ONDERWIJSVISITATIE
Audiovisuele kunsten
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Audiovisuele kunsten en de masteropleiding Audiovisual Arts aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
28 april 2010
De onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be/visitaties en accreditatie/visitatierapporten.htm Wettelijk depot: D/2010/8696/9
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Audiovisuele kunsten en de master Audiovisual Arts in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten ............................................................................ 9
1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 De betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 De visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
Samenstelling ......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 10 Werkwijze ............................................................................................................................. 10 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 12
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 13 Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Audiovisuele kunsten en de masteropleiding Audiovisual Arts...................................................................... 15 2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 15 2.2 Domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 15 Hoofdstuk 3
De opleidingen in vergelijkend perspectief ........................................................................... 23
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding ....................................................................................... 23 Facet 1.1 Niveau en oriëntatie ......................................................................................................... 23 Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen ................................................................................................... 24 Onderwerp 2 Programma ...................................................................................................................... 24 Facet 2.1 Facet 2.2 Facet 2.3 Facet 2.4 Facet 2.5 Facet 2.6 Facet 2.7 Facet 2.8 Facet 2.9
Relatie doelstelling en inhoud .......................................................................................... 24 Eisen professionele en academische gerichtheid ............................................................ 25 Samenhang ..................................................................................................................... 26 Studieomvang .................................................................................................................. 26 Studielast ......................................................................................................................... 26 Afstemming vormgeving - inhoud .................................................................................... 27 Beoordeling en toetsing ................................................................................................... 27 Masterproef...................................................................................................................... 28 Toelatingsvoorwaarden.................................................................................................... 28
Onderwerp 3 Inzet van personeel ......................................................................................................... 29 Facet 3.1 Kwaliteit personeel ........................................................................................................... 29 Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid ....................................................................................... 30 Facet 3.3 Kwantiteit personeel ........................................................................................................ 30 Onderwerp 4 Voorzieningen .................................................................................................................. 31 Facet 4.1 Materiële voorzieningen ................................................................................................... 31 Facet 4.2 Studiebegeleiding ............................................................................................................ 31 Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 32 Facet 5.1 Evaluatie resultaten ......................................................................................................... 32 Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering ............................................................................................. 32 Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.................................. 33 Onderwerp 6 Resultaten ....................................................................................................................... 33 Facet 6.1 Gerealiseerd niveau ......................................................................................................... 33 Facet 6.2 Onderwijsrendement ........................................................................................................ 34
| 5
Hoofdstuk 4
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten ................................................................................. 35
deel 2 ................................................................................................................................................................ 39 Hoofdstuk 1
Erasmushogeschool Brussel ................................................................................................ 41
Hoofdstuk 2
Hogeschool Gent .................................................................................................................. 83
Hoofdstuk 3
Katholieke Hogeschool Limburg ......................................................................................... 123
Hoofdstuk 4
Sint-Lukas Hogeschool Brussel.......................................................................................... 167
bijlagen ........................................................................................................................................................... 205
6 |
deel 1
algemeen deel
| 7
8 | Onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Audiovisuele kunsten en de master Audiovisual Arts, die zij in de periode november 2008 - februari 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De opleiding Audiovisuele kunsten wordt door vier hogescholen aangeboden; de masteropleiding Audiovisual Arts wordt door één hogeschool aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
17, 18 en 19 november 2008 13, 14 en 15 oktober 2008 en 4 december 2009 16, 17 en 18 maart 2009 9, 10 en 11 februari 2009
1.3
Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Gent Hogeschool Sint-Lukas Brussel Katholieke Hogeschool Limburg
De visitatiecommissie
1.3.1
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 11 april 2008 en van de VLIR.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
1
Jos Houweling Wim Van Petegem Joost Hunningher 1 Kris Van Alphen
Kris Van Alphen was ten tijde van het bezoek aan de Erasmushogeschool Brussel ziek en heeft het bezoek slechts in zeer beperkte mate kunnen bijwonen.
Onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten | 9
Student:
Maarten Schmidt (Erasmushogeschool Brussel Katholieke Hogeschool Limburg) Philip Meuris (Hogeschool Sint-Lukas Brussel) Stijn Demeulenaere (Hogeschool Gent)
Student: Student:
en
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1. Indien een commissielid omwille van persoonlijke redenen niet kon deelnemen aan een (gedeelte van een) visitatiebezoek, werden diens aandachtspunten behandeld door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die het commissielid tijdens vroegere bezoeken aangebracht had. De waarnemer namens de VLIR was dit Steven Van Luchene. Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Audiovisuele kunsten en de masteropleiding Audiovisual Arts waren dit: Projectbegeleider:
Floris Lammens
Secretarissen: Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Gent Hogeschool Sint-Lukas Brussel Katholieke Hogeschool Limburg
1.3.2
Floris Lammens Thomas Jans Thomas Jans Thomas Jans
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Audiovisuele kunsten en de masteropleiding Audiovisual Arts aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden.
10 | Onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten
-
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 22 mei 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingen bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. De bezoekschema’s werden opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten | 11
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie op 9 juni 2009 en 24 maart 2010 (voor de master Audiovisual Arts van de Hogeschool Gent). De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. De visitatiecommissie stelde ook een vergelijkend gedeelte op. Hierin worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs weergegeven. Tevens werden de oordelen per onderwerp, per facet en per hogeschool in een vergelijkende tabel weergegeven. Het vergelijkende deel en de vergelijkende tabel werden samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van de opleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden op 14 september 2009 en 2 april 2010 (voor de master Audiovisual Arts van de Hogeschool Gent). Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de academisch gerichte bachelor/master Audiovisuele kunsten, dat op 28 april 2010 gepubliceerd werd.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘excellent’. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’ luiden.
12 | Onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk 3 worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per facet vergelijkenderwijs weergegeven en tot slot worden in hoofdstuk 4 de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleidingen. Voor elke afzonderlijke hogeschool en dus voor elke afzonderlijk gevisiteerde opleiding kan u een deelrapport terugvinden. De deelrapporten bevatten de aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van elke afzonderlijke hogeschool en zijn gemakshalve geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen.
Onderwijsvisitatie Audiovisuele kunsten | 13
14 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader academisch gerichte bachelor- en masteropleiding Audiovisuele kunsten en de masteropleiding Audiovisual Arts 2.1
Inleiding
Voor iedere groep van opleidingen wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van 1 het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Referentiekaders van de opleidingen: Erasmushogeschool Brussel (Rits) Hogeschool Gent (KASK) Hogeschool Sint-Lukas Brussel Katholieke Hogeschool Limburg (MDA)
-
Brondocumenten onderschreven door werkveld ‘Beroepsprofiel van de Audiovisueel Kunstenaar’ (Studie 75 – VLOR 1998) ‘Opleidingsprofiel Animatie(film)’ (Studie 70 – VLOR 1998) ‘Opleidingsprofiel Audiovisuele Kunst, medium’ (Studie 162 – VLOR 2000) ‘Beroepsprofiel Cinematografie’ (Studie 64 – VLOR 1998) ‘Opleidingsprofiel Cinematografie’ (Studie 106 – VLOR 2000)
-
Internationale referentiekaders Inter}Artes thematic network: Tuning Document for Fine Art
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 15
Beroepsspecifieke competenties -
Gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties
Academisch gerichte bacheloropleiding in de Audiovisuele Kunst
het vermogen bezitten om zelfstandig (ondernemend) en in teamverband vorm te geven aan een professioneel bestaan binnen het audiovisuele werkveld. de wetmatigheden van de audiovisuele communicatie beheersen. het vermogen bezitten om om te gaan met intuïties, waarnemingen, indrukken, emoties en deze in audiovisuele vorm weer te geven. de technische hulpmiddelen kunnen gebruiken die eigen zijn aan de audiovisuele expressievormen. heeft een constructief kritische houding. kunnen reflecteren en oordelen over audiovisuele kunst binnen een ruime sociale, culturele en artistieke context. gevoelig zijn voor ontmoetingen met andere kunstdisciplines. beschikken over belangstelling voor en een visie m.b.t. audiovisuele kunst in relatie tot maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. eigen ideeën hebben en die kunnen ontwikkelen. een eigen artistieke identiteit ontwikkelen. over het sensitieve vermogen beschikken om relevante omgevingsfactoren in de samenleving te signaleren en te gebruiken in audiovisuele werken. de confrontatie aankunnen in een kritisch gesprek omtrent het eigen audiovisueel werk. op zoek kunnen gaan naar impulsen die inspiratie kunnen voeden. zich aantoonbaar bewust zijn van maatschappelijke en culturele ontwikkelingen zowel historisch als eigentijds, en het belang ervan op het eigen vakgebied. interesse tonen voor artistiek onderzoek en experimentele vernieuwing in het audiovisuele domein. het vermogen bezitten om kritisch deel te nemen aan onderzoek in het audiovisuele medium. een referentiekader bezitten om cultuurhistorische, kunstwetenschappelijke, filosofische en artistiek –technische ontwikkelingen te kunnen plaatsen. een inspirerende en functionele werksituatie voor zichzelf kunnen opzetten en in stand houden. gefundeerd kunnen kiezen n selecteren op basis van een brede kennis. een eenvoudig budget kunnen beheren.
Afstudeerrichting Film
de basisprincipes, technieken en procédés van filmregie en van het filmmaken begrijpen en toepassen. inzicht hebben in de technische en artistieke elementen van het medium film: scenario, cinematografie, klank, (acteurs)regie en presentatie. zich kunnen uitdrukken in een fictie, experimenteel en/of documentair kader. kunnen inspelen op de interactie van klank/beeld/moment en kan dit artistiek uitbuiten. inzicht hebben in dialoog, narratief, muziek. een globaal overzicht kunnen bewaren binnen de complexiteit van het medium.
Afstudeerrichting Animatiefilm
analytisch inzicht hebben in de bewegingsmogelijkheden/kwaliteiten van karakters (typering in bewegingen).
16 | Domeinspecifiek referentiekader
voeling hebben met massa, volume, stilering en kan hier efficiënt mee werken. ideeën vrij tekenkundig of plastisch kunnen vormgeven of kunnen ontwerpen. beweging, ruimte, licht en perspectief kunnen weergeven in functie van beweging. een eigen/bestaand idee kunnen vertalen naar een animatiefilmscenario. een coherente ‘choreografie’ kunnen uitwerken. inzicht hebben in dialoog, narratief, muziek. de tijdsdimensie kunnen beheersen: een spanningsopbouw, timing, klank/muzikaliteit in de typische beeld per beeld omgeving kunnen opzetten en incorporeren. creatieve keuzes kunnen maken in functie van de doelstellingen van de opdracht. beschikken over de potentiële vaardigheden om een eigen stijl te ontwikkelen.
Afstudeerrichting Film-Documentaire-Televisie
de basisprincipes, technieken en procédés van filmregie en van het filmmaken begrijpen en toepassen. inzicht hebben in de technische en artistieke elementen van het medium film: scenario, cinematografie, klank, (acteurs)regie en presentatie). zich kunnen uitdrukken in een fictie, experimenteel en/of documentair kader. kunnen inspelen op de interactie van klank/beeld/moment en kan dit artistiek uitbuiten. inzicht hebben in dialoog, narratief, muziek. een globaal overzicht kunnen bewaren binnen de complexiteit van het medium. beweging kunnen observeren om die door middel van bewuste/intuïtieve analyse om te zetten naar een tweedimensionale weergave. (bewegingsanalyse en -reproductie). beschikken over een origineel, poëtisch en dramatisch oog voor de realiteit voor de camera. in staat zijn de realiteit creatief en artistiek te interpreteren. het potentieel hebben om dramatische lijnen te ontdekkenen beschikt over een grote verbeelding. zowel de ‘uncontrolled documentary’ als de ‘controlled documentary’ beheersen. over de nodige sociale vaardigheden beschikken om bestaande ‘personages’ te benaderen, om in hun wereld te ‘infiltreren’. kritisch kunnen omgaan met ethische vraagstukken.
Afstudeerrichting Schrijven
het talent van het ‘visuele denken’ kunnen ontwikkelen. de taal beheersen. over een goede taalgevoeligheid beschikken. de mondelinge en schriftelijke communicatieve vaardigheden in het Nederlands vlot kunnen hanteren. voeling hebben met de verschillende literaire/film/televise/theater genres. een idee kunnen uitwerken tot een synopsis en scenario. een tekst kunnen aanpassen/ corrigeren in functie van een opdrachtgever. in staat zijn de hoogte blijven van de dramaturgische evoluties in de verschillende disciplines. een inhoud, thema en benadering kunnen bepalen en omschrijven. kennis hebben van de principes van de dramaturgie en kan ze toepassen. narratieve structuren en personages kunnen ontwikkelen. kennis hebben van de informatica en tekstverwerking.
Domeinspecifiek referentiekader | 17
Afstudeerrichting Radio
in teamverband kunnen werken aan de realisatie van radio-uitzendingen. kennis hebben van het medium en het radiolandschap. een proefprogramma kunnen maken met een juist ritme en een goede spanningsboog. inhoudelijk en technisch relevante radiostukken kunnen maken. losse bijdrages kunnen maken die beantwoorden aan de stijl van een programma. gebeurtenissen kunnen vertalen naar een objectieve, heldere en boeiende radiofonische bijdrage. de radiofonische kansen van een situatie kunnen herkennen en benutten. goede sprekers kunnen herkennen. de diverse researchkanalen kennen en informatie gebruiksklaar kunnen maken voor het medium geluid in de breedste zin. interviews kunnen voorbereiden, afnemen en verwerken. een kennis hebben van verschillende muziekstijlen en hierdoor een gepaste muzieklijn kunnen uitwerken voor een programmazender of duidelijke directieven kunnen geven aan andere samenstellers. de regie kunnen voeren van een radio-uitzending. de problematiek van een live-uitzending kennen. als presentator een luisteraar kunnen aanspreken en die luisteraar actief of passief bij de uitzending kunnen betrekken. goede presentatieteksten kunnen schrijven. kunnen instaan voor de promotie naar de luisteraar, radiospots kunnen maken en persteksten schrijven. goede mono-opnames kunnen maken. een notie hebben van stereo-opname. een opname kunnen monteren naar een ritmisch goed en uitzendklaar radiostuk. begrip hebben van het documentaire- of luisterspelrepertoire en de problematiek ervan kennen. op basis van een thema of een idee de potentiële kwaliteiten van een documentaire of luisterspel kunnen inschatten. enige ervaring hebben met acteurs en stemregie. de radiomaker moet met zijn medium buiten de standaard formats kunnen denken, en moet zijn materie, geluid, kunnen aanpassen aan andere situaties / dragers / toongelegenheden. de radiomaker moet een begin van een onderzoek kunnen voeren naar, met en in zijn medium zodat hij met zijn medium elk verhaal kan vertellen dat hij wil. moet een oor voor klank hebben, en een wereld kunnen scheppen en een verhaal vertellen met geluid alleen. moet notie hebben van artistieke verkenningen van het medium. moet kunnen gebruik maken van de nieuwe kanalen die de nieuwe media brengen om daar interessant gebruik van te maken voor hun radiowerk.
Afstudeerrichting Communicatie- en mediadesign
een verhaal kunnen ontwikkelen. een concept kunnen ontwerpen waarin de media naast elkaar staan: multimedialiteit. een concept kunnen veranderen door de interactie tussen de media te veranderen: intermedialiteit. een crossmediaal product kunnen maken.
18 | Domeinspecifiek referentiekader
Masteropleiding in de Audiovisuele Kunsten
op een gevorderde manier beschikken over de competenties die bereikt dienen te worden op het niveau van de bachelor. kan innoverend werken. in de gekozen audiovisuele discipline op een gevorderde manier over het vermogen bezitten om het brede scala aan disciplinegebonden kennis, vaardigheden en attitudes efficiënt en effectief toe te passen in de vervaardiging van audiovisuele werken. een eigen origineel audiovisueel project, eventueel in samenwerking met anderen, kunnen ontwikkelen en sturen, volgens de internationale grammatica en professionele criteria. In staat zijn om binnen een onzekere context zelfstandig een inspirerende en functionele werksituatie op te zetten en in stand te houden. in staat zijn een creatief team samen te stellen, te initiëren, te begeleiden, te motiveren en te leiden zodat de medewerkers meerwaarde creëren voor het initieel idee / concept. in staat om zowel inhoudelijk als productioneel de eindverantwoordelijkheid te dragen ten overstaan van én het creatieproces én het eindresultaat. een opdracht kunnen verwerven en interpreteren. over het audiovisueel werk kunnen onderhandelen met opdrachtgevers en andere betrokkenen. in staat is tot weerbaarheid ten overstaan van de markt door engagement, onafhankelijkheid, kritische ingesteldheid. doorzetting - en incasseringsvermogen bezitten, stressbestendig en flexibel zijn. het vermogen bezitten om binnen de gekozen discipline op een gevorderde manier scheppend om te gaan met intuïties, waarnemingen, indrukken, emoties en een context en deze in audiovisuele vorm weer te geven. over een autonome, professionele attitude beschikken waarin observeren, onderzoeken, registreren en interpreteren van de realiteit en/of de pure fantasie centraal staan. over voldoende gedrevenheid beschikken om zich te ontplooien in het artistieke werkveld, creatief of uitvoerend. het vakmanschap en de artisticiteit verder kunnen ontwikkelen en verdiepen. het vermogen bezitten om zelfstandig een eigen onderzoek te doen in het audiovisuele medium. op een gevorderd niveau het eigen audiovisueel werk en dat van anderen kunnen beschouwen, analyseren, duiden en beoordelen en een eigen positie in het werkveld kunnen bepalen; eigen grenzen kunnen onderzoeken en verleggen. in staat zijn tot interdisciplinair artistiek onderzoek naar nieuwe vormen en nieuwe evoluties. over een gevorderde kennis en inzicht beschikken in het theoretische of intellectuele discours dat over de gekozen audiovisuele discipline of andere vormen van audiovisuele en beeldende kunst wordt gevoerd. beschikken over een gevorderd kritisch, historisch en conceptueel begrip van de eigen discipline en praktijk. authentiek audiovisueel werk kunnen maken dat voortkomt uit het volgen van een eigen artistieke visie en dat bijdraagt tot een persoonlijke ambitie als kunstenaar. vertrouwd zijn met belangrijke actuele tendensen binnen cultuurhistorische, kunstwetenschappelijke, wijsgerige en artistiek-technische domeinen. in staat is tot kwantitatieve en kwalitatieve procesbewaking. in staat zijn tot het vinden en beheren van een budget.
Domeinspecifiek referentiekader | 19
Afstudeerrichting Film
de technieken van het filmmaken begrijpen en kunnen dirigeren. op een gevorderde manier over een dramatisch oog beschikken voor de interpretatie van de realiteit beschikken over een inspirerende verbeelding. in staat zijn scenario’s te schrijven of te analyseren, bewerken, adapteren en er een eigen creatieve interpretatie aan toe te voegen. een oog en gevoel hebben voor cast, locaties, dekor, kostuums, muziek, ritme, en hiermee zijn visie vorm geven. op een gevorderden manier acteurs kunnen leiden en gidsen, met psychologisch doorzicht om de personages en karakters te sturen.
Afstudeerrichting Animatiefilm
op een gevorderde manier over een dramatisch oog beschikken voor de interpretatie van de realiteit beschikken over een inspirerende verbeelding. in staat zijn een persoonlijke stijl te ontwikkelen. een complexe karakter/beeldregie tot een volwaardig eind kunnen brengen.
Afstudeerrichting Documentaire
de technieken van het filmmaken beheersen. op een gevorderde manier over een dramatisch oog beschikken voor de interpretatie van de realiteit, voor de camera. de realiteit creatief kunnen interpreteren, zowel technisch-artistiek, als inhoudelijk en op een creatieve, innoverende en kritische manier. audiovisuele parameters zo kunnen interpreteren dat een persoonlijke stijl en een eigen, innoverende, documentaire beeldtaal wordt ontwikkeld. het treatment of scenario van een documentair project zelfstandig kunnen concretiseren, uitsplitsen en preproductioneel voorbereiden. beschikken over over een sociale intelligentie en professionele maturiteit. op de hoogte kunnen zijn van de actualiteit en in staat zijn tot constante kritische en gefundeerde maatschappijanalyse. over de capaciteit beschikken om eigenzinnige projecten te presenteren die aanzetten tot reflectie, maatschappijkritiek en zelfkritiek.
Afstudeerrichting Televisie
kunnen reflecteren over de perceptie van publieken. persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. redelijk en eigenzinnig kunnen zijn. een werkelijkheid kunnen transformeren en innoveren.
Afstudeerrichting Schrijven
in staat kunnen zijn om een eigen onderzoek op te starten naar nieuwe dramaturgie. in staat kunnen zijn een volwaardig avondvullend scenario of toneeltekst uit te werken of proza.
20 | Domeinspecifiek referentiekader
in staat kunnen zijn om de basis van zijn eigen stijl vast te leggen. de vaardigheden om de verschillende aspecten van het schrijven op een persoonlijke manier kunnen plaatsen in een globale context, zowel ten opzichte van een traditie als ten opzichte van een hedendaags wereldbeeld - hierdoor op een oorspronkelijke en authentieke manier, het vakmanschap van het schrijven kunnen aanwenden. het vermogen om onderzoek te doen en constructief te zoeken naar oplossingen. de bekwaamheid om zich een oordeel te vormen over zijn eigen teksten.
Afstudeerrichting Radio
de wetmatigheden van het medium kennen, en die desgewenst kunnen overstijgen. het medialandschap kennen en evoluties juist inschatten. een vernieuwend programmavoorstel kunnen bedenken en uitwerken. een sterk en persoonlijk verhaal kunnen vertellen met de middelen van het medium. de beschikbare technische mogelijkheden kennen. een eenvoudige montage zelf kunnen maken. over een complexere montage kunnen communiceren met een technicus en deze motiveren. de radiofonische kwaliteiten van een tekst kunnen herkennen, een auteur kunnen briefen en motiveren. is zich bewust van de samenhang der kunsten en kan werken in een merged/multi media of crossmediale omgeving. kunnen kiezen voor intelligente, eigenzinnige vernieuwende radio/audio. in staat zijn tot inhoudelijke, artistieke, logistieke, technische en financiële coördinatie. moet een getraind oor hebben.
Afstudeerrichting Communicatie- en mediadesign
een verbindingsverhaal kunnen ontwerpen. een eigen methode kunnen creëren. naar een eigenzinnige mediatisering kunnen zoeken die de beleving vernieuwt.
Opleidingsgebonden beroepsspecifieke competenties Door de opleidingen aangeleverde beroepsspecifieke competenties zijn alle vervat in de onder 2.1 vermelde competenties. De verschillen in formulering zijn te verklaren doordat de betrokken opleidingen de competenties op een ander aggregatieniveau situeren. Ze zijn in zekere zin een operationalisering van de onder 2.1 beschreven competenties.
Besluit De commissie is in haar referentiekader vertrokken van de realiteit van de opleidingen en is hier kritisch mee omgegaan. Het Vlaamse landschap van de audiovisuele kunsten evolueert in een internationale context maar kent toch haar eigen wetmatigheden. De commissie heeft in dit document impliciet ook de ruimte willen laten voor nieuwe media (zoals bijvoorbeeld podcast, webcast, on demand, enz.), ze wenst in dit besluit wel te wijzen op de ongekende
Domeinspecifiek referentiekader | 21
mogelijkheden van nieuwe media voor de audiovisuele kunsten, ook in Vlaanderen. Het principe van ‘longtail’ (Chris Anderson) toegepast, betekent dat ook in de audiovisuele kunsten meer en meer gebruikers kunnen participeren in de creatie en verspreiding van audiovisuele kunstwerken. De opleidingen kunnen hierop inspelen. Voorliggend document geeft een basis voor discussie met de opleidingen.
22 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 3 De opleidingen in vergelijkend perspectief Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de academische bachelor- en masteropleidingen in de Audiovisuele Kunsten in Vlaanderen en de Master of Fine Arts. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan elementen die haar met meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere rapporten heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goede praktijk aanhalen.
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
In Vlaanderen hanteren de academische bachelor- en masteropleidingen in de Audiovisuele Kunsten een grote diversiteit aan beroepsbeelden en geven de opleidingen aanleiding tot vele verschillende beroepstitels. De opleidingen komen in hun ZER tot een heldere formulering van algemene opleidingsdoelen en koppelen daaraan algemene en wetenschappelijk/artistieke eindcompetenties. De opleidingen hanteren voor de master, om het onderscheid te maken met de bachelor, niveau-indicaties als ‘is gevorderd en gespecialiseerd’ en ‘verdieping en verbreding van de bachelorcompetenties vindt plaats in een meer uitgebreide en disciplinaire grenzen overschrijdende, complexere context’. De diversiteit van de opleidingen komt tot uiting bij de precisering van deze algemene beschrijvingen. Die breidt zich uit tot een voortdurende interne discussie over uitgangspunten en kernwaarden die gelden binnen de opleiding, programmaonderdelen, het kunstonderwijs en binnen de betreffende artistieke discipline. In soms lijvige documenten, handboeken en sets van ects-fiches zijn de formuleringen uitgewerkt tot deelcompetenties, en dit op het niveau van de te onderscheiden beroepsprofielen en tot aan dat van een enkel programmaonderdeel. Er is daarbij binnen elke opleiding een brede betrokkenheid van staf, docenten, werkveld én studenten georganiseerd. Daardoor stemmen al de opleidingen daadwerkelijk op een natuurlijke manier af op relevante beroepsopvattingen en ontwikkelingen in de artistieke praktijk. Reflectie, gedachte-uitwisseling en standpuntbepaling is een van de grote drijfveren in de opleidingspraktijk, net als in het creatieve proces. De opleidingen lijken er met een aan die mores in het werkveld ontleend argument voor te kiezen eerder om ‘op weg’ te blijven dan ergens aan te landen. In die vaardigheid lijken ook de academisering van het kunstonderwijs en de inhoud- en plaatsbepaling van het begrip ‘artistiek onderzoek’ op de uitgangspunten voor het onderwijs te worden betrokken. Bij al de opleidingen zie je de verbinding van de discussies met opvattingen over grenzen van de artistieke discipline, over relevantie van contexten en over het profiel van de onderwijsinstelling ten opzichte van andere opleidingen, of ten opzichte van bepaalde, onderscheiden gebieden in het werkveld. De commissie pleit ervoor daarbij het volgende beter in het oog te houden: bij het vormgeven van een opleiding zijn de doelstellingen fundamenteel. Daarom is het nodig om de komende jaren op aspecten als onderzoek en academisering, maar ook bijvoorbeeld wat betreft de competentiegerichtheid van het opleidingsmodel, vaker tot besluitvorming te komen en te werken aan de gedragenheid van een gemeenschappelijke visie. Want studenten kunnen soms een onduidelijk beeld krijgen, bijvoorbeeld over de verwachte competenties, net als het werkveld over de competenties die bereikt werden.
De opleiding in vergelijkend persectief | 23
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Alle opleidingen verhouden zich bij het formuleren van de doelstellingen in termen van (eind)competenties tot een of meerdere beroepsprofielen van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). Ze gebruiken deze of als uitgangspunt of als controledocument. Alle opleidingen relateren daarnaast de doelstellingen aan de (niveau-indicatieve) beschrijvingen van de competenties van een bachelor, respectievelijk een master, in het structuurdecreet. De beschrijvingen sluiten aan bij de verwachtingen in het domeinspecifieke referentiekader dat de commissie hanteert. De studenten herkennen in de dagelijkse opleidingspraktijk in het algemeen de profielen met de doelstellingen terug. Het werkveld onderschrijft dat het hoogste eindpunt (de mastertitel) een goed beginpunt is voor een carrière. Op het gebied van zelfstandigheid en communicatie over het (eigen) werk als competenties is een behoefte aan verbetering uitgesproken. De competenties (de opleidingsdoelstellingen) zijn meestal opgesteld door onderwijscommissies, samengesteld met een ruime vertegenwoordiging van de staf en het docenten. Deze laatsten staan vaak met één been in de beroepspraktijk. Er vindt een regelmatige vergelijking plaats met Waalse of buitenlandse evenknieën. Hoewel dat soms in het informele blijft steken draagt dit wel bij aan de voortdurende interne reflectie op de relevantie van de gehanteerde doelstellingen. Daarbij gaat men uit van het audiovisuele domein in internationaal perspectief, de (veranderende) artistieke praktijk, en de eisen van werkgevers en de decreetgever. Dit staat ook in het licht van de grote diversiteit in beroepsopvattingen en de zeer verschillende beschrijving van (beroepen in) het werkveld die werd aangetroffen. Dit is een positief op te vatten uiting van de dynamiek in zowel de opleidingspraktijk als in het werkveld. Zo is er ‘auteursgerichtheid’ naast ‘omgevingsgerichtheid’; wat zich uit in beschrijvingen als enerzijds: theoretisch en kritisch reflecteren hoort in curriculum, het gaat om onderbouwing geven, maar dan artistiek creatief, scheppend, in zelfstandigheid artistieke keuzes makend - naast anderzijds: kent de noden in de maatschappij en weet vanuit de artistieke, media-, bedrijfs-, maatschappelijke en werkveldcontext daar antwoord op te geven. Maar met legio mogelijkheden in een sterk ontwikkelende beroepspraktijk stelt men de validiteit van de doelstellingen niet snel ter discussie. Daarom wil de commissie aanbevelen meer om structurele betrokkenheid en wisselwerking te organiseren met een niet rechtstreeks aan de opleiding verbonden deel van het (internationale) opleiding- en werkveld.
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie doelstelling en inhoud
De opleidingen vertrekken vanuit de idee om een individuele kandidaat, met een eigen talent, ambitie, passie en studie-, onderzoeks- en/of artistieke vraag - op te leiden tot een unieke kunstenaar en persoonlijkheid. De bachelor kan onder leiding van anderen (in opdracht) al goed een audiovisueel product realiseren. Maar, steeds zelfstandiger studerend, rijpend als persoon, kan de master starten aan een eigen carrière in een voortrekkende rol en functie. Dat is een kunstenaar die (als het werk of de beroepsopvatting dat vereist) goed kan functioneren in samenwerkingsverbanden en in complexe omgevingen met artistieke (interdisciplinaire) en maatschappelijke relevantie. Dit uit zich ten slotte in de masterproef die meestal tot een kunstwerk en een scriptie leidt – een audiovisuele, artistieke en een verbale, reflectieve articulatie (over het werk, over het creatieve proces en over de contextuele
24 | De opleiding in vergelijkend perspectief
relevantie). De diplomakandidaat moet in staat zijn een relevante bijdrage te leveren binnen het brede spectrum van de audiovisuele kunsten. Hij of zij is een intellectueel en artistiek gevormde, zelfstandig denkende, maatschappelijk bewuste en sociaal vaardige mediapersoonlijkheid die inhoudelijke en zakelijke keuzen durft te maken. Dit wordt bij het afstuderen door een interne jury, meestal aangevuld met externen uit het werkveld, vastgesteld. De opleidingen hebben bij de omslag naar een bachelor- en masterprogramma het competentiegericht denken in wisselende mate geïntegreerd. Hoe dan ook lijken de nieuwe curricula tamelijk sterk op de oude curricula. Ze waren ook met behoud van karakter in competentietermen te ‘vertalen’. De natuurlijke verwantschap van het opleiden in de kunsten met het competentiegerichte denken (probleemgerichtheid, studiomodel, studentsturing, begeleidende en coachende rol docent, bijvoorbeeld) heeft tot een positieve herkenning geleid. Er is bij opleidingen met een langere traditie relatief meer behoedzaamheid en, zo lijkt het, enige moeite om het bestaande te expliciteren. Bijvoorbeeld in de termen en procesbeschrijvingen die als enigszins wezensvreemd ervaren worden. Het lijkt hen een zorg dat kaders, criteria en normbeschrijvingen beperkend kunnen zijn voor de vrijheid van creatie, meningsvorming en gedachte-uitwisseling. Me’n vreest dat een opleiding op papier botst met de mores in het artistieke domein, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteitsbepaling van het artistieke werk. Relatief nieuw opgezette opleidingsafdelingen die zich ook op nieuwere niches in het veld richten, hebben blijkbaar, helemaal geen moeite met onderwijskundig competentie- textbook beschrijvingen van doelstellingen en uitgangspunten voor het programma. De commissie constateert tussen deze dynamieken toch een goede maat in het opvolgen van onderwijsvernieuwing, met name ook op het vlak van academisering en het denken over de plaats van artistiek onderzoek in het curriculum. Uiteindelijk constateert de commissie dat al de programma’s voldoen om de doelstellingen te halen. En het is een positieve vaststelling dat al de opleidingen een systematische opzet hebben, met betrekking van veld, corps en studenten om het curriculum bij te sturen. Maar hoe ver een opleiding ook gevorderd is in deze ontwikkelingsprocessen, het blijft voor alle opleidingen belangrijk dat men meer aandacht geeft aan een werkelijke bewustwording bij studenten, docenten en beoordelaars over de samenhang van het programma. Zoals over de plek van een enkel studieonderdeel in de niveau- of competentieopbouw van de hele studie. Een beter gebruik van portfolio en digitale leeromgevingen kan daarbij nuttig zijn.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid
Zoals in het internationale kunst- en onderwijsveld is er bij de onderzochte opleidingen een begripsbepalende en vormende discussie gaande over wat de positie van artistiek onderzoek moet zijn ten opzichte van het creatieve proces, het kunstonderwijs en de academische traditie. Er is de brede opvatting dat onderzoek zich tot theorie én de (eigen) praktijk dient te verhouden en dienstig zou moeten zijn bij de contextualisering van het werk. De ene opleiding wijst op de inbedding in het begrip ‘reflexieve artistiek praktijk’, de andere op het feit dat academisering inherent is aan artistieke ontwikkeling en oriëntatie op een maatschappelijke en artistieke context. Interessant in relatie tot het specifieke van onderzoek ‘in de kunst / over de kunst’ wat betreft de artistieke methode, is de aandacht voor notatie van het reflexieve en intuïtieve parcours. De opleidingen zijn institutionele associaties aangegaan of zijn onderdeel van organisaties die in principe een academische gerichtheid kunnen garanderen. Toch stelt de commissie vast dat een georganiseerde onderzoeksomgeving (of een onderzoeksschool) als ‘simulatie van de artistieke praktijk op masterniveau’nog niet altijd verbonden is aan het programma of de werkelijkheid op de werkvloer van studio of atelier. Er kan in de bachelorfase toch meer aandacht gegeven worden aan onderzoeksvaardigheden en methodieken, ook om de
De opleiding in vergelijkend persectief | 25
korte studieduur in de masterfase ten volle te benutten. Maar aan de academisering wordt wel degelijk gewerkt en de opleidingen hebben dan ook allemaal institutioneel gedragen plannen in uitvoering.
Facet 2.3
Samenhang
In het doorlopende studietraject langs bachelor- en masterfase legt men de nadruk op het respectievelijk ontdekken, formuleren, vormgeven, realiseren en contextualiseren van individueel bepaalde aspecten zoals talent, vakmanschap, fascinatie, passie en motief. Gelijkopgaand met de individuele ontwikkeling wordt in het onderwijs de frontale kennisoverdracht langzamerhand minder en de studie-inhoud meer vraaggericht bepaald. De begeleiding al dan niet in een atelier- of studiosituatie wordt geïntensiveerd en studenten met stages of opdrachtwerk worden meer gestimuleerd om relaties aan te gaan met de buitenwereld; het werkveld, het bedrijfsleven en maatschappelijke velden. In het begin van de studie is er de inbedding van individuele vragen in een gemeenschappelijk referentiekader zoals tijdens het verwerven van kennis en de technische en ambachtelijk vaardigheden die algemeen van toepassing zijn in het vak. Dit is(vaak een gemeenschappelijk deel van het curriculum, een stamvak, het aanleren van academische onderzoeksvaardigheden en methodieken. Er is aan het eind van de bachelorfase een aanscherping van de vragen en een dagende specialisering die bepalend is voor de laatste masterfase. Vaak is een bachelorproef een opmaat voor de masterproef. Reflecterend en analyserend worden in deze context de juiste kennis en vaardigheden op een steeds hoger niveau gebracht, ondersteund door theoretisch en praktisch onderzoek dat zich ook richt op bewustwording van de relevantie ten opzichte van een voor de eigen oriëntatie specifieke context. De commissie herkent in het algemeen de logische opbouw en heeft gezien dat de opleidingen streven naar een samenhang door een gemeenschappelijk aanbod als een rode draad langs individuele trajecten, studievragen en onderzoeksplannen te plannen. Dit gebeurt over de afdelingen heen, maar met een nadruk op de eerste jaren van de studie. De opleidingen proberen weinig vast te spijkeren, werken daarom graag met gastdocenten en bieden wisselende praktijksimulaties en ´cases´, die de dynamiek in het veld representeren. Maar ze beheren ook de continuïteit. Dankzij opleidingscommissies zijn ze ook in staat jaarlijks aanpassingen te doen op basis van het profiel van de groep studenten en/of evaluatieresultaten. Men zet in op het aanleren van onderzoeksvaardigheden in de bachelorfase ten behoeve van toepassing in de masterfase. In sommige gevallen zou de spreiding van theorie over de bachelor en masterfase herbekeken kunnen worden. En soms gaat de ontschotting die bereikt wordt door ruime keuzemogelijkheden en het stimuleren van disciplinaire crossovers en het aangaan van experiment, weer teloor in de masterproef als men zich te veel richt op het eindwerk als visitekaartje voor het werkveld.
Facet 2.4
Studieomvang
Zoals decretaal verplicht bieden alle opleidingen een bachelorprogramma van 180 studiepunten aan en een masterprogramma van 60.
Facet 2.5
Studielast
De opleidingen geven in hun studiegids het aantal studiepunten weer. Doorheen de opleidingsjaren neemt de zelfstandigheid toe en zijn er langzamerhand minder contacturen. Al de opleidingen weten door onderzoek en/of
26 | De opleiding in vergelijkend perspectief
het informele gesprek tussen de opleiders en de studenten, of er overeenkomst is tussen de begrote en de gemeten studielast. Er worden geen problemen vastgesteld, al vindt iedereen – de studenten incluis – dat een beetje druk wel bij het vak hoort. Er is vaak een flexibele creatieve toepassing van de beschikbare studietijd (zomeruitloop, prioriteit voor ruime aandacht bij het presenteermoment). Dat is goed – want in het belang van de student.
Facet 2.6
Afstemming vormgeving - inhoud
Er is binnen elk programma een grote diversiteit aan werkvormen geconstateerd, die kenmerkend is voor dit soort onderwijs en ook voor de diversiteit en studentgerichtheid binnen de opleidingen: zoals zelfstudie, hoorcollege, werkcolleges, werkgroepen, eindwerk per studiejaar, persoonlijke en groepsreflecties, opdrachten, project- en atelierwerk, persoonlijke begeleiding. De opleidingen vermelden in hun opleidingsbrochures en studiefiches de werkvormen, gerelateerd aan de inhouden van de diverse programmaonderdelen. De gebruikte werkvormen en leermiddelen sluiten in het algemeen aan bij de eigenheid van de opleidingen, toch werd vaak geconstateerd dat de kwaliteit van met name de digitale leeromgevingen en audiovisuele archieven te wensen overlaat. Het didactische concept is bij alle opleidingen gericht op het zogenoemde creëren in context: probleemgericht en/of opdrachtgestuurd onderwijs, dus met een nadruk op praktijk, niet op dikke bundels theorie. Met name in de beschrijvingen zijn de opleidingen verschillend. Met een algemeen onderwijskundige verve wordt het bij een van de opleidingen zo geformuleerd: De opleiding kent competentiegericht onderwijs met assessments en e-learning in een constructivistische leeromgeving. De studenten evolueren van vanuit een sterk gestuurde leeromgeving met authentieke opdrachten en case beschrijvingen en een evaluerend docentteam naar een zelfsturende student die zelf zijn opdrachten stelt, onderzoeksmethoden en kenniskaders zoekt en verwerkt en samen met zijn docent medestudenten evalueert. De commissie treft een beschrijving aan vanuit de onderwijservaring, vanuit het eigene en unieke, die bijgevolg minder in onderwijskundige termen is opgesteld. Het didactische concept is gebaseerd op verschillende modellen in een geïintegreerde opleiding; een complexiteitsmodel (dat uitgaat van artistieke complexiteit, welke zich onttrekt aan een schoolse poging tot reductie van een voortdurend wisselend en muterend statuut van de kunstpraktijk), gecombineerd met het confrontatiemodel (autonoom zelf ontdekken, engagement, voortdurende aanpassing, persoonlijk verhaal van de student is uitgangspunt van het traject, reflecterend in medium en maatschappij, ontwikkeling eigen persoonlijkheid) en met het competentiegericht/probleemgestuurd leren (met name in de bachelor gericht op het verwerven van vakmanschap ten dienste van de eigen ontwikkeling en het persoonlijke verhaal). De commissie waardeert de inzet en de betrokkenheid maar constateert aansluitend op de exercitie geen heldere beschrijvingen van de leerlijnen. Het blijft in de praktijk bij de beschouwing van een meester-gezel model en daarbij gebeurt te veel in beslotenheid van de student-docent relatie, met te veel ruimte voor toeval. Een duidelijker beeld van de evolutie van uitdagingen in groei- en leerlijnen is nodig.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Alle opleidingen hebben een onderwijsreglement voor de gang van zaken bij het toetsen en beoordelen. Dit wordt verduidelijkt in de studiegids. Er zijn veel verschillende soorten toetsvormen: beoordeling jaar en eindwerken / peer assessment / evaluatie oefeningen en opdrachten / paperbeoordelingen / permanente evaluatie / mondelinge voorstelling / mondelinge proef / schriftelijk examen. Vaak is er aan het eind van elk jaar presentatie aan medestudenten en een jury. Meestal is er een toename van het aantal externen (ook internationaal) in die jury naar gelang de studie vordert.
De opleiding in vergelijkend persectief | 27
De gekozen evaluatievormen zijn in het algemeen relevant voor de werkvormen. Een punt van aandacht in het kunstonderwijs blijft de omgang met criteria. Hierbij is van belang dat de docenten, zelf actief in de beroepspraktijk, ervaren zijn met het uitspreken van kwaliteitsoordelen over artistiek werk. Vaak is er met name in het begin van de studietijd bij studenten een behoefte aan meer transparantie bij het tot stand komen van een oordeel. Gaandeweg echter ontdekken zij het probleem zelf als inherent aan de artistieke praktijk en is er meer begrip voor de opleiding hieromtrent. Meer analyse van en reflectie op het fenomeen ‘permanente evaluatie’ dat meer dan een ‘goed gesprek in de wandelgang’ impliceert, en een uitgebreidere betrokkenheid van portfolio’s daarbij, zou toch kunnen helpen. De opleidingen kunnen ook meer aandacht geven aan de feedback (op tijd) na een beoordeling. Een opleiding zou scherpere criteria voor de academische aspecten kunnen formuleren.
Facet 2.8
Masterproef
De masterproef is een zelfgeïnitieerd en afgewerkt audiovisueel werkstuk, dat beoordeeld wordt door een interne en een externe jury, soms aangevuld met internationale experten. Een scriptie en een productiedossier met discursieve-reflectieve component is verweven met het praktische deel. De scriptie onderbouwt en contextualiseert het praktische deel en toont aan dat de student zich kan oriënteren in het veld. Vaak is er een presentatie ten overstaan van de jury en desgevallend betrokken derde partijen of publiek – deze presentatie wordt ook beoordeeld. De commissie heeft vastgesteld dat het werkveld opmerkingen heeft over het gemiddelde niveau van de competentie ‘communiceren over het (eigen) werk’ die daarbij aan de orde zou moeten zijn. Uit het resultaat van de proef moet blijken dat de einddoelstellingen behaald zijn. Criteria zijn bijvoorbeeld: de master kan complexe problemen aangaan, de master kan reflecteren op het eigen denken en werken, de master ontwikkelt analyserend en reflecterend onderzoeksmatig oplossingen, de master kan over onderzoek en probleemoplossing communiceren met leken en vakgenoten, de master kan een oordeel vormen in onzekere context, met betrekking tot maatschappelijke en ethische overwegingen, de master relateert het werk met dat van anderen, de master kan een eigen visie op het beroep volgen, de master maakt gebruik van methoden en technieken van onderzoek (dat kan onderzoekend ontwerpen behelzen), de master moet de paradigma’s van wetenschap en kunsten kunnen toepassen en duiden, de master is origineel en creatief om kennis en inzichten te toetsen en uit te breiden, de master kan samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. De opleidingen zorgen voor begeleiding en coaching en voor een promotor op individueel niveau. Door interne terugkoppeling binnen vakgroepen en studenten onderling wordt relevantie, samenhang en progressie bewaakt. Eén opleiding kent vaak praktijkgerichte, opdrachtgestuurde proeftrajecten, sommigen zelfs commerciële waarvan de commissie vindt dat er meer aandacht mag zijn voor theoretisch en kritische reflectie op de praktische werkstukken.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
De opleidingen moeten volgens het decreet een toelatingsproef inrichten. De eindcompetenties van de bachelor zijn direct ook voorwaarde voor de toelating tot de master. Daar mag dus geen proef voor worden afgenomen. Voor zij-instroom en instroom van andere (ook buitenlandse) bachelors wordt vaak een schakelprogramma voor de master als voorwaarde gesteld. In de praktijk zijn deze schakelprogramma’s gericht op het verwerven van technische en vakspecifieke competenties. Bij de toelatingsselectie worden bijvoorbeeld intelligentietesten, interviews, presentaties en praktische proeven afgenomen. Afhankelijk van de oriëntaties bestaan er diverse soorten toelatingsproeven, bijvoorbeeld bij radio: gericht op de stem – animatie: op het tekenen – film:op de audiovisuele verbeelding. De criteria zijn onder meer
28 | De opleiding in vergelijkend perspectief
creativiteit, affiniteit met het werkveld en culturele ontwikkelingen, passie voor kunst, media en organisatie. Beoordelingen gebeuren door een jury met interne leden en vaak ook een of meer externen. Voorts worden er vaak portfolio’s, motivatie- en sollicitatiebrieven verlangd. De toelatingsystematiek functioneert goed, is flexibel en per opleiding verschillend. Eén opleiding onderscheidt zich het sterkst door geen praktische proef te verlangen, enkel een gesprek om de motivatie te peilen. Men wil geen talenten missen door een te strikte proef. In deze opleiding geven studenten aan dat ze eerder na het doorlopen van het hele eerste jaar willen weten of ze geschikt zijn. De commissie beveelt aan om toch een portfolio te vragen aan kandidaten. Over het algemeen is het aantal kandidaten en geaccepteerde studenten stabiel. Bij grotere tolerantie ontstaan door de complexiteit van het (met name het film/televisie-) onderwijs begeleidingsproblemen door grotere aantallen. De commissie beveelt aan te streven naar meer internationale instroom en een beter gebruik van de vaak goede en intensieve contacten met buitenlandse opleidingen. Er gebeurt in één welbepaalde opleiding veel onderzoek naar vooropleidingen, ze onderzoeken ook welke types van studenten de beste slaagkansen hebben. Men concludeerde dat bij de toelating een intelligentietest het best correleert met de latere slaagkansen. Toch haken daar relatief veel studenten af. Dat komt mogelijk doordat studenten steeds meer flexibele studietrajecten samenstellen en doordat het lastiger is een coherent programma samen te stellen. Door de keuzemogelijkheden krijgt die opleiding juist ook weer steeds meer vraag. De commissie ziet daarom graag dat de opleiding deze oriëntatie toch volhoudt en dat ze de reden van studie-uitval nader onderzoekt.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
De commissie heeft, zoals ook al eerder aangegeven, in alle vier de opleidingen een personeelskorps aangetroffen dat kwalitatief goed is en dat erg begaan is met de opleiding en met de studenten in het bijzonder. Dat is ook niet verwonderlijk gezien in de meeste opleidingen het persoonlijke contact tussen de docenten en de student een erg belangrijke plaats inneemt. In alle opleidingen steunt het personeelsbeleid op de procedures en structuren van de hogeschool en het departement. Het departement blijkt zeker voor twee opleidingen de eigenlijke uitvoerder van dit beleid te zijn, in overleg met onderliggende geledingen. Binnen het personeelsbeleid blijkt in een aantal gevallen een pedagogische vorming niet noodzakelijk te zijn bij de aanwerving. De commissie heeft ook vastgesteld dat de onderwijskundige professionalisering bij alle vier de opleidingen voor verbetering vatbaar was. De initiatieven die in drie gevallen op het niveau van de hogescholen worden genomen, zijn zeker niet altijd even zinvol voor de context van het hoger kunstonderwijs met een sterke één-op-één relatie in de dagelijkse onderwijspraktijk. In één opleiding is het beleid erop gericht om het aantal doctores te laten toenemen. In een andere is onderzoekservaring een criterium voor aanwerving. In alle opleidingen wordt ook een onderscheid gemaakt tussen het ‘artistieke’ en ‘niet-artistieke’ personeel. Met deze laatste categorie worden doorgaans de docenten bedoeld van de meer theoretische opleidingsonderdelen. Dit komt ook steeds tot uiting in de manier waarop het personeel verloond wordt. Dit type van opleidingen werkt in de regel met relatief veel gastdocenten. Deze optie maakt dan ook overal deel uit van het personeelsbeleid, vooral om specifieke deskundigheden in huis te halen. Daarbij worden verschillende
De opleiding in vergelijkend persectief | 29
uitgangspunten gehanteerd. Eén opleiding grijpt deze keuze ook aan als een kans voor internationalisering, zij het in beperkte mate. De commissie heeft in één opleiding wel gemerkt dat het aantal gastdocenten achteruit ging. In twee opleidingen worden nieuwe docenten op uiteenlopende manieren opgevangen die een beetje afhankelijk zijn de cultuur van het instituut. Functioneringsgesprekken waren in één opleiding niet gebruikelijk, evaluatieprocedures kwamen overal voor.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
De commissie heeft vastgesteld dat in alle opleidingen de docenten die praktijkgerichte, artistieke opleidingsonderdelen verzorgen, uit de kunstpraktijk komen en er vaak nog steeds in actief zijn. De aansluiting bij netwerken blijkt overal ingang gevonden te hebben al blijft dat in één opleiding voornamelijk beperkt tot de personen met leidinggevende functies. De gastdocenten zijn in alle opleidingen een manier om aansluiting te vinden bij het actuele kunstveld. Wat betreft het internationale aspect ziet de commissie duidelijk dat twee opleidingen minder scoren dan de anderen. Wat betreft de betrokkenheid op onderzoek heeft de commissie vastgesteld dat er in twee opleidingen vooral bij het artistieke personeel toch enige terughoudendheid en zelfs weerstand bestaat. Dit is iets wat de commissie niet verstandig vindt. Bij alle opleidingen zijn zowel een aantal artistieke docenten als niet-artistieke docenten ingeschakeld in onderzoek. Dat sluit ook aan bij de discussie over de aard van het onderzoek dat relevant is voor dit type van opleiding. Zo heeft de commissie wel gemerkt dat zowel onderzoek ‘over’ als ‘in’ de kunsten overal aan bod komt. Toch zoeken de opleidingen allemaal – zij het met uiteenlopende inspanningen – vooral naar en schenken ze aandacht aan een zinvolle invulling van het begrip ‘in’ de kunsten, in overeenstemming met internationale ontwikkelingen ter zake. Dat betekent ook dat tenminste in één opleiding, het academiseringstraject een goede aanleiding is om bestaand artistiek onderzoek te expliciteren en te ontplooien. Hoewel er voor alle opleidingen nog een groeitraject voor de boeg ligt, onderscheiden één opleiding en één afstudeerrichting van een opleiding zich , ook wat betreft openheid en houding ten opzichte van het academiseringstraject van alle andere. Bij twee opleidingen is bij aanwerving en ook nadien aandacht voor onderzoeksvaardigheden en actieve deelname aan onderzoeksprojecten. In één van deze twee opleidingen worden assistenten steeds aangeworven in ambten van tijdelijke onderzoekers met een onderwijsopdracht. En zelfs bij de keuze van de gastdocenten is het onderzoeksmatige in het curriculum een aandachtspunt. Deze opleiding beschikt dan ook over een groter volume VTE voor onderzoek. In alle opleidingen is de band met de partneruniversiteit ook verzekerd via een onderzoeksraad of participatie aan een onderzoekscentrum. Alle opleidingen beschikken over een kerngroep van docenten en onderzoekers om het onderzoek te dragen. In één instelling staat de onderzoeksraad van de hogeschool ook in voor het toekennen van middelen voor professionalisering die verder worden verdeeld door het departement waarvan de opleiding deel uitmaakt.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen allemaal over gunstige tot heel gunstige student-lectorratio’s beschikken, zowel voor de bacheloropleidingen als de masteropleidingen. Het is haar ook opgevallen dat voor alle vier de opleidingen een heel groot deel van het docentenkorps deeltijds werkt. Iets wat voor een kunstopleiding eerder een positieve eigenschap is gezien de ook eerder al aangehaalde noodzakelijke band met de kunstpraktijk.
30 | De opleiding in vergelijkend perspectief
De commissie heeft wel vastgesteld dat in tenminste twee opleidingen de man-vrouwverhoudingen sterk uit balans waren. In één opleiding was er ook onevenwicht in de leeftijdscurve.
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Alle opleidingen beschikken over een materiële basisinfrastructuur die voldoet aan de eisen van dit type van opleiding. Het is de commissie daarbij opgevallen dat in alle opleidingen volop geïnvesteerd werd of geïnvesteerd was in nieuwe, meestal veelbelovende campussen met de noodzakelijke uitrusting. Eén opleiding had ten tijde van het bezoek de nieuwe gebouwen gedeeltelijk ook reeds betrokken. In één enkel geval dreigde de verhuis naar de nieuwe campus tot gevolg te hebben dat bepaalde bijzondere kwaliteiten van de bestaande campus niet meer voorhanden zouden zijn. Bij meerdere opleidingen heeft de commissie een tekort aangetroffen wat betreft de aanwezigheid van nieuwe technologieën in de uitrusting van de campus. Wat betreft de onderzoekinfrastructuur blijken twee opleidingen te investeren of geïnvesteerd te hebben in specifiek daartoe voorbestemde ruimtes. Daarbij stijgt één opleiding merkelijk boven de anderen uit, getuige de middelen die gegenereerd werden via het Hercules-fonds. Bij de twee andere opleidingen was er geen sprake van een tekort omdat de bestaande werkruimtes voldoende mogelijkheden boden. Met betrekking tot de uitleendiensten en het daar beschikbare materiaal waren duidelijke verschillen merkbaar. Daar waar in één opleiding het materiaal, de investeringen en de ondersteuning ontoereikend waren, droeg in een andere opleiding dit een aspect merkelijk bij aan de kwaliteiten van de opleiding. De twee andere opleidingen bevinden zich tussen deze twee uitersten. De commissie heeft ook grote verschillen aangetroffen met betrekking tot de bibliotheken: een enkele opleiding beschikte helemaal niet over een bibliotheekruimte.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
In alle opleidingen is de studiebegeleiding een samenspel tussen verschillende, goed op elkaar afgestemde niveaus. De begeleiding is zeer laagdrempelig en begint bij de docenten. Zij staan in voor de eerste opvang en zijn overal bereid tot een extra inspanning indien de situatie van een individuele student dat vraagt. Slechts in één opleiding had de commissie vraagtekens bij de begeleiding in de eerste twee bachelorjaren, dit hield verband met de organisatie van het onderwijs. Behalve de docenten beschikken alle opleidingen over studietrajectbegeleiders, ombudsen, en over een sociale dienst of dienst van studentenvoorzieningen. Die kan, indien nodig ook doorverwijzen naar meer gespecialiseerde psychosociale hulp. De informatievoorziening is nergens problematisch, en ook naar abituriënten leveren de opleidingen zinvolle inspanningen, zoals de SID-in’s.
