ONDERWIJSVISITATIE
Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academische bachelor en master Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
8 juni 2010
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http:www.vlhora.be>evaluatieorgaan>visitatierapporten>huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2010/8696/16
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academische bachelor en master Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1 1.1
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie ............................ 9
inleiding ............................................................................................................................................. 9
1.2 de betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 de visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3
samenstelling ......................................................................................................................... 9 taakomschrijving ................................................................................................................... 10 werkwijze ............................................................................................................................. 11
1.3.4
oordeelsvorming ................................................................................................................... 12
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 13 Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader academische bachelor Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie ................................................................................................................................. 15 2.1 inleiding ........................................................................................................................................... 15 2.2 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 15 Hoofdstuk 3 Het domeinspecifieke referentiekader master Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie ................................................................................................................................. 19 3.1 inleiding ........................................................................................................................................... 19 3.2 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 19 deel 2 ................................................................................................................................................................ 23 het opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg ......................................................................................... 25 bijlagen ............................................................................................................................................................. 69
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie 1.1
inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de academische bachelor en master Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie, die zij op 27, 28 en 29 april 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
de betrokken opleidingen
De opleiding Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie wordt door 1 hogeschool aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
27, 28 en 29 april 2009
1.3
1.3.1
XIOS Hogeschool Limburg
de visitatiecommissie
samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 5 september 2008 en door het bestuursorgaan van de VLIR in de vergadering van 24 juni 2008.
De commissie voor de opleiding verpakkingstechnologie aan de XIOS Hogeschool Limburg: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Ludwig Cardon Antonia Aelterman Fons Poelmans Wanda Guedens
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1. De waarnemer namens de VLIR was Steven Van Luchene.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie | 9
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie waren dit: Projectbegeleider:
Lucia Van Hoof (tot 15 november 2008) Sofie Landuyt (vanaf 16 november 2008)
Secretaris:
Thomas Jans
1.3.2
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
10 | onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie
1.3.3
werkwijze
De visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
fase 1
de installatie van de visitatiecommissie
Op 5 september 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
fase 2
de voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
fase 3
het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie| 11
Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
fase 4
de schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogeschool gezonden voor een reactie eerste terugmelding. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken.
Het ontwerp van opleidingsrapport wordt aan de opleiding gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport wordt door de commissie in een slotvergadering besproken. De commissie stelt tijdens de slotvergadering ook een vergelijkend gedeelte op, waarin ze de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitaties van alle opleidingen vergelijkenderwijs weergeeft. Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten worden samengebracht in het visitatierapport van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding in de verpakkingstechnologie.
1.3.4
oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport.
12 | onderwijsvisitatie: Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie
De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie| 13
14 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader academische bachelor Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie 2.1
inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
domeinspecifieke competenties
gehanteerde input -
referentiekaders van de opleidingen:
XIOS Hogeschool Limburg -
wettelijke bronnen
geen -
brondocumenten onderschreven door werkveld
Beroepsprofiel verpakkingsingenieur en -manager (studie 102 – VLOR 1998) -
internationale referentiekaders
www.nvc.nl
domeinspecifieke competenties De academische bachelor in de verpakkingstechnologie: -
1
beschikt over vakdisciplinaire vaardigheden: kennis, toepassing en inzicht: heeft kennis van en inzicht in theoretische en methodologische grondslagen; heeft kennis van oplossingstechnieken en methoden;
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 15
-
-
-
-
heeft kennis van softwarematige methoden en technieken; kan methoden en technieken toepassen op disciplinegebonden problemen; kan methoden en technieken toepassen in een vakoverschrijdende problematiek; heeft inzicht in de samenhang met andere vakken of vakgebieden; heeft kennis van de voornaamste ontwikkelingen en recente inzichten in het vakgebied. Beheerst fundamentele en grondige kennis van de basiswetenschappen
beschikt over algemene beroepscompetenties: algemene praktische vaardigheden, nauwkeurigheid, communicatievaardigheden, vaardigheden in bedrijfs- en veiligheidsaspecten en algemene beroepsattitudes: beschikt over algemene praktische vaardigheden; beschikt over labo-vaardigheid; beschikt over technische vaardigheid; beschikt over computervaardigheid; kan nauwkeurig werken: kan correct gebruik maken van termen, begrippen, getallen, en symbolen; is zich bewust van en rekent met foutenmarges en onzekerheden die inherent verbonden zijn aan alle meetmethoden. beschikt over communicatievaardigheden: kan informatie en oplossingen schriftelijk rapporteren; kan informatie en oplossingen mondeling rapporteren; kan communiceren in een multidisciplinaire omgeving; kan lezen, schrijven en communiceren in een andere taal. beschikt over vaardigheden in bedrijfs- en veiligheidsaspecten: heeft kennis van verhoudingen in het bedrijfsleven en van de principes van het bedrijfsbeheer; kan eenvoudige managementstaken uitvoeren; heeft inzicht in veiligheids- en zorgsystemen, en kan deze implementeren; kan normalisatie toepassen. beschikt over algemene beroepsattitudes: is in staat tot zelfstudie en heeft een ingesteldheid tot levenslang leren; kan zelfstandig werken; kan in teamverband werken; kan verantwoordelijkheid opnemen; is flexibel en kan werken in een steeds wisselende context; is stressbestendig en kan werken onder tijdsdruk; beschikt over ethische en morele attitudes; kan professioneel functioneren in een internationale context. beschikt over elementaire onderzoekscompetenties, en kan onder begeleiding probleemgericht en projectmatig werken: kan een probleemstelling formuleren; kan creatief denken en handelen, kan (initiatief nemen tot) probleemoplossend denken en handelen; kan een onderzoeksproject plannen binnen het eigen studiegebied; kan een onderzoeksproject uitvoeren binnen het eigen studiegebied; is in staat zijn om relevante informatie te verzamelen (uit handboeken, literatuur en met behulp van geautomatiseerde technieken); heeft het vermogen tot kritische reflectie; is zich bewust van de onzekerheden en de grenzen van de kennis en de eigen mogelijkheden. kan een verantwoorde keuze maken in materialen al naargelang het te verpakken goed: heeft de kennis in materialen en eigenschappen; heeft de kennis van het productieproces tot afgewerkte verpakking; heeft de kennis van de wisselwerking tussen product – materiaal - proces. kan een test op materialen/verpakkingen selecteren en uitvoeren.
16 | Domeinspecifiek referentiekader
-
2.3
is zich bewust van de aspecten van duurzame ontwikkeling binnen de gehele verpakkingsketen. heeft een basiskennis in de logistiek. kan de wetgeving toepassen over diverse vakdisciplines. kan relevante data verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen.
besluit
Kenmerkend voor de academische bachelor in de verpakkingstechnologie is te beschikken over een brede kennis van vakdisciplinaire vaardigheden en beroepscompetenties. Het afgeleverde werk vormt een schakel in een heel proces. Hij moet zich terdege bewust zijn dat anderen voortbouwen op de resultaten van zijn handelen. In dit kader wordt veel belang gehecht aan een juiste en duidelijke communicatie naar de stakeholders. Daarnaast communiceert de academische bachelor op een gestandaardiseerde manier met partners en opdrachtgevers conform bestaande beroepsattitudes. Het opdrachtenpakket in het werkveld zal nog meer dan vroeger aan een voortdurende verandering onderhevig zijn. Dit betekent dat de opleiding de sleutelattitudes moet trainen, onder meer die van zelfstudie en deskundigheidsontwikkeling en inleiding tot onderzoeksmethodiek. Samenhangend met zijn beroepspraktijk is het belangrijk dat de bachelor besef heeft van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid, onder andere de veiligheids-, kwaliteit- en milieuvoorschriften zullen aan belang toenemen. Er zal aandacht besteed worden aan de integratie van duurzame ontwikkeling. De internationalisering zal meer en meer om zich heen grijpen en verdient voldoende aandacht in de opdrachten en taken om teamgericht te kunnen werken met anderen in een internationale, multiculturele en multidisciplinaire beroepsomgeving. Tenslotte wordt meer en meer de nadruk gelegd op de kwaliteitszorg. Men verwacht van de academische bachelor in de verpakkingstechnologie dat hij kennis heeft van procedures inzake kwaliteitszorg, deze kan vertalen naar de praktijk en toepassen in de hem toebedeelde taken.
Domeinspecifiek referentiekader | 17
18 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 3 Het domeinspecifieke referentiekader master Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie 3.1
inleiding
Voor iedere opleiding wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
3.2
domeinspecifieke competenties
gehanteerde input -
referentiekaders van de opleidingen:
XIOS Hogeschool Limburg -
wettelijke bronnen
geen -
brondocumenten onderschreven door werkveld
Beroepsprofiel verpakkingsingenieur en -manager (studie 102 – VLOR 1998) -
internationale referentiekaders
www.nvc.nl
domeinspecifieke competenties De master in de verpakkingstechnologie: -
1
heeft een gevorderde vakdisciplinaire kennis en inzicht, en is in staat tot kennisontwikkeling binnen de vakdisciplines van verpakkingstechnologie:
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 19
-
-
-
-
3.3
heeft een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijke-disciplinaire kennis; heeft inzicht in de nieuwste ontwikkelingen; is in staat om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren. heeft innovatiedrift en ondernemerszin en heeft gevorderde beroepsgerichte competenties: kan samenwerken in een divers en multidisciplinair team; kan flexibel opereren in wisselende omstandigheden om te kunnen functioneren binnen de nieuwe socio-economische realiteit; heeft de competenties om internationale ervaring op te doen (inclusief brede talenkennis, de nodige mobiliteit aan de dag leggen en de carrièreplanning zelf in handen nemen); beheerst de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. kan wetenschappelijk of bedrijfsgericht onderzoek verrichten op niveau van een beginnend onderzoeker en kan zelfstandig probleemgericht en projectmatig werken: kan op wetenschappelijke wijze denken en handelen; kan reflecteren op eigen denken en handelen; is in staat nieuwe kennis en inzichten te genereren in een multidisciplinaire omgeving; kan een complex probleem detecteren, een onderzoek ontwerpen en uitvoeren met gerichte methoden/technieken in onderzoek; kan oordeelsvorming doen in onzekere context; heeft het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek. kan een verantwoorde keuze maken in verpakkingsmaterialen/verpakkingsconcepten naar compatibiliteit, veiligheid, economische aspecten en milieu. kan de impact tussen verpakking, mens, milieu en samenleving evalueren; kan de uitgebreide logistieke kennis toepassen, evalueren en bijsturen; kan een verpakkingsconcept ontwerpen rekening houdend met de functionele randvoorwaarden: heeft de kennis in de methodologie van het ontwerpen; heeft een beginnende vaardigheid in vormgeving en grafisch lay-out. kan relevante data verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen.
besluit
Kenmerkend voor de academische master in de verpakkingstechnologie is te beschikken over een brede kennis van vakdisciplinaire vaardigheden en beroepscompetenties. Het afgeleverde werk vormt een schakel in een heel proces. Hij moet er zich terdege van bewust zijn dat op een innovatieve wijze probleemgericht en projectmatig dient gewerkt te worden. In dit kader wordt veel belang gehecht aan een juiste en duidelijke communicatie naar de stakeholders. Daarnaast communiceert de academische master op een gestandaardiseerde manier, conform bestaande beroepsattitudes. Het opdrachtenpakket in het werkveld zal nog meer dan vroeger aan een voortdurende verandering onderhevig zijn. Dit betekent dat de opleiding de sleutelattitudes moet trainen, onder meer die van zelfstudie, deskundigheidsontwikkeling en onderzoeksmethodiek. Samenhangend met zijn beroepspraktijk is het belangrijk dat de master besef heeft van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid, onder andere de veiligheids-, kwaliteit- en milieuvoorschriften zullen aan belang toenemen. Er zal aandacht besteed worden aan de integratie van duurzame ontwikkeling. De internationalisering zal meer en meer om zich heen grijpen en verdient voldoende aandacht in de opdrachten en taken om teamgericht te kunnen werken met anderen in een internationale, multiculturele en multidisciplinaire beroepsomgeving.
20 | Domeinspecifiek referentiekader
Tenslotte wordt meer en meer de nadruk gelegd op de kwaliteitszorg. Men verwacht van de academische master in de verpakkingstechnologie dat hij kennis heeft van procedures inzake kwaliteitszorg, deze kan vertalen naar de praktijk en toepassen in de hem toebedeelde taken.
Domeinspecifiek referentiekader | 21
22 |
deel 2
opleidingsrapport
| 23
24 | opleidingsrapport
Het opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg Algemene toelichting bij de academisch gerichte verpakkingstechnologie aan de XIOS Hogeschool Limburg
bachelor-
en
masteropleiding
in
de
De academische bachelor- en masteropleiding Verpakkingstechnologie, die opgericht werd bij de bamahervormingen van het hoger onderwijs, vindt haar voorloper in de opleiding industrieel ingenieur Verpakking en Conditionering, opgericht in het academiejaar 1995-1996. De opleiding is uniek in Vlaanderen. De opleidingen tot bachelor en master Verpakkingstechnologie worden onderwezen in het departement Industriële Wetenschappen en Technologie (IWT). Het departement IWT biedt vijf academische bachelor- en masteropleidingen in de industriële wetenschappen aan: naast Verpakkingstechnologie zijn dat Bouwkunde, Elektronica-ICT, Elektromechanica en Nucleaire technologie. In het departement IWT is er voor gekozen om de eerste twee bachelorjaren van deze opleidingen gemeenschappelijk te organiseren. Behalve het departement IWT heeft de XIOS Hogeschool Limburg nog drie andere departementen: Handelswetenschappen en Bedrijfskunde (HWB); Lerarenopleiding (LeO); Sociaal-Agogisch Werk (SAW). Deze departementen worden ondersteund door de centrale administratie (CAD), die opgedeeld is in verschillende diensten. De XIOS Hogeschool Limburg is ontstaan in 1995 na een Vlaamse fusieoperatie door het Hogescholendecreet van juli 1994. Ze ontstond uit vier hogescholen van het gemeenschapsonderwijs: de Industriële Hogeschool van het Gemeenschapsonderwijs Limburg, de Normaalschool, het Hoger Instituut voor Handelswetenschappen en de Sociale School Demergouw van Diest. De XIOS Hogeschool Limburg maakt deel uit van de Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg (AUHL). Het departement IWT is opgenomen in een Associatiefaculteit Industriële Wetenschappen. Deze faculteit ondersteunt het onderzoek en de academisering van het onderwijs van de vijf academische IWT-opleidingen. Het aantal studenten in de opleiding bedroeg 18 in het academiejaar 2005-2006 en 15 in het academiejaar 20062007.
opleidingsrapport | 25
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
26 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding Verpakkingstechnologie heeft met de bamahervormingen haar programma hertekend en gebaseerd op de competenties die bij de studenten gerealiseerd dienen te worden. De competenties vormen de doelstellingen van de opleiding, en moeten het gewenste niveau en de gewenste oriëntatie van de afgestudeerden waarborgen. Zowel het Structuurdecreet als het beroepsprofiel Verpakkingsingenieur dat opgesteld werd in samenwerking met de Vlaamse Onderwijsraad, verpakkingsverenigingen en de Verpakkingsfederatie bij de start van de opleiding in 1995-1996, diende als startpunt bij het formuleren van de competenties. De opleiding maakte daarnaast gebruik van de onderwijsontwikkelingsplannen van de hogeschool en het departement. Bij het opstellen van het competentieprofiel waren verschillende partners binnen de hogeschool betrokken, waaronder de onderwijsraden, stuurgroepen, departementale coördinatoren, administratie, opleidingscoördinatoren en werkgroepen. De opleiding besteedde hierbij bijzondere aandacht aan de academische en internationale dimensie. Tot slot dienden ook de domeinspecifieke eisen van het vakgebied als input bij het opstellen van de competenties. Samengevat werd het competentieprofiel gebaseerd op: de beroeps- en opleidingsprofielen van de Vlaamse Onderwijsraad; de decretaal voorgeschreven kwaliteitswaarborgen en competenties van het Structuurdecreet; het profiel van de Vlaamse Ingenieurskamer; de domeinspecifieke competenties, verbonden met de actuele noden van de arbeidsmarkt en het beroepenveld; de accenten van de eigen instelling en de eigen opleiding – Zo werd aandacht besteed aan de aansluiting bij de Dublin-descriptoren, de aansluiting bij de vooropleiding, de internationale dimensie en een disciplineonafhankelijke omschrijving van het niveau van bachelor en master; de permanente afstemming op maatschappelijke en economische noden. De competenties werden uitgewerkt in hoofd- en deelcompetenties. Het eerste competentieprofiel dat werd opgesteld bij de bamahervormingen werd in het academiejaar 2007-2008 aangepast. De competenties bleken immers moeilijk meetbaar, en bepaalde essentiële competenties kwamen niet voor in het profiel. Bovendien was het profiel te vaag en te zeer gericht op een beroeps- in plaats van een opleidingsprofiel. De aanpassing leidde tot het volgend profiel, dat de te bereiken hoofdcompetenties van de opleiding weergeeft: In de academische bachelor: Hij/zij beschikt over vakdisciplinaire vaardigheden: kennis, toepassing en inzicht; Hij/zij beschikt over algemene beroepscompetenties: algemene praktische vaardigheden, nauwkeurigheid, communicatievaardigheden, vaardigheden in bedrijfs- en veiligheidsaspecten en algemene beroepsattitudes; Hij/zij beschikt over onderzoekscompetenties, en kan probleemgericht en projectmatig werken; Hij/zij kan een verantwoorde keuze maken in materialen, al naargelang het te verpakken goed; Hij/zij heeft een basiskennis van logistiek; Hij/zij is zich bewust van de aspecten van duurzame ontwikkeling binnen de hele verpakkingsketen; Hij/zij kan een testtechniek op materialen/verpakkingen selecteren en uitvoeren. De eerste drie competenties komen in alle bachelorjaren aan bod. De laatste vier competenties worden pas in het derde bachelorjaar behandeld. In de masteropleiding: Hij/zij heeft een gevorderde vakdisciplinaire kennis en inzicht, en is in staat tot kennisontwikkeling binnen de vakdisciplines van de verpakkingstechnologie; Hij/zij heeft innovatiedrift en ondernemerszin, en heeft gevorderde beroepsgerichte competenties; Hij/zij kan zelfstandig wetenschappelijk of bedrijfsgericht onderzoek verrichten op het niveau van een beginnende onderzoeker;
opleidingsrapport | 27
-
Hij/zij kan een verantwoorde keuze maken in verpakkingsmaterialen/-concepten naar compatibiliteit, veiligheid, economische aspecten en milieu; Hij/zij kan de impact tussen verpakking, mens, milieu en samenleving evalueren; Hij/zij kan de uitgebreide logistieke kennis toepassen, evalueren en bijsturen; Hij/zij kan een verpakkingsconcept ontwerpen, rekening houdend met de functionele randvoorwaarden.
De mastercompetenties zijn gelijklopend met die van de bachelor, maar zorgen voor meer diepgang. De commissie vindt het positief dat het departement IWT en de opleiding Verpakkingstechnologie duidelijk gekozen hebben voor modern competentiegericht onderwijs, met aandacht voor de academisering van de opleiding. In de opleidingsdoelstellingen en in het programma wordt, naast vakinhoudelijke aspecten, aandacht geschonken aan academische, taal- en communicatievaardigheden. Het niveau en de oriëntatie van de opleidingsdoelstellingen komen volgens de commissie overeen met nationale en internationale standaarden. Doordat de opleiding zich gebaseerd heeft op het Structuurdecreet en de Dublindescriptoren wordt het algemene niveau van de competenties bewaakt. Deze overeenstemming met het internationale niveau is een vereiste die de hogeschool stelt in haar visie op internationalisering. Volgens deze visie moeten de afgestudeerden de juiste competenties bezitten om op de internationale arbeidsmarkt te kunnen worden ingezet. Een van de elementen die de opleiding hiervoor toepast, en die ook is opgenomen in de deelcompetenties van het competentieprofiel, is het kunnen communiceren in vreemde talen. Daarnaast formuleert de opleiding ook in haar deelcompetenties dat de student de competenties moet behalen om internationaal mobiel te zijn. De commissie stelt toch voor dat deze internationale dimensie duidelijker tot uiting zou komen in de competentieprofielen. Binnen het profiel is er aandacht voor de academische doelstellingen. Om er werkelijk voor te zorgen dat de opleiding in 2013 geacademiseerd is, wil zij nog sterker inzetten op een aantal punten die verder in het rapport besproken zullen worden. De opleiding wil met haar brede competentieprofiel afgestudeerden afleveren die breed inzetbaar zijn in het werkveld. Een verpakkingsingenieur moet op verschillende niveaus en in verschillende domeinen in een bedrijf kunnen opereren: logistiek, aankoop, milieu… Het werkveld is tevreden over dit brede competentieprofiel. Dit profiel laat toe dat de bacheloropleiding een zekere finaliteit kent doordat de studenten al de algemene ingenieurscompetenties hebben ontwikkeld en een inleiding in de verpakkingstechnologie achter de rug hebben. Om evenwel als verpakkingsingenieur te kunnen worden ingezet, is het noodzakelijk dat de studenten zich verder specialiseren in de masteropleiding. De competenties worden met de studenten overlopen en staan ook vermeld in de ECTS-fiches. Via introductiesessies werden de personeelsleden geïntroduceerd in het competentiegericht werken.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding kan de internationale dimensie versterken door competentieprofielen.
28 | opleidingsrapport
ze concreter
te formuleren in de
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op een aantal manieren tracht de opleiding rekening te houden met de eisen die het beroepenveld stelt aan de competenties van de opleiding. Vooreerst werden de competenties gebaseerd op het beroepsprofiel van de Vlaamse Onderwijsraad, dat tot stand kwam in 1995-1996. Via het Verpakkingscentrum, dat aan dienstverlening doet en verbonden is met de opleiding, houdt de opleiding ook contact met de industrie. Daarnaast hield de opleiding rekening met het competentieprofiel van de Vlaamse Ingenieurskamer. Het eerste competentieprofiel werd ook voorgelegd aan de afgestudeerden en mensen uit de bedrijfswereld. Via deze input werd onder meer aandacht besteed aan talen in het curriculum. Het competentieprofiel heeft voornamelijk de al bestaande competenties geherformuleerd, zodat die beter toetsbaar werden. Het profiel werd afgetoetst bij het werkveld, waarbij een klein aantal aanpassingen nodig bleek. De opleiding heeft de intentie om de raadplegingen bij het werkveld, de vakgenoten en het beroepenveld op een meer gestructureerde manier aan te pakken. Deze commissie van externen is opgericht. Het is de bedoeling dat deze tweejaarlijks samenkomt. Het vernieuwde competentieprofiel op basis van deze input is in de periode tussen het indienen van het zelfevaluatierapport en het bezoek van de commissie voorgelegd aan een afvaardiging van het werkveld en de afgestudeerden, namelijk op 24 oktober 2008 en besproken op de opleidingsraad van 4 december 2008. Deze afvaardiging van het werkveld en de afgestudeerden moet nagaan of de competenties afgestemd zijn op de eisen van het beroepenveld en het vakgebied. De opleiding kan hierdoor de domeinspecifieke eisen verder scherp stellen. Dit proces moet voltooid worden in 2009. De commissie steunt deze gestructureerde inbreng van het werkveld bij de opleiding. De commissie stelde een domeinspecifiek kader op met de eisen die vanuit het vakgebied aan een opleiding Verpakkingstechnologie gesteld worden. De opleiding herkent zich in het domeinspecifieke referentiekader van de commissie en vindt dat dit sterk overeenkomt met het eigen profiel. De commissie waardeert de inzet van de actieve onderzoekers op internationaal gebied en het uitbouwen van internationale netwerken. Dit kan een stimulans zijn voor een internationale benchmarking en samenwerking op het gebied van de doelstellingen en het programma. Gezien de kleinschaligheid van de opleiding vindt de commissie dit een belangrijk punt. De opleiding heeft nog geen benchmarking doorgevoerd van de opleidingsdoelstellingen, maar heeft wel al het programma vergeleken met dat van ESIEC in Reims en de opleiding industriële wetenschappen van de HauteEcole Charlemagne in Verviers. Hierin heeft zij een grote gemeenschappelijkheid aangetroffen met het eigen programma. Het grote verschil met de twee andere opleidingen is dat die over vijf jaar georganiseerd worden en dus zestig studiepunten extra ter beschikking hebben. Een verdere, grondige vergelijking met andere instellingen, zowel nationaal als internationaal, en ook op het gebied van de doelstellingen, moet het mogelijk maken om de opleiding beter te positioneren ten opzichte van medespelers. Een volgende stap zou volgens de opleiding de
opleidingsrapport | 29
deelname aan of organisatie kunnen zijn van een intensief internationaal programma. De commissie steunt de intenties van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie steunt de intentie van de opleiding om het werkveld structureel te betrekken bij het afstemmen van het competentieprofiel op de eisen van het veld. Een internationale benchmarking met andere opleidingen moet een betere positionering van de opleiding toelaten.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
30 | opleidingsrapport
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vanuit het onderwijsontwikkelingsplan van de hogeschool heeft de opleiding de keuze gemaakt voor een studenten competentiegericht onderwijs. Daarbij tracht de opleiding het leerproces centraal te stellen en aandacht te hebben voor de verschillen tussen de studenten. De student moet daarbij doorheen zijn of haar project leren om in grotere mate verantwoordelijkheid op te nemen. Een voorbeeld van de studentgerichte aanpak is verder de indeling van de eerste twee bachelorjaren in trimesters. Via deze aanpak wilde de hogeschool de slaagcijfers omhoog tebrengen door de studielast meer te spreiden. De commissie is positief over de duidelijke keuze die de opleiding maakt voor studentgericht onderwijs. Op basis van het competentieprofiel bepaalde de opleiding de opleidingsonderdelen. De competenties werden gekoppeld aan de opleidingsonderdelen via een competentiematrix. Er werden nieuwe opleidingsonderdelen ingericht om de competenties aan bod te kunnen laten komen; een aantal oude opleidingsonderdelen werd qua inhoud en werkvormen geactualiseerd. De inhoud van de opleidingsonderdelen is terug te vinden in de ECTSfiches. De opleiding wil deze vertaling van de competenties in het programma voorleggen aan het beroepenveld en de onderzoekswereld. De opleiding tracht om recente onderwijsontwikkelingen in het programma door te voeren, onder impuls van de departementale stuurgroep Onderwijsontwikkeling (DOOP). Bij de initiatieven die hiervoor genomen werden, wordt onder meer aandacht besteed aan projectmatig werken, competentiegericht onderwijs, nieuwe evaluatievormen en beoordelingscriteria en disciplineoverschrijdende elementen. In het derde bachelor- en het masterjaar waren er al heel wat initiatieven rond projectmatig werken. Recent werden nieuwe initiatieven ook ingevoerd in de eerste twee bachelorjaren. De eerste twee jaren worden in het departement gemeenschappelijk georganiseerd met de verschillende opleidingen, op één project na op het einde van het tweede bachelorjaar. Vanuit de opleiding komen stemmen om het aantal gemeenschappelijke studiepunten een beetje terug te brengen en in het tweede bachelorjaar meer tijd vrij te maken voor de specifieke opleidingen. De commissie waardeert de gemeenschappelijke opbouw in de eerste twee jaren, maar stelt voor om meer keuzemogelijkheden aan te bieden, om studenten de mogelijkheid te geven een gefundeerde keuze te maken voor de Verpakkingstechnologie. In het derde bachelorjaar volgen de studenten les per opleiding. De studenten Verpakkingstechnologie hebben evenwel nog veel les met de afstudeerrichting milieutechnologie van de opleiding nucleaire technologie. Er wordt ook voornamelijk multidisciplinair gewerkt met milieu.
opleidingsrapport | 31
In het programma is een zekere groei verwerkt. In de bachelorjaren wil de opleiding in de eerste plaats een technische basisvorming aanbieden. De basiswetenschappen nemen daarbij een belangrijke plaats in. De studenten leren zelfstandig basisopdrachten uitvoeren in de verschillende vakgebieden, en nieuwe informatie opzoeken en communiceren. Er is ook aandacht voor bedrijfseconomisch inzicht. In de masteropleiding wordt een grotere diepgang vooropgesteld op het vlak van kennis, attitudes en vaardigheden. De verdere ontwikkeling van de onderzoeksattitude krijgt ook een belangrijke plaats, onder meer via een opleidingsonderdeel onderzoekscompetenties. De opleiding kent aan de opleidingsonderdelen een niveau toe: inleidend, verdiepend of gespecialiseerd. Deze niveaus zijn gebaseerd op de acht niveaus van het Europees Kwalificatieraamwerk. Via de bevragingen van de opleidingsonderdelen zet de opleiding een systeem van kwaliteitscontrole van deze opleidingsonderdelen op. De opbouw van het programma beoogt daarom een natuurlijke groei van een beginnende student naar een verpakkingsingenieur op academisch niveau. Via educatieve principes als herhaling en verdieping, en door een toenemende integratie van kennis en academische vaardigheden tracht de opleiding dit doel te bereiken. Disciplineoverschrijdende elementen zitten in de opleiding vooral in de projecten in het tweede en derde (bachelorproef) bachelorjaar. In het masterjaar zit de disciplineoverschrijding voornamelijk in de masterproef. Nieuwe initiatieven worden ondernomen om de disciplineoverschrijding te vergroten. Zo hebben studenten in het kader van een specifiek opleidingsonderdeel samengewerkt met designers. De vreemde talen binnen de communicatieve leerlijn worden toegepast met opdrachten binnen andere opleidingsonderdelen of bedrijfsbezoeken, en zijn zo vakoverschrijdend. De studenten komen in de opleidingsonderdelen in aanraking met preventie en ethische vraagstukken. Er wordt aandacht besteed aan duurzame ontwikkeling binnen afvalverwerking, aan veiligheid en risicoanalyse, en aan milieu-impact. De opleiding beoogt een brede waaier van competenties en biedt een breed programma aan, maar de commissie stelt vast dat door een te grote versnippering en soms door een overlapping van opleidingsonderdelen, vooral in de masteropleiding te weinig diepgang mogelijk is. De gesprekken met de studenten bevestigden deze vaststelling. De commissie adviseert om na te denken over een didactisch concept dat een betere integratie toelaat van verschillende opleidingsonderdelen. Specifiek vraagt de commissie om aspecten als productontwikkeling, milieu en ecodesign, die in de doelstellingen worden opgenomen, te integreren binnen het programma. Daarnaast meent de commissie dat de vooropgestelde finaliteit van de competenties van de bacheloropleiding op basis van de vakspecifieke inhoud, te weinig beoogd wordt. De doelstellingen met betrekking tot de academisering dienen volgens haar ook meer zichtbaar in het programma geïntegreerd te worden. Tot slot merkt de commissie op dat de studenten geen keuzemogelijkheden hebben binnen het programma. De opleiding heeft een duidelijk stappenplan voor curriculumherziening. De procedures hiervoor worden beschreven in het kwaliteitshandboek van de hogeschool. Om de drie jaar moet de opleiding volgens deze procedures haar programma voorleggen aan een commissie met externen en studenten. Daarnaast is beschreven op basis van welke input het curriculum aangepast kan worden, onder meer op basis van voorstellen van de Opleidingsraad en door aanbevelingen van de visitatiecommissie. De curriculumherziening werkt naar de mening van de commissie volgens goede procedures. Op dit moment is er binnen het programma weinig aandacht voor internationalisering. De internationale dag die voor de studenten van het tweede bachelorjaar georganiseerd wordt, lijkt te weinig gericht op verpakkingstechnologie. Naast de internationale dag was er een bezoek aan de verpakkingsbeurs van Parijs in het derde bachelorjaar. Daarnaast is er de mogelijkheid om op Erasmus-uitwisseling te gaan tijdens de masteropleiding. Op dit moment probeert de opleiding een uitwisseling van twee weken te organiseren met de Fachhochschule in Aken. Verdere samenwerking met buitenlandse opleidingen blijkt vooralsnog inhoudelijk problematisch, aangezien de meeste buitenlandse opleidingen vijf jaar duren. De opleiding geeft zelf aan dat
32 | opleidingsrapport
meer initiatieven moeten genomen worden om de competenties met een internationale dimensie in het programma van de opleiding sterker aan bod te laten komen. Een aantal mensen binnen de opleiding heeft een sterke interesse om de eigen internationale ervaring te gebruiken, om in het programma meer mogelijkheden tot internationalisering in te bouwen. Ook via de Erasmus-uitwisselingen kunnen hiervoor goede contacten gelegd worden. De commissie meent dat de opleiding meer werk moet maken van internationalisering binnen het programma.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt voor om meer keuzemogelijkheden aan te bieden, om studenten de mogelijkheid te geven een verantwoorde keuze te maken voor de Verpakkingstechnologie in het derde bachelorjaar. De commissie adviseert om na te denken over een didactisch concept dat een betere integratie toelaat van verschillende opleidingsonderdelen. Specifiek vraagt de commissie om aspecten als productontwikkeling, milieu en ecodesign, die in de doelstellingen worden opgenomen, te integreren binnen het programma. De commissie meent dat er meer aandacht moet zijn voor de vooropgestelde finaliteit van de competenties van de bacheloropleiding op basis van de vakspecifieke inhoud. De commissie beveelt aan meer werk te maken van internationalisering binnen het programma. De doelstellingen met betrekking tot de academisering moeten meer zichtbaar geïntegreerd worden in het programma.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zowel in de doelstellingen als binnen de visies van de hogeschool en de associatie is er aandacht voor de ontwikkeling van kritische, zelfstandige en onderzoeksgerelateerde attitudes. De associatie heeft hiervoor ook kwalitatieve en kwantitatieve parameters opgesteld. Het doel is om door het opleidingsprogramma de bachelorstudent tot een niveau te brengen dat eigen is aan wetenschappelijk functioneren in het algemeen en aan het specifieke domein in het bijzonder. De student moet finaal in staat zijn om onder minimale begeleiding onderzoek uit te oefenen. De masterstudent moet tot een gevorderd niveau van wetenschappelijk functioneren
opleidingsrapport | 33
komen, zowel in het algemeen als in het specifieke domein van de verpakkingstechnologie, en hij/zij moet probleemloos in staat zijn te starten in wetenschappelijk onderzoek. De implementatie van academisering in het programma gebeurt enerzijds via de onderzoeksleerlijn. Anderzijds kunnen de onderzoeksdocenten en doctoraatsassistenten hun onderzoeksresultaten toepassen in de opleidingsonderdelen die zij verzorgen. De ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden vindt plaats via de specifieke leerlijn Docova. Deze leerlijn staat voor ‘Disciplineoverschrijdende en Communicatieve Vaardigheden’. Doorheen de verschillende opleidingsjaren bouwt de opleiding via deze leerlijn de onderzoeksvaardigheden van de studenten op. In het eerste bachelorjaar leren de studenten omgaan met het opzoeken van wetenschappelijke informatie, leren ze een onderzoeksvraag formuleren en de resultaten van hun experimenten neerschrijven en communiceren via een aantal wetenschappelijke projecten. Deze competenties worden verder uitgediept in het tweede bachelorjaar, waarbij er verder ook aandacht is voor projectmanagement. In het tweede en derde bachelorjaar leren de studenten ook omgaan met onderzoeksliteratuur binnen de Docovaleerlijn. Ook in andere opleidingsonderdelen kan onderzoeksliteratuur aan bod komen, maar dit gebeurt enkel op individueel initiatief. Daarom wil men binnen het departement hier een beleid rond uitwerken. In het derde bachelorjaar maken de studenten een bachelorproef met een vraagstelling uit een bedrijf, een universiteit of een onderzoekinstelling. Hierbij plaats de student het project in een ruimer kader, formuleert hij/zij concrete doelstellingen, doet een literatuurstudie, maakt een uitwerking van de planning en een voorstelling van het project. Doorgaans krijgt de bachelorproef een vervolg in de masterproef, waarbij het project ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt. In het masterjaar toont de student via de masterproef aan dat hij/zij in staat is zelfstandig maar onder begeleiding van een interne en externe promotor onderzoek te verrichten op het niveau van een beginnende onderzoeker. De masterproef vormt daardoor de afsluiting van deze onderzoeksleerlijn. De masterproef wordt zo beschouwd als het eindpunt van de leerlijn, en door de voltooiing ervan kan de student de eindkwalificaties van de opleiding inzake onderzoek halen. De opleiding Verpakkingstechnologie heeft er verder voor gekozen om in het masterjaar een opleidingsonderdeel onderzoeksmethodologie in te voeren. Dit onderdeel moet de student voorbereiden op een carrière in wetenschappelijk onderzoek. Verder moeten de studenten in een aantal opleidingsonderdelen papers schrijven en presenteren en worden de doctoraatsonderzoeken aan de studenten gepresenteerd. In 2006-2007 waren twee van de vijf masterstudenten via hun masterproef betrokken bij het basisonderzoek. In 2007-2008 was dit één student. De commissie vindt het positief dat de opleiding werkt aan de geleidelijke ontwikkeling van onderzoekscompetenties vanaf de aanvang van de opleiding. De commissie vraagt wel aandacht voor de beoordelingscriteria van de onderzoekscompetenties. De opleiding wil de onderzoekscompetenties van de studenten verder ontwikkelen door het onderzoek binnen de opleiding te koppelen aan het onderwijs, een koppeling die nu vooral terug te vinden is bij de masterproeven die in de lijn liggen van de lopende onderzoeksprojecten. Met het oog op hoogstaand onderwijs van academisch niveau is een grotere onderzoeksgebondenheid van het onderwijs cruciaal. Daarom vraagt de commissie aandacht voor meer contact met het wetenschappelijk onderzoek, naast de bestaande dienstverleningsactiviteiten. Nu blijkt immers dat het onderzoek van de opleiding niet voldoende doorstroomt naar het onderwijs. De studenten worden betrokken bij de dienstverleningsactiviteiten die plaatsvinden in het Verpakkingscentrum van de opleiding, maar veel minder bij het wetenschappelijke onderzoek van de opleiding. Een aantal actieve onderzoekers is betrokken bij de opleidingsonderdelen van de bachelor- en masteropleiding. In de bacheloropleiding worden 50 studiepunten verzorgd door 9 actieve onderzoekers, in de masteropleiding is
34 | opleidingsrapport
dit 33 studiepunten door 4 onderzoekers. Het aantal studiepunten dat door doctores verzorgd wordt, bedraagt in de bacheloropleiding 104 en in de masteropleiding 33. Daarnaast zijn er publicaties en projectaanvragen. De opleiding noemt zelf een aantal verbeteracties met het oog op de academisering tegen 2013: -
-
De onderzoekscomponent in het onderwijs moet verder vergroot worden door: de OP-leden meer in te schakelen in het wetenschappelijk onderzoek, waardoor ze vanuit onderzoekservaring kunnen doceren; houders van nieuwe onderzoeksmandaten beperkt in te schakelen in het onderwijs (bachelor- en masterproefbegeleiding, gastlessen, vertegenwoordiging op studiedagen, rondleidingen); meer aandacht te besteden aan de onderzoekscompetenties bij de aanwerving van nieuw personeel, en wetenschappelijke expertise laten meetellen als criterium bij de selectie van onderwijskundigen. Het streefdoel is om één derde van de studiepunten van de bachelor- en twee derde van de studiepunten van de masteropleiding te laten verzorgen door actieve onderzoekers. Het streefdoel is twee derde van de studiepunten te laten verzorgen door doctores. Extra samenwerking met de UHasselt op het vlak van onderzoeksverbetering is wenselijk.
Om ook een reële kennismaking te hebben buiten de schoolmuren met het werkveld is het nodig dat de opleiding contacten onderhoudt met de industrie. Positief is dan ook dat het Verpakkingscentrum dankzij zijn activiteiten intensieve contacten heeft met het bedrijfsleven. Door het betrekken van de studenten bij de dienstverlenende activiteiten houden zij ook contact met de industrie, waardoor een professionele component in het programma verzekerd is. Deze relatie met de industrie kan ook leiden tot actuele probleemstellingen die nuttig kunnen zijn in het kader van bachelor- en masterproeven. Verdere verwevenheid met de industrie is mogelijk dankzij de inbreng van gastdocenten en bedrijfsbezoeken. Ook het bezoek aan een internationale (Parijs of Düsseldorf) en een nationale (Brussel) verpakkingsbeurs maakt een goede kennismaking met de industrie mogelijk. Via de stage, die niet verplicht is en uitgevoerd kan worden in het kader van de masterproef, doen de studenten ervaring op in het professionele veld. De studenten vinden de stage erg belangrijk. Eventueel combineren zij die met vakantiewerk in hetzelfde bedrijf. De commissie vraagt met aandrang een verduidelijking van het statuut van de stage. Het huidige systeem met een niet-verplichte stage tijdens de zomer moet uitgeklaard worden. Het belang van een stage wordt door de commissie alleszins onderstreept.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt meer contact tussen de opleiding en het wetenschappelijk onderzoek naast het contact tussen de opleiding en de dienstverleningsactiviteiten van het Verpakkingscentrum. De commissie vraagt een verduidelijking van het statuut van de stage en aandacht voor de beoordelingscriteria van de onderzoekscompetenties.
opleidingsrapport | 35
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft het bachelor- en masterprogramma logisch opgebouwd in een normtraject dat van algemeen naar specifiek loopt. Er wordt vertrokken van een fundamentele, wiskundige en brede wetenschappelijke basis en gradueel overgegaan naar algemene en domeinspecifieke, ingenieursgerichte opleidingsonderdelen. Een aantal belangrijke punten dienden hierbij als leidraad: het competentieprofiel; de begin- en eindcompetenties per OO; de volgtijdelijkheid tussen OO's; de voorkennis van de studenten; recente ontwikkelingen in het vakgebied; de inhouden van de verschillende onderdelen. Het departement heeft ervoor gekozen om de eerste twee bachelorjaren gemeenschappelijk te organiseren, en het derde bachelor- en masterjaar per opleiding. In de eerste twee jaren ligt het accent op de basisprincipes van de wetenschappelijke, toegepast-wetenschappelijke en technische disciplines. In het tweede bachelorjaar ontwikkelen de studenten ook algemene beroepscompetenties. In de daaropvolgende opleidingsjaren komen nieuwere en specifiekere competenties aan bod. Vanaf dan komen de studenten in aanraking met vakspecifieke toepassingen in de verpakkingstechnologie. De nadruk wordt dan ook steeds meer gelegd op zelfwerkzaamheid via projectwerk en casestudies. Met de opleidingsonderdelen van het masterjaar worden de studenten opgeleid tot volwaardige verpakkingsingenieurs. De opleidingsonderdelen van het programma worden gegroepeerd in modules en leerlijnen. Via de leerlijnen worden de kennis en competenties van de studenten uitgebreid en verdiept. Voor de verpakkingstechnologie zijn de belangrijkste leerlijnen de chemieleerlijn en de daarop aansluitende materialen- en biologieleerlijn. Via de Docova-leerlijn worden de onderzoeks- en communicatieve vaardigheden opgebouwd. Specifiek binnen de communicatieve leerlijn wordt in de eerste twee bachelorjaren de kennis van het Engels en Frans opgefrist. In het derde jaar kiezen de studenten uit Engels, Frans of Duits, waarbij naast communicatieve vaardigheden ook de vakspecifieke woordenschat aan bod komt. In het masterjaar kiezen ze opnieuw een van deze talen maar een andere dan die van het derde bachelorjaar. De commissie is van oordeel dat de verhouding tussen theorie en praktijk garant staat voor een goede ontwikkeling van de beoogde competenties, en waardeert de opbouw van het programma via leerlijnen. De leerlijnen en opbouw van het programma zijn voor de studenten duidelijk. De studenten in deze opleiding hebben geen keuzemogelijkheden. Er zijn geen samenwerkingsverbanden met andere opleidingen. Keuzemogelijkheden in het programma zouden de diepgang kunnen verhogen. Alle bachelor- en masteropleidingen worden binnen de hogeschool aangeboden volgens een modeltraject dat voltijds of halftijds georganiseerd wordt.
36 | opleidingsrapport
Zowel studenten, via de bevragingen van de opleidingsonderdelen, als docenten, via de Opleidingsraad, kunnen veranderingen in het programma suggereren die de samenhang vergroten. Het programma wordt ook jaarlijks door de OP-leden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om een aantal keuzemogelijkheden in het programma op te nemen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering:
/
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
opleidingsrapport | 37
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bewaakt via studietijdmetingen de studielast en tracht de studeerbaarheid zo hoog mogelijk te houden. Oorspronkelijk kon de opleiding gebruikmaken van twee instrumenten van de hogeschool waarmee de studietijd gemeten kan worden: een absolute of een paarsgewijze studietijdmeting. Omdat studietijdmetingen met een erg kleine groep geen representatieve resultaten gaven, heeft de opleiding er echter voor gekozen om studieschrijven voor haar studenten in te voeren. Daarmee houden de studenten precies bij hoeveel uur ze werken. Deze resultaten kunnen makkelijk tot aanpassingen van de studielast leiden. Op basis van actiedrempelgrenzen worden correctieve acties gedefinieerd voor opleidingsonderdelen waarvoor de werkelijke studietijd te veel afwijkt van de theoretische. Binnen de opleidingsraden worden de resultaten en eventuele acties besproken. De docent dient zelf een actieplan op te stellen om de studietijd op een juist niveau te brengen. Daarvoor volgt de docent de procedure van het kwaliteitshandboek. Omdat de opleiding rekening wil houden met de verschillen qua vooropleiding neemt zij aan het begin van het eerste jaar instaptoetsen af voor een aantal basisvakken. Studenten kunnen aan de hand van de resultaten geadviseerd worden om deel te nemen aan extra lessen begeleide kennisverwerving. Hierin worden extra oefeningen aangeboden en is er aandacht voor studiemethodes. Aan de hand van deze begeleiding tracht de opleiding de studeerbaarheid te verhogen. Ieder opleidingsonderdeel kent daarnaast ook vakspecifieke begeleiding. De opleiding tracht de studeerbaarheid verder te vergroten door een efficiënte invulling van de lessenroosters en door de specifieke organisatie van de eerste twee bachelorjaren. In tegenstelling tot de twee laatste jaren zijn deze ingedeeld volgens trimesters. Naast studiebevorderend (de hoeveelheid leerstof per examenperiode is kleiner) is dit ook een maatregel met sociale en familiale voordelen. De twee volgende jaren worden georganiseerd volgens een kort en een lang semester (10 ten opzichte van 18 weken). Het semestersysteem is volgens de studenten nog niet evenwichtig verdeeld, maar kan omwille van organisatorische redenen moeilijk aangepast worden. De commissie waardeert het feit dat de opleiding een beleid heeft om op reguliere basis studietijdmetingen uit te voeren en dat correctieve acties geïmplementeerd worden. De opleiding is volgens haar studeerbaar. Door het minimale aantal studiepunten dat de opleiding voor de masterproef voorziet, voelt de commissie wel aan dat de stage een verdoken verhoging van de studietijd inhoudt. De commissie is positief over de bijzondere aandacht voor factoren die de studietijd en/of de studievoortgang voor individuele studenten nadelig kunnen beïnvloeden. De aandacht voor studiebelemmerende en -bevorderende factoren wordt volgens de bevragingen erg gewaardeerd door de studenten en afgestudeerden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
38 | opleidingsrapport
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: bachelor: goed, master: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het didactische concept van de opleiding zijn drie punten belangrijk: Binnen de uitgetekende leertrajecten en modules staat de zelfwerkzaamheid van de student centraal, belangrijk in het kader van het levenslang leren. Er wordt niet enkel gewerkt aan kennisoverdracht maar ook aan het verwerven van contextgebonden competenties. Via interactieve colleges wordt de inbreng van de studenten vergroot. Het onderwijs is studentgericht; de docenten begeleiden de studenten en voorzien voldoende contactmomenten om via het leerproces de vooropgestelde doelen te behalen. Een krachtige leeromgeving, waarbij (deel)competenties als referentiepunt worden genomen, moet aanwezig zijn. Dit alles moet ondersteund worden door studiemateriaal op niveau en met ICT-middelen. Bij de bamahervorming werd nagegaan welke werkvormen het meeste geschikt zijn om aan bepaalde competenties te werken. Daarbij wilde de opleiding de keuze maken voor activerende werkvormen. Steeds meer wordt projectwerk en zelfstandig werken ingericht. In het leerproces wordt zo veel mogelijk vertrokken vanuit authentieke problemen, die hun uitwerking vinden in de projecten. De studenten kunnen via een portfolio hun vorderingen bijhouden. Ook is er een evolutie waarbij de studenten in het derde bachelor- en het masterjaar meer werkvormen krijgen waarbij ze zelfstandig aan de slag dienen te gaan. Via groepswerk ontwikkelen de studenten ook specifieke competenties op het gebied van communicatie, vergadertechnieken, conflictbeheersing, … . Bij een vergelijking van de evolutie tussen contacturen en zelfstudie-uren blijkt dat het aantal zelfstudie-uren doorheen de studiejaren toeneemt. Dit illustreert het grotere belang van het zelfstandig werken in de laatste jaren van de opleiding, terwijl er voldoende contacturen overblijven voor coaching. Begeleide kennisverwerving heeft steeds een groter aandeel binnen het programma dan kennisoverdracht. Een uitzondering hierop is het derde jaar, wanneer voor het eerst specifieke onderdelen uit de verpakkingstechnologie behandeld worden en de nood aan kennisoverdracht groot is. Door de erg kleine groep studenten zijn dit in de praktijk vaak interactieve hoorcolleges. De opleiding maakt gebruik van werkvormen zoals projectwerk, groepsopdrachten, discussierondes, voordrachten, smallbusinessprojecten en bedrijfsbezoeken. De studenten vinden het positief dat de meeste opleidingsonderdelen plaatsvinden in eerder kleine klassen. Zelfs in de eerste twee bachelorjaren worden de groepen beperkt tot maximaal veertig studenten, zodat een nauw contact met de lesgever steeds mogelijk blijft. Het nauwe contact met de docenten wordt sterk gewaardeerd. De commissie meent dat er variatie is in de gebruikte werkvormen, wat aansluit bij de beoogde doelstellingen. Er is aandacht voor opdrachtgestuurde werkvormen in de bacheloropleiding, maar in het masterjaar moet de opleiding meer ruimte voorzien voor innoverende werkvormen.
opleidingsrapport | 39
De werkvormen worden ondersteund door leermiddelen zoals cursusmateriaal, handboeken, catalogi, tijdschriften, ICT-middelen, grafische rekenmachine en smartboard. Het cursusmateriaal wordt door de studenten in de gesprekken met de commissie redelijk positief geëvalueerd, hoewel uit de bevragingen bleek dat de studenten vinden dat dit voor verbetering vatbaar is. De commissie beveelt aan om resultaten van recent onderzoek en beschikbare referenties te integreren in het cursusmateriaal. Het gebruik van het digitale leerplatform is vrij intensief maar varieert per opleidingsonderdeel. Soms is er enkel praktische informatie op terug te vinden, maar vaak staan er ook opdrachten en links op. In het verleden zijn modules aangeboden aan de docenten om het gebruik van de digitale leeromgeving te stimuleren. De studenten kunnen omgaan met databanken en de bibliotheek, maar blijken van die laatste niet veel gebruik te maken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor innoverende werkvormen in het masterjaar. De commissie beveelt aan om resultaten van recent onderzoek en beschikbare referenties te integreren in het cursusmateriaal.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De verschillende werkvormen die in het leerproces gebruikt worden, vereisen aangepaste beoordelingsvormen. Naast traditionele vormen als schriftelijk en mondeling examen werd daarom plaatsgemaakt voor alternatieve vormen die de opleiding onder de noemer ‘permanente evaluatie’ plaatst. De belangrijkste factor voor het bepalen van de evaluatievorm zijn de competenties die in het opleidingsonderdeel beoordeeld moeten worden. Daarnaast legt de opleiding de nadruk op praktijkgerichte evaluatie in plaats van de toetsing van reproductieve kennis. De organisatorische aspecten van de evaluaties worden geregeld volgens de examenregeling van de hogeschool. De studenten ontvangen bij elke zittijd de departementale richtlijnen, waarin ook afspraken staan rond afwezigheid en sancties. Via Blackboard en ad valvas kunnen de studenten de richtlijnen consulteren. Via de ECTS-fiches kunnen de studenten de beoordelingscriteria terugvinden. De nieuwe toetsvormen vallen onder de noemer ‘permanente evaluatie’. Deze evaluaties zijn geïntegreerd in het leerproces en gebeuren buiten de examenperiodes. Deze vorm van evalueren wordt binnen het concept van de opleiding gebruikt bij de opleidingsonderdelen die werken met begeleide kennisverwerving.
40 | opleidingsrapport
De belangrijkste vormen van permanente evaluatie zijn: -
het indienen van een portfolio bij projecten; de beoordeling van de eigen inbreng en die van de groepsleden tijdens projecten via self en peer assessment; opdrachten met presentaties waarbij ook de communicatieve vaardigheden beoordeeld worden; responsiecolleges, waarin de student zijn vaardigheid om zelfstandig informatie te verwerven en te rapporteren, beoordeeld wordt; gequoteerde oefeningen die tijdens de lessen plaatsvinden.
Het aandeel permanente evaluatie is eerder beperkt in de eerste twee jaren maar ligt hoger in de daaropvolgende jaren. Het aandeel permanente evaluatie stijgt sterk doorheen de bachelorjaren in het domein van de begeleide kennisverwerving, en ligt in het laatste bachelor- en het masterjaar boven de 80 procent. Hierdoor is het duidelijk dat de gebruikte werkvormen in de twee laatste jaren anders van aard zijn en dat de zelfwerkzaamheid van de student hierin een grote rol speelt. De studenten ervaren dit als positief. In beperkte mate wordt er ook gebruikgemaakt van peer assessment; dit gebeurt volgens de studenten op een erg correcte manier. De docenten gaven in de gesprekken met de commissie aan dat permanente evaluatie een zware belasting is voor de docenten, maar dat men zeker achter deze keuze staat. De verdeling tussen de drie manieren van examineren - schriftelijk, mondeling en permanent – is vrij evenwichtig, en er kan een aantal vaststellingen uit opgemaakt worden: -
Het aandeel permanente evaluatie wordt steeds groter, van 33,1 procent in het eerste jaar tot 55,7 procent in het masterjaar. De bachelor- en masterproef spelen hier een grote rol in. In verhouding tot het aandeel schriftelijke examens blijft het aandeel mondelinge examens in de masteropleiding beperkt.
De commissie vraagt om meer aandacht te besteden aan mondelinge examens voor het toetsen van onderzoeksen communicatieve competenties, en voor innoverende toetsingsvormen voor het derde bachelor- en het masterjaar, zodat het competentieprofiel in zijn totaliteit geëvalueerd kan worden. Methodes zoals zelfevaluatie en peer assessment, die al in een aantal opleidingsonderdelen gehanteerd worden, zijn een stap in de goede richting maar er kan nog meer op ingezet worden. De opleiding geeft ook aan alleszins meer werk te willen maken van mondelinge examens, aangezien het aandeel schriftelijke examens te hoog leek.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om meer aandacht te besteden aan mondelinge examens voor het toetsen van onderzoeksen communicatieve competenties, en aan innoverende toetsingsvormen in het derde bachelor- en in het masterjaar.
opleidingsrapport | 41
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Met de masterproef beëindigen de studenten hun opleiding en worden door de opleiding meerdere mastercompetenties finaal getoetst. De introductie van het opleidingsonderdeel onderzoeksmethodologie biedt volgens de commissie een goed fundament voor de realisatie van de masterproef. De masterproef heeft een gewicht van 15 studiepunten. De studenten krijgen de taak om een opdracht uit te voeren in de industrie, aan een universiteit of in een onderzoeksinstelling. De proef moet een onderzoeksvraag bevatten, waarbij de studenten worden aangemoedigd deze te laten aansluiten bij het wetenschappelijk onderzoek van de opleiding. De opleiding heeft de volgende doelstelling verbonden aan de masterproef: de student moet in staat zijn een geschikte opdracht te zoeken en de probleemstelling ervan kunnen formuleren. De opdracht van de masterproef wordt in een aantal deelfacetten gesplitst. Wanneer de studenten de deelfacetten van de opdracht hebben afgerond, dienen zij een scriptie te schrijven en het verloop van het project te beschrijven. Zowel de onderwerpen als de sectoren waarin de masterproeven worden uitgevoerd, kunnen van diverse aard zijn. De studenten leveren het onderwerp aan in het derde bachelorjaar en kunnen ervoor kiezen om dit te doen aansluiten bij het onderzoek van hun bachelorproef. De voorstellen worden door de Opleidingsraad geëvalueerd, om er zo zeker van te zijn dat het onderwerp voldoet aan de doelstellingen, en dat de onderzoeksvraag voldoende academische en praktische invulling toelaat. De studenten krijgen een interne begeleider van de opleiding, die liefst uit het vakgebied komt waarbinnen de student zijn/haar masterproef wil afleggen. De meeste inhoudelijke begeleiding gebeurt evenwel door de externe begeleider uit het bedrijf of de instelling waar de student zijn/haar proef aflegt. De interne promotor kan zich zo focussen op de doelstellingen en de planning, en onderhoudt de contacten met het bedrijf of de instelling. De student dient beide begeleiders op de hoogte te houden van de stand van het onderzoek. De masterproeven worden gecoördineerd door de departementale coördinator; de opleidingscoördinator bewaakt de planning en fungeert als centraal aanspreekpunt. Een infonota bezorgt de studenten de noodzakelijke informatie. De aanstelling van de departementaal coördinator dient vooral om meer uniformisering te bekomen in de organisatie van de masterproeven in de verschillende opleidingen. Daarbij zijn er volgens de opleiding nog een aantal verbeterpunten, waaronder het uniformiseren van evaluatieverslagen en -documenten, procedures en internationale contacten om de mogelijkheden te vergroten de masterproef af te leggen in het buitenland. De masterproef kan voorafgegaan worden door een niet-verplichte stage gedurende een periode van vier tot vijf weken tijdens de zomervakantie. Daarbij laat de student een stageovereenkomst opstellen tussen de hogeschool en de stageplaats. Tijdens het academiejaar spendeert de student één dag per week aan de masterproef. Een strikte planning legt bepaalde deadlines op voor de verschillende stappen in het proces. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de student om zich aan deze planning te houden.
42 | opleidingsrapport
De studenten die hun masterproef in het buitenland afleggen, volgen een lichtjes andere procedure. Zij verblijven een deel van de zomervakantie en het eerste semester in het buitenland, waar ze aan de proef werken en een aantal opleidingonderdelen volgen. Bij het opstellen van het programma van de student tracht men equivalenten te vinden voor de vakken die aan de eigen opleiding gegeven worden. Als dit niet lukt, legt de student na zelfstudie het examen af voor de opleidingsonderdelen waarvoor geen equivalent gevonden werd, of voert hij/zij een vervangende opdracht uit. De afgelopen jaren ging telkens één student naar het buitenland, meer bepaald het onderzoeksinstituut Packforst in Zweden. De interne promotor tracht telkens een bezoek te brengen aan de buitenlandse instelling. De masterproef wordt gepresenteerd aan een jury met interne en externe leden. De evaluatie bestaat uit drie delen: de praktische uitvoering, de ingeleverde tekst en de presentatie. Elk van deze aspecten heeft een gelijk gewicht in de totale beoordeling. Een leidraad helpt bij het bepalen van het resultaat. Het aantal eindwerken dat wetenschappelijk onderzoek omvatte, is toegenomen. In 2004-2005 draaide het grootste aantal eindwerken nog rond praktijkgericht onderzoek. De opleiding ziet bij de studenten wel stilaan meer interesse voor basis- dan voor praktijkonderzoek. Ze wil wel dat de studenten naar de industrie blijven gaan. Toch blijkt de opleiding moeite te hebben met het garanderen van een academische component bij de masterproeven die in de industrie plaatsvinden. Een beperkt aantal masterproeven sluit aan bij de onderzoeksspeerpunten van de opleiding. Een klein aantal heeft een algemene onderzoeksvraag; de andere masterproeven sluiten aan bij de opleidingsdiscipline. De opleiding heeft nooit aangemoedigd om onderzoek te doen aansluiten bij de speerpunten, maar wil dit nu in de toekomst verhogen. De commissie vindt het positief dat de masterproef gepresenteerd wordt aan interne en externe juryleden en dat er gewerkt wordt aan een objectieve beoordeling. Ze heeft tijdens haar bezoek wel gemerkt dat niet alle masterproeven over een duidelijke academische component beschikken. De opleiding kan meer aandacht schenken aan de kwaliteit van de masterproef, in het bijzonder wat het academische niveau betreft. De opleiding heeft de intentie een sjabloon uit te werken waarin de academische component meer uit de verf komt. De commissie heeft vertrouwen in de eisen die aan de masterproef gesteld worden maar geeft een aantal belangrijke aanbevelingen. De opleiding dient aandacht te besteden aan het expliciteren van de onderzoekscompetenties en de eraan verbonden evaluatiecriteria. Daarnaast is een betere afstemming nodig tussen de interne en externe promotoren in verband met de onderzoekscompetenties. Via duidelijke richtlijnen van de interne promotor kan de externe promotor gestuurd worden om op gepaste wijze de onderzoekscompetenties naar boven te laten komen in de masterproef.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor het expliciteren van de onderzoekscompetenties en de daaraan verbonden evaluatiecriteria. De commissie beveelt aan om een betere afstemming te realiseren tussen de interne en externe promotoren in het kader van het academiseringsproces.
opleidingsrapport | 43
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
master: -
diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een van de speerpunten in het beleid van de hogeschool is te zorgen voor een naadloze aansluiting met de vooropleiding. Het departement zet dit om in de praktijk met initiatieven en concrete maatregelen. De instroom in de opleiding Verpakkingstechnologie is divers, met iets meer ASO- dan TSO-studenten, hoewel de verhouding de afgelopen jaren steeds meer naar elkaar toegegroeid is. De studenten komen uit de wetenschappelijke en wiskundige opleidingen van het ASO en de opleidingen Techniek-Wetenschap, MechanicaElektriciteit en Industriële Wetenschappen van het TSO. De populairste instroomrichtingen zijn WetenschappenWiskunde en Industriële Wetenschappen. Net als bij andere ingenieursopleidingen is de instroom van vrouwelijke studenten in het eerste bachelorjaar, met nauwelijks 10 procent, erg laag. Bij de introductiedag neemt de opleiding instaptoetsen af en tracht ze haar beleid voor studentenbegeleiding af te stemmen op de kennis en vooropleiding van de studenten. Om de overgang vlot te laten verlopen, organiseert het departement aansluitingscursussen en introductiemomenten. Verder is er ook een mentorwerking. Het aantal studenten dat gebruikmaakt van deze mogelijkheden stijgt jaarlijks. De docenten wiskunde voerden ook een onderzoeksproject uit dat een statistische analyse maakt van de karakteristieken bij beginnende studenten. Dit onderzoek heeft geleid tot een nieuwe differentiëringsaanpak. Het departementshoofd kan vrijstellingen verlenen aan personen die in het bezit zijn van een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs, of die al bepaalde credits behaald hebben. Daarvoor moet het opleidingsonderdeel overeenkomen qua inhoud, niveau en studiedruk met het onderdeel waarvoor vrijstelling gevraagd wordt. Verder wordt rekening gehouden met de volgtijdelijkheid, voornamelijk in het teken van de leerlijnen. Vrijstellingen zijn ook mogelijk via een EVC–procedure. Hiervoor worden de procedures van de associatie gevolgd. Het departementshoofd kan zelf ook vrijstellingen verlenen op basis van een EVK. Studenten met een academisch bachelordiploma van andere opleidingen kunnen in het masterjaar Verpakkingstechnologie instromen via een voorbereidingsprogramma. Ook de bachelorstudenten Verpakkingstechnologie kunnen op deze manier doorstromen naar een andere masteropleiding. Studenten met een professioneel bachelordiploma kunnen zich ook inschrijven voor de masteropleiding, maar zij volgen een specifiek ontworpen programma. Studenten met een bepaald statuut kunnen een aangepast programma volgen. Voor personen met een functiebeperking dient nog een statuut uitgewerkt te worden. De studenten ervaren wel vaak moeilijkheden met de voorgaande procedures voor specifieke programma’s. De commissie vraagt daarom een verhoogde aandacht, soepelheid en flexibiliteit voor studenten die instromen vanuit een andere opleiding.
44 | opleidingsrapport
De opleiding verpakkingstechnologie trekt erg weinig studenten aan; de commissie maakt zich hier grote zorgen over. In facet 4.2 zal ingegaan worden op de acties die de opleiding onderneemt om abituriënten te informeren. Hier kan al kort even aangehaald worden dat de opleiding meer studenten tracht aan te trekken door het aanbieden van een specifiek schakelprogramma voor de opleiding Biotechnologie van de Provinciale Hogeschool Limburg. Ook tracht men nu een programma op te stellen voor studenten Logistiek. De studenten kiezen vanaf het eerste jaar een opleiding, en bijna nooit veranderen zij hun keuze naar Verpakkingstechnologie. Het omgekeerde blijkt vaker te gebeuren: studenten Verpakkingstechnologie kiezen na het tweede bachelorjaar voor een andere IWT-opleiding, vaak Nucleaire technologie. Onder meer de bedrijfsbezoeken, aan de hand waarvan studenten de opleiding zouden kunnen leren kennen tijdens de gemeenschappelijke bachelorjaren, blijken onvoldoende op verpakking gericht. Een andere manier om kennis te maken met de opleiding is er eigenlijk niet. Het blijkt dus erg moeilijk om studenten aan te trekken die al studeren in de twee gemeenschappelijke bachelorjaren van het departement. De commissie moedigt de opleiding aan om in het kader van de kleinschaligheid meer opportuniteiten te zoeken. De commissie meent dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een verhoogde aandacht en soepelheid voor studenten die instromen vanuit andere opleidingen. De commissie meent dat de opleiding in het kader van de kleinschaligheid meer opportuniteiten zal moeten zoeken.
opleidingsrapport | 45
Oordeel over onderwerp 2, programma:
voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende goed OK goed ba: goed, ma:voldoende voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
46 | opleidingsrapport
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeelsbeleid van de hogeschool is erop gericht de inhoudelijke en vakspecifieke kwalificaties van het onderwijzend personeel te verzekeren in alle opleidingsonderdelen. In het begin van de opleiding zijn daarnaast de onderwijskundige kwalificaties sterk van belang (ongeveer de helft van de personeelsleden heeft een pedagogisch diploma); in de latere fase van de opleiding worden de onderzoekscompetenties belangrijk. Voor sommige functies zijn ook organisatorische kwalificaties vereist. Voor het begin van het academiejaar wordt het beschikbare personeel door de hogeschool verdeeld over de departementen via een allocatiemodel op basis van het aantal studenten. De departementen kunnen dezelfde verdeling overnemen voor de opleidingen, maar het departement heeft ervoor gekozen om de VTE’s niet te verdelen volgens studentenaantallen maar volgens taken. De taken die daaronder vallen zijn onderwijs, onderzoek, departementale onderwijsontwikkeling, alumniwerking, masterproeven en stages, internationalisering, kwaliteitszorg, logistiek en diversen, opleidingshoofden, postinitieel onderwijs, pr en werving, studie- en studentenbegeleiding en taalbeleid. De personeelsleden krijgen 17 contacturen per week gedurende 28 weken als taakinvulling. Bij de selectie van nieuwe personeelsleden gaat de opleiding op zoek naar de hiaten die in het curriculum ingevuld dienen te worden. Daarnaast spelen ook pedagogische kwaliteiten en onderzoekscapaciteiten een rol. De profielen komen tot stand in overleg tussen het departementshoofd, het opleidingshoofd en de onderzoekscoördinator. Bij de selectie geven de sollicitanten een proefles en/of worden zij geëvalueerd aan de hand van een vakbekwaamheidstest. Zo kunnen zowel de vakbekwaamheid als de pedagogische capaciteiten getest worden. Sollicitanten die aangetrokken worden voor onderzoek moeten bereid zijn aan te sluiten bij de speerpunten.
Gastdocenten worden geselecteerd op basis van specifieke vakkennis, en vaak vanuit het eigen netwerk van de opleiding. Zij worden ook geselecteerd op hun pedagogische bekwaamheid en worden onder meer beoordeeld via bevragingen van de studenten. In de eerste twee bachelorjaren wordt niet met gastdocenten gewerkt. In het derde bachelor- en het masterjaar zijn er wel veel gastdocenten. De studenten zijn positief over hun ervaring met de gastdocenten. Ze ervaren hen als een echte verrijking en een sterk punt van de opleiding. De gastdocenten geven zelf aan dat ze goed begeleid worden en via de Opleidingsraad voldoende informatie ontvangen. De gastdocenten zijn vaak gekoppeld aan assistenten. Gastdocenten die voor een bepaalde periode komen, worden soms uitgenodigd voor de Opleidingsraad, waardoor er input vanuit het werkveld ontstaat. Benoemingen gebeuren volgens vastgelegde criteria. Maximaal 72 procent kan decretaal benoemd worden; vandaag is dat in de hogeschool 67,5 procent. Van de groep assistenten kan 25 procent benoemd worden; vandaag is dat 18,9 procent.
opleidingsrapport | 47
Het bestuur bepaalt wanneer er financiële ruimte is om een benoemingsronde te organiseren. De centrale personeelsdienst stelt de benoemingsdossiers op. Wat de benoemingen betreft, moet er – door het groot aantal toegenomen personeelsleden – een nieuwe benoemingsronde komen. De assistenten die doctoreren, moeten op een vaste benoeming hopen, maar de kansen zijn door het decretale plafond klein. Het feit dat assistenten slechts vier keer twee jaar een aanstellingstermijn kunnen krijgen, bemoeilijkt de continuïteit van de opleiding. Voor bevorderingen is er weinig ruimte. Eerder heeft de hogeschool voor het behoud van jobs gekozen. Elke drie jaar worden de personeelsleden geëvalueerd. De evaluatie van de docenten gebeurt aan de hand van een zelfevaluatie en de onderwijsportfolio, waarin ook de resultaten van de studentenbevragingen worden opgenomen. Het evaluatiegesprek vindt plaats met het departementshoofd. Er worden vanuit de hogeschool mogelijkheden geboden om de docenten bij te scholen. Voor vakinhoudelijke vorming wordt een beroep gedaan op extern aangeboden cursussen en studiedagen. De opleiding heeft ook aandacht voor de ingroei van nieuwe personeelsleden. Er is een EHBX-team van het departement, dat bestaat uit twee OP-leden voor ingroei die als aanspreekpunt fungeren. De nieuwe personeelsleden krijgen ook een persoonlijke begeleider bij wie ze terechtkunnen voor opleidingspecifieke vragen. Onderwijskundige vorming wordt zowel intern als extern aangeboden. Vanuit de hogeschool worden initiatieven ontwikkeld ter ondersteuning van onderwijsontwikkeling. Deze initiatieven worden opgestart vanuit het Hogeschoolonderwijs- en ontwikkelingsplan (HOOP). Zo worden onder meer veel workshops gegeven rond competenties, beoordelingscriteria enzovoort. Om de personeelsleden kennis te doen maken met nieuwe vormen van toetsing worden zij aangemoedigd deel te nemen aan een postgraduaatsopleiding rond leren en doceren in het hoger onderwijs. Omdat de taakopdracht van de OP-leden begroot is op 28 weken en er maar 27 lesweken zijn, kunnen de docenten de overige week gebruiken voor bijscholingen. In een nieuwe benoemingsronde zullen de vormingen ook een rol spelen. Vanuit de associatie is dit jaar een professionaliseringstraject opgestart, dat een tien- à vijftiental sessies aanbiedt. Een deel van de academiseringsgelden zou in de toekomst gebruikt kunnen worden om de deelname aan wetenschappelijke congressen te vergoeden.
De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen maar bereikt kunnen worden dankzij de erg hoge inzet van het personeel. De visitatiecommissie wil overigens haar grote waardering uitspreken voor de onderwijsinspanning van het personeel bij de introductie van de nieuwe werk- en evaluatievormen, die blijkbaar door een brede groep ondersteund worden. De commissie heeft nog een aantal aandachtspunten. Ze vraagt bij de rekrutering aandacht te besteden aan ervaring in andere onderwijs- of onderzoeksinstellingen. De hogeschool moet daarnaast meer aandacht hebben voor doorgroei van het personeel. Het professionaliseringsbeleid van het personeel richt zich vooral op onderwijskundige vorming. De professionalisering richt zich structureel te weinig op het verhogen van de onderzoekscompetenties en de vakinhoudelijke expertise. De commissie vraagt ook begeleiding van assistenten bij hun onderwijsopdracht. De studenten en afgestudeerden waarderen volgens de commissie sterk de inzet van het onderwijzend personeel en de gastdocenten, maar de opleiding moet erover waken dat deze laatsten structureel bij de opleiding betrokken worden. Voortgaand op het overzicht van het personeelsbestand van de opleiding en de contacten tijdens het bezoek is de commissie van oordeel dat de opleiding te weinig beschikt over vast personeel dat de opleiding Verpakkingstechnologie draagt in de laatste twee studietrajectjaren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt bij de rekrutering aandacht te besteden aan ervaring in andere onderwijs- of onderzoeksinstellingen. Het professionaliseringsbeleid van het personeel rond de verhoging van onderzoekscompetenties en vakinhoudelijke expertise is een aandachtspunt.
48 | opleidingsrapport
De commissie vraagt aandacht voor de begeleiding van assistenten bij hun onderwijsopdracht. De opleiding moet erover waken dat de gastdocenten structureel bij de opleiding betrokken worden. Om de continuïteit in de omkadering te verzekeren, meent de commissie dat het nodig is om een structurele oplossing te zoeken voor het probleem dat er zo weinig vast personeel is.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft zelf aan dat de vakbekwaamheid van het onderwijzend personeel in de gemeenschappelijke eerste twee bachelorjaren erg belangrijk is en dat het dit blijft door eventueel aan wetenschappelijk onderzoek te doen. In het derde bachelorjaar is het volgens haar nog belangrijker om de vakbekwaamheid in het specifieke domein van verpakkingstechnologie op peil te houden via wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast wordt vanaf het derde bachelorjaar ook onderwijs verzorgd door gastdocenten die actief zijn in de beroepspraktijk. In de masteropleiding worden de opleidingsonderdelen bij voorkeur verzorgd door actieve onderzoekers en gastdocenten. Als doelstelling voor het vaste personeel wordt door het departement gesteld dat elk personeelslid een gedeelde opdracht onderwijs-onderzoek heeft, waarbij het gedeelte onderzoek kan variëren van één derde tot twee derde van de taakinvulling. Andere doelstellingen zijn dat de opleiding over minstens twee docenten in het domein verpakkingstechnologie moet beschikken die de nodige onderzoeksoutput realiseren. Daarnaast wil de opleiding permanent drie doctorandi en/of postdocs met een gedeeltelijke onderwijsopdracht bij de opleiding betrekken. De opleiding heeft nu 2 keer 0,5 VTE ter beschikking voor doctoraatsonderzoek; dit zal opgetrokken worden naar 4 keer 0,5. De assistenten moeten voor 70 procent vrijgesteld kunnen worden voor hun onderzoek. Op termijn, tegen 2012, moeten in de bachelor- en masteropleiding evenveel VTE onderwijs als onderzoek aanwezig zijn. Sinds 2002 bestaat de mogelijkheid om doctoraatsonderzoek te doen in samenwerking met de Universiteit Hasselt. Op dit moment zijn vijf doctoraatsstudenten actief in de onderzoeksgroep van verpakkingstechnologie: twee doctoraatsassistenten, twee doctoraatsstudenten met een associatiebeurs en één doctoraatsstudent via externe financiering. Deze doctoraten sluiten aan bij recente onderzoeksactiviteiten van de Universiteit Hasselt. Het onderzoek richt zich voornamelijk op de optimalisatie van verpakkingsmaterialen, meer specifiek een verbeterde gaspermeabiliteit bij traditionele kunststoffen en biodegradeerbare materialen. De onderzoekers kunnen daarbij gebruikmaken van de apparatuur van het Verpakkingscentrum. De eerste doctoraatsstudenten begonnen in 2002 en ronden hun doctoraat nu af, waardoor de onderzoeksoutput stilaan op gang begint te komen. Deze onderzoeksoutput dient bij voorkeur beter geïntegreerd te worden binnen de opleiding.
opleidingsrapport | 49
De doctorandi worden voor een deel ingeschakeld in het onderwijs. Een aantal personeelsleden dat al in dienst was van de opleiding heeft de onderzoekscoördinatie en een aantal doctoraten opgenomen, waardoor ook zij onderwijs en onderzoek konden combineren. Op dit ogenblik zijn in de bacheloropleiding negen lesgevers in het bezit van een doctoraat en zijn negen OPleden actief bezig met wetenschappelijk onderzoek. In de masteropleiding zijn vier lesgevers in het bezit van een doctoraat en zijn er vier actieve onderzoekers. Hoewel het aantal doctores en actieve onderzoekers gelijk is, zijn dit niet dezelfde mensen. Een aantal mensen in het bezit van een doctoraat is geen actieve onderzoeker; een aantal actieve onderzoekers heeft (nog) geen doctoraat. Het aantal studiepunten dat door de doctors en actieve onderzoekers gedoceerd wordt, werd al besproken in facet 2.2. De opleiding stelde een aantal verbeterpunten op met het oog op de academisering in 2013: Er is al een eerste vijfjarenplan rond onderzoek opgesteld, waarin beschreven wordt hoe het onderzoek zich binnen de opleiding in de komende jaren zal ontwikkelen. Maar dat plan moet nog meer geconcretiseerd worden voor diverse aspecten, zoals personeel, infrastructuur, financiën enzovoort. Onderzoekers moeten nog meer gestimuleerd worden om wetenschappelijke output te genereren. De versnippering in tijd van het gedeelte onderzoek van de personeelsleden zou moeten verlaagd worden; dit kan onder meer door de contacturen en de administratieve en ondersteunende taken zo te herschikken, dat er hele dagen worden vrijgemaakt voor onderzoeksactiviteiten. De commissie merkt dat het hogeschoolbestuur duidelijke doelstellingen vooropgesteld heeft in verband met het academiseringsproces. Het is opvallend dat de betrokkenheid van de vastbenoemde staf bij het onderzoek eerder beperkt is. Dit impliceert dat de onderzoeksinbreng in het onderwijs in belangrijke mate gedragen wordt door personen met een tijdelijk statuut. Dit kan de academiseringsdoelstellingen in het gedrang brengen. De commissie vraagt om dringend actie te ondernemen om actieve onderzoekers en postdocs in de opleiding Verpakkingstechnologie in te zetten, mogelijk gekoppeld aan loopbaanperspectief voor actueel aanwezig personeel. Naast de inbreng van gastdocenten is er door de dienstverlening van het Verpakkingsinstituut en de begeleiding bij de masterproeven die in wetenschappelijk instellingen en bedrijven plaatsvinden, inbreng vanuit en contact met het beroepenveld. Internationale contacten met het beroepenveld zijn er voornamelijk informeel via de begeleiding bij internationale stages en masterproeven. De commissie meent dat een verdere uitbouw van internationale contacten en samenwerking niet alleen positief zou zijn voor de uitbouw van professionele contacten, maar ook gunstig kan zijn in het kader van het onderzoek van de kleine opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om dringend actie te ondernemen om actieve onderzoekers en postdocs in de opleiding Verpakkingstechnologie in te zetten. De commissie stimuleert het uitbouwen van internationale contacten.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
50 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het departement IWT krijgt volgens het allocatiemodel in het academiejaar 2007-2008 55,89 VTE, waarvan 6,75 VTE voor onderzoek en dienstverlening. Daarnaast kwamen er 28,87 VTE bij voor onderwijsontwikkeling, wetenschapspopularisering, postinitieel onderwijs, kwaliteitszorg, logistieke ondersteuning en diversen, en onderzoek en dienstverlening. De 22,57 extra VTE voor onderzoek en dienstverlening zijn afkomstig uit academiseringsmiddelen, defiscalisering, intern gefinancierde projecten, associatiebeurzen en extern gefinancierde projecten. In totaal beschikte het departement bijgevolg over 84,76 VTE, waarvan 29,32 voor onderwijs en dienstverlening. Het departement kreeg 3 personeelsleden toegewezen voor administratieve ondersteuning. De verdeling over de verschillende taken is als volgt: onderwijstaken: 49,17 procent van de toegekende VTE’s gebruikt (41,29 VTE’s); onderzoekstaken: 34,86 procent van de toegekende VTE’s gebruikt (29,32 VTE’s); Departementale Onderwijsontwikkeling (DOOP): 0,78 procent van de toegekende VTE’s gebruikt (0,66 VTE); organisatie van de opleidingen en omkadering: 15,19 procent van de toegekende VTE’s gebruikt (12,32 VTE’s). Hierin zijn onder andereook masterproeven en stages, internationalisering, studiebegeleiding enzovoort meegerekend. Tegen 2013 wil het departement het aantal VTE voor onderzoek en onderwijs gelijkstellen. Dit betekent dat voor de academische opleidingen 7,29 extra VTE moeten gevonden worden, veronderstellend dat het aantal studenten gelijk blijft. Dit moet mogelijk zijn met de beloofde inspanningen van de hogeschool en externe partners, waaronder de Universiteit Hasselt. De opleiding beschikt over respectievelijk 4,16; 2,88; 1,5 en 1,22 VTE voor de verschillende bachelorjaren en het masterjaar. Dat maakt dat de docent-studentratio de volgende is: 1/25, 1/24, 1/9 en 1/3,5. Het personeel dat instaat voor de gezamenlijke eerst twee bachelorjaren is niet toe te wijzen aan één specifieke opleiding. Van de 1,5 VTE in het derde jaar is er slechts 0,7 voor verpakkingstechnologie. De overige 0,8 VTE zijn voor opleidingsonderdelen die samen met een andere opleiding georganiseerd worden. In de masteropleiding geldt hetzelfde en is 0,7 VTE voorbehouden voor Verpakkingstechnologie alleen. De verhouding tussen deeltijdse en voltijdse OP-leden en gastdocenten is in de bacheloropleiding 12-32-12 en in de master 7-17-2. De verhouding statutair ten opzichte van contractueel is in de bacheloropleiding 33,4-22,6 en in de masteropleiding 13,8-12,2. Het aantal vastbenoemden ten opzichte van het aantal tijdelijke OP-leden bedraagt in de bacheloropleiding 10-46 en in de masteropleiding 6-20. De categorieën assistent-werkleider-docentgastprof-varia geven voor de bacheloropleiding een verdeling van 20-1-3-14-18 en in het masterjaar 5-0-2-3-16. Het programma is volgens de commissie realiseerbaar met het aanwezige personeel, via ondersteuning van gastdocenten. De verhouding tussen onderwijzend personeel en gastdocenten dient echter opgevolgd te worden voor de opleiding Verpakkingstechnologie. Het departement gaf in de gesprekken al aan het aandeel gastdocenten wat te verminderen.
Aanbevelingen ter verbetering: De verhouding tussen onderwijzend personeel en gastdocenten dient opgevolgd te worden.
opleidingsrapport | 51
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
52 | opleidingsrapport
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De budgetbeheerders van het departement, het departementshoofd en de financieel verantwoordelijke dienen aan het einde van het academiejaar een begrotingsvoorstel in voor het komende kalenderjaar (d.i. een budgettair jaar). Dit voorstel bestaat uit vier rubrieken: investeringen, aankopen, diverse goederen en inkomsten. De uitgaven voor onderzoek worden gedragen door het departementale budget en externe financieringsprojecten zoals IWT Vlaanderen. De doctorandi worden betaald door de universiteiten waar zij hun onderzoek uitvoeren. Van 2002 tot 2008 is de begroting geëvolueerd van 139935 naar 207575 euro. De hogeschool kent veel solidariteit met een kleine opleiding als Verpakkingstechnologie, wat nodig is door het kleine aantal studenten, om kwaliteit in onderzoek, onderwijs en dienstverlening te kunnen realiseren. Het Verpakkingscentrum, dat deels verweven is met het onderwijs van de opleiding, zorgt evenwel ook voor heel wat dienstverleningsprojecten die geld opbrengen. Dankzij deze inkomsten en door de eerste twee bachelorjaren gemeenschappelijk met de andere opleidingen industrieel ingenieur te organiseren, kunnen de kosten verbonden aan het organiseren van de opleiding volgens het departement erg laag gehouden worden. In samenspraak met de laboverantwoordelijken worden jaarlijks ook financiële plannen opgesteld voor de verschillende labo’s. Lesgevers kunnen aan de verantwoordelijken te kennen geven dat zij bepaalde materialen nodig hebben. Bovendien is er een reservebudget ter beschikking dat kan inspelen op bijkomende vragen. De investeringen in het IT-materiaal worden door de budgetbeheerders beheerd in overleg met de IT network administrator van het departement. Er wordt ieder jaar een budget vrijgemaakt voor de vervanging van oude computers. De bibliothecaris beschikt over een departementaal budget voor de aankoop van boeken, tijdschriften en diversen. De bibliotheek werkt met een speciale uitleentermijn voor studenten die aan projecten of hun masterproef werken. De bibliotheek maakt deel uit van het bibliotheeknetwerk Anet van de Universiteiten van Antwerpen en Hasselt en de Antwerpse hogescholen. Een bibliotheekcommissie komt twee tot driemaal per jaar samen en bestaat uit het diensthoofd, de vier departementshoofden en de bibliotheeksecretarissen. In deze commissie wordt de bibliotheekwerking besproken. Het bibliotheekbudget wordt binnen het departement over de opleidingen verdeeld. Het budget voor de opleiding verpakkingstechnologie bedraagt 700 euro. De opleiding beschikt in de campus van het departement over verschillende auditoria, vlakke leslokalen, projecten computerlokalen. De labo’s die door de opleiding gebruikt worden, zijn het labo elektronica, het verpakkingslabo, het labo regeltechniek en digitale systemen, het labo materialenleer, het labo mechanica en fysica, het labo algemene en organische chemie, het labo analytische chemie, het labo automatisering, het labo elektriciteit en het labo toegepaste elektriciteit. Het departement tracht de lokalen multifunctioneel in te richten. Zo werden binnen een aantal labolokalen lesruimtes gecreëerd. De meeste lokalen, behalve degene die specifiek ingericht zijn voor verpakkingstechnologie, worden gedeeld met andere opleidingen van het departement.
opleidingsrapport | 53
De computer- en labolokalen zijn uitgerust met de software en apparatuur die nodig zijn voor de opleidingsonderdelen. De docenten beschikken over een docentenkamer, waar post en informatie verdeeld worden. Er zijn zes bureaus ter beschikking van de docenten; dertien ruimtes naast praktijklokalen zijn ook ingericht als bureauruimtes, met de nodige computervoorzieningen. De personeelsleden beschikken over een laptop van de hogeschool. De commissie stelt vast dat de materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. De hogeschool richtte via EFRO-financiering het Technologiecentrum op, samen met de Katholieke Hogeschool Limburg. In dit gebouw vinden het toegepaste onderzoek en het dienstverleningsonderzoek van het departement IWT, waaronder het Verpakkingscentrum, hun plaats. De inhoudelijke invulling van het Verpakkingscentrum ten opzichte van het programma werd besproken in facet 2.2. Testapparatuur voor het uitvoeren van de transportsimulatietesten zal verhuizen naar het Technologiecentrum. De testapparatuur en verpakkingsmaterialen die onder een geconditioneerde omstandigheid moeten bewaard worden, zullen in de enge behuizing van het campusgebouw blijven. De vorige visitatie heeft al opgemerkt dat de behuizing van het Verpakkingscentrum te eng is. De commissie stelt vast dat dit nog steeds een aandachtspunt is. De studenten zijn positief over het aanwezige materiaal in het Verpakkingscentrum, maar ook zij vinden de behuizing veel te klein. De commissie meent ook dat het Verpakkingscentrum weinig uitstraling heeft. Dit is jammer, want dit belemmert de uitstraling van de opleiding naar potentiële studenten, onderzoekers en opdrachtgevers. De sociale dienst Studentenvoorzieningen StuvoX beschikt op de campus over verschillende lokalen. Ze biedt in het studentenrestaurant ook maaltijden aan voor studenten. Er zijn ook een cursusdienst en boekenverkoop voorzien. Het studentensecretariaat zorgt voor administratieve ondersteuning. De studenten kunnen er terecht voor onder meer inschrijvingen, informatie en attesten. Het departementssecretariaat staat in voor personeelszaken, financiën, het jaarverslag, examenroosters enzovoort. Het onderwijsmanagementsysteem van de hogeschool biedt digitale ondersteuning aan alle onderwijslogistieke activiteiten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dringende aandacht voor de enge behuizing van het Verpakkingscentrum en een positievere uitstraling.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
54 | opleidingsrapport
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Toekomstige studenten worden op verschillende manieren ingelicht over de opleiding: via SID-In-beurzen in elke provincie – De opleidingen Nucleaire technologie en Verpakkingstechnologie treden hier samen naar voren om informatie te verstrekken over de twee kleinste en meest unieke opleidingen van het departement; via de website van de hogeschool en in de brochures. De informatiedoorstroming in de opleiding naar de studenten verloopt vaak al op informele wijze, doordat de studentengroepen erg klein zijn. Behalve bij de onderwijzende personeelsleden kunnen de studenten ook terecht bij het studentensecretariaat, Stuvox, de mentor en de studentenbegeleider. Ook via de volgende kanalen worden de studenten geïnformeerd: een introductiedag voor nieuwe studenten; de studiegids, te raadplegen op de website – Hierin vinden de studenten de onderwijs- en examenregeling, de rechtspositieregeling en de opleidingsgids. In deze laatste staat de informatie per opleidingsonderdeel vermeld, waaronder de competenties en de werk- en evaluatievormen; een agenda; een papieren en elektronische versie van de academische planner, met onder meer de examenvormen; een trimesterplanner die aangeeft waaraan per week gewerkt wordt in de opleidingsonderdelen; een introductiedag georganiseerd door Stuvox, de dienst Studentenvoorzieningen. De begeleiding van de studenten werd door een werkgroep Studiebegeleiding, bestaande uit de algemene studiebegeleiders per departement, de maatschappelijk assistent van Stuvox en de coördinator Studentenbegeleiding gestructureerd volgens een gemeenschappelijk kader. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen studiebegeleiding en studieloopbaanbegeleiding. Het departement heeft één centraal aanspreekpunt dat verschillende studiebegeleidingstaken combineert. Deze persoon is algemeen studiebegeleider, trajectbegeleider en eerste ombudspersoon. Door de kleinschaligheid van de opleiding is de drempel tussen docenten en studenten klein, zijn de lesgevers altijd aanspreekbaar voor de studenten en kan er op dit eerstelijnsniveau al een informele persoonlijke begeleiding plaatsvinden. Voor ieder opleidingsonderdeel wordt bovendien in het eerste bachelorjaar vakspecifieke studiebegeleiding georganiseerd. Iedere lesgever is wekelijks op een vast uur beschikbaar voor extra uitleg en begeleiding. In het eerste en tweede bachelorjaar is er ook een mentorwerking per twintig studenten, die vrij gekozen kan worden. Dit is de eerste begeleider met wie de studenten in contact komen. Voor de studenten van het derde bachelor- en het masterjaar fungeert het opleidingshoofd als mentor. Op het niveau van het departement wordt algemene studiebegeleiding aangeboden. De studenten kunnen hier terecht voor hulp rond studiemethode, - planning en -attitude. Personen die persoonlijke problemen ondervinden, kunnen terecht bij de maatschappelijk assistent. Soms is het nodig dat de student door de algemene studiebegeleiding of de maatschappelijk assistent doorverwezen wordt naar gespecialiseerde hulp. Studietrajectbegeleiding wordt verzorgd door de opleidingscoördinator, die overkoepeld wordt door een departementale coördinator en een coördinator van de hogeschool. De maatschappelijk assistent en de Ombudsdienst worden door de hogeschool ook onder studietrajectbegeleiding geplaatst. Een aantal extra initiatieven wordt georganiseerd in verband met studie- en studentenbegeleiding: Instroombegeleiding: in de maand september worden introductiecursussen georganiseerd. Studenten kunnen ook workshops volgen rond studiemethodes. Er worden facultatieve lessen wiskunde, chemie en elektriciteit gegeven aan de eerstejaarsstudenten. Voor anderstaligen wordt een vertalend woordenboek toegestaan tijdens één academiejaar. Studenten met dyslexie kunnen gebruikmaken van compenserende maatregelen.
opleidingsrapport | 55
-
-
-
Een maand na de start van het academiejaar worden afwezigheden bijgehouden. De studiebegeleider neemt contact op met studenten die systematisch afwezig zijn en tracht een oplossing te vinden. Als de student zich uitschrijft, wordt een formulier ingevuld met de reden. Begeleiding bij faalangst door de algemeen studiebegeleider. Begeleiding bij de opleidingskeuze tijdens het eerste en tweede bachelorjaar. De opleidingen worden voorgesteld. Eerstejaarsstudenten kunnen presentaties van de opleidingsgerichte projecten van de tweedejaarsstudenten volgen. Via deze projecten en de Avond der Jonge Professionals, waarop afgestudeerden hun huidige job komen toelichten, maken de studenten kennis met de opleiding. Begeleiding bij de bachelor- en masterproef. Begeleiding van buitenlandse studenten door de departementale coördinator voor opvang en praktische en administratieve ondersteuning. Ook vakinhoudelijke ondersteuning vindt plaats. Er wordt gebruikgemaakt van een fiche Studentenbegeleiding om de studenten te volgen in hun studieloopbaan.
Het aantal studenten dat gebruikmaakt van de begeleidingsmogelijkheden, stijgt ieder jaar: van een kleine dertigtal in 2003-2004 tot meer dan tweehonderd in 2007-2008. Wat studiebegeleiding betreft, kan de commissie zeggen dat de hogeschool een ruim gamma aan studiebegeleidingactiviteiten aanbiedt. De activiteiten zijn terug te vinden in alle lagen van de hogeschool, met initiatieven op het niveau van de opleidingsonderdelen en de opleiding, die zelf ingebed zijn in initiatieven van het departement en de hogeschool, en zelfs daarbuiten. Dankzij hun goede contact met studenten zijn alle docenten betrokken bij de studiebegeleiding. De opleiding tracht zich zoveel mogelijk bekend te maken bij toekomstige studenten. De studenten die voor de opleiding kozen, bleken vaak hun keuze gemaakt te hebben via een bezoek op de opendeurdagen. Maar uiteraard moet de opleiding gekend zijn voor zij deze studenten op deze infomomenten kan aantrekken. De opleiding heeft plannen om de contacten met het secundair onderwijs te intensifiëren, maar hiervoor is er erg weinig tijd. De commissie stelt vast dat de opleiding inspanningen doet om contact te leggen met het secundair onderwijs, maar stelt een meer structurele en gerichte aanpak voor om de opleiding bekend te maken, zowel naar het secundair onderwijs als naar de zij-instromers, in het bijzonder professionele en academische bachelors. Dit is zeker nodig omwille van het erg lage aantal studenten in de opleiding. De onbekendheid van de opleiding bestaat overigens niet alleen bij de studenten maar ook in de industrie, zo bleek uit de gesprekken met de commissie.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt een meer structurele en gerichte aanpak voor om de opleiding bekend te maken, zowel naar het secundair onderwijs als naar zij-instromers, in het bijzonder professionele en academische bachelors.
56 | opleidingsrapport
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport | 57
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het systeem van kwaliteitszorg wordt overkoepeld door de hogeschool. Hiervoor schreef de hogeschool een beleidsplan. Het beleid zelf krijgt gestalte in de samenwerking tussen het hogeschoolbestuur en de departementen, met ondersteuning van de centrale diensten. Allereerst werd een kwaliteitshandboek geschreven voor het onderwijs, dat de organisatorische onderwijsaspecten behandelt. In een volgende fase werd het accent gelegd op verbetering. In het kwaliteitshandboek werd vastgelegd hoe opleidingen een zelfevaluatie kunnen uitvoeren met verbeterdoelen via het evaluatiesysteem TRIS. Verder werd een systeem van bevragingen bij studenten, afgestudeerden en werkveld uitgewerkt. Iedere lesgever voert ook een zelfevaluatie uit in zijn/haar onderwijsportfolio. De procedure van zelfevaluatie wordt beschreven in het kwaliteitshandboek. Het TRIS-systeem is gebaseerd op het EFQM-model maar gespecificeerd voor hogeschoolonderwijs. Negen criteria worden met het systeem afgetoetst, zoals beleid, medewerkers, maatschappijresultaten, … . Ieder criterium bestaat uit een toelichtings-, scorings- en zelfevaluatiemodule. Deze laatste module houdt rekening met het accreditatiekader. De zelfevaluatie wordt uitgevoerd door de leden van de opleiding en vindt periodiek plaats, zodat een verbetercyclus kan ontstaan. De verbeterpunten die de zelfevaluatie oplevert, worden besproken in de Opleidingsraad. Via een jaarproject of een driejarenplan wordt aan verbeterpunten gewerkt. Er wordt een planning opgesteld en er worden verantwoordelijken toegewezen aan bepaalde taken. Een voortgangsrapport wordt voorgelegd aan de Departementsraad. De verbeterpunten waarbij de opleiding hulp nodig heeft van ‘externen’ formuleert zij als aandachtspunten van het beleid. Deze worden door het beleid geïnventariseerd; de centrale diensten starten de actieplannen op. Deze aandachtspunten kunnen onder meer uit de bevragingen komen, wanneer zij gaan over faciliteiten aangestuurd door centrale diensten. Via verschillende bevragingen worden de studenten bij de kwaliteitszorg betrokken. Ten eerste zijn er de bevragingen die peilen naar de waardering van opleidingsonderdelen en organisatorische onderwijsaspecten. Ieder departement legt afzonderlijk maar in samenspraak met de dienst Onderwijs de periodiciteit van de bevragingen vast. Er worden per opleidingsonderdeel multiplechoicevragen opgesteld over de lessen, het studiemateriaal en de evaluatie. Er worden ook open vragen gesteld. De bevragingen over de organisatorische aspecten peilen naar aspecten als studiebegeleiding, de cursusdienst, … . De ingevulde lijsten worden verwerkt door de centrale dienst Onderwijs en Onderzoek. De departementale coördinator en het departementshoofd ontvangen de resultaten. Als een grensscore is overschreden, namelijk als 35 procent van de studenten of meer volledig niet akkoord antwoorden, of als de som van ‘volledig niet akkoord’ en ‘eerder niet akkoord’ groter of gelijk is aan 50 procent, worden de vragen gemarkeerd als aandachtsgebied. De departementale coördinator bespreekt de resultaten met de opleidinghoofden en de opleidingscoördinator Kwaliteitszorg. Deze laatste bespreekt de resultaten in de Opleidingsraad. Op basis van die besprekingen kunnen
58 | opleidingsrapport
de lesgevers eventuele remediëringsmaatregelen opstellen, of neemt de Opleidingsraad een beslissing. De resultaten worden verder opgenomen in de onderwijsportfolio van de lesgever. Een andere bevraging die plaatsvindt bij de studenten is de studietijdmeting (zie facet 2.5). Tot slot is er de Evaluatiecommissie. Dit is een overleg tussen de studenten en twee OP-leden. Op dit overleg worden de belangrijkste bevindingen uit de bevragingen besproken en worden bijkomende vragen gesteld. Daarnaast kunnen de studenten er positieve en negatieve zaken ventileren. De aanwezige OP-leden trachten in het overleg zoveel mogelijk feedback te geven. De twee personeelsleden maken deel uit van de Opleidingsraad maar geven geen les in het bevraagde jaar. Een verslag van het gesprek wordt doorgestuurd naar het departementshoofd, dat beslist wat er met de informatie gebeurt. Soms is deze relevant voor een lesgever, soms voor de centrale administratie. Door de kleinschaligheid van de opleiding zijn objectieve resultaten van de bevragingen in percentages niet bruikbaar. De resultaten worden daarom steeds besproken binnen het Studentenforum. Ook de studietijdmetingen worden met de studenten besproken. Op die manier wordt creatief omgesprongen met de bevragingen en de kleinschaligheid, en kunnen er toch bruikbare resultaten uit komen. Daarnaast is er ook veel informele feedback van de studenten. Bij de afgestudeerden werd tweemaal een schriftelijke bevraging afgenomen. De eerste vond plaats in 2004 tijdens de Avond der Jonge Professionals; ze werd door elf respondenten van de opleiding Verpakkingstechnologie ingevuld. De bevraging in 2006 gebeurde via een mailing en werd door dertien afgestudeerden van de opleiding ingevuld. Er waren vragen over opleiding en bijscholing, werksituatie, relatie opleiding-beroepenveld, appreciatie van de gevolgde opleiding, en opleidingsspecifieke vragen. Een bevraging bij het werkveld gebeurde in het kader van het bijstellen van het competentieprofiel in academiejaar 2004-2005. Van de zeven personen die werden aangeschreven, reageerden er drie, waaronder Packaging People (Belgian Association of Packaging Professionals). Zij gingen akkoord met de competenties per afstudeerrichting, maar soms gaf iemand aan bepaalde competenties niet nodig te vinden. De opleiding en hogeschool hebben een systeem van kwaliteitszorg ontwikkeld dat steunt op traditie en dat volgens de commissie op een ernstige manier wordt toegepast. De commissie waardeert de goede samenhang tussen het kwaliteitszorgsysteem. Ze waardeert de deskundige centrale ondersteuning en de betrokkenheid van iedereen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
opleidingsrapport | 59
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft naar aanleiding van de visitatie in 2003 een verbeterplan opgesteld met de aandachtspunten van de commissie. Er werden acties gekoppeld aan deze aandachtspunten en er werd een verantwoordelijke toegewezen. Ieder academiejaar werd het verbeterplan overlopen. In het academiejaar 2006-2007 doorliep de opleiding een TRIS-evaluatie. Een aantal actiepunten bleek gerealiseerd, maar er waren nog steeds punten die een blijvend actiepunt waren. De verbeterplannen worden periodiek in de Opleidingsraad besproken; die krijgt feedback van de centrale dienst. De verbeterplannen bevatten aandachtspunten voor het beleid, naast verbeterpunten voor de opleiding. Het verbeterplan 2008 dat actiepunten opsomt vanuit de resultaten van de TRIS-evaluatie omvat drie grote aandachtspunten: De positionering van zowel de opleiding als het onderzoek is belangrijk, zowel nationaal als internationaal. Als actiepunten op korte termijn wil de opleiding zowel de positie van het onderzoek als die van het onderwijs ten opzichte van verwante opleidingen en onderzoeksinstellingen nationaal vastleggen. Bovendien worden de eerste internationale contacten gelegd om op langere termijn ook internationaal grondig te kunnen vergelijken en mogelijk samen te werken. Gestructureerde contacten met het werkveld en afgestudeerden zijn nodig, vooral met het oog op het actualiteitsgehalte van het competentieprofiel en het opleidingsprogramma. Nu zijn, behalve de bevragingen van de afgestudeerden, de contacten eerder informeel en toevallig. Het is de bedoeling dat een curriculumraad wordt opgericht, bestaande uit OP-leden, het beroepenveld, afgestudeerden en studenten. Die raad zou tweejaarlijks samenkomen. Er is extra aandacht nodig voor contacten met secundaire scholen. Er werd een actieplan opgesteld. De stuurgroep Studiebegeleiding coördineert deze activiteiten. Concrete realisaties zijn de samenwerking met secundaire scholen rond hoogbegaafde studenten, XIOS-voorstellingen in verschillende secundaire scholen, deelname van XIOS-docenten aan de verdediging van geïntegreerde proeven in het technisch secundair onderwijs, leerkrachten en/of directeurs van de secundaire scholen die naar de masterproefverdediging van de XIOS-studenten komen luisteren enzovoort. Punten die naar voren kwamen uit de bevragingen van opleidingsonderdelen en organisatorische aspecten werden door de opleiding besproken in de Evaluatiecommissie. Via de Evaluatiecommissie werden maatregelen genomen die de opmerkingen van de studenten moesten verhelpen. Door het nauwe contact met de docenten kan veel ook meteen opgelost worden. Ook op basis van de studietijdmetingen werden maatregelen ter verbetering genomen. Een aantal opleidingsonderdelen bleek te weinig of juist te veel tijd te vergen (minder dan 80 procent of meer dan 120 procent van de begrote studietijd). Een aantal maatregelen werd genomen om de studietijd op het juiste niveau te brengen. De commissie stelt vast dat de opleiding verbetermaatregelen doorvoert. Ze vraagt dat de verbeteracties concreter zouden opgevolgd en uitgewerkt worden volgens een strakker tijdspad.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat verbeteracties concreter zouden opgevolgd en uitgewerkt worden volgens een strakker tijdspad.
60 | opleidingsrapport
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De medewerkers van de opleiding worden op verschillende manieren betrokken bij het beleid dat de opleiding stuurt. De raad van bestuur van de hogeschool is het algemeen beleidsorgaan. In de raad hebben acht vertegenwoordigers van het personeel zitten. Daarnaast maken zes personeelsleden deel uit van de Departementsraad, het bestuursorgaan van het departement. Die organiseert de onderwijsverstrekking, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening, en coördineert de bestuurstaken. De Opleidingsraad is een adviesorgaan voor de Departementsraad. Alle leden met een onderwijzende opdracht in de opleiding maken er deel van uit. Het opleidingshoofd is voorzitter van de Opleidingsraad. In deze raad worden de activiteiten van opleidingscoördinatoren die in bepaalde stuurgroepen zitten, besproken. Andere betrokkenen kunnen door de Opleidingsraad worden uitgenodigd. In de Opleidingsraad worden opleidingsgerelateerde onderwerpen besproken. Het accent ligt daarbij op curriculumvernieuwing en onderwijsevaluatie. Via het overleg tussen opleidingshoofden en departementale coördinatoren worden de opleidingsraden voorbereid. De departementale stuurgroepen worden telkens voorgezeten door een departementale coördinator. Verder bestaat deze uit de opleidingscoördinatoren en een secretaris. Deze stuurgroepen zijn Alumni, Pr & Werving, DOOP (Departementaal Onderwijsontwikkelingsplan), Internationalisering, Kwaliteitszorg, Onderzoek, Eindwerken en Studiebegeleiding. Het beleidsvoorbereidend werk wordt besproken in de coördinatievergadering. Aan deze vergadering nemen de vier diensthoofden, de vier departementshoofden en de algemeen directeur deel. Onder meer de verdeling van het aantal VTE wordt hier besproken. In de associatiefaculteit IWT is het departement vertegenwoordigd door het departementshoofd, twee opleidingshoofden en vijf coördinatoren Onderzoek, naast de vertegenwoordigers van de Universiteit Hasselt. Ook de studenten krijgen, naast de bevragingen, via deelname aan verschillende organen de mogelijkheid om betrokken te zijn bij de kwaliteitszorg. In de raad van bestuur worden de studenten van de hogeschool vertegenwoordigd door drie studenten. Evenveel studenten hebben zitting in de Departementsraad. De studenten zijn ook vertegenwoordigd in het bestuur van Stuvox. De overkoepelende studentenraad Sturax bestaat uit leden die verkozen worden door de studenten. Het aantal leden is maximaal vijftien, van wie twaalf verkozenen. De studentenvertegenwoordigers in de raad van bestuur vormen de overige leden, indien zij niet al verkozen zijn. Samen met het hogeschoolbestuur worden de verkiezingen georganiseerd. De raad heeft een informatieplicht naar alle studenten en verdedigt hun belangen. De Departementale Studentenraad vaardigt de vertegenwoordigers af naar de Studentenraad op
opleidingsrapport | 61
hogeschoolniveau en in de bestuursorganen van de dienst Stuvox. Zij kunnen adviezen bezorgen aan de Departementsraad. Zoals eerder vermeld in facet 5.1 worden de alumni en het werkveld af en toe bevraagd, naast de informele contacten in het kader van projecten, stages en masterproeven. Het is de bedoeling dat een curriculumraad wordt opgericht, bestaande uit OP-leden, het beroepenveld, afgestudeerden en studenten. Die raad zou tweejaarlijks samenkomen. De commissie stelt vast dat er een grote betrokkenheid is van de docenten. Ze beveelt aan om op een meer proactieve wijze afgestudeerden en werkveld te betrekken bij de vormgeving en het maken van keuzes met betrekking tot het curriculum. De commissie waardeert ook de aanwezigheid van de Evaluatiecommissie maar adviseert om die beter bekend te maken bij de studenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om afgestudeerden en werkveld meer proactief bij de opleiding te betrekken. De commissie adviseert de evaluatiecommissie beter bekend te maken bij de studenten.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
62 | opleidingsrapport
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De competenties die gerealiseerd dienen te worden, komen in belangrijke mate aan bod in de bachelor- en masterproef. Doordat de beoordeling gebeurt in samenspraak met de promotoren uit het beroepenveld wordt het gerealiseerde niveau niet enkel getoetst door de opleiding maar ook door het werkveld. De voorbije vijf academiejaren verdedigde 89,2 procent van de studenten zijn eindwerk met succes in eerste zittijd. 59,4 procent van de studenten behaalde minstens een 14. 37,8 procent kreeg een score tussen 14 en 16 en 21,6 procent een score tussen 16 en 18. Ieder jaar ontvangt een aantal afgestudeerden prijzen van beroepsverenigingen voor hun eindwerken. De commissie meent dat het competentieprofiel dat de opleiding vooropstelt, gerealiseerd wordt. Als aandachtspunt merkt de commissie wel op dat het academische niveau nog meer aan bod moet komen. De inhoud van de examenvragen weerspiegelt volgens de commissie op adequate wijze het beoogde niveau. Uit de bevragingen die bij de afgestudeerden gehouden worden, blijkt dat 82,6 procent van hen binnen de drie maanden werk vond. Binnen de zes maanden had iedereen een job. 34 procent van de afgestudeerden vond dat de opleiding een goede voorbereiding was op hun job. 60 procent vond de voorbereiding matig. Eén afgestudeerde vond de voorbereiding onvoldoende. De afgestudeerden apprecieerden de gevolgde opleiding erg met een score van 83,3 procent. 12,5 procent was matig tevreden over de opleiding en één persoon gaf de opleiding een onvoldoende. Aangezien de opleiding een redelijk breed profiel van de verpakkingsingenieur nastreeft, worden de studenten ook in diverse functies tewerkgesteld: marketing, inkoop, logistiek, … . De afgestudeerden met wie de commissie een gesprek had, bevestigen deze brede inzetbaarheid (logistiek, ontwerp, coördinatie, …). Ze bevestigden de noodzaak van een brede vorming. Meer diepgang is volgens hen interessant maar onmogelijk voor alle aspecten. Ook de sectoren waarin de afgestudeerden terechtkomen, zijn divers: de voedingsindustrie, farmaceutica, verpakkingsmaterialen enzovoort. Daarnaast worden afgestudeerden ook in het onderzoek ingeschakeld. In 2004, 2007 en 2008 vatte telkens één afgestudeerde een doctoraat aan. Het grootste aantal afgestudeerden komt terecht bij multinationals en middelgrote ondernemingen. Het werkveld is positief over de kwaliteit van de afgestudeerden. De studenten zijn snel inzetbaar dankzij hun brede vorming. Door het kleine aantal studenten meent het werkveld dat er veel te weinig afgestudeerden zijn om alle plaatsen in te vullen, een tekort dat met andere ingenieurs moet ingevuld worden. De opleiding is volgens het werkveld ook veel te onbekend bij het bedrijfsleven. De commissie is positief over de brede inzetbaarheid van de afgestudeerden. Zij heeft evenwel vastgesteld dat de opleiding weinig uitstraling heeft op maatschappelijk en economisch vlak.
opleidingsrapport | 63
In 2002 werd een departementale stuurgroep opgericht om studentenmobiliteit te stimuleren. Sinds 2005 neemt ieder jaar minstens één student deel aan een internationale uitwisseling. Ten tijde van het visitatiebezoek waren twee studenten op Erasmus-uitwisseling in Zweden en Frankrijk. De studenten met een Erasmus-ervaring waren hierover bijzonder positief in de gesprekken met de commissie. Door de lage studentenaantallen – gemiddeld zes masterstudenten – is het percentage dat deelneemt aan een uitwisseling uiteraard vrij hoog. De inkomende studentenmobiliteit is wat lager, met slechts één student in het academiejaar 2007-2008. De commissie waardeert de inspanningen van de opleiding wat studentenmobiliteit betreft. Ook de inspanningen voor docentenmobiliteit in functie van curriculumontwikkeling wordt door de commissie geapprecieerd.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor het academische niveau in de resultaten, in het bijzonder met betrekking tot de masterproef.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Globaal hanteert de opleiding de volgende streefcijfers: rendement eerste bachelor: minstens 50 procent; rendement master: minstens 85 procent; gemiddelde studieduur: minder dan 4,5 jaar; tewerkstellingsrendement: minstens 70 procent (zie 6.1). Het streefcijfer voor het eerste bachelorjaar is gericht naar het Vlaamse gemiddelde, aangezien er geen voorselectie plaatsvindt voor studenten die zich inschrijven. Slaagcijferonderzoek wordt in het departement al uitgevoerd sinds het academiejaar 1996-1997. Dit onderzoek geeft ook de resultaten weer naargelang de vooropleiding van de studenten. Dit werd uitgebreid naar een onderzoeksproject waarmee beleidsmaatregelen genomen kunnen worden die oplossingen zoeken voor een goede aansluiting bij de vooropleiding. Het slaagpercentage voor de eerstejaarsstudenten van het departement lag in de academiejaren van 2001 tot 2007 tussen 50 en 61 procent, met een gemiddelde van 55,5 procent. Voor de opleiding verpakkingstechnologie slaagde in het eerste jaar 71,4 procent. Bekeken in absolute cijfers slaagde in 2004-2005 één van de drie studenten in het eerste bachelorjaar. In 2005-2006 slaagden alle drie studenten van het eerste jaar. De enige student in 2006-2007 slaagde ook.
64 | opleidingsrapport
Doorgaans slagen alle studenten in het derde bachelor- en het masterjaar, maar als één student niet slaagt, worden de percentages meteen heel wat naar omlaag getrokken, waardoor de opleiding in het masterjaar onder haar streefcijfer zit. Globaal gezien ligt het slaagpercentage in de twee laatste jaren evenwel erg hoog. Voor het tweede bachelorjaar is het moeilijker om een duidelijk beeld te krijgen van het slaagpercentage, aangezien de aantallen zo klein zijn. Bovendien zijn er pas vanaf 2005 cijfers beschikbaar, aangezien de studenten pas sinds de invoering van de bamastructuur al vanaf het eerste jaar een opleidingskeuze moeten maken. In absolute cijfers slaagden in 2005-2006 allebei de studenten en slaagde in 2006-2007 de helft van de studenten. De opleiding heeft twee verklaringen voor de hogere resultaten en slaagcijfers voor Verpakkingstechnologie. Enerzijds is er de grote aandacht voor studie- en studentenbegeleiding en het trimestersysteem in de eerste twee jaren. Anderzijds blijken studenten die voor deze opleiding kiezen vaak een erg bewuste keuze gemaakt te hebben en is hun vooropleiding vaak ideaal. De gemiddelde studieduur van de opleiding bedraagt vier jaar en zes maanden; dit komt dus ongeveer overeen met het streefcijfer. De commissie meent dat de opleiding dankzij de begeleiding over hoge slaagcijfers beschikt. De instroomcijfers voor de opleiding zijn erg laag, maar het doorstoomrendement is erg hoog. De commissie waardeert de traditie die de opleiding heeft inzake slaagcijferonderzoek. Om uitval te beperken en afhakers te begeleiden, worden veelvuldig afwezige studenten gecontacteerd door hun mentor of studiebegeleider. Als een student niet geslaagd is, kan hij/zij contact opnemen met de docenten en richtlijnen meekrijgen, waarin verder contact met de studiebegeleider of docent kan aangeraden worden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport | 65
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Het zelfevaluatierapport wordt door de commissie beoordeeld als een duidelijk opgesteld rapport dat de noodzakelijke informatie bevat volgens de standaardregels.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
66 | opleidingsrapport
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed OK goed ABA:goed, MA:voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende goed
De oordelen zijn van toepassing voor: XIOS ABA MA
XIOS Hogeschool Limburg academisch gerichte bacheloropleiding Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie masteropleiding Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie
1 Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
opleidingsrapport | 67
68 | Bijlagen
bijlagen
Bijlagen | 69
70 | Bijlagen
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Ludwig Cardon behaalde het diploma industrieel ingenieur mechanica aan de voormalige Industriële Hogeschool BME te Gent. Na 2 jaar werkzaam te zijn als hoofd kwaliteitsingenieur bij MG Gevaplast NV startte hij als assistent bij het Departement Toegepaste Ingenieurswetenschappen aan de voorganger van Hogeschool Gent. Hij behaalde het doctoraat in de ingenieurswetenschappen aan Birmingham City University - UK. Hij is docent mechanica-kunststoffen aan de Hogeschool Gent en afdelingshoofd van de onderzoeksgroep CPMT Centrum voor Polymeer- & Materiaal Technologie. Hij is organisator van het internationale PMI congres www.pmiconference.eu en gastspreker/docent voor verschillende internationale congressen en universiteiten. Wanda Guedens studeerde in 1982 af aan de Universitaire Instelling Antwerpen als Licentiaat in de wetenschappen, groep scheikunde, richting biochemie. Zij was lector aan de Koninklijke Militaire School te Brussel in 1983. In 1984 behaalde zij het getuigschrift van Geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs aan de KULeuven. Sinds 01 januari 1984 tot op heden is zij verbonden aan de Universiteit Hasselt waar zij tot in 2002 achtereenvolgens als didactisch navorser en eerst-aanwezend navorser betrokken was bij de begeleiding van werkcolleges, werkzittingen en practica chemie en de ontwikkeling van innoverend lesmateriaal op gebied van onderwijs en didactiek. Zij werkte mee aan interuniversitaire didactische projecten en was verantwoordelijk voor het vakdidactisch onderzoek binnen de lerarenopleiding chemie. In 1999 behaalde zij aan de UHasselt het diploma van Doctor in de wetenschappen-scheikunde in het domein van de ‘Chemometrie’. Sinds 2002 is zij docent en vervolgens hoofddocent in de vakgroep chemie. Haar huidige onderwijsopdracht situeert zich in de algemene en anorganische chemie, de chemische technologie en de biochemie. Zij werkt aan multidisciplinair onderzoek in biochemische en biomedische nanotechnologie meer bepaald in het kerncompetentiedomein ‘biosensoren’ van het Instituut voor Materiaalonderzoek van de UHasselt. Zij participeert tevens in maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverleningsactiviteiten. Fons Poelmans is technicus mechanica van opleiding. Hij werkte sinds 1970 bij Philips in Hasselt, aanvankelijk als ontwerper van mechanische constructies voor consumer producten, later (eind 1973) als packaging designer. Als coördinator packaging design (vanaf 1979) werd hij volledig verantwoordelijk voor de voorbereidingen en de uitvoering van het verpakking- en labellingbeleid, het onderzoek en de implementatie van innoverende verpakkingen en dit voor de BG’s Audio, Digital Media Systems en Optical Storage. Hij vertegenwoordigde deze BG’s wereldwijd in het Verpakkingsconsult, welke als doel heeft om de verpakkingskennis en kunde te garanderen. In 1992 werd hij lid van Philips Standardisation Group “Verpakking en Transport” die voor het gehele Philips Concern de normen en standaards betreffende verpakking en transport vastlegde. Na de sluiting van Philips Hasselt in 2003 is hij met brugpensioen. In 2003 heeft hij eveneens deelgenomen aan de visitatie van de opleiding verpakking en conditionering aan de Vlaamse Hogeschool. Antonia Aelterman is als hoofddocent verbonden aan de Vakgroep Onderwijskunde binnen de Faculteit Psychologie en pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent. Ze promoveerde er in 1995 tot doctor in de pedagogische wetenschappen op het thema curriculumontwikkeling in de lerarenopleiding. Zij is belast met een aantal opleidingsonderdelen in de lerarenopleiding en in de master pedagogische wetenschappen, o.m. opleidingsdidactiek. Zij leidt onderzoek binnen het domein van de professionalisering van onderwijsgevenden. Zij is ook voorzitter van de opleidingscommissie lerarenopleiding binnen de Universiteit Gent en van de werkgroep lerarenopleiding van de VLIR. Ze
C.V. van de commissieleden | 71
neemt deel aan diverse stuurgroepen voor beleidsondersteuning van het departement onderwijs en heeft ervaring als panellid in visitatiecommissies van de VLIR en van VLHORA.
72 | C.V. van de commissieleden
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 73
74 | C.V. van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen | 75
76 | C.V. van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen | 77
78 | C.V. van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen | 79
80 | C.V. van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen | 81
82 | C.V. van de commissieleden
bijlage 3
Bezoekschema
Bezoekschema visitatie academische bacheloropleiding en masteropleiding Industriële wetenschappen: Verpakkingstechnologie aan de XIOS Hogeschool Limburg Dag 1 09.00 - 15.00 15.00 - 15.45 16.00 - 17.00 17.15 - 18.15
18.30 - 19.30 19.30 Dag 2 08.30 - 10.00 10.30 – 10.45 10.45 - 11.45
voorbereidende vergadering, intern werkoverleg en broodjeslunch; kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd; opleidingsverantwoordelijke(n) bacheloropleiding en masteropleiding, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader); kwaliteitsverantwoordelijke(n), verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling en verantwoordelijke(n) wetenschappelijk onderzoek van de opleiding, het departement en/of de hogeschool informeel ontmoetingsmoment intern werkoverleg en avondmaal voor de commissie
19.00
bezoek aan de lokalen, rondgang; intern werkoverleg; studenten bacheloropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief studentenvertegenwoordigers; studenten masteropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief studentenvertegenwoordigers; lunch voor de commissie; intern werkoverleg; lectoren bacheloropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg; lectoren masteropleiding: maximum 12, representatief samengesteld, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg; intern werkoverleg en inzage documenten; vertegenwoordigers werkveld: maximum 12, gedifferentieerd samengesteld, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als begeleiders of promotoren van bachelor- en/of masterproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma; afgestudeerden: maximum 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de verschillende afstudeerrichtingen; avondmaal voor de commissie.
Dag 3 08.30 - 09.00 09.00 - 09.30 09.30 - 10.15 10.15 - 10.45 10.45 - 11.30 11.30 - 12.30 12.30 - 13.30 13.30 - 14.00 14.00 - 15.00 15.00 - 18.00 18.00
intern werkoverleg; administratief-technisch personeel ; ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding; verantwoordelijke internationalisering van de opleiding, het departement en/of de hogeschool; begeleiders bachelor- en/of masterproeven: maximum 12, representatief samengesteld; intern werkoverleg; lunch voor de commissie; opleidingsverantwoordelijke(n) bacheloropleiding en masteropleiding; vrij spreekuur; voorbereiding mondelinge rapportering; mondelinge rapportering.
11.45 - 12.45 12.45 - 14.00 14.00 - 14.15 14.15 - 15.00 15.00 - 15.45 15.45 - 17.00 17.00 - 17.45
17.45 - 18.30
Afkortingenlijst | 83
84 | Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
bijlage 4
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs| 85
86 |
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs| 87
88 |
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
ABA
academische bacheloropleiding
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUHL
Associatie Universiteit Hogescholen Limburg
BSO
beroepssecundair onderwijs
BZW
begeleid zelfstandig werk
DOOP
Departementale stuurgroep onderwijsontwikkeling
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
HOOP
Hogeschoolonderwijs- en ontwikkeling
ICT
internet- en communicatietechnologie
IKZ
interne kwaliteitszorg
IWT
Industriële wetenschappen
KZ
(integrale) kwaliteitszorg
MA
academische masteropleiding
MNM
master- na masteropleiding
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
onderwijs en examenreglement
OO
onderwijsontwikkeling
OOP
onderwijsontwikkelingsplan
OP
onderwijzend personeel
PBA
professionele bacheloropleiding
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
afkortingenlijst| 89
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
SID-in
studie- informatiedagen
SOVO
Sociale Voorzieningen, bijvoorbeeld SOVOArte, de dienst voor sociale voorzieningen van De Artevelde Hogeschool
TRIS
Transnationale Institutionale Samenwerking (een Instrument van kwaliteitszorg)
TSO
Technisch secundair onderwijs
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
voltijds equivalenten
ZER
zelfevaluatierapport
90 | afkortingenlijst