd meten). Inzet van personeel - voorzie een tijdige opvolging van het academisch personeel met het oog op het behoud van de opgebouwde expertise binnen de onderzoeksdomeinen.
262 Universiteit Gent Deel 2
Faciliteiten - verhelp dringend aan de huidige gesloten opstelling van de bibliotheek en werk maken van een centrale Faculteitsbibliotheek. Interne kwaliteitszorg - gebruik het operationeel (institutioneel) systeem voor cursusevaluatie, en laat dit ingang vinden, sneller dan de sequentie die tot nu toe werd gevolgd, gelet op de recente vorming van het MC&D programma; - betrek alle betrokkenen (lesgevers, studenten, alumni en het beroepenveld) in curriculumherzieningen en -besprekingen; - promoot en ondersteun de (her)inrichting van een alumniwerking voor dit programma. Resultaten - formuleer streefcijfers voor de opleiding en ontwikkel een beleid ter zake; - voer een uitvalsanalyse uit voor de opleiding om een beter zicht te krijgen op de motivering van de studenten om de opleiding te staken. De visitatiecommissie heeft kennis genomen van de opmerkingen van de opleiding met betrekking tot het MC&D programma op het ontwerprapport en stelt vast dat er een aantal initiatieven genomen worden die in het verlengde liggen van de suggesties van de visitatiecommissie.
Universiteit Gent 263 Deel 2
VI
Universiteit Antwerpen Institute of Development Policy and Management (IOB) The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa The Master of Development Evaluation and Management The Master of Globalisation and Development
Preface In accordance with its mission, the assessment panel presents in this report its opinion on the six themes from the reference frame for accreditation and a global opinion, which will be the basis for the NVAO to accredit the programmes. In addition, the assessment panel makes recommendations for further improvement of the quality of the education delivered by the programmes. The Institute of Development Policy and Management (hereafter ‘IOB’) is an autonomous institute of the Universiteit Antwerpen, offering the Advanced Master’s programmes: - the Master of Governance and Development (until 2006-2007) that will be renamed into the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa from 2007-2008 onwards. - the Master of Development Evaluation and Management. - the Master of Globalisation and Economic Development (until 2006-2007) that will be renamed into the Master of Globalisation and Development from 20072008 onwards. Hereafter, the programmes will be referred to by their new name. It is indicated in the text when the assessment panel refers to the former or the new (revised) programmes. The Institute of Development Policy and Management (IOB) was established in July 2000 and started functioning effectively in February 2001. The IOB combines the expertise in development studies of specialists from a number of previously separate entities within the Universiteit Antwerpen: the ‘Development Studies’ entity at Universiteit Antwerpen 265 Deel 2
UFSIA (former Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen) and the ‘College voor Ontwikkelingslanden’ at RUCA (former RijksUniversitair Centrum Antwerpen) which organised international training programmes in Development Studies. The current three Advanced Master’s programmes grew from former programmes (a ‘Diploma in Development Policy’ and ‘a Master’s Degree in Public Administration and Management’). In 1999-2000 three new Master’s programmes in Governance and Development, Global Management and Development, and Project Evaluation and Management were created – organised in French and English in alternating years – and comprising 15 months. The 15-month period was reduced to 12 months to fit the programmes into one academic year. At the end of 2001, a minor curriculum reform was initiated to better align the curriculum with the learning objectives. From 20072008 onwards the revised programmes will start. These programmes are International Course Programmes (ICP’s), particularly addressing subjects prominent in developing countries, while the most prominent group of students are natives from developing countries. Nevertheless, students from other countries can also enrol for the programmes. The ICP’s are co-financed by the VLIR-UOS (University Cooperation for Development). The VLIR-UOS supplies scholarships for students from Developing Countries. The assessment panel visited the Advanced Master’s programme at the IOB of the Universiteit Antwerpen from 2nd until 4th May, 2007. The assessment panel has formed its judgement about the programmes based on the self-evaluation report of the particular Advanced Master’s programmes, the report about the programmes that has been added to the self-evaluation report in February 2007, the interviews with the Faculty Board and directors, co-ordinators, teaching staff, students and alumni of the programmes, the staff responsible for the study counselling and internal quality assurance, the documentation of the programmes and its Board meetings, the additional information requested during the assessment site visit, the study and evaluation materials and the Master’s theses. The assessment panel has visited the lecture rooms, PC accommodation, the library as well as the students’ international house during its assessment site visit at the institution.
266 Universiteit Antwerpen Deel 2
Theme 1:
Aims and objectives
The self-evaluation report describes the general aim of the three Advanced Master’s programmes as such: “The aim of the [Advanced] Master’s training programmes is to offer a problem-solving oriented training that takes advantage of the latest insights in social science disciplines relevant to the development challenge. Students are also expected to learn from each other’s experiences and from their exposure to living and working in a developed country. This is one of the major advantages of organising such a training programme in a developed country rather than locally. The field of development studies and the range of skills required for the target population are so vast that a post-graduate training programme must have a fair degree of specialisation.”
The self-evaluation report describes the aims, objectives and the final qualifications of the Master of Governance and Development (until 2006-2007): Introduction
This programme offers an interdisciplinary approach, including both political and socio-economic aspects, to contemporary problems relating to governance at local, national and international levels. Objectives
The programme aims to understand, analyse and strengthen public management in countries with weak institutional foundations. Countries that score poorly on human and economic development indicators generally have weak governments, markets and societies. Such a situation produces major instability leading to frequent conflict and violence. Given that these countries are situated mostly, but not exclusively, in Sub-Sahara Africa, the programme focuses on this region without, however, neglecting theoretical and comparative aspects. Learning outcomes (goals)
Students should first understand these weak institutional foundations. At public sector level, the emphasis is on problems regarding the legitimacy and efficacy of politics in terms of the economy and society. It is nevertheless equally obvious that the way in which markets and societies evolve will, in turn, influence the performance of public authorities. Students should therefore be able to assess both the positive and negative effects of the interactions which take place within the state-market-society triangle and which, together, constitute this institutional foundation. Students then gain insight into the instruments that are likely to develop appropriate ‘governance’ structures and practices. Finally, they should acquire an understanding of the dynamics of conflict and of the mechanisms for their prevention and solution.
Universiteit Antwerpen 267 Deel 2
The self-evaluation report describes the aims, objectives and the final qualifications of the revised Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa (from 2007-2008 onwards): Programme content
Sub-Sahara Africa is the continent that today faces the most difficult challenges in the developing world. It not only encompasses most of the least developed countries, but it is also the arena for a wide range of internal and regional conflicts. Development and violent conflict are incompatible partners but poverty and conflict are interwoven in an intricate cluster of relations resulting from both specific historic trajectories and new challenges in the globalisation era. The future of inclusive and sustainable development in SSA will critically depend on better governance at the local, national and regional levels, but also on better international governance. The core question of this Master’s programme is how to move from conflict to inclusive development. General objectives
To provide development professionals with multi-disciplinary theoretical and practical tools that will improve their capacity to analyse governance issues at different levels in their connection to processes of conflict, conflict management and development in Sub-Saharan African countries. Specific objectives
Graduates will be able to understand and analyse the development problems which confront African countries today, from the local to the global level. Insights, tools and best practices to deal with these challenges are investigated so as to enable graduates to apply them to their future professional contexts. Learning outcomes (goals)
- The graduate is able to analyse the development process as a complex and multidimensional phenomenon requiring the combined use of political, economic and social conceptual frameworks. - The graduate is able to select and apply relevant tools for collecting, interpreting and assessing (qualitative and quantitative) information from a variety of relevant sources on development processes and poverty outcomes. - The graduate is able to understand the particular nature of the state in Africa and to analyze the dynamics of conflict and (under)development within such a context. - The graduate is able to analyse the historical trajectories of the Central African countries from independence to the current day and to evaluate the potential of different kinds of development policy in relation to each country’s position in the conflict cycle. - The graduate is familiar with theoretical-conceptual tools to analyze how the interactions of actor strategies and institutional structures produce inequality/poverty as well as well-being. He is able to relate such forms of analysis to the design and evaluation of policies and development interventions. - The graduate is able to write a scientific report which synthesises others’ and own research findings.
268 Universiteit Antwerpen Deel 2
- The graduate is able to communicate scientific output to a variety of audiences ranging from professional (research-oriented as well as policy-oriented) to non-professional (stakeholders, other users).
In the self-evaluation report the aims, objectives and the final qualifications of the Master of Development Evaluation and Management (until 2006-2007) are described: Introduction
This programme focuses on the methodology and operational tools for development evaluation and management. There is now accumulated expertise on how to identify, prepare, implement or monitor individual development projects, and how to evaluate their performance. Beyond such micro considerations, the programme also pays attention to macro issues. Bilateral and multilateral donors increasingly focus on institutional and political weaknesses in low-income countries which, in their judgement, constitute the major impediment to successful development. They use aid policies and related conditionalities as a means of fostering better economic and political governance. The programme focuses on the management and evaluation of such aid modalities and instruments. This programme uses the insights of economics, political science, public management, and other social sciences to shed light on the policies pursued by national governments, civil society actors and international donors. The courses aim to provide a better understanding of the policy and management issues involved. Objectives
The programme aims to produce specialists in evaluating and managing development policies, programmes and projects. At the end of the programme, students will have acquired the skills to advise higher levels of management and decision-making in NGOs, national governments, and donor organisations. They will also be capable of applying scientific principles in independent research. Learning outcomes (goals)
Students who obtain this degree will be familiar with the strengths and weaknesses of participative development management. They will know and understand quantitative and qualitative evaluation techniques and how to apply them in different sectoral and thematic contexts. They will understand the importance of developing administrative, economic and political institutions at the meso- and macro level. They will have a thorough grasp of the instruments and actors in international development co-operation, and will be able critically to reflect on changing aid practices.
In the self-evaluation report the aims, objectives and the final qualifications of the revised Master of Development Evaluation and Management (from 2007-2008 onwards) are described: Programme content
The M.A. in Development Evaluation and Management focuses on the efforts made by a wide range of public and private actors to promote development in low-income countries. The whole range from micro interventions to macro policies is covered. The institutional characteristics of Universiteit Antwerpen 269 Deel 2
the actors involved, be the governments, community-based organisations, international NGOs, bilateral donors or multilateral donors, are analysed so as to understand outcomes better. The basic question addressed here is why development efforts are sometimes successful, but more often fail. Why is development so elusive? This leads to further, more operational questions. What lessons have been learned from the study of past failures and successes, and how convincing are the present policy prescriptions and paradigms? In trying to answer such questions, we turn to insights from Economics, Political Science and the other Social Sciences, both to provide concepts and theories and to help devise empirical methods. The programme helps students to pose the right questions, to use appropriate analytical frameworks, and to apply relevant scientific methods to evaluate results and to draw policy conclusions. General objectives
To provide development professionals with multi-disciplinary theoretical and practical tools that will improve their capacity to contribute to the formulation, implementation and evaluation of development policies and programmes. Specific objectives
To provide a solid understanding of the aid policies of multilateral and bilateral donors, and of the major aid modalities and instruments. Graduates will be able to assess the strengths and weaknesses of the prevailing aid paradigms and the changing approaches to aid. They will be able to apply these insights to their own work as development practitioners. They will also understand the importance of micro-level institutions and processes, and how these impact on efforts to improve the plight of the poor. They will be able to draw on insights provided by the Social Sciences to evaluate development policies and programmes, whether or not funded by international aid. They will be able to draw policy conclusions and advise on appropriate management tools. Learning outcomes (goals)
- The graduate is able to analyse the development process as a complex and multidimensional phenomenon requiring the combined use of political, economic and social conceptual frameworks. - The graduate is able to select and apply relevant tools for collecting, interpreting and assessing (qualitative and quantitative) information from a variety of relevant sources on development processes and poverty outcomes. - The graduate is able to understand the evolution in donor thinking and practice since the turn of the 21st century and (s)he is able to take part in the ongoing debate on the role of aid in development. - The graduate is able to assess the quality and relevance of impact evaluation studies performed by others, but (s)he has also acquired the skills to take active part in evaluation work him(her)self. - The graduate is familiar with theoretical-conceptual tools to analyze how the interactions of actor strategies and institutional structures produce inequality/poverty.
270 Universiteit Antwerpen Deel 2
The self-evaluation report describes the aims, objectives and the final qualifications of the Master of Globalisation and Economic Development (until 2006-2007): Introduction
The programme focuses, on the one hand, on the globalisation of the economy and its consequences for the management of government institutions in developing countries. On the other hand, the programme analyses the impact of globalisation on government policies in developing countries within an international economic context. The programme is aimed at those in positions of responsibility in governments, as well as at researchers and others interested in development problems and employed in the governmental or non-governmental sector or in universities. Objectives
The programme aims to provide managers, government officials and other specialists interested in development problems with a deeper understanding of the principal aspects of economic globalisation. These include international trade, direct foreign investment, multinationals, techno logy transfer, international finance and international services, as well as the role of international organisations, non-governmental organisations and society at large. Learning outcomes (goals)
Students who obtain this degree should be capable of understanding and interpreting economic globalisation. They should also have acquired insight into both the positive and negative aspects of this phenomenon. Globalisation is studied not only from a corporate point of view but also from that of the public sector. This should enable students who will later hold leading positions in ministries, universities, non-governmental organisations and public services, to grasp the diverse aspects of the international economy.
The self-evaluation report describes the aims, objectives and the final qualifications of the revised Master of Globalisation and Development (from 2007-2008 onwards): New Programme content
This programme looks at the globalisation phenomenon from an eclectic standpoint, considering both the advantages and disadvantages for development management and policy. Crucial to our viewpoint is the study and creation of critical tools to enable policy- and decision-makers, civil servants and agents from representative groups from civil society to acquire a balanced view of the opportunities and constraints that globalisation poses to their projects and daily activities. The above goal results from the combination of theoretical perspectives and sound empirical practices. Enabling actors to measure the impact of globalisation using sound methodologies is an integral part of the knowledge transfer. Poverty, the debate on the various trade channels and the opportunities which they represent, international finance and its role in aid and the development process, new approaches to the production of services and goods are core themes in the programme content.
Universiteit Antwerpen 271 Deel 2
General objectives
To develop a critical view of the opportunities and constraints that globalisation poses to the policy space of any development strategy. To provide a set of basic tools to effectively deal with poverty alleviation and economic adjustment issues – whether financial, trade or production specific – in a globalised, interdependent world. Specific objectives
Graduates will be able to act more effectively – in the capacity of policy- or decision-maker, civil servant or agent from representative groups within civil society – when facing the challenges (risks and opportunities) posed by globalisation. Learning outcomes (goals)
- The graduate is able to analyse the development process as a complex and multidimensional phenomenon requiring the combined use of political, economic and social conceptual frameworks. - The graduate is able to select and apply relevant tools for collecting, interpreting and assessing (qualitative and quantitative) information from a variety of relevant sources on development processes and poverty outcomes. - The graduate is able to analyse the impact of globalisation in terms of a number of channels through which it affects development and poverty alleviation policies, including current systemic as well as country-specific bottlenecks, and to identify ways in which specific countries can make use of globalisation in their development strategies. - The graduate is able to assess the quality and relevance of impact evaluation studies performed by others, but (s)he has also acquired the skills to take an active part in evaluation work him(her)self. - The graduate is familiar with theoretical-conceptual tools to analyze how the interactions of actor strategies and institutional structures produce inequality/poverty as well as well-being. He is able to relate such forms of analysis to the design and evaluation of policies and development interventions. - The graduate is able to write a scientific report which synthesises others’ and own research findings.
Aspect 1.1. Level and orientation of the objectives of the programme The assessment panel assesses the aspect ‘level and orientation of the objectives’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as satisfactory. The assessment panel evaluates the aims and objectives of the three Advanced Master’s programmes (the current and revised programmes) – outlined in the self-evaluation report – as adequate with respect to the development of general competences and general academic-oriented competences at an advanced level. The aims and
272 Universiteit Antwerpen Deel 2
bjectives aim at the instillation of an advanced understanding of and insight into o the academic-disciplinary knowledge of Development Studies in a multi-disciplinary and inter-disciplinary manner. There is ample attention for competence-orien ted learning in the aims and objectives, as there is for the development of academic skills. The assessment panel finds that there is good attention in the aims and objectives for the latest developments of the discipline. The assessment panel finds that the aims and objectives of the three programmes are in agreement with its reference frame and with the regulations imposed by law. The assessment panel debated the orientation of the three programmes with all parties involved during the interviews. The students describe the programmes as having a professionally oriented focus, rather then being positioned at a high academic level while the programme directors characterise the programmes as providing professionals with a genuine academic background (in methodology, analytical tools and an interdisciplinary approach towards Development Studies) that is applicable to the professional environment. It is not their particular intention to prepare students for a Ph.D. or an academic career, although some students have opted for that choice after completion of one of the programmes at the IOB. The assessment panel is of the opinion that, given the context of Development Studies and respecting that most of the discussions and developments in this discipline are located at forums that are positioned outside the university environment, the focus of the programmes is justified and well chosen. The assessment panel is of the opinion that the focus on methodological issues applicable to Development Studies and academic research methods is better reflected in the aims and objectives of the revised programmes (starting from 2007-2008 onwards), compared to the former ones. There is ample attention in the aims and objectives for the creation of possibilities for the students to make an original contribution to the knowledge in one or more parts of the discipline studied. The strong international dimension, inherent to the discipline of Development Studies is – in the opinion of the assessment panel – well reflected in the aims and objectives of the distinct programmes. The students and staff are familiar with the aims and objectives of the distinct programmes, amongst others through the various channels for communication (brochures, website). Aspect 1.2. Discipline-specific requirements The assessment panel assesses the discipline-specific requirements of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good.
Universiteit Antwerpen 273 Deel 2
There is a good alignment in the aims and objectives of the three Advanced Master’s programmes (the current and revised programmes) with the professional requirements set by (international) peer groups as there is for the needs of the intended professional field. The final qualifications are derived from the academic discipline, with respect to the international academic practice in Development Studies. The assessment panel recognises that the IOB has a good reputation with respect to research in the subject of Development Studies. The assessment panel appreciates that the discipline-specific aims and objectives are in agreement with the aims set by the European Association of Development and Training Institutes (EADI)1. The assessment panel is of the opinion that the profile of the Master of Globalisation and Development is less specific with respect to significant other programmes and compared to the other two IOB programmes. The assessment panel evaluates this programme as not as such highly interdisciplinary and characterises it as a merely ‘economic’ programme. The assessment panel expects a more explicit description of the impact of globalisation on various issues of Development Studies and is of the opinion that this should be the main focus of the Master of Globalisation and Development, which should in addition, be reflected in its aims and objectives. With respect to the developmental relevance of the International Course Programmes (ICP’s), the assessment panel remarks that particularly the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa is rather restricted in its geographical range of application as the programme from 2007-2008 onwards will heavily and almost exclusively focus on the Great Lakes area. Next to this focus, the programme may also lose a lot of its appeal to students who might be interested in the subject, but not in the regional focus in the programme. The assessment panel is of the opinion that the three distinct programmes are – each in their own right – responsive to the aspect of applicability of the knowledge addressed in development countries, as it is felt that all programmes adequately aim to further develop and improve the autonomy and independence of the partner countries in the South. In addition, the assessment panel finds that each of the three Advanced Master’s programmes consistently aims to increase the autonomy for capacity building of the Development Countries. With respect to further improvements of the three programmes, the assessment panel suggests considering a more thorough study of the wide horizon of Development Studies programmes organised in different countries with respect to a more advanced benchmarking of the programmes organised by the IOB.
1 | Draft ‘Guide for the EADI peer Review of Development Studies’, European Association of Development and Training Institutes, October 2006.
274 Universiteit Antwerpen Deel 2
The assessment panel also remarks that the attention for diplomatic skills2, indeed addressed through the curricula of the three programmes, should as well be described in the aims and objectives as this important aspect is indeed addressed in the programmes.
General conclusion related to theme 1: Aims and objectives The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa Since the aspect ‘level and orientation of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’ is scored as satisfactory and the ‘discipline-specific requirements’ are scored as good, the assessment panel assesses ‘the aims and objectives of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’ positively. The Master of Development Evaluation and Management Since the aspect ‘level and orientation’ of the Master of Development Evaluation and Management is scored as satisfactory and the ‘discipline-specific requirements’ are scored as good, the assessment panel assesses ‘the objectives of the Master of Development Evaluation and Management’ positively. The Master of Globalisation and Development Since the aspect ‘level and orientation’ of the Master of Globalisation and Development is scored as satisfactory and the ‘discipline-specific requirements’ are scored as good, the assessment panel assesses ‘the objectives of the Master of Globalisation and Development’ positively.
Theme 2:
Curriculum
As at the time of the assessment site visit to the IOB, the programmes were organised for the last time (until 2006-2007) and the design for the revised programmes (starting from 2007-2008 onwards) was still being debated, the assessment panel outlines in this section, both the structure of the current programmes and the modular approach of the revised programmes.
2 | Woolcock, M., 2006 “Higher Education, Policy Schools, and Development Studies: What Should Master’s Degree Students be taught?”, Journal of International Development, in press. Woolcock identifies the learning objectives of international Master’s programmes in Development Studies as composed of the following three core competences: detective skills (data collection, analysis and interpretation), translation skills (rendering given ideas for heterogeneous groups) and diplomatic skills (negotiation, conflict mediation, deal making).
Universiteit Antwerpen 275 Deel 2
Description of the structure of the (current and revised) programmes For each of the three current programmes, compulsory courses are scheduled in the first and in the second term. A minimum of three optional courses complete the curriculum of the individual programme in the second term. During the third term students undertake a personal research project under supervision, leading to their writing of the Master’s thesis. The schedule of the current programmes is presented in the left half of figure 1. Current programmes Description
Calendar
Compulsory Courses:
October–December
Compulsory Courses:
February–May
Optional Courses:
February–May
Dissertation
June–September
Total
Revised programmes ECTS
Term
Module
Calendar
1
General courses: - Theories of Development - Research Methods I - Research Methods II
I
October–January
2
Research-Driven teaching provided by Theme Groups
II
February–March
12
9
2
Research-Driven teaching provided by Theme Groups
II
April–May
12
16
3
Dissertation
III
June–September
19
16
60
Description
Total
Figure 1: Outline of the curricula of the current and revised programmes
From 2007-2008 onwards, the revised curricula will be implemented for the three programmes that will continue to follow a similar chronological order. The first term will comprise a comprehensive theoretical course, ‘Theories of Development’ (9 ECTS), and a number of methodological courses, ‘Research methods I and II’ (9 ECTS), part of which will be optional and/or programme-specific. The second term will be composed of two 8-week modules (12 ECTS each) consisting of interrelated, themed and research-based theoretical and empirical contributions. Their principal aim will be to create incentives and opportunities for student-centred researchbased learning. Each module will be organised by the staff of a specific IOB Theme Group3 (called ‘TG’) in order to cover different, complementary aspects of the topic. The Master’s thesis (18 ECTS), based on a personal research project is scheduled in the third term. The schedule of the revised programmes is presented in the right half of figure 1.
3 | The Thematic Groups were identified in 2005. These groups propose an integrated package of teaching (both M.A. programmes and shorter courses), research (fundamental, applied, and policy-oriented), service to the community, and the management of (international) partnerships. These TG’s are ‘Aid Policy’ (AP), ‘Political Economy of the Great Lakes Region of Central Africa’ (PEGL), ‘Poverty and Well-Being as a (local) Institutional Process’ (PIP) and ‘Impact of Globalisation’ (IG).
276 Universiteit Antwerpen Deel 2
ECTS 9 3 6
18 60
Description of the modular structure of the revised programmes, discussed with the faculty and programme directors during the assessment site visit During the assessment site visit, the assessment panel discussed the modular structure of the three revised programmes with the programme directors and the faculty in order to improve its view on the matter, as the structure of the new curricula was not yet fully developed when the self-evaluation reports were submitted, or at the time of the assessment site visit. Figure 2 presents a schematic overview of the distinct modules4. Module I Theory of Development and Research Methods
x
x
x
Module II DEM Managing Aid AP
Module II G(E)D Globalisation and Development IG
Module II G&D – SSA From Conflict to Inclusive Development in SSA PEGL
x
cl
x
c
x
Module III. a Evaluation Development Effectiveness AI + IG
Module III. b Local Institutions and Poverty Reduction PIP
Module III. c The Political Economy of the Great Lakes: Analysis and Policies PEGL
x
x
x
Module IV Master’s thesis
Figure 2: Outline of the modular structure of the revised programmes. The Theme Groups, teaching the modules, are outlined in italics.
As the assessment panel wondered why students from the distinct programmes follow overlapping choice modules, this issue was substantially discussed during the interviews with the academic staff and the assessment panel was informed that a different emphasis is put on the content addressed in the modules, in accordance with the focus in the particular programme which the student is following. Furthermore, the modules are taught by the different ‘Theme Groups’ having a multidisciplinary composition, guaranteeing the distinct subjects in Development Studies being addressed from different perspectives. The TG’s who teach the modules are outlined in figure 2. 4 | A module is to be seen as an assembly of elements of the curriculum that are brought and taught together in one unit because of their internal links and their relation to a particular theme (which is identified by the theme groups). The modules are taught by the interdisciplinary theme groups who work on this theme from various angles of approach.
Universiteit Antwerpen 277 Deel 2
The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa Figure 3 presents the curriculum of the current and the revised Master of Governance and Development programme. The Master of Governance and Development
The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa
Credits
Credits Module I
First semester Compulsory courses I
Theories of Development
9
Economic and institutional development
5
Research Methods I
3
Political theory, governance and development
5
Research Methods II
6
Law and Development
4
Political and institutional aspects of development
5
Module II: From Conflict to Inclusive Development in SSA The State, Law and Development in SSA The Conflict Cycle: Analysis The Conflict Cycle: Policies for Recon struction and Development
12
Module III: (choice between Module III c and Module III b)
12
Module III c: The Political Economy of the Great Lakes: Analysis and Policies Analysis: Colonial Trajectories & Political Economy in the Post-Independence Period Policies: Conditions for Inclusive Development
12
12
Second semester Compulsory courses II Political anthropology
4
International and regional politics
4
Development administration
4
Conflict prevention and peacekeeping
4
Optional course Components
9
Political economy of poverty
3
Rural development
3
Administration and crisis
3
Human resources and development
3
Humanitarian aid and development
3
Economics of peace and war
3
Seminar
3
(Special Chair: Guest Lecturer from the South)
3
Module III b: Local Institutions and Poverty Reduction Poverty as an Institutional Process Topics (optional, applied to SSA) Public Services; Land and Natural Resources; Markets and Value Chains; Microfinance; Gender; Local Government and Administration
Dissertation
16
Module IV: dissertation
18
Total credits
60
Total credits
60
Figure 3: Curricula of the current and revised Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa.
278 Universiteit Antwerpen Deel 2
The self-evaluation report describes the Master of Governance and Development as such: The Master of Governance and Development aims to train students who can contribute to poli-
cies, interventions and political/civil action, in order to improve (democratic) economic, political and social governance in countries characterized by weak and fragile states.… Through a series of lectured courses, students will acquire a multidisciplinary and problem-focused conceptual and analytical approach to the issues of governance relevant to the context of weak states (with emphasis on Sub-Sahara Africa). The programme comprises theoretical courses with state-of-the-art economic, sociological-anthropological, legal and political approaches to the problem of economic and political governance. Further topics that are highly relevant to weak states and/or Sub-Sahara Africa are developed in the compulsory courses during the second term. Optional courses allow students to focus on other, more specific issues. The programme’s curriculum thus introduces several complementary disciplinary perspectives, often with a multi- or interdisciplinary orientation (e.g. in the case of the political economy approach in ‘economic and institutional development’ or the attention given to political and anthropological theories in ‘law and development’). In addition, most of the thematic courses approach their subjects in an interdisciplinary manner.
The self-evaluation report describes the altered elements in the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa as such: As regards the student profile, the new programme focuses more clearly upon students with a social science background as well as previous experience as development professionals. This will significantly enhance the opportunities for more advanced training in research skills for social sciences, relevant within the context of development policy and programmes. This will also enable students to follow modules offered by other Teaching Groups (TG). The new modular structure of the second term will improve opportunities to relate teaching and link student research to the existing IOB research of TG PEGL. Module II, ‘From Conflict to Inclusive Development in Sub-Saharan Africa’ introduces the main themes of the Master’s programme: a. The State, Law and Development in Sub-Saharan Africa, b. The Conflict Cycle: Analysis, c. The Conflict Cycle: Policies for Reconstruction and Development. The first optional module, III c, ‘The Political Economy of the Great Lakes: Analysis and Policies’, zooms in on the specific situation of Central Africa and deals with a. Analysis: Colonial Trajectories and the Political Economy in the Post-Independence Period, b. Policies: Conditions for Inclusive Development. The second optional module, III b, ‘Local Institutions and Poverty Reduction’, gives students the opportunity to focus upon the design and evaluation of poverty reduction programmes and policies at the (local) beneficiary level (TG PIP).
Universiteit Antwerpen 279 Deel 2
The Master of Development Evaluation and Management Figure 4 presents the curriculum of the current and the revised Master of Development Evaluation and Management. The Master of Development Evaluation and Management (Current programme)
The Master of Development Evaluation and Management (New programme)
Credits
Credits
First semester Compulsory courses I
Module I
Economics of development and microinstitutional theories of development
Research Methods I
3
Research Methods II
6
Module II: Managing Aid Economics and Politics of Aid under the new aid paradigm; Governing for Development; Aid and Fiscal Management Monitoring and Evaluation; Engendering Development: macro-perspectives
12
Module III: (choice between Module III a and Module III b)
12
Module III a: Evaluating Development Effectiveness Topics (optional): Quantitative Impact Evaluation; Econometric Techniques of Impact Evaluation; Cost-Benefit and Cost-Effectiveness Evaluation; Multilevel Evaluation Approaches Applications to Aid Effectiveness, Debt, Globalization, Sectors
12
Module III b: Local Institutions and Poverty Reduction Poverty as an Institutional Process Topics (optional): Public Services; Land and Natural Resources; Markets and Value Chains; Microfinance; Gender; Local Government and Administration
12
Module IV: dissertation
18
Total credits
60
Theories of Development 6
Political theory, governance and development. Data collection and analysis.
4
Aid policies
4
5
Second semester Compulsory courses II Development management
4
Quantitative impact evaluation techniques
4
Cost-benefit analysis
4
Qualitative evaluation techniques
4
Second semester Optional courses
9
Sector policy: agriculture
3
Sector policy: health
3
Gender and development
3
Local administration
3
Development finance
3
PRSP: opportunities and challenges for development actors
3
Seminar (Special Chair – Guest Lecturer)
3
Dissertation
16
Total credits
60
Figure 4: Curricula of the current and revised Master of Development Evaluation and Management.
280 Universiteit Antwerpen Deel 2
9
The self-evaluation report describes the Master of Development Evaluation and Management as such: The Master in Development Evaluation and Management aims to train students so that they can contribute to the identification, monitoring and evaluation of development policies and programmes within the context of international development co-operation. They should have relevant professional experience (at least mid-level responsibilities in governmental or non-govern mental institutions or relevant research centres) and previous academic training in a relevant social science (Master’s and/or Bachelor’s degree with significant relevant experience)… Through a series of lectured theoretical courses, students acquire a multidisciplinary conceptual and analytical capacity for the identification, strategic management and evaluation of development policies and programmes. These courses introduce state-of-the-art economic and political approaches to development from different disciplinary angles. A specific course on aid policies focuses on recent thinking about development co-operation. A series of methodological courses enable students to acquire relevant research as well as monitoring and evaluation skills. A number of optional courses focused on specific issues within the context of development policies and aid complement the course programme. The programme’s curriculum introduces complementary economic, sociological and political disciplinary perspectives, often with a multi- and interdisciplinary orientation (e.g. in the ‘Aid Policies’ and ‘Economics of Development: Micro-institutional theories of development’ courses). In addition, most of the thematic courses approach their subjects in an interdisciplinary manner. As for the methodological courses, a combination of quantitative and qualitative research methods and approaches is introduced. Attention is also given to epistemological differences between positivist and socio-constructivist orientations in (evaluation) research and its consequences for knowledge management in development policy and evaluation processes.
The self-evaluation report describes the altered elements in the Master of Development Evaluation and Management as such: The new organisation of the methodological courses, both in terms of the general Research Methods I and II courses in the first term and the module-specific contributions on monitoring and evaluation in the second term, will provide students with an up-to-date toolkit for development policy and management research, which will prepare them for the challenges posed by the changing aid industry. The new modular structure of the second term will also generate more opportunities to relate teaching and link student research to existing IOB research, as well as to consultancy work and practical policy advice of the Aid Policies TG. The compulsory ‘Managing Aid’ module II will address the core themes of the Master’s programme: the economics and politics of aid; the political dimension of development (governing for development); aid and fiscal management; and additional methodological contributions related to monitoring and evaluation as well as macro perspectives of gender budgeting. In the optional module III a, students will be given the opportunity to specialise in a more technical and quantitatively-oriented evaluation research module (Evaluation Development Effectiveness) (TG AP & TG IG), or they can opt for module III b, ‘Local Institutions and Poverty Reduction‘ in order to focus on specific policy themes of interest in the context of the design and evaluation of poverty reduction policies with a (local) beneficiary focus (TG PIP). Universiteit Antwerpen 281 Deel 2
The Master of Globalisation and Development Figure 5 presents the curriculum of both the current and the revised Master of Globalisation and Development. The Master of Globalisation and Economic Development
The Master of Globalisation and Development
Credits
Credits Module I
First semester Compulsory courses I
Theories of Development
9
Economics of development
3
Research Methods I
3
Global management strategies
4
Research Methods II
6
Module II: Globalisation and Development Globalisation and Development Poverty Impact of Trade and Regional Integration Policies Financial Globalisation and the Poor
Research methods and techniques
5
Structural adjustment and aid policies
3
Global political and legal environment
4
Second semester Compulsory courses II Transnational and economic development
4
International trade management and export promotion
4
International trade theory and policy
4
International finance and development
4
Second semester Optional courses
9
Economic co-operation and regional integration
3
Sovereign debt policies
3
Intercultural relations
3
Innovation, technology and development
3
Area studies
3
Seminar (Special Chair: Guest Lecturer from the South)
12
Module III: (choice between Module III a and Module III b)
12
Module III a: Evaluating Development Effectiveness Topics (optional): Quantitative Impact Evaluation; Econometric Techniques of Impact Evaluation; Cost-Benefit and Cost-Effectiveness Evaluation; Multilevel Evaluation Approaches Applications to Aid Effectiveness, Debt, Globalization, Sectors
12
12
3
Module III b: Local Institutions and Poverty Reduction Poverty as an Institutional Process Topics (optional): Public Services; Land and Natural Resources; Markets and Value Chains; Microfinance; Gender; Local Government and Administration
Dissertation
16
Module IV: dissertation
18
Total credits
60
Total credits
60
Figure 5: Curricula of the current and revised Master of Globalisation and Development.
282 Universiteit Antwerpen Deel 2
The self-evaluation report describes the Master of Globalisation and Economic Development as such: The Master in Globalisation and Economic Development aims to train students so that they can
contribute to understanding the economic globalisation phenomenon in its concrete application to their own country’s situation. They should have relevant professional experience (at least mid-level responsibilities in governmental or non-governmental institutions or relevant research centres) and previous academic training in a relevant social science (Master’s and/or Bachelor’s degree with significant relevant experience)… Through a series of lectured theoretical courses, students will acquire a broad (economics-based) capacity for the identification, management and evaluation of the opportunities and constraints that economic globalisation poses for developing countries, and its impact on economic development and poverty. These courses introduce a state-of-the-art approach to economic and political globalisation. The programme is structured in such a way as to provide a series of ‘thematic’ courses, each focusing on a distinct functional dimension of globalisation, in relation to international production (global management strategies of multinational enterprises, including their impact on host country economic development), trade and regional integration, as well as finance. There is also a specific course on both the impact of aid policies (for low-income countries only) and structural economic reform. A methodological course enables students to acquire relevant research skills; more specific methodological knowledge is transferred in the thematic courses, which provide opportunities for applied case studies. A number of optional courses focused on specific issues of globalisation (such as external debt policy, technology transfer, intercultural relations) complement the course programme.
The self-evaluation report describes the altered elements in the Master of Globalisation and Development as such: As regards the student profile, the new programme focuses upon a broader spectrum of students with a social science rather than a strictly economics-based background. It also limits student intake to those with previous professional experience as development professionals. This will allow for a more multidisciplinary research focus, examining the globalisation phenomenon from a broader perspective, rather than from a purely (political) economic one. Moreover, the new organisation of the methodological courses, both in terms of the general Research Methods I and II courses in the first term and the module-specific contributions in the second term, will provide students with an up-to-date toolkit for development policy and management research that is not restricted to quantitative research methodologies. In fact, every effort will be made to integrate both quantitative and qualitative approaches (sometimes referred to as the Q² approach). The new modular structure of the second term will create more opportunities to relate teaching and link student research to existing IOB research of the TG IG. Students interested in quantitative policy research will have the opportunity to specialise in the ‘Evaluating Development Effectiveness’ module, whereas those more interested in the design and evaluation of poverty reduction programmes and policies in the context of globalisation will be able to focus more on specific themes, such as ‘making markets work’, ‘financial services’ and ‘poverty, ecology and globalisation’ in the ‘Local institutions and poverty reduction’ module (TG PIP). Universiteit Antwerpen 283 Deel 2
Aspect 2.1. Correspondence between the aims and objectives and the curriculum The assessment panel assesses the correspondence between the aims and objectives and the curriculum of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa as excellent, of the Master of Development Evaluation and Management as excellent and of the Master of Globalisation and Development as good. The three distinct programmes very well materialise their aims and objectives both with respect to the level and orientation and with respect to the discipline-specific requirements. The individual programme translates its aims, objectives and final qualifications into clear learning targets for each course in the current programmes and the assessment panel is convinced that this will indeed also be the case for the revised programmes, extrapolating from the details for module I that were discussed during the assessment site visit with the programme directors. The assessment panel is convinced that the three revised programmes, following a modular approach, will also adequately materialise the aims and objectives outlined for the individual programmes. In particular the multidisciplinary dimension of the discipline will be strongly imbedded in the new curricula as the different modules will be organised and taught by the multidisciplinary Theme Groups. The subjects studied introduce students to a broad spectrum of discipline-specific knowledge. The courses have a good level. The three programmes adequately address the competences and skills required for independent application of general and discipline-specific knowledge in new contexts. The multidisciplinary nature of the programmes gives students good opportunities to obtain the final qualifications. Each programme provides good entry conditions for the students into the professional field. The students in the distinct programmes perceive the materials in their programmes as actual and highly relevant and covering all aspects of the discipline of Development Studies. The assessment panel recognises that the three programmes were (at the time of the writing of the self-evaluation report and during the actual assessment site visit) in a phase of revision and curriculum innovation and appreciates the high responsiveness of the programmes to signals about occurring changes in the discipline, both with respect to theory building and with respect to the recent evolvements in the areas studied. The programmes have adequate mechanisms to respond to these changes and the curricula are regularly revised and updated. With respect to further improvement of the curricular structure, the assessment panel suggests not to restrict the free choice for the students, but to embed the prerequisites in the entrance conditions for the programmes and allow students an element of choice in the modules, consistent with their particular interest and professional background.
284 Universiteit Antwerpen Deel 2
The Master of Development Evaluation and Management has a specific emphasis on aspects related to the new aid approaches such as budget support, and on the metho dology and techniques of the evaluation of the impact of foreign aid in particular and development policies in general. The assessment panel is of the opinion that the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa has a strong combined focus on the subjects ‘conflict’ and ‘reconstruction’ as thematic angles of approach on the one hand and a particular geographical emphasis on the Great Lakes region of Sub-Sahara Africa on the other hand. This gives the programme its specific strengths. The assessment panel wonders whether that focus on ‘conflict’ and ‘peace building’ in Sub-Sahara Africa could not be widened towards a significantly higher number of regions throughout the world, as – in its view – the appeal of this programme for students, interested in the subject, most likely will diminish when the geographic region will be a substantial part of the title of the programme, in conformity with the exclusive focus in the new curriculum on Sub-Sahara Africa. The assessment panel learned during the interviews that the students and alumni of the programme share its concern. The assessment panel is of the opinion that for the Master of Globalisation and Development, a stronger focus on the impact of globalisation on various issues of Development Studies should be better integrated in the curriculum. In addition, the programme would benefit from a more pronounced profiling and a more interdisciplinary approach that ought to be reflected in the curriculum. With respect to the developmental relevance of the International Course Programmes (ICP’s), the assessment panel is of the opinion that the three programmes adequately materialise the requirements with respect to the applicability of the knowledge and the geographical applicability of the subject knowledge addressed. It is further of the opinion that the three programmes adequately materialise an increasing technological autonomy of the Development Countries from the Donor Countries. Aspect 2.2. Requirements for professional and academic orientation of the programme The assessment panel assesses the requirements for professional and academic orientation of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good. The assessment panel summarises that the three Advanced Master’s programmes aim at three different sections of the discipline of Development Studies, a description that is to a large extent agreed upon by the programme directors: Universiteit Antwerpen 285 Deel 2
- the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa aims to study the cycle from ‘conflict’ or the ‘tension endangering the situation to result in a conflict’ towards ‘reconstruction’ of state and society. - the Master of Development Evaluation and Management mainly focuses on methodologies and techniques of evaluation in the discipline of Development Studies and also on the broader aspects of the new aid approaches. - the Master of Globalisation and Development studies the impact of globalisation on societies and ultimately on the poor, and thus covers many aspects of the discipline of Development Studies. The assessment panel approves of this distinct focus in the three distinct programmes, but suggests the Master of Globalisation and Development to realise a stronger focus on the impact of globalisation on various issues of Development Studies. After studying the self-evaluation report and through its discussions with the academic staff, the assessment panel concludes that the three programmes well emphasise knowledge development and the development of research skills and competences, e.g. the students apply the guiding concepts and models of Development Studies to a multitude of cases and discuss and analyse occurring developments and incidents in the world into detail. Each of the programmes offers a broad range of introductory and advanced courses in the discipline of Development Studies from a multidisciplinary perspective, guaranteeing the advancement of knowledge and insight into the discipline. Students write several papers, prior to their writing the Master’s thesis, which fosters the development of their analytical and writing skills. The assessment panel approves of the attention for writing skills, as this – in its view – will contribute to an improvement of the quality of the Master’s theses (see aspect 2.8.) if proper feedback is given to the students. The knowledge advancement in the programmes is further supported by the professionalism of both the resident and the visiting staff who is also active in the (non-academic) professional field and most often is highly recognised internationally. In addition, the academic staff guarantees a good alignment with current developments in the discipline through its professional expertise and prominent authority in the research fields associated. Particularly the study trip to a non-European country that some students undertake as part of their Master’s thesis research further addresses the development of research attitudes and research skills in an applicable real-life context.
286 Universiteit Antwerpen Deel 2
Aspect 2.3. Coherence of the programme The assessment panel assesses the coherence of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa as satisfactory, of the Master of Development Evaluation and Management as good and of the Master of Globalisation and Development as satisfactory. The assessment panel describes the coherence of the three programmes (current and revised programmes) as strong as all courses in the former and modules in the revised programmes highly contribute to the study of Development Studies in all its aspects in a logical sequential manner: - in the first term in the current programmes and in the first module in the revised programmes, the theoretical-conceptual framework is addressed. - in the second term in the current programmes and in modules II and III in the revised programmes, a more applied approach towards the core themes of the programmes is scheduled. The students are allowed to further specialise in some areas through the electives that are scheduled in the second term in the old programmes and the free choice between two distinct modules in the revised programmes. - the third term is reserved for the student’s individual research and writing of the Master’s thesis (in the old and revised programmes). The assessment panel is of the opinion that there is a good balance in the distinct programmes (current and revised programmes) between introductory courses and more advanced courses, as there is between the models that describe the discipline of Development Studies and their practical application. The assessment panel remarks that the distinct courses still need to be debated among the academic staff (e.g. to prevent overlap and omissions), given the preliminary status of the revised programmes, but has confidence that this exercise will result in a strong coherence in the revised curricula as well. The assessment panel is of the opinion that the vertical coherence in the Master of Globalisation and Development is not as strong, compared to the other programmes and links this finding with the current rather exclusive ‘economic’ focus of this programme. The assessment panel suggests the programme directors to better balance the economic focus and the multidisciplinary character of the programme. The students suggested during the interviews to introduce a more diverse focus in the programme as they estimate that now more than half of the time is spent on economic aspects. The academic staff explained in the interviews with the assessment panel that the balance in the revised programme between the economic and other perspectives will improve, as there will be more attention for e.g. quantitative and qualitative analysis and epistemology, in conformity with the awareness that Development Studies indeed need to address the discipline in an interdisciplinary manner. The assessment panel expects the revised programme to live up to this expectation. Universiteit Antwerpen 287 Deel 2
In addition the students in the Master of Governance and Development in SubSahara Africa raised the issue that too many external experts are currently teaching in the programme, which has – in their opinion – a negative influence on the structure of the individual courses. The assessment panel debated this issue with the programme directors and was informed that in the revised programme, the number of external experts teaching in the programme had not been decided yet at the time of the assessment visit, but that the consideration of the students would be respected and the different contributions would be managed better. Overall, the assessment panel is of the opinion that the new modular structure of the revised programmes is promising and will provide an adequate answer to the suggestion of a former assessment panel to better align the research performed in the IOB with the teaching in its programmes. The assessment panel found the three programmes at the time of the assessment site visit in a phase of debate and design with respect to the specific contents of the new curricula and therefore could only study the blue print of the new modular structure of the distinct programmes and not yet the new curricula. During the interviews the assessment panel extensively addressed this issue with the teaching staff and became convinced of the high potential of the modular approach of the revised programmes, considering the well-founded intentions of the programme directors and the academic staff to alter the course structure into a more multidisciplinary, highly research-based modular structure. The assessment panel therefore is confident that the new curricula will have an excellent coherence, once they will be fully developed. Although the programme directors informed the assessment panel that the students are well aware of which programme they want to follow, the assessment panel perceives it necessary to provide a mentor5 for the students to help them select the particular trajectory in the curriculum (especially for modules II and III) that is most appropriate given the student’s professional background and aspirations. In addition, the assessment panel is of the opinion that in the revised programmes, coordination should be organised at the level of the module, not at the level of the sub-modules as the intended supervision at sub-module level risks maintaining the current overlap between the individual courses. Currently, no flexible learning paths are provided in the (current or revised) programmes. If necessary, students can direct themselves towards the programme directors to discuss this issue and a tailor-made flexible learning path then is designed. In addition, as students should have developed competences from prior 5 | In this report a ‘mentor’ refers to as a person who guides the students in making choices with respect to the study trajectory in a programme. The term ‘tutor’ is used to indicate that course related assistance is provided to the students.
288 Universiteit Antwerpen Deel 2
learning experiences when entering the programme, no credits are awarded for individual courses that might resemble courses taken earlier during the Bachelor’s or Initial Master’s programme. The assessment panel suggests revising this issue with respect to both flexible learning trajectories and a spreading of the programme over two or more years with respect to prior experiential learning. Aspect 2.4. Duration of the programme The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, the Master of Development Evaluation and Management and the Master of Globalisation and Development each consist of 60 study credits (ECTS-credits). The assessment panel therefore assesses the duration of these programmes as being in line with the formal regulations described in the Decree on the Restructuring of Flemish Higher Education. Aspect 2.5. Workload The assessment panel assesses the workload of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as unsatisfactory. The self-evaluation report only outlines the estimated workload for the current and revised programmes, indicating that in the revised programmes, a better spreading of the workload is achieved, compared to the higher workload in the second and third term of the current programmes. The students from the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa commented during the interviews that the workload is rather high, that its distribution over the different terms could be improved and that the practical communication (e.g. timing for fixing the subjects for the papers, availability of the reading lists and communicating examination schedules) could be organised earlier on in the programme. The academic staff informed the assessment panel that this postponement is highly due to the movement of the Institute to the new premises and will be better guarded in the future. The students from the Master of Development Evaluation and Management equally described the workload as building up towards the end of the academic year, when all the papers are due. The students suggested increasing the balance of the workload over the year and spreading the tasks given by different lecturers better, amongst other reasons to provide more time for the preparation of papers. In addition, the students commented that the level of the courses was not always that high while on the contrary, they perceive as really difficult the quantitative analysis methods to be studied. This opinion has been corroborated with the academic staff who commented that this programme indeed introduces students to the basic concept of quantitative analysis methods. The assessment panel is of the opinion that, with respect to quantitative methods for this specific programme, further efforts could be made to enhance the students’ capacity to handle the needed quantitative analysis methods. Universiteit Antwerpen 289 Deel 2
The students from the Master of Globalisation and Development were of the opinion that the programme as a whole is too demanding, that the second and third term were substantially heavier compared to the first term – partly due to the research and writing of the Master’s thesis – and wondered whether a better balance between and distribution of the courses in the different terms could be found. These findings are corroborated with the results from the programme analysis conducted in 2005-2006. The assessment panel investigated the link between the estimated and actual study time in the self-evaluation report and discussed this issue during the interviews with the parties involved. The estimated study time (between 1500 and 1800 hours for a 60 ECTS programme) should be feasible for a one year Advanced Master’s programme. At the moment of the assessment site visit, the three programmes did not have an operational mechanism to systematically measure the study time and follow up on the match between the estimated and the actual study time, although some experiments with time budgets had been tried out, but were abandoned because this was not supported by the students. In addition, it was, at the time of the assessment site visit to the programmes impossible to evaluate from the blueprint of the revised curricula, whether the workload would be more in line with the requirements for a one year programme. Consequently the assessment panel has serious questions related to the actual workload for the students and evaluates the aspect ‘workload’ for the three programmes as unsatisfactory. The assessment panel is firmly of the opinion that a programme should be designed according to the aspects agreed upon and that it should at least be possible to attain the goals intended in the time foreseen and urges the IOB, jointly with the Universiteit Antwerpen, to address this issue promptly, including the use of a suitable system to monitor, analyse and follow up on the (actual and perceived) study time. Aspect 2.6. Coordination of structure and contents The assessment panel assesses the coordination of the structure and contents of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good. The programmes do not use a distinct educational model. The individual lecturers decide which didactic methods to use for the courses, but there is – in the opinion of the assessment panel – good debate related to this subject in the Board and staff meetings related to the constant quality control of the curricula. The assessment panel learned from the study of the self-evaluation report and from the interviews with the parties involved that the (former and revised) pro-
290 Universiteit Antwerpen Deel 2
grammes use a good variety of learning activities: ex-cathedra lectures, case studies (e.g. analysis from data obtained from development-related databases) and simulations, seminars and guest lectures, papers (e.g. policy papers and notes), discussions, collaborative learning, individual and group assignments, portfolio etc. Students from the three programmes commented during the interviews that indeed a broad range of teaching approaches, including various active learning approaches are applied. The assessment panel has examined the learning material for the distinct courses, put at its disposal during the assessment site visit and if of the opinion that the course materials and reference material have an overall good quality. Generally, a syllabus is provided for each course, sometimes complemented with readers that comprise a selection of texts and materials, keeping up with current developments in the discipline. The students – from the three programmes – commented during the interviews that sometimes the vision of the lecturer is missing in the reference material. The assessment panel is of the opinion that a selection of good quality texts and reference materials is in line with the level expected from an Advanced Master’s programme and understood that in the majority of the cases, the readers are used to start a debate about the issues addressed. The students from the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa complained that in some of the courses in the programme, mainly taught using MS PowerPoint, too many slides are used, containing too much information that is beyond the student’s capacities to grasp it all at once, consequently, the overview for the student gets lost. In addition to not being able to keep up with the speed of the course, students do not really know how to start learning these courses. The assessment panel suggests discussing this with the teachers concerned and with the student representatives and addressing this issue. The assessment panel describes the blueprint of the revised curricula as promising because of the better opportunities for more individualised learning approaches and because of the multidisciplinary approach of the subjects studied in the modules. The assessment panel was ensured by the programme directors and the staff members that this intention (as the new curricula were not fully developed at the time of the assessment visit) will further develop this approach. The assessment panel highly appreciates this improvement and has taken into account this intention in its judgement about this aspect. The programmes use BLACKBOARD, the online learning environment of the Universiteit Antwerpen to communicate with the students (e-mail, message board, forum, newsgroups, …) and students gain access to the system by means of a login and password which is granted for life. As such, students can and do keep contact with other Universiteit Antwerpen 291 Deel 2
(former) students of the programme. The assessment panel notes that the learning environment is currently exclusively being used as a communicative tool and is of the opinion that its use – in the learning process – should further develop. Aspect 2.7. Assessment and examination The assessment panel assesses the aspect ‘assessment and examination’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as satisfactory. The assessment panel has examined a selection of examination questions (in the self-evaluation report and on display during the assessment site visit) and evaluates the examination questions as having an overall good quality and fairly representing a cross-section of the subjects addressed in the distinct courses. The three programmes use a good variety of test- and examination formats. There is a good variation between open and closed book examinations, oral and written exams, dependent on the nature of the courses and the learning objectives, continuous evaluation (e.g. in-class presentation of cases, participation in discussions, papers). In particular students’ writing skills are trained by means of various papers for the individual courses. Students are informed well in advance (at the beginning of the academic year) about the university policy; the examination regulations and the nature of the examination formats through different channels (discussions in the lectures, website, brochures, etc). The teaching staff tries to level the differences in learning traditions between the Northern and Southern countries and does its best to prepare students for the (for some students) highly different examination formats compared to what they are used to. Students from the Master of Development Evaluation and Management outlined during the interviews that for some courses moot examinations are organised in order to confront students with the Northern examination traditions. The assessment panel appreciates these initiatives as it is – in its view – important for the students to become acquainted with the examination format, prior to their being exposed to it for real. The assessment panel therefore suggests considering such an initiative for each programme in order to ensure that all students have equal opportunities to pass the examinations. A consistent strategy for evaluation (of the knowledge acquired, the research skills and negotiation skills developed and the translation skills acquainted) fit for purpose in the modular structure of the revised programmes had not yet been developed at the time of the assessment site visit to the programmes. During the interviews, the programme directors outlined the blueprint for permanent assessment (with an as-
292 Universiteit Antwerpen Deel 2
sessment moment at the end of each module). The assessment panel is convinced that the programme directors and staff are aware that they will have to develop appropriate methods for evaluation that take account of the multidisciplinary nature of the programme and that a good coordination of the evaluation modes in and between the different modules is to be envisaged. The feedback, with respect to students’ papers and assignments is – in the view of the assessment panel – entirely inadequate for the time being and ought to be organised in a more pro-active manner from the side of the lecturers. Surely, students are answered in case they pose questions about their previous work or examination, but no systematic feedback is scheduled, apart from a few good individual initiatives for particular courses. In addition the students and alumni of the three programmes unanimously ask for systematic content-specific feedback about their performance on papers, assignments and examinations (shortly after the paper or examination being graded) in order to learn from their mistakes. The assessment panel takes this request very seriously and it is of the opinion that systemically organised feedback (faster after the examination, more straight forward, communicating not only the grades but also the criteria for the evaluation), is absolutely necessary if students are to learn from previous experiences in order to increase their personal aspects with respect to the mastery of the subjects and their level of performance. The assessment panel strongly feels that for the revised programmes as well, feedback and in addition remedial modules are particularly necessary, given the modular teaching and learning approach as students will need guidance and feedback and opportunities for improvement and assistance for remedial action, especially as the different modules are to contribute to the student’s better understanding and mastery of the disciplines studied. The assessment panel was informed that these issues still had to be addressed by the programme directors and the academic staff at the time of the assessment visit to the programmes and therefore can’t take this into account any draft visions for the future in its judgement for this aspect. Aspect 2.8. Master’s thesis The assessment panel assesses the aspect ‘Master’s thesis’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as satisfactory. The Master’s thesis comprises 16 ECTS for the three current programmes while 18 ECTS for the revised programmes, which is in conformity with the regulations in the Decree on the Restructuring of Higher Education in Flanders. The main purpose of the Master’s thesis is outlined in the self-evaluation report as: ‘to give students – (future) development professionals – the opportunity to demonstrate their capacity to contribute to the identification, design, evaluation and/or management of development Universiteit Antwerpen 293 Deel 2
policies and programmes. Ideally, the dissertation is a personal research project on a theme or question closely related to the previous and/or future professional responsibilities of the student’. In the current programmes, the format has gradually evolved from a traditional Master’s thesis to a shorter and more focused 40-60 policy oriented report. The Master’s thesis in the revised programmes is intended to be a policy report and could in addition comprise a complementary summary report for a broader audience. The future oral presentation and the public defence of the Master’s thesis was at the time of the assessment site visit under debate, one of the options was to organise these in a conference format. The research for the Master’s thesis is performed in the summer months (June – September) in the current as well as in the revised programmes although the preparative work starts in the second term. Students either perform a literature study or analyse available secondary data (most often linked to the students’ own professional background). Some students conduct short-term primary field research in developing countries while some students conduct a short time internship at an international, national or non-governmental institution for development co-operation and elaborate their – often policy oriented – dissertation research within the context of these institutions. The students from the three programmes commented during the interviews that they perceive the summer months as being too short for researching and writing the Master’s thesis and they were convinced that they could use some more time. The assessment panel has read and analysed a number of Master’s thesis for the individual programmes and has examined a larger selection of Master’s thesis – at its disposal during the assessment site visit. It describes the level of the Master’s theses for the current three programmes as ‘just reaching the level expected from an Advanced Master’s programme’. However, the assessment panel has concerns about the academic level of the Master’s theses. The assessment panel describes the academic level of the Master’s theses as in conformity with the nature of a policy paper, but strongly emphasises the need for a solid foundation of the academic level: i.e. a literature study section, a clearly defined and outlined subject, accompanying hypotheses to be tested, a critical analysis of the data studied, based on scientific concepts and the correct methodologies used. The assessment panel notes that even though the academic and critical level achieved by the selection of Master’s theses it has examined was not particularly strong, the grading was consistent with the aspects for an Advanced Master’s programme, indicating that the weaker Master’s theses were indeed scored rather low. The assessment panel expects and finds necessary for the overall quality of the Master’s thesis to be improved, compared to the Master’s theses in the current programmes. The modular structure of the revised programmes do more intentionally focus on the development of students’ data processing skills, which is especially relevant in the discipline of Development Stud-
294 Universiteit Antwerpen Deel 2
ies where available data sets often are incomplete or have been obtained from not entirely reliable sources. The programmes will continue to offer preparative courses for writing a Master’s thesis, given by the assistant staff members. The subjects addressed are e.g. academic writing, library use, referencing, and plagiarism) and the intermediate papers for specific courses have to contribute to the development of students’ analytical competences and their academic writing skills. The assessment panel reminds the programme directors to focus on these issues in the revised programmes and strongly suggests closely following up on the quality of the Master’s thesis in the new programmes. With respect to the assessment procedure for the Master’s thesis, the assessment panel was informed that in case of a significant difference between the grades assigned by the two assessors, a third opinion is sought to grade the Master’s thesis, a practice which is highly appreciated by the assessment panel. In addition, the assessment panel suggests developing a standard for grading the Master’s theses, as it has noted some variation in the grades assigned, and this issue will become viable when the multidisciplinary theme groups will all have to grade the Master’s theses consistently. Furthermore, the assessment panel is strongly in favour of the oral defence of the Master’s theses as this helps students prepare for oral presentations and genuine argumentation. The assessment panel perceives as a considerable improvement, the intentions in the revised programmes to better link the students’ Master’s thesis topic with the research done in the Theme Groups as the research-based learning trajectory of one or both of the second-term modules will be directly related to the final dissertation research project. Consequently, the research for the Master’s paper will be more clearly linked to the theoretical approaches, research methodologies studied and the core themes of the Master’s programme. In addition, the assessment panel was informed during the interviews with the academic staff that the students will be assigned a mentor for the Master’s thesis (an assistant staff member from the theme groups teaching the second or third module). The assessment panel appreciates that plagiarism is being debated with the students and that appropriate measures are in place in case students copy from the Internet sections of discussions or entire analysis, without proper referencing. The assessment panel recommends to start the Master’s thesis research earlier in the academic year and to organise the intended (formal) guidance of the students during the different stages of the Master’ theses. The assessment panel perceives as a conflict of interest the scheduling of the main body of the research for the Master’s thesis during the Summer months on the one hand and the difficulty to easily reach the personnel guiding their work on the other hand (an argument outlined in the self-evaluation report and corroborated by the alumni of the different programmes). Universiteit Antwerpen 295 Deel 2
The assessment is of the opinion that choices have to be made and that it is of the interest of both the quality of the Master’s theses and the academic level achieved by the students that the Master’s theses would start earlier in the academic year. The assessment panel became convinced that the programme directors and the academic staff were responsive to such a suggestion. The assessment panel has examined the selection of Master’s theses for its relevance with respect to Development Countries issues and is of the opinion that the issues addressed are indeed very relevant and useful in this perspective and contribute to a better understanding of the problems in developmental countries and in addition suggest good ways for addressing these issues. Aspect 2.9. Admission requirements The assessment panel assesses the admission requirements the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as excellent. The application form of the candidates is to comprise “full proof of identity, certified diplomas, official documents featuring exam results, other certificates, names and addresses of current and previous employers, employer’s certificate concerning professional position, description of professional experience, financial information, motivation for application, letters of recommendation, complete curriculum vitae etc.” Applicants for the three programmes should: - hold a Master’s degree in a discipline relevant to the programme; - have professional experience in a sector related to the programme (see table 1). Students with a Bachelor’s degree may be accepted provided that they demonstrate significant and relevant professional experience. Additional criteria are: - the student’s results of his/her academic and additional training; - the applicant’s motivation and expectations related to following the programme; - the correspondence between the applicant’s motivation and expectations and what the programmes can offer; - the student’s proficiency in English for which proof is to be provided. Especially for the Master of Development Evaluation and Management, prior professional experience is obligatory, for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa and for the the Master of Globalisation and Development, sometimes students are allowed having no prior professional experience, if they can prove significant valuable experience in a research setting.
296 Universiteit Antwerpen Deel 2
Most relevant university degree
Most appropriate professional experience
Master of Governance and Development – the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa
Master of Development Evaluation and Management
Master of Globalisation and Economic Development – the Master of Globalisation and Development
- Economics - Sociology - Political science - Law - International relations - Anthropology
- Economics - Sociology - Political Science - Planification - Rural development
- Economics - International Trade - Commercial Engineering - Civil or Industrial Engineering - International Relations
- Political planning, socio political development, planning and implemen tation - Experience gained in government services, NGO’s, international organisations, universities
- Evaluation and manage ment of development policies, programmes and projects - Experience gained in positions of responsibility within NGO’s, cooperation agencies, government departments, universities
- Economic planning - Financial markets - Foreign investment - Experience gained in private sector companies, government agencies or commercial organisations, international organisations, universities
Table 1: Overview of most relevant university degrees and most appropriate professional experience of the applicants to the three programmes.
Of the 800 applications a year, a thorough selection is made by the members of the selection committee, based on the five criteria, prior to the selection of the remaining candidates. Failure to meet one of the five criteria can result in students being refused for the programme. Each programme conducts is own selection, comprising these five criteria, using a transparent selection procedure. Among the selected candidates, the best applicants (according to a number of criteria), may also be eligible for a VLIR scholarship. Each year, 10 VLIR scholarships per programme are awarded. The selection criteria for the VLIR-scholarship are: - only students from developing countries which figure on the list of Developing Countries of the Development Assistance Committee (DAC) of the Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) are eligible for a scholarship. - half of the scholarships go to candidates from Sub-Saharan Africa or from the least developed countries. - the maximum age at the time of application is 35. - priority is given to candidates with at least two years of professional experience. - candidates must be proficient in English. - effort to respect a gender balance for the scholarships: equal participation for men and women.
Universiteit Antwerpen 297 Deel 2
The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa Graph 1 presents the number of students enrolled for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa since 1999-2000 (period 1999-2000 – 2005-2006).
Graph 1: Number of students the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, IOB, Universiteit Antwerpen, (expressed in number of students), (period 1999-2000 – 2005-2006).
The number of students enrolled for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa is on average about 19 students a year. The assessment panel evaluates the number of students as favourable for the realisation of interactive teaching methods and student participation in the courses.
298 Universiteit Antwerpen Deel 2
The Master of Development Evaluation and Management Graph 2 presents the number of students enrolled for the Master of Development Evaluation and Management since 1999-2000, (period 1999-2000 – 2005-2006).
Graph 2: Number of students enrolled for the Master of Development Evaluation and Management since 1999-2000, IOB, Universiteit Antwerpen, (expressed in number of students), (period 1999-2000 – 2005-2006).
The number of students enrolled for the Master of Development Evaluation and Management is on average about 21 students a year. The assessment panel evaluates the number of students as favourable for the realisation of interactive teaching methods and student participation in the courses.
Universiteit Antwerpen 299 Deel 2
The Master of Globalisation and Development Graph 3 presents the number of students enrolled for the Master of Globalisation and Development since 1999-2000 (period 1999-2000 – 2005-2006).
Graph 3: Number of students enrolled for the Master of Globalisation and Development since 1999-2000, IOB, Universiteit Antwerpen, (expressed in number of students), (period 1999-2000 – 2005-2006).
The number of students enrolled for the Master of Globalisation and Development is on average about 20 students a year. The assessment panel evaluates the number of students as favourable for the realisation of interactive teaching methods and student participation in the courses. The assessment panel appreciates the multitude of criteria and especially the variety of different kinds of criteria according to which the students are screened before admittance. The assessment panel describes the selection procedure for VLIRscholarships and non VLIR-scholarships as very reasonable, transparent and based on a thorough screening of the candidate’s profile in his/her application dossier. The assessment panel furthermore is of the opinion that the selection procedure is adequate with respect to the need for further development of competences in the Southern Countries. The students in the programmes particularly appreciate the divers backgrounds of the international student population and are convinced that they learn a great deal from these different contexts and backgrounds as well as from their mutual interaction.
300 Universiteit Antwerpen Deel 2
With respect to further improvements, the assessment panel recommends opening the selection procedure for scholarships to students having a research background at universities or in research groups (at universities) consistently, given its opinion that the programmes should educate professionals on the one hand and academic researchers on the other hand as well. The form and content of the curriculum is in line with the qualifications of the student intake. The assessment panel recognises the somewhat different profile of the intake of the Master of Globalisation and Development and evaluates this in line with the profile of that programme. The assessment panel also appreciates that in case of insufficient conceptual background knowledge in the students, teaching assistants are brought in to provide remedial training for the student in order to improve the student’s background knowledge (e.g. in economics, statistics or research skills). With respect to the language requirements, the assessment panel appreciates the tests for students’ proficiency in English upon arrival in the programmes, and the remedial action that is organised as students are directed towards a two months language course if their mastery of English proofs inadequate to follow the courses. The students commented during the interviews that they highly appreciate this initiative as some students indeed have difficulty to fully grasp a lecture in English, even when they have an adequate TOEFL score. Some students, who have taken the language courses, perceive these language courses as a rather high burden, given the fact that these are organised during the first term of the academic year, while students should be working on their courses in the programme as well. The assessment panel indeed also wonders whether scheduling these intensive language courses during the academic year is the best option as students then are highly occupied by the lectures for the programme and perhaps better results could be obtained if students could be directed towards language courses before the start of the academic year, if the student’s residence permit could facilitate such initiatives. Currently, there are no flexible learning paths foreseen, although students might opt for a tailor-made programme if necessary. Students are not allowed to switch programmes, later than the introductory week in which the match between the student’s interest and the intended programme is discussed with the student. The programme directors were responsive to the suggestions of the assessment panel to have a more open mind with respect to prior experiential learning.
Universiteit Antwerpen 301 Deel 2
General conclusion related to theme 2: Curriculum The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa The aspects that compose the theme ‘curriculum’ for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’, are scored at least as ‘satisfactory’, except for the aspect ‘workload’ which is scored as unsatisfactory. As the assessment panel is of the opinion that the workload needs to be addressed but is convinced that the other aspects in this theme largely compensate for this shortcoming, it assesses the theme ‘curriculum’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa positively. The Master of Development Evaluation and Management The aspects that compose the theme ‘curriculum’ for the Master of Development Evaluation and Management, are scored at least as ‘satisfactory’, except for the aspect ‘workload’ which is scored as unsatisfactory. As the assessment panel is of the opinion that the workload needs to be addressed but is convinced that the other aspects in this theme largely compensate for this shortcoming, it assesses the theme ‘curriculum’ of the Master of Development Evaluation and Management positively. The Master of Globalisation and Development The aspects that compose the theme ‘curriculum’ are scored at least as ‘satisfactory’ for the Master of Globalisation and Development, except for the aspect ‘workload’ which is scored as unsatisfactory. As the assessment panel is of the opinion that the workload needs to be addressed but is convinced that As the other aspects in this theme largely compensate for this shortcoming, it assesses the theme ‘curriculum’ of the Master of Globalisation and Development positively.
Theme 3:
Staff
Aspect 3.1. Quality of staff The assessment panel assesses the aspect ‘quality of staff’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good. The three programmes are mainly taught by the academic staff of the IOB, organised in research groups. In the near future they will be rearranged in the Theme Groups. The three programmes have an active policy towards attracting specialists for covering these sections of the discipline for which the IOB has – in its own view – too little in-house expertise. These experts from Third World Countries or from First World
302 Universiteit Antwerpen Deel 2
Countries then hold a special chair in the programmes (and teach one course in a particular module) or are appointed as ‘Chercheurs Résident’ for two months each year (and give some seminars in the programmes). The personnel policy is governed by the Universiteit Antwerpen regulations. Within the IOB, the specific nature and the characteristics of its international student body (e.g. the bilingual nature of the communications with the international student body (English and French) and the ability to function in an intercultural environment with respect to various backgrounds, gender and ethnic balance) are considered in its human resource management. Although the IOB and the Universiteit Antwerpen conduct an equal opportunities policy, the majority of the lecturers still are male Europeans. Positions for full-time teaching staff are published internationally. Candidates are evaluated based on their professional and educational qualities by an international selection panel. The selection procedure also includes a ‘trial lecture’. The selection panel’s opinion is submitted to the IOB Board, while the final decision is taken by the competent body of the Universiteit Antwerpen. Assistant staff members should at least hold a Master’s degree and their research is closely linked to their tasks in supporting the teaching process. Administrative staff is selected, based on their language and social skills. The assessment and promotion of the academic staff are organised in accordance with the university procedures, amongst others, student evaluations about the teaching of the staff are considered in the evaluation procedure of the teaching staff. The assessment panel is of the opinion that the overall quality of the teaching staff is good, with respect to their expertise in the disciplines taught, the educational approaches used and the didactic methods applied. The assessment panel recognises the good alignment of the personnel policy of the IOB with the regulations of the Universiteit Antwerpen. The assessment panel appreciates that both the educational experience and the discipline-specific expertise is considered when appointing new staff members and that the teaching of the academic staff is evaluated after each term by the students, data which is considered in the promotion of the teaching staff. The assistant academic staff gives lectures in the three programmes about: - academic writing skills and academic research methods; - how to write a Master’s thesis; - mind mapping; - PC skills and oral and written presentation skills; - plagiarism.
Universiteit Antwerpen 303 Deel 2
These seem to be extra-curricular activities, from a study of the curricula, but are – in the view of the assessment panel – very important issues to be mastered by the students. These initiatives are highly appreciated by the students of the three programmes. In addition, each assistant staff member has the tutorship and mentorship over several students and provides help in case the students need to be brought to the expected level. The assessment panel is convinced that this duty consumes a lot of time from the part of the assistant staff and suggests that this function be organised more formally. The assessment panel was informed that non-teaching junior staff that is involved in policy advisory work or externally funded research may also be drawn in into some limited counselling of the students. The assessment panel is not very convinced that personnel with this profile can contribute substantially to the development of students’ learning attitudes and their writing of the Master’s thesis. Moreover, the assessment panel is concerned about the continuity of the guidance provided by these people, given the specific characteristic of their assignment. The students and the alumni of the three programmes commented during the interviews that they appreciate the wide variety of expertise of the academic staff and their positive input in the lectures (e.g. in the case studies and discussions). In addition they highly appreciate the open-door attitude of the teaching, assistant and in particular of the administrative staff. The assessment panel particularly appreciates the high level of dedication of the assistant staff in the support and tutoring of the international student body, as was evident from the interviews it held with the delegation of teaching assistants and the appreciation for their work expressed by the students and the alumni of the three programmes. With respect to the efficiency of the International Course Programmes (ICP’s), the assessment panel evaluates the institutional basis of the expertise and qualifications of the teaching staff as very good. The three programmes are the core business of the IOB with respect to their educational assignment and the research performed at the IOB is directly linked to these programmes (even more so in the revised, compared to the current programmes). With respect to suggestions for further improvement of the programmes, the assessment panel signals the necessity to guarantee the multidisciplinary nature of the fields of expertise of the academic staff, as many of the lecturers have an economical background (although not exclusively). This consideration is more valid for the Master of Globalisation and Development, compared to the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa and the Master of Development Evaluation and Management, but is particularly valuable given the multidisciplinary nature of the programmes.
304 Universiteit Antwerpen Deel 2
The assessment panel suggests to provide methodological courses for assistant staff members, to secure the link between their research and their teaching as well and emphasises that specific training will be viable to the success of the modular approach of the revised programmes as this requires specific competences and skills. Aspect 3.2. Requirements for professional and academic orientation The assessment panel assesses the requirements for professional and academic orientation of the staff of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as excellent. The lecturers involved in teaching the programmes (resident and visiting staff) have a high quality research expertise, evident amongst others from their list of international publications, that contributes to the high quality of the research activities deployed at the IOB in case of the resident staff and to the academic or professional mastery of the international discipline in case of the visiting staff. The lecturers are active researchers and policy advisors who are recognised internationally in their discipline and who are widely published. The teaching staff has an outstanding academic record. The level of professional teaching and research experience among the staff is impressive. The academic staff participates in various international networks in Southern as well as in Northern countries and in networks that link the international academic community. In addition, the majority of the lecturers of the IOB are actively involved in teaching in Southern and in Northern Countries. The research-based nature of the teaching process has been enhanced by introducing the Theme Groups which will be responsible for the four modules in the revised programmes. Particularly in these Theme Groups, the link between the research performed at the IOB and the three programmes is materialised. The assessment panel approves of this evolution. With respect to the efficiency of the International Course Programmes (ICP’s), the assessment panel evaluates the interuniversity cooperation of the IOB as a research institute with various other Southern universities and many research institutes, and the many associations of its academic staff with development projects in the South as impressive. Aspect 3.3. Quantity of staff The assessment panel assesses the quantity of the staff requirements of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good.
Universiteit Antwerpen 305 Deel 2
The teaching staff of the IOB comprises full-time teaching staff (9 persons, 9 full time equivalent (FTE)) and part-time staff (13 persons adding to 2.2. FTE), as well as 1 FTE administrative staff. At the time of the assessment site visit to the programmes, procedures for hiring 2 FTE new academic staff members were running. As a result, the IOB will employ 12 ZAP, 10 AAP and 5 ATP members, full-time who teach the three programmes from October 2007 onwards. The assessment panel finds that there are a good number of academic staff members involved in the programmes and that there is a good distribution across the age categories. Given the relatively small size of the student body, the student/staff ratio (calculated for the core staff of the institute only) is about 3 to 1, which is – in the opinion of the assessment panel – favourable for teaching the programmes in an interactive and activating manner.
General conclusion related to theme 3: Staff The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa As the three aspects that comprise the theme ‘staff’ for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’ are evaluated at least as good, the assessment panel has a positive opinion about the deployment of staff of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa. The Master of Development Evaluation and Management As the three aspects that comprise the theme ‘staff’ for the Master of Development Evaluation and Management are evaluated at least as good, the assessment panel has a positive opinion about the deployment of staff of the Master of Development Evaluation and Management. The Master of Globalisation and Development As the three aspects that comprise the theme ‘staff’ for the Master of Globalisation and Development are evaluated at least as good, the assessment panel has a positive opinion about the deployment of staff of the Master of Globalisation and Development.
306 Universiteit Antwerpen Deel 2
Theme 4:
Services
Aspect 4.1. Facilities The assessment panel assesses the aspect ‘facilities’ for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, for the Master of Development Evaluation and Management and for the Master of Globalisation and Development as good. The IOB is housed at a renovated 19th century convent at walking distance from the new City Campus for the Social and Human Sciences of the Universiteit Antwerpen. The IOB institute houses the student support services, the staff offices, 5 seminar rooms and an auditorium. The assessment panel has visited the lecture rooms and the library facilities during the assessment visit. The lecture rooms at the IOB and at the new City Campus for the Social and Human Sciences are modern and well equipped with the necessary facilities to enable the use of modern teaching approaches. The library for the programmes is located at the new City Campus. The library is – in the view of the assessment panel – well equipped with an impressive collection of books and journals. In addition the library of the Universiteit Antwerpen has access to a large collection of electronic journals. The library of the IOB became a deposit for the publications of the Asian Development Bank as well as for the World Bank since 1992. Currently there is a steady transition from paper towards electronic editions of these reference works. The electronic papers and reference works are available on the premises of the Universiteit Antwerpen as well as through a virtual private network (VPN) from outside the university. The assessment panel is of the opinion that the library has fairly reasonable opening hours (from 8 AM till 6 PM on Mondays, Wednesdays and Fridays, and till 9 PM on Tuesdays and Thursdays, in addition the library is accessible on Saturday from 8:30 till 12:30 during the three trimesters of the academic year, not during the summer holiday), but suggests a further improvement, as now some days, the library closes when the lectures finish. The assessment panel perceives as positively that the students can log onto the library website (also available in English) to search for specific references or locate the works they are looking for from outside the university premises. The library was being renovated at the time of the assessment site visit, substantially enlarging the space dedicated for the books and journals for the IOB programmes. Once the library will be finished, all reference works will be housed in one building. The students commented during the interviews with the assessment panel that they rather preferred having a section of the library reserved for them exclusively, because of students not using the library for self-study purposes. The assessment Universiteit Antwerpen 307 Deel 2
panel found that there is sufficient room for students to work in silence in the library section reserved for the IOB programmes and is of the opinion that the students’ request will be met given appropriate supervision in the library, once fully renovated. In addition, the assessment panel sees an opportunity in the cellar section of the IOB housing, to install a common room for the students in the programmes to meet and discuss the courses or even organise group work sessions. This initiative was well received by the programme directors and the assessment panel hopes these initiatives will be materialised in the near future. The programmes currently do not have their own computer room for the students to work in. The IOB refers the students to the many PC rooms on the City Campus of the Universiteit Antwerpen and perceives it not its priority to install one since 80 % of the students in the programmes have their own laptop. The library is equipped with numerous hotspots and on most campuses of the Universiteit Antwerpen there is wireless access to the Internet. On the website of the IOB, the programmes are described and the time schedules for the lectures and seminars are communicated to the students. In addition Blackboard is used for communication, forums, newsgroups, etc. The life-long access, given to the students of the three programmes contributes to their developing international networks. Although the other paragraphs are leading to evaluate this aspect as excellent, the assessment panel has noticed one problem. With respect to the ICP nature of the programmes, the housing facilities are a particular aspect in the reference frame and have been discussed wit the students and staff during the assessment site visit. During its interviews with the students from the three programmes, the assessment panel was explicitly invited by the students to visit the ‘International House’ in the vicinity of the IOB. During the on-site visit, the assessment panel visited the International House and was astonished to find over 30 students packed in one house in small ‘pigeon while’ rooms: the assessment panel was shocked by the – in its view – terrible living conditions for the international students. In some of the rooms you can barely turn around, the power supply generally goes on and off and the state of the common kitchen is below the acceptable minimum living conditions. The assessment panel has serious concerns about the security conditions, e.g. in case of fire. The assessment panel is of the opinion that the living quality for the students should add to the students’ general well being and in this case, serious action needs to be taken without any delay.
308 Universiteit Antwerpen Deel 2
Aspect 4.2. Tutoring The assessment panel assesses the aspect ‘tutoring’ for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, for the Master of Development Evaluation and Management and for the Master of Globalisation and Development as good. The programmes are advertised via (programme-specific and other) brochures and the IOB website, offering ample information about e.g. the programmes and the teaching methods, scholarships, application and registration procedures, practical information about living in Belgium. The students commented during the interviews with the assessment panel that they are well informed about the programmes. Many students first come in contact with the programmes through their communication with (former) students of the programmes in their own country or through the information they find on the Internet. Upon arrival in Belgium, the IOB secretariat provides the first line support to the students and assists them in obtaining the necessary documents for their stay in Belgium during the programme (e.g. visa, residence permit, insurance, and banking). The programmes start in the ‘introductory week’ in which the distinct characteristics of the programmes and the IOB services are introduced. In addition a language test is organised and students having insufficient mastery of English as a working language are directed towards a two months intensive language course (paid for by the IOB) that is organised by the Universiteit Antwerpen as an intensive evening course. The online discussion forum further supports the students in getting acquainted with their new environment and provides instant help from peers and alumni of the programmes. At the beginning of the academic year introductory courses are organised on how to use the library. For the IOB students, special seminars about information gathering and proper referencing (preventing plagiarism) are organised. Students having an insufficient background in ‘Methods and Techniques’ are assigned a tutor (member of the assistant academic staff) to bring them up to the required level with respect to research methods and analytical methods and techniques. Throughout the year the students can get help at different levels: - at course level: students can easily address the academic and administrative staff; - at programme level: each programme has a programme director, a coordinator, a student contact person and an ombudsperson, who can be addressed; - at the institute’s level (at the IOB): students can address the Institute’s Bureau in case of dispute or complaints that have not been successfully resolved at the other levels. For study guidance, the students are most often referred to the institute’s level (at the IOB) that cooperates with the responsible bodies of the Universiteit Antwerpen in addressing these issues. For first-line psycho-social guidance, students are reUniversiteit Antwerpen 309 Deel 2
ferred to the competent bodies of the Universiteit Antwerpen. The academic staff in the three programmes can easily be reached because of the favourable student-staff ratio and the open-door attitude. This is especially also trough for the administrative staff who dedicate much of their time in supporting the students who highly appreciate the guidance. This will be especially the case in the revised programmes and is – in the opinion of the assessment panel – a valuable asset. The assessment panel is of the opinion that the student support and guidance is very well organised, that the academic staff can indeed easily be reached and approached after or even during the lectures and that appropriate mechanisms for student counselling and guidance are operational. In the revised programmes, the programme directors outlined their intention to assign a mentor to each student to help them selecting the right trajectory and make a sensible choice between the quantitative or qualitative focus in the programme. The assessment panel repeats its appreciation for this initiative as well as its suggestion to offer proper training for these mentors. With respect to suggestions for further improvement, the assessment panel proposes to better develop and further improve the student representation. Seemingly, the student representative should be capable of speaking Dutch as the meetings are held in Dutch, but the assessment panel is convinced that creative solutions can be found in order to have an international student representation for an international programme. The assessment panel suggests the programme directors find ways to deal with this issue promptly as particularly the international students seem to be interested to take up this task.
General conclusion related to theme 4: Services The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa As the aspects that comprise the theme ‘services’ for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’ are evaluated as good, the assessment panel has a positive opinion about the services of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa. The Master of Development Evaluation and Management As the three aspects that comprise the theme ‘services’ for the Master of Development Evaluation and Management are evaluated as good, the assessment panel has a positive opinion about services of the Master of Development Evaluation and Management.
310 Universiteit Antwerpen Deel 2
The Master of Globalisation and Development As the three aspects that comprise the theme ‘services’ for the Master of Globalisation and Development are evaluated as good, the assessment panel has a positive opinion about the services of the Master of Globalisation and Development.
Theme 5:
Internal quality assurance
From the very start, the IOB organised student evaluations for its programmes. Later on the internal quality control system of the Universiteit Antwerpen was adopted in its different stages. Currently these fully developed instruments are still complemented with specific student questionnaires and focus group sessions at the IOB, as these are felt to be necessary, given the particular nature of the international character of the programmes. Some distinctions from the internal quality assurance system of the Universiteit Antwerpen are made, consistent with the particular one-year duration of the Advanced Master’s programmes e.g. the students are questioned at the end of each semester, not the next year as then they would already have returned to their country of origin. The IOB conducts a programme and curriculum evaluation, as well as an evaluation of the individual courses on a regular basis. The curriculum evaluation follows the eight-year periodic review of the external assessments of the programmes. An extensive evaluation of the curriculum starts two years prior to the assessment review and results in changes to be made after publication of the final assessment report. Intermediate curriculum changes can be initiated when found necessary by the teaching staff or programme directors and corroborated by the Education Committee of the Universiteit Antwerpen. The individual courses are evaluated yearly. The results from these student evaluations are considered in the evaluation files of the academic staff. The student evaluations results in two reports: a course report that is sent to the individual lecturer and the programme director of the programme of the IOB, and a programme report that is composed from an analysis of the individual course reports. The student’s workload is evaluated by means of the curriculum evaluation and of the course and examination schedules. Focus group discussions with the students in addition have to identify difficulties and provide room to discuss possible solutions. A quantitative time budget study has been abandoned due to the very low response rate by the students.
Universiteit Antwerpen 311 Deel 2
Aspect 5.1. Evaluation of the results The assessment panel assesses the aspect ‘evaluation of the results’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Eva luation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good. The assessment panel is of the opinion that the programmes have good internal quality assurance mechanisms in place to monitor the curricula of the three programmes and to follow up on evolutions that might result in changes to be made, especially as programme and course evaluations are conducted. The assessment panel however remarks that a more frequent programme evaluation is needed, given the transition of the programmes into a modular structure from 2007-2008 onwards. The students ask for proper feedback with respect to the evaluations they fill out at the end of the different terms. The assessment panel supports this consideration and suggests that for instance the general results are posted on the online learning environment. The assessment panel is very much in favour of the initiative to appoint a part-time member of the Cell for Innovation and Quality Assurance in Education (CIQE; CIKO: ‘Cel voor innovatie en kwaliteitszorg in het onderwijs’) for the programmes of the IOB in order to follow up on current evolutions and developments in education and to implement these in the curricula of the programmes. The assessment panel expects these plans to be materialised at the latest from 2007-2008 onwards, in conformity with the information that was given to it during the interview with the staff responsible for the internal quality assurance of the programmes. With respect to mechanisms to monitor the students’ workload, the assessment panel refers to aspect 2.5. and repeats its strong suggestion to apply a systematic operational system for study time measurements. The joint self-evaluation report of the three IOB programmes is of mediocre quality, mostly describes the past and only outlines a blueprint for the future programmes (e.g. the contents for module I was obtained during the assessment site visit and module II and following still needed to be developed in terms of courses and ECTS for the different courses). The self-evaluation report touches upon the weaknesses and strengths of the three programmes and mainly describes the programmes in their state of transition (the deadline for the self-evaluation report was 15 December 2006). The IOB has filed a programme analysis, based on the surveys with the students from 2005-2006, in February 2007, which has a good quality and assesses the IOB as an institute, the individual programmes and provides a comparison between the distinct programmes. The assessment panel remarks that the self-evaluation re-
312 Universiteit Antwerpen Deel 2
port has been written with an open mind. The interviews were held in a very friendly and open atmosphere and provided the assessment panel with good additional insights and information to establish a clear opinion about the programmes. Aspect 5.2. Measures to effect improvement The assessment panel assesses the aspect ‘measures to effect improvement’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good. The programmes of the IOB have, in the past, been subject to two external quality assurance exercises: - in 2001: the external assessment, conducted by VLIR/DGIS; - in 2004: the external assessment on behalf of the Flemish Ministry of Education. In addition, the self-evaluation report outlines a list of changes and improvements, resulting from the internal quality control mechanisms of the IOB. With respect to the follow-up on the recommendations by the previous external quality control exercises, the assessment panel evaluates the changes made to be substantial and adequate. e.g. from the 2001 external evaluation: - the intake procedure was revised and a more quantitative selection tool for student screening was designed; - the number of introductory courses was reduced and more rigorous entrance conditions and a better selection procedure was installed; - the new modular approach is to better align research and teaching in the curricula. e.g. from the 2004 external evaluation: - a better spreading and better division of the workload is to be attained by the modular structure of the revised curricula; - the programmes will only be organised in English and no longer alternating in French and in English, as the external assessment exercise outlined that the organisation of the programmes in French is becoming increasingly difficult, due e.g. to the restricted amount of information available in French and to the lower quality of the French speaking students at the intake level; - more variation in the work forms is intended in the revised programmes by introducing more activating instruction methods.
Universiteit Antwerpen 313 Deel 2
The assessment panel evaluates the remedies proposed for the problems reported from internal quality control exercises (reported in the self-evaluation report) to be appropriate and contributing to a substantial improvement of the programmes (e.g. with respect to confusion about the aims and objectives for the individual courses, the communication was improved and the descriptions adapted). The assessment panel is of the opinion that the programmes of the IOB are very responsive to incentives for curriculum revisions and are very open minded with res pect to improvements to be made to the programmes and characterises the changes made to the curricula of the programmes as very constructive improvements or intentions for improvements. Somehow, the assessment panel finds that this res ponsiveness is sometimes too impulsive and that some complaints are dealt with on a rather arbitrary basis, therefore it suggests developing a structural approach towards changes (e.g. in the curricula) in the three programmes. Aspect 5.3. Involvement of staff, students, alumni and the professional field The assessment panel assesses the aspect ‘involvement of staff, students, alumni and the professional field’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as satisfactory. The staff (academic and administrative) are dedicated and highly committed to the IOB programmes. The assessment panel is of the opinion that the involvement of the students could be further improved. Currently, the involvement of the alumni in curriculum discussions is rather weak. Alumni contribute to the communications with the students through the discussion forums to which they have access, and share their personal networks with the students in this respect. The contacts with the professional field are equally informal and are to be found in the valuable contacts of the academic staff with the non-academic professional field. In summary, the informal contacts of the academic staff with the professional field function quite well through their international networks, but are – in the opinion of the assessment panel – too informal and experimental to be guaranteed for the future. Therefore the assessment panel finds that a more formally structured representation of the stakeholders in the curriculum debate would be beneficial for the programmes. The assessment panel furthermore is of the opinion that the programmes direct themselves from the inside towards the outside world (i.e. from the expertise available in the institute towards the programmes). The assessment panel would expect a rather reversed strategy being deployed, as it is important, particularly for the discipline of Development Studies to consider the outside world, check the ideas and suggestions of the stakeholders and as a consequence thereof adapt the internal
314 Universiteit Antwerpen Deel 2
context-related issues of the programmes to bring these in conformity with the real need and burning issues in the outside world. After its conversations with the students from the different programmes and the student representatives as well, the assessment panel evaluates that complaints are most often dealt with on an individual basis and the student representatives miss an action plan to process incoming remarks and complaints effectively. Therefore the assessment panel suggests making some kind of a job description as part of a more structural approach to processing complaints for the international student representatives, in order for these students taking up this task to have a background against which they can develop their strategies and actions. With respect to the sustainability of the International Course Programmes (ICP’s), and in particular with respect to the possible transfer of the programmes to the Development Countries as a whole and the follow-up on the programmes in Development Countries in particular, the assessment panel finds that there is some room for improvement as the good initiatives for follow-up training currently are based on personal initiatives, initiated by the individual lecturers, rather than that they are based on structural agreements. The assessment panel therefore suggests organising refresher courses on a regular basis. The assessment panel was informed that the programme directors are envisaging the organisation of regional seminars in the near future. The assessment panel approves of this intention. The alumni activities consist of informal contacts that are initiated by the working papers on the IOB website. The programme directors tried to initiate regional and national sections of alumni, but these initiatives have so far, not been successful. Nevertheless, the assessment panel was informed during the interviews with the alumni that some alumni of the programmes seem to have found one another in the Southern Hemisphere as they themselves have organised an alumni meeting of the programmes in Ethiopia. These former students were thinking of combining their efforts and establishing a genuine alumni association in collaboration with the IOB. A great deal of the enthusiasm of the alumni is linked to their appreciation for how easily the teaching staff can be reached in the aftermath of an international conference.
General conclusion related to theme 5: Internal Quality Assurance The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa As the three aspects that comprise the theme ‘internal quality assurance’ for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’ are evaluated at least as satisfactory, the assessment panel has a positive opinion about the theme ‘internal quality assurance’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa. Universiteit Antwerpen 315 Deel 2
The Master of Development Evaluation and Management As the three aspects that comprise the theme ‘internal quality assurance’ for the Master of Development Evaluation and Management are evaluated at least as satisfactory, the assessment panel has a positive opinion about the theme ‘internal quality assurance’ of the Master of Development Evaluation and Management. The Master of Globalisation and Development As the three aspects that comprise the theme ‘internal quality assurance’ the Master of Globalisation and Development are evaluated at least as satisfactory, the assessment panel has a positive opinion about the theme ‘internal quality assurance’ of the Master of Globalisation and Development.
Theme 6:
Results
Aspect 6.1. Level that has been achieved The assessment panel assesses the level that has been achieved by the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, by the Master of Development Evaluation and Management and by the Master of Globalisation and Development as satisfactory. The assessment panel finds that the aims and objectives of the three programmes are indeed realised and that the graduates are being well prepared to enter the professional field. The assessment panel is of the opinion that the good quality of the Advanced Master’s programmes is not yet fully reflected in the quality of the Master’s thesis, which while satisfactory still leave considerable room for improvement (see aspect 2.8). The students commented during the interviews that the programmes are helpful for their careers, as these contribute to their mastery of e.g. data analysis methods, their further development and confirmation of the models and methods used in the discipline. The graduates find employment in a variety of sectors (public, private and nonprofit) and engage in a wide range of occupations. The alumni are very enthusiastic about the programme and explained to the assessment panel that they indeed use the strategies learned in their every day professional activities. Many alumni do stay closely in touch with the programmes. The graduates are convinced that the degree, obtained for the programme followed at the IOB has contributed significantly to the advancement in their career. With respect to the sustainability of the International Course Programmes (ICP’s), the assessment panel was informed that many students indeed return to their home country and find employment in the discipline in diverse sectors (private, public and
316 Universiteit Antwerpen Deel 2
non-profit). Some students stay in the European Union and work for international organisations that contribute to the further development of the Southern countries. It is rather unclear to the assessment panel whether the knowledge and competences acquainted by the graduates are being transferred directly to a growing academic research capacity in the South, because of the focus of the programmes: the applicants for these ICP programmes have a professional experience when entering the programmes and it is more likely that they will further develop an out-of university professional career in the South, compared to their taking up a position at a Southern research institution to improve the research capacity of the development country. The IOB perceives it as its duty to attract both students from Southern universities, who might be willing to enter a Ph.D. after completion of the programme and then go back and further develop the research capacity of the Southern country and students with a significant professional experience who follow the programme to afterwards work in the non-academic professional field. Consequently, given the wide scope context of Development Studies, the programmes also address the further development of the expertise in the non-governmental organisations (NGO’s) and other research institutions that are in the centre of the picture of Development Studies as well. Aspect 6.2. Study progress The assessment panel assesses the aspect ‘study progress’ of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, of the Master of Development Evaluation and Management and of the Master of Globalisation and Development as good. The IOB has surveyed its graduates (in 2000-2001 – which is the second year that the programmes were organised) with respect to their appreciation for the programmes, using different parameters to evaluate the success rate of its programmes. Students had to rate the perceived overall performance of their programme and different aspects contributing to their overall appreciation (i.e. ‘coherence’, ‘scientific quality’ and ‘content’ of their programme). The assessment panel appreciates that the programmes have developed an instrument that considers various aspects in evaluating the students’ appreciation for the programmes, but misses a real strategy with respect to the target figures the programmes aim to achieve. The assessment panel is of the opinion that the overall appreciation of the students for the programmes is satisfactory. The assessment panel is of the opinion that this kind of analysis is useful to further improve the merits of the programmes and suggests conducting these kinds of evaluations more often, especially since the programmes now will adopt a new modular structure for the curricula. The assessment panel suggests further developing this analysis with real target figures and an associated strategy.
Universiteit Antwerpen 317 Deel 2
The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa Graph 4 presents the success rate6 for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa since 1999-2000 (period 1999-2000 – 2005-2006) for the entire student population and since 2001-2002 for the ICP scholarships as well.
Graph 4: Success rate of the students of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa, IOB, Universiteit Antwerpen, (expressed in percentage), (period 1999-2000 – 2005-2006).
Averaged over the last 7 years, 83 % of the entire student population in the Master of Governance and Development obtained their degree in one year, the average of the ICP scholarships (averaged over the last 5 years) is 86 %. The average study duration, as stated in the self-evaluation report is one year over the last 7 years. The assessment panel describes these averages as good results.
6 | The success rate is defined as the percentage of students passing in one academic year for the Advanced Master’s programme of 60 ECTS (which is taught in one academic year).
318 Universiteit Antwerpen Deel 2
The Master of Development Evaluation and Management Graph 5 presents the success rate7 for the Master of Development Evaluation and Management since 1999-2000, (period 1999-2000 – 2005-2006) for the entire student population and since 2002-2003 for the ICP scholarships as well.
Graph 5: Success rate of the students in the Master of Development Evaluation and Management since 1999-2000, IOB, Universiteit Antwerpen, (expressed in percentage), (period 1999-2000 – 2005-2006).
Averaged over the last 7 years, 89 % of the entire student population in the Master of Development Evaluation and Management obtained their degree in one year, the average of the ICP scholarships (averaged over the last 4 years) is 93 %. The average study duration, as stated in the self-evaluation report is about one year over the last 7 years. The assessment panel describes these averages as good results.
7 | The success rate is defined as the percentage of students passing in one academic year for the Advanced Master’s programme of 60 ECTS (which is taught in one academic year).
Universiteit Antwerpen 319 Deel 2
The Master of Globalisation and Development Graph 6 presents the success rate8 the Master of Globalisation and Development since 1999-2000, (period 1999-2000 – 2005-2006) for the entire student population and since 2002-2003 for the ICP scholarships as well.
Graph 6: Success rate9 of the students in the Master of Globalisation and Development IOB, Universiteit Antwerpen, (expressed in percentage), (period 1999-2000 – 2005-2006).
Averaged over the last 7 years, 82 % of the entire student population in the Master of Globalisation and Development obtained their degree in one year, the average of the ICP scholarships (averaged over the last 4 years) is 94 %. The average study duration, as stated in the self-evaluation report is about one year over the last 7 years. The assessment panel describes these averages as good results. In general, the assessment panel approves of these general pass rates, remarks that the success rate for the ICP scholarships is most often higher, compared to the entire student population, indication that the students obtaining an ICP scholarship succeed in their efforts to attain their degree for the programmes and materialise the intention of these scholarships.
8 | The success rate is defined as the percentage of students passing in one academic year for the Advanced Master’s programme of 60 ECTS (which is taught in one academic year). 9 | The success rate is defined as the percentage of students passing in one academic year for the Advanced Master’s programme of 60 ECTS (which is taught in one academic year).
320 Universiteit Antwerpen Deel 2
General conclusion related to theme 6: Results The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa Since the aspects contributing to the theme ‘results’ are scored at least as satisfactory for the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa’, the assessment panel has a positive opinion about the results of the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa. The Master of Development Evaluation and Management Since the aspects contributing to the theme ‘results’ are scored at least as satisfactory for the Master of Development Evaluation and Management, the assessment panel has a positive opinion about the results of the Master of Development Evaluation and Management. The Master of Globalisation and Development Since the aspects contributing to the theme ‘results’ are scored at least as satisfactory for the Master of Globalisation and Development, the assessment panel has a positive opinion about the results of the Master of Globalisation and Development.
Universiteit Antwerpen 321 Deel 2
General opinion of the assessment panel The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa The committee evaluates the Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa as having good generic quality elements and expresses a positive final opinion since the different aspects and criteria of the six themes from the accreditation framework are satisfied. The Master of Development Evaluation and Management The committee evaluates the Master of Development Evaluation and Management as having good generic quality elements and expresses a positive final opinion since the different aspects and criteria of the six themes from the accreditation framework are satisfied. The Master of Globalisation and Development The committee evaluates the Master of Globalisation and Development as having good generic quality elements and expresses a positive final opinion since the different aspects and criteria of the six themes from the accreditation framework are satisfied.
With regard to improvements to be made to the programmes, the assessment panel raises the following suggestions for change The Master of Governance and Development in Sub-Sahara Africa Objectives - add the development of diplomatic skills to the aims and objectives of the programme. Curriculum - improve the quality of the Master’s thesis; - better manage the different contributions of external experts in the programme to keep an overview; - provide a mentor to assist student’s selection of the focus in the distinct mo dules; - provide coordination at the level of the module, not at the level of the sub-module in the programme; - provide the students with the learning materials earlier in the year; - better balance the workload over the year and consider this in the modular approach as well; - further develop the use of individualised learning opportunities in the modules;
322 Universiteit Antwerpen Deel 2
- develop good evaluation modes in conformity with the modular approach of the programme; - develop appropriate assessment modes with respect to the multidisciplinary nature of the modular curricula in the programme; - further develop and materialise the intention for an oral presentation of the Master’s thesis. Staff - provide specific training for the mentors. Services - debate a speedy improvement of the living conditions in the International House with the responsible bodies; Internal quality assurance - establish an operational (institutional) system for study time measurements; - provide a job-description for the international student representatives; - try to facilitate the establishment of a genuine alumni association. Results - develop a policy with respect to target figures. The Master of Development Evaluation and Management Objectives - add the development of diplomatic skills to the aims and objectives of the programme. Curriculum - improve the quality of the Master’s thesis; - provide a mentor to assist student’s selection of the focus in the distinct mo dules; - provide coordination at the level of the module, not at the level of the sub-module in the programme; - provide the students with the learning materials earlier in the year; - further develop the use of individualised learning opportunities in the modules; - develop good evaluation modes in conformity with the modular approach of the programme; - develop appropriate assessment modes with respect to the multidisciplinary nature of the modular curricula in the programme; - further develop and materialise the intention for an oral presentation of the Master’s thesis.
Universiteit Antwerpen 323 Deel 2
Staff - provide specific training for the mentors. Services - debate a speedy improvement of the living conditions in the International House with the responsible bodies. Internal quality assurance - establish an operational (institutional) system for study time measurements; - provide a job-description for the international student representatives; - try to facilitate the establishment of a genuine alumni association. Results - develop a policy with respect to target figures. The Master of Globalisation and Development Objectives - add the development of diplomatic skills to the aims and objectives of the programme. Curriculum - improve the quality of the Master’s thesis; - provide a mentor to assist student’s selection of the focus in the distinct mo dules; - provide coordination at the level of the module, not at the level of the sub-module in the programme; - provide the students with the learning materials earlier in the year; - further develop the use of individualised learning opportunities in the modules; - develop good evaluation modes in conformity with the modular approach of the programme; - develop appropriate assessment modes with respect to the multidisciplinary nature of the modular curricula in the programme; - further develop and materialise the intention for an oral presentation of the Master’s thesis. Staff - provide specific training for the mentors. Services - debate a speedy improvement of the living conditions in the International House with the responsible bodies.
324 Universiteit Antwerpen Deel 2
Internal quality assurance - establish an operational (institutional) system for study time measurements; - provide a job-description for the international student representatives; - try to facilitate the establishment of a genuine alumni association. Results - develop a policy with respect to target figures. The assessment panel was informed by the programme directors that various initiatives have been initiated which are in conformity with the suggestions made by the assessment panel during the on site visit.
Universiteit Antwerpen 325 Deel 2
VII
Universiteit Antwerpen Bachelor Politieke Wetenschappen Master Internationale Politiek Master Politieke Communicatie Master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Internationale Politiek, de masteropleiding Politieke Communicatie en de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie die worden georganiseerd door de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. De Commissie bezocht de opleidingen van 14 tot en met 16 mei 2007. Voor de gefuseerde Universiteit Antwerpen tot stand kwam, waren de Antwerpse opleidingen in de Politieke Wetenschappen verspreid over twee universitaire instellingen. De UFSIA (binnenstad) verzorgde de kandidatuuropleiding Politieke en Sociale Wetenschappen en de UIA (Wilrijk) de licentiaatsopleiding Politieke Wetenschappen. In 2003 fuseerden de UFSIA, de UIA en het RUCA, een derde instelling, tot de Universiteit Antwerpen (UA). Binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen bestaan drie departementen: Sociologie, Politieke Wetenschappen en Communicatiewetenschappen. Het departement Politieke Wetenschappen is verantwoordelijk voor de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politiek en de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie. De masteropleiding Politieke Communicatie wordt gezamenlijk met het departement Communicatiewetenschappen georganiseerd. De masteropleiding Internationale Politiek vindt haar wortels in de uitdovende licentie-opleiding Politieke Wetenschappen, optie Internationale Politiek. De masteropleiding Politieke Communicatie is eveneens gebaseerd op de licentie-opleiding Politieke Wetenschappen, zij het op de optie Politiek en Samenleving. De master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie is de opvolger van de ‘Aanvullende Studie in de Internationale Politiek’. Universiteit Antwerpen 327 Deel 2
De master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie liep op het moment van de visitatie de derde keer. De bacheloropleiding liep voor het eerst volledig, de masteropleidingen in de Internationale Politiek en de Politieke Communicatie gaan van start in het academiejaar 2007-2008. Ondanks het feit dat de bachelor- en masteropleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er toch een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – soms bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de nieuwe bachelor- en de vroegere kandidatuur- en de uitdovende licentiaats- en aavullende opleidingen werden in rekening gebracht.
328 Universiteit Antwerpen Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen: Een bachelor Politieke Wetenschappen: - kan de belangrijkste theorieën en onderzoeken in het brede domein van de politieke wetenschappen beschrijven en duiden vanuit een algemeen sociaalwetenschappelijk perspectief; - kent de belangrijkste onderzoeksmethoden op het gebied van de sociale wetenschappen in het algemeen en de politieke wetenschappen in het bijzonder. Hij of zij kan op basis van deze methodekennis, zelfstandig of in groepsverband wetenschappelijk of beleidsgericht onderzoek initiëren en/of ontwerpen en verrichten; - heeft een analytische houding ten aanzien van problemen van sociaal-wetenschappelijke aard in het algemeen en politieke processen in het bijzonder; - kan genuanceerd oordelen en stelt zich open en tolerant op ten aanzien van diverse politieke, culturele en levensbeschouwelijke overtuigingen; - beschikt over maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef; - kan reflecteren op het brede gebied van politiek in het algemeen en heeft daarbij oog voor het samenspel van sociale, politieke, economische en culturele factoren; - kan basis- en kernbegrippen van de politieke wetenschappen helder definiëren en overtuigen; - kan een wetenschappelijk rapport op het terrein van de politiek schrijven en presenteren; - kan argumenteren en redeneren, drogredenen onderkennen, maatstaven voor argumentatie ontwikkelen, plausibele standpunten erkennen, en kritische standpunten innemen; - kan wetenschappelijke en journalistieke teksten in het Nederlands, Frans en Engelslezen, begrijpen en analyseren; - kan werken met elektronische leer- en onderzoeksmiddelen; - beschikt over een internationaal ingestelde houding. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding Politieke Communicatie: De master Politieke Communicatie: - kent de belangrijkste en centrale theorieën en onderzoeken op het gebied van de politieke communicatie, met name over media en politiek, politieke psychologie, publieke opinie, overheidscommunicatie en politieke marketing, nieuwe media en politiek. Het betreft hier de ontwikkeling van de vakspecifieke wetenschapsbeoefening: begrippen, concepten, modellen, theorieën, benaderingen en problemen van het eigen vakgebied. Het vakgebied is van nature multidisciplinair. De Universiteit Antwerpen 329 Deel 2
vakspecifieke wetenschappelijke kennis op het terrein van politieke communicatie is dus discipline-overstijgend maar het sociaal-wetenschappelijk perspectief blijft de voornaamste bron; - is op de hoogte van de recente ontwikkelingen op het terrein van de politieke communicatie, met name de rol van media en communicatie in de politiek, de politiek-psychologische ontwikkelingen, de trends in het onderzoek naar de publieke opinie. De afgestudeerde beschikt over ruime kennis van en diepgaande belangstelling voor actuele ontwikkelingen van diverse aard die relevant zijn voor zijn/haar vakgebied; - is zich bewust van de ethische implicaties van de impact van de media, politieke communicatie, overheidscommunicatie en politieke marketing; - kent de belangrijkste onderzoeksmethoden op het gebied van de politieke communicatie (kwalitatieve en kwantitatieve inhoudsanalyse, discoursanalyse, diverse methoden van publieksonderzoek, experimenten); - kent de belangrijkste beleidsinstrumenten in het spanningsveld media-politiekpubliek; - heeft een analytische houding ten aanzien van problemen van politieke communicatie. Deze attitude is prioritair om ieder van de kerncompetenties op bevredigende wijze tot uitvoering te kunnen brengen; - kan genuanceerd oordelen en zich open en tolerant opstellen ten aanzien van diverse politieke, culturele en levensbeschouwelijke overtuigingen; - beschikt over maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en kan reflecteren op het gebied van politieke communicatie in relatie tot de samenleving en rekening houden met sociale, culturele, economische, technologische en politieke facetten betreffende media/communicatie; - heeft een kritisch besef van de context waarbinnen politieke communicatie plaatsvindt, en van de complexiteit van de politieke communicatieproblematiek, in federaal, Europees en internationaal verband; - beschikt over een grote (wetenschappelijke) nieuwsgierigheid inzake kwesties van politieke communicatie en de interactie tussen politiek, media en publieke opinie en kan deze wetenschappelijk inzetten; - kan problemen van politieke communicatie helder definiëren en duiden; - kan problemen van politieke communicatie adequaat omzetten in een onderzoeksopzet en kan deze vragen operationaliseren en indiceren; - kan in het spanningsveld media-politiek-publiek zelfstandig kwalitatief en kwantitatief onderzoek uitvoeren aan de hand van de gangbare sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden; - is in staat om een wetenschappelijk rapport of beleidsrapport op te stellen en daarover mondeling en schriftelijk te communiceren; - kan vanuit het vakdomein een eigen en gefundeerde visie en mening ontwikkelen over vraagstukken van politieke communicatie;
330 Universiteit Antwerpen Deel 2
- kan argumenten en logisch redeneren, drogredenen onderkennen, maatstaven voor argumentatie ontwikkelen en plausibele standpunten herkennen; - kan de essentie van complexe materies en dossiers in de politieke communicatie blootleggen; - kan in team samenwerken, onder ander door duidelijk te communiceren en actief te luisteren. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding Internationale Politiek: Een master in de Internationale Politiek: - kent de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek in de discipline van de internationale betrekkingen, zowel wat betreft theorie als methodologie; - kent de belangrijkste wetenschappelijke theorieën, benaderingswijzen en concepten van de internationale betrekkingen; - heeft inzicht in de internationale politieke, sociale en economische problemen en in de internationale politieke actualiteit; - heeft inzicht in de institutionele architectuur, de besluitvorming en het beleid van de internationale betrekkingen en van internationale organisaties; - heeft het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te kijken naar problemen uit de internationale betrekkingen; - heeft het vermogen om op een kritische en open wijze te kijken naar problemen uit de internationale betrekkingen; - kan op een maatschappelijk verantwoorde en relevante wijze omgaan met problemen uit de internationale betrekkingen; - kan op een creatieve en probleemoplossende wijze omgaan met problemen uit de internationale betrekkingen; - is in staat om een probleem uit de internationale betrekkingen op een wetenschappelijk correcte wijze te onderzoeken; - is in staat om schriftelijk en mondeling te rapporteren en te communiceren over een probleem uit de internationale betrekkingen; - is in staat om over een probleem in de internationale betrekkingen te argumenteren, te debatteren en te onderhandelen; - heeft voldoende sociale vaardigheden om te functioneren in een internationale en interculturele omgeving. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie: Een master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie: - kan zelfstandig beleidsgerichte problemen betreffende een aspect en/of buitenlandse politiek uitwerken en oplossen; - is in staat om onderhandelingen te voeren over een dossier uit de internationale en/of buitenlandse politiek; Universiteit Antwerpen 331 Deel 2
- kan communiceren (d.w.z rapporteren, presenteren, debatteren, adviseren) over een dossier uit de internationale en/of buitenlandse politiek; - kan opdrachten (missies) m.b.t. een aspect van de internationale en/of buitenlandse politiek uitvoeren; - is in staat om de reële krachtsverhoudingen en diverse belangen die binnen het wereldsysteem werkzaam zijn, gedegen en onderbouwd in te schatten; - heeft een grondige kennis van grensoverschrijdende samenwerkingskaders, intergouvernementele multilaterale organisaties en de instellingen van de Europese Unie; - kan anticiperen op en een correcte inschatting maken van internationaal-economische en -politieke ontwikkelingen en hun mogelijke consequenties voor de buitenlandse politiek en de positie van België/Vlaanderen in de wereld; - is in staat om ethische vraagstukken in de internationale en/of buitenlandse politiek te analyseren en te evalueren; - is in staat om zelfstandig wetenschappelijke problemen betreffende een aspect van de internationale en/of buitenlandse politiek uit te werken en op te lossen. 1.1. Niveau en oriëntatie Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als excellent. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen stroken met de criteria die het artikel 58 van het Structuurdecreet aan een academische bacheloropleiding stelt. De doelen zijn goed gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties. Ze focussen op algemene competenties als het ontwikkelen van denk- en redeneervaardigheden en het vermogen tot kritische reflectie, en op algemeen wetenschappelijke competenties zoals de kennis van onderzoeksmethoden en -technieken en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek. Ook voor het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, met inbegrip van het bijbrengen van de structuur van en met oog voor de nieuwe ontwikkelingen binnen het domein van de politieke wetenschappen, is er een goede aandacht in de doelen. Bij de opmaak van de doelen hielden de opleidingsverantwoordelijken niet alleen rekening met de geldende standaarden in het betrokken wetenschappelijke onderzoeksveld. Ze brachten het beroepenveld met bijhorende kerntaken in kaart en steunden ook hierop bij de opmaak van de doelstellingen. Omwille van die oefening verdient de opleiding volgens de Commissie voor dit facet een ‘excellent’.
332 Universiteit Antwerpen Deel 2
Master in de Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als excellent. De doelstellingen zijn volgens de Commissie conform artikel 58 van het Structuurdecreet. Ze zijn goed gericht op het beheersen van algemeen en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, zoals het vermogen om op wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, om te gaan met complexe problemen, het vermogen tot oordeelsvorming te komen in een onzekere context, het kunnen gebruiken van methoden en technieken in het onderzoek en het ontwerpen van onderzoek. De doelen streven naar een gevorderd en up to date begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis. Ook aan het bezitten van specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren, nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, wordt ruim aandacht besteed. Bij de opmaak van de doelen hielden de opleidingsverantwoordelijken niet alleen rekening met de geldende standaarden in het betrokken wetenschappelijke onderzoeksveld. Ze lijstten specifieke beroepen met bijhorende kerntaken op en steunden ook hierop bij de opmaak van de doelstellingen. Omwille van die oefening verdient de opleiding volgens de Commissie voor dit facet een ‘excellent’. Master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als excellent. De doelstellingen zijn volgens de Commissie conform artikel 58 van het Structuurdecreet. Ze zijn goed gericht op het beheersen van algemene en algemeen-wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, zoals het vermogen om op wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, om te gaan met complexe problemen, het vermogen tot oordeelsvorming te komen in een onzekere context, het kunnen gebruiken van methoden en technieken in het onderzoek en het ontwerpen van onderzoek. De doelen streven naar een gevorderd en up to date begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis. Ook aan het bezitten van specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren, nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, wordt ruim aandacht besteed. Bij de opmaak van de doelen hielden de opleidingsverantwoordelijken niet alleen rekening met de geldende standaarden in het betrokken wetenschappelijke onderzoeksveld. Ze lijstten specifieke beroepen met bijhorende kerntaken op en steunden ook hierop bij de opmaak van de doelstellingen. Omwille van die oefening verdient de opleiding volgens de Commissie voor dit facet een ‘excellent’. Universiteit Antwerpen 333 Deel 2
Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als onvoldoende. De Commissie is van mening dat de doelstellingen eerder instrumenteel dan kritisch-wetenschappelijk zijn opgesteld. Naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, naar de competenties voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, naar het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis, en het bijbrengen van de mogelijkheden om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en de interpreteren, gaat te weinig aandacht. De doelen stroken ook niet met de eisen die de Commissie in haar referentiekader voor een masterna-masteropleiding in de Politieke Wetenschappen heeft geformuleerd. De doelen streven niet naar gespecialiseerde kennis en inzicht die gebaseerd is op de kennis en inzicht die op het niveau van de initiële master werden aangebracht en deze dient te verbreden of te verdiepen. De doelen maken evenmin duidelijk dat die gespecialiseerde kennis het mogelijk moet maken om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en toepassen van wetenschappelijke kennis. Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De Commissie is van mening dat de doelen, en de domeinspecifieke aspecten ervan, goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten, inclusief de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De eindkwalificaties zijn zeer zeker ontleend aan de eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline worden gesteld. De academische eisen die worden gesteld aan de opleiding zijn ingevuld vanuit de (internationale) onderzoekservaring van de docenten en stroken met de EPSNET1-criteria. Een expliciete toetsing van de doelen aan de eisen die door het betrokken wetenschapsveld worden gesteld, is evenwel niet gebeurd. Het zelfevaluatierapport brengt op een voorbeeldige manier de kerntaken in beeld die academische bachelors kunnen vervullen in een aantal beroepsvelden en welke competenties hiervoor vereist zijn maar een expliciete toetsing van de doelstellingen aan het beroepenveld is niet gebeurd.
1 | EPSNET staat voor European Political Science Network. EPSNET is actief in het promoten van samenwerking en uitwisseling van informatie over het onderwijs in de politieke wetenschappen.
334 Universiteit Antwerpen Deel 2
Inhoudelijk sluit de opleiding sterk aan bij gelijkaardige opleidingen in binnen- en buitenland. In vergelijking met de andere Vlaamse opleidingen legt de Antwerpse opleiding iets meer de nadruk op de methodologiecomponent. Master in de Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als excellent. De Commissie meent dat de doelen, en de domeinspecifieke aspecten ervan, goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten, inclusief de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De eindkwalificaties zijn zeer zeker ontleend aan de eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline worden gesteld. De academische eisen die worden gesteld aan de opleiding zijn ingevuld vanuit de (internationale) onderzoekservaring van de docenten en stroken met de EPSNET-criteria. Een expliciete toetsing van de doelen aan de eisen die door het betrokken wetenschapsveld worden gesteld, is evenwel niet gebeurd. Met de wensen en behoeften van het beroepenveld is bij de opmaak van de doelstellingen uitstekend rekening gehouden. Het zelfevaluatierapport brengt op een voorbeeldige manier de kerntaken in beeld die masters in de Internationale Politiek kunnen vervullen in een aantal beroepsvelden en welke competenties hiervoor vereist zijn, maar een expliciete toetsing van de doelstellingen aan het beroepenveld is niet gebeurd. Qua profiel hebben de opleidingsverantwoordelijken ervoor geopteerd voor een master die steunt op de pijlers van de Europese Integratie en Internationale Betrekkingen. Met de masteropleiding Politieke Wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel is er een samenwerking opgezet die op middellange termijn moet uitmonden in een gezamenlijke master die zowel de vergelijkende als de Europese subdisciplines afdekt en een expliciete onderzoeksfocus heeft. Master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als excellent. De Commissie meent dat de doelen, en de domeinspecifieke aspecten ervan, goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten, inclusief de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De eindkwalificaties zijn zeer zeker ontleend aan de eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline worden gesteld. De academische eisen die worden gesteld aan de opleiding zijn ingevuld vanuit de (internationale) onderzoekservaring van de docenten. Een expliciete toetsing van de doelen aan de eisen die door het betrokken wetenschapsveld worden gesteld, is evenwel niet gebeurd. Universiteit Antwerpen 335 Deel 2
Met de wensen en behoeften van het beroepenveld is bij de opmaak van de doelstellingen uitstekend rekening gehouden. Het zelfevaluatierapport brengt op een voorbeeldige manier de kerntaken in beeld die masters in de Politieke Communicatie kunnen vervullen in een aantal beroepsvelden en welke competenties hiervoor vereist zijn, maar een expliciete toetsing van de doelstellingen aan het beroepenveld is niet gebeurd. Qua profiel situeert de opleiding zich op het snijpunt tussen politieke en communicatiewetenschappen. Ze bekleedt hiermee een unieke positie in het Vlaamse universitaire landschap. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als onvoldoende. De Commissie meent dat in het zelfevaluatierapport de domeinspecifieke aspecten van de doelstellingen onvoldoende zijn uitgewerkt en te vaag zijn geformuleerd. De academische eisen die worden gesteld aan de opleiding zijn ingevuld vanuit de onderzoekservaring van de docenten, maar stroken volgens de Commissie zoals hierboven aangehaald niet met de eisen die aan een academische masteropleiding worden gesteld en met de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Een expliciete toetsing van de doelen aan de eisen die door het betrokken wetenschapsveld worden gesteld, is ook niet gebeurd. Het zelfevaluatierapport brengt de kerntaken in beeld die masters in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie kunnen vervullen in een aantal beroepsvelden en welke competenties hiervoor vereist zijn, maar een expliciete toetsing van de doelstellingen aan het beroepenveld is evenmin gebeurd.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘Niveau en oriëntatie’ en ‘Domeinspecifieke eisen’ als positief beoordeelt voor de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politieke en de masteropleiding Politieke Communicatie, beoordeelt ze derhalve het onderwerp ‘Doelstellingen’ voor deze opleidingen positief. De master-na-masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie krijgt een onvoldoende op beide facetten en bijgevolg ook op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
336 Universiteit Antwerpen Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Politieke Wetenschappen Het eerste jaar is nagenoeg volledig gemeenschappelijk met het eerste jaar communicatiewetenschappen en het eerste jaar sociologie. Het bestaat uit vier verbredende opleidingsonderdelen (elk 6 studiepunten, SP) die de student inleiden tot vier gedragswetenschappen (filosofie, economie, recht en geschiedenis), drie opleidingsonderdelen (elk 6 SP) uit het domein van de sociale wetenschappen (communicatiewetenschap, sociologie en politicologie), twee methode-opleidingsonderdelen en een richtingsspecifiek politiek-wetenschappelijk opleidingsonderdeel (Actuele Problemen van de Belgische Politiek, 6 SP). In het tweede jaar staat een introductie in drie grote subdisciplines op het programma. Het gaat respectievelijk om de opleidingsonderdelen Bestuurskunde, Vergelijkende Politiek en Theorie van de Internationale Betrekkingen. Dit geheel wordt aangevuld met het opleidingsonderdeel Sociale en Politieke Filosofie en het Seminarie Politieke Wetenschappen. Voorts staan op het programma van het tweede jaar nog twee methodologische opleidingsonderdelen geprogrammeerd en twee verbredende opleidingsonderdelen (Talen Engels en Frans, en Psychologie). Ten slotte dienen de studenten ook nog een keuzevak te nemen. Alle opleidingsonderdelen nemen zes studiepunten in beslag. Het derde jaar omvat een verbredend opleidingsonderdeel (Levensbeschouwelijk vak, 3 SP), drie methodologische opleidingsonderdelen (samen 15 SP), vijf opleidingsonderdelen waarin de drie subdisciplines verder worden uitgediept (Politiek en administratie, vraagstukken uit de vergelijkende politiek, politieke sociologie, vraagstukken uit de internationale politiek en Europese integratie, elk 6 SP). Ten slotte dienen de studenten ook nog twee keuzevakken te nemen van elk 6 SP. Beschrijving van het masterprogramma in de Internationale Politiek Het programma is opgebouwd rond twee subdisciplines van de internationale politiek: de Internationale Betrekkingen en de Europese Studies. Het bestaat uit twee verplichte stamvakken (6 SP) ‘Onderzoeksopzet van de Masterproef’ en ‘Theorie van de Internationale Betrekkingen en de Regionale Integratie’. Voorts kiezen de studenten drie basisvakken uit een lijst van vier (6 SP): ‘Europese Unie als Politiek Systeem’, ‘Internationale Politieke Economie’, ‘Internationale Veiligheid’, en ‘Europeanisering’. Daarnaast dienen zij ook een onderzoeksmodule (3 SP) te nemen uit een lijst van zes: ‘Werken met Kwantitatieve Datasets’, ‘Vergelijkend Kwalitatief Onderzoek’, ‘Meten van Instellingen: Classificaties en Typologieën’, ‘Discoursanalyse’, ‘Meten van Politieke Attitudes’, en ‘Panels en Metaforen’. Op het programma staan ook nog twee keuze-opleidingsonderdelen (6 SP, te kiezen uit een lijst van zeven) en de masterthesis (15 SP). De eerder genoemde samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel (zie facet 1.2) komt tot uiting in de gezamenlijke ontwikkeling van het opleidingsonderdeel ‘OnUniversiteit Antwerpen 337 Deel 2
derzoeksopzet van de Masterproef’ en het aanbieden van onderzoeksmodules aan de respectieve studenten. Daarnaast zijn er wederzijds twee opleidingsonderdelen opengesteld die door alle studenten als keuzevakken kunnen opgenomen worden. Zo kunnen de studenten van de Universiteit Antwerpen genieten van de VUB-expertise op het vlak van electorale stelsels en politieke theorie. Omgekeerd stelt de Universiteit Antwerpen opleidingsonderdelen over internationale politieke economie en Europese integratie open. Beschrijving van het masterprogramma in de Politieke Communicatie De studenten kiezen vier basisvakken uit een lijst van vijf (6 SP): Media en Politiek, Politieke Psychologie, Publieke Opinie, Overheids- en non-profitcommunicatie, en Politieke Marketing. Alle opleidingsonderdelen zoemen, weliswaar vanuit een verschillend perspectief, in op de communicatieve processen tussen politiek, media en publiek. Aan die opleidingsonderdelen zijn vier inhoudelijke seminaries (6 SP) gekoppeld waarvan de studenten er twee dienen uit te kiezen. Daarnaast zijn er nog drie verplichte methodologische seminaries (3 SP): Panels en Metaforen, Meten van Attitudes, en Mediatraining. De eerste twee onderzoeksseminaries staan ook open voor de studenten uit de master Internationale Politiek. De masterproef (15 SP) sluit de opleiding af. Beschrijving van het master na masterprogramma Internationale Betrekkingen en Diplomatie Het verplichte basisprogramma bestaat uit drie opleidingsonderdelen die betrekking hebben op diplomatie (elk 3 SP): ‘Diplomatie, Theorie en Praktijk 1’, ‘Diplomatie, Theorie en Praktijk 2’ en ‘Diplomatieke Vaardigheden: Onderhandelingsseminarie’. Daarnaast omhelst het basispakket ook vier opleidingsonderdelen (elk 6 SP) uit de internationale betrekkingen: ‘Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen’, ‘Theorie van de Internationale Betrekkingen’, ‘Internationale Economie en Internationale Economische Organisaties’ en ‘Volkenrecht en Volkenrechtelijke Instellingen’. Daarnaast kiezen de studenten één keuzevak (6SP) uit een lijst van opleidingsonderdelen die dieper ingaan op bepaalde aspecten van de internationale betrekkingen en de diplomatie en één seminarie (6 SP) uit een jaarlijks wijzigend aanbod ‘Internationale Betrekkingen en Diplomatie’. De opleiding wordt afgesloten met een masterproef (15 SP). 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
338 Universiteit Antwerpen Deel 2
De Commissie is van oordeel dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. De eindkwalificaties krijgen een goede vertaling in de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. De Commissie is wel van mening dat de samenhang van de eigen discipline met de ‘ondersteunende’ opleidingsonderdelen nog duidelijker mag worden gemaakt. Zeker in het eerste jaar wordt de breedte van de opleiding niet gedacht vanuit de eigen discipline: er is te weinig integratie tussen de toeleveringsvakken en de politieke wetenschappen. In het tweede en derde jaar komt de integratie beter tot uiting, onder meer via het Leeronderzoek. Het programma biedt volgens de Commissie de studenten goede mogelijkheden om de doelen te bereiken. Doorheen de opleiding is er een goede aandacht voor theoretische en inzichtsvorming, voor de methodologische component en het aanleren van onderzoeksvaardigheden. Ook aan het ontwikkelen van schriftelijke en mondelinge vaardigheden wordt in het programma voldoende aandacht besteed. In het kader van het verbeterperspectief mag er volgens de Commissie wel meer aandacht besteed worden aan internationaal recht in het programma. Tevens mag er meer aandacht gaan naar het gebruik van Franstalige wetenschappelijke literatuur. Het scherpt niet alleen de kennis van de Franse taal aan maar leert de studenten tevens kennismaken met de Franstalige politicologen. Master in de Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. Het masterprogramma is naar de mening van de Commissie een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn ook adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De Commissie is van oordeel dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken, zowel op het niveau van kennis, inzicht, attitudes en vaardigheden. De twee subdisciplines, Internationale Betrekkingen en Europese Studies, waarop de opleiding steunt, zijn goed uitgewerkt in het programma, evenals de onderzoekspoot die, in samenwerking met de VUB, voortreffelijk is uitgewerkt. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om, bijvoorbeeld onder de vorm van een keuze-opleidingsonderdeel, aandacht te besteden aan de problematiek van de ontwikkelingslanden. De Commissie vindt het ook belangrijk dat in dit programma, gezien de Franse diplomatieke traditie in Afrika en het Midden-Oosten, meer aandacht besteed wordt aan Franstalige wetenschappelijke liteUniversiteit Antwerpen 339 Deel 2
ratuur en dat er af en toe Franstalige gastcolleges gepland worden. Het zou tevens een verrijking voor het programma zijn om structurele initiatieven inzake internationalisering te nemen. Tot nog toe is de internationalisering te zeer gebaseerd op individuele initiatieven zoals het eenmalig uitnodigen van een gastprofessor of expert. Master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als excellent. De Commissie meent dat de doelstellingen van de opleiding op een excellente manier vorm hebben gekregen in het programma. De communicatieve processen tussen politiek, media en publiek zijn excellent uitgewerkt. Alle basisopleidingsonderdelen focussen op deze drie actoren, en dit telkens vanuit een ander perspectief. Doordat de master wordt gekenmerkt door een specifieke modulaire opbouw komen alle kerncompetenties aan bod in elk basisopleidingsonderdeel. Het opleidingsproject van een bepaald opleidingsonderdeel valt immers telkens uiteen in een hoorcollege, een inhoudelijk seminarie en in een methodisch seminarie. Bij elke module wordt gefocust op een set van kerncompetenties. Het programma biedt de studenten naar de mening van de Commissie dan ook zeer zeker de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. In het kader van het verbeterperspectief zou het een verrijking zijn voor het programma om structurele initiatieven inzake internationalisering te nemen. Tot nog toe is de internationalisering te zeer gebaseerd op individuele initiatieven zoals het eenmalig uitnodigen van een gastprofessor of expert. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als onvoldoende. De Commissie meent dat het programma de studenten wellicht voldoende mogelijkheden biedt om de vooropgestelde eindkwalificaties te bereiken maar vindt dat het programma, net zoals de doelstellingen, niet getuigt van een masterniveau. Via het luik diplomatie krijgen de studenten een gedegen inzicht in de diplomatieke theorie en worden ook hun onderhandelingsvaardigheden getraind. Via de keuzeopleidingsonderdelen en het ‘Seminarie’ worden de communicatievaardigheden aangescherpt. Het pakket internationale betrekkingen situeert zich volgens de Commissie nog te veel op een inleidend niveau. Met name twee opleidingsonderdelen zouden uit het programma gehaald moeten worden omdat zij zich volgens de Com-
340 Universiteit Antwerpen Deel 2
missie op een bachelorniveau bevinden. Het gaat om ‘Theorie van de Internationale Betrekkingen’, en ‘Volkenrecht en volkenrechtelijke instellingen’. De Commissie is van mening dat dergelijke opleidingsonderdelen in een voorbereidingsprogramma moeten worden aangeboden (zie facet 2.9.). Door het ontbreken van een opleidingsonderdeel over het Belgische buitenlands beleid sinds oktober 2006 wordt de doelstelling die poneert dat ‘de master kan anticiperen op en een correctie inschatting kan maken van internationaal-economische en -politieke ontwikkelingen, en hun mogelijk consequenties voor de buitenlandse politiek en de positie van België/ Vlaanderen in de wereld’ onvoldoende gerealiseerd. De Commissie heeft evenwel tijdens haar bezoek vernomen dat de opleidingsverantwoordelijken hier vanaf het academiejaar 2007-2008 willen bijsturen met het keuze-opleidingsonderdeel ‘Belgisch en vergelijkend buitenlands beleid’. De Commissie wenst ten slotte op te merken dat de vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma op een weinig doordachte manier is gebeurd. De programmamakers gaan er bij voorbeeld van uit dat in bepaalde opleidingsonderdelen omzeggens alle competenties aan bod komen, wat niet realistisch is. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als excellent. Er is een ruime aandacht voor kennisontwikkeling in het programma. In het curriculum wordt tevens een sterke klemtoon gelegd op het verwerven van wetenschappelijke vaardigheden en attitudes. Het methode-onderwijs is goed opgebouwd rond drie stammen: statistiek, onderzoeksmethoden en leeronderzoek. Net als de vorige visitatiecommissie wenst deze Commissie ook het leeronderzoek aan te stippen als een zeer sterk punt van de opleiding. Het leeronderzoek vangt aan in het tweede bachelorjaar en daagt de studenten uit om de al aangeleerde onderzoekscompetenties toe te passen en verder te ontwikkelen in een zelf uit te voeren sociaal-wetenschappelijk onderzoek. In het derde jaar wordt dit onderzoek verdergezet en afgerond met een onderzoeksrapport en een presentatie van de resultaten aan de docenten en medestudenten. Daarnaast wordt ook in een aantal andere opleidingsonderdelen van de studenten verwacht dat ze korte essays en mini-onderzoekspapers schrijven waarin de geziene leerinhouden kritisch worden verwerkt en toegepast. Het onderwijs sluit ook in goede mate aan op de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De lesgevers zijn actieve onderzoekers die hun onderzoeksresultaten en de nieuwste ontwikkelingen terugkoppelen naar het onderwijs. Ook het leeronderzoek sluit in vele gevallen nauw aan bij de onderzoeksactiviteiten van de promotoren. Universiteit Antwerpen 341 Deel 2
Master in de Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als excellent. Er is een ruime aandacht voor kennisontwikkeling in het programma. In het curriculum wordt tevens een sterke klemtoon gelegd op koppeling onderwijs-onderzoek. Zowel de eigen onderzoeksresultaten als de nieuwste researchontwikkelingen komentijdens de cursussen aan bod. Naast de masterproef komt vooral in de onder zoeksmodules, die in samenwerking met de VUB zijn uitgewerkt, de relatie onderwijs-onderzoek het sterkst tot uiting. Deze modules zijn opgevat als werkcolleges waarin de betrokken docenten vanuit hun eigen onderzoeksexpertise illustreren hoe een onderzoeksdesign geoperationaliseerd en uitgevoerd wordt. De Commissie acht de onderzoekspoot excellent uitgewerkt. Omdat de studenten opgeleid worden in de internationale materie en voor de internationale arbeidsmarkt acht de Commissie het ook zeer positief dat er vier opleidingsonderdelen in het Engels worden aangeboden. In het kader van het verbeterperspectief zou de Commissie het wenselijk vinden mochten de studenten ook een stage kunnen volgen, ter versterking van de professionele gerichtheid van het programma en als opportuniteit om de theorie aan de praktijk te toetsen. Ze realiseert zich evenwel dat dit binnen een eenjarige masteropleiding moeilijk te organiseren valt. Master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als excellent. Er is een ruime aandacht voor kennisontwikkeling in het programma. In het curriculum wordt tevens een sterke klemtoon gelegd op koppeling onderwijs-onderzoek. Zowel de eigen onderzoeksresultaten als de nieuwste researchontwikkelingen komen tijdens de cursussen aan bod. Naast de masterproef komt vooral in de onderzoeksmodules, waarvan twee van de drie in samenwerking met de VUB zijn uitgewerkt, de relatie onderwijs-onderzoek het sterkst tot uiting. Deze modules zijn opgevat als werkcolleges waarin de betrokken docenten vanuit hun eigen onderzoeksexpertise illustreren hoe een onderzoeksdesign geoperationaliseerd en uitgevoerd wordt. De Commissie acht de onderzoekspoot excellent uitgewerkt. In het kader van het verbeterperspectief zou de Commissie het wenselijk vinden mochten de studenten ook een stage kunnen volgen, ter versterking van de professionele gerichtheid van het programma en als opportuniteit om de theorie aan de praktijk te toetsen. Ze realiseert zich evenwel dat dit binnen een eenjarige masteropleiding moeilijk te organiseren valt.
342 Universiteit Antwerpen Deel 2
Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als onvoldoende. Het programma heeft een sterk professioneel karakter, zowel wat kennis als vaardig heden betreft. In het programma is er onvoldoende aandacht voor kennisontwikkeling. De studenten krijgen een initiatie in diplomatie en internationale betrekkingen mee die gestoeld is op actuele kennis en inzichten, maar de kennisontwikkeling in de internationale betrekkingen zou veel meer verdiepend moeten zijn. De vaardigheden die in het programma aan bod komen zijn hoofdzakelijk gericht op het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren. Naar het bijbrengen van een onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden gaat er weinig aandacht. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie meent dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling ervan steekt een duidelijke visie: de studenten zich vanuit een brede, algemene, sociaal-wetenschappelijke basis laten bekwamen in de politieke wetenschappen en haar verschillende subdisciplines. Ook het methode-onderwijs is logisch en sequentieel opgebouwd rond de drie eerder genoemde stammen: statistiek, onderzoeksmethoden en leeronderzoek. De docenten overleggen regelmatig over het programma en trachten hun opleidingsonderdelen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Zoals eerder aangehaald, meent de Commissie dat de samenhang van de eigen discipline met de ondersteunende wetenschappen wel duidelijker mag worden gemaakt. De betrokken docenten leggen wel de link met de politieke wetenschappen maar de cursusinhouden zijn er niet op toegespitst. Dit probleem stelt zich vooral in het eerste jaar en is verbonden met de keuze om een eerste jaar aan te bieden dat zowel gemeenschappelijk is voor de eigen studenten als voor de studenten Sociologie en de studenten Communicatiewetenschappen. De keuze-opleidingsonderdelen zijn geprogrammeerd in het tweede en derde jaar. Ook het Leeronderzoek kan vrij gekozen worden evenals de concrete inhoud van het Seminarie in het tweede jaar.
Universiteit Antwerpen 343 Deel 2
Master in de Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De Commissie meent dat het programma goed gestructureerd is, met enerzijds veel aandacht voor methodologie en de opbouw van de masterproef en anderzijds een aantal opleidingsonderdelen die toegespitst zijn op de internationale betrekkingen en de Europese studies en aansluiten bij de specialisaties van de ZAP-leden van het departement. Over het aanbod en de invulling van de opleidingsonderdelen is er binnen het departement en, voor de onderzoeksmodules en de extra keuze-opleidingsonderdelen, met de Brusselse politicologen een goed overleg. Het programma is ook cumulatief logisch opgebouwd: de twee stamvakken en de drie basisopleidingsonderdelen worden in het eerste semester gedoceerd. Vervolgens worden de aspecten van de internationale betrekkingen en Europese studies uitgediept in twee keuze-opleidingsonderdelen. Het centrale onderzoeksvak (9 SP) is opgesplitst in een verplicht deel dat wordt gedoceerd en geëxamineerd in het eerste semester. Alle onderzoeksmodules worden gedoceerd en geëxamineerd in het begin van het tweede semester zodat er in de resterende tijd intensief aan de masterproef kan gewerkt worden. Master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als excellent. Het modulair systeem waarin het programma vervat zit, is naar de mening van de Commissie excellent uitgewerkt. Het academiejaar bestaat voor deze masteropleiding uit drie trimesterperiodes waarin telkens een opleidingsonderdeel zeer intensief en gecondenseerd wordt verstrekt en geëxamineerd. Het doel van deze opbouw is dat de studenten zich doorheen het jaar cumulatief verder gaan specialiseren en naar hun masterproef gaan toewerken. In het eerste trimester kiezen de studenten vier hoorcolleges. Daarna kiezen ze in het tweede trimester twee gebieden van de hoorcolleges om verder uit te diepen in twee intensieve seminaries. In datzelfde tweede trimester volgen ze ook de onderzoeksmodules. De modules zijn geprogrammeerd in januari zodat de methoden die er worden aangeleerd ook onmiddellijk bruikbaar zijn in de seminaries die tot maart lopen. Het derde trimester is volledig gewijd aan het schrijven van de masterproef. De masterproef sluit bij voorkeur nauw aan op een van de seminaries die in het tweede trimester werden gevolgd.
344 Universiteit Antwerpen Deel 2
Master na master in de Internationale Betrekkingen en de Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. Het programma is naar de mening van de Commissie over het geheel genomen inhoudelijk coherent. In het eerste semester krijgen de studenten de theoretische en analytische basis met de verplichte opleidingsonderdelen in de internationale betrekkingen en in de diplomatie mee. Het opleidingsonderdeel ‘Diplomatieke vaardigheden: onderhandelingsseminarie’ wordt om praktische redenen zowel in het eerste als in het tweede semester aangeboden. In het tweede semester ligt het hoofdaccent op de keuze-opleidingsonderdelen en de masterproef. De keuze-opleidingsonderdelen vormen zowel een uitdieping of uitbreiding van het programma. Ze gaan dieper in op bepaalde subdomeinen en/of aspecten van de internationale betrekkingen en diplomatie. De Commissie meent dat de keuze-opleidingsonder delen goed zijn afgestemd op het verplichte pakket. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studieomvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, de studie-omvang van de masteropleidingen omvat ten minste 60 studiepunten. 2.5. Studietijd Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. De Commissie is van mening dat de facultaire Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg Onderwijs (CIKO) goede inspanningen levert om de studietijd van de drie bachelorjaren in kaart te brengen en op te volgen. Ten tijde van de visitatie waren er alleen nog maar gegevens bekend over de studietijd van het eerste bachelorjaar. De studietijdmeting van de twee andere jaren was nog in uitvoering. Uit de studietijdmeting blijkt dat het eerste jaar voldoet aan de decretale norm (tussen 1500 en 1800 uur) maar dat de studiebelasting van de tien opleidingsonderdelen (elk 6 SP) sterk uiteenloopt. Drie opleidingsonderdelen worden heel wat minder zwaar ingeschat dan de docenten hadden begroot. Om hieraan te verhelpen op korte termijn, suggereerde de faculteit de docenten om desgewenst maatregelen te nemen om de reële studietijd voor hun opleidingsonderdelen af te slanken dan wel op te trekken. Op lange termijn wordt bekeken of de toekenning van het aantal studiepunten niet moet worden aangepast.
Universiteit Antwerpen 345 Deel 2
De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, gaven aan dat het tweede semester van het tweede jaar aan de lichte kant is. Over het derde jaar waren er geen opmerkingen. Op basis van de studietijdmeting van het eerste jaar en de gesprekken met de studenten komt de Commissie tot de conclusie dat de werkelijke studietijd van het programma voldoende aansluit bij de decretale norm van 60 studiepunten per jaar en dat het programma goed studeerbaar is. Aan de studiebelasting van een aantal opleidingsonderdelen dient nog wel gesleuteld te worden. Master in de Internationale Politiek, master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. De master in de Internationale Politiek en de master in de Politieke Communicatie zijn de opvolgers van de uitdovende licentie Politieke Wetenschappen, respectievelijk de opties ‘Internationale Politiek’ en ‘Politiek en Samenleving’. Van die uitdovende licentie-opleiding zijn geen studietijdgegevens voorhanden, wat de Commissie betreurt. Op basis van de gesprekken met de studenten, de analyse van het programma en het feit dat een ruime meerderheid van de studenten zijn masterproef (thesis) in eerste zittijd aflevert, besluit de Commissie dat de licentie-opleiding studeerbaar is. Als aandachtspunt haalden de studenten wel de cumul van examenpapers aan die samen met de eindverhandeling moeten ingeleverd worden. De CIKO is van plan om tijdens het eerste of het tweede jaar waarin de nieuwe masterprogramma’s wordt aangeboden een studietijdmeting uit te voeren. De cumulatieve opbouw van beide programma’s met een duidelijke toewijzing van jaardelen aan bepaalde activiteiten zou ervoor moeten zorgen dat de opdrachten voor de verschillende opleidingsonderdelen elkaar maar beperkt zullen doorkruisen. De Commissie is tevreden dat de CIKO de studietijd van de masteropleidingen gaat meten en meent dat de opleidingsverantwoordelijken bij de constructie van de masterprogramma’s goed hebben nagedacht over de consequenties op het gebied van studietijd. Toch vraagt de Commissie zich af of de combinatie van een masterproef met een paper die in het kader van de onderzoeksmodule moet worden gemaakt wel haalbaar is. Ze beveelt de opleidingscommissies dan ook aan om de studietijd goed te bewaken. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. De Commissie betreurt er dat er geen objectieve gegevens over de studietijd voorhanden zijn. Een eerste studietijdmeting is gepland voor het academiejaar 20072008. Op basis van de programma-evaluaties die werden afgenomen bij de alumni
346 Universiteit Antwerpen Deel 2
van de uitdovende aanvullende opleiding en de gesprekken met de studenten, meent de Commissie dat het programma studeerbaar is en dat de studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar. De studielast is goed verdeeld over de beide semesters en de deadlines voor opdrachten worden voldoende gespreid. De studenten signaleerden wel dat de studiepunten van sommige opleidingsonderdelen niet altijd correspondeerden met de zwaarte ervan. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Naast hoorcolleges, krijgen de studenten in de bacheloropleiding ook seminaries en het Leeronderzoek. De opleidingsonderdelen waarin bijna uitsluitend gebruik wordt gemaakt van hoorcolleges behoren bijna volledig tot het verleden. In bijna alle opleidingsonderdelen wordt gebruik gemaakt van minstens één van de volgende werkvormen: leergesprekken, discussiesessies, oefeningen, praktijkopdrachten, gastcolleges, activerend werken met kleinere groepen, enquêteren van studenten, klassikaal bespreken van groepswerken, studie van internationale literatuur, statistische analyses van bestaande openbare databanken, zelfstudie, repetitiecolleges, klassikale analyse-oefeningen, individuele onderzoeksprojecten, zoomsessies en pairwork. In de masteropleidingen wordt er voor de theoretische basisvakken doorgaans gebruik gemaakt van interactieve hoorcolleges. Er wordt gebruik gemaakt van actuele literatuur en er is ruimte voor discussie. Daarnaast is ook de seminarievorm populair. Er wordt gewerkt met papers, presentaties, discussies en onderhandelingsseminaries. Naast individuele opdrachten wordt er ook vaak gewerkt met groepsopdrachten. Als didactisch uitgangspunt hanteren de opleidingen Politieke Wetenschappen het activerend, studentgecentreerd en op competenties gericht onderwijs. Dit houdt in dat het onderwijs zo georganiseerd wordt dat het zelfverantwoordelijk, actief, samenwerkend en reflectief leren van de studenten zoveel mogelijk wordt bevorderd. De meeste docenten werken met een syllabus, vaak aangevuld met wetenschappelijke literatuur. Een aantal docenten werkt met slides. Andere leermiddelen die gehanteerd worden, zijn krantenknipsels, foto’s, film- en videofragmenten, door de docent samengestelde dossiers rond bepaalde cases, en computerprogramma’s. Het elektronisch leerplatform Blackboard wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van aanvullend studiemateriaal, voor tussentijdse toetsen, voor debat- en argumentatie-oefeningen en als discussieplatform.
Universiteit Antwerpen 347 Deel 2
Bachelor in de Politieke Wetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als excellent. De Commissie is van mening dat het didactisch concept uitstekend aansluit op de doelstellingen van het programma. De gebruikte werkvormen en leermiddelen sluiten ook excellent aan bij het didactische concept en zijn zeer goed afgestemd op de doelstellingen van de diverse opleidingsonderdelen. Ze streven naar een geïntegreerde benadering van kennis, inzicht en vaardigheden. De Commissie heeft in het bijzonder een grote waardering voor het Leeronderzoek, waarbij studenten gedurende drie semesters met een groep studenten samen één onderzoek uitvoeren dat resulteert in één eindrapport en presentatie. Master in de Internationale Politiek Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. De Commissie is van mening dat het didactisch concept uitstekend aansluit op de doelstellingen van het programma. De gebruikte werkvormen en leermiddelen sluiten ook goed aan op het didactische concept en zijn zeer goed afgestemd op de doelstellingen van de diverse opleidingsonderdelen. De studenten worden gestimuleerd om zelf met het studiemateriaal aan de slag te gaan, om hun eigen visie en de verschillende stappen van het onderzoeksproces op een wetenschappelijke manier te beargumenteren. De grote nadruk op het verwerven van vaardigheden en attitudes vergt wel meer individuele begeleiding dan nu systematisch wordt verstrekt. Master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als onvoldoende. De summiere informatie over de gebruikte werkvormen en leermiddelen laten de Commissie niet toe om te concluderen dat ze afgestemd zijn op het didactisch concept en de doelstellingen van het programma en de diverse opleidingsonderdelen. De Commissie ziet het verband niet tussen de opleidingsonderdelenfiches en de modulaire aanpak van het programma.
348 Universiteit Antwerpen Deel 2
Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. De Commissie is van mening dat het didactische concept goed is afgestemd op de doelstellingen van de opleiding. De gebruikte werkvormen en leermiddelen sluiten ook goed aan op het didactische concept en stroken met de doelstellingen van de diverse opleidingsonderdelen. Ze hebben zowel aandacht voor de theorie als voor de praktijk van de internationale politiek. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, klaagden er wel over dat in sommige opleidingsonderdelen de grote aantallen een hypotheek leggen op de interactiviteit van het onderwijs. De Commissie heeft een bijzondere waardering voor jaarlijkse studiereis naar de multilaterale organisaties te Genève gedurende één lesweek. Het doel van deze reis is de studenten in contact te brengen met de praktijkbeoefenaren van de multilaterale politiek. Het biedt ze een uniek perspectief op de multilaterale diplomatie. 2.7. Beoordeling en toetsing De examens worden georganiseerd conform het onderwijs- en examenreglement van de Universiteit Antwerpen. Voor drie van de vier opleidingen worden de examens georganiseerd op het einde van het eerste en het tweede semester, en in september (tweede zittijd). In de master Politieke Communicatie vinden de examens, uitzonderlijk, plaats op het einde van het eerste en tweede trimester. Voor de opleidingsonderdelen worden verschillende evaluatievormen gebruikt. In het eerste bachelorjaar worden hoofdzakelijk schriftelijke examens afgenomen. In de hogere jaren worden er meer mondelinge examens afgenomen of wordt de student beoordeeld op basis van werkstukken en presentaties. Bij seminaries en leeronderzoeken wordt daarnaast ook aan permanente evaluatie gedaan. Bachelor in de Politieke Wetenschappen, master in de Internationale Politiek, master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed voor de bacheloropleiding en de masteropleiding in de Internationale Politiek en als voldoende voor de masteropleiding Politieke Communicatie. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de studenten zowel in de bachelor- als de (uitdovende) licentie-opleiding op een degelijke manier worden beoordeeld en getoetst. De examens sluiten goed aan bij de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. Ze toetsen kennis, inzicht en vaardigheden. In het kader van het verbeterperspectief adviseert de Commissie om de beoordelingscriteria van het Universiteit Antwerpen 349 Deel 2
‘competentiegericht onderwijs’, namelijk de beoordeling van onder meer de manier van presenteren van adviezen geven, duidelijker uit te werken over de opleidingsonderdelen heen. De examenopgaven en -vormen van de masteropleiding Internationale Politiek stroken volgens de Commissie met de opleiding en de leerdoelen van de diverse opleidingsonderdelen. De opleiding Politieke Communicatie krijgt een voldoende op dit facet omdat ze alleen de examenopgaven en -vormen kent van de opleidingsonderdelen die zowel in de uitdovende licentie-opleiding als in de hervormde masteropleiding zijn en zullen aangeboden worden. De Commissie vertrouwt erop dat dit voor de opleidingsonderdelen waarover ze geen informatie heeft gekregen, van een voldoende niveau zal zijn. De wijze van examinering is transparant voor de studenten: de studenten worden tijdig en goed ingelicht over de examenvormen, onder meer via de vakbeschrijvingen op het internet, en het examenrooster. In het kader van het verbeterperspectief is de Commissie wel van oordeel dat er systematisch ontwikkelingsgerichte feedback gegeven dient te worden. Er is hier bij de studenten een grote nood aan, bleek tijdens het visitatiebezoek. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als voldoende. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en meent dat de evaluaties voldoende gericht zijn op het toetsen van de realisatie van de leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Ze vindt dat er meer aandacht mag worden besteed aan de criteria voor het beoordelen van de nagestreefde competenties en vaardigheden. Zo zijn er wel richtlijnen over de inhoud van een debat(examen) maar geen over de manier waarop er gedebatteerd dient te worden, wat volgens de Commissie voor een opleiding in de diplomatie toch belangrijk is. Voorts bepleit de Commissie een grotere variatie aan examenvormen voor de plichtvakken die, op een uitzondering na, allemaal schriftelijk geëxamineerd worden. De wijze van examinering is transparant voor de studenten: de studenten worden tijdig en goed ingelicht over de examenvormen, onder meer via de vakbeschrijvingen op het internet, en het examenrooster. De feedback op de examens is daarentegen voor verbetering vatbaar. 2.8. Masterproef Master in de Internationale Politiek, master in de Politieke Communicatie De masterproef telt mee voor 15 studiepunten. De studenten dienen in hun masterproef aan te tonen dat zij het vakgebied beheersen en dat zij ertoe in staat zijn zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en wetenschappelijke kennis toe te passen, vertrekkende vanuit een originele probleemstelling. Concreet behelst de
350 Universiteit Antwerpen Deel 2
masterproef de wetenschappelijk analyse van een politiek-wetenschappelijk vraagstuk dat deel uitmaakt van het studiegebied van de internationale betrekkingen/de Europese integratie of van de politieke communicatie. Bij het formuleren van een voorstel krijgen de studenten van de opleidingscommissies Internationale Politiek en Politieke Communicatie een lijst met thema’s die door de docenten worden voorgesteld. Beide commissies stellen eveneens een leidraad bij het schrijven van een masterproef ter beschikking. Een thema wordt pas goedgekeurd als de student, na samenspraak met de promotor, een document kan voorleggen waarin de onderzoeksvraag, de wetenschappelijke relevantie, de hypotheses, de methode, de structuur en de bibliografie aan bod komen. Aan de masterproef in de Master Internationale Politiek wordt het hele academiejaar gewerkt. Mei en juni zijn ook cursusvrij zodat de studenten zich alleen maar met hun eindwerk hoeven bezig te houden. De uitwerking van de masterproef loopt bovendien parallel aan het onderzoeksvak ‘Onderzoeksopzet van de masterproef’ (6SP) en het opleidingsonderdeel ‘Onderzoeksmodule’. Het thema wordt vastgelegd in de inleidende colleges van het onderzoeksvak. In de master Politieke Communicatie kiezen de studenten uit een lijst van onderwerpen die aansluiten bij een van de seminaries die ze volgen (of zelf een voorstel doen dat erbij aansluit). De seminaries laten toe pas laat op het jaar, in februari of maart, een definitief onderwerp vast te leggen omdat de studenten al heel wat bagage mee hebben en niet ‘fout’ kunnen kiezen. Er wordt een collectieve thesisbegeleiding gepland via het organiseren van sessies waarbij studenten die rond naburige onderwerpen werken, samen zitten. Daarnaast krijgen de studenten nog een methodologische training in de onderzoeksmodules (methodologische seminaries). Op het einde van het academiejaar worden drie volle maanden voorzien voor het maken van de masterproef. De beoordeling van de masterproef in beide opleidingen gebeurt door de promotor en een medebeoordelaar. Beiden behoren tot het docentenkorps van de faculteit. De mondelinge verdediging maakt deel uit van de beoordeling. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als excellent voor beide opleidingen. De masterproef voldoet aan de decretale vereisten inzake studiepunten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan zeer hoog is en dat de beoordelingscriteria goed worden aangehouden. De studenten loofden de voorbereiding en de begeleiding bij de eindverhandeling. In de uitdovende licentie-opleiding waren thesisjaren een uitzondering. De Commissie realiseert zich dat het in een éénjarige master niet eenvoudig zal zijn om de masterproef tijdig af te werken. Ze vindt de geplande strakke begeleiding en keuze voor de masteropleiding Internationale Politiek via het opleidingsonderdeel ‘Onderzoeksopzet van de masterproef’ en voor de masteropleiding Politieke Communicatie Universiteit Antwerpen 351 Deel 2
via de inhoudelijke seminaries- dan ook een zeer goede zaak en geeft, gecombineerd met de zeer hoge kwaliteit van de eindverhandelingen, hierom een excellente score op dit facet. In het kader van het verbeterperspectief vindt ze dat de mondelinge verdediging ‘formeler’ mag georganiseerd worden door er een publieke verdediging van te maken. Ook de alumni zijn hier overigens voorstander van. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie De masterproef telt mee voor 15 studiepunten. De studenten dienen in hun masterproef aan te tonen dat zij het vakgebied beheersen en dat zij in staat zijn een beleidsgericht probleem uit de diplomatie of de internationale politiek op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te analyseren. Veldwerk of participatieve observatie wordt aangemoedigd maar is geen strikte vereiste. Het is ook mogelijk om de masterproef louter te baseren op een literatuurstudie. Ter voorbereiding op de masterproef is er een infosessie met richtlijnen over het opzet van de masterproef en introductie in de heuristiek van de internationale politiek. De studenten zoeken vervolgens een promotor waarmee ze een akkoord sluiten over de concrete onderzoeksvraag en -opzet. De onderwijscommisie keurt vervolgens het voorstel goed. De begeleiding en beoordeling gebeurt door de promotor. Er is geen mondelinge verdediging. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de masterproef als onvoldoende. De masterproef voldoet aan de decretale vereisten inzake studiepunten. De Commissie heeft een steekproef aan eindverhandelingen uit de uitdovende opleiding doorgenomen. Ze acht de kwaliteit over het algemeen onvoldoende. Ze meent dat de lat hoger gelegd moet worden. De promotoren zijn bovendien over het algemeen nogal genereus in het toekennen van punten. De Commissie vindt het tevens niet kunnen dat het eindwerk alleen door de promotor beoordeeld wordt en meent dat, zeker voor een dergelijke opleiding, een mondelinge publieke verdediging een must is. Uit de enquête van de afgestudeerden blijkt wel dat ze over het algemeen vinden tevreden waren met hun begeleiding. Ook de studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren die mening toegedaan. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Bachelor in de Politieke Wetenschappen De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Politieke Wetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over:
352 Universiteit Antwerpen Deel 2
- een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASO-richtingen aan met een inhoudelijke achtergrond in zowel Latijn en economie, als talen, wetenschappen en wiskunde. Gemiddeld stroomden er over de jongste drie academiejaren (2003-2006), zo’n zestig generatiestudenten in de eerste bachelor Politieke Wetenschappen in. Ruim een vijfde ervan schrijft zich in met een studiebeurs. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de opleidingsverantwoordelijken de kwalificaties van de instromende studenten goed in het oog houden en er in het programma op inspelen. Zo zijn er intensieve oefensessies in kleine groepen voor de als moeilijk ervaren opleidingsonderdelen Economie en Statistiek. Voor Statistiek is er een ‘batterij’ (Statistaken) ontwikkeld met praktische statistische oefeningen op Blackboard (bezig met ontwikkeling). De leerstof van Economie en Statistiek wordt ook over het hele academiejaar gespreid, met twee examenmomenten (januari en juni). Daarnaast is er ook nog de studiebegeleiding (zie facet 4.2.). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs wordt de opleiding zowel voltijds als deeltijds aangeboden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is ook een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Master in de Internationale Politiek, master in de Politieke Communicatie De rechtstreekse instroom in beide opleidingen is voorbehouden voor alle bachelors Politieke en Sociale Wetenschappen. Voor studenten met een professionele bachelor, een academische bachelor of een academische master in een andere discipline geldt dat zij een schakelprogramma dienen te volgen van in principe 60 studiepunten. Gezien de potentieel diverse instroomdiploma’s is er geen modelschakelprogramma uitgewerkt. De respectieve opleidingscommissies nemen hiervoor telkens een individuele beslissing. Een schakelprogramma bevat wel een expliciet methodologische en politiek-wetenschappelijke component. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs worden de opleidingen zowel voltijds als deeltijds aangeboden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is ook een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Universiteit Antwerpen 353 Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie meent dat beide masterprogramma’s goed aansluiten op het bachelorprogramma. In de programma’s wordt de verworven sociaal-wetenschappelijke vorming verder uitgediept, zowel inhoudelijk, methodologisch en qua vaardigheden. De praktijk zal uitwijzen of de schakelprogramma’s goed aansluiten op de masteropleiding, de Commissie stelt in ieder geval vast dat het concept met zorg is ontwikkeld. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie De master na masteropleiding is rechtstreeks toegankelijk voor alle houders van een masterdiploma. Gemiddeld stroomden er de jongste drie academiejaren (20032006) 92 studenten in. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Toelatingsvoorwaarden’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat de instroom zeer gevarieerd is met studenten uit diverse studierichtingen. Deze brede instroom is een bewuste keuze omdat het beroepenveld, dixit de opleidingsverantwoordelijken ‘ook het professionele veld van de internationale betrekkingen en diplomatie nood heeft aan mensen met een diversiteit aan achtergronden’. Niettemin is het volgens de Commissie toch nodig om de toelatingsvoorwaarden te verstrengen en een schakelprogramma te ontwerpen. Deze maatregelen zijn nodig om het niveau van de opleiding te verhogen. Zoals eerder aangehaald, bevat het programma opleidingsonderdelen op een inleidend niveau wat voor de Commissie in een master echt niet kan (zie facet 2.1.). Een schakelprogramma moet hieraan verhelpen en ervoor zorgen dat de studenten aan een gelijk niveau instromen. De Commissie heeft zowel van de alumni als de studenten vernomen dat de niveauverschillen tussen de studenten groot zijn en een hypotheek leggen op de seminaries, de debatten en het maken van groepspapers die bij een aantal opleidingsonderdelen horen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie alle facetten als positief beoordeelt voor de bacheloropleiding en de masteropleiding in de Internationale Politiek krijgt het onderwerp ‘Programma’ voor deze opleidingen bijgevolg ook een positieve evaluatie. De negatieve score op het facet 2.6. weerhoudt de Commissie niet om ook de masteropleiding in de Politieke Communicatie op het onderwerp ‘Programma’ een positieve beoordeling te geven. Ze heeft er, op basis van de vormgeving van de uitdovende licentie-opleiding en de plannen voor de vormgeving van de zusteropleiding in de Internationale Poli-
354 Universiteit Antwerpen Deel 2
tiek vertrouwen in dat ook de werkvormen in de opleiding Politieke Communicatie goed uitgewerkt zullen worden. De master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie verdient volgens de Commissie geen positieve beoordeling op het onderwerp ‘Programma’ wegens de onvoldoendes op de zeer belangrijke facetten 2.1., 2.2., 2.8. en 2.9.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Het bachelorprogramma Politieke Wetenschappen en de masterprogramma’s Internationale Politiek en Internationale Betrekkingen en Diplomatie worden georganiseerd door het departement Politieke Wetenschappen. De masteropleiding Politieke Communicatie is een gezamenlijk initiatief van de departementen Politieke Wetenschappen en Communicatiewetenschappen. Beide departementen maken deel uit van de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. In het kader van de aanstellingsprocedure is het de faculteitsraad die, op advies van de departementsraad, een selectiecommissie samenstelt voor iedere ZAP- en AAPvacature. De selectiecommissie legt, na de beoordeling van de kandidaten, haar advies ter beslissing voor aan de faculteitsraad. Hierbij wordt het reglement van de Universiteit Antwerpen gevolgd. Bij de bevorderingen binnen het ZAP-kader wordt rekening gehouden met alle leeropdrachten, onderzoek en dienstverlening. Een bijzonder belang wordt gehecht aan de externe adviezen en de facultaire rangschikking van de kandidaten. Binnen de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen komt de bevorderingsbevoegdheid toe aan de Commissie Academisch Personeel. De evaluatie van de leden van het AAP gebeurt door het departement en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de benoemingen en bevorderingen strikte regels zijn voorzien. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering zorgt het ExpertiseCentrum Hoger Onderwijs (ECHO) van de Universiteit Antwerpen voor bijscholingen op diverse gebieden; Sinds 2000 organiseert het centrum ook tweejaarlijks een jaaropleiding voor beginnende docenten. Voor beginnende assistenten is er sinds 2001 een semesteropleiding. De universiteit heeft ook een aanbod aan bijscholingsmogelijkheden voor ATP-leden.
Universiteit Antwerpen 355 Deel 2
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie meent dat de vakinhoudelijke deskundigheid goed is. Op een uitzondering na, zijn de meeste docenten ook goede lesgevers, vernam ze van de studenten en kon ze concluderen uit de evaluaties van de opleidingsonderdelen. De Commissie stelt vast dat slechts weinige lesgevers, zowel ZAP’ers als AAP’ers, deelnemen aan de cursussen voor onderwijsprofessionalisering. De AAP’ers waarmee de Commissie heeft gesproken, zeiden ook over het algemeen weinig begeleiding te krijgen van het ZAP. Met betrekking tot het personeelsbeleid waardeert de Commissie het facultaire poolsysteem voor het AAP. Het doel van dit systeem is om de onderwijsondersteuning voor de verschillende opleidingen zo goed mogelijk te spreiden over het hele AAP-kader. De AAP-leden uitten zich tijdens de visitatie tevreden over de werking van de pool maar zijn vragende partij om in de laatste fase van hun doctoraat meer tijd voor hun onderzoek te krijgen. Inzake het personeelsbeleid stelt de Commissie tevens vast dat het in de praktijk niet dikwijls voorkomt dat met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd rekening wordt gehouden inzake de loopbaan van het personeel, noch ten goede noch ten kwade. Ook inzake het toewijzen van de lesopdrachten zou er meer rekening gehouden mogen worden met de manier waarop de onderwijsopdracht wordt uitgevoerd. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Politieke Wetenschappen worden ondersteund door de vier onderzoeksgroepen van het departement Politieke Wetenschappen: Europese en Internationale Politiek; Management en Bestuur; Media, Middenveld en Politiek; en Vergelijkende Politicologie. De groep Europese en Internationale Politiek concentreert zich rond de thema’s handelspolitiek, internationale veiligheid, politiek van internationale belangenverdediging en de Europese Unie als politiek systeem. De groep Vergelijkende Politicologie buigt zich onder meer over politieke ideologie en beleidsvorming, politieke theorie, politieke partijen, extremisme en democratie, politieke sociologie, kwantitatieve onderzoeksmethodologie en politieke rekrutering. De eenheid Management en Bestuur heeft als speerpunten personeel, organisatie, mediatie en beleid. ‘Media, Middenveld en Politiek’ ten slotte verricht onder meer onderzoek naar politieke agendasetting, politieke communicatie van politieke partijen, en de verkiezingscampagnes in België.
356 Universiteit Antwerpen Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als excellent voor alle opleidingen. De Commissie meent dat de academische gerichtheid van de staf zeer goed is. De meeste docenten zijn betrokken bij internationaal wetenschappelijk onderzoek, en participeren in verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, zoals blijkt uit de publicaties en uit het zelfevaluatierapport. Velen hebben ook buitenlandse ervaring opgedaan. De terugkoppeling van het onderzoek naar het onderwijs gebeurt via de cursussen, en de thema’s die aangeboden worden in het kader van het Leeronderzoek en de masterproef. De Commissie heeft tevens een bijzondere appreciatie voor de samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel voor het masterprogramma Internationale Politiek, en met het eigen departement Communicatiewetenschappen voor de master Politieke Communicatie. De onderwijsinbreng uit het beroepenveld wordt in de opleidingen gerealiseerd via het aantrekken, weliswaar in beperkte mate, van gastsprekers, het organiseren van studiebezoeken, en het aanbieden van leeronderzoeken en scriptieonderwerpen met een link naar externe partners. De Commissie waardeert die onderwijsinbreng maar beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om meer aandacht te besteden aan de inzichtelijke relevantie en samenhang van de gastcolleges voor de opleiding. 3.3. Kwantiteit van het personeel Het departement Politieke Wetenschappen beschikt over 9,4 VTE ZAP (op 1 oktober 2006 was daarvan 8,7 VTE ingevuld) en 6 VTE AAP. 21 onderzoekers vallen onder de categorie Bijzonder Academisch Personeel en worden met externe middelen gefinancierd. Daarnaast maken ook nog twee gastprofessoren deel uit van het BAP-kader van het departement. Het administratieve personeel van de faculteit is niet verder uitgesplitst naar de departementen. De middelen worden gepoold ten bate van de verschillende opleidingen en ter ondersteuning van het onderzoek en de algemene werking van de faculteit. De ATP-formatie voor de faculteit bedraagt 12,16 VTE. De staf bedient niet alleen de eigen opleidingen maar verleent ook serviceonderwijs aan andere opleidingen binnen de Universiteit Antwerpen. Omgekeerd doet het departement voor haar opleidingen ook een beroep op ‘externe’ ZAP-leden. Enerzijds worden een aantal methodologische opleidingsonderdelen aangeleverd door ZAPleden van één van de andere departementen van de eigen faculteit. Anderzijds zijn er een aantal algemeen vormende opleidingsonderdelen binnen de bacheloropleiding die aangeleverd worden door ZAP-leden uit de andere faculteiten. In verhouding tot het aantal studenten dat ingeschreven was op 1 oktober 2006 in de opleidingen Politieke Wetenschappen (bachelor, uitdovende licentieopleiding en master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie) is de verhouding 38,5 studenten per VTE ZAP. Universiteit Antwerpen 357 Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ voldoende voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat de onderwijsbelasting van de ZAP’ers en de AAP’ers goed wordt gemonitord op departementeel en facultair niveau. De onderwijsbelasting – elke docent geeft vier opleidingsonderdelen en er wordt rekening gehouden met de studentenaantallen – is hoog maar aanvaardbaar. Het poolsysteem voor het AAP zorgt ervoor dat de onderwijs- en onderzoekstijd goed wordt bewaakt en dat de onderwijslast evenredig wordt verdeeld. De omvang van het ZAP-bestand in verhouding tot de studentenaantallen is voor deze opleidingen ook gunstiger dan de andere Vlaamse opleidingen in de Politieke Wetenschappen.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Vermits de Commissie de facetten ‘Kwaliteit van het personeel’, ‘Professionele en academische gerichtheid van het personeel’ en ‘Kwantiteit van het personeel’ voor alle opleidingen als positief evalueert, geeft ze derhalve het onderwerp ‘Personeel’ ook een positieve beoordeling voor alle opleidingen.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen In april 2006 verhuisde het personeel van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen naar het nieuwe De Meerminnegebouw op de Stadscampus. Daarmee kwam een einde aan de fysieke opsplitsing die ook na de fusie van de Universiteit Antwerpen in 2003 was blijven bestaan. Sinds het academiejaar 2006-2007 vinden alle lessen van de opleidingen Politieke Wetenschappen plaats op de Stadscampus. De meeste lessen vinden plaats in het De Meerminnegebouw. De Meerminne beschikt over onderwijsruimten van diverse omvang. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van de lokalen in de gebouwen R en K die zich op wandelafstand van het De Meerminnegebouw bevinden. Vanaf september 2007 is ook de integratie van de verschillende bibliotheken van de humane en sociale wetenschappen een feit. Op het moment van de visitatie bevond een deel van de collectie zich nog in de bibliotheek op de Campus Drie Eiken, het andere deel bevond zich in de bibliotheken (Seminariebibliotheek en Centrale Bibliotheek) van de Stadscampus. Onder de rubriek Politieke en Sociale Wetenschappen komen op beide campussen bijna 72.000 titels voor. Er kan online gezocht worden in diverse catalogi en er zijn heel wat tijdschriften online raadpleegbaar.
358 Universiteit Antwerpen Deel 2
Het nieuwe De Meerminnegebouw beschikt over een studielandschap met de mogelijkheid tot draadloze internettoegang. Daarnaast is er in het gebouw ook nog een pool van 10 uitleenportables voorzien. Computerfaciliteiten bevinden zich ook nog in de Centrale Bibliotheek, de Seminariebibliotheek en het informaticacentrum in het Scribanihuis. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed voor alle opleidingen. De Commissie was onder de indruk van het zeer mooie en praktisch ingerichte De Meerminnegebouw. De leslokalen zijn er ruim en van het nodige multimediale comfort voorzien. Er zijn voldoende computerfaciliteiten. De openingsuren van de bibliotheken zijn ruim en er is voldoende plaats voor zelfstudie. De collectie zelf acht de Commissie voor alle opleidingen voldoende maar verdere investeringen blijven nodig, onder meer op het gebied van Franstalige vakliteratuur. Met een meer uitgebreide collectie zou de Commissie dit facet als excellent hebben gescoord. 4.2. Studiebegeleiding De studieinformatie over de opleiding maakt deel uit van de studieinformatie over de studieprogramma’s van de Universiteit Antwerpen. De UA organiseert studieinformatiedagen, neemt deel aan de Studie-Informatiedagen van de Vlaamse overheid en verspreidt de studieinformatie via haar website, openbare diensten, bibliotheken, culturele centra, onderwijskanalen en de pers. Ze organiseert tevens twee contactmomenten voor potentiële studenten met de opleidingsverantwoordelijken. Vanaf het academiejaar 2006-2007 promoten de opleidingsverantwoordelijken persoonlijk hun masterprogramma’s aan de bachelorstudenten Politieke Wetenschappen van de andere Vlaamse universiteiten. De studiebegeleiding van de UA is uitgebouwd op drie niveaus: centraal, facultair en departementaal. Op centraal niveau kunnen de studenten voor algemene studiebegeleiding en studieadvies terecht bij de Diensten voor Studieadvies en Studiebegeleiding. Op facultair niveau zijn er de studiebegeleiders en de studietrajectbegeleiders. De eersten fungeren als verbindingspersoon tussen de centrale diensten enerzijds en de faculteit/het departement anderzijds en zijn bespreekbaar met betrekking tot studiekeuze en heroriëntatie. De studietrajectbegeleiders geven de studenten advies bij het uitstippelen van hun studietraject. Specifiek voor de eerstejaarsstudenten is er het minimentoraat: een lid van het academisch personeel treedt op als vertrouwenspersoon voor een vijftiental studenten. De mentor overhandigt en bespreekt individueel de examenresultaten met de studenten, geeft advies en/of verwijst door voor verdere hulp. Universiteit Antwerpen 359 Deel 2
Om de rechten van de studenten tijdens de examens te vrijwaren, wordt er een ombudspersoon aangesteld. Daarnaast is er ook nog een centrale ombudspersoon die als contactpersoon optreedt voor onderwijs- en en examenproblemen die het niveau van een faculteit overschrijden. Het departement Politieke Wetenschappen heeft een Erasmuscoördinator om de internationalisering van haar opleidingen op studentenniveau uit te bouwen en op te volgen. Bachelor in de Politieke Wetenschappen, master in de Internationale Politiek, master in de Politieke Communicatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed. Er zijn goede initiatieven op het vlak van studie-informatie. Wel heeft de Commissie met betrekking tot de informatieverstrekking aan kandidaat-bachelorstudenten van de studenten vernomen dat de Centra voor Leerlingenbegeleiding een slecht beeld hebben van de opleiding Politieke Wetenschappen en de scholieren met slechte resultaten voor exact-wetenschapppelijke vakken het advies geven om Politieke Wetenschappen te gaan studeren. Over de opleidingsonderdelen statistiek en economie reppen de centra met geen woord. Mede gezien het lage slaagpercentage in het eerste jaar, adviseert de Commissie de opleidingsverantwoordelijken om bij de CLB’s dit foute imago recht te zetten. Wat de studiebegeleiding betreft, waardeert de Commissie de invoering van het minimentoraat. Ze stelt evenwel vast dat vele eerstejaars en docenten nog niet goed weten wat dit concept juist inhoudt. De Commissie beveelt dan ook aan om het minimentoraat te formaliseren en het niet alleen voor te behouden voor de generatiestudenten maar ook voor de studenten die een geïndividualiseerd traject volgen. Voorts constateert de Commissie dat de lesgevers een ‘opendeurpolitiek’ hanteren die door de studenten zeer gewaardeerd wordt. Ze waardeert met betrekking tot het eerste jaar tevens de vele oefensessies voor het opleidingsonderdeel Statistiek en Economie, de twee examenmomenten die voor deze opleidingsonderdelen werden ingesteld en de proefexamens voor de drie inleidende cursussen in de sociale wetenschappen (sociologie, communicatiewetenschap en politicologie). In relatie tot het lage onderwijsrendement beveelt de Commissie wel aan om aan de proefexamens een meer verplichtend karakter te geven of positieve consequenties te verbinden aan het deelnemen ervan. Het elektronisch leerplatform Blackboard wordt eveneens goed benut als studiebegeleidingsinstrument. Wat de masterprogramma’s betreft, waardeert ze ten zeerste het initiatief van de Vlaamse opleidingsverantwoordelijken om hun opleidingen aan elkaars bachelorstudenten voor te stellen. De studiebegeleiding in de masteropleidingen is informeel. De contacten tussen de studenten en de docenten zijn goed.
360 Universiteit Antwerpen Deel 2
Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als voldoende. De kandidaat-studenten worden volgens de Commissie adequaat voorgelicht over het programma. De studiebegeleiding is informeel. De Commissie meent evenwel dat de opleidingsverantwoordelijken werk moeten maken van het organiseren van systematische feedback, voornamelijk op de belangrijk geachte kerncompetenties inzake attitudes en vaardigheden, zoals rapporteren, presenteren, debatteren en diplomatieke vaardigheden. Nu is de feedback nog te zeer docentafhankelijk.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie de facetten ‘Materiële voorzieningen’ en ‘Studiebegeleiding’ als positief evalueert voor alle opleidingen, krijgt ook het onderwerp ‘Voorzieningen’ een positieve beoordeling voor alle opleidingen.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
De bacheloropleiding Politieke Wetenschappen, de masteropleiding Internationale Politiek en de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie worden georganiseerd door het Departement Politieke Wetenschappen. De master Politieke Communicatie is een initiatief van zowel het Departement Politieke Wetenschappen als het Departement Communicatiewetenschappen. Beide departementen ressorteren onder de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. De kwaliteitsbewaking van de opleidingen en de samenstelling van het curriculum is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de onderwijscommissies Bache lor Politieke en Sociale Wetenschappen, Master Internationale Politiek, Master Politieke Communicatie en Master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie. Zij fungeren inzake kwaliteitszorg en curriculumbewaking als adviesorgaan voor de faculteit. De onderwijscommissies bestaan uit alle leden van het ZAP en de leden van het AAP die betrokken zijn bij de respectieve opleidingen. In deze commissies hebben ook studentenvertegenwoordigers uit de verschillende jaren zitting evenals de administratief directeur, de beleidsmedewerker en de stafmedewerker Onderwijs. De stafmedewerker Onderwijs werkt voor de facultaire Cel Kwaliteitszorg in het Onderwijs die de onderwijscommissies ondersteunt bij het bewaken van de kwaliteit.
Universiteit Antwerpen 361 Deel 2
5.1. Evaluatie van de resultaten De UA keurde in oktober 2004 een nieuw evaluatiesysteem goed. De achtjaarlijkse programma-evaluatie (°1997) die is opgebouwd rond de onderwijsvisitaties bleef behouden. Daarnaast werd een nieuwe vragenlijst ontwikkeld voor de evaluatie van de opleidingsonderdelen en de docenten. De universiteit heeft een evaluatiecyclus opgesteld die gebouwd is rond de onderwijsvisitaties. Twee jaar voor een visitatie wordt een programma-evaluatie en een studentenenquête doorgevoerd, twee jaar na een visitatie wordt een (eventuele) curriculumherziening opgesteld, die nog eens twee jaar later wordt geïmplementeerd. De nieuwe vragenlijst wordt vierjaarlijks afgenomen: tijdens de achtjaarlijkse programma-evaluatie en halverwege tussen twee programma-evaluaties in. Dit nieuwe evaluatiesysteem voor opleidingsonderdelen werd in de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen ingevoerd in het tweede semester van het academiejaar 2004-2005. Alle opleidingsonderdelen van het eerste bachelorjaar zijn in 2005 geëvalueerd door de studenten. Evaluaties van de opleidingsonderdelen van het tweede en derde bachelorjaar en de master na master in de Internationale Betrekkingen zijn gepland voor het academiejaar 2006-2007. De evaluatie van de opleidingsonderdelen leidt enerzijds tot een opleidingsrapport en anderzijds tot een docentrapport. Het opleidingsrapport wordt besproken in de bevoegde onderwijscommissie en wordt als kwaliteitszorginstrument gebruikt. Het docentrapport bevat de beoordeling van de onderwijsprestaties van de docent en vormt een input voor de decretaal verplichte personeelsevaluaties. De vorige evaluatie van de opleidingsonderdelen dateert van het academiejaar 2000-2001: toen werden alle vakken van de kandidaturen en de licenties geëvalueerd. Op het niveau van de master na masteropleiding in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie voeren de opleidingsverantwoordelijken sinds 1998-1999 jaarlijkse programma-evaluaties uit bij de studenten, waarbij enkele vragen specifiek gericht zijn op de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Met de invoering van het nieuwe systeem zijn die jaarlijkse programma-evaluaties evenwel stopgezet. Op het niveau van het departement Politieke Wetenschappen werd beslist om een systeem van ‘peer review’ op te zetten, waarbij docenten op regelmatige tijdstippen elkaars colleges bijwonen. Dit met het oog op het geven van feedback en een inhoudelijke optimalisatie van de bachelor-masterprogramma’s. Ten tijde van de visitatie was dit systeem nog niet operationeel. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van de resultaten als voldoende voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat de kwaliteit van het onderwijs jaarlijks zou gescreend moeten worden. De vierjaarlijkse centrale evaluatie van de opleidingsonderdelen dient volgens haar aangevuld te worden met eenvoudige aanvullende evaluaties op het niveau van de opleidingscommissies of het departement, bijvoorbeeld
362 Universiteit Antwerpen Deel 2
door de studenten tijdens het examen een enquêteformulier te laten invullen. Dit zou, aangevuld met de peer reviews en de goede informele contacten tussen studenten en docenten, een performant kwaliteitszorgsysteem opleveren. Het zelfevaluatierapport van de bachelor- en de masteropleidingen Internationale Politiek en Politieke Communicatie was een goed geschreven, zelfkritisch en helder document. Het zelfevaluatierapport van de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie werd door de opleidingsverantwoordelijken volgens de Commissie te zeer als een formaliteit beschouwd dan als een oefening in zelfreflectie. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering als goed voor de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politiek en de masteropleiding Politieke Communicatie. De master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie krijgt een onvoldoende. De Commissie stelt vast dat de opleidingscommissies van de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politiek en de masteropleiding Politieke Communicatie veel aandacht besteden aan het verbeteren en vernieuwen van de opleidingen en dat die verbeteringen en vernieuwingen getuigen van een uitstekende visie. De Commissie constateert tevens dat problemen doorstromen naar en besproken worden in de opleidingscommissies. Als aandachtspunt haalt ze wel het gebrek aan transparantie aan van de evaluatie van de opleidingsonderdelen. In de opleidingscommissie wordt alleen een geanonimiseerd opleidingsrapport besproken: dit geeft de studenten onvoldoende informatie over de kwaliteit van de opleidingsonderdelen en de opvolging die hieraan wordt gekoppeld. Naar aanleiding van de vorige visitatie, die alleen de kandidatuur-licentieopleiding in de Politieke Wetenschappen beoordeelde, en de invoering van de bachelor-masterhervorming werden de opleidingen Politieke Wetenschappen grondig hervormd. Die aanpassingen werden in het zelfevaluatierapport ook uitvoerig beschreven. De bacheloropleiding werd zo geconcipieerd dat de studenten eerst een brede sociaalwetenschappelijke vorming krijgen en dat de studenten mettertijd steeds meer specifieke vakken krijgen. Op aanbeveling van de vorige visitatiecommissie kunnen de studenten in de bacheloropleiding tevens kiezen voor gestructureerde keuzepakketten uit de zusteropleidingen Sociologie en Communicatiewetenschappen. Met de gespecialiseerde masteropleidingen Internationale Politiek en Politieke Communicatie is ook de continuïteit tussen de opties in het bachelorprogramma en de beide masterprogramma’s verbeterd. Voorts is het leeronderzoek ingedaald in de bacheloropleiding waardoor er meer tijd vrijkomt voor de masterstudenten om aan hun masterproef te werken. Een aandachtspunt blijft evenwel de alumniwerking. Universiteit Antwerpen 363 Deel 2
Binnen de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie werd de jongste jaren onder meer het Onderhandelingsseminarie uitgebouwd, de studiereis naar Genève ingevoerd en een alumnivereniging opgericht. De Commissie is van oordeel dat deze maatregelen de opleiding wel verbeterd hebben maar meent dat de omvorming van de uitdovende voortgezette opleiding tot een master na masteropleiding onvoldoende aanleiding heeft gegeven tot het herdenken en herwerken van de opleiding. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De Commissie beoordeelt de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende voor de bacheloropleiding en de masteropleiding Internationale Politiek en als goed voor de opleidingen Politieke Communicatie en Internationale Betrekkingen en Diplomatie. Het personeel en de studenten worden bij de besluitvormingsprocessen betrokken en kunnen participeren in de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijs. De Commissie stelt vast dat ondanks de inspanningen van de docenten en de studentenorganisaties het enthousiasme van de studenten om zitting te nemen in de kwaliteitszorgorganen niet groot is. Toch is het niet zo dat de studenten zich niet betrokken voelen bij het onderwijs. Ze gebruiken de goede informele contacten om die betrokkenheid te uiten. De betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld dient nog uitgebouwd te worden. Alleen de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie heeft een alumniwerking. Een volwaardige alumniwerking voor de afgestudeerden Politieke en Sociale Wetenschappen is er niet. Wel plaatst de faculteit sinds kort vacatures op haar website, ter ondersteuning bij de zoektocht naar een job. De faculteit koestert wel het plan om op middellange termijn een alumniwerking op te richten. De Commissie ondersteunt dit initiatief en suggereert om de afgestudeerden regelmatig te bevragen over de relatie opleiding-beroepsleven. Ook de contacten met het beroepenveld zouden formeler en systematischer georganiseerd kunnen worden. De opleidingsverantwoordelijken Politieke Communicatie richten een adviescomité op. Dit initiatief zou voor de andere opleidingen navolging moeten krijgen, vindt de Commissie.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘Evaluatie van de resultaten’, ‘Maatregelen tot verbetering’ en ‘Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politiek en de masteropleiding Politieke Communicatie als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor deze opleidingen. De Commissie is van mening dat zij de master na masteropleiding Inter-
364 Universiteit Antwerpen Deel 2
nationale Betrekkingen en Diplomatie geen positieve beoordeling op dit onderwerp kan geven omwille van de onvoldoende zelfreflectie die aan de dag is gelegd bij de omvorming van de opleiding tot een master na masteropleiding en bij de opmaak van het zelfevaluatierapport.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Politieke Wetenschappen, Master Internationale Politiek en Master Politieke Communicatie Uit de enquête die bij de alumni 2001-2004 werd afgenomen (respons 40 procent of 24 antwoorden) ter voorbereiding van deze visitatie blijkt dat de afgestudeerde licentiaten tevreden zijn over de genoten opleiding. Ze geven wel aan meer aandacht te willen voor praktische vaardigheden en meer ondersteuning bij de overstap naar de arbeidsmarkt. De overgang naar de arbeidsmarkt verloopt voor de meerderheid van de licentiaten in de Politieke Wetenschappen vlot. Bijna tweederde is binnen de drie maanden na het voltooien van een (bijkomende) opleiding aan de slag. Voor een kleine minderheid verloopt de overgang problematisch en duurt het meer dan een jaar voor ze aan de slag kunnen. De afgestudeerden komen terecht in een zeer brede waaier van functies, in erg uiteenlopende sectoren. Een kwart belandt in het onderwijs. Verder zijn er mensen actief in de sector van de internationalisering, de overheid, de audiovisuele media en politieke partijen/belangengroepen. Ruim de helft van de afgestudeerden volgde na hun studies nog een andere opleiding. Voor de helft van de werkende afgestudeerden ligt hun werk in het verlengd van hun opleiding Politieke Wetenschappen. Inzake internationalisering waren er in de periode 2003-2007 43 uitgaande en 39 inkomende studenten. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor zowel de bachelorals de beide masteropleidingen. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten zeer zeker in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, en de examens die goed aansluiten bij de leerdoelen van het programma. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich over het algemeen tevreden over de opleiding.
Universiteit Antwerpen 365 Deel 2
De licentiaten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren over het algemeen ook tevreden over de opleiding. Ze loofden het goede contact met de professoren en het Leeronderzoek. Als pijnpunt haalden ze de overlap aan tussen de kandidaturen en de licenties. Voor de afgestudeerden mocht er ook meer aandacht zijn voor arbeidsmarktgerichte vaardigheden zoals presentatietechnieken. In dit kader werd ook de zinvolheid van een stage aangehaald. Sommigen ten slotte vonden dat het onderzoeksaspect meer mocht uitgediept worden. De Commissie is van oordeel dat de uitgedoofde licentie-opleiding haar doelstellingen goed verwezenlijkt. De afgestudeerden hebben een brede kennis opgedaan over het vakgebied en hebben ook de vaardigheden ontwikkeld om mee een wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Het goede niveau blijkt eveneens uit de kwaliteit van de eindverhandelingen en de examens. De Commissie heeft er alle vertrouwen in dat ook de nieuwe programma’s goede resultaten zullen neerzetten. De Commissie apprecieert de stevige methodologische basis die zowel het bachelor- als de masterprogramma’s de studenten willen meegeven. Ook de samenwerking op mastersniveau met de Vrije Universiteit Brussel vindt ze een verrijking. Als aandachtspunten haalt ze voor alle opleidingen het gebruik van Franstalige politicologische literatuur aan en voor de masterprogramma’s Internationale Politiek en Internationale Betrekkingen en Diplomatie het gebruik van het Engels. Wat de internationalisering betreft, acht de Commissie het aantal deelnemers, zowel in- als uitgaande studenten, aan de Erasmusuitwisseling aan de lage kant. Om een interessantere uitwisselingspartner te worden en aldus meer studentenuitwisseling op gang te brengen, besliste de faculteit om vanaf het academiejaar 2007-2008, in elke bacheloropleiding drie opleidingsonderdelen in het Engels aan te bieden. De Commissie apprecieert dit initiatief ten zeerste. Master na master in de Internationale Betrekkingen en Diplomatie Over de vraag naar het tewerkstellingsprofiel organiseerde de opleidingsverantwoordelijken een enquête, zowel bij de afgestudeerden van de Aanvullende Studie in de Internationale Politiek (20002-2004, respons 16 % of 33 respondenten) als bij de afgestudeerden van de master na masteropleiding (2005, respons 36 % of 26 respondenten). Onder de afgestudeerden van de uitgedoofde opleiding bevond zich op het moment van de enquête één werkloze. In de groep-2005 waren dat er zes. De enquêtes tonen aan dat de alumni in een breed beroepenveld opereren. Belangrijke sectoren zijn de overheid en het bedrijfsleven. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als onvoldoende. Op basis van een analyse van het programma en de gesprekken met de studenten en de alumni komt de Commissie tot de conclusie dat de uitdovende opleiding haar
366 Universiteit Antwerpen Deel 2
doelstellingen goed realiseert. De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau echter als onvoldoende omdat ze meent dat in de doelstellingen van de (omgevormde) master na masteropleiding het academische en domeinspecifieke luik onvoldoende tot uiting komt (zie facet 1.1 en facet 1.2) en dit zich ook vertaalt in het programma (zie facet 2.1, 2.2 en 2.8). Ook de alumni gaven dit aan. Ze beschouwen de opleiding als een generalistische brede opleiding die een goede voorbereiding biedt op het diplomatieke examen en een goede inleiding geeft in het domein van de internationale betrekkingen. Als minpunt haalden ze het niveauverschil tussen de studenten aan. In het programma zou volgens hen ook meer aandacht naar het gebruik van het Engels en het Frans mogen gaan en een stage achten ze eveneens wenselijk. 6.2. Onderwijsrendement Bachelor Politieke Wetenschappen, Master Internationale Politiek en Master Politieke Communicatie De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1996-2006 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 35,5 procent.
Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Politieke Wetenschappen.
In het tweede jaar slaagt er gemiddeld 84 procent van de studenten, in het derde jaar stijgt dit percentage tot 91 procent en in het laatste jaar tot 92 procent. Van de afgestudeerden voltooit gemiddeld 65 procent de opleiding in de voorziene studieduur van vier jaar. Een kwart van de afgestudeerden heeft een extra jaar nodig Universiteit Antwerpen 367 Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende voor de bacheloropleiding en als excellent voor de masteropleidingen Internationale Politiek en Politieke Communicatie. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. De initiatieven die op het gebied van studiebegeleiding al geleverd worden, tonen niettemin een grote bekommernis voor het onderwijsrendement aan. Desondanks blijft het rendement naar de mening van de Commissie in het eerste jaar laag. De opleiding is zich hiervan bewust en startte in het academiejaar 2006-2007 met een uitvoerige analyse van de slaagcijfers met het oog op het uitdenken van een beleid dat erop gericht is studenten zoveel mogelijk kansen te bieden op basis van een zorgvuldig uitgekiende en gedifferentieerde aanpak. De Commissie ondersteunt dit initiatief ten zeerste. Als suggesties om het rendement te verhogen, suggereert ze het invoeren van verplichte proefexamens en beveelt ze aan om het ‘foute imago’ van de opleiding bij de Centra voor Leerlingenbegeleiding recht te zetten. Het rendement van de overige jaren acht de Commissie goed. Master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie Het gemiddelde slaagpercentage in de periode 1996-2006 van de starters in de master na master Internationale Betrekkingen en Diplomatie is 72 procent. Bijna alle afgestudeerden (94 %) behalen hun diploma binnen de voorziene studieduur van één jaar. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed. De Commissie stelt vast dat de opleiding geen expliciete streefcijfers heeft geformuleerd maar de slaagcijfers wel goed opvolgt en evalueert. Waar het slaagcijfer in 1996 maar 63 procent bedroeg, bevindt het zich sinds 2002-2003 rond de 80 procent. Bovendien slaagt de overgrote meerderheid van de afgestudeerden erin om binnen de voorziene studieduur het diploma te halen en is de drop-out zeer laag. Naar de mening van de Commissie is het onderwijsrendement dan ook goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘Gerealiseerd niveau’ en ‘Onderwijsrendement’ positief beoordeelt voor de bacheloropleiding, de masteropleiding Internationale Politiek en de masteropleiding Politieke Communicatie, krijgt het onderwerp ‘Resultaten’ derhalve een positief oordeel voor deze opleidingen. Wegens de onvoldoende op het belangrijke facet ‘Gerealiseerd niveau’ meent de Commissie dat zij de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie op dit onderwerp geen voldoende kan geven.
368 Universiteit Antwerpen Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding Politieke Wetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Internationale Politiek voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Politieke Communicatie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding - meer aandacht besteden aan internationaal recht in het programma; - meer aandacht besteden aan Franstalige politicologische literatuur; - de kwaliteitsbewaking van het Leeronderzoek te verbeteren. Masteropleiding Internationale Politiek - aandacht besteden aan de problematiek van de ontwikkelingslanden; - opleidingsonderdelen in het Frans aanbieden; - een publieke verdediging in te lassen voor de masterproef. Masteropleiding Politieke Communicatie - een publieke verdediging in te lassen voor de masterproef. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen - de beoordelingscriteria van het competentiegericht onderwijs duidelijker uit te werken; Universiteit Antwerpen 369 Deel 2
- meer gewicht hechten aan de onderwijsevaluaties in de bevorderingsdossiers van de AP-leden; - meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de gastsprekers; - een inhaaloperatie realiseren voor de bibliotheekcollectie; - de centrale evaluatie van de opleidingsonderdelen aanvullen met eenvoudige evaluaties op het niveau van de opleidingscommissies of het departement; - de studenten beter informeren over de resultaten van de evaluatie van de opleidingsonderdelen; - de contacten met de alumni en het beroepenveld uitbouwen. De Commissie heeft bij de reactie van het departement Politieke Wetenschappen vastgesteld dat de UA voor de master na masteropleiding Internationale Betrekkingen en Diplomatie een omvormingsdossier tot initiële masteropleiding heeft ingediend. Wellicht zullen in het kader hiervan aan een aantal van haar bemerkingen worden tegemoetgekomen.
370 Universiteit Antwerpen Deel 2
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Bart Tromp (voorzitter van de visitatiecommissie) Prof. dr. Bart A.G.M. Tromp (° Sneek, 16 oktober 1944 - † Den Haag, 20 juni 2007) was socioloog en politicoloog. Hij was als bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en als Senior Research Fellow aan het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’. Hij gold als een van de voornaamste vertegenwoordigers in Nederland van de wereldsysteemtheorie en publiceerde vele artikelen en boeken op het terrein van de sociologie, de internationale betrekkingen en de politiek. Hij volgde de opleiding politieke en theoretische sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen en studeerde in 1971, in beide specialisaties cum laude af. Hij had reeds tal van wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan, toen hij in 2002 promoveerde aan de universiteit van Leiden. Hij begon zijn wetenschappelijke loopbaan in 1971 als wetenschappelijk (hoofd)medewerker aan de Technische Universiteit Eindhoven en bleef daar tot 1982. Hij werd in 1982 universitair hoofddocent politieke wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Sinds 1988 combineerde hij dat met een bijzonder hoogleraarschap aan de universiteit van Amsterdam. In 2003 verliet hij de universiteit van Leiden en werd hij Senior Research Fellow aan het Instituut ‘Clingendael’. Hij was sinds 1979 columnist/politiek commentator van Het Parool en later ook van De Gelderlander en schreef vanaf september 2001 wekelijks over het buitenlands beleid voor het weekblad Elsevier. Hij was als redacteur verbonden aan enkele toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften en was werkzaam als gastdocent en in diverse commissies en besturen. Hij maakte tot zijn overlijden meer dan 25 jaar deel uit van de officiële adviesraad aan de Nederlandse regering betreffende internationale vraagstukken en defensieaangelegenheden. Hij publiceerde naast artikelen verschillende boeken over politieke en internationale ontwikkelingen, waaronder De samenleving als oplichterij, Amsterdam 1978, Het Falen der Nieuwlichters, Amsterdam 1981, Karl Marx, Amsterdam 1983, (herziene versie in 2007), Een frisgewassen doedelzak, Amsterdam 1988, De wetenschap der politiek, Leiden,1993, Verraad op de Balkan. Een Kroniek, Nieuwegein, 1996, Tegen het vergeten, Nieuwegein 1997, Het sociaal-democratisch programma, 1878-1977, Amsterdam 2002, ‘Europe: The Asymptote of Political Integration’, in Immanuel Wallerstein, editor, The Modern World-System in the Longue Durée, Boulder, 2004, ‘Problemen van representatieve democratie’, in E.R. Engelen en M. Sie Dhian Ho, redactie, De staat van de democratie, Democratie voorbij de staat. Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam, 2004. Aan een volledige bibliografie wordt op het ogenblik van de publicatie van dit visitatierapport nog gewerkt. Pierre Vercauteren (opvolgend voorzitter) Prof. dr. Pierre Vercauteren (°1957) behaalde het diploma van licenciaat in de politieke wetenschappen en het diploma Europese Studies in 1984 aan de Université Catholiques de Louvain, in Louvain-la-Neuve. Van 1992 tot 1998 was hij assistent in
374 Personalia Bijlage 1
het departement politieke wetenschappen in de Facultés Universitaires Catholiques de Mons (FUCaM). Gedurende deze periode promoveerde hij met een doctoraat in de politieke wetenschappen aan de Université Libre de Bruxelles. Het doctoraat dat hij behaalde in 1998 heeft als onderwerp: “des politiques européennes à l’égard de l’URSS: la France, la RFA et la Grande-Bretagne de 1969 à 1989.” Van 1998 tot 2002 werkte hij in de FUCaM als Chargé de cours suppléant. In 2002 werd hij benoemd in de FUCaM als Chargé de cours. Hij bevorderde tot hoogleraar in 2006. Hij onderwijst vooral internationale betrekkingen en de theorie van de Staat. Hij doceert ook een ‘inleiding tot politieke wetenschappen’. Sinds 2000, onderwijst hij als gastprofessor ‘The State and Governance in International Relations’ in het programma van Post-Graduate in International Politics van de Université Libre de Bruxelles. Sinds 2005, doceert hij als gastprofessor ‘Global Governance’ aan het Institut d’Etudes Européennes van de Université Libre de Bruxelles. Hij is secretaris-generaal van het internationaal onderzoeksnetwerk REGIMEN (Réseau d’Etude sur la Globalisation et la Gouvernance Internationale et les Muta tions de l’Etat et des Nations). Sinds 2001 is hij voorzitter van de wetenschappelijk comité van de collectie ‘science politique’ van de Association Belge de Science Politique van de Franse Gemeenschap, collectie uitgave Bruylant. Hij is ook lid van het wetenschappelijk comité van de wetenschappelijk tijdschrift ‘Studia Europea’ uit Roemenie. Als lid werkt hij samen met de LARGOTEC (laboratoire de recherche sur la gouvernance) van de Université Paris Est. Zijn publicaties in boeken of artikelen bedekken thematieken zoals de crisis van de Staat, de plaats van de Staat in de theorieën van internationale bettrekkingen, globalisering en governance, democratie en global governance. Ignace Snellen Prof. Mr Dr Ig Snellen (°1933) studeerde Politieke Wetenschappen en Rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn diensttijd als officier Ideologische Voorlichting, trad hij in dienst als politiek adviseur bij de Raad van Bestuur van Philips Electronic Industries (1962-1978). In die hoedanigheid was hij nauw betrokken bij de ontwikkeling van strategieformulering en de oprichting van het bureau External Relations, dat zich richtte op legitimiteitsvraagstukken van de moderne (vooral multinationale) onderneming. Dit leidde tot zijn dissertatie (1975) getiteld: ‘Benaderingen in Strategieformulering: een bijdrage aan de Beleidswetenschappen’. Deze dissertatie werd geschreven gedurende een sabbatical (1973-1974) doorgebracht bij het NIAS, het Netherlands Institute of Advanced Studies in the Humanities and the Social Sciences in Wassenaar. Van 1978 tot 1983 was hij wetenschappelijk directeur van een sociaal-wetenschappelijk onderzoeksinstituut van de Universiteit van Tilburg. In 1983 werd hij benoemd tot deeltijds hoogleraar aan de Universiteit van Nijmegen met als leeropdracht: Sociaal-wetenschappelijke Theorie van Beleidsplanning. Tevens werd hij in dat jaar Raadsadviseur bij het Ministerie van Onderwijs met als speciale opdracht de methoPersonalia 375 Bijlage 1
diekontwikkeling van de Sectorraden voor Wetenschapsbeleid. In 1986 volgde zijn benoeming tot hoogleraar bestuurswetenschappen aan de Juridische en de Sociale Faculteit van de Universiteit van Tilburg. In 1989 werd hij uitgenodigd te solliciteren aan de samenwerkende universiteiten van Rotterdam en Leiden. In 1998 ging hij op emeritaat, om vervolgens drie jaar op te treden als President van de European Group of Public Administration (EGPA) te Brussel. Zijn specialisaties zijn: ‘implicaties van ICT toepassingen in en rond het openbaar bestuur’, en ‘grondslagen van de bestuurskunde’ In de eerste onderzoekslijn publiceerde hij (samen met W.B.H.J. van de Donk) Public Administration in an Information Age: A Handbook, (1998) IOSPress Amsterdam. In de tweede onderzoekslijn verschenen dit jaar: Grondslagen van de Bestuurskunde: Een essay over haar paradigma’s, Uitgeverij Lemma, Den Haag 2007, op de Duitse markt gebracht als Grundlagen der Verwaltungswissenschaft: Ein Essay Ueber ihre Paradigmen, VS Verlag fuer Sozialwissenschaften, 2006. Jacques Perquy Jacques Perquy (° Brugge 1945) studeerde sociale pedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was achtereenvolgens stafmedewerker (1970-1971) en directeur (1974-1979) van het vormingscentrum ‘Ter Munk’, verbondscommissaris van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts (1971-1974), hoofd van de onderwijsdienst van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (1979-1987) adjunct-kabinetschef van Daniël Coens, minister van onderwijs (1987-1991) en administrateur-generaal van de Vlaamse Onderwijsraad (1991-2005). Hij was nevenambtelijk lesgever aan de Sociale Hogeschool te Heverlee, directeur van het centrum voor sociaal en psychopedagogisch onderzoek, lid van de hoge raad voor pedagogisch onderwijs, de raad voor sociaal hoger onderwijs, de hoge raad voor het beroepsonderwijs en de raad voor de psycho- medische en sociale centra, secretarygeneral of the European network of educational councils (EUNEC). Sinds 1.12.05 is hij gepensioneerd en ere-administrateur-generaal van de VLOR. Hij is ere-ambtelijk nationaal voorzitter van Groep INTRO vzw, vormingsorganisatie voor laaggeschoolde jongeren, lid van de schoolbesturen van het Vrij Technisch Instituut Leuven en het Sint-Franciscusinstituut voor verpleegkunde eveneens te Leuven. Hij publiceerde recentelijk een aantal bijdragen over onderwijsbeleid o.m. ‘Nood aan nieuwe leerkrachten vraagt om een andere aanpak in de lerarenopleiding’ in het Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid jrg. 2002-2003 nr 2; ‘De impact van de Europese Unie op het Vlaamse onderwijsbeleid’ in Globaal werk, vakbondswerk! Globalisering en Vlaanderen. Garant. 2004; ‘Sociale Cohesie en diversiteit’ in Ad Amicissimum Amici Scripsimus – Vriendenboek Raf Verstegen. Die Keure.2004; ‘Gelijke kansen en autonomie van scholen: een onmogelijk huwelijk?’ te verschijnen.
376 Personalia Bijlage 1
Jaak Lenvain Dr. Jaak Lenvain behaalde in 1969 het diploma van Landbouwkundig Ingenieur en in 1975 de graad van Doctor in de Landbouwwetenschappen, beide aan de Universiteit van Gent. Als bodemfysicus was hij achtereenvolgens werkzaam als onderzoeker en lesgever op het Centraal Bodemkundig Instituut te Bogor (Indonesia), op de Universiteit van Constantine (Algerije) en op de Universiteit van Zambia. Hij is auteur van een aantal publicaties op het terrein van de erosiebestrijding en het efficiënt watergebruik bij planten. Zowel in Constantine als in Lusaka droeg hij o.a. telkens bij aan de totstandkoming van een plaatselijk ‘Master’ programma. Vanaf 1990 tot 2000 was hij in de hoedanigheid van Afdelingshoofd programmering werkzaam voor VVOB. Sedert 2001 is Jaak Lenvain werkzaam op de Directie Generaal van BTC in de hoedanigheid van Diensthoofd Kwaliteitsmanagement. Sedert een tiental jaren was hij in de gelegenheid VLIR-UOS op regelmatige basis bij te staan tijdens selecties en evaluaties van Internationale Cursus en Trainingsprogramma’s. Marc Wuyts Professor Marc Wuyts (° Mechelen, 1946) behaalde het diploma van Licentiaat-Doctorandus in Wiskundige Economie en Econometrie aan de Katholieke Universiteit van Leuven in 1969, was assistent aan het Centrum voor Economische Studies tot 1970, en behaalde daarna het diploma B.Phil (nu M.Phil) in Economics in Nuffield College in de Universiteit van Oxford in 1972. Daarna was hij werkzaam als docent aan het economie departement van de Universiteit van Dar Es Salaam van 1972 tot 1976, en aan het economie departement en het Centrum voor Afrikaanse Studies van de Eduardo Mondlane Universiteit in Maputo, Mozambique, van 1976 tot 1983. In 1986 promoveerde hij met een doctoraat (Ph.D.) in economie aan de Open Universiteit, Milton Keynes, Engeland. Vanaf 1984 is hij werkzaam bij het Institute of Social Studies, Den Haag, waar hij sinds 1990 Professor is van Kwantitatieve Toegepaste Economie. Sinds 1990 onderwees hij ook als gastdocent aan het economie departement van de Open Universiteit, Milton Keynes, Engeland en in SOAS (School of Oriental and African Studies) van de Universiteit van London. Hij was decaan van het Institute of Social Studies van 1999 tot en met 2001. Hij doceert statistiek en data analyse, armoede studies en vraagstukken over bevolking en ontwikkeling. Zijn onderzoekswerk en publicaties betreft macro-economische en economisch-politieke problemen van ontwikkelinglanden en gericht op Tanzania en Mozambique. In Tanzania werkt hij samen met REPOA (Research on Poverty Alleviation) en ESRF (Economic and Social Research Foundation) waarmee hij geaffilieerd is als gastprofessor. In de laatste jaren, werkte hij ook regelmatig samen met UNCTAD aan de jaarlijkse ‘Least Developing Countries Reports’.
Personalia 377 Bijlage 1
Dave Vanhaute Dave Vanhaute (°Mortsel, 1984) studeert sinds 2002 aan de Universiteit Antwerpen. Hij behaalde zijn licentiaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen met als afstudeerrichting Overheidsmanagement en Bestuur en startte in 2006 met de opleiding Toegepaste Economische wetenschappen. Tussen 2003 en 2006 was hij actief als bestuurslid in de faculteitsclub PSW, waar hij tussen 2004 en 2005 voorzitter/praeses was. Tussen 2004 en 2006 vervulde hij ook enkele functies als studentenvertegenwoordiger, op zowel facultair als centraal universitair niveau. Hij zetelde in de Faculteitsraad en Onderwijscommissie van Politieke en Sociale Wetenschappen en in de Onderwijsraad van de Universiteit Antwerpen. Voorts was hij in die periode lid van de Studentenraad, waar hij in het academiejaar 2005-2006 ondervoorzitter was. Frederik François Frederik François (°Leuven, 1980) studeerde tussen 2000 en 2007 geschiedenis en politieke wetenschappen/Internationale betrekkingen aan de Katholieke Universiteit Leuven en Lehigh University (Verenigde Staten). Tijdens deze opleidingen specialiseerde hij zich in de Amerikaanse (buitenlandse) politiek en verder ook in Latijns Amerika. In combinatie met zijn laatste studiejaar werkte hij ook bij LOKO, de Leuvense Overkoepelende Studentenorganisatie als stafmedewerker internationaal waar hij verantwoordelijk was voor onder andere het organiseren van activiteiten en als ombudsman functioneerde voor de internationale studenten aan de Katholieke Universiteit Leuven. Sinds juni 2007 is hij hoofdredacteur van The Voice, het magazine van en voor de internationale studenten aan de Katholieke Universiteit Leuven waar hij in het academiejaar 2006-2007 ook al co-hoofdredacteur van was.
378 Personalia Bijlage 1
Bijlage 2 De bezoekschema’s
Bezoekschema visitatie politieke wetenschappen Vrije Universiteit Brussel Bachelor Politieke Wetenschappen Master Politieke Wetenschappen Master Overheidsmanagement 26–28 februari 2007 Maandag 26 februari 2007 09u00 – 11u00
intern beraad commissie
11u00 – 12u30
gesprek bestuur faculteit, opstellers ZER en opleidingsverantwoordelijken (alle programma’s)
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek studenten in opleidingscommissie(s) (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek studenten bacheloropleiding
15u00 – 16u00
gesprek studenten masteropleiding Politieke Wetenschappen
16u00 – 16u30
pauze
16u30 – 17u30
gesprek AAP en bursalen (alle opleidingen)
17u30 – 18u30
gesprek ZAP bacheloropleiding
18u30 – 19u30
informele ontmoeting met academische overheid, faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Dinsdag 27 februari 2007 10u00 – 11u00
gesprek ZAP masteropleiding Politieke Wetenschappen
11u00 – 12u00
gesprek ZAP masteropleiding Overheidsmanagement
12u00 – 13u00
lunch
13u00 – 15u00
bezoek infrastructuur (alle opleidingen)
15u00 – 15u45
nabespreking commissie
15u45 – 16u45
gesprek studenten masteropleiding Overheidsmanagement
16u45 – 17u45
gesprek vertegenwoordigers studieadvies en –begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
17u45 – 18u45
gesprek alumni masterprogramma’s
18u45 – 19u45
informele ontmoeting opleidingsafgevaardigden en (alumni)
20u00
avondmaal commissie
382 Bezoekschema’s Bijlage 2
Woensdag 28 februari 2007 10u00 – 11u00
spreekuur
11u00 – 12u00
afsluitend gesprek faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator (alle opleidingen)
12u00 – 13u00
lunch commissie
13u00 – 15u30
intern beraad
15u30
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s 383 Bijlage 2
Bezoekschema visitatie politieke wetenschappen Katholieke Universiteit Leuven Bachelor in de Politieke en Sociale Wetenschappen afstudeerrichting Politieke Wetenschappen Master in de Vergelijkende en Internationale Politiek Master in het Overheidsmanagement en -beleid Master of European Politics and Policies 26–30 maart 2007 Maandag 26 maart 2007 09u00 – 10u00
intern beraad commissies bachelorprogramma (beide commissies)
10u00 – 11u00
intern beraad commissies masterprogramma’s Politieke Wetenschappen (Politieke Wetenschappen en Overheidsmanagement en -beleid)/Sociologie (Sociologie)
11u00 – 11u30
gesprek bestuur faculteit, opstellers ZER en opleidingsverantwoordelijken bachelorprogramma (beide commissies)
11u30 – 12u30
gesprek bestuur faculteit, opstellers ZER en opleidingsverantwoordelijken masteropleidingen Politieke Wetenschappen (Politieke Wetenschappen en Overheidsmananagement en -beleid)/Sociologie (Sociologie)
12u30 – 13u30
middagmaal commissies (beide commissies)
13u30 – 14u15
gesprek studenten in opleidingscommissies (POC eerste bachelor, POC Politieke Wetenschappen, POC Sociologie) (beide commissies)
14u15 – 15u00
gesprek ZAP in opleidingscommissies (beide commissies)
15u00 – 16u00
gesprek met studenten bachelor 1 en 2, (beide commissies)
16u00 – 16u30
pauze
16u30 – 17u30
gesprek met studenten bachelor 3 Politieke Wetenschappen/bachelor 3 Sociologie
17u30 – 18u30
gesprek met AAP en bursalen bachelor (beide opleidingen), inbegrepen een afvaardiging uit de opleidingscommissies
18u40 – 19u30
informele ontmoeting met academische overheid, faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, (beide commissies) in de Faculty Club
20u00
avondmaal commissies, (beide commissies)
Dinsdag 27 maart 2007 09u00 – 10u00
gesprek ZAP bachelor 1 en 2, (beide commissies)
10u00 – 10u45
gesprek ZAP bachelor 3 Politieke Wetenschappen/Sociologie
10u45 – 11u00
pauze
11u00 – 11u45
gesprek studenten master Politieke Wetenschappen/master Sociologie
11u45 – 12u30
gesprek ZAP master Overheidsmanagement en -beleid
12u30 – 13u30
lunch (beide commissies)
384 Bezoekschema’s Bijlage 2
13u30 – 14u15
gesprek AAP masteropleidingen Politieke Wetenschappen (Politieke Wetenschappen en Overheidsmanagement en -beleid)/Sociologie (Sociologie en manama Social Policy Analysis), inbegrepen een afvaardiging uit de opleidingscommissies
14u15 – 15u15
gesprek ZAP masteropleiding Politieke Wetenschappen/masteropleiding Sociologie
15u15 – 16u15
gesprek studenten master overheidsmanagement en -beleid
16u15 – 17u00
nabespreking commissie + gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u00 – 18u00
gesprek alumni masterprogramma’s Politieke Wetenschappen/masterprogramma’s Sociologie
18u00 - 19u00
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden en alumni (beide commissies)
19u30
avondmaal commissies
Woensdag 28 maart 2007 09u00 – 11u00
bezoek infrastructuur (alle opleidingen, ook manama’s) (beide commissies)
11u00 – 12u00
gesprek vertegenwoordigers Studie-advies en -begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg (beide commissies)
12u00 – 13u00
middagmaal commissies (beide commissies)
13u00 – 14u00
spreekuur
14u00 – 14u30
afsluitend gesprek faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator bacheloropleiding (beide commissies)
14u30 – 15u30
afsluitend gesprek faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator masteropleidingen Politieke Wetenschappen/Sociologie
15u30 – 16u30
intern beraad bacheloropleiding (beide commissies)
16u30 – 18u00
intern beraad masteropleidingen Politieke Wetenschappen/Sociologie
18u00 – 19u00
mondelinge rapportering (beide commissies)
19u00
avondmaal commissies
Donderdag 29 maart 2007 08u30 – 09u00
intern beraad
09u00 – 10u00
gesprek opleidingsverantwoordelijken manama European Politics and Policies
10u00 – 11u00
gesprek opleidingsverantwoordelijken manama Conflict and Sustainable Peace Studies1
11u00 – 11u30
pauze
11u30 – 12u15
gesprek met studenten manama European Politics and Policies
12u15 – 13u15
lunch
1 | De Master of Conflict and Sustainable Peace Studies heeft zich kort na de bezoeken terug getrokken uit de visitatie politieke wetenschappen en er is aldus geen deelrapport betreffende dit programma opgenomen in het visitatierapport.
Bezoekschema’s 385 Bijlage 2
13u15 – 14u15
gesprek AAP en ZAP manama European Politics and Policies
14u15 – 15u00.
gesprek studenten manama Conflict and Sustainable Peace Studies
15u00 – 15u30
pauze
15u30 – 16u30
gesprek AAP en ZAP manama Conflict and Sustainable Peace Studies
16u30 – 17u30
spreekuur
17u30 – 18u30
gesprek alumni beide masterprogramma’s
18u30 – 19u30
informele ontmoeting met opleidingsafgevaardigden (en alumni)
20u00
avondmaal commissie
Vrijdag 20 maart 2007 09u00 – 10u00
afsluitend gesprek met opleidingsverantwoordelijken beide manama’s, Faculteitsbestuur
10u00 – 12u00
intern beraad commissie
12u00 – 13u00
lunch
13u00
mondelinge rapportering
386 Bezoekschema’s Bijlage 2
Bezoekschema visitatie politieke wetenschappen Universiteit Gent Bachelor Politieke Wetenschappen Master Politieke Wetenschappen Master EU-studies Manama Conflict and Development 18–20 april 2007 Woensdag 18 april 2007 09u00 – 11u00
intern beraad commissie programma
11u00 – 12u30
gesprek bestuur faculteit, opstellers ZER en opleidingsverantwoordelijken (alle programma’s)
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek studenten in opleidingscommissie(s) (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek AP in opleidingscommissies (alle opleidingen)
15u00 – 16u00
gesprek met studenten bacheloropleiding
16u00 – 16u30
pauze
16u30 – 17u30
gesprek met studenten masteropleiding Politieke Wetenschappen
17u30 – 18u30
gesprek met studenten masteropleiding EU-studies
19u00
informele ontmoeting met academische overheid, faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Donderdag 19 april 2007 09u00 – 10u00
gesprek studenten manama Conflict and Development
10u00 – 11u00
gesprek AAP en bursalen (alle opleidingen)
11u00 – 11u15
pauze
11u15 – 12u15
gesprek ZAP bacheloropleiding
12u15 – 13u15
lunch
13u15 – 14u15
gesprek ZAP master EU-studies
14u15 – 15u15
gesprek ZAP master Politieke Wetenschappen
15u15 - 16u15
gesprek ZAP manama Conflict and Development
16u15 – 17u00
nabespreking commissie
17u00 – 18u00
gesprek alumni masterprogramma’s Politieke Wetenschappen en EU-studies
18u30-19u00
gesprek alumni manama Conflict and Development
19u30
informele ontmoeting opleidingsafgevaardigden en (alumni)
20u15
avondmaal commissie Bezoekschema’s 387 Bijlage 2
Vrijdag 20 april 2007 9u00 – 11u00
bezoek infrastructuur (alle opleidingen)
11u00 – 12u00
gesprek vertegenwoordigers Studieadvies en -begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
12u00 – 13u00
middagmaal commissie
13u00 – 14u00
spreekuur
14u00 – 15u30
afsluitend gesprek faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator (alle opleidingen)
15u30 – 18u00
intern beraad
18u00
mondelinge rapportering
388 Bezoekschema’s Bijlage 2
Bezoekschema visitatie politieke wetenschappen Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer Universiteit Antwerpen Master Development Evaluation and Management Master Globalisation and Economic Development Master Governance and Development 2–4 mei 2007 Woensdag 2 mei 2007 09u00 – 11u00
intern beraad commissie programma
11u00 – 12u30
gesprek bestuur faculteit, opstellers ZER en opleidingsverantwoordelijken (alle programma’s)
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek studenten in opleidingscommissie(s) (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek AP (AAP en ZAP) in opleidingscommissies (alle opleidingen)
15u00 – 16u00
gesprek met studenten master Development Evaluation and Management
16u00 – 16u30
pauze
16u30 – 17u30
gesprek met studenten master Globalisation and Economic Development
17u30 – 18u30
gesprek met studenten master Governance and Development
18u30 – 19u30
informele ontmoeting met academische overheid, faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Donderdag 3 mei 2007 9u00 – 10u00
gesprek AAP en bursalen (alle opleidingen)
10u00 – 11u00
gesprek ZAP master Development Evaluation and Management
11u00 – 11u15
pauze
11u15 – 12u15
gesprek ZAP master Globalisation and Economic Development
12u15 – 13u15
lunch
13u15 – 14u15
gesprek ZAP master Governance and Development
14u15 – 16u15
bezoek infrastructuur (alle opleidingen)
16u15 - 17u00
nabespreking commissie
17u00 – 18u00
gesprek alumni alle master programma’s
18u00 – 19u00
informele ontmoeting opleidingsafgevaardigden en (alumni)
19u30
avondmaal commissie
Bezoekschema’s 389 Bijlage 2
Vrijdag 4 mei 2007 9u00 – 10u00
gesprek vertegenwoordigers Studieadvies en -begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
10u00 – 11u00
spreekuur
11u00 – 12u00
afsluitend gesprek faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator (alle opleidingen)
12u00 – 13u00
lunch commissie
13u00 – 15u30
intern beraad
15u30
mondelinge rapportering
390 Bezoekschema’s Bijlage 2
Bezoekschema visitatie politieke wetenschappen Universiteit Antwerpen Bachelor Politieke Wetenschappen Master Internationale Politiek Master Politieke Communicatie Manama Internationale Betrekkingen en Diplomatie 14–16 mei 2007 Maandag 14 mei 2007 09u00 – 11u00
intern beraad commissie
11u00 – 12u30
gesprek bestuur faculteit, opstellers ZER en opleidingsverantwoordelijken (alle opleidingen)
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek studenten in opleidingscommissie(s) (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek AP in opleidingscommissies (alle opleidingen)
15u00 – 15u30
pauze
15u30 – 16u30
gesprek met studenten bacheloropleiding
16u30 – 17u30
gesprek met studenten masteropleiding Internationale Politiek
17u30 – 18u30
pauze
18u30 – 19u30
informele ontmoeting met academische overheid, faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Dinsdag 15 mei 2007 9u00 – 10u00
gesprek studenten manama Internationale Betrekkingen en Diplomatie
10u00 – 11u00
gesprek AAP en bursalen (alle opleidingen)
11u00 – 11u15
pauze
11u15 – 12u15
gesprek ZAP bacheloropleiding
12u15 – 13u15
lunch
13u15 – 14u15
gesprek ZAP master Internationale Politiek
14u15 – 15u15
gesprek ZAP master Politieke Communicatie
15u15 – 16u15
gesprek ZAP manama Internationale Betrekkingen en Diplomatie
16u15 – 17u00
nabespreking commissie
17u00 – 18u00
gesprek alumni masterprogramma Internationale Politiek
18u30 – 19u00
gesprek alumni manama Internationale Betrekkingen en Diplomatie
19u30
informele ontmoeting opleidingsafgevaardigden en (alumni)
20u00
avondmaal commissie
Bezoekschema’s 391 Bijlage 2
Woensdag 16 mei 2007 9u00 – 11u00
bezoek infrastructuur (alle opleidingen)
11u00 – 12u00
gesprek vertegenwoordigers studieadvies en -begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
12u00 – 13u00
middagmaal commissie
13u00 – 14u00
spreekuur
14u00 – 15u30
afsluitend gesprek faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, facultair coördinator (alle opleidingen)
15u30 – 18u00
intern beraad
18u00
mondelinge rapportering
392 Bezoekschema’s Bijlage 2
Egmontstraat 5 B – 1000 Brussel T +32 (0)2 550 15 72 F +32 (0)2 512 29 96 www.vlir.be
[email protected]