De opleiding in vergelijkend persectief | 31
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
De opleidingen Audiovisuele kunsten vertrekken voor hun kwaliteitsbeleid vanuit het beleid van de hogescholen. Bij een enkele hogeschool sluit dit aan bij de richtlijnen van de associatie. De hogescholen ontwikkelden een visie rond kwaliteitszorg van de opleidingen en stellen expertise en systemen ter beschikking om de kwaliteit van de opleidingen te evalueren. Deze systemen moeten het mogelijk maken dat de opleidingen zowel intern als extern regelmatig een systematische evaluatie doorlopen. Drie hogescholen werken volgens het EFQM-model, waarbij twee gebruik maken van het TRIS-instrument en één opleiding van het PROZA-instrument. In alle hogescholen wordt er gewerkt met een stuurgroep waarin vertegenwoordigers van de departementen, of in een enkel geval de opleidingen, vergaderen onder leiding van een centrale kwaliteitszorgcoördinator. Het is een overlegplatform waar ideeën kunnen aangebracht worden en van waaruit ondersteuning wordt gegeven. De vertegenwoordigers zorgen voor de implementatie van de kwaliteitszorg in de opleidingen. Twee opleidingen hebben recent het aantal VTE dat binnen hun departementen instaat voor de kwaliteitszorg vergroot en een enkele hogeschool richtte in 2007 een stuurgroep op. De initiatieven in deze drie opleidingen om kwaliteitszorg steeds verder te ontwikkelen worden door de commissie gewaardeerd en aangemoedigd. Alle opleidingen organiseren bevragingen die als input moeten dienen bij de interne evaluatie. De commissie stelt vast dat deze bevragingen in de opleidingen enkel afgenomen worden bij de studenten en de afgestudeerden. Bij een enkele opleiding worden de afgestudeerden niet bevraagd, maar wel het werkveld dat bij de opleiding betrokken is. De commissie vraagt daarom aandacht voor bevragingen bij het personeel. In alle opleidingen is er binnen de studentenbevragingen veel aandacht voor de evaluatie per opleidingsonderdeel. Omdat de opleidingen kleine studentengroepen hebben, kunnen er binnen de resultaten grote verschillen en evoluties opduiken en zijn deze resultaten niet altijd even eenvoudig te interpreteren. Twee opleidingen organiseren daarom gesprekken met de studenten waarin de resultaten besproken worden. Zo komen belangrijke aandachtspunten meer duidelijk naar voren. Eén opleiding maakt geen gebruik van de resultaten van de bevragingen. De resultaten worden wel ter beschikking gesteld van de betrokkenen, maar de opleiding stelt zelf dat zij de resultaten niet bruikbaar acht voor verbetermaatregelen. De commissie stelt vast dat deze opleiding enkel gebruik maakt van informele kanalen en vraagt dat er werk gemaakt wordt van een structurele aanpak van kwaliteitszorg. De kleinschaligheid van de opleidingen maakt dat in alle opleidingen veel problemen reeds op een informele manier kunnen aangepakt worden, maar de andere drie opleidingen omsluiten dit met de formele bevragingen. Naast de bevragingen over de opleidingsonderdelen vinden er ook bevragingen plaats over algemene aspecten van de opleiding en de omkadering en zijn er soms ook bevragingen over de studielast.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
De commissie heeft vastgesteld dat alle opleidingen Audiovisuele kunsten ernstig werk van verbeteracties om de kwaliteit van de opleidingen te verbeteren. De drie opleidingen die aandacht hebben voor de resultaten van de bevragingen, gebruiken deze resultaten om verbeteracties en verbeterdoelen vast te leggen. In elk van deze opleidingen leeft het idee dat dit in de toekomst systematischer moet gebeuren en dat er meer aandacht moet gaan naar de opvolging van verbeteracties. Eén afstudeerrichting van een opleiding geeft hierin het voorbeeld met haar zeer systematische aanpak: zij koppelt verbeteracties aan een sterkte-zwakteanalyse per facet van het zelfevaluatierapport. Er worden verantwoordelijken en uitvoeringstermijnen aan deze acties gekoppeld. Verbetermaatregelen die in de opleidingen worden doorgevoerd zijn vaak gericht op een optimalisering van het curriculum van de studenten of op de algemene omkadering van het onderwijsgebeuren. Ook de zelfevaluaties
32 | De opleiding in vergelijkend perspectief
van de opleidingen kunnen tot verbetermaatregelen leiden. Het zelfevaluatierapport heeft zo ook in sommige opleidingen geleid tot verbetermaatregelen die vaak reeds ingezet waren ten tijde van het visitatiebezoek.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
De opleidingen Audiovisuele kunsten betrekken op formele en/of informele wijze de stakeholders bij de kwaliteitszorg. Het personeel van de opleidingen van de hogescholen is wettelijk vertegenwoordigd in een aantal organen van de hogeschool. De vertegenwoordiging vanuit de Audiovisuele kunsten verschilt hierbij van opleiding tot opleiding. De voornaamste formele betrokkenheid van het personeel situeert zich in de departementale organen, waarvan het aantal en de aard varieert tussen de verschillende opleidingen. In deze organen stelt de commissie een actieve betrokkenheid vast van de personeelsleden. In een aantal van de organen van de hogeschool en vaak ook in de departements- en opleidingsraden zijn de studenten vertegenwoordigd. Vooral de betrokkenheid bij de studentenraden en de hogeschoolorganen, georganiseerd vanuit deze studentenraden, blijkt problematisch voor studenten Audiovisuele kunsten. Desinteresse en tijdsgebrek worden vaak aangehaald als een verklaring hiervoor. Slechts één opleiding bleek een aardige vertegenwoordiging te hebben in de studentenraden, maar ook hier bleek de interesse te variëren van jaar tot jaar. Eén afstudeerrichting kent een eigen formeel orgaan waarin regelmatig met de studenten overlegd wordt. De commissie vraagt dat de opleidingen verdere inspanningen leveren voor een grotere formele betrokkenheid van de studenten. Wat betreft de contacten met de alumni en het werkveld, stelde de commissie vast dat deze doorgaans informeel verlopen. In een enkel geval worden de alumni wat actiever betrokken of is er een bevraging van het werkveld dat betrokken is bij de opleiding. De commissie vraagt aan de opleidingen dat zij een formelere betrokkenheid van deze twee groepen zouden organiseren met aandacht voor een actievere alumniwerking en advies vanuit het brede werkveld.
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
De commissie heeft haar oordeel voor het gerealiseerde niveau van de opleidingen Audiovisuele kunsten voornamelijk gebaseerd op de kwaliteit van de eindwerken en daarnaast ook op de tevredenheid van het werkveld. Ze merkt hierbij op dat bepaalde opleidingen prijzen winnen op festivals die passen binnen hun profiel en dat hun studenten regelmatig beurzen krijgen van het Vlaams Audiovisueel Fonds. Een aantal opleidingen hebben een productiemedewerker in dienst die zorgt voor de verspreiding van de afstudeerfilms op (internationale) festivals. Vanuit het werkveld en de studenten werd regelmatig gevraagd om deze initiatieven verder te ontwikkelen. De tevredenheid van het werkveld over het niveau van de afgestudeerden is bij alle opleidingen groot. Soms wenst het werkveld dat er toch aandacht zou zijn voor een aantal aspecten die bij de studenten minder ontwikkeld lijken te zijn.
De opleiding in vergelijkend persectief | 33
Zoals eerder gezegd krijgt een aantal studenten de kans om via een beurs een eigen productie op te zetten. De sectoren waarin de afgestudeerden terechtkomen, weerspiegelen het brede audiovisuele veld of de breedtebreedte van de in de opleidingen ontwikkelde competenties, bv. cultuur-productie in de ruimere zin. Een aantal afgestudeerden start als zelfstandige en een klein aantal studenten blijkt problemen te hebben met het zoeken naar een baan binnen het eigen profiel. In het algemeen werd duidelijk dat de meeste afgestudeerden hun weg vinden in het werkveld en creatieve manieren vonden om een beter betaalde baan te combineren met de artistieke activiteiten. De studenten van één afstudeerrichting blijken erg gegeerd door het werkveld en krijgen na de bacheloropleiding reeds een aantal jobaanbiedingen. De commissie heeft vastgesteld dat het aantal internationale uitwisselingen van studenten in alle opleidingen erg laag ligt. Vaak aangehaalde redenen hiervoor zijn: het taalprobleem (Nederlands) en weinig enthousiasme van de studenten om het eigen programma te doorbreken. Toch slaagt één afstudeerrichting erin jaarlijks vier tot vijf inkomende én evenveel uitgaande studenten uit te wisselen. De commissie vindt dit een voorbeeld voor de andere opleidingen en wenst het belang van deze uitwisselingen te onderlijnen. Ze vraagt dat de opleidingen werk zouden maken van de studentenuitwisselingen. Ook de internationale docentenmobiliteit verdient meer aandacht. Tot slot meent de commissie dat de opleidingen het gerealiseerde academische niveau verder omhoog moeten brengen. Met de huidige inspanningen en de extra initiatieven moeten de opleidingen in staat zijn tegen 2013 aan de gewenste academische eisen te voldoen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
De opleidingen Audiovisuele kunsten zijn wettelijk verplicht een ingangsexamen te organiseren. Hiermee wordt een eerste selectie doorgevoerd. Zij leidt ertoe dat in een aantal afstudeerrichtingen die een zeer vakspecifieke proef kennen, het percentage geslaagde eerstejaarsstudenten eerder hoog ligt. In het algemeen schommelt het slaagpercentage van de eerstejaarsstudenten tussen de 40 en 50%. De commissie vindt deze selectie na het eerste jaar gezond. In de daaropvolgende jaren stijgt het slaagpercentage naar waarden tussen 70 en 90%. De opleidingen beginnen maar net met het verzamelen van slaagpercentages volgens het flexibiliseringsdecreet. Bijgevolg zijn slechts de eerste resultaten zichtbaar. Deze tonen een gelijkaardige tendens met de vroegere slaagcijfers per jaar. De gemiddelde studieduur van de opleidingen ligt tussen 4 en 5 jaar. Eén hogeschool heeft een instrument ontworpen voor studenten die afhaken. Via een online vragenlijst wordt onderzocht waarom dit gebeurt. De commissie heeft gemerkt dat er nog te weinig aandacht is voor het werken met streefcijfers. Ze vraagt daarom aan alle opleidingen aandacht te hebben voor streefcijfers in verband met onderwijsrendement.
34 | De opleiding in vergelijkend perspectief
Hoofdstuk 4 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten De oordelen van de commissie op de zes onderwerpen en de daarbij horende facetten wordt in een vergelijkende tabel weergegeven. De commissieleden hebben per facet een score op een vierpuntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) en per onderwerp een score op een tweepuntenschaal (onvoldoende, voldoende) weergegeven. De toekenning van het oordeel slaat op het geheel van het facet en het onderwerp en is onderbouwd met argumenten. De oordelen moeten gelezen worden in samenhang met de tekst in de deelrapporten per instelling. Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Verklaring van de scores op facetniveau E
Excellent: de opleiding realiseert voor het facet een niveau waardoor de ze zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
G
Goed: het niveau van de opleiding stijgt voor het facet boven de basiskwaliteit uit.
V
Voldoende: de opleiding beantwoordt voor dit facet aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master.
O
Onvoldoende: de opleiding presteert voor het facet beneden de gestelde verwachting en er is voor dit punt beleidsaandacht is.
NVT
Het facet is voor beoordeling van de opleiding niet van toepassing.
OK
Wordt vermeld bij het facet studieomvang indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen omtrent de studieomvang.
Verklaring van de scores op onderwerpniveau V
Voldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau voldoet aan de basiskwaliteit.
O
Onvoldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau niet voldoet aan de basiskwaliteit.
Verklaring van de gebruikte afkortingen in de tabel en opsomming van de gevisiteerde afstudeerrichtingen, locaties en eventuele varianten zoals brugopleiding, anderstalige opleiding, …
EhB
Erasmushogeschool Brussel Academisch gerichte bacheloropleiding en Masteropleiding in de Audiovisuele kunsten afstudeerrichting Animatiefilm, Film, Documentaire, Televisie, Schrijven en Radio
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten | 35
HOGENT
Hogeschool Gent NL: Nederlandstalige bachelor- en masteropleiding in de Audiovisuele Kunsten Afstudeerrichtingen Film en Animatiefilm EN: Engelstalige Master of Audiovisual Arts Afstudeerrichtingen Film en Animatiefilm
KHLim
Katholieke Hogeschool Limburg F: afstudeerrichting Televisie-Film A: afstudeerrichting Animatiefilm C-md: afstudeerrichting Communicatie en multimediadesign
HSLB
Sint-Lukas Hogeschool Brussel Academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in de Audiovisuele kunsten
36 | Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid Facet 2.3.: Samenhang Facet 2.4.: Studieomvang Facet 2.5.: Studietijd Facet 2.6.: Afstemming vormgeving – inhoud Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing Facet 2.8.: Masterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
EhB
HoGent NL EN
HSLB
KHLim F&A C-md
V V V
V V G
V V G
V V G
V V V V OK V O V V V
V G V G OK V V G V V
V V V V OK G V V V V
V G G G OK V
V
G G V V
Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1.: Kwaliteit personeel Facet 3.2.: Eisen professionele/academische gerichtheid Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
V G V V
Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1.: Materiële voorzieningen Facet 4.2.: Studiebegeleiding
V V V
V V G
V G G
V V G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1.: Evaluatie resultaten Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau Facet 6.2.: Onderwijsrendement
V O V V V G V
V V
V V V V V G V
V V
G
V G
G
V
G
V V V
G
V V
V G V G
V
V G V
G G
V V
G G V
V
G V
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten | 37
38 |
deel 2
opleidingsrapporten
| 39
40 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Hoofdstuk 1 Erasmushogeschool Brussel Algemene toelichting bij de academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in de Audiovisuele Kunsten aan de Erasmushogeschool Brussel
De opleiding Audiovisuele kunsten dankt haar ontstaan aan de oprichting, eind 1962, van het Hoger Rijksinstituut voor Toneel en Cultuurspreiding HRITCS – het huidige RITS – als Vlaams antwoord op het Franstalige initiatief om een filmschool op te richten. Bedoeling was om ook voor de Nederlandstalige cultuurgemeenschap volwaardige opleidingen aan te bieden in toneel, film, televisie en radio. De televisie was nog vrij jong, en de vraag naar echte beroepsmensen was erg groot. In 1995 werd het RITS als gevolg van het Hogescholendecreet een van de (grootste) departementen van de Erasmushogeschool Brussel, die sinds het Structuurdecreet van 2003 deel uitmaakt van de Universitaire Associatie Brussel. Sindsdien worden de kunstopleidingen met twee cycli omgevormd tot academische opleidingen, waarbij het Rits zich kritisch en strijdlustig opstelt, in een poging om een aangepaste vorm van academisering te realiseren en de eigenheid van de kunstopleidingen daarin te borgen. Het Rits telt een 700-tal studenten, van wie in 2006-2007 256 de opleiding Audiovisuele kunsten volgen, de bachelor- en masteropleiding samengeteld. Een 50-tal statutaire docenten en meer dan 70 gastdocenten staan in voor de onderwijsactiviteiten, die plaatsvinden op de vernieuwde campus Dansaert in hartje Brussel en op de campus Sonart (voor de audiovisuele praktijk). De driejarige academische bachelor en de daarbij aansluitende eenjarige masteropleidingen Audiovisuele kunsten, kennen zowel in de bachelor- als in de masteropleiding zes afstudeerrichtingen: animatie, radio, film, televisie, documentaire en schrijven.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 41
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
42 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het algemeen stelt de opleiding zich tot doel om door kunstbeoefening, competentiegericht-probleemgestuurd onderwijs, vrij onderzoek en maatschappelijke dienstverlening studenten op te leiden tot zelfstandige audiovisuele kunstenaars/mediamakers, die in een geest van pluraliteit, openheid en verdraagzaamheid via vakbekwaamheid, zelfwerkzaamheid, aanpassingsvermogen, wereldgerichtheid en levenslange leerbereidheid persoonlijk, eerlijk, kritisch, onafhankelijk, geëngageerd en weerbaar innovatieve en transformerende audiovisuele ervaringen creëren (of doen creëren), die zowel redelijk als eigenzinnig zijn. Centrale uitgangspunten zijn daarbij het onvermijdelijk samengaan van autonomie en betrokkenheid, het primaat van de artistieke complexiteit, het belang van onderzoeksattitudes en een adequate werkethos, en de verwerving van de nodige ambachtelijke vaardigheden. Bij het opstellen van de beoogde eindcompetenties heeft de opleiding zich gebaseerd op: het Competentiedocument Woordenboek Vlaamse overheid, het VLOR-beroepsprofiel Studie 75 – 1998: Beroepsprofiel: audiovisueel kunstenaar, het VLOR-opleidingsprofiel Studie 70 – 1998: Opleidingsprofiel: animatie(film), het VLOR-opleidingsprofiel Studie 162 – 2000: Opleidingsprofiel: audiovisuele kunst, medium, de competentiebenadering van de VRT, in het bijzonder de functiebeschrijvingen van regie- en productiemedewerker, regisseur, producer. De opleiding heeft haar beoogde eindcompetenties opgedeeld in: algemene competenties: denk en redeneervaardigheid – kritische reflectie; verwerven en verwerken van informatie; ingesteldheid tot levenslang leren; het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen; projectmatig werken; creativiteit; leidinggeven (in eenvoudige taken voor de bacheloropleiding, in complexe situaties voor de masteropleiding). algemeen wetenschappelijke/artistieke competenties: de vaardigheid tot probleemgestuurd initiëren van onderzoek; de kennis van onderzoeksmethodes en -technieken, en deze adequaat kunnen toepassen; het vermogen om relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke, artistieke en ethische vraagstukken kunnen sturen; een appreciatie van de onzekerheid, ambiguïteit en grenzen van de kennis als uiting van een onderzoekende houding; het vermogen om het artistieke onderzoek te finaliseren en het zelf te evalueren. artistieke competenties voor de bacheloropleiding: de wetenschappelijk/artistieke disciplinaire basiskennis, systematische kennis van de kernelementen en nieuwste ontwikkelingen van de discipline, begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden, voor de masteropleiding: het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk/artistieke kennis van de discipline, inzicht in de nieuwste ontwikkelingen,
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 43
-
de mogelijkheid om de wijze waarop de theorievorming beweegt, te volgen en te interpreteren, de mogelijkheden om in één of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan kennis te leveren, specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden. competenties nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek/de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnende onderzoeker/kunstenaar, of nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.
Bij de artistieke competenties geeft de opleiding aan dat ze over alle afstudeerrichtingen heen het audiovisuele creatie- en realisatieproces tracht te vatten in gemeenschappelijke artistieke competenties. Vanuit een exploratie van het ‘ik’, in interactie met de ander als reflectie op de wereld, en door het werken met en sturen van de studenten uit de opleiding audiovisuele technieken, wordt de congruentie tussen het kunstzinnnige en vaktechnische gerealiseerd binnen de drie-eenheid scenario-productie-regie. In het ontwikkelingsproces worden vier fases onderscheiden: de initiërende ‘objectivatiefase’, de herstructurerende ‘subjectivatiefase’, de organiserende ‘realisatiefase’ en de controlerende ‘reflectiefase’. De opleiding vindt in dit kader het ontwikkelen van de volgende competenties dan ook noodzakelijk: exploren/objectiveren subjectiveren/initiëren organiseren/realiseren reflecteren/evolueren initiatie tot creatie presenteren/feedback genereren herbeginnen. Het initiëren, organiseren, realiseren, controleren en evolueren, moet zich telkens afspelen op diverse niveaus: het niveau van het zelf, het niveau van de inhoud, het niveau van de interpersoonlijke relaties, het niveau van de toeschouwer (mensen) en het niveau van de uit te voeren taken. De evolutie van de ontwikkeling van deze competenties heeft de opleiding verder opgesplitst in deelcompetenties. Voor de laatste categorie van beoogde eindcompetenties verwijst de opleiding naar een lijvig document waarin per afstudeerrichting alle beoogde eindcompetenties beschreven staan, onderscheiden voor bachelor en master en uitgesplitst naar algemene competenties, algemeen artistieke competenties en artistieke competenties. Het zijn vooral de artistieke competenties waaruit het onderscheid tussen de afstudeerrichtingen af te leiden valt. De commissie heeft vooral uit dit document kunnen vaststellen dat de opleiding voldoet aan de eisen met betrekking tot niveau en oriëntatie. De commissie heeft tijdens het bezoek kunnen vaststellen dat de opleiding aan studenten en docenten een presentatie geeft met betrekking tot de beoogde eindcompetenties, en heeft deze presentatie ook gezien. Behalve een beeld van de beoogde eindcompetenties geeft de presentatie ook het opleidingsmodel weer. Het Rits beoogt een geïntegreerd opleidingsmodel, waarbij het persoonlijke verhaal of scenario van de student – die zich ontwikkelt als auteur – in confrontatie moet gaan met het opleidingsmodel. Centraal staat de zoektocht van de student (en eigenlijk ook van de docent), en bij dit idee sluit ook de visie van de opleiding op academisering en onderzoek aan. De opleiding stelt dat onderzoeksvaardigheden inherent zijn aan de artistieke habitus, in de zin dat kunst bestaat bij de gratie van onderzoek en van een onderzoeksomgeving. Ze stelt dat artistiek onderzoek daarbij functioneert volgens eigen wetmatigheden en verstrengeld is met/ondersteunend is voor de artistieke praktijk. Artistiek onderzoek kan daarbij zowel inhoudelijk, dramaturgisch, ideologisch als vormelijk, technisch of ambachtelijk van aard zijn, en wordt een van de ‘middelen‘ van een kunstenaar, naast bijvoorbeeld ‘beeld‘, ‘geluid‘, ‘stem‘, ‘tekstanalytische vaardigheden‘ enzovoort.
44 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De opleiding stelt verder dat artistiek onderzoek niet noodzakelijk product- maar wel resultaatgericht is. Het hoeft met andere woorden niet noodzakelijk tot een eindproduct te leiden, maar wel tot een resultaat. Er dient immers steeds sprake te zijn van een onderzoeksvraag. Artistiek onderzoek impliceert geenszins een postmodieuze ‘anything goes‘, maar gaat steeds gepaard met een ambachtelijke rigueur. Toch stelt de opleiding dat de onderzoeksvaardigheden in eerste instantie moeten blijken uit het artistieke werk zelf en niet uit een discursieve omkadering: resultaten van een artistiek onderzoek moeten worden gecommuniceerd in het werk zelf. In het verhaal van academisering zet de opleiding, onder de vleugels van het departement, in op contextualisering. Dit gebeurt in wat de opleiding ‘stamvakken‘ noemt, opleidingsonderdelen die gemeenschappelijk zijn voor de alle academisch gerichte opleidingen van het Rits. De opleiding beschouwt de academisering als een kans om het competentiegerichte onderwijs van de juiste context te voorzien. De opleiding heeft aangegeven dat de doelstellingen ontstaan zijn in nauw overleg tussen de vakhoofden en binnen de opleidingscommissies, waar ook studenten deel van uitmaken. De commissie heeft vastgesteld dat er in de opleiding een open discussiecultuur bestaat, waar zowel docenten als studenten bij betrokken zijn. Deze discussiecultuur betreft ook de doelstellingen maar meer nog de thema’s academisering en onderzoek in de kunsten. De commissie wil echter aanstippen dat zo’n discussiecultuur op een gegeven moment ook moet leiden tot besluiten en gedragenheid, gemeenschappelijk voor de opleiding in haar geheel. Het is de commissie tijdens de gesprekken namelijk opgevallen dat niet alle docenten eenzelfde visie uitdragen, bijvoorbeeld met betrekking tot het thema academisering. Ook bij de studenten bleek niet altijd een even duidelijk beeld te bestaan van de te verwachten competenties, ondanks de eerder vermelde presentatie. Ze hebben wel duidelijk aangegeven dat er een merkbaar onderscheid is in de verwachtingen ten aanzien van de studenten op het niveau van de bacheloren van de masteropleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt doorheen de opleiding een betere afstemming van de visie met betrekking tot academisering, op basis van de aan de gang zijnde discussies binnen en buiten de instelling.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat de competenties zijn ontstaan in voortdurende interactie en ruggespraak met zowel het beroepenveld als binnen- en buitenlandse artistieke en wetenschappelijke partnerinstellingen. Zo zijn er regelmatig contacten tussen de departementshoofden van gelijkaardige opleidingen, en heeft de opleiding
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 45
deelgenomen aan verschillende instellingsoverschrijdende werkgroepen rond het thema academisering. Er zijn in het verleden ook samenwerkingsprojecten geweest met andere opleidingen Audiovisuele kunsten in Vlaanderen en de Franstalige gemeenschap in België. De opleiding heeft niet alleen nauwe contacten met deze opleidingen, maar ook met Nederlandse instellingen. Ze levert grote inspanningen om andere gelijkaardige opleidingen (binnen en buiten Europa) te bezoeken waarbij ze – zo stelt ze – telkens de opleidingen gaat vergelijken, zij het dat de vergelijking niet op een gestructureerde manier gebeurt. Onder de koepel van de hogeschool is een beleid uitgestippeld met betrekking tot internationalisering, dat op departementaal niveau geleid heeft tot de uitbouw van onder meer een contactennetwerk, een actieve deelname in netwerkverenigingen en internationaal curriculumoverleg. Binnen dit kader maakt de opleiding deel uit van internationale netwerken, zoals CILECT, ELIA en GEECT. De opleiding neemt actief deel aan workshops, zoals de ‘European Teacher’s Workshop: ECTS II’ in 2004, of een reeks bijeenkomsten onder de noemer ‘Best Kept Secrets‘, waarin ‘good practices‘ werden uitgewisseld en vergeleken. Ze heeft bovendien binnen haar internationale netwerk en in samenwerking met enkele Aziatische partnerorganisaties zelf al een project uitgevoerd, ‘Lessons in film‘, waaraan ook academiseringsmiddelen werden toegekend, een project dat in de concrete pedagogie van het audiovisuele (film)onderwijs geplaatst werd. De commissie stelt dat de opleiding met dit alles erg veel kansen benut om uitgebreid aan benchmarking te doen. De opleiding tracht daarbij oog te hebben voor de noden van alle afstudeerrichtingen. De commissie vraagt evenwel voldoende aandacht voor de afstudeerrichting Radio. De opleiding stelt dat het onderhouden van de beoogde eindcompetenties continu gebeurt (vooral door de vakhoofden en de opleidingscommissies), en dat de beoogde eindcompetenties rekening houden met de snel veranderende artistieke realiteit. In het actueel houden van de beoogde eindcompetenties wil de opleiding ook onderzoek een rol laten spelen. Via een hercontextualisering kan de opleiding fundamentele vragen over het metier en het medium beter kaderen. De opleiding geeft verder aan dat de eindcompetenties van de bacheloropleiding beantwoorden aan de functieomschrijvingen die conform zijn met de functiebeschrijvingen van productie- en regiemedewerker, zoals die omschreven zijn door de Onderhoudscommissie van de Vlaamse openbare omroep in 2003. De eindkwalificaties van de master beantwoorden aan functieomschrijvingen die conform zijn aan de functiebeschrijvingen van producer, regisseur, scenarist, omschreven door diezelfde commissie. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de eindcompetenties van alle afstudeerrichtingen beantwoorden aan de verwachtingen van het domeinspecifieke referentiekader van de commissie en aan de verwachtingen van het werkveld. De commissie bevestigt dat het beoogde eindpunt van de masteropleiding een goed beginpunt is voor een verdere professionele carrière in de gekozen discipline, ook als kunstenaar. De aansluiting bij de eisen van het werkveld viel niet in het minst af te leiden uit de gesprekken met het werkveld zelf. Zoals eerder gesteld, beoogt de opleiding studenten op te leiden tot ‘auteurs‘: zelfstandige kunstenaars met een eigen scenario. Het werkveld erkent en verwelkomt dit profiel. Ze geeft evenwel aan dat er nog een aantal noden in de opleiding bestaan (bijvoorbeeld het kunnen communiceren over een werk, van een aanvraagdossier voor financiering tot de presentatie van het afgewerkte product), en acht het mogelijk dat de academisering hierop een antwoord zal kunnen bieden. De commissie heeft ook vastgesteld dat het aftoetsen van de beoogde eindcompetenties bij het beroepenveld eerder op een informele manier plaatsvindt, bijvoorbeeld binnen de context van jury’s. Ze denkt dat het nuttig is om dit ook op een formele manier te doen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om het beroepenveld op een meer structurele manier te betrekken bij het uitbouwen van de opleidingsdoelstellingen.
46 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en orientatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 47
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De bacheloropleiding richt zich in hoofdzaak op het aanreiken, ontdekken en aanscherpen van het instrumentarium en op praktijkworkshops met diverse artistieke accenten, het creëren van een persoonlijke maar intersubjectieve intellectuele context via de stamvakken, en het exploreren van het eigen scenario langsheen een stapsgewijze ontdekkingstocht van de eigen artistieke noden en vragen. De bacheloropleiding is erop gericht de eigen middelen te ontdekken en inzetbaar te maken binnen een artistieke praktijk. De masteropleiding is geconcipieerd als zelfstandige onderzoeksruimte, een laboratorium voor interdisciplinair artistiek onderwijs, waarin de student zijn persoonlijke scenario verder kan ontwikkelen binnen met individuele projecten en de masterproef. De opleiding stelt dat de masterproef een relevante artistieke bijdrage moet leveren aan het brede spectrum van de audiovisuele kunsten. De curricula van alle zes de afstudeerrichtingen zijn gelijkaardig opgebouwd, en vallen voor de afstudeerrichtingen film, televisie, documentaire en schrijven zelfs volledig samen gedurende de eerste twee bachelorjaren. De opleidingsonderdelen worden doorheen de bachelor- en masteropleiding als volgt gegroepeerd: academische vorming en kritische reflectie, opleidingsgebonden vorming (in de masteropleiding enkel in de afstudeerrichting Schrijven; niet in het derde bachelorjaar Schrijven), artistiek onderzoek, persoonlijk artistiek onderzoek (niet in de eerste twee programmajaren van de afstudeerrichting Animatie, enkel in het derde bachelorjaar – de bachelorproef – en in de master met de masterproef). De curricula van alle afstudeerrichtingen in zowel de opleidingen Audiovisuele kunst als Dramatische Kunst van het Rits hebben een gemeenschappelijke stam waarin een referentiekader wordt opgebouwd om de studenten op te leiden tot intellectueel en artistiek gevormde, zelfstandig denkende, maatschappelijk bewuste, weerbare en sociaalvaardige mediapersoonlijkheden, die durven inhoudelijke en creatieve keuzes maken, maar die ook op de hoogte zijn van de intrinsieke waarden en ontwikkelingen in andere artistieke en maatschappelijke disciplines. Deze zogenaamde ‘stamvakken‘ worden vervat in het pakket ‘academische vorming en kritische reflectie‘ en zijn: in het eerste bachelorjaar: retoriek van beeld en geluid, retoriek van het woord, retoriek van het spel, cultuurgeschiedenis, politiek en media, literatuur; in het tweede bachelorjaar: sociologie en media, filosofie en media, psychologie en media; in de masteropleiding: het opleidingsonderdeel Auteurs- en mediarecht en het dubbelkeuzevak (hoorcollege), te kiezen uit vraagstukken uit de cultural studies, de globalisation studies, de multimedia studies of de performing arts, met daaraan gekoppeld (als werkcollege) de dramaturgie van de cultuur, de wereld, het web
48 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
of de scéne. In het dramaturgiewerkcollege wordt het theoretische kader getoetst aan de realiteit, met aandacht voor de ethiek van de audiovisuele media. De opleiding geeft specifiek voor het derde bachelorjaar aan dat er geen gemeenschappelijk gedeelte is, ook niet met de opleiding Dramatische kunst, maar dat er meer ruimte gemaakt wordt voor persoonlijk artistiek onderzoek, communicatie en het leiden en stimuleren van de creativiteit van een artistiek team (acteurs, cameraman, monteur, ploeg). De commissie heeft dit vooral kunnen afleiden uit een afname van het pakket ‘academische vorming en kritische reflectie’, ten voordele van de meer praktisch/artistiek gerichte opleidingsonderdelen. Het derde bachelorjaar kent ook een bachelorproef, die bestaat uit de presentatie van een audiovisueel portfolio van het persoonlijke parcours aan een interne jury. Uit de bachelorproef moet blijken dat de bachelor, hoewel hij zelfstandig kan functioneren, in eerste instantie kan functioneren onder de artistieke leiding van een creative director als schrijf-, productie- of regiemedewerker. In de masteropleiding krijgen vooral het Artistiek onderzoek en het Persoonlijk artistiek onderzoek meer ruimte, en vervalt het pakket Opleidingsgebonden vorming (behalve bij de afstudeerrichting Schrijven, zie verder). Het gedeelte Algemene Vorming en kritische reflectie is terug aanwezig, ook nu weer gemeenschappelijk met de opleiding Dramatische kunsten. De masterproef bestaat uit een zelf geïnitieerd afgewerkt audiovisueel werkstuk, dat beoordeeld wordt door een interne en externe jury. Ook de masterproef wordt dus opgevat als een uiting van het persoonlijke scenario van de student, maar deze keer onder de vorm van een individueel onderzoek naar de betekenis en de toepassing van het gekozen medium. De commissie wil wijzen op de duidelijke overeenkomst tussen de toenemende ruimte voor artistiek onderzoek in het derde bachelor- en in het masterjaar, en de structuur van de opleiding zoals die was voor de hervorming naar de bachelor-masterstructuur. Dit komt tot uiting enerzijds in het feit dat globaal gesproken de bachelorproef opgevat is als voorbereiding op de masterproef in alle afstudeerrichtingen, behalve animatie en radio, waar de bachelorproef wel een zelfstandig werkstuk is, en anderzijds en vooral in de afstudeerrichtingen film, televisie, documentaire en schrijven, waar de eerste twee bachelorjaren gemeenschappelijk zijn. De commissie concludeert hieruit dat het curriculum nog niet volledig herdacht is in functie van de bachelor-masterstructuur. Ze vraagt dat de opleiding hierover reflecteert. De commissie beveelt aan om de curricula voor alle afstudeerrichtingen volwaardig in te richten in functie van de bachelor-masterstructuur. In wat nu volgt, wordt beschreven wat nog als kenmerkend kan worden beschouwd voor de verschillende afstudeerrichtingen, rekening houdend met het feit dat de hoger vernoemde groepering van opleidingsonderdelen behouden blijft.
Afstudeerrichting Animatie De opleiding heeft aangegeven dat in de afstudeerrichting Animatie zowel 2D-animatie, 3D-computeranimatie als ruimtelijke animatie (poppenfilm) op een gelijkwaardige manier worden aangeboden. Na een oriënterende fase in het eerste bachelorjaar, kunnen de studenten in het tweede bachelorjaar kiezen voor één van deze drie technieken. In het derde bachelorjaar wordt gekozen voor interdisciplinariteit, waarbij de drie technieken gecombineerd worden in het maken van één film: de bachelorproef. Deze interdisciplinariteit wordt ook verder gezet in de masteropleiding, en is herkenbaar in de naam en inhoud van de opleidingsonderdelen. In de masterproef realiseert de student een korte animatiefilm naar een eigen idee/scenario, en bewijst de student ook over regisseurs- en auteurskwaliteiten te beschikken. De opleiding heeft deze afstudeerrichting geconcipieerd als één ‘collectieve ruimte’, waarbij alle studenten met elkaar kunnen samenwerken in een studio-omgeving en waarin zowel lessen, praktijkopdrachten als workshops plaatsvinden en ruimte is voor de functie van ‘atelier’, met een dagelijkse routine. In deze gemeenschappelijke ruimte kan iedereen elkaars werk zien, erover communiceren, reflecteren en elkaar helpen. De opleiding spreekt daarbij van een grote collectieve zelfwerkzaamheid en een hoog peer to peer rendement. De ruimte faciliteert ook
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 49
een opleidingsoverschrijdende communicatie en reflectie, en geeft meer dan eens aanleiding tot spontane initiatieven die – zo geeft de opleiding aan – zelfs kunnen leiden tot ‘collectief, muterend artistiek onderzoek’. De commissie stelt dat het opzet van het animatiefilmatelier een goede aanpak is.
Afstudeerrichting Radio De afstudeerrichting Radio steunt op drie pijlers: radio, documentaire en audio. In het derde bachelorjaar vind je ze terug in de drie ateliers, in de masteropleiding zijn het drie opleidingsonderdelen ‘masterclasses’. De pijler radio omhelst de samenstelling en presentatie op antenne van een radioprogramma. Een persoonlijk en origineel idee wordt ontwikkeld en uitgewerkt tot een voldragen radioconcept, dat door de maker alleen of in team gerealiseerd wordt. De radiomaker is de motor van het hele proces; hij bezit de nodige technische kennis en vindt een originele vorm voor een relevante inhoud. De pijler documentaire – waaronder ook reportage valt – houdt in dat met auditieve middelen een kort objectief verslag wordt gemaakt of een langer subjectief verhaal wordt verteld. De radioreporter is een schrijver met een microfoon; hij zoekt verhalen en getuigenissen van mensen, registreert ze en vertelt hun verhaal. De pijler audio verlaat soms het medium radio en staat voor een meer artistiek omgaan met geluid: de radiokunst (radio art), fictie (radiodrama), soundscape of geluidsinstallatie. Tijdens de bacheloropleiding komen studenten in aanraking met alle facetten van het radiomaken. Elk jaar maakt de student Radio een individueel werkstuk dat vrij is van vorm en lengte. Het is een auditief werk dat hij alleen maakt, en waarin hij reflecteert over het medium. Het derde bachelorjaar is naast de theoretische vorming ingedeeld in ateliers: langere periodes waarin studenten geconcentreerd kunnen werken aan een ambitieuzer en complexer project. Voor het atelier radio is dat de realisatie van een gezamenlijke uitzending op locatie met livegasten en -muzikanten. Voor het atelier documentaire werken de studenten samen met een reporter, een journalist en een senior documentairemaker aan een langere radiodocumentaire. Tijdens het atelier audio maken de studenten onder begeleiding van een geluidskunstenaar en een dramaturg een klankinstallatie of een geluidenparcours. De bachelorproef bestaat uit: de presentatie van een artistiek werkstuk, de solo; de presentatie van een persoonlijke portfolio; een externe stage met stageverslag (van zowel de stagiair als de stageplaats); een interne stage bij XL Air of FM Brussel (verbonden aan de opleiding). Stemvorming is een belangrijk aandachtspunt in de bacheloropleiding. Hier is continu aandacht voor in het curriculum. Onder begeleiding van de stempedagoge behalen zij idealiter het stemattest van de VRT. In de masteropleiding is er meer ruimte voor specialisatie. Dit komt tot uiting in de keuzeopleidingsonderdelen en de masterproef. Voor de masterproef kiezen de studenten uit vier mogelijkheden, gerelateerd aan de pijlers: audio, radiodrama, radioprogrammaconcept en radiodocumentaire.
Afstudeerrichtingen Film, Televisie, Documentaire en Schrijven Deze vier afstudeerrichtingen hebben een gemeenschappelijke basis, die wordt meegegeven in de eerste twee bachelorjaren, vanuit het idee dat doorstroming tussen de verschillende media – en zelfs naar andere kunstvormen – in de realiteit gebruikelijk is. Tijdens deze eerste twee jaren komen de studenten dan ook in aanraking met zowel scenario als productie, regie en postproductie, waarbij ze voeling krijgen met de verschillende beroepsrollen zoals scenarist, producent, regisseur en acteur. De studenten kiezen daarbij uit drie van de vier volgende workshops: film, documentaire, televisie of schrijven, en maken daarnaast elk jaar een solo (persoonlijk werkstuk), waarbij dit in het tweede bachelorjaar afgebakend wordt als film, documentaire, televisie of schrijfproject.
50 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Voor de afstudeerrichtingen Film, Televisie en Documentaire is de bachelorproef opgezet als een combinatie van het portfolio (documentatie van het persoonlijke parcours, samengesteld uit de audiovisuele producties uit de ateliers van de bacheloropleiding) en een productiedossier van de later uit te voeren masterproef. Deze bachelorproef geldt dus als rechtstreekse voorbereiding op de masterproef.
Film De afstudeerrichting film behelst enkel de fictiefilm. Daarbij ligt het accent vooral op de narratieve korte film, hoewel de studenten vrij bepalen welk filmgenre zij uiteindelijk willen voorstellen als masterproef. De eigen keuze van een scenario, zelf geschreven of in samenwerking met een scenarist, en het ontwikkelen van een eigen visie staan centraal. Bijzonder voor de afstudeerrichting Film zijn de ateliers in het derde bachelorjaar. In deze ateliers wordt intensief samengewerkt met de studenten uit de verschillende afstudeerrichtingen van de professioneel gerichte bacheloropleiding Audiovisuele technieken: Beeld-Geluid-Montage, Audiovisuele assistentie. De student Film moet hierbij in de rol van regisseur de medestudenten aansturen in het artistieke project. De opleiding geeft aan dat studenten elkaar ondersteunen in elkaars projecten en dat dit niet enkel wordt aangemoedigd en noodzakelijk is, maar ook wordt betrokken in de beoordeling, door middel van het portfolio. Dit geeft de studenten de gelegenheid om in uiteenlopende rollen voeling te krijgen met alle aspecten van het film maken. Naast een beperkte eigen acteerervaring wordt zoveel mogelijk met professionele acteurs gewerkt. In de afstudeerrichting Film bestaat de bachelorproef behalve uit de hoger vermelde onderdelen ook nog uit een eerste versie van het scenario. In de masteropleiding wordt de nadruk verlegd naar het realiseren van de eigen film. De student moet, voortbouwend op het voorbereidende werk tijdens de bacheloropleiding, alle stadia van het productieproces doorlopen: de ontwikkeling van het scenario, de uitwerking van een artistieke visie in een draaiboek, de communicatie naar een crew, de acteursregie, het leiden van de productie (en delegeren) en het begeleiden van de postproductie. De opleiding geeft verder nog aan dat waar mogelijk op pellicule gedraaid wordt om de mogelijkheden van de fotografie maximaal te kunnen bestuderen, begrijpen en toe te passen.
Televisie Kenmerkend aan de afstudeerrichting Televisie is de context van het medium. Dat wil zeggen dat studenten zowel met fictie als met non-fictie of multi-mixed media in aanraking komen en binnen drie contexten voeling verwerven met scenario, productie en regie. Dit is de inhoudelijke leidraad voor de invulling van al de opleidingsonderdelen, zowel in het derde bachelorjaar als in de masteropleiding, maar het komt vooral tot uiting in de ateliers in het derde bachelorjaar en in de masteropleiding. Niet alleen wordt hier disciplineoverschrijdend en volgens het integratiemodel (zie verder) gewerkt, de opleiding hanteert hier tevens een benadering als die van een productiehuis, waarbij studenten zowel opdrachten krijgen als kunnen verwerven, en dit in een continue interactie met het maatschappelijke en het beroepenveld door een opengroepsportfolio, met daaraan gekoppeld een persoonlijke audiovisuele homepage op het web en een gesloten webwerkruimte. De leden van de vakgroep Televisie coachen dit productiehuis als senior member, aansluitend op de maandelijkse vakgroep. De bachelorproef bestaat uit een presentatie van een eigen persoonlijk audiovisueel portfolio, een presentatie van de onderzoeksresultaten ‘creatieatelier’ en een audiovisuele pitch van een programmavoorstel. De masterproef is een geïntegreerde realisatie van een televisieproductie.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 51
Documentaire De afstudeerrichting Documentaire is vanuit een meer interpretatief, beschouwend oogpunt opgevat. Het programma herbergt daarom daarnaar gerichte opleidingsonderdelen. Vooral de ateliers van het derde bachelorjaar moeten de student in aanraking brengen met alle aspecten van een documentaire, met daarbij aandacht voor human interest, de filmische en creatieve component en het onderzoeksmatige aspect. De masterproef is een documentaire.
Schrijven Het derde bachelorjaar bestaat uit een theoretisch blok, waarin verschillende narratieve vaardigheden worden behandeld, en drie workshops (projectontwikkeling, onderzoek taal en opdracht). De Volgende aspecten komen in de verschillende onderdelen aan bod: algemene vorming, creatief vermogen, taalvaardigheid, zelfdiscipline, researchvaardigheden, visueel denken, communicatief vermogen, kritische reflectie, beoordelingscapaciteiten, en omgaan met feedback kritiek. De bachelorproef bestaat uit verschillende onderdelen: een tekst over verleiding (oefening in subjectiviteit); een tekst over een personage (oefening in objectiviteit); een synopsis/treatment voor een langspeelfilm of toneelstuk; een kortfilm zonder dialoog (oefening in het visueel denken) of een eenakter; een kortfilm met dialoog; een radio-oefening (in samenwerking met een regisseur Radio); een uitgebreide cultuuragenda (film, literatuur, dansvoorstellingen, tentoonstellingen enzovoort); een vrije oefening. In de masteropleiding kent deze afstudeerrichting twee ateliers (narratieve strategieën en onderzoek). De student wordt daarin meer geconfronteerd met hedendaagse (postmoderne) narratieve vormen. Hij/zij moet tevens aan onderzoek doen (op narratief en visueel vlak, en op het vlak van televisieformaten, ook inhoudelijk), opdat zijn scenario’s of toneelstukken beter zouden aansluiten met onze leefwereld. De masterproef bestaat uit een tekst of scenario voor een avondvullend theaterstuk, een filmscenario of een ‘bijbel’ en pilot voor een televisieserie, voor een bepaalde doelgroep. Proza is ook toegelaten. De studenten moeten tevens een essay indienen over de inhoud en de thema’s van hun eindproef, waardoor ze ook reflectie aan de dag moeten leggen. De commissie stelt dat het programma volstaat om de beoogde doelstellingen te bereiken. Ze heeft dit vooral kunnen afleiden uit de praktijkresultaten en op de werkvloer. De competentiegroei doorheen de jaren was niet geëxpliciteerd in de opzet van het programma, evenmin als de relatie tussen de doelstellingen van de individuele opleidingsonderdelen en de beoogde opleidingsdoelstellingen. Uit de gesprekken en beschikbare informatie (onder meer de ECTS-fiches) is het de commissie wel duidelijk geworden dat de opleiding zich bewust is van de functie van elke opleidingsonderdeel. De commissie verwacht evenwel dat de opleiding werk maakt van een meer heldere en coherente explicitering van zowel de competentiegroei, als de relatie tussen de doelstellingen van de individuele opleidingsonderdelen en de opleiding als geheel. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding over een uitgebreid internationaal netwerk beschikt, zoals ook al mocht blijken uit de motivatie bij facet 1.2. De commissie wil echter aanstippen dat de opleiding dit netwerk nog niet voldoende inzet in het curriculum zelf, en dat het bestaan van zo’n netwerk daarom niet rechtsreeks bijdraagt tot leerwinst bij de studenten. De internationaliserende elementen in het curriculum zelf zijn beperkt tot
52 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
sporadische lezingen of filmvertoningen. De commissie stelt voor dat de opleiding hier meer werkt van maakt en hiertoe haar internationale netwerk inschakelt. De opleiding heeft aangegeven dat ze het curriculum jaarlijks bijstuurt. Voorstellen tot wijziging kunnen zowel in de schoot van de opleiding zelf ontstaan, als uit de confrontatie met andere opleidingen of met het werkveld. Ze worden soms eerst besproken door de betrokken vakgroep, steeds behandeld in de opleidingscommissie en tot slot goedgekeurd in de departementsraad. De opleiding heeft aangegeven steeds te blijven reflecteren over hoe, waar en wanneer onderzoeksvaardigheden moeten aangeleerd worden in relatie tot de artistieke praktijk.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de opbouw van het programma verder te herdenken in functie van de bachelormasterstructuur, en die op een gelijk niveau te trekken voor alle afstudeerrichtingen. De commissie vraagt om de competentiegroei doorheen de opleidingsjaren en de relatie tussen de doelstellingen van de opleidingsonderdelen en de opleidingsdoelstellingen te expliciteren. De commissie beveelt aan om te reflecteren over de aard van de internationale contacten, opdat ze in de toekomst kunnen leiden tot een beter aantoonbare leerwinst voor de studenten.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft in haar zelfevaluatie de visie van het departement Rits op academisering van de kunst beschreven, en daarbij aangegeven dat onderzoek over de kunsten kan gebeuren vanuit een nauwe betrokkenheid bij een artistiek proces dat mede door de reflectie op dit proces vorm krijgt, waardoor de reflectie over het proces tegelijk een deel van het artistieke proces wordt. Daarnaast kan onderzoek in de kunsten gebeuren vanuit een reflectie op het bredere artistieke en maatschappelijke kader waarin de artistieke processen van dit onderzoek zich ontwikkelen. Het departement RITS blijkt de voorkeur te geven aan deze nauwe interactie tussen onderzoek in en over de kunsten. Het is deze interactie die in haar visie specifiek is voor het onderzoek binnen het hoger kunstonderwijs, en die met name impliceert dat onderzoek over de kunsten aan het departement grondig verschilt van de onderzoeksactiviteiten in de kunstwetenschappen aan een universiteit. De artistieke praktijk gaat idealiter ook altijd gepaard met een reflectie op de eigen artistieke praktijk. De artistieke praktijk is daarom ook steeds een reflexief parcours, zelfs wanneer het door intuïties wordt gestuurd. Het Rits wil bijzondere aandacht besteden aan de notatie van dit reflexieve en intuïtieve parcours, in de overtuiging dat de
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 53
specificiteit van het onderzoek in en over de kunsten dat binnen het hoger kunstonderwijs verricht wordt, precies te maken heeft met de problemen en de oplossingen die de levende artistieke praktijken genereren. De opleiding stelt dat er voorzien is in een omgeving om de opleiding te voeden vanuit onderzoek. Op het niveau van de hogeschool en de associatie bestaan respectievelijk het Bureau Hogescholenonderzoek Brussel en het Bureau Onderzoek Associatie Brussel, waar het onderzoeksbeleid op hogeschool- en associatieniveau wordt uitgetekend. Op departementaal niveau bestaat een onderzoekscommissie met daarin, wat het departementale niveau betreft, zowel kunstenaars als theoretici. Deze commissie bepaalt onder meer welke onderzoeksprojecten prioritair met de voorziene academiseringsmiddelen ondersteund kunnen worden. Er werd ook een Instituut voor Dramatische en Audiovisuele Kunst (IDeA) opgericht, dat als doel heeft de ontwikkeling van gemeenschappelijke projecten tussen niet-artistieke en artistieke opleidingsonderdelen – met andere woorden tussen theoretici en kunstenaars – en de cel Reflectie te stimuleren. Dit instituut moet evolueren naar een onderzoeksschool met als voorwaarden een relatief autonoom bestuur, ‘onthecht’ onderzoek, zelfstandige vorsers, en het creëren van een feitelijke onderzoeksomgeving voor afgestudeerden van kunstdepartementen en kunstenaars die het Doctoraat in de Kunsten willen behalen. Binnen een project rond het thema ‘subversiviteit‘ werd een uitgebreide theoretische reflectie op de praktijk gekoppeld aan een doorgedreven artistiek onderzoek, dat zich concreet uitkristalliseert in een aantal specifieke onderzoeksvragen, en dat deels plaatsvindt binnen een aantal nieuwe ateliers voor en met studenten. Hierin worden vier artists in residence gekoppeld aan het onderzoekspersoneel van het departement. Daarnaast is een cel Archivering en Documentatie opgericht, die niet alleen het volledige onderzoekstraject archiveert, maar ook onderzoek verricht rond ‘narrativiteit’. Dit brede, interdisciplinaire onderzoeksproject neemt twee jaar in beslag (de academiejaren 20062007 en 2007-2008) en zal niet alleen resulteren in een aantal publicaties van diverse orde. De resultaten zullen in het voorjaar van 2008 ook uitgebreid voorgesteld worden tijdens een tweedaags festival. IDeA wil op die manier aan haar onderzoeksoutput maximale zichtbaarheid verlenen. De opleiding heeft verder nog aangegeven dat de resultaten van onderzoek systematisch worden verzameld en geregistreerd in de onderzoeksdatabank van de VUB. Er werd ook gewerkt aan een interface om de ontsluiting van de artistieke en wetenschappelijke output mogelijk te maken. De commissie heeft vastgesteld dat de onderzoeksprojecten in de realiteit eigenlijk voornamelijk in de omgeving van de opleiding plaatsvinden, maar dat de betrokkenheid met de opleiding zelf beter kan. Ze stelt evenwel goede hoop in een positieve evolutie, gegeven de prioriteiten die het Rits heeft gesteld met betrekking tot academisering 2008-2012: de integratie van theoretische en artistieke competenties; de situering van de reflectie binnen het paradigma van de cultural studies; de integratie van audiovisuele en dramatische kunsten; de integratie van onderzoek in het onderwijs vanaf het eerste bachelorjaar; de productie van onderzoeksresultaten, begrepen in een zo ruim mogelijke zin; de inzet van zoveel mogelijk leden van het onderwijzend personeel; de internationale dimensie van onderzoek. Het is binnen de bovenstaande context dat de opleiding plaats maakt voor onderzoeksvaardigheden, geïntegreerd in de artistieke praktijk. De commissie heeft vastgesteld dat deze visie in alle afstudeerrichtingen consequent wordt aangehouden. Dit wil zeggen dat de reflectieve houding rechtstreeks gekoppeld wordt aan de groep opleidingsonderdelen onder de noemer ‘artistiek onderzoek’, en dat dit gevoed wordt vanuit de opleidingsonderdelen onder de noemer ‘academische vorming en kritische reflectie’ (zie ook facet 2.1). De workshops, die net als de ateliers onder het ‘artistiek onderzoek’ vallen, zijn probleem- en opdrachtgestuurd. De stamvakken die onder de noemer ‘academische vorming en kritische reflectie‘ vallen, zijn geconcipieerd als ‘cultural studies’, met bijzondere aandacht voor interdisciplinariteit, gezien de noodzakelijke begrenzing in omvang van de theoretische component in een kunstopleiding. Enkele studenten kunnen binnen hun opleiding meelopen met een onderzoeksproject van Nicolaas Provoost. Daarnaast heeft de opleiding een
54 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
onderzoeksproject rond het thema ‘Subversiviteit, activisme en terrorealisme’, waarin ook sterk wordt ingezet op de inbreng van studenten. De commissie heeft echter vastgesteld dat het onderzoek en onderzoeksmatig werken te weinig leeft bij de studenten van alle afstudeerrichtingen. De opzet van de theoretische omkadering is zinvol, maar in de ogen van de commissie is de praktijk van het onderzoek nog niet sterk vertaald naar de praktijk van vooral het artistieke onderwijs. Het uitgangspunt dat artistiek onderzoek bijna samenvalt met de artistieke praktijk kan hieraan mogelijk ten grondslag liggen. De masteropleiding is immers ook voornamelijk gericht op het artistieke eindproduct. De opleiding heeft wel aangegeven dat ze zich wil inschrijven in de internationale discussie wat artistiek onderzoek betreft, wat mag blijken uit haar initiatief in het project RE:SEARCH, waarin peers artistiek onderzoek verrichten en metaonderzoek verrichten naar het concept en de methodologie van artistiek onderzoek. Dit project vond plaats in de schoot van ELIA (European League of Institutes of the Arts) van 2006 tot 2008. Hoewel de academisering wordt getrokken door de departementale onderzoeksraad en onderzoekscoördinator, en dat alle afstudeerrichtingen vertegenwoordigd zijn in die raad, heeft de afstudeerrichting Animatie tijdens de gesprekken erop gewezen dat ze zich graag nog nauwer betrokken zou willen voelen. De commissie heeft vastgesteld dat het curriculum van alle afstudeerrichtingen adequaat is opgebouwd met het oog op het verwerven van artistieke vaardigheden met betrekking tot de beoefening en ontwikkeling van de kunsten. De ‘opleidingsgebonden vorming’ vormt in elk geval de kern voor het verwerven van de noodzakelijk technische inzichten en vaardigheden, en is adequaat ingevuld volgens de behoeften van elke afstudeerrichting. De integratie hiervan met de artistieke praktijk vindt vooral plaats in de ateliers onder de noemer ‘artistiek onderzoek’. De ateliers moeten steeds leiden tot een audiovisuele productie, die wordt getoond tijdens een toonmoment. Studenten kunnen tijdens zo’n toonmoment de reacties van het publiek ervaren. Daarnaast zijn er ook andere praktijkelementen, zoals de werkcolleges, de workshops, de masterclasses (in de masteropleiding) en natuurlijk ook de bachelor- en de masterproef (zie ook facet 2.1). Daarbij moet de commissie aanstippen dat enkel de bachelorproef van de afstudeerrichtingen Animatie en Radio in een zelfstandige audiovisuele productie resulteert. Een concept bij uitstek dat bijdraagt tot het verwerven van voeling met de artistieke praktijk, is het geïntegreerde model van de opleiding, waarbij studenten van de opleidingen Audiovisuele kunst, Dramatische kunst en de professioneel gerichte bacheloropleiding Audiovisuele technieken samenwerken aan audiovisuele projecten. De commissie heeft vastgesteld dat dit vooral de studenten Film, Televisie, Documentaire en Schrijven ten goede komt, maar veel minder de studenten Radio en Animatie. Uit de gesprekken is gebleken dat er wel samenwerkingsprojecten worden opgezet tussen de studenten Radio en Schrijven. Het is de commissie opgevallen dat enkel in het programma van de afstudeerrichting Radio een verplichte stage is opgenomen (als onderdeel van de bachelorproef). De commissie beveelt aan dat de afstudeerrichtingen die geen verplichte stages in het curriculum meer hebben, dit besluit zouden heroverwegen. De afstudeerrichting Radio beschikt bovendien over een eigen radiostation, wat de praktijk gewoon in huis brengt. De Brusselse zender FM Brussel is ontstaan vanuit deze afstudeerrichting, en is de geprivilegieerde partner wat stages en praktijkervaring voor de studenten Radio betreft. Deze afstudeerrichting verleent bovendien regelmatig diensten aan derden, waarbij studenten in teamverband een welomschreven doel van een externe opdrachtgever moeten bereiken. Voor de afstudeerrichtingen Film en Televisie moet worden aangestipt dat de ateliers vaak op locatie worden gedraaid, een gegeven dat in de Belgische professionele context erg relevant is. De afstudeerrichting Televisie zoekt op haar beurt naar samenwerkingsverbanden met de mediawereld en audiovisuele industrie bij het tot stand brengen van audiovisuele producties van de studenten.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 55
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om een sterkere vertaling van de onderzoeks- naar de artistieke praktijk te ontwikkelen, bijvoorbeeld het stellen van onderzoeksvragen en het reflectieve aspect in de praktijk van het artistieke onderwijs. De commissie vraagt dat alle afstudeerrichtingen op een gelijkwaardige manier zouden worden betrokken in de uitbouw van de Academisering, en in het bijzonder bij de ontwikkeling van een opleidingsconcept rond artistiek onderzoek. De commissie vraagt dat de afstudeerrichtingen die geen verplichte stage meer organiseren, dit besluit zouden heroverwegen.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding gaat ervan uit dat een opleidingstraject zich per definitie moet aanpassen aan de realiteit en aan de studentenpopulatie, en in die zin nagenoeg elk jaar wordt aangepast. Ze stelt dat ze op die manier telkens opnieuw probeert de voorwaarden te scheppen voor een confrontatiemodel waarin vrije oefeningen afgewisseld worden met obstakeloefening. De opleidingsprogramma’s bieden met opzet geen welomlijnd programma met uitgangspunten, terminologie, vormen, regels, technieken enzovoort. In dit confrontatiemodel is steeds ruimte voor het persoonlijke verhaal van de student en het persoonlijke parcours dat daarbij hoort. Toch onderscheidt de opleiding verschillende fasen doorheen het opleidingstraject van de bachelor- en masteropleiding samen: een eerste fase: kennismaking met het audiovisuele medium, zijn geschiedenis en zijn socioculturele context; een tweede fase: het ontstaan, formuleren, meedelen en vooral inzetbaar maken van een artistieke visie staan centraal; een derde fase: het verwerven van controle over het eigen instrumentarium en de communicatie aan een meewerkend team. Een strikt chronologische afgrenzing aanduiden van die fases, doet de opleiding niet. Ze zijn enkel indicatief voor de weg naar toenemende zelfstandigheid door middel van zelfwerkzaamheid en persoonsontwikkeling. Daarom wordt binnen het opleidingstraject, en dus ook bij de evaluatie (zie infra), heel wat belang gehecht aan het individuele jaartraject (tevens een apart opleidingsonderdeel), waarin het persoonlijke traject van de student centraal staat. Een belangrijk moment in dat traject wordt gevormd door de zogenaamde solo-oefening die alle bachelorstudenten op zelfstandige basis maken. De opleiding waakt wel over de inhoudelijke samenhang van de opleiding in de Opleidingscommissie, waarin de keuze van bijvoorbeeld de gastprofessoren wordt bepaald, de diverse vakinhouden worden bewaakt en indien nodig bijgestuurd.
56 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De commissie begrijpt dat de flexibiliteit waarmee het curriculum door de opleiding lijkt te worden benaderd, mee is ingegeven door de spanning tussen enerzijds de organisatie van het produceren van audiovisuele producties (binnen de opleiding) en anderzijds de grootte van de studentenpopulaties. De commissie kan de bovenstaande argumenten accepteren, omdat de opleiding een volgtijdelijkheid respecteert, en in de praktijk wel een opbouw in systematiek en verhoging van de moeilijkheidsraad en complexiteit gezien heeft. Ze heeft dit vooral kunnen afleiden uit de evolutie van de solo’s (audiovisuele producties) van de studenten. De commissie wil wel meegeven dat, in functie van de samenhang, de opleiding een betere spreiding van de theoretische opleidingsonderdelen (die gegroepeerd weden onder de titels ‘academische vorming’ en ‘kritische reflectie’) zou moeten overwegen. Deze opleidingsonderdelen kennen nu hun zwaartepunt in de eerste twee bachelorjaren. De commissie wil verder aanstippen, dat het gegeven dat de bachelorproef voor een aantal afstudeerrichtingen een voorbereiding is van de masterproef, hier positief te waarderen is, in het licht van de visie dat een masterproef moeilijk realiseerbaar is op één jaar.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om de spreiding van de theoretische opleidingsonderdelen over de bachelor- en masteropleiding heen opnieuw te bekijken.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 57
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze bij de begroting van de studietijd de normale regels respecteert en bijvoorbeeld rekening houdt met contacturen, zelfstudie, evaluatie, werkstukken en andere opdrachten, de voorbereidingstijd en debriefing. Om na te gaan of de begrote studietijd overeenstemt met de reële studietijd, bevraagt de opleiding de studenten in de Opleidingscommissie en heeft ze in het verleden ook één keer een studietijdmeting uitgevoerd binnen de algemene studentenenquête. Uit deze laatste is gebleken dat de studiebelasting in het algemeen niet als problematisch wordt ervaren, hoewel er discrepanties werden gesignaleerd tussen de begrote en reële studietijd van de individuele opleidingsonderdelen. De commissie heeft vastgesteld dat het aantal studietijdmetingen bijzonder beperkt is gebleven, en vraagt dat de inspanningen op dat vlak zouden worden opgevoerd en meer systematisch zouden worden aangepakt. De opleiding probeert ook de vinger aan de pols te houden door de contacten met de studenten in de Opleidingscommissie. Deze Opleidingscommissie probeert steeds tegemoet te komen aan de verzuchtingen van de studenten. Docenten en assistenten blijken ook aanspreekbaar en vatbaar om eventuele problemen met betrekking tot bijvoorbeeld planning op te lossen. De opleiding stelt dat het systeem van permanente evaluatie ertoe leidt dat studenten doorheen het jaar permanent aan het werk moeten zijn, en dat hierdoor de studiedruk netjes gespreid is. Daarnaast levert de opleiding, zoals eerder gezegd, inspanningen om in het curriculum rekening te houden met de studentenaantallen, die verschillen over de studiejaren heen. Hier kan gesproken worden van aangepaste studiebevorderende maatregelen. Tegenover de bovenstaande elementen lijkt het tegenstrijdig dat de opleiding het omgaan met deadlines en verhoogde druk (piekbelasting) toch als een noodzakelijk onderdeel van de opleiding beschouwt. De commissie treedt de opleiding hierin nochtans volmondig bij. Ze heeft trouwens in het algemeen bij de studenten geen dissonant ontwaard met betrekking tot studiebelasting.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie heeft vastgesteld dat het aantal studietijdmetingen bijzonder beperkt is gebleven, en vraagt dat de inspanningen op dat vlak zouden worden opgevoerd en meer systematisch worden aangepakt.
58 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In haar pedagogische/didactische concept hanteert de opleiding enkele expliciete visies: het complexiteits- en het confrontatiemodel, het competentiegericht en probleemgestuurd leren, en de geïntegreerde opleiding. Het complexiteitsmodel houdt in dat de opleiding uitgaat van een artistieke complexiteit: elk medium is een complexe praktijk, weerbarstig, veelgelaagd en puntig, en onttrekt zich aan elke schoolse poging tot reductie van die complexiteit. Het medium is, net als het beroepenveld, complex en in voortdurende ontwikkeling. Eerder dan zich in te schrijven in een vooraf bepaalde traditie, canon of poëtica is elk hedendaags kunstwerk een singulier antwoord op een steeds wisselende context. Het voortdurend wisselende en muterende statuut van de kunstpraktijk maakt haar essentie en complexiteit uit. Een opleiding – docenten en studenten – moet zich voortdurend aanpassen aan de context waarin zij werkt. Hierbij staan autonoom handelen en zelfontdekking zij aan zij met engagement en betrokkenheid. De opleiding stelt deze visie tot leven te brengen in het confrontatiemodel. Het confrontatiemodel houdt in dat de ontwikkeling van het persoonlijke verhaal of scenario van de student centraal staat en het uitgangspunt vormt van zijn traject. Het opleidingstraject wordt daarbij een zoektocht naar ‘Hoe deel ik het persoonlijke scenario mee?’, een ontdekkingstocht in een artistiek-mediale en maatschappelijke context, waarbij studenten en docenten opereren tussen de drie polen medium, maker en maatschappij. Reflectie is een kerngegeven in dit model. De opleiding stelt bovendien dat de student zijn eigen mogelijkheden mee creëert, omdat hij/zij verantwoordelijkheid moet nemen en de confrontatie moet aangaan. De commissie stelt vast dat het confrontatiemodel de opleiding in zekere zin (en gedeeltelijk) reduceert tot een leersituatie ‘leerlingmeester‘. De opleiding confronteert de student met uiteenlopende visies die door telkens andere docenten (ook gastdocenten) worden uitgedragen. De docenten moeten daarbij binnentreden in de denkwereld van de student om de artistieke persoonlijkheid (het persoonlijke verhaal) tot ontwikkeling en tot uiting te brengen. Het competentiegericht, probleemgestuurd leren krijgt vorm vanuit het idee dat techniek en instrumentarium daarbij niet als doel op zich functioneren, maar een middel zijn om het competentieprofiel te realiseren. Vooral in de bacheloropleiding betekent dit dat studenten het technisch instrumentarium geleidelijk ontdekken en aanscherpen in functie van het ontwikkelen van het persoonlijke verhaal van de student. De werkvormen die de opleiding binnen deze context inzet, zijn: hoor- en werkcolleges, ateliers, begeleide zelfstudie en projecten. Over de drie bachelorjaren wordt het aandeel van de begeleide zelfstudie gradueel opgebouwd. In het eerste en tweede bachelorjaar wordt een belangrijk aantal hoorcolleges ingericht. Maar vanaf de start van de opleiding worden daar werkcolleges aan gekoppeld, zowel eerder theoretische werkcolleges (zoals dramaturgie) als expliciet praktijkgerichte werkcolleges (ateliers en workshops). Naarmate de opleiding vordert, nemen het aandeel van de werkcolleges in studiepunten en contacturen en het belang van het individuele contact met de docenten toe, vooral bij het uitvoeren van de ‘solo’s’ . Een solo is een persoonlijk werkstuk van de student, dat hij/zij voornamelijk zelfstandig realiseert binnen het kader van ‘persoonlijk artistiek onderzoek‘ (zie 2.1). Uit de gesprekken bleek dat de studenten tijdens die solo’s wel eens aan hun lot werden overgelaten. De opleiding heeft te kennen gegeven dat ze deze werkvorm evalueert.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 59
In de masteropleiding worden werkcolleges gecombineerd met begeleide zelfstudie, waarbij de studenten in kwestie opgevolgd worden door externe gastprofessoren, die aangetrokken worden in samenspraak met de studenten en in functie van hun traject. Er wordt met andere woorden gestreefd naar een gevarieerd en gedoseerd aanbod aan werkvormen, verspreid over het bachelor- en mastertraject. Tijdens de gesprekken hebben de afgestudeerden Animatie aangegeven dat groepswerk als werkvorm meer aan bod zou mogen komen, aangezien dit later in de professionele omgeving (studio’s) de standaard is. Gegeven dat de opleiding voor deze afstudeerrichting denkt vanuit het studiomodel (zie ook facet 2.1), is dit een merkwaardige vaststelling. De commissie vraagt hier dan ook aandacht voor. In de hoorcolleges – voornamelijk ingezet voor de opleidingsonderdelen in de groep ‘academische vorming en kritische reflectie‘ – wordt gebruikgemaakt van allerhande leermiddelen, van cursussen, over lesnota’s tot slides. In de werkcolleges wordt voor theoretische workshops als tekstanalyse of dramaturgie steeds wisselend materiaal gebruikt. Leermiddelen worden jaarlijks geactualiseerd. Via het elektronische leerplatform en ‘afdelingsblogs‘ wordt ook een digitale portfolio opgebouwd. In praktijkgerichte ateliers en workshops wordt voortdurend naar nieuw materiaal gezocht. Daarbij wordt vaak vertrokken van een vraag van een student. De commissie wil aanstippen dat het gebruik van het elektronische leerplatform beter kan. Niet alle docenten blijken ermee te kunnen omgaan en er is, met uitzondering van de afstudeerrichting Radio, veel te weinig aanvullend educatief materiaal te vinden. De studenten hebben dit aangekaart en de commissie neemt dit over, omdat het voor een opleiding audiovisuele kunsten juist een medium bij uitstek is om bijvoorbeeld beeldmateriaal ter beschikking te stellen van de studenten. De keuze van de werkvormen wordt vastgelegd in de opleidingscommissie, in overleg met de docenten, die zelf veel autonomie krijgen in het bepalen van de geschikte leermiddelen. De keuze van werkvorm/leermiddel moet passen binnen de filosofie van het confrontatiemodel, in de zin dat de vraag steeds gesteld moet worden of het juiste ‘obstakel‘ wordt gevormd. Wat het cursusmateriaal betreft, is gebleken dat niet alle docenten van de theoretische opleidingsonderdelen over een cursus beschikken. De studenten hebben aangegeven dat dit invloed heeft op de resultaten. De commissie vraagt dat hieraan verholpen zou worden. De cursussen die de commissie heeft gezien, waren wel adequaat. Het is de commissie wel opgevallen dat de opleiding op zich over te weinig literatuur en beeldmateriaal beschikt, in aanvulling op dat cursusmateriaal. Dit geldt voor alle afstudeerrichtingen, zij het dat de afstudeerrichting Animatie wel over een eigen, geïnventariseerde bibliotheek en videotheek beschikt. In de context van het confrontatiemodel lijkt het de commissie onontbeerlijk dat de opleiding beschikt over een rijk archief. Ten tijde van het bezoek bleken de studenten vooral aangewezen op de (omvangrijke) collectie van de centrale openbare bibliotheek in Brussel, of op de persoonlijke collecties van individuele docenten. De commissie stelt dat de opleiding hier met een opvallend en problematisch hiaat kampt. Het geïntegreerd model houdt in dat er zoveel mogelijk wordt samengewerkt tussen de studenten over alle opleidingen en afstudeerrichtingen heen. Dit gebeurt voornamelijk in de ateliers, waar studenten bijvoorbeeld samen als filmcrew, inclusief acteursploeg, een filmproject realiseren. De commissie heeft vastgesteld dit principe vooral werkt voor de afstudeerrichtingen Film, Televisie en Documentaire. En ook al erkent de commissie dat dit model voor de afstudeerrichtingen Animatie, Radio en Schrijven minder vanzelfsprekend is, stelt ze toch dat hier nog verbetering mogelijk is. Een gegeven waar de opleiding zich van bewust bleek te zijn, en waar ook al inspanningen voor werden geleverd. De commissie vraagt dat die inspanningen worden verdergezet. De commissie stelt dat, ondanks de hierboven geschetste visie, de opleiding niet beschikt over helder geëxpliciteerde leerlijnen. Of nog: de door de commissie erkende toenemende complexiteit en kwaliteit in de werkstukken van de studenten doorheen de opleiding kan niet worden toegeschreven aan helder geëxpliciteerde groeilijnen. De commissie stelt dat binnen de filosofie van het confrontatiemodel het niet onzinnig zou zijn om de studenten een duidelijker beeld te geven van de evolutie van uitdagingen doorheen de opleiding. Door dit niet te
60 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
doen, lijkt de opleiding haar eigen visie eigenlijk onderuit te halen. Meer nog, de opleiding laat in de ogen van de commissie te veel aan het toeval over binnen de besloten confrontatie tussen student en docent. De commissie verwacht dat de opleiding daarom haar onderwijsvisie expliciteert en zich niet beperkt tot een beschouwende visie.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om de opleidingsvisie te expliciteren onder de vorm van helder geëxpliciteerde groei- of leerlijnen. De commissie vraagt dat waar het cursusmateriaal nog ontbreekt en zinvol zou zijn, dit ook wordt ontwikkeld. De commissie vraagt dat de opleiding werk zou maken van een eigen collectie literatuur en beeldmateriaal die toereikend is voor alle afstudeerrichtingen. De commissie beveelt aan om het geïntegreerd model in alle afstudeerrichtingen volledig te ontplooien. De commissie vraagt meer onderwijskundige aandacht voor groepswerk binnen het studiomodel in de afstudeerrichting Animatie. De commissie beveelt aan meer gebruik te maken van de mogelijkheden van de digitale leeromgeving.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De visie van de opleiding op de manier waarop vooral het artistieke luik van de opleiding geëvalueerd wordt, kan in verband worden gebracht met de filosofie van de opleiding, zoals beschreven onder facet 2.6. In het confrontatiemodel staat de student centraal en moet die zijn persoonlijke verhaal ontwikkelen. In deze context wordt de normering voor de toetsing en beoordeling door de opleiding niet gezocht bij de docenten of de opleiding, maar in het persoonlijke verhaal en de artistieke intenties van de student. Dit gebeurt zeker door het aftoetsen van een werkstuk met bestaande artistieke normen, maar vooral door een herbronning van zelfgecreëerde normen te stimuleren. Die herbronning is bij uitstek een dialogisch en permanent proces. De commissie stelt vast dat bij het aftoetsen van de bestaande artistieke normen de docenten erg aangewezen zijn op zichzelf. De kwaliteit van het onderwijzend personeel is in de ogen van de commissie wel van die aard, dat mag worden aangenomen dat die bestaande artistieke normen actueel en zinvol zijn. De commissie stelt evenwel dat in deze manier van werken de onzekerheid over evaluatiecriteria bij de studenten toeneemt. In het licht van de opmerkingen bij facet 2.6 vraagt de commissie dat de opleiding hierin verbetering zou brengen. In overleg met de betrokken docent worden per opleidingsonderdeel de precieze evaluatievormen vastgelegd in relatie tot de gebruikte werkvorm: schriftelijk en mondeling examen, permanente evaluatie, permanente evaluatie
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 61
met taak en permanente evaluatie met mondeling examen. De evaluatievormen zijn beschreven in de ECTSfiches. De opleiding legt de nadruk op het belang van permanente evaluatie binnen het confrontatiemodel, en hanteert het portfolio als middel om de permanente evaluatie mogelijk te maken. Hoewel de studenten hebben aangegeven dat het portfolio pas in het derde jaar wordt opgebouwd, blijft de commissie het nut ervan erkennen. De commissie heeft verder vastgesteld dat de gekozen evaluatievormen in het algemeen adequaat zijn in relatie tot de werkvormen, zowel in de bachelor- als in de masteropleiding, en dit zowel voor de meer theoretische als de artistieke opleidingsonderdelen. Voor de beoordeling van de masterproef: zie facet 2.8. De opleiding geeft ook aan dat ze veel aandacht besteedt aan de explicitering van de permanente evaluatie naar de student. Na elk praktijkblok (workshop of atelier) wordt een evaluatie georganiseerd voor de betrokken studenten. Alle werken worden tijdens dit toonmoment voorgelegd aan de groep, en elke student krijgt de mogelijkheid om enerzijds individueel feedback te krijgen van de docent of van de interne jury, en anderzijds reacties te krijgen van medestudenten. De opleiding spreekt hier van een vorm van peer to peer review. Ook na de solo’s worden individuele evaluatiesessies georganiseerd, waarbij het opleidingshoofd, de vakhoofden en de kerndocenten samen met de betrokken student een stand van zaken opmaken van het individuele jaartraject. De commissie heeft vastgesteld dat bij de beoordeling van de bachelorproef in de afstudeerrichting Televisie de interne jury wordt aangevuld met personen uit het werkveld. De commissie juicht dit toe en adviseert om dit te veralgemenen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om meer heldere evaluatiecriteria te ontwikkelen. De commissie beveelt aan om het portfolio vroeger te beginnen opbouwen. De commissie vraagt om voor alle afstudeerrichtingen de interne jury’s aan te vullen met vertegenwoordigers uit het werkveld.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals eerder aangegeven bestaat de masterproef uit een zelf geïnitieerd afgewerkt audiovisueel werkstuk, dat beoordeeld wordt door een interne en externe jury. Uit de masterproef moet blijken dat de student: kan omgaan met complexe ideeën, reflecteren op het eigen denken en werken, en die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen vertalen;
62 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
-
over het vermogen beschikt om over het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken te communiceren; bekwaam is om zich een oordeel te vormen in een onzekere context.
De masterstudent neemt ethische en maatschappelijke overwegingen mee bij het zoeken naar oplossingen, onderkent de betrekkelijkheid van de eigen waarden, normen en posities en respecteert de culturele waarden, normen en posities van zijn medemensen. De masterstudent moet in staat zijn een eigen visie op het beroep te ontwikkelen en in verband te brengen met relevante vraagstukken in de beroepsuitoefening. De opleiding heeft het luik ‘onderzoek’ van de masterproef verder omschreven in de zin dat de student: gebruik moet maken van methodes en technieken in onderzoek; onderzoek moet ontwerpen; paradigma’s in het domein van wetenschappen of kunsten moet toepassen en duiden op hun grenzen; origineel en creatief te werk moet gaan om kennis en inzichten te toetsen en uit te breiden; moet samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. Uit de gesprekken is gebleken dat de afgestudeerden Film suggereerden om in het opzet van de masterproef festivalcriteria een rol te laten spelen. Op deze manier zouden meer masterproeven hun weg kunnen vinden naar de (internationale) festivals. De opleiding beschikt over een personeelslid dat instaat voor verspreiding van masterproeven, en de commissie ondersteunt zeker de inspanningen die op dit vlak geleverd worden. De masterproef omvat de helft van de studiepunten van de masteropleiding, behalve bij de afstudeerrichting Radio: daar zijn 22 studiepunten toegekend aan de masterproef. De inhoud en het concept variëren per afstudeerrichting. Zoals eerder aangegeven is de bachelorproef de voornaamste voorbereiding op deze masterproef. De begeleiding van de masterproef gebeurt binnen het forum van de vakgroepvergadering. Wanneer het project daar goed wordt bevonden, kan een individuele promotor worden aangeduid en kan een jaarplanning worden opgemaakt met tussentijdse deadlines. De promotor is steeds sterk betrokken bij het artistieke veld. Er is verder een maandelijkse opvolging door de vakgroep, waarbij ook de promotor is betrokken. De beoordeling van de masterproef gebeurt door een jury die wordt samengesteld door de verschillende vakgroepen per afstudeerrichting. Behalve voor de afstudeerrichting Schrijven bestaat een jury uit drie interne en drie externe experts. Voor de afstudeerrichting Schrijven wordt de masterproef beoordeeld door drie externen, een scenarist, een acteur en een producent. De departementsraad keurt de samenstelling van deze jury’s goed. De commissie heeft vastgesteld dat in het concept van de masterproef voor alle afstudeerrichtingen de student veel vrijheid en ruimte krijgt voor persoonlijke ontwikkeling, in aansluiting op de al verworven competenties in de bacheloropleiding. In de masterproef zelf ontbreekt wel een component waarin het reflectieve aspect een schriftelijke neerslag krijgt. In dit verband wil de commissie ook wijzen op een wens van het werkveld dat studenten beter zouden kunnen communiceren over wat het doel is van het werkstuk. In het kader van een masterproef kan een eindejaarsstudent een beroep doen op een buitenlandse copromotor. De student wordt hier aangemoedigd een dossier in te dienen bij VLIR-UOS (Vlaamse Interuniversitaire Raad – Universitaire ontwikkelingssamenwerking), die buitenlandse projecten bevordert. In het academiejaar 2006-2007 ondersteunde VLIR-UOS een eindproject dat gedeeltelijk was opgenomen in India. Deze kortfilm – Sunset van Karan Sarin – speelde zich af in de sloppenwijken van Mumbai. Eerder ondersteunde de centrale INB een realisatie in Brazilië.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding in de masterproef een schriftelijke neerslag van de reflectieve component voorziet.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 63
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Binnen de opleiding Audiovisuele kunsten worden drie verschillende bindende artistieke toelatingsproeven georganiseerd: voor de afstudeerrichting Radio: stem; voor de afstudeerrichting Animatie: tekenen; voor de afstudeerrichtingen Film, Documentaire, Televisie en Schrijven: audiovisuele verbeelding. De toelatingsproef neemt een hele werkweek in beslag, en probeert te peilen naar de algemene competenties, de algemeen artistieke competenties en het persoonlijke artistieke parcours van de student. Een jury, die bestaat uit twee interne leden (algemene en specifieke competenties) en één extern lid, bespreekt de resultaten van de toelatingsproef met de student. In het geval van afwijzing wordt een schriftelijk proces-verbaal opgesteld. Na de proclamatie is er nog mogelijkheid tot feedback via de vakhoofden van de diverse opleidingen, en/of het opleidingshoofd en/of het departementshoofd. Gedurende deze hele procedure is er toezicht en ondersteuning door de ombudsdienst, de pedagogische coördinator, het secretariaat en onafhankelijke externe leden van de respectievelijke jury’s. Hoewel de resultaten van de toelatingsproef bindend zijn, worden ze georganiseerd vanuit een service-gedachte, en is het individuele gesprek met de jury doorslaggevend. Er wordt rekening gehouden met een gebrek aan vooropleiding en praktijkervaring, wat betekent dat in twijfelgevallen de jury een beslissing neemt in het voordeel van de student. De opleiding geeft hierbij aan dat, indien de resultaten van elk onderdeel van de toelatingsproef bindend zou zijn, nog geen 25 procent slaagt. Uit een vergelijking van de slaagpercentages van de toelatingsproeven per afstudeerrichting blijkt dat het gemiddelde slaagpercentage voor de toelatingsproeven Radio en Animatie een stuk lager ligt dan voor de toelatingsproef Film-Documentaire-Televisie-Schrijven. De opleiding verklaart dit door de vakspecifieke vereisten van beide toelatingsproeven. Het aantal kandidaatstudenten en aangenomen studenten bleek relatief stabiel te zijn gedurende de laatste vijf jaar. De commissie heeft vastgesteld dat een relatief tolerant toelatingsbeleid telkens opnieuw leidt tot grote studentenpopulaties in het eerste jaar, voornamelijk in de afstudeerrichtingen Film, Documentaire, Televisie en Schrijven: audiovisuele verbeelding. Ongeacht het positieve effect dat hierdoor ruime kansen worden geboden aan ontwikkelend talent, blijkt daardoor in de eerste jaren van de opleiding een begeleidingsprobleem te ontstaan.
64 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De toegang tot de masteropleiding is afhankelijk van het slagen voor de bachelorproef. Zoals eerder gezegd beschouwt de opleiding de bachelorproef als een voorbereiding op de masterproef. De opleiding zegt open te staan voor de vraag naar vrijstellingen voor opleidingsonderdelen op basis van eerder verworven kwalificaties. Meestal gaat het hier over het verlenen van vrijstellingen voor theoretische opleidingsonderdelen waarvoor credits werden verworven in een andere opleiding van het hoger onderwijs. De opleiding stelt dat de vraag naar vrijstellingen op basis van eerder verworven competenties bijna niet voorkomt, omdat de noodzaak om vooralsnog een diploma te halen, zich minder stelt voor mensen die actief zijn binnen dit werkveld. Aanvragen worden behandeld door de leertrajectbegeleider. Deze maakt deel uit van een gestructureerd overlegorgaan op hogeschoolniveau dat de EVC en EVK implementeert en de leerstijlentest LASSI ter beschikking stelt. Op associatieniveau is er regelmatig overleg tussen de trajectbegeleiders, om onder meer schakelprogramma’s tussen de universiteit en de opleidingen aan het Rits verder te ontwikkelen. De commissie wil de opleiding wel wijzen op de kansen die er nog zijn met betrekking tot werving van studenten in het buitenland. De opleiding beschikt over een uitgebreid internationaal netwerk, en de aanwezigheid van meer buitenlandse studenten in de opleiding kan de kwaliteit en uitstraling van de opleiding ten goede komen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt bij het toelatingsbeleid meer rekening te houden met de gevolgen, met name de grote studentenaantallen in het eerste jaar en de daarbij horende begeleidingsproblemen, en zo nodig het toelatingsbeleid aan te passen. De commissie vraagt aandacht voor een meer internationale instroom.
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende voldoende OK voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. De commissie heeft immers vastgesteld dat, ondanks de gebreken met betrekking tot het pedagogisch/didactisch concept, de opleiding er wel in slaagt om studenten tot bloei te brengen; zo mocht blijken uit de artistieke werkstukken. Het ontbreken van bepaald cursusmateriaal is een euvel dat in de ogen van de commissie op korte termijn verholpen kan worden, omdat intrinsiek de kennis en kwaliteiten van het personeel hiervoor voldoende zijn.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 65
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat haar personeelsbeleid steunt op dat van de hogeschool en het departement, waarbij waarden worden gehanteerd zoals open en directe communicatie, zin voor initiatief en creativiteit, deelnemen aan het overleg en gemakkelijke aanspreekbaarheid. Het confrontatiemodel, dat eerder al besproken werd, heeft ook een invloed op het personeelsbeleid, in de zin dat de opleiding hecht aan een substantiële groep gastdocenten, in aanvulling op het vaste korps en ter ondersteuning van het actualiteitsgehalte van de opleiding. De commissie stelt dat er een goede mix is tussen gast- en vaste docenten. Het vaste korps bestaat uit een pedagogische (niet-artistieke) staf en een artistieke kernstaf. De gastdocenten worden zowel in binnen- als buitenland gezocht (zie ook facet 3.2). De opleiding heeft wel aangegeven dat door de beslissing van de hogeschool om een aantal vaste benoemingen toe te kennen, de ruimte voor gastdocenten is afgenomen en de stabiliteit in het vaste korps is toegenomen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding gebruikelijke en adequate procedures hanteert voor selectie, aanwerving en bevordering, overeengekomen in het decretaal verplichte overleg op zowel het niveau van de hogeschool als dat van het departement. Zowel de vakgroepen als de opleidingscommissie hebben inspraak in de aanwerving van nieuwe docenten. De commissie is ook positief over de combinatie van twee types docenten, namelijk artistiek versus niet-artistiek. Deze combinatie stelt de opleiding in staat om de deskundigheid van het personeel globaal te verzekeren. In het algemeen is de commissie ook bijzonder positief over de kwaliteit van beide types docenten, iets wat uit de cv’s kon worden afgeleid. Bij aanwerving hanteert de opleiding verschillende criteria voor de artistieke dan wel voor de niet-artistieke vaste staf. Artistieke personeelsleden kunnen als assistent of docent aangeworven worden als zij het diploma van hoger onderwijs van het lange type (twee cycli) hebben, of over een licentiaatdiploma beschikken en zes jaar bewezen nuttige beroepservaring in het artistieke veld hebben. Nuttige beroepservaring kan aanleiding geven tot weddeanciënniteit. Bij selectie en aanwerving spelen enerzijds de artistieke kunde en faam, in combinatie met een visie op de manier waarop deze competenties kunnen overgedragen worden aan de studenten, en anderzijds de bereidheid om zich in te schakelen in het team en de visie van de opleiding een doorslaggevende rol. De docenten worden verloond volgens de ‘bijzondere salarisschaal’, die ongeveer 20 procent lager ligt dan de gangbare schaal. De bijzondere salarisschaal houdt immers in dat de docent zijn lesactiviteiten onbeperkt en vrij mag aanvullen met professionele activiteiten buiten de hogeschool (cumuleren). Dit veronderstelt dat de docenten naast hun opdracht effectief nog artistieke activiteiten ontwikkelen en bijdragen tot de beoefening van de kunsten. Dit brengt met zich mee dat de opleiding de taakbelasting van deze docenten met 300 uren vermindert, ten opzichte van de normale taakbelasting van 1.500 uren op jaarbasis voor een docent in de gangbare salarisschaal. Artistieke docenten komen in aanmerking voor de gangbare salarisschaal indien zij leidinggevende functies verrichten, en na goedkeuring van de departementsraad.
66 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
De niet-artistieke docenten worden aangeworven als assistent of docent indien zij een doctoraat hebben behaald op proefschrift. Deze docenten verzorgen de theoretische opleidingsonderdelen, die eerder werden beschreven onder de noemer ‘academische vorming en kritische reflectie’. De salarisschaal komt overeen met die van de gangbare salarisschaal, en docenten kennen een taakbelasting van 1.500 uren op jaarbasis. Voor het bepalen van ieders taakbelasting heeft de departementsraad een set criteria ontwikkeld die de uiteenlopende taken naar meetbare taakbelasting vertaalt. De docenten kennen aan het begin van het academiejaar zowel hun taken als de totale belasting die ze met zich meebrengen. Wat de onderwijsprofessionalisering betreft, is uit de gesprekken gebleken dat er vanuit de hogeschool jaarlijks een ‘Dag van de onderwijsvernieuwing‘ wordt georganiseerd rond een actueel thema, zoals ICT-ondersteund leren, evidence based learning, projectgestuurd onderwijs of ondernemerschap. Hierop worden zowel interne als externe sprekers uitgenodigd. Verder is er ondersteuning – ook in house – vanuit ICTO, in samenwerking met het onderwijsservicecentrum van de VUB rond thema’s als het werken met de elektronische leeromgeving of evaluatiemethodes. De hogeschool blijkt ook over een vormings-/stimuleringsfonds te beschikken, waar de opleidingen kunnen op intekenen. Uit de gesprekken is tevens gebleken dat in het bevorderingsbeleid rekening zal worden gehouden met elementen van onderwijskundige professionalisering. De commissie wil de initiatieven aanmoedigen, vooral dan wat de echte onderwijskundige professionalisering betreft. Het departementshoofd en het opleidingshoofd voeren tenminste één keer per jaar met elke individuele docent een functioneringsgesprek. De commissie heeft vastgesteld dat beiden hiervoor een opleiding hebben gevolgd. Nieuwe docenten worden opgevangen door de vakgroepassistent, die hen begeleidt bij de praktische organisatie van hun opleidingsonderdelen (theorie en praktijk) en de administratieve verwerking. Dit betekent ook dat ze ingelicht worden over zowel hun opdracht binnen de werking van het Rits in het algemeen, als over de werking van de opleiding en vakgroep in het bijzonder. Het hechte team van de vakgroep waarin nieuwe docenten terechtkomen, staat ook in voor feedback en coaching. De commissie heeft vastgesteld dat de docenten zich erg betrokken voelen bij de opleiding. De opleidingscommissie is verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van het personeelskorps. Voor artistieke docenten wordt de kunstbeoefening buiten de opleiding gevolgd en speelt dit ook een rol in de appreciatie van de individuele docent.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding meer werk zou maken van een degelijk onderwijskundig professionaliseringsbeleid.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 67
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zoals ook de opleiding zelf aangeeft, heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding – zowel in de bachelor- als in de masteropleiding – een beroep kan doen op een vast team van docenten die voeling hebben met het artistieke veld omdat ze er zelf nog in actief zijn, en dit op hoog niveau en soms met internationale uitstraling. De docenten brengen hun eigen praktijk ook erg actief in, wat tot de kerngedachten van het confrontatiemodel hoort. Dit geldt zonder uitzondering voor alle afstudeerrichtingen. De opleiding heeft ook aangegeven dat vele Ritsmedewerkers belangrijke functies in de verschillende beroepsorganisaties bekleden, met name VAF, Sabam, SACD, de Gilde van Belgische Regisseurs, de Scenaristengilde, het Overlegplatform van documentaristen, SBC enzovoort. De gastdocenten komen bovendien steevast uit het relevante artistieke veld. De opleidingscommissie staat in voor de keuze van de gastdocenten, vaak op voorspraak van een vakgroep, en voor de monitoring van buitenschoolse artistieke activiteiten van het vaste (artistieke) korps. Met betrekking tot onderzoek heeft de commissie vastgesteld dat zeven docenten in de bachelor- en masteropleiding samen een percentage van hun opdracht kunnen besteden aan onderzoek. Het percentage fluctueert van meer dan 80 tot 11 procent. Vier van de zeven docenten zijn niet-artistieke docenten. Zij werken mee aan onderzoeksprojecten in de schoot van IDeA (zie ook facet 2.2). Binnen een project rond het thema ‘subversiviteit’ werken zowel artistieke als niet-artistieke personeelsleden samen. Vier artists in residence werden gekoppeld aan het onderzoekspersoneel van het departement. Een aantal docenten is actief betrokken in het eerder vernoemde project ‘RE:RESEARCH’, waarin getracht wordt de specificiteit van artistiek onderzoek te definiëren. De commissie heeft uit de gesprekken geconcludeerd dat een te groot aantal docenten het belang van het onderzoeksmatige nog in vraag stelt. De commissie vindt het positief dat de opleiding deelneemt aan de internationale discussie met betrekking tot de aard van onderzoek in relatie tot de kunsten. Maar de inspanningen die de opleiding levert, moeten op termijn kunnen leiden tot een coherente visie van de opleiding op dat vlak en een gedragenheid binnen de opleiding. De weerstand die de commissie ervaren heeft bij de docenten, baart haar zorgen. De opleiding voorziet ook in docentenmobiliteit via Erasmus – sinds 2004-2005 in het totaal drie uitgaande docenten en één inkomende – en heeft een budget om docenten te laten deelnemen aan internationale bijeenkomsten (congressen, seminaries…). Docenten nemen hier ook effectief aan deel. De commissie erkent dat de opleiding beschikt over een uitgebreid internationaal netwerk, en dat de docenten sterke internationale contacten hebben (zie eerder). De opleiding spreekt dit netwerk aan om bijvoorbeeld (ad-hoc)gastdocenten uit te nodigen. De commissie stelt dat dit netwerk nog beter zou kunnen worden ingezet in functie van het curriculum zelf.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat alle docenten zich constructief inschakelen in het debat rond onderzoek in relatie tot de kunsten, en dat de opleiding inspanningen zou leveren om de gedragenheid van een visie te verhogen. De commissie vraagt dat het internationale netwerk sterker wordt aangesproken in functie van het curriculum zelf.
68 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding (bachelor- en masteropleiding samen) beschikt over 21,3 VTE, verdeeld over 8 voltijdse en 44 deeltijdse personeelsleden. Het artistiek onderwijzend personeel bestaat uit 1 hoogleraar, 7 voltijdse en 16 deeltijdse docenten, 7 deeltijdse assistenten, 11 deeltijdse hoofdpraktijklectoren en 4 deeltijdse praktijklectoren. Het niet-artistiek onderwijzend personeel bestaat uit 1 voltijdse en 3 deeltijdse docenten, 5 deeltijdse assistenten en 1 halftijdse lector. Bij de personeelsleden die deeltijds in dienst zijn (86,4 procent) is een meerderheid tijdelijk. Aanvullend heeft de opleiding 71 gastdocenten, die in het totaal 5,5 VTE in de opleiding aanwezig zijn. De commissie stelt dat de opleiding over een voldoende hoge student-lectorratio beschikt. Als het aantal studenten op 1 februari 2007 op 253 lag, beschikt de opleiding dus over een globale student-lectorratio van 0,11. Het is de commissie tijdens het bezoek opgevallen dat een grote meerderheid van het personeelskorps mannelijk is, en beveelt aan om bij toekomstige aanwervingen te trachten de man-vrouwverhouding meer in evenwicht te brengen. De commissie heeft vastgesteld dat de inzet van het personeel in de eerste twee bachelorjaren niet optimaal is, vooral in de beleving van de studenten Film, Televisie, Documentaire en Schrijven. De eerste twee jaren van deze opleidingen zijn gemeenschappelijk, en de studenten zitten daardoor in grote groepen, die begeleid worden door een in deze situatie relatief klein aantal docenten. Het administratief en technisch personeel waarop de opleiding een beroep kan doen, wordt ook ingezet voor de andere opleidingen in het departement. Bij het administratief personeel gaat het om 11,5 voltijdse personeelsleden, bij het technisch personeel om 7 voltijdse personeelsleden. De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat de Uitleendienst op een te beperkte bezetting dreigt terug te vallen en vraagt hiervoor aandacht. De inzet van personeel voor onderwijsactiviteiten wordt geadviseerd door de opleidingscommissie na overleg met de diverse vakhoofden die de afstudeerrichtingen vertegenwoordigen. Dit gebeurt op basis van het door de departementsraad goedgekeurd opleidingsprogramma. De opleiding geeft aan dat zowel de globale personeelsformatie als de individuele taakomschrijvingen beperkt worden door het financiële kader dat wordt opgelegd door de raad van bestuur van de hogeschool. Ondanks het stabiele studentenaantal verminderen de personeelsmiddelen jaar na jaar. Het hogeschoolbestuur is zich bewust van dit grote probleem.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de personeelsinzet in de eerste twee bachelorjaren van de afstudeerrichtingen Film, Televisie, Documentaire en Schrijven. De commissie vraagt aandacht voor de personeelsbezetting van de Uitleendienst. De commissie vraagt om bij toekomstige aanwervingen te trachten de man-vrouwverhouding meer in evenwicht te brengen.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 69
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
70 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het campusbeleid van de Erasmushogeschool Brussel is erop gericht om zich in het rijke stedelijke weefsel van de Brusselse Vijfhoek te integreren. De hogeschool wil daarenboven een campusbeleid ontwikkelen in functie van de noden van de student, en in functie van rationeel en efficiënt onderwijsmanagement. Ze tracht in die zin het aantal locaties te beperken. De opleiding beschikte ten tijde van het visitatiebezoek over twee campussen: de campus Dansaert in hartje Brussel en de campus Sonart in Sint-Pieters-Woluwe. De meeste audiovisuele praktijkactiviteiten vonden plaats in de studio’s Sonart in Sint-Pieters-Woluwe, de oudste filmstudio van België en ook de startplaats van de VRT. De andere onderwijsactiviteiten vinden plaats in de recent vernieuwde campus Dansaert. De commissie heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat de opleiding van de campus Sonart zal verhuizen naar een nieuwe, nog te bouwen campus. De commissie is positief gestemd over de vernieuwde campus Dansaert, de plannen voor de nieuwe tweede campus en de ambitie die hieruit spreekt. De opleiding heeft wel nog te kennen gegeven dat de plannen voor de nieuwe campus het verlies van de grote filmstudio’s niet helemaal compenseren. Ze drukt dan ook de hoop uit dat ze in de toekomst toch nog in staat zal zijn om grotere filmstudio’s te betrekken. Op de beide huidige campussen beschikt de opleiding over een in aanbouw zijnde onderzoeksruimte, grotere auditoria, kleinere leslokalen, filmstudio’s, een televisiestudio, een oudere en een in aanbouw zijnde radiostudio, montagestudio’s, een in aanbouw zijnde cinemazaal en een studentenrestaurant dat wordt uitgebaat door de dienst Sociale Voorzieningen Erasmushogeschool Brussel (SovoEhB). De studenten kunnen naar behoren beschikken over kopieerfaciliteiten en internet. De opleiding beschikt in al deze ruimtes over het geschikte didactische materiaal, zoals televisiecamera’s, microfoons, mengpanelen, montagetafels enzovoort. De docenten van de afstudeerrichting Televisie hebben wel te kennen gegeven dat investeringen noodzakelijk zijn om crossmediale internettelevisie mogelijk te maken. Hiervoor zijn blijkbaar aankopen gepland voor 2008. De commissie wil aankaarten dat de opleiding niet beschikt over een studielandschap, bibliotheek of mediatheek. Hoewel de functie van studielandschap voor een opleiding als deze deels gecompenseerd wordt door de opname- en montagestudio’s, lijkt het ontbreken ervan toch een tekort. Dit hoort in principe ook thuis in een bibliotheek of mediatheek waarover de opleiding nu niet beschikt. De commissie vindt dit, zoals gezegd, een probleem. De opleiding beschikt over een Uitleendienst, die de studenten het nodige materiaal moet kunnen verschaffen om hun artistieke werkstukken naar behoren uit te voeren. De commissie stelt dat het aanwezige materiaal niet toereikend is en dat de investeringsbudgetten om hieraan te verhelpen, aan de beperkte kant lijken. Zoals gezegd dreigt de Uitleendienst ook onderbemand te raken, wat de ontsluiting van het aanwezige materiaal niet ten goede komt. Naast het materiaal van de Uitleendienst voorziet de opleiding ook in financiële steun voor de studenten bij de uitvoering van de masterproeven. Het budget voor het hele departement lag in 2006 en in 2007 op 38.000 euro.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 71
Deze som wordt vooral gefinancierd vanuit de atelier- of labogelden. Dat zijn bedragen die studenten betalen bovenop het jaarlijkse inschrijvingsgeld voor het verbruik dat specifiek is voor de praktijkonderdelen. De algemene onderwijsregeling van de Erasmushogeschool definieert ateliergelden als ‘aantoonbare kosten voor goederen en grondstoffen’. Om het departement in staat te stellen op een heldere manier over deze studentenbijdrage te communiceren met ouders en studenten, en om een juiste verantwoording te kunnen afleggen over de gevolgde politiek op dit vlak, heeft het departement het verbruik van materiaal uitgebreid tot de kosten verbonden aan de medewerking van modellen (Animatie), inlezers (Radio en Documentaire) en acteurs (Film, Televisie en Drama). Bij het terugvloeien van de labogelden als financiële steun voor de masterproeven, hanteert de opleiding een solidariteitsprincipe tussen de afstudeerrichtingen, in de zin dat de toegekende bedragen variëren naargelang de afstudeerrichting – studenten Schrijven krijgen bijvoorbeeld geen eindwerksteun – maar dat de labogelden wel voor iedereen gelijk zijn. De opleiding heeft aangegeven dat deze regeling was besproken met de studentenvertegenwoordigers en door hen was geaccepteerd. De studenten hebben tijdens de gesprekken aangekaart dat de reële kosten van het eindwerk vooral voor de afstudeerrichtingen Film, Televisie en Documentaire veel hoger liggen dan de financiële steun, en dat ze dus zelf een groot deel van de kosten moeten dragen. De commissie wil er de opleiding op wijzen dat er zo zorgvuldig mogelijk moet worden omgesprongen met de inning en besteding van atelier- of labogelden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie moedigt de opleiding aan om de geplande investeringen verder uit te voeren. De commissie beveelt aan om te starten met de uitbouw van een ruimte voor de bibliotheek/mediatheek. De commissie vraagt zo zorgvuldig mogelijk om te springen met de inning en besteding van atelier- of labogelden in goed overleg met alle studenten.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Abituriënten kunnen informatie over de opleiding vinden op de website van de hogeschool, het departement en in de departementale informatiebrochure. Voor meer gerichte informatie organiseren de hogeschool en het departement opendeurdagen, en neemt het Rits deel aan de SID-In-beurzen. ‘Open Rits’ is bijvoorbeeld een opendeurdag waarop abituriënten kunnen kennismaken met het werk en de studenten van de diverse afstudeerrichtingen. Om de bestaande infrastructuur zo optimaal mogelijk in te zetten in functie van het curriculum (het lesrooster), heeft de opleiding een planningsprogramma Mimosa. De opleiding geeft wel aan dat dit systeem nog niet naar
72 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
behoren functioneert omwille van een netwerkprobleem. Een productiemedewerker ondersteunt de planning en uitvoering van audiovisuele projecten, zoals de masterproeven. Zowel bij de ingangsproef als doorheen de opleiding staan de volgende mensen in voor de begeleiding: in eerste instantie de docenten zelf en verder de trajectbegeleider, de ombudspersoon en SovoEhB. De opleiding spreekt van een integraal systeem voor studiebegeleiding met vakinhoudelijke studie-, studentenloopbaan- en studentenbegeleiding. Een trajectbegeleider is voltijds aangesteld voor de begeleiding van studenten doorheen hun opleidingsparcours. Alle studenten van het Rits die het modeltraject niet volgen, komen bij haar terecht. Gezien de nieuwe mogelijkheden tot flexibel onderwijs, waar het Rits in de mate van het mogelijke ook toe wil bijdragen, wordt de werkdruk van de trajectbegeleider steeds groter. De departementale trajectbegeleider maakt deel uit van een gestructureerd overlegorgaan op hogeschoolniveau. Wanneer een student erom vraagt, krijgt hij in de mate van het mogelijke extra begeleiding van de betrokken docent. De studenten getuigden in deze context dat de docenten erg aanspreekbaar zijn, en dat er een intense relatie bestaat tussen hen en de docenten. Indien zich een probleem voordoet in die relatie, spelen de assistenten een voorname rol in het oplossen ervan. Indien ook dat niet werkt, kan de student terecht bij de ombudspersoon. Die heeft vaste spreekuren en is te allen tijde bereikbaar via e-mail. De commissie wil haar waardering uitdrukken voor de ombudspersoon die, in samenwerking met SovoEhB, bijzonder veel inspanningen levert wat het psychosociale aspect van de studentenbegeleiding betreft. Waar nodig verwijst die door naar gespecialiseerde diensten. De studenten hebben ook hier hun appreciatie voor uitgedrukt. De ombudspersoon is aanwezig op alle examencommissies en kan daar zo nodig op een discrete manier studentenproblemen ter tafel leggen. De ombudspersoon maakt verder deel uit van de groep Ombudsen Erasmushogeschool Brussel, die ondersteund wordt door de pedagogische dienst van de Erasmushogeschool Brussel en die jaarlijks input geeft tot het bijsturen van onderwijs- en examenregeling.De commissie heeft in het algemeen een laagdrempeligheid vastgesteld, zowel bij de studie- en studentenbegeleiding, de ombudspersoon als op de Uitleendienst. De studenten Film, Televisie, Documentaire en Schrijven waren niet tevreden over de studiebegeleiding in de eerste twee jaren van de bacheloropleiding. Dit probleem werd al aangekaart, en de commissie blijft aandacht vragen voor de slechte verhouding tussen het grote aantal studenten en het te kleine aantal docenten in de eerste twee gemeenschappelijke jaren van de afstudeerrichtingen Film, Televisie, Documentaire en Schrijven.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de studiebegeleiding in de eerste twee jaren van de afstudeerrichtingen Film, Televisie, Documentaire en Schrijven.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 73
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: onvoldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze haar beleid met betrekking tot kwaliteitszorg heeft ingebed in het beleid van de hogeschool. Deze laatste formuleerde in haar opdrachtverklaring de intentieverklaring om het onderwijs ‘systematisch te toetsen aan de hand van interne en externe kwaliteitszorgsystemen’. De Dienst Onderwijs van de centrale administratie stelde een centraal kwaliteitsbeleidsplan op, dat principes van het TRIS-model incorporeert. De verschillende departementen leverden begin maart 2008 een departementale aanvulling. Op het niveau van de hogeschool functioneert een stuurgroep Kwaliteitszorg, die is samengesteld uit de departementale KZcoördinatoren. Deze stuurgroep staat in voor de realisatie van het beleid. Ze tracht de departementale KZcoördinatoren te ondersteunen bij de voorbereiding van een externe kwaliteitscontrole, en functioneert tegelijk als klankbord voor de departementen. De departementen kunnen er hun eigen ideeën, voorstellen en projecten op tafel leggen. De stuurgroep heeft een hogeschoolbrede studententevredenheidsenquête opgesteld op basis van een technisch ontwerp van de VUB. Deze bevraging gebeurt jaarlijks; de resultaten worden verwerkt door de VUB. De stuurgroep heeft tevens de vragenlijst opgesteld voor de alumni-enquête die de hogeschool begin 2008 verstuurde naar de afgestudeerden van de drie voorgaande academiejaren. De opleiding heeft zelf de aanpak en de betrouwbaarheid van de studententevredenheidsenquête in vraag gesteld. Ze stelt dat deze bevraging niet altijd van toepassing is op de specifieke pedagogie van kunstonderwijs. Bovendien was ze nog maar één keer afgenomen, lag de respons te laag (één op zeven studenten) en lieten de resultaten lang (vier maanden) op zich wachten. De opleiding gaf te kennen dat de resultaten daarom niet hebben geleid tot structurele verbetermaatregelen. De resultaten worden onder de vorm van histogrammen wel ter beschikking gesteld van studenten en docenten op het elektronische leerplatform. De evaluatie van de afzonderlijke opleidingsonderdelen, inclusief de commentaren, is toegankelijk voor het departements- en het opleidingshoofd en de coördinator Kwaliteitszorg. Op eenvoudige vraag van de docent kan zijn individuele score worden opgestuurd of afgehaald. De commissie stelt dat de structurele kwaliteitszorg in de opleiding inderdaad te wensen overlaat. De opleiding wil wel de deelname aan de algemene studentenenquête verbeteren. Bovendien bestaat de intentie om het TRISsysteem verder in te voeren; het departementshoofd en de departementale coördinator Kwaliteitszorg volgden hiervoor al een opleiding. Niettemin stelt de commissie dat de kwaliteitszorg op een heel informele manier wordt aangepakt. De opleiding maakte gewag van termen als ‘trial and error’, en verwijst naar verslagen van de opleidingscommissie voor het kwaliteitsbeleid. En hoewel de commissie belang hecht aan informele evaluatie – ook, zoals dat in de opleiding gebeurt, op microniveau – stelt ze dat dit informele evalueren absoluut moet evolueren naar meer structurele, periodieke evaluaties en/of enquêtes.
74 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding werk zou maken van een structurele aanpak met betrekking tot evaluaties en/of enquêtes van en met alle betrokkenen.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft aangegeven dat ze heel wat verbetermaatregelen heeft doorgevoerd in de afgelopen jaren: de implementatie van de bachelor-masterstructuur en de academisering; implementatie van de flexibilisering; implementatie van het competentiegericht denken; een bijsturing van het financiële beleid; het vrijmaken van gelden voor het bijwonen van binnen- en buitenlandse beurzen en congressen; de vernieuwbouw van de campus Dansaert met daarin: een bioscoopzaal waar ook buiten de lesuren een filmprogrammering zal voorzien zijn; een onderzoeksruimte; een verbetering van de website, waardoor parallelsites niet meer nodig waren; de ontwikkeling van het elektronische leerplatform; de ontwikkeling van maatschappelijke dienstverlening; de invoering van het nieuwe planningssysteem Mimosa. De commissie stelt dat de opleiding wel degelijk inspanningen levert om continu verbeteringen aan te brengen, getuige de bovenstaande lijst en het feit dat ze het curriculum steeds tracht te optimaliseren in functie van de studentenpopulatie (zie eerder). De commissie vraagt evenwel dat op het moment dat de gevraagde gestructureerde evaluaties en/of enquêtes plaatsvinden, de opleiding ook meer zorgvuldig zou kijken naar de verbeteracties die daarbij aansluiten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om bij de invoering van meer structurele evaluaties en/of enquêtes te zoeken naar de verbeteracties die daarbij aansluiten.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 75
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding beschikt over de decretaal verplichte organen, zoals de Departementsraad en het Departementale Overlegcomité (DOC). Docenten maken deel uit van beide organen, studenten enkel van de departementsraad. De vertegenwoordigers van de docenten en studenten in dit orgaan worden rechtstreeks verkozen. Studenten en docenten vinden elkaar ook in de opleidingscommissie, en zelfs sommige vakgroepen (docentenoverleg per afstudeerrichting) bevatten studenten. Het is de commissie duidelijk dat er kan gesproken worden van een nauw contact tussen de studenten en de opleiding. Er bestaan korte communicatielijnen met een overwegend informeel karakter. Studenten blijken wel in staat om, waar nodig, succesvolle petities te organiseren en de leiding van het departement aan te spreken op problemen. Het is de commissie anderzijds wel opgevallen dat er geen goed functionerende studentenraad is. De studenten van het Rits blijken niet vertegenwoordigd in de Studentenraad van de hogeschool, noch in de raad van bestuur van SovoEhB. Wat de alumni betreft, organiseert de opleiding jaarlijks de Alumni Awards – een evenement waar telkens vijf alumni worden gehuldigd – maar het contact blijft verder beperkt tot sporadische en toevallige ontmoetingen, voor zover alumni niet zelf ingeschakeld worden in de opleiding als gastdocent. Een aantal alumni vindt immers zijn weg terug naar de opleiding. Wat meer structurele contacten met het oog op reflectie over de opleiding en bijvoorbeeld haar doelstellingen betreft, is er echter duidelijk nog ruimte voor verbetering. Het werkveld is in de opleiding betrokken door de deelname aan de opleiding als gastdocenten en door zijn deelname aan jury’s. De feedback die externe juryleden aan studenten geven, is voor de opleiding een belangrijk instrument van kwaliteitsbewaking. De opleiding onderhoudt nauwe doch vooral informele contacten met het werkveld. De commissie stelt dat de opleiding belang hecht aan haar contacten met zowel de studenten als het werkveld en de alumni, en in het algemeen reflectief is ingesteld. Toch lijkt het onontbeerlijk dat de opleiding inspanningen levert om de contacten een meer structureel karakter te geven. Dit kan met een studentenraad, een adviesraad van het werkveld of een echte alumniwerking.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om alle stakeholders van de opleiding op een meer structurele manier te betrekken bij de kwaliteitsbewaking.
76 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
onvoldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. De visitatiecommissie maakt een positieve afweging, en stelt dat de opleiding voldoende potentieel heeft om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Ze doet dit op basis van de intenties die de opleiding heeft om het kwaliteitsbeleid op een meer structurele manier vorm te geven, het feit dat ze wel degelijk inspanningen levert om verbeteringen aan te brengen in de opleiding en op basis van het gegeven dat de opleiding reflectief is ingesteld.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 77
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft zowel artistieke werkstukken (solo’s) van de bacheloropleiding als masterproeven gezien, en heeft kunnen vaststellen dat ze in alle afstudeerrichtingen van een hoge artistieke kwaliteit zijn. Uit de eindwerken blijkt dat het eindpunt van de opleiding een goed beginpunt is van een professionele loopbaan. Het niveau wordt ook erkend door het werkveld. Niet alleen was dit duidelijk tijdens de gesprekken met dat werkveld of met de alumni, ook de talrijke en in aantal toenemende selecties en prijzen op festivals in binnen- en buitenland tonen dit aan. De opleiding spreekt ook zelf van een toegenomen kwaliteit in masterproeven gedurende de laatste jaren. In de voorbije vijf jaar wist het Rits een vooraanstaande plaats in te nemen in het onderwijsaanbod Audiovisuele kunsten in Vlaanderen. Dit wordt aangetoond door onder meer de Wild Cards – uitgereikt aan pas afgestudeerden van de filmscholen door het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF), om hen de kans te geven met een behoorlijk budget een nieuwe film of documentaire te draaien – en door het feit dat afgestudeerden Film en Documentaire er bijvoorbeeld sneller dan ooit in slagen om eigen producties op poten te zetten. Afgestudeerden van alle afstudeerrichtingen blijken snel werk te vinden en, in elk geval voor de afstudeerrichtingen Televisie ook snel door te stromen naar verantwoordelijke functies. Vanuit de afstudeerrichtingen Animatie en Radio is wel het signaal gekomen dat het in beeld brengen van de professionele loopbaan van alumni vooralsnog een wens gebleven is. De commissie vraagt om hier werk van te maken. De opleiding levert ook inspanningen om de werken van de eigen studenten op festivals aan bod te laten komen; ze zet hiervoor onder meer de eerder vermelde productiemedewerker in. De studenten hebben tijdens de gesprekken wel aangegeven dat hier nog meer inspanningen zouden kunnen worden geleverd, en suggereerden dat hiervoor ook studenten zouden worden ingezet, zodat ze daarmee het werkveld sneller en grondiger leren kennen. Wat internationale studentenmobiliteit betreft, heeft de commissie vastgesteld dat die beperkt is gebleven. Sinds het academiejaar 2004-2005 waren nog maar vier studenten naar het buitenland geweest. De commissie wil wel aanstippen dat ondanks het artistieke succes de opleiding wel aandacht moet hebben voor het academische gehalte. Het onderzoeksgehalte zal ook in de concrete realisaties moeten bewezen worden.
78 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding inspanningen levert om het academische gehalte in de concrete realisaties aantoonbaar te maken. De commissie vraagt om voor alle afstudeerrichtingen de professionele loopbanen van de afgestudeerden in kaart te brengen. De commissie vraagt meer aandacht voor internationale studenten- en docentenuitwisselingen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding geeft aan dat ze het streven naar kwaliteit vooropstelt, vanuit een verantwoordelijkheidsbesef naar het culturele veld en de kunstpraktijk. De opleiding heeft aangegeven dat ze streeft naar een gemiddelde van zes afgestudeerde masterstudenten per afstudeerrichting. De opleiding geeft aan dat de afgelopen vijf academiejaren gemiddeld 45,68 procent van de studenten geslaagd was in het eerste bachelorjaar Film-Documentaire-TelevisieSchrijven, 64,95 procent in het eerste jaar Radio en 61,72 procent in het eerste jaar Animatie. De hogere slaagpercentages in het eerste bachelorjaar Radio en Animatie zijn mogelijk te verklaren door de vakspecifieke elementen van de toelatingsproef. Een belangrijke oorzaak van uitval in het eerste bachelorjaar is het zelfinzicht dat de student krijgt in de reële confrontatie met de artistieke praktijk en met zichzelf. De opleiding geeft daarbij aan dat afgewezen studenten dit niet als een verloren jaar beschouwen, maar zich beter weten te oriënteren of zich in een bisjaar in een stroomversnelling ontwikkelen. De slaagpercentages in het tweede bachelorjaar lagen de afgelopen vijf academiejaren gemiddeld als volgt: 78,80 procent in Film-Documentaire-Televisie-Schrijven, 64,04 procent in Radio en 75,18 procent in Animatie. Het hogere slaagpercentage – behalve bij Radio – zou te verklaren zijn door een strengere selectie in het eerste bachelorjaar. De slaagpercentages in het derde bachelorjaar (tot en met het academiejaar 2005-2006 nog de eerste meestergraad) lagen de afgelopen vijf academiejaren gemiddeld als volgt: Film 83,18 procent, Televisie 90,22 procent, Documentaire 93,50 procent, Schrijven 81,67 procent, Radio 95 procent en Animatie 83,33 procent. In de masteropleiding (tot en met het academiejaar 2006-2007 de tweede meestergraad): Film 88,59 procent, Televisie 100 procent, Documentaire 66 procent, Schrijven 78,33 procent, Radio 100 procent en Animatie 59,50
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 79
procent. De opleiding geeft aan dat, wanneer de cijfers in het masterjaar een grote afwijking vertoonden dit te wijten is aan het feit dat studenten ervoor opteerden om hun eindwerk te spreiden over twee jaar. De gemiddelde studieduur bedraagt voor alle afstudeerrichtingen samen 4,4 jaar. In het algemeen heeft de afstudeerrichting radio aangegeven dat ze gericht is op een kleinere groep en hierdoor een hoger slaagpercentage haalt. De commissie vindt deze cijfers bevredigend en eert het principe van het streven naar kwaliteit. Ze stelt evenwel dat de opleiding meer werk kan maken van streefcijfers in verband met onderwijsrendement. Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht te hebben voor streefcijfers in verband met onderwijsrendement.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport. De commissie kon beschikken over een lijvig zelfevaluatierapport met een hoge informatiewaarde en veel elementen van kritische zelfanalyse. Enige punten van kritiek waren dat de informatie niet altijd gelijklopend was voor alle afstudeerrichtingen, en dat er enige redundantie was bij het vermelden van de doelstellingen bij zowel onderwerp 1 als bij verschillende facetten in onderwerp 2. Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
80 | Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang
score onderwerp voldoende
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
OK
Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel
voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende
Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
voldoende voldoende
voldoende goed
voldoende voldoende voldoende voldoende onvoldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: EhB
1
Erasmushogeschool Brussel Academisch gerichte bacheloropleiding en Masteropleiding in de Audiovisuele kunsten afstudeerrichtingen: Animatiefilm, Film, Documentaire, Televisie, Schrijven, Radio
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Opleidingsrapport Erasmushogeschool Brussel | 81
82 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Hoofdstuk 2 Hogeschool Gent Algemene toelichting bij de academische gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in de Audiovisuele kunsten en de Master Audiovisual Arts van de Hogeschool Gent De opleiding Audiovisuele kunsten maakt deel uit van KASK, de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, in Gent die al in 1751 opgericht werd. Vanaf 1943 werden aan de academie vrije cursussen tekenfilm ingevoerd. Deze cursussen waren de voorloper van de eigenlijke afstudeerrichting Animatiefilm die in 1966 werd opgestart. Vanaf 1968 werden in de academie lessen fotografie en film gedoceerd ter ondersteuning van het atelier schilderen en beeldhouwen. In 1970 werd een afdeling Kunstfilm- en Fotografie opgericht. Film en fotografie werden gesplitst, maar pas in 1992 werd Film een volwaardige, aparte afstudeerrichting. Het departement KASK bestaat nu uit vier opleidingen: één professionele, twee academische en de specifieke lerarenopleiding. Een aantal jaren later, bij de hervormingen in het hoger onderwijs, werd KASK één van de dertien departementen van de Hogeschool Gent. In deze context werd een vakgroep en opleidingscommissie Audiovisuele kunsten opgericht, die de twee afstudeerrichtingen sturen. De Hogeschool Gent is de grootste hogeschool van Vlaanderen met zo’n 13.000 studenten. Ze heeft ervoor gekozen om tot de Associatie Universiteit Gent toe te treden. Hierdoor is de Universiteit Gent de academiseringspartner van de opleiding. De Onderzoeksraad van de associatie begeleidt deze academisering. In het voorjaar van 2009 heeft de Hogeschool Gent voor de masteropleiding in de Audiovisuele Kunst bij de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs een Engelstalige Equivalent aangevraagd met als naam Master of Audiovisual Arts. De Erkenningscommissie heeft geconcludeerd dat enerzijds het onderwijzend personeel voldoende potentieel heeft om kwalitatief Engelstalig onderwijs te geven. Anderzijds is de opleiding inhoudelijk identiek aan de Nederlandstalige pendant en verschilt enkel de onderwijstaal. De Erkenningscommissie heeft op 24 april 2009 dan ook positief advies gegeven. Wanneer in de tekst verwezen wordt naar de masteropleiding worden telkens zowel de Nederlandstalige als de Engelstalige opleiding bedoeld, tenzij expliciet anders aangegeven. Ten tijde van het bezoek waren er wel buitenlandse studenten ingeschreven in de Nederlandstalige masteropleiding, maar nog niet in de Engelstalige masteropleiding.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 83
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van nonderzoeksmethoden en ––technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van nmethoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodigvoor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodigvoor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
84 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Voor het definiëren van de doelstellingen is de opleiding vertrokken vanuit de doelstellingen die door het decreet vooropgesteld worden. Belangrijk voor haar eigen profilering is dat de opleiding daaraan een eigen invulling van het kunstenaarschap heeft toegevoegd. De nadruk wordt, veel meer dan op het technische, op het artistieke karakter gelegd en op de vorming van autonome persoonlijkheden. Door de BAMA-hervormingen was de opleiding genoodzaakt haar doelstellingen te herzien, en werd ook aan het programma een nieuwe invulling gegeven. De visie die voor de hervormingen bestond, werd grotendeels behouden, maar een aantal belangrijke componenten werd aan de doelstellingen toegevoegd: competentiegericht onderwijs, hogere specialisatiegraad van de opleidingsonderdelen theoretische omkadering, openheid naar andere media en artistieke disciplines, expliciete aandacht voor onderzoekscompetenties in het studieprogramma, uitbouw van onderzoekslijnen en integratie ervan binnen de pedagogiek, vooral van de master. De opleiding vulde competenties en opleidingsonderdelen in een kruistabel in en kon zo eventuele hiaten opsporen. Doorheen de verschillende bachelorjaren kan de evolutie van de competenties gezien worden als een uitdieping. Het eerste bachelorjaar geldt dan ook als een introductie op diverse facetten van film en animatiefilm. Na het voltooien van de bachelor moeten de studenten een finaliteit bezitten, en de competenties bereikt hebben waarmee ze in staat zijn om in de masteropleiding volledig zelfstandig een project op te starten en tot een goed einde te brengen. In de masteropleiding moeten de studenten bij hun eigen project nog sterker een onderzoekende houding ontwikkelen. De competenties die evolueren doorheen dit traject, kunnen in feite gegroepeerd worden binnen acht clusters: creërend vermogen, kritische reflectie en zelfkennis, communicatief vermogen, organiserend vermogen, vermogen tot samenwerken, vermogen tot groei en vernieuwing, beroepsgerichte competenties, algemene vorming. In deze clusters zitten ook de onderzoekscompetenties vervat. Bij het formuleren van de eindkwalificaties werden de onderzoekscompetenties daarom niet afzonderlijk vermeld. De eindcompetenties van de bacheloropleiding zijn de volgende: eigen ideeën hebben en die via een origineel concept kunnen ontwikkelen; de wetmatigheden van de audiovisuele communicatie en de grammatica van de beeldtaal beheersen; de technische hulpmiddelen kunnen gebruiken die eigen zijn aan de audiovisuele expressievormen; beschikken over de nodige materiaalkennis; beschikken over een visie met betrekking tot audiovisuele kunst in relatie tot maatschappelijke en culturele ontwikkelingen; op zoek kunnen gaan naar impulsen, en methodes kunnen hanteren die inspiratie kunnen voeden; de confrontatie aankunnen in een kritisch gesprek omtrent het eigen audiovisueel werk; de ambitie hebben om te excelleren; een budget kunnen beheren; kunnen deelnemen aan een overleg met respect voor planning en timing; gevoelig zijn voor ontmoetingen met andere kunstdisciplines; over het vermogen beschikken om gedoseerd met tijd en ruimte te kunnen omgaan.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 85
De eindcompetenties van de masteropleiding zijn de volgende: authentiek audiovisueel werk maken dat voortkomt uit het volgen van een eigen artistieke visie en dat bijdraagt tot een persoonlijke ambitie als kunstenaar; het eigen audiovisuele werk en dat van anderen kunnen beschouwen, analyseren, duiden en beoordelen, en een eigen positie in het werkveld kunnen bepalen; eigen grenzen kunnen onderzoeken en verleggen; verbaal en visueel eigen werk kunnen presenteren en toelichten; vanuit een inspirerende en functionele werksituatie eigen audiovisueel werk kunnen plannen en organiseren; een actieve bijdrage kunnen leveren in samenwerkingsverband; leiding kunnen geven aan een overleg; over voldoende gedrevenheid beschikken om zich te ontplooien in het artistieke werkveld, creatief of uitvoerend; vertrouwd zijn met belangrijke actuele tendensen binnen cultuurhistorische, kunstwetenschappelijke, wijsgerige en artistiek-technische domeinen. De commissie meent dat de competenties en doelstellingen van de opleidingen duidelijk omschreven zijn. Hieruit blijkt een eigen ambitie van de school, die de commissie aanspreekt. Ze meent dat de doelstellingen overeenkomen met de eisen van het Structuurdecreet, inclusief academische eisen. Tegelijk beveelt de commissie aan om blijvende zorg te besteden aan het scherp houden van de eigen gedefinieerde competenties. Via Dokeos en de website zijn de studiefiches raadpleegbaar waarin de competenties geformuleerd worden. Het is de commissie echter opgevallen dat vooral de studenten niet altijd even vlot over de competenties van de opleiding kunnen spreken. De studenten zijn zich min of meer bewust van het bestaan van de competenties, en menen dat zij voornamelijk opgeleid worden tot een ‘onafhankelijk filmauteur’. Een betere communicatie rond de doelstellingen wordt dan ook aanbevolen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding blijvende zorg te besteden aan het scherp houden van de eigen gedefinieerde competenties. De commissie vraagt een betere communicatie rond de competenties van de opleiding.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingende praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
86 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De eigen invulling van de opleiding in de specifieke competenties geeft een profilering waarmee zij zich wil onderscheiden van andere opleidingen. De opleiding wil in de eerste plaats haar studenten opleiden tot onafhankelijke filmauteurs. De persoonlijke benadering van de studenten en hun onafhankelijkheid in de wereld zijn hierbij basisprincipes. De opleiding meent erg specifieke en erg ruime competenties aan te brengen, waardoor de afgestudeerde in staat moet zijn om naar een hele resem beroepen uit te stromen, waarbij ideeënontwikkeling, autonoom handelen en beslissen in een creatieve context centraal staan. De focus wordt zeker niet gelegd op één specifiek beroep. Het werkveld apprecieert dit profiel van de opleiding. De commissie waardeert ook de sterke nadruk op het auteurschap. Bij de ontwikkeling van de domeinspecifieke eisen werd gekeken naar de eisen van het werkveld. Ten eerste werden het beroepsprofiel en de opleidingsprofielen van de VLOR als uitgangspunt gebruikt. Daarnaast werden de veranderingen in de doelstellingen die tot het actuele programma geleid hebben, besproken binnen een resonantiecommissie, waarin vertegenwoordigers van het werkveld zetelden. De volgende domeinspecifieke eisen werden door de opleiding geformuleerd: Eerste bachelorjaar Audiovisuele Kunsten: de student heeft kennis en inzicht in het beroepsmatig functioneren als (animatie)filmer: Hij heeft het terrein van het instroomgebied, waarvoor hij initieel heeft gekozen, verkend. Tweede bachelorjaar Audiovisuele kunsten: de student heeft zich verdiept in het beroepsmatig functioneren als (animatie)filmer: Hij heeft het terrein van het instroomgebied, waarvoor hij initieel heeft gekozen, verkend; hij heeft kennis genomen van de eisen van het artistiek/vormgevend veld. Derde bachelorjaar Audiovisuele kunsten: de student kan functioneren als audiovisueel kunstenaar/(animatie)filmer: Animatiefilm Hij heeft analytisch inzicht in de bewegingsmogelijkheden/kwaliteiten van karakters (typering in bewegingen); hij heeft voeling met massa, volume en stilering, en kan hier efficiënt mee ‘spelen’; hij kan een coherente en functionele ‘choreografie’ uitwerken; hij kan een eigen schriftuur ontwikkelen, inclusief de (plastische) beeldtaal, steunend op bestaande of nieuwe, te ontwikkelen animatietechnieken; hij kan de tijdsdimensie beheersen: hij kan spanningsopbouw, timing, klank/muzikaliteit in de typische beeld-per-beeldomgeving opzetten en incorporeren; hij heeft inzicht in de verschillen en raakpunten die animatie en live van elkaar onderscheiden, en kan spelen met deze schemerzone; hij kan vlot via beelden (tekeningen, modellen...) communiceren; hij kan binnen het idioom een heldere communicatie tot stand brengen en een publiek weten te vervoeren. Film: Hij heeft grondig inzicht in de technische en artistieke elementen van het medium (scenario, cinematografie, klank, [acteurs]regie en presentatie); hij kan zich uitdrukken en dit in een fictie-, experimenteel en/of documentair kader; hij kan zowel als eenmansploeg opereren als in teamverband; hij kan spelen met de specifieke esthetiek van het medium en de tijdsbeperkingen, en durft hier een persoonlijk standpunt innemen; hij kan inspelen op de interactie van klank/beeld/moment, en kan dit artistiek uitbuiten;
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 87
-
hij beschikt over de communicatieve vaardigheden om ambities inzake concept/beeldvorming te expliciteren voor artistieke/technische medewerkers, maar ook voor producenten en mensen op beleidsniveau; hij stelt zich empathisch opop vlak van de menselijke/ethische dimensie van projecten; hij is gevoelig voor de veiligheid en het welzijn van alle betrokkenen; hij staat voor een project en vecht hiervoor; hij kan acteurs, professionelen maar ook leken motiveren in functie van het audiovisuele project; hij kan overzicht bewaren; hij kan afspraken en deadlines plannen en ook naleven; hij kan een globaal overzicht bewaren binnen de complexiteit van het medium: beeldvoordracht, filmtaal, geluidsconcept en integratie van de componenten; hij heeft inzicht in dialoog, narratief en muziek. Master Audiovisuele kunsten: de student beheerst algemene en specifieke beroepsgerichte competenties om zich als zelfstandige kunstenaar te bewijzen: Hij kan een eigen origineel idee bedenken en realiseren voor een artistiek (animatie)filmproject; hij kan een eigen (animatie)filmproject in samenwerking met anderen ontwikkelen en sturen.
De commissie heeft kunnen vaststellen dat de eindcompetenties van alle afstudeerrichtingen beantwoorden aan de verwachtingen zoals geformuleerd in het domeinspecifiek referentiekader van de commissie. De commissie heeft ook vastgesteld dat de opleiding zich een internationaal profiel wil aanmeten, getuige het inrichten van de Engelstalige Master. Dit schept onder meer mogelijkheden naar Internationalisation@home, naar benchmarking en netwerking. De opleiding heeft ook doelstellingen ten aanzien van het verder uitbouwen van het internationale netwerk. De commissie gaat er van uit dat aanwezigheid van de Engelstalige Master een goede invloed zal hebben op de internationale uitstraling van KASK. De commissie meent dat de toetsing van de doelstellingen van de opleiding aan internationale voorbeelden meer aandacht behoeft.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de doelstellingen van de opleiding ook aan internationale voorbeelden getoetst worden.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en orientatië: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
88 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Voor de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen in het programma vertrok de opleiding van de lijst met competenties. Deze werden omgezet naar werkbare competenties, die in een schemavorm gegoten werden. Dit schema is zo opgesteld, dat er in feite een groei doorheen het programma wordt vooropgesteld van simpel naar complex. Een andere groei binnen het programma wordt gerealiseerd in de theorievakken, die een evolutie van inleidend naar verdiepend kennen. De commissie meent dat wat in de doelstellingen vooropgesteld wordt, de opleiding binnen het programma ook uitvoert. In het bijzonder denkt ze daarbij aan de wijze waarop de opdrachten doorheen het programma aangepakt worden, namelijk via de groei in complexiteit. De commissie vraagt dat de opleiding deze inspanningen volhoudt. Het didactische concept dat de opleiding vanuit de doelstellingen in het programma uitwerkte, berust op zes basisprincipes: de centrale plaats van de student als filmmaker én als individu, project- en procesgericht onderwijs, technische opleiding geïntegreerd in het artistieke proces, intense persoonlijke begeleiding in een microsysteem, reflectie, theoretische omkadering. Deze zes principes bieden volgens de opleiding de student de mogelijkheid om de geformuleerde eindcompetenties te bereiken. De invulling van het programma kent een aantal belangrijke klemtonen. In het bachelorprogramma bestaat een gelijke verdeling tussen theorie en praktijk (50-50). Theorie vormt hierbij een belangrijke achtergrond en ondersteuning voor de praktijkonderdelen. Binnen de afstudeerrichting worden de studenten zowel met fictie als met documentaire geconfronteerd. De klemtoon ligt hier op het samenwerken in team en het leiden van een project. In de afstudeerrichting Animatie ligt de nadruk veel minder op het samenwerken. In het eerste bachelorjaar ligt de klemtoon op grafiek, in het tweede op animatie en in het laatste op filmische vorming. In de masteropleiding worden de studenten begeleid door twee mentoren, één vanuit de theorie en één vanuit de praktijk. Het masterjaar kent grotendeels drie onderdelen: de masterproef, de scriptie en een aantal theoretische masterseminaries. Daarnaast kent de master ook een aantal keuzeonderdelen. Binnen de masterseminaries
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 89
komen de studenten in aanraking met het onderzoek van de docenten. In de scriptie voeren ze zelfstandig onderzoek uit (zie facet 2.2). In het kader van de Engelstalige masteropleiding worden in het academiejaar 2009-2010 vijf seminaries ook in het Engels aangeboden. Deze zijn ook toegankelijk voor studenten in de Nederlandstalige masteropleiding wat maakt dat dit opleidingsonderdeel een integratief aspect krijgt en een vorm van internationalisation@home is. De betrokken docenten schreven een Engelstalige fiche van het seminarie waarin specifieke inhouden, doelstellingen en een korte Engelstalige bibliografie werden opgenomen. Het aanbod van Engelstalige seminaries werd samengesteld op basis van de Engelstalige expertise van de docenten. De commissie wenst de opleiding aan te moedigen om het internationale karakter van de opleiding nog verder uit te bouwen en om in het curriculum van de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding nog meer elementen in te bouwen die de integratie van de studenten kunnen bevorderen. Tijdens het bezoek ging de commissie na in hoeverre de opleiding aandacht besteedt aan nieuwe ontwikkelingen binnen het eigen vakgebeid en de randgebieden rond het eigen vakgebied. Binnen de afstudeerrichting Animatie besteedt de opleiding weinig aandacht aan de nieuwste technische evoluties, zoals 3D-animatie. Volgens de opleiding past een dergelijke technische pijler niet binnen het artistiek gerichte programma dat de opleiding aanbiedt. Om te vermijden dat de opleiding hierdoor in een technische val zou vastraken, en het artistieke en narratieve naar de achtergrond zouden verdwijnen, richt de opleiding dus geen zwaar technische component in. Zowel docenten als studenten geven in de gesprekken aan dat de studenten bij interesse steeds externe bijkomende cursussen kunnen volgen en het advies van de docenten kunnen raadplegen. Volgens de studenten kiezen zij ook bewust voor deze opleiding met het idee dat ze veel minder technisch is, net om hun artistieke kant te ontplooien. Voor de afstudeerrichting Film geldt dat slechts de basistechniek van het film maken wordt aangeleerd. Ook hier focust de opleiding op het artistieke en narratieve aspect. Dit belet echter niet dat de studenten meer dan voldoende techniek kennen om een film te maken. Voor de realisatie van een film schakelen zij ook externe professionals in, en kunnen zij steeds terecht bij de docenten. Het idee leeft wel bij de studenten dat er misschien een gemis is aan een aantal essentiële technische elementen. Om voor een deel aan de nieuwe ontwikkelingen te voldoen, heeft de opleiding besloten om te investeren in nieuwe HD-technologie. Het werkveld vertelde aan de commissie dat de afgestudeerden van deze opleiding inderdaad een zekere technische bagage missen en een duidelijke artistieke achtergrond hebben. Voor het werkveld hoeft dit op zich geen probleem te vormen, aangezien het interessant kan zijn om mensen met een verschillend profiel – artistiek of technisch – aan te nemen. De meer op de techniek gerichte mensen kunnen in andere Vlaamse opleidingen gevonden worden. Het werkveld moet alleszins de afgestudeerden steeds extra opleiding aanbieden wanneer ze aangeworven worden. De commissie maakt haar bedenkingen bij de voorgaande vaststellingen, en vraagt dan ook dat de opleiding meer aandacht zou besteden aan de nieuwe (technische) ontwikkelingen binnen film en animatie. De randgebieden van film en animatie – zoals nieuwe media, televisie en fotografie – kunnen deel uitmaken van het programma van de student. Deze individuele weg die de studenten kunnen volgen, ziet de commissie als een sterk punt. Via een beperkte keuze uit een ruim aanbod keuzevakken kunnen de studenten hun profiel verbreden en de randgebieden verkennen. De studenten vragen wel een betere informatievoorziening in verband met keuzevakken en een mogelijk groter aantal studiepunten dat hieraan besteed kan worden. In beperkte mate waren er in het verleden programmavergelijkingen met buiten- en binnenlandse filmscholen.
90 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de opleiding meer aandacht zou besteden aan de nieuwe (technische) ontwikkelingen binnen film en animatie. De commissie suggereert om de internationale dimensie van het programma nog meer uit te bouwen.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines;; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën;; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten;; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het verlengde van het profiel van de opleiding – het opleiden tot onafhankelijke kunstenaar – ligt ook de onderzoeksattitude van de student. Artistiek meesterschap veronderstelt theoretische reflectie. Op verschillende manieren richt de opleiding een onderzoekscomponent, opgenomen in de competenties, in het programma in. Om een onderzoekende houding te bereiken, wordt binnen een aantal opleidingsonderdelen aandacht besteed aan de ontwikkeling van onderzoekscompetenties. Analyse, reflectie, research, het omgaan met bronnen… komen in de methodologische en theoretische onderdelen aan bod. Bij de praktische onderdelen wordt er van de studenten verlangd dat zij steeds met een reflectieve houding werken. Overigens verwacht de opleiding dat de student al na de bachelorjaren in staat is om een eigen onderzoek op te zetten. Via de masterseminaries worden de studenten betrokken bij het onderzoek van de docenten. De masterseminaries worden immers vanuit het onderzoek van de docenten opgesteld. Hier leren de studenten niet alleen het onderzoek van hun docenten kennen, maar is er ook ruimte voor discussie. Overigens worden niet enkel docenten van binnen het KASK maar ook van binnen en buiten de associatie aangetrokken om een masterseminarie aan te bieden. Enkelen onder hen hebben een uitgesproken internationaal profiel. In mindere mate komen de studenten ook binnen de theorieonderdelen en eventueel in de praktijkonderdelen in aanraking met het onderzoek van de docenten. Op een minder structurele manier komt de student ook door de begeleiding bij de masterproef in aanraking met het onderzoek van de begeleider. Een eigen onderzoek voert de student via de scriptie en de masterproef. De scriptie die in de master moet afgeleverd worden, is een onderzoeksmatige benadering van een onderwerp dat al dan niet erg nauw samenhangt met de masterproef. De student kiest deze mate van samenhang zelf, en kan er dus ook voor opteren een onderwerp te behandelen vanuit een heel andere invalshoek dan de masterproef. Sommige studenten kiezen ervoor om de scriptie en de masterproef erg te scheiden, zodat problemen met het ene ook het
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 91
andere niet in de problemen brengt. Anderen vinden een grote input van het ene in het andere dan weer interessant, zodat de scriptie bijvoorbeeld bevruchtend kan werken voor de masterproef. De visitatiecommissie meent dat de opleiding sterk heeft ingezet op het ontwikkelen van onderzoeksmatig werken en denken. Ondanks deze inzet is het onderzoeksmatig werken nog niet goed doorgestroomd en op een duidelijke manier ingeburgerd bij de studenten. De studenten blijken niet altijd op de hoogte over de precieze aard van onderzoek en onderzoeksvaardigheden. De commissie heeft overigens lof voor het feit dat uit een onderzoekproject bij de docenten al een opleidingsonderdeel is ontstaan. Dit wijst erop dat de opleiding op een serieuze manier met onderzoek omgaat. Het blijkt dat het werkveld erg weinig bezig is met academisering binnen het programma. Het werkveld gaf in de gesprekken aan dat het vooral hoopt dat onderzoek niet in de weg komt te staan van het maken van goede films. Ze hopen wel op een positief effect op lange termijn. Binnen het programma wordt ruimte voorzien voor werkveldervaring. Via het opleidingsonderdeel Kunst in het werkveld kunnen de studenten in aanraking komen met het werkveld, in het binnenland en – zeker in het kader van de Engelstalige masteropleiding – ook in het buitenland. Dit is echter geen specifieke stage. De opleiding wil vooral dat een eigen artistieke inbreng van de student behouden blijft. Concreet kan het ook gaan om de realisatie van opdrachten voor derden. Daarnaast wordt het wel aangemoedigd om stages buiten het curriculum te volgen. Het blijkt dat dit echter praktisch enkel mogelijk is voor studenten die deeltijds studeren. De opleiding heeft andere aantoonbare banden met de actuele praktijk. Onder meer door verschillende projecten die in opdracht van externen worden gemaakt en waarbij de studenten betrokken worden, kunnen de studenten kennismaken met de beroepspraktijk. Het feit dat veel docenten actief in het werkveld aanwezig zijn, is ten slotte ook een belangrijke factor in het contact met het beroepsveld. Wat betreft de Engelstalige masteropleiding heeft de commissie vastgesteld dat de opleiding mechanismes heeft om het taalniveau te steunen (spoedcursus Engels en zelfs een cursus academisch Engels). Ze wenst de opleiding te stimuleren om haar zorg hiervoor in de toekomst vol te houden, zeker in relatie tot de scripties.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om onderzoek sterker in te burgeren en te ontwikkelen bij de studenten. De commissie beveelt aan te heroverwegen of een stage zinvol is in het concept van de opleiding. De commissie beveelt aan om het academisch niveau van de gehanteerde taal tijdens Engelstalige opleidingsonderdelen met de nodige zorg te blijven omringen.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
92 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Door de progressieve opbouw in het programma, van initiatie naar verdieping en van simpel naar complex, wordt het ontwikkelen van een samenhangend programma mogelijk. Bij de opstelling van deeltrajecten en flexibele trajecten primeert de aandacht voor een logische opbouw van het programma, waarbij deze evoluties bewaard blijven en de samenhang wordt verzekerd. Via de volgtijdelijkheid wordt hierover gewaakt. Toch moet niet het volledige programma een samenhang vertonen. Er wordt de studenten een aantal keuzemogelijkheden gelaten om ook in contact te komen met de randgebieden van film en animatie. Zo kunnen de studenten hun profiel verbreden en deze randgebieden verkennen. Doordat de competenties in acht clusters gegroepeerd worden (zie facet 1.1), ontstaat er ook samenhang over de opleidingsdelen heen. Een cluster kan verschillende competenties hebben waaraan gewerkt wordt binnen verschillende opleidingsonderdelen. Ook tussen de bachelor- en de masteropleiding bestaat een samenhang. De masteropleiding bouwt voort op de competenties die tijdens de bachelorjaren ontwikkeld werden. De commissie meent dat samenhang binnen het programma moeilijk is door de praktijk van het film maken, die een zekere flexibiliteit veronderstelt. De opleiding weet hier volgens haar echter op een natuurlijke manier mee om te gaan.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 93
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft gemerkt dat door de passie van de studenten en docenten studietijd een ondergeschikt begrip is geworden. De hoge werkdruk is volgens haar op zich niet negatief maar een typerend element voor een kunstopleiding. Dit heeft echter gevolgen. Zo moeten de studenten hun examens voor de theorieonderdelen erg vaak uitstellen naar de tweede zittijd, om zo de opdrachten voor de praktijkonderdelen in eerste zit te kunnen voltooien. Voor deze laatste onderdelen wordt immers geen tweede zit ingericht, en dus is het voor de studenten van groot belang om de praktijkopdrachten tijdig rond te krijgen. Overigens geven veel studenten aan dat de theorie voor hen ondergeschikt is aan de praktijk, en dus besteden zij ook liever meer tijd aan de praktijkopdrachten. Zij weten vaak ook bij het begin van de studies dat er een zware druk zal zijn. Specifieke studietijdmetingen om de werkelijke druk na te gaan, zijn tot nog toe onvoldoende uitgevoerd. Toch meent de commissie te kunnen vaststellen dat er een zekere problematiek is ontstaan in verband met de studietijd. Ze vraagt dan ook meer aandacht voor de studietijdmetingen en een analyse plus opvolging van de resultaten, om inzicht te krijgen in de problematiek van studeerbaarheid. Nadenken over een verplaatsing van de theoretische examens, kan volgens haar een mogelijkheid zijn om tot een oplossing te komen. Door de nauwe samenwerking tussen studenten en docenten zijn de docenten zich bewust van een hoge druk bij de studenten. Op een aantal manieren proberen de docenten de studiedruk te verlichten. Zo wordt vanuit de opleiding de studenten vaak aangeraden om de masteropleiding over twee jaar te spreiden en deeltijds te volgen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat één op vier studenten dit reeds doet en de verwachting is dat dit in de Engelstalige masteropleiding niet anders zal zijn. Op die manier kunnen de theoretische onderdelen en de scriptie het ene jaar en de masterproef het andere jaar uitgevoerd worden. Ook het pleidooi om de kunstopleidingen naar twee masterjaren te brengen (120 studiepunten), past binnen het idee om de studiedruk te normaliseren. Een maatregel die de opleiding heeft genomen om de studiedruk beter te spreiden, is het afschaffen van het semestersysteem voor praktijkonderdelen. Ze meent dat hierdoor de deadlines voor de praktijkopdrachten minder interfereren met de theorie-examens. Ook de persoonlijke begeleiding van de docenten en de centraal aangestuurde sessies rond timemanagement zijn ondersteunende factoren om studiedruk te doen afnemen. Tijdens de gesprekken heeft de commissie gemerkt dat de opleiding zich bewust is van de mogelijke cultuurschok die buitenlandse studenten bij hun aankomst en tijdens hun studie kunnen ondervinden. Afgezien van de eerder vermelde spoedcursus Engels en cursus Academisch Engels, kan er ook gediversifieerd worden gewerkt: zo kan het opleidingsonderdeel Kunst in het werkveld namelijk al vanaf het begin van het academiejaar worden aangevangen en kan ook over een grotere periode worden gespreid om taalkundige of culturele problemen op te vangen.
94 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt meer aandacht voor de studietijdmetingen en een analyse plus opvolging van de resultaten om inzicht te krijgen in de problematiek van studeerbaarheid. Nadenken over een verplaatsing van de theoretische examens, kan volgens haar een mogelijkheid zijn om het probleem van de studiedruk op te lossen. Als sterke aanbeveling vraagt de commissie om een evenwicht te proberenhouden in de studiedruk.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie meent dat de opdrachten de opbouw van het curriculum ondersteunen en dat ze op gepaste wijze begeleid worden. De persoonlijke betrokkenheid van de docenten en het creëren van een onderwijsteam rond de student, zijn verder sterke punten. Per opleidingsonderdeel worden de onderwijsvormen en werkmiddelen steeds in de studiefiches vermeld. Algemeen gezien biedt de opleiding projectgericht onderwijs aan, dat gevoed wordt door algemene en vakgerichte theoretische lessen. Technische vaardigheden worden daarbij geïntegreerd in de atelieropdrachten, waardoor de techniek niet van het artistieke wordt losgekoppeld, wat meteen het artistieke onderwijs onderscheidt van het technisch gerichte onderwijs. De docenten bepalen samen de verschillende werkvormen die binnen het programma aan bod komen, afhankelijk van de competenties die bereikt moeten worden en de begrote studietijd. Hiervoor vindt halfjaarlijks een overleg plaats. De werkvormen die aan bod komen zijn: hoorcolleges, interactieve groepsdiscussies, practica, bijwonen van sessies met gastsprekers en -docenten, groepskritische bijeenkomsten, verbonden aan het atelierwerk van de studenten, samenwerkgroepen, individuele begeleiding binnen het ateliergebonden werk van de student, individuele begeleiding voor het maken van papers, het dossier in het derde bachelorjaar en de scriptie in de master, zelfstudie, gemengde werkvormen. Hoorcolleges, theoretische uiteenzettingen binnen het atelier en gemeenschappelijke leermomenten maken tijdens de opleiding steeds meer plaats voor zelfstudie. Binnen de opdrachten is er nog een ander duidelijk groeipad. In de eerste bachelorjaren krijgen de studenten vaste opdrachten die uitgevoerd moeten worden en kunnen ze de opdrachten waarrond ze willen werken, nog niet kiezen. Gaandeweg kunnen ze binnen hun opdrachten met meer vrijheid eigen onderwerpen aanpakken. In
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 95
de masterproef ten slotte wordt de student volledig vrij gelaten om zelf een eigen project te voltooien. De studenten geven aan dat zij deze groei naar onafhankelijkheid appreciëren. De commissie wenst ook aan te stippen dat het samenbrengen van binnenlandse en buitenlandse studenten in de masteropleiding (ook uit de Engelstalige masteropleiding) in eenzelfde groep een uitstekende manier is om werkvormen die een groepskarakter hebben een internationaal karakter te geven. Dit gebeurt bijvoorbeeld al in de seminaries. Voor de meeste theoretische onderdelen is een syllabus voorzien, die betaald wordt met het ateliergeld en die ook elektronisch op Dokeos wordt voorzien. Voor sommige onderdelen is er een bijkomend handboek. Verder kunnen ook websites en beeldmateriaal gebruikt worden. In de ateliers worden daarnaast ook audiovisuele middelen gebruikt voor analyses en besprekingen, en apparatuur voor het uitvoeren van de projecten. De commissie meent dat de digitale leeromgeving beter ingezet kan worden. Voorlopig is het gebruik van de omgeving nog te zeer beperkt tot praktische en organisatorische functies. Vanaf het tweede semester van het academiejaar 2008-2009 zou de opleiding een nieuwe feedbackfunctie via Dokeos introduceren. Deze zou voor een systematisering en structurering van de feedback binnen de artistieke ateliers moeten zorgen. De functie is ontstaan vanuit een project van onderwijsvernieuwing en uit voorstellen van de studietrajectbegeleider. De bibliotheek van het departement kent zowel historische (in het archief in de Academiestraat) als recente werken (op de Bijlokecampus). De commissie heeft vastgesteld dat de collectie van zowel de bibliotheek als mediatheek ondermaats en het budget te laag is. Ze beveelt dan ook aan dat de bibliotheek en de mediatheek met een voldoende budget behoorlijk uitgebouwd worden. De opleiding heeft al werk gemaakt van een prioritaire aankooplijst. Ze moedigt haar studenten ook aan gebruik te maken van de bibliotheken van de associatiepartner UGent.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de mogelijkheden van het elektronische leerplatform meer te benutten. De commissie beveelt aan dat de bibliotheek en de mediatheek met een voldoende budget behoorlijk uitgebouwd worden.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie merkt een grote inzet van het docentenkorps en van externen, die garandeert dat alle facetten van de doelstellingen juist beoordeeld kunnen worden.
96 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Evaluatievormen worden via de studiefiches aan de studenten bekendgemaakt en zijn aangepast aan de didactische werkvorm. De gebruikte evaluatievormen zijn: permanente evaluatie, jury en schriftelijke en/of mondelinge semesterexamens. De ateliers maken vaak gebruik van zowel permanente evaluatie als een jury. De beoordeling van de praktische proeven in de bachelorjaren gebeurt steeds door een jury, die is samengesteld uit docenten van het hogere jaar. Op die manier kunnen de docenten toetsen of de studenten voldoende competenties vergaard hebben om aan het volgende jaar te kunnen participeren. Bij jury’s moeten de studenten steeds hun werk mondeling verdedigen. Schriftelijke en mondelinge examens worden gebruikt bij theoretische opleidingsonderdelen. Soms wordt voor deze onderdelen ook gevraagd een paper te schrijven. De algemene principes van de examenregeling werden opgenomen in het onderwijs- en examenreglement. Examens vinden plaats binnen strikt voorziene periodes. Studenten en docenten kunnen steeds om aanpassingen vragen aan het ontwerp van het examenrooster. Via Dokeos worden de resultaten van de examens bekendgemaakt. Na elke examenperiode is er feedback voorzien. OP-leden worden zowel bij hun aanstelling als vlak voor de examenperiodes op de hoogte gebracht van de specifieke reglementen met betrekking tot het afnemen en beoordelen van examens. De studenten worden bij het begin van de meeste opleidingsonderdelen op de hoogte gebracht van de verwachtingen die verbonden zijn aan de evaluatie. Op dit moment wordt volgens de docenten slechts in beperkte mate gebruikgemaakt van peer-kritiek. Ook de studenten geven mee dat kritiek op elkaars werk vooral buiten de lessen gebeurt. Het wordt wel aangemoedigd, maar is niet structureel in de opleiding ingebouwd. De commissie vraagt dan ook dat de opleiding meer aandacht zou hebben voor peer assessment.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt meer aandacht voor peer assessment in de opleiding.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de masterproef realiseert de student een (animatie)film. De masterproef is bij uitstek projectgebonden onderwijs. Via een onderzoek over zijn (animatie)filmproject zal de student een eigen stijl en thema of thema’s kunnen ontdekken en ontwikkelen. Project en onderzoek vormen één geheel, dat het Masterproject heet. De voorbereiding op de masterproef bestaat uit het maken van een schriftelijk projectdossier en de mondelinge
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 97
voorstelling daarvan. De processen die aan de basis liggen van het eigen filmproject bestuderen en er inzicht in verwerven, is onderzoek in de audiovisuele kunsten. De commissie heeft vastgesteld dat de onderzoekscriteria voor een masterproef wel vervat zitten in de scriptie. Maar aangezien die niet tot de masterproef behoort, kan enkel het werkdossier – dat een schriftelijke neerslag bevat van het werken aan de masterproef – betrokken worden bij de oordeelsvorming. In het werkdossier van de masterproef worden de onderzoekscriteria op een onvoldoende gestructureerde manier zichtbaar gemaakt. De onderzoekscompetenties komen wel op een gestructureerde wijze aan bod binnen het praktijkluik van de masterproef en in het artistiek werk zelf. De commissie vraagt aandacht voor het artistieke onderzoekstraject. De masterproef heeft een omvang van 30 studiepunten. In de masterproef kan de student met de behaalde competenties volledig zijn eigen idee verwezenlijken. De voorbereiding van de masterproef gebeurt in het opleidingsonderdeel Dossier in het derde bachelorjaar. Daarin maakt de student een stand van zaken op van het eigen werk na drie jaar studie, zowel beeldend (portfolio, dvd) als talig/discursief. Het dossier bestaat uit een zelfreflexieve tekst en een ‘beeldbank’ of een uitgeselecteerd archief. Het opleidingsonderdeel ‘dossier’ wordt begeleid door een docent theorie en een docent atelier. De verdere voorbereiding van de masterproef bestaat uit het maken van een schriftelijk projectdossier en een mondelinge voorstelling ervan. De selectie van de masterproeven is niet heel strikt, in die zin dat iedereen een eigen voorstel kan indienen. De docenten kunnen hun bedenkingen wel geven en een mentorschap afwijzen, maar de student kan in principe doorgaan met zijn werk. Met betrekking tot de Engelstalige masteropleiding is tijdens het bezoek gebleken dat de opleiding extra aandacht heeft voor de keuze van de mentoren, zij worden gekozen op basis van hun taalcompetentie én hun socio-culturele competenties (kunnen omgaan met internationale studenten van een andere cultuur). Een gevolg hiervan is dat taalproblemen bij studenten vroeg opgespoord en eventueel geremedieerd kunnen worden. Van de ontwikkeling van het idee, over de preproductie en productie tot en met de postproductie draagt de student zelf zijn project. De begeleiding van de masterproef gebeurt door minstens twee mentoren, een technisch team en een coördinator. De coördinator zorgt voor de praktische en inhoudelijke opvolging. Hij/zij houdt in de gaten wanneer de student feedback nodig heeft. Verder geven ook filmproducenten feedback vanaf het scenario tot en met de postproductie. Bij de praktische uitvoering van de masterproef kunnen de studenten ook gebruikmaken van de expertise van externe specialisten. Dit wordt ook aangemoedigd. Ze zorgen zelf ook voor het materiaal; financieel lijkt dit geen problemen op te leveren. Ook montage gebeurt vaak buitenshuis met professionele monteurs, aangezien het praktisch niet mogelijk is om alle projecten binnen de school af te ronden. De beoordeling van de masterproef gebeurt door een jury van externen. De studenten kunnen suggesties geven over de externen die in de jury kunnen opgenomen worden. Door de Engelstalige masteropleiding krijgt de jury een internationaal karakter. Bij de beoordeling gaat de externe jury vooral uit van de vraag of het afgeleverde werk de school kan overleven. Bij de beoordeling is er ook een mondelinge presentatie door de student. De opleiding antwoordde positief op de vraag van de commissie of het copyright van de afgeleverde films aan de student toebehoort. Ook prijzen die op (internationale) filmfestivals gewonnen worden, zijn voor de student. Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de nodige aandacht voor het artistieke onderzoeksproject en met name de scheiding tussen scriptie en masterproef.
98 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsproef voor de bachelor is wettelijk verplicht en wordt tweemaal per jaar georganiseerd. De toelatingsproef dient tegelijk ook als voorlichting, zodat de studenten weten waaraan zij zich kunnen verwachten. Ze bestaat uit verschillende componenten. Er is een reflectief, theoretisch luik waarin de studenten een tekst moeten schrijven. Daarnaast moeten zij kunnen motiveren waarom ze film willen studeren, en waarom ze dit willen doen aan de Hogeschool Gent. Ten slotte is er ook een artistieke component, waarbij de studenten een aantal praktische opdrachten moeten volbrengen. Het komt er daarbij vooral op neer dat de studenten tonen dat zij kunnen observeren. De technische vaardigheden van de studenten worden niet getest. De basiscompetenties die aanwezig moeten zijn bij de student, zijn: een algemene intelligentie en een ruime maatschappelijke en culturele interesse; een zeker inzicht in de (ver)beeldende kwaliteiten van het medium; literair-, verbaal- en visueel-communicatieve kwaliteiten, gebaseerd op een analytisch observatievermogen; een (zelf)kritische instelling; een gefundeerde motivatie en leergierigheid om het medium te beheersen. Bij een negatieve beoordeling raadt de opleiding de student aan beter naar een andere hogeschool te gaan. Rechtstreekse instroom in de master is mogelijk met een bachelordiploma Beeldende of Audiovisuele kunsten. De commissie meent dat er een grote bereidheid is om bachelors uit andere opleidingen te laten instromen. Voor de bachelors wordt een individueel programma opgesteld, waarmee bepaalde hiaten in de vorige opleiding kunnen weggewerkt worden via een voorbereidingsprogramma of een verkorte bachelor. Een commissie beslist hierover. De opleiding kent ook een duidelijke interesse vanuit het buitenland, getuige enkele buitenlandse studenten in de Nederlandstalige opleiding en de vele vragen om informatie. De keuze van de opleiding om ook een Engelstalige masteropleiding in te richten is ook gericht om aan die vraag op een geschikte manier tegemoet te komen. Deze vraag brengt ook een verhoogde aandacht met zich mee ten aanzien van deze buitenlandse instroom: Kandidaat-studenten worden geïnformeerd over de noodzakelijke taalcompetenties in de opleiding. Ttijdens een intakegesprek met de trajectbegeleider worden risicostudenten gewezen op bijscholingsmogelijkheden (spoedcursus of cursus academisch Engels) Elke kandidaat-student die de Nederlandstalige of Engelstalige masteropleiding wilt volgen, zonder ook de bacheloropleiding te hebben gevolgd aan het de KASK, heeft een gesprek met de oriënteringscommissie van
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 99
de afstudeerrichting. Deze commissie bestaat uit de coördinator van de afstudeerrichting aangevuld met docenten die actief zijn in de masteropleiding. Hiermee tracht men de kandidaat-student bewust te maken van de artistieke en theoretische startcompetenties van de masteropleiding alsook om hem/haar organisatorisch (bv. keuze mentoren) en inhoudelijk (bv. programmakeuzes) te adviseren en te ondersteunen. Ten aanzien van de Engelstalige masteropleiding werden ook volgende aandachtspunten opgenomen in het oriënteringsgesprek: Het oriënteringsgesprek verloopt in het Engels; De kandidaat-student legt een Engelstalige tekst voor waarin motivatie en voorstel masterproef beschreven wordt. In de oriënteringscommissie zetelt tenminste één docent theorie. Indien gewenst maakt ook een docent met een diploma Germaanse Talen deel uit van de oriënteringscommissie. Naast een inhoudelijk en organisatorisch advies kan de kandidaat-student ook een taaladvies gegeven worden. De commissie kan zich vinden in de manier waarop de opleiding buitenlandse studenten opvangt ‘aan de poort’. Tijdens de gesprekken is ook duidelijk gebleken dat de opleiding positieve ervaring heeft met deze instroombegeleiding. Een ander idee waaraan gewerkt wordt, is de inrichting van een European Joint Master ‘Sound on Screen’. Hiervoor wordt samen gezeten met buitenlandse partners: de Universiteit van Bournemouth (die een master sound design en compositie voor film aanbiedt) en de Internationale filmschool Keulen (met een bachelor sound design). De studenten geven aan dat er sterk rekening gehouden wordt met de specifieke situaties van de studenten, en dat er werk van gemaakt wordt om ieders programma zo flexibel mogelijk in te richten. De flexibiliteit wordt niet ingeperkt. De student pakt een behoorlijk pakket op, en de studietrajectbegeleider probeert hem of haar aan te moedigen hierbij algemene theorie en specifieke theorie en praktijk te combineren. Volgtijdelijkheid wordt hierbij steeds in het oog gehouden. De commissie is positief over het persoonlijke studietraject, dat mogelijk gemaakt wordt bij ieders voorstel. Ongeveer een derde van de studenten volgt een geïndividualiseerd traject. De studietrajectbegeleider begeleidt de studenten ook in verband met de EVC/EVK-procedures. Voor EVKprocedures bestaan gestandaardiseerde documenten. EVC-procedures worden op associatieniveau geregeld.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie suggereert om de internationale instroom en samenwerking verder uit te bouwen
100 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
goed voldoende goed OK voldoende voldoende goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 101
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie:
NL: goed EN: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het departement is verantwoordelijk voor de uitvoering van het personeelsbeleid van de opleiding. Het is bevoegd voor alle personeelsgerelateerde aangelegenheden, rekening houdend met de structuur van de hogeschool en met uitzondering van een aantal materies waarin het enkel adviesbevoegdheid heeft, zoals benoemingen en bevorderingen, personeelsformatie en cumulatieregeling. Het departementshoofd voert heel wat van deze bevoegdheden uit. De vakgroep Audiovisuele kunsten adviseert het departement op het vlak van personeelsbeleid, en wordt betrokken bij onder meer aanstellingen, taakinvulling enzovoort. De departementale adviezen worden verwerkt in beslissingen van het hogeschoolbestuur. De personeelsformatie en het aanwenden van personeelsmiddelen worden besproken in het Departementaal Onderhandelingscomité. De departementsraad beslist over de opdrachten van het personeel op advies van de vakgroepen. Bij de administratieve afhandeling van personeelsdossiers wordt het departement ondersteund door de centrale administratie. De selectie en aanwerving, de taakstelling, benoemingen, bevorderingen en evaluaties gebeuren volgens de regels van de hogeschool en het departement. Het personeelskorps van de opleiding bestaat uit gastprofessoren, praktijkassistenten, assistenten, docenten, artistieke praktijkassistenten, artistieke assistenten en artistieke docenten. Binnen dit korps bestaat er geen hiërarchie. Gastprofessoren worden ingeschakeld als lesgevers vanuit de artistieke praktijk. De assistenten, die in het verleden enkel onderwijsactiviteiten verrichtten, kregen een nieuw profiel en doen nu deels aan onderzoek. De praktijkassistenten worden voornamelijk ingeschakeld in het onderwijs. Zij moeten vooral de atelierwerking pedagogisch ondersteunen. Voor de theoretische onderdelen neemt het aantal doctores en doctorandi toe. De opleiding kent twee categorieën gastdocenten. De eerste bestaat uit docenten die, voor ze vast aangeworven worden, eerst in een gastdocentschap terechtkomen. Aangezien dit statuut financieel niet interessant is, blijven de meesten niet lang in dit statuut. Een tweede groep gastdocenten bestaat uit mensen die enkel binnen dit statuut in de opleiding kunnen opereren, en die de opleiding graag bij haar onderwijsactiviteiten wil betrekken. Ook hier geldt dat, als blijkt dat de docenten les willen blijven geven, zij overgaan naar een statutair ambt. De opleiding vindt het aantal gastdocenten overigens voldoende. De visitatiecommissie heeft veel waardering voor de passie en inzet van de docenten. De meeste personeelsleden beschikken niet over een pedagogisch diploma, maar worden verwacht goede pedagogen te zijn. De mening van de commissie dat de opleiding weinig aandacht geeft aan onderwijskundige professionalisering, wordt door haar gedeeld. Vanuit de centrale diensten worden opleidingen voor de docenten georganiseerd, maar die blijken weinig toegepast op de specificiteit van kunstonderwijs. Bovendien wordt een aantal innovatieve werkvormen, zoals projectonderwijs, al door het kunstonderwijs gebruikt. Daarnaast kan er ook
102 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
minder aandacht zijn voor deze professionalisering door het hoge aantal deeltijdsen, dat slechts een beperkte tijd binnen de opleiding actief werkzaam is. De commissie vraagt toch aandacht voor deze onderwijskundige professionalisering van de docenten. Wat de internationale mobiliteit van docenten betreft, doet de opleiding moeite om in het kader van masterclasses mensen met een internationaal profiel uit te nodigen als gastdocent. Dit gebeurt echter niet systematisch en niet gedurende langere periodes. Bij de alumni blijkt ook de vraag te bestaan om meer aandacht aan gastdocenten te besteden, en hierbij ook autoriteiten aan bod te laten komen. De commissie suggereert om bijzondere autoriteiten in het artistieke veld uit te nodigen als gastdocent, ook al haalt de opleiding hier het taalprobleem van onderwijs in het Nederlands aan. De begeleiding van nieuwe docenten gebeurt op een gestructureerde manier. Daarbij werkt de opleiding met een peter-metersysteem. Dit blijkt zeker nodig voor docenten die in de opleiding slechts een beperkte activiteit uitvoeren, en meer moeite hebben met uitzoeken hoe alles in elkaar zit. De personeelsadministratie en de departementale administratie zorgen voor de begeleiding op het vlak van administratieve taken, zowel voor nieuwe als de overige personeelsleden. Via de opleidingscommissie en de vakgroepen worden de personeelsleden ook betrokken bij het beleid. Erg actieve betrokkenheid is er bij de opmaak van studiefiches en -roosters, en bij de selectiecommissies voor nieuwe personeelsleden, waar naast de vakgroepvoorzitter en één externe expert steeds twee personeelsleden aanwezig zijn. Functioneringsgesprekken werden tot op heden niet systematisch gevoerd. Specifiek met betrekking tot de Engelstalige masteropleiding heeft de opleiding aangegeven dat voldoende docenten reeds bewezen hebben dat het academisch Engels voor hen geen probleem is. Ze steunt hierbij op volgende elementen: heel wat docenten hebben hun opleiding (deels) in het buitenland genoten; een aantal van de docenten zijn ook actief in kunstacademies in het buitenland; een aantal docenten hebben reeds (in binnenland en/of buitenland) in het Engels gedoceerd; over de verschillende ateliers heen zijn er voldoende docenten die artistiek ook in het buitenland een zekere renommee hebben en die regelmatig in het buitenland actief zijn; zowel vanuit de verschillende ateliers alsook vanuit de vakgroep theorie onderhouden heel wat docenten contacten met buitenlandse partnerscholen, kunstenaars en theoretici; een aanzienlijk aantal docenten, zeker binnen de vakgroep theoretische omkadering, heeft Engelstalige publicaties op zijn naam; één docent is eindredacteur voor Engelstalige artikels in een tijdschrift; een aanzienlijk aantal docenten zijn de laatste jaren actief geweest in internationale symposia, congressen, festivals, … de meeste docenten zijn reeds jarenlang vertrouwd in het begeleiden van anderstalige studenten. Het gaat hier om instromende studenten in het kader van een Erasmus-uitwisseling alsook om regulier ingeschreven studenten die het Nederlands nog niet (goed) machtig zijn; ook docenten beschikken over bijscholingsmogelijkheden met betrekking tot de Engelse taal. De commissie volgt de opleiding dat de docenten voldoende potentieel heeft om de uitdagingen van het Engelstalig onderwijs aan te gaan. Ze beveelt wel aan om de reeds aanwezige expertise met de Engelse taal in de opleiding te blijven ontwikkelen. Voor het specifiek gekwalificeerd personeel lijken daartoe onder meer langdurige internationale uitwisselingen een bijkomende interessante optie.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor de onderwijskundige professionalisering van het docentenkorps.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 103
De commissie suggereert om bijzondere autoriteiten in het artistieke veld uit te nodigen als gastdocent. De commissie beveelt aan om de expertise van het docentenkorps met betrekking tot Engelstalig onderwijs verder te (blijven) versterken.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingendient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie:
goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Onderzoekscompetenties nemen bij aanwerving, evaluatie, benoeming en bevordering, en bij het aantrekken van gastprofessoren, een belangrijke plaats in. Wat de onderzoeksmandaten betreft, neemt het bestuurscollege de beslissingen op advies van de onderzoeksraad. Het departement is in deze onderzoeksraad vertegenwoordigd. De aangeworven docenten binnen de theoretische omkadering en voor de specifiek op het atelier gerichte theorie, werken allen aan een doctoraal proefschrift of hebben al een doctoraat behaald. De al aanwezige docenten kregen van de opleiding de kans om te doctoreren. Binnen de opleiding tracht men erop toe te zien dat de onderzoeksprojecten van de assistenten aansluiten bij de al bestaande onderzoekslijnen van het departement. Voor het artistieke personeel spelen deze competenties ook een prominente rol. Hier is wel in de eerste plaats de relevante beroepservaring en het artistieke curriculum een belangrijk criterium. Wel wordt steeds gepeild naar de onderzoeksmatige component in het artistieke parcours. Er wordt voor gezorgd dat er ook zekere onderzoekscompetenties aanwezig zijn bij de artistieke docenten en de praktijkassistenten, zodat het mogelijk wordt om ook binnen het atelier onderzoeksprojecten op te zetten of op een onderzoeksmatige manier te werk te gaan. Het is de bedoeling van de opleiding om meer te investeren in praktijkdoctoraten. De opleiding besloot om de ambten van alle nieuwe assistenten en artistieke assistenten consequent te profileren als ambten van tijdelijke onderzoekers die ook aan het onderwijs participeren. Bij de aanwerving, benoeming en bevordering van de docenten werden onderzoeksvaardigheden en -resultaten een essentieel criterium. Aangezien binnen de masterseminaries de onderzoekscomponent een belangrijke plaats inneemt, wordt bij het aantrekken van gastdocenten voor deze colleges sterk rekening gehouden met onderzoeksactiviteiten en competenties. Een aantal van hen zijn doctores met ofwel een theoretische ofwel een artistieke onderzoekspraktijk. Anderen verrichten doctoraal onderzoek binnen of buiten de departementale context. Van de 74 OP-leden die binnen de opleiding actief zijn, zijn er 7 doctores (3,75 VTE), 18 doctorandi (11,80 VTE) en 3 OP-leden (1,7 VTE) die actief met onderzoeksprojecten bezig zijn, en 6 OP-leden die actief betrokken zijn in onderzoeksprojecten zonder formele valorisatie. De opleiding heeft de volgende doelstelling tegen 2012 geformuleerd: ‘Het realiseren van een percentage van (gemiddeld) 20 procent onderzoekscapaciteit in relatie tot de hele personeelsbezetting’
104 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
De commissie vindt het goed dat de opleiding inzet op het aantrekken van personeel met een onderzoeksmandaat, en dat ze hierbij de ambitie koestert om het onderzoek in de kunsten te laten primeren boven het onderzoek over de kunsten. De commissie hoopt dat de huidige inspanningen volgehouden worden, en dat de doctorandi ook tijd en middelen krijgen om hun traject succesvol te kunnen afronden. Op verschillende manieren wordt binnen het onderzoek contact gehouden met de Universiteit Gent, die de academiseringspartner van de hogeschool is. Zo zijn er verschillende associatieonderzoeksgroepen waarvan zowel docenten van de hogeschool als de universiteit deel uitmaken. De opleiding en haar docenten zien het echter als een eigen sterkte dat veel van het artistieke onderzoek uit de opleiding zelf kan groeien, zonder een al te grote sturing vanuit de universiteit. De laatste tijd groeit men wel meer naar elkaar toe, en tracht men bijvoorbeeld een goede invulling voor het doctoraat in de kunsten te vinden. Het departement krijgt van de Onderzoeksraad van de hogeschool een jaarlijks budget ter beschikking voor bijscholing. Via het departementshoofd kunnen de personeelsleden financiering vanuit deze middelen aanvragen voor de deelname aan congressen, festivals, symposia en andere vormen van bijscholing. De bijscholing van de artistieke lesgevers gebeurt grotendeels door de verdere ontwikkeling van het eigen werk. Zij worden ook verondersteld voeling te houden met de nieuwe tendensen binnen het vakgebied. Alle OP-leden beschikken over professionele ervaring, en hebben kennis van (aspecten van) de praktijk van artistieke productie. Daardoor kunnen zij de link leggen tussen het onderwijs en het werkveld. Een groot deel van de docenten staat overigens in het werkveld.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie:
NL: goed EN: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De Hogeschool Gent gebruikt een intern allocatiemodel voor de jaarlijkse toekenning (per kalenderjaar) van de personele middelen aan de departementen. Het interne model is voor de academisch gerichte opleidingen in de kunsten sinds 2008 gebaseerd op een ‘juste retour’ van de middelen die deze opleidingen genereren in de globale werkingsenveloppe die de overheid aan de Hogeschool Gent toekent. Dit gebeurt opdat de middelen door de overheid toegekend aan de academisch gerichte kunstenopleidingen, ook zouden doorstromen naar de kunstenopleidingen. Het aantal VTE is sinds de BAMA-hervormingen ongeveer gelijk gebleven. Het gebeurt wel dat het verloop van gastdocenten groot is, voornamelijk in de afstudeerrichting Film. In 2007 beschikte de bacheloropleiding over 53 personeelsleden, die samen instonden voor 16,72 VTE. In de masteropleiding werden 43 personeelsleden
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 105
ingeschakeld, die goed waren voor 3,13 VTE. 4,19 VTE in beide opleidingen wordt besteed aan onderzoeksopdrachten. De totale omkadering bedraagt daardoor 24,76 VTE, met een verdeling onderwijsonderzoek van 80 tegenover 20 procent. In totaal zijn 74 OP-leden actief in de opleiding. Van de 27 voltijdse OP-leden zijn er 9 exclusief verbonden aan de opleiding Audiovisuele kunsten. Van de 47 deeltijdse OP-leden zijn er 23 exclusief aan de opleiding verbonden. Het grootste deel daarvan – 17 procent – is gastprofessor. De verhouding tussen het personeelsbestand en de studentenaantallen is de volgende: in de bacheloropleiding waren in 2007 82,1 voltijdse studenten (VTS) ingeschreven. Dit gaf 4,9 studenten per VTE personeelslid. In de masteropleiding waren 12,1 VTS ingeschreven. De verhouding hier is 3,8 studenten per VTE personeelslid. Door de eigenheid van de opleiding, die een individuele begeleiding vereist, lijkt de nodige docentenstudentenverhouding aanwezig te zijn. De commissie vraagt aandacht voor de vergrijzing van het docentenkorps. Vooral in de bacheloropleiding is dit problematisch. Tachtig procent van de OP-leden is er ouder dan 40; 48 procent ouder dan 50 jaar. In de masteropleiding is het overgrote deel van de OP-leden tussen de 30 en 60 jaar oud, met een gelijke verdeling tussen de verschillende leeftijdscategorieën (30-40, 40-50 en 50-60). Twee OP-leden zijn jonger dan 30, 1 is ouder dan 60. Ook vraagt de commissie aandacht voor het genderevenwicht. De opleiding geeft aan hiervan werk te maken. In het personeelsplan 2006-2007 bleek immers al een grote meerderheid mannelijke docenten aanwezig te zijn. Daarom gaat bij sollicitaties, bij evenwaardige kandidaten, de voorkeur, naar de eventuele vrouwelijke kandidaat. Ook voor onderzoeksmandaten geldt deze regel. Door het inrichten van een Engelstalige masteropleiding verwacht de opleiding zich aan toenemende studentenaantallen. Ze heeft daarbij aangegeven een organisch groeipad te willen nastreven maar is zich, met betrekking tot de inhoudelijke begeleiding van de individuele masterprojecten, bewust van een risico wat betreft begeleidingscapaciteit in de masteropleiding. De commissie vraagt hier de nodige aandacht voor.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht te blijven houden voor een evenwichtige leeftijdscurve en een gezonde manvrouwverhouding. De commissie vraagt aandacht voor een mogelijk capaciteitsprobleem naar aanleiding van de verwachte stijgende instroom in de Engelstalige masteropleiding.
106 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
NL: goed EN: voldoende goed NL: goed EN: voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 107
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding maakt voor haar lessen gebruik van drie locaties: de Bijlokecampus voor theoretische cursussen en keuzeopleidingsonderdelen in andere ateliers, de campus Academiestraat voor de praktijkateliers met de technische infrastructuur en de Kunsttoren voor keuzeopleidingsonderdelen van andere ateliers. De studenten bevinden zich voornamelijk in de campussen Bijloke en de Academiestraat. Op de Bijlokecampus beschikt de opleiding over vier auditoria die voornamelijk voor hoorcolleges gebruikt worden. De auditoria zijn uitgerust met de gangbare multimediafaciliteiten. In de Academiestraat beschikt de opleiding over leslokalen, montage- en productielokalen, een opnameplateau van 180 m² en een kleine bioscoop met 85 zitplaatsen. Zowel volgens de commissie als volgens de opleiding zijn op de locatie Academiestraat duidelijke sporen van verwaarlozing te zien. Omwille van de geplande verhuis werden immers enkel nog essentiële investeringen gedaan. Op de beide locaties zijn computerlokalen en kopieertoestellen beschikbaar voor de studenten. Dankzij de samenwerking binnen de associatie kunnen raamakkoorden afgesloten worden, waardoor goedkope soft- en hardware voorzien kan worden voor de studenten. De commissie apprecieert de aandacht voor studentvriendelijke prijzen voor ICT. De opleiding hoopt dat het schaalvoordeel van de associatie in de toekomst meer benut zou kunnen worden, ook voor investeringen in de infrastructuur. De commissie is positief over twee grote verwachtingen: een nieuwe uitrusting via het Herculesfonds en de nieuwbouw. Deze twee projecten kunnen mits een goede invulling de opleiding een grote inspiratie geven. Het Herculesfonds, samen met de andere investeringen, moet het mogelijk maken om het materiaal te moderniseren. De werkzaamheden aan de nieuwbouw op de Bijlokecampus hebben vertraging opgelopen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen deze eind 2009 voltooid zijn. Door een beslissing van het hogeschoolbestuur zal er overigens extra ruimte vrijkomen voor de opleiding. Een aantal centrale diensten zal wegtrekken uit de Bijlokecampus; de opleiding en de onderzoekers zullen de vrijgekomen ruimte innemen. Een nieuwe bibliotheek blijft volgens de opleiding een noodzaak, maar hierover werd nog geen beslissing genomen. Op de nieuwe campus zal de opleiding zowel over een nieuwbouw als een gerestaureerde locatie beschikken. De verhuis zal als bijkomend voordeel hebben dat de opleiding op dezelfde campus zal zitten als de opleidingen Beeldende kunsten en Interieurvormgeving, waardoor de kruisbestuiving tussen de verschillende disciplines zal intensifiëren. Ook het departement Conservatorium en verschillende actoren uit het artistieke veld zijn al op de campus aanwezig, en dragen bij tot de uitbouw van een kunstencampus. Op de campus wordt zo een artistieke synergie beoogd tussen Beeldende en Audiovisuele kunsten, Muziek, Theater, Vormgeving en kunstpraktijk en kunstonderwijs. De aanvraag die de opleiding bij het Herculesfonds van de Vlaamse overheid indiende voor de financiering van middelzware onderzoeksinfrastructuur, werd goedgekeurd, maar het bedrag werd beperkt tot 350.000 euro. De
108 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
aanvraag werd ingediend samen met de vakgroepen Drama en Autonome kunsten. Met het bedrag zal een audiovisueel en interactief onderzoekslab van uitrusting voorzien worden: digitale apparatuur voor opname en bewerking van beeld en klank, en voor experimenten op het vlak van interactieve technieken. Samen met de werkingsmiddelen die de opleiding krijgt uit het onderzoeksfonds van de onderzoeksraad, kan het onderzoek verder uitgebouwd worden. Door de investeringen in onderzoeksinfrastructuur kan de huidige toestand vermeden worden, waarbij de onderzoekers noodgedwongen de onderwijsinfrastructuur moeten gebruiken. De hogeschool kent jaarlijks de werkingsmiddelen toe aan het departement. Op basis hiervan en op basis van de ateliergelden die de studenten betalen, stelt het departement een begroting op. Deze begroting houdt rekening met: de vaste kosten, de trends waargenomen tijdens de voorgaande begrotingsjaren, de noodzakelijke investeringen, de planning van de diverse vakgroepen, het opleidingsprogramma, de studentenaantallen, de verwachte maatschappelijke en wetenschappelijke evolutie, de te verwachten kosten voor het komende jaar (onderhoud, herstellingen, uitbreidingen…). Door een interne bijsturing van de verdeling van de werkingsmiddelen binnen de hogeschool zal vanaf 2009 zowel het bedrag voor de werking per student stijgen (van 80 naar 90 euro per student), als het bedrag per student voor investeringen (van 105 naar 175 euro). Hierdoor zal het hele departement KASK een stijging van de werkingsmiddelen zien met 27 procent (van 261.879 euro naar 333.527 euro). Via een oproep van de hogeschool voor aanvullende investeringsmiddelen onderwijsuitrusting, waarover ten tijde van het bezoek nog geen beslissing genomen was, kan extra geld volgen. Voor de infrastructurele investeringen werd in 2005 een vijfjarenplan opgesteld (2006-2010). Er werd een bedrag van 82.000 euro voorzien voor Film, 28.000 euro voor Animatiefilm en 92.575 euro voor informatica. Een extra budget van 100.000 euro was nodig om aan de noden van de opleiding te voldoen. Dit was niet voorhanden, en dus moesten prioriteiten gelegd worden. De opleiding werkte een nieuwe regeling uit voor de periode 2009-2011. Meer investeringen zijn mogelijk door de extra middelen. Voor Film is in dit plan 130.457 euro beschikbaar, voor Animatiefilm 53.600 euro. Voor 2009 liggen de investeringen vast. Op basis van de beslissing van de hogeschool in verband met aanvullende investeringsmiddelen kan een verder aankoopplan voor de volgende jaren opgesteld worden. In 2008 is extra camera- en montagemateriaal aangekocht. De aanpassing van registratie- en montagesystemen aan de digitale ontwikkeling en de introductie van HD-technologie moeten door de nieuwe investeringen mogelijk worden. De investeringen gebeuren volgens vastgelegde procedures. Extra financiële middelen kan de opleiding zelf binnenhalen door dienstverleningsopdrachten. Het beschikbare technische materiaal voor de studenten Film blijkt voldoende te zijn voor de realisaties van projecten van het eerste tot het derde bachelorjaar. De masterstudenten staan voor een groot deel zelf in voor de technische infrastructuur voor hun projecten. De studenten Animatiefilm kunnen voor hun projecten het beschikbare materiaal gebruiken. De uitleendienst gebruikt vastgelegde regels voor het uitlenen van technisch materiaal, waarbij sterk wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van de student. De commissie vraagt een permanente aandacht voor voorzieningen voor de studenten, zowel kwalitatief als kwantitatief, en in het bijzonder voor de uitleendienst.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 109
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een permanente aandacht voor voorzieningen voor de studenten, zowel kwalitatief als kwantitatief, en in het bijzonder voor de uitleendienst.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De derde- tot eerstelijnsbegeleiding ziet er als volgt uit. Op hogeschoolniveau gebeurt de derdelijnsbegeleiding. De commissie stelt vast dat op hogeschoolniveau de nodige voorzieningen bestaan voor de begeleiding van studenten. De cel Studieadvies bestaat uit een studentenpsycholoog, een studieadviseur, een psychopedagogisch consulent en een contactpersoon EVC’s. De dienst wordt ad valvas en via Dokeos aan de studenten bekendgemaakt en is te bereiken op een groen telefoonnummer. Naast individuele dienstverlening biedt de cel ook sessies aan in verband met faalangst en stress. Ze werkt ook samen met de begeleiding van studenten met een handicap. Behoorlijk wat mensen blijken zich voor psychologische problemen aan te melden bij de departementale studiebegeleider. Zij wijst de studenten bij zware problemen door naar de psychologische dienst Psynet van de hogeschool. Naast Psynet is er ook financiële begeleiding. De dienst Sovoreg voorziet in renteloze leningen, en de studenten kunnen gebruikmaken van beschikbare fondsen. Soms wordt ook concreet materiaal aangekocht. De departementale diensten Studiebegeleiding en Studietrajectbegeleiding vormen de tweedelijnsbegeleiding. In eerste instantie richten zij zich tot de eerstejaarsstudenten om de overgang naar het hoger onderwijs te faciliteren. Naast individuele contacten organiseert de departementale studietrajectbegeleider ook groepsessies in verband met studeren en het samenstellen van een geïndividualiseerd traject. De studietrajectbegeleider gaf in de gesprekken met de commissie mee dat de begeleiding bij de studenten van Audiovisuele kunsten minder groot is, dankzij de grote inzet van de docenten van de opleiding. De eerstelijnsbegeleiding door de docenten is dan ook de meest gangbare wijze van begeleiding. Dit geldt zeker ook in de masteropleiding waar de studenten voor hun masterproef worden bijgestaan door twee verschillende mentoren. De doorstroming naar de tweedelijnsbegeleiding, de studietrajectbegeleider, gebeurt voornamelijk vanuit de docenten zelf. De grote betrokkenheid van de docenten in individuele relaties met de studenten wordt door de commissie erg geapprecieerd. Het recent ingevoerde mandaat van trajectbegeleiding is volgens de commissie een sterk punt voor de opleiding, net als de daarmee samenhangende openheid voor flexibele leerpaden. De begeleiding van de studenten zorgt ook voor een eventuele heroriëntering van de studenten. Zo is er telkens een doorstroom van zo’n 5 procent van de studenten naar de Vrije kunsten. Voor de evaluatiemomenten kunnen de studenten met vragen steeds terecht bij de docenten zelf. De evaluatievormen worden in de studiefiches vermeld. Zowel voor, tijdens als na de examens kunnen de studenten terecht bij de Ombudsdienst, de dienst Studiebegeleiding en de studietrajectbegeleider.
110 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Informatie aan abituriënten door het departement gebeurt op verschillende manieren: via deelname aan SID-In’s; met brochures met de opleidingen van het departement, verspreid via SID-In’s, infodagen en opendeurdagen en beschikbaar op de website; met een infobundel ‘toelatingsproeven’ op de website; via drie infodagen en één opendeurdag; via de website; door de trajectbegeleider die scholen kunnen uitnodigen, abituriënten kunnen contacteren en die aanwezig is op de SID-In’s; de KASK-week, om kennis te maken met de projecten. Ook de centrale diensten bezorgen de studenten infobrochures over de sociale diensten van de hogeschool en over studeren. Alle informatie is steeds toegankelijk via de website. Voor de instromende studenten worden introductiedagen georganiseerd met infosessies, atelierintroducties en introducties tot de theoretische onderdelen. Tijdens de infosessies worden de diensten aan de hogeschool bekendgemaakt, wordt het onderwijs- en examenreglement toegelicht en worden het digitale leerplatform, de Ombudsdienst en de studie- en trajectbegeleiding voorgesteld. Tijdens hun studieloopbaan kunnen de studenten steeds bij het studentensecretariaat terecht voor informatie. Studiefiches en het examen- en onderwijsreglement zijn raadpleegbaar op de website. De examenregeling wordt ad valvas en via Dokeos bekendgemaakt aan de studenten. De informatieverstrekking in verband met Erasmus-uitwisselingen werd herzien om de studenten meer te kunnen engageren. Het departement zal een extra medewerker Internationalisering aanwerven. Onder facet 2.9 werd reeds aangegeven hoe wordt omgegaan met de instromende buitenlandse studenten, net zoals voor Nederlandstalige studenten, zijn ook voor hen taalcursussen beschikbaar en ook de seminaries hebben een integratief karakter. In aanvulling op alle initiatieven ten aanzien van buitenlandse studenten acht de commissie het interessant om een buddy-syteem in te stellen om de integratie van buitenlandse studenten vooral te versnellen en hun slaagkansen ook te verhogen. De opleiding heeft ook aangegeven dat het administratief en technisch personeel sterk vertrouwd is met het begeleiden van anderstalige studenten. De commissie heeft inderdaad kunnen vaststellen dat in het departement reeds geruime tijd een betekenisvolle aanwezigheid is van buitenlandse studenten. Omwille van het hoge aantal buitenlandse kandidaten communiceert de dienst trajectbegeleiding reeds nu ook in het Engels. Diverse personeelsleden zijn met het Engels ook sterk vertrouwd vanuit hun eigen opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om een buddy-systeem op te zetten voor de integratie van de buitenlandse studenten.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 111
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
112 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool richt in eerste instantie het kwaliteitszorgsysteem in. Zowel centraal als per departement werd een kwaliteitszorgcoördinator aangesteld. Om de interne kwaliteitszorg te structureren, werden kwaliteitsprioriteiten vastgelegd en een kwaliteitsverklaring opgesteld, en besloot de hogeschool gebruik te maken van zelfevaluatie op basis van het EFQM-model met de TRIS-methode. De departementale coördinator zorgt voor de implementatie van dit model binnen het departement. De kwaliteitszorg van het onderwijs gebeurt volgens de procedures beschreven in ‘Uitbouw van de kwaliteitszorg’. Verschillende krachtlijnen zijn in het kwaliteitszorgsysteem opgenomen: zelfevaluatie op elk niveau op basis van EFQM en TRIS; bevragingen van belanghebbenden; opstelling van verbeterdoelen en bijhorende verbeterplannen op basis van de bevragingen, met een timing ter realisatie; opstelling van een jaaractieplan ‘Kwaliteitszorg’; een hoofdstuk ‘kwaliteitszorg’ in het jaarverslag; ondersteuning en opvolging door de centrale kwaliteitszorgcoördinator; bijsturing kwaliteitsbeleid door het bestuurscollege. De eerste vijf krachtlijnen worden binnen het departement geïmplementeerd en georganiseerd door de departementale kwaliteitscoördinator. Sinds 2006 is er een nieuwe coördinator actief binnen het departement. Door extra investeringen van de hogeschool kon de departementale kwaliteitszorg in 2008 verder uitgebreid worden. De functie van kwaliteitszorgcoördinator werd tot een voltijdse job uitgebreid. Een coördinator Kwaliteitszorg Onderzoek zal kunnen aangesteld worden voor 50 procent. De commissie meent dat de invoering van het nieuwe mandaat van de departementale kwaliteitszorgcoördinator een stap in de goede richting is. Al in 2000-2001 vond een bevraging plaats over de opleiding. Een nieuwe algemene bevraging over de opleiding gebeurde pas na het aanstellen van de nieuwe coördinator. Elk jaar worden de studenten van alle bachelorjaren bevraagd over een bepaald aspect van het curriculum. In 2007-2008 ging de bevraging over de opleidingsonderdelen atelier. In het academiejaar 2008-2009 zullen de studenten bevraagd worden over de algemene theorie. Onder centrale aansturing paste een werkgroep de vragenlijst aan, en vanaf het academiejaar 2008-2009 zal een nieuwe bevraging beschikbaar zijn via een elektronisch bevragingssysteem. Een betrouwbare studietijdmeting heeft nog niet plaatsgevonden. De aanzet hiertoe werd al gegeven, maar leverde geen resultaten op wegens een dalende participatie. Daarnaast worden in de algemene bevragingen ook aspecten zoals de faciliteiten bevraagd. De opleiding geeft mee dat de klachten van de studenten hierbij voornamelijk over de infrastructuur gaan. Vanaf het academiejaar 2007-2008 wordt op het einde van het academiejaar een bevraging gehouden bij de juryleden, om zo input uit het werkveld te krijgen. De evaluatie van de externe partners waarbij de studenten werkveldervaring kunnen opdoen, maakt hiervan deel uit. Informeel wordt ook contact gehouden met de afgestudeerden, maar formele tevredenheidsenquêtes zijn nog niet georganiseerd. De intentie bestaat wel om die
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 113
te organiseren. De commissie vraagt daarnaast dat er ook een bevraging van het personeel zou plaatsvinden. De opleiding toont de intentie om via TRIS-zelfevaluatie het personeel een interne zelfevaluatie te laten uitvoeren. Vanuit de resultaten van de bevragingen heeft de opleiding een aantal sterke en zwakke punten geformuleerd voor Film en Animatiefilm. De commissie meent wel dat de evaluatie van de resultaten van de kwaliteitsbevragingen een aandachtspunt is.
Aanbevelingen ter verbetering: De evaluatie van de resultaten van de kwaliteitsbevragingen is een aandachtspunt. De commissie vraagt dat ook het personeel bevraagd wordt.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: NL: goed EN: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Nadat de enquêtes bij de studenten afgenomen zijn, worden de resultaten verwerkt en besproken met de studenten voor een verdere verduidelijking bij de antwoorden. De resultaten worden vervolgens met de docenten en het departementshoofd besproken, en leiden tot verbeteracties in de opleidingscommissie. Bij de evaluaties van de opleidingsonderdelen worden de analyses van de resultaten schriftelijk medegedeeld aan de betrokken docent. Enkel bij relevante problemen wordt het OP-lid uitgenodigd voor een gesprek met het departementshoofd, en kunnen eventueel verbeteracties worden opgesteld. Naast de verbeterpunten die uit de bevragingen naar voren komen, leiden ook de zelfevaluaties tot verbeterpunten. In de jaaractieplannen worden deze punten opgenomen als actiepunten. In het academiejaar 2002-2003 stelde de opleiding de eerste jaaractieplannen op. De structuur van de plannen werd nadien enigszins aangepast, en geeft nu aan hoe verbeterdoelen moeten worden bereikt, tegen welke deadline dit moet gebeuren en wie verantwoordelijk is. Het is de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de opleidingscommissie om de jaaractieplannen op te volgen. De jaaractieplannen worden geëvalueerd door de opleidingscommissie en goedgekeurd door de departementsraad aan het begin van elk academiejaar. In de jaarverslagen wordt aangegeven welke punten succesvol afgerond werden en verantwoord waarom andere niet werden volbracht. Deze laatste worden eventueel hernomen in het nieuwe jaaractieplan. Acties die doorheen de jaren ondernomen werden, waren onder meer: bevragingen organiseren, uitbouwen van de informatievoorziening, aanpassingen aan het programma, acties rond personeelsbeleid en -formatie, opvolgingssysteem voor onderzoek.
114 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
In het verleden gebeurde de opvolging van de resultaten en de verbeteracties eerder ad hoc en niet systematisch. De commissie meent dat het ZER voor de opleiding echter inspirerend gewerkt heeft. De eerste maatregelen en resultaten zijn zichtbaar, bijvoorbeeld op het gebied van academisering. Aangezien de Engelstalige masteropleiding nog niet op kruissnelheid was, konden er daarin geen kwaliteitsonderzoek noch verbetermaatregelen zijn uitgevoerd. Op basis van het beeld dat de commissie heeft van de Nederlandstalige opleiding, stelt de commissie dat de opleiding voldoende potentieel heeft wat dit facet betreft.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een volgehouden inspanning op basis van vooropgestelde streefdoelen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een groot deel van de docenten van de opleiding werd bij de kwaliteitszorg betrokken door hun participatie aan het tot stand komen van het ZER. Zoals eerder vermeld zullen de docenten in de toekomst ook formeel worden betrokken via TRIS-evaluaties. Via de bespreking van de resultaten van de bevragingen kunnen de docenten al voorstellen voor verbeterdoelen formuleren. Verder is in de departementsraad een van de docenten van de opleiding opgenomen als lid. Via studentenbevragingen en overleg worden de studenten van de Nederlandstalige opleidingen (en later ook van de Engelstalige masteropleiding) betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. De huidige ervaringen wijzen uit dat de participatie aan de bevragingen redelijk hoog ligt, maar dat de participatie in de beleidsorganen eerder aan de lage kant ligt. Ook aan de resonantiecommissie van de bevragingen wordt matig geparticipeerd. Als belangrijkste reden hiervoor werd in de gesprekken van de commissie met de verschillende betrokkenen het tijdsgebrek aangegeven. De opleiding geeft aan dat dit structureel moeilijk op te lossen is. Door de kleinschaligheid kunnen problemen wel snel gesignaleerd worden, bijvoorbeeld via de studietrajectbegeleider. De commissie merkt een grote betrokkenheid op van de studenten, maar vraagt toch aandacht voor de studentenparticipatie in het overleg. De overlegorganen waarin de studenten betrokken zijn, zijn de departementsraad (met drie studenten van het departement) en de opleidingsraad (met twee studenten van de opleiding). De commissie vindt dit een laag aantal. De studentenraad van het departement blijkt, zonder een grote betrokkenheid van de studenten Audiovisuele kunsten, wel naar behoren te functioneren. Deze wordt overkoepeld door de Hogeschool Gent Studentenraad. Het beroepenveld werd onder meer betrokken door de oprichting van een resonantiecommissie, die advies gaf bij de omvorming naar de BAMA-structuur. Het werkveld is formeel ook betrokken in de departementsraad. Verder is de betrokkenheid van het werkveld bij de kwaliteitszorg voornamelijk informeel georganiseerd, bijvoorbeeld via
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 115
contacten met de juryleden en door de verwevenheid van de docenten met het werkveld. Het werkveld vraagt in de gesprekken zelf meer formeel betrokken te worden bij de opleiding. De commissie stelt voor alle actoren een grote betrokkenheid vast op informele wijze. Ze vraagt dat de opleiding deze betrokkenheid formeler zou organiseren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de betrokkenheid van de verschillende actoren bij de opleiding formeler georganiseerd wordt.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende NL: goed EN: voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
116 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie:
NL: goed EN: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Via de evaluatie van de eindwerken gaat de opleiding na of de studenten de doelstellingen van de opleiding gerealiseerd hebben en de eindcompetenties bereikt hebben. Hiervoor wordt een beroep gedaan op een (inter)nationale jury. De eerste masterstudenten studeerden af in het jaar 2007-2008. Bijgevolg moest de visitatiecommissie voor de vaststelling van het gerealiseerde niveau zich ook baseren op de vroegere ‘eindwerken’. De commissie waardeert de hoge kwaliteit van de eindwerken. Als bewijs van het gerealiseerde niveau merkt de commissie op dat de studenten van de bachelor- en masteropleidingen prijzen winnen op (inter)nationale festivals. Zo won tijdens het visitatiebezoek een van de afstudeerprojecten de prijs voor de Beste Vlaamse Studentenkortfilm op het Filmfestival van Vlaanderen. De commissie meent dat via de individuele begeleiding van de studenten erover gewaakt wordt dat wie kan slagen, ook slaagt. De opleiding zorgt voor een opvolging van de studenten wanneer ze afgestudeerd zijn. De opleiding zorgt voor de verspreiding van de afstudeerprojecten via de KASKFILM-dvd’s. Deze dvd’s worden ook aan internationale filmfestivals verspreid en te koop aangeboden. Bij de enquête die in de toekomst van de afgestudeerden zal worden afgenomen, zal men ook nagaan of de attitudes en vaardigheden die de opleiding de studenten heeft bijgebracht, overeenkomen met de eisen van het werkveld. De studenten komen in twee specifieke sectoren terecht: de audiovisuele sector en de cultuurproductie in ruimere zin. De opleiding heeft er voorlopig geen zicht op of de masterstudenten, bij wie de onderzoekscomponent nu groter is dan bij de vroegere afgestudeerden, een ander tewerkstellingsprofiel hebben. Het departement beschikt over een coördinator Internationalisering, een functie die van 50 naar 100 procent zal uitgebreid worden. Het departement heeft een 35-tal akkoorden in het kader van het Socrates-programma, die studenten- en docentenmobiliteit betreffen. Bij de samenwerkingen vanuit de opleiding Audiovisuele kunsten wordt gezocht naar opleidingen die bij het profiel van de opleiding aansluiten. De commissie vraagt aandacht voor internationale uitwisseling, ook Erasmus. De uitwisseling van studenten in het kader van het Erasmus-programma blijkt niet succesvol. Zo is er wel jaarlijks een aantal inkomende studenten, vooral voor Aanimatiefilm, maar zijn er tussen 2004 en 2007 geen studenten vanuit de opleiding naar het buitenland vertrokken. De opleiding voorziet een verbeterde informatievoorziening naar de studenten over Erasmus. Het grootste probleem voor de studenten blijkt de tijdsdruk te zijn, die het moeilijk zou maken om er een aantal maanden tussenuit te trekken. De studenten blijken vooral zekerheid te verkiezen. Ze menen wel dat met een betere aanmoediging zij meer gemotiveerd zouden zijn om naar het buitenland te trekken. De opleiding meent verder dat het grootste struikelblok voor een verhoging van het aantal buitenlandse studenten de noodzakelijke kennis van het Nederlands is.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 117
Wat docentenmobiliteit betreft, blijken de docenten voornamelijk voor lezingen en symposia naar het buitenland te gaan. In de gesprekken werd aangegeven dat de samenwerking met Angoulême versterkt zou worden, en dat tussen de twee opleidingen docentenuitwisselingen zouden plaatsvinden. In samenwerking met het VAF worden, vaak in het kader van het Filmfestival Gent, gastcolleges georganiseerd voor de studenten van het derde bachelorjaar. Er wordt ook getracht om de studenten te laten deelnemen aan masterclasses aan de academie van Krakow. Met dergelijke initiatieven toont de opleiding wel aan dat ze belang hecht aan de inbreng van buitenlandse docenten, maar zulke initiatieven gebeuren niet structureel. De commissie vraagt dan ook dat de opleiding aandacht heeft voor de internationale mobiliteit van haar eigen docenten. Voor de Engelstalige masteropleiding konden er ten tijde van het bezoek geen resultaten worden voorgelegd. Op basis van het beeld dat de commissie heeft van de Nederlandstalige opleiding, stelt de commissie dat de opleiding voldoende potentieel heeft wat dit facet betreft. De commissie durft wel aanstippen dat een alumniwerking die ook de alumni van de Engelstalige masteropleiding betrekt op termijn een enorme meerwaarde zou kunnen vormen voor de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt meer aandacht voor internationale studenten- en docentenuitwisselingen. De commissie vraagt om in een alumniwerking ook afgestudeerden van de Engelstalige masteropleiding te betrekken.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en de 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De verplichte toelatingsproef zorgt voor een eerste selectie in het aantal studenten dat aan de opleiding mag deelnemen. Gemiddeld slaagt zowat 48 procent van de studenten in deze proef. De stijgende toestroom voor Animatiefilm werd door de opleiding in de gesprekken verklaard door het grotere commerciële succes van animatie. De opleiding heeft geen streefcijfers geformuleerd met betrekking tot het onderwijsrendement. De opleiding wil zoveel mogelijk studenten de vooropgestelde competenties laten bereiken.
118 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Gemiddeld slaagt 43 procent van de eerstejaarsstudenten: ongeveer 6 procent lager vergeleken met andere Vlaamse hogescholen. De slaagcijfers voor de andere jaren liggen hoger. De slaagcijfers van Film liggen in het eerste jaar lager dan die van Animatiefilm, maar hoger in het vierde jaar. Het grootste deel van de studenten (45 procent) doet er vier jaar over om de studies te volbrengen. Veertig procent van de studenten doet er 5 jaar over, 12 procent 6 jaar en een beperkt aantal zelfs 7 jaar. De gemiddelde studieduur voor de studenten Film bedraagt 4,40 jaar en voor Animatiefilm 4,92 jaar. Opvallend is dat niemand in de afstudeerrichting Film langer dan vijf jaar nodig heeft, maar dat in de afstudeerrichting Animatiefilm zowat 18 procent van de studenten er 6 jaar over doet. Niet-generatiestudenten hebben een grotere slaagkans dan generatiestudenten. De commissie vindt dat de doorlooptijd van de masteropleiding ernstig bekeken moet worden. Wat het genderverschil betreft, blijkt 75 procent van de studenten man en 25 procent vrouw. Het niveau van de studenten, en bijgevolg ook het slaagpercentage, is volgens de opleiding hoger bij de vrouwen. Voor de Engelstalige masteropleiding konden er ten tijde van het bezoek geen rendementscijfers worden voorgelegd. Op basis van het beeld dat de commissie heeft van de Nederlandstalige opleiding, stelt de commissie dat de opleiding voldoende potentieel heeft wat dit facet betreft.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de doorlooptijd van de masteropleiding ernstig bekeken wordt. De commissie vraagt aandacht voor streefcijfers in verband met onderwijsrendement.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2: onderwijsrendement
NL: goed EN: voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 119
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie vindt het positief dat in het zelfevaluatierapport voor elk onderwerp een kritische analyse werd gehouden met sterke en zwakke punten. De tekst zelf had volgens haar wat beknopter en meer helder kunnen zijn.
Uit de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport heeft de commissie afgeleid dat sinds het visitatiebezoek de volgende maatregelen ter verbetering al werden genomen: Een personeelsbevraging is gepland voor het academiejaar 2009-2010.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
120 | Opleidingsrapport Hogeschool Gent
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid
voldoende voldoende goed voldoende goed voldoende goed OK voldoende voldoende goed voldoende voldoende
Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Facet 3.3:
voldoende NL: goed EN: voldoende goed NL: goed EN: voldoende
Eisen academische gerichtheid Kwantiteit personeel
Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering
voldoende voldoende goed voldoende
Facet 5.3:
voldoende NL: goed EN: voldoende voldoende
Facet 6.2:
NL: goed EN: voldoende voldoende
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Onderwijsrendement
score onderwerp
voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: HOGENT
1
Hogeschool Gent NL: Nederlandstalige bachelor- en masteropleiding in de Audiovisuele Kunsten Afstudeerrichtingen Film en Animatiefilm EN: Engelstalige Master of Audiovisual Arts Afstudeerrichtingen Film en Animatiefilm
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Opleidingsrapport Hogeschool Gent | 121
122 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Hoofdstuk 3 Katholieke Hogeschool Limburg Algemene toelichting bij de academisch gerichte bacheloropleiding- en masteropleiding in de Audiovisuele kunsten aan de Katholieke Hogeschool Limburg De opleiding Audiovisuele kunsten aan de Katholieke Hogeschool Limburg kent drie afstudeerrichtingen: animatie, televisie-film en communicatie- en multimediadesign. De afstudeerrichting animatie heeft steeds nauw samengewerkt met de film- en televisieopleiding, en met de afstudeerrichting Grafische vormgeving. Nadat in de kunstscholen een opdeling werd gemaakt tussen de Beeldende en de Audiovisuele kunsten, werd de afstudeerrichting animatie bij deze laatste opgenomen. De afstudeerrichting televisie-film is 28 jaar geleden ontstaan uit de opleiding foto-film van het Stedelijk Instituut. De afstudeerrichting communicatie- en multimediadesign is de jongste afstudeerrichting van de opleiding. De opleiding kwam er op vraag van het werkveld, een vraag die in 1999 uitgediept werd in een haalbaarheidsonderzoek. Vanaf het begin werd een deel van het programma internationaal georganiseerd met de Hogeschool Zuyd, en vanaf 2005 ook met de Fachhochschule Aachen. Het departement Media & Design Academie, waartoe de opleiding Audiovisuele kunsten behoort, werd in 1969 opgericht als een stedelijk instituut onder de naam Stedelijk Hoger Instituut voor Visuele Kommunikatie en Vormgeving. Bij de herstructurering van het hoger onderwijs in 1994 werd het departement onderdeel van de instelling Katholieke Hogeschool Limburg. De hogeschool trad in 2002 toe tot de Associatie K.U.Leuven. De Katholieke Universiteit Leuven werd hierdoor de academiseringspartner van de academische opleidingen van de hogeschool. Om de academisering van de kunstopleidingen te begeleiden, richtte associatie een Begeleidingscommissie Academisering Kunsten (BAK) op. Het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK) overkoepelt en begeleidt het onderzoek binnen de associatie.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 123
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
124 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De werking van de afstudeerrichtingen binnen de opleiding Audiovisuele kunsten van de Katholieke Hogeschool Limburg is voornamelijk gescheiden, met uitzondering van de zaken die niet door het departement of de hogeschool georganiseerd worden. Daardoor hebben de afstudeerrichtingen elk hun eigen doelstellingen geformuleerd. De afstudeerrichting animatie groepeert voor zowel de bachelor- als de masteropleiding haar doelstellingen volgens een aantal vaardigheden: tekenvaardigheden, artistieke bekwaamheid, technologische vaardigheden, algemene competenties. In de masteropleiding zijn er daarnaast een aantal algemene doelstellingen: een kritische en zichzelf analyserende onderzoeker willen worden in het ruime werkveld van de animatiefilm; beschikken over creatieve, analytische en strategische vermogens; in staat zijn om flexibel in te spelen op de vraag van de arbeidsmarkt; het beheersen van de algemene competenties op een gevorderd niveau; het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken; het kunnen gebruiken van methodes en technieken in onderzoek; producten en processen kunnen bedenken en afstemmen op de specificiteit van het eigen gehanteerde medium; het eigen werk en dit van anderen kunnen analyseren, beschouwen, duiden en beoordelen; een artistieke en technische ploeg kunnen leiden; in staat zijn om zich nieuwe technieken eigen te maken.
In de afstudeerrichting Animatie is de student na de bacheloropleiding in staat een eenvoudige animatiefilmproductie te maken. Na het mastertraject moet de student in staat zijn een complexe animatiefilm te maken. De afstudeerrichting animatie baseerde zich voor het niveau en de oriëntatie van haar doelstellingen op het Structuurdecreet. De aanwezigheid van de kwaliteitswaarborgen in de opleiding, zoals vermeld in het decreet, leidt samen met het aangeboden programma tot het bereiken van de graad van bachelor en master. De competenties die volgens het decreet hierbij bereikt dienen te worden, heeft de afstudeerrichting ook gecheckt aan het eigen kader. De afstudeerrichting heeft verder een competentiematrix opgesteld met de competenties waaraan zij wil werken in de opleiding. De clusters van competenties waaraan de afstudeerrichting wil werken, zijn: de audiovisuele taal (beeld – geluid); het tekenpakket (perspectief, grafisch, model, waarneming, beweging); algemene ontwikkeling (alle theoretische opleidingsonderdelen); algemene audiovisuele technieken; de meer specifieke animatiefilmtechniek en -technologie (beeldbewerking); ontwikkeling van eigen stijl (persoonlijkheid). Ook de afstudeerrichting Televisie-film groepeert haar doelstellingen in een aantal categorieën voor de bacheloropleiding: persoonsgebonden gedrag – groei, interactief gedrag – communicatieve competenties, taakgebonden gedrag – managementcompetenties,
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 125
-
innoverend gedrag – creatief vermogen, vaktechnische competenties.
In de masteropleiding heeft de afstudeerrichting de volgende doelstellingen. De student: beheerst de competenties op een gevorderd niveau; heeft een gevorderd begrip (verdieping) van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis die eigen zijn aan de audiovisuele kunsten en de contextualiteit; beheerst de competenties die nodig zijn voor de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnende onderzoeker, kunstenaar en beroepsbeoefenaar. In de bacheloropleiding Televisie-film is er een evenwichtige verhouding tussen de opleidingsdoelstellingen in functie van het audiovisueel ontwerpen, vormgeven en realiseren. In de masteropleiding ligt de focus van de opleidingsdoelen op verdieping, zelfstandigheid en oorspronkelijkheid. De studenten ontwikkelen dus een eigen stijl in de masteropleiding op een dieper en zelfstandiger niveau. Deze verdieping is voor hen de reden om door te stromen naar de masteropleiding. De masterstudent kan het audiovisuele productieproces leiden in samenwerking met andere medewerkers, zoals de scenarist, cameraman, klankman, acteur, monteur, … Hij is in staat om contextgericht te creëren en hierbij zijn kennis te integreren in zijn audiovisuele werk. De afstudeerrichting televisie-film is recent gestart met de afstemming van haar doelstellingen op het Structuurdecreet. De afstudeerrichting C-md formuleert tien doelstellingen waaraan zij zowel in de bachelor- als de masteropleiding wil werken. Die zijn een verzameling van meer gedetailleerde competenties: 1. De C-md-student ontwikkelt een onderzoeksgerichte houding. 2. De C-mdstudent blijft ontwerpen tot hij een vernieuwend concept kan voorleggen. 3. De C-mdstudent neemt verantwoordelijkheid voor de samenhang van de verschillende facetten binnen zijn werk en de werkcontext. 4. De C-mdstudent heeft een kritische ingesteldheid en zoekt naar vernieuwende oplossingen. 5. De student verbindt werelden met elkaar en is in staat verbanden te leggen. 6. De C-mdstudent verwerft een leerhouding waarin tijd voor reflectie een constante is. 7. De student creëert vanuit een vrije wereld. 8. De C-mdstudent zoekt naar een eigenzinnige mediatisering die de beleving vernieuwt. 9. De student positioneert zich in een maatschappelijk discours. 10. De student neemt verantwoordelijkheid voor zijn leerproces en is zich bewust van de noodzaak aan levenslang leren. In de masteropleiding kennen deze competenties een verdere verdieping dan in de bacheloropleiding. Het verschil in de masteropleiding bij C-md ligt voorts in het feit dat er in de bacheloropleiding veel gewerkt wordt met bestaande technologieën, en dat de studenten in de master een veel grotere vrijheid krijgen, die het realiseerbare zelfs kan overstijgen, en een dieper niveau. In de masteropleiding kan de student de grenzen overstijgen van het medium en de fysieke ruimte. In de afstudeerrichting C-md werden de competenties bewust zo abstract en soepel mogelijk gehouden, om de mogelijkheid te geven snel op veranderende evoluties in het werkveld – die inherent zijn aan de nieuwe media – in te spelen. De afstudeerrichting heeft haar competenties getoetst aan de competenties van het Structuurdecreet. Via verschillende niveaus van verdieping geeft zij aan hoe haar competenties overeenstemmen met die van het decreet. De commissie meent dat de competenties van de afstudeerrichtingen duidelijk omschreven zijn. Ze zijn bekend bij de studenten en worden geapprecieerd door het werkveld. De commissie meent dat de doelstellingen overeenkomen met de eisen van het Structuurdecreet, inclusief de academische eisen. De commissie vraagt een
126 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
voortdurende aandacht voor de omschrijving en scherpstelling van de competenties, in het licht van de snel evoluerende context van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een voortdurende aandacht voor de omschrijving en scherpstelling van de competenties, in het licht van de snel evoluerende context van de opleiding.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft kunnen vaststellen dat de eindcompetenties van alle afstudeerrichtingen beantwoorden aan de verwachtingen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader van de commissie. De drie afstudeerrichtingen van de opleiding Audiovisuele kunsten vinden het domeinspecifieke referentiekader van de commissie een redelijk juiste weergave van de opleiding, waarin zij zich kunnen herkennen. De afstudeerrichting C-md vindt wel dat de mediatiserende competenties sterker naar voren mochten komen. Ze wil hierbij benadrukken dat audiovisuele kunsten geïnterpreteerd moeten worden als het exploreren van de mogelijkheden en grenzen van media, design en (digitale) technologie in een veranderende samenleving. In het algemeen is het profiel van de opleiding aan de Media en Design Academie duidelijk. De opleiding van de Katholieke Hogeschool Limburg is meer generalistisch en minder specialistisch. In het profiel staat het maken van opdrachtfilms – het creëren in een context – centraal. De studenten zijn zich ook bewust van het profiel van de opleiding rond het creëren in een context, dat zich volgens hen duidelijk manifesteert in het programma. Hiervan waren ze ook op de hoogte voor ze aan de opleiding begonnen. Ook het werkveld is zich bewust van dit profiel. Ze vraagt van deze opleiding geen auteurswerk, maar vakmensen die ervaring hebben met het creëren in een context. De commissie meent dat de competenties beantwoorden aan de eisen en verwachtingen van het werkveld. Het idee van creëren in een context wordt gedragen door de hele opleiding. De opleiding moet wel aandacht besteden aan de soms tegenstrijdige eisen die het werkveld stelt in verband met de academisering. Een goede wisselwerking tussen de opleiding en het werkveld kan hiervoor een positieve stimulans zijn. Omdat de afstudeerrichting C-md vanuit haar eigenheid een meer unieke positie inneemt in de profilering van een opleiding Audiovisuele kunsten, heeft zij een aanvulling gegeven bij dit profiel. Zij bekijkt de opleiding vanuit drie
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 127
belangrijke invalshoeken: design, nieuwe media en maatschappij, en definieert het profiel als: ‘een C-md’er is alert voor de noden van de samenleving, en onderzoekt hoe je deze kan beantwoorden en in beeld brengen aan de hand van een nieuw mediaontwerp. Hij/zij gebruikt daarbij inzichten uit de kunst, het design, het audiovisuele veld en media-, bedrijfs- en maatschappelijke contexten.’ De afstudeerrichting geeft hierbij een eigen invulling aan artisticiteit, en noemt dit ‘het experimenteren met kunsttools, met een nieuw soort verf: de nieuwe media’. Dit creëert een creatieve output. De afstudeerrichting vindt het daarbij ook erg belangrijk dat grenzen overschreden worden. Zij verbindt wetenschap en design vanuit een contextuele instelling, waarbij de beleving van de gebruiker centraal staat. Volgens deze profilering meent de afstudeerrichting te kunnen stellen dat zij uniek is in Vlaanderen. Het domeinspecifieke kader van de afstudeerrichting C-md is in verschillende fases ontstaan, gaande van een onderzoeksfase tot een uiteindelijke contextualiseringsfase. De afstudeerrichting heeft haar profiel getoetst aan binnen- en buitenlandse opleidingen. Internationale partners waarmee zij samenwerkt, zijn onder meer twee scholen in Finland, één in Zweden en één in Denemarken. De meeste van deze opleidingen hebben grote gelijkenissen met de opleiding in Genk. C-md werkt ook samen met de Hogeschool Zuyd in Nederland en de Fachhochschule Aachen in Duitsland. In vergelijking met deze opleidingen is de afstudeerrichting in Genk de enige die zowel een academische bachelor- als een masteropleiding organiseert. De afstudeerrichting Televisie-film wil de profilering verduidelijken met het feit dat zij studenten opleidt tot ontwerper, vormgever en realisator. De studenten kunnen daarbij een eigen traject uitstippelen, dat zich meer richt op fictie, documentaire en/of reclame-videoclip. Ze kiezen zelf voor een meer televisie- of filmgerichte werking. De afstudeerrichting film heeft haar profiel vergeleken met een aantal buitenlandse opleidingen. Met het werkveld vond afstemming plaats via de externe jury, de eigen docenten die in het werkveld staan, en de gesprekken met alumni en werkgevers. Een werkpunt van deze opleiding is dat ze meer systematiek wil brengen in het toetsen en aanpassen van haar domeinspecifieke referentiekader. De afstudeerrichting animatie denkt eraan haar profilering in de toekomst meer te richten op het experimentele. De masteropleiding wil zij opentrekken, om een meer gedifferentieerde output te krijgen. De afstudeerrichting animatie heeft haar doelstellingen getoetst via een aantal bezoeken en persoonlijke contacten. Via een commissie met mensen uit het werkveld wil zij haar doelstellingen en competenties nu toetsen aan het beroepenveld. De commissie stelt vast dat de afstudeerrichtingen hun doelstellingen toetsen aan het werkveld, maar vraagt dat er hierbij zeker ook aandacht is voor het werkveld dat niet rechtstreeks bij de opleiding betrokken is, zoals het geval is met gastdocenten. De afstudeerrichtingen menen dat ze stilaan naar elkaar toegroeien. Vooral door het zelfevaluatierapport werd nagedacht over het functioneren in de toekomst, en werd duidelijk waar kansen liggen. Samenwerking bestaat er wel al, bijvoorbeeld op het gebied van modules en de afstudeerrichtingsoverschrijdende projecten – waarbij overigens alle zes afstudeerrichtingen van het departement betrokken worden. Toch blijft de eigenheid van de afstudeerrichtingen belangrijk om een kruisbestuiving te kunnen realiseren. Binnen de stuurgroep Beleid en de onderzoekscel Experiency komen er stimulansen voor samenwerking. De commissie beveelt aan de ingeslagen weg verder te zetten om tussen de drie afstudeerrichtingen meer synergie te zoeken.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om tussen de afstudeerrichtingen meer synergie te zoeken.
128 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De opleiding moet aandacht besteden aan de soms tegenstrijdige eisen die het werkveld stelt in verband met de academisering. Een goede wisselwerking tussen de opleiding en het werkveld kan hiervoor een positieve stimulans zijn.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en orientatië: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 129
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De drie afstudeerrichtingen van de opleiding Audiovisuele kunsten geven elk een eigen invulling aan hun eigen doelstellingen in het programma. Op twee gebieden is er echter een grote overeenkomst in deze invulling: In alle afstudeerrichtingen staat het creëren in een context centraal. In alle afstudeerrichtingen wordt de integratie van theorie in de oefeningen betracht. Via de competentiematrix worden de competenties van de afstudeerrichting animatie gekoppeld aan het programma. De afstudeerrichting werkt sinds het begin van de academisering met een competentiematrix, waarin de kennis, vaardigheden en attitudes die de studenten moeten verwerven, opgelijst worden. Met het eindwerk wordt finaal getoetst of de studenten de einddoelstellingen gehaald hebben. Om de competenties in het programma aan te brengen, werkt de afstudeerrichting, net als de andere twee, volgens het concept ‘creëren in context’. Specifiek leren de studenten op verschillende momenten in het programma omgaan met externe opdrachten. Bepaalde theoretische opleidingsonderdelen in het programma van animatie worden samen met andere afstudeerrichtingen georganiseerd, en zorgen zo voor een afstudeerrichtingsoverschrijdend aspect binnen het programma. In bepaalde opleidingsonderdelen zijn ook disciplineoverschrijdende elementen terug te vinden. Curriculumaanpassingen in het programma gebeuren door input van studenten, eventueel door input van het werkveld, door docenten in de afstudeerrichtingsvergadering, of informeel in onderling overleg. In het programma van de bacheloropleiding van de afstudeerrichting televisie-film worden de studenten wegwijs gemaakt in het contextueel audiovisueel ontwerpen, vormgeven en realiseren. In het curriculum worden de opleidingsonderdelen gekoppeld aan deze drie aspecten, die ook in het profiel van de afstudeerrichting zijn opgenomen. De onderzoeksmethodologische vakken worden daarbij opgenomen in het traject ontwerper. De competenties worden gerealiseerd via opdrachtgerichte oefeningen en audiovisuele werken, en via de technologische opleidingsonderdelen en kritische studies. Een aantal opleidingsonderdelen van de afstudeerrichting is afstudeerrichtingsoverschrijdend. De opleiding wil als verbeterpunt het documentairetraject verbeteren. Recente ontwikkelingen in het vakgebied worden in het programma geïmplementeerd. De afstudeerrichting C-md heeft een competentiematrix opgesteld waarmee kan vastgesteld worden welke competenties aan bod komen en op welk niveau (zes niveaus van niet behandeld tot uiterst belangrijk) per opleidingsonderdeel. Uit een analyse van de matrix blijkt de groei in diepgang van de competenties. De opleidingsonderdelen worden ingedeeld in drie inhoudelijke speerpunten: mediadesign, narrativiteit en social media. Doorheen de bacheloropleiding werkt de afstudeerrichting C-md met verschillende cases, die de groei van de student helpen ontwikkelen. De cases worden voortdurend aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen binnen media of door maatschappelijke veranderingen. De afstudeerrichting geeft aan dat er minstens eenmaal per jaar overleg gepleegd wordt, om ervoor te zorgen dat er geen overlapping of gaten ontstaan in het programma. Er is
130 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
binnen het programma ook aandacht voor recente onderwijsontwikkelingen. Zo vormt de term multiliteracy een rode draad binnen het onderwijsconcept, en is er aandacht voor recente ontwikkelingen in onderwijsvormen (zie facet 2.6). Curriculumaanpassingen gebeuren op basis van feedback van docenten, studenten en externen. Tijdens de bacheloropleiding wordt een deel van het programma van de afstudeerrichting C-md georganiseerd in samenwerking met de Fachhochschule Aachen (Duitsland) en de Hogeschool Zuyd (Nederland), twee scholen uit het grensgebied waar de opleiding in Genk ligt. Tijdens deze ‘Interfaculty’ kiezen de studenten twee modules uit zes mogelijkheden. Na afloop van zo’n module volgt er een examen. Er zijn drie blokken – februari-juni, september-december, december-februari – en de studenten kunnen in die drie blokken telkens twee modules kiezen. De lessen van deze Interfaculty vinden plaats in Maastricht. De contacten die gelegd worden met de Nederlandse en Duitse studenten, zien de studenten als een verrijking. De Interfaculty kost de studenten niets, aangezien zij iedere dag makkelijk kunnen pendelen. Vaak kan er ook online op afstand met elkaar gewerkt worden, waardoor verplaatsingen niet altijd nodig zijn. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een bachelorproef. Voor de afstudeerrichting C-md betekent de bachelorproef dat de studenten in een stage moeten bewijzen dat zij iets kunnen betekenen in het werkveld. Hun reflectie over de stage schrijven de studenten neer in hun e-portfolio. Bij de afstudeerrichting Televisie-film is de bachelorproef een audiovisueel project waar ook een dossier artistiek onderzoek bij hoort. Deze scriptie loopt gelijk met de voorbereiding van het project. Voor de begeleiding is er een bachelorsbegeleidingsgroep. De beoordeling gebeurt door een interne jury. De afstudeerrichting wil dit echter uitbreiden met een externe jury. Bij de afstudeerrichting Animatie is de bachelorproef een film van één minuut, die binnen een bepaald kader moet gemaakt worden. Via drie invalshoeken (regie, productie en theorie) analyseert de student samen met de betreffende docent de opdrachtstelling, die aan het begin van het derde bachelorjaar gegeven wordt. De film wordt beoordeeld door alle docenten en twee externe juryleden. Hiermee moeten de studenten vooral bewijzen dat ze een animatiefilm kunnen maken. De studenten herkennen een competentiegroei in hun programma, dat van breed en verkennend over verruiming, via workshops, naar uitwerking, bijvoorbeeld de stage en het eindwerk, gaat. In het eerste bachelorjaar wordt de basis gelegd met de kerncompetenties. In het tweede bachelorjaar worden deze verder uitgediept en voortgezet, en in het derde bachelorjaar volgt de uitwerking ervan in een zelfstandiger werk. Deze grotere zelfstandigheid is een andere groei die zich in het programma voordoet, en leidt tot een grote zelfstandigheid in de masteropleiding. Algemeen kan voor de drie afstudeerrichtingen gesteld worden dat de opbouw van de opleiding van algemeen, begeleid en technisch naar specifiek, zelfstandig en inhoudelijk evolueert. Er is een competentiegroei en verfijning, waarbij de leefwereld van de student centraal blijft staan. Vooral in de afstudeerrichting C-md kan de competentiegroei aangetoond worden via de evolutie van de niveaus van de competenties uit de competentiematrix. De masteropleiding van de afstudeerrichting animatie bestaat uit verschillende delen: de stage, het keuzepakket (de studenten kiezen twee van vier modules) en de masterproef. Bij de afstudeerrichting televisie-film bestaat de masteropleiding uit een aantal workshops, een aantal keuzemodules en de masterproef. In het curriculum werd in het academiejaar 2008-2009 niet enkel het aantal keuzemodules uitgebreid, er werd ook een nieuw opleidingsonderdeel ingevoerd dat Research Lab CIC heet, waarbinnen de studenten en docenten aan artistieke onderzoeksprojecten werken. De studenten van de afstudeerrichting C-md kiezen in hun masterjaar vier keuzemodules uit een aanbod van zeven, en werken daarnaast aan hun masterproef. De commissie meent dat wat in de doelstellingen vooropgesteld wordt, de opleiding ook uitvoert. De opleiding besteedt volgens haar zorg aan het aanpassen van het curriculum als gevolg van het academiseringsproces, bijvoorbeeld wat onderzoeksvakken en disciplineoverschrijdende vakken betreft. Competentiegroei wordt over de opleidingsjaren gerealiseerd, maar zou iets explicieter gecommuniceerd mogen worden naar de studenten. In de afstudeerrichtingen animatie en televisie-film is de internationale component van het programma grotendeels beperkt tot het aantrekken van internationale gastsprekers. De twee afstudeerrichtingen geven aan
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 131
dat dit een werkpunt is. Ook de afgestudeerden menen dat meer internationalisering positief zou zijn voor de opleiding. De afstudeerrichting C-md heeft een grote internationale component in haar programma ingebouwd. Het programma wordt samen georganiseerd met twee partners uit de twee aangrenzende regio’s in Nederland en Duitsland. De studenten uit de drie regio’s volgen samen les in Maastricht in de zogenaamde Interfaculty. Daarnaast werd het programma van C-md getoetst aan dat van de voornaamste multimediaopleidingen in Europa. Met de internationale partners wordt getracht regelmatig gezamenlijke projecten op te zetten. De internationale studenten die instromen in het programma van C-md, worden ingeschakeld in de Engelstalige premaster. De internationalisering van C-md kan volgens de commissie als voorbeeld dienen voor de internationaliseringsambities van de andere afstudeerrichtingen. De opleiding, in het bijzonder animatie en televisie-film, wordt door de commissie geadviseerd om internationale trends en componenten in het curriculum meer aan bod te laten komen.
Aanbevelingen ter verbetering: In het bijzonder de afstudeerrichtingen Animatie en Televisie-film worden geadviseerd om internationale trends en componenten in het curriculum meer aan bod te laten komen. Competentiegroei zou iets explicieter gecommuniceerd mogen worden naar studenten.
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De onderzoeksvaardigheden in het programma komen enerzijds in het theoretische luik en anderzijds in de projecten aan bod. In het theoretische luik is er aandacht voor rapporteren, en komen het onderzoeksgerichte denken en de onderzoeksmethodologie aan bod als opleidingsonderdelen. Er wordt ook nadruk gelegd op literatuurstudie. In het derde bachelorjaar vindt in de opleiding een onderzoeksproject plaats over de afstudeerrichtingen. Via de keuzemodules komen de studenten in aanraking met het onderzoek dat binnen het departement plaatsvindt. Daarnaast moeten de studenten in hun eigen projecten steeds onderzoek doen rond het werk dat ze gaan maken via een productiedossier met reflectie. De opleiding wil de studenten vooral leren dat academisering geen theorie is, maar inherent is aan artisticiteit.
132 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De afstudeerrichting C-md heeft van bij het opstellen van het programma steeds aandacht gehad voor de inbreng van een onderzoekscultuur. Hierdoor staan zij een stapje verder in het verweven van onderwijs en onderzoek. Binnen de hele onderwijsorganisatie neemt onderzoek een belangrijke plaats in. De afstudeerrichting wil de studenten confronteren met onderzoeksprocessen en laten nadenken over het medium zelf, via de docenten die met onderzoek bezig zijn. Zowel binnen de modules, symposia, workshops en tentoonstellingen als binnen veel opleidingsonderdelen zijn onderzoekers betrokken. Tijdens de modules werken de studenten van de masterafstudeerrichting C-md mee aan onderzoeksprojecten met externe opdrachtgevers. Als werkpunt geeft de afstudeerrichting C-md hierbij aan dat ze nog sterker wil inzetten op het doorstromen van het eigen onderzoek naar de studenten. Om dit te bereiken, worden workshops georganiseerd en zullen de studenten uitgenodigd worden op een voorstelling van de lopende projecten. De commissie apprecieert de goede start van het academiseringsproces binnen het programma. Ze meent dat C-md dit vanaf de conceptie van het programma heeft ingezet, en dat animatie en televisie-film dapper volgen. Deze twee afstudeerrichtingen hebben vooral de voorbije jaren een inhaalbeweging ingezet. De kennisontwikkeling van de studenten in de interactie tussen onderwijs en onderzoek kan volgens de commissie binnen animatie en televisie-film verder ontwikkeld worden. De commissie waardeert de aanbreng van een onderzoeksmatige aanpak in het programma. De alumni spreken zich positief uit over academisering, en zien het als een meerwaarde. Volgens het werkveld mag het kritische aspect nog verder ontwikkeld worden. Ook de commissie meent dat de ingeslagen weg om een kritische attitude bij de studenten aan te brengen, volgehouden moet worden. Elke afstudeerrichting kent een stage. De keuze van de stageplaatsen is vrij, maar de plaatsen worden steeds onderzocht om te zien of zij voldoen aan de eisen. Bij animatie bezoekt de stageleider van de afstudeerrichting elk jaar de stageplaatsen, en neemt hij contact op met de buitenlandse stageplaatsen. Bij televisie-film geeft de interne stagebegeleider de goedkeuring. Omwille van de beperkte middelen kon de afstudeerrichting echter geen stagebezoeken uitvoeren. Vanaf het academiejaar 2008-2009 is hiervoor een personeelslid ingezet. De afstudeerrichting C-md laat de studenten een ‘scopedocument’ invullen, aan de hand waarvan de stageplaats goedgekeurd wordt. Via dit document kan de student de meerwaarde voor zijn persoonlijke studietraject motiveren en de stage koppelen aan minimaal drie kerncompetenties van de afstudeerrichting. Alle afstudeerrichtingen geven mee een stagedatabank te willen oprichten. Bij de afstudeerrichting animatie vindt de stage plaats tijdens de masteropleiding. Dit is een stimulans voor de studenten om hun masteropleiding aan te vatten. De stage omvat zes studiepunten en duurt vijf weken. De bedoeling is dat de student actief deelneemt aan het productie- en realisatieproces van een animatiefilm. Een stagebegeleider in het bedrijf evalueert het functioneren van de student. Voor deze evaluatie stelde de afstudeerrichting beoordelingscriteria op en moet de student een stageverslag schrijven. Vanaf dit jaar kunnen de animatiestudenten al in de bacheloropleiding een stage doen. Bij televisie-film vindt tijdens de bacheloropleiding een kijkstage plaats. In het masterjaar zijn negen studiepunten voorzien voor de stage, die tien weken duurt. De student moet minimaal twee verschillende stageplaatsen doorlopen. De student maakt een stageverslag, en zowel de interne begeleider als de begeleider op de stageplaats maakt een evaluatierapport op, dat samen met de effectieve vooruitgang die de student toont in de masterproef door de kerndocenten tot een beoordeling leidt. Bij de afstudeerrichting C-md is het stageonderdeel ingepast in het derde bachelorjaar, en omvat het een aaneensluitende periode van twaalf weken. De stage wordt aangeboden om de student tot voldoende maturiteit en competentie te laten komen. Een docent wordt aangeduid als begeleider voor de stage. Het oorspronkelijke scopedocument moet tijdens de stage kritisch geëvalueerd worden, zodat de begeleider de evolutie van de student kan opvolgen. De stagebegeleider bezoekt de stageplaats tijdens de laatste week van de stageperiode, en voert een evaluatiegesprek met de student en de stagebegeleider van het bedrijf. Via een standaardvragenlijst geeft de begeleider op de stageplaats aan hoe hij de student evalueert en de competentieontwikkeling inschat. Hiermee wordt 30 procent van het resultaat bepaald. Na afloop van de stage schrijft de student een stageverslag
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 133
op een zelfgekozen publicatiemedium. Deze verslagen worden door twee docenten beoordeeld om de objectiviteit te vergroten (nog eens 40 procent van de beoordeling). Uiteindelijk geven de studenten een presentatie op het stagecongres, waar docenten en externe bedrijven zitting hebben in de jury. Hiermee wordt de laatste 30 procent van het resultaat gegeven. De commissie apprecieert het stagebeleid. Op een aantal andere manieren dan de stage geeft de opleiding de studenten voeling met het werkveld. Zo zijn er de gastsprekers uit het werkveld. Via het pas ingevoerde opleidingsonderdeel PAS nemen de studenten van alle afstudeerrichtingen deel aan buitenschoolse culturele activiteiten, waaronder bezoeken aan musea, festivals, lezingen… Bij de afstudeerrichting animatie wordt werkveldervaring opgedaan in het opleidingsonderdeel ‘creatie in context’, waarin zij met een opdrachtgever een volledig creatief proces uitwerken. Met de artistieke wereld zijn er regelmatig projecten, bijvoorbeeld tentoonstellingen of het componeren van muziek voor films.
Aanbevelingen ter verbetering: De kennisontwikkeling van de studenten in de interactie tussen onderwijs en onderzoek kan binnen animatie en televisie-film verder ontwikkeld worden. De commissie meent dat de ingeslagen weg om een kritische attitude bij de studenten aan te brengen, volgehouden moet worden.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het programma van de verschillende afstudeerrichtingen zijn er een aantal gemeenschappelijke elementen die de samenhang in het programma trachten te bevorderen. Zo is er een groei doorheen het programma (zie ook facet 2.1), die in de afstudeerrichtingen gelijkloopt. Er is een groei naar meer zelfstandigheid, verdieping en complexiteit, en naar meer vrijheid en een groei in de competenties. Bij animatie leren de studenten in het eerste jaar te observeren en krijgen zij een basis aangeleerd. Vanaf het tweede jaar leren zij verhalen analyseren en vertellen, en rapporteren over de eigen weg die ze afleggen. In het derde jaar komt de nadruk meer te liggen op het vertellen van verhalen vanuit een eigen standpunt. Net als bij de andere afstudeerrichtingen is in de masteropleiding de individuele keuze groot in het verhaal dat zij willen vertellen, en om te kiezen hoe zij deze verhalen willen brengen. De afstudeerrichting film kent eenzelfde opbouw van algemeen naar specifiek, waarbij in het begin eerder een onderzoek naar de eigen en technische mogelijkheden als basis centraal staat. Het verschil tussen de bacheloren masteropleiding is dat de vrijheid in de individuele keuze in de masteropleiding veel groter wordt.
134 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De afstudeerrichting C-md heeft een specifiek concept uitgedacht om de groei in competenties doorheen de opleiding weer te geven en te structureren. De afstudeerrichting werkt hiervoor met het idee van concentrische cirkels. Daarbij verschuift de aandacht van het midden van de cirkel naar buiten. In het onderwijs vertaalt zich dit in andere werkvormen. In het begin van de opleiding wordt een basis gelegd met de caseprojecten, waarna de studenten deelnemen aan de Interfaculty met themagerichte modules. Vervolgens worden de opgedane kennis en competenties in het derde bachelorjaar in de praktijk gebracht. Hierna krijgen de studenten meer vrijheid in de masterproef om te kiezen waar ze mee bezig willen zijn. Doorheen de bacheloropleiding is er in de verschillende afstudeerrichtingen aandacht voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. In het derde bachelorjaar wordt een project georganiseerd dat over de verschillende afstudeerrichtingen loopt, waarbij de studenten hun onderzoeksvaardigheden verder kunnen verdiepen, om zo in staat te zijn zelfstandig onderzoek uit te voeren tijdens de masterproef. Zo ontstaat een duidelijk opgebouwde groei in de onderzoekscapaciteiten van de studenten. Tijdens de masteropleidng wordt ook een aantal afstudeerrichtingsoverschrijdende keuzemodules georganiseerd. Het project en de modules hangen samen met de specifieke programma’s van de verschillende afstudeerrichtingen, en zorgen ervoor dat de studenten er een zekere diepgang aan kunnen toevoegen. De afstudeerrichting C-md voorziet een schakelprogramma – de premaster – om studenten te doen instromen in de masteropleiding. Dit programma dient om de studenten op eenzelfde niveau te brengen als de afgestudeerde bachelors van de eigen opleiding, en zo de opbouw naar de masteropleiding te verzekeren. De studenten van de premaster volgen eenzelfde opbouw als de studenten in het bachelorprogramma. Zij krijgen een basisvorming, volgen een aantal modules en ontwikkelen onderzoeksvaardigheden in een onderzoekscomponent. Tot slot wordt de flexibilisering in de afstudeerrichtingen op eenzelfde manier aangepakt, zodat de samenhang in het programma bewaakt blijft. Er wordt steeds gekeken dat het programma een coherent geheel blijft volgen, al dan niet door het toepassen van volgtijdelijkheid. De commissie herkent in het programma een logische opbouw. Ze vindt dat de stage, de bachelor- en de masterproef hierbij op een juiste manier gepositioneerd worden. Behalve de afstudeerrichting C-md heeft de opleiding geen internationale samenwerking, waardoor zij geen rekening moet houden met de afstemming van het programma in functie hiervan. De afstudeerrichting animatie tracht bij het aanvaarden van externe opdrachten wel rekening te houden met de afstemming van deze opdrachten op het programma. De afstudeerrichting C-md heeft wel een internationale samenwerking in het kader van de Interfaculty. Dit internationale deel van het programma is zo opgenomen, dat de samenhang van het programma behouden blijft en deze component zo bijdraagt tot de opbouw van de competenties.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 135
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In 2007 werd in de afstudeerrichting animatie gestart met een studietijdmeting in het derde bachelorjaar. Die werd in het academiejaar 2007-2008 uitgebreid naar de andere bachelorjaren en in 2008-2009 naar de masteropleiding. De studiebelasting in de afstudeerrichting blijkt vrij hoog te liggen. De eerste studietijdmeting leverde voor de afstudeerrichting verrassende resultaten op. Het beeld van de docenten dat het derde bachelorjaar overbelast was, bleek niet juist te zijn. De individuele tijdsbesteding kan echter erg verschillen. Doordat het aantal studenten erg laag ligt, geven deze metingen overigens niet altijd een eenduidig beeld. Om de studielast goed te spreiden, heeft de afstudeerrichting de opdrachten over vier evaluatieperiodes verdeeld, om zo te zorgen voor een evenwichtige verdeling van de werkdruk over het academiejaar. De afstudeerrichting televisie-film zal in het academiejaar 2008-2009 een studietijdmeting laten uitvoeren. Voorlopig is er dus geen formele analyse van de studiedruk. Uit ervaring en gesprekken weet de afstudeerrichting
136 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
wel dat door het opdrachtgestuurd onderwijs de belasting hoog ligt. Op regelmatige momenten in het programma zijn piekmomenten vast te stellen, onder meer door de beschikbaarheid van gastdocenten, de beschikbaarheid van technisch materiaal en de organisatievrijheid van de student voor de inrichting van de audiovisuele werken. Een evenwicht vinden tussen een strikte planning en flexibiliteit is daardoor niet makkelijk. De werkdruk blijkt daarnaast voor een deel af te hangen van de verschillende instroom. Zo kan de werklast voor bepaalde opleidingsonderdelen verschillen van jaar tot jaar. In de afstudeerrichtingsvergaderingen tracht men dan ook steeds aandacht te blijven hebben voor een werkbare studielast, eventueel op basis van de opmerkingen van de studenten. Om ervoor te zorgen dat de bachelorproeven niet te kampen krijgen met organisatieproblemen, werkt de afstudeerrichting een strikte organisatie uit van ploegen, waarbij de studenten als leider van het eigen project én als teamlid voor andere projecten werken. Door een open en informele omgang met de docenten tracht de afstudeerrichting studiebelemmerende factoren als twijfel en faalangst zoveel mogelijk weg te werken. De afstudeerrichting C-md voerde een eerste studietijdmeting door in het academiejaar 2006-2007. De gemiddelde belasting per studiepunt ligt met 26,3 uur per studiepunt duidelijk binnen de eis van 25-30 uur. Tussen de verschillende opleidingsjaren en -onderdelen blijken er wel verschillen te bestaan. Zo ligt de studiebelasting in het eerste en tweede bachelorjaar binnen de marge van 25-30 uur per studiepunt, maar ligt het derde bachelorjaar daar onder en de masteropleiding erboven. Uit gesprekken met de studenten bleek de belasting in het derde bachelorjaar, meer bepaald de Interfaculty, echter eerder hoog te liggen. Om de studiebelasting aan het begin van de opleiding zoveel mogelijk te spreiden, werkt de afstudeerrichting Cmd in het eerste jaar en de twintig eerste weken van het tweede jaar met cases, waarbij de studenten eerst een aantal weken les krijgen en vervolgens een aantal weken individueel of in groep aan een geïntegreerd project moeten werken. De examens worden afgelegd in januari en juni. Om de studenten te stimuleren de leerstof bij te houden, en om hen een vroege indicatie te geven van hun leerhouding, wordt aan het begin van het eerste bachelorjaar een referentietoets gehouden. De cases hebben ook steeds taken waarin de studenten de leerstof moeten verwerken. De piekbelasting in de cases ligt in de periode dat de studenten aan hun taken werken. Ook tijdens de examens is er een zekere piek. Door de korte opeenvolging van al deze piekjes is de studiebelasting echter verdeeld over het hele jaar. Uit de enquêtes van studiebelasting en studententevredenheid blijkt dat deze pieken ook nooit te groot zijn. Na de periode van cases volgt de Interfaculty, waarbij de studenten weer een aantal modules volgen die enkele weken duren, waarna twee evaluatieweken en een aantal opleidingsonderdelen in Genk volgen. Na de Interfaculty, die doorloopt in het derde bachelorjaar, volgt de stage tot het einde van dat jaar. De afstudeerrichting wil verder onderzoek doen naar de reële belasting van de Interfaculty. Het schakelprogramma kent een aantal organisatorische moeilijkheden die de studeerbaarheid verkleinen. Om het grote gewicht van de masterproef op te vangen, heeft de afstudeerrichting aandacht voor de planning van de verschillende fases, en is er tweewekelijks een formele coachingsessie. Verdere studiebelemmerende factoren tracht de afstudeerrichting te weten te komen via het nauwe contact met de studenten, de klasgesprekken in de eerste jaren en de cmdstod-vergaderingen (zie facet 5.3). De samenstelling van flexibele leertrajecten wordt in het oog gehouden in functie van de studiebelasting. De commissie vraagt dat de weg die met de studietijdmetingen is ingezet, verdergezet wordt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de weg die met de studietijdmetingen is ingezet, verdergezet wordt.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 137
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: F&A: voldoende C-md: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het didactische concept in de opleiding gaat ervan uit dat de studenten de doelstellingen en competenties voornamelijk bereiken in een opdrachtgestuurd onderwijs: het zogenaamde ‘creëren in een context’. De drie afstudeerrichtingen zijn geen theoretische maar eerder praktijkrichtingen, en dus worden er geen dikke cursussen gestudeerd. De studenten worden vooral gestimuleerd om zelf notities te maken en opzoekingswerk te verrichten. In het algemeen wil de opleiding sterker inzetten op een competentiegericht onderwijs met bijhorend competentiegericht assessment, en ook door e-learning sterker te benadrukken. De docenten van de afstudeerrichting animatie kiezen zelf de meest geschikte werkvormen voor hun opleidingsonderdeel. De gebruikte werkvormen zijn: zelfstudie; atelier: het teken- en het animatieatelier. In de ateliers krijgen de studenten na een mondelinge inleiding een schriftelijke opdracht. De docent begeleidt de student hierbij; hoorcollege: theorielessen en de theorie van de praktijk worden in hoorcolleges gegeven; werkgroepen; jaarwerken: het eindwerk per academiejaar. De gebruikte werkmiddelen zijn: papier en potlood, syllabus, cursus, kopijen artikelen uit tijdschriften en kranten, handboek, dvd’s van filmklassiekers, tijdschriften, getuigenissen uit het werkveld, computers, professionele software, internet, audiovisueel productiemateriaal. Een verbeterpunt van de afstudeerrichting is om constant te werken aan de verbetering van didactische middelen en de leeromgeving. De studenten kunnen de werkvormen terugvinden in de fiches van de opleidingsonderdelen. De afstudeerrichting Televisie-film maakt gebruik van de volgende werkvormen: hoorcolleges voor de theoretische uiteenzettingen, persoonlijke en groepsreflecties, groepsopdrachten, werkweken waarin volledig aan een oefening gewerkt wordt, zelfstudie.
138 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De afstudeerrichting Film heeft in het academiejaar 2008-2009 een aantal nieuwe werkvormen ingevoerd: het ‘dagboek student’ voor bepaalde groepsopdrachten, en het gebruik van een EVA-sjabloon voor een aantal artistieke opdrachten en de permanente evaluatie. Als onderwijsmiddelen vermeldt de afstudeerrichting film: bestaande audiovisuele realisaties, vakwerken uit de bibliotheek, syllabi, cursussen of readers, handleidingen van apparatuur. Deze laatste twee worden elektronisch verspreid of geprint via de bibliotheek. Het didactische model van C-md is dat van een competentiegerichte afstudeerrichting die een constructivistische leeromgeving aanbiedt. De studenten evolueren vanuit een sterk gestuurde leeromgeving met authentieke opdrachten, casebeschrijvingen en een evaluerend docententeam naar een zelfsturende student, die zelf zijn onderzoeksmethodes en kenniskaders opzoekt en verwerkt, en samen met de docent zijn collega’s evalueert. De afstudeerrichting C-md organiseert haar lessen in de bacheloropleiding in blokken en modules. De docenten geven in een blokboek aan welke werkvormen zij gebruiken tijdens de blok, en geven ook de inhoud van deze blokken weer. Deze blokken eindigen telkens met caseweken. In de blokken wordt gewerkt met een grote verscheidenheid aan werkvormen, waaronder doceren, tentoonstellingen bezoeken, zelfstudie, rollenspel en debat. In de modules worden hoorcolleges, werkcolleges, practica en atelier als werkvormen gebruikt. De blokweken en modules bouwen kennis op volgens de Leerpiramide van Miller. In de masteropleiding werken de studenten projectmatig. De afstudeerrichting C-md gebruikt een aantal principes van blended learning, gebruikmakend van een uitgebreide digitale leeromgeving. De studenten houden ook een portfolio bij, die zowel dient voor de ontwikkeling, beoordeling als begeleiding van de student doorheen de loopbaan. Vooral C-md maakt gebruik van Toledo/Blackboard voor onder meer het verspreiden van lesmateriaal. Op de literatuurlijsten vinden ze boeken terug die gekend moeten zijn. De commissie vertrouwt erop dat de nodige budgetten vrijgemaakt kunnen worden voor de uitbouw van de mediatheek. De grote waaier van gebruikte werkvormen sluit volgens de commissie aan bij de doelstellingen van de opleiding. De digitale leeromgeving kan volgens de commissie meer ingezet worden. De e-portfolio kan verder uitgewerkt worden en in alle afstudeerrichtingen geïmplementeerd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De digitale leeromgeving kan meer ingezet worden. De e-portfolio kan verder uitgewerkt en in alle afstudeerrichtingen geïmplementeerd worden.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 139
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De organisatie van de examens van de opleiding wordt verduidelijkt in het onderwijsreglement en de studiegids. Een aantal evaluatievormen, zoals het schrijven van papers, komt terug in elke afstudeerrichting. In de afstudeerrichting animatie is het academiejaar opgedeeld in twee semesters van elk twee les- en evaluatieperiodes. De afstudeerrichting tracht zo veel mogelijk aan permanente evaluatie te doen in de diverse stappen bij de regieoefeningen van de animatiefilm en de tekenvaardigheden in de tekenateliers. Dit is mogelijk dankzij de kleine studentenaantallen. De theorie-evaluatie vindt plaats aan het einde van elk semester. Bij de studenten met een flexibel leertraject wordt een aparte evaluatie georganiseerd om te bewaken dat zij het niveau van tekenvaardigheid behouden. Er is een tweede zittijd voorzien. De toetsing van de praktijk en de theorie van de praktijk vindt plaats in de vier evaluatieperiodes, buiten de examenperiode. Alle docenten bekijken de praktijkwerken om een zo objectief mogelijke beoordeling te geven. De studenten moeten daarbij hun werk verdedigen. De vier evaluatieperiodes van de werken doorheen het jaar hebben elk een eigen doel: de eerste is motiverend, de tweede professioneel, de derde corrigerend en de laatste kijkt naar de toekomst. De criteria waarop de beoordeling gebaseerd wordt, zijn de vormvereisten, de artistieke/onderzoeksgerichte invulling, de technische uitvoering, de evolutie ten opzichte van vorige werken en de inzet van de student. Op basis van deze criteria wordt een eindbeoordeling gegeven. Tijdens de evaluatie vindt een gesprek plaats met de studenten, waarin meteen mondeling feedback kan gegeven worden. Die ontvangen zij later nog schriftelijk. De afstudeerrichting televisie-film organiseert evaluaties van de afgesloten opleidingsonderdelen aan het einde van elk semester. Voor niet-afgesloten opleidingsonderdelen kan een tussentijdse evaluatie gebeuren. Een aantal opleidingsonderdelen kent permanente evaluatie met verschillende feedbackmomenten. De studenten moeten ook gefundeerde kritiek geven op elkaars werk. Theorieonderdelen worden getoetst aan de hand van een mondeling of schriftelijk examen. De afstudeerrichting organiseert een tweede zittijd voor alle opleidingsonderdelen, behalve voor die met permanente evaluatie. Bij de werken zijn de volgende beoordelingscriteria van tel: het concrete resultaat, de werk- en leerattitude van de student, de persoonlijke evolutie van de student, de zelfevaluatie en de reflectie van de student. Bij de evaluatie worden formulieren gebruikt met specifieke parameters om de evaluatie te objectiveren. Bij de visies van de werken geven de docenten mondeling feedback. De evaluaties worden na elk semester met de student besproken. Via de studentenraad, de externe beoordelaars, de klachten enzovoort wordt de kwaliteit van het toetsen bewaakt. De afstudeerrichting televisie-film geeft nog mee te willen werken aan een betere schriftelijke
140 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
communicatie rond de evaluaties, en een goed systeem te willen opzetten voor de beoordeling van groepsopdrachten. De afstudeerrichting C-md heeft haar toetsbeleid geanalyseerd en een aantal actiepunten opgezet. Zij organiseert twee semestriële examens en een tweede zittijd voor alle opleidingsonderdelen. Naast de studiegids maakt de afstudeerrichting gebruik van de blokboeken, de casescenario’s, de modulewijzers en themabrochures voor de masteropleiding om de beoordeling en toetsing voor de studenten te duiden. De afstudeerrichting maakt gebruik van verschillende evaluatievormen. De gebruikte vorm moet steeds geschikt zijn voor het competentiegerichte onderwijs. De onderzoeksvaardigheden worden getoetst in theoretische examens en door het schrijven van papers. Tijdens de eerste periode in de opleiding, wanneer de student de cases volgt, moeten de studenten hun resultaten presenteren aan het einde van de cases. De uitwerking van deze case is een groepswerk of een individuele opdracht. De evaluatie wordt steeds besproken met de docent, die ook feedback geeft. De afstudeerrichting werkt aan een oplossing om er binnen de groepswerken voor te zorgen dat alle studenten een even grote inspanning doen, en dus juist beoordeeld kunnen worden. Tijdens de Interfaculty en in het masterjaar volgen de studenten modules. Hier bepaalt de docent de evaluatievorm. De studenten van de Katholieke Hogeschool Limburg zijn de enigen met een academisch profiel. Zij worden daarom extra getoetst op hun academische verwezenlijkingen of naar extra diepgang. Er werd een puntentabel opgesteld, waarbij de drie verschillende puntensystemen van de drie scholen aan elkaar gelijkgesteld worden. De commissie meent dat de nauwe relatie tussen docenten en studenten een bijna permanente beoordeling en toetsing van de studenten impliceert. De criteria van de beoordelingen met betrekking tot academisering (bijvoorbeeld reflectie op eigen werk) kunnen wellicht nog wat scherper gesteld en naar studenten gecommuniceerd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De criteria van de beoordelingen met betrekking tot academisering (bijvoorbeeld reflectie op eigen werk) kunnen wellicht nog wat scherper gesteld en naar studenten gecommuniceerd worden.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de stuurgroep van het departement werden besprekingen gevoerd om een gemeenschappelijk kader voor de masterproef op te stellen, waarin de formele aspecten, de inhoudelijke klemtonen, de begeleiding en evaluatie
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 141
belicht worden. Op basis van deze tekst werden gesprekken gevoerd met andere partners in de associatie onder voogdij van de Begeleidingscommissie Audiovisuele kunsten, wat resulteerde in een gemeenschappelijk kader. In de masterproef moeten de studenten hun onderzoek zelfstandig kunnen voeren. De scriptie is daarbij steeds verweven met het praktische deel van het eindwerk. De opleiding heeft een systematische aandacht in het programma gebracht om de studenten onderzoeksgericht te vormen ter voorbereiding van de masterproef. De masterproef is vaak heel maatschappelijk gericht, maar de studenten kunnen zelf beslissen waarrond zij werken. Een commercieel project is zeker ook mogelijk. De masterproef van animatie omvat dertig studiepunten en bestaat uit drie onderdelen: het productiedossier met de organisatorische neerslag van het productieproces, de scriptie met het artistieke onderzoek dat aan de creatie van de film voorafging, en de eigenlijke realisatie en productie van de animatiefilm. De presentatie vindt plaats voor een interne en externe jury. Bij het begin van het academiejaar verwacht de afstudeerrichting de eerste ideeën waaraan in de eerste vijf weken gewerkt wordt. Deze preproductiefase (opzoekwerk, scenario en storyboard) moet afgerond zijn voor de studenten op stage vertrekken. Zo kunnen ze hun inhoud bespreken met de stageplaats. Daarna kunnen de studenten met de input van een aantal keuzevakken hun eindwerk afwerken. De begeleiding bij de masterproeven gebeurt door begeleidingsteams, die bestaan uit twee animatoren, een producent, een geluidsvormgever, een graficus, een realisator en een scenarist. De beoordeling ervan gebeurt door een interne en externe jury, die elk een aantal gemeenschappelijke en een aantal verschillende aspecten beoordelen. De externe jury beoordeelt ook de scriptie. De kosten voor de masterproef liggen laag bij deze afstudeerrichting. Ook bij de afstudeerrichting televisie-film omvat de masterproef 30 studiepunten. De student maakt één of meerdere audiovisuele werken volgens een opgelegde tijdsduur, en schrijft één reflectief werk dat betrekking heeft op één van deze werken. In de projectvoorstellen moet de visie van het contextgericht creëren sterk naar voren komen. De audiovisuele werken worden steeds gedocumenteerd in een dossier met een discursieve/reflectieve component, die de noodzakelijke elementen bevat ter illustratie van het onderzoeks- en ontwikkelingsproces. Dit dossier geeft duiding bij de persoonlijke keuzes, referenties, de situering van de problematiek en de persoonlijke oplossing in een ruimere context, en bij de verworven inzichten en de beleefde ervaring in positieve en negatieve zin. De Masterbegeleidingscommissie keurt het project goed. Die stelt ook een interne begeleider voor. De student kan ook interne en externe specialisten consulteren. De studenten moeten hun eindwerk zelf bekostigen, en vinden hier creatieve oplossingen voor. Ze geven wel aan dat door het drukke programma de tijd soms ontbreekt om een werk van hoog niveau te maken. Een interne jury evalueert op regelmatige tijdstippen de vorderingen en resultaten van de student. Bij de presentatie van het eindwerk is een interne en externe jury aanwezig. De externe juryleden geven hun beoordeling over het audiovisuele werk, over de scriptie of over allebei. De verhouding tussen de beoordeling door de interne en de externe jury is 60/40. De masterproef bij C-md omvat 29 studiepunten en bestaat uit een literatuurstudie, een onderzoek en een eigen project. De verdeling in credits van de masterproef is 12 credits onderzoeksgedeelte, 12 credits ontwerpgedeelte en 5 credits presentatiegedeelte. C-md positioneert de masterproef op het raakvlak van het persoonlijke en het maatschappelijke, van etnografisch en ontwerponderzoek, van medium en beleving, van onderzoek en dienstverlening. De student vertrekt vanuit zijn ervaring om via onderzoek en mediumontwerp toegang te krijgen tot de ervaring van de ander. Hij gebruikt zijn mediumexpertise om die ervaring toegankelijk te maken voor alle anderen. De studenten vertrekken in hun mastertraject van hun propositie – die ze al in het derde bachelorjaar hebben opgesteld – voor een masterproef, waarna ze vier modules volgen die hun deskundigheid kunnen verdiepen. De begeleiding gebeurt door een promotorteam, dat onderzoeks- en werkveldexpertise combineert. De docenten zijn hierbij mentor en coach. De afstudeerrichting moedigt haar studenten aan om externe opdrachtgevers of belangrijke spelers in het veld te betrekken bij de masterproef. Ze vraagt dat elke student minstens één externe deskundige bij de masterproef betrekt. De afstudeerrichting heeft voldoende middelen ter beschikking opdat de studenten hun werk kunnen realiseren. Er werden criteria voor de beoordeling vastgelegd. De jury voor de beoordeling bestaat uit een aantal mensen uit het werk- of onderzoeksveld en een aantal docenten. Deze afstudeerrichting biedt haar studenten twee examenzittijden aan.
142 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De basis voor de masterproef van C-md werd gelegd door een internationaal onderzoekster die aangetrokken werd om onderzoek te doen naar multimediaopleidingen. Zij onderzocht universiteiten, industrie en multimediapioniers op Europees niveau, en zocht uit waar de masteropleiding aan moet voldoen. Vooral de extra diepgang van het masterjaar bleek belangrijk. Na het voorleggen aan een aantal focusgroepen werd de masteropleiding in het academiejaar 2003-2004 georganiseerd. De commissie vindt het positief dat de studenten van de afstudeerrichting C-md hun onderzoeksvoorstel aan het einde van het derde bachelorjaar voorleggen. Het feit dat de masterproeven plaatsvinden onder het adagium ‘creëren in context’, zorgt er volgens de commissie voor dat de maatschappelijke relevantie ervan een duidelijke meerwaarde is. Ze vraagt wel bijkomende zorg voor de kritische reflectie over de praktische werkstukken, en voor de mogelijkheid van het volgen van keuzevakken naar aanleiding van de masterproef.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt bijkomende zorg voor de kritische reflectie over de praktische werkstukken, en voor de mogelijkheid van het volgen van keuzevakken naar aanleiding van de masterproef.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het departement heeft een analyse gemaakt naar de vooropleiding van de instromende studenten in de opleiding Audiovisuele kunsten. Hieruit bleek dat de instroom vanuit het TSO 50 procent en vanuit het ASO 40 procent bedraagt. De instroom uit het BSO is eerder uitzonderlijk, en de instroom vanuit het KSO bedraagt zo’n 10 procent. Wanneer er wordt gekeken naar de doorstroming naar de hogere jaren, neemt het aandeel van ASOstudenten stelselmatig toe en dat van TSO-studenten af. In het derde bachelorjaar zijn er gemiddeld dubbel zoveel ASO- als TSO-studenten. Het aandeel KSO-studenten blijft ongeveer even groot. In de toekomst zal getracht worden om meer gericht informatie te verspreiden naar de groepen die zogenaamd voorbestemd zijn om deze opleiding te volgen.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 143
De kandidaat-studenten moeten aan een artistieke toelatingsproef deelnemen om toegelaten te kunnen worden tot de opleiding. Die wordt georganiseerd door het departement. Op verschillende momenten in het academiejaar wordt de toelatingsproef gedurende een dag ingericht. De studenten worden op voorhand ingelicht over de inhoud van de proef, en moeten een aantal vragen al vooraf invullen. De proef bestaat uit meerdere onderdelen. Uit een analyse van de toelatingsproef bleek dat voornamelijk de intelligentietest, de zogenaamde ‘G-test’, hoog correleert met het slagen of mislukken in de eerste en tweede examenperiode. Het departement vindt dit dan ook het belangrijkste onderdeel van de toelatingsproef. Daarnaast streeft het departement naar meer eenvormigheid tussen de verschillende afstudeerrichtingen. De afstudeerrichting animatie meent dat de TSO- en BSO-instroom problematisch is voor een goed doorlopen van het programma. De ASO- en KSO-studenten hebben de grootste kans op slagen. De eersten zijn daarbij sterker in de theoretische vakken, de laatsten in de praktijkvakken. Doordat de tekenvaardigheden van de studenten meestal nog erg laag liggen, begint de opleiding met een laag niveau hierin. De afstudeerrichting heeft eenzelfde analyse uitgevoerd van de vooropleiding van de instroom uit Nederland. De toelatingsproef in deze afstudeerrichting peilt naar de capaciteiten en motivatie van de studenten. Op voorhand moet de student een beeldverhaal maken aan de hand van een opgegeven kortverhaal en een vragenlijst invullen over de motivatie. De proef en de antwoorden worden bekeken tijdens de toelatingsproef, en de intelligentietest wordt afgenomen. Daarnaast zijn er nog een tekenproef, een woordenlijst waarmee naar de kennis van de student wordt gepeild en een vraagbaak om te peilen naar het maatschappelijke en culturele leven van de student. Daarna vindt een gesprek plaats waarin de afstudeerrichting uitleg geeft over het verwachtingspatroon. Voor de evaluatie worden verschillende parameters en uitsluitingscriteria gebruikt. Qua vooropleiding van de studenten van de afstudeerrichting televisie-film geldt hetzelfde als bij animatiefilm wat de kunde van ASO-studenten in verband met de theoretische vakken en de kunde van de KSO-studenten in verband met de praktijk betreft. Studenten van KSO en TSO hebben de meeste ervaring met opdrachtgestuurd onderwijs. De ASO-studenten zijn sterker in algemene kennis en studiemethodes. Er zijn geen systeem noch middelen voorzien om de studenten te begeleiden naargelang de vooropleiding. De toelatingsproef van de afstudeerrichting televisie-film wil vooral het potentieel en de motivatie van de studenten toetsen. Dit vindt zij belangrijker dan de actuele kennis en vaardigheden. De studenten kunnen hun geschiktheid bewijzen aan de hand van een portfolio. Een ander belangrijk aspect van de toelatingsproef is het gesprek met de kandidaat-student. Dit gebeurt op basis van een gestandaardiseerde vragenlijst. Ook vindt de intelligentietest plaats. De afstudeerrichting zit in een werkgroep van de associatie, waarin zij samen met de opleiding aan de Hogeschool Sint-Lukas Brussel de toelatingsproef herbekijkt. De afstudeerrichting C-md deed geen specifiek onderzoek naar de vooropleiding van de studenten. In de afstudeerrichting zijn er verschillende standpunten over wat een goede vooropleiding is voor deze afstudeerrichting. Het programma is wel zo opgesteld, dat de overstap vanuit het secundair onderwijs zo vlot mogelijk verloopt. De studiebegeleiding tracht de overstap verder te faciliteren. De toelatingsproef in de afstudeerrichting C-md bestaat uit de intelligentietest, een interview, een sleutelwoordenlijst, een sollicitatiebrief en een zelfpresentatie. De criteria die hierbij belangrijk zijn, zijn creativiteit, affiniteit met het werkveld en de culturele ontwikkelingen, passie voor de media en een goed begrip van het profiel van de opleiding. De studenten in de verschillende afstudeerrichtingen die niet doorstromen naar de masteropleiding, stoppen meestal omdat zij denken het niveau niet aan te kunnen. Een aantal studenten stopt na de bacheloropleiding, omdat zij aan de slag willen gaan in het werkveld, bijvoorbeeld omdat hun stage erg goed is meegevallen. Deze studenten vinden vaak wel hun weg in het werkveld. Door de onderzoeksvraag al in het derde bachelorjaar te laten opstellen, tracht de opleiding C-md deze uitval tegen te gaan. Toch geven zij een studieadvies aan de studenten die de vernieuwende en verbindende competentie missen. In C-md stromen iets meer mensen door
144 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
naar de masteropleiding. Enerzijds is dit logisch, omdat zij met meer studenten beginnen, maar anderzijds geven de studenten van C-md ook aan dat zij het gevoel hebben bepaalde competenties nog te missen of niet voldoende uitgewerkt te hebben. In de masteropleiding kunnen zij hun onderzoeksgerichtheid nog verder ontwikkelen. Specifiek is er daarbij aandacht voor een maatschappijoriëntering. C-md kent een schakelprogramma, de premaster, dat gericht is op studenten met verschillende profielen, zoals ingenieurs, communicatiewetenschappers, fotografen enzovoort. De Nederlandse C-md-studenten die zelf enkel een professionele bacheloropleiding volgen, kunnen via dit schakelprogramma toegelaten worden tot de masteropleiding. De afstudeerrichting animatie wil ook een schakelprogramma invoeren. De afstudeerrichting televisie-film voert gesprekken met Narafi en Sint-Lukas voor de inrichting van een schakelprogramma. De commissie stelt vast dat veel afgestudeerde bachelors doorstromen naar de masteropleiding. De zij-instroom, waardoor mensen via een speciaal programma tot de masteropleiding kunnen toegelaten worden, is een positief punt. Ook de ambitie om internationale studenten te laten instromen, vindt de commissie positief. Ze stelt vast dat onderweg nog heel wat studenten afhaken, en dat dit te maken kan hebben met de toelatingsvoorwaarden. Dit moet nader onderzocht worden. De studenten die in hun studietraject van flexibilisering willen gebruikmaken, worden begeleid door de departmentale Studiebegeleidingsdienst. Ongeveer 30 procent van de studenten heeft een persoonlijk traject; dit percentage stijgt ieder jaar. Een nadelig gevolg van deze evolutie is dat de coherentie in het studieprogramma bemoeilijkt wordt. Bij de begeleiding wordt steeds in het oog gehouden dat de studenten geen onmogelijk programma samenstellen. De opleiding wil de principes van volgtijdelijkheid en tolerantie kritisch evalueren en bijsturen, zodat de coherentie binnen het programma behouden blijft. De commissie meent dat de ingeslagen weg op het vlak van flexibilisering moet volgehouden worden. De procedures voor EVC- en EVK-aanvragen worden geregeld volgens het examen- en onderwijsreglement van de hogeschool.
Aanbevelingen ter verbetering: De ingeslagen weg op het vlak van flexibilisering moet volgehouden worden. De commissie stelt vast dat onderweg nog heel wat studenten afhaken, en dat dit te maken kan hebben met de toelatingsvoorwaarden. Dit moet nader onderzocht worden. De commissie vraagt aandacht voor meer internationale instroom en samenwerking.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 145
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
goed goed goed OK voldoende F&A: voldoende C-md: goed goed voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
146 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeelsbeleid van het departement is ingebed in het algemene beleid, dat het directiecomité van de hogeschool uitwerkte. Via het Hogeschool Onderhandelingscomité geven de personeelsleden advies en goedkeuring aan dit beleid. De personeelsdirecteur en een dossierbeheerder behartigen de personeelsadministratie in het departement. Via standaardprocedures worden aanwervingen, ambtswijzigingen, bevorderingen en benoemingen geregeld. Het departementshoofd, de opleidingsverantwoordelijke en eventueel een vakspecialist voeren gesprekken met de sollicitanten. Als criteria bij de sollicitatie gelden relevante onderzoekservaring, het bezit van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, en aantoonbare vakspecifieke competenties en ervaring. Een benoemingscommissie beslist over de benoemingen. Daarbij wordt gewerkt met personeelscategorieën. Maar door het historisch hoge aantal benoemingen zijn er weinig benoemingskansen voor het personeel. Bevorderingen zijn er voor assistenten. Die kunnen bevorderd worden tot werkleider. Het directiecomité van de hogeschool bepaalt jaarlijks de omkadering van elk departement via een berekeningsmodel. Bruuske schommelingen in studentenaantallen worden daarbij zo veel mogelijk uitgevlakt. Het departementshoofd legt een verdere verdeling van de middelen over de verschillende afstudeerrichtingen voor aan de stuurgroep, rekening houdend met de onderwijsprogramma’s, de onderzoeksopdrachten en de organisatorische en representatietaken. Bij de taakinvulling wordt ervoor gezorgd dat de artistieke docenten een dubbel aantal uren vrijstelling krijgen voor hun artistieke nevenactiviteiten. De taakinvulling wordt jaarlijks vastgelegd door het departementshoofd en besproken met het personeelslid. De taakfiche vormt tevens de basis voor de functioneringsgesprekken, die plaatsvinden met de leidinggevenden. Die vinden plaats om de vijf jaar. Nieuwe docenten worden na één jaar geëvalueerd. De evaluatieprocedure is vastgelegd in het SWOP-systeem (Systeem voor Waardering en Ontwikkeling van het Personeel), dat de hogeschool ontwikkelde. Bij de studenten worden regelmatig enquêtes gehouden rond het functioneren van het onderwijzend personeel. Meestal worden de resultaten besproken in klasgesprekken, omdat uit de antwoorden van de erg kleine groepen moeilijk relevante conclusies te trekken zijn. Deze gesprekken vinden plaats met een neutraal persoon. Nieuwe docenten worden bij hun aanwerving geïnformeerd over de werking van de hogeschool, en ontvangen een informatiebundel. Ook in het departement krijgen zij een korte toelichting. Sinds 2007 wordt voor hen een introductiesessie gehouden. Verdere integratie gebeurt binnen de afstudeerrichtingteams. Een probleem voor de opleiding blijkt het aantrekken van docenten met een eigen artistieke praktijk. Deze docenten willen slechts een beperkt aantal uren lesgeven, omdat zij door hun bijzondere weddeschaal minder
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 147
verdienen en omdat hun artistieke activiteiten veel tijd vragen. De opleiding moet aandacht hebben voor het kunnen vinden en behouden van goede artistieke docenten. Gastdocenten worden in de eerste plaats aangetrokken voor hun specifieke expertise. De verhouding ten opzichte van de vaste docenten varieert van afstudeerrichting tot afstudeerrichting. In totaal hebben 30 van de 63 OP-leden een statuut van gastdocent. Dit hoge aandeel betekent enerzijds dat er snel kan ingespeeld worden op specifieke noden. Anderzijds zorgt het voor een groot verloop van personeel. Deze opleiding verdient volgens de commissie een goede mix tussen gastdocenten, die extra expertise kunnen aanbrengen, en vastbenoemde docenten. Op het gebied van bijscholingen wordt er een aantal initiatieven genomen. In de functioneringsgesprekken worden onderwijskundige en vakspecifieke bijscholingen gestimuleerd. In de taakomschrijving van iedere medewerker staat dat hij/zij 10 procent van de taakinvulling aan bijscholing moet spenderen. Er worden ‘prikkeldagen’ georganiseerd om mensen meer voeling te geven met onderwijsvormen zoals Toledo. Ook organiseert de associatie opleidingen en vormingen als bijscholing. De opleiding geeft aan dat het een werkpunt is om de docenten ook effectief warm te krijgen om deze opleidingen te volgen, maar de docenten zijn alleszins tevreden met de ruimte, de financiële middelen en motivatie die hen worden geboden. De commissie vindt dat er hierbij nog iets meer aandacht mag gaan naar onderwijsprofessionalisering van de docenten. De commissie wenst tot slot haar grote waardering voor de inzet en passie van de docenten uit te spreken.
Aanbevelingen ter verbetering: Er mag nog iets meer aandacht gaan naar onderwijsprofessionalisering.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie:
F&A: voldoende C-md:goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In de opleiding zijn verschillende vormen van onderzoek aanwezig. Er is niet enkel het doctoreren over en in de kunsten, maar er worden ook onderzoeksprojecten – met bijvoorbeeld Europese steun – opgezet, die buiten het doctoraat vallen. Academisering en research worden vaak ook als een benaming of een noemer gezien waaronder al bestaand onderzoek valt en op een hoger niveau getild wordt. Wat al aan onderzoek bestond, wordt blootgelegd en gesystematiseerd. Daarnaast veronderstelt iedere audiovisuele creatie volgens de opleiding een artistiek onderzoek. Vanuit dit idee worden ook de studenten gestimuleerd om onderzoeksmatig met hun werk bezig te zijn. Binnen de theoretische vakken worden steeds meer mensen aangenomen die een doctoraat behaald hebben. Zo worden de onderzoeksvaardigheden van de docenten gewaarborgd.
148 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De hogeschool heeft beslist om in de Associatie K.U.Leuven te stappen. Hierdoor is de K.U.Leuven de academiseringspartner van de hogeschoolopleidingen. Binnen de associatie werd het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK) opgericht om het onderzoek te coördineren. Het IvOK trekt projecten op gang en voorziet er middelen voor in een competitief systeem waarbij dossiers worden ingediend. Via IvOK wordt ook het doctoraat in de kunsten geregeld. Binnen de KHLim wordt het onderzoek ondersteund via Quadri. Het onderzoek wordt over de afstudeerrichtingen van het departement heen gebundeld in de onderzoekscel Experiency, die ondersteunend werkt. De cel tracht ontwerpers, kunstenaars en onderzoekers te laten samenwerken binnen onderzoeksprojecten, en een onderzoeksklimaat te creëren waarin het onderzoeksgericht en -gebaseerd werken centraal komt te staan en zorgt voor de doorstroming van het onderzoek naar het onderwijs. Algemeen zijn er in totaal een tiental onderzoeksprojecten in de opleiding, die allemaal onder de noemer ‘Experiency’ vallen. Vijfentwintig van de 63 OP-leden zijn expliciet met onderzoeksactiviteiten bezig via een doctoraats- of een onderzoeksproject, of een taak in een onderzoeksorgaan. Het departement heeft een aantal streefdoelen opgesteld in verband met het creëren van een onderzoeksomgeving. Een aangepast personeelsbeleid, een systematische uitbouw van een onderzoekscultuur, de uitbouw van een adequate materiële onderzoeksomgeving en de wisselwerking tussen onderzoek en onderwijs moeten deze omgeving mogelijk maken. Personeelsleden die doctoreren, kunnen hiervoor een vrijstelling krijgen van 30-50 procent. Het uitwerken van onderzoeksvoorstellen wordt gestimuleerd door onderwijsvrijstelling; deelname aan activiteiten van het IvOK, bijvoorbeeld vormingssessies voor de ontwikkeling van onderzoekscompetenties, wordt structureel ondersteund. De associatie organiseert ook een ‘Dag van het Onderzoek’ en een ‘Dag van het Artistieke Onderzoek’. Het aanwervingsbeleid is erop gericht het aantal VTE’s met een doctoraat of onderzoekservaring te doen stijgen, conform de objectieven van de Begeleidingscommissie Academisering Kunsten van de Associatie K.U.Leuven. In animatie en televisie-film hebben de meeste docenten geen academische opleiding, of zijn ze niet met research bezig. Maar door de verjonging van het docentenkorps wordt er wel meer academisch gevormd personeel aangetrokken, wat de docenten als een meerwaarde en niet als een bedreiging ervaren. Vanuit een aantal docenten komt er veel positieve moed om de academisering verder aan te pakken. De afstudeerrichting televisie-film zit in de beginfase van het onderzoek. Voorlopig werden er geen onderzoeksvoorstellen van deze afstudeerrichting weerhouden voor financiering. De afstudeerrichting wil nu een aanvraag doen voor een Practice Based PhD voor één van haar docenten. De afstudeerrichting animatie werkt nu aan een onderzoeksvoorstel voor het IvOK rond het Dome-project, dat al als opleidingsonderdeel in het curriculum aanwezig is. De afstudeerrichtingen animatie en televisie-film worstelen nog met het juist definiëren van wat onderzoek kan zijn. Daarbij kan het een raad zijn om onderzoek vooral niet enkel toe te spitsen op het artistieke alleen. C-md ten slotte heeft een heel aantal docenten dat actief met onderzoek bezig is, al dan niet in het kader van een doctoraat. De commissie meent dat het docentenkorps een positieve attitude uitstraalt ten aanzien van academisering, vanuit de eigen praktijk en het eigen onderzoek. De docenten zijn gelinkt met het werkveld. Vijfendertig van de 63 OP-leden die bij de opleiding betrokken zijn, hebben een artistiek diploma. Bijna allemaal (33) staan zij in het artistieke werkveld. Ook van de OP-leden met een academisch diploma zijn er 10 die een andere beroepsactiviteit hebben met een artistieke inslag. Een aantal docenten binnen de afstudeerrichtingen heeft ook internationale contacten, en is betrokken bij internationale organisaties. Het afstudeerrichtingshoofd van productdesign is binnen het departement de vertegenwoordiger in het Cumulus-netwerk, en betrekt hier ook de andere afstudeerrichtingen bij. De commissie heeft respect voor de keuze van het departement om actief te zijn in het Cumulus-netwerk.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 149
De commissie vraagt blijvende aandacht van de afstudeerrichtingen voor internationale contacten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt blijvende aandacht van de afstudeerrichtingen voor internationale contacten.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De KHLim is een snelgroeiende hogeschool. Sinds 2000 is ze gegroeid van vierduizend naar vijfduizend studenten, maar de middelen zijn niet meegegroeid, waardoor het personeelskader te klein werd. Sinds 2008 is er een nieuw kader voor middelen. De hogeschool is blij dat door de nieuwe financiering geld is vrijgekomen om extra ambten in te vullen. In het academiejaar 2008-2009 worden zeven VTE’s extra aangeworven, vooral ter structurele ondersteuning van het managementteam van het departement, zodat de docenten zich meer met de kern van de zaak kunnen bezighouden. Er werden onder meer medewerkers aangenomen voor kwaliteitszorg, onderzoek, dienstverlening en communicatie. Deze extra invulling staat vooral ten dienste van de structurele ondersteuning en het systematiseren van onderwijs- en onderzoeksprocessen. De roep om extra personeelsleden die in het zelfevaluatierapport weerklonk, is hierdoor volgens de opleiding verhoord. De commissie stelt vast dat bij aanwervingen de nodige aandacht besteed wordt aan enerzijds vakspecifieke docenten – zo nodig met een duidelijke academische achtergrond – en anderzijds medewerkers die opleidingsbreed mee helpen kwaliteit te verzorgen. In totaal beschikte de opleiding in het academiejaar 2007-2008 over 28,9 VTE, verdeeld over 63 OP-leden. Daarvan zijn er 23,7 voorzien voor de bacheloropleiding en 5,1 voor de masteropleiding. Het ATP in het departement vertegenwoordigt 6,8 VTE. De gastdocenten maken 8,1 VTE uit. De meeste docenten zijn deeltijds aangenomen, zodat een waaier aan specialisaties voorzien kan worden. De ratio studenten/OP-leden bedraagt voor de totale opleiding 8,66. In de bacheloropleiding is dit 8,15; in de masteropleiding 10,97. De opleiding vindt deze ratio gunstig. Over het algemeen zijn de personeelscategorieën evenwichtig verdeeld. Toch is er een hoog aantal vastbenoemden dat een normaal promotie- en benoemingsbeleid in de weg staat. Ook is het niet eenvoudig voor oudere assistenten om te doctoreren en zo door te groeien naar het docentschap. Door decretaal vastgestelde maxima kunnen ook niet altijd assistenten gepromoveerd worden tot werkleiders. De opleiding kent verder een groei in doctores en doctorandi, maar het zal nog geruime tijd duren voor die de betrachte verhouding bereiken. De opleiding trekt steeds meer vrouwen aan als docenten, waardoor het docententeam een andere samenstelling toont dan de studentenpopulatie.
150 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed F&A: voldoende C-md:goed goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 151
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De huidige locatie van het departement in een oud ziekenhuis is niet meer geschikt voor de noden van de opleiding. Daarom bouwt het departement een nieuwbouw op een oude mijnsite, waar meerdere partners gehuisvest zullen worden. De opleiding wil dit gebouw volgend academiejaar (2009-2010) in gebruik nemen. De nieuwbouw zal plaats bieden aan alle afstudeerrichtingen van het departement, en voorziet enerzijds in theorielokalen en een nieuwe bibliotheek, en anderzijds in praktijklokalen en een grote ruimte waarin de afstudeerrichtingen op eilanden zullen samen zitten. Volgens de commissie lijkt de nieuwbouw veelbelovend. De laatste aanpassingen aan het oude gebouw betroffen de herschikking en uitrusting van de lokalen voor de afstudeerrichting animatie, en een herschikking en optimalisering van de montageruimtes van televisie-film en de werkruimtes van C-md. Het oude gebouw wordt vooral gewaardeerd om de vele beschikbare ruimtes, maar het laat niet toe om op een hoogprofessionele manier te werken bij bijvoorbeeld opnames. Alle afstudeerrichtingen beschikken over een personeelsruimte. Vanaf maart 2008 krijgen alle docenten stapsgewijs een laptop ter beschikking. De huidige mediatheek heeft tijdschriften, boeken, videofilms, cd’s en dvd’s ter beschikking. De docenten kunnen suggesties doen voor aankopen. De studenten blijken de mediatheek veelvuldig als werkruimte te gebruiken. Er zijn zestien werkplekken voorzien met internettoegang. De studenten kunnen verder gebruikmaken van de printen kopieerfaciliteiten. Omdat er slechts één personeelslid in de mediatheek aanwezig is, zal die zich in de nieuwbouw aan het studentensecretariaat bevinden, zodat de toegankelijkheid vergroot kan worden. Het departement beschikt over 160.000 euro investeringsmiddelen per jaar voor de 6 afstudeerrichtingen. Het aantal studenten en het gewicht dat aan de afstudeerrichting gegeven wordt, bepalen de verdeling. Daarbij wordt er wel rekening mee gehouden dat kleine afstudeerrichtingen, zoals animatie, toch over een zeker minimum kunnen beschikken. Het magazijn AV beheert het technische materiaal van de opleiding. Het uitlenen van het materiaal gebeurt volgens een reglement. De magazijnbeheerder geeft specifieke instructies voor het gebruik ervan. De afstudeerrichting animatie heeft de beschikking over de volgende lokalen: 1 leslokaal met 5 computers + aangepast meubilair (Ma), 1 leslokaal met projector (1Ba), 3D-computerlokaal met 8 + 1 lescomputer en projector (2+3Ba – Ma), 3 lokalen met minimaal 1 digitiser (2+3Ba), 1 lokaal voor ruimtelijke animatie met 4 computers, achtergronden en webcam (1Ba), Pro Tools-audio opnamestudio,
152 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Leslokaal met 10 x Mac, 10 x Pro Tools M2, 10 x muziekklavier, Pc en Mac-lokaal. De afstudeerrichting maakt ook gebruik van de lokalen van televisie-film. De afstudeerrichting televisie-film beschikt over 2 verduisterbare leslokalen (1 x 20 p en 1 x 40 p) en 1 gewoon leslokaal (20 p). Daarnaast beschikt de afstudeerrichting over een klankstudio, die gedeeld wordt met animatie en C-md, en een multicamerastudio. Voor montage zijn een algemeen montagelokaal en vier individuele cellen beschikbaar. De afstudeerrichting beschikt enkel over semiprofessioneel materiaal voor opnames dat niet aansluit bij het werkveld en sterk verouderd is. In de afstudeerrichting C-md is het belangrijkste werkinstrument de computer. Het meeste lesmateriaal wordt ook in digitale vorm aangeboden. De afstudeerrichting beschikt over een eigen computerklas met twintig computers. Vanaf het tweede jaar verwacht de afstudeerrichting dat de studenten elk een eigen laptop hebben, vooral wanneer zij deelnemen aan de activiteiten in Maastricht. De afstudeerrichting beschikt voor haar opleidingsonderdeel audiovisuele technieken over eigen technisch materiaal: fototoestellen, camera’s, lichtsets, statieven … Dit materiaal wordt ook beheerd door het centrale magazijn. De afstudeerrichting kocht verder een smartboard en PDA’s om in te schakelen in de lessen. De afstudeerrichting C-md kan in Maastricht gebruikmaken van een moderne AV-studio en een modern multimedialab. De mogelijkheid wordt onderzocht om software aan te bieden tegen studentenprijzen. Nu downloaden studenten voornamelijk illegale versies om up-to-date te blijven wegens de hoge kostprijs van deze programma’s. De afstudeerrichting C-md probeert zo veel mogelijk met opensourcesoftware te werken. De commissie vertrouwt erop dat de nodige budgetten vrijgemaakt kunnen worden voor het aanschaffen van nieuwe(re) technologieën. De studentenvoorzieningen bieden een klein aanbod voeding aan, zorgen voor financiële tussenkomsten in de prijs van het openbaar vervoer en onderwijsgebonden en culturele activiteiten, en organiseren sportactiviteiten. Doordat veel van de studentenwerking zich op de campus in Diepenbeek afspeelt, zijn de studenten van dit departement niet echt betrokken bij deze werking. De hogeschool faciliteert de aankoop van laptops.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vertrouwt erop dat de nodige budgetten vrijgemaakt kunnen worden voor de aanschaffen van nieuwe(re) technologieën.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 153
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De departementale visie betreffende de studiebegeleiding past in de beleidsvisie die de hogeschool opstelde. De hogeschool plaatst zowel de trajectkeuze- als de voortgangsbegeleiding onder de noemer ‘studietrajectbegeleiding’. Het academiejaar wordt gestart met een introductiedag voor de nieuwe studenten. Iedere klas krijgt een docent aangewezen als klasverantwoordelijke. Hij/zij is de eerste contactpersoon van de studenten en vervult een brugfunctie. De verantwoordelijke bespreekt ook de examenresultaten met de studenten. Iedere vakdocent is daarnaast ook studiebegeleider. De studenten kunnen steeds bij de docent terecht voor studiegebonden vragen en om toelichting te krijgen bij de examenresultaten. De dienst Studiebegeleiding van het departement zorgt voor de opvang van studenten die psychosociale of studieproblemen ervaren. Tijdens de eerste lesweek vullen de eerstejaarsstudenten een fiche in met gegevens over hun studieloopbaan en eventuele functiebeperkingen. De verantwoordelijke coördineert ook de afname van de Lassi-test waarmee leer- en studiestrategieën gediagnosticeerd kunnen worden. Ook deze moet ingevuld worden door de eerstejaarsstudenten. Het departement biedt individuele begeleiding aan studenten die problemen hebben met studiemethodes. De docent psychologie van het departement is de verantwoordelijke voor deze begeleiding. Hij kan de studenten bij grotere problemen doorverwijzen naar de dienst Studentenbegeleiding van de hogeschool. Op het niveau van de hogeschool kunnen de studenten ook terecht voor financiële informatie, bijvoorbeeld in verband met studietoelagen. De verantwoordelijke vertegenwoordigt het departement op het niveau van de hogeschool. De Ombudsdienst onderzoekt de klachten in verband met examens en evaluaties. De ombudspersoon herkent geen specifieke problemen voor deze opleiding. Een typisch probleem is ontevredenheid met behaalde resultaten, dat meestal opgelost wordt in samenspraak met de docent. Maar door de goede band tussen studenten en docenten heeft de ombudspersoon erg weinig werk in deze opleiding. De ombudspersoon is ook mediathecaris, en heeft daardoor een goede band met de studenten. De trajectbegeleider licht studenten met flexibele leertrajecten in tijdens een informatiesessie. De trajectbegeleider stelt samen met de student het traject op, waarbij het belang van de student centraal staat. Er wordt over gewaakt dat de volgtijdelijkheid niet uit het oog wordt verloren, en dat het programma coherentie vertoont. De internationale studenten van C-md worden begeleid door een peter- of meterstudent, zodat zij zich beter kunnen integreren. Samen met de internationale partner wordt een studietraject opgesteld. De commissie waardeert de inzet en de betrokkenheid van het personeel bij de begeleiding van de studenten. Ze stelt vast dat de dubbele functie van ombudspersoon en studentenbegeleiding op dit moment werkt, maar vraagt zich af of dit altijd de juiste oplossing is. Informatie aan abituriënten gebeurt door het departement via: SID-In-beurzen, infodagen en een opendeurweekend, de website. Het departement heeft een aantal verbeteracties opgezet om de interne en externe communicatie te verbeteren: infosessies voor beginnende studenten; infosessies in verband met praktische regelingen, zoals flexibilisering en het leerkrediet; vormingssessies voor het gebruik van elektronische hulpmiddelen, zowel voor studenten als docenten.
154 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
De afstudeerrichting animatie toont op de SID-In’s films van de studenten, en neemt studenten mee om de opleiding voor te stellen. Daarnaast stelt de afstudeerrichting zich jaarlijks voor in een school in Nederland, en organiseert zij een ‘doedag’ voor de kunstschool van Genk. De nodige informatie in verband met de organisatie van de opleiding vinden de studenten tijdens hun opleiding steeds terug in de studiegids, het onderwijs- en examenreglement en de website. Tijdens de opleidingsonderdelen wordt toelichting gegeven over de inrichting van het onderdeel.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie stelt vast dat de dubbele functie van ombudspersoon en studentenbegeleiding op dit moment werkt, maar vraagt zich af of dit altijd de juiste oplossing is.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 155
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De kwaliteitszorg van de Katholieke Hogeschool Limburg wordt georganiseerd vanuit een stuurgroep van de hogeschool. De verschillende departementale ankers vergaderen binnen deze stuurgroep, en hebben er de opdracht informatie uit te wisselen, advies te verlenen en als klankbord en kweekvijver voor initiatieven te fungeren. De stuurgroep staat onder leiding van de stafmedewerker Kwaliteitszorg, die verder ook de opleidingen en departementen ondersteunt bij de implementatie van de kwaliteitszorg. Hiervoor staan gemeenschappelijke instrumenten ter beschikking, wordt eventueel vorming aangeboden en kunnen de enquêtes centraal verwerkt worden. De KZ-verantwoordelijke van het departement vertaalt het kwaliteitsbeleid in het departement, zoals het invoeren van PDCA-cycli. Verschillende werkgroepen staan onder de verantwoordelijkheid van de stuurgroep: Studeerbaarheid, Onlinebevraging & Intranet en Digitaal Kwaliteitshandboek. De hogeschool hanteert het EFQMmodel als referentiekwaliteitszorgsysteem. Als instrument voor onderwijsgebonden aspecten gebruikt zij PROZA. De al gezette stappen in de ontwikkeling van een interne kwaliteitszorg worden verdergezet. Tijdens het bezoek lanceerde de hogeschool een intranet waarop de kwaliteit van de opleiding op te volgen is. Op het intranet is het kwaliteitshandboek terug te vinden waarin medewerkers alle documenten kunnen raadplegen. Dit intranet moet er ook voor zorgen dat het schrijven van een zelfevaluatierapport eenvoudiger wordt. In het departement werden recent extra VTE-personeel aangeworven in ondersteunende functies (zie facet 3.3), waaronder kwaliteitszorg. Het departement zorgt voor de implementatie van de kwaliteitszorg in de opleidingen. In functie hiervan worden verschillende bevragingen uitgevoerd. Via SWOP-bevragingen wordt gepeild naar de tevredenheid van studenten over de docent van een bepaald opleidingsonderdeel. De bevraging bestaat uit de volgende rubrieken: doelstellingen, leerinhouden, werkvormen, leermiddelen, evaluatie en begeleiding. In de SWOP-rapporten worden jaarlijks de gedetailleerde resultaten van de bevragingen opgenomen voor de verschillende departementen. Om relevante gegevens uit de bevragingen te kunnen halen, worden de resultaten met de studenten in groep besproken, aangezien deze groepen te klein zijn om relevante statistische resultaten op te leveren. Daarnaast voeren de opleidingen studietijdmetingen uit. Deze gingen in de verschillende afstudeerrichtingen van de opleiding Audiovisuele kunsten op verschillende momenten van start (zie facet 2.5). Binnen de meting wordt een onderscheid gemaakt tussen contacttijd, verplichte opdrachten buiten de contacttijd en zelfstandig werk. (Voor een bespreking van de resultaten, zie facet 2.5.). Een derde soort bevraging peilt naar de tevredenheid van nieuwe studenten. Ook bij deze bevraging worden verschillende rubrieken aangehaald: informatie en onthaal, onderwijsorganisatie en begeleiding door de docenten, leermateriaal, evaluatie, mediatheek en diensten, tevredenheid over de algemene begeleiding en het gebruik van de KHLim-agenda. De globale tevredenheidsindicator bedroeg 49 procent. Voor 20 van de 38 stellingen bleken de studenten eerder ontevreden te zijn.
156 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Om de drie tot vijf jaar houdt de hogeschool een enquête bij de afgestudeerden. Er wordt gepolst naar de tevredenheid over de genoten opleiding, en gekeken of de behaalde competenties voldoende zijn voor de instap naar het werkveld. De resultaten van de bevragingen, getoetst aan gesprekken met de betrokkenen, zal de opleiding in de toekomst grondig analyseren. De meeste problemen worden voorlopig informeel opgelost door de nauwe contacten tussen docenten en studenten, het informele contact tussen de docenten en de contacten met werkveld en alumni (zie verder, facet 5.3). De commissie is positief over het feit dat het departement recent heeft ingezet op extra versterking voor de kwaliteitszorg in de opleidingen, door de aanwerving van een beleidsmedewerker en andere ondersteunende functies voor kwaliteitszorg. Door de korte communicatielijnen tussen studenten en docenten worden problemen volgens de commissie snel en informeel aangepakt. De resultaten hiervan zijn zichtbaar bij alle betrokkenen. De commissie meent wel dat de bevragingen over de werkomstandigheden van docenten moeten doorgevoerd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De bevragingen over de werkomstandigheden van docenten moeten doorgevoerd worden.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: F&A: voldoende C-md: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De departementen hebben zelf een grote autonomie, waardoor zij bepalen wat er met de resultaten van SWOP gebeurt. Het departement Media Design Academie en de opleiding trachten systematisch de knelpunten die de studenten signaleren, aan te pakken. De actiepunten tot verbetering zijn steeds gerelateerd aan de bevragingen. Naar de toekomst moet dit allemaal nog systematischer gebeuren, meent de opleiding. Nu wordt er niet altijd voldoende tijd uitgetrokken om resultaten om te zetten naar verbeteracties, en om streefdoelen te formuleren. Alle afstudeerrichtingen formuleren verbeterdoelen en -acties om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. De commissie waardeert dat de afstudeerrichting C-md dit erg systematisch aangepakt heeft, door verbeteracties te koppelen aan een sterkte-zwakteanalyse, onder meer op basis van de bevragingen bij de studenten, per facet van het zelfevaluatierapport. De commissie merkt aan de verschillende verbeteracties dat het ZER inspirerend gewerkt heeft voor de verschillende afstudeerrichtingen, en dat meerdere initiatieven genomen werden op basis van bevindingen uit het ZER. Sinds de publicatie van het ZER heeft de opleiding verder stappen vooruit gezet.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 157
Hier worden kort de belangrijkste verbeterdoelen per afstudeerrichting weergegeven: De afstudeerrichting Animatie werkte en werkt onder meer aan de volgende actiepunten: instroom verhogen, naambekendheid verbeteren, verbetering van de algemene organisatie/structuur, uitbreiden en stroomlijnen scriptiebegeleiding, onderzoeksdomein bepalen binnen animatiefilm, algemeen: een erg goede afstudeerrichting animatiefilmrealisator realiseren. Voor de afstudeerrichting televisie-film is één van de belangrijkste verbeteracties een verbetering van de organisatie en het technische materiaal. Daarnaast werkte de afstudeerrichting onder meer aan: implementatie van de academisering, een betere afstemming naar het werkveld, verbeteren van de uitstraling. De afstudeerrichting C-md werkte onder meer aan de implementatie van de academisering en de afstemming met de Interfaculty, en formuleert als belangrijkste werkpunt het werken aan communicatie. De interne communicatie moet vooral zorgen voor een duidelijkere informatiedoorstroming. De externe communicatie zal erop gericht worden nieuwe (buitenlandse) studenten te bereiken. Andere verbetermaatregelen zijn onder meer de implementatie van de academisering en de afstemming met de Interfaculty. Zo kan de commissie concluderen dat de eerste acties en verbeterpunten op departementaal niveau en het niveau van de opleiding genomen zijn, en dat dit een volgehouden inspanning moet worden op basis van vooropgestelde streefdoelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een volgehouden inspanning op basis van vooropgestelde streefdoelen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie:
F&A: voldoende C-md: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeel van de opleiding wordt via de afstudeerrichtingsverantwoordelijken vertegenwoordigd in de stuurgroep Beleid en de stuurgroep Organisatie, die het beleid implementeren. Voorstellen van de docenten kunnen zo aangebracht worden in deze stuurgroepen. De afstudeerrichtingsteams zorgen voor de praktische toepassing van de beslissingen van de stuurgroepen. Zij vormen ook de kern van de werking van de afstudeerrichting. De afstudeerrichtingsteams en stuurgroepen komen minstens eenmaal per maand samen.
158 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Minimaal tweemaal per jaar zijn er algemene personeelsvergaderingen. Afstemming afstudeerrichtingen gebeurt binnen deze stuurgroepen en de onderzoeksgroep Experiency.
tussen
de
Daarnaast zijn er een aantal departementale thematische overleggroepen, waarin de docenten inspraak hebben: de Departementale Raad: hierin worden thematische onderwerpen geagendeerd, zoals onderzoek, dienstverlening…; het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk: dit waakt over het fysieke en psychische welzijn van de werknemers; een aantal occasionele werkgroepen, bijvoorbeeld in verband met de organisatie van de toelatingsproef en de nieuwbouw. Over het algemeen bestaat er binnen het departement en de opleiding een open communicatie en weinig hiërarchie, die ertoe leiden dat problemen meteen duidelijk worden en snel aangepakt kunnen worden. Binnen de afstudeerrichting Animatie vinden maandelijks vergaderingen plaats over de kwaliteitsbewaking, en is er het dagelijkse informele contact tussen de docenten. Ook tussen de docenten en studenten zijn er het nauwe, informele contact en een formele ontmoeting met de studentenraad van de afstudeerrichting, driemaal per jaar na de eerste drie evaluatieperiodes. Ook binnen de afstudeerrichting Televisie-film is het informele contact de belangrijkste drijfveer voor verandering. Daarnaast overleggen de docenten maandelijks over onder meer kwaliteitsaspecten, en zijn er specifieke docentenmeetings doorheen het jaar over de werking. Vooral tijdens de reflectie van evaluaties geven de studenten veel feedback over de opleiding. In de afstudeerrichting C-md vergadert het kerndocententeam, eventueel met genodigden, elke twee weken. Dit is de kern van de kwaliteitsbewaking van de afstudeerrichting. Eventuele acties waartoe beslist wordt, krijgen een verantwoordelijke en een uitvoeringstermijn toegewezen. De verslagen worden steeds doorgestuurd naar alle docenten die bij de opleiding betrokken zijn. De beslissingen die betrekking hebben op de studenten, worden naar hen gecommuniceerd. De afstudeerrichting organiseert ook een beleidsdag, waarop alle docenten bekijken hoe de kwaliteit van de opleiding kan gewaarborgd en verhoogd worden. De tevredenheid van de docenten wordt jaarlijks besproken tijdens de functioneringsgesprekken die de opleidingscoördinator houdt met de docenten. Contact met de studenten wordt ook formeel gehouden door de afstudeerrichting via het overlegorgaan cmdstod. Dit wordt twee tot vier keer per jaar georganiseerd. In dit overlegorgaan kunnen de studenten de opleiding evalueren en hun klachten melden. De verslagen van deze ontmoetingen worden besproken op het tweewekelijkse overleg van de docenten. De afstudeerrichting houdt verder contact met de alumni door tweemaal per jaar een ‘alumnibarometer’ uit te voeren, waarmee contactgegevens worden geüpdatet en er gepolst wordt naar de huidige tewerkstelling. De resultaten van de tewerkstelling worden ook besproken op de tweewekelijkse teammeeting. De afstudeerrichting heeft een website waarop de alumni terechtkunnen. Contact met het werkveld wordt enerzijds gehouden via de eigen docenten die in het werkveld staan, en anderzijds via de contacten in het kader van stages, opdrachten uit het werkveld, begeleiders en evaluatoren uit het werkveld. Docenten die deelnemen aan congressen, rapporteren hierover tijdens de teammeetings. De verworven kennis kan eventuele aanpassingen binnen de opleiding tot gevolg hebben. Ook de ervaring vanuit de internationale samenwerking dient als input voor de verbetering van de kwaliteit van de afstudeerrichting. De commissie merkt op dat het departement gekozen heeft voor een horizontale structuur met grote flexibiliteit en daardoor een gemeenschappelijke betrokkenheid. Iedereen begrijpt deze verantwoordelijkheid en neemt ze op in het belang van de opleiding. De commissie stelt vast dat de studenten niet betrokken zijn bij de stuurgroepen, maar wel zitting hebben in de departementale raad. De werking van de studentenraad lijkt te verschillen van jaar tot jaar, maar loopt op dit
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 159
moment vlot. Door het directe contact tussen studenten en docenten worden problemen meteen aangepakt. Via enquêtes en ontmoetingen is er ook formele betrokkenheid van de studenten. Per afstudeerrichting is er overleg tussen docenten en studenten om over de problemen binnen de afstudeerrichting te praten. Dit overleg gebeurt met een neutrale buitenstaander. De studenten hebben de indruk dat er in deze gesprekken naar hen geluisterd wordt en dat er maatregelen volgen. Deze ontmoetingen zijn volgens de commissie bij C-md meer geformaliseerd: klasgesprekken na elke case in de eerste jaren ter evaluatie van de voorbije les- en caseperiode, de cmdstod-vergaderingen die over alle jaren heen plaatsvinden en waar organisatorische en inhoudelijke dicussies plaatsvinden. Hierin besprak de afstudeerrichting ook het ZER met de studenten. De commissie meent dat cmdstod inspirerend kan werken. De commissie vindt het positief dat binnen C-md het ZER besproken werd met studenten, alumni en het werkveld, en dat C-md ook een actieve alumniwerking heeft. De andere afstudeerrichtingen houden informeel contact met hun afgestudeerden. De betrokkenheid van het werkveld tot en met samenwerking op het vlak van onderzoeksprojecten is de commissie opgevallen. Als aanbeveling geeft de commissie mee dat de betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld meer structureel georganiseerd kan worden.
Aanbevelingen ter verbetering: Als aanbeveling geeft de commissie mee dat de betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld meer structureel georganiseerd kan worden.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende F&A: voldoende C-md:goed F&A: voldoende C-md:goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
160 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie:
F&A: voldoende C-md: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om te toetsen of de studenten daadwerkelijk beschikken over de te bereiken competenties, kijkt de opleiding naar de beoordelingen van het dagelijkse werk, de jaarwerken, de eindwerken, het commentaar op de eindwerken van de juryleden en de verslagen van de stagebegeleiders. Bij de afstudeerrichting C-md blijken de behaalde competenties ook uit de e-portfolio. Het werkveld is tevreden over het niveau van de meeste afgestudeerden. Ze vraagt van de opleiding wel dat er meer aandacht zou zijn voor een aantal aspecten, zoals softwarekennis bij animatie en het commerciële potentieel van de masterprojecten bij C-md. In C-md zou verder een meer zuivere keuze (voor C, m of d) de individuele keuze kunnen verscherpen en vergemakkelijken. Bovendien mag er volgens het werkveld in de afstudeerrichtingen meer over de grenzen van de eigen genres gewerkt worden voor betere resultaten. Het werkveld is positief over de praktische en contextgerichte aanpak; de commissie sluit zich hierbij aan. De commissie meent dat door de eigenheid van het ‘creëren in context’ de waardering plaatsvindt in het werkveld. De afgestudeerden zijn volgens de commissie duidelijk gegeerd door het werkveld, en bewijzen hiermee hun kwaliteit. De verwachtingen van de studenten in verband met de opleiding komen ook degelijk uit. Door het profiel verwachten de studenten vooral dat ze in een meer opdrachtgestuurde werkomgeving terechtkomen. De afgestudeerden van alle afstudeerrichtingen vonden deze opleiding erg belangrijk voor hun latere loopbaan. De studenten van de afstudeerrichting animatie komen in het werkveld vooral terecht als illustrator, animator en hoofdanimator. Zij kunnen ook hun eigen animatieprojecten realiseren. Het werkveld is positief over de polyvalentie van deze studenten. Door de behaalde competenties kunnen zij zich verder bijscholen en ontwikkelen binnen het werkveld. De eerste opdrachten krijgen de afgestudeerden vaak via hun vroegere stageplaats. De masterproef is voor de studenten van de afstudeerrichting televisie-film de afsluiting van hun opleiding en portfolio, en vormt het visitekaartje voor hun sollicitaties. Doordat deze masterproef ook beoordeeld wordt door externen, kan dit vaak al een opstap zijn naar het werkveld. Ook de stage biedt hier mogelijkheden toe. De studenten komen na het afstuderen in het audiovisuele werkveld terecht, maar door de brede opleiding niet steeds in gespecialiseerde functies. De behaalde competenties laten hen echter toe voor verdere verdieping te zorgen in hun werk, en verder door te groeien naar andere functies. Regelmatig starten zij ook hun eigen onderneming op. Toen de afstudeerrichting C-md pas was opgericht, hadden de afgestudeerden het moeilijker om een geschikte job te vinden, doordat de zichtbaarheid van de opleiding nog klein was en de nieuwe media zelf nog in
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 161
ontwikkeling waren. De tweede generatie studenten kende echter nog weinig problemen hiermee, in zoverre zelfs dat deze studenten vaak al een aantal jobkansen krijgen na hun bacheloropleiding. Afgestudeerden komen niet enkel terecht bij interactieve mediabureaus, maar ook in de culturele of overheidssector. Soms worden de ontwerpen door de studenten van C-md ook door het werkveld gebruikt. De student behoudt daarbij het patent. Sommige werken van de afstudeerrichting komen op festivals terecht. Afgestudeerden van deze afstudeerrichting richten ook regelmatig hun eigen onderneming op. Zowat 10 procent van de afgestudeerden volgt gespecialiseerde masteropleidingen. Zowel binnen de hogeschool als het departement blijkt het succes van internationale uitwisselingen niet altijd erg groot. Vaak wil men de studenten in het eigen programma houden, zodat zij er geen onderdelen van missen. Binnen de afstudeerrichting animatie blijken er geen studentenuitwisselingen plaats te vinden. Ook bij de afstudeerrichting televisie-film zijn deze erg beperkt. De studenten menen dat er ook weinig stimulans komt vanuit de afstudeerrichtingen, tenzij bij de afstudeerrichting C-md, waar de studenten ook erg positief zijn over de begeleiding en de opgedane ervaringen. De afstudeerrichting C-md heeft door haar gezamenlijke programma met de twee internationale partners al een stevige internationale component ingebouwd in het programma. Daarnaast volgen heel wat studenten een uitwisseling binnen opleidingen in het internationale netwerk van de afstudeerrichting. Jaarlijks zijn er binnen de afstudeerrichting minstens een vier- à vijftal inkomende en evenveel uitgaande studenten. Om studenten te stimuleren een Erasmus-uitwissling te doen, geven studenten die een dergelijke ervaring achter de rug hebben, een presentatie over hun ervaringen. De afstudeerrichting wil er in de toekomst werk van maken om ook buitenlandse studenten aan te trekken, die zich voor de masteropleiding komen inschrijven. Maar om dit te bereiken, wil zij eerst aan de externe communicatie werken. Een hinderpaal voor inkomende studenten is vaak de weinig grote aantrekkelijkheid van het land en de taal. België maakt daarbij geen goede beurt. Het blijkt voor het aantrekken van buitenlandse studenten erg belangrijk te zijn om les te geven in het Engels. De afstudeerrichting C-md slaagt er echter wel in internationale studenten aan te trekken. Ze stuurt ieder jaar een voorstel tot uitwisselingsprogramma naar de partners van het internationale netwerk. De scholen binnen dit netwerk worden door de opleiding geselecteerd. De opleiding C-md blijkt door haar succes op het gebied van internationalisering een voorbeeld, dat zelfs de opleidingen van de hogeschool kan overtuigen om eenzelfde weg in te slaan. Eén van de realisaties op het gebied van internationalisering voor het hele departement is het organiseren van een internationale conferentie van het Cumulus-netwerk in 2010. Wat docentenuitwisseling betreft, heeft de afstudeerrichting televisie-film plannen om meer internationale gastsprekers aan te trekken. Enkele van hun lesgevers doceren ook in het buitenland. Ook de afstudeerrichting animatie trekt internationale gastdocenten aan, en een aantal docenten geeft beperkt les in het buitenland. De afstudeerrichting C-md heeft ook een aantal internationale gastdocenten, maar geeft aan hieraan verder te willen werken. De commissie vindt de internationale uitwisseling van studenten en docenten een voortdurend aandachtspunt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vindt de internationale uitwisseling van studenten en docenten een voortdurend aandachtspunt, waarbij C-md als voortrekker kan dienen voor de andere afstudeerrichtingen.
162 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De afstudeerrichting animatie begint met zowat 14 tot 20 studenten, van wie er zowat 7 tot 10 overblijven. De studentenaantallen in de afstudeerrichting C-md variëren erg in het eerste jaar van 25 tot 60. Dat aantal daalt erna, om in de masteropleiding terug te stijgen door de instroom vanuit de premaster. De afstudeerrichting televisie-film begint met een 30-tal studenten. In het tweede jaar zijn er ongeveer 15 mensen, en in de masteropleiding uiteindelijk 10 tot 12. Met de studentgerichte aanpak van het onderwijs, de individuele begeleiding bij praktijkprojecten en de faciliteiten voor studentenbegeleiding tracht de opleiding het onderwijsrendement te maximaliseren. De commissie constateert dat de opleiding geen strategie heeft in verband met streefcijfers qua onderwijsrendement. De slaagcijfers in het eerste bachelorjaar liggen rond de 40 à 50 procent. In de daaropvolgende jaren liggen die meestal tussen de 80 à 90 procent. Deze cijfers zijn geldig voor de academiejaren tussen 2002 en 2005. Nadien werd het flexibiliseringssysteem ingevoerd en is er een minder eenduidige interpretatie af te leiden. Twaalf procent van de studenten slaagt voor alle opleidingsonderdelen bij de eerste 60 opgenomen credits. In de bachelorjaren die hierop volgen, stijgt dit cijfer respectievelijk naar 36 en 70 procent. In deze volgende studiefasen slaagt respectievelijk 72 en 87 procent van de studenten voor meer dan 75 procent van de opgenomen credits. In de eerste studiefase slaagt 40 procent niet voor de helft van de opgenomen credits. Deze cijfers hebben tot gevolg dat een heel aantal studenten in de volgende academiejaren een aangepast programma heeft. Ondanks de toelatingsproef blijkt het eerste jaar ook een selectiejaar te zijn. Het aantal studenten dat de opleiding op tijd doorloopt, ligt tussen 80 en 90 procent. De overige studenten bereikten bijna allemaal hun diploma met één extra studiejaar. De commissie stelt vast dat de studieduur als haalbaar ervaren wordt. De hogeschool heeft een instrument ontworpen voor studenten die afhaken: een onlinevragenlijst waarmee wordt bekeken waarom studenten uitvallen. Ze moeten dit document invullen wanneer ze zich uitschrijven. De drop-out heeft niets te maken met de academisering. Een deel van de studenten haakt wel af omwille van een te hoog theoretisch niveau, maar een ander deel haakt af omwille van de praktijk. Vaak is timemanagement ook een probleem. Na de eerste studiefase krijgen de studenten eventueel een advies tot heroriëntering.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt om aandacht te hebben voor streefcijfers in verband met onderwijsrendement.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 163
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
F&A: voldoende C-md:goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie vindt het positief dat het zelfevaluatierapport vanuit de specificiteit van de verschillende afstudeerrichtingen is geschreven, maar vindt dat een iets grotere centrale regie de grote omvang van het rapport wat had kunnen beperken.
De commissie heeft uit de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport kunnen afleiden dat de volgende verbetermaatregel werd genomen In de afstudeerrichting C-md: de verbetering van de interne en externe communicatie. communicatie.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
164 | Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Facet 2.8:
Beoordeling en toetsing Masterproef
goed goed goed OK voldoende F&A: voldoende C-md: goed goed
voldoende voldoende goed voldoende
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Onderwijsrendement
voldoende
goed F&A: voldoende C-md:goed goed
Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering
Facet 6.2:
voldoende goed
voldoende
Kwaliteit personeel Eisen academische gerichtheid
Facet 5.3:
voldoende
voldoende voldoende
Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Facet 3.2:
score onderwerp
voldoende F&A: voldoende C-md: goed F&A: voldoende C-md: goed voldoende F&A: voldoende C-md: goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: KHLim
1
Katholieke Hogeschool Limburg F: afstudeerrichting Televisie-Film A: afstudeerrichting Animatiefilm C-md: afstudeerrichting Communicatie en multimediadesign
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Opleidingsrapport Katholieke Hogeschool Limburg| 165
166 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Hoofdstuk 4 Sint-Lukas Hogeschool Brussel Algemene toelichting bij de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding audiovisuele kunsten aan de Hogeschool Sint-Lukas Brussel De opleiding audiovisuele kunsten is ontstaan in de jaren zeventig en heette toen nog gewoon de filmopleiding. Sinds de hervormingen in het Hoger Onderwijs in 1994 is de opleiding uitgebreid van een driejarige naar een tweecycli-opleiding van vier jaar. De afdeling animatie werd in 1993-1994 een autonome optie; voordien was het een keuzeatelier binnen de opleiding vrije grafiek. Vandaag is animatie, samen met fictie, documentaire en experimentele film een keuzetraject binnen de academische bachelor- en masteropleiding audiovisuele kunsten. De opleiding maakt deel uit van de Hogeschool Sint-Lukas, die bij de hervormingen in het hoger onderwijs in 1994 niet overgegaan is tot een fusie, maar beslist heeft om als enige zuivere kunsthogeschool in Vlaanderen voort te gaan. Zij is daardoor op dit ogenblik de kleinste hogeschool van Vlaanderen. Recent werd het idee van een afdelingsstructuur binnen de hogeschool vervangen door een structuur met onderwijscommissies (voor de opleidingen) en vakgroepen (voor het onderzoek). De onderwijscommissies van de academische opleidingen hebben allen hetzelfde opleidingshoofd. De twee vakgroepen worden elk geleid door een vakgroepvoorzitter. Vakgroepen en onderwijscommissies staan onder de verantwoordelijkheid van de directeur Onderwijs en Onderzoek. Bij de associatievorming heeft de hogeschool ervoor gekozen om tot de Associatie K.U.Leuven toe te treden. De K.U.Leuven is daardoor de academiseringspartner van de academische opleidingen, en begeleidt die onder meer via het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IVOK). In functie van de academisering binnen de associatie heeft de associatie haar eigen doelstellingen opgesteld voor de ontwikkeling van een onderzoekscultuur binnen de hogeschoolopleidingen. Zij voert zelf een voortgangstoets uit bij de opleidingen om dit proces te volgen. Oorspronkelijk zouden alle kunstdepartementen van de verschillende hogescholen binnen de associatie fuseren en een nieuwe kunsthogeschool vormen. Maar dit plan is stopgezet, en voor de toekomst is er nog geen duidelijk beeld wat er binnen de associatie zal gebeuren. Dit zorgt voor heel wat onzekerheid. De hogeschool heeft, ondanks haar kleinschaligheid, wel de indruk genoeg te kunnen wegen op de associatie, in het bijzonder wat de kunstopleidingen betreft, net omdat zij de enige stem is van een zuivere kunsthogeschool.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 167
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en –technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek; het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden. Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren; hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
168 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De algemene doelstellingen van de opleiding Audiovisuele kunsten worden vastgelegd in de onderwijscommissie, die bestaat uit alle docenten die bij de opleiding betrokken zijn, het opleidingshoofd en de directeur Onderwijs en Onderzoek. De onderwijscommissie stelt haar eigen artistieke en academische visie op, waarbij ze rekening houdt met het werkveld. De commissie meent dat er zo een open discussiecultuur heerst over de doelstellingen. Centraal als doelstelling voor de opleiding staat het zelf realiseren en ontwerpen van films of ander audiovisueel werk. De algemene doelstellingen voor de bacheloropleiding zijn: de basisprincipes, technieken en procedés van filmregie en het film maken begrijpen en toepassen; films of ander audiovisueel werk maken dat voldoet aan professionele standaarden, zowel op technisch als op artistiek en creatief vlak; zelfstandig en als regisseur in groepsverband werken; reflecteren en oordelen over film en audiovisuele kunst binnen een ruime sociale, culturele en artistieke context; doorstromen naar de Master in de Audiovisuele kunsten. De masteropleiding in de Audiovisuele kunsten is bedoeld voor studenten die zich willen vervolmaken tot het niveau van een beginnende filmmaker of mediakunstenaar, en voor hen die hun kennis en inzicht in het theoretische of intellectuele discours over de audiovisuele en beeldende kunsten willen uitdiepen. Afgestudeerden van de opleiding beheersen de nodige competenties om op het niveau van een beginnende filmregisseur, animatiefilmer of scenarist, of op het niveau van een beginnende audiovisuele of beeldende kunstenaar artistiek en professioneel betekenisvol werk te produceren. De algemene doelstellingen van de masteropleiding zijn: gevorderde en gespecialiseerde kennis van en de creatieve, conceptuele en technische expertise in de praktijk van de gekozen audiovisuele discipline; een engagement tot verdieping van hun artistieke praktijk, en tot het zelfstandig opzetten en in stand houden van een inspirerende en functionele werksituatie binnen een complexe en onzekere context; een gevorderde kennis van en inzicht in het theoretische of intellectuele discours dat over film of andere vormen van audiovisuele en beeldende kunst wordt gevoerd. De master in de Audiovisuele kunsten beschikt dan ook over een gevorderd kritisch, historisch en conceptueel begrip van de eigen discipline en praktijk; een geheel van generieke en transfereerbare competenties, zoals het assimileren en kritisch verwerken van visueel en tekstueel materiaal, het gebruik van informatietechnologie, een onderzoekende ingesteldheid, het plannen en organiseren van de eigen praktijk, het presenteren van eigen werk, en efficiënt kunnen communiceren over artistieke en professionele visies met vakgenoten. De opleiding heeft haar algemene doelstellingen gekoppeld aan de competenties uit het Structuurdecreet. Elke doelstelling omvat de verschillende competenties uit het decreet. De commissie meent dat de opleiding hiermee een eigen invulling gegeven heeft aan de competenties in de bepalingen van het decreet, en dat de doelstellingen overeenkomen met de eisen van het decreet, inclusief de academische eisen. De ontwikkeling van competenties is volgens de opleiding tweeërlei. Enerzijds zijn er de technische skills, anderzijds de competenties voor persoonlijke ontwikkeling. De skills vormen het fundament, en zijn de middelen waarop en waarmee de persoonlijke ontwikkeling toeneemt. De opleiding heeft in haar doelstellingen geen letterlijke internationale dimensie opgenomen, maar stelt wel als uitgangspunt: ‘Film maken of audiovisuele kunst creëren, is niet gebonden aan bepaalde landsgrenzen noch aan taal. Het doel van de kunstopleidingen is dan ook beginnende kunstenaars op te leiden van wie het gezichtsveld
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 169
ruim en internationaal is.’ In die zin moeten de doelstellingen steeds vanuit een ruimer, internationaal kader bekeken worden. De doelstellingen worden via het programmaboek aan de studenten bekendgemaakt. Ze worden ook opgenomen in de ECTS-fiches.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie meent dat er in de doelstellingen meer aandacht kan zijn voor het competentiegerichte leren.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake. Voor academisch gerichte bacheloropleidingen en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de praktijk in het relevante beroepenveld. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De eindkwalificaties werden in eerste instantie bepaald door de onderwijscommissie. Daarbij werd uitgegaan van de perceptie van het audiovisuele domein in een internationaal perspectief, de (veranderende) artistieke praktijk, de decreetgever, de studentenfilm zelf en de artistieke aspiraties. Doordat de docenten vaak zelf in de artistieke praktijk staan, werd impliciet ook rekening gehouden met de eisen die het werkveld stelt. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de eindcompetenties van alle afstudeerrichtingen beantwoorden aan de verwachtingen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader van de commissie. De opleiding wenst zijn profiel als volgt te definiëren, vergeleken met de drie andere Vlaamse filmscholen, een aantal vergelijkbare Franstalige filmscholen en de Nederlandse Film- en Televisieacademie: een sterke theoretisch-kritische component (academische onderbouw); nadruk op artistieke creativiteit en scheppend kunstenaarschap vanuit een onderbouwd concept; nadruk op het zelfstandig kunnen maken van artistieke keuzes en het realiseren ervan; mogelijkheid tot een brede waaier aan audiovisuele realisaties. Dit profiel van de filmmaker als auteur, waarbij het ontlokken en ontwikkelen van de persoonlijke creatieve talenten centraal staat, is volgens de docenten in de gesprekken een sterk punt van deze opleiding. De zelfstandige auteur kan volgens de opleiding op twee manieren werken: ofwel werkt hij als zelfstandige kunstenaar, ofwel is hij de leider van een equipe. In beide gevallen kan hij zijn eigen ideeën uitdragen. De commissie meent dat de opleiding een duidelijk en eigen profiel heeft, en daar consequent mee omgaat. De studenten zijn zich volgens haar bewust van dit profiel. Het duidelijke profiel heeft wel tot gevolg dat niet alle afgestudeerden over door het werkveld verwachte competenties als productiekennis beschikken (zie facet 6.1).
170 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
De opleiding is het in grote mate eens met het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie werd opgesteld. De commissie meent dat de opleiding kan overwegen meer in te zetten op het gebruik van nieuwe media. De weinige aandacht die binnen de opleiding bestaat voor nieuwe media, is immers een probleem voor het werkveld. Dat werkveld vindt het belangrijker dan ooit om via nieuwe wegen een publiek te kunnen bereiken. De opleiding geeft ook aan dat aspecten zoals connectiviteit, web 2.0 en multimedia een steeds grotere rol spelen, en dat de opleiding hier in de toekomst meer aandacht voor moet hebben. Hierover heeft zij zelf een toekomstnota opgesteld. In deze recent door de opleiding opgestelde nota (werkversie) wordt de profilering enigszins scherpgesteld in functie van de nieuwe media en mogelijkheden die mensen hebben om film te creëren. Hierbij blijft het belangrijk dat de opleiding de student helpt zich te positioneren als filmmaker of filmkunstenaar. De opleiding heeft haar domeinspecifieke eisen naast het beroepsprofiel audiovisueel kunstenaar en het opleidingsprofiel animatie(film) van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) gelegd. Daarnaast werd het opleidingsprofiel vergeleken met het Opleidingsprofiel Film en Televisie, dat opgesteld werd door de Nederlandse HBO-raad/Vereniging van Hogescholen. Artistieke, vaktechnische en professioneel-maatschappelijke competenties die eruit voortkomen, zijn ook van toepassing op de opleiding aan de Hogeschool Sint-Lukas. De opleiding geeft wel aan dat hiermee enkel de professionele en niet de academische eisen vergeleken worden. Voor de professionele eisen kan ze stellen dat deze gelijklopend zijn met de competenties die in opleidings- en beroepsprofielen naar voren worden geschoven. De school tracht de aanwezigheid in Brussel te gebruiken in haar profiel. De vraag is hierbij hoe de school de stad Brussel kan gebruiken voor een meer internationale profilering, en hoe Brussel als platform kan gebruikt worden voor het opleiden van jonge kunstenaars, en om hun eerste stappen te zetten in het veld. De school zoekt hiervoor samenwerking met kunstinstellingen als Argos en Wiels, de Beursschouwburg en het Filmarchief. Ze wil deze contacten intensifiëren en structureel maken. Ook zoekt de opleiding toenadering tot de Franstalige tegenhangers in Brussel zoals La Cambre. De opleiding wil verder de doelstellingen en het opleidingsconcept de evolutie doen volgen van het artistieke veld, de studenteninstroom en de conceptie van het hoger onderwijs, het academisch onderwijs en de internationalisering.
Aanbevelingen ter verbetering: De opleiding zou meer mogen inzetten op het gebruik van nieuwe media.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie: facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 171
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het opleidingsprogramma vloeit voort uit de algemene doelstellingen en wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de academische raad en de raad van bestuur van de hogeschool. De doelstellingen van de opleiding werden gekoppeld aan de verschillende opleidingsonderdelen. Het concept en de opbouw van het curriculum sluiten volgens de commissie aan bij de geformuleerde opleidingsdoelstellingen. Dit blijkt uit de praktijkresultaten. De concretisering van de doelstellingen leidt tot een aantal krachtlijnen in het programma: Drie studiedomeinen: atelier of praktijkstudie, technische ateliers, algemene en kritische studies. Het opleidingsprogramma is enerzijds praktijkgericht, omdat het realiseren van audiovisueel werk centraal staat. Anderzijds is het academisch, omdat het de manier verheldert waarop films en audiovisueel werk gemaakt worden en de beslissingsprocessen hierbij verkent. Een verhouding praktijk-theorie van 2/3 tot 1/3. De individuele inbreng van de student in het maken van artistieke keuzes neemt toe doorheen de opleiding. Een verhoging van complexiteit doorheen de opleiding. Het atelier vormt de kern van de opleiding. Het individuele werk en het werkproces staan centraal. Niet alleen werkt het atelier rond de praktische en technische kennis (in de technische ateliers) rond audiovisuele technieken, ook de verbeelding en het bewust begrijpen van het eigen werk en het werkproces nemen er een belangrijke plaats in. De studenten hebben zo’n 2/3 praktijk in het programma, en leren in deze praktijk vooral door het zelfstandig werken. Binnen de ateliers krijgen de studenten opdrachten waarbij ze onder begeleiding hun technieken kunnen oefenen en ontwikkelen. Via individuele begeleiding en groepsdiscussies verwerft de student in het atelier inzicht in de complexiteit van de beoefening van de audiovisuele kunst en in de eigen creatieve mogelijkheden. De student ontwikkelt er naast artistieke en professionele/technische ook communicatieve en analytische vaardigheden. Om een academische manier van werken in het programma te implementeren, zijn er de theoretische en kritische studies. Hiermee verwerft de student kennis en inzicht in de wijze waarop audiovisuele kunsten geanalyseerd kunnen worden, en kan de student zijn werk in een bredere context plaatsen. Analytische en communicatieve vaardigheden worden in de theoretische en kritische studies ontwikkeld onder de vorm van groepsdiscussies, het schrijven van papers en persoonlijke informatieverwerving en -verwerking. De bedoeling bij de implementering van de competenties is dat theorie en praktijk elkaar uiteindelijk omarmen. Het theoretisch denken kan als het ware een voedingsbron zijn voor de praktijk. De student kan zo bewuster films maken. Dit wil men bereiken via de academisering. Dit begint met het academiseren van de docenten zelf, en kan zo doorsijpelen naar het onderwijs.
172 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Doorheen het programma wil de opleiding de groei stimuleren naar meer zelfstandigheid en een grotere uitdieping van de creativiteit. Ook moet de student over zijn eigen werk leren praten. Zeker in het latere werkveld wordt dit belangrijk in het licht van het aantrekken van subsidies en investeerders. In de bacheloropleiding maakt de student een keuze tussen vier trajecten: animatie-, fictie-, documentaire- of experimentele film. De lesweken zijn zo opgebouwd, dat de studenten eerst twee dagen theorie hebben en vervolgens drie dagen praktijk. Zeker bij de eerstejaarsstudenten wil men via de theorie de vaak beperkte blik van de studenten opentrekken, waarna zij aan de slag kunnen. De studenten zijn tevreden over deze manier van werken. Op het niveau van de masteropleiding tracht men de blik nog verder open te trekken en ook over de grenzen van de genres heen te gaan. Bedoeling is dat de schotten tussen de genres in de toekomst steeds meer wegvallen (zie facet 2.3). In de masteropleiding blijven het atelier en de kritische studies bestaan. Deze vinden in de masteropleiding plaats als masterseminaries. Minstens één seminarie moet bij de eigen discipline aansluiten en één moet daarbuiten gevolgd worden, waardoor de eigen discipline overstegen wordt. Als derde onderdeel van de master is er de masterproef, die bestaat uit een scriptie en een audiovisueel werk (het afstudeerproject). De studenten kiezen voor fictie-, animatie- of documentairefilm, of mediakunst. De internationale invulling van het programma beperkt zich nu meestal tot een aantal ad-hocprojecten, waarbij studenten in hun eigen werk een buitenlands onderdeel inbouwen, of waarbij in het kader van een bepaald masterseminarie (eventueel als Intensive Program) een internationale component wordt toegevoegd. Zo werken studenten samen met studenten uit Peking en met studenten van een Franstalige school in Brussel. Drie masterseminaries worden overigens in het Engels gedoceerd. De opleiding geeft aan een aantal projecten te hebben voor de toekomst: een internationale stage en een internationaal semester, zie facetten 2.2 en 6.1. De bedoeling is om verder te kijken, om meer te doen dan enkel een klassieke uitwisseling. De afgestudeerden gaven in de gesprekken aan dat zij alleszins een internationale component binnen het programma misten. De commissie meent dan ook dat de internationale oriëntering die bij de doelstellingen is opgenomen en die in de beleidslijnen van de hogeschool op het vlak van internationalisering is opgenomen, meer in het programma moet toegepast worden. In de onderwijsraad, waar alle docenten van de opleiding lid van zijn, worden doelstellingen en aanpassingen aan het curriculum besproken. Daarnaast kunnen ook personeelswisselingen innovatie binnen het curriculum of de opleidingsonderdelen teweegbrengen. Door de kleinschaligheid van de hogeschool kunnen veranderingen procedureel snel verlopen. De commissie meent dat de opdeling in vakgroepen en opleidingscommissies toelaat om flexibel en adequaat om te gaan met het curriculum. De inhoud van het studieprogramma wordt aan de studenten bekendgemaakt in het programmaboek. Voor de masteropleiding geeft een apart Handboek initiële masteropleidingen verduidelijking. De inhoud van de opleidingsonderdelen is opgenomen in de ECTS-fiches. De commissie wil tot slot positief benadrukken dat de huidige ontwikkelingen binnen het onderwijs – zoals onderwijsvernieuwing, academisering en flexibilisering – weldoordacht en op eigen ritme worden geïmplementeerd; een evolutie die overigens al bezig was voor de invoering van het Structuurdecreet.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de internationale oriëntering die in de doelstellingen is opgenomen, meer toegepast wordt binnen het programma.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 173
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines; het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën; het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten; (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen) het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wil een integratie van onderwijs en onderzoek bekomen door een curriculum aan te bieden – in het bijzonder op masterniveau – dat een reflexieve artistieke praktijk stimuleert. De commissie meent dat de zoektocht naar een individueel kunstenaarschap een onderzoekende attitude van de student impliceert. De onderzoekende houding van de student wordt ondersteund door de theoretische en kritische studies. Daarbij is het ook belangrijk dat de studenten niet enkel een onderzoekende houding ontwikkelen, maar dat ze zich ook bewust worden van de context van cinema. Via de scriptie van de masterproef kunnen zij hun eigen werk situeren en onderzoeken binnen een specifieke context. Voor de theoriedocenten is het dan ook belangrijk dat de studenten over film kunnen praten en het kunnen situeren. Daarom blijkt dat het niet enkel nodig is goede werken te maken maar die zo nodig ook schriftelijk te onderbouwen. De studenten delen deze visie in de gesprekken met de commissie. Zij ervaren onderzoek niet als puur theoretisch, maar als een reflectief onderzoek naar de context van hun werk. De bacheloropleiding moet de studenten onderzoeksvaardigheden en -methodiek bijbrengen door het schrijven van papers en het voorbereiden van klaspresentaties, en impliciet binnen de praktijkateliers als reflectie op het werk, zodat zij in staat zijn in de masteropleiding zelfstandig onderzoek te voeren. Maar uit de scripties van de master blijkt dat deze vaardigheden en methodieken onvoldoende ontwikkeld zijn bij de studenten. De docenten en de opleiding menen dat dit nog op punt gesteld moet worden, en zij wensen bij een verdere uitwerking van onderzoeksvaardigheden in het programma eventueel een creatieve invulling te geven aan het concept ‘paper’. Ze denken niet dat de oprichting van een opleidingsonderdeel de beste oplossing is om de onderzoeksvaardigheden te ontwikkelen, maar wel een structurele aandacht ervoor doorheen het programma. De voorbereiding op het schrijven van de scriptie moet volgens de commissie aanvangen in de bachelor. De voorzichtige stappen die gezet worden om onderzoekscompetenties in het programma in te bouwen, moeten volgens haar verdergezet worden. De commissie heeft wel gemerkt dat de opleiding vertrekt vanuit de eigen kunstenaarspraktijk van de docenten, om onderzoeksmatig denken en creëren in het curriculum in te bouwen. Zeker in de masterseminaries wordt het onderwijs gekoppeld aan de onderzoeksprojecten van de docenten. De student leert zo met een kritische en onderzoekend ingestelde geest meedenken en mee onderzoeken met de docent. Wanneer studenten betrokken worden bij het onderzoek, wordt – zoals in het geval van het Road Movie-project – ook aan een geïntegreerde aanpak gedacht. De studenten maken hiervoor een eigen film, maar houden rekening met het traject dat wordt opgelegd. Tijdens het project organiseert de opleiding lezingen en een aantal projecten op locatie. Het werkveld is overtuigd van het positieve effect dat de academisering zal hebben op de kwaliteit van de opleiding. Zij meent dat de studenten hierdoor uit klassieke patronen kunnen komen.
174 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
De opleiding biedt geen stage aan, maar stimuleert de studenten wel er een te doen. De docenten raden aan deze in de masteropleiding te doen. Aangezien er weinig tijd voor is tijdens het masterjaar, doen studenten hun stage tijdens de vakantie of spreiden zij het masterjaar over twee jaar. De hogeschool heeft nu in het kader van een Leonardo-project een aanvraag lopen om internationale stage te doen na de opleiding. De commissie beveelt aan te heroverwegen of een stage zinvol is in het concept van de opleiding. Verder probeert de opleiding contact te houden met het relevante werkveld door de inzet van docenten uit het werkveld en door workshops te laten geven door professionelen.
Aanbevelingen ter verbetering: De voorbereiding op het schrijven van de scriptie moet aanvangen in de bachelor. De voorzichtige stappen die gezet worden om onderzoekscompetenties in het programma in te bouwen, moeten verdergezet worden. De commissie beveelt aan te heroverwegen of een stage zinvol is in het concept van de opleiding.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding wil een duidelijke opbouw in het programma realiseren. In eerste instantie is er doorheen de opleiding een groei naar zelfstandigheid, een grotere complexiteit, een grotere artisticiteit en een grotere techniciteit. Daarnaast merken de studenten ook dat ze een groeipad doormaken dat er in elke afdeling iets anders uitziet. Zo is dit bij animatie een traject van verkenning naar verdieping. De docenten laten de studenten doorheen de opleiding ook meer vrij in wat ze willen doen, en laten hen de genrebegrenzingen overstijgen. De opleiding wil deze genrebegrenzing overstijgen en de schotten tussen de keuzetrajecten neerhalen. Samenhang tussen de keuzetrajecten is belangrijk om de student de mogelijkheid te geven zijn grenzen te overstijgen of een andere weg uit te gaan. Het eerste bachelorjaar is gemeenschappelijk voor fictie, documentaire en experimenteel. Vanaf het tweede bachelorjaar maakt de student hierin een keuze. Via verschillende oefeningen in het eerste jaar wordt de student de mogelijkheid gegeven een gefundeerde keuze te maken. Vanaf dan wordt hij aangemoedigd om zich niet vast te zetten in het eigen genre. De studenten kunnen in hun masterjaar zelfs kiezen voor een ander atelier dan het keuzetraject dat ze in de bachelor gekozen hebben. De studenten kunnen daarbij ook steeds terecht in andere ateliers, eventueel zelfs van andere opleidingen. De mogelijkheid om te kunnen kiezen uit studieonderwerpen, ondersteunt volgens de commissie een samenhangend, individueel leertraject. Het blijkt dat occasioneel de studenten wel degelijk hun grenzen overstijgen. Maar in de toekomst moeten de schotten tussen de trajecten nog meer wegvallen. Vooral in de masterproeven lijken de studenten toch op veilig
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 175
te willen spelen, omdat dit hun visitekaartje naar de buitenwereld is. Dat is volgens de docenten niet altijd een goede keuze. Soms zijn werken die de studenten eerder in hun opleiding maakten en waarbij genres overstegen werden, veel beter. Ook het werkveld is vragende partij voor een meer open traject. De commissie meent dat de cross-overs tussen de afdelingen het mogelijk maken om het profiel van zelfstandig kunstenaar te verwezenlijken. Keuzetrajecten eerder dan afstudeerrichtingen moeten deze cross-overs verder ondersteunen. Een aantal opleidingsonderdelen heeft disciplineoverschrijdende elementen. Daarnaast bevat het programma keuzemogelijkheden, voornamelijk uit de beeldende kunsten, waarmee de studenten buiten het domein van de audiovisuele kunsten kunnen gaan. Zeker in de masteropleiding kunnen de studenten binnen hun keuzeateliers de eigen discipline overschrijden. Om binnen het programma en de keuzes genoeg samenhang te creëren, is voor een aantal opleidingsonderdelen volgtijdelijkheid voorzien. Vooral wanneer er sprake is van een grotere complexiteit of een groter aantal begincompetenties, wordt volgtijdelijkheid toegepast. De opleiding geeft mee dat het een bijzonder aandachtspunt is om de geleidelijke en systematische opbouw van competenties te overzien. Door de flexibilisering moet dit extra bewaakt worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De competentiegroei naar een zelfstandig kunstenaarschap kan nog beter ondersteund worden door de opbouw van het opleidingsprogramma over de studiejaren heen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: bachelor: tenminste 180 studiepunten master: ten minste 60 studiepunten Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 1 studiejaar van 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 60 studiepunten en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een master.
Aanbevelingen ter verbetering: /
176 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Facet 2.5
Studielast
Beoordelingscriteria: De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet. Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft de studieomvang bekeken door een berekening te maken van de studielast per studiepunt. Deze leunt aan tegen de 1.800 studielasturen per 60 studiepunten. Dit is de begrote studielast. De studeerbaarheid wordt gemeten door bevragingen bij de studenten. Daarbij wordt gepeild naar de overeenkomst tussen de begrote en reële studielast. Uit de bevragingen komt een redelijke spreiding van de studielast naar voren zonder uitzonderlijke piekmomenten. Doorheen het bachelorprogramma daalt het aantal contacturen lichtjes om plaats te maken voor meer zelfstandig werken. In de masteropleiding is het aantal contacturen ongeveer gehalveerd. Er wordt immers verwacht dat de student hier een grote mate van zelfstandigheid aan de dag legt. Om de studenten de nodige tijd te geven hun eindwerk af te maken, worden de masterproeven pas in september afgesloten (voor Animatie al in juni). Het academiejaar wordt telkens ingedeeld in drie periodes van ongeveer twaalf weken, die telkens een (artistiek) evaluatiemoment kennen aan het einde van de periode. Vooral in de derde periode krijgt de student de tijd om aan het eindwerk te werken. De theoretische examens worden daarvoor op tijd afgerond. Vanaf het academiejaar 2009-2010 zal de hogeschool een semestersysteem invoeren. De commissie vindt dat de flexibele toepassing van de beschikbare studietijd op een creatieve wijze gebeurt in het belang van de student. De vernieuwing van de huidige gebouwen en de nieuwbouw worden in fases aangepakt om de studies zo weinig mogelijk te belemmeren. De opleiding hoopt met de nieuwe en vernieuwde gebouwen een studiebevorderend klimaat te scheppen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 177
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft een matrix opgesteld waarin ze de opleidingsonderdelen koppelt aan verschillende werkvormen. In functie van de academisering werden voor de theoretische en kritische studies werkvormen ingebouwd die afwijken van de traditionele vormen van kennisevaluatie: paper, mondeling verslag, persoonlijk onderzoek en groepsdiscussie. Werkvormen die in de opleiding gebruikt worden, zijn: hoorcollege of interactieve lessen, geïllustreerde hoorcolleges (hoorcolleges in combinatie met een voorstelling), voorstellingen/visies, groepsdiscussies, atelier: dit is de belangrijkste onderwijsvorm die in het onderwijsconcept van de hogeschool past. De studenten werken er zelfstandig – maar met begeleiding – aan opdrachten. Het is een vorm van probleemgestuurd onderwijs. De zelfstandigheid die de student hier aanleert, moet bijdragen tot het profiel van zelfstandig auteur, werkstukken met begeleiding, paper, procesfolio: de student archiveert het procesmatige verloop van een onderzoek of een project, de verschillende stadia van de genese van een werkstuk, en de verschillende onderdelen van een onderzoek of project, portfolio, oefeningen/onderzoeksopdrachten, bezoeken. De onderwijsvormen zijn opgenomen in de ECTS-fiches. Door de matrix is de veelheid aan gebruikte werkvormen duidelijk. De commissie vindt dat de gebruikte werkvormen aansluiten bij de eigenheid van de opleiding. De gebruikte leermiddelen zijn: syllabus, handleiding, cursuspakket, documentatie/illustratie, hulpmiddelen software. De commissie meent dat het gebruik van Toledo beperkt is. Ook denkt zij dat de kwaliteit van de gebruikte leermiddelen voor verbetering vatbaar is. De leermiddelen, inclusief Toledo, verdienen dus meer aandacht. De studenten zijn erg positief over de werking van de bibliotheek. De bibliotheek beschikt over een collectie wetenschappelijke werken, en heeft een vijf- à zeshonderdtal dvd’s.
178 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan om meer aandacht te besteden aan de gebruikte leermiddelen, en in het bijzonder aan het gebruik van de digitale leeromgeving.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft, net als bij de werkvormen en leermiddelen, de evaluatievormen gekoppeld aan de opleidingsonderdelen in een matrixstructuur. De volgende evaluatievormen worden gebruikt: beoordeling jaar- en eindwerken (proces- en portfolioassessment), peer assessment (beoordeling werkstukken), evaluatie atelieroefeningen of onderzoeksopdrachten, paperbeoordeling (product en proces), permanente evaluatie, werkstukken met mondelinge voorstelling, mondelinge proef, schriftelijk examen (open en gesloten vragen). De organisatie van de examens, de samenstelling van de jury en de criteria en wijze van beoordelen worden geregeld volgens het examenreglement van de hogeschool. Het examenrooster wordt opgesteld door het secretariaat en bekrachtigd door de Academische Raad en de raad van bestuur. In de Academische Raad hebben de studenten inspraak in het examenrooster. Op het einde van elk van de drie periodes van twaalf weken volgen evaluaties. Na de eerste periode volgt een examenweek over de theoretische opleidingsonderdelen. Na de tweede periode volgen drie examenweken. De derde periode wordt afgesloten met de presentatie van het eindwerk. Op het einde van elk academiejaar presenteert de student zijn eindwerk aan de jury en zijn medestudenten. De jury bespreekt de werken, en aan de hand daarvan wordt een cijfer gegeven. In het eerste bachelorjaar bestaat deze jury enkel uit docenten van de ateliers, maar in het tweede en derde bachelorjaar kunnen theoriedocenten als beoordelaars aan de jury worden toegevoegd. Bij de masterproeven worden ook externe juryleden betrokken. Dit maakt dat de student doorheen de opleiding steeds meer blootgesteld wordt aan externe beoordelaars. De commissie vindt het positief dat een grote verscheidenheid aan docenten bij de visies betrokken is. Het evalueren van artistieke werkstukken is vaak een delicaat punt. De studenten weten niet heel duidelijk wat de objectieve criteria zijn, maar weten wel waar hun film aan moet voldoen om goed beoordeeld te worden. Ze hebben ook de indruk dat de beoordeling juister wordt doorheen de opleiding, doordat de docenten de studenten beter leren kennen. Voor een goede beoordeling is het volgens hen dan ook positief dat de opleiding steeds meer
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 179
permanente evaluatie invoert. Toch wil de commissie benadrukken dat de grotere transparantie die de studenten vragen in het tot stand komen van een beoordeling, een punt van aandacht is. Nadat de presentaties voor de jury zijn afgelopen, is er nog ongeveer een maand totdat de studenten hun uitslag kennen en feedback krijgen. De studenten gaven aan dit een probleem te vinden. De commissie vraagt daarom te onderzoeken of er een mogelijkheid bestaat om het evaluatie- en het feedbackmoment in de master dichter naar elkaar toe te schuiven. Het onderwijs- en examenreglement werden opgesteld binnen de associatie. De examenvormen zijn opgenomen in de ECTS-fiches. Bij de docentenevaluatie wordt er gepeild naar de wijze van toetsen en evalueren.
Aanbevelingen ter verbetering: Een grotere transparantie in het tot stand komen van een beoordeling is een aandachtspunt. De commissie vraagt te onderzoeken of er een mogelijkheid bestaat om het evaluatiemoment en het feedbackmoment in het masterjaar dichter naar elkaar toe te schuiven.
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De omvang van de masterproef bedraagt dertig studiepunten. De masterproef bestaat uit twee delen: een afstudeerproject (het audiovisuele werk) en een scriptie. De scriptie onderbouwt en contextualiseert het gerealiseerde en gepresenteerde werk. In deze scriptie toont de student aan dat hij zich kan oriënteren binnen het veld van de gekozen opleiding, afstudeerrichting of studietraject, en dat deze oriëntatie kan leiden tot een beargumenteerde probleemstelling in relatie tot zijn eigen artistieke praktijk of ervaring. De begeleidende scriptie werd overigens al ingevoerd in 1994. Tijdens de introductieweek in de masteropleiding krijgen de studenten het ‘masterboek’ met uitleg over de opleiding, en kiezen ze hun begeleiders. Daarnaast wordt ook een keuze gemaakt voor de masterseminaries. De startweek in de masteropleiding is volgens de commissie een sterk en uniek punt. De begeleiding bij de masterproef is tweeledig. De student kiest een begeleider voor het afstudeerproject en een promotor voor zijn scriptie. Via tutorial sessions hebben de begeleiders regelmatig contact met de studenten. De taken voor de begeleider zijn hierbij: het proces bewaken door het geven van feedback en evalueren van de progressie, maar ook door kleine praktische problemen op te lossen of door te verwijzen naar gespecialiseerde ondersteuning;
180 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
-
de inhoudelijke diepgang van de leerdoelen bewaken en stimulerende vragen stellen.
De student maakt een verslag van deze sessies, dat wordt aangevuld door de tutor. De student kan ervoor kiezen om bij de masterproef gebruik te maken van technische en productionele ondersteuning. De bedoeling blijft wel dat de student in grote mate zelfstandig werkt. De evaluatie van de masterproef bestaat uit de evaluatie van de scriptie en het afstudeerproject. Het afstudeerproject wordt voorgesteld aan een jury van interne en externe deskundigen. Het zwaartepunt van de beoordeling ligt bij de externen binnen de jury. Zij krijgen uitleg van het opleidingshoofd over de doelstellingen en intenties van de te beoordelen werken. Dit cijfer telt mee voor 70 procent van het resultaat. De overige 30 procent staat op de scriptie die door een scriptiejury, bestaande uit de twee begeleiders en een corrector of lezer, beoordeeld wordt. Minstens één van de juryleden van het afstudeerproject moet een theoriedocent zijn die alle scripties heeft doorgenomen. De commissie vindt het een sterk punt dat de beoordeling van de masterproef voor een groot deel buiten de school ligt. Zoals eerder vermeld (zie facet 2.2), blijkt uit de kwaliteit van de scriptie niet dat de onderzoeksvaardigheden voldoende ontwikkeld werden. Het is dus belangrijk dat bij de begeleiding van de scriptie voldoende aandacht gaat naar deze vaardigheden. De animatieopleiding houdt haar jury van de masterproef in juni, om de studenten de mogelijkheid te geven hun film aan te passen aan de hand van het commentaar van de jury, voor ze de films naar festivals sturen. De andere afdelingen houden hun jury in september, om de studenten de kans te geven de hele zomer door te werken. De begeleiding bij de masterproef wordt hierdoor wel moeilijker, maar een aantal docenten probeert ook tijdens de zomer beschikbaar te zijn. Voor de scriptie richt de opleiding twee examenperiodes in: één in juni en één in september, zodat een herkansing mogelijk blijft. De commissie begrijpt dat de opleiding de masterproef in september wil afsluiten. Ze vraagt wel dat de duur van het praktijkgedeelte van de masterproef zorgvuldig bewaakt wordt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat de duur van het praktijkgedeelte van de masterproef zorgvuldig bewaakt wordt. De commissie vraagt dat bij de begeleiding van de scriptie voldoende aandacht besteed wordt aan onderzoeksvaardigheden.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 181
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend; door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. master: diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s)en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding moet decretaal een toelatingsproef inrichten om studenten tot de opleiding toe te laten. De opleiding heeft besloten geen praktische proef tijdens het toelatingsexamen af te nemen. Er vindt enkel een gesprek plaats, waarin gepeild wordt naar de motivatie van de studenten en hun inschatting van het studieniveau. Bij animatie is er wel een kleine tekenproef. De opleiding en haar eindkwalificaties worden aan de studenten uitgelegd tijdens de toelatingsproef. Tijdens het gesprek heeft de opleiding vooral aandacht voor de verwachtingen van de student. Studenten met andere verwachtingen worden doorverwezen naar andere opleidingen. De filosofie van de opleiding is dat studenten door deze vorm van toelating een heel jaar de kans krijgen om zich te bewijzen, en dat er geen talent verloren gaat door een toelatingsproef die te strikt is en geen ruimte schept om zich te bewijzen. Tijdens het eerste jaar zijn er genoeg evaluatiemomenten om te zien of het talent ontlokt wordt, en of de student vooruitgang maakt. De studenten weten dat de toelatingsproef eerder laks is. Ze menen dat de selectie die na het eerste jaar gebeurd is, op een correcte manier verlopen is, maar dat het misschien wel handig kan zijn om éérder te weten of ze echt geschikt zijn voor de opleiding. De commissie constateert dat de opleiding een relatief tolerant toelatingsbeleid hanteert, met ruime kansen voor het ontwikkelen van talent. Het valt volgens haar te overwegen een kleine portfolio te introduceren om het toelatingsbeleid te verfijnen. De opleiding kan geen toelatingsproef organiseren voor de masteropleiding. De opleiding vindt dit jammer, want het zou de mogelijkheid openen om een echte cesuur te hebben tussen bachelor en master. Toch blijkt een aantal studenten niet door te gaan naar de masteropleiding. De eindcompetenties van de bacheloropleiding zijn meteen ook de begincompetenties van de masteropleiding. Maar aangezien er geen toelatingsproef is, moeten ook studenten van andere scholen toegelaten worden. Studenten met een ander diploma kunnen via een schakel- of voorbereidend programma toegelaten worden. Voor de professionele bachelor Audiovisuele audiovisuele technieken is er een specifiek schakelprogramma voorzien. Het aantal flexibele leertrajecten nam de afgelopen jaren sterk toe. Regelmatig wordt er ook gekozen voor deeltijdse trajecten, vooral in de masteropleiding, omdat studenten moeten werken of een stage willen doen en
182 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
deze is niet in het programma ingebouwd. De deeltrajecten worden door de opleidingsverantwoordelijke opgesteld, in nauw overleg met de student en de voornaamste atelierdocenten. Door de flexibilisering stelden studenten nogal eens hun theoretische examens uit. Door een aanpassing van het examenreglement zijn zij nu verplicht deze vakken mee te nemen naar het volgende academiejaar. EVC- en EVK-procedures werken volgens de regels van de associatie. Een assessmentcommissie wordt samengesteld om de aanvragen te beoordelen.
Aanbevelingen ter verbetering: Het valt volgens de commissie te overwegen een kleine portfolio te introduceren om het toelatingsbeleid te verfijnen. De commissie vraagt aandacht voor meer internationale instroom en samenwerking.
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma: facet 2.2, eisen academische gerichtheid van het programma: facet 2.3, samenhang van het programma: facet 2.4, studieomvang: facet 2.5, studielast: facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud: facet 2.7, beoordeling en toetsing: facet 2.8, masterproef: facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
voldoende voldoende voldoende OK goed voldoende voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 183
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeelsbeleid in de hogeschool wordt voorbereid door de werkgroep Personeelsbeleid en overlegd in het Hogeschoolonderhandelingscomité. Procedures voor aanstellingen, benoemingen, bevorderingen en evaluaties zijn vastgelegd in akkoorden en het arbeidsreglement. Het personeel hoort in de eerste plaats thuis binnen een vakgroep (zie ook facet 3.2). Binnen deze vakgroep wordt ook het personeelsbeleid toegepast. Er zijn twee vakgroepen voor de verschillende academische opleidingen aan de hogeschool. De vakgroepvoorzitter heeft de volgende taken in verband met het personeelsbeleid: toezien op de vacantverklaring van betrekkingen en de aanstelling van onderwijzend personeel in functie van de onderwijs- en onderzoeksnoden; functionerings- en evaluatiegesprekken voeren met de leden van de groep; de onderwijs-, onderzoeks- en andere opdrachten binnen de vakgroep verdelen. Voor de aanwerving van nieuwe docenten kijkt de vakgroepvoorzitter naar de ontbrekende competenties. Voor elke vacantstelling werkt de vakgroepvoorzitter een aparte sollicitatie- en selectieprocedure uit. Samen met het hogeschoolbestuur worden de jaarlijkse personeelsformatie en de mogelijkheden tot nieuwe aanwervingen vastgelegd. De opleiding geeft aan dat het niet steeds eenvoudig is om onderwijzend personeel aan te trekken. De commissie vindt daarom dat het aantrekken van bijzonder en gekwalificeerd personeel een aandachtspunt blijft. Doordat jarenlang het aantal docentschappen binnen de hogeschool erg hoog lag, konden extra mensen enkel aangenomen worden binnen een gastdocentschap. Nu probeert de opleiding dit weer in evenwicht te brengen, en de gastdocentschappen te bewaren voor mensen die vanuit hun specialisatie worden uitgenodigd. In de toekomst moet het mogelijk worden om ook met (internationale) gastdocenten als begeleider voor eindwerken te werken. Studenten kunnen zo iemand kiezen volgens het interessegebied en eventueel meer internationaal werken. Beginnende docenten worden eerst in een gastdocentschap aangenomen. Daarna vindt een evaluatie plaats en kunnen ze vast aangenomen worden. Beginnende docenten krijgen coaching van de coördinator Kwaliteitszorg om hen wegwijs te maken in de verschillende onderwijsaangelegenheden (ECTS-fiches, cursussen opstellen…). Maar verder is er geen onderwijsprofessionalisering voorzien. De commissie meent dan ook dat de onderwijskundige professionalisering uitgebouwd moet worden. Aan de hand van functioneringsgesprekken en een functie- en taakomschrijving wordt de taakstelling van de docenten vastgelegd. De opdracht van de onderwijzende personeelsleden wordt omschreven als een geheel van de volgende activiteiten: onderwijsopdrachten,
184 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
-
competentieontwikkeling, onderzoek, maatschappelijke dienstverlening, bijzondere opdrachten.
De verhouding onderwijstaken, met inbegrip van interne dienstverlening, en taken in verband met artistieke of academische competentieontwikkeling schommelt rond de 60/40 procent. Op die manier wordt aan de personeelsleden ruim de mogelijkheid gegeven om blijvend artistiek en onderzoeksmatig bedrijvig te zijn, of om zich verder te ontwikkelen in het onderwijs- of onderzoeksdomein. Met deze verdeling kan soepel omgegaan worden, zodat bijvoorbeeld een fictiedocent in een bepaald academiejaar de tijd krijgt om een speelfilm te draaien. De commissie meent te kunnen concluderen dat het korps uit een interessante mix van mensen bestaat, met een profiel van kunstenaars, onderwijskundigen en onderzoekers. De taakverdeling maakt dit mogelijk. De evaluaties van het personeel zijn vastgelegd in vaste procedures. De studentenevaluaties van de docenten worden hierin betrokken. De belangrijkste criteria bij de evaluatie zijn: enthousiasme en engagement van de docent voor de onderwijstaken; motiverend en inspirerend naar de student; duidelijk, redelijk en billijk; beschikbaarheid voor de student. De opleiding geeft zelf aan dat er nog werk is aan een goede organisatie van de evaluatie. De commissie meent dan ook dat de evaluatieprocedure van de docenten verbeterd kan worden. In de samenwerking tussen de docenten merkt het personeel dat de schotten tussen de afdelingen, die de studenten wel proberen te doorbreken, bij het personeel nog altijd sterk bestaan. De academisering, met een grote verwevenheid tussen theorie en praktijk, kan hier volgens de docenten echter mogelijkheden bieden om meer over de grenzen samen te werken. De commissie heeft tot slot waardering voor de passie en de inzet van de docenten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vindt dat het aantrekken van bijzonder en gekwalificeerd personeel een aandachtspunt blijft. De onderwijskundige professionalisering van docenten moet uitgebouwd worden. De commissie meent dat de evaluatieprocedure van de docenten verbeterd kan worden.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten); bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 185
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Binnen de hogeschool wordt de uitbouw van een onderzoeksorganisatie bekeken vanuit drie niveaus. Op het niveau van de academische opleidingen werden vakgroepen opgericht. Voor de opleiding moeten de vakgroepen in de toekomst de eerste werkplek van het onderwijzend personeel worden. De docenten brengen hun onderwijs, eventueel aan verschillende opleidingen, vanuit hun vakgroep en nemen initiatieven op het vlak van onderzoek en dienstverlening. Elke vakgroep krijgt zijn specifieke onderzoeksdomein(en). Het is de taak van de vakgroepvoorzitter om een dynamiek op gang te brengen in verband met een onderzoeksomgeving en cultuur. Binnen de vakgroepen is een zekere begeleiding voorzien om de docenten te stimuleren en te helpen om onderzoeksdossiers op te maken. Op dit ogenblik telt de hogeschool twee vakgroepen: de vakgroep Kunsten en de vakgroep Design en Media. De docenten van de opleiding Audiovisuele kunsten zijn lid van de vakgroep Kunsten. Op het niveau van de hogeschool is er de onderzoeksraad. Dit orgaan is de denktank voor de uitbouw van een algemeen kader voor onderzoek binnen de hogeschool, en formuleert beleidsadviezen. Zijn strategische doelstellingen zijn: het ontwikkelen van een onderzoekscultuur en -omgeving binnen de hogeschool; het stimuleren van een wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek binnen de opleidingen, in het bijzonder binnen de masteropleidingen; het bevorderen van samenwerking met andere rechtspersonen en instellingen voor hoger onderwijs, in het bijzonder het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK) op het vlak van academisch onderwijs en onderzoek. Daarnaast kent de onderzoeksraad ook projectgelden voor onderzoek toe via een competitief systeem. Wel is er weinig geld voor deze projecten – die buiten het systeem van het FWO vallen – en dus moet de raad erg kritisch zijn in het goedkeuren van projecten. De hogeschool heeft beslist om in de Associatie K.U.Leuven te stappen. Hierdoor is de K.U.Leuven de academiseringspartner van de hogeschoolopleidingen. Binnen de associatie – het derde niveau – werd het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK) opgericht om het onderzoek te coördineren. Het IvOK trekt projecten op gang en voorziet er middelen voor in een competitief systeem waarbij dossiers worden ingediend. Via het IvOK wordt ook het doctoraat in de kunsten geregeld. De hogeschool tracht haar onderzoekswerk zoveel mogelijk af te stemmen op de werking van het IvOK. Het IvOK heeft de volgende doelstellingen: onderzoek in de kunsten ontwikkelen door ondersteuning te bieden aan kunstenaars, door projecten op te zetten en doctoraten te financieren; een coördinerende en stimulerende rol spelen in de academisering van het hoger onderwijs. Zowel de associatie als de hogeschool organiseert verder eenmaal per jaar een ‘Dag van het Onderzoek’. De hogeschool heeft ervoor gekozen om de academisering stap voor stap in te voeren, en grondig en niet overhaast te werk te gaan. In een eerste fase heeft de hogeschool beslist een sterke organisatiestructuur te creëren. In de tweede fase worden middelen ter beschikking gesteld van de docenten, en wordt binnen de organisatiestructuur stilaan onderzoek opgezet. Op deze manier tracht de hogeschool ook de docenten de nodige tijd te geven om aan het idee van onderzoek te wennen, en er de opportuniteiten van in te zien. Door een onderzoeksomgeving te creëren, wil de hogeschool een onderzoekscultuur mogelijk maken. In de nieuwbouw en de vernieuwde gebouwen is ook ruimte voorzien om aan onderzoek te doen. De opleiding wil hierbij benadrukken dat het onderzoek niet op zichzelf moet staan, maar in functie moet staan van het artistieke werk. Impliciet is deze reflectiviteit van het eigen werk vaak al aanwezig. De docenten zien gaandeweg ook de mogelijkheden in van het onderzoeksmatig bezig zijn. Zij vinden het belangrijk om zelf ook in het werkveld te staan. Maar door op een onderzoekende manier bezig te zijn met hun werk en dit te koppelen aan het onderwijs, is er een grotere diepgang mogelijk. De input van de studenten in het onderzoek kan ook
186 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
vruchtbaar zijn voor het onderzoek zelf. Het onderzoekend met het eigen werk bezig zijn, kan dan weer een goede, stimulerende input voor de lessen zijn. Op dit moment zijn voornamelijk de theoriedocenten bezig met het doctoreren. De opleiding wil het doctoraat in de kunsten stimuleren. De opleiding maakt voor doctorandi ook onderzoekstijd vrij, en wijst middelen toe voor de realisatie ervan. De commissie vraagt dat het doctoreren van personeelsleden blijvend gestimuleerd wordt. Het IvOK werkte criteria uit om de beroeps- en valorisatieoutput te meten. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ontwikkeling en beoefening van de kunsten, onderzoeksactiviteit- en output, en professionele ervaring en kennis van de beroeps- en kunstpraktijk. Zo kan men niet alleen nagaan hoever de onderzoeksresultaten binnen de opleiding staan, maar ook hoe dicht de opleiding en de docenten bij de praktijk van het beroepenveld staan. De commissie meent dat de inbreng van de eigen praktijk als zelfstandige kunstenaar sterk aanwezig is bij de docenten. De docenten in de opleiding beschikken over een internationaal netwerk van contacten. Deze kunnen volgens de commissie uitgebreid en beter ingezet worden in het onderwijs. De commissie meent immers dat het aandeel van internationale gastdocenten in de opleiding laag is. Het aantrekken van internationale gastdocenten is daarom een aanbeveling.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt dat het doctoreren van personeelsleden blijvend gestimuleerd wordt. De internationale contacten van de docenten kunnen uitgebreid en beter ingezet worden in het onderwijs. De commissie beveelt aan om internationale gastdocenten aan te trekken.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De volgende cijfers zijn van toepassing op de kwantiteit van het personeel in het academiejaar 2007-2008: het aantal voltijdse en deeltijdse personeelsleden bedraagt 52; de opleiding beschikt over 30,3 VTE, van wie 4,5 ATP, 21,5 OP en 4,3 gastprofessoren; de docent-studentratio is 25,8/177, of ongeveer 1/7; van de 52 personeelsleden zijn er 16 voltijds en 36 deeltijds; de gemiddelde leeftijd is 47 jaar; bij de doctores en doctorandi is de man-vrouwverhouding 6/3, bij de overige OP-leden 33/5. De student-docentratio blijkt vooral in het eerste jaar nogal hoog te liggen. Hierdoor is het niet altijd even gemakkelijk om de studenten grondig te begeleiden. De docenten vinden het een probleem om met zulke grote groepen te werken, maar doen hun best om iedereen te begeleiden. In de daaropvolgende jaren ligt de ratio beter, doordat de studentenaantallen veel lager zijn. De commissie meent dan ook dat de verhouding
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 187
docent/student gunstig is. Verder kan de werklast redelijk gehouden worden doordat een pool van externe begeleiders het korps aanvult. Toch menen de docenten dat de werklast in piekperiodes te hoog kan oplopen om op een ernstige manier met onderzoek bezig te zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel: facet 3.2, eisen academische gerichtheid: facet 3.3, kwantiteit personeel:
goed voldoende goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
188 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschikt in haar twee vestigingen, de Paleizenstraat en de Haachtsesteenweg, over de volgende voorzieningen: lokalen voor theoretische lessen (de grotere in de Paleizenstraat en de kleinere in de Haachtsesteenweg); lokalen met mogelijkheid tot projectie – hiervoor is er digitale projectie aangekocht. Ook pelliculeprojectie is nog steeds mogelijk; In de Paleizenstraat is er een kantine met ’s middags warme maaltijden. In 2003 werd besloten om de huidige gebouwen af te breken of te vernieuwen, en om een nieuwbouw te plaatsen. De werken worden in verschillende fases gespreid om zo weinig mogelijk last te veroorzaken. De eerste fase van de werken was al afgerond tijdens het bezoek van de commissie. Door de verbouwingen is er op dit moment wel soms een tekort aan lokalen. De nieuwe lokalen werden voor audiovisuele kunsten op hetzelfde plateau geplaatst. De volgende ruimtes zijn er voorhanden: een werkplaats animatie; een werkplaats poppen- en kleianimatie; een geluidsstudio; een filmstudio van 271 m²; een postproductie- en montagewerkplaats, waarvoor verschillende cellen voorzien zijn; een visie- en besprekingslokaal; een experimenteel lab; het poollokaal: de pool AV, waar al het technisch materiaal beheerd wordt, heeft een eigen ruimte in de nieuwbouw, langs de nieuwe filmstudio. De pool beschikt over alle noodzakelijke materiaal, ook met HDtechnologie. Voor gebruik en ontlening is een reglement opgesteld; Daarnaast kunnen de studenten nog gebruikmaken van een aantal andere werkplaatsen. De commissie meent dat de nieuwbouw die gedeeltelijk in gebruik is genomen, een nieuwe wereld van mogelijkheden opent. De studenten moeten uiteraard hun eindwerken zelf financieren, maar kunnen hiervoor gebruikmaken van de goede technische ondersteuning van de pool AV, die zij erg waarderen. De werkplaats staat in voor technische ondersteuning, en voor de ontlening en het onderhoud van het materiaal. De studenten kunnen ook steeds terecht bij de mensen van de werkplaats Audiovisuele kunsten voor technische hulp. Zij zorgen voor technisch advies bij de productie en de opnames. Tijdens de zomer zijn zij aanwezig voor de studenten. Deze hulp is er wel enkel voor de oefeningen en de masterproeven. Er vinden ook instructielessen plaats om de studenten te leren omgaan met het materiaal of bepaalde software. In overleg met de opleidingshoofden en vakgroepvoorzitters ontwikkelt de werkplaatscoördinator een (meerjaren)visie op het investeringsbeleid van de werkplaatsen en de ateliers. De technische ondersteuning – de pool – draagt volgens de commissie in grote mate bij tot de kwaliteit van de opleiding.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 189
De investeringen voor het technisch materiaal bedroegen in het boekjaar 2006 76.384 euro, in 2007 61.300 en in 2008 83.600 euro. Met de investeringsmiddelen werden de laatste jaren vooral inspanningen geleverd op het gebied van informatica. De voorbije twee jaren bedroegen de investeringen in hard- en software respectievelijk gemiddeld 30.000 en 4.000 euro. De commissie meent dat de ICT-voorzieningen, meer bepaald de internetconnectie, verbeterd kunnen worden. De bibliotheek heeft een budget van zowat 31.000 euro, waarvan 1.000 euro voor de aankoop van dvd’s. Aankopen gebeuren op vraag van de docenten of op initiatief van de bibliotheekverantwoordelijke. In de bibliotheek staan een aantal computers en een videokamer ter beschikking van de studenten. De bibliotheek maakt deel uit van het LIBISng-netwerk van de associatie. De commissie stelt vast dat de bibliotheek een gewaardeerd instrument is binnen de opleiding, en ze beveelt aan dat dit in de toekomst bewaakt wordt. Via de vzw StuVo worden de sociale voorzieningen voor de studenten geregeld.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op verschillende manieren zoekt de opleiding contact met toekomstige studenten: website van de hogeschool, infobrochure, infodagen, SID-In’s, Eindejaarstentoonstelling, contacten met secundaire scholen: op hun vraag komen docenten uitleg geven over de opleiding. Voor de eerstejaarsstudenten is een introductiedag voorzien. Iedere titularis geeft er uitleg over zijn opleidingsonderdeel. Aankondigingen gebeuren via de valven en elektronisch via het Studentenweb. De directeur Onderwijs en Onderzoek geeft informatiesessies aan de bachelorstudenten over de masteropleidingen. De masteropleiding wordt opgestart tijdens een introductieweek. Die week omvat: een voorstelling van de handleiding bij de masteropleiding, een bevraging over de gevolgde bacheloropleiding, kennismaking met de seminaries in het kader van de kritische studies, kennismaking met de ateliers die tijdens de masters aangeboden worden, voorstelling van de inhoud van de masterproef, bespreking van het traject voor de masterproef met de begeleidende docenten,
190 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
-
keuze bepalen van de keuzeseminaries en het atelier, keuze van de begeleider van het afstudeerproject en de promotor van de scriptie, vastleggen van bindende afspraken voor de realisatie van de masterproef.
Sinds de aanstelling van de huidige KZ-verantwoordelijke vult men stap voor stap de studiebegeleiding in: studieen studietrajectbegeleiding. Op dit moment is men op zoek naar de pijnpunten binnen de eerstejaarsbegeleiding. De volgende elementen zijn al ingevuld: Uitleg over opleidingsonderdelen wordt gegeven tijdens de monitoraten, maar deze zijn vooral bedoeld voor de professionele bachelors. De begeleiding door docenten doorheen het academiejaar: de studenten zijn hier erg positief over. Het opleidingshoofd zorgt voor de begeleiding bij de flexibele leertrajecten. De begeleiding bij de eindwerken is in alle afdelingen groot, waardoor op voorhand al geprobeerd wordt al feedback te geven. Tijdens evaluatiemomenten kunnen de studenten terecht bij de betrokken docenten en het opleidingshoofd, bij het studentensecretariaat en bij de ombudspersoon. De ombudsman is langdurig ziek, en voorlopig is er geen echte vervanging voorzien. Tegen de examenperiode wenste de opleiding dit in orde te krijgen. De commissie vraagt aandacht voor het probleem met de ombudsfunctie. Na de deliberatie kunnen de studenten bijkomende uitleg vragen aan de docenten. Binnen Stuvo is er een psychologische begeleidingsdienst voorzien. Voor de buitenlandse studenten worden cursussen Nederlands georganiseerd. Ze worden door het jaar begeleid door een docent met wie er regelmatig tutorial-momenten plaatsvinden. Voor de inkomende studenten is er een Engelstalig opleidingsonderdeel uitgewerkt, dat door zes docenten gegeven wordt. Binnen de masterseminaries zijn er drie Engelstalige voorzien. Voor de buitenlandse studenten worden aparte introductiedagen gehouden. De coördinator Internationalisering van de hogeschool stelt een informatiebrochure samen voor de buitenlandse studenten. Hij maakt ook de dossiers op voor de uitgaande studenten, behandelt de vragen van de studenten om op uitwisseling te gaan en organiseert regelmatig informatiesessies. Ook wanneer ze in het buitenland zitten en ze teruggekeerd zijn, volgt deze persoon de administratieve afhandeling van hun dossier op. Hij organiseert ook de internationale uitwisseling van docenten. De studenten zien een evolutie in de begeleiding doorheen hun studietraject. Zij vinden het erg positief om doorheen de opleiding een steeds nauwer contact te krijgen met de docenten. Hierdoor wordt de docent veeleer een mentor. De commissie meent dat de opleiding tot zelfstandig kunstenaar een flexibel leertraject impliceert, dat door een één-op-éénbegeleiding in de latere studiejaren opgevolgd en ondersteund wordt. De grote studentenaantallen in het eerste bachelorjaar vereisen echter een specifieke begeleiding, die nu niet altijd kan gerealiseerd worden.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht voor het probleem met de ombudsfunctie.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 191
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen: facet 4.2, studiebegeleiding:
goed goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
192 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De interne kwaliteitszorg van de hogeschool sluit aan bij de visie die door de associatie uitgewerkt werd. Deze visie steunt op vijf pijlers: explicitering van visie en beleid, met inbegrip van de consequente doorwerking van het beleid in alle segmenten van de organisatie; aandacht voor randvoorwaardelijke basisvoorzieningen: toewijzing van aangepaste middelen en ontwikkeling van geschikte organisatiestructuren; afbakening van cruciale activiteiten die de kwaliteit van het onderwijs in hoge mate beïnvloeden, verheldering van verantwoordelijkheden ter zake en explicitering van basisafspraken met betrekking tot het gewenste procesverloop; uitbouw van een systematische evaluatie van werkwijze en resultaat, doelmatigheid en doeltreffendheid (zowel intern als extern); vertaling van evaluatieresultaten naar optimaliserings- en innovatietrajecten, met inbegrip van opvolging. Een dienst Kwaliteitszorg werd in de hogeschool opgericht in 2007. Een stuurgroep Kwaliteitszorg bestaat naast de medewerker kwaliteitszorg (KZ) uit docenten van elke basisopleiding en de medewerker Planning. De taken van de medewerker Kwaliteitszorg zijn: de onderwijsvisie van de hogeschool op het vlak van pedagogische en didactische begeleiding helpen realiseren door ondersteuning, innovatie en hulp; collega’s ondersteunen en adviseren die belast zijn met de opleiding van studenten; programma’s ontwerpen om de pedagogische en didactische kwaliteit van de opleidingen te bevorderen; flexibele leerwegen, onderwijsaudits, visitaties en accreditaties coördineren en begeleiden; meewerken aan de uitwerking van opleidingsprofielen en -programma’s in het kader van de BAMA-structuur; de kwaliteitszorg coördineren (ZER’s, visitaties, accreditaties…). Naar aanleiding van de implementatie van de BAMA-structuur werden de onderwijs- en onderzoeksorganen gereorganiseerd. De hogeschool wilde zo een kwaliteitsvolle organisatiestructuur tot stand brengen, met een vergrote participatie van de betrokkenen. De werking werd door een extern auditbureau doorgelicht, en gaf een aantal aandachtspunten weer. Deze werden in operationele beleidslijnen gegoten. Ook de vernieuwing van de huidige gebouwen en de inrichting van een nieuwbouw werden als kansen aangegrepen om de kwaliteit van de opleidingen verder te verhogen. De volgende doelstellingen voor kwaliteitsvol onderwijs werden in de opleiding Audiovisuele kunsten zelf opgesteld: hoogwaardig academisch kunstonderwijs dat filmmakers opleidt die hun eigen onderzoeks- of artistieke projecten kunnen uitwerken en realiseren, studeerbaarheid van het programma en flexibele leerwegen of studietrajecten, efficiënte dienstverlening en duidelijke communicatie naar de student, deskundig en in hun vakgebied toonaangevend onderwijzend personeel.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 193
De implementatie van deze doelstellingen moet gebeuren door zowel de hogeschool, de vakgroepen als de onderwijscommissie. De verantwoordelijkheid van een kwaliteitsvol onderwijs ligt echter in de eerste plaats bij de docenten. De eerste verwezenlijkingen binnen de kwaliteitszorg waren een verhoging van de kwaliteit van de ECTS-fiches en de inrichting van een meer systematische studenten- en alumnibevraging. Een eerste studentenbevraging vond plaats bij de overgang van de eerste lichting bachelorstudenten naar de masteropleiding, en bereikte zowat 90 procent van de studenten. Sindsdien gebeurt dit jaarlijks. Aan de hand van de enquêtes wordt zowel het curriculum als het doceergedrag geëvalueerd. Zo wordt de kwaliteit van het onderwijs in de eerste plaats opgevolgd. Belangrijk pijnpunt bij de bevragingen is wel dat door de kleine groepen de resultaten een minder objectief beeld geven. Het resultaat van de bevraging is dat de studenten zich over de meeste aspecten van de opleiding positief of eerder positief uitlaten. Problemen waren voornamelijk de kwaliteit van het Studentenweb, de belasting van een aantal praktijkoefeningen, te weinig begeleiding in de animatieopleiding en de kwaliteit van de leermiddelen (zie ook facet 2.6). Verder bleek dat de studenten vooral het volgende geleerd hebben: zich een zelfstandig oordeel vormen, zelfstandigheid op artistiek vlak, ontdekking van de eigen creativiteit, omgaan met moeilijke situaties, voor zichzelf leren opkomen. Ze waardeerden het meest: de vrijheid om de eigen weg te onderzoeken, de goede sfeer, de persoonlijke begeleiding door de docenten, de inzet van individuele docenten, dat kunst vooropstaat in de opleiding, de goede begeleiding, de nadruk op de persoonlijke ontwikkeling. Ze waardeerden het minst: het tekort aan technische ondersteuning bij het realiseren van werkstukken, docenten die te weinig onderling communiceren, slechte afspraken en tekorten in de praktische organisatie van de opleiding, docenten die een te grote ‘laisser-faire-houding’ aannemen. Bij de alumni vond ook een bevraging plaats. Docenten werden nog niet bevraagd, maar dit wil de hogeschool zeker organiseren. De commissie meent dat de opleiding inziet dat kwaliteitszorg een belangrijk element is in de zorg voor het onderwijs. De eerste stappen worden in deze richting gezet. Ze beveelt aan dat de ingeslagen weg verdergezet wordt. De resultaten van de enquêtes kunnen hierbij helpen. Verder meent ze dat het informele contact tussen studenten en docenten sterk bijdraagt tot de kwaliteitsbewaking van de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt aan dat de ingeslagen weg die met de interne kwaliteitszorg genomