ONDERWIJSVISITATIE
toerisme en recreatiemanagement
Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bachelor in het toerisme en recreatiemanagement aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
4 september 2008
De onderwijsvisitatie toerisme en recreatiemanagement
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be/visitaties en accreditatie/visitatierapporten.htm Wettelijk depot: D/2008/8696/3
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte/academische bachelor/master naam opleiding in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure Handleiding onderwijsvisitaties VLIRVLHORA (februari 2005) gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Ann Verreth secretaris-generaal
Bert Hoogewijs voorzitter
4 |
inhoudsopgave voorwoord........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1.................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3
Inleiding ............................................................................................................................................ 9 De betrokken opleidingen ................................................................................................................. 9 De visitatiecommissie ....................................................................................................................... 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
1.4
Samenstelling......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 11 Werkwijze ............................................................................................................................. 11 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 12
Indeling van het rapport .................................................................................................................. 13
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3
De Onderwijsvisitatie toerisme en recreatiemanagement ...................................................... 9
Het domeinspecifieke referentiekader toerisme en recreatiemanagement........................... 14
Inleiding .......................................................................................................................................... 14 Domeinspecifieke competenties ..................................................................................................... 14 Besluit ............................................................................................................................................. 16
Hoofdstuk 3
De opleidingen in vergelijkend perspectief ........................................................................... 18
Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6 Hoofdstuk 4
Doelstellingen van de opleiding....................................................................................... 19 Programma ..................................................................................................................... 19 Inzet van personeel ......................................................................................................... 20 Voorzieningen ................................................................................................................. 21 Interne kwaliteitszorg....................................................................................................... 21 Resultaten ....................................................................................................................... 22
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten ................................................................................. 23
deel 2................................................................................................................................................................ 27 Hoofdstuk 1
Erasmushogeschool Brussel ................................................................................................ 29
Hoofdstuk 2
Hogeschool West-Vlaanderen.............................................................................................. 63
Hoofdstuk 3
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende............................................................................ 99
Hoofdstuk 4
Katholieke Hogeschool Mechelen ...................................................................................... 133
Bijzonder kwaliteitskenmerk: Onderzoek en maatschappelijke dienstverlening .......................................... 169 Hoofdstuk 5
XIOS Hogeschool Limburg ................................................................................................. 175
bijlagen ........................................................................................................................................................... 211
| 5
6 |
deel 1
algemeen deel
PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel | 7
8 | PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel
Hoofdstuk 1 De Onderwijsvisitatie toerisme en recreatiemanagement 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bachelor toerisme en recreatiemanagement, die zij in 2006-2008 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De opleiding naam opleiding wordt door vijf hogescholen aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op: -
6, 7 en 8 december 2006 19, 20 en 21 maart 2007 31 januari, 1 en 2 februari 2007 28 februari, 1 en 2 maart 2007 16, 17 en 18 april 2007
1.3 1.3.1
Erasmushogeschool Brussel Hogeschool West-Vlaanderen Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool Mechelen XIOS Hogeschool Limburg
De visitatiecommissie Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding onderwijsvisitaties VLIRVLHORA, februari 2005. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 2 juni 2006.
Gezien het aantal betrokken hogescholen werden aantal deelcommissies deelcommissies samengesteld.
PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel | 9
De visitatiecommissie: Deelcommissie 1: commissie die de Erasmushogeschool Brussel, de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende en de Katholieke Hogeschool Mechelen bezocht heeft. Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Student:
Urbain Claeys Albert Hoogveld Paul Decroos Willy Orlandini Emil Cattoir (voor de visitatie aan de Erasmushogeschool Brussel en de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende) Steven Van Haecke (voor de visitatie aan de Katholieke Hogeschool Mechelen
Deelcommissie 2: commissie die de Hogeschool West-Vlaanderen en de XIOS Hogeschool Limburg bezocht heeft. Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Student:
Urbain Claeys Albert Hoogveld Raf De Bruyn Luc Glorieux Bert Vanderleyden
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Indien een commissielid omwille van persoonlijke redenen niet kon deelnemen aan een (gedeelte van een) visitatiebezoek, werden diens aandachtspunten behandeld door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die het commissielid tijdens vroegere bezoeken aangebracht had.
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en vier secretarissen aangesteld. Voor de visitatie van de professioneel gerichte bacheloropleiding toerisme en recreatiemanagment waren dit: projectbegeleider:
Christiane Vanvinckenroye tot 1 februari 2008 Lucia Van Hoof vanaf 1 februari 2008
secretarissen: Erasmushogeschool Brussel Hogeschool West-Vlaanderen Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool Mechelen XIOS Hogeschool Limburg
10 | PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel
Sofie Landuyt Sofie Landuyt Lucia Van Hoof Floris Lammens Christiane Vanvinckenroye
1.3.2
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de commissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. De beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk heeft geen invloed op de globale beoordeling van de opleiding en het accreditatiebesluit van de NVAO.
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de professioneel gerichte bacheloropleiding toerisme en recreatiemanagement aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIRVLHORA, februari 2005. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 25 september 2006 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA, februari 2005 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingen bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op
PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel | 11
basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie. Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. De bezoekschema’s werden opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie. De reacties van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. De visitatiecommissie stelde ook een vergelijkend gedeelte op. Hierin worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs weergegeven. Het vergelijkende deel werd samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van de opleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden. Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de professioneel gerichte bachelor toerisme en recreatiemanagement, dat op 4 september 2008 gepubliceerd werd.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken.
12 | PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA van februari 2005. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel, hoofdstuk 2, beschrijft de visitatiecommissie het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven en tot slot worden in hoofdstuk 4 de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleidingen. Voor elke afzonderlijke hogeschool en dus voor elke afzonderlijk gevisiteerde opleiding kan u een deelrapport terugvinden. De deelrapporten bevatten de aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van elke afzonderlijke hogeschool en zijn gemakshalve geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen.
PBA toerisme en het recreatiemanagement – algemeen deel | 13
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader toerisme en recreatiemanagement 2.1
Inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de 1 opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Referentiekaders van de opleidingen:
Erasmushogeschool Brussel Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Hogeschool West-Vlaanderen Katholieke Hogeschool Mechelen XIOS Hogeschool Limburg -
Brondocumenten onderschreven door werkveld Beroepsprofielen sector Toerisme: gids, host/ess, gasteer, gastvrouw, reisagent, reisleider, www.serv.be “Opleidingsprofiel beheer toerisme en recreatie” (Studie 120 - VLOR 1998) “Beroepsprofiel toerisme, recreatie en sport” (Studie 63 - VLOR 1998) Competentieprofiel Hoger Toeristisch en Recreatief Onderwijs Opleidingenoverleg Leisure & Tourism management, HBO-Raad
1
(manager
toerisme),
Landelijke
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
14 | domeinspecifieke referentiekader
Beroepsspecifieke competenties Gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft de nodige beroepsspecifieke vaardigheden op het niveau van een beginnende bachelor: -
-
De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft een multiculturele en internationale ingesteldheid; De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft kennis en inzicht in de organisatie en instelling van de toeristisch-recreatieve sector; De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft kennis en inzicht in de toeristisch-recreatieve producten: De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft kennis van de toeristisch-recreatieve producten en diensten; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan het aanbod van toeristisch-recreatieve producten en diensten analyseren; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan informeren en toelichting geven over het aanbod van toeristisch-recreatieve producten en diensten; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan een gepast toeristisch-recreatieve product of dienst voor de klant vinden en verkopen door aangepaste gesprektechniek aan te wenden; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan toeristisch-recreatieve producten en diensten ontwikkelen, plannen en organiseren: Probleemsituaties definiëren en analyseren; Zinvolle oplossingsstrategieën ontwikkelen en toepassen; Beperkt marktonderzoek voeren, interpreteren en aanwenden bij de ontwikkeling van producten en diensten; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan toeristisch-recreatieve producten en diensten uitvoeren; Reserveringsdossier opstellen, opvolgen en wijzigen en reserveringssystemen gebruiken en prijzen berekenen; Onthaal en vertrek van klanten; Begeleiden van klanten tijdens de reis De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan trends en tendensen in de toeristisch-recreatieve sector opvolgen; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan de voornaamste toeristisch-recreatieve bronnen (tijdschriften,gidsen, kaarten, databanken, internet, timetables) verzamelen, verwerken en aanwenden; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan de geldende toeristisch-recreatieve wetgeving interpreteren; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan meewerken aan het management van een organisatie en financiële analyses maken: begroting, investeringsprogramma’s; boekhouding; kent de meest gangbare software programma’s uit de toeristisch-recreatieve sector en kan deze gebruiken De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft de nodige sociale en persoonlijke vaardigheden om zijn/haar taak uit te voeren waaronder teamgericht en klantgericht werken; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan doelgericht en professioneel informatie, problemen, ideeën en oplossingen, zowel met interne(medewerkers) als externe partners (klanten, leveranciers)communiceren; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan schriftelijk en mondeling communiceren in Nederlands, Frans, Engels en andere vreemde talen; De bachelor toerisme en recreatiemanagement heeft besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk
Domeinspecifieke referentiekader | 15
Opleidingsgebonden beroepsspecifieke competenties De bachelor toerisme en recreatiemanagement is op de hoogte van algemene economische fenomenen en kan deze in relatie brengen met de reiswereld; De bachelor toerisme en recreatiemanagement moet gidstechnieken kennen en kunnen toepassen; De bachelor toerisme en recreatiemanagement kan bij de uitoefening van de verschillende beroepsrollen instaan voor de kwaliteit van zijn eigen werkuitvoering en een bijdrage leveren tot het verbeteren van de kwaliteit van de beroepsomgeving; De bachelor toerisme en recreatiemanagement moet kunnen solliciteren
2.3
Besluit
In de toeristisch recreatieve sector moet ingespeeld worden op nieuwe tendensen die geprofileerd worden in de media. Twee grote groepen nemen steeds meer een eigen karakter aan. Enerzijds de actieve vakantieganger die themavakanties verkiest gericht op avontuur en sport met aandacht voor de lokale cultuur en natuur. Anderzijds hebben we de groep genieters met tijd en financiële middelen, de vijftigplussers. Zij gaan voor een divers en kwalitatief aanbod. Vijftigplussers zijn een publiek die op regelmatige tijdstippen korte uitstappen maken, variërend van een citytrip , een wellness- en gezondheidsarrangement tot festivals, theater en cultuur. Daarnaast hebben klanten een hoger verwachtingspatroon daar ze steeds meer reiservaringen hebben. Het is belangrijk de juiste informatie te selecteren en op basis daarvan een aangepast advies te geven in overeenstemming met de verwachtingen van de klant. Overige uitdagingen voor de sector zijn het zoeken naar nieuwe bestemmingen en een toename realiseren in het aanbod van korte vakanties. Eveneens zal de kennis van de seniorenmarkt zich verder moeten ontwikkelen gezien de steeds hogere leeftijd van reizigers. Verder moet er opnieuw aandacht zijn voor specifieke doelgroepen zoals gehandicapten en kansarmen. In dat kader is er vraag naar nieuwe accenten in het sociaal toerisme. Het omgaan met terreurdreiging zal bij de uitwerking van het toeristisch-recreatieve aanbod in belang toenemen. Hetzelfde geldt voor het toepassen van nieuwe marketing strategieën. Inspelen op deze nieuwe trends is de uitdaging voor de toeristisch-recreatieve sector. De bachelor toerisme en recreatiemanagement moet in eerste instantie kennis maken met deze nieuwe ontwikkelingen en veranderingen en good-practices filteren en vertalen in zijn of haar eigen handelen.
16 | domeinspecifieke referentiekader
De opleiding in vergelijkend persectief | 17
Hoofdstuk 3 De opleidingen in vergelijkend perspectief Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen toerisme en recreatiemanagement in Vlaanderen. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan elementen die haar met meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere rapporten heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goede praktijk aanhalen. Het Toerisme onderwijs op A1-niveau kwam in Vlaanderen en Brussel tot ontwikkeling in de tweede helft van de twintigste eeuw, meer dan honderd jaar nadat Thomas Cook de wereldreismarkt in haar vele facetten tot ontwikkeling bracht. Sinds de jaren ‘80 is er een groeiende belangstelling voor de kwaliteit van het hoger onderwijs waar te nemen binnen Europa en ook in Vlaanderen. De formalisering van kwaliteitszorgstelsels heeft zich vooral ontwikkeld tijdens de laatste twee decennia. Ondertussen evolueerde de opleiding tot de professionele bacheloropleiding Toerisme en recreatiemanagement. In dit voorwoord geeft de visitatiecommissie haar algemene bevindingen over de opleidingen professionele bachelor Toerisme en recreatiemanagement. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan de algemene tendensen die in het oog springen hetzij in positieve of negatieve zin. Het zijn bevindingen over de opleidingen als geheel voor de vijf bezochte hogescholen. De visitatie van de professionele bacheloropleiding Toerisme en recreatiemanagement was voor de leden van de visitatiecommissie een bijzondere ervaring. De vijf bezoeken werden telkens als intens ervaren en beleefd waarbij de instellingen in het algemeen en de opleidingsteams in het bijzonder op een zeer betrokken manier het proces van de visitatie ondersteunden. De commissie waardeert daarbij ten zeerste de inspanningen die door het instellings- en opleidingsbeleid én door de werkvloer zijn geleverd om de voorbereidende stukken tijdig en gedocumenteerd op te leveren en naar aanleiding van het visitatiebezoek met een vrij open vizier naar de commissie toe te stappen. De voorbereiding op de visitatie heeft de hogescholen en hun leidinggevenden kritisch doen nadenken over de diverse aspecten van hun opleiding en was aanleiding tot het voorstellen van een reeks punten die voor verbetering vatbaar zijn. Als algemene tendensen in positieve zin noteert de commissie vooreerst een positieve houding en sterke motivatie van de studenten. Vervolgens stelt de commissie vast dat de afgestudeerden goed terecht komen op de arbeidsmarkt. De opleiding leidt naar tewerkstelling. Als derde positief punt wordt een grote zorg voor talenkennis genoteerd. Erg belangrijk voor de toekomstige evolutie van de opleiding professionele bachelor Toerisme- en recreatiemanagement is het enthousiasme van de leiding en ook vooral van de “jongeren” in het docentenkorps. Dit is een pluspunt in de snel evoluerende toerisme en recreatiesector. De commissie stelt zich vragen bij de decretale opdracht met betrekking tot het wetenschappelijk onderzoek. Uit de visitatie blijkt het moeilijk haalbaar. De commissie suggereert aandacht te besteden aan leeronderzoek met de studenten in relatie met de toerisme en recreatiesectorproblematiek en met zorg de beroepsloopbaan van de afgestudeerden te volgen om aan de behoeften van bijscholing en verdere professionalisering te kunnen voldoen. Dit kan voor de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap in samenspraak gebeuren. Een andere vaststelling is dat de opleidingen nog te eng gericht zijn op een functie in een reisbureau of bij een touroperator. De leden van de visitatiecommissie zijn van mening dat het recreatiemanagement in de opleiding steeds meer en beter wordt geïntegreerd, maar nog verder kan worden uitgebouwd. Alhoewel de opleidingen inzake IT inspanningen hebben gedaan, wijst de commissie op de noodzaak de IT ontwikkelingen zowel in als buiten de sector op de voet te
18 | De opleiding in vergelijkend perspectief
volgen. Tenslotte moedigt de commissie de verdere de internationalisering aan en het nog meer gebruik maken van de mogelijkheden binnen de EU en wereldwijd. De vijf gevisiteerde opleidingen bachelor Toerisme en recreatiemanagement in Vlaanderen hebben gemeen dat ze een grote beroepsgerichtheid in hun opleiding hebben gerealiseerd, resulterend in frequent tewerkgestelde studenten die tevreden blijken over hun opleiding en werkgevers, die op hoofdpunten ervaren dat zij professioneel opgeleide medewerkers hebben afgenomen. De commissie constateert in de rapportages echter niet dat de opleidingen wat betreft de onderwijskundige vormgeving van hun onderwijs achterover kunnen leunen. Over de 6 onderwerpen die in deze visitatie beoordeeld zijn, volgen hieronder een aantal gegeneraliseerde observaties positieve ervaringen of gebieden waar nog aan gewerkt moet worden, en die de instellingen overstijgen.
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
De visitatiecommissie was aangenaam verrast door de inspanningen die de verschillende opleidingen hebben verricht op het vlak van aanpassing van de curricula aan de eigentijdse noden. Het valt op dat de meeste opleidingen een gedegen taalopleiding koppelen aan managementgerichte en beroepsgerichte kennis. De visitatiecommissie stelde op basis van de competentiemodellen van de diverse hogescholen en voorafgaand aan de visitatiebezoeken, een domeinspecifiek referentiekader van competenties voor de bachelor Toerisme en recreatiemanagement op. De opleidingsdoelstellingen voor deze professioneel gerichte bacheloropleiding zijn duidelijk omschreven en dit geldt zowel voor algemene competenties als voor algemene beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties. In vrijwel al de bezochte opleidingen sluiten zij aan enerzijds bij het door de visitatiecommissie gedefinieerde domeinspecifieke referentiekader, anderzijds bij de eisen die door het werkveld gesteld worden. Diepgaander en structureler overleg met het beroepenveld vormt echter een opportuniteit, zeker wegens de constante evolutie van het werkveld. Intervisie tussen de verschillende hogescholen onderling en met internationale collega-instellingen zou mogelijkheden creëren om van elkaar te leren en het competentiegericht werken te bevorderen. Wat betreft de uitwerking van doelstellingen stelde de commissie vast dat de opleidingen inspanningen doen om duidelijk te maken dat zij competentiegericht opleiden. Veelal wordt dit competentiegerichte aspect tamelijk abstract uitgewerkt, terwijl meer studenten zich aangesproken zouden voelen tot het beroep als de competenties vanuit een echt beeld van het beroep zouden beschreven worden en vanuit wat als beroepsbeoefenaar concreet uitgevoerd wordt in de verschillende sectoren van toerisme en recreatie. Ook verduidelijking over hoe de opleiding gaat voorzien in de benodigde kennis, vaardigheden en beroepsattitudes kunnen hiertoe bijdragen. Wanneer dit zorgvuldig en concreet genoeg wordt uitgewerkt kan men tevens verantwoorden aan welke criteria men moet voldoen om de reeks toeristische- en recreatieberoepen naar behoren te kunnen vervullen en heeft dit op zijn beurt weer het voordeel van zelfselectie en van een contractbasis.
Onderwerp 2
Programma
De onderwijskundige en didactische vormgeving aan het opleidingsprogramma is over de hele lijn ‘basically’ in orde, maar is ook in voortdurende verdere ontwikkeling, niet door vanuit de zich voortdurende veranderende sector maar ook door zich wijzigende inzichten in hoe je het beste kunt opleiden. Vrijwel alle vijf de instellingen zijn druk doende met vormgeven aan een meer competentiegerichte opleidingsvorm. Opvallend is dat soms de implementatie van competentiegerichte intenties achter blijft bij de geformuleerde doelstellingen. Over de hele lijn zag de visitatiecommissie aandacht voor probleemgerichte werkvormen en een hoge mate van praktijkgerichtheid. Doorheen de diverse opleidingsprogramma’s constateerde zij een duidelijk traject: van een
De opleiding in vergelijkend persectief | 19
begeleid naar zelfstandig leerproces, van initiëren van kennis, vaardigheden en attitudes naar verdiepen. Dit uit zich ook in de uitbouw van het curriculum en de aanwending van diverse leervormen. Lovenswaardige manieren voor praktijkverkenning die een uitwerking van ‘een virtueel bedrijf’ zijn, zoals de small businessprojects en de toeristische cases waarmee in een aangepast studielandschap kan worden gewerkt met authentieke materialen, ziet de commissie hier en daar als parels ontstaan. Meestal wordt de uitvoerende praktijkgerichtheid pas echt doorgezet na een wat inleidend theoretisch startjaar als basis met daarin een oriënterend aanvoelen van het veld. In tweede en derde jaar wordt in het werkveld geoefend in stages waarbij de verantwoordelijkheid in stijgende lijn bij de student zelf gelegd wordt. De stages worden over het algemeen intensief begeleid. Op de meeste plaatsen wordt veel belang gehecht aan de praktische stages, en contacten met het werkveld. Het duidelijk stellen van de verwachte aanpak en doelstellingen van de stage en voornamelijk het eindwerk is voor diverse hogescholen een verdere opdracht. Rekening houdend met de karakteristieken van het startjaar verdient het wellicht aanbeveling om in dit jaar, op een gepaste manier een begrijpbaar beeld van wat beroepsbeoefenaren doen en wat zij daarbij nodig hebben, uit te werken in het programma. Competentiegericht toetsen is vrijwel nergens volledig uitgewerkt en geïmplementeerd. Wellicht moet men ook eerst de opleidingen verder competentiegericht uitbouwen, alvorens daaraan begonnen kan worden. De commissie meent echter dat men dit qua benodigde docentcompetenties en toetsorganisatie niet vroeg genoeg kan aanzetten. De commissie wil ook een kanttekening maken bij de instroom van studenten. Wellicht heeft de uitstroom naar vaak uitvoerende taken en lager betaalde jobs een effect op een gepaste instroom. Er is nood aan een promotiecampagne om de bredere beroepskansen van deze opleiding aan te tonen aan de belangstellende student. Zo groeien de tewerkstellingskansen aanzienlijk onder andere in het receptief toerisme, in de recreatiesector en in diverse vormen van vrije tijdsbesteding.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
De commissie waardeert het engagement en de oriëntatie naar het beroepenveld van het docentenkorps. De voorbije jaren is heel wat energie besteed aan een vernieuwend competentiegericht curriculum. De commissie ontmoette algemeen zeer toegewijd personeel dat goed contact heeft met de sector en met de studenten. Vergelijkbaar met andere opleidingen in andere disciplines, zijn ook hier eerder de jongere docenten de drijvende krachten van de vernieuwing. Hoe dan ook, het voltallig personeel heeft zich duidelijk op een of andere manier ingezet om een goed programma voor de opleiding Toerisme en recreatiemanagement uit te werken. Door de recente vele veranderingen in het hoger onderwijs hebben sommige docenten de inhoudelijke actualisering van het leermateriaal niet altijd kunnen laten primeren. Men is soms een beetje innovatie-vermoeid. De dikwijls kleine staf is door het grote aantal bijgekomen taken en opdrachten naast het verzorgen van de opleiding zelf, vrij zwaar belast. Hier wil de commissie een pleidooi houden voor het bevorderen van interne afstemming en samenwerking. Dat kan door het samen vooropstellen van realistische (innovatie)doelen, door te prioriteren en te evalueren. Door een geïndividualiseerd en gesystematiseerd ontwikkelings- en opleidingsplan voor elke docent kan ook de professionaliteit nog verhogen. Het enthousiasme en de inzet voor internationale uitwisseling en contacten met het werkveld constateerde de commissie bij heel wat docenten. Het beroepenveld uit meermaals de behoefte aan frequenter overleg of aan input over nieuwe noden in de sector. Daar zou het personeel systematischer bij betrokken kunnen worden. Dat geldt ook voor de internationale contacten die meestal persoonlijk zijn. Systematisering van deze individuele contacten met buitenlandse zusterinstellingen en bedrijven en ze op hogeschoolniveau brengen zal het enthousiasme en de inzet kunnen verspreiden in de opleidingen. Een kwestie van mogelijk wat meer regie en samenwerking.
20 | De opleiding in vergelijkend perspectief
Kwantitatief is het personeel in voldoende mate aanwezig, gezien ook de mogelijkheden om expertise uit het veld in deeltijds of gastdocentschap te kunnen aantrekken. Het frequenter inschakelen van gastsprekers, of vaste gastdocenten kan de opleiding alvast een stuk mee dynamiseren.
Onderwerp 4
Voorzieningen
Op een enkel geval na schiet de huisvesting niet tekort, al zijn de materiële voorzieningen voor verbetering vatbaar. Diverse hogescholen werden of worden recent geconfronteerd met verhuis, wat extra werklast creëert maar ook een positief perspectief aandient. Hoewel de behoefte aan werken in kleine groepen toeneemt, worden de lokalen vaak nog opgezet rond klassikaal onderwijs. Behoefte aan goede vaklokalen of oefenruimtes met actuele reisindustriële software is common practice. Bibliotheekvoorzieningen mogen soms qua collecties beter geactualiseerd worden. Hiertegenover staat dan wel een internet-informatiehausse in de sector. Sommige bibliotheken hebben daarom een speciale onderwijsfunctie op zich genomen. Het gebruik van ict is algemeen aanvaard. Meermaals zag de commissie de leerstof beschikbaar op elektronische platforms. Studenten kunnen dan werken in studielandschappen of in de nabije toekomst van huis uit. De inrichting van die landschappen en het onderhoud vergt een nieuw type functionaris, en een toegenomen ict-vaardigheid van docenten. Daar wordt op veel plaatsen nog aan gesleuteld. Hoewel nog niet ten volle benut, noch door de docenten, noch door de studenten, de toepassing van een digitale leeromgeving komt op snelheid. De commissie stelde vast dat in meerdere hogescholen aandacht besteed wordt aan de toegankelijkheid van de lokalen voor andersvaliden. De voorzieningen op het gebied van studiebegeleiding zijn over het algemeen goed. Hier en daar zou wat meer aan in- en uitstroombegeleiding gedaan kunnen worden, maar de studieloopbaanbegeleiding en de begeleiding bij individuele problemen of individuele noden zijn ronduit goed te noemen. De studiebegeleiding is op de meeste plaatsen sterk professioneel uitgebouwd. Algemeen stelt de commissie vast dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten gestructureerd en geïmplementeerd werden. Een nog systematischer en persoonlijker aanpak zou de studenten tijdens hun opleiding ten goede komen.
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Elke hogeschool maakt werk van interne kwaliteitszorg en heeft een concept gedefinieerd. De implementatie van de toetsbare streefdoelen met concrete verbeteracties is zeer verschillend bij de hogescholen. De opleidingen doen er heel veel aan om op een aantal facetten te meten of er voortgang bereikt wordt, of men tevreden is. De relatie tussen al deze dataverzamelingen, de systematiek van kwaliteitsbewaking en verbeteractiviteiten en de communicatie daarover, de prioritering en de beleidsvorming daarover bleek niet altijd even helder. Het is aan te bevelen om gerichter te bevragen wat men weten wil. Zo worden er in het kader van kwaliteitsbeleid op hogeschoolniveau bevragingen georganiseerd, waarvan de grondslag en uitkomsten niet goed op opleidingsniveau zijn gecommuniceerd. Plan-do-check-act of EFQM systematiek gebruiken is prima, mits men zich die systematiek dan ook eigen maakt en consequent als hulpmiddel inzet om gesignaliseerde pijnpunten te verbeteren. Het meten van een studiebelasting hoort eigenlijk onder onderwerp 2, maar het wordt hier even als systematiek aangesneden, omdat de belastingsregistratie niet altijd betrouwbaar leek en met een lage respons niet betrouwbaar bleek te worden ingevuld. Een uitdaging in het kader van interne kwaliteitszorg blijft dus het vinden en toepassen van de gepaste methode voor datgene wat men wil te weten komen. Er is duidelijk ruimte om docenten, studenten, alumni en beroepenveld op een systematische en structurele wijze hierbij te betrekken. Intervisie tussen de hogescholen kan een toegevoegde waarde betekenen. In een aantal gevallen kan de communicatie van de resultaten naar zowel studenten, als naar de buitenwereld verbeterd
De opleiding in vergelijkend persectief | 21
worden. De zware belasting van de docenten met tal van nieuwe opdrachten draagt ook hier allicht bij aan de vaststelling dat verbeterprocessen soms langzaam op gang komen.
Onderwerp 6
Resultaten
Het gerealiseerde niveau is over het algemeen zeer behoorlijk, evenals het onderwijsrendement. De resultaten worden door bijna alle instellingen bewaakt: wat is de drop-out, de doorstroom en het rendement op bepaalde ijkpunten in de opleiding. Door bevragingen probeert men er ook achter te komen wat de oorzaken zijn van schommelingen in rendementen. Wanneer deze te maken hebben met instroom heeft men aan de instroomkant soms (op talenkennis bijvoorbeeld), maatregelen genomen om gelegenheid te geven bij te spijkeren. Het werkveld en de alumni zijn heel positief over het niveau van de opleiding. De opleiding slaagt erin om met de geëvolueerde instroom een goed niveau van afgestudeerden naar de arbeidsmarkt te brengen. Afgestudeerden zijn niet enkel gegeerd binnen het ruime toeristische beroepenveld, maar ook in andere sectoren. De evolutie naar zelfstandigheid, zelfwerkzaamheid en het werken met systemen en in team komen uitdrukkelijk naar voor. Het bevorderen van ondernemerschap, het verbeteren van talen en het zichzelf permanent actualiseren zijn uitdagingen naar de toekomst. Gaandeweg merkte de commissie op dat de opleidingen professionele bachelor Toerisme en recreatiemanagement de gepaste voorbereiding bieden voor zowel de verschillende sectoren in het beroepenveld als voor de aangeboden opleiding master in het Toerisme.
22 | De opleiding in vergelijkend perspectief
Hoofdstuk 4 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten De oordelen van de commissie op de zes onderwerpen en de daarbij horende facetten wordt in een vergelijkende tabel weergegeven. De commissieleden hebben per facet een score op een vierpuntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) en per onderwerp een score op een tweepuntenschaal (onvoldoende, voldoende) weergegeven. De toekenning van het oordeel slaat op het geheel van het facet en het onderwerp en is onderbouwd met argumenten. De oordelen moeten gelezen worden in samenhang met de tekst in de deelrapporten per instelling. Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Verklaring van de scores op facetniveau E
Excellent: de opleiding realiseert voor het facet een niveau waardoor de ze zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
G
Goed: het niveau van de opleiding stijgt voor het facet boven de basiskwaliteit uit.
V
Voldoende: de opleiding beantwoordt voor dit facet aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master.
O
Onvoldoende: de opleiding presteert voor het facet beneden de gestelde verwachting en er is voor dit punt beleidsaandacht is.
NVT
Het facet is voor beoordeling van de opleiding niet van toepassing.
OK
Wordt vermeld bij het facet studieomvang indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen omtrent de studieomvang.
Verklaring van de scores op onderwerpniveau V
Voldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau voldoet aan de basiskwaliteit.
O
Onvoldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau niet voldoet aan de basiskwaliteit.
vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten | 23
EHB
HOWEST
KHM
XIOS
Onderwerp 1: Doelstellingen
V
V
V
V
V
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie
V
V
G
G
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V
V
V
G
V
Onderwerp 2: Programma
V
V
V
V
V
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud
G
V
G
G
G
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
V
G
G
G
G
Facet 2.3.: Samenhang Facet 2.4.: Studieomvang
KHBO
toerisme en recreatiemanagement
V
V
V
G
V
OK
OK
OK
OK
OK
Facet 2.5.: Studielast
G
V
V
V
G
Facet 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud
V
V
G
G
V
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: *Masterproef
V
V
V
G
V
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
G
V
V
G
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
V
V
V
V
V
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel
V
V
G
G
V
Facet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid
V
G
G
G
V
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
V
V
V
V
V
Onderwerp 4: Voorzieningen
V
V
V
V
V
Facet 4.1.: Materiële voorzieningen
G
G
O
V
V
Facet 4.2.: Studiebegeleiding
G
G
E
E
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
V
V
V
V
V
Facet 5.1.: Evaluatie resultaten
G
V
V
G
G
OK
V
V
V
V
V
G
V
G
G
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten
V
V
V
V
V
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
G
G
G
G
G
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
V
V
V
G
G
bijzonder kwaliteitskenmerk
O
Facet 1.: Differentiëring
V
Facet 2.: Kwaliteit
V
Facet 3.: Concretisering
O
24 | vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
opleidingsrapporten | 25
26 | opleidingsrapporten
deel 2
Opleidingsrapporten
opleidingsrapporten | 27
28 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Hoofdstuk 1 Erasmushogeschool Brussel Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding toerisme en recreatiemanagement aan de Erasmushogeschool Brussel
In juli 1995 werd de Vlaamse Autonome Hogeschool Erasmushogeschool Brussel opgericht naar aanleiding van het Hogescholendecreet van 13 juli 1994. De opleiding toerisme en recreatiemanagement maakt samen met de opleiding hotelbeheer deel uit van het departement Hotel & Toerisme. Geen van beide opleidingen heeft afstudeerrichtingen. De Erasmushogeschool Brussel omvat daarnaast de volgende tien departementen: Communicatie, Gezondheidszorg, Horteco, Industriële Wetenschappen en Technologie, Koninklijk Conservatorium Brussel, Lerarenopleiding, Rits, Sociaal-Agogisch Werk en Toegepaste Taalkunde. Met de wereldtentoonstelling van 1958 ontstond de nood aan opgeleid personeel om te werken in een toeristische en recreatieve sector. Het ontstaan van de opleiding toerisme en recreatiemanagement gaat terug tot het toenmalig Brabants provinciaal instituut COOVI-PIVIT in Anderlecht, waar het als eerste onderwijsinstelling in België een eenjarige hogere toerismeopleiding organiseerde. De eerste studenten studeerden af in 1960. Na verloop van tijd werd de opleiding uitgebreid tot een tweejarige en later tot een driejarige opleiding. Als gevolg van de staatshervorming kwamen het instituut en de opleiding in 1995 onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Korte tijd later werd de opleiding opgenomen binnen de structuur van de Erasmushogeschool Brussel. Tot het einde van het academiejaar 2003-2004 bleef het departement Hotel & Toerisme gehuisvest op de campus van de COOVI-CERIA in Anderlecht. Gedurende één jaar werd het departement ondergebracht in het Monnaiehouse aan het Muntplein, waarna het zijn definitieve bestemming kreeg op de Campus Dansaert. Als gevolg van de Bologna-verklaring en het daaruit volgende Structuurdecreet werd de opleiding vanaf het academiejaar 2004-2005 gradueel omgevormd naar de bachelor- en masterstructuur. Zo werd ook de naam graduaat beheer, toerisme en recreatie gewijzigd in professionele bachelor toerisme en recreatiemanagement. De opleiding werd in opvolging van het Flexibiliseringsdecreet gradueel hervormd tot een thematisch modulair systeem, bestaande uit tien modules gespreid over drie deeltrajecten.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 29
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsdoelstellingen passen in de onderwijskundige basisvisie van de Erasmushogeschool en van de associatie. De opleidingsdoelstellingen werden verder geconcretiseerd in een opleidingsprofiel dat competentiegericht opgevat is. Het opleidingsprofiel kwam tot stand binnen het departement, in samenspraak met het werkveld. De kwalificaties zijn volgens de opleiding competentiegericht geformuleerd en conform het Structuurdecreet onderverdeeld in drie niveaus: algemene, algemeen beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties. Voor de opleiding vormen competentie- en beroepsgerichtheid de rode draad doorheen de opleiding. De decretaal vermelde algemene competenties zijn terug te vinden in het opleidingsprofiel. De opleiding vermeldt afzonderlijk als competentie: een multiculturele en internationale instelling. De decretale te beheersen algemene beroepsgerichte competenties werden door de opleiding verder aangevuld met nauwgezetheid, stressbestendigheid en commerciële ingesteldheid. De belangrijkste te beheersen beroepsspecifieke competenties binnen de opleiding zijn: • • • • • • •
de gevraagde informatie kunnen opzoeken en verstrekken, marktgenererend kunnen handelen, reservaties kunnen afhandelen, een volledig reisdossier kunnen samenstellen, financiële verantwoordelijkheid kunnen dragen, klanten kunnen onthalen en begeleiden, kunnen functioneren in het bedrijfsbeleid.
De doelstellingen van de opleiding worden via de studiegids, de algemene en departementale website en de departementale informatiebrochure bekendgemaakt aan de studenten, het onderwijzend personeel en het werkveld. De doelstellingen van de opleidingsonderdelen staan verder vermeld in de moduleboeken. De opleidingsonderdeelfiche geeft een werkomschrijving, het verwachte startniveau en succescriteria weer.
30 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De opleiding kon voor de uitwerking van het competentiegericht onderwijs een beroep doen op de centrale diensten, met name de cel Specifieke Onderwijsinnovatie en ICT en de Onderwijs Service Dienst Brussel. De commissie stelt vast dat de opleiding zich in een proces van vernieuwing bevindt waarbij een vernieuwd competentiegericht curriculum jaar na jaar wordt ingevoerd. Samen met het nieuwe curriculum werden het modulair systeem en het geïntegreerd onderwijs ingevoerd. De opleiding werd opgedeeld in tien thema’s of modules, gespreid over drie jaar, waarbij in het eerste jaar gewerkt wordt met probleemtaken, het tweede jaar met cases en het derde jaar met een projecttaak. Via feedback uit stages en op basis van de professionele kennis van het docentenkorps, worden de opleidingsdoelstellingen continu geëvalueerd en bijgestuurd. Uit het zelfevaluatierapport en het visitatiebezoek blijkt dat de opleidingsdoelstellingen leiden tot het beheersen van de noodzakelijke competenties en het beheersen van de nodige beroepsspecifieke competenties voor een ‘beginnende beoefenaar’. De commissie noteert dat de competenties zeer algemeen geformuleerd zijn. Ze zijn hoofdzakelijk gericht op outgoing toerisme en touroperating. De commissie mist meer aandacht voor recreatiemanagement en product- en marktontwikkeling. De commissie beveelt aan om de algemene doelstellingen en de algemeen beroepsgerichte competenties nader te concretiseren, bijvoorbeeld door bij competenties als ‘beheersen van een multiculturele en internationale ingesteldheid’ aan te geven hoe een afgestudeerde deze kan verwerven. Dat maakt algemene doelstellingen meer meetbaar. De formulering van de beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar is duidelijk maar beknopt. Ook hier beveelt de commissie aan ze meer meetbaar te formuleren, zodat kan afgeleid worden of een afgestudeerde deze doelen bereikt heeft.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om meer aandacht te hebben voor recreatiemanagement en producten marktontwikkeling. De commissie adviseert om in het kader van de verdere implementatie en vervolmaking van het competentiegericht leren de doelstellingen concreter uit te werken en in meer meetbare termen te formuleren.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De afstemming van de doelstellingen op de eisen en verwachtingen van het beroepveld wordt in de opleiding via diverse activiteiten georganiseerd. Het opleidingsprofiel werd opgebouwd op basis van de competenties die
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 31
opgenomen zijn in het beroepsprofiel ‘Toerisme, Recreatie en Sport’ van de VLOR en de SERV van 1998, waardoor er een aansluiting is op de wensen van het werkveld. Deze profielen worden op geregelde tijdstippen geactualiseerd. Daarnaast vormen stages, externe projecten en de inbreng van gastprofessoren reflectiemomenten met het beroepenveld. Het departement vergelijkt de opleiding met gelijkaardige buitenlandse opleidingen via diverse Europese projecten zoals Socrates/Erasmus, Leonardo da Vinci, Tempus en Erasmus Intensive Progra, en via bilaterale akkoorden met Turkije en Thailand. Daarnaast doet de opleiding aan benchmarking bij de partners van uitwisselingsprojecten met studenten. De opleiding wendt de domeinspecifieke eisen van partnerinstellingen aan als bron bij de ontwikkeling van internationaal gerichte competenties. Toch geeft de opleiding aan dat er geen structurele samenwerking met buitenlandse vakgenoten is waarbij er een uitwisseling en/of afstemming van de doelstellingen plaatsvinden. Verder heeft het departement de voorbije jaren ernstige inspanningen geleverd om wetenschappelijk onderzoek te introduceren en maatschappelijke dienstverlening uit te bouwen. De contacten in dit kader leveren bijkomende informatie over de ontwikkelingen in het beroepenveld. De opleiding werkte een vergelijkend competentieschema uit van hun domeinspecifieke competenties ten opzichte van deze van de commissie. Daaruit is af te leiden dat de domeinspecifieke competenties algemeen zijn omschreven en overeenstemmen met het domeinspecifieke referentiekader dat als uitgangspunt voor de visitatie toerisme en recreatiemanagement door de visitatiecommissie werd opgesteld. De commissie is van mening dat de instelling haar positie in het beroepenveld gevaloriseerd heeft. Uit gesprekken met studenten, stagegevende bedrijven en afgestudeerden blijkt dat de opleiding de juiste competenties aanbrengt. De commissie adviseert om in de toekomst op een gestructureerde manier contacten op te bouwen met het relevante werkveld en de internationale partners. De commissie vindt het aangewezen om bij het internationale beroepenveld een meer gesystematiseerde internationale vergelijking en bevraging uit te voeren. Ten slotte vraagt de commissie om naast de focus op touroperating en outgoing tourism meer aandacht te besteden aan de maatschappelijke betekenis van toerisme en recreatie.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de contacten met het werkveld en de internationale partners structureel en systematisch uit te werken. De commissie vindt het aangewezen om bij het internationale beroepenveld een meer gesystematiseerde internationale vergelijking en bevraging uit te voeren. Ten slotte vraagt de commissie om naast de focusgerichtheid op touroperating en outgoing tourism meer aandacht te besteden aan de maatschappelijke betekenis van toerisme en recreatie.
32 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 1.1: Niveau en oriëntatie: Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen :
voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 33
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij de curriculumherziening en de omvorming van de opleiding tot het huidig thematisch modulair systeem werd het beroepsprofiel van VLOR als uitgangspunt gehanteerd. De competenties werden door de hele opleiding vastgelegd en besproken in de opleidingscommissie. De opleiding heeft bewust gekozen voor een verplicht programma zonder keuzemogelijkheden. Op die manier beschikt iedere student over de nodige competenties die noodzakelijk zijn voor de tewerkstelling binnen de belangrijkste toeristische segmenten. In de opleidingsonderdeelsfiches worden de eindcompetenties en de doelstellingen op het niveau van elk opleidingsonderdeel gestipuleerd. Het werkveld toerisme is uit te splitsen in verschillende facetten. De modulaire opbouw van de opleiding maakt het enerzijds mogelijk de sector toerisme per facet te bestuderen en anderzijds disciplineoverschrijdend te werken. De opleiding bestaat uit tien beroepsgerichte en thematische modules. Per module wordt een belangrijk thema van het werkveld bestudeerd dat op verschillende vlakken wordt uitgediept. Het eerste deeltraject omvat de modules reisbureau en receptief toerisme, die elk verder opgesplitst worden in een taalpakket en een beroepstechnisch en ondersteunend pakket. Het tweede deeltraject biedt aandacht aan de transportsector en touroperating, animatie, recreatie en meetings en incentives, congresses and events die elk verder opgesplitst worden in een taalpakket en een management- en ondersteunend pakket. In het derde deeltraject staat beleid en management centraal. In het tweede en derde deeltraject zijn twee modules voorzien voor stage en eindwerk. De modules volgen elkaar op en vormen één logisch opgebouwd geheel. De commissie stelt vast dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, waarbij veel aandacht gaat naar vakoverschrijdende probleemtaken, werkcolleges, gastcolleges, stages en projecten waar algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties gehanteerd worden. De commissie is positief over het thematisch modulair ontwikkeld programma met aandacht voor beroepsgerichte vaardigheden, waarbij disciplineoverschrijdend gewerkt wordt. Voor 2006-2007 werd de hier geschetste modulaire structuur in het eerste en tweede deeltraject gewijzigd qua vormgeving maar niet qua inhoud. In het eerste deeltraject staat kennisverwerving centraal, in het tweede deeltraject zijn dat organisatorische competenties en in derde en laatste deeltraject managementgerichte attitudes en vaardigheden. Er is een duidelijk groeiproces naar zelfstandigheid, dat de studenten toelaat om de eindcompetenties stelselmatig te verwerven. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat de opleiding zich richt op een brede en algemene kenniswerving. De opleiding focust sterk op de segmenten reisbureau, luchthaven en touroperating. Sommige studenten hebben nood aan specialisatie. Meer aandacht voor kunst en cultuur met betrekking tot belangrijke toeristische bestemmingen, is wenselijk. De studenten geven aan dat zij een goede thematische kennis van talen te hebben maar minder goede mondelinge vaardigheden. De studenten leren tijdens hun opleiding Frans, Engels, Duits en Spaans.
34 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De opleiding stelt dat door het internationale karakter van het beroepsveld het programma steeds een internationale dimensie gekend heeft. De internationalisering binnen de opleiding vertaalt zich in het lidmaatschap van het Atlas-netwerk en de Compostela-groep, de contacten met internationale organisaties en de internationale docenten- en studentenmobiliteit. Toch is de commissie van mening dat de internationale contacten van docenten vaak een gevolg van persoonlijke contacten zijn. Een meer structurele organisatie hiervan is wenselijk. De opleiding bevestigt dit, maar koppelt daar onmiddellijk aan dat ze pogingen onderneemt om contacten te leggen met buitenlandse instellingen. De commissie stelt vast dat studenten en alumni het modulaire systeem en de zelfwerkzaamheid in het kader van small business projects en de stages als zeer positief ervaren. De afwezigheid van keuzemogelijkheden wordt vooral door de studentengroep dan weer als een minpunt gezien. De invoering van modulair onderwijs is een pluspunt. Het departement beschikt over een procedure voor curriculumherziening en -innovatie. Eerst worden wijzigingen besproken op personeelsvergaderingen, waarna ze voor advies worden voorgelegd aan de studenten. Het is de departementsraad die uiteindelijk de curriculumherzieningen goedkeurt. Studenten worden op het einde van een module bevraagd over de inhoudelijke kwaliteit van de module. Maar de commissie kon niet vaststellen of er op basis van deze oordelen een bijsturing gebeurt van de inhoud van de vakken; met andere woorden of na ‘de check’ ook een ‘actie’ volgt.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschouwt de professionele gerichtheid als een fundamenteel element van de opleiding. Om de student zo goed mogelijk voor te bereiden op het beroepsleven wil de opleiding een evenwichtig pakket van talen, economische en beroepstechnisch georiënteerde opleidingsonderdelen aanbieden. De verwerving van de nodige commerciële en dienstverlenende kennis, vaardigheden en attitudes staat hierbij centraal. De opleiding stelt dat het programma aandacht heeft voor kennisontwikkeling via vakliteratuur en aangepast bronnenmateriaal. De opleiding heeft in haar curriculum een aantal opleidingsonderdelen waar vakinhoudelijke kennis primeert, onder andere marketing, Engels, toeristische geografie, touroperating en een aantal vakken
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 35
waarin het accent ligt op integratie van professionele attitudes en vaardigheden, onder andere externe projecten, probleemtaken, business games en stages. In elke opleidingsmodule werd een link met het beroepsveld ingebouwd, waardoor er volgens de opleiding voeling met actuele trends blijft. Via seminaries, extra-murosactiviteiten en gastsprekers is er interactie met de beroepspraktijk. Dit blijkt uit de lijst van activiteiten die per module worden georganiseerd en uit het overzicht van de thema’s die worden behandeld door gastsprekers. In het eerste deeltraject krijgen studenten disciplineoverschrijdende probleemtaken binnen iedere module. Hoewel de probleemtaken door de tweedejaarsstudenten als eerder negatief ervaren worden, zijn de derdejaarsstudenten eerder positief, omdat tijdens deze taken de nodige competenties zoals vergaderen, info opzoeken en verwerken aangeleerd werden. Deze kunnen worden aangewend tijdens de stage. De tweedejaarsstudenten signaleren onduidelijkheden bij de uitvoering van de probleemtaken, de diverse wensen van docenten en de beoordeling. De tweedejaarsstudenten gaven tijdens de gesprekken aan dat de beoordeling met de verbetering en quotering soms gebeurt door andere personen dan de begeleiders. Tijdens de opleiding organiseren de studenten samen met de docenten een studiereis. Positief aan dit concept is dat vele competenties, vaardigheden en opdrachten gerelateerd aan de toeristische sector, hierbij aan bod komen. De commissie vraagt de opleiding om een goede afweging te maken tussen de kostprijs van de studiereis en de competenties en de vaardigheden die hierbij worden getraind. De professionele gerichtheid van het programma is vooral terug te vinden in de stages, de stagecase en het project ondernemen. Studenten kunnen stage in binnen- en buitenland lopen en bij hun keuze een beroep doen op een departementale stagedatabank. Studenten moeten hun aanvraag voor de stage motiveren. De uiteindelijke toewijzing van stageplaatsen gebeurt door de bedrijven na een sollicitatie. De commissie is positief over de binnenlandse stage, maar heeft vastgesteld dat voor een opleiding toerisme en recreatiemanagement er eerder een beperkt aantal stageplaatsen in het buitenland is. Het is voor de hogeschool geen doel om een overgroot deel van de studenten naar het buitenland te sturen. Via contactpersoon worden de eerste afspraken gemaakt en wordt de buitenlandse stageplaats geëvalueerd op haalbaarheid en wenselijkheid. De begeleiding van de student tijdens de stage, in binnen- en buitenland, berust in hoofdzaak bij de stagementor. Voor vragen of problemen kan zowel de student als de stagementor terecht bij de stagebegeleider. In 2002-2003 werd het eindwerkconcept omgevormd tot het huidige concept, waarbij de stage en stagecase een duidelijke link vertonen. In het tweede en derde deeltraject vinden zeven en zestien weken stage plaats, waarbinnen een stagecase in opdracht van een stagebedrijf wordt uitgewerkt. Over de drie studiejaren heen bestaat de opleiding voor 25 procent uit stage en stagecase. De stage en de stagecase samen bedragen in het tweede jaar 15 en in het derde jaar 30 studiepunten. Studenten moeten in nauw overleg met hun stageplaats een opdracht formuleren en vervolgens na relevante dataverzameling, -verwerking, en -analyse conclusies trekken. De stagecase is een individuele onderzoeksopdracht die binnen de stage wordt uitgevoerd en een vorm van consultancy is. Voor informatie en begeleiding kan de student terecht bij de stagementor en de stagebegeleider, maar het initiatief ligt bij de student. Naast de stagecase moeten studenten eveneens een stageverslag opmaken. Hierin maakt de student een kritische reflectie van de stageplaats en rapporteert hij over de evolutie die hij doorgemaakt heeft bij de uitvoering van de stageopdrachten, en over zijn sterke en/of zwakke punten. De studenten vinden alle informatie over de stage en de stagecase terug in de bundel ‘Leidraad en afspraken voor stages’ en op het elektronisch leerplatform.
36 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De stage en de stagecase vormen een meerwaarde voor de student. De commissie is positief over dit nieuwe concept. In het derde deeltraject hebben de studenten een opleidingsonderdeel project ondernemen. Dit opleidingsonderdeel bestaat uit een small business project en neemt 14 weken in beslag. In een klein groepje voeren studenten tegen betaling een onderzoek uit in opdracht van een bedrijf uit de toeristische sector. Studenten richten voor dit onderzoek een eigen bedrijf op, stellen een onderzoeksplan op en beheren hun eigen boekhouding. Een begeleidende docent en het projectbedrijf staan in voor de methodologische en inhoudelijke opvolging van de studenten. De commissie heeft zowel bij de studenten, het werkveld als de docenten een grote appreciatie gezien op het vlak van de small business projects. De opleiding ziet in de small business projects een vorm van maatschappelijke dienstverlening. In 2005 werd een Hospitality and Tourism Research Office opgericht om de onderzoeksinspanningen binnen het departement te sturen en te coördineren. Specifiek voor de opleiding toerisme en recreatiemanagement wordt sinds 2005 gewerkt aan het PWO-project ‘onderzoek naar het effect van de attitudes van de lokale bevolking ten aanzien van toerisme en toeristische ontwikkelingen op de ervaring van toeristen in de grootstedelijke Brusselse regio’. Globaal gezien brengt het opgebouwde programma voldoende kennisontwikkeling en beroepsvaardigheden bij. Wel kan er nog meer aandacht besteed worden aan recente ontwikkelingen en tendensen en een betere aansluiting bij de actuele beroepspraktijk. Er zijn binnen de opleiding al contacten met het werkveld via de stage, de small business projects en de gastsprekers, maar een meer gesystematiseerde aanpak kan volgens de commissie worden opgezet.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om nog meer aandacht te besteden aan recente ontwikkelingen en tendensen en een betere aansluiting bij de actuele beroepspraktijk.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 37
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert een logisch opgebouwd en inhoudelijk samenhangend studieprogramma. De opleiding bestaat uit tien beroepsgerichte thematische modules. Elke module heeft een centraal thema waaraan een taalpakket, een beroepstechnisch (of -ondersteunend pakket) en een managementgericht pakket, alsook praktijkmomenten worden gekoppeld. Per module staat een verantwoordelijke in voor de organisatie. In het eerste en tweede jaar wordt voor elke module negen weken uitgetrokken, opgesplitst in zeven weken uitdieping van het thema en twee weken waarin de studenten opdrachten uitwerken en geëxamineerd worden. Elke module is een op zich staand geheel. In het derde jaar zijn er twee modules van achttien weken. De eerste module bestaat uit veertien les- en vier examenweken. De stage vindt plaats in de tweede module. In het academiejaar 2006-2007 wordt de modulaire structuur van het eerste en tweede deeltraject licht gewijzigd. Elke module van zeven weken zal afgesloten worden met een eerste examenweek, waarin de meest omvangrijke opleidingsonderdelen aan bod komen. Alle overige opleidingsonderdelen worden geëxamineerd na een periode van twee modules. De moeilijkheidsgraad stijgt gradueel over de deeltrajecten, waardoor de competenties op een steeds hoger niveau worden getraind en studenten steeds zelfstandiger werken. In het eerste deeltraject wordt gewerkt met probleemtaken. Het tweede deeltraject omvat een case, een projectweek en een stage. In het derde deeltraject wordt nog meer aandacht besteed aan projectmatig werk en stage. In het eerste semester is er een opleidingsmodule beleid en management, en wordt er gedurende veertien weken, twee dagen per week, aan het project ondernemen gewerkt. Het tweede semester omvat zestien weken stage. De individuele docenten zijn verantwoordelijk voor de invulling van de opleidingsonderdelen. Binnen de opleiding is voorzien in een procedure voor individuele jaartrajecten, en wordt een opleiding met studieduurverkorting aangeboden voor studenten met een diploma hoger onderwijs. Op associatieniveau werd een beleid qua EVC en EVK uitgewerkt. Op departementaal niveau worden aanvragen momenteel individueel behandeld. Volgens de commissie is de aanpak van het programma en het opleidingsconcept goed uitgewerkt. De opleiding kiest voor een beroepsgerichte en thematische aanpak met samenhang in de modules. De voornaamste werkvelden worden na elkaar behandeld. Een verdere afstemming in de praktijk tussen betrokken docenten is een aandachtspunt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om meer interactie en afstemming te organiseren tussen de betrokken docenten met betrekking tot hun modules en opleidingsonderdelen.
38 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: ten minste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert een aantal vaste principes bij de berekening van de studielast, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende onderwijsvormen: één uur hoor- of werkcollege of begeleide zelfstudie komt overeen met drie uren studiebelasting; één uur zelfstudie komt overeen met één uur studiebelasting; één studiepunt staat voor vijfentwintig tot dertig uren studiebelasting. In het academiejaar 2001-2002 werd het klassieke onderwijssysteem vervangen door een modulaire aanpak. Dit resulteerde volgens de opleiding in een betere verdeling van de studielast en een verhoogde studeerbaarheid. De opleiding ondernam verschillende studiebevorderende factoren en acties. Zo opteerde zij voor de uitbouw van een ICT-omgeving waarin studenten kunnen gebruikmaken van een elektronisch leerplatform en een digitaal oefen- en evaluatiesysteem. Daarnaast worden nieuwe leervormen gebruikt, zoals probleemtaken, cases en projecten, die tijdens verplichte en facultatieve consultatie- en begeleidingsmomenten verder toegelicht kunnen worden. Het hanteren van kleinere leerpakketten en de spreiding van de evaluatiedruk werkt eveneens studiebevorderend.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 39
Via module-enquêtes peilt de opleiding bij de studenten uit het eerste, het tweede en het derde deeltraject naar de werkdruk en de studiebelemmerende factoren. In de algemene studententevredenheidsenquêtes wordt gepeild in welke mate de gemiddelde tijdsinvestering van de student overeenstemt met de vooropgestelde studielast van een specifiek opleidingsonderdeel. De resultaten van deze enquêtes worden aan de betrokken docenten gecommuniceerd tijdens functioneringsgesprekken met het departementshoofd. De studenten formuleren geen fundamentele klachten over de studielast. De commissie stelt globaal een goede spreiding van de studielast vast. Zij suggereert om in de toekomst aan de resultaten van de module-enquêtes en algemene studententevredenheidsenquêtes streefdoelen en verbeteringsplannen te koppelen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De competentie- en praktijkgerichtheid van het programma staat voorop. De opleiding heeft dan ook de klassieke benadering omgeruild voor ‘constructiegericht onderwijs’, met als kern productgericht werken en samenwerkend leren, waarbij diverse onderwijsvormen, zoals hoorcolleges, probleemtaken, practicum, een small business project, werkbezoeken, presentaties, begeleide zelfstudie en stage zijn opgenomen. Met de onderwijsinnovatie heeft de opleiding ervoor gekozen om meer de nadruk te leggen op zelfstandig leren. Zo werd het aantal contacturen afgebouwd en vervangen door probleemtaken en projectmatig werk. Tijdens de opleiding groeit het aandeel van de beroepspraktijk gradueel en stijgt de complexiteit van de opdrachten; tegelijk neemt de begeleiding af. In het eerste deeltraject wordt gewerkt met probleemtaken waarbij de studenten kennis en inzicht in de toeristische sector verwerven. Deze probleemtaken vervangen een deel van de oorspronkelijke hoorcolleges. Tijdens deze taken gaan studenten in groepjes op zoek naar informatie of oplossingen voor problemen onder begeleiding van een tutor. Eerst wordt het probleem in groep geanalyseerd. Vervolgens gaan de studenten individueel op zoek naar informatie. In een derde fase wordt de informatie in groep besproken. De taak sluit af met een mondelinge rapportering of een schriftelijke neerslag. Elk deeltraject sluit af met een projectwerk waarbij studenten rond een bepaald thema werken. Daarnaast wordt in het tweede deeltraject ook gewerkt met een case en een stage, die beide gericht zijn op de beroepspraktijk. Bij de case managen studenten in groep een fictief reisbureau. Het derde deeltraject bestaat naast een project hoofdzakelijk uit stage. Bij de gebruikte ondersteunende leermiddelen wordt vooral melding gemaakt van diverse ICT-toepassingen, zoals de elektronische leeromgeving en diverse toerisme en recreatiemanagementgerelateerde softwarepakketten.
40 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Via de opleidingscommissie, de module-enquête en de oud-studentenenquête wordt overleg gepleegd tussen de opleiding en de studenten over het programma en de werkvormen. De stage gebruikt de opleiding als feedbackmoment met het werkveld. De commissie is positief over de werkvormen die aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding. Het programma is gericht op stijgende zelfwerkzaamheid en is gericht naar de beroepspraktijk, met veel aandacht voor probleemtaken, cases, projecten, stages en de small business projects. Wat de leermiddelen betreft, stelt de commissie vast dat die van wisselende kwaliteit zijn. Het cursusmateriaal is persoonsgebonden. Er zijn geen algemeen geldende criteria, en de kwaliteitsbewaking wordt bijna volledig overgelaten aan de lectoren zelf. Er bestaat geen gestructureerde evaluatiemethode. De commissie heeft mooie uitwerkingen van leermateriaal gezien, en suggereert om die als voorbeeld te gebruiken om alle leermateriaal op eenzelfde kwalitatief niveau te brengen. Op de departementsraad van februari 2006 hebben de studenten hun bezorgdheid geuit over het leermateriaal en gevraagd om recenter materiaal. De commissie deelt hun mening. Volgens de opleiding wordt de actualisering van het cursusmateriaal door de docenten via gastsprekers, stage, media en tijdschriften op punt gehouden. Ook worden tijdens het jaar extra bijlagen ter actualisering aan de studenten aangereikt. De commissie is van menig dat een dergelijke aanpak wel kan werken voor recente cursussen, maar dat oudere cursussen in hun geheel moeten herwerkt worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om aandacht te besteden aan de kwaliteitsbewaking en de kwaliteit van alle cursussen, en hier structureel aan te werken.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt dat ze een mix van toetsingsinstrumenten gebruikt die het niveau van kennisverwerving of beheersingsgraad van de competenties nagaan. De instrumenten sluiten aan op de gehanteerde werkvormen. Naast de klassieke toetsinstrumenten als mondelinge en schriftelijke examens en presentatie, wordt in de loop van de opleiding ook peer assessment toegepast, en dit vanaf het eerste deeltraject. Voor Spaans wordt gebruikgemaakt van het computerprogramma Perception. De opleiding besteedt van bij de start aandacht aan de procesevaluatie. Vanaf het eerste deeltraject gebruikt de opleiding de SAM-schaal (schaal voor attitudemeting), die de student evalueert op voorbereiding, taalgebruik en attitude en inbreng. Elke module sluit af met een evaluatie en remediëring van de schriftelijke en/of mondelinge presentaties.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 41
De beoordeling van de student kan ook vanuit een interne (studenten en docenten) en een externe (stagementoren en opdrachtgevers van projecten) invalshoek gebeuren. In het eerste deeltraject worden de studenten uitsluitend intern beoordeeld. Naarmate de opleiding vordert, neemt het aandeel van de externe beoordeling toe. De commissie heeft vastgesteld de opleiding diverse evaluatievormen hanteert, maar dat zij het competentiegericht toetsen nog verder kan uitwerken. Eveneens is er nood aan meer transparantie en een interdisciplinaire aanpak in de evaluatie. Tot nu toe vult iedere docent autonoom zijn evaluatiebeleid in. Daarnaast is het modulaire systeem nog onvoldoende vertaald binnen het evaluatiebeleid. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat ten tijde van het bezoek het niet altijd even duidelijk is wanneer welke opleidingsonderdelen geëvalueerd zullen worden. De afgestudeerden zijn zeer tevreden over het gebruik van peer assessment. Het examenreglement van de hogeschool en de departementale aanvullingen zijn in overeenstemming met de decretale regels. De algemene richtlijnen over de evaluatieprocedure worden via de studiegids aan de studenten gecommuniceerd. De specifieke eisen en evaluatierichtlijnen voor individuele opleidingsonderdelen worden via moduleboeken, opleidingsonderdeelfiches en de docenten zelf kenbaar gemaakt. De meeste docenten lichten met enkele voorbeelden hun wijze van examineren toe. De officiële examenvragen worden voor de opleiding verzameld in een databank van examenvragen. De studenten hebben inspraak bij de opmaak van het examenrooster, dat tijdig ad valvas wordt bekendgemaakt. Na elke examen- en deliberatieperiode kan de student feedback krijgen. Gedurende het hele jaar kunnen de studenten ook een beroep doen op de ombudsvrouw. Bij de beoordeling van de stage wordt gebruikgemaakt van een in meerdere talen opgesteld evaluatieformulier. De opgenomen beoordelingscriteria werden afgeleid uit het beroepsprofiel en meten het beheersingsniveau van de vooropgestelde professionele competenties. Voor de stage in het tweede deeltraject is er één evaluatiemoment voorzien en twee voor de stage in het derde deeltraject. De evaluatieformulieren worden door de stagementor ingevuld, eventueel in samenspraak met de student, en aan de stagebegeleider bezorgd. De stagebegeleider bezoekt op het einde van de stage elke stageplaats, ook de buitenlandse stageplaatsen. Op dat moment wordt een functionerings- en beoordelingsgesprek gehouden met de stagiair en de stagementor. De beoordeling van de stagecase gebeurt in het tweede deeltraject door de stagecasebegeleider. In het derde deeltraject gebeurt de beoordeling door een jury, samengesteld uit twee docenten onder wie de stagecasebegeleider. Zowel de inhoud als de presentatie wordt in rekening gebracht. De visitatiecommissie stelt vast dat de beoordeling van de stage voor een groot deel wordt overgelaten aan de stageverlenende instelling.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om het evaluatiebeleid verder af te stemmen op het competentiegericht opleidingsprofiel. De commissie adviseert om evenwicht te brengen in de interne en externe beoordeling bij de stage. Daarnaast is nood aan een interdisciplinaire aanpak in de evaluatie van de opleidingsonderdelen waarbij overkoepelend wordt beoordeeld.
42 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef, waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau, of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassing De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden voldoen aan de decretale en reglementaire bepalingen. Kandidaten zonder diploma secundair onderwijs kunnen onder specifieke voorwaarden toegelaten worden. Gezien de grote verscheidenheid in vooropleiding van de studenten, stelt de opleiding dat er geen specifieke voorkennis vereist wordt. Voor economie, Duits en Spaans start de opleiding van nul. Voor Frans en Engels wordt de grammatica herhaald, zodat ook de zwakkere studenten van in het begin goed meekunnen. Met betrekking tot toerismemanagement start de opleiding met een inleidende cursus. De instroombegeleiding binnen het departement is uitgewerkt. Het academiejaar start met twee kennismakingsdagen, gevolgd door een verplichte infosessie die gericht is op het integrale begeleidingsaanbod en de studiemethode. De studenten vullen een intakeformulier in dat alle gegevens verzamelt over de studieachtergrond, competenties, leerproblemen en verwachtingen van de eerstejaarsstudent. Op basis daarvan
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 43
wordt een individueel begeleidingsdossier opgesteld. Het is de commissie niet duidelijk of deze gesprekken in realiteit steeds aan de start van het academiejaar plaatsvinden en hoe de opleiding de competenties van de instromende studenten meet. Aangezien de opleiding als doelstelling heeft om vooral te werken aan een competentiegericht onderwijs, is dit toch een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst. Te meer omdat uit de zelfevaluatie blijkt dat de leerkrachten vaststellen dat de attitude van de studenten en de basisvorming vanuit het secundair onderwijs er merkelijk op achteruitgaan. Verder krijgen de studenten een overzicht van het begeleidingsaanbod en een infodocument ‘Hoe studeren in het hoger onderwijs’. Studenten kunnen op basis van al behaalde resultaten of diploma’s een individueel jaartraject aanvragen. Studenten met een diploma uit het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde kunnen de opleiding met studieduurverkorting volgen, een traject van zestig studiepunten. Studenten met een diploma uit een ander studiegebied kunnen individuele vrijstellingen aanvragen. Studenten met het bachelordiploma toerisme en recreatiemanagement kunnen de verkorte professionele bacheloropleiding hotelmanagement volgen. Mits een schakelprogramma van 45 studiepunten kunnen zij eveneneens de masteropleiding toerisme aanvatten. Op associatieniveau werd een beleid op het vlak van EVC en EVK uitgewerkt. Op departementaal niveau worden aanvragen momenteel individueel behandeld. De opleiding doet geen onderzoek naar de studieresultaten van de verschillende instroomgroepen en evalueert ook de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding niet. Uit de gesprekken met de studie- en studentenbegeleiders blijkt dat de opleiding een grote instroom kent van TSO- en BSO-studenten. Dertig procent van de leerlingen kampt met leerstoornissen zoals dyslexie, 25 procent van de studenten is anderstalig en heeft taalproblemen. Via de instroomregistratie online, de LASSI-test en de twee sessies studievaardigheden wordt getracht de drop-out zoveel mogelijk te voorkomen. Eens studenten definitief afhaken wordt de drop-out geregistreerd maar niet geanalyseerd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Op basis van de gesprekken met de studenten adviseert de commissie om de intakeprocedure consequent aan de start van het eerste deeltraject te organiseren.
44 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 2: Programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 2.1: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma : Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid van het programma: Facet 2.3: Samenhang van het programma: Facet 2.4: Studieomvang: Facet 2.5: Studielast: Facet 2.6: Afstemming tussen vormgeving en inhoud: Facet 2.7: Beoordeling en toetsing: Facet 2.8: Masterproef: Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden:
goed voldoende voldoende OK goed voldoende voldoende niet van toepassing goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 45
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeelsbeleid binnen het departement wordt beïnvloed door het algemeen personeelsbeleid van de Erasmushogeschool en de toegekende financiële middelen van de overheid. Het departement formuleert voorstellen over de personeelsformatie aan het hogeschoolbestuur. Aanstellingen, benoemingen en evaluatieprocedures worden geregeld op het niveau van de hogeschool. Advies- en beslissingsorganen functioneren op het niveau van de hogeschool en het departement. De hogeschool heeft procedures voor aanwerving, benoemingen, bevorderingen, taakverdeling, evaluaties en functioneringsgesprekken uitgeschreven. De opleiding wil hoofdzakelijk algemeen inzetbare docenten met een ruime kennis van de toeristisch-recreatieve sector in plaats van vooral gespecialiseerde lesgevers. Sinds de invoering van het modulaire systeem verkiest de opleiding om personeelsleden in hoofdzaak aan één opleiding toe te wijzen. De opleiding wordt hoofdzakelijk gedragen door voltijds tewerkgestelde docenten die beschikken over een academisch diploma. Het beroeps- en opleidingsprofiel is het uitgangspunt voor het vaststellen van de nodige competenties van nieuw aan te werven personeel. De deskundigheidsfiches, opgenomen als bijlage bij het zelfevaluatierapport, geven een overzicht van de functie, de diploma's, ervaring en kennis en bijscholingsactiviteiten van het onderwijzend personeel. In de opleiding zijn taaldocenten, economisch-juridische docenten en professioneel gerichte vakdocenten aanwezig. De commissie stelt vast dat de jongste jaren een aantal erg valabele krachten werden aangetrokken. Het is opgevallen dat deze nieuwe medewerkers erg gemotiveerde en geëngageerde krachten zijn en dat de opleiding hen na aan het hart ligt. Deze gemotiveerde groep gaf het gewaardeerde vernieuwingstraject een nieuwe dynamiek en vormt eveneens de garantie voor de implementatie van het ingezette traject. Het is de commissie niet ontgaan dat er ook een groep schijnbaar minder gemotiveerde docenten aanwezig is, die nog niet aangepast is aan de moderne competentiegerichte leermethode. De Erasmushogeschool heeft een uitgewerkte procedure en reglement voor evaluatie- en functioneringsgesprekken. Nieuwe personeelsleden worden jaarlijks geëvalueerd. Uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek blijkt dat functioneringsgesprekken bij de overige personeelsleden om de vijf jaar plaatsvinden. De lange periode tussen de functioneringsgesprekken vormen volgens het departementshoofd geen probleem, in die zin dat problemen opgelost worden wanneer ze zich voordoen. Toch is de commissie van oordeel dat frequentere evaluatiegesprekken een positief effect zouden hebben op onder andere het aanvaarden van het nieuwe modulaire systeem bij alle personeelsleden. Voor de begeleiding en vorming van nieuw onderwijzend personeel worden geen individuele coaches aangeduid. De opleiding hanteert een opendeurpolitiek waarbij alle docenten een aanspreekpunt zijn voor nieuwe collega’s. De commissie stelt vast dat er voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is voor de realisatie van het programma.
46 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om frequenter evaluatiegesprekken te organiseren met alle personeelsleden. De commissie adviseert de opleiding om docenten die nog niet aangepast zijn aan de moderne competentiegerichte leermethode meer en blijvend te betrekken in de onderwijsvernieuwing.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De personeelsomschakeling van het klassieke naar het modulaire systeem werd onder andere gerealiseerd door de aanwerving van een viertal nieuwe docenten sinds 1999. Deze aanwervingen gebeurden in het kader van het verder uitbouwen van beroepstechnische ondersteuning in de opleiding. Deze recent aangeworven docenten beschikken volgens de commissie over relevante praktijkervaring in onder andere toeristische bedrijven en onderzoek. Sinds 2005 trekt de opleiding twee gastprofessoren aan. Via deze gastdocenten probeert de opleiding kort op de bal te spelen op het vlak van nieuwe trends. De commissie is van mening dat er nog meer een beroep zou kunnen worden gedaan op externe expertise. Daarnaast is er interactie van de opleiding met het beroepenveld, onder andere via de stages. De mening van het beroepenveld wordt niet op systematische manier verzameld en verwerkt tot concrete doelstellingen. De commissie is van mening dat structurele contacten met het werkveld verder kunnen worden uitgebouwd in het belang van de kwaliteit van de opleiding. De commissie adviseert de opleiding om voortdurend aandacht te hebben voor recente ontwikkelingen in het werkveld. Het departement is lid van een aantal internationale netwerken zoals Atlas en de Compestela-groep. Daarnaast participeert de opleiding aan Tempus Tacis, Leonardo da Vinci en Intensive Programme. Drie docenten namen de jongste jaren gedurende een week deel aan Socrates- en Erasmus-uitwisselingen met Finland, de Balearen, Litouwen, Bulgarije en Portugal. In 2004-2005 ontving het departement een aantal buitenlandse docenten. De internationale contacten zijn eerder gering en hangen af van een beperkte kennissenkring. De professionele ervaring van de meeste docenten is ook eerder beperkt en bij sommige docenten niet aanwezig. De deelname aan bijscholing wordt aangemoedigd, maar is nog niet genoeg ingeburgerd. De recent aangeworven leerkrachten hebben wel relevante praktijkervaring. Iedere docent krijgt tijd toegewezen voor didactische en vakgerichte bijscholingen. Het initiatief tot individueel bijscholen ligt bij de docent. Het departement kondigt bijscholingen aan en voorziet financiële ondersteuning. Intern worden informaticaopleidingen en een onderwijsinnovatiedag georganiseerd. Verder worden docenten aangespoord tot deelname aan docentenuitwisseling, conferenties, symposia en seminaries. Tijdens het bezoek bevestigt de opleiding dat professionalisering een persoonlijke verantwoordelijkheid is van het onderwijzend personeel. In het licht van deze vaststellingen acht de commissie het wenselijk in een snel wijzigende sector als toerisme dat naast persoonlijk initiatief er door de opleiding een plan wordt uitgewerkt voor professionalisering en opleiding voor alle docenten.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 47
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om een professionaliseringplan uit te werken voor alle docenten in de opleiding, in het kader van de snel wijzigende sector toerisme en in het kader van de onderwijsvernieuwing. De commissie adviseert de opleiding om de interactie met het werkveld systematisch en structureel uit te bouwen en daar alle docenten bij te betrekken.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wordt gedragen door vijftien docenten, van wie acht voltijds en zeven deeltijds of 9,80 VTE. Voor de administratieve ondersteuning kan de opleiding rekenen op drie halftijds tewerkgestelde mensen. Elf docenten zijn vastbenoemd. Er zijn één hoofdlector en één praktijklector aanwezig, die beide tijdelijke OP-leden zijn. Negen van de vijftien OP-leden hebben enkel een onderwijstaak. De overige zes staan in voor zowel onderwijs- als onderzoeksopdrachten. Per 1 februari 2006 telde de opleiding 196 studenten, wat zorgt voor een student-docentratio van 20 studenten/VTE. De gemiddelde leeftijd in de opleiding is 45 jaar. Ongeveer de helft van de OP-leden is ouder dan vijftig jaar. Eén derde bevindt zich in de leeftijdscategorie 40-49. De groep 20- tot 39-jarigen bestaat uit drie personen of één vijfde van de OP-leden. De opleiding moet volgens de commissie alert zijn voor een scheve personeelspiramide. Uit de gesprekken is een discrepantie gebleken tussen de belasting van de docenten in het eerste semester en het laatste semester van dat academiejaar. Dit is een gevolg van de stages, maar wordt goed opgevangen door de gemotiveerde groep docenten. Uit de gesprekken tijdens het bezoek blijkt dat de opleiding vragende partij is voor meer personeel. Als gevolg van de implementatie van de onderwijsinnovatie en de gevolgen van het Herstructurerings- en Flexibiliseringsdecreet, is de werkdruk aanzienlijk gestegen. De commissie adviseert de opleiding om meer gastdocenten aan te trekken voor specialistische domeinen, gezien de snelle evoluties in de toeristische sector.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om een grotere verscheidenheid aan gastdocenten/-sprekers aan te trekken voor specialistische domeinen, rekening houdend met de huidige snelle evoluties in de toeristische sector.
48 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 3: Inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: Kwaliteit personeel: Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3: Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 49
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Na een periode van opeenvolgende verhuizen is de opleiding sinds begin september 2006 gehuisvest in hartje Brussel in de gloednieuwe Campus Dansaert, samen met nog vijf andere opleidingen in drie departementen: communicatiemanagement, hotelmanagement, journalistiek, officemanagement en sociaal werk. De commissie heeft de indruk dat de oorspronkelijke moeilijkheden die samenhingen met de dubbele verhuizing zijn opgelost en dat de dienst Infrastructuur van de campus een ernstige inspanning levert om alle studenten een gedegen leeromgeving te bieden. Campus Dansaert omvat les- en werklokalen, vier auditoria, vijf pc-lokalen, een studielandschap, een studentenrestaurant, een docentenlandschap en bureaus voor de projectgroepen en administratie. In Jette is er een studentenhome voor uitwisselingsstudenten. De leslokalen, aula’s en het studielandschap worden door de zes opleidingen gebruikt. De volledige campus is uitgerust met een draadloos computernetwerk. Alle leslokalen beschikken over een bekabeld computernetwerk, video en/of overheadprojectoren. Sommige lokalen beschikken over LCD-projectiemogelijkheden. Er is ook een uitleenprogramma voor LCD-projectoren. Tijdens het bezoek is het de commissie opgevallen dat de opleiding over een eerder beperkt aantal lokalen beschikt. Bij een toename van de studentenaantallen zou dit een probleem kunnen zijn. De ICT-dienst van de centrale administratie van de Erasmushogeschool staat in voor het administratieve computernetwerk en de netwerkverbindingen met de verschillende campussen. De ICT-dienst van de campus staat in voor het onderhoud van de ICT-systemen van de campus. Het departement beschikt over twee eigen computerlokalen, en kan indien nodig een beroep doen op de computerlokalen van de vijf andere opleidingen. De commissie merkt op dat er de jongste jaren duidelijk geïnvesteerd is in IT. De opleiding communiceert informatie naar de studenten via vier kanalen: de studentenmails, de digitale leeromgeving Dokeos, de digitale leeromgeving Perception en de website Campus Dansaert. Uit de gesprekken met de studenten kwam naar voor dat deze veelheid aan communicatiekanalen een transparante informatieoverdracht soms in de weg staat. Het studielandschap is uitgerust met een bibliotheek, een stille lees- en studieruimte en een computerruimte. De commissie vindt het studielandschap goed uitgebouwd. Wat de bibliotheek betreft, stelt de commissie vast dat een behoorlijk aandeel basiswerken aanwezig is, maar dat er een te beperkte staalkaart is van magazines. Toerisme is steeds meer een zaak van ‘lifestyle’. In een toerismeopleiding is een bredere staalkaart van toonaangevende vrijetijdsmagazines een must. De commissie heeft de indruk dat een aantal standaardwerken van meer recente datum ontbreekt, onder meer op het vlak van MICE. Het departement krijgt via een interne verdeling van de hogeschool financiële middelen ter beschikking. De belangrijkste parameters voor deze verdeling zijn het aantal studenten en het aantal onderwijsbelastings-
50 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
eenheden. De opleiding meldt in het zelfevaluatierapport dat de jaarlijkse wisselende betoelaging aan het departement een planning van investeringen op middellange termijn in het departement bemoeilijkt, maar dat er jaarlijks een budget wordt gereserveerd voor onvoorziene noodzakelijke investeringen. De commissie is positief over de nieuwe campus in het hartje van Brussel, in een mooi nieuw gebouw met alle comfort voor docenten en studenten. De ligging van de campus betekent een pluspunt voor een opleiding toerisme en recreatiemanagement.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De formele structuur van het begeleidingsaanbod berust op vijf pijlers: vakinhoudelijke studiebegeleiding, begeleiding op het vlak van studiemethode en studievaardigheden, psychosociale studentenbegeleiding, studieloopbaanbegeleiding en ombudsdienst. In een overzicht worden kort de vijf pijlers toegelicht (doel, wanneer en waar, inhoud, individueel of in kleine groepjes). Potentiële studenten kunnen algemene informatie krijgen via de website en de departementale informatiebrochure. Meer concrete toelichting kunnen ze verkrijgen op SID-in’s, studiekeuzeavonden en infodagen. Aanvragen voor een EVC/EVK-procedure worden door de departementale studenten- en studie(loopbaan)begeleider individueel behandeld. De instroombegeleiding binnen het departement is uitgewerkt. De studenten vullen een intakeformulier in op basis waarvan een individueel begeleidingsdossier wordt opgesteld. Bij aanvang van elke module ontvangen de studenten een moduleboek met gedetailleerde informatie over het opleidingsonderdeel. In de vijfde week is er een verplichte infosessie die gericht is op de voorbereiding op de naderende examens. Tijdens het jaar kunnen studenten voor verduidelijking terecht bij hun docenten. Studenten met ernstige studietekorten worden doorverwezen naar de studenten- en studie(loopbaan)begeleider of de vakdocent. Na elk examenmoment is er tijd voor reflectie. Na de twee eerste modules zijn feedback en individuele infosessies voorzien. Bijsturing is mogelijk via individuele begeleiding of monitoraat. Voor niet-geslaagden in de tweede zittijd wordt een individueel studietraject uitgestippeld. De doorstroombegeleiding in het tweede en derde jaar is een verderzetting van de instroombegeleiding, met onder andere de moduleboeken, de studievoortganggesprekken en - indien gewenst - de opvolging door
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 51
studenten- en studie(loopbaan)begeleider en docenten. Specifiek wordt aandacht besteed aan de stage en het stageaanbod tijdens een informatiesessie. Het aanbod van studie- en studentenbegeleiding blijft ter beschikking van de studenten tijdens de uitstroomfase. Het initiatief ligt volledig bij de student. In de toekomst wil de opleiding een ruimer informatieaanbod met betrekking tot tewerkstelling aanbieden aan uitstromende studenten. Studenten die professionele ondersteuning nodig hebben, worden doorverwezen naar SOVEhB, de dienst Sociale voorzieningen van de Erasmushogeschool Brussel. Studenten kunnen eveneens een statuut ‘handicap en studie’ aanvragen, waardoor zij aanspraak maken op een aantal studiefaciliteiten. Er is een ombudsdienst aanwezig en die is gekend door de studenten. De ombudsman neemt deel aan de deliberaties. De commissie heeft door de afwezigheid van de studie- en trajectbegeleider niet kunnen nagaan of er veel individuele begeleidingen gebeuren en wat de resultaten daarvan zijn. Het departementaal bureau Internationalisering staat in voor de begeleiding van internationale studenten. Specifieke vragen over de opleidingsonderdelen worden behandeld door de docent. Het stagesecretariaat staat in voor de organisatie (en begeleiding) van stages in binnen- en buitenland. Het departementaal bureau Internationalisering is verantwoordelijk voor de docenten- en studentenmobiliteit. Ten slotte stelt de commissie vast dat de communicatie met betrekking tot de bijkomende kosten van de opleiding, zeker naar de ouders, beter kan. Algemeen bestempelt de commissie de studie- en studentenbegeleiding als goed. De commissie baseert zich hierbij voornamelijk op het oordeel van zowel de studenten als de alumni. Er zijn voldoende mogelijkheden voor de studenten om persoonlijk in contact te treden met de studie- en studentenbegeleiding. Die mogelijkheid wordt onder andere via affiches en folders bekendgemaakt bij de studenten. In de toekomst wil de opleiding na iedere module een vergadering organiseren voor het onderwijzend personeel en de studie- en studentenbegeleiding om informatie uit te wisselen over studenten. Daarnaast wil de opleiding ook meer peilen naar de tevredenheid bij de studenten over de studie- en studentenbegeleiding. Dit komt nu summier aan bod in de algemene studententevredenheidsenquêtes. De commissie steunt deze voornemens.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 4.1: Materiële voorzieningen: Facet 4.2: Studiebegeleiding:
goed goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
52 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De centrale dienst Onderwijs heeft geruime tijd geleden een stuurgroep Kwaliteitszorg opgericht voor het coördineren van de kwaliteitszorg binnen de hogeschool. De stuurgroep is samengesteld uit alle departementale kwaliteitscoördinatoren en vergadert om de zes weken. De Erasmushogeschool hanteert een gemeenschappelijk functieprofiel dat het kwaliteitsbeleid in elk departement duidelijker omlijnt en draagkracht geeft. Tijdens het bezoek licht de opleiding toe dat de Erasmushogeschool Brussel besliste om per campus een campuskwaliteitszorgcoördinator (50% kwaliteitszorgopdracht) te voorzien, naast de departementale kwaliteitszorgcoördinatoren (5% kwaliteitszorgopdracht). Op campusniveau werd door de campuskwaliteitszorgcoördinator eind 2006 een ‘Handboek kwaliteitszorg Campus Dansaert’ ontwikkeld. Het handboek wil een raamwerk bieden voor een systematische en gestructureerde aanpak van de kwaliteitszorg binnen de Campus Dansaert, en is geënt op het kwaliteitsbeleidsplan voor onderwijs dat op hogeschoolniveau werd opgesteld. Het handboek geeft per accreditatieonderwerp aan wat de plan-, do-, check- en act-activiteiten en -producten zijn, welke actoren erbij betrokken zijn en welke plan- en check-periodes er zijn. Binnen de opleiding is er een cel Kwaliteitszorg. Deze cel bestaat uit de departementale kwaliteitszorgcoördinator, het departementshoofd, de studenten- en studiebegeleidster en twee docenten. De campuskwaliteitszorgcoördinator heeft de opleiding begeleid bij de voorbereiding en het schrijven van het zelfevaluatierapport. Het departement gebruikt een aantal meetinstrumenten. Via algemene studententevredenheidsenquêtes (jaarlijks), module-enquêtes en stagebevragingen wordt bij de student gepeild naar de tevredenheid over de kwaliteit van de algemene organisatie, de afzonderlijke opleidingsonderdelen en de geïnvesteerde studietijd. De algemene studententevredenheidsenquête is op hogeschoolniveau ontwikkeld en wordt op hogeschoolniveau verwerkt. Deze enquête komt onvoldoende tegemoet aan de specificiteit van het modulair onderwijs in de opleiding. In afwachting van een flexibel inzetbaar meetinstrument en om tijdens de curriculumherziening kort op de bal te kunnen spelen, werden binnen de opleiding de modulebevragingen ingevoerd. De resultaten van de enquêtes en de mogelijke problemen worden tijdens functioneringsgesprekken gecommuniceerd aan de betrokken docent. Uit de gesprekken met de studenten stelt de commissie vast dat de evaluatieresultaten door de opleiding niet worden gecommuniceerd naar de studenten. Via de vijfjaarlijkse EFQM-bevragingen geven de personeelsleden hun perceptie over het concept en de werking van het departement. In 2005-2006 werd een eerste scoring gehouden. Tijdens een EFQM-consensusvergadering werden sterktes en verbeteringspunten opgelijst. In 2005-2006 organiseerde het departement voor het eerst een oud-studentenenquête. Tot dan verliep de consultatie van de afgestudeerden ad hoc. De commissie vindt het belangrijk dat in de toekomst oud-
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 53
studentenenquêtes op regelmatige tijdstippen worden georganiseerd. Daarbij vindt de commissie het sterk aangewezen om op korte termijn ook het werkveld structureel te bevragen. Op het vlak van internationale mobiliteit vullen de studenten tot hiertoe een vragenlijst in om hun buitenlandse uitwisseling te evalueren. De opleiding wil in de toekomst studenten hun buitenlandse ervaring laten evalueren aan de hand van een SWOT-formulier. Bij docentenuitwisselingen stellen de betrokken docenten een verslag op dat besproken wordt in de stuurgroep Internationalisering. De visitatiecommissie stelt vast dat interne kwaliteitszorg nu pas op gang komt in de opleiding. De geplande visitatie was hierin een belangrijke factor. Tijdens het visitatiebezoek kon de commissie vaststellen dat daardoor het kwaliteitsdenken een aanvang heeft genomen, maar nog niet is doorgedrongen in de hele groep van het docentenkorps. De opleiding zou hier wat meer sturend moeten optreden. De commissie waardeert dat de instelling op diverse manieren data verzamelt met het oog op de bewaking van de opleidingskwaliteit, maar stelt vast dat het een recente ontwikkeling is. Het initiatief van de opleiding om modulebevragingen te organiseren, is positief. De ingezette ontwikkeling moet systematisch uitgebouwd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om prioritair aandacht te besteden aan het uitbouwen en implementeren van een kwaliteitszorgstelsel in zijn totaliteit op opleidingsniveau. De commissie adviseert de opleiding om de recent ingeslagen weg verder te zetten, en om bevragingen en EFQM-metingen systematisch uit te bouwen.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport schematisch de verscheidene acties weer ter verbetering van de vastgestelde tekorten van de doorlichting van 1996-1997. Daarnaast worden vier streefdoelen van de opleiding kort weergegeven. Tijdens het bezoek ligt een ruwe ontwerpversie voor van een kwaliteitskader. Deze ontwerpversie betreft een aanzet tot een vertaling van het ‘Handboek kwaliteitszorg Campus Dansaert’ naar de opleiding. Het ontwerp bevat een eerste uitwerking van de accreditatieonderwerpen één en twee. Met betrekking tot de overige onderwerpen ligt tijdens het bezoek nog geen kwaliteitsplan voor. De commissie heeft niet de indruk dat dit document doorleefd en gedragen is door het volledige docentenkorps. Het is duidelijk dat de opleiding het kwaliteitskader zoals het opgenomen is in het ‘Handboek kwaliteitszorg Campus Dansaert’ nog moet uitwerken op opleidingsniveau. Daarnaast zijn de in het zelfevaluatierapport vooropgestelde streefdoelen zeer algemeen geformuleerd zonder concrete do-acties en tijdsaanduiding. De commissie heeft tijdens haar bezoek ook niet kunnen vaststellen dat de opleiding uit de eigen bevragingen concrete do-acties heeft afgeleid.
54 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Tijdens het bezoek stelt de commissie vast dat er weinig concrete invulling gegeven wordt aan een actief veranderingsproces. De verantwoordelijke op opleidingsniveau is zich bewust van de tekortkomingen in de kwaliteitsopvolging. De discrepantie tussen een aantal gedreven en verbeteringsgerichte docenten en een andere groep docenten qua interne kwaliteitszorg, is merkbaar. De commissie stelt enerzijds vast dat de kwaliteit van de opleiding op een aantal punten kan worden verbeterd, en anderzijds dat de instrumenten die de opleiding gebruikt de aanwezige aandachtspunten niet detecteerden, waardoor de opleiding geen actie tot verbetering heeft ondernomen. De commissie somt een aantal voorbeelden op van dergelijke verbeteringspunten. Deze verbeteringspunten werden al doorheen het rapport opgenomen: -
-
-
Hoewel de modularisering van het onderwijs , het competentiegericht onderwijzen en het beroepsgerichte karakter van de opleiding sterk aanwezig zijn, constateert de commissie dat het onderwijsmateriaal in de modules soms verouderd is. Eenzelfde constatering wordt gevonden in de notulen van de departementsraad. Daar werd geen beslissing genomen om in te grijpen. Volgens de inhoudelijke experts in de commissie wordt in sommige modules herhaaldelijk verwezen naar gedateerde literatuur. De commissie adviseert om structureel een kwaliteitsbewaking voor cursussen uit te werken. De opleiding moet werk maken van competentiegericht evalueren. De opleiding heeft - desgevraagd - terecht het voornemen om aan dit aspect op korte termijn veel aandacht te schenken. De bijscholing is een persoonlijke verantwoordelijkheid van de docenten en gebeurt dus op eigen initiatief. De commissie adviseert om een structureel professionaliseringsbeleid uit te werken, dat wordt ingevoerd voor alle docenten. De commissie adviseert om de bevragingen en EFQM-metingen systematisch uit te bouwen.
Volgens de commissie moet de kwaliteitszorg daadwerkelijk gestuurd worden. De commissie beveelt de instelling aan om de gebruikte meetinstrumenten meer te richten op wat de opleiding wil weten ten aanzien van het verbeteren van de kwaliteit van de opleiding. De verbeteringsacties moeten voortvloeien uit de resultaten van de bevragingen. De opleiding moet een methode uitwerken om de verbeteringsacties concreet te formuleren, te plannen en op te volgen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om de gegevensverzameling meer te richten op wat de opleiding wil weten ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van de opleiding.
-
Onderzoeksresultaten vragen naast registratie een analyse op basis waarvan verbeteringsacties in lijn met de vooraf geformuleerde streefdoelen kunnen worden geformuleerd. De opleiding moet ook een systeem uitwerken om de verbeteringsacties te plannen en op te volgen.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 55
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De departementale kwaliteitszorgcoördinator informeert en consulteert de medewerkers en studenten via de departementsraad, de opleidingscommissie en werk- en personeelsvergaderingen en via de alumnivereniging. Overleg tussen lectoren vindt hoofdzakelijk plaats binnen de werk- en personeelsvergaderingen. Op bladzijde 16 van de ‘Handleiding kwaliteitstzorg Campus Dansaert’ wordt uitdrukkelijk gewezen op de noodzaak om samen met studenten, alumni en het werkveld aan kwaliteitsverbetering te werken. Dit vergt van de opleiding een grotere openheid naar de buitenwereld. De commissie heeft de indruk dat die te weinig aanwezig is bij de huidige personeelsgroep. Bij de jonge medewerkers wordt een hoge betrokkenheid bij de curriculumhervorming geconstateerd. In de departementsraad zijn het personeel, de studenten en de leden van de sociaaleconomische en culturele sector vertegenwoordigd. De opleidingscommissie is het voornaamste studentenplatform waar adviezen worden geformuleerd over onder andere opleidingsonderdelen, examenplanning, programmaopbouw en communicatie. Daarnaast worden de studenten bij de kwaliteit van de opleiding betrokken via de algemene studententevredenheids- en module-enquêtes. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat ze weinig feedback krijgen over de resultaten en/of verbeteringsacties. Contacten met het werkveld gebeuren hoofdzakelijk via seminaries, gesprekken met stagementoren, bijscholing en gesprekken met beroepsorganisaties in het kader van externe projecten. Hoewel uit gesprekken tijdens het bezoek met vertegenwoordigers van het beroepenveld een grote bereidheid blijkt tot ondersteuning van de instelling bij de ontwikkeling van de opleiding, wordt het beroepenveld (de stagegevers) niet systematisch bevraagd. Bovendien heeft de commissie de indruk dat de opleiding een te beperkt werkveld uit het brede toeristische beroepenscala bereikt. Het accent ligt te nadrukkelijk op het outgoing tourism, en meer specifiek hierin op de touroperating. Daarnaast is de commissie van oordeel dat de opleiding nog meer gebruik kan maken van de evaluaties van de stageplaatsen en de samenwerking met het beroepenveld binnen de probleemtaakopdrachten en de small-businessprojecten om de opleiding meer actualiteitsgehalte en een concretere aansluiting te geven met de beroepspraktijk. Alumni werden voor het eerst in 2005 bevraagd aan de hand van een oud-studentenenquête. De commissie stelt tijdens het bezoek vast dat deze stakeholders zeker bereid zijn om meer frequent bevraagd te worden over de kwaliteit van de opleiding. Vanuit hun positie kunnen ze belangrijke input geven over de vakinhoud. De commissie steunt de opleiding in haar plannen om de alumnibevraging systematisch uit te voeren. Er is geen alumniwerking, maar de afgestudeerden worden via de hogeschool wel nog uitgenodigd op een sociale activiteit en krijgen het eerste jaar na hun afstuderen jobaanbiedingen doorgemaild. De commissie is van mening dat de studenten, alumni, het werkveld en personeel betrokken worden bij de kwaliteit van de opleiding maar wel op een ad-hocbasis. De commissie adviseert om een meer structurele samenwerking uit te bouwen.
56 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De ligging van deze hogeschool in het centrum van Brussel zou volgens de commissie beter uitgebuit kunnen worden, om het Vlaamse karakter van onze hoofdstad te beklemtonen, maar vooral omdat Brussel de Europese hoofdstad is. Het betrekken van alumni, die een belangrijke rol spelen in de verdere uitbouw van het internationale toerisme naar België, in een kwaliteitswerkgroep zou een absoluut pluspunt zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de betrokkenheid van het werkveld structureel uit te werken.
-
De commissie adviseert om de bevraging van afgestudeerden systematisch uit te voeren.
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: Evaluatie resultaten: Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende onvoldoende voldoende
maakt de commissie een positieve afweging voor dit onderwerp. De visitatiecommissie gelooft in het enthousiasme en de deskundigheid van de nieuwe generatie die de opleiding wil dragen, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De visitatiecommissie is van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 57
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Eind 2005 voerde de opleiding een onderzoek uit bij de afgestudeerden naar de tewerkstellingskansen, de tevredenheid over de opleiding, het vernieuwde onderwijssysteem, de gevolgde bijscholingen en het professionele gehalte van de opleiding. Uit het onderzoek blijkt dat er na zes maanden al een hoge tewerkstellingsgraad is en dat driekwart een job uitoefent op of boven zijn opleidingsniveau. Vier op de vijf van de afgestudeerden vindt het onderwijssysteem concreet afgestemd op de beroepspraktijk. Het werkveld en de afgestudeerden zijn zeer tevreden over de small businessprojecten (project ondernemen). Deze projecten zijn win-winsituaties voor alle betrokken partijen. In vergelijking met advies- of marketingbureaus verzamelen en verwerken studenten bruikbare informatie tegen uiterst lage prijzen. Daarnaast geven de ondernemingen de studenten kansen om in een bestaande situatie met echte cijfers en mensen ervaring op te doen en een project zelfstandig uit te werken. Al meermaals gebruikten de ondernemingen de projecten bij de uitwerking van eigen producten, diensten en/of hun strategie. Voor de opleiding zijn deze projecten een uithangbord. De commissie is dan ook van mening dat de opleiding de resultaten van en de positieve reactie op de small businessprojecten moeten gebruiken om de opleiding extra in de kijker te plaatsen. Op langere termijn kunnen deze projecten een extra bron van inkomsten betekenen om de opleiding te financieren of als tegemoetkoming van de hoge studiekosten van studenten. Ook het werkveld laat blijken dat het hieraan wil participeren via publicaties in kranten of tijdschriften. De commissie is van mening dat de small businessprojecten waardevol zijn voor het werkveld en leerrijk voor de studenten. De meeste aanwezige en ingekeken eindwerken dateren nog van voor de small businessprojecten en geven een vertekend beeld. Er kan wel een positieve evolutie worden vastgesteld, in die zin dat de eindwerken vroeger vaak een literatuurstudie waren waarbij zelden een degelijk besluit geformuleerd werd. Het werkveld ervaart de eerste en eerder korte stage als minder nuttig voor een bedrijf. Zij zijn er zich wel van bewust dat deze stage noodzakelijk is als eerste contact en gewenning aan de werksfeer voor de student. De volgende stage is intensief en leerrijk. De stage leidt vaak tot een jobaanbieding voor de student. De stage en de stagecase vormen volgens de commissie een meerwaarde voor de student. De commissie is positief over het nieuwe concept van stage en stagecase. De commissie merkt op dat de hogeschool ernaar streeft om studenten op te leiden die vlot inzetbaar zijn in het brede toeristische en recreatieve veld, en over de nodige bagage beschikken om professionele verantwoordelijkheden te dragen en een gevarieerd takenpakket efficiënt te beheren. De studenten zijn wel vragende partij voor meer spreekoefeningen bij de vreemde talen. Het is de commissie gedurende de visitatie opgevallen dat zowel het werkveld als de afgestudeerden tevreden zijn over het gerealiseerde niveau van de opleiding. Hieruit kan de commissie afleiden dat de opleiding erin slaagt mensen aan het werkveld aan te bieden die voldoen aan de eisen van dit werkveld.
Aanbevelingen ter verbetering: /
58 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. De evolutie over de jaren heen en de situatie per opleiding of studiegebied worden niet opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding haalt aan dat in het nieuwe onderwijssysteem de verstrekte betrokkenheid en de actieve participatie van de student een middel is om het rendement hoog te houden en drop-out tegen te gaan. De laatste jaren schommelt de instroom van studenten sterk, met in 2002-2003 72 studenten, tegenover 138 studenten in 19981999. De slaagkansen in het eerste deeltraject schommelen de jongste vijf jaar tussen 40 en 53 procent. In het tweede en het derde deeltraject is dat respectievelijk 90 en 92 procent. 88 procent van de studenten slaagt binnen de vooropgestelde drie jaar. De gemiddelde studieduur is drie jaar en vier maanden. Niettemin stelt de opleiding een stijging van de spreidingstijd van de studie vast sinds de invoering van het modulaire systeem. De modulaire structuur heeft wel een positief effect op de drop-out. Deze is aanzienlijk afgenomen van 40 procent in 1998-1999 tot 10 procent in 2002-2003. De opleiding heeft de redenen van niet-slagen tot op heden niet verder onderzocht. Een versterkte opvang en begeleiding van de instromende studenten is dus noodzakelijk. Het is de commissie opgevallen dat het onderwijsrendement in het eerste jaar aan de lage kant ligt. In de daaropvolgende jaren ligt dit aanzienlijk hoger. De slaagpercentages van de eerstejaarsstudenten toerisme zijn gelijklopend met die van ander opleidingen. De commissie heeft geen streefcijfers teruggevonden in vergelijking met andere relevante opleidingen. De commissie stelt een voldoende rendement vast, al moet het verminderen van vroegtijdige drop-out een permanente zorg zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om meer aandacht te schenken aan de problematiek van drop-out en hier meer onderzoek rond te voeren.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 59
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 6.1: Gerealiseerd niveau: Facet 6.2: Onderwijsrendement:
goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2: Programma: Onderwerp 3: Personeel: Onderwerp 4: Voorzieningen: Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6: Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn. In haar reactie op het eerste opleidingsrapport geeft de opleiding aan de volgende acties of verbeteringen gepland of uitgevoerd te hebben: Sinds 2007-2008 worden de resultaten van de intakebevragingen op systematische wijze door de centrale diensten van de hogeschool geïnventariseerd en in de maand oktober aan de opleidingen overgemaakt. Vanaf 2008-2009 zullen de instroomgegevens ook aan de slaagresultaten worden gekoppeld, om zo de studie- en studiebegeleiding te kunnen optimaliseren en het probleem van drop-out efficiënter te kunnen aanpakken. In oktober 2007 fuseerden de drie departementen tot het departement Campus Dansaert. In oktober 2007 werd een beleidscel opgericht die op tweewekelijkse basis overlegt, en onder andere gemeenschappelijke beleidskaders voor de zes opleidingen met betrekking tot onderwijs, personeel en kwaliteitszorg heeft geformuleerd. De invoering van een gesystematiseerde en functionele kwaliteitsbewaking volgens het PDCA-principe in alle opleidingen, is een work-in-progress. Sinds 2006-2007 worden de resultaten van de module-enquêtes gepresenteerd aan alle studenten aan de hand van een Powerpoint-presentatie. In januari-februari 2008 organiseerde de hogeschool een tweede alumnibevraging.
60 | opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende OK goed voldoende voldoende niet van toepassing goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed goed voldoende voldoende onvoldoende voldoende voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: Erasmushogeschool Brussel toerisme en recreatiemanagement
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 61
62 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Hoofdstuk 2 Hogeschool West-Vlaanderen Algemene toelichting bij de Opleiding Toerisme en recreatiemanagement. De Vlaamse Autonome Hogeschool West-Vlaanderen ontstond in 1995 uit een fusie van zes hogescholen in West-Vlaanderen. De Hogeschool West-Vlaanderen telt veertig afstudeerrichtingen, gespreid over vijf departementen: -
de departementen Simon Stevin en Lerarenopleiding in Brugge, de departementen Hiepso en PIH in Kortrijk en het departement Vesalius-HISS in Oostende.
De professionele bachelor Toerisme en recreatiemanagement is gehuisvest in het departement Hiepso in Kortrijk en situeert zich in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde. In 1990 werd de opleiding Management toerisme en recreatie voor het eerst georganiseerd. Sindsdien heeft de opleiding verschillende veranderingen doorgevoerd. In 1996 wijzigde de naam in Beheer toerisme en recreatie en werden de vakken in de volgende drie groepen ingedeeld: talen, economische vakken en vakken Toerisme en recreatie. In de daaropvolgende academiejaren werd de opleiding verder inhoudelijk veranderd en vernieuwd. De naam werd opnieuw gewijzigd met de nieuwe BAMA-structuur in bachelor Toerisme en recreatiemanagement. In opvolging van deze BAMA-structuur kreeg het programma in het academiejaar 2005-2006 een modulaire structuur en werd er gestart met competentiegericht leren. Sinds 2003 is de Hogeschool West-Vlaanderen lid van de Associatie Universiteit Gent, samen met de Universiteit Gent, de Hogeschool Gent en de Arteveldehogeschool.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 63
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De Hogeschool West-Vlaanderen wil praktijkgericht en kwaliteitsvol onderwijs verstrekken dat nauw aansluit bij de beroepsmatige en maatschappelijke noden. Ook sociale vaardigheden, internationalisering en permanent en levenslang leren behoren tot de missie van de hogeschool. De opleiding stelt dat de doelstellingen beantwoorden aan de missie van de Hogeschool West-Vlaanderen. Eind 2001 besliste de Hogeschool West-Vlaanderen, voor alle opleidingen, om via een meerjarenplan de invoering van de BAMA-structuur te koppelen aan de modularisering qua structuur en aan de competentiegerichtheid qua inhoud. Het stappenplan, bevestigd in het onderwijsontwikkelingsplan, startte met een inputfase, gevolgd door een integratiefase en sloot af met een evaluatiefase. Vanaf 2005-2006 startte de opleiding Toerisme en recreatiemanagement met haar modularisering en competentiegerichte aanpak. De opleiding herformuleerde haar einddoelen in competenties en deelcompetenties op basis van: -
het Decreet van 4 april 2003 over de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, het opleidingsprofiel, de beroepsprofielen van de VLOR, de feedback uit het werkveld, de ervaringen van lectoren en gastprofessoren.
De opleidingscommissie en vervolgens het bestuurscollege keurden de vastgestelde basis- en deelcompetenties goed. De doelstellingen worden onderverdeeld in kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes. In het academiejaar 2006-2007 werden de eerste twee semesters voor het eerst modulair en competentiegericht aangeboden. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de doelstelling van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement is: ‘studenten te trainen in algemene en specifieke competenties nodig om op een zelfstandige manier het beroep te kunnen uitoefenen. Een brede, algemene beroepsvorming en accenten eigen aan de specifieke uitoefening van het beroep stellen de afgestudeerde in staat om onmiddellijk in een breed werkveld te stappen.’
64 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Hoewel de opleiding heeft gekozen voor één diploma met twee accenten: incoming tourism met toeristischrecreatieve producten en outgoing tourism met vervoer en distributie, is de commissie van mening dat de opleiding meer aandacht moet besteden aan het accent incoming tourism. De opleiding wenst geen grens te trekken tussen de decretaal te beheersen algemene en algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties, omdat de opleiding Toerisme en recreatiemanagement op zich al een specifiek beroepenveld behandelt. De opleiding vermeldt in haar referentiekader de volgende belangrijke te beheersen competenties, die verder worden gespecificeerd in deelcompetenties : De afgestudeerde Bachelor in Toerisme en recreatiemanagement: heeft kennis en inzicht in de organisaties, de instellingen, de producten, de basiswetenschappen en de vaktechnieken van de toeristisch-recreatieve sector, kan informatie verwerven en kritisch interpreteren en verwerken, kan zelfstandig complexe probleemsituaties definiëren en analyseren in de beroepspraktijk, en kan zinvolle oplossingsstrategieën ontwikkelen en toepassen, heeft inzicht in zijn rol voor de organisatie, zowel binnen de organisatie als in een bredere maatschappelijke context, kan reflecteren over de betekenis van de ontwikkelingen binnen de sector, kan een toeristisch-recreatief product plannen, organiseren en uitvoeren, kan eenvoudig onderzoek uitvoeren en interpreteren, heeft professionele mondelinge en schriftelijke vaardigheden in het Nederlands, Frans, Engels en in een vierde taal, heeft kennis van de gangbare ICT-toepassingen en kan deze toepassen, heeft besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid die samenhangt met de beroepspraktijk, heeft de nodige sociale vaardigheden en attitudes om zijn/haar taak uit te voeren. De studenten nemen kennis van de doelstellingen en de basiscompetenties van een beginnende professionele bachelor via de studiefiche per module. De studiegids per studiejaar geeft invulling aan de opleidingsonderdelen via de doelstellingen en de opsplitsing in contacturen en niet-contacturen. De personeelsleden en de gastprofessoren kennen de basiscompetenties, de doelstellingen en de visie van de opleiding met de modulaire structuur. De commissie is van oordeel dat zowel de algemene als de domeinspecifieke competenties voldoen wat betreft niveau en oriëntatie. Als de opleiding deze algemene en beroepsgerichte competenties echter wil gebruiken als grondslag voor het operationaliseren van een competentiegericht opleidingsprogramma en voor het toetsen van competenties, vragen deze algemene en beroepsspecifieke competenties meer explicitering door criteriaaanduidingen. Een sterkere operationalisering in termen van meetbaarheid zal een gunstig effect hebben op het evalueren van de doelstellingen en zal de vormgeving van het programma en de evaluatie van studenten bewerkstelligen. Momenteel is de formulering te generalistisch met het oog op de implementatie van de competenties in het curriculum. De eindcompetenties naar het beroepenveld zijn te algemeen, en kunnen meer en beter worden gedefinieerd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de competenties minder algemeen te formuleren.
-
De commissie adviseert om de competenties meer meetbaar te formuleren.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 65
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps- of kunstpraktijk). Ze zijn, in het geval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt dat de doelstellingen van de professionele bachelor Toerisme en recreatiemanagement nationaal en internationaal worden opgevolgd via diverse kanalen: de stages, de jaarlijkse congressen van Hedtour, de werkgroep Toerisme binnen Businet, de deelname aan internationale beurzen waar contacten met partnerinstellingen worden gelegd, de specifieke contacten met betrekking tot modularisering met partnerinstellingen in binnen- en buitenland, de participatie in de werkgroep Master Toerisme en de diverse rondetafelgesprekken met andere hogescholen, georganiseerd door het beroepenveld. De commissie beveelt aan om de veranderingsprocessen in de sector op de voet te volgen en het overleg met gelijkaardige opleidingen in binnen- en buitenland verder uit te breiden. Bij de ontwikkeling van het domeinspecifieke referentiekader van de opleiding werd rekening gehouden met de inbreng van diverse stakeholders, onder andere het werkveld, de VLOR, gastprofessoren, alumni en collega’s uit binnen- en buitenland. De opleiding is van mening dat het referentiekader een levend iets is. Onder andere op basis van trends en de terugkoppelingen vanuit de stage door het beroepenveld, wordt het kader tot op vandaag nog bijgeschaafd en verfijnd. Zo lag vlak na de aanslagen van 9/11 de nadruk op het mondiale, daar waar later de recreatieve sector meer aan bod kwam. De opleiding heeft gekozen voor een basisopleiding zonder afstudeerrichtingen. Via een aantal keuzemodules, de stage en de scriptie krijgen de studenten de mogelijkheid om zich te profileren. Uit de gesprekken met de opleiding blijkt dat de opleiding zich kan vereenzelvigen met het domeinspecifieke referentiekader van de visitatiecommissie. Wel legt de opleiding soms andere accenten en worden de competenties breder geformuleerd en anders geordend. Daarnaast overweegt de opleiding de formulering ‘producten’ te vervangen door ‘diensten en producten’, naar analogie van het referentiekader van de visitatiecommissie. De commissie is van mening dat de domeinspecifieke competenties overeenstemmen met het domeinspecifieke referentiekader dat als uitgangspunt voor de visitatie Toerisme en recreatiemanagement door VLHORA in samenwerking met de visitatiecommissie werd opgesteld. De commissie stelt vast dat de competenties algemeen zijn omschreven, en vraagt meer aandacht voor economie, toegepaste economie en marketing in de opleiding. De commissie vraagt aandacht voor de doelstellingen van de opleiding op het gebied van incoming tourism. De opleiding is sterk gericht op het reisbureau en biedt een minder brede basis aan voor andere deeldomeinen van de toeristische sector. Uit de gesprekken met het werkveld blijkt de sterke profilering en goede opleiding naar de reisindustrie.
66 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om voldoende aandacht te schenken aan incoming tourism.
-
De commissie adviseert om de veranderingsprocessen in de sector verder op de voet te volgen.
-
De commissie adviseert om het overleg met gelijkaardige opleidingen in binnen- en buitenland nog te intensiveren.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 1.1: Niveau en oriëntatie: Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 67
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De doelstelling van de opleiding is de competenties om als kersverse werknemer aan de slag te kunnen gaan, over te brengen bij de studenten. De competentiegerichte modularisering van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement hecht veel belang aan de praktijkgerichtheid, en is opgebouwd rond vier grote pijlers: de vreemde talen, de toeristisch-recreatieve input, de economische achtergrond en de communicatietechnieken. Elk opleidingsonderdeel vormt een op zichzelf staand deel zonder volgtijdelijkheid. In de eerste twee semesters ligt de nadruk op theorie en denken. Tijdens het eerste semester worden de studenten vertrouwd gemaakt met de algemene kennis op het vlak van toerisme wereldwijd en met de basiskennis van de vreemde talen en communicatietechnieken. Het tweede semester bouwt verder op de vreemde talen en diept de algemene kennis verder uit met economie en recht. Verder worden België als toeristisch-recreatieve bestemming en de transportmiddelen bestudeerd. In semester drie en vier wordt overgegaan naar praktijkgericht werken. De algemene kennis wordt met marketing, productontwikkeling en vaktechnieken verder uitgebouwd, zoals de vreemde talen, in het derde semester. Het vierde semester voorziet ruimte voor keuzemodules (specialisatie recreatieve productontwikkeling of specialisatie distributie). Verder komen vreemde talen weer aan bod en wordt de module management afgesloten met economie. De laatste twee semesters staan in het teken van de praktijk. In het vijfde semester volgt de een studiereis en het organiseren van een themaweek. Daarnaast specialiseert het vijfde semester de studenten in de actualiteit, nichemarkten, verzekeringen, eventmanagement en vreemde talen. In het laatste semester richt de opleiding zich volledig op de integratie in het werkveld via de stage en het eindwerk. De competentieontwikkeling van studenten vindt plaats doorheen de meeste opleidingsonderdelen in het curriculum. De stage en het eindwerk vormen de kers op de taart, maar worden voorafgegaan door diverse competentieontwikkelende acties, zoals het kritisch benaderen van een toeristisch product. De opleiding stelde bij het bezoek van de visitatiecommissie de nieuwe ingetreden modulaire programma’s voor die, volgens de commissie, duidelijk geformuleerd en afgebakend zijn, maar die door de te korte tijdspanne nog niet veel aan resultaten konden worden getoetst. De modularisering laat volgens de commissie in elk geval de studenten toe keuzes te maken in functie van hun eigen interesses en visie op de toekomst. De commissie waardeert deze introductie, maar kreeg de indruk van een zeker onevenwicht in de inhoud van sommige modules en in het stadium van uitwerking waarin zij verkeren. De commissie vindt met name dat op het vlak van de algemene economie, marketing en de toegepaste economie van de toeristische sector de opleiding een inhaalbeweging moet maken. Daarnaast is de commissie van mening dat het programma is afgestemd op de beroepspraktijk. De opleiding schenkt veel aandacht aan de reisbureaus en de touroperating, die essentieel tot de outgoing-vleugel van de reisindustrie behoren. De commissie wijst er evenwel op dat er aandacht nodig is voor
68 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
andere werkterreinen, met name die van de incoming-vleugel van het toerisme. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding momenteel bezig is met het hier bestaande onevenwicht weg te werken door het aantrekken van docenten uit het werkveld. De hogeschool probeert via verschillende initiatieven de internationale dimensie van de opleiding te garanderen. Zo beschikken elk departement en elke opleiding over een eigen internationale coördinator, die binnen een interdepartementale werkgroep overleg plegen. De Hogeschool West-Vlaanderen richt twee Engelstalige semesters in: Digital Business Management en Multimedia Communication. Deze twee internationale programma’s richten zich niet tot studenten Toerisme en recreatiemanagement, maar creëren wel onderhandelingsruimte met Europese hogescholen en universiteiten. Binnen de opleiding staan de internationale stage, de studiereis, de internationale projecten en de themaweek garant voor het internationale karakter van de opleiding. Op het niveau van de hogeschool werd een procedure voor curriculumherziening en -innovatie opgesteld. De Hogeschool West-Vlaanderen heeft de krijtlijnen uitgezet op het vlak van projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maar het is het opleidingsteam dat met zijn knowhow de inhoudelijke invulling geeft en het programma uittekent. Via jaarlijkse interne studiedagen modularisering en flexibilisering werden de krijtlijnen aan het opleidingsteam verduidelijkt. Aan de modularisering ging twee jaar voorbereiding vooraf. Van 2001 tot 2004 werd vooral informatie uitgewisseld met andere binnen- en buitenlandse partnerinstellingen. Dit academiejaar 2006-2007 werden de eerste twee semesters voor het eerst modulair en competentiegericht aangeboden. De opleiding geeft aan dat ze nog continu bijstuurt. Tegen juni 2007 wenst de opleiding competentiegericht te evalueren. De commissie is van mening dat de competentiegerichte modularisering van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement meer kan worden geconcretiseerd. De competentielijst is nog niet ingevoerd. Het herontwerp van het onderwijs moet nog verder worden vormgegeven. Hierbij moeten alle lectoren worden betrokken. De commissie heeft wel vastgesteld dat de opleiding zich bewust is van de bestaande problemen en hieraan actief lijkt te werken. De opleiding is gemotiveerd, en volgt een stappenplan met betrekking tot de modularisering en de competentiegerichtheid. De opleiding is in volle ontwikkeling en heeft potentieel.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het verdient aanbeveling de modularisering geregeld bij te sturen in functie van de opgedane ervaring, rekening houdend met de typische eigenheden van de diverse toerismevormen, en dit in functie van de opdracht van de opleiding TRM. Het verdient aanbeveling om eventuele hiaten die ontstaan door het wegvallen of samenvoegen van vakken of door nieuwe evoluties in het toerisme, zo snel mogelijk op te sporen en te verhelpen.
-
De commissie adviseert om de vooropgestelde competenties verder te implementeren in het programma.
-
Er moet dringend aandacht besteed worden aan de vakken economie, toegepaste economie en marketing.
-
De commissie juicht de huidige inspanningen rond incoming en andere toerismevormen toe en wenst deze aan te moedigen. Zij spreekt de hoop uit dat de kwaliteit van de outgoing-vleugel niet zal verzwakken.
-
De commissie adviseert om in de opleiding extra aandacht te schenken aan de ontwikkeling van de economische component die gelieerd is aan de toeristische sector.
-
De internationale dimensie van het toerisme en dus van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement verdient meer aandacht en doorgedreven inspanningen.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 69
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De praktijkgerichtheid vormt een belangrijke invalshoek in de opleiding. Via vakoverschrijdende projecten die de praktijksituatie benaderen en in moeilijkheidsgraad evolueren, oefenen studenten organisatorische, communicatieve, technische en sociale vaardigheden. Deze vaardigheden komen onder andere aan bod in de volgende modules: mondelinge en schriftelijke communicatie, vaktechnieken, management, studiereis en themaweek. Gastprofessoren, gastsprekers, bedrijfsbezoeken en de deelname aan beurzen zorgen voor interactie met de beroepspraktijk. Actuele trends en ontwikkelingen worden onder andere opgenomen in de module toeristische beleidstrends en nichespelers en in de themaweek. Tijdens de stage, onder andere in het laatste jaar, worden de studenten in hun geheel ondergedompeld in de beroepspraktijk. Uit de gesprekken tijdens het bezoek blijkt dat de gastsprekers uit het werkveld en de bedrijfsbezoeken een duidelijk beeld gaven aan de studenten en afgestudeerden met betrekking tot de beroepspraktijk. Daarnaast spreken studenten zich positief uit over de praktijkgerichtheid van de opleiding met de diverse groepswerkjes, de keuzemodules Chinees en Business en de werkveldgerichte cursussen die diverse beroepsvaardigheden ontwikkelen. De commissie stelt vast dat de studenten en afgestudeerden klagen over de onevenwichtige kwaliteit van het taal- en communicatieonderricht in sommige talen. De studenten zijn vragende partij voor een hoger niveau van Engels en meer praktijkgerichte oefeningen in de modules vreemde talen. Daarnaast is volgens een aantal studenten meer aandacht wenselijk voor andere domeinen dan reisbureaus. Ook de commissie vraagt aandacht voor het bijbrengen van de nodige kennis van sommige belangrijke deelsectoren van de toeristische industrie. De commissie stelt vast dat het programma is afgestemd op de beroepspraktijk, vooral met betrekking tot de reisbureaus en de touroperating, die essentieel tot de outgoing-vleugel van de reisindustrie behoren. De commissie wijst er evenwel op dat de opleiding ook oog moet hebben voor de andere werkterreinen. De opleiding beschouwt de stage als het integratiemoment bij uitstek waarbij onder andere de volgende attitudes en vaardigheden aan bod komen: -
beroepsgerichte attitudes: nauwkeurigheid, dienstverlenende ingesteldheid, contactbereidheid enzovoort; aanvullende competenties met betrekking tot administratieve taken; uitbreiden van de mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheden in de moedertaal, Frans, Engels en Duits of Spaans in een professionele context; praktische ervaring opdoen met betrekking tot het gebruik van diverse softwarepakketten en communicatieapparatuur; ervaring opdoen op het gebied van contact met de klanten, leveranciers en personeel; kennis van de toeristisch-recreatieve terminologie verder uitbreiden; ervaring opdoen op het vlak van boekhoudkundige verwerking en de registratie en verwerking van gegevens.
70 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
In het zesde semester volgen de studenten een lange binnen- of buitenlandse stage van dertien weken of een korte stage van zeven weken met daaraan gekoppeld een businessmodule. Een extra stageperiode in het tweede jaar stond op het verlanglijstje van een aantal studenten, in de hoop om een eerste ervaring in diverse domeinen te kunnen opdoen. De opleiding organiseert sinds 2006-2007 een introductiestage van drie weken in het vierde semester. Deze introductiestage is gekoppeld aan de keuzemodule specialisatie recreatieve productontwikkeling of specialisatie distributie. De opleiding is ervan overtuigd dat de studenten ook via andere activiteiten in de opleiding kansen krijgen om met verschillende domeinen in contact te komen. Zowel de studenten, de afgestudeerden, het werkveld als de opleiding ervaren de stage als uiterst positief en leerrijk. Het eindwerk maakt eveneens deel uit van het zesde semester. De opleiding verplicht de studenten om vanaf 2006-2007 een link te leggen tussen de stage en het eindwerk, en gaat daarmee in op een vraag van het werkveld. Het werkveld, dat als promotor van een scriptie kan optreden, stelde vast dat scripties vaak literatuurstudies zijn. In dialoog met de opleiding zal het werkveld in de toekomst scriptieonderwerpen formuleren die gerelateerd zijn aan de stage. Op die manier zal de nieuwe vorm van de scriptie nog meer bijdragen aan de ontwikkeling van beroepsvaardigheden dan nu al het geval is. De opleiding verwacht dat ieder eindwerkvoorstel vertrekt vanuit een vraagstelling/probleemstelling. Het eindwerk is een schriftelijk rapport waarin de student theoretische en praktische gegevens heeft verwerkt en heeft geanalyseerd, om zo tot een antwoord te komen op de vraag of het probleem. Het participeren en/of het organiseren van studiereizen staat mee garant voor de ontwikkeling van kennis en beroepsvaardigheden. Uit de gesprekken blijkt dat de studenten in groep een fictieve reis organiseren en daarnaast een door een reisbureau georganiseerde reis maken. Tijdens de reis vinden leeractiviteiten zoals gidsen plaats. De meerdaagse uitstappen, zoals naar Nord-Pas de Calais, worden doorgaans door de studenten in samenwerking met reisorganisaties georganiseerd. De commissie is positief over het bestaan van de studiereis, maar vraagt meer aandacht voor de uitwerking en de organisatie van en de inbreng van de studenten in de studiereis. Bij het uitwerken van de studiereis moet volgens de commissie eveneens aandacht gaan naar evoluties in de toeristische sector, reisorganisatie en reisleiding. Uit de gesprekken blijkt dat de opleiding beperkte werkingsmiddelen heeft om aan projectmatig wetenschappelijk onderzoek te doen. De domeinen ‘vrijetijds- en cultuurparticipatie’ en ‘infomaticamaatschappij’ komen hiervoor in aanmerking voor de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. Daarnaast verleent de opleiding ook maatschappelijke diensten die een relatie vertonen met de beroepspraktijk, zoals: -
meewerken aan een toeristische doorlichting van Ronse, studenten die meewerken aan de tweejaarlijkse enquête van WES Onderzoek en advies, een rubriek verzorgen in een toeristische brochure van vzw De Leiestreek.
De commissie stelde vast dat de professionele gerichtheid van het programma goed is en beantwoordt aan de bestaansredenen van de opleiding. De aandacht die in het programma wordt besteed aan de algemene kennisontwikkeling, is voldoende. Het bijbrengen van de beroepsvaardigheden en -kennis is goed maar enigszins onevenwichtig. Dat van de beroepspraktijk is excellent. De specialisatie in reisbureaus is een sterktepunt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de tekorten in het taal- en communicatieonderricht in sommige talen waar nodig weg te werken, waarbij voldoende aandacht moet besteed worden aan het toeristisch-recreatief vakjargon.
-
De commissie adviseert om bij het organiseren van een studiereis een plan uit te werken waarbij aandacht wordt besteed aan evoluties in de toeristische sector, de reisorganisatie en de reisleiding, zowel naar studenten als naar docenten.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 71
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Via de modularisering van het programma wil de opleiding meer disciplineoverschrijdend werken. De stage, het eindwerk en de businessmodule zijn voorbeelden van vakoverschrijdende elementen. In een competentiematrix geeft de opleiding weer aan welke competenties in welke module wordt gewerkt. Uit het zelfevaluatierapport en de bijlagen blijkt dat de opleiding een structuur voor een modulair programma heeft uitgetekend. Vijf semesters met vier modules en een zesde semester met twee modules en een stagemodule vormen het programma van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. De opleiding hield bij de opbouw rekening met de volgorde, de specialisatie en de moeilijkheidsgraad van de modules. De modules worden verder onderverdeeld in partims. Tussen de modules en de partims zijn geen stopelementen ingebouwd. De student heeft met andere woorden de flexibiliteit om zich om het even wanneer voor om het even welke module in te schrijven. Met advies van de opleiding kan de student zijn studietraject uitstippelen. Enkel voor de deelname aan de stagemodule moet de student toestemming krijgen van de stagecommissie. Het modulair opgebouwd programma geeft mee antwoord op de vraag naar flexibele en geïndividualiseerde leertrajecten. De commissie stelt vast dat binnen de Associatie Universiteit Gent een EVC-EVK-procedure werd uitgewerkt. Vier vijfde van het programma bestaat uit verplicht te volgen modules. De resterende één vijfde vult de student in met de keuzemodules. Binnen de verplichte opleidingsonderdelen kiest de student zelf zijn stage en zijn onderwerp voor het eindwerk. De commissie stelt vast dat de modularisering per semester duidelijk aangeeft welke de keuzetrajecten van de studenten zijn, en op welke manier die de nodige evolutie en vooruitgang in de hand werken. Per module wordt een studiefiche opgemaakt waarin onder andere de toelatingsvoorwaarden, de begincompetenties, de korte inhoud van de partims, de eindcompetenties en de deelcompetenties, de studietijd, evaluatievorm en studiemateriaal besproken worden. Door verschillende overlegmomenten tussen de lectoren binnen de opleiding werden overlappingen in de opleidingsonderdelen weggewerkt. Nog steeds worden er wijzigingen doorgevoerd. Uit de studiegidsen in de bijlagen van het zelfevaluatierapport en de studiegidsen, ingekeken tijdens het visitatiebezoek, blijkt dat de structuur van het programma ongewijzigd is gebleven, maar dat inhoudelijk een aantal aanpassingen werden doorgevoerd. Hieruit blijkt dat het vernieuwde programma nog verder wordt ontwikkeld en bijgeschaafd. Uit de gesprekken die de commissie voerde, bleek dat het programma de nodige samenhang heeft. Het programma is logisch opgebouwd van theorie naar praktijk en van algemene naar specifieke kennis, met aandacht voor een stijgende moeilijkheidsgraad. De commissie stelde vast dat de samenhang van het programma voldoende is.
72 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de onderwijsvernieuwing verder te zetten, en om het programma verder te evalueren en bij te sturen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: ten minste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt dat met de modulaire structuur de studiedruk wordt verdeeld en de verwerking van de leerstof op die manier wordt vergemakkelijkt. De structuur voorziet twee semesters van elk 30 studiepunten, waarin verschillende modules worden georganiseerd. De studiepunten per module variëren van 3 tot 9, waardoor de modules studeerbaar blijven. Een module kan verder opgesplitst worden in partims. Elk semester heeft een input, een integratie-, een inhaal- en een studieperiode van in totaal 12 tot 13 weken en wordt afgesloten met drie weken examens.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 73
In het academiejaar 2005-2006 organiseerde de opleiding een retrograde studietijdmeting. De opleiding heeft geen bindende conclusies getrokken, omdat ze twijfelt aan de betrouwbaarheid van de resultaten. In de toekomst wenst de opleiding de studenten beter te begeleiden bij het invullen van de studietijddocumenten, in de hoop om zo valide gegevens te verzamelen. Uit de gesprekken met de studenten en afgestudeerden valt af te leiden dat er geen abnormale studielast wordt ondervonden. De commissie stelt dat de opleiding moeilijk zicht krijgt op de werkelijke studietijd, maar ze kan op basis van gesprekken met de studenten en de afgestudeerden concluderen dat de vermoedelijke studietijd aansluit bij de decretaal vastgestelde normen. Via studentenbevragingen en contacten met studenten krijgt de opleiding zicht op de studiebelemmerende factoren. Tijdens het visitatiebezoek klagen de studenten over een teveel aan communicatiekanalen. Daarnaast blijkt dat het niveau van de verschillende vreemde talen niet gelijk is. Frans en Duits zijn zeer moeilijk in vergelijking met Engels. Een aantal studenten merkte op dat de contactmogelijkheden met sommige docenten eerder beperkt is, doordat deze docenten niet vaak aanwezig zijn. De commissie stelde evenwel vast dat er voldoende aandacht is voor het wegwerken van studiebelemmerende factoren. De volgende acties zijn enkele voorbeelden van studiebevorderende maatregelen die de opleiding al heeft genomen: -
inrichten van mentoraat, monitoraat en een studiebegeleidingsdienst; elektronische examenbank met typevragen ter ondersteuning van de voorbereiding op de examens; invoering basiscursus en remediëringsessies voor Frans en Engels; vervangen lector; invoering permanente evaluatie en extra oefeningen op Dokeos voor een aantal opleidingsonderdelen; herverkaveling van opdrachten door de invoering van het modulaire programma. De versnipperde opdrachten uit het traditionele studieprogramma werkten soms studiebelemmerend.
De commissie is ervan overtuigd dat het programma studeerbaar is en dat de opleiding de nodige aandacht heeft voor het wegwerken van studiebelemmerende factoren om zo de studievoortgang te bevorderen. Zoals al weergegeven is het duidelijk dat de Hogeschool worstelt met de studietijdmeting. Toch lijkt de studieomvang te beantwoorden aan de norm.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om te onderzoeken hoe de studielastmeting betrouwbaarder kan worden georganiseerd.
-
De commissie adviseert om de huidige aandacht voor het wegwerken van studiebelemmerende factoren te handhaven.
-
De commissie adviseert de opleiding om aandacht te besteden aan de bereikbaarheid van de docenten voor de studenten.
74 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het didactische concept bestaat volgens de opleiding uit een competentiegericht modulair programma. De opleiding wil dat het programma de praktijksituatie zo dicht mogelijk benadert, en stelt dat specialistische kennis wordt toegepast in vakoverschrijdende projecten die in moeilijkheidsgraad stijgen. Uit de studiegidsen blijkt dat het eerste en tweede semester gericht zijn op het verwerven van kennis op een inleidend niveau. In het eerste semester wordt hoofdzakelijk gebruikgemaakt van syllabussen van de lectoren tijdens hoor- en werkcolleges. In het tweede semester wordt al gebruikgemaakt van andere werkvormen, zoals opdrachten, bedrijfsbezoeken en een geleid bezoek aan een stad, en van andere studiematerialen zoals brochures, handboeken en zelfstudiemateriaal. In het derde en vierde semester worden de taalvakken op een verdiepend niveau gegeven. De andere partims worden naargelang de materie als inleidende, verdiepende of gespecialiseerde cursussen onderwezen. Een verdere uitbreiding van de werkvormen - met casestudie en een korte stage - en de studiematerialen - met internet, reisgidsen en software pakketten- is merkbaar. In het vijfde semester geven enkele gastsprekers het programma mee vorm. Qua werkvormen en studiemateriaal is dit semester gelijklopend met de twee voorgaande semesters, al wordt in de studiereis en de themaweek gewerkt aan de meeste competenties en is het niveau opgetrokken tot specialisatie. Het laatste semester sluit af met de stage en het eindwerk, waarin de student al zijn theoretische en praktische kennis en alle competenties kan gebruiken op een hoofdzakelijk specialistisch niveau. In de gesprekken geeft de opleiding aan dat er nog continu wordt bijgestuurd, omdat in het academiejaar 20062007 de eerste twee semesters voor het eerst modulair werden ingericht. De opleiding gebruikt uiteenlopende werkvormen. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat in het verleden hoofdzakelijk werd gewerkt met hoorcolleges. Tijdens de omvorming van het didactische concept experimenteerden de lectoren met werkcolleges, opdrachten en presentaties, wat tot een overdaad leidde. Met de modulaire structuur heeft de opleiding een beter evenwicht gevonden tussen doceren, opdrachten en andere werkvormen. Onder meer de volgende werkvormen komen aan bod: hoorcolleges, werkcolleges, projectwerk, begeleid zelfstandig leren, gastsprekers, studiebezoeken en stage. De commissie is van mening dat door het systeem van gastlectoren en de stage een vrij hoge graad van terreincontact wordt bereikt. Mooie voorbeelden van praktijkgericht contact zijn touroperating en MICE (meeting, incentive, congres of evenement). Deze soort semipraktijkelementen zijn voldoende in de opleiding aanwezig. Andere zoals thematoerisme en nieuwe trends zouden volgens de commissie nog meer kunnen geaccentueerd, uitgebreid of ingelast worden. De commissie vraagt de opleiding voldoende oefenmogelijkheden in te bouwen in de werkvormen.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 75
Het cursusmateriaal is, volgens de commissie, van wisselende kwaliteit en lectorgebonden. De commissie stelt vast dat er, afhankelijk van de docent, weinig theorie werd opgenomen in cursussen en/of vaak gebruik wordt gemaakt van PowerPointpresentaties. Binnen de opleiding is iedere lector verantwoordelijk voor zijn cursusontwikkeling. Het niveau en de inhoud worden volgens de opleiding bewaakt door de opleidingscommissie en via de contacten met het werkveld. Het competentiegericht onderwijzen is, volgens de commissie, nog onvoldoende verwerkt in de cursussen en verdient alle aandacht. Via de studentenbevragingen per opleidingsonderdeel worden de cursussen geëvalueerd. De opleiding is zich bewust van deze kwaliteitsverschillen en gaf tijdens de gesprekken aan dat er gedurende een periode hiervoor beperkte aandacht was, maar dat de attitude gewijzigd is. Op korte termijn zal werk worden gemaakt van kwaliteitsbewaking. De commissie steunt de opleiding hierin en vraagt te allen tijde waakzaam te blijven voor de kwaliteitsbewaking en de kwaliteit van de cursussen. De introductie van de modulaire structuur stimuleert de integratie van de verschillende opleidingsonderdelen en het gebruik van meer gevarieerde en aangepaste werkvormen. Toch stelt de commissie dat de competentielijst nog meer moet worden geïmplementeerd in het onderwijs en moet worden afgestemd op het competentiegerichte en modulaire onderwijs. De commissie stelt vast dat er een beperkt herontwerp van het onderwijs heeft plaatsgehad en dat de opleiding hieraan nog verder moet werken. Een gemis aan een uitgewerkte opleidingsgebonden educatieve visie kan hieraan ten grondslag liggen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om nog meer aandacht te besteden aan contacten met de industrie en deze zelfs voor een deel driejaarlijks vast te programmeren, in functie van wat anders niet in de opleiding aan bod zou komen of van de evolutie in het toerisme. Samenwerkingsverbanden met onder meer toerismemarketinginstituten kunnen hier een oplossing bieden.
-
De commissie adviseert om in het kader van het modulair en competentiegericht programma verder aandacht te besteden aan het herontwerp van het onderwijs.
-
De commissie adviseert om aandacht te besteden aan de kwaliteitsbewaking en de kwaliteit van alle cursussen.
-
De commissie adviseert om het vernieuwde didactische concept verder uit te werken tot de hele opleiding en voor voldoende, voor de sector noodzakelijke, kennisstructuur te blijven zorgen.
76 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De Hogeschool West-Vlaanderen beschikt over een onderwijs- en examenreglement dat door een departementaal examenreglement kan worden aangevuld. Binnen de opleiding worden twee evaluatiesystemen gehanteerd: de periodegebonden evaluatie, met hoofdzakelijk schriftelijke en mondelinge examens, voor eerder theoretische opleidingsonderdelen of partims, en de permanente evaluatie, die voor een gewogen deel wordt meegeteld in de uiteindelijke examenscore van eenzelfde opleidingsonderdeel. De verhouding periodieke/permanente evaluatie stijgt van het eerste jaar met 80/20 tot 60/40 in het derde jaar. Vooral de stage en de scriptie, die permanent worden geëvalueerd, wegen in het derde jaar door. Met de modulaire structuur nam de permanente evaluatie toe. In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat om praktijkgericht en competentiegericht onderwijs te kunnen verstrekken, de evaluatievormen daaraan werden aangepast en werden afgestemd op de doelstellingen van de opleiding. Daarnaast stelt de opleiding ‘een schuchtere poging’ te hebben ondernomen om competentiegericht te evalueren via assessmentmethodes. Desondanks heeft de commissie op basis van de ingekeken examenvragen en de gesprekken tijdens het bezoek vastgesteld dat de leerdoelen in een aantal gevallen moeilijk terug te vinden zijn in de toetsvormen en nog moeten vertaald worden naar de competentiegerichte aanpak binnen de opleiding. De commissie steunt de intentie van de opleiding om op korte termijn werk te maken van competentiegericht evalueren. Het toetsen wordt jaarlijks per opleidingsonderdeel en per lesgever bevraagd in de studentenenquêtes. Zo werd op basis van de uitkomst van deze enquêtes al een lector vervangen, waardoor de bestaande onevenwichten werden weggewerkt. Uit de gesprekken blijkt dat de examens (examinatiemethodes, periode, criteria) vlot en evenwichtig verlopen, en dat er geen klachten zijn bij de studenten. De door de commissie nagekeken examens waren in doorsnee van een behoorlijk niveau, maar de moeilijkheidsgraad en de kwaliteit van de examens bleek docentafhankelijk te zijn. Zo is het niveau van reisbureau en touroperating hoog. Dit kan een verklaring zijn voor het goede niveau van de afgestudeerden met betrekking tot deze domeinen. Daarnaast vindt de commissie dat in sommige opleidingsonderdelen, bijvoorbeeld daar waar partims worden samen genomen, de moeilijkheidsgraad ongelijk is. In de studiegidsen vinden de studenten per opleidingsonderdeel meer informatie over de evaluatievorm en de opbouw van het examencijfer. Eveneens werden de te bereiken basiscompetenties en de leerdoelen opgenomen. Algemene informatie en regelingen wat examens en deliberaties betreft, vinden studenten en personeelsleden terug in het onderwijs- en examenreglement, dat een onderdeel is van de studentenagenda’s van de Hogeschool West-Vlaanderen. In de bundel ‘Module Stage S6’ vinden de studenten de algemene afspraken en de evaluatieformulieren met betrekking tot de stage. De stagementor brengt na de eerste drie weken en op het einde van de stage een bezoek, waarvan een bondig verslag wordt opgemaakt. De student maakt wekelijks een weekstaat, die wordt aangevuld met bedenkingen van de stagesupervisor. Op het einde van elke stagemaand wordt een evaluatieformulier opgesteld door de mentor. Dit wordt mee ondertekend door de student. Deze evaluatieformulieren bespreken elf attitudes en elf vaardigheden, en geven eventueel bijkomende opmerkingen
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 77
en een toelichting bij de quotering. Via de verschillende evaluatiemomenten van de stagementor en de stagebegeleider kent de student de specifieke aandachtspunten, en kan hij voor het vervolg van de stage zijn werkwijze bijschaven. Op basis van de stagemap, de vaststellingen en de bedenkingen van de stagementor in de evaluatieformulieren en tijdens de stagebezoeken, kent de stagebegeleider, in samenspraak met de stagecoördinator, een cijfer toe. Uit de gesprekken blijkt dat de opleiding de evaluatieformulieren in de toekomst zal herzien. Daarnaast merkte de commissie tijdens de gesprekken met studenten op dat de stagebegeleiding niet steeds positief wordt ervaren, doordat de stagebegeleider niet altijd voldoende vertrouwd was met de problematiek van sommige activiteiten in de betrokken stageplaatsen. Sinds het academiejaar 2006-2007 is het scriptieconcept volledig veranderd. Enerzijds is er de verplichte link tussen stage en scriptie, die moet leiden tot zinvollere projecten met een betere begeleiding vanuit het werkveld. Anderzijds voorziet de opleiding intern een andere vorm van begeleiding. De belangrijkste motivatie hiervoor is om de slaagkansen en de motivatie van de studenten te vergroten. In het nieuwe concept heeft iedere student een interne begeleider waarmee vier verplichte contactmomenten, bepaald in een tijdspad, plaatsvinden. Tijdens deze procesevaluatie, die 20 procent van de punten vertegenwoordigt, wordt de student van nabij begeleid, bijgestuurd en geëvalueerd door de interne begeleider. Daarnaast kiest iedere student een specialist uit het werkveld als promotor. Iedere student houdt een trajectfiche eindwerk bij. De productevaluatie, goed voor 50 procent van de punten, en de evaluatie van de scriptiepresentatie, 30 procent van de punten, gebeurt door de scriptiecommissie, die bestaat uit een voorzitter, de promotor, twee lezers uit het werkveld en eventueel de scriptiebegeleider. De algemene afspraken en de puntenverdeling liggen vast in het scriptiereglement. De commissie is positief over de bijsturing van de opleiding met het nieuwe concept van de scriptie. Uit de gesprekken met studenten die hun scriptie maakten in het oude concept blijkt dat bijsturing noodzakelijk was. De commissie merkt met het nieuwe concept een streven naar de verbetering van begeleiding op, wat een hogere kwaliteit tot gevolg heeft en een interactie tussen de lector en de student heeft bewerkstelligd. Door de verplichte terugkoppelingsmomenten vergroot de opleiding de kans om zwakkere studenten te identificeren. Of met het invoeren van het nieuwe concept alle problemen zijn opgelost, zal moeten blijken op langere termijn.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om een meer gelijklopende moeilijkheidsgraad van de examens na te streven, vooral met betrekking tot samen te voegen delen van partims. De commissie adviseert de opleiding om waakzaam te zijn, en op korte en lange termijn te evalueren of het nieuwe scriptieconcept de bestaande problemen wegwerkt. De commissie adviseert om stagebegeleiders aan te duiden die heel vertrouwd zijn met de activiteiten die in de stageplaatsen plaatsvinden.
78 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau, of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten, met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassing De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding ziet de instroom van TSO- en BSO-studenten toenemen. Zij stelt vast dat de slaagcijfers gerelateerd zijn aan de vooropleiding van de student. Vooral met betrekking tot de talen zijn er verschillen merkbaar. De instroombegeleiding in de opleiding start met het invullen van een instroomformulier. Tijdens een kennismakingsdriedaagse leren de studenten elkaar beter kennen en worden ze op de hoogte gebracht van het bestaan van een studiebegeleidingsdienst. Uit de gesprekken met studenten bleek dat de opleiding een facultatieve basiscursus Frans en Engels organiseert aan de start van het academiejaar. Daarnaast bieden sommige lectoren extra oefeningen aan op Dokeos en kunnen studenten hun studieattitude en methode testen via de ZOSA-test. Via een exitenquête tracht de opleiding de redenen voor afhaken te achterhalen.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 79
De Hogeschool West-Vlaanderen en de opleiding bieden flexibele leerwegen aan. De opleiding voorziet via het Flexibiliseringsdecreet in afwijkende toelatingsvoorwaarden. Het is uitzonderlijk mogelijk om via een interne EVCprocedure studenten toe te laten zonder diploma secundair onderwijs. Daarnaast is het dankzij het modulaire programma en de implementatie van het Flexibiliseringsdecreet mogelijk om een geïndividualiseerd leertraject te volgen of creditattesten te behalen met zicht op een diploma. De hogeschool heeft ook een vrijstellingenbeleid. Al in 2003-2004 had de Hogeschool West-Vlaanderen een EVC- en EVK-procedure. Sinds 2005-2006 voorziet de associatie een EVC- en EVK-procedure. De trajectbegeleiders helpen studenten met elders verworven competenties en eerder verworven kwalificaties bij het uitstippelen van hun studietraject. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding zich bewust is van de problemen die rijzen bij de instroom van sommige uit het technisch en beroepsonderwijs afkomstige studenten. De opleiding neemt een aantal initiatieven om de opvang van de beginnende studenten met een zwakker niveau zoveel mogelijk te begeleiden, vooral met betrekking tot de talen. Voor de andere verwachte basiscompetenties is er geen structurele opvang voorzien. De opleiding verklaarde een onthaalweek te overwegen. De commissie steunt de opleiding in haar overweging om de opvang en begeleiding van inkomende studenten verder structureel te willen uitbouwen.
Aanbevelingen ter verbetering: Het verdient aanbeveling om ook eventuele bijscholingen te voorzien rond andere leervakken dan de talen voor studenten uit een zwakkere instroomrichting.
Oordeel over onderwerp 2: Programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 2.1: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid van het programma: Facet 2.3: Samenhang van het programma: Facet 2.4: Studieomvang: Facet 2.5: Studielast: Facet 2.6: Afstemming tussen vormgeving en inhoud: Facet 2.7: Beoordeling en toetsing: Facet 2.8: Masterproef: Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden:
voldoende goed voldoende OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
80 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeelsbeleid van de opleiding stemt overeen met de missie die de Hogeschool op zich nam en die in de opdrachtverklaring van het departement is vervat: “De Hogeschool West-Vlaanderen wil een participatief en teamgericht personeelsbeleid voeren, waarin zij het personeel verantwoordelijkheid en inspraak geeft. De Hogeschool engageert zich tot het zorgen voor het welzijn van haar personeel en het aanbieden van ontplooiingskansen binnen een lerende organisatie.” De commissie heeft vastgesteld dat zowel de hogeschool als het departement de missie actief wil beleven en dat het beleid inspanningen doet om het onderwijs te laten verzorgen door gekwalificeerd personeel. Dat blijkt onder andere uit de lijst met namen van het personeel betrokken bij de opleiding, met competentiedomein en onderwijsbelasting. De meeste van de lectoren zijn gedreven en spannen zich in om degelijk en toekomstgericht onderwijs te verstrekken. Op hogeschoolniveau wordt de personeelsformatie goedgekeurd. De bespreking van de personeelsbehoefte en het uitschrijven van vacatures gebeurt in samenspraak met de centrale diensten, het departementshoofd en de opleidingscoördinator. De centrale diensten selecteren het administratief-technisch personeel. Het onderwijzend personeel wordt geselecteerd door een selectiecomité, samengesteld door de betrokken departementsraad. De hogeschool beschikt over een uitgewerkte selectieprocedure. Bij de aanwerving van nieuw onderwijzend personeel wordt er bijzondere aandacht geschonken aan de inhoudelijke deskundigheid, de werkveldervaring en de onderwijskundige en didactische kwaliteiten. Beginnende personeelsleden die nog geen pedagogisch diploma hebben, worden gestimuleerd om dit binnen de eerste jaren van hun aanstelling te behalen. De commissie stelde evenwel vast dat de regels die gelden op het vlak van praktijk- en ervaringsgerichtheid, later niet altijd blijvend tot de gewenste praktische resultaten leiden. De integratie van nieuwe personeelsleden vind plaats op twee niveaus: via het onthaalprogramma aangeboden aan de start van het academiejaar door de hogeschool en de introductie in het departement. Het departementshoofd brieft de nieuwe personeelsleden over de praktische aspecten, daar waar de opleidingscoördinator instaat voor de inhoudelijke en andere facetten. De organisatie van de opleiding is de taak van de opleidingscoördinator, in overleg met het opleidingsteam. Jaarlijks wordt voor elk onderwijzend personeelslid een individuele jaardoelstelling en een opdrachtomschrijving opgesteld die de onderwijzende taken, de begeleidingstaken, de opdrachten op het vlak van projectmatig wetenschappelijk onderzoek, de maatschappelijk dienstverlening en de organisatorische en administratieve taken omvatten. De hogeschool beschikt over een evaluatiereglement en diverse criteria (bijvoorbeeld criteria voor de aanstelling van tijdelijk personeel, erkenning van nuttige beroepservaring, vaste benoeming enzovoort). Tijdelijke lectoren worden via functioneringsgesprekken jaarlijks geëvalueerd, vastbenoemde personeelsleden minimaal driejaarlijks. De hogeschool heeft een eigen reglementering uitgewerkt die het mogelijk maakt om een
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 81
persoonlijke vergoeding voor extra prestaties uit te keren. De resultaten van de studentenbevragingen vormen deels de input van de functionerings- en evaluatiegesprekken, waarbij het personeelslid wordt geëvalueerd op basis van vastgestelde criteria. Er wordt terugkoppeling gegeven en aandachtspunten worden geformuleerd. Uit de gesprekken met diverse stakeholders blijkt dat de opleiding pijnpunten aanpakt en probeert weg te werken. De commissie vraagt de opleiding om de ingeslagen weg verder te volgen en het onevenwicht op het vlak van inzet en werkdruk verder weg te werken. De commissie stelt vast dat een kern van lectoren veel actiever en penetranter in de opleiding aanwezig is dan anderen. Dit leidt tot merkwaardige resultaten in beroepsmateries zoals de werking van de reisindustrie, waar de commissie een grote deskundigheid en inzet zag. Daarnaast merkte de commissie ook een paar minder gemotiveerde lectoren op. De commissie is positief over de gastlectoren en –sprekers. Hun inbreng vult hiaten in de opleiding op. Een bijzondere vermelding verdient het administratief-technisch personeel dat van de commissie een pluim krijgt voor zijn inzet en gedrevenheid. De commissie heeft vastgesteld dat het beleid van de opleidingen de nodige inspanningen doet om het onderwijs te laten verzorgen door gekwalificeerd personeel.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om een inventaris te maken van de bij de docenten beschikbare sectorkennis en om een beleidsplan op te stellen op het vlak van toekomstige aanwervingen, met als doel structureel de bestaande tekorten op te vullen met toekomstige aanwervingen.
-
De commissie vraagt om prioritair een navormingsplan op te stellen in functie van de opleidingsdoelstellingen en de nieuwe trends in het beroepenveld.
-
De commissie adviseert om het onevenwicht wat inzet en de werkdruk van de docenten betreft, verder weg te werken.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit een bijlage van het zelfevaluatierapport blijkt dat de opleiding in grote lijnen beschikt over de nodige specialisaties binnen het personeel. De commissie is van mening dat de praktijk- en ervaringsgerichtheid van het personeel de vorming van de studenten ten goede komt. Een aantal lectoren is of was actief in het werkveld, wat samen met de inzet van gastsprekers de beroepsgerichtheid van het verstrekte onderwijs bevordert en op een behoorlijk peil brengt. Volgens de commissie is de praktijkgerichtheid van de opleiding, zeker naar de
82 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
reisindustrie, een belangrijke sterkte. De opleiding moet streven naar het innemen van gelijkwaardige posities in de andere subsectoren van de toeristische industrie. De inbreng vanuit het beroepenveld gebeurt door lectoren, gastprofessoren, gastsprekers en stagementoren. De opleiding scoort volgens de commissie goed door de gastlectoren en –sprekers, wier inbreng een aantal hiaten in de opleiding opvult. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding beschikt over een aantal personeelsleden die een link hebben met de toeristisch-recreatieve sector via een bijberoep of een sectorgerelateerde opdracht. Ook zijn er een groot aantal leden die enkel tewerkgesteld geweest zijn in het onderwijs. Via bedrijfsbezoeken en deelname aan professionele congressen actualiseren deze lectoren hun kennis. De vakinhoudelijke kennis van het onderwijzend personeel wordt bijgeschoold op initiatief van de personeelsleden en via het aanbod van het werkveld. Tijdens de gesprekken geven de personeelsleden aan dat de opleiding een flexibele houding heeft ten aanzien van het ondersteunen en goedkeuren van bijscholingen. Doordat de lectoren in verschillende domeinen lesgeven, scholen zij zich ook bij in andere sectoren dan de toeristisch-recreatieve sector. Voor de bijscholing van de didactische kennis werkt de hogeschool al vier jaar samen met de Hogeschool Gent en de Arteveldehogeschool. Een voorbeeld hiervan zijn de studiedagen met betrekking tot eindwerken, die door het personeel positief werden onthaald. De professionalisering van het administratief en technisch personeel wordt vormgegeven in samenspraak met het departementshoofd. Jaarlijks vult ieder personeelslid een navormingsfiche in. De lijst van de gevolgde bijscholingen toont aan dat er een erg gemotiveerde groep werkzaam is, terwijl een andere groep meer inzet aan de dag kan leggen. Een aantal lectoren schoolt zich minimaal bij in de praktijk van deze snel evoluerende industrie of beperkt zich tot bezoeken van toerismebeurzen en workshops. Alhoewel daartoe voldoende kansen worden geboden door de opleiding, rijzen er vragen rond het gebruikmaken van de mogelijkheden om zich in beroepsmateries bij te scholen. De opleiding beschikt over internationale contacten. Een drietal buitenlandse lectoren kwam lesgeven in de opleiding in de onderdelen Beheer toerisme en recreatie, Communicatiebeheer en Talen. Twee lectoren van de opleiding gaven in 2004 en 2005 les aan buitenlandse partnerinstellingen. De ervaringen van de docenten die op teaching mobility gaan, worden bijgehouden in een logboek en tijdens overlegvergaderingen teruggekoppeld. Andere internationale contacten zijn de deelname aan internationale congressen, onder andere georganiseerd door Businet en Hedtour. Tijdens deze internationale congressen tracht de opleiding lezingen bij te wonen en contacten met binnen- en buitenlandse partnerinstellingen te leggen. Ondanks deze activiteiten is de commissie van mening dat de dienst Internationalisering beter kan functioneren, zeker in deze aan het toerisme gerelateerde opleiding. Dit zou een positief effect kunnen hebben op de inbreng van buitenlandse gastdocenten en de behandeling van anderstalige cases. De opleiding maakt ook melding van een TEMPUS-project dat werd ingediend bij de Europese commissie. Het project betreft een samenwerking tussen de reisindustrie en het hoger onderwijs. De lectoren van de opleiding zouden er een ondersteunde en adviserende rol in spelen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De praktijkgerichtheid van de opleiding, zeker naar de reisindustrie, is een belangrijke sterkte van deze afdeling. De commissie adviseert om te streven naar het innemen van gelijkwaardige posities in de andere subsectoren van de toeristische industrie.
-
De commissie adviseert om de bijscholing van het docentenkorps meer structureel uit te werken. Zeker als het gaat om nieuwe evoluties in de sector moet de bijscholing daaromtrent voorrang krijgen.
-
De commissie geeft de raad om meer aandacht te hebben voor internationalisering. Ze adviseert de dienst Internationalisering om bij voorrang werk te maken van contacten op lange termijn.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 83
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding kan rekenen op 15 statutaire onderwijzende personeelsleden (7,75 VTE). Daarvan zijn er 1 voltijds en 14 deeltijds tewerkgesteld. De hoofdlector heeft een opdracht van 100 procent in de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. De andere lectoren hebben naast hun opdracht in de opleiding Toerisme en recreatiemanagement nog een opdracht in een andere opleiding van het departement en/of in andere hogescholen. Een aantal lectoren heeft activiteiten in andere organisaties in de toeristisch-recreatieve sector. Aan de opleiding zijn ook twee gastdocenten voor elk 6 procent verbonden (0,14 VTE). Op jaarbasis vertegenwoordigen zij 32 uur. Er is geen administratief personeel rechtstreeks toegewezen aan de opleiding, maar de opleiding kan wel een beroep doen op het administratief personeel van de hogeschool voor de administratieve ondersteuning. Uit de bijlagen stelt de commissie vast dat één van de lectoren, de opleidingscoördinator, zijn onderwijsopdracht voor 100 procent in de opleiding heeft. Daarnaast zijn vijf lectoren voor 70 procent en meer werkzaam, onder wie drie taalleraren. Deze gegevens tonen aan dat er zeven à acht voltijdse lectoren voor de afdeling mogen worden verrekend, en dat de student-docentratio van de opleiding 22,05 studenten/VTE bedraagt. De commissie stelt dat, rekening houdend met het feit dat veel lectoren in verschillende afdelingen doceren, niet mag worden verwacht dat ze overal even betrokken zijn. De betrokkenheid van sommige lectoren met de opleiding Toerisme en recreatiemanagement lijkt daardoor eerder laag. Dit kan een verklaring zijn voor sommige vastgestelde zwakkere punten. Tijdens de gesprekken geeft de opleiding aan dat ze een heel krappe personeelsbezetting heeft. Het beperkt aantal voltijds betrokken lectoren wordt mee veroorzaakt door de beperkte financiële middelen met het ‘historisch forfait’ en de ‘bevroren enveloppe’. Het zijn vooral de groeiende opleidingen die extra onderwijzend personeel krijgen. Daarnaast stelt de opleiding dat toerisme een levende sector is die continu verandert. Parttime onderwijzend personeel hebben kan dan een voordeel zijn, in die zin dat er snel aanpassingen kunnen worden doorgevoerd. De opleiding is vragende partij voor meer onderwijzend personeel voor de toeristische en economische vakken. Onderwijzend personeel dat naast zijn onderwijsopdracht ook in het beroepsleven staat, is een must. Ongeveer de helft van het onderwijzend personeel is vastbenoemd. De helft (7) van het onderwijzend personeel is ouder dan 50 jaar. Eén vijfde (3) bevindt zich in de leeftijdscategorie 40 tot 49. Een ander vijfde (3) in de categorie 30 tot 39. De overige onderwijzende personeelsleden (2) zijn jonger dan 30 jaar.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de verhouding voltijdse/deeltijdse personeelsleden in de opleiding. De commissie adviseert om de inzet en de betrokkenheid van een aantal lectoren te stimuleren door hen een grotere opdracht toe te kennen in de afdeling Toerisme en recreatiemanagement, en dit vooral in functie van de professionele gerichtheid van het programma.
84 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Oordeel over onderwerp 3: Inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: Kwaliteit personeel: Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3: Kwantiteit personeel:
voldoende goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 85
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het onderwijsontwikkelingsplan wordt geopteerd om een krachtige leeromgeving met e-learning en een openleercentrum te creëren om een antwoord te bieden aan de invoering van de modulaire en competentiegerichte opleiding. Het departement en de opleiding beschikken over goede en kwalitatieve materiële voorzieningen. De opleiding Toerisme en recreatiemanagement heeft geen eigen budget. Opleidingscoördinatoren kunnen voorstellen indienen bij het departementshoofd, dat advies geeft bij de begroting. Het departement beschikt over: -
-
diverse leslokalen en twee auditoria (126 en 186 zitplaatsen met werkvlak), voorzien van een basisuitrusting; een werklokaal met een verzameling van de belangrijkste toeristische brochures en computers aangesloten op BTN; twee computerlokalen voorzien van 36 en 44 pc’s met internetaansluiting. Eén lokaal is uitgerust met diverse voor toerisme en recreatiemanagement relevante programma’s zoals: Megatop-megatour, Swingtravel, BTN, Galileo-trainingspakket, Amadeus en Worldspan. Iedere student, ook de buitenlandse ‘incoming students’, krijgen bij inschrijving een eigen account en e-mailadres; twaalf wireless access points; een open cyberhoek; een cursusdienst waar tegen voordelige prijzen cursussen en syllabi worden verkocht; een cafetaria waar gratis water ter beschikking is en koude en warme snacks kunnen worden aangekocht.
Uit het bezoek aan de campus blijkt dat de nodige basisuitrustingen aanwezig zijn. De huisvesting lijkt adequaat en biedt voldoende plaats voor het aantal studenten. Verder werd tijdens de gesprekken duidelijk dat de opleiding de campus onderhoudt door geregeld leslokalen op te frissen met nieuwe stoelen en vloerbekleding. Ook de computerlokalen worden op geregelde basis vernieuwd. De commissie vraagt wel de nodige aandacht voor de licenties voor het gebruik van boekingssoftware buiten de pc-lokalen. Het programma BTN is op achttien computers beschikbaar. Tijdens de gesprekken verduidelijkte de opleiding dat dit pakket een zeer grote bandbreedte nodig heeft en daarom slechts op achttien computers voorhanden is. Reisbureaus beschikken om die reden slechts over één of twee computers met BTN erop geïnstalleerd. De opleiding heeft zich via de uitbouw van een openleercentrum, de nieuwe VUBIS-Smart-software en het elearningplatform Claroline/Dokeos geheroriënteerd in functie van de invoering van een modulaire en competentiegerichte aanpak. Het ‘zelfstudiecentrum at bibliotheek’ of Z@B is een stille werkruimte waar studenten vierduizend naslagwerken, beeld- en audiomateriaal, tijdschriften en documentatiemateriaal kunnen inkijken en ontlenen. Voor de opleiding werd de collectie TOMCAT aangelegd en de databank VUBIS ontsloten. Naast de brochures van touroperators
86 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
uit de databank kunnen de studenten gebruikmaken van de diverse abonnementen op relevante tijdschriften. Toegang van thuis uit tot diverse databanken en interbibliothecair leenverkeer is mogelijk. Het Z@B beschikt over computers, uitleenbare draagbare computers, kopieerapparaten, printers, een televisietoestel, een video- en een dvd-toestel. Sinds 2005 kunnen studenten ook terecht in de Z@B-lite, een ‘break-out room’ waar studenten groepswerk kunnen verrichten. Het Z@B en het Z@B-lite beschikken over draadloos internet. Studenten en docenten Toerisme en recreatiemanagement kunnen naast het Z@B ook terecht in de andere mediatheken van de Hogeschool West-Vlaanderen. Via de website http://bib.howest.be kunnen aanwezige off- en onlinetijdschriften geraadpleegd worden en de catalogussen van alle departementen van de Hogeschool WestVlaanderen ingekeken worden. De commissie heeft tijdens haar bezoek een relatief kleine mediatheek maar een goed georganiseerde professionele bibliotheek gezien, waar voldoende computers aanwezig waren, evenals alle andere basisuitrustingen. Wel is de commissie van mening dat de aanwezigheid van anderstalige werken in de toeristisch-recreatieve collectie beperkt lijkt. Hoewel een aantal basiswerken aanwezig zijn, ontbreken enkele standaardwerken. De commissie heeft wel de indruk dat de studenten veel informatie vinden via internet en databanken, en gebruikmaken van diverse ICT-programma’s. De onlinecursus op Dokeos over de werking van de bibliotheek, het vinden van en omgaan met informatie en plagiaat is een pluspunt. Globaal is de commissie van oordeel dat de opleiding beschikt over een toegankelijke en goed onderhouden campus, met voldoende aandacht voor het behoud van deze materiële voorzieningen. Tijdens de gesprekken uitte de opleiding de wens om de elektronische leeromgeving en de infrastructuur verder uit te bouwen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding verstrekt informatie via verschillende kanalen aan abituriënten en potentiële studenten. Via de website van de hogeschool, folders en brochures kunnen potentiële studenten nuttige informatie van algemene aard verzamelen. Tijdens infodagen, SID-in-beurzen en vier infomomenten voor ouders van potentiële studenten wordt er meer specifieke informatie met betrekking tot de keuze van de studie- en afstudeerrichting gegeven. Bovendien krijgen leerlingen van het secundair onderwijs de mogelijkheid om op twee woensdagnamiddagen lessen bij te wonen naar keuze, afhankelijk van het lessenrooster. De opleiding beschikt over instroombegeleiding. Die start met een onthaaldag waarbij de studenten kennismaken met het departementshoofd, de opleidingscoördinatoren, de docenten, de departementale verantwoordelijken van de dienst SOVOWES, de dienst Studiebegeleiding en de vertegenwoordigers van de studentenclub AIDA. De
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 87
studenten ontvangen een onthaalbrochure en een studiegids en agenda met het onderwijs- en examenreglement, en vullen een intakeformulier in. Studenten die al een bachelordiploma behaalden en volwassenen die een beroep willen doen op het EVC-EVK-beleid worden geholpen door de trajectbegeleider. In de eerste maanden van het academiejaar wordt een kennismakingsdriedaagse georganiseerd op verplaatsing. Voor de ouders van studenten is er een infoavond net voor de herfstvakantie. Sinds de invoering van de modulaire en flexibele structuur is de begeleiding van studenten georganiseerd op vier niveaus: wekelijks twee uur monitoraat of vakinhoudelijke begeleiding, mentoraat of niet-inhoudelijke begeleiding door een vertrouwenspersoon, een leertrajectbegeleider op opleidingsniveau en de departementale studiebegeleider die zich concentreert op de studiemethode. In de loop van de eerste maand van het academiejaar geeft de verantwoordelijke van de dienst Studiebegeleiding uitleg over studeren in het hoger onderwijs en de werking van de dienst. Daarnaast beschikt de opleiding over een examenbank met typevragen en de ZOSA-test, waarbij studenten hun capaciteiten, studiemethode, opdrachtverwerking, tijdsplanning, detailstudie en motivatie kunnen testen. Op basis van de resultaten van de test kan gericht gewerkt worden aan de vastgestelde problemen. Afhakers worden door de lectoren gemeld aan de mentor, waarop een remediëringsof heroriënteringsgesprek volgt. Studenten die definitief afhaken worden bij de officiële uitschrijving via een enquête voor schoolverlaters bevraagd naar hun redenen. Uit de gesprekken met de studenten en de alumni leidt de commissie een algemene tevredenheid af, zowel over de begeleiding van lectoren als over de globale studiebegeleiding. De voorbije jaren zag de opleiding een stijging in het aantal BSO-studenten. De groep allochtone studenten is eerder beperkt. Binnen de cel Diversiteit kunnen allochtonen studenten, BSO-studenten en studenten met functiebeperkingen terecht. Studenten die sociale ondersteuning of psychosociale en emotionele ondersteuning nodig hebben, kunnen terecht bij SOVOWES. Deze dienst is eveneens verantwoordelijk voor de studentenvoorzieningen en vormt een aanspreekpunt voor studenten op het vlak van informatie en studentenactiviteiten. De gratis bus binnen GrootKortrijk voor studenten is een van de realisaties van SOVOWES. Uit de gesprekken blijkt dat de dienst Sociale Voorzieningen goed gekend is bij de studenten, enerzijds door de georganiseerde activiteiten en anderzijds door de sociale ondersteuning via financiële tussenkomst bij de bekostiging van de studies. Studenten kunnen bij de Ombudsdienst terecht met klachten in verband met het studiecontract. De ombudsman geeft les in de opleiding Sociaal Werk, maar heeft geen onderwijzende taak in de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. De ombudspersonen kunnen deelnemen aan de deliberaties met raadgevende stem en zijn ook aanwezig tijdens de feedbackmomenten na de examens. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat zij de ombudsman niet persoonlijk kennen, maar aan de start van het academiejaar op de hoogte worden gebracht van het bestaan van de Ombudsdienst. De studenten weten ook waar ze de contactgegevens van de ombudsman kunnen vinden. Voor de internationale uitwisseling van studenten doorloopt de opleiding verschillende stappen. Tijdens een seminarie ‘stage in het buitenland’ en een jaarlijkse infoavond over internationalisering worden studenten geïnformeerd over verschillende aspecten. In mei kunnen studenten zich kandidaat stellen via een inschrijvingsformulier en een engagementsverklaring. In september wordt de definitieve beslissing van het opleidingsteam bekendgemaakt en worden de bindende aanvragen overgemaakt aan het international office van de hogeschool. In een learning agreement worden het curriculum en de evaluatiemodaliteiten van de student met de buitenlandse opleiding vastgelegd. Tijdens de uitwisseling is er contact via e-mail. Voor incoming studenten zijn er op HOWEST-niveau twee internationale semesters in het Engels: Digital Business Management en Multimedia Communication. Wegens de taalbarrière komen weinig incoming studenten studeren aan de opleiding. Via bevragingen van de studenten, de alumni en de lectoren tracht de opleiding haar studiebegeleiding bij te sturen en nieuwe actiepunten op te stellen.
88 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
De commissie is van mening dat de studenten aan het begin van de opleiding voldoende worden geïnformeerd over de begeleidingsmogelijkheden. Daarnaast is de commissie van oordeel dat de Sociale Dienst, de dienst Studiebegeleiding en de opleiding hun best doen om studenten tijdens hun studiecarrière te begeleiden. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat er een lage drempel is tussen studenten en docenten, en dat studenten met hun klachten bij hen terechtkunnen. De teams die met de studentenproblematiek bezig zijn, lijken volgens de commissie efficiënt, adequaat en gestructureerd te werken en de problemen van de studenten te begrijpen. Ook de studenten zijn tevreden over de hoeveelheid en het aanbod aan studiebegeleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 4.1: Materiële voorzieningen: Facet 4.2: Studiebegeleiding:
goed goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 89
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mee aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Volgens de opleiding heeft de interne kwaliteitszorg tot doel het bewaken, waarborgen en verbeteren van de missie van de Hogeschool West-Vlaanderen. Sinds december 1999 maakt de hogeschool bij de interne kwaliteitszorg gebruik van het PROZA-model. In 19971998 werd per departement een intern kwaliteitssysteem gelanceerd. Het diensthoofd Onderwijs en Onderzoek en de institutionele kwaliteitscoördinator vormen samen met de departementale kwaliteitscoördinatoren de interdepartementale werkgroep IKZ. Per opleiding wordt een jaarplan opgesteld waarin telkens één werkpunt centraal staat. Via het jaarverslag wordt over de kwaliteitszorg verslag uitgebracht aan het bestuurscollege en de raad van bestuur. Zowel op hogeschool-, departementaal als op opleidingsniveau zijn kwaliteitsankers aanwezig. In 1999 doorliep de opleiding de eerste maal de PDCA-cirkel. In 2004 werd dit nogmaals overgedaan met 1999 als referentiejaar. De kwaliteitscoördinatoren op opleidings- en departementaal niveau vormen de tandem die een kwaliteitszorgcultuur moet ontwikkelen. Binnen een interdepartementale werkgroep worden de meerjarige SWOTanalyses uitgevoerd en verbeteringsdoelen en actieplannen geformuleerd. De commissie stelt vast dat de IKZ verankerd is in het beleid van de hogeschool, gebeurt volgens het PROZA-model en de methodologie volgt van de PDCA-cirkel. Prioritaire verbeteringsdoelen worden specifiek opgelijst volgens PRIAC-fiches, en verbeteringsdoelen worden geformuleerd via consensusvergaderingen. In opvolging van de visitatie werd een opvolgingsfiche visitaties opgesteld, en in het kader van de accreditatie werd een meerjarige opvolgingsfiche ontworpen. De opleiding organiseert geregeld de volgende bevragingen: -
jaarlijkse studentenenquête tevredenheidsenquête bij personeel en studenten PROZA-enquêtes Studietijdmetingen Enquête voor schoolverlaters Alumni-enquête Slaagcijfers Audit van de maatschappelijke relevantie
Op geregelde tijdstippen houdt de opleiding een PROZA-zelfevaluatie (1998-1999 en 2004-2005) en studietijdmetingen (2004-2005 en 2005-2006). De eerste studietijdmeting leverde beperkt valide informatie op. De opleiding is zich bewust van de problemen op het vlak van de studietijdmetingen. Ondanks de verklarende documenten inzake de werking en de terminologie van de studietijdmetingen, haken studenten vaak af. De studenten blijken niet bereid om hun studietijd per opleidingsonderdeel over langere periode bij te houden. De commissie beveelt aan om na te gaan hoe valide informatie met betrekking tot de moeilijkheidsgraad en/of de
90 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
beleefde inspanningsgraad kan worden verkregen. De commissie steunt daarbij het idee van de opleiding om studenten meer en beter te begeleiden bij het verzamelen van gegevens voor de studietijdmeting. De commissie is van mening dat de opleiding en de hogeschool veel aandacht besteden aan het systematisch verzamelen van opleidingsgebonden gegevens. De vele metingen worden gewaardeerd. De opleiding dient, volgens de commissie, wel waakzaam te zijn over de bruikbaarheid van de gegevensverzameling en de op basis daarvan geformuleerde verbeteringspunten. Verder is het wellicht aan te bevelen om de alumni-enquêtes uit te breiden met vragen over het carrièrevervolg, om daar bij de inrichting van onderwijs meer rekening mee te kunnen houden. Gestructureerde studentenbevragingen vinden plaats maar zijn niet succesvol, noch qua respons, noch qua statistische verwerking. Niettemin constateert de commissie dat er in de praktijk terdege rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de medewerkers, de studenten, de afgestudeerden en het beroepenveld. De commissie heeft vastgesteld dat de evaluatie van de resultaten in voldoende mate gebeurt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om op geregelde tijdstippen een beter gestructureerd tevredenheidsonderzoek uit te voeren, zowel bij de studenten als bij de afgestudeerden. De mening van de afgestudeerden, vooral diegenen die in het door de opleiding beoogde werkveld actief zijn, kan van groot belang zijn voor de kwaliteit van de opleiding. De bevragingen zouden de tijdens de visitatie vastgestelde pijnpunten niet uit de weg mogen gaan
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbeteringsmaatregelen die bijdragen tot de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De diverse bevragingen en de PROZA-zelfevaluaties vormen de basis voor de verbeteringsacties en plannen. Op basis van de studententevredenheidsenquêtes kan het departementshoofd in samenspraak met het opleidingshoofd een functioneringsgesprek organiseren. Jaarlijks vindt binnen de opleiding een consensusvergadering plaats rond een bepaald thema, zoals personeelsbeleid, positioneel onderwijs, strategisch beleid interne kwaliteitszorg en internationalisering. Zo werden in 2001 op basis van de bevraging personeelsbeleid een vijftal verbeteringsdoelen geformuleerd, waaronder optimalisatie van de interne communicatie over personeelszaken en het vervolledigen van alle opdrachtomschrijvingen. Een deel van deze verbeteringsdoelen werden al gerealiseerd. Voor de onderwijsprocessen werd via de PROZA-enquête van 1998-1999 een actieplan opgesteld. Drie actiepunten voor verbetering van de opleiding werden geformuleerd. Uit verschillende elementen blijkt dat de opleiding werkt aan deze actiepunten om zo haar doelen te bereiken. Zo hebben de introductie van een
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 91
elektronisch leerplatform, de vernieuwing van het Z@B en Z@B-lite en de installatie van een werklokaal het begeleid zelfstandig leren sterk gestimuleerd. In 2003-2004 en 2004-2005 werd de PROZA-bevraging herhaald en werden opnieuw prioritaire acties geformuleerd. De volgende acties wil de opleiding ondernemen om de geformuleerde streefdoelen van de laatste PROZA-bevraging te realiseren: via eenduidige informatiekanalen, remediëringslessen en degelijke informatie over niveau, inhoud en het werkveld de instroombegeleiding upgraden; meer overleg tussen de betrokken lectoren bij het uitwerken van nieuwe curricula; meer contact met en dienstverlening voor het werkveld leidt tot interessante stageplaatsen en stimuleert de naambekendheid van de hogeschool; Door de terugkoppeling van de afgestudeerden aan de opleiding en het onderhouden van contacten met oudstudenten ontstaan er nieuwe perspectieven voor stages en jobs in de toeristisch-recreatieve sector. De commissie is positief over het niveau van de maatregelen ter verbetering. De PDCA-cycli zijn in uitvoering. De commissie stelt vast dat de opleiding maatregelingen treft op basis van de resultaten van de bevragingen. Zo werd op grond van klachten van studenten uitvoerig en diepgaand nagedacht over de planning, de begeleiding en de eisen van het scriptietraject. De opleiding kwam tot een herontwerp van het onderdeel scriptie, dat in het academiejaar 2006-2007 werd geïmplementeerd. Een ander voorbeeld zijn de tevredenheidsenquêtes die als probleemsignalering gehanteerd worden, om vervolgens passende maatregelen te nemen, zoals in het geval van de studiebegeleiding bij een van de taalvakken. De commissie is van mening dat de opleiding indien nodig geen moeilijke beslissingen uit de weg mag gaan en maatregelen moet treffen die noodzakelijk zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om verder gebruik te maken van de resultaten van bevragingen en verder maatregelen ter verbetering te treffen, zeker wat de gekende pijnpunten betreft.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Via het jaarverslag worden het bestuurscollege en de raad van bestuur op de hoogte gebracht van de werkzaamheden van het departement. Binnen het departement zijn er naast de decretaal verplichte vertegenwoordiging van personeel ook nog andere vormen van betrokkenheid, namelijk via de opleidingsteams en de opleidingscommissie. De kwaliteit bewaken en organiseren is in de opleiding de taak van de opleidings- en kwaliteitscoördinator. Binnen het opleidingsteam worden alle aspecten van het onderwijs besproken.
92 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
De studenten zijn vertegenwoordigd in de bestuursorganen en de studentenraad. Daarnaast wordt naar hun bevindingen over cursussen, doceren, evalueren, stage en eindwerken gepeild in de jaarlijkse studentenquêtes. De commissie stelt vast dat de studenten worden betrokken bij de ontwikkeling en goedkeuring van het nieuwe curriculum. Sinds 2004-2005 is er ook een studentenoverleg per opleiding en per departement. Studenten kunnen ook rechtstreeks met hun vragen bij hun lectoren of het studentensecretariaat terecht. Uit de gesprekken blijkt dat de studenten al enquêtes hebben ingevuld, maar niet op de hoogte werden gebracht van de resultaten of gevolgen die eraan werden gekoppeld. De commissie ervaart een goed contact tussen de studenten en hun lectoren. De lectoren zijn volgens de studenten zeer toegankelijk. De afgestudeerden worden via de alumni-enquête betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Tijdens de gesprekken bleek dat de tevredenheidsgraad bij de afgestudeerden goed was. Het beroepenveld is vertegenwoordigd in de raad van bestuur, de departementsraad en de opleidingscommissie. Daarnaast zijn er ook contacten met het beroepenveld via de gastprofessoren, de gastsprekers, de stages en de eindwerken. Sommige lectoren zijn nog actief in het beroepenveld. De commissie stelde vast dat het werkveld positief was over de school. Het werkveld inspireert de docenten tot het aanpassen van modules, en werkt mee aan stages en eindwerken. De betrokkenheid met de opleiding mag van het werkveld intenser zijn. De diverse stakeholders werden in gradaties betrokken bij het opstellen van het zelfevaluatierapport, wat een dynamiek binnen de opleiding teweegbracht. Het team personeelsleden stelde de werking van de opleiding in vraag en streefde naar meer integratie en samenwerking. De studenten en het werkveld werden via verschillende bestuursorganen betrokken bij de zelfevaluatie. De commissie ervaart een goede betrokkenheid van de studenten, de medewerkers en het beroepenveld.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de contacten met de afgestudeerden en het werkveld verder te intensifiëren, wat kan leiden tot een sneller ingrijpen of bijsturen wanneer zich problemen voordoen.
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: Evaluatie resultaten: Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 93
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het concept waarbij de opleiding op een zo kort mogelijk traject naast de nodige kennis ook vaardigheden en attitudes bijbrengt, die nodig zijn om goed te functioneren in de toeristische sector, stelt de studenten in staat om de vooropgestelde doelstellingen te bereiken en zorgt voor een hoge satisfactiegraad in het werkveld. Uit de gesprekken met het werkveld blijkt dat de afgestudeerden het niveau van beginnende beroepsbeoefenaar in de toeristisch-recreatieve sector halen en dat de werkgevers in het algemeen tevreden zijn over het gerealiseerde afstudeerniveau en de praktijkgerichtheid. Het werkveld spreekt over veelzijdig opgeleide afgestudeerden. Hoewel het werkveld geen opmerkingen heeft over het taalniveau van de afgestudeerden, vinden die het nodig om meer spreekoefeningen in te bedden in de talen. Uit diverse gesprekken blijkt dat het overgrote deel van de afgestudeerden terechtkomt in de reisbureaus. De commissie merkt op dat de opleiding toerisme en recreatiemanagement een reputatie heeft met betrekking tot een grote uitstroom naar reisbureaus. De opleiding dient waakzaam te zijn over het goede niveau op het vlak van reisbureau, maar moet daarnaast ook de nodige aandacht besteden aan de andere facetten van toerisme en recreatie. De commissie bevestigt wat de opleiding zelf aangeeft in het zelfevaluatierapport, namelijk dat in de scripties soms een probleemstelling ontbreekt. Globaal vindt de commissie de scriptie een zeer beschrijvend werk waarin beperkte conclusies worden getrokken. Een aantal scripties kon als werkinstrument worden aangewend. Sinds het academiejaar 2006-2007 moet de scriptie een link hebben met de stage. Ook het werkveld is vragende partij om zelf scriptietitels aan te brengen. Hierdoor hoopt de opleiding het niveau van de scriptie op te krikken. De scripties in het nieuwe opzet worden voor het eerst na het visitatiebezoek ingediend. De commissie kan zich dus niet uitspreken over de evolutie in de scripties. Wat de stage betreft zijn alle stakeholders enthousiast. Zij is de ideale voorbereiding op de instap in het werkveld en vormde vaak de aanleiding voor een jobaanbieding. De stage met de integratie van alle basiscompetenties benadrukt de praktijkgerichtheid van de opleiding en staat mee garant voor de realisatie van de doelstellingen. Uit de gesprekken met de afgestudeerden bleek naast de stage en het eindwerk dat de diverse gastsprekers uit het werkveld een voorbereiding vormden op de instap in het werkveld. Ook de groepswerkjes, de studiereizen, de meerdaagse trips naar Europese hoofdsteden en de bedrijfsbezoeken gaven volgens de afgestudeerden een juist beeld van wat een job in de toeristisch-recreatieve sector inhoudt. Verder stimuleert de opleiding de afgestudeerden om de Afstudeerbeurs te bezoeken. In het academiejaar 2004-2005 werden alle afgestudeerden sinds 1994 bevraagd met betrekking tot hun tewerkstellingsprofiel. Ongeveer de helft van de respondenten is tewerkgesteld in de toeristisch-recreatieve sector. De andere helft van de respondenten is tewerkgesteld in andere sectoren. Zes procent had een jaar geleden nog geen werk of studeerde verder. Een van de afgestudeerden volgde en behaalde de master in Toerisme. Deze afgestudeerde stelt dat de professionele bachelor Toerisme en recreatiemanagement een goede
94 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
voorbereiding was op de master Toerisme. Slechts 19 procent van de ondervraagden reageerde op de bevraging met betrekking tot zijn tewerkstellingsprofiel. Het beperkte cijfermateriaal maakt het moeilijk voor de commissie om hier een oordeel over uit te spreken. In andere alumni-enquêtes, afgenomen bij afgestudeerden tussen 2001 en 2004, geeft 53 procent van de respondenten aan dat de inhoud van zijn functie overeenstemt met hun basisopleiding, 17 procent gaat volledig akkoord met die stelling. De opleiding scoort matig wat de resultaten voor internationalisering betreft. De studenten zijn wel positief over de begeleiding bij buitenlandse uitwisselingen. In tegenstelling tot het kleine aantal studenten dat gaat studeren in het buitenland, zijn er vrij veel studenten die naar het buitenland trekken voor hun stage. Daarnaast participeren jaarlijks een aantal studenten en lectoren aan internationale conferenties zoals Hedtour en Businet. De laatste twee jaar neemt een aantal studenten ook deel aan Erasmus IP ‘Intensive training for young European entrepreneurs’. De internationalisering van de lectoren vertaalt zich in de deelnames aan internationale congressen en in de beperkte lectorenmobiliteit, zowel inkomend als uitgaand. Recent diende de opleiding een TEMPUS-project in. De commissie heeft vastgesteld dat de afgestudeerden een maturiteit uitstralen die ze te danken hebben aan de kwaliteit van hun basisopleiding. Hun diploma is een vertrekpunt om zich te kunnen ontplooien in de reisindustrie en de afgestudeerden zijn gegeerd in het werkveld. Zowel het werkveld als de afgestudeerden zijn tevreden over de kwaliteit van het verleende onderwijs. De kleinschaligheid, praktijkgerichtheid en de modularisering van de opleiding wordt door de studenten en afgestudeerden als een positief onderdeel van de opleiding naar voor geschoven. Ook de aanwezigheid van de keuzemodules ‘Zaken doen met Azië’, en de ‘Businessmodule’ worden door de studenten als een troef ervaren.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. De evolutie over de jaren heen en de situatie per opleiding of studiegebied worden niet opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 95
De slaagcijfers voor de opleiding Toerisme en recreatiemanagement schommelen de jongste vijf jaar tussen de volgende percentages: Eerste jaar Tweede jaar Derde jaar
tussen de 45,59 en 58,44% tussen de 78,13 en 91,67% tussen de 86,84 en 93,48%
De slaagcijfers van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement liggen lager dan de gemiddelden binnen de Hogeschool West-Vlaanderen. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding weer dat er wordt gestreefd naar een optimalisering van het onderwijsrendement via een evaluatie van het studentenbestand in het eerste jaar en een bespreking van de resultaten. Via een exitenquête tracht de opleiding de redenen van studie-uitval of drop-out in kaart te brengen. De opleiding heeft nog geen systematisch onderzoek verricht naar de oorzaken van niet-slagen. Via indirecte kanalen zoals studiebegeleiding en studentenoverleg komen de volgende oorzaken naar boven: -
zwakke basis voor talen bij de instroom, slechte studiemethode, vooropleiding. De slaagcijfers zijn duidelijk gerelateerd aan de vooropleiding: voor de instroom uit het TSO en BSO zijn de instapcompetenties onvoldoende en wordt de moeilijkheidsgraad vaak verkeerd ingeschat.
Uit een beperkte doorstroomanalyse van de opleiding blijkt dat studenten die slagen in het eerste jaar moeilijkheden hebben met praktijkopdrachten in het tweede jaar. In het derde jaar zijn vooral problemen met de scriptie vastgesteld. De opleiding hoopt dat de modulaire structuur, het interdisciplinaire karakter van bepaalde modules en een intensere begeleiding bij de scriptie een positief effect zullen hebben op de slaagpercentages. De gemiddelde studieduur van 2000-2001 tot 2004-2005 is 3 jaar en 3 maanden. De opleiding stelt vast dat er een tendens bestaat om er een jaar langer over te doen, maar heeft nog geen systematisch onderzoek verricht naar de oorzaak. De analyse van de doorstroom en uitstroom dient nauwkeuriger te gebeuren. De opleiding moet een meer beleidsmatige houding aannemen ten aanzien van rendementscijfers. De hogeschool doet wel pogingen om het onderwijsrendement te verbeteren, maar het onderzoek hiernaar is beperkt. Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de analyse van de doorstroom en uitstroom nauwkeuriger uit te voeren.
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 6.1: Gerealiseerd niveau: Facet 6.2: Onderwijsrendement:
goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
96 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Het zelfevaluatierapport is vrij kritiekloos geschreven. Er viel tijdens de visitatie bij de docenten amper zelfkritiek waar te nemen. Nochtans bleek uit de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden dat men de pijnpunten zeer goed kent. Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2: Programma: Onderwerp 3: Personeel: Onderwerp 4: Voorzieningen: Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6: Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 97
Overzichtstabel van de oordelen1 score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende OK voldoende voldoende voldoende niet van toepassing voldoende voldoende voldoende goed voldoende voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende goed voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: Hogeschool West-Vlaanderen toerisme en recreatiemanagement
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
98 | opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Hoofdstuk 3 Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding professioneel gerichte bachelor in Toerisme en recreatiemanagement aan de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende. In 1995 ontstaat de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende (KHBO) uit een fusie tussen enerzijds de Katholieke Industriële Hogeschool West-Vlaanderen en het Hoger Technisch Instituut, beide gelegen in Oostende, en anderzijds het Hoger Technisch Instituut, het Sint-Jansinstituut voor Verpleegkunde en het SintAndreasinstituut Normaalschool, gelegen in Brugge. De hogeschool telt vier campussen en biedt opleidingen aan in vier departementen: Industriële Wetenschappen en Technologie - campus Oostende, Lerarenopleiding campussen Sint-Andreas en Sint-Jan, Gezondheidszorg - campus Sint-Michiel en Handelswetenschappen en bedrijfskunde - campus Sint-Michiel. De KHBO maakt samen met twaalf andere hogescholen en de Katholieke Universiteit Leuven deel uit van de Associatie K.U.Leuven. In het academiejaar 1968-1969 werd de opleiding Toerisme opgericht in het toenmalige Hoger Technisch Instituut. De huidige basisopleiding professioneel gerichte bachelor in Toerisme en recreatiemanagement maakt deel uit van het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde. De opleiding biedt vanaf het tweede programmajaar de keuze uit drie specialisaties: reisbureau, touroperator en toeristische diensten en evenementen.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 99
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid die samenhangt met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De onderwijsondersteunende dienst stuurde en coördineerde het ontwikkelingsproces van de onderwijsvisie van de hogeschool. Deze onderwijsvisie werd geconcretiseerd in twee beleidsteksten die de raad van bestuur eind augustus 2002 formeel goedkeurde: ‘Engagementsverklaring van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende’ en ‘Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende: strategische doelstellingen 2002-2007’. Nog bepalend voor de komende jaren is het onderwijsontwikkelingsplan (OOP) dat de hogeschool heeft opgemaakt in uitvoering van het Decreet betreffende de herstructurering van het Hoger onderwijs in Vlaanderen van 4 april 2003. Het OOP sluit nauw aan bij de strategische doelstellingen van de hogeschool, en geeft met het oog op de realisatie van de bachelor-masterstructuur een concretere invulling. In uitvoering van de strategische doelstellingen van de hogeschool heeft het departement in januari 2003 een implementatieplan opgesteld rond een collectief gedragen beslissing om de bestaande opleidingen te vernieuwen bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in september 2004. De opleiding werkt vrij autonoom binnen een kader van permanent overleg met het departementshoofd en de andere opleidingscoördinatoren. De basisdoelstelling van de opleiding is studenten te vormen die klaar zijn om efficiënt te functioneren in de toeristisch-recreatieve sector en die beantwoorden aan de behoeften van deze sector. De opleiding vertrekt daarbij van vier gerichte principes die zij verder in het programma verwerkt: nastreven van een evenwicht tussen kennen en kunnen, want beide zijn essentieel in de sector; operationeel bijbrengen van attitudes, dus niet noodzakelijk via lessen, maar via de dagdagelijkse werking. Kernattitudes voor de sector zijn: stiptheid, nauwkeurigheid, voornaamheid, dienstbaarheid, samenwerkingsvermogen; opbouwen van het programma rond de drie pijlers: talen, juridisch-economische vorming, beroepsgerichte training; de vinger aan de pols houden door zeer frequente contacten met de sector, zowel voor studenten als docenten, door stages, seminaries, eindwerken, studiereizen. Om te komen tot een actuele gerichtheid van de algemene opleidingsdoelstellingen met gepast niveau en met correcte oriëntatie, stelde de opleiding per deelsector een externe adviescommissie samen. De verschillende sectoren uit het werkveld, zoals reisagenten, touroperators, leidinggevende vertegenwoordigers uit de
100 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
evenementensector en directeurs van toeristische diensten, waren vertegenwoordigd. In deze commissies werkten zowel afgestudeerden als stagementoren en van de opleiding onafhankelijke werknemers uit de sectoren mee. De commissie ervaart dat op die manier een goed evenwicht tussen de opleidingsgerichtheid van de opleiding en de rendementsgerichtheid van de sector bewaakt wordt. De vooropgestelde algemene competenties, de beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties zijn omgezet in een of meerdere duidelijke opleidingsdoelstellingen. Ook de beroepsspecifieke competenties van de drie verschillende specialisaties zijn uitgewerkt in toepasselijke doelstellingen. De nagestreefde algemene competenties zijn: denk- en redeneervaardigheid: beroepsspecifiek kunnen redeneren; informatie verwerven en verwerken: beroepsspecifieke informatie zelfstandig en kritisch kunnen verwerven en verwerken; kritisch reflecteren: kritisch kunnen reflecteren op het beroepsspecifieke functioneren; projectmatig en methodisch handelen bij de uitvoering van taken en opdrachten in overeenstemming met beroepsspecifieke eisen; geconfronteerd met ‘nieuwe’ beroepsspecifieke problemen door combinatie van bestaande oplossingen planmatig een eigen oplossing kunnen genereren/tot stand brengen of op externe deskundigheid een beroep kunnen/willen doen; leidinggeven: courante leidinggevende taken kunnen uitvoeren; beschikken over het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken: in het Nederlands mondeling en schriftelijk over beroepsspecifieke onderwerpen kunnen communiceren met vertegenwoordigers van het eigen beroepenveld en met vertegenwoordigers van andere beroepenvelden; een ingesteldheid tot levenslang leren hebben: inzicht hebben in de beperktheden van de eigen beroepsspecifieke competenties en de bereidheid om deze via het volgen van opleiding weg te werken. De nagestreefde beroepsgerichte competenties zijn: teamgericht kunnen werken: met anderen in een internationale, multiculturele en/of multidisciplinaire beroepsomgeving kunnen samenwerken; oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën: beroepsspecifieke inzichten kunnen gebruiken bij het planmatig oplossen van een grote variëteit aan professionele problemen; besef hebben van maatschappelijke verantwoordelijkheid die samenhangt met de beroepspraktijk; begrip en betrokkenheid hebben ontwikkeld met betrekking tot ethische, normatieve en maatschappelijke vragen die samenhangen met de toepassing van beroepsspecifieke inzichten en gebruiken; zelfstandig en betrouwbaar de toevertrouwde taken/opdrachten en problemen kunnen aanpakken. De nagestreefde beroepsspecifieke competenties zijn: op een professionele wijze kunnen informeren en/of adviseren over het aanbod van toeristisch-recreatieve producten en aanbieders; efficiënt en vlot gegevens over het toeristische product, bijstand en wetgeving kunnen opzoeken, analyseren, evalueren en aanwenden, hetzij voor eigen gebruik, hetzij op vraag van anderen; schriftelijk en mondeling kunnen communiceren in Nederlands, Frans, Engels en Duits of Spaans; over de creativiteit en complexiteit van handelen beschikken, vereist voor de omgang met anderen en de cultureel anderen en het cultureel andere; kunnen samenwerken op diverse posities in een hiërarchie: ondergeschikt, nevengeschikt, leidinggevend; kunnen meewerken aan het management van een organisatie; de meest gangbare software uit de toeristische sector kunnen gebruiken; klantgericht kunnen handelen vanuit een dienstverlenende ingesteldheid.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 101
De nagestreefde beroepsspecifieke competenties van de specialisaties zijn: touroperator: een toeristisch-recreatief product kunnen ontwikkelen en vernieuwen; reisbureau: een toeristisch-recreatief product kunnen aanbieden en verkopen; reisbureau: een toeristisch-recreatief product op maat van de klant kunnen ontwikkelen; toeristische diensten: een toeristisch-recreatief product kunnen ontwikkelen, vernieuwen en voorstellen; evenementen: kunnen meewerken aan de ontwikkeling en organisatie van een evenement. Uit de beschrijving in het zelfevaluatierapport en de bijbehorende toelichting op de door de commissie gestelde vragen, blijkt dat de doelstellingen begrijpelijk geformuleerd zijn. De commissie stelt vast dat de opleidingsdoelstellingen duidelijk gericht zijn op de vereiste competenties voor de professioneel gerichte bachelor en op de beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar na een opleiding Toerisme en recreatiemanagement. De commissie spreekt tevens haar waardering uit voor het belang dat de opleiding hecht aan het gevoelig maken van de studenten voor het bestaan van ethische, normatieve en maatschappelijke vragen in concrete beroepssituaties. De lectoren zijn goed op de hoogte van de opleidingsdoelstellingen, mede door hun betrokkenheid bij de totstandkoming ervan. De studenten worden geïnformeerd aan de hand van de programmagidsen. Bij aanvang van elke onderwijsactiviteit geeft de lector toelichting bij de doelstellingen en de werkwijze ervan. De adviescommissies werden tijdens een presentatie op de hoogte gebracht van de visie en de doelstellingen van de opleiding. Teams van een vijftal lectoren gingen bij grote aanbieders zelf uitleg en toelichting geven over deze visie en de opleidingsdoelstellingen. De stagementoren krijgen een informatiebundel met deze gegevens.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De onderlinge samenhang en de integratie tussen de geformuleerde afzonderlijke algemene competenties, algemene beroepsgerichte competenties en beroepsspecifieke competenties moet beter en meer meetbaar worden uitgewerkt.
-
Het is raadzaam de competenties als meetbaar te formuleren om zodoende zowel voor de programmering van het onderwijs als bij de evaluatie en meting van de prestaties, meer houvast te hebben.
102 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps- of kunstpraktijk). Ze zijn, in het geval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De omschrijving van de domeinspecifieke competenties refereert aan de pijlers van de professionele bachelor, waar talenkennis, communicatie en informatie met inbegrip van ICT in de specialismen Touroperator, Reisbureau, Toeristische Dienst en evenementen worden aangeleerd. Contacten met de sector bij de curriculumherziening om tot een competentiegericht programma te komen, zijn een pluspunt. De commissie is van mening dat dergelijke contacten van wezenlijk belang zijn om de kwaliteit van de opleiding te garanderen. Een kerngroep van docenten vormde de beroeps- en opleidingsprofielen van de VLOR om tot een uitgebreide kruistabel van kennis, vaardigheden en attitudes te komen. Zij hield daarbij rekening met de noden en vragen van de sector enerzijds en met de haalbaarheid anderzijds. Het resultaat werd voorgelegd aan de adviescommissies en besproken. Het voorstel van de opleiding om drie specialisaties in te richten werd door de adviescommissies bevestigd. De commissie meent dat het aanbieden van de drie specialisaties een goede keuze is, die ook duidelijk maakt dat de opleiding aandacht heeft voor zowel outgoing als incoming. De commissie stelt vast dat de nagestreefde beroepsgerichte competenties, de beroepsspecifieke competenties en de beroepsspecifieke competenties van de specialisaties rekening houden met de betrokken nationale en internationale sector. De competentielijst werd in overleg met de analoge opleiding binnen de associatie besproken. Hoewel het zelfevaluatierapport vrij summier is over dit facet, blijkt uit de gesprekken dat zowel de afgestudeerden als beginnende professionals de vooropgestelde startcompetenties als positief ervaren. Nog uit de gesprekken blijkt dat de lectoren en onderwijsontwikkelaars behoefte hebben aan nieuwe inzichten in de ontwikkelingen van het werkveld, en dat het werkveld op zijn beurt een grote bereidheid toont om met de instelling mee te denken in de ontwikkeling van het onderwijs in de opleiding. Ondanks het bredere specialisatieaanbod van de opleiding, waaronder de specialisatie toeristische diensten en evenementen, komen de meeste afgestudeerden nog terecht bij touroperators of reisbureaus. Uit de bevraging van zowel de studenten als het beroepenveld blijkt een noodzaak aan een verbreding van de opleiding. Er is nood aan een meer economische benadering en ook aan een groter probleemoplossend vermogen. Zowel in outgoing als incoming toerisme is meer productontwikkeling aangewezen, en wel op maat van de steeds bewuster wordende en meer veeleisende consument. De nieuwe trends in de toeristische wereld moeten nog meer een vertaling krijgen in de opleiding. Aanbevelingen ter verbetering: -
Incoming kan nog beter aan bod komen en verder uitgewerkt worden.
-
Het is raadzaam om na te gaan hoe een nog bredere algemene opleiding met veel aandacht voor innovatieve productmarktontwikkeling vorm kan krijgen.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 103
-
Meer aandacht voor trends in de vrijetijdsbeleving, zoals duurzaamheid, doelgroepentoerisme en toerisme op maat, is aangewezen.
-
De operationalisering en de meetbaarheid van de doelstellingen verdienen meer aandacht.
-
De commissie beveelt aan om systematisch en structureel gebruik te maken van de opportuniteiten die de sector aanbiedt in het kader van de onderwijsontwikkeling in de opleiding.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over Facet 1.1: Niveau en oriëntatie: Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen:
goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
104 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De lectoren namen tijdens opleidingsvergaderingen de door een kerngroep opgestelde kruistabel kritisch door en gaven aan aan welke kennis-vaardigheden-attitudes zij werken met hun opleidingsonderde(e)l(en). Het resultaat is een overzichtelijke kruistabel van kennis, vaardigheden en attitudes, met een koppeling naar de opleidingsonderdelen. Het uiteindelijke competentieregister van de opleiding geeft de spreiding weer van alle beoogde competenties over de drie opleidingsjaren. De daaraan gekoppelde inhoud van het programma is opgenomen in de programmagidsen. De beroepsspecifieke competenties zijn geclusterd in vier competentie-units: informatie, communicatie, relatie en organisatie. Telkens worden de aanverwante algemene en de algemene beroepsgerichte competenties met zorg verbonden aan de individuele beroepsspecifieke competenties. De commissie merkt op dat de opleiding er op die manier in slaagt de onderlinge verwantschappen tussen de verschillende soorten competenties duidelijk weer te geven. De opleidingsdoelstellingen zijn degelijk vertaald in het programma en zijn duidelijk gericht naar de professionele praktijk van de bachelor. De commissie acht het een pluspunt dat dit geldt voor de drie specialisaties, en dat er telkens aandacht is voor zowel outgoing, waaronder touroperator en reisbureaus, als voor incoming, waaronder toeristische diensten en evenementen. Door de aanwezigheid van disciplineoverschrijdende elementen zoals het uitwerken van een case, de specialisatieweken, de binnen- en buitenlandse studiereizen, stages en het eindwerk, worden de opleidingsdoelstellingen nog meer geïntegreerd uitgewerkt doorheen de drie opleidingsjaren. De commissie stelt vast dat er over het programma gereflecteerd wordt. De jongste jaren werkte de opleiding intens aan de implementatie van nieuwe onderwijsontwikkelingen en werkvormen. Het beroepenveld geeft een positief signaal om verder mee te werken aan de vernieuwing van het onderwijsprogramma. Voor de hervorming van het curriculum voor de periode 2002 (opstart) tot 2007 (einde eerste jaargang derde bachelor) werd een opleidingsplan geschreven. Feedback werd geleverd door diverse kanalen, waaronder de adviescommissies, de stages en de eindwerken. De opleiding behoudt deze kanalen ook als toetsingsbodem om het curriculum te actualiseren, en zinvol en verantwoord te houden. Vooral de stageverslagen van de derdejaarsstudenten zijn een waardevolle input, omdat daarin de studenten een reflectie over de waarde van de opleiding met betrekking tot de eisen van de stageplaats neerschrijven. De internationale dimensie is duidelijk en doordacht aanwezig in de opleiding en geïntegreerd in het programma. In haar engagementsverklaring stelt de hogeschool dat zij een krachtige leeromgeving wil aanbieden door op zoek te gaan naar partnerinstellingen, uitwisselingsprojecten en curriculumontwikkeling. De departementale coördinator Internationalisering creëert het officiële kader dat voldoet aan de eisen van internationale programma’s en accreditatieorganen. De verantwoordelijke voor internationalisering in de opleiding formuleerde het eigen beleid van de opleiding in een opleidingsplan. De commissie stelt vast dat het verwerven van een internationale ervaring wordt gepromoot. Zo moet elke student tijdens zijn studietraject de kans krijgen om een internationale ervaring op te doen. Internationale
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 105
mobiliteit behoort tot de mogelijkheden van de student, maar ook de thuisblijvers komen door het project Internationalisation at home ruimschoots in contact met de internationale aspecten van hun opleiding. Het netwerk van stageplaatsen kwam tot stand door een combinatie van eigen inbreng en inbreng van partnerinstellingen in Businet, waar de hogeschool lid van is. De werkgroep Hedtour, Higher Education Degree in Tourism, heeft als hoofddoel het uitwerken van gemeenschappelijke projecten. Zo heeft de Hedtour-groep de eerste Leonardo da Vinci-aanvraag en Unite-conferentie opgestart. De commissie ziet de samenwerking binnen Hedtour als een pluspunt voor de opleiding. Studenten die naar het buitenland trekken maar ook de anderen krijgen de kans om deel te nemen aan de internationale Unite-conferentie. Studenten die voor minimaal veertien weken op buitenlandse stage gaan, kunnen het Hedtour-certificaat aanvragen als aanvullende validering van die internationale inspanning en krijgen een Europass, waarin al hun buitenlandse werkervaringen genoteerd worden. Sinds 2003 werkt de opleiding samen met Hotelmanagement voor het Leonardo da Vinci-project HotTour@work. Dat project is ondertussen aan zijn derde editie toe, en de verworven expertise heeft in 2005 geleid tot een Europese nominatie voor de Leonardo da Vinci Quality Award in Mobility, target group: students. Dit is voor de commissie een duidelijke blijk van een degelijke aanpak op dit vlak. De commissie waardeert ook andere initiatieven en projecten, zoals een intensief programma voor Health Tourism, een Intercultural Competence Course en lezingen. De communicatie verloopt via het elektronische platform Toledo, dat daardoor een mooi voorbeeld is van Internationalisation@home. De invoering van een Engelstalige module moet kansen bieden aan een meer internationale instroom. Via het net worden studenten in contact gebracht met andere culturen, en kunnen zij elkaars cultuur leren kennen. De lectoren worden nauw betrokken bij de internationale ontwikkeling van de opleiding, en krijgen de gelegenheid om in het kader van de Erasmus Teaching Staff Mobility te doceren in een buitenlandse partnerinstelling. Bij dat alles merkt de commissie op dat het de opleiding ontbreekt aan de nodige middelen om internationalisering als tool nog beter te realiseren. Hoewel de opleiding aangeeft te weinig tijd te hebben voor internationalisering, slaagt zij erin de contacten met andere opleidingen goed op te volgen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De minder traditionele nichemarkten, zoals duurzaam toerisme, mogen meer aandacht krijgen in het opleidingsprogramma.
-
Het is raadzaam om criteria voor de doelstellingen te formuleren bij de uitwerking van het programma.
-
De verfijning van toeristische technieken, zoals evenementen en arrangementen, transport en belevingseconomie, is aangewezen.
106 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan dat kennis voor veel taken in de werkomgeving zeer belangrijk is en daarom ook nog altijd belangrijk is in de opleiding. Ook het beroepenveld veronderstelt en eist van de pas afgestudeerde een ruime parate kennis. De aandacht voor deze kennisontwikkeling situeert zich in vier kennisblokken in het programma: talen, bedrijfseconomische en juridische inhouden, ICT en toeristische kennis. De meeste vaardigheden worden in praktische sessies aangeleerd in vier blokken, analoog aan de kennisblokken. Toepassingen op pc in diverse opleidingsonderdelen, de verschillende cases en op de beide stages zijn hier voorbeelden van. De commissie stelt vast dat in de loop der jaren in het curriculum ruim plaats werd gemaakt voor een integratie in het bedrijfsleven. Zo staat er zowel in het derde als in het zesde semester een stage op het programma. De eerste stage duurt vier weken, heeft vijf STP en is vooral bedoeld als kennismaking. Zij wordt vooral opgevat als kijk- en luisterstage, zonder uit te sluiten dat de stagiair toch al meewerkt. De lange stage in semester zes duurt vijftien weken en telt voor twintig STP. Tijdens deze stage worden vooral de competenties die de vorige vijf semesters werden verworven verder ontwikkeld, geïntegreerd en aangetoond in een bedrijfsomgeving. In de loop van de stage worden de studenten volledig ingeschakeld bij de uit te oefenen taken. De verworven kennis en vaardigheden moeten met de gepaste attitude omgezet worden in de praktijk. Op die manier is deze stage het sluitstuk van de opleiding. Gedurende de voorbije jaren werden steeds meer studenten toegelaten tot een buitenlandse stage. De opleiding heeft daarvoor een lange periode voorzien en ervoor gezorgd dat de stage op geen enkel ogenblik onderbroken moet worden voor een andere leeractiviteit. De begeleiding is soms moeilijk, maar de opgedane ervaring is verrijkend. De hoge mate van zelfstandigheid en de onderdompeling in het taalbad op de buitenlandse bestemming zorgen voor een meerwaarde voor de studenten. De commissie stelt vast dat de voorbereiding op de stage gestructureerd en duidelijk verloopt. Dit geldt ook voor de begeleiding tijdens de stage. Uit de gesprekken blijkt dat de opleiding hoge kwaliteitseisen stelt bij de keuze van zowel de binnen- als de buitenlandse stageplaatsen. De studenten spreken hun tevredenheid uit over de mogelijkheden en de begeleiding die zij krijgen bij de keuze van zowel de stages als het eindwerk. Ook het eindwerk, waaraan zes STP toegewezen zijn en waarin meestal een toeristisch programma wordt voorgesteld, maakt in de context van integratie van kennis, vaardigheden en attitudes deel uit van het programma. In een handboek wordt het proces gedetailleerd beschreven voor de studenten, de lectoren en de externe juryleden. Hoewel dit opleidingsonderdeel in het derde opleidingsjaar staat, verloopt het eindwerk in een degelijk uitgewerkt gefaseerd proces dat aanvangt in het tweede opleidingsjaar. Het register van attitudes dat door de lectoren werd opgesteld, werd aangevuld met een overzicht ‘Wie doet wat’. Hieruit blijkt dat heel wat attitudes bij meerdere lectoren worden aangebracht. Zo komen leergierigheid, klantgerichtheid, creativiteit en nauwkeurigheid zo goed als in elk opleidingsonderdeel aan bod. De commissie stelt de belangstelling die de opleiding heeft voor attitudevorming op prijs. Een goede leeromgeving, zowel wat het docentenkorps, de administratieve staf als de materiële infrastructuur betreft, zijn voorwaarden voor een
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 107
goede attitude. Het aspect van de materiële infrastructuur wordt verder besproken in facet 4.1: Materiële voorzieningen. De opleiding gaat in op mogelijkheden voor dienstverlening aan bedrijven en organisaties. Op die manier beantwoordt zij enerzijds aan de vraag van de overheid en verrijkt zij anderzijds de opleiding voor de studenten. De dienstverlening situeert zich op vier domeinen: één of meerdere studenten werken een opdracht uit in het kader van een eindwerk of opleidingsonderdeel; hosting/begeleiding bij manifestaties door studenten onder leiding van lectoren; opdrachten vanuit de opleiding die voor de sector interessant blijken en gebruikt worden; nascholing voor professionals uit de sector door lectoren van de opleiding. In de schoot van de opleiding werd ook het Kenniscentrum Reisrecht KHBO opgericht. Deze feitelijke organisatie heeft als doel de kennis van het reisrecht te bevorderen. De opleiding is duidelijk gericht op kennisontwikkeling, vaardigheden en attitudes. Zij slaagt erin om de competenties op het gebied van kennisontwikkeling, vaardigheden en attitudes die zij wil bereiken om in een praktijkomgeving te kunnen functioneren, te integreren in het programma. Het valt de commissie op hoe de studenten en de lectoren zich met de opleiding identificeren. Zowel het werkveld als de studenten reageren tijdens de gesprekken positief op de aangeboden opleiding. Een zich herhalende reflectie over het programma in overleg met het beroepenveld is duidelijk aanwezig. Dit blijkt uit de aanpassingen van het programma aan de evoluties in de praktijk. Zo is rekening gehouden met het toenemende belang van ICT en talenkennis. De studenten spreken hun waardering uit over de inbreng van afgestudeerden door hun inschakeling in seminaries of als gastdocent.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het positieve signaal van het beroepenveld om systematisch mee te werken aan de vernieuwing van het opleidingsprogramma, verdient opvolging.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Elk van de drie studiejaren telt twee semesters. Het programma bestaat van semester één tot vijf uit een gemeenschappelijk programma, dat in semester drie tot vijf gecombineerd wordt met één door de student gekozen specialisatie. Het zesde semester omvat de lange stage binnen de specialiteit. Het gemeenschappelijk traject bestaat uit de opleidingsonderdelen met een algemeen vormende waarde, zoals Talen, ICT, Juridisch-Economische vorming, Geografie Kunst & cultuur. In de specialisatie zijn de opleidingsonderdelen opgenomen die specifiek zijn voor de gekozen subsector, onder andere de daar toegepaste technieken, transport, logiesvormen, softwarepakketten en consumentengedrag. Ook worden opleidingsonderdelen uit het gemeenschappelijk traject uitgediept, specifiek rekening houdend met de specialisatie: Geografie, Kunst & cultuur en Wetgeving.
108 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
De commissie herkent een logische opbouw in het programma. Bijna 60 procent van de opleiding is gemeenschappelijk. Daardoor blijft de afgestudeerde inzetbaar in de brede toeristisch-recreatieve sector, en beantwoordt de opleiding aan de wens van de sector om geen beperkte specialisten af te leveren. Toch zijn er keuzemogelijkheden: in het eerste programmajaar kiezen de studenten Duits of Spaans als vierde taal, tijdens de specialisatieweken worden zij begeleid naar de keuze van hun specialisatie (38 procent) op het einde van het eerste programmajaar, en in semester vier en vijf kiezen zij telkens één opleidingsonderdeel uit de aangeboden mogelijkheden. De commissie waardeert de consistente opbouw naar zelfstandigheid en meer beroepspraktijk, onder andere door de korte stage. Ook de aanpak en de uitwerking van individuele leertrajecten op basis van EVC’s en/of EVK’s ervaart zij positief. Zij stelt vast dat de opleiding in het programma rekening houdt met het oprichten van de master in Toerisme door onder andere minder economie op te nemen in het programma. Het hogeschool- en het departementaal beleid overwegen om de opleidingscoördinatoren als opleidingshoofden te benoemen, waardoor deze ook een meer sturende en coördinerende invloed krijgen op het lectorenkorps. Dit lijkt de commissie een absolute noodzaak. Tijdens het bezoek blijkt dat er relatief weinig afstemming is tussen de verschillende opleidingsonderdelen. Dit werd expliciet zo door de studenten aangegeven. Door het feit dat de nieuwe opleidingsaanpak het gebruik van diverse werk- en evaluatievormen stimuleert waardoor er een toename van het aantal opdrachten is, moeten de opleiding en de lectoren de timing en spreiding van dit alles blijvend opvolgen, omdat het risico bestaat dat de studenten overbelast worden. Het intranetplatform Toledo laat wel toe dat iedere lector inzage heeft in de opleidingsonderdelen van de collega's, maar uit de gesprekken blijkt dat daar nog relatief weinig gebruik van wordt gemaakt. Hoewel het personeel zeer betrokken is bij onderwijs en onderwijsvernieuwing, en de studenten ook aangeven dat het personeel dit uitstraalt, stelt de commissie vast dat de lectoren te weinig tijd nemen of hebben om zich bij de vernieuwing te oriënteren op bijdragen uit collega-vakgebieden en zodoende een meer geïntegreerd aanbod te ontwikkelen. Iedere lector is op zijn eigen terrein de innovaties tamelijk aan het uitvoeren, terwijl de ontwikkeling van een competentiegericht curriculum staat of valt bij de integratie en het gezamenlijk uitwerken van het programma.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie beveelt aan om meer tijd te reserveren om met elkaar aan thema's en vernieuwing te werken, en daarbij in te gaan op het aanbod van het beroepenveld om daarin meer mee te denken.
-
Het is raadzaam om een verdere afstemming in de praktijk tussen betrokken lectoren mogelijk te maken om nutteloze overlapping te vermijden.
-
De introductie van leerlijnen moet een aanzet vormen voor de invoering van een meer integrale en competentiegerichte opleiding.
-
Binnen het kader van leerlijnen moet de integrale aanpak die het elektronische leerplatform Toledo biedt, meer tot uiting komen.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 109
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: ten minste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de vernieuwde opleidingsprogramma’s wordt de totale studietijd voor elk opleidingsonderdeel opgesplitst in colleges, toepassingen en begeleiding en zelfstandig werk. De verdeling van de studietijd over deze drie categorieën gebeurt in overleg binnen de opleiding. De totale begrote studietijd van een opleidingsonderdeel is het aantal studiepunten vermenigvuldigd met 27,5 uur, wat resulteert in een totale begrote studietijd van 1650 uur per programmajaar. Uitzondering hierop zijn de beide stageperiodes, die met de factor 30 uur vermenigvuldigd worden. Uit de gesprekken blijkt dat de uitgevoerde studietijdmetingen nog niet op punt stonden. Opmerkelijk is dat voor bijna alle opleidingsonderdelen de gemiddelde gemeten studietijd onder de verwachte studietijd ligt. De studenten hebben dan ook geen klachten over de studeerbaarheid van het programma. De commissie merkt op dat de houding van de studenten in deze materie zeer belangrijk is. Zij geven aan dat een deel van de verantwoordelijkheid voor de haalbaarheid bij henzelf ligt, zoals het tijdig beginnen te studeren en de eigen inzet. De meetbaarheid hiervan is niet eenvoudig. De studenten staan open voor studielastmetingen en beschouwen het niet alleen als een test voor henzelf, maar zien het ook als signaal dat de opleiding haar studenten respecteert. De commissie waardeert de reflecterende houding van de opleiding over studeerbaarheid en studielast.
110 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Op associatieniveau wordt een tool ontwikkeld om studietijdmetingen in de toekomst betrouwbaar uit te voeren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het verdient aanbeveling om de studietijd systematisch en structureel te meten.
-
Het is raadzaam om de oorzaken van het niet halen van de begrote studietijd te achterhalen, te onderzoeken en op te volgen.
-
Het is belangrijk dat lectoren de timing en de inhoud van de opdrachten voor de studenten op elkaar afstemmen.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat het opleidingsconcept duidelijk gericht is naar de professionele praktijk van de bachelor, en wel voor elk van de drie aangeboden specialisaties. Dat blijkt ook uit de gerichte keuze van de werkvormen bij de uitwerking van het programma van de specialisaties. De evolutie naar zelfstandig leren is duidelijk. De omschrijving en de motivatie van de gehanteerde verscheidenheid aan werkvormen verwijzen naar de opleidingsdoelstellingen en de nagestreefde competenties. Zij weerspiegelen het belang dat de opleiding hecht aan een degelijke afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma. De opleiding streeft ernaar voor elk opleidingsonderdeel de gepaste werkvorm te gebruiken. De werkvormen worden dan ook per opleidingsonderdeel gespecificeerd. De opleiding besteedt veel aandacht aan Toledo, dat in de opleiding geïntegreerd is als digitaal leerplatform. In de context van de professionele gerichtheid van het programma merkte de commissie eerder al bij facet 2.2 op hoe de studenten en de lectoren zich met de opleiding identificeren. Dit draagt ook bij tot de degelijke uitwerking van het didactische concept en de gepaste toepassing van de werkvormen. De handboeken en het cursusmateriaal zijn aangepast aan de actualiteit. Vaktijdschriften en kranten zijn de studenten niet vreemd. Tijdens het bezoek aan de infrastructuur valt de toerismeklas als didactische infrastructuur in de smaak van de commissie. De commissie spreekt de opleiding haar waardering uit voor de uitwerking van het programma in een infrastructuur die verre van ideaal is. Het aspect van de infrastructuur wordt verder besproken in facet 4.1: Materiële voorzieningen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 111
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten en de lectoren ontvangen bij het begin van het academiejaar een agenda waarin de organisatie van het academiejaar en informatie over de examenroosters en de examens zijn opgenomen. De praktische regeling en specifieke gevallen zijn terug te vinden in de onderwijsregeling, het examenreglement en de programmagidsen. De commissie stelt vast dat de studenten op de hoogte zijn van wat van hen verwacht wordt. Om te toetsen of de studenten de vooropgestelde competenties hebben bereikt, worden verschillende evaluatievormen gebruikt. Die zijn opgenomen in de programmagids en worden bij de start van een opleidingsonderdeel toegelicht. Diezelfde inlichtingen worden kort voor het examen herhaald. Kennis en vaardigheden worden op diverse manieren getest. Theoretische kennis wordt nagegaan door zowel schriftelijke als mondelinge reproductieproeven. Toepassingsproeven peilen naar de praktische kennis en het inzicht van de student. Ook de mate van creativiteit wordt onderzocht, bijvoorbeeld in een paper, bij opinievragen en in presentaties. De attitudemeting gebeurt vooral tijdens de stages en bij de beoordeling van het eindwerk. Voor de beoordeling van de korte stages vult de lector bij het stagebezoek een formulier in waarbij de belangrijkste vaardigheden en attitudes een score krijgen die de stageverantwoordelijke omzet in een cijfer. Tijdens de lange stage bezoeken de stageverantwoordelijken de stagiairs en beoordelen hen door permanent overleg. Een beoordelingsstaat wordt gebruikt als leidraad bij de stagebezoeken en de evaluatiegesprekken. De beoordeling van het eindwerk gebeurt door de lector die de student begeleidde, en door een deskundige die hiervoor speciaal gezocht wordt door de opleiding. Zij beoordelen het schriftelijke werk in hoofdzaak op inhoud en aanvullend op taal en vorm (100 punten) en op de mondelinge verdediging (50 punten). De afgestudeerden geven aan dat de beoordeling van de eindwerken eerder subjectief is, afhankelijk van zowel de begeleidende lector als de externe begeleider. De commissie stelt vast dat de andere beoordelingen en de toetsingen wel transparant zijn en dat gestreefd wordt naar objectiviteit. Hoewel de studenten de mogelijkheid hebben hun examenresultaten te bespreken, blijkt tijdens het bezoek dat effectieve terugkoppeling weinig gebeurt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie stelt dat, zoals de opleiding zelf ook aangeeft, het competentiegericht toetsen nog verder dient uitgewerkt te worden.
-
Bij de stages en de eindwerken moet de gelijkvormigheid van de evaluatie nagestreefd en bewaakt worden.
112 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om toegelaten te worden tot de opleiding moeten de kandidaten voldoen aan één van de voorwaarden opgesomd in afdeling 2 van de onderwijsregeling. Daarin staat ook de regeling voor de afwijkende algemene of bijzondere toelatingsvoorwaarden voor inschrijving in een bacheloropleiding. De hogeschool voert een open toelatingsbeleid en hanteert geen uitsluitingen. Op alle infomomenten wordt open, duidelijk en eerlijk gecommuniceerd over het beoogde niveau, en over hoe de slaagkansen zich in de opleiding ontwikkelen. De opleiding rekruteert zowel uit het ASO als het TSO, waarbij de beide richtingen mekaar over de jaren heen in evenwicht houden. De enige relevante bijkomende objectieve toelatingsvoorwaarde is een voldoende basiskennis van het Nederlands, dat de onderwijstaal is. De commissie stelt vast dat de opleiding daardoor moeilijk toegankelijk is voor anderstaligen, wat het internationale karakter belemmert. Om tegemoet te komen aan andere verschillen in vooropleiding heeft de opleiding een aantal mechanismen ingebouwd. De bespreking hiervan is opgenomen bij facet 4.2: Studiebegeleiding. Voor Frans, Engels, Duits en Nederlands wordt voldoende basiskennis verondersteld. De opleiding biedt vóór de aanvang van het eerste academiejaar een vakantiecursus Boekhouden aan, die vooral bedoeld is voor studenten die geen boekhoudkundige vooropleiding volgden. Voor ECDL worden bij de start van het academiejaar vrijstellingstesten georganiseerd. Tijdens de eerste lesactiviteiten Case wintersporttoerisme en Inleiding tot de specialisaties probeert de opleiding aan de studenten duidelijk te maken dat van hen niet zozeer een grondige kennis van het toerismeveld verwacht wordt, maar dat steun en begeleiding geboden worden bij de verkenning van alle mogelijkheden die het werkveld biedt. Aanvragen voor een flexibel leertraject worden gericht aan het departementshoofd, die na onderzoek en overleg met de opleidingscoördinator een beslissing neemt die in het toetredingscontract opgenomen wordt. De student kan een wijziging van zijn leertraject aanvragen. De commissie waardeert het initiatief voor de aanstelling van een trajectbegeleider, die de student aan de hand van advies en hulp bij de procedure begeleidt. De commissie vindt de toepassing van individuele leertrajecten voor studenten op basis van EVC’s en/of EVK’s positief.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 113
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het is raadzaam om een individuele intakemethode bij aanvang van de opleiding te overwegen.
-
De commissie adviseert om de mogelijkheid van leergroepen/niveaugroepen te onderzoeken om bijvoorbeeld taal, zoals al voor Duits voorzien is, bij te werken.
Oordeel over onderwerp 2: Programma: voldoende
Op basis van de oordelen over Facet 2.1: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid van het programma: Facet 2.3: Samenhang van het programma: Facet 2.4: Studieomvang: Facet 2.5: Studielast: Facet 2.6: Afstemming tussen vormgeving en inhoud: Facet 2.7: Beoordeling en toetsing: Facet 2.8: Masterproef: Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden:
goed goed voldoende OK voldoende goed voldoende niet van toepassing voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
114 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De bevoegdheid voor het personeelsbeleid in het departement ligt bij het departementshoofd. De opleidingscoördinator heeft geen formele opdracht op dit terrein. Uiteraard wordt verwacht dat hij motiverend en stimulerend optreedt naar de lectoren, dat hij advies geeft aan het departementshoofd en dat hij taken binnen de opleiding onder de docenten verdeelt en opvolgt. De toewijzing van de opdrachten wordt jaarlijks uitgevoerd in overleg met de betrokkenen. In de opdracht wordt een onderscheid gemaakt tussen de lesopdracht, eindwerkbegeleiding, stagecoördinatie en/of -begeleiding, stagebezoeken, coördinatieopdrachten en al dan niet tijdelijke projecten. Naast de grote taken, die op de opdrachtfiche verrekend worden, zijn er nog een aantal verplichte kleinere taken, zoals de elektronische communicatie met de studenten en deelname aan opleidingsvergaderingen, personeelsvergaderingen en examencommissies. De recente evoluties in het hoger onderwijs hebben gezorgd voor een vrij plotse en significante toename van het aantal taken en de werkdruk bij de lectoren. De commissie waardeert in deze context het zorgzame beleid in onderwijsontwikkeling en onderwijsvernieuwing en wijst erop dat, hoewel de bereidheid van de lectoren duidelijk aanwezig is, even duidelijk vastgesteld wordt dat de werkbelasting van lectoren nu al hoog is. Het formele overleg met het onderwijzend personeel gebeurt door informatieverstrekking tijdens de algemene personeelsvergaderingen en de hierbij geboden kansen om zijn of haar mening te uiten. Daarnaast vindt overleg plaats met de personeelsafvaardiging binnen de hogeschool, vooral in het hogeschoolonderhandelingscomité en in mindere mate in het departementaal onderhandelingscomité. De aanwerving van gastdocenten en lectoren gebeurt in overleg met de opleidingscoördinator. Naast de vakinhoudelijke en pedagogische kwaliteiten staan bij de aanwerving drie criteria voorop: een positieve ingesteldheid voor de ingezette onderwijsvernieuwing, de bereidheid en capaciteit om in teamverband te functioneren en een duidelijke interesse voor de toeristische sector. Nieuwe personeelsleden worden in de eerste plaats opgevangen door het departementshoofd. De verdere begeleiding wordt verzorgd door de opleidingscoördinator. Een welkomstdossier en instructies van de ICTO-coach zijn hierbij begeleidende factoren. Het valt de commissie op dat de geschikte lectoren ingezet worden op de juiste plaats met de juiste verantwoordelijkheden. Zij constateert een grote inzet, enthousiasme en engagement bij de betrokkenen. De lectoren stralen hun bereidheid en flexibele inzet uit op hun studenten. Uit de studenten- en alumnibevragingen blijkt dat de toegankelijkheid van de lectoren als een absoluut pluspunt ervaren wordt. Uit de gesprekken met de studenten en de afgestudeerden blijkt daarenboven de tevredenheid over de goede interactie met de lectoren en de vakbekwaamheid van de lectoren, waarbij de talen in zeer positieve zin opvallen. Dankzij dit gemotiveerde en dynamische lectorenteam is het mogelijk om met de beperkte accommodatie en middelen (facet 4.1: Materiële voorzieningen) toch degelijk onderwijs te voorzien. De lectoren tonen duidelijke een bereidheid om zich vertrouwd te maken met nieuwe werkvormen. Dat blijkt uit de geleverde inspanningen om het competentiegericht leren - binnen de beperkende accommodatie - aan te brengen en te toetsen. Hun deskundigheidsontwikkeling verloopt grotendeels door vakgebonden nascholing, interne studiedagen, literatuur, eindwerk- en stagebegeleiding, participatie aan projecten en maatschappelijke
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 115
dienstverlening, ervaringsuitwisseling met vakgenoten en werkveldervaring in diverse vormen. Naast deze eerder individuele initiatieven besteedt de hogeschool expliciete aandacht aan professionalisering, die gericht is op de realisatie van de strategische doelen van het onderwijsontwikkelingsplan 2003-2006. Daarvoor worden jaarlijks heel wat middelen vrijgemaakt. De onderwijskundige professionalisering is toevertrouwd aan een coördinator onderwijsvernieuwing en onderwijskundige professionalisering, die daarbij wordt ondersteund door de expertisegroep onderwijsvernieuwing. De deelname aan bijscholingen wordt aangemoedigd en binnen de mate van het mogelijke gefinancierd, wat de commissie waardeert. Hoewel de hogeschool een kwaliteitsvolle, hogeschoolbrede en vakoverschrijdende professionaliseringsaanpak uitwerkt en hanteert, die zoveel mogelijk inspeelt op de noden van zowel de lectoren als de opleidingen, vragen de lectoren meer achtergrondinformatie en bijscholing over nieuwe werkvormen in het kader van competentiegericht leren. Naast de initiatieven op hogeschool- en departementaal niveau, wordt ook op het niveau van de opleiding gericht gewerkt aan de professionalisering van de lectoren. De opvolging van het pedagogisch-didactische functioneren van de lectoren gebeurde de jongste jaren minder intensief. De omvang en ingrijpende gevolgen van de onderwijsvernieuwing en de implementatie van de BAMAstructuur hebben ertoe geleid dat de aandacht sterk gefocust was op het toekomstige functioneren. De hogeschool hanteert een evaluatiereglement voor de leden van het onderwijzend personeel en één voor de leden van het administratief en technisch personeel. De opdrachten van de lectoren worden jaarlijks vastgelegd in overleg met het departementshoofd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het is raadzaam om bij de herverdeling van de middelen, gebaseerd op het onderwijsbelastingsequivalent, te waken over de druk op het personeel.
-
Het is aangewezen dat het overleg tussen de docenten structureel verloopt en dat er meer aandacht gegeven wordt aan het elkaar kritisch bevragen en aan een gestructureerde afstemming.
-
De commissie moedigt het streven van de opleiding aan om de tijd die tot nu toe naar de realisatie van vernieuwing ging, straks weer te investeren in sectorgebonden professionalisering.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wordt gekenmerkt door de dualiteit van haar finaliteit, namelijk enerzijds gericht naar een welbepaalde sector en anderzijds zo breed dat zij toch haar polyvalentie moet behouden. Dit resulteert in het gemeenschappelijke traject over de drie opleidingsjaren heen, waarin de talen en de bedrijfseconomische vorming de polyvalentie realiseren en de specialisatie de mogelijkheid biedt om zich specifiek te oriënteren.
116 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Om de specifieke oriëntatie vorm te geven, is de bijzondere professionele ervaring van 14 van de 27 lectoren een absolute meerwaarde: zeven lectoren werken in de toeristisch-recreatieve sector, drie hebben erin gewerkt en vier zijn betrokken bij de toeristisch-recreatieve sector. De commissie ervaart een effectieve integratie van het beroepenveld in de opleiding. De interactie met het beroepenveld is groot, onder andere door de stageverslagen en de eindwerkbegeleiding. De stageverantwoordelijken van het derde opleidingsjaar hebben door hun jarenlange intensieve contacten met het werkveld naar aanleiding van de stagebezoeken een grote operationele kennis van de sector verzameld. De gastdocenten uit de sector en de vaste lectoren met complementaire beroepsactiviteit naast de lesopdracht, dragen eveneens bij tot de professionele gerichtheid van het onderwijzend personeel. De commissie merkt dat naast relevante praktijkervaring een duidelijke interesse in en inzet voor internationale samenwerking leeft bij de lectoren. Toch geven de lectoren aan vragende partij te zijn om zich ook op het vakinhoudelijke gebied bij te scholen. Uiteraard is dit vooral in de toeristische sector een blijvende noodzaak. Hiervoor moeten tijd en middelen vrijgemaakt worden. Het beroepenveld kan hierbij een belangrijke rol vervullen, die breder gaat dan de betrokkenheid bij de stages en de eindwerken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het is raadzaam om het contact met het beroepenveld te verbreden over de hele opleiding en nog meer gastdocenten te betrekken.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het administratief en technisch personeel is verbonden aan het departement en niet aan de opleiding. Het opleidingsteam bestaat uit 20 statutaire personeelsleden en 7 gastdocenten. Met uitzondering van één praktijklector hebben alle leden van het onderwijzend personeel de graad van lector. 9,3 VTE van de 35,9 VTE voor de 4 opleidingen van het departement gaan naar de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. Zeven lectoren zijn ook werkzaam in de toeristisch-recreatieve sector. Uitgaande van de studentenaantallen op 1 oktober 2005 betekent dit 24 studenten/VTE, ten opzichte van ongeveer 23 studenten/VTE voor het hele departement. Van de 9,3 VTE voor OP werd in het academiejaar 2005-2006 ruim 1,5 VTE toegekend aan coördinatieopdrachten op het niveau van de opleiding. Het personeelsbestand is volgens de commissie voldoende voor het aantal studenten. Mede door de supplementaire taken die een aantal docenten bovenop het reguliere takenpakket op zich moet nemen, is de werkdruk wel vrij hoog. De groep statutaire personeelsleden verbonden aan de opleiding telt 20 lectoren. Daarvan is alleen de opleidingscoördinator voltijds aan de opleiding verbonden. Acht lectoren hebben een opdracht van 50 procent of meer; 10 personen werken minder dan 50 procent voor de opleiding. Dertien van de 20 teamleden zijn benoemd. Naast de 20 statutaire personeelsleden telt het team 7 gastdocenten. De groep gastdocenten vertegenwoordigt samen niet meer dan 0,4 VTE.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 117
Aanbevelingen ter verbetering: Het is raadzaam te onderzoeken hoe de werklast en de werkdruk binnen de comfortzone van de lectoren kunnen gebracht worden.
Oordeel over onderwerp 3: Inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over Facet 3.1: Kwaliteit personeel: Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3: Kwantiteit personeel:
goed goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
118 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op de campus Sint-Michiel zijn de departementen Gezondheidszorg en Handelswetenschappen en bedrijfskunde gehuisvest. Tot dit laatste behoort de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. Doordat er bijna 1600 studenten op deze campus studeren, moet de beschikbare ruimte maximaal gebruikt worden. De infrastructuur is verouderd en weinig aangepast aan het wijzigende leerconcept. Nieuwe onderwijsvormen of opties om andere didactische werkwijzen aan te wenden, komen onvoldoende tot hun recht vanwege te veel beperkingen van de gebouwen. De huidige voorzieningen zijn zwak te noemen. Hoewel de opleiding erin geslaagd is er het beste van te maken, kijkt zij nu uit naar de bouw van de nieuwe campus, waarin de opleiding voldoende functionele ruimtes ter beschikking krijgt. De commissie dringt erop aan dat de opleiding zo vlug mogelijk naar de nieuwe campus kan verhuizen, want de huidige doceeromstandigheden zijn verre van ideaal. Vooral het ontbreken van een modern studielandschap is nadelig. In de bibliotheekruimte is rustig werken moeilijk. De bibliothecaris heeft niet eens een afgesloten kantoor. Het geheel doet wat stoffig en ouderwets aan. De collectie van standaardwerken en magazines is evenwel voldoende. Wat betreft de ICT-mogelijkheden en -ondersteuning stelt de commissie vast dat het gestructureerd overleg tussen ICTS en ICTO in functie van het onderwijsbeleid van de hogeschool degelijke resultaten oplevert. Dat uit zich in de degelijk uitgewerkte ICT-dienstverlening aan studenten en lectoren. Ook de opleidingsspecifieke ICT-dienstverlening verdient een vermelding: naast beroepsspecifieke op het toerisme gerichte software worden onder andere taalsoftware, elektronische indexen van vaktijdschriften en een digitale beeldendatabank ter beschikking gesteld. In het tweede opleidingsjaar kunnen de studenten een eigen website hosten. De lectoren Toerisme en Geografie hebben een poging gedaan om hun lokalen belevingsvol in te richten, maar het komt wat amateuristisch over. Het enthousiasme van de lectoren zelf compenseert evenwel veel. De lokalen en het auditorium zijn klassieke leslokalen, enkel geschikt voor ex-cathedraonderwijs. De nieuwe lokalen moeten het mogelijk maken om ook in kleinere groepjes aan teamwork te doen. Het taalonderwijs dient zich te behelpen met een aftands taallabo. Ook hier wordt veel goed gemaakt door de taaldocenten zelf, die als native speakers kunnen bestempeld worden. De sociale ruimten zijn eigenlijk ondermaats. Een aantal gebouwen is heringericht volgens de noden, zoals de sporthal om een geïmproviseerde refter mogelijk te maken. De lectoren moeten zich behelpen met de voormalige kapel. De studenten klagen over een gebrek aan een volwaardig restaurant. De enige sportlocatie is verdwenen, en in de omgeving zijn de aanwezige sportfaciliteiten beperkt beschikbaar. De commissie is van oordeel dat er voldoende aandacht moet zijn voor de realisatie van deze studentenvoorzieningen op de nieuwe campus. De commissie heeft haar eindbeoordeling op basis van de huidige toestand als onvoldoende geformuleerd. Maar zij weet dat de opleiding op korte termijn een betere huisvesting krijgt op de nieuwe campus. De commissie dringt vooral aan op het voorzien van voldoende kleine werkruimten. De opleiding moet ervoor zorgen dat haar eigenheid niet verdrinkt in het hele hogeschoollandschap. De nieuwe campus moet een voldoende breed aanbod
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 119
scheppen voor studentenvoorzieningen, zowel op het sportieve als op het culturele vlak. De contacten met de stad Brugge moeten geïntensifieerd worden. Op deze wijze kan ook Brugge meer uitgroeien tot een bruisende en modernere studentenstad.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het verdient aanbeveling om op de nieuwe campus te waken over een eigen vaste plek voor de opleiding.
-
Het is raadzaam de aanwezigheid van de sport- en ontspanningsaccommodatie op de nieuwe campus te herbekijken.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool neemt deel aan de SID-in-beurzen in Vlaanderen. Zij organiseert telkens in november, samen met de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen en K.U.Leuven Campus Kortrijk, de Kiss-dagen, waarop de drie instellingen hun opleidingen aan de laatstejaarsleerlingen middelbaar onderwijs voorstellen. Verder worden er drie infodagen georganiseerd op de campus zelf. Naar laatstejaarsleerlingen worden mailings verstuurd, en naar scholen en CLB’s informatiebrochures. De website van de hogeschool is gebruiksvriendelijk en geeft degelijke informatie. De hogeschool heeft een gratis telefoonnummer voor inlichtingen. Jaarlijks organiseren een drietal lectoren en een tiental tweedejaarsstudenten ontmoetingsdagen voor de nieuwe KHBO-studenten. De departementale introductiedagen bij de aanvang van elk semester vallen in de smaak van de studenten. De lectoren staan in voor het wegwijs maken van de studenten in de opleiding. Zij handelen in elk opleidingsjaar ook een aantal duidelijke administratieve formaliteiten af, zoals de voorstelling van de opleidingsonderdelen, een toelichting bij het leerplatform, de eerste stagebriefing en de eerste studiereisbriefing. De studenten waarderen de vrijblijvende vakantiecursus Boekhouden, die basisbegrippen en -terminologie aanbrengt. De beperkte startkennis Duits is een jaarlijks terugkerend probleem, dat opgevangen wordt door aan de betrokken studenten een niet verplicht extra lesuur per week aan te bieden in leergroepen. Sinds het academiejaar 2003-2004 wordt rekening gehouden met de beginkennis ICT van de inkomende studenten. Het departement organiseert testen voor elke ECDL-module. Geslaagd zijn voor een module betekent een vrijstelling en het behoud van de behaalde punten. Aan de instroombegeleiding wordt voortdurend gesleuteld. Het thema studentenbegeleiding staat ook centraal bij het begin van het academiejaar. Er wordt een algemene uiteenzetting gegeven over studentenbegeleiding, en de psychosociale dienst STUVO stelt zijn werking voor. In de interdepartementale werkgroep Studie- en studentenbegeleiding wordt nagedacht over de implementatie van het testprogramma LASSI voor de hele hogeschool.
120 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
De studenten worden systematisch en stapsgewijs bijgestaan bij de keuzes die zij tijdens hun opleiding moeten maken. Zij bepalen zelf de keuze voor de vierde taal, en kunnen rekenen op advies op basis van enerzijds hun vooropleiding en resultaten voor talen, en anderzijds in functie van hun beroepstoekomst. Ook voor de keuze van de specialisatie en de twee keuzevakken past de opleiding een degelijk uitgewerkt stappenplan toe. Bij de eerste uitvoering van deze procedure in het eerste opleidingsjaar (2004-2005) diende geen enkele student een verzoek tot wijziging van specialisatie in. Wat de keuzevakken betreft, veranderden slechts twee studenten hun keuze tijdens semester drie. De opleiding besluit daaruit voorlopig, en terecht, dat de keuzebegeleiding degelijk is. De informatievoorziening, de studie- en de studentenbegeleiding worden ondersteund door de programmagids, die een vorm van contract met de student is en kan geraadpleegd worden op Toledo. Hij is een ook een praktische handleiding bij de studies. Naast informatie over de hogeschool en de campus is informatie opgenomen over onder andere de praktische organisatie, de kwaliteitszorg, de studentenvoorzieningen en de studentenbegeleiding. De uitleg per opleidingsonderdeel en per semester is relevant en bevat onder andere de studiebelasting, doelstellingen, inhoud, onderwijsvorm, vereiste voorkennis en studiemateriaal en de evaluatiemethode. De studiebegeleiding tijdens de opleiding door de opleiding en de centrale diensten is zeer sterk. De studenten worden aangemoedigd om actief mee te werken aan de diverse begeleidingsvormen. Op de community Studiebegeleiding op Toledo staan verschillende links naar tests over studiegedrag, waardoor de studenten zichzelf alsmaar meer en gemakkelijker kunnen testen. De hogeschool implementeert de studentenbegeleiding in elk departement en voorziet daarvoor een opdracht van ongeveer 40 procent. De opgezette studietrajectbegeleiding past in de flexibilisering en de EVK’s, en behoort tot de belangrijkste taken. Tijdens de eerste weken van het academiejaar krijgen de eerstejaarsstudenten een sessie over studiebegeleiding en studiemethodiek door de coördinator studentenbegeleiding. Sinds kort is dit uitgebreid met sessies over studieplanning, leren structureren en het maken van mindmaps. De commissie stelt vast dat op elk vlak van het studentenwelzijn een uitgebreide en degelijke begeleiding voorzien is, en dat deze begeleiding zeer ver gaat: van planningen maken en opvolgen tot het testen van studievorderingen. Studiebegeleiding is een gestructureerd aanbod van hulp bij het studeren in het algemeen en/of bij het studeren van een bepaald opleidingsonderdeel in het bijzonder. In de nieuwe bachelorstructuur zijn sinds het academiejaar 2004-2005 de monitoraten vervangen door geroosterde begeleidingsuren. De lectoren brengen de coördinator studentenbegeleiding op de hoogte van de begeleidingsuren die facultatief zijn voor de studenten. Op het einde van elk academiejaar maakt de coördinator studentenbegeleiding een statistische analyse van de gegevens van deze studiebegeleiding en verwerkt ze in het studiebegeleidingsrapport. De studentenbegeleiding van alle opleidingsonderdelen wordt op die manier geëvalueerd. De studentenbegeleiding bevraagt ook de studenten over de begeleiding en koppelt de resultaten terug naar het beleid. Contacturen worden bij voorkeur in kleine groepen gegeven, waardoor de studenten elkaar beter kennen en de drempel om de lector aan te spreken laag is. Uit de rapporten maar ook tijdens de gesprekken blijkt duidelijk dat de studenten de lectoren als zeer bereikbaar en beschikbaar ervaren voor, tijdens en na de contacturen. Na de januari-examens besteedt de begeleiding vooral aandacht aan remediëring. Een psychologe van de psychosociale dienst geeft trainingen over onder andere faalangst en de studiemethode. Zij voert hieraan voorafgaande screeningsgesprekken. De studiebegeleiding bestaat uit een gestructureerd aanbod van hulp bij het studeren in het algemeen of bij het studeren van een bepaald opleidingsonderdeel in het bijzonder. Zo loopt in de opleiding het project ‘Case wintersporttoerisme’, in het kader van de KHBO-doelstellingen om studenten binnen een krachtige leeromgeving te stimuleren tot het ontwikkelen en kwalificeren, en om de expliciete keuze voor begeleid zelfstandig werken te concretiseren. Hierin wordt het autodidactisch, ontwikkelingsgericht en teamgericht leren gestimuleerd door twee lectoren die vooral optreden als coach. In het opleidingsonderdeel Interculturele vaardigheden loopt een pilootproject als showcase om te werken met een elektronische portfolio, gebruikt als procesportfolio, om zo inzicht te krijgen in de competenties die de student verworven heeft.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 121
De studiebegeleiding wordt als een absoluut sterk punt van deze opleiding gezien. Er is ruimschoots de mogelijkheid voor de studenten om persoonlijk in contact te treden met de studiebegeleiding. De studenten weten waar ze begeleiding kunnen krijgen en gebruiken deze ook. De uitdagingen van het competentiegericht curriculum nopen de opleiding tot het verder uitbouwen van een competentiegerichte studiebegeleiding. De ombudsman houdt zich hoofdzakelijk bezig met vragen over het verplaatsen of inhalen van examens, en met het onderzoeken van klachten over examens. Hij is de bemiddelaar bij conflicten tussen examinatoren en studenten, en neemt deel aan de beraadslagingen van de examencommissie als raadgever. Hij is ook het aanspreekpunt op het departement voor studenten met problemen. In deze hoedanigheid bemiddelt hij met STUVO, de opleidingscoördinator, de studentenbegeleider, de docenten en het departementshoofd om tot een oplossing te komen. De studenten en afgestudeerden geven aan goede ervaringen te hebben met de ombudswerking. De mogelijkheden voor internationale uitwisseling van de studenten zijn aanzienlijk. De hogeschool, het departement en de opleiding besteden zorgzame aandacht aan de organisatie van de uitwisseling en aan de begeleiding van de uitgaande studenten. De buitenlandse stage wordt begeleid en gevolgd zoals een binnenlandse stage. Het stagebezoek zelf wordt afhankelijk van de situatie vervangen door intensief telefoon en/of- mailverkeer tussen de stagebegeleider, de mentor en de student. Ook voor de buitenlandse studenten die in het reguliere programma komen studeren, zijn de procedures duidelijk uitgewerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het is raadzaam om de communicatie voor potentiële studenten nog meer te richten op de verduidelijking van de complexiteit van de sector en de waaier aan beroepsmogelijkheden.
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over Facet 4.1: Materiële voorzieningen: Facet 4.2: Studiebegeleiding:
onvoldoende excellent
stelt de commissie dat er in de opleiding voor dit onderwerp toch voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De vooruitzichten om het onderwijs in de nabije toekomst te kunnen organiseren in de nieuwbouw, de manier waarop de opleiding erin slaagt het programma degelijk uit te werken in de context van de huidige infrastructuur en de zeer doeltreffend uitgewerkte en geïmplementeerde studiebegeleiding geven de commissie voldoende garanties om te stellen dat dit onderwerp positief beoordeeld kan worden. Op basis van de voorgaande vaststellingen maakt de visitatiecommissie een positieve afweging en stelt ze dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.
122 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding ziet kwaliteitszorg als een middel om gemaakte keuzes en beslissingen te verantwoorden. Daarom wil zij zowel intern, voor de lectoren en de studenten, als extern, voor het werkveld en de visitatiecommissie, een grote transparantie nastreven. De commissie ervaart dat de invoering van een volwaardig kwaliteitssysteem, waarbij niet alleen gemeten wordt op basis van duidelijk geformuleerde doeleinden maar ook verbeteringsacties worden voorgesteld, zich nog in het beginstadium bevindt. De zoektocht naar kwaliteit is nog niet volledig gestructureerd. De onderwijsvernieuwing was de aanleiding voor een grondige curriculumwijziging, waardoor er weinig tijd overbleef voor reflectie en kwaliteitszorg. Uit de gesprekken met de hogeschooldirecteur, het departementshoofd, de kwaliteitscoördinator en de opleidingscoördinator blijkt dat door de opstelling van het zelfevaluatierapport een proces van nadenken op gang is gekomen over de richting die de opleiding wil gaan. De commissie stelt vast dat op het niveau van zowel de associatie als van de hogeschool, het departement en de opleiding, de wil aanwezig is en de aanzet gegeven is om vanuit de evaluaties verbeteringstrajecten op te zetten. De verantwoordelijkheden voor kwaliteitszorg zijn op hogeschoolniveau, departementaal en opleidingsniveau bepaald. Op het ogenblik van het bezoek aan de opleiding voorziet het departement een opdracht van 15 procent om kwaliteitszorg sterker te implementeren, wat voor de commissie echter onvoldoende is, rekening houdend met een continue inspanning voor interne kwaliteitszorg. Er is veel aandacht voor het meten en vastleggen van feiten, en er werden al heel wat metingen geïnitieerd. De commissie merkt daarbij echter op dat het vooral gaat om afzonderlijke metingen eerder dan globale. Een coherent plan van evaluatie en verbetering, waarin een operationele uitwerking van te gebruiken instrumenten en analysemethodieken opgenomen is, ontbreekt nog. Het nemen van beslissingen op grond van onderzochte evaluatiecriteria, is een van de punten waar het kwaliteitssysteem moet verbeterd worden. De commissie geeft daarbij aan dat het niet gaat om geconstateerde fouten in de zaken die geëvalueerd worden, maar om een niet duidelijk aanwezige verbeteringscyclus. Een dergelijke cyclus zou moeten beginnen met de wenselijke veranderdoelen, zoals een competentiegericht curriculum ontwerpen en implementeren, te analyseren en dan de gekozen oplossingen en implementaties aan criteria te spiegelen, die men bij het ontwerp of de oplossing van de onderwijsproblemen voor ogen had. Voor de studietijdmeting wordt getracht een performanter elektronisch meetsysteem (KRONOS) op te starten, dat begeleid wordt op associatieniveau. Zoals aangegeven in facet 5.2 en 5.3 is er nood aan een permanente stimulering van de studenten voor deelname aan deze metingen, maar ook aan communicatie en opvolging van de meetresultaten. Indien dit niet gebeurt, bestaat het risico van fatalisme en afhaken bij de studenten. Voor de curriculumbewaking werden adviescommissies in het leven geroepen, maar de vaak informele contacten moeten meer gestructureerd verlopen. Er zijn vier externe adviescommissies met vertegenwoordigers van het brede beroepenveld. Na vijf jaar curriculumhervorming en als gevolg van de eerste reeks afgestudeerden volgens het nieuwe curriculumconcept, moet nu een grondige evaluatie van het huidige curriculum gebeuren. Deze evaluatie wordt spoedig in het vooruitzicht gesteld. Op het vlak van competentiemeting heeft de opleiding geen ervaring.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 123
Het lectorenkorps is vragende partij voor een doorgedreven begeleiding en opleiding ter zake. De docentenevaluatie door studenten wordt sinds 1999 jaarlijks en voor ieder opleidingsonderdeel uitgevoerd met de doceergedragmeting. Prestaties van de lectoren worden gekwantificeerd op fiches die de input zijn voor de jaaropdracht van de lectoren. Studievorderingen worden opgevolgd langs elektronische weg (Toledo). Studenten kunnen hun vorderingen zelf testen. Heel wat lectoren lassen dit soort evaluatiemomenten geregeld in onder de vorm van een proefexamen of een quiz.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het verdient aanbeveling beslissingen te nemen op grond van onderzochte evaluatiecriteria.
-
Een reflectieve aanpak moet de energie beperken die nodig is voor het verzamelen van gegevens, tot deze die nodig zijn bij de besluitvorming over het slagen van een veranderingstraject.
-
Het is raadzaam om het formele karakter van de adviescommissies om te buigen naar een meer systematische en gestructureerde betrokkenheid, ten behoeve van de kwaliteit van de opleiding.
-
Een fase van consolidatie om te kijken welke veranderingen doelmatig op gang zijn gebracht en in welke mate zij succesvol zijn geweest, is volgens de commissie aangewezen om de interne kwaliteitszorg te laten groeien in de opleiding.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbeteringsmaatregelen die bijdragen tot de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingsplannen maken deel uit van het systeem van interne kwaliteitszorg. De opleiding wil zichzelf niet de dwang opleggen om systematisch elk academiejaar een vast aantal opleidingsplannen te hebben, maar verkiest ad hoc te werken, naargelang de behoefte en de noodzaak. In de periode van 2002 tot aan het bezoek werden zes opleidingsplannen uitgewerkt die heel wat hoofd- en nevendoelen bevatten. Ook naast de opleidingsplannen werd nog een aantal zaken gerealiseerd. De opleiding toont daarmee aan effectief bezig te zijn met kwaliteitsverbetering. Toch kan de commissie zich niet van de indruk ontdoen dat de opleiding zich ambitieuzer mag opstellen. Er is een aanzet tot kwaliteitsverbetering, maar er is nog een weg af te leggen. Het is positief dat de opleiding een strategie vooropstelt voor het programma die vertaald is in leerdoelstellingen. De evaluatie van het curriculum zal evenwel noodzaken tot een verdere verandering. Ondanks het feit dat één van de doelstellingen studentgericht werken is, stelt de commissie vast dat de opleidingsonderdelen beperkt op elkaar zijn afgestemd. Dit werd eveneens aangehaald in de context van facet 2.3. De voornemens zijn helder geformuleerd, maar hoe zij passen in de interne kwaliteitszorgwerking, uit welke
124 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
continuïteit zij voortkomen en hoezeer zij kernpunten in de organisatie vormen, komt tijdens het bezoek aan de opleiding niet echt tot uiting, evenmin zoals bij het lezen van het zelfevaluatierapport. Zo voorziet de opleiding zowel een bijsturing van de vakinhouden als het toevoegen en weglaten van bepaalde opleidingsonderdelen, en wil zij daarbij oog hebben voor de grondige veranderingen binnen de beroepssfeer. Hoe dit vanuit de zorg voor kwaliteit van de opleiding uitgewerkt en opgevolgd wordt, komt nog niet tot zijn recht. Hetzelfde geldt voor de vastgestelde nood aan een verdere uitbouw van de tak incoming naast outgoing. De doceergedragmeting door studenten werd al aangehaald bij facet 5.1, en is een kwaliteitsaspect dat al wel systematisch aan bod komt. Maar de commissie stelt vast dat de opvolging van deze evaluatie eerder intern gebeurt, waardoor de studenten de indruk hebben dat er slechts beperkt rekening wordt gehouden met hun mening. Er is nood aan communicatie hierover. De commissie merkt al bij al een positieve ingesteldheid om tot kwaliteitsopschaling te komen. Maar zij meent dat er bijkomende interne en externe begeleiding nodig is om de doelstellingen te formuleren, en de procedures te schrijven en permanent op te volgen. Een EFQM-model initiëren veronderstelt een voltijdse begeleiding. Ook het competentiegericht onderwijs is een uitdaging die de opleiding alleen niet aankan.
Aanbevelingen ter verbetering: Communicatie over de opvolging van de evaluaties en de maatregelen tot verbetering mag niet alleen langs elektronische weg gebeuren, maar moet ook met andere communicatievormen uitgewerkt worden voor de studenten, tussen de lectoren onderling en in nauw contact met het beroepenveld. In lijn met de opmerkingen onder facet 5.1 verdient het aanbeveling om systematisch vast te stellen welke beleidsrichting ingeslagen wordt, welke problemen er worden aangepakt en waarom, en waarin de aanpak dan resulteerde. Op grond daarvan kan de opleiding haar beleidsplannen systematisch aanpassen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De decretaal voorgeschreven raden en comités nemen elk hun verantwoordelijkheid. De commissie stelt vast dat er op het ogenblik van het visitatiebezoek een grote betrokkenheid van de medewerkers en de studenten is in de opleiding. Vooral de opleidingsvergaderingen, de kerngroepen, het mededelingenblad ‘De Koerier’ en de portaalsite zijn de middelen waardoor de medewerkers betrokken worden bij de kwaliteit van de opleiding. De medewerkers geven aan veel inspraak te hebben in hun takenpakket. Dat richt zich naar de doelstellingen van de opleiding, en de opleiding streeft ernaar om de vereiste competenties binnen het korps aan te treffen. Daarom is het noodzakelijk het beroepenveld op gepaste wijze en systematisch te betrekken bij de curriculumopvolging en -vernieuwing. Dat het beroepenveld hiertoe bereid is, werd eerder al beschreven. De inbreng en de bijdragen van de adviescommissies worden duidelijk gerespecteerd door de opleiding. Zij is er zich van bewust dat zij over de
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 125
curriculumhernieuwing en wat ermee beoogd wordt, meer extern moet communiceren. Op dit ogenblik is er geen alumniwerking. Ook de studenten worden nauw betrokken bij de opleiding, en zij voelen dat ook zo aan. Naast de studentenparticipatie in de academische en de departementale raad, worden de studenten gehoord in de studentenraad en in de raad van bestuur van STUVO. Initiatieven op departementaal niveau worden besproken op het studentenforum. Meer specifiek wordt naar de ervaring van de studenten gepeild in de studietijdmeting. De opleiding geeft aan dat de participatie van de studenten aan deze metingen soms te beperkt is en moet aangezwengeld worden. De systematische doceergedragmeting door studenten getuigt van interesse voor de perceptie van de studenten, maar het ontbreken van de betrokkenheid in de vorm van terugkoppeling geeft de studenten de indruk dat er slechts beperkt rekening wordt gehouden met hun mening. De opleiding stelt veel in het werk om de studententevredenheid te verhogen. Heel wat elementen worden gemeten, en in de mate van het mogelijke wordt aan de resultaten gevolg gegeven. Bevragingen van de studenten gebeuren steeds meer elektronisch. De participatiegraad neemt toe, mee door de stimulerende invloed van de opleiding, die veel inspanningen levert om voldoende respons binnen te krijgen. Aan de nood aan communicatie en terugkoppeling naar de betrokkenen kan volgens de commissie tegemoet gekomen worden door de functie en verantwoordelijkheden van opleidingscoördinator te vervangen door die van opleidingshoofd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De vaak informele contacten met de afgestudeerden en het beroepenveld moeten meer gestructureerd verlopen.
-
Om de kwaliteitscirkel rond te maken, is het raadzaam om de betrokkenheid niet te beperken tot de uitvoering van metingen en om voor die metingen de gepaste terugkoppeling te voorzien.
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: Evaluatie resultaten: Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
126 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het is de commissie gedurende het visitatiebezoek opgevallen dat zowel het werkveld als de afgestudeerden zeer tevreden zijn over het gerealiseerde niveau van de opleiding. Hieruit leidt zij af dat de opleiding erin slaagt mensen aan het werkveld aan te bieden die voldoen aan de eisen, gesteld door dit werkveld. Op verschillende tijdstippen en manieren probeert de opleiding te achterhalen of de geboden opleiding kwaliteitsvol is en beantwoordt aan de noden van het bedrijfsleven. In eerste instantie haalt zij deze feedback uit de contacten die zij legt tijdens de stages. Verder zijn de reacties van onder andere de externe lezers die betrokken zijn bij de beoordeling van de eindwerken, van bedrijven naar aanleiding van bedrijfsbezoeken en van partners in projecten van maatschappelijk dienstbetoon, aanwijzingen van een degelijke opleiding met een gepast gerealiseerd niveau van de afgestudeerden. De bereidwilligheid en openheid waarmee het werkveld de opleiding wil helpen bij curriculumherzieningen en veranderingen binnen het programma, is oprecht en getuigt van een waardering voor deze opleiding. Ook het feit dat de meeste studenten onmiddellijk na hun studies werk aangeboden krijgen, wijst erop dat de opleiding haar huidige doelen waarmaakt. De stagementoren werven jaarlijks tussen de 25 en 40 procent van de stagiairs meteen aan. Overigens contacteren ook buitenlandse aanbieders de afgestudeerden. Dit alles is naar het oordeel van de commissie een schoolvoorbeeld van studenten opleiden tot jonge startende professionelen in toerisme. Naar de toekomst zal er echter ook werk moeten gemaakt worden van een voortgezet professionaliseringstraject, waarbij alumni en het beroepenveld in interactie met de opleiding kunnen samenwerken aan het permanent leren. De kwaliteit van de stageboeken en de zelfbeoordeling tonen aan dat de opleiding erin slaagt om het vooropgezette niveau te realiseren in de loop van de drie opleidingsjaren. De eindwerken komen tot stand door de inzet van de studenten met de begeleiding van een lector. De onderwerpen passen in vier gebieden, die elk toelaten om het eindwerk uit te werken als integrale oefening. De eindwerken getuigen grotendeels van deze beoogde integrale aanpak. De commissie stelt vast dat sommige eindwerken nodeloos uitgebreid zijn, waarbij de opleiding aangeeft dat alternatieve mogelijkheden voor vormgeving in het verschiet zijn. Tijdens het tweede en derde opleidingsjaar worden de studenten voorbereid op hun instap in het latere beroepenveld. Studenten en afgestudeerden waarderen de sollicitatiegesprekken in het Frans en sollicitatiegesprekken tijdens de stages. De beroepsloopbaan van de afgestudeerden wordt niet systematisch opgevolgd. Toch beschikt de opleiding over drie enquêtes over tewerkstelling en loopbaanverloop van de afgestudeerden, waaruit belangrijke conclusies kunnen getrokken worden. Zo blijkt uit de gegevens dat bijna iedereen werk heeft. Alleen in 2002, het jaar van de zware terroristische aanslagen, verliep de tewerkstelling iets trager, maar ondertussen is dat verwerkt. Het aandeel afgestudeerden dat in direct toerisme gerelateerde sectoren aan de slag gaat, neemt af. In 2002 werkte ongeveer een derde van de afgestudeerden in een reisbureau, momenteel is dat nog 18,4 procent. Verwacht
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 127
wordt dat deze trend zich nog even verder zet. De verminderde belangstelling om in deze sector een job te zoeken, staat in contrast met de vraag uit de sector zelf. Dat resulteert in een veel groter aanbod van tewerkstelling dan de invulling door Bachelors in het Toerisme en recreatiemanagement. Anderzijds is ook binnen de toeristische sectoren een verschuiving aan de gang. De verminderde tewerkstelling in de reisbureaus wordt door een verhoogde tewerkstelling bij touroperators of in de reisleiding gecompenseerd. Ongeveer 25 procent van de respondenten werkt momenteel niet meer in de toeristische sector. Ook de trend van de jaarlijks toenemende groep afgestudeerden die verder studeert, verdient aandacht. Een vrij brede spreiding aan administratieve en commerciële functies, hoofdzakelijk in de sector maar ook daarbuiten, bevestigt de polyvalentie van de opleiding. Het functieniveau is grotendeels maar niet uitsluitend uitvoerend. Ongeveer 15 procent van de afgestudeerden is doorgegroeid naar (leidinggevende) middenkaderfuncties. De commissie merkt op dat, ondanks de evenwaardigheid van de drie specialisaties tijdens de opleiding, de uitstromende studenten vooral richting touroperating en reisagenten gaan, of door die werkgevers - die over het algemeen zeer tevreden zijn over de afgestudeerden - aangetrokken worden nog voor ze afgestudeerd zijn. Vooral hun talenkennis en specifieke vakkennis worden geapprecieerd. Van de andere kant zijn commerciële vaardigheden niet bij iedereen even sterk aanwezig. De commissie stelt vast dat internationalisering in de opleiding steeds meer een specifieke plaats inneemt. De voorbije drie jaren vertrokken 43 studenten naar het buitenland in het kader van internationalisering. Het lopende academiejaar zijn er 27 geïnteresseerden, wat de helft van het aantal studenten is. Ook voor de personeelsleden is door een resultaatgerichte aanpak een opwaartse evolutie merkbaar.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het is raadzaam om verdere aandacht te besteden aan de professionalisering van het incoming toerisme.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. De evolutie over de jaren heen en de situatie per opleiding of studiegebied worden niet opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Streefcijfers heeft de opleiding niet. Zij geeft aan de ambitie te hebben dat elke competente student die ervoor werkt, ook slaagt. Tot voor kort slaagde een aantal studenten niet in het eerste opleidingsjaar, hoewel de indruk bestond dat zij geschikt waren voor de sector. De oorzaak hiervan was meermaals de vrij eenzijdige gerichtheid van de opleiding op kennis. Om hieraan te verhelpen en zo het rendement van de opleiding te vergroten, werkte de opleiding hieraan als een van de hoofdbekommernissen bij de ontwikkeling van het nieuwe bachelor-
128 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
curriculum. Het beduidend hogere aandeel praktijk zorgt er nu voor dat de intellectueel minder begaafde student dit kan compenseren door degelijk te presteren op de praktijkonderdelen. Deze ingreep wordt ondersteund door een aanbod van maatregelen die een positieve uitwerking moeten hebben op het onderwijsrendement, en die in onderwerp 2 en facet 4.2 aangehaald werden. Het valt de commissie op dat het onderwijsrendement in het eerste jaar nog altijd aan de lage kant ligt, net boven de 50 procent. In de daaropvolgende jaren ligt dit ruim boven de 90 procent. Hiernaar wordt onderzoek gedaan, maar een eenduidige verklaring is niet voorhanden. Op dit ogenblik is het te vroeg om na te gaan of de curriculumhervorming met bijhorende maatregelen een positief effect oplevert. Een echte doorstroomanalyse in de opleiding wordt niet uitgevoerd. Studenten die slagen in het eerste opleidingsjaar kunnen bijna zeker zijn van een verder succesvol verloop van hun studie. De opleiding gaat ervan uit dat selecteren in het eerste programmajaar, en remediëren in het tweede en derde jaar, een eerlijk beleid tegenover de studenten is. De gemiddelde studieduur situeert zich tussen drie jaar en drie maanden, en drie jaar en vijf maanden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het is raadzaam om rendementsgegevens systematisch op te volgen, en terug te koppelen naar de doelstellingen van de opleiding en de uitwerking van het programma.
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over Facet 6.1: Gerealiseerd niveau: Facet 6.2: Onderwijsrendement:
goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 129
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2: Programma: Onderwerp 3: Personeel: Onderwerp 4: Voorzieningen: Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6: Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van oordeel dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
130 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
goed voldoende voldoende goed goed voldoende OK voldoende goed voldoende nvt voldoende voldoende goed goed voldoende voldoende onvoldoende excellent voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende toerisme en recreatiemanagement
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende | 131
132 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Hoofdstuk 4 Katholieke Hogeschool Mechelen Algemene toelichting bij de gevisiteerde opleiding toerisme en recreatiemanagement aan de Katholieke Hogeschool Mechelen . De geschiedenis van de opleiding toerisme en recreatiemanagement gaat terug tot het jaar 1846, toen het domein waarop nu Campus Coloma gevestigd is, eigendom werd van de congregatie Les Dames de Marie, die er een pensionaat voor ‘juffrouwen van goeden stand’ oprichtte. Na het inrichten van een aantal nieuwe opleidingen in het technisch en beroepsonderwijs is de congregatie in september 1965 gestart met het aanbieden van hoger onderwijs. De twee jaar durende opleiding graduaat toerisme zag het levenslicht. Vanaf 1982 kon door een herstructurering het hoger onderwijs (Hoger Instituut Coloma) een eigen koers varen, onafhankelijk van de secundaire afdelingen (Coloma-instituut). In 1990 werd de naam veranderd in graduaat beheer, toerisme en recreatie en werd het opleidingsprogramma op drie jaar gebracht. In 1995 fuseerde het Hoger Instituut Coloma met De Ham Hogeschool, het Hoger Instituut voor Verpleegkunde Sint-Norbertus en het Instituut Katholiek Pedagogisch Hoger Onderwijs (IKPHO) van Onze-Lieve-Vrouw-Waver. De naam van de nieuwe fusieschool werd Katholieke Hogeschool Mechelen. In 1998 herschikte de hogeschool de opleidingen per studiegebied in departementen. De huidige opleiding bachelor in toerisme- en recreatiemanagement werd aan het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde toegevoegd. Dit departement omvat sindsdien zes basisopleidingen, namelijk bachelor in bedrijfsmanagement, communicatiemanagement, journalistiek, officemanagement, informatiemanagement en – systemen, en toerisme en recreatiemanagement. Sinds 10 juli 2002 is de hogeschool toegetreden tot de Associatie met de Katholieke Universiteit Leuven. In 2004 kreeg de opleiding met de invoering van de BAMA-structuur de naam bachelor in toerisme en recreatiemanagement. In datzelfde jaar zag tevens het voorbereidings- en schakelprogramma Toerisme het levenslicht, als voorbereiding op de master toerisme. De masteropleiding zelf startte in 2005. De opleiding toerisme en recreatiemanagement van de Katholieke Hogeschool Mechelen geeft aan te worden gekenmerkt door een praktijkgerichtheid, intensieve contacten met de sector, aansluitmogelijkheden bij persoonlijke interesse en een intensieve coaching. Daarnaast kunnen studenten gebruikmaken van het uitgebreide internationale netwerk om internationale ervaringen op te bouwen, en biedt de opleiding de mogelijkheid om het IATA-UFTAA-diploma te behalen. In het algemeen zegt de opleiding een modern, up-to-date, praktijkgericht, maatschappelijk relevant, geprofileerd en gevalideerd opleidingsaanbod centraal te stellen. Accenten die worden gelegd, zijn multidisciplinariteit en integratie, (inter)culturaliteit en internationale gerichtheid, teamen projectwerk, (leeren denk)strategieontwikkeling, met een voldoende geïntegreerde en geëigende studie-, leer- en trajectbegeleiding. Dit blijkt ook uit de prioriteiten die het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde heeft vastgelegd (zie facet 5.1) Uit de informatie die de opleiding gegeven heeft, blijkt dat ze wenst te vertrekken vanuit een sociaalconstructivistische visie op leren. Ze stelt een modern, up-to-date, praktijkgericht, maatschappelijk relevant, geprofileerd en gevalideerd opleidingsaanbod centraal, waarbinnen de student maximaal geresponsabiliseerd wordt als actieve participant die zelf leerverantwoordelijkheid opneemt.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 133
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een algemene voedingsbodem voor de doelstellingen van de opleiding wordt gevormd door de visietekst ‘Verandering in evolutie’, de prioriteiten van het departement en de missietekst, de onderwijsvisie en de strategische doelen van de hogeschool. De opleiding volgt daarnaast de hedendaagse trend om opleidingsdoelstellingen te formuleren onder de vorm van (eind)competenties. Zo stelt de opleiding het geïntegreerd verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes centraal. In het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde wordt het competentiesysteem gebaseerd op drie pijlers: gemakkelijk hanteerbaar, transparant (eenduidig) en faciliterend voor de vertaling van de eindcompetenties in een competentiegericht curriculum. De eindtermen van de opleiding werden gesynthetiseerd tot beroepsrollen. De commissie heeft vastgesteld dat er vijf beroepsrollen gedefinieerd waren: de rol van informatiebeheerder, communicator, organisator/coördinator, beleidsadviseur/ondernemer en kwaliteitsbewaker. Aan deze beroepsrollen werden eindcompetenties toegewezen die geformuleerd zijn op het niveau van kerntaken. Die eindcompetenties zijn samengesteld uit of uitgesplitst in (deel)competenties die uit de beroepsprofielen van de VLOR zijn geëxtraheerd. De opleiding geeft aan dat een belangrijk deel van de algemene en algemeen beroepsgerichte competenties expliciet onder de beroepsrol ‘kwaliteitsbewaker’ zijn meegenomen, en de commissie heeft dit herkend. De opleiding heeft zich met andere woorden willen profileren door een traditie van methodisch werken vanuit een onderwijsvisie met een sterk kwaliteitsbewustzijn. De commissie is van mening dat de competenties die in deze opleiding verworven worden, zeer helder en consequent geformuleerd zijn en een goed beeld geven van waarvoor de studenten worden opgeleid. Het competentiesysteem dekt volgens de commissie de brede beroepspraktijk, en laat in zijn uitwerking toch toe dat studenten tijdens hun opleiding specialisaties naar de verschillende sectoren uit het beroep ontwikkelen. De implementatie van dit competentiesysteem in het concrete onderwijs verkeert echter nog maar in een pril beginstadium. Het competentiesysteem zou behalve in de onderwijsactiviteiten en het didactisch repertoire ook goed aangewend kunnen worden bij de evaluatie van de prestaties van studenten. Ook dat is nog niet het geval, al ervaart de leiding van het lectorenkorps het als een van de directe noden voor professionalisering van het
134 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
korps. Als men het competentiesysteem meer voor evaluatie gaat gebruiken, zou men moeten overwegen de competenties dusdanig te formuleren dat goed kan worden vastgesteld in hoeverre zij verworven zijn. De commissie verwacht dat de lectoren dit op termijn met goede training en coaching vanuit de onderwijskundige expertise van de hogeschool een verdere implementatie van het competentiesysteem moet kunnen realiseren, en moedigt het team aan om voort te gaan met het implementeren van het competentiesysteem. Uit de informatie die de opleiding gegeven heeft en uit de gesprekken is duidelijk gebleken dat de opleiding ook aandacht heeft voor de mogelijke doorstroom naar de masteropleiding. De rubricering van de (eind)competenties is onder meer gebaseerd op de ervaringen van de opleiding officemanagement (competentiesysteem ontwikkeld in 2001), de verworvenheden van de projecten in het kader van het Gruntvig- en Tuning-programma van de Europese Commissie, op de ‘Dublin-descriptoren’, het eindrapport BAMA-profielen Associatie K.U.Leuven, de studies en rapporten van het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam, de studies van de Onderwijsraad van Nederland, de studies van professor Pilot en op voorbeelden van Nederlandse hogescholen. Zowel op hogeschool- als op departementaal niveau bestaat er een werkgroep Competentieleren. De opleiding participeert in de departementale werkgroep die drie belangrijke doelstellingen heeft: methodes en procedures vastleggen om de eindcompetenties te laten valideren en wegen door het beroepenveld, het onderwijsveld en jonge professionals; onderzoek naar de wijze van bepalen van zinvolle (tussen)niveaus per eindcompetentie en opstellen van een beslissingsmatrix, die gebruikt kan worden om te komen tot zinvolle (tussen)niveaus in competenties; inventariseren van didactisch-pedagogische criteria/werkinstrumenten, die gehanteerd kunnen worden bij de constructie van competentiegericht onderwijsmateriaal. De opleiding is ervan overtuigd dat een competentiegericht onderwijs begint bij lectoren die doordrongen zijn van het competentiedenken. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de lectoren vertrouwd zijn met het competentiesysteem, getuige daarvan onder meer twee departementale studiedagen rond het competentiedenken en de deelname van de lectoren aan studiedagen binnen en buiten de hogeschool. De opleiding geeft daarnaast ook aan dat uit een uitgebreide reflectie met lectoren blijkt dat zij wel degelijk overtuigd zijn van het belang van het competentiegericht denken, en de commissie heeft dit kunnen ervaren. De volledige lijst van (eind)competenties werd in het voorjaar 2006 ook door lectoren gevalideerd en gewogen. Aspirant-studenten en studenten worden geïnformeerd via de website en de opleidingsbrochures. Die geven een duidelijk overzicht van de eindcompetenties, de beroepsuitwegen en de opbouw van het competentiegericht curriculum. Alle studenten krijgen tijdens de onthaalweek in een oriëntatiesessie een toelichting bij de (eind)competenties. Sinds het academiejaar 2005-2006 wordt de informatie ook verspreid via een cd-rom. Het werkveld wordt in de eerste plaats via de stages geïnformeerd over de doelstellingen van de opleiding. Daarnaast beschikt de opleiding over een adviesraad waarin vertegenwoordigers van het werkveld zijn opgenomen, en heeft de opleiding voor de practica lectoren aangetrokken die nog actief zijn in het werkveld.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt dat het competentiesysteem verder wordt geïmplementeerd, en stelt hierbij voor om de competenties ook dusdanig te formuleren dat ze beter toetsbaar worden.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 135
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De beroepsrollen die de opleiding heeft gedefinieerd (zie ook facet 1.1) zijn verzamelingen van eindcompetenties (kerntaken). Deze eindcompetenties zijn op hun beurt samengesteld uit deeltaken of deelcompetenties die uit de beroepsprofielen zijn geëxtraheerd. De commissie heeft kunnen vaststellen dat het geheel van deze eindcompetenties haar referentiekader omvat en tegemoet komt aan de eisen met betrekking tot beroepsspecifieke competenties. De commissie wenst wel aan te stippen dat wat betreft het stimuleren van ondernemerschap de opleiding meer inspanningen zou mogen leveren. Opvallende positieve indicatoren zijn de wijze waarop de opleiding contact houdt met het veld, zowel in eigen land als in het buitenland. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het eerste opleidingsplan (2001-2004), waarin als doelstelling werd geformuleerd om de opleidingscurricula beter af te stemmen op en te toetsen aan het beroepenveld. De opleiding heeft in uitvoering van deze doelstellingen hearings georganiseerd met vertegenwoordigers van de verschillende beroepenvelden en focusgesprekken gevoerd met verschillende groepen van stakeholders van de opleiding. De lectoren hebben daarnaast ook onderzoek gedaan naar de beroepstaken in bedrijven, met rechtstreekse gevolgen voor de keuzetrajecten in de opleiding en voor een meer geprofileerd en competentiegericht curriculum. Ook in de huidige prioriteiten zijn duurzame samenwerkingsverbanden met het beroepenveld opgenomen. In mei 2006 heeft de opleiding een uitgebreide validering en weging van de competenties gedaan, conform de output van de departementale werkgroep Competentieleren (zie ook facet 1.1). Hierbij waren stagementoren, alumni en lectoren betrokken. De opleiding heeft zich voorgenomen om de resultaten terug te koppelen naar de (eind)competenties, en de commissie wenst de opleiding in haar plannen te steunen. De betrokkenheid van het veld in een actief adviesorgaan en de opvolging van de adviezen van deze raad door de opleiding, zijn een verdere observatie in deze. De opleiding had in haar opleidingsplan (2001-2004) ook vooropgesteld om culturaliteit in al haar dimensies, interculturaliteit en internationalisering meer te integreren in de opleiding. Het interculturele en internationale karakter sluit aan bij de corebusiness van de opleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de internationale samenwerking actief wordt nagestreefd en bedreven, en meer nog: dat ze de internationale contacten ook inzet bij de benchmarking van de eigen opleiding. De opleiding is lid van een aantal internationale netwerken (ACEEPT, Businet, EUHMAN, AIEST…). Ze heeft ook zelf aangegeven dat ze de internationale dimensie in de vijf beroepsrollen beter tot uiting wil laten komen, en de commissie wenst de opleiding hierin dan ook aan te moedigen. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de internationale samenwerking actief wordt nagestreefd en bedreven: men neemt deel aan en organiseert internationale conferenties waarbij ook studenten betrokken worden; de docenten bewegen zich op internationaal vlak; en men kent de ontwikkelingen in het buitenlands hoger toerismeonderwijs, getuige ook de curriculumstudies van verwante of soortgelijke opleidingen in het buitenland. De invloed van deze vorm van benchmarking op de opleidingsdoelstellingen kan volgens de
136 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
commissie beter geëxpliciteerd worden. De samenwerking tussen de opleiding en het departement van de hogeschool op het vlak van internationale samenwerking is goed.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om in de doelstellingen aandacht te hebben voor het ondernemerschap. Ze suggereert om in beroepsrol 4 hiervoor ruimte te maken.
-
De commissie wenst de opleiding aan te moedigen om structureel de opleidingsdoelstellingen verder af te toetsen bij het beroepenveld.
-
De commissie vraagt de opleiding om haar plannen uit te voeren om het internationale karakter in de opleidingsdoelstellingen verder te implementeren.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 1.1: Niveau en oriëntatie: Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen:
goed goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 137
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding organiseert haar programma volgens vijf principes: eindcompetenties op een geleidelijke en geïntegreerde wijze vormen; competentiegebaseerd onderwijs stimuleren; individuele keuzes stimuleren; vakoverschrijdende competentieontwikkeling stimuleren; voldoende ruimte laten om flexibilisering mogelijk te maken. Doorheen de opleiding gelden de beroepsrollen als rode draad; de leerlijnen zijn eruit afgeleid (van begeleid naar zelfstandig, van initiëren naar verdiepen). Daar waar in het eerste programmajaar de beroepsrollen eerder impliciet aanwezig zijn en er meer aandacht is voor algemene competenties, wordt vanaf het tweede jaar de nadruk gelegd op het verwerven van algemene en beroepsspecifieke competenties, georiënteerd op de beroepstaken. Doorheen de opleiding evolueren de practica van een begeleid, over een begeleid zelfstandig naar een zelfstandig leerproces (zie ook facet 2.6). De opleiding heeft structureel een verband gelegd tussen de doelstellingen van de opleiding en de doelstellingen per opleidingsonderdeel. In 2005-2006 heeft de opleiding in eerste instantie alle lectoren drie eindcompetenties laten selecteren, waarrond in het desbetreffende opleidingsonderdeel gewerkt wordt. Hierbij aansluitend hebben de lectoren deelcompetenties bepaald, en per competentie drie tot vijf indicatoren geselecteerd die op het desbetreffende opleidingsonderdeel van toepassing zijn. Deze indicatoren zijn dan vertaald naar de vakinhoudelijke context van het opleidingsonderdeel. De commissie spreekt zich positief uit over de actieve vertaling van de beroepsrollen. Ze heeft tevens kunnen vaststellen dat de eindcompetenties gericht nagestreefd worden in verschillende opleidingsonderdelen tegelijk, wat het geïntegreerd verwerven van die competenties ten goede komt. Hiervan zijn vooral de practica goede voorbeelden, gegeven het sterke vakoverschrijdende/ multidisciplinaire karakter ervan. De opleidingsonderdelen zijn gegroepeerd in tijdsperiodes. Zo telt het eerste programmajaar vier tijdsperiodes en tellen het tweede en derde programmajaar twee tijdsperiodes (semesters). De opleiding spreekt van een modulair curriculum, omdat elke tijdsperiode een afgebakend geheel vormt waarbinnen een aantal opleidingsonderdelen worden afgewerkt en vervolgens getoetst. Het eerste programmajaar is gemeenschappelijk. De opleidingsonderdelen gaan van toeristisch-recreatieve en bedrijfseconomische opleidingsonderdelen tot communicatievakken in de verschillende aangeboden talen. Vanaf het tweede programmajaar kiest de student tussen de trajecten ‘uitgaand toerisme’ en ‘receptief toerisme en recreatie’. In het derde jaar wordt verder gewerkt in het gekozen traject. De keuzemogelijkheden voor de
138 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
studenten betreffen dus enerzijds het traject – waar specifieke practica bijhoren, die worden afgerond met een (geïntegreerde) afstudeerstage en scriptie – en anderzijds de talen. Naast de verplichte vreemde talen Frans en Engels kiezen de studenten al in het eerste programmajaar een vierde taal: Spaans of Duits. Vanaf het tweede programmajaar kan de student het talenpakket bovendien aanvullen met een vijfde vreemde taal (Chinees, Spaans of Duits) of kiezen voor verdiepende taaluren voor een van de al opgenomen talen. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de studenten in het algemeen eerder kiezen voor het traject ‘uitgaand toerisme’ en minder voor het traject ‘inkomend toerisme’ (zie ook facet 2.1). Enige stimulatie van studenten voor de toeristische sector in eigen land beveelt de commissie van harte aan. De opleiding voorziet in elk opleidingsonderdeel internationale elementen naast de succesvolle uitwisselingen, zeker in het kader van internationale stages (zie infra) en de aanwezigheid van inkomende studenten. De opleiding beschikt voor de uitwisselingen over een ruim netwerk in Europa. De commissie is globaal positief over de opbouw en de inhoud van het curriculum. Ze is wel van mening dat er een betere voorbereiding kan ingebouwd worden naar het eindwerk. De commissie wenst verder aan te stippen dat vooral het traject ‘receptief toerisme en recreatie’ verder uitgebouwd kan worden en dat er in dit practicum voor een sterkere positionering van het opleidingsonderdeel Duits kan geopteerd worden. De commissie wenst ook aan te geven dat de opleiding de studenten meer kan stimuleren voor het creatieve en innoverende aspect van het beroep. Ze vraagt dat de opleiding iets meer aandacht zou hebben voor de rol van ondernemer. De curriculumherziening blijkt in de opleiding een continu proces te zijn. Het huidige curriculum is het resultaat van hervormingen die al in 1999-2000 begonnen zijn. Achtereenvolgens werd het curriculum gemodulariseerd, werden de practica ingevoerd en overlappingen weggewerkt, de inhouden van opleidingsonderdelen afgestemd op het beroeps- en het opleidingsprofiel, de taalkeuze geïntroduceerd, de verdiepende practica ingebouwd en het competentiegericht curriculum geïntroduceerd. Zowel de lectoren als het werkveld waren en zijn bij de hervormingen actieve partners, het werkveld in de eerste plaats via het aantrekken van lectoren in de opleiding die nog een carrière in de toeristische sector uitbouwen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie beveelt aan om in het curriculum elementen te voorzien die de studenten beter voorbereiden op de verwachtingen met betrekking tot het schrijven van het eindwerk. De commissie acht het wenselijk dat er vooral in het opleidingsonderdeel zakelijke communicatie meer schrijfoefeningen zouden worden opgenomen.
-
De commissie vraagt dat de opleiding het traject ‘receptief toerisme en recreatie’ verder uitbouwt, en hierin het Duits een belangrijkere plaats geeft.
-
De commissie vraagt aandacht voor het creatieve en innovatieve aspect in de opleiding en voor de rol van ondernemer.
-
De commissie beveelt aan om de interesse van studenten voor de toeristische sector in eigen land te stimuleren.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 139
Facet 2.2
Eisen professionele/academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt dat ‘kennen, kunnen en zijn’ moeilijk van elkaar kunnen losgekoppeld worden, en biedt deze aspecten dan ook geïntegreerd aan. De commissie heeft vastgesteld dat doorheen de opleiding adequaat studiemateriaal wordt ingezet ten behoeve van de ontwikkeling van beroepsgerichte competenties, en dat de studenten op uiteenlopende momenten in het curriculum geïntegreerd leren gebruikmaken van vakliteratuur. De opleiding hanteert als uitgangspunt al vanaf het eerste programmajaar een toenemende mate van interactie met de beroepspraktijk doorheen de opleiding. In dat eerste jaar wordt het accent gelegd op het leren kennen van de verschillende bedrijfssectoren die bijdragen tot het mogelijk maken van toeristisch-recreatieve vrijetijdsbeleving. Hiervoor voeren studenten bijvoorbeeld een bedrijfsdoorlichting uit op het gebied van organisatiestructuur of organiseert de opleiding thematische excursies (met bedrijfsbezoeken, uiteenzettingen enzovoort). Voor het tweede en derde programmajaar dienen in eerste instantie de practica vermeld te worden. In deze practica worden bijvoorbeeld cases behandeld die gebaseerd zijn op bedrijfsrealistische taken. Deze cases zijn het resultaat van onderzoek en ervaring van lectoren als stagebegeleider enerzijds, en de inbreng van lectoren die nog in de sector werken of er al jarenlang in gewerkt hebben anderzijds. In de practica wordt gewerkt op basis van literatuuronderzoek, contacten met het werkveld, gastcolleges en bedrijfsbezoeken. In het practicum ‘uitgaand toerisme’ wordt in het tweede jaar aandacht besteed aan alle mogelijke CRS-systemen en de productkennis. In het practicum ‘receptief toerisme en recreatie’ wordt in het tweede jaar vooral gefocust op publieksgerichte werking en onthaal in toerisme en recreatie, professionele ondersteuning van cultuur- en natuurbeleving, bedrijfseconomische doorlichting van de recreatie- en accommodatiesector en facilitair management bij congressen, meetings, incentives en evenementen. Voor beide practica zijn er in het derde jaar voor de studenten keuzemogelijkheden ingebouwd die een verdieping inhouden van zijn of haar eerdere keuze. Zoals al aangegeven onder facet 1.2 worden de practica verzorgd in samenwerking met lectoren die in het beroepsleven werkzaam zijn. Ook dit draagt in de ogen van de commissie bij tot de professionele gerichtheid van het programma.
Stage In de visie van de opleiding biedt de stage de reële beroepscontext en wendt de opleiding deze aan om de studenten bewust te laten leren uit ervaring, zich professioneel te ontwikkelen en hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen. Het stagemodel is ontwikkeld door de werkgroep Stage van het departement, en de kernwoorden hierin zijn: ervaringsleren, onderscheid tussen werk- en leerbegeleiding, vorming van beroepscompetetenties mee ondersteund door het beroepenveld, professionele ontwikkeling, (zelf)reflectie, en levenslang en levensbreed leren.
140 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Het stageconcept wordt tijdens het tweede semester van het tweede programmajaar aan de student voorgesteld. Studenten hebben tijdens het bezoek aangegeven dat zij goed op de hoogte waren van de verwachtingen, mede dankzij de stagebundel die alle noodzakelijke informatie bevat. De stage vindt plaats in het laatste semester van de opleiding. De commissie waardeert hoe de opleiding het levenslang leren stimuleert in de stages. De studenten kiezen zelf een stageplaats op basis van een gegevensbank of kunnen nieuwe stageplaatsen voorstellen. In dat laatste geval zal de opleiding de stageplaats screenen. De student neemt contact op met het stagebedrijf en solliciteert, en het stagebedrijf beslist om de student al dan niet te aanvaarden. Vervolgens zullen de stagecoördinator en het opleidingshoofd het dossier goedkeuren en desgevallend een contract afsluiten tussen de student, het bedrijf en de instelling. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding over een ruim aanbod van kwalitatief goede stageplaatsen beschikt, ook internationaal - ongeveer een derde van de studenten neemt deel aan internationale stages. De begeleiding bij de stages is onderverdeeld in een werkbegeleiding en een leerbegeleiding, De werkbegeleiding ligt in handen van de stagementor in het bedrijf die de student coacht, de taakinvulling bepaalt en feedback geeft. De leerbegeleiding wordt verzorgd door de stagebegeleiders die hiervoor een opleiding hebben gevolgd. Hierbij wordt aan elke student een stagebegeleider toegewezen die - na een laatste algemene briefing aan het begin van het laatste semester - de student verder brieft en hem of haar tijdens de rest van het proces volgt. Het was de commissie opgevallen hoe in het verdere verloop van het proces er een grote nadruk ligt op reflectie; de commissie vindt dit positief. Dit komt tot uiting in de e-mailcorrespondentie tussen de studenten en de stagebegeleider, het terugkommoment tijdens de jobinfobeurs en het tweede terugkommoment waar ook de eindevaluatie wordt besproken. De stagebegeleiders zijn doorgaans practicaverantwoordelijken.
Scriptie De opleiding heeft vooropgesteld dat de studenten in de scriptie tonen dat ze aan de competentievereisten voldoen. Bij de onderwerpkeuze zijn er drie mogelijkheden: de student formuleert vrij een probleemstelling in functie van het gekozen practicum, de scriptie is een logisch gevolg van de projecten in het gevolgde keuzetraject of de stageplaats formuleert een opdracht. In dat laatste geval kan dat op initiatief van de student of de stageplaats zijn en is dat in nauw overleg tussen de student, de stageplaats en de opleiding. De opleiding streeft ernaar om het onderwerp van de scriptie zo nauw mogelijk te laten aansluiten bij de stage, en overlegt hiervoor ook met de stagementoren. Gezien de studiedruk tijdens het laatste semester is de commissie ervan overtuigd dat de scriptie en de stage nog nauwer bij elkaar zouden kunnen aansluiten. In die zin heeft de commissie een aanbeveling geformuleerd bij facet 2.5. De commissie heeft verder geconstateerd dat de verscheidenheid aan onderwerpen beter zou kunnen worden uitgewerkt, en dat de opleiding hierin een meer actieve rol zou kunnen spelen. De student wordt ingelicht over de verwachtingen ten aanzien van de scriptie in een leidraad die de student ondersteunt in alle facetten en stadia van de scriptie. De keuze van het onderwerp vindt al plaats op het einde van het tweede programmajaar, en de probleemstelling moet vastliggen tijdens het eerste semester van het derde programmajaar. De studenten kunnen hun probleemstelling toetsen tijdens de stage en kunnen hiervoor twintig procent van de stagetijd gebruiken. Een student kan begeleiding krijgen bij het schrijven van de scriptie. De student neemt hiervoor contact op met de toegewezen lector-promotor. De commissie heeft uit de gesprekken kunnen vaststellen dat de communicatie met betrekking tot het eindwerk voor verbetering vatbaar is.
Onderzoek en maatschappelijke dienstverlening (zie ook Bijzonder Kwaliteitskenmerk) In de schoot van het departement waarvan de opleiding deel uitmaakt, bestaat het onderzoekscentrum Memori dat projecten herbergt met betrekking tot maatschappelijke dienstverlening en alle onderzoeksactiviteiten. De
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 141
opleiding geeft aan dat haar ervaring met onderzoek teruggaat tot 1998. Tot 2008 kan de opleiding een achttal onderzoeksprojecten voorleggen die specifiek aansluiten bij het domein van de opleiding toerisme en een tweetal projecten waarin aspecten van toerisme en recreatiemanagement geïntegreerd zijn. De geschiedenis op het gebied van maatschappelijke dienstverlening gaat terug tot 2002. Sindsdien hebben de activiteiten rond maatschappelijke dienstverlening een sterke groei gekend. De opleiding wenst zowel vanuit de onderzoeksprojecten als vanuit de maatschappelijke dienstverlening de professionele gerichtheid van het curriculum te ondersteunen en versterken. Het onderzoek draagt direct en indirect bij tot de inhoud van het curriculum. Met betrekking tot maatschappelijke dienstverlening wil de opleiding (via Memori) de volgende accenten leggen: enerzijds het genereren van expertise en inkomsten en contacten leggen met het beroepenveld, en anderzijds het versterken van de verankering van de hogeschool, het departement en de opleiding in de brede maatschappelijke context van de regio. Vanaf het voorjaar 2007 wordt gestart met een vormingscentrum dat een open vormingsaanbod voor het beroepenveld over onder meer aspecten van toerisme en recreatiemanagement aanbiedt. De nabijheid van toegepast onderzoek – en de commissie erkent het toegepaste karakter van het onderzoek – en de invloed ervan in het curriculum via de docenten die aan onderzoek doen, draagt in de ogen van de opleiding sterk bij tot het doordringen van de studenten van het belang van onderzoek en onderzoeksgegevens in het latere beroepsleven. De opleiding geeft aan dat elk onderzoeksproject aanleiding heeft gegeven tot lezingen en seminaries, ook gerelateerd aan aspecten van toerisme en recreatiemanagement. Ze is ervan overtuigd dat dit bijdraagt tot het leren omgaan met onderzoeksresultaten. De opleiding wijst daarnaast op de meerwaarde van deze onderzoekscomponent met het oog op een doorstroming naar de master toerisme. Binnen de werking van het onderzoekscentrum worden steeds meer diepgaande contacten met het beroepenveld onderhouden. De opleiding maakt hierbij melding van een tweetal projecten in het kader van maatschappelijke dienstverlening (2006-2007), waar het beroepenveld, docenten en studenten bij betrokken worden. Daarnaast zal de opleiding voor onderzoek vanaf 2007 nauw samenwerken met het Steunpunt Toerisme en Recreatie. De opleiding wijst hierbij op de kansen om te kunnen participeren aan projecten en om vanop de eerste rij nieuwe gegevens en trends te kunnen registreren, die dan een weg kunnen vinden naar lesinhouden. De aanwezigheid van de onderzoekscel Memori is te voelen in het opleidingsonderdeel marktonderzoek en in de scripties van de studenten. De opzet van het opleidingsonderdeel marktonderzoek is drieledig: enerzijds moet de student in de latere beroepssituatie onderzoek mee kunnen opzetten en begeleiden, anderzijds moet de student gepubliceerd onderzoek in (vak)tijdschriften en dagbladen kritisch kunnen analyseren en naar waarde kunnen schatten. Tenslotte zoekt het opleidingsonderdeel aansluiting met de master in toerisme, zodat de drempel voor de studenten minder hoog is. In de practica van het derde programmajaar komen deze onderzoeksvaardigheden in toegepaste vorm aan bod. De lector van het opleidingsonderdeel marktonderzoek en de andere leden van Memori begeleiden ook mee de scripties van de studenten. Dit kan gaan van het scherpstellen van de onderzoeksvraag, het kiezen van een juiste onderzoeksmethode tot het geven van een aanzet tot correcte data-analyse. Daarnaast wordt een aantal studenten ingeschakeld in onderzoeksprojecten. Voor sommigen kan dit uitmonden in een stage bij Memori of in een scriptie. De commissie heeft een positief beeld over de banden tussen de opleiding en de onderzoekscel Memori. Er is duidelijk de wens om zowel vanuit toegepast onderzoek als vanuit de geïntensiveerde contacten met het werkveld (via de maatschappelijke dienstverlening) het curriculum te voeden en te versterken. Dit is in de eerste plaats al voelbaar in het opleidingsonderdeel marktonderzoek. De commissie stelt dat de opleiding de invloed op de scripties duidelijker zou kunnen maken.
142 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
De commissie erkent de uitstekende opportuniteiten door de aanwezigheid van het onderzoekscentrum. Maar ze stelt in het algemeen dat de bijdrage van het onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening aan de inhoud van de opleiding krachtiger zou kunnen worden uitgewerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om de communicatie met betrekking tot de verwachtingen ten aanzien van de scriptie beter te verzorgen.
-
De commissie beveelt aan dat de opleiding actiever werkt aan een meer gevarieerd aanbod van onderwerpen voor de scripties.
-
De commissie vraagt dat de structurele band tussen onderzoek en maatschappelijke dienstverlening enerzijds en het curriculum anderzijds verder uitgebouwd wordt.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het opleidingsplan voor 2005-2008 werden de volgende prioriteiten geformuleerd: ‘verder uitwerken van consistente en degelijk onderbouwde opleidingscurricula’ en ‘een geïndividualiseerd leertraject integreren in het curriculum, waarbij een samenhangend en geïntegreerd opleidingspakket gewaarborgd blijft’. Het proces van programmaverbetering wordt mee ondersteund door de hogeschool die kwalificatieniveaus met toenemende professionaliteit heeft beschreven. Deze kwalificatieniveaus dienen als ijkpunt voor het programma en de werkvormen om de sequentiële opbouw te realiseren, ook voor de flexibele leertrajecten. Daarnaast hanteert de opleiding leerlijnen (van initiërend naar verdiepend en van docent- naar studentgestuurd). Met betrekking tot die flexibele leertrajecten heeft het departement waar de opleiding deel van uitmaakt, beleidsmatig gekozen voor tolerantie voor alle opleidingsonderdelen, geen volgtijdelijkheidsbeperking en een maximaal vrijstellingsbeleid binnen de grenzen van het redelijke en met een beperkt aantal mogelijkheden tot deelvrijstellingen. De opleidingsonderdelen bouwen verder op de eerder verworven competentieniveaus. Wat betreft talen gaat dat over een fase van initiërende practica, die in het derde jaar leiden tot verdiepende practica. Wat betreft de praktijkonderdelen betekent dit een opbouw van initiatie en kennismaking, over ‘leren in relatie met de praktijk’ (projectonderwijs) tot ‘leren uit ervaringen’ (stage). Een ander belangrijk element in de samenhang van het programma is de opbouw van een lector- naar een studentgestuurd leerproces. De commissie is ervan overtuigd dat het programma logisch en coherent is opgebouwd, en acht de samenhang verzekerd door de vermelde ijkpunten en verschillende rode draden doorheen de opleiding, zoals hierboven beschreven. De commissie heeft tevens vastgesteld dat de lectoren binnen de vakgroepen en in de opleidingsvergadering grondig en regelmatig met elkaar overleggen, om de coherentie en afstemming tussen de
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 143
opleidingsonderdelen en in de totaliteit van de opleiding te verzekeren. Zo worden de practica ontworpen in een samenwerking tussen de lectoren die verantwoordelijk zijn voor de verschillende vakdisciplines. Ook de enquête rond modularisering werd aangewend om de samenhang binnen het programma te bevorderen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: ten minste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor. Indien de student een flexibel traject heeft, wordt vooropgesteld dat er pas een voorafname kan gedaan worden van het vervolgtraject indien er ten minste 10 studiepunten verworven zijn. Het totale jaarprogramma in een flexibel traject schommelt rond de 60 studiepunten.
Aanbevelingen ter verbetering: /
144 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding verschillende strategieën hanteert om de studielast te bewaken: studietijdmetingen, enquêtes, overleg met zowel de lectoren als studenten en samenwerking met externen. Als indicator voor de studeerbaarheid hanteert de opleiding globaal de gemiddelde studieduur, waarbij 3,5 jaar het richtpunt is. Voor de studiebelasting worden de decretale richtlijnen gevolgd: tussen de 1500 en 1800 uren voor een totaal van 60 studiepunten. Op het moment van het bezoek had de opleiding twee studietijdmetingen achter de rug. Deze waren uitgevoerd in samenwerking met de dienst Onderwijszorg en onderwijsvernieuwing en de jongste studietijdmeting volgde de methodiek van KRONOS. Uit de resultaten van studietijdmetingen blijkt dat de opleiding binnen de grenzen van de decretale bepalingen blijft. De opleiding heeft met de resultaten van de studietijdmetingen en de enquêtes rekening gehouden. De commissie is van mening dat de studietijdmetingen eerder onder de norm liggen, en verwacht dat de opleiding hieraan remedieert. De commissie suggereert hierbij om aanvullende mentale inspanningsmetingen te doen. De enquêtes die de opleiding afneemt bij de studenten (zie ook onderwerp 5) gingen bijvoorbeeld over de modularisering van het programma, waarbij onder meer naar het effect van de modularisering op de studiebelasting werd gekeken. De enquêtes zijn in de ogen van de commissie zeer waardevol en hebben duidelijk geleid tot verbeteringen. De opleiding geeft ten andere aan dat de modularisering van het curriculum een studiebevorderende maatregel is. De commissie beaamt dit. Het overleg met de studenten via de groepsafgevaardigden is eveneens een van de manieren om kort op de bal te spelen en waar mogelijk te verhelpen aan kleine problemen. De studenten van de eerste twee programmajaren hebben aangegeven dat de studielast haalbaar is. De studenten van het derde jaar daarentegen hebben aangegeven dat de combinatie van stage en scriptie eerder zwaar is en een hoge druk legt. De commissie treedt hen hierin bij en acht het wenselijk om de stage en de scriptie nauwer met elkaar te verbinden en een synergie te creëren, zodat het geheel voor de studenten beter haalbaar is. Globaal is het volgens de commissie aangetoond dat de studiebelasting haalbaar en realistisch is, zelfs in die mate dat studenten nog ruimte hebben voor extra inspanningen. De commissie heeft ook vastgesteld dat het voornamelijk de studiebegeleiding is die instaat voor het wegnemen van studiebelemmeringen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om de studietijdmetingen verder uit te bouwen.
-
De commissie vraagt om de stage en het eindwerk sterker met elkaar te verbinden.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 145
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan dat ze het curriculum vorm wil geven volgens het principe van sociaalconstructivisme: actief, reflectief, constructief, coöperatief, experimenterend en authentiek leren. Dit sociaalconstructivisme wordt gerealiseerd aan de hand van uiteenlopende werkvormen die elkaar afwisselen (hoorcolleges, werkcolleges, oefensessies, practica, groepswerk en zelfstudie). Doorheen de opleiding neemt het aantal practica toe en worden de practica ook steeds meer disciplineoverstijgend. In het eerste en tweede programmajaar zijn er veel groepswerken, in het derde jaar zijn er dan weer steeds meer individuele opdrachten (zoals stage en eindwerk). De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de diverse werkvormen adequaat inzet in functie van het sociaalconstructivistisch leren. In het bijzonder weet ze bijvoorbeeld de ‘managementweek’ te appreciëren. De opleiding wenst uitdrukkelijk de afhankelijkheidspositie van de student te doorbreken: van lectorgestuurd (sterk begeleid) naar studentgestuurd (zelfstandig). Dit is een doel dat in de ogen van de commissie doorheen de werkvormen effectief gerealiseerd wordt. De gesprekken met studenten en afgestudeerden bevestigen dit. In functie van de bovenvermelde uitgangspunten schakelt de opleiding verschillende leermiddelen in. Naast de traditionele syllabi, cursussen en/of handboeken die alle lectoren gebruiken, beschikt de opleiding over een elektronisch toetsplatform en een elektronisch leerplatform. De opleiding verwacht van de lectoren dat ze jaarlijks het leermateriaal actualiseren op basis van een actualiseringsplan. Tijdens het visitatiebezoek is gebleken dat sommige cursussen niet up-to-date waren. Met betrekking tot het elektronisch leerplatform heeft de commissie vastgesteld dat, hoewel de opleiding het gebruik ervan wil bevorderen, dit voor verbetering vatbaar is. Uit de gesprekken is duidelijk gebleken dat niet alle lectoren via dit leerplatform in interactie treden met de studenten en het leerplatform als echte leeromgeving inzetten. De studenten hebben geen noemenswaardig problemen gemeld met betrekking tot het aangeboden studiemateriaal. De commissie concludeert dat het didactisch concept en de werkvormen goed bij elkaar aansluiten en ook overeenkomen met de doelstellingen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om het actuele karakter van de cursussen te bewaken.
146 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit de informatie die de opleiding verschaft heeft, is gebleken dat ze de evaluatie als onlosmakelijk verbonden ziet met de gehanteerde werkvormen en doelstellingen. De opleiding is in volle ontwikkeling naar competentiegericht evalueren, in lijn met de doelstellingen en de werkvormen, en de commissie wenst de opleiding aan te moedigen om dit proces te voltooien. De opleiding wenst de evaluatie aan te wenden als een instrument dat studenten zelf kunnen inzetten in de sturing van het eigen leerproces. De commissie is ervan overtuigd dat de opleiding hierin goed slaagt: het evaluatieproces is een continu proces waarin – voornamelijk bij de practica en de stages – reflectie, selfassessment en peer-assessment een belangrijke plaats toebedeeld krijgen. Deze evaluatieve processen vinden deels plaats tijdens de reflectiemomenten naar aanleiding van examenresultaten en stages, en deels via een elektronisch toetsplatform. Daarnaast kent de opleiding een variatie aan evaluatievormen, zoals schriftelijke en mondelinge toetsen en examens (kennistoetsen), presentatie, papers en openboekexamens. De opleiding geeft aan dat er een toename is geweest in variatie in de richting van competentiegericht evalueren. Ze meldt ook een toename in de tussentijdse evaluaties, ter illustratie van het continue karakter van de evaluatie. De opleiding waakt erover dat lectoren die parallel een opleidingsonderdeel geven, ook de evaluatie ervan op elkaar afstemmen. De keuze van de evaluatievormen worden besproken en vastgelegd in de verschillende vakgroepen. De practica, de stage en het eindwerk worden afgesloten met een geïntegreerde evaluatie van de eindcompetenties. De beoordeling van de stages gebeurt in overleg tussen de stagebegeleider en de mentor die respectievelijk 20 en 80 procent bijdragen in de beoordeling. De criteria voor de beoordeling door de mentor weerspiegelen de competenties die door het beroepenveld gevraagd worden. De stagebegeleider beoordeelt de reflectie van de student op basis van onder meer de maandelijkse rapportering via email, het terugkommoment, de notities in het stagedagboek en het eindevaluatiegesprek. Voor de beoordeling van het eindwerk wordt een jury samengesteld van interne en externe deskundigen, die eerst het schriftelijk eindproduct beoordelen en vervolgens de verdediging ervan door de student. Alle actoren worden op de hoogte gebracht van de verschillende evaluatievormen via de curriculumgids, het onderwijs- en examenreglement en de stage- en eindwerkbundel. Tijdens de gesprekken is duidelijk geworden dat de studenten goed op de hoogte waren van de verschillende evaluatievormen, meer nog: dat in het algemeen de informatievoorziening hieromtrent transparant was, wat aanleiding geeft tot een grotere objectiviteit. Het examenrooster wordt bekendgemaakt via de valven en het intranet. De studenten kunnen wijzigingen aanvragen via hun groepsafgevaardigde. Het deliberatiemoment heeft de opleiding gelegd op het niveau van de individuele lector of het lectorenteam. Dit gebeurt tijdens valideringsmomenten die voorafgaan aan de zitting van de examencommissie. De
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 147
examencommissie verklaart een student geslaagd of niet-geslaagd, en kent graden toe volgens een strikte procedure en tolerantieregels.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie beveelt de opleiding aan om het competentiegericht onderwijs verder te implementeren.
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan dat ze geen specifieke voorkennis vereist, tenzij de voorkennis die decretaal is vastgelegd. Ze is een actieve partner in het pilootproject SOHO (Secundair Onderwijs – Hoger Onderwijs) die de aansluiting tussen de twee onderwijsniveaus tracht te bevorderen door de studiekeuze te optimaliseren. De commissie spreekt zich positief uit over dit initiatief. In het eerste programmajaar vertrekt de opleiding in de mate van het mogelijke van het startprofiel van de student. Dit startprofiel wordt gevormd op basis van het intakegesprek en de diagnostische taaltesten. Het startprofiel van een student kan aanleiding geven tot een gesprek met de trajectbegeleider. De opleiding baseert zich hierbij op criteria die zijn opgebouwd op basis van onderzoek naar de relatie tussen de gegevens uit het intakegesprek en de slaagcijfers van de studenten van het eerste programmajaar. De opleiding heeft vastgesteld dat er in de voorkennis van de instromende studenten, vooral met betrekking tot Frans, Duits en wiskunde, tekorten kunnen zijn. Om hieraan te verhelpen is er voor Frans een pakket begeleid zelfstandig studeren en sinds de zomervakantie 2006 ook een zomercursus. Wat Duits betreft heeft de opleiding beslist om het slechts als keuzeopleidingsonderdeel aan te bieden, net zoals Spaans, en dit om de studenten de kans te geven de taal te kiezen die het beste aansluit bij hun vooropleiding. Wat betreft wiskunde voorziet de opleiding een zelfstudiepakket om eventuele tekorten in de voorkennis weg te werken.
148 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
In het eerste programmajaar wil de opleiding ook wat studiedruk betreft de overgang tussen het secundair en het hoger onderwijsvergemakkelijken. Dit gebeurt voornamelijk door de spreiding van de studiedruk: het eerste programmajaar is opgedeeld in vier tijdsperiodes, waarbinnen opleidingsonderdelen worden afgewerkt en geëxamineerd. Uit de bovenstaande elementen en uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie geconcludeerd dat de opleiding kort op de bal wil spelen en de studenten zo goed mogelijk wenst op te vangen en te richten. De opleiding heeft een procedure om ‘elders verworven kwalificaties’ te valideren en om te zetten in eventuele vrijstellingen en een flexibel leertraject. Wat betreft ‘elders verworven competenties’ is er een procedure opgesteld in samenwerking met de Associatie K.U.Leuven: een abituriënt kan op basis van een portfolio en een bekwaamheidsonderzoek competenties laten erkennen, en instromen in een flexibel leertraject. De studietrajectbegeleider speelt in de beide procedures een coördinerende en begeleidende rol – ook bij het opstellen van het flexibele leertraject bij goedkeuring van de aanvraag –, en de programmacommissie speelt hierin een adviserende rol.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 2: Programma: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 2.1: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid van het programma: Facet 2.3: Samenhang van het programma: Facet 2.4: Studieomvang: Facet 2.5: Studielast: Facet 2.6: Afstemming tussen vormgeving en inhoud: Facet 2.7: Beoordeling en toetsing: Facet 2.8: Masterproef: Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden:
goed goed goed OK voldoende goed goed niet van toepassing goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 149
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het departement waar de opleiding deel van uitmaakt, voert een personeelsbeleid dat gebaseerd is op het personeelsbeleidsplan en de missie van de hogeschool. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke noden en eigenheden van de opleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat dit beleid in een doorgaans goed niveau van de docenten heeft geresulteerd, en stelt dat de noodzakelijke kwalificaties en competenties bij het personeel aanwezig zijn. Op hogeschoolniveau zijn er aantal protocollen afgesloten met betrekking tot werving, aanstelling, erkenning van nuttige beroepservaring buiten het onderwijs, functiebeschrijving, evaluatie en benoeming. Het departement en de opleiding beschikken met deze protocollen over een aantal instrumenten die toelaten een geschikt lerarenkorps op te bouwen. De commissie heeft wel vastgesteld dat de opleiding over een verouderend lerarenkorps beschikt. De opleiding is zich hiervan bewust en houdt hiermee rekening. Ze geeft aan dat de recente stijging in het aantal studenten op korte termijn enig soelaas kan bieden. Het humanresourcesmanagement van het departement kent vier dimensies die de opleiding aanduidt als performantiemanagement: een instrumentele dimensie: het geheel van regels, systemen en procedures die het fundament leggen voor de samenwerking; een mensgerichte dimensie; een strategische dimensie: nadruk op doelstellingen en te volgen strategieën; een organisationele dimensie: de organisatie die de medewerkers effectief ondersteunt in het bereiken van de beoogde resultaten. De opleiding geeft aan dat vooral de mensgerichte dimensie een meerwaarde creëert: aandacht voor de werkomstandigheden, intermenselijke competenties, motivatie, participatief management en teamwerk. De opleiding is afgestapt van de klassieke hiërarchische structuur, om te evolueren naar een teamgerichte organisatie met aandacht voor performantiemanagement. Om de doelstelling te realiseren en het beleid te laten doordringen op het niveau van de lectoren, voorziet de opleiding in communicatie in twee richtingen. Het gaat hier voornamelijk over de afstemmings-, functionerings- en evaluatiegesprekken, die gebaseerd zijn op de functieomschrijving en een systematisch karakter hebben meegekregen. Ze maken deel uit van de kwaliteitszorgcyclus en garanderen ook de feedback richting beleid. Het functieprofiel wordt aan de departementale visie en prioriteiten aangepast. De opleiding tracht bij de opdrachtverdeling de doelstellingen van de organisatie en de medewerker in lijn te brengen. De desiderata van de medewerkers vormen mee het uitgangspunt voor de taakstelling. Een belangrijk instrument is de competentieportfolio waarin de lectoren hun wensen met betrekking tot te ontwikkelen
150 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
competenties kunnen opnemen. Bij de opdrachtverdeling wordt ook gestreefd naar synergieën, in die zin dat lectoren kunnen worden ingezet in twee verschillende opleidingen binnen het departement. De opleiding spreekt in dit verband van een symbiotische of verbredende verbinding. Wat loopbaanontwikkeling betreft zit de opleiding in een eerder vlakke structuur, waarbij de opleiding toch probeert tegemoet te komen aan de aspiraties/ambities of ontwikkelingsbehoeften van het personeel. Ze doet dit door onder meer teamrecombinatie, jobrotatie, trainership, projectverantwoordelijkheid, projectwerking of bijzondere opdrachten, zowel op het niveau van de opleiding als het departement. De portfolio is in deze zin ook een belangrijk instrument, omdat hij aangeeft welke competenties door de opleiding hier ingezet kunnen worden. De opleiding heeft een model van parameter- en prestatieverrekening ontwikkeld dat moet toelaten om onder meer een rechtvaardige en billijke taakverdeling en de transparantie in de taakbelasting te bevorderen. Met betrekking tot de professionalisering van het personeel verzorgt de hogeschool een aantal interne vormingsmogelijkheden en studiedagen die gericht zijn op het verwerven van een aantal basiscompetenties, die een optimaal functioneren in het vernieuw(en)de onderwijslandschap van de hogeschool moeten garanderen. Hetzelfde doel wordt ook nagestreefd met het introductieprogramma (zeven halve dagen) voor nieuwe medewerkers en in het bijzonder de onderwijsverstrekkers. Als vervolg op deze introductie heeft de hogeschool sinds kort ook reflectie- en intervisiemomenten voor ‘tweedejaars-docenten’ ingebouwd. Het professionaliseringsbeleid op het niveau van de opleiding is gebaseerd op de departementale prioriteiten en de vormingsbehoeften, zoals geformuleerd in de opleidingsplannen. Tijdens Algemene THEmatische NAvorming (ATHENA), studiedagen en workshops wordt de pedagogische en didactische expertise aangescherpt en de competentieontwikkeling van de medewerkers bevorderd. De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat er tijdelijk minder middelen waren om het professionaliseringsbeleid te ondersteunen, te wijten aan besparingen als gevolg van een lagere studenteninstroom. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport aangegeven dat, op basis van de competentieportfolio, voor de lectoren een persoonlijk ontwikkelingsplan ontwikkeld zal worden. De commissie wenst aan te brengen dat de opleiding op het gebied van personeelsbeleid weinig zelfkritische geluiden heeft laten horen. Ze vraagt daarom dat de opleiding de evaluatie van het personeelsbeleid niet alleen zou laten afhangen van de feedback tijdens bijvoorbeeld de functionerings- en evaluatiegesprekken of de opleidingsvergaderingen, maar om de zelfkritische houding van het personeel te stimuleren. Uit de gesprekken met de lectoren en de studenten heeft de commissie kunnen afleiden dat de opleiding beschikt over een enthousiast en gemotiveerd lectorenkorps. Er is sprake van een hechte band, welbevinden en openheid naar elkaar en naar de student. De studenten ervaren een oprechte interesse en hoge mate van toegankelijkheid bij het onderwijzend personeel.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt dat de opleiding meer aandacht zou hebben voor kwaliteitszorg rond het personeelsbeleid.
-
De commissie vraagt ook dat de lectoren in vaste dienst meer gestimuleerd zouden worden om contacten te ontwikkelen met het werkveld.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 151
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft kunnen vaststellen dat er in de opleiding een grote aanwezigheid is van mensen uit het beroepenveld die deeltijds betrokken zijn bij de opleiding (een verhouding van één op vier), en dat de opleiding geregeld gastcolleges organiseert. De commissie wenst daarnaast voor het voetlicht te plaatsen dat het practicumonderwijs in het derde programmajaar door een team van twee lectoren wordt verzorgd, waarbij er ten minste één lector is die banden heeft met het beroepenveld. De uitwisseling van expertise in de schoot van dit practicum en door de aanwezigheid van de lectoren die ‘met één been nog in het werkveld staan’, is in de ogen van de commissie een heel positief gegeven. In het algemeen en in het kader van de stages in het bijzonder, zowel in binnen- als in buitenland, onderhouden de lectoren contacten die bijdragen tot een goede voeling met het beroepenveld. De opleiding beschouwt de stagebegeleiding door lectoren als een vorm van permanente navorming om de practica inhoudelijk bij te sturen en up-to-date te houden. De internationale ervaringen worden, vooral via de taallectoren, steeds teruggekoppeld naar de opleiding. Ook de deelname aan studiedagen en internationale conferenties dragen bij tot de professionele gerichtheid van het onderwijzend personeel. In het kader van de prioriteit ‘culturaliteit in al haar dimensies, interculturaliteit en internationalisering meer integreren in het opleidingsgebeuren’ organiseerde het departement een vormingsreeks rond interculturaliteit voor de staf. De opleiding voorziet in een aantal interne vormingsmogelijkheden en studiedagen gericht op vakkennis. De commissie heeft echter geconstateerd dat de navorming op het gebied van vakkennis eerder beperkt is, zo blijkt ook uit de gesprekken met de lectoren. Dit is te wijten aan besparingen door van de daling van de studenteninstroom. Toch is er voor de opleiding een mooie opportuniteit: in de nabijheid van de onderzoekscel Memori worden lectoren betrokken bij onderzoeksprojecten en maatschappelijke dienstverlening, in het kader van een sterkere inbedding van de onderzoekscel in de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt dat de opleiding meer werk zou maken van vakinhoudelijke uitdieping voor de lectoren.
152 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding schetst in het zelfevaluatierapport een evolutie over de jaren 2005, 2006 en 2007. Hieruit blijkt dat, ten gevolge van het dalende relatieve aandeel van studenten in de totale studentenpopulatie van de hogeschool, het departement 8 VTE heeft moeten inleveren met ingang van 1 september 2006. De student-lectorratio is daardoor gestegen van 13,8 in 2005 tot 14,2 in 2006. Voor de opleiding toerisme en recreatiemanagement gaat het om een daling met 3,7 VTE. Hiermee zakt de opleiding van 24,7 VTE voor het academiejaar 2005-2006 naar een VTE van 21 VTE voor het academiejaar 2006-2007. De commissie heeft vastgesteld dat de daling van het personeelsbestand een stijging van de werkdruk met zich meebrengt, waardoor er voor het personeel minder mogelijkheden zijn om bijscholingen te volgen. De opleiding beschikt over 11 voltijdse lectoren en 29 deeltijdse lectoren. Dertig lectoren zijn benoemd en 10 zijn tijdelijk aan de opleiding verbonden. De leeftijdscurve geeft aan dat slechts 9 van de 40 lectoren jonger zijn dan 40. Achttien lectoren zijn 50 of ouder. Zoals eerder gezegd is er recent een stijging waar te nemen in de instroom. De opleiding hoopt dat deze trend zich voortzet, zodat het personeelsbestand opnieuw kan worden uitgebreid. Er zou dan ruimte kunnen komen om meer jonge lectoren aan te nemen en de leeftijdscurve meer in evenwicht te brengen. De commissie wenst de opleiding aan te moedigen om de opleiding te blijven promoten om het aantal studenten te doen toenemen. De commissie acht het daarbij wenselijk abituriënten te blijven wijzen op de mogelijkheden wat vervolgtrajecten betreft. De opleiding heeft tijdens het academiejaar 2005-2006 een zestigtal gastsprekers over de vloer gehad. De administratieve omkadering beschikt over 3 VTE, waarvan 1,6 VTE voorbehouden is voor de opleiding. Het administratieve personeel meldt dat de toenemende flexibilisering de werkdruk heeft doen toenemen, maar dat men erin slaagt om dit op te vangen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt de opleiding om blijvende aandacht te hebben voor een gezonde student-lectorratio in functie van de werkdruk voor de lectoren.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 153
Oordeel over onderwerp 3: Inzet van het personeel: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: Kwaliteit personeel: Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3: Kwantiteit personeel:
goed goed voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
154 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding op korte termijn naar een nieuwe campus verhuist. Uit het zelfevaluatierapport bleek dat de opleiding nog worstelt met de verhuisproblematiek, in de zin dat daaruit niet af te leiden was naar welke locatie de opleiding zou verhuizen. Tijdens het bezoek bleek dat het verhuisprobleem nog steeds leefde, en dat de opleiding op heel wat vlakken nog geen zekerheden had. De opleiding heeft aangegeven dat ze in de toekomst gehuisvest zal zijn in de nabijheid van de andere opleidingen van het departement en de hogeschool, daar waar ze tijdens het bezoek nog steeds was gevestigd op dezelfde campus – campus Coloma – als een secundaire school waarmee historisch een sterke band bestond. De commissie is ervan overtuigd dat de nabijheid van de andere opleidingen hoger onderwijs de opleiding uiteindelijk ten goede zal komen. Hoewel de commissie geen zicht had op de nieuwe huisvesting van de opleiding, zijn er toch een aantal elementen in het beleid en de huidige uitwerking ervan die het vertrouwen van de commissie gewekt hebben. De opleiding geeft aan dat op ruimtelijk vlak in het departement een structuurplan ontworpen is, dat gekenmerkt wordt door een kwalitatieve benadering met de nodige aandacht voor de belevingswaarde van het doelpubliek, alsook voor de onderwijsactiviteiten. De commissie heeft vastgesteld dat – ondanks de verouderde gebouwen – de opleiding erin geslaagd is om op de campus een omgeving te creëren die tegemoet komt aan deze uitgangspunten. Zowel de inplanting van de campus (goed bereikbaar) als het samenbrengen van administratieve en ondersteunende diensten, het groeperen van lesruimtes op twee plateaus (en de hedendaagse uitrusting ervan), de aangename en goed uitgeruste lectorenruimte, en de werkruimtes voor de studenten, geven blijk van een effectieve materiële ondersteuning. De commissie wenst verder onder de aandacht te brengen dat met het businesscenter en de luchtvaartklassen (met real time-simulatiemogelijkheden van onlinereservaties) de opleiding uitstekend is uitgerust om een aantal beroepsspecifieke competenties te ontwikkelen. De opleiding heeft aangegeven dat deze faciliteiten ook op de nieuwe campus aanwezig zullen zijn, en de commissie juicht dit toe. De commissie heeft wel vastgesteld dat in functie van het talenonderricht de opleiding over hedendaagse taallabo's zou mogen beschikken. Het tekort op dit gebied werd al vastgesteld bij de vorige visitatie, en de opleiding heeft aan de aanbevelingen die toen gemaakt zijn, onvoldoende gevolg gegeven. De opleiding beschikt wel over taalklassen die zijn uitgerust met moderne didactische middelen, maar beschikt niet over een specifieke inrichting die een taallabo kenmerkt. Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat de campus Coloma moeilijk toegankelijk was voor personen met een functiebeperking. De commissie vraagt dat dit probleem, zeker op de nieuwe campus, opgelost wordt. De bibliotheek werkt als een satelliet van de hoofdbibliotheek en moet de opleiding ondersteunen in het uitwerken van de onderwijsvisie. In die zin beschikt de bibliotheek van de opleiding toerisme en recreatiemanagement over een actuele collectie van gedrukte, audiovisuele en digitale media, gericht op de behoeften van de opleiding. De uitbreiding van de collectie gebeurt op aanvraag van en in permanente interactie met zowel de lectoren als de studenten. De bibliothecaris overlegt minstens één keer per jaar met het opleidingshoofd om de collectievorming
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 155
bij te sturen en te evalueren. De opleiding geeft daarnaast aan dat bij de realisatie van onderzoeksprojecten in de schoot van de onderzoekscel Memori de bibliotheek met een honderdtal boeken uitgebreid is, bovenop het reguliere aankoopbeleid. Het gaat om boeken in verband met aspecten van beheer, toerisme en recreatie. Het onderzoekscentrum stelt ook digitale gidsen (op PDA- en GPS-platform) ter beschikking van de studenten in de opleiding toerisme en recreatiemanagement. De bibliotheek is ingeschakeld in netwerken, en studenten hebben via het interbibliothecair leenverkeer toegang tot veel meer dan alleen de collectie van de bibliotheek op de campus. De studenten worden tijdens gerichte informatiesessies vertrouwd gemaakt met de functionaliteiten van de bibliotheek. De studenten en de lectoren kunnen ook steeds terugvallen op de hoofdbibliotheek van de hogeschool, op wandelafstand van de campus. Het is de commissie opgevallen dat de bibliotheek goed functioneert, goed bezocht wordt en over een goede website beschikt die bovendien permanent verbeterd wordt. De opleiding heeft in de onmiddellijke nabijheid van de bibliotheek een studielandschap ingericht: twee zelfstudielokalen met 24 pc's en randapparatuur die toegankelijk zijn tussen 8.00 en 18.00 uur. Permanentie en technische ondersteuning is hierbij voorzien. De ICT-faciliteiten zijn in de ogen van de commissie adequaat. De opleiding beschikt over een aantal elektronische omgevingen ter ondersteuning van haar onderwijsactiveiten, met name een elektronische toetsomgeving en een elektronisch leerplatform. Uit de gesprekken heeft de commissie geconcludeerd dat het elektronische leerplatform niet door alle lectoren wordt gebruikt om in interactie te treden met de studenten. Het studentenrestaurant (niet op de campus), de cafetaria (beperkte voorziening op de campus), de huisvesting, sport en cultuur en de ondersteuning van studenten met functiebeperking worden aangeboden in samenwerking met de studentenvoorzieningen. Op de campus de Vest is er een campusshop voorzien, waar studenten terechtkunnen voor onder meer cursusmateriaal, leerboeken, kopieerwerk en kleine kantoorbenodigdheden. Wat betreft het financiële beleid is de opleiding afhankelijk van de allocatiemodellen binnen het departement en de hogeschool. Op het departementaal niveau kan in de allocatie bijgestuurd worden op basis van mogelijke synergieën, noodzakelijke solidariteit en efficiëntie. Het departement slaagt erin om via de maatschappelijke dienstverlening extra middelen te genereren, die de opleidingen ten goede komt. De opleiding heeft hiervoor de steun van de hogeschool, en wil op de ingeslagen weg verdergaan.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt dat de opleidingsspecifieke voorzieningen, zoals het businesscenter, de luchtvaartklassen en de opleidingsbibliotheek, ook op de nieuwe campus een waardige plek krijgen.
-
De commissie vraagt dat de opleiding werk zou maken van taallabo's.
-
De commissie vraagt dat de toegankelijkheid van de gebouwen voor personen met een functiebeperking, zeker op de nieuwe campus, gevrijwaard wordt.
156 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studiebegeleiding van de opleiding sluit aan bij de sociaalconstructivistische onderwijsvisie, waarbij de student centraal staat, het leerproces zelf in handen neemt in samenwerking met anderen en in interactie treedt met de omgeving. De opleiding begeleidt de studenten in die zin vanaf de eerste kennismaking tot en met de overstap naar het beroepenveld: begeleiding bij instroom, doorstroom en uitstroom. De commissie heeft vastgesteld dat het uitgebreide systeem van studiebegeleiding allesomvattend en effectief is, en dat alle niveaus in studiebegeleiding uitermate goed op elkaar afgestemd zijn. De studenten hebben de studiebegeleiding als een sterk punt van de opleiding gegeven. De opleiding heeft voor de studiebegeleiding in elke fase (in-, door- en uitstroom) extensieve modellen uitgewerkt die aangeven welke weg gevolgd moet worden en welke partners daarbij betrokken moeten worden. De studenten hebben de studiebegeleiding als een sterk punt van de opleiding gegeven. De opleiding gaat ook jaarlijks de kwaliteit van verschillende aspecten van de studie- en trajectbegeleiding na via een tevredenheidsonderzoek bij de studenten. Uit de resultaten van dit onderzoek mag geconcludeerd worden dat de opleiding op dit vlak goed scoort. De studietrajectbegeleiding bestaat uit traject-, studie- en psychosociale begeleiding. De opleiding stelt hierbij als doel het vergroten van de slaagkansen en het bevorderen van het welbevinden. Dit wordt bereikt door drie componenten – communicatie, begeleiding en responsabilisering – met elkaar in evenwicht te brengen, op elkaar af te stemmen en te integreren in de opleiding. De component communicatie wordt uitgewerkt in samenwerking met de hogeschooldiensten, en wordt gekenmerkt door een streven naar volledigheid en correctheid. Het beslaat zowel de instroom, de doorstroom als de uitstroom. Voor de component begeleiding wordt op het departementaal niveau een strategie uitgewerkt om alle onderscheiden groepen van instromende studenten adequaat te begeleiden. Deze strategie past in de visietekst ‘Verandering in evolutie’ en de daaruit voortvloeiende prioriteiten. De component responsabilisering betekent dat de student de sturing van zijn eigen leerproces in handen krijgt. De studiebegeleiding wordt mee ingeschakeld om dit te bereiken en bij te dragen tot de realisatie van een aantal competenties, zoals kritische reflectie, levenslang leren en probleemoplossend vermogen. Het beleid met betrekking tot studietrajectbegeleiding wordt gevormd in de departementale werkgroep Studie- en trajectbegeleiding, die alle trajectbegeleiders van de opleidingen en de medewerkers van de dienst Onderwijszorg en -innovatie samenbrengt. Deze werkgroep ontplooit haar werkzaamheden binnen het kader dat op het niveau van de hogeschool (de overkoepelende werkgroep) uitgetekend wordt.
Instroombegeleiding De hogeschool, het departement en de opleiding werken samen in de begeleiding van kandidaat-studenten bij hun studiekeuze. De commissie vond het bijzonder positief dat de opleiding zich niet beperkt tot het louter
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 157
verspreiden van informatie, maar een zeer actieve rol gaat spelen bij de studiekeuzebegeleiding. De opleiding onderscheidt verschillende fasen waar een ruime waaier van aangepaste materialen en communicatiekanalen bijhoren. Het materiaal varieert van hogeschoolfolders, opleidingsfolders tot cursussen, scripties en resultaten van metingen. De kanalen variëren van direct mailings, SID-in-beurzen, inleef-, meeloop-, abituriënten- en infodagen, tot het intakegesprek. Het intakegesprek wordt gevoerd voor de student zich inschrijft, en kent een informatief en reflectief gedeelte. Dit gesprek heeft drie welomschreven functies: profielmatching abituriënt/opleiding: vroegtijdige detectie van risicostudenten; input van opstartgegevens voor het studievoortgangssysteem; op gang brengen van de reflectie bij de abituriënt met betrekking tot studiekeuze, studieverwachting, attitude en motivatie; diagnostische testen voor Duits, Engels en Frans, die aanleiding geven tot gedifferentieerde leerpaden (monitoraten). Na het intakegesprek maakt de abituriënt kennis met de dienst Studentenvoorzieningen.
Doorstroom Bij aanvang van de opleiding voorziet de opleiding een uitgebreid onthaalprogramma: onthaaldag: kennismaking met de groepscoördinator, kennismaking en algemene informatieverstrekking; informatiesessie met het opleidingshoofd rond de verschillende componenten van de opleiding; informatiesessie over studeren in hoger onderwijs (inclusief de studiebegeleiding en het onderwijs- en examenreglement) met de studie- en trajectbegeleider; introductiemodule waarin informatica en deskresearch geoefend worden aan de hand van het elektronische netwerk en leerplatform. Het is de bedoeling om een gemeenschappelijk minimaal instapniveau te creëren. Tijdens het vervolg van de opleiding staat een uitgebreid team klaar om de studenten in elk stadium van de opleiding bij te staan. Dit zijn in de eerste plaats de lectoren, waarvan de studenten aangegeven hebben dat ze bijzonder toegankelijk zijn, getuige ook het gemeenschapsgevoel in de opleiding. De opleiding voorziet daarnaast de volgende specifieke aanspreekpunten: de groepscoördinator; de studie- en trajectbegeleider; de groepsafgevaardigden (studentenvertegenwoordiger); de ombudspersoon; de studentenbegeleiders van het STiP (Studenteninformatiepunt); het aanspreekpunt voor de dienst Studentenvoorzieningen. De groepsafgevaardigen, de trajectbegeleider en het opleidingshoofd hebben meermaals per jaar overleg om de vinger aan de pols te houden in de dagelijkse gang van zaken. De ondersteuning die door de dienst Studentenvoorzieningen geboden wordt, bestaat onder andere uit psychosociale begeleiding, het uitgeven van een gids rond studievaardigheden met daarbij aansluitende groepstrainingen, het begeleiden van studenten met faciliteiten. De opleiding voorziet specifieke begeleidingsuren in een aantal opleidingsonderdelen en daarnaast een aangepaste groepsbegeleiding, waarbij de grootte van de groep aangepast wordt aan de behoeften wat begeleiding betreft. De specifieke begeleidingsactiviteiten die in de loop van de opleiding plaatsvinden, variëren van informatiesessies met betrekking tot flexibele leertrajecten, het onderwijs- en examenreglement, de individuele reflectiegesprekken rond studiemethode, de LASSI-test (enkel het eerste jaar), de ouderinfoavond, tot de bespreking van examenresultaten met bijhorende inkijkdagen. De bespreking van de examenresultaten met de studietrajectbegeleider kan aanleiding geven tot het bekijken van het vervolgtraject en desgevallend ook tot
158 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
een flexibel leertraject. De opleiding heeft zich voorgenomen om het gesprek tussen de trajectbegeleider en de student, naar aanleiding van de resultaten van de eerste examenperiode, verder te stimuleren. De opleiding heeft bovendien in het zelfevaluatierapport aangegeven dat er een studentvoortgangssysteem in opbouw is. De commissie heeft kunnen vaststellen dat er tijdens het bezoek al echt sprake was van een portfolio, die alle gegevens bevat met betrekking tot de studievoortgang van de student. De commissie heeft tevens vastgesteld dat het doorverwijzen vlot verloopt, en dat de studenten telkens op het juiste niveau worden opgevangen. Ook de begeleiding bij internationale uitwisselingen is systematisch uitgebouwd. Zo worden de studenten niet alleen adequaat geïnformeerd met betrekking tot uitwisselingsmogelijkheden, maar is er ook een daadkrachtige ondersteuning door de internationale coördinator, in samenwerking met de dienst Internationalisering van de hogeschool. De ondersteuning is niet enkel van administratieve aard, maar is bijvoorbeeld ook gericht op actieve hulp bij het opstellen van het studieprogramma en een learning agreement. Voor de inkomende studenten voorziet de opleiding – de internationale coördinator in samenwerking met de dienst Internationalisering – de volgende faciliterende activiteiten in functie van een doeltreffende integratie: een onthaalweek, contactmomenten met de belangrijkste diensten van de KHM, een taalcursus Nederlands en culturele activiteiten, het systeem van peter- en meterschap enzovoort.
Uitstroom Enerzijds hecht de opleiding belang aan het begeleiden van studenten die de opleiding vroegtijdig verlaten (uitschrijfprocedure). De opleiding zal echter alles in het werk stellen om deze studenten te wijzen op de mogelijke kansen om de opleiding toch verder te zetten, eventueel in een flexibel traject. Anderzijds worden afstuderenden begeleid in de eerste stappen richting werkveld. Dit gebeurt via de jobinfobeurs, waar de student kennismaakt met de Plaatsingsdienst, die studenten en bedrijven met elkaar in contact brengt. Dit gebeurt eveneens via een informatiemoment met betrekking tot mogelijke vervolgtrajecten en activiteiten als zelfstandige. De opleiding heeft een bundel schoolverlatertips uitgewerkt.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 4.1: Materiële voorzieningen: Facet 4.2: Studiebegeleiding:
voldoende excellent
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 159
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het kwaliteitsdenken van de opleiding toerisme en recreatiemanagement is gekaderd in het kwaliteitsbeleid van de hogeschool en het departement. Hierbij dient de missie van de hogeschool als algemeen uitgangspunt, op basis waarvan er hogeschoolbreed vijftien strategische doelstellingen zijn geformuleerd. Deze prioriteiten worden vastgelegd in een samenwerking tussen de academische directeur, de onderwijsraad, het directiecomité, het team academische planning en de stuurgroep kwaliteitszorg. Sinds het academiejaar 2003-2004 is het onderwijsontwikkelingsplan 2003-2006 in voege. Dit plan is uitgewerkt door de academische directeur in samenwerking met de onderwijsraad. Het bevat de strategische keuzes van de hogeschool met betrekking tot onderwijsondersteuning en -vernieuwing en bijhorende actieplannen. De implementatie ervan wordt gecoördineerd in vijf werkgroepen op hogeschoolniveau, waaronder bijvoorbeeld een werkgroep studietrajectbegeleiding of een werkgroep competentieleren. Alle departementen en het team academische planning zijn in elke werkgroep vertegenwoordigd. Op departementaal niveau wordt dit alles aangevuld en geconcretiseerd in de missietekst ‘Verandering in evolutie’. Deze tekst verwoordt het onderwijsconcept en legt sporen vast op basis waarvan de tien departementale prioriteiten zijn vastgelegd. Deze prioriteiten zijn: Prioriteit 1:
Prioriteit 2: Prioriteit 3: Prioriteit 4: Prioriteit 5: Prioriteit 6: Prioriteit 7: Prioriteit 8: Prioriteit 9: Prioriteit 10:
zelfwerkzaamheid van de student bevorderen, onder begeleiding; werk maken van het stimuleren van leer- en nieuwsgierigheid bij studenten; heterogene instroom opvangen; studiebegeleiding verder uitbreiden en aanpassen. verder uitwerken van consistente en degelijk onderbouwde opleidingscurricula; opleidingscurricula afstemmen op en toetsen aan het beroepenveld. werk maken van de integratie van de verschillende opleidingsonderdelen; leren solidair te functioneren in een multidisciplinair team. evolueren naar de lerende organisatie. technologische vooruitgang meer en beter integreren. werk maken van de uitbouw van de posthogeschoolopleidingen en voortgezette opleidingen. culturaliteit in al zijn dimensies, interculturaliteit en internationalisering meer integreren in het opleidingsgebeuren. contacten leggen en zoeken naar duurzame samenwerkingsverbanden met het beroepenveld. geïndividualiseerd leertraject integreren in het opleidingscurriculum, waarbij een samenhangend en geïntegreerd opleidingspakket gewaarborgd blijft. meer ruimte voor voorbereiding, voorafgaand aan de implementatie van veranderingen.
De strategische doelen van de hogeschool en de departementale prioriteiten vormen de basis voor een vierjaarlijkse sterkte-zwakteanalyse op het niveau van de opleiding, die op haar beurt het vertrekpunt is voor het opleidingsplan. Deze zelfanalyse gebeurde in het verleden op basis van het PROZA-instrument, en nu op basis
160 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
van het beoordelingskader van de NVAO. Dit opleidingsplan is het hart van het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding, en bevat projecten voor onderwijsontwikkeling en -verbetering. Het ontstaat binnen het opleidingsteam dat advies inwint bij de departementale raad. Een stand van zaken wordt jaarlijks gerapporteerd in het jaarverslag. Het opleidingsplan omvat vijf rubrieken: een project- en evaluatieplan, een samenwerkingsplan, een communicatieplan, een navormingsplan en kritische succesfactoren en randvoorwaarden. Het opleidingsplan 2005-2008 kent een aantal verbeteringspunten, waaronder het afstemmen van het opleidingscurriculum aan het beroepenveld of het verder uitbreiden en aanpassen van de taken van de studietrajectbegeleider. De commissie spreekt zich positief uit over de manier waarop de opleiding haar beleid opbouwt en samenwerkt met het departement en de hogeschool. De opleiding voert in functie van haar plannen zowel kwalitatieve als kwantitatieve metingen uit. Elementen die door de opleiding geëvalueerd zijn in dit kader: Tevredenheid van studenten: zowel de studenten van het eerste jaar (aan de hand van een enquête) als van het derde jaar (in focusgroepen) worden hier bevraagd. De resultaten van de bevragingen waren ten tijde van het bezoek nog niet beschikbaar. De instroom van studenten: een onderzoeksproject in samenwerking met Memori naar het imago van de opleiding en de externe communicatie. Studeerbaarheid: een risicoanalyse van studenten in het eerste jaar op basis van hun instroomprofiel (gegevens verzameld tijdens intakegesprek) en de slaagcijfers; algemene slaagkansen in de opleiding; effectiviteit van het monitoraat; onderzoek naar studiebelasting en spreiding van opdrachten en taken; enquête omtrent modularisering, studietijdmetingen. Curriculuminhoud: het betreft hier feedback van stagiairs en stagementoren, een marktonderzoek naar het gebruik van talen in de toeristische sector, rondetafelgesprekken met het werkveld. Competenties: een enquête rond de competenties bij lectoren en afgestudeerden, het opstellen van een databank van beroepstaken door de werkgroep competentieleren, met een toepassing in de richting van het ontwikkelen van competentiegerichte onderwijsmateriaal. Werkbelasting van de lectoren en personeelsbeleid: deelname aan het SERV-project ‘Werkdruk en stress in de Vlaamse Hogescholen’ van 2002-2004, bevraging van en rondetafelgesprekken met de lectoren naar tevredenheid rond het personeelsbeleid. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding op vele fronten actief is, en grote hoeveelheden gegevens verzamelt met de bedoeling concrete verbeteringen aan te brengen. De commissie is er ook van overtuigd dat de opleiding hiervoor over de geschikte instrumenten en goede ondersteuning beschikt. De gegevensverzameling zou in de ogen van de commissie toch beter afgestemd kunnen worden op de verbeteringsdoelen. De commissie stelt dat een wat sterkere inhoudelijke regie zich opdringt. De opleiding heeft ook aangegeven nood te hebben aan een meer structureel kader voor onderwijsonderzoek en -evaluatie. Binnen de hogeschool wordt in de schoot van de werkgroep kwaliteitszorg wel gewerkt aan plannen die meer systematiek in de bevragingen en metingen moet brengen. De commissie wenst de opleiding dus aan te moedigen hier mee werk van te maken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt dat de opleiding betere prioriteiten vastlegt met betrekking tot de gegevensverzameling en sterker inhoudelijk regisseert in functie van de verbeteringsdoelen.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 161
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft een eerste doorlichting gehad tijdens het academiejaar 1996-1997. De opleiding heeft aangetoond, behalve wat het taallabo betreft, de aanbevelingen uit die evaluatie te hebben geïmplementeerd; de commissie kan dit bevestigen. Ook op basis van het opleidingsplan werden een aantal verbeteringsmaatregelen geformuleerd, zoals: de studielast meten en de studiepunten goed laten overeenkomen met de reële studielast; heterogene instroom opvangen: onderzoeken naar slaagkansen; de studiebegeleiding verder uitbreiden en aanpassen: invoeren van trajectbegeleiding; opleidingscurricula afstemmen en toetsen aan het beroepenveld: de aanbevelingen uit de rondetafelgesprekken werden geïmplementeerd (bijvoorbeeld het laten aansluiten van de onderwerpen); werk maken van de posthogeschool- en voortgezette opleidingen: opzet van een voorbereidingsprogramma voor de masteropleiding; contacten leggen en zoeken naar duurzame samenwerkingsverbanden met het beroepenveld: opstellen van een databank van alumni, deelname aan workshops, beroepsbeurzen. De commissie heeft een positief beeld van de inspanningen die de opleiding levert om verbeteringsmaatregelen uit te voeren, getuige de maatregelen die gepaard gaan met het opleidingsplan. Een voorbeeld hiervan is dat de modularisering van het curriculum tijdens het academiejaar 2002-2003 voorwerp van onderzoek is geweest. Aan de hand van een enquête voor alle studenten van de opleiding werd gepeild naar de samenstelling (inhoud en moeilijkheidsgraad) en de organisatie. Op basis van de resultaten van deze enquêtes werden de nodige aanpassingen doorgevoerd aan het curriculum. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding tracht om het PDCA-denken te implementeren, getuige ook de structuur van het zelfevaluatierapport. De commissie stelt echter dat de opleiding het PDCA-denken niet steeds ten volle realiseert. De verbeteringsmaatregelen spruiten niet steeds voort uit de evaluatie van een implementatie, en de opleiding is er vooral op gericht om ad-hocverbeteringen door te voeren op basis van tevredenheidsonderzoek en opmerkingen van de studenten. Een meer systematische opvolging van de kwaliteitsbepaling, bijvoorbeeld ten aanzien van de invoering van het competentiesysteem in de dagelijkse praktijk van onderwijs en beoordeling, zou het in aanzet zeer bruikbaar lijkende competentiesysteem een grotere waarde toekennen in de ontwikkeling van de opleiding naar competentiegericht leren.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie beveelt aan om de verbeteringsmaatregelen sterker te kaderen in een PDCA-cirkel.
162 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het beleid met betrekking tot de participatie van stakeholders is gestoeld op de missie van de hogeschool: ‘mensen maken school’. Uit de informatie die de opleiding heeft gegeven en uit de gesprekken heeft de commissie kunnen afleiden dat lectoren, studenten en het beroepenveld actief worden ingeschakeld bij de inspanningen om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. Op departementaal niveau wordt het beleid gedragen door de departementsdirecteur, de opleidingshoofden en het hoofd planning. De departementale raad staat hen hierin bij, en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de studenten, de lectoren, het beroepenveld en het hogeschoolbestuur. Deze departementale raad spreekt zich uit over opleidingsprogramma's, opleidingsplannen enzovoort. Op het niveau van de opleiding zijn er de opleidingsvergadering, de opleidingsraad en de vakgroepen. Deze organen verzekeren het overleg tussen het opleidingshoofd, de trajectbegeleider en de lectoren bij het beleid. De combinatie van diverse competenties binnen de verschillende groepen laat ook toe om strategische discussies en nieuwe initiatieven te benaderen vanuit een multidisciplinaire invalshoek. De lectoren worden daarnaast ook gestimuleerd om via de sterkte-zwakteanalyse, de functioneringsgesprekken en informele opmerkingen bij te dragen tot de kwaliteitsverbetering van de opleiding. De commissie heeft tijdens de gesprekken vastgesteld dat de lectoren dit ook effectief doen. De elektronische nieuwsbrief ‘TRM-info’ verzekert de informatiedoorstroming naar alle personeelsleden die betrokken zijn bij de opleiding. Hierin is alle informatie opgenomen met betrekking tot gastcolleges, werkgroepvergaderingen, opleidingsvergadering, navormingen enzovoort. De studenten beschikken over een studentenforum, waarin per studentengroep een afgevaardigde zitting heeft. Naast dit structureel overleg worden - zoals eerder aangegeven - de studenten bevraagd over belangrijke veranderingen. De studenten die de opleiding vroegtijdig verlaten, ziet de opleiding als een uitgelezen groep om feedback te krijgen naar het waarom, in functie van verbeteringen aan de opleiding. Dit vindt de commissie een sterk punt. Wat betreft de betrokkenheid van de alumni heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding contacten onderhoudt, maar dat deze contacten zouden kunnen worden versterkt en vooral dat de alumni meer systematisch bevraagd zouden kunnen worden. Het beroepenveld draagt op diverse manieren bij tot de kwaliteit van de opleiding. Eerst en vooral dient de adviesraad vermeld te worden. Hij heeft adviesbevoegdheid over het opleidingscurriculum en komt jaarlijks samen. De commissie is evenwel van mening dat de opleiding het beroepenveld eerder eng gedefinieerd heeft, in die zin dat de niet-commerciële sector beter vertegenwoordigd zou kunnen zijn. Het werkveld is verder ook betrokken bij de opleiding door haar input via stagebegeleiding, scriptiebegeleiding en -beoordeling, gastlezingen en de rondetafelgesprekken. Een heel sterk element is het feit dat een aantal praktijklectoren rechtstreeks uit het beroepenveld aangeworven wordt en voor de kruisbestuiving school-beroepenveld zorgt.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 163
Globaal is het de commissie opgevallen hoe er in de opleiding een sfeer van gemeenschap heerst, een sfeer waarin ook een aantal alumni en een deel van het beroepenveld hun steentje bijdragen. Deze sterkte wordt ook uitgedrukt in de uitspraak dat ‘Coloma een merknaam is’.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om – ook in de adviesraad – het beroepenveld te verbreden naar de niet-commerciële sector.
-
De commissie vraagt dat de alumni meer structureel betrokken zouden worden bij de kwaliteitszorg van de opleiding.
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: Evaluatie resultaten: Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed voldoende goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
164 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan de output van haar programma te toetsen. Ze doet dit door de professionele inzetbaarheid te toetsen bij de stagebegeleiders (bij de instap- en eindevaluatie) en de afgestudeerden (aan de hand van een enquête). In de stages wenst de opleiding de studenten het geïntegreerd inzetten van competenties mee te geven. Met de scriptie, waarvan de opdracht in vele gevallen door het stagebedrijf wordt opgesteld, worden eveneens de eindcompetenties van de opleiding getoetst. De feedback die de opleiding gekregen heeft, wijst op een grote tevredenheid bij zowel de stagementoren in het werkveld als de afgestudeerden. De commissie heeft dit ook geconcludeerd uit de gesprekken met het werkveld en de afgestudeerden, en stelt dat de opleiding toerisme en recreatiemanagement beginnende professionals aflevert die breed inzetbaar zijn. De commissie heeft wel vastgesteld dat wat het zelfstandig, innovatief en creatief werken en vooral wat de talenkennis betreft, de opleiding betere resultaten zou kunnen halen. Ze heeft daarnaast stageverslagen en scripties kunnen inkijken en vastgesteld dat de kwaliteit ervan aan de verwachtingen tegemoetkomt. Het is de commissie opgevallen dat de afgestudeerden in uiteenlopende functies terechtkomen – ook in niettoeristische sectoren – en dat een substantieel aandeel van de afgestudeerden doorstoot naar het middenkader van het bedrijfsleven (tot een derde van afgestudeerden, zo blijkt uit een bevraging van afgestudeerden), en zelfs naar leidinggevende functies. De commissie vindt dit een sterke indicator voor het niveau van de opleiding. Om de overstap naar het werkveld verder mogelijk te maken, is er – behalve de stage, het eindwerk, de excursies, gastcolleges en bedrijfsbezoeken – ook voorzien dat studenten leren solliciteren (in het opleidingsonderdeel zakelijke communicatie). De afstuderenden worden bovendien geïnformeerd over hoe je je kan vestigen als zelfstandige en welke vervolgtrajecten er zijn, zowel binnen als buiten de hogeschool. De commissie wenst in de verf te zetten dat de doorstroming naar de master toerisme gestimuleerd wordt en dat de opleiding zich hier ook op richt. De opleiding profileert zich op deze manier, en de commissie vindt dit een positief gegeven. Wat betreft internationalisering haalt de opleiding goede resultaten. Ruim een kwart van de studenten van het derde programmajaar gaat naar het buitenland voor zijn stage. De mate waarin studenten blootgesteld worden aan internationale ervaringen tijdens de loop van hun opleiding, is in de ogen van de commissie een sterk punt in de opleiding. Maar ook de docenten kunnen deelnemen aan uitwisselingen, en doen internationale ervaringen op in het kader van de internationale stages van de studenten. Tot slot dient hier ook vermeld te worden dat de opleiding op geregelde basis inkomende buitenlandse docenten ontvangt.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 165
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt meer aandacht voor de zelfstandige, innovatieve en creatieve competenties.
-
De commissie vraagt een sterker talenonderricht.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. De evolutie over de jaren heen en de situatie per opleiding of studiegebied worden niet opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding geeft aan geen echte traditie te hebben wat betreft het systematisch afwegen van het onderwijs tegen vooropgestelde streefcijfers of kengetallen. Ze stelt dat het moeilijk blijft om te toetsen of opleidingsdoelstellingen gerealiseerd worden en om objectieve streefcijfers te bepalen, en beroept zich hiervoor ook op een recent onderzoeksproject van de K.U.Leuven. Daartegenover staat dat er een nauwkeurig beeld bestaat over de slaagcijfers en dat deze slaagcijfers ook in verband zijn gebracht met het instroomprofiel. Wat betreft drop-out in het eerste jaar heeft de commissie vastgesteld dat 5 procent van de studenten zich uitschrijft voor 1 februari, daar waar de hogeschool een streefcijfer van 10 procent hanteert. De eerstejaarsstudenten die zich niet uitschrijven maar uiteindelijk niet deelnemen aan de examens, vormen 12 procent. Van alle studenten die deelnamen aan de examens slaagt 57 procent in het eerste jaar; het totale slaagpercentage van het eerste jaar ligt op 54 procent. Na een lichte daling bij de invoering van het modulair systeem meldt de opleiding een stijgende trend. De opleiding wijst in dit verband op de geprofessionaliseerde intakegesprekken en effectieve studiebegeleiding. Van de studenten in het tweede en derde programmajaar slaagt respectievelijk 91 en 98 procent. De opleidingen toerisme en recreatiemanagement halen gemiddeld in Vlaanderen een slaagpercentage van 44 procent. Het slaagpercentage van de opleiding toerisme en recreatiemanagement van de Katholieke Hogeschool Mechelen ligt slechts marginaal hoger. De commissie wenst het volgende te benadrukken: het blijkt dat de keuze voor de opleiding toerisme en recreatiemanagement vaak de tweede keuze van de student was. De opleiding geeft aan dat het aandeel vrouwelijke studenten erg hoog ligt (72-83 procent) en naar het einde van de opleiding ook licht toeneemt. Daarnaast is het aandeel TSO-studenten de jongste jaren toegenomen – behalve het laatste academiejaar waarin opnieuw een toename van ASO-studenten vastgesteld werd – zonder dat dit een invloed had op de slaagcijfers. ASO studenten mogen dan wel een iets hogere slaagkans hebben in het eerste
166 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
jaar, in de doorstroom naar het derde jaar en in de uitstroom wordt dit eerder omgekeerd. In correlatie hiermee geeft de opleiding aan dat in de twee laatste jaren het praktijkgedeelte aan belang inwint. De recente stijging in het aandeel ASO-studenten is interessant, gegeven de nieuwe mogelijkheid om door te stromen naar de master toerisme. De opleiding zal de correlatie in de toekomst verder onderzoeken. De totale gemiddelde studieduur gemeten over de laatste tien academiejaren bedraagt drie jaar en drie maanden. De opleiding geeft aan dat dit opmerkelijk constant blijft doorheen de tijd, en dat ondanks de mogelijkheden tot flexibilisering – ongeveer 30 procent van de studenten heeft een individueel traject – de gemiddelde studieduur niet merkelijk toeneemt. Het streefcijfer dat de opleiding hanteert is een maximum van 3,5 jaar als gemiddelde studieduur, en daar zit ze dus onder. De werkgroep onderwijsevaluatie en onderwijsonderzoek van de hogeschool zal ook met betrekking tot de analyse van onderwijsrendement een beleid uitstippelen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 6.1: Gerealiseerd niveau: Facet 6.2: Onderwijsrendement:
goed goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 167
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2: Programma: Onderwerp 3: Personeel: Onderwerp 4: Voorzieningen: Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6: Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
168 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Bijzonder kwaliteitskenmerk: Onderzoek en maatschappelijke dienstverlening
Facet 1
Differentiëring
Criterium: Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het onderzoekscentrum Memori herbergt de projecten met betrekking tot maatschappelijke dienstverlening en alle onderzoeksactiviteiten van het departement Handelswetenschappen en Bedrijfskunde, waar de opleiding toerisme en recreatiemanagement in is ondergebracht. Er zijn op het moment van het visitatiebezoek twintig medewerkers in dienst voor een totaal van veertien VTE. De opleiding geeft aan dat haar ervaring met betrekking tot onderzoek teruggaat tot 1998. Sindsdien en tot 2008 kan de opleiding een achttal onderzoeksprojecten voorleggen die specifiek aansluiten bij het domein van de opleiding toerisme, en een tweetal projecten waarin aspecten van toerisme en recreatiemanagement geïntegreerd zijn. De geschiedenis op het gebied van maatschappelijke dienstverlening gaat terug tot 2002. Sindsdien hebben de activiteiten rond maatschappelijke dienstverlening een sterke groei gekend. De opleiding geeft aan dat elk onderzoeksproject aanleiding heeft gegeven tot lezingen en seminaries, ook gerelateerd aan aspecten van toerisme en recreatiemanagement. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de onderzoeksprojecten die binnen Memori uitgevoerd werden en worden, een sterk toegepast karakter hebben. De opleiding geeft ten andere melding van een praktische en op het beroepenveld georiënteerde ingesteldheid in het onderzoekscentrum, en zegt betrekkelijk weinig concurrentie te ondervinden van andere hogescholen. Met betrekking tot het onderzoeksbeleid wordt door de opleiding aangegeven dat de onderzoeksactiviteiten binnen Memori zowel in de diepte als in de breedte worden uitgebouwd, en dat er extra aandacht besteed zal worden aan een verdere inbedding van Memori in de opleidingen van het departement. In de diepte betekent onder meer dat er verder werk wordt gemaakt van het onderzoeksgebied internetmarketing & technologische tools, met bijzondere aandacht voor aspecten van toerisme en recreatiemanagement. Dit onderzoeksdomein beschrijft ook de rol die opgenomen wordt binnen het Steunpunt Toerisme en Recreatie. In de breedte betekent onder meer dat lectoren gestimuleerd worden om onderzoeksprojecten in te dienen. Daarnaast wordt er aandacht geschonken aan internationalisering en aan de verspreiding van kennis via publicaties, seminaries, e-communicatie enzovoort. Met betrekking tot maatschappelijke dienstverlening wenst de opleiding (via Memori) de volgende accenten te leggen: enerzijds het genereren van expertise en inkomsten en contacten leggen met het beroepenveld, en anderzijds het versterken van de verankering van de hogeschool, het departement en de opleiding in de brede maatschappelijke context van de regio. Vanaf het voorjaar 2007 wordt gestart met een vormingscentrum, dat een open vormingsaanbod voor het beroepenveld over onder meer aspecten van toerisme en recreatiemanagement wil aanbieden. De opleiding claimt een unieke positie omwille van het bestaan van het onderzoekscentrum Memori, het aandeel van onderzoeksprojecten die gerelateerd zijn aan het domein van toerisme en recreatiemanagement, en de
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 169
structurele banden tussen het onderzoekscentrum enerzijds en het personeel en curriculum van de opleiding anderzijds. Daar voegt de opleiding de maatschappelijke dienstverlening aan toe, waar zowel onderzoeksmedewerkers, docenten als studenten bij betrokken worden. De commissie waardeert het dat de Katholieke Hogeschool Mechelen hier kwaliteitswerk aflevert, en acht het opzet van de onderzoekscel zeer geslaagd met veelbelovende vooruitzichten qua ontwikkeling. De commissie vindt het wenselijk om de samenwerking uit te breiden (ook naar de overheid toe), erover te waken dat meerdere disciplines in het onderzoeksteam aanwezig zijn en om het aantal lezingen en seminaries naar het werkveld uit te breiden. De commissie is van mening dat de link naar het curriculum sterker ontwikkeld zou kunnen zijn.
Facet 2
Kwaliteit
Criterium: Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan dat de nabijheid van toegepast onderzoek en de invloed ervan in het curriculum via de docenten die aan onderzoek doen, sterk bijdragen tot het doordringen bij de studenten van het belang van onderzoek en onderzoeksgegevens in het latere beroepsleven. Ze is er tevens van overtuigd dat ze bijdragen tot het leren omgaan met onderzoeksresultaten. De opleiding wijst daarnaast op de meerwaarde van deze onderzoekscomponent met het oog op een doorstroming naar de master toerisme. Binnen de werking van het onderzoekscentrum worden steeds meer diepgaande contacten met het beroepenveld onderhouden. De opleiding maakt hierbij melding van een tweetal projecten in het kader van maatschappelijke dienstverlening (2006-2007), waar het beroepenveld, docenten en studenten bij betrokken worden. Daarnaast zal de opleiding voor onderzoek vanaf 2007 nauw samenwerken met het Steunpunt Toerisme en Recreatie. De opleiding wijst hierbij op de kansen om te kunnen participeren aan projecten en om vanop de eerste rij nieuwe gegevens en trends te kunnen registreren, die dan een weg kunnen vinden naar lesinhouden. De opleiding geeft aan dat de kwaliteit van het onderzoek bewaakt wordt op verschillende manieren. Daarbij spreekt ze van inhoudelijke coaching door het onderzoekshoofd, gespecialiseerde ondersteuning en supervisie door de betrokken bedrijven en/of een hoogleraar. De terugkerende vraag van verschillende actoren in het domein van toerisme en recreatiemanagement is in de ogen van de opleiding ook een indicatie van de kwaliteit van het onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening. De commissie heeft vastgesteld dat het beroepenveld en de ‘klanten’ van het onderzoekscentrum tevreden zijn over de kwaliteit van het geleverde werk. De commissie is er van overtuigd dat, hoewel de aanzet er zeker is, de verbinding naar de opleiding sterker zou kunnen zijn. De gevolgen van de aanwezigheid van dit onderzoekscentrum waren voor de commissie moeilijk waarneembaar. Dat er een toegevoegde waarde is in de toeleiding naar de master toerisme acht de commissie duidelijk.
170 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Facet 3
Concretisering
Criterium: De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding geeft aan dat de doorstroming van de knowhow en de expertise die in het onderzoekscentrum worden opgebouwd, de jongste jaren goed op gang begint te komen. Vanaf het begin heeft de opleiding de optie genomen om onderzoekers te stimuleren om als lector ingeschakeld te worden in een opleidingsonderdeel dat aansluit bij het wetenschappelijk werk dat ze verrichten. Op het ogenblik van de visitatie waren zeven personeelsleden van de opleiding betrokken bij onderzoeksprojecten en bleek het onderzoekshoofd van Memori occasioneel nog als gastspreker gevraagd te worden. De concretisering in het curriculum krijgt vorm in het opleidingsonderdeel marktonderzoek en in de scripties van de studenten. De opzet van het opleidingsonderdeel marktonderzoek is drieledig: de student moet in de latere beroepssituatie onderzoek mee kunnen opzetten en begeleiden, hij moet gepubliceerd onderzoek in (vak)tijdschriften en dagbladen kritisch kunnen analyseren en naar waarde kunnen schatten, en ten slotte zoekt het opleidingsonderdeel aansluiting met de master in toerisme, zodat de drempel voor onze studenten minder hoog is. In de practica van het derde programmajaar komen deze onderzoeksvaardigheden in toegepaste vorm aan bod. De lector van het opleidingsonderdeel marktonderzoek en de andere leden van Memori begeleiden mee de scripties van de studenten. Dit kan gaan van het scherpstellen van de onderzoeksvraag, het kiezen van een juiste onderzoeksmethode tot het geven van een aanzet tot correcte data-analyse. Daarnaast wordt een aantal studenten ingeschakeld in onderzoeksprojecten. Voor sommigen kan dit uitmonden in een stage bij Memori of in een scriptie. De opleiding geeft aan dat bij de realisatie van onderzoeksprojecten de bibliotheek met een honderdtal extra boeken uitgebreid is, bovenop het reguliere aankoopbeleid. Het gaat om boeken in verband met aspecten van beheer, toerisme en recreatie. Daarnaast stelt het onderzoekscentrum ook digitale gidsen (op PDA- en GPSplatform) ter beschikking van de studenten in de opleiding toerisme en recreatiemanagement. De commissie is van oordeel dat de opleiding de aanwezigheid van het onderzoekscentrum valoriseert in het curriculum. De implementatie beperkt zich tot de deelname van enkele studenten aan onderzoeksprojecten en de scriptie die daar bijhoort. Het terugkoppelen van onderzoeksresultaten naar slechts één opleidingsonderdeel heeft de commissie ook niet overtuigd. De commissie heeft vastgesteld dat slechts een heel beperkt aantal lectoren actief is in de onderzoekscel, en stelt dat hiermee de doorstroming naar het curriculum ook beperkt blijft.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 171
Oordeel over het bijzonder kwaliteitskenmerk: Onderzoek en maatschappelijke dienstverlening Op basis van de oordelen over: Facet 1: Differentiëring: Facet 2: Kwaliteit: Facet 3: Concretisering:
voldoende voldoende onvoldoende
stelt de commissie vast dat de opleiding zich door het bijzonder kwaliteitskenmerk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening niet profileert in het Vlaamse Hogescholenlandschap. Bijgevolg kent de commissie het bijzonder kwaliteitskenmerk niet toe aan de opleiding.
172 | opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement Bijzonder kwaliteitskenmerk Facet 1: Differentiering Facet 2: Kwaliteit Facet 3: Concretisering
score onderwerp voldoende
goed goed voldoende goed goed goed OK voldoende goed goed niet van toepassing goed voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende excellent voldoende goed voldoende goed voldoende goed goed onvoldoende voldoende voldoende onvoldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: Katholieke Hogeschool Mechelen: Toerisme en recreatiemanagement Bijzonder kwaliteitskenmerk: onderzoek dienstverlening
1
en
maatschappelijke
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Mechelen | 173
174 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Hoofdstuk 5 XIOS Hogeschool Limburg Algemene toelichting bij de opleiding Toerisme en recreatiemanagement.
De opleiding Toerisme- en recreatiemanagement (TRM), Toegepaste informatica (TI), Bedrijfsmanagement (BM), Office management (OM), Communicatiemangement (CM) en Journalistiek (JO) vormen samen het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde van de XIOS Hogeschool Limburg dat gevestigd is op de campus Diepenbeek en de campus Hasselt. De XIOS Hogeschool Limburg omvat daarnaast de volgende departementen: Industriële wetenschappen, Lerarenopleiding en Sociaal-Agogisch werk. De opleiding toerisme ontstond meer dan dertig jaar geleden onder de vorm van een A2-opleiding aan het Rijkstechnisch Instituut voor Hotelwezen en Toerisme in Hasselt. In 1972 ontstond de tweejarige A1-opleiding Toerisme aan het Economisch Hoger Onderwijs van het korte type. De opleiding is verschillende keren van locatie gewijzigd, onder andere door het stijgende aantal studenten. In 1989 werden de opleiding Toerisme en alle hogeronderwijsopleidingen samengebracht in de Hogeschool voor Bedrijfsopleidingen in Hasselt. Op datzelfde moment werd de studieduur van de opleiding verlengd tot drie jaar. De volgende jaren vonden verschillende fusies plaats, die uiteindelijk resulteerden in de XIOS Hogeschool Limburg in 2005. XIOS staat voor eXpertisecentrum voor Industrie, Onderwijs en Samenleving. De XIOS Hogeschool Limburg vormt samen met de Provinciale Hogeschool Limburg en de Universiteit Hasselt de Associatie Universiteit Hogescholen Limburg (AUHL).
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 175
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk; het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het opleidingsprofiel - waarin kennis, vaardigheden en attitudes aan bod komen - beschrijft de eindkwalificaties van een beginnende beroepsbeoefenaar. De opleidingsdoelstellingen worden geformuleerd in termen van competenties. Het competentieprofiel onderscheidt de algemene competenties, de algemene beroepsgerichte competenties en de beroepsspecifieke competenties. De opleiding heeft gekozen voor een generalistische en beroepsgerichte opleiding zonder afstudeerrichtingen, waardoor het aantal geformuleerde algemene competenties laag gehouden werd. De kenniselementen, vaardigheden en persoonskenmerken waaraan de opleiding belang hecht, zijn vervat in het competentieprofiel: Kenniselementen: gebruiksklare kennis hebben van toeristische en/of recreatieve producten en diensten; Vaardigheden: vaardigheden op het vlak van communicatie en administratie, zelfstandig kunnen werken met specifieke technieken, efficiënt kunnen plannen en organiseren, creatief, leergierig en flexibel zijn; Persoonskenmerken: klantvriendelijk, empathisch, dienstverlenend, commercieel en stressbestendig zijn. Het competentieprofiel van de opleiding onderscheidt veertien hoofdcompetenties die verder worden onderverdeeld in deelcompetenties: -
Op de hoogte zijn van algemene economische fenomenen, en deze in relatie kunnen brengen met de reiswereld; De meest voorkomende boekhoudkundige handelingen kunnen uitvoeren; Wetgeving en reglementeringen met betrekking tot toerisme kunnen interpreteren en toepassen; Kritisch kunnen omgaan met toeristische, recreatieve, geografische en cultuurhistorische bronnen; Toeristische trends kunnen herkennen en opvolgen; Toeristisch-recreatieve producten kennen; Toeristisch-recreatieve producten kunnen verkopen; Relaties met klanten kunnen onderhouden; Allerlei reizen kunnen organiseren en promoten;
176 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
-
Algemene en toeristische softwarepakketten kunnen gebruiken; Informatie over aangaande reis- en bijstandsverzekering kunnen geven; Beleid kunnen voeren; Communicatief vaardig en klantvriendelijk zijn; Kunnen solliciteren.
De opleidingsdoelstellingen en het competentieprofiel werden op punt gezet aan de hand van het omvormingsdossier. Tijdens een tweedaagse werd gebrainstormd over de te bereiken eindkwalificaties. De leden van de opleidingsraad baseerden zich daarbij op de VLOR-beroepsprofielen, de arbeidsmarkt, de generieke kwaliteitswaarborgen vermeld in het decreet, de SERV-beroepsprofielen, het pedagogische concept van het departement, de onderwijsvisie van de opleiding en de stagefeedback van de stagecoördinatoren. Het competentieprofiel werd ter beoordeling voorgelegd aan de toeristisch-recreatieve sector, wat leidde tot enkele aanpassingen. Alhoewel er geopteerd wordt voor een generalistische toeristische opleiding zonder afstudeerrichtingen, is er vastgesteld dat het beheersen van de algemene competenties, het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties en van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar, als voldoende kunnen worden beoordeeld. De commissie waardeert de wijze waarop de opleiding de algemene competenties voor een breed gedefinieerde beroepspraktijk heeft ingevuld als positief en als gedurfd, gezien de doelgroep, de concurrentie en de regionale mogelijkheden tot aansluiting aan onderwijs en aflevering van afgestudeerden. De formulering van de algemene competenties is bewust kort gehouden, ten gunste van een meer gespecificeerde en concretere uitwerking van de algemene beroepsgerichte competenties. De uitwerking van de beroepsgerichte competenties is voor ingewijden helder, maar voor niet-ingewijden blijft tamelijk veel van het brede beroepsveld impliciet. Het is daarom aan te bevelen om in de doelstellingenbeschrijving het brede beroepsveld te omschrijven, en toe te lichten waarom voor de beroepsuitoefening in dat veld de gepresenteerde competenties nodig zijn. Het structureren van de competenties is daarbij aanbevolen. Als de opleiding de competentieomschrijvingen die in de bijlagen zijn uitgewerkt wil gebruiken bij het evalueren of de betreffende competenties verworven zijn, zullen een aantal competenties meer meetbaar moeten worden gespecificeerd. Er is een visie aanwezig wat betreft het pedagogisch project van de opleiding en de benodigde competenties van de afgestudeerden. De ontwikkeling van de economische vakken, gelieerd aan de toeristische sector, verdient alle zorg. Meer inspanningen op relationeel vlak met andere gelijksoortige opleidingen in binnen- en buitenland, kunnen de goede reputatie van Xios alleen maar versterken en bekendmaken. Via de studiegidsen, de ECTS-fiches, het intranet en het curriculumbeheerssysteem wordt het opleidingsprofiel bekendgemaakt aan de studenten. In iedere cursus staat op het eerste blad de opleidingsfiche met dezelfde informatie op als in de studiegidsen. Uit de gesprekken blijkt dat de studenten de competenties kennen. De opleiding stelt dat de internationale dimensie van het programma verweven is in vele competenties van het competentieprofiel. De vreemde talen, een meerdaagse buitenlandse excursie, de mogelijkheid tot het volgen van een buitenlandse stage en de inkomende buitenlandse studenten zijn elementen die de opleiding aanhaalt als voorbeelden. De commissie is van mening dat de internationale profilering meer in de opleidingsdoelstellingen kunnen worden opgenomen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om de competenties meer meetbaar te formuleren.
-
De commissie adviseert de opleiding om de beroepsspecifieke competenties concreter uit te werken.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 177
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps- of kunstpraktijk). Ze zijn, in het geval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het uitwerken van het opleidingsprofiel en de competenties is een gevolg van het bijschaven van de al bestaande opleidingsprofielen en doelstellingen, door de leden van de opleidingsraad tijdens een tweedaagse, aan de hand van de VLOR- en SERV-profielen, de resultaten van bevragingen bij studenten en stagiairs, de inbreng van stagebegeleiders en gastprofessoren en de contacten tijdens de bedrijfsbezoeken. Het competentieprofiel moet volgens de opleiding een antwoord geven op de volgende vragen: ‘Wat zijn de competenties van een beroepsbeoefenaar in de toeristisch-recreatieve sector?’ en ‘Wat doet iemand die werkt in die sector?’. De opleiding kon hierbij rekenen op de steun van het centrale niveau van de hogeschool. Het stappenplan voor de invoering van de BAMA-structuur werd op centraal niveau ontwikkeld. Het curriculum van de eerste twee opleidingsjaren is al omgevormd en bijgestuurd op basis van de bevragingen bij de studenten en de terugkoppeling van de studentencommissie. Het derde opleidingsjaar wordt in het academiejaar 2006-2007 voor het eerst aangeboden in het nieuwe curriculum, waarna het eveneens zal worden bijgestuurd. In een competentiematrix geeft de opleiding aan in welke opleidingsonderdelen welke competenties verworven worden. In 2006 heeft de opleiding nogmaals een tweedaagse georganiseerd, waarbij het domeinspecifieke referentiekader van de visitatiecommissie bekeken werd ten opzichte van het referentiekader van de opleiding. Deze oefening resulteerde in een document waarin de opleiding aangeeft in welk opleidingsonderdeel aan de competenties van de commissie wordt gewerkt. De opleiding stelt een match vast van hun referentiekader met dat van de commissie. Op basis van de besprekingen van de tweedaagse werd het opleidingsonderdeel Economie wel duidelijker geformuleerd, zowel in de theoretische als in de praktische aspecten van het opleidingsonderdeel. De commissie is van mening dat de domeinspecifieke competenties overeenstemmen met het referentiekader dat als uitgangspunt werd opgesteld voor de visitatie Toerisme en recreatiemanagement door VLHORA in samenwerking met de visitatiecommissie. De commissie stelt vast dat de opleiding eveneens 'kunnen solliciteren' en 'op de hoogte zijn van algemene economische fenomenen en deze in relatie kunnen brengen met de reiswereld' als competenties heeft geformuleerd. De eerste competentie ervaart de commissie als een algemene competentie. De tweede competentie, die door de opleiding werd uitgesplitst in deelcompetenties, vindt de commissie terug in een aantal competenties in haar domeinspecifieke referentiekader. Uit de ingekeken documenten blijkt dat het competentieprofiel nog wordt bijgeschaafd. Zo wordt voor het academiejaar 2007-2008 het competentieprofiel van het voorgaande academiejaar verder aangepast. De commissie vraagt de opleiding om aandacht te hebben voor de ontwikkeling van de economische vakken, gelieerd aan de toeristische sector. De commissie is van oordeel dat de beschikbare informatie over de sector in
178 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
de competentielijst is verwerkt en dat daarenboven nog een extra accent wordt gelegd. Bij het behalen van de competenties van het opleidingsonderdeel Reisverzekeringen verwerven de studenten het attest ‘reisverzekeringen’ van de CBFA. Hierdoor kunnen studenten optreden als verantwoordelijke voor de distributie van reisverzekeringen in een reisbureau. Tot 2004 was de opleiding een erkend IATA-instituut. Gezien de matige interesse van studenten en de minimumeis van IATA met betrekking tot het aantal inschrijvingen, kan de opleiding de cursus niet meer inrichten. Departementaal werd beslist om de IATA-cursus niet meer in te richten. De commissie beoordeelt de wijze waarop de opleiding zichzelf situeert in het veld en de manier waarop de opleiding daarvoor criteria hanteert, als voldoende. De commissie is wel van mening dat de contacten met het werkveld en andere opleidingen niet systematisch zijn uitgewerkt in de zin van nationale en internationale benchmarking. In gesprekken geeft de opleiding aan zichzelf te vergelijken met andere binnen- en buitenlandse opleidingen, bijvoorbeeld tijdens conferenties van Headtour. De informatie en ervaringen die worden verzameld bij buitenlandse collega’s tijdens dergelijke conferenties, gebruikt de opleiding om de eigen opleiding te vergelijken met internationale opleidingen. De commissie ervaart deze activiteiten te veel als ad-hocactiviteiten. De commissie merkt dat in de confrontatie met andere opleidingen, bijvoorbeeld tijdens congressen, de docenten en studenten de indruk hebben dat de opleiding de vergelijking met andere kan doorstaan, en ze ziet daarin een aansporing tot een meer systematische uitwisseling van studenten en medewerkers.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om de contacten met het werkveld meer systematisch uit te werken, evenals de contacten met gelijksoortige binnen- en buitenlandse opleidingen.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 1.1: Niveau en orientatië: Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 179
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Nadat de opleiding het competentieprofiel had uitgetekend, werd de volgorde van de competenties bepaald en toegekend aan opleidingsonderdelen. In een competentiematrix koppelt de opleiding de competenties aan bepaalde opleidingsonderdelen. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat tijdens de stage alle competenties in meer of mindere mate worden getraind en ontwikkeld, en dat de competentie ‘kritisch kunnen omgaan met toeristische, recreatieve, geografische en cultuurhistorische bronnen’ wordt getraind en ontwikkeld gedurende de drie opleidingsjaren, in onder andere de volgende opleidingsonderdelen: Cultuurgeschiedenis, Nederlands, Praktische oefeningen toerisme, Toeristische geografie 1 tot en met 3 en de stage. De competentiematrix is consulteerbaar in het curriculumbeheersysteem. Daarnaast worden in een opleidingsgids per opleidingsonderdeel de begin- en eindcompetenties, de inhoud, de evaluatievormen en -criteria, de werkvormen en de leermaterialen besproken. De opleiding heeft gekozen voor een generalistisch programma dat de nadruk legt op praktijkgerichtheid. Uit het pedagogische concept blijkt dat de opleiding van theorie naar praktijk evolueert, waarbij de praktijkcomponent wordt opgebouwd doorheen de jaren. Over de drie jaar heen is het praktijkgedeelte goed voor meer dan een derde van de studiepunten. De taalvakken, culturele geschiedenis en toeristische geografie komen in alle programmaonderdelen terug. In het eerste programmaonderdeel (2006-2007) worden hoofdzakelijk ondersteunende opleidingsonderdelen gegeven. Naast de steeds terugkerende vakken komt Toegepaste informatica, Structuur en Techniek van het toerisme, Praktische oefeningen toerisme, Economie en Reisrecht aan bod. De talen vertegenwoordigen 22 studiepunten en de zuiver toerismegerelateerde opleidingsonderdelen 29 studiepunten. Uit de gesprekken en de ingekeken documenten tijdens het bezoek bleek dat het programma werd bijgeschaafd voor het academiejaar 2007-2008. Economie werd Financieel management en Structuur en technieken van toerisme werden Inleiding tot het toerisme en Toeristische organisatie en technieken. Tijdens het opleidingsonderdeel Inleiding tot toerisme maken de studenten kennis met de sector, wat tijdens Praktische oefeningen toerisme praktisch en beroepsgericht wordt ingevuld. Het programma bestaat voor een zesde uit praktische oefeningen toerisme. Het tweede programmaonderdeel biedt een theoretische verdieping in beroepsgerichte opleidingsonderdelen en een praktijkgerichte benadering. Bijna de helft van de studiepunten in het tweede jaar wordt toegekend aan het opleidingsonderdeel Praktijk, waarin realistische en praktijkgerichte cases in groep of individueel opgelost worden. Dit opleidingsonderdeel werkt vakoverschrijdend, doordat alle vaklectoren verantwoordelijk zijn voor hun vakspecifieke inbreng, begeleiding en bijsturing van de cases. Het competentiegericht en vakoverschrijdend onderwijs ligt in de andere programmaonderdelen ook vervat in de opleidingsonderdelen Praktijk en de vreemde talen. Verder wordt in het tweede programmaonderdeel naast de steeds terugkomende vakken dieper ingegaan op Commercieel en financieel management en Toeristische organisatie. De taalvakken, negen studiepunten, zijn
180 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
ondergebracht in het opleidingsonderdeel Vreemde talen dat gespreid is over het gehele opleidingsjaar. De vakken Reisverzekering en Juridische vorming bouwen verder op of de opleidingsonderdelen uit het eerste jaar of vullen ze verder aan. Bijna de helft van de studiepunten is toegekend aan Praktijk. Ook het programma van 20062007 werd bijgeschaafd voor het komende academiejaar. Commercieel en financieel management wordt opgesplitst in Financieel management en Marketing in toerisme. Het derde programmaonderdeel legt sterk de nadruk op praktijkgerichtheid met de stage, en op actuele kennis van de toeristisch-recreatieve sector. Bijna de helft van de studiepunten wordt toegekend aan de stage. Uit de gesprekken blijkt dat studenten het generalistische karakter van de opleiding waarderen, omdat zij een brede waaier aan vaardigheden en competenties ontwikkelen, met betrekking tot toerisme, talen en in beperkte mate economie. Sommige studenten vinden het spijtig dat ze zich niet kunnen specialiseren in bepaalde topics, via bijvoorbeeld keuzevakken. Met betrekking tot de talen werd opgemerkt dat deze toegespitst zijn op toerisme. Sommige studenten ondervinden moeilijkheden met betrekking tot de talen in het derde programmaonderdeel, en verklaren dit door het beperkte aandeel talen in het tweede programmaonderdeel met het opleidingsonderdeel Vreemde talen. Het opleidingsonderdeel Vreemde talen mag volgens hen een groter aandeel innemen in het programma. De commissie is van mening dat het programma een concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De disciplineoverschrijdende elementen in het programma dragen, samen met de praktijkgerichtheid van de opleiding in combinatie met de werkvormen, bij tot de competentieverwerving van de studenten. Vooral de stage en de opleidingsonderdelen Praktijk zijn belangrijke componenten voor de competentieontwikkeling bij de studenten. Wel merkt de commissie op dat er in de opleiding onvoldoende aandacht is voor aspecten zoals sociaal toerisme. De internationale dimensie van het curriculum zit volgens de opleiding vervat in verschillende onderdelen. Naast de vreemde talen en het opleidingsonderdeel Praktijk, die in alle opleidingsjaren aan bod komen, zijn er het opleidingsonderdeel Toeristische en recreatieve actua, de meerdaagse buitenlandse excursie, de mogelijkheid tot stage in het buitenland als gevolg van bilaterale overeenkomsten - met onder andere Almeria en Saint-Etienne en de internationale module. Deze module wordt jaarlijks gevolgd door een aantal buitenlandse studenten dat een deel van zijn hun opleiding Toerisme en recreatiemanagement aan de XIOS Hogeschool Limburg volgt. De module omvat een toeristisch gerelateerd luik, een financieel luik en een luik vreemde talen. De opleiding onderzoekt de mogelijkheid om de module open te stellen voor de eigen studenten. De commissie stelt dat de opleiding internationalisering een plaats tracht te geven binnen haar onderwijsopdracht. De internationale dimensie in het programma is een aandachtspunt maar ook een groeiproces. Bij de ontwikkeling van het vernieuwde bachelorcurriculum volgde de opleiding een stappenplan. Het curriculum werd gradueel ingevoerd vanaf 2004-2005. Vóór maart 2006 werd op basis van de bedenkingen van de studenten, het werkveld en de lectoren het nieuwe curriculum bijgestuurd. De XIOS Hogeschool beschrijft in het kwaliteitshandboek de procedure voor curriculumontwikkeling, -herziening en -innovatie. Die stelt dat het opleidingsprogramma driejaarlijks wordt voorgelegd aan een programmacommissie. Sinds maart 2006 vult de opleiding Toerisme en recreatiemanagement dit structureel in met een studenten- en een sectorcommissie. De opleiding beschikt over een EVC-EVK-beleid. De trimesterstructuur en aangeboden halftijdse trajecten bevorderen volgens de opleiding de flexibiliteit, en maken de combinatie werken-studeren mogelijk.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om in de opleiding extra aandacht te schenken aan de ontwikkeling van de economische component gelieerd aan de toeristische sector. De commissie adviseert om meer aandacht te hebben voor de internationale dimensie in het programma.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 181
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals al eerder aangegeven, heeft de opleiding gekozen voor een competentiegericht, disciplineoverschrijdend en praktijkgericht programma. Daarnaast wordt belang gehecht aan leren leren, zelfwerkzaamheid en samenwerken. Ieder opleidingsonderdeel splitst daarom de contacturen op in kennisoverdracht en begeleide kennisverwerking. De opleiding streeft een verhouding van één derde kennisoverdracht ten opzichte van twee derde begeleide kennisoverdracht na. In ieder programmaonderdeel is een opleidingsonderdeel opgenomen waarin de praktijkgerichtheid, zelfwerkzaamheid en de begeleide kennisverwerking centraal staat. Het aandeel van het opleidingsonderdeel Praktische oefeningen toerisme in het eerste programmaonderdeel bedraagt 10 studiepunten. In het tweede jaar in het opleidingsonderdeel Praktijk, goed voor 25 studiepunten, worden de studenten voorbereid op de stage via praktijkgelieerde opdrachten. De stage, 28 studiepunten, van veertien weken in het derde programmaonderdeel, is voor de studenten het onderdeel bij uitstek om voeling te krijgen met de actuele beroepspraktijk. Tijdens de stage krijgt de student de kans om te tonen wat hij al kan en om competenties verder te verwerven. Studenten kunnen in het binnen- en het buitenland stage lopen. Voor de stages heeft de opleiding binnen- en buitenlandse contacten met een aantal vaste partners, maar studenten kunnen steeds een eigen stageplaats aanbrengen, mits goedkeuring van de opleiding. Zowel de studenten als het werkveld zijn positief over de stage. Sommige studenten betreuren het dat ze pas in het laatste programmaonderdeel stage lopen. Andere studenten vinden het juist positief dat er één grote stage is, waardoor de stagebedrijven investeren in de stagestudenten en hen werk laten verrichten op het niveau van een (bijna) beginnende beroepsbeoefenaar. In het programma is geen eindwerk opgenomen. Jaren geleden besliste de opleiding om het eindwerk af te schaffen, en te vervangen door een uitgebreid stageverslag en diverse cases en groepswerkjes. De opleiding heeft de competenties die verworven worden bij het maken van een eindwerk opgelijst en nagegaan of die in andere opleidingsonderdelen aan bod kwamen. Dit was het geval, waardoor er volgens de opleiding geen argumenten waren om het eindwerk te behouden. Het opnemen van een scriptie zou geen meerwaarde vormen in het curriculum. Het stageverslag omvat een objectief gedeelte over het stagebedrijf (structuur, groei, werkzaamheden enzovoort) en een subjectief gedeelte met persoonlijke ervaringen. Naast het stageverslag schrijven de studenten in het kader van de opleidingsonderdelen Praktische oefeningen toerisme en Praktijk meerdere werken. Deze opdrachten vinden vaak plaats in twee lokalen, ‘het toeristisch eiland’, specifiek ontworpen voor de studenten Toerisme en recreatiemanagement. De opleiding stelt dat de studenten in het stageverslag en in de verschillende cases en groepswerken moeten aantonen dat ze in staat zijn om zelfstandig een probleem uit het werkveld te onderzoeken en oplossingsstrategieën toe te passen. Andere praktijkelementen waar de studenten mee in aanraking komen, zijn de bedrijfsbezoeken, een gastlector, de gastcolleges van gastsprekers over specifieke onderwerpen, de toeristische beurzen en excursies. De
182 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
opleiding trekt gastdocenten aan voor specifieke onderwerpen die specialisatie vereisen. De bedrijfsbezoeken en de meerdaagse excursie worden door de studenten zelf georganiseerd, onder begeleiding van de lectoren. Daarnaast vormen de opleidingsonderdelen Vreemde talen en de Toeristische software (BTN, Galileo, Amadeus, Megatop Megatour en Servico) belangrijke competenties en vaardigheden, die kunnen worden aangewend in de praktijk. De studenten melden wel dat wat talen betreft meer praktijk wenselijk is. Actualiteit en opvolgen van trends in de toeristische sector zitten eveneens vervat doorheen de opleiding. In het eerste programmaonderdeel worden studenten hiermee geconfronteerd in het opleidingsonderdeel Techniek van het toerisme. In het tweede programmaonderdeel gaan studenten zelf op zoek naar nieuwe ontwikkelingen in de opleidingsonderdelen Praktijk en Toeristische organisatie. De stage en het opleidingsonderdeel Toeristisch recreatieve actua vormen het eindstuk binnen de opleiding, qua actueel en bewust worden van trends. In de opleiding komen de studenten op verschillende momenten in aanraking met vakliteratuur. Tijdens de praktijk opleidingsonderdelen in het toeristisch eiland worden studenten geconfronteerd met handboeken, gidsen, toeristische naslagwerken en brochures. In de studiegidsen werd per opleidingsonderdeel interessant leer- en studiemateriaal opgenomen ter ondersteuning van de student. Maatschappelijke dienstverlening wordt binnen de opleiding ingevuld door de studenten te laten deelnemen aan en helpen bij toeristische vakbeurzen en de tweejaarlijkse WES-enquête. Jaarlijks werkt een aantal studenten mee aan de organisatie van de internationale week van Businet en Headtour. Globaal is de commissie van mening dat de praktijk en de professionele gerichtheid van de opleiding sterke punten zijn. Vooral de opleidingsonderdelen Praktijk en stage leiden bij de studenten tot zelfwerkzaamheid en het aanleren van vaardigheden. De commissie is eveneens positief over de diverse cases, de groepswerken en de opdrachten in het toeristisch eiland. Het aantrekken van gastsprekers is goed, maar de cyclus van de gastlectoren kan intenser.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het programma telt drie structurele programmaonderdelen, telkens onderverdeeld in twee halftijdse trajecten. De programmaonderdelen 1 en 2 worden ingedeeld per trimester, het programmaonderdeel 3 per semester. De commissie is van mening dat het programma logisch is opgebouwd, met voldoende aandacht voor toerisme. Het programma evalueert van inleidende kennis in het eerste programmaonderdeel, naar specifieke kennis in het derde programmaonderdeel, in combinatie met een stijgende praktijkgerichtheid, moeilijkheids- en specialisatiegraad. Begincompetenties van opleidingsonderdelen in het tweede en het derde programmaonderdeel vormen soms de eindcompetenties van het eerste en het tweede programmaonderdeel, waardoor
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 183
volgtijdelijkheid wordt gerealiseerd. Vanaf het eerste programmaonderdeel is er aandacht voor toerismevakken. De vreemde talen, de praktijk, de cultuurgeschiedenis en de toeristische geografie vormen vaste waarden in elk programmaonderdeel. De opleiding start met algemeen vormende opleidingsonderdelen die vaardigheden en technieken aanleren, die in later te volgen opleidingsonderdelen nodig zullen zijn. De studenten maken eveneens kennis met de toeristische sector via beroepsspecifieke en -ondersteunende opleidingsonderdelen. Dit wordt door de studenten positief onthaald, omdat ze zo van bij de start van hun opleiding een duidelijk beeld krijgen van de toeristische sector. Het tweede en het derde semester leggen de nadruk op beroepsondersteunende en praktijkgerichte opleidingsonderdelen. Het tweede programmaonderdeel legt de nadruk op disciplineoverschrijdende opleidingsonderdelen, met het opleidingsonderdeel Praktijk als hoofdmoot. Dit onderdeel is uitsluitend competentiegericht opgebouwd met de cases en de praktijkgelieerde groepsopdrachten. De overige opleidingsonderdelen brengen de kennis en informatie aan die nodig zijn bij het uitwerken van de praktijkopdrachten. De lectoren van verschillende opleidingsonderdelen voorzien extra ondersteuning en begeleiding tijdens het opleidingsonderdeel Praktijk . Onderwerpen die beperkt of niet aan bod kwamen in de praktijkondersteunende opleidingsonderdelen kunnen tijdens de begeleidingsuren van het opleidingsonderdeel Praktijk worden toegelicht door de betrokken lector. Het derde programmaonderdeel is opgedeeld in twee grote delen: het eerste semester met acht beroepsspecifieke opleidingsonderdelen en het tweede semester dat bestaat uit de stage. De opleiding heeft bewust gekozen om de opleidingsonderdelen Recreatieve Actua en Toeristische software in het eerste semester van het derde programmaonderdeel onder te brengen, zodat de studenten een actuele opleiding genieten die net voor het afstuderen nog inspeelt op de actualiteit van de sector. De opleiding ziet het opleidingsonderdeel Toeristisch en recreatief beleid onder andere als een voorbereiding op het schakelprogramma voor de master in Toerisme. De commissie vraagt voldoende aandacht voor economie dat nu een beperkte plaats inneemt in het programma, met name enkel in het eerste programmaonderdeel. Tijdens het bezoek bleek dat de opleiding naar de toekomst toe wijzigingen aanbrengt met betrekking tot economie. De commissie merkt op dat economie een belangrijk onderdeel is van de toeristische sector en dus voldoende aanwezig moet zijn gedurende de hele opleiding. Voor het opleidingsonderdeel Economie zijn de meningen van de studenten verdeeld. Sommige studenten vinden dat dit opleidingsonderdeel een te algemeen karakter heeft en niet voldoende is toegespitst op economie in de toeristische sector. Andere studenten vinden het huidige niveau van economie al hoog. De commissie stelt dat in het opleidingsonderdeel Economie te weinig toegepaste economie in toerisme aan bod komt. De opleiding is zich hiervan bewust en zal hier aandacht aan besteden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om het opleidingsonderdeel Economie beter te laten aansluiten bij economie in toerisme. Het aandeel van economie moet ook voldoende aanwezig zijn doorheen het hele programma.
184 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen m.b.t. de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding maakt gebruik van absolute studietijdmetingen waarbij de studenten per opleidingsonderdeel de studietijd op basis van deelvragen inschatten. Indien de vastgelegde minimum- of maximumdrempels van de theoretische studietijd worden overschreden door de gemeten studietijd, worden de resultaten door het opleidingshoofd besproken met de betrokken lectoren. Deze lectoren werken een motivering uit en doen een voorstel tot remediëring. De procedures en regels met betrekking tot de studietijdmetingen zijn centraal vastgelegd in het kwaliteitshandboek. De commissie stelt vast dat de opleiding op geregelde basis studietijdmetingen uitvoert. -
1 TRM 2004-2005: hierbij werd de maximumdrempel van 120 procent overschreden voor de talen en de minimumdrempel van 80 procent voor de opleidingsonderdelen Economie en Toegepaste informatica. 1 TRM 2005-2006: hierbij werd de maximumdrempel van 120 procent overschreden voor de opleidingsonderdelen Frans en Toeristische geografie. 2 TRM 2005-2006: hierbij werd de maximumdrempel van 120 procent overschreden voor de partim 1 Frans van het opleidingsonderdeel Vreemde talen en de minimumdrempel van 80 procent overschreden voor de opleidingsonderdelen Juridische vorming en partim 1 Engels van het opleidingsonderdeel Vreemde talen
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 185
Uit het zelfevaluatierapport, de bijlagen en de gesprekken blijkt dat de metingen meerdere keren hebben geleid tot bijsturing van bepaalde opleidingsonderdelen, omdat sommige opleidingsonderdelen te zwaar of te licht waren. De studenten vinden vooral het eerste programmaonderdeel en het eerste semester van het derde programmaonderdeel zwaar. De opleiding neemt een aantal studiebevorderende maatregelen. Zo stelde de opleiding vast dat de opleidingsonderdelen Duits en Economie in een versneld tempo de basisbeginselen van hun domein bestuderen. Om tegemoet te komen aan studenten die geen voorkennis hebben voor deze opleidingsonderdelen, voorziet de opleiding introductiecursussen. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat het niveau van economie bij de instroom als verschillend worden ervaren. Dit niveauverschil wordt doorheen de opleiding niet steeds weggewerkt. De studenten uit het eerste programmaonderdeel vragen extra aandacht voor de oefeningen in het opleidingsonderdeel Economie. Deze worden in erg grote groepen gegeven, waardoor voor sommige studenten onvoldoende individuele vragen kunnen worden beantwoord. Daarnaast wordt de opleiding geconfronteerd met een heterogene instroom qua competentieniveau voor de vreemde talen. Door de verschillende competentieniveaus is het aantal begrote studiebelastingsuren nodig om het beoogde niveau te behalen, soms onvoldoende. Vanaf het academiejaar 2006-2007 zal er een screening van het taalniveau gebeuren. Studenten met een onvoldoende hoog taalniveau zullen zich via afstandsonderwijs kunnen bijscholen. De studenten merken op dat het lage aantal studiepunten vreemde talen in het tweede programmaonderdeel kan leiden tot moeilijkheden met de talen in het derde programmaonderdeel. Om een aangename sfeer binnen de opleiding te creëren, worden ook studentgerelateerde maatregelen genomen. Aan de start van het academiejaar organiseert de opleiding voor de eerstejaarsstudenten een meerdaagse in een vormingscentrum om de groepsdynamiek te stimuleren. Daarnaast worden opleidingsonderdelen die voornamelijk worden ingevuld door begeleide kennisverwerking in kleinere groepen aangeboden. Opleidingsonderdelen waarin hoofdzakelijk kennisoverdracht plaatsvindt, worden in klassen aangeboden. Eerstejaarsstudenten kunnen met opmerkingen over studiebelemmerende factoren steeds terecht bij de mentor. De studenten uit het tweede en het derde programmaonderdeel kunnen hun verhaal kwijt bij het opleidingshoofd. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding studietijdmetingen uitvoert. Wel is het onduidelijk of de gehanteerde studietijdmetingen de meest nauwkeurige zijn. Niettemin is de commissie van mening dat de studietijd globaal de norm benadert. Geen enkele stakeholder opperde dat een opleidingsonderdeel in zijn geheel onvoldoende is. De studenten ervaren het programma als haalbaar, niet te zwaar maar ook niet te makkelijk. Voor opleidingsonderdelen die te ver afwijken van de vastgestelde minimum- en maximumdrempel, wordt een standaardprocedure ter remediëring opgestart. De manier waarop de opleiding met de studietijdmetingen omgaat, ervaart de commissie als positief. Zo werd voor de talen, die een maximumdrempel overschreden, enerzijds het aantal credits opgetrokken en anderzijds aan zwakkere studenten extra ondersteuning aangeboden via afstandsonderwijs. Door deze differentiatie in niveau kunnen zwakkere studenten zich bijwerken en tot een vergelijkbaar niveau komen van hun medestudenten.
Aanbevelingen ter verbetering: /
186 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het pedagogisch concept bestaat het eerste programmaonderdeel uit ondersteunende opleidingsonderdelen, waar in het tweede en het derde programmaonderdeel verder wordt op gebouwd en gespecialiseerd. Het tweede programmaonderdeel bestaat naast beroepsgerichte opleidingsonderdelen voor een groot deel uit een praktijkgerichte benadering, die nog intensiever wordt in het derde programmaonderdeel met de stage. In het curriculum is er een evolutie zichtbaar van theorie naar praktijk en van sturend naar zelfwerkzaamheid. Uit het didactische concept van de opleiding valt af te leiden dat de opleiding veel belang hecht aan zelfstandig leren werken, het verwerven van competenties en praktijkgerichtheid. De opleiding hanteert een goede mix van werkvormen: hoorcolleges, groepswerk, individueel werk, rollenspellen, oefeningen, sectorgerelateerde projecten, gastcolleges, bedrijfsbezoeken, stages enzovoort. De studenten zijn positief over de praktijkgerichtheid van de opleiding, met de vele groepswerkjes, de cases, de studiereis en de stage. Daarnaast vinden de studenten het zelfstandig werken een sterk punt in de opleiding. Bij het opstellen van het nieuwe curriculum heeft de opleiding er bewust voor gekozen om twee derde van de contacturen in te vullen met begeleide kennisverwerking en één derde met kennisoverdracht. De studiegidsen geven per opleidingsonderdeel onder andere een overzicht van de werkvormen, de studiebelasting (verhouding kennisoverdracht - begeleide kennisverwerking – zelfstudie), de leermaterialen en de achtergrondinformatie. Het stappenplan voor de invoering van het nieuwe programma werd op hogeschoolniveau ontwikkeld. In het jaar van het visitatiebezoek werd het derde programmaonderdeel voor de eerste maal ingericht. De studenten van het eerste en het tweede programmaonderdeel werden al bevraagd met betrekking tot het nieuwe programma. De informatie uit deze bevragingen vormde een input voor de bijsturingen in het programma. In het eerste programmaonderdeel krijgen de studenten een initiatie tot de beroepsspecifieke en -ondersteunende elementen in de sector, waardoor de contacturen zijn ingevuld voor eenzelfde aandeel aan begeleide kennisverwerking als kennisoverdracht (beide 20 procent). In ieder opleidingsonderdeel is zelfstudie voorzien. Binnen het eerste programmaonderdeel neemt zelfstudie een aandeel van 60 procent in. In het tweede programmaonderdeel stijgt het belang van beroepsspecifieke en -ondersteunende elementen, en vergroot het aandeel begeleide kennisverwerking (26 procent) ten aanzien van de kennisoverdracht (14 procent). In het derde programmaonderdeel neemt zelfstudie (78 procent) de belangrijkste plaats in, en dit onder andere door de stage. Begeleide kennisverwerking behoudt een groter aandeel dan kennisoverdracht. Tijdens contacturen begeleide kennisverwerking wordt naargelang het opleidingsonderdeel gebruikgemaakt van onder ander rollenspelen, oefeningen, projectwerk en zelfstandig individueel of groepswerk. De meeste lectoren maken gebruik van een eigen cursus. De opleidingsonderdelen die ingevuld zijn met begeleide kennisverwerking, worden vaak ondersteund door elektronische cursussen en geïntegreerde oefeningen op Blackboard en uit handboeken. Opleidingsonderdelen die hoofdzakelijk uit kennisoverdracht bestaan, hanteren vaak een volledig ingevulde cursus of handboek.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 187
Op een alleenstaand geval na zijn de cursussen van een voldoende niveau. Het materiaal dat in het toeristisch eiland gebruikt wordt, is nagenoeg geheel competentiegericht uitgewerkt. Het cursusmateriaal daarbuiten kan meer up-to-date gemaakt worden, en zou wellicht meer met de praktijk geïntegreerd of op de praktijk voorbereid kunnen worden. Met name in het eerste deeltraject zou dit een motiverend en beroepsbeeldvormend effect kunnen versterken. Over het algemeen zijn de cursussen studentvriendelijk opgesteld. Tijdens de gesprekken merken studenten op dat globaal gezien de inhouden van de cursussen worden bijgeschaafd. In het kwaliteitshandboek nam de hogeschool een procedure op die beschrijft hoe het onderwijzend personeel eigen cursussen moet aanmaken (inhoud, vorm en structuur van cursusmateriaal). De evaluatie van de cursussen door de studenten is opgenomen in de studentenbevraging. De commissie is van mening dat de opleiding actief heeft gezocht naar werkvormen die in een zo vroeg mogelijk stadium van de opleiding authentieke beroepstaken in beeld brengen, en waarin kennis moet worden toegepast in praktijkgerichte situaties. De opleiding kent een goede link tussen wat ze wil bereiken en de manier waarop ze dat doet. De commissie vraagt de opleiding wel waakzaam te zijn bij het betrekken van alle lectoren bij de onderwijsvernieuwing. De commissie stelt dat de opleiding nog zoekende is naar één algemeen geldend onderwijsconcept dat door alle lectoren wordt gedragen en uitgevoerd. De opleiding is op de goede weg.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om er over te waken dat de onderwijsvernieuwing zich doorzet in alle opleidingsonderdelen, cursussen en werkvormen.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De algemene bepalingen en principes voor de examenregeling van de XIOS Hogeschool Limburg zijn opgenomen in de studiegids 1 Onderwijs- en Examenregeling, die geldt voor alle opleidingen. In de opleidingsgids staan per opleidingsonderdeel de evaluatievorm en -regeling van het betreffende onderdeel. Op hogeschoolniveau werd in het kwaliteitshandboek een aantal principes opgenomen in verband met het examineren van studenten van de XIOS Hogeschool Limburg, die binnen alle opleidingen door alle onderwijzende personeelsleden moeten worden gevolgd. In de opleidingsraden wordt nagegaan of de examenvragen beantwoorden aan deze principes. Jaarlijks worden de examenvragen van een opleidingsjaar geëvalueerd, zodat om de drie jaar de examens van alle opleidingsjaren aan bod komen. Uit de gesprekken met de docenten blijkt dat binnen de opleiding het onderwijzend personeel de kwaliteit van elkaars examenvragen controleert. Daarnaast worden de studenten per opleidingsonderdeel bevraagd over het studiemateriaal en de examenvragen. Tijdens functioneringsgesprekken koppelt het departementshoofd hierover terug. Het departementaal secretariaat werkt een voorstel uit van een examenrooster. Na advies van de opleidingsraad wordt het definitieve examenrooster ad valvas en via Blackboard bekendgemaakt aan de studenten.
188 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
De eerste twee programmaonderdelen hebben drie examenmomenten van elk twee weken. In het derde programmaonderdeel vindt na het eerste semester vier weken examen plaats, gevolgd door een semester stage. Het examenreglement voorziet procedures voor fraude en gewettigde afwezigheid tijdens een examenmoment. Na elke examenperiode kunnen studenten op vastgelegde tijdstippen hun examens inkijken en feedback vragen. Binnen de opleiding worden de volgende examenvormen gehanteerd: -
permanente evaluatie (schriftelijke en mondelinge testen) schriftelijke examens mondelinge examens vervangende examens voor de permanente evaluatie
De taalvakken worden beoordeeld op basis van een examen en permanente evaluatie. De praktijkopleidingsonderdelen worden enkel via permanente evaluatie beoordeeld. Alle andere vakken worden hoofdzakelijk via een examen beoordeeld. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat zij het gebruik van peer assessments niet allemaal als positief ervaren. In het stagedraaiboek werkte de opleiding de begeleiding en beoordeling van de stage uit in verschillende fases. In een stagecontract worden afspraken vastgelegd tussen de student, de opleiding en de stageplaats. Via de wekelijkse verslagen van de student over de gepresteerde werkuren en activiteiten volgt de stagelector het verloop van de stage. Na ongeveer zeven weken vindt de eerste evaluatie met tussentijdse feedback plaats. Dit omvat een groepsgesprek met de medestudenten en de leden van de opleidingsraad. Vervolgens wordt het evaluatieformulier van de stagementor door de stagelector met de student besproken. Tijdens het stagebezoek (minimaal één keer) heeft de stagelector een gesprek met de stagementor, en krijgt de stagelector een goed beeld van de stageplaats. De stagementor vult op het einde van de stage nog een tweede evaluatieformulier en een bevraging in. Eens alle stages zijn afgerond, is er een tweede groepsgesprek met de medestudenten en leden van de opleidingsraad. Daarna bespreekt de stagelector het tweede evaluatieformulier individueel met de student die zijn stageverslag overhandigt. Alle cijfers voor de verschillende stageonderdelen en het stageverslag worden overhandigd aan de stagecoördinator. De studenten kennen de puntenverdeling voor de stage. Het werkveld vindt de criteria en de evaluatieformulieren voor de stage duidelijk. Daarnaast zijn zij positief over de wisselwerking die er is tussen de stagebegeleider in het werkveld en de opleiding. Enkele jaren geleden schafte de opleiding het eindwerk af en verving het door verschillende opdrachten binnen de praktijkopleidingsonderdelen (toeristische analyse van een stad, reisvoorstel, projectvoorstel…) en het stageverslag. Het stageverslag bestaat uit een inhoudelijke bespreking van het bedrijf, aangevuld met een subjectief gedeelte met de eigen ervaringen. De commissie vindt dat er meer systematisch aandacht moet worden besteed aan het competentiegericht toetsen. De opleiding hanteert nu traditionele toetsingsvormen met permanente evaluatie, werkstukken en stages. Een competentieassessment waarbij systematisch de ontwikkeling van de student doorheen het curriculum wordt gevolgd, is een volgend punt van aandacht. De opleiding moet voortbouwen op de al in gang gezette vernieuwingen. Daarbij zou de opleiding de doelstellingen meer meetbaar moeten formuleren, in termen van criteria van beheersing van de competenties. Competentiegericht toetsen is gericht op het vaststellen of competenties voldoende verworven zijn om als beginnende beroepsbeoefenaar te kunnen functioneren in de beroepspraktijk. De opleiding is er zich van bewust dat het competentiegericht toetsen nog geïmplementeerd moet worden. Het opleidingshoofd vat in dit kader een bijscholing aan.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 189
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om het competentiegericht toetsen vorm te geven en te integreren in alle opleidingsonderdelen. De commissie adviseert om systematisch aandacht te besteden aan professionalisering van het onderwijsteam in competentiegericht toetsen en competentieassessment.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau, of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten, met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: niet van toepassing De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor. Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding Toerisme en recreatiemanagement heeft vooral vrouwelijke studenten die een ASO- of TSO-diploma op zak hebben. Het slaagpercentage van de studenten TSO ligt lager dan dat van de ASO studenten.
190 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
In het eerste programmaonderdeel aan de start van het academiejaar leggen alle studenten een test af die peilt naar de studeermotivatie en -houding. Vervolgens gaan de eerstejaarsstudenten op meerdaagse naar een vormingscentrum, waar ze hun medestudenten beter leren kennen en een eerste individueel gesprek voeren met hun mentor over de resultaten van de motivatietest. Op basis van het gesprek en de test spoort de mentor sommige studenten aan om zich bij te scholen of hun studeermethode bij te schaven. Zo worden zwakkere studenten voor Duits en Economie aangespoord om een septembercursus te volgen. Daarnaast kunnen studenten tijdens het eerste trimester deelnamen aan verschillende groepsessies met betrekking tot studiekeuze en -motivatie, mnemotechnische middelen en dergelijke. Vakspecifieke begeleiding is een onderdeel van de taak van alle lectoren doorheen de hele studeertijd. De commissie stelt vast dat de opleiding de instromende studenten via diverse activiteiten beter probeert te leren kennen, en is positief over de extra begeleiding die de opleiding biedt ter verhoging van de slaagkansen. Uit de ingekeken documenten blijkt dat de slaagcijfers zijn verbeterd. De begeleiding van de zwakkere instroom naar de opleidingsonderdelen Economie en Cultuur verdienen volgens de commissie wel meer aandacht. Uit de gesprekken met studenten kwam naar voor dat een groep studenten het niveau van het opleidingsonderdeel Economie te hoog vindt en een andere groep het te laag vindt. Daarbij aansluitend bleek dat de septembercursus Economie aanvangt bij de start van het academiejaar, maar dat het opleidingsonderdeel Economie pas in januari van start gaat. Er zijn dus wel bijscholingsmomenten voor de instromende student, maar die zijn niet afgestemd in de tijd ten opzichte van de opleidingsonderdelen. De opleiding en de XIOS Hogeschool Limburg bieden flexibele leerwegen aan en beschikken over een uitgewerkte EVC/EVK-procedure. Binnen de opleiding is één lector voor 10 procent belast met de taak van trajectbegeleider. Alle van het normale traject afwijkende studenten worden door hem begeleid, onder andere bij het aanvragen van vrijstellingen, het voorbereiden van het EVC-dossier, de keuze van opleidingsonderdelen enzovoort. Alle programma’s kunnen voltijds en halftijds worden gevolgd. Studenten kunnen zich ook inschrijven voor afzonderlijke opleidingsonderdelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert een betere afstemming in de tijd wat betreft het wegwerken van aansluitingsproblemen van instromende studenten en de start van de betreffende opleidingsonderdelen.
Oordeel over onderwerp 2: Programma: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 2.1: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid van het programma: Facet 2.3: Samenhang van het programma: Facet 2.4: Studieomvang: Facet 2.5: Studielast: Facet 2.6: Afstemming tussen vormgeving en inhoud: Facet 2.7: Beoordeling en toetsing: Facet 2.8: Masterproef: Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden:
goed goed voldoende OK goed voldoende voldoende niet van toepassing goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 191
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op hogeschoolniveau wordt het beschikbare onderwijzende personeel verdeeld over de vier departementen volgens het allocatiemodel met vastgestelde criteria. De verdere verdeling van de beschikbare personeelsleden over de opleidingen is de autonomie van het departement. Naast het onderwijzende personeel kan elk departement rekenen op administratieve ondersteuning onafhankelijk van het aantal studenten. De opleiding kan ook steeds een beroep doen op de centrale diensten (onder andere het studentensecretariaat, de cursusdienst, de personeelsdienst). Het aanwervingsbeleid is vervat in het ‘Reglement houdende selectie van personeel’. Bij de selectie van onderwijzend personeel wordt hoofdzakelijk aandacht besteed aan de didactische competenties. In de toekomst wenst de opleiding meer oog te hebben voor de ervaring in de toeristisch-recreatieve sector. Hiertoe werd al een aanzet gegeven met het aanwerven van een gastlector voor 19 procent voor het opleidingsonderdeel Techniek van het Toerisme. De commissie heeft een duidelijk omschreven selectieprocedure vastgelegd. Uit de lijst van specialisaties blijkt dat meer dan de helft van de lectoren hoofdzakelijk gespecialiseerd is in een taal. Een aantal is gespecialiseerd in de toeristische sector, en daarnaast zijn er ook gespecialiseerden in informatica, economie en recht, cultuurgeschiedenis en geografie. Alle lectoren beschikken over een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. Een aantal lectoren heeft een onderwijsopdracht in meerdere opleidingen binnen het departement. In dit kader creëerde de opleiding ‘ankerlectoren’. Zij geven les in verschillende opleidingen, maar spitsen hun aandacht toe op de opleiding waarmee ze de sterkste band hebben. Binnen de opleiding zijn negen lectoren van de veertien ankerlectoren. De commissie ervaart het invoeren van ankerlectoren als een goed initiatief om het probleem van betrokkenheid van een aantal docenten met een deeltijdse lesopdracht binnen de opleiding Toerisme en recreatiemanagement aan te pakken. De personeelsleden kunnen naast hun onderwijsopdracht ook verantwoordelijk zijn voor andere taken zoals internationalisering en trajectbegeleiding. De commissie stelde een grote betrokkenheid van een aantal lectoren vast. Voor de vervanging van personeelsleden die afwezig zijn wegens ziekte, werd eveneens een procedure uitgewerkt. Binnen een planningsgesprek worden per personeelslid een functiebeschrijving en functierelevante criteria vastgelegd. Om de drie jaar vindt er een functioneringsgesprek plaats. De evaluatieperiode wordt afgesloten met een evaluatiegesprek tussen het personeelslid en het departementshoofd, waarbij verbeteringspunten worden geformuleerd. De eindbeoordeling van het evaluatiegesprek wordt opgenomen in een evaluatieformulier dat door beide partijen wordt ondertekend. Recent is de opleiding ook beginnen te werken met een onderwijsportfolio. De opleiding kreeg in januari 2005 een nieuw departementshoofd, waardoor de evaluaties met een jaar werden verschoven. Op die manier kon het
192 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
departementshoofd zich inwerken en een goede inschatting maken van de verschillende personeelsleden. De gesprekken werden ondertussen terug aangevat, onder andere in het kader van benoemingen. De criteria voor benoeming zijn duidelijk en werden opgenomen in het ‘Reglement betreffende benoeming van statutair personeel’. De commissie is positief over het aanwezige evaluatieproces (met plannings-, functionerings- en evaluatiegesprekken) en stelt vast dat de evaluaties aanpassingen kunnen aanbrengen in de personeelsinvulling. De begeleiding van nieuwe personeelsleden geeft de opleiding zelf aan als een verbeteringspunt. Nieuwe personeelsleden kunnen informatie vinden op het intranet en op het departementale secretariaat. De algemene begeleiding is een zaak van het opleidingshoofd; de concrete begeleiding gebeurt momenteel op vrijwillige basis en is een zaak van alle lectoren. De commissie stelt dat de systematiek van selectie, werving en begeleiding werkt. Daarnaast draagt de evaluatiecyclus bij tot de kwaliteit van personeel. De opleiding moet wel oppassen met de beroepsgerichtheid en de specialisatie van het onderwijzend personeel.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om aandacht te hebben voor de aanwezigheid van specialisatie en beroepsgerichtheid bij het onderwijzend personeel. De commissie adviseert de opleiding om te voorzien in begeleiding van nieuwe personeelsleden. De draagkracht van het huidige personeelskorps ten aanzien van het vernieuwde inhoudelijke en organisatorische takenpakket, moet nauwgezet worden bewaakt.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschikt over een aantal personeelsleden die een link hebben met de toeristisch recreatieve sector via een bijberoep of een sectorgerelateerde opdracht, zoals lid zijn van de raad van bestuur of de algemene vergadering van een toeristische organisatie, een erkend IATA-leerkracht zijn, meewerken aan het uitschrijven van de eindtermen voor het studiegebied toerisme in het TSO, bijscholing bij Elvia-verzekeringen, marketingervaring bij toerismegroepen enzovoort. Daarnaast is er een groot aantal leden dat enkel tewerkgesteld is geweest in het onderwijs. Deze groep wordt aangespoord om onder andere opleidingen en congressen te volgen en stages te begeleiden, om zo de professionele gerichtheid te vergroten. In het derde trimester trekt de opleiding een gastprofessor aan voor 60 procent (19 procent op jaarbasis). Uit de gesprekken bleek dat de opleiding in de toekomst meer gastprofessoren zal aantrekken. De commissie heeft vastgesteld dat een aantal lectoren een link heeft met of een achtergrond heeft in de beroepssector. De meerderheid heeft wel enkel een beroepscarrière als leerkracht.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 193
De commissie is van mening dat de opleiding via diverse acties probeert om de link met de beroepssector te verstevigen. Bedrijfsbezoeken, gastsprekers en de sectorcommissie zijn voorbeelden van interactie met het werkveld. De ervaringen met betrekking tot deze acties worden door de betrokken lectoren tijdens de opleidingscommissie teruggekoppeld aan collega-lectoren. De studenten evalueren de gastlectoren en de bedrijfsbezoeken. De opleiding geeft aan dat de interne en externe aangeboden professionalisering van het personeel zich op twee vlakken situeert, namelijk de vakinhoudelijke vorming en de vorming met betrekking tot de competenties, vastgelegd in het functieprofiel. De vakinhoudelijke vorming is te specifiek om intern aan te bieden, waardoor een beroep wordt gedaan op externen. De hogeschool en de opleiding voorzien in een aantal interne vormingen, zoals het uitwerken van een competentiegericht curriculum, de BAMA-structuur, het uitvoeren en evalueren van competentiegericht evalueren enzovoort. De opleiding heeft gedurende twee dagen in groep gewerkt aan de kwaliteitsontwikkeling aan de hand van het TRIS-instrument. De commissie is van mening dat er een eerste aanzet is naar professionalisering, maar dat het professionaliseringsbeleid meer structureel moet worden uitgewerkt. Voor de interne professionalisering is dit al het geval, maar met betrekking tot de externe professionalisering moet er op gelet worden dat alle lectoren zich bijscholen, door het volgen van onder andere opleidingen en cursussen. Dit mag zich volgens de commissie niet beperken tot enkele lectoren. Uit de lijst van bijscholingen van de personeelsleden blijkt dat de meeste onderwijzende personeelsleden jaarlijks activiteiten bijwonen ter professionalisering. De opleiding erkent het participeren aan beurzen en het lezen van vakliteratuur als professionalisering. Uit de gesprekken bleek ook dat lectoren die verbonden zijn aan verschillende opleidingen zich voor al die opleidingen moeten bijscholen, waardoor ze zich minder kunnen specialiseren in één onderwerp. Een aantal lectoren beschouwt persoonlijke reiservaringen en het bezoeken van tentoonstellingen als professionalisering. De commissie vraagt om met betrekking tot deze lectoren hiermee omzichtig om te springen en de professionalisering ook op andere manieren vorm te geven. De opleiding geeft aan op diverse wijzen internationale contacten op te bouwen. Voorbeelden hiervan zijn: -
een beroep doen op buitenlandse kennis voor de curriculumontwikkeling, contacten met buitenlandse stage plaatsen (Thomas Cook AG Zwitserland, Ring Tours Parijs, Transhotel Madrid…), bijwonen van studiedagen in Nederland en Groot-Brittannië, contacten met buitenlandse collega’s in het kader van Businet- en Hedtour-meetings.
De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding tracht de internationale contacten uit te bouwen. De onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld is goed aangezet met de gastprofessor en de andere initiatieven, maar kan verder worden uitgebreid.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om verder aandacht te besteden aan de uitbouw van de internationale contacten van de opleiding. De commissie adviseert om de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld verder uit te bouwen. De commissie adviseert om het inzicht in het beroepenveld van het gehele lectorenkorps verder te realiseren. De commissie adviseert de opleiding om lectoren te motiveren zich op geregelde tijdstippen bij te scholen of te professionaliseren.
194 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding kan rekenen op vijftien onderwijzende personeelsleden van wie zes voltijds verbonden zijn aan de opleiding. Van de veertien statutaire personeelsleden zijn er elf vastbenoemd en drie tewerkgesteld met een tijdelijk contract. Sinds 2005-2006 trok de opleiding één gastprofessor aan. Met deze omkadering heeft de opleiding een student-docentratio van ongeveer 19/1, wat hoger is dan op departementaal niveau. De leeftijdsstructuur van het statutaire personeel is gespreid. Zo telt de opleiding drie leden in de leeftijdsklasse 30-39 jaar en vijf tussen 40 en 49 jaar. De overige zes leden, onder wie de hoofdlector, hebben een leeftijd tussen 50 en 59 jaar. Sommige personeelsleden ervaren de bijscholingen en de randtaken (internationalisering en trajectbegeleiding) als tijdrovend en taakbelastend. De opleiding is vragende partij voor extra personeel. Niettegenstaande het werk naar behoren gebeurt, merkt de commissie dat er een hoge taakbelasting bestaat. De commissie is vooral positief over het invoeren van ankerlectoren, om het probleem van betrokkenheid van het relatief grote aantal docenten met een deeltijdse lesopdracht binnen de richting toerisme aan te pakken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert meer gastlectoren aan te trekken.
-
De commissie adviseert aandacht te hebben voor de hoge taakbelasting bij een aantal leden van het onderwijzende personeel.
Oordeel over onderwerp 3: Inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: Kwaliteit personeel: Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid: Facet 3.3: Kwantiteit personeel:
voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 195
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De huisvesting en de materiële voorzieningen zijn voldoende toereikend om het programma te realiseren. Per departement worden budgetten voor infrastructuur voorzien. De opleiding beschikt daarvoor niet over eigen financiële middelen. De campus is goed bereikbaar en bestaat uit een ouder gebouw en een nieuwbouw van 2001. De hogeschool heeft plannen om nog een nieuwbouw te realiseren om tegemoet te komen aan het huidige lokalentekort. De opleiding Toerisme en recreatiemanagement gebruikt verschillende lokalen verspreid over de campus. Omwille van het grote lokalentekort hebben bepaalde contacturen soms geen vast lokaal. De commissie heeft vastgesteld dat de onderwijsruimten aangepast zijn aan de noden van de opleiding. De campus beschikt hoofdzakelijk over middelgrote klaslokalen. Er zijn specifieke lokalen voorzien zoals het ‘toeristisch eiland’ en e-learning-lokalen. De creatie van een specifieke ankerplaats voor de opleiding onder de vorm van het ‘toeristisch eiland’ wordt door de visitatiecommissie als een meerwaarde ervaren. Dit toeristisch eiland, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het opleidingsonderdeel Praktijk bestaat uit twee lokalen waar materiële en multimediale voorzieningen, zoals diverse toeristische naslagwerken en pc’s met onder andere Galileo, Megatop/Megatour, Amadeus, BTN en internet, aanwezig zijn. De opleiding zou in de toekomst het toeristisch eiland verder willen uitbreiden. Een groter lokaal maakt het organiseren van sessies voor omvangrijkere groepen mogelijk. De commissie erkent dat de campus qua leslokalen momenteel soms kampt met een beschikbaarheidsprobleem. Dat heeft als nadelig gevolg dat ook de specifieke lokalen, zoals het toeristisch eiland, worden ingeschakeld als leslokaal. Op korte termijn zou er hiervoor wel een oplossing gevonden worden, doordat de opleiding Journalistiek meer eigen ruimten ter beschikking krijgt en door de toekomstige nieuwbouw. Ook in de centrale bibliotheek wordt een gedeelte van de contacturen, het opleidingsonderdeel Praktische oefeningen, georganiseerd. De bibliotheek biedt ruimte voor kleine seminaries, opzoekingswerk op elf computers en het raadplegen van onder andere de bibliotheekcatalogus, databanken, boeken, brochures, tijdschriften, eindwerken en cd-roms. Materiaal zoals tijdschriften, kunstboeken, wegenkaarten en reisgidsen kunnen enkel worden ingekeken in de bibliotheek. Materiaal dat wel uitleenbaar is, wordt gratis ontleend. Via voorstellen van aankopen kunnen de opleidingen het aankoopbeleid, dat de verantwoordelijkheid is van de bibliothecaris, sturen. De huidige bibliotheek laat een verouderde indruk na bij de commissie, zowel qua collectie als qua infrastructuur. Ook ontbreken een aantal standaard werken. De bibliotheekfunctie is verdeeld over verschillende ruimtes. Het meest recente materiaal is ondergebracht in de technische lokalen, zoals het toeristisch eiland, en het oudere materiaal wordt bewaard in de hoofdbibliotheek. De hogeschool is degelijk geïnformatiseerd met e-learning-lokalen, zelfstudieruimtes met aangepaste ITinfrastructuur, intranet en digitale communicatie. Op ieder verdieping staan kopieerapparaten die in verbinding staan met de vele pc’s verspreid over de campus. Zo kunnen studenten documenten afdrukken en kopiëren.
196 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Ook de lectoren beschikken naast een lectorenkamer over een apart werklokaal, voorzien van IT-infrastructuur. De lectorenkamer is enerzijds een ontmoetingsruimte voor de lectoren en vormt anderzijds een verzamelplaats van informatie voor de lectoren met betrekking tot het departement. In het werklokaal, waar vijf pc’s ter beschikking staan, is ruimte voor een dertigtal lectoren om in stilte te werken. Eveneens hebben lectoren de mogelijkheid om laptops te lenen bij de centrale administratieve diensten. Verder zijn er een kleine en een grote vergaderruimte beschikbaar. De campus beschikt verder over een mediatheek en een cursusdienst. Audiovisueel materiaal kan op vertoon van de studentenkaart gratis worden ontleend in de mediatheek. In de cursusdienst kunnen studenten het hele jaar door terecht voor het aankopen van cursussen. Boeken worden op meegedeelde momenten verkocht op de campus door de Standaard Boekhandel aan verminderde prijzen. Globaal is de commissie van mening dat het gebouw en de lokalen goed worden onderhouden en vlot toegankelijk zijn, ook voor rolstoelgebruikers. Alle basisinfrastructuur is aanwezig, en de leeromgeving is aangepast aan de onderwijsvorm. De commissie heeft een goed uitgewerkte IT-infrastructuur gezien. Naast de verschillende pc-lokalen is er een open werkruimte waar draagbare computers kunnen inloggen. De commissie steunt de vraag van de opleiding met betrekking tot de uitbreiding van het aantal leslokalen en de verdere uitbouw van het toeristisch eiland.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om aandacht te hebben voor de verluchting van sommige lokalen. Die is voor verbetering vatbaar.
-
De huidige bibliotheek is verouderd, en de bibliotheekfunctie is verdeeld over verschillende ruimtes (hoofdbibliotheek en technische lokalen, zoals het toeristisch eiland). De commissie adviseert om na te gaan hoe deze scheiding van materiaal kan worden opgevangen.
-
De commissie adviseert om naast de middelgrote lokalen ook te voorzien in een grote aula en een paar kleine lokalen.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie is van mening dat de opleiding voorziet in informatie en informatieverspreiding via diverse activiteiten en media: de infodag in maart en mei, de infomarkt midden september, de jaarlijkse SID-in, de website, de brochures en de XIOS-gidsen (het onderwijs- en examenreglement, de rechtspositionering, ‘Wegwijs in XIOS Hogeschool Limburg’, de opleidingsgids…).
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 197
De introductiedag in september laat nieuwingeschreven studenten kennismaken met de infrastructuur, de lectoren, de studiebegeleiding, de cursusdienst van de hogeschool en de opleiding. De driedaagse aan de start van het academiejaar brengt alle studenten samen ter kennismaking. Tijdens het academiejaar worden de studenten via het studentenweb en de valven op de hoogte gehouden van het reilen en zeilen van de opleiding, de hogeschool en alle aanwezige diensten. Het geheel van de opleiding, het kader binnen de hogeschool, het curriculum, de onderwijsdoelstellingen, het onderwijs- en examenreglement… komen hierin duidelijk aan bod. De commissie is van mening dat zowel bij de instroom als doorheen de opleiding zelf aandacht wordt geschonken aan de (studie)begeleiding van de studenten. Studiebegeleiding vertrekt binnen XIOS vanuit eenzelfde conceptueel kader dat een onderscheid maakt tussen studiebegeleiding en studieloopbaanbegeleiding. Studiebegeleiding richt zich vooral tot eerstejaarsstudenten en gebeurt in eerste instantie door het departement via septembercursussen, de introductiedag, mentoraat, algemene studiebegeleiding en vakspecifieke begeleiding. De opleiding organiseert een septembercursus Duits en Economie om de studenten beter voor te bereiden op de studie. De studenten zijn algemeen positief over de septembercursussen maar betreuren dat het opleidingsonderdeel Economie aanvangt in december daar waar de bijscholingscursus plaatsvindt in september. Het mentoraat is bedoeld als eerstelijnsopvang van studenten. Op basis van de persoonlijke studentenfiche en de resultaten van de elektronische studiemotivatietest voert de mentor een individueel oriënteringsgesprek met alle studenten. De commissie merkt op dat gedurende het jaar studenten verder kunnen worden opgevolgd via de fiche studentenbegeleiding. In de loop van het academiejaar worden verschillende groepsessies georganiseerd door de mentor, bij wie ze ook terechtkunnen met allerhande vragen. Voor meer specifieke hulp worden studenten doorverwezen naar de algemene studiebegeleiding (psychologische ondersteuning), de vakspecifieke begeleiding (studieproblemen met betrekking tot vakgeoriënteerde kennis of vaardigheden) en de maatschappelijke assistent (allerhande problemen zoals faalangst, stress, conflicten met ouders…). Aansluitend bij de begeleiding van studenten ontwikkelde de opleiding periodeboeken. De commissie stelt vast dat de opleiding hiermee de studenten wil helpen om hun inspanningen beter te plannen en zo de studentenbelasting te verminderen. De periodeboeken bevatten informatie over alle taken, evaluatiemomenten en uitstappen per week, per opleiding. Die zijn te raadplegen via Blackboard. In het academiejaar 2006-2007 werd overgeschakeld naar een semesterplanner. Die heeft dezelfde functie als de periodeboeken maar is flexibeler bij te sturen. Ondanks de verschillende pogingen van de opleiding om de studiebelasting beter in kaart te brengen, klagen de studenten nog steeds over piekmomenten. Ter ondersteuning van de mentoren werd een draaiboek mentoraat met praktische tips en afspraken opgesteld binnen het departement. Studieloopbaanbegeleiding vindt plaats gedurende bepaalde periodes of de gehele studieloopbaan, en omvat trajectbegeleiding en EVC-coaching. Een trajectbegeleider begeleidt studenten vanaf de studiekeuze tot en met het afstuderen. De trajectbegeleider begeleidt de studenten die niet slaagden voor de helft van de te behalen studiepunten, de studenten die een beroep doen op elders verworven kwalificaties en de studenten die ingeschreven zijn via een diplomacontract. Andere studenten kunnen op vrijwillige basis gebruikmaken van de begeleiding van de trajectbegeleider. De hogeschool werkte een EVC-beleid uit, waardoor elders verworven competenties erkend kunnen worden. Uit de gesprekken blijkt dat de studenten op de hoogte zijn van de diverse vormen van begeleiding en daar algemeen positief over zijn. Verder komt naar voor dat de lectoren hun studenten goed kennen, toegankelijk en hulpvaardig zijn. Zo worden vaak extra oefeningen ter beschikking gesteld via Blackboard, geven lectoren extra uitleg tijdens bijlessen en worden studenten begeleid in leren leren. De commissie merkt op dat er binnen de opleiding een sfeer van open dialoog heerst waarin stakeholders met elkaar kunnen communiceren.
198 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Ondanks het ontbreken van formeel onderzoek naar de redenen van drop-out, kent de opleiding een aantal struikelblokken bij de studenten. Het onderzoek naar afhakers is dit academiejaar 2006-2007 gestart. Een bevraging rond drop-out en mentoraat is in ontwikkeling. Er is ook voorzien in een ombudsdienst. De coördinaten van deze personen worden via diverse kanalen verspreid. De studenten kennen de ombudsverantwoordelijke en vinden die erg toegankelijk. Ze merken op dat ze er terechtkunnen met hun klachten en dat indien een klacht onontvankelijk wordt verklaard, de ombudsdienst motiveert waarom de klacht niet kan worden behandeld. De studenten ervaren dit als een goede manier van werken. De studentenvoorzieningen van de XIOS Hogeschool Limburg bestaan uit de sociale dienst, de psychosociale begeleiding, een jobdienst en een plaatsingsdienst. De studentenvoorzieningen zijn gekend bij en worden gebruikt door de studenten. Sommige studenten geven aan dat ze gebruikmaakten van de financiële ondersteuning en de begeleiding bij het invullen van studiebeursaanvragen. Andere studenten verklaren dat ze gebruikmaken van kortingen op activiteiten en via e-mail op de hoogte worden gehouden van de verschillende evenementen georganiseerd binnen de hogeschool. De opleiding meldt tijdens de gesprekken dat de hogeschool werk maakt van een beleid rond diversiteit. Een diversiteitcoördinator zal in de toekomst de belangen behartigen van allochtonen en studenten met functiebeperkingen. Buitenlandse studenten worden begeleid door de internationale coördinator. Deze verantwoordelijke verzorgt eveneens de communicatie en informatiestroom met de uitgaande studenten. Aan de valven hangt een lijst met buitenlandse stageplaatsen en partnerscholen, en tijdens een internationale informatieavond wordt studeren of stage lopen in het buitenland toegelicht aan de studenten en hun ouders. Op de terugkomdag worden de buitenlandse ervaringen door de uitgaande studenten gedeeld met hun medestudenten. De ombudsdienst en de studiebegeleidingsdienst hebben vooral informele contacten en terugkoppeling met de lectoren en de opleiding. Aan de start van het academiejaar komt de opleidingsraad samen en één keer per trimester komen de opleiding en de ombudsdienst formeel samen. Globaal is de commissie van mening dat de studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan de studenten goed zijn. Ze zijn adequaat met het oog op de studievoortgang en sluiten aan bij de behoeften van de studenten. De studenten en de alumni verklaren dat ze goed zijn begeleid en terecht konden bij de hele opleiding. Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 4: Voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 4.1: Materiële voorzieningen: Facet 4.2: Studiebegeleiding:
voldoende goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 199
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool volgt een beleidsplan dat de hele organisatie aanstuurt. De opleiding hanteert een kwaliteitszorgsysteem dat centraal in de hogeschool is ontwikkeld. Binnen de XIOS Hogeschool Limburg is een kwaliteitshandboek uitgewerkt, waarin procedures zijn samengebracht met betrekking tot de volgende domeinen: -
onderwijs algemeen; opleidingsprogramma’s en werkvormen; cursusmateriaal en didactisch materiaal; doceren en examineren; begeleiding van studenten en studiebevordering; werving en monitoring.
Binnen het gehanteerde kwaliteitszorgsysteem ligt een sterke nadruk op zelfevaluatie binnen de opleiding met behulp van het TRIS-systeem. De procedures opgenomen in het kwaliteitshandboek geven weer hoe een opleiding komt tot deze zelfevaluatie, de daaruit volgende SMART geformuleerde verbeteringsdoelen en het organiseren van meetmomenten. Binnen de opleiding Toerisme en recreatiemanagement werden verantwoordelijken aangesteld voor het beheer en de verzameling van informatie met betrekking tot de onderwerpen behandeld in het zelfevaluatiesysteem TRIS. Na het uitvoeren van de scoring werden de sterke punten en de verbeteringspunten verzameld. In overleg met de hele opleiding werden prioritaire verbeteringspunten gekozen die SMART formuleerde en werden opgenomen in een jaarproject en een driejarenplan. Al deze verzamelde gegevens maken deel uit van een dossierportfolio dat wordt gebruikt als informatiebron bij de visitaties. De opleiding Toerisme en recreatiemanagement betrekt de studenten, de afgestudeerden en het werkveld via bevragingen. De studenten worden op een gestandaardiseerde manier driejaarlijks bevraagd via: -
de bevraging over de opleidingsonderdelen; de bevraging over de organisatorische onderwijsaspecten; de studietijdmetingen; de bevraging over de stage; de bevraging afhakende studenten.
De alumni worden systematisch bevraagd over hun opleiding, hun huidige werksituatie en de relatie opleidingwerkveld. De toeristische sector werd bevraagd met betrekking tot het competentieprofiel en via de jaarlijkse mentorenbevraging over de kennis, vaardigheden en attitudes van de stagestudenten. Naargelang de bevraging of het onderwerp wordt overleg gepleegd over de resultaten van de bevragingen met de opleidingsraad, de studentencommissie en/of de lectoren.
200 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Een item van een bevraging wordt een aandachtsgebied wanneer in een vraag een vooraf vastgestelde grensscore wordt overschreden. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken blijkt dat de opleiding de bevragingen geregeld uitvoert en er de nodige verbeteringsacties aankoppelt. De evaluatie van de individuele lesgevers gaat uit van een zelfevaluatie. Rond kernprocessen wordt een onderwijsportfolio opgesteld en wordt aansluiting tussen de persoonlijke visie en deze van de opleiding verkregen. De commissie is van mening dat de kwaliteit van de opleiding structureel en permanent wordt bewaakt en verbeterd. Er wordt zowel aandacht geschonken aan organisatorische onderwijsaspecten als aan onderwijsvernieuwing. De TRIS-methode houdt rekening met en betrekt de verschillende stakeholders van de opleiding via bevragingen. De lectoren voeren de zelfevaluatie uit. De commissie beoordeelt de manier waarop de opleiding naar toetsbare streefdoelen toewerkt als goed aangezet en in de organisatie uitgewerkt. Zowel op departementaal als op opleidingsniveau is er een visie over de ontwikkeling van het curriculum. De opleiding wordt departementaal ondersteund bij het operationaliseren daarvan en bij het evalueren van de uitgevoerde veranderingen. Vanuit die visie wordt gemeten en geïnterpreteerd. De curriculumontwikkeling vindt plaats onder een educatieve regie. Het tempo waarin de individuen de vernieuwingen adopteren verschilt. De opleiding aanvaart dit, maar legt binnen de functioneringsgesprekken persoonlijke aanpakken vast die in lijn zijn met het door de opleiding gekozen kader, om zo de persoonlijke doelstellingen te laten aansluiten bij de visie van de opleiding. Ook de jaarlijkse taakstellingsgesprekken dragen bij tot de uitwerking van de vernieuwing in ieders persoonlijke takenpakket.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de streefdoelen, bijvoorbeeld op het vlak van de onderwijsvernieuwing, meer meetbaar en toetsbaar te formuleren met betrekking tot de evaluatie van de resultaten. De technische aspecten van de dataverzameling vragen meer aandacht om te komen tot een grotere respons en representativiteit.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbeteringsmaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie stelt vast dat de opleiding de interne zelfevaluatie periodiek (iedere drie jaar) uitvoert om zo een continu verbeteringsproces te creëren. De gedetecteerde verbeteringspunten worden gebundeld in een verbeteringsplan. Dat plan wordt overlegd met en van procesmatige feedback voorzien door de dienst Onderwijs en Onderzoek. De in het plan opgenomen verbeteringsdoelen worden via SMART geformuleerd en uitgewerkt in een draaiboek IKZ.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 201
De commissie constateerde tijdens de gesprekken dat de resultaten van de TRIS-scores tijdens een bijeenkomst met alle leden van de opleiding werden besproken. Daarnaast is de opleiding op afzondering geweest om in groep te werken aan haar kwaliteitszorg. Het beleid wordt geëvalueerd en verbeteringspunten worden geformuleerd. De resultaten van bevragingen worden met de betrokken partijen besproken. De studietijdmetingen en de bevragingen van de organisatorische onderwijsaspecten worden door de studentencommissie toegelicht en vervolgens op de opleidingsraad besproken. De resultaten van de studietijdmetingen en de bevragingen van de opleidingsonderdelen worden toegelicht door de studentencommissie, waarna het opleidingshoofd de aandachtspunten met de lectoren individueel bespreekt. Indien noodzakelijk stelt de individuele lector een remediëringsplan op dat aan de studenten wordt gecommuniceerd. Het draaiboek IKZ voor de opleiding Toerisme en recreatiemanagement is in de ontwerpfase en moet nog worden goedgekeurd in de opleidingsraad. Het draaiboek geeft aan wat er per academiejaar moet plaatsvinden binnen de opleiding op gegeven tijdsstippen (zoals de aanpassing van de studiegidsen week 3, terugkoppeling van de verbeteringspunten TRIS week 4 enzovoort). Er wordt duidelijk aangegeven wie welke verantwoordelijkheden heeft. Sommige zaken uit het draaiboek zijn al geïmplementeerd. De opleiding geeft aan dat het bewaken van het proces het moeilijkste onderdeel is van kwaliteitszorg. Weten hoe ver de opleiding staat voor de verschillende stappen is cruciaal. In dat kader werd ook het draaiboek ontworpen ter ondersteuning van de opleiding. Verder geeft een voortgangsrapport aan waar de aandachtspunten werden weggewerkt en waar ze moeten worden hernomen. De opbouw van het curriculum en de alertheid als team ziet de opleiding als sterkste verwezenlijkingen. Uit de gespreken blijkt dat de opleiding problemen in het verleden heeft aangepakt. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding een overzicht van de aandachtspunten uit vroegere doorlichtingen en hoe daaraan werd tegemoetgekomen. Zo werd het permanent gebrek aan nuttige werkruimte voor studenten gedeeltelijk opgelost door het creëren van een toeristisch eiland. Daarbij formuleert de opleiding op basis van de TRIS-zelfevaluatie aandachtspunten voor het komende academiejaar op het niveau van de opleiding. Onder andere: -
het oprichten van een sectorcommissie en curriculumraad die betrokken wordt bij alle aspecten van de curriculumvernieuwing, het organiseren van een instroomonderzoek voor Frans, Engels en Duits in functie van het voorzien in aangepaste leermiddelen en werkvormen voor de verschillende niveaus in het vreemdetalenonderwijs, het toeristisch eiland verder uitbouwen.
De aandachtspunten die in TRIS naar voor kwamen met betrekking tot het beleid op departementaal en centraal niveau, werd aan de betrokkenen overgemaakt. De opleiding heeft ook een voortgangs- en een afsluitend rapport met betrekking tot de verbeteringspunten Toerisme en recreatiemanagement opgesteld. De commissie is van mening dat de dienst Onderwijs en Onderzoek de opleiding goed ondersteunt in het plannen en evalueren van concrete verbetercycli. Het competentiegerichte tweedejaarscurriculum is een voorbeeld van zo’n projectmatig aangezette cyclus. Zoals al eerder gemeld moet de opleiding meer systematisch aandacht besteden aan het competentiegericht toetsen. De opleiding hanteert een kwaliteitszorgsysteem dat gerelateerd is aan de realisatie van de onderwijsvernieuwing. De commissie is van mening dat het gebruik van draaiboeken bijdraagt tot de realisatie van vooropgestelde verbeteringsdoelen. De commissie merkt op dat de opleiding wil bijsturen en verbeteren. De commissie stelt dat de opleiding op geregelde tijdstippen meet. De technische aspecten voor deze dataverzameling vragen meer aandacht om te komen tot een grotere respons en representativiteit.
202 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de ingeslagen weg van IKZ verder uit te bouwen en te consolideren in de opleiding.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie is van mening dat de betrokkenheid van alle belangrijke stakeholders structureel is verankerd in de interne kwaliteitszorg, en dit door periodieke bevragingen en/of door vertegenwoordiging in de verschillende bestuursorganen. Doorheen de opleiding zijn werknemers en studenten betrokken bij de opleiding via verschillende raden. In de raad van bestuur wordt het globale plan van kwaliteitszorg goedgekeurd. De departementsraad is verantwoordelijk voor de goedkeuring van het zelfevaluatierapport en de verbeteringspunten. In de opleidingsraad zijn het opleidingshoofd en alle onderwijzende personeelsleden verantwoordelijk voor het opstellen van een verbeteringsplan op basis van de TRIS-scores en de bespreking van de verschillende bevragingen. Het zelfevaluatierapport wordt geschreven door de kwaliteitskring, die bestaat uit het opleidingshoofd, de kwaliteitsverantwoordelijke en twee leden van het onderwijzende personeel. Zij zorgen eveneens voor de informatieverspreiding binnen de opleiding. De commissie waardeert de betrokkenheid van medewerkers bij de opleiding en de ontwikkeling van de studenten. Het schrijven van het zelfevaluatierapport was voor de opleiding een volgende logische stap. Door het schrijven van het zelfevaluatierapport wordt een opleiding gevraagd om kritisch te kijken naar zichzelf. De opleiding vindt dat er al een goede samenwerking was onder de personeelsleden. Door het schrijven van het zelfevaluatierapport werden de neuzen nogmaals in dezelfde richting gezet, waardoor de opleiding kan rekenen op de steun van de personeelsleden. De studenten zijn vertegenwoordigd in de studentenraad, die samengesteld is uit drie studenten uit de drie studiejaren. Deze raad vertegenwoordigt de studenten binnen de opleiding. Daarnaast worden de studenten geregeld bevraagd, onder andere over de verschillende opleidingsonderdelen, de organisatorische onderwijsaspecten, de studielast en de stage. De resultaten van deze bevragingen worden teruggekoppeld naar de studentenraad. De studentenraad spreekt zich geregeld uit over relevante zaken. Bij ongelijke meningen beargumenteert de opleiding haar beslissing, waardoor wrijvingen vermeden worden. De commissie is van mening dat de manier waarop de opleiding de studenten bevraagt en betrekt, recht doet aan de student als partner en vragende partij in het onderwijsproces. De commissie stelt vast dat het werkveld wordt geraadpleegd over het competentieprofiel en het opleidingsprogramma via de sectorcommissie. De kwaliteit van de opleiding wordt onder andere via stagementoren en bedrijven mee bewaakt, door hun betrokkenheid en feedback via stageverslagen, stage-
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 203
beoordelingsfiches, bedrijfsbezoeken en gastcolleges. Het werkveld gaf tijdens de gesprekken aan dat de opleiding oor heeft voor hun bedenkingen en wensen. De alumni worden via e-mail benaderd voor enquêtes en op de hoogte gehouden van de opleiding. De commissie beveelt wel aan om de alumni meer systematisch te proberen volgen in hun jobontwikkeling, en om na te gaan wat de behoeften van een beginnende beroepsbeoefenaar zijn. De commissie heeft een goed functionerend en betrokken team gezien, waarin plaats is voor een dialoog binnen de opleiding en een goede wisselwerking met het centrale niveau qua onderwijsontwikkeling.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om de alumni meer systematisch te volgen in hun jobontwikkeling. Zij moet nagaan wat de behoeften van een beginnende beroepsbeoefenaar zijn en of deze voldoende werden getraind tijdens de opleiding.
Oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: Evaluatie resultaten: Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering: Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed voldoende goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
204 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt dat een student die slaagt voor de beschreven beoordelingscriteria, de competenties bezit van een beginnende beroepsbeoefenaar zoals die in het competentieprofiel van de opleiding beschreven zijn. De stage is het middel bij uitstek om de student voor te bereiden op de instap in het werkveld. Daarnaast geven ook de opleidingsonderdelen praktijk en de bedrijfsbezoeken de student een idee van het werkveld. De commissie is van mening dat de studenten het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar behalen aan het einde van hun opleiding. De stage vormt het sluitstuk van de opleiding. Aansluitend bij de stage schrijven de studenten een stageverslag waarin ze het stagebedrijf diepgaand en kritisch moeten beschrijven. Daarnaast geeft de student ook zijn eigen ervaringen weer. De opleiding stelt duidelijk dat het stageverslag geen eindwerk is. De commissie is positief over de stage, maar vindt de stageverslagen van een erg wisselend niveau en kwaliteit. Sommige verslagen zijn interessant en bevatten een objectief thematisch en een subjectief gedeelte. Andere stageverslagen zijn weinig inhoudelijk en te veel gericht op persoonlijke ervaringen. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding het eindwerk heeft afgeschaft, wat eerder uitzonderlijk is. De cases, onder ander ter vervanging van het eindwerk, zijn volgens de commissie globaal gezien voldoende, maar missen soms een duidelijke probleemstelling. De algemene uitwerking van de cases is goed. De studenten zijn erg positief over de vele praktische oefeningen, de verschillende opdrachten en cases waardoor ze zelfstandig leren werken en competenties verwerven. De commissie vraagt de opleiding om waakzaam te zijn bij het opstellen van cases en de criteria voor het stageverslag, in die zin dat de competenties die studenten zouden moeten verwerven bij het maken van een eindwerk, voldoende vervat zijn in deze vervangende opdrachten. Uit de gesprekken en de enquêtes blijkt dat het overgrote deel van de studenten zich goed voorbereid voelt op het werkveld. Voor een deel van de afgestudeerden leidde de lange stageperiode tot een jobaanbieding. Eveneens blijkt dat bijna alle studenten zes maanden na hun afstuderen een job hebben. Meer dan de helft van de afgestudeerden heeft een uitvoerende baan, minder dan de helft heeft een functie met zowel uitvoerende als leidinggevende componenten. De tewerkstelling en de verloning van de meeste studenten situeren zich in het middenkader. Ze ervaren de generalistische opzet van de opleiding en de praktijkgerichtheid als sterke punten. Als zwakkere punten van de opleiding zien de studenten het betrekkelijk lage aantal lesuren talen in het tweede programmaonderdeel. Uit de gesprekken leidt de commissie af dat de afgestudeerden tevreden zijn over de gevolgde opleiding. Bij het werkveld wordt via enquêtes gepeild naar de tekorten in kennis en kunde van de stagiairs met betrekking tot de in de opleiding aangeboden inhouden. De vertegenwoordigers van het werkveld zijn positief over de stage en de contacten met de begeleidende docenten. Het werkveld bevestigt wat de afgestudeerden al zeiden, namelijk dat naar aanleiding van een stage aan afgestudeerden een job wordt aangeboden. De stagebedrijven waarderen het niveau van de stagestudenten en de afgestudeerden, die leergierig, algemeen gevormd en breed
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 205
inzetbaar zijn. Het werkveld signaleert dat er aandacht voor taalontwikkeling moet blijven, en er meer aandacht moet komen voor het ontwikkelen van communicatieve en commerciële competenties. Op het vlak van internationalisering meldt de opleiding dat ongeveer 23 procent van de studenten gedurende 14 weken stage in het buitenland loopt. De inkomende studenten zijn beperkter qua aantal (3 tot 5 inkomende Spaanse studenten), al ziet de opleiding een toenemende interesse, onder andere van Franse en Chinese studenten. Voor de inkomende studenten werd de internationale module Toursc@pe ontwikkeld. Met maar één lector die in het buitenland les gaat geven, formuleert de opleiding de wens om de outgoing teacher mobility meer te stimuleren. In het academiejaar 2005-2006 verwelkomde de opleiding twee buitenlandse lectoren. Naast de studenten- en lectorenmobiliteit geven internationale onderwijsprojecten en relaties mee vorm aan de internationalisering binnen de opleiding: onder andere het intensive programma van Socrates, het Health Tourism-project van Businet, de contacten met buitenlandse partnerinstellingen voor de stage en de bilaterale agreements tussen de hogeschool en buitenlandse onderwijsinstellingen. De commissie stelt vast dat de internationalisering binnen de hogeschool en de opleiding nog verder moet worden uitgebouwd. Er is een groot aantal studenten dat een buitenlandse stage volgt, maar een uitwisseling om in het buitenland te studeren, wordt niet echt aangemoedigd. Ook is er nood aan benchmarking met buitenlandse instellingen en het betrekken van internationale toeristische ontwikkelingen binnen de opleiding. Globaal is de commissie van mening dat de opleiding afgestudeerden aflevert die een maturiteit uitstralen, die ze te danken hebben aan hun basisopleiding. Hierdoor krijgen ze vlot toegang tot de arbeidsmarkt waar ze zich verder kunnen ontplooien. Zowel het werkveld als de afgestudeerden zijn tevreden over het gerealiseerd niveau van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om de internationalisering verder uit te bouwen.
-
De commissie adviseert de opleiding om waakzaam te zijn bij het opstellen van cases en de criteria voor het stageverslag, in die zin dat de competenties die studenten zouden verwerven bij het maken van een eindwerk, voldoende vervat zijn in deze vervangende opdrachten. Vooral competenties met betrekking tot rapportering verdienen aandacht.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. De evolutie over de jaren heen en de situatie per opleiding of studiegebied worden niet
206 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding heeft als doelstelling een slaagpercentage te halen voor de opleiding Toerisme en recreatiemanagement dat op gelijke hoogte ligt als dat van relevante andere opleidingen binnen het departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde. In de periode van 1995 tot 2000 waren de slaagpercentages van de opleiding in vergelijking met relevante andere opleidingen erg laag. In 2001 besliste de opleiding om actie te ondernemen om zwaktes bij nieuwkomers weg te werken, in de hoop zo de slaagpercentages op te krikken. Eerstejaarsstudenten starten het academiejaar met een meerdaagse in een vormingscentrum, waar een intakegesprek plaatsvindt en waar wordt gewerkt rond studeren in het hoger onderwijs, groepsdynamiek en werken in de toeristische sector. Sinds 2001 zijn de slaagpercentages voor de eerstejaarsstudenten in stijgende lijn, en in 2005 behaalden de slaagpercentages van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement het niveau van de relevante andere opleidingen. Dezelfde trend gaat ook op voor de slaagpercentages van de tweede- en de derdejaarsstudenten van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement. De slaagcijfers voor de opleiding Toerisme en recreatiemanagement schommelen de jongste vijf jaar tussen de volgende percentages: Eerste jaar Tweede jaar Derde jaar
tussen de 28 en 54% tussen de 72 en 95% steeds 100%
De opleiding bevraagt de studenten die zich officieel komen uitschrijven over hun redenen voor studie-uitval of drop-out. Deze bevragingen worden wel niet consequent ingevuld. De opleiding uit de wens om samen met de kwaliteitsverantwoordelijke de studie-uitval beter op te volgen en de indicaties voor de redenen van uitval te analyseren. De gemiddelde studieduur van de studenten van de opleiding Toerisme- en recreatiemanagement voor 20042005 bedraagt 3 jaar en 2 maanden. Naast de streefcijfers voor onderwijsrendement formuleert de opleiding ook streefcijfers met betrekking tot tewerkstelling (termijn en niveau). De commissie stelt vast dat het onderwijsrendement voldoet aan door de opleiding vooropgestelde streefcijfers, uitgedrukt in geslaagden en tewerkstelling. De commissie is positief over de inspanningen die de opleiding levert om het onderwijsrendement op te krikken.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om meer aandacht te schenken aan de problematiek van drop-out en hierrond onderzoek te voeren.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 207
Oordeel over onderwerp 6: Resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: Facet 6.1: Gerealiseerd niveau: Facet 6.2: Onderwijsrendement:
goed goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
208 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: Onderwerp 1: Niveau en oriëntatie: Onderwerp 2: Programma: Onderwerp 3: Personeel: Onderwerp 4: Voorzieningen: Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: Onderwerp 6: Resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg | 209
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende goed goed voldoende OK goed voldoende voldoende niet van toepassing goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende goed voldoende goed voldoende goed goed
De oordelen zijn van toepassing voor: XIOS Hogeschool Limburg: Toerisme en recreatiemanagement
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
210 | opleidingsrapport XIOS Hogeschool Limburg
bijlagen
Bijlagen | 211
212 | Bijlagen
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Emil Cattoir studeerde Economie – Moderne talen aan het Atheneum Wispelberg in Gent. Hij is student van de Katholieke Hogeschool Mechelen en volgt het derde jaar professionele bacheloropleiding in het Toerisme en recreatiemanagement.
Urbain Claeys is licentiaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen en doctor in de Sociale Wetenschappen. Sinds 2002 is hij professor-emeritus van de K.U.Leuven. Van 1988 tot 2002 was hij Administrateur-Generaal van Toerisme Vlaanderen. Tussen 1998 en 2002 was hij voorzitter van het Bureau International du Tourisme Social, BITS. Hij is de mede de bezieler van de master in het Toerisme en de oprichter van het Urbain Claeys Fonds voor deze master.
Raf De Bruyn is licentiaat Economische Geografie en licentiaat Toerismemanagement. Na een jaar leraar aardrijkskunde werd hij in 1991 wetenschappelijk medewerker aan het Geografisch Instituut van de Vrije Universiteit Brussel. Hij was gedurende een jaar adjunct van de directeur van Toerisme Vlaanderen en is daar sinds 1993 hoofd Planning en Onderzoek. Hij volgde namens Toerisme Vlaanderen de oprichting van de master Toerisme op en zetelt in de stuurgroep van deze opleiding. Hij is secretaris van het Raadgevend Comité van Toerisme Vlaanderen en vertegenwoordigt Toerisme Vlaanderen bij algemene vergaderingen en/of werkgroepvergaderingen van de World Tourism Organisation, WTO.
Paul Decroos is licentiaat in de Psychologische en Pedagogische Wetenschappen, richting Bedrijfspsychologie, (UGent) en volgde de opleiding Middle Management aan de Vlerick Leuven - Gent Management School. In 1984 startte hij zijn loopbaan bij Philips België als stafmedewerker van de centrale opleidingsdienst. Bij Philips Roeselare was hij personeelsverantwoordelijke en verantwoordelijke Opleidingen. Van 1991 tot 1995 was hij de human resource manager bij NV Neckermann Reizen België en van 1995 tot 2000 directeur human resources bij NV NUR Touristic Belgium. Sinds 2005 is hij directeur human resources en lid van de directieraad bij NV Thomas Cook Belgium.
Luc Glorieux studeerde af als regent Nederlands – geschiedenis. Na een jaar lesgeven in het secundair onderwijs en het volgen van transporteconomie, psychologie van het toerisme en internationaal toerisme aan de London School of Economics werd hij in 1965 secretaris van de Beroepsvereniging van Autobus- en Autocarondernemers van West-Vlaanderen. Sinds 1988 is hij secretaris-generaal van de Federatie van de Belgische Autobus- en autocarondernemers en Reisorganisatoren. Hij is ook voorzitter van het Technisch Comité van de Reisbureaus in Toerisme Vlaanderen en van de Sectorcommissie Toerisme van de Sociaaleconomische Raad voor Vlaanderen (SERV).
Albert Hoogveld is doctor in de Pedagogische en Andragogische Wetenschappen (Rijksuniversiteit Groningen) en doctor Onderwijstechnologie (Open Universiteit Nederland). Hij was bij meerdere instellingen in het Nederlands Hoger Onderwijs tewerkgesteld, voornamelijk als onderwijskundig adviseur. Sinds 1986 is hij werkzaam bij het Onderwijstechnologisch
Curriculum vitae van de visitatieleden | 213
Expertisecentrum van de Open Universiteit Nederland. Hij publiceerde in verschillende onderwijskundige tijdschriften waaronder ‘Teaching and Teacher Education’.
Willy Orlandini is licentiaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen, richting Internationale betrekkingen, (K.U.Leuven) bachelor in Economics en master Toerisme (LUC Diepenbeek). Van 1980 tot 1997 was hij directeur van het vakantiecentrum Hengelhoef. Hij was ook geruime tijd ondervoorzitter en voorzitter van de VVV Houthalen-Helchteren en van de gewestelijke VVV Midden-Limburg. In 1997 werd hij directeur van Toerisme Limburg vzw. In die functie was hij achtereenvolgens lid van de raad van bestuur van Toerisme Vlaanderen en de Vlaamse Raad voor het Toerisme. Hij is lid van het raadgevend comité van het agentschap Toerisme Vlaanderen en voorzitter van de vzw Tafelen in Vlaanderen.
Bert Vanderleyden studeerde Biotechniek aan het Provinciaal Instituut voor Techniek, Tuin- en landbouw in Leuven. Hij is tweedejaarsstudent van de opleiding Toerisme en recreatiemanagement aan de Erasmushogeschool, Brussel.
Steven Van Haecke studeerde Economie – Moderne talen aan het Sint-Leo College in Brugge. Hij volgt het tweede opleidingsjaar Toeristische diensten en evenementen en het eerste jaar Toerisme en recreatiemanagement in de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende.
214 | curriculum vitae van de visitatieleden
bijlage 2 Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 215
216 | curriculum vitae van de visitatieleden
Beslissing Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 233
234 | Beslissing Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
bijlage 3
Beslissing Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
Beslissing Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 235
236 | Beslissing Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
Beslissing Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 237
238 | Bezoekschema
bijlage 4
Bezoekschema’s
Bezoekschema voor een opleiding met één locatie Dag 1 15.00-17.30 17.30-18.00 18.00-19.30 19.30-20.00 20.00 Dag 2 09.00-09.45 10.00-10.45 11.00-11.45 12.00-12.30 12.30-13.30 13.30-14.45 15.00-15.45 16.00-16.45 17.00-18.00 18.00-19.00
19.00-19.45 20.00 Dag 3 08.30-09.00 09.00-09.45 10.00-10.30 10.30-11.15 11.15-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00 15.00-17.00 17.00
1
werkoverleg en inzage van de bijlagen kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (bespreking referentiekader) intern overleg informeel ontmoetingsmoment
kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) studenten eerste jaar en tweede jaar (max. 10 representatief samengesteld, inclusief de studentenvertegenwoordigers) studenten derde jaar (max. 10 representatief samengesteld uit de verschillende afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern werkoverleg lunch voor de commissie bezoek lokalen lectoren algemene vakken (max. 10 representatief samengesteld, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) lectoren specialisatievakken (max. 10 representatief samengesteld inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) intern overleg en inzage werkdocumenten vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd samengesteld volgens de afstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 10 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen) avondmaal voor de commissie
administratief-technisch personeel ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) begeleiders stage- en eindwerken (max. 10, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen) intern werkoverleg lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) 1 vrij spreekuur voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen
Bezoekschema | 239
Bezoekschema voor een opleiding met twee locaties Dag 1 (campus 1) 10.00 11.30-12.00 12.00-16.00 16.00-17.00 17.00-18.30 18.30-19.00 19.00 20.00
samenkomst voor de commissieleden in campus 1 en inzage bijlagen kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd werkoverleg en verdere inzage van de bijlagen bezoek lokalen campus 1 opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (bespreking referentiekader) intern overleg informeel ontmoetingsmoment overnachting bij campus 2
Dag 2 (campus 2) 08.30-09.15 09.30-10.30 10.30-11.30 11.30-12.45 13.00-14.00 14.30-15.45 15.00-17.15 17.15-18.00 18.00-19.00
19.00-19.45 20.00
kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool, van beide campussen ) studenten eerste jaar en tweede jaar (max. 15 representatief samengesteld uit beide campussen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) studenten derde jaar (max. 15 representatief samengesteld uit de verschillende afstudeerrichtingen en beide campussen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) bezoek lokalen campus 2 lunch voor de commissie lectoren van campus 1 (max. 15 representatief samengesteld uit algemene vakken en specialisatievakken, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) lectoren van campus 2 (max. 15 representatief samengesteld uit algemene vakken en specialisatievakken, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) intern overleg en inzage werkdocumenten vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd samengesteld volgens de afstudeerrichtingen, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 15 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit beide campussen en alle afstudeerrichtingen) avondmaal voor de commissie
Dag 3 (campus 2) 08.30-09.00 09.00-09.45 10.00-10.30 10.30-11.15 11.15-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00 15.00-17.00 17.00 1
administratief-technisch personeel uit beide campussen ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding uit beide campussen verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) uit beide campussen begeleiders stage- en eindwerken (max. 10, representatief samengesteld uit alle afstudeerrichtingen en beide campussen) intern werkoverleg lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) 1 vrij spreekuur voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen.
240 | Bezoekschema
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
BZW
begeleid zelfstandig werk
ABA
academische bacheloropleiding
ADINSA
ADviesgroep INternationale SAmenwerking
AKUL
Associatie van de K.U.Leuven
ARTE
Arteveldehogeschool
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUGent
Associatie Universiteit Gent
AUHA
Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen
AUHL
Associatie Universiteit Hogescholen Limburg
AVT
Audiovisuele technieken
BAMA
Bachelor Master
BENE
Business Education Network in Europe
BNB
bachelor- na bacheloropleiding
BOF
Bijzonder Onderzoeksfonds
BSO
beroepssecundair onderwijs
CLB
centrum voor leerlingenbegeleiding
COMENIUS
educatief Programma van de Europese Commissie gericht op lager en middelbaar onderwijs
DOC
departementaal onderhandelingscomité
DTO
Databank Tertiair onderwijs
ECDL
European Computer Driving License
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
afkortingenlijst | 241
EHB
Erasmushogeschool Brussel
EHSAL
EHSAL, Europese Hogeschool Brussel
EQF
European Qualifications Framework
ERABEL
Erasmus Belgica
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
Erasmus Mundus
programma van de Europese om interinversitaire masterprogrammas te ondersteunen
Evadoc
studentenenquête voor de beoordeling van onderwijzend personeel
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen
GRPT
Groep T Leuven Hogeschool
GRUNDTVIG
educatief Programma van de Europese Commissie gericht op volwassenenonderwijs
HA
Hogeschool Antwerpen
HBO
Hoger Beroepsonderwijs
HIVA
Hoger Instituut voor Arbeid
HOC
Hogeschool onderhandelingscomité
HOGENT
Hogeschool Gent
HOR
Hogeronderwijsregister
HOWEST
Hogeschool West-Vlaanderen
HZS
Hogere Zeevaartschool
IAJ
individueel aangepast jaarprogramma
ict
internet- en communicatietechnologie
ICTO
ICT en Onderwijs
IKZ
interne kwaliteitszorg
KaHoSL
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
KATHO
Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
242 | afkortingenlijst
KdG
Karel de Grote-Hogeschool
KHBO
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
KHK
Katholieke Hogeschool Kempen
KHLEU
Katholieke Hogeschool Leuven
KHLIM
Katholieke Hogeschool Limburg
KHM
Katholieke Hogeschool Mechelen
KSO
Kunstsecundair onderwijs
KUB
Katholieke Universiteit van Brussel
KUL
Katholieke Universiteit Leuven
KZ
(integrale) kwaliteitszorg
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
Leonardo
educatief programma van de Europese Commissie gericht op stages
LESSIUS
Lessius Hogeschool
LINGUA
programma om het taalonderwijs en taaldiversiteit te promoten, onderdeel van het Socrates programma van de Europese Commisie
MA
academische masteropleiding
MANI
instrument die de studenten helpt bij de diagnose van studieproblemen en die studietips geeft
MNM
master- na masteropleiding
NARIC
National Academic & Professional Recognition and Information Centre
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
onderwijs en examenreglement
OO
onderwijsontwikkeling
OOP
onderwijsontwikkelingsplan
OP
onderwijzend personeel
PBA
professionele bacheloropleiding
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
PGO
probleemgestuurd onderwijs
PGO
projectgestuurd onderwijs
afkortingenlijst | 243
PHL
Provinciale Hogeschool Limburg
PLANT
Plantijnhogeschool (of Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen)
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
PWO
projectmatig wetenschappelijk onderzoek
SERV
Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen
SID-in
studie- informatiedagen
SOVO
Sociale Voorzieningen, bijvoorbeeld SOVOArte, de dienst voor sociale voorzieningen van De Artevelde Hogeschool
SPA
onderzoek naar de tevredenheid van Studenten, Personeel en de bezigheid van pas-Afgestudeerden
STLUK
Hogeschool Sint-Lukas Brussel
SWOP
Systeem voor Waarderingen en Ontwikkeling van het Personeel
SWOT
letterwoord, duid op een system waarbij “Strengths”, “Weaknesses”, “Opportunities” en “Threats” in de organisatie worden geanalyseerd
TEMPUS
programma van de Europese Commissie om de hervormingen in het hoger onderwijs in Oost-Europ en de voormalige Sovjet-landen te ondersteunen.
Trialoog
intercommunautaire uitwisseling voor hoger onderwijs, project van het Prins Filipsfonds, van de Koning Boudewijnstichting
TRIS
Transnationale Institutionale Samenwerking (een Instrument van kwaliteitszorg)
TSO
Technisch secundair onderwijs
UA
Universiteit Antwerpen
UAB
Universitaire Associatie Brussel
UGent
Universiteit Gent
UH
Universiteit Hasselt
UNIZO
Unie voor zelfstandige ondernemers
VKW
Vereniging van Christelijke werkgevers
VlaJO
Vlaamse jonge ondernemingen
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
244 | afkortingenlijst
VLOR
Vlaamse Onderwijsraad
VOKA
netwerk van ondernemingen van Het Vlaams Economisch Verbond met de plaatselijke Kamers van Koophandel.
VQF
Vlaams kwalificatie framework
VTE
voltijds equivalenten
VTO
Vorming, Training en Opleiding
VUB
Vrije Universiteit Brussel
WENK, Wenk, W&K
Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
XIOS
XIOS Hogeschool Limburg
ZAP
zelfstandig academisch personeel
ZER
zelfevaluatierapport
ZOSA
Zelfonderzoek Studieattitudes
afkortingenlijst | 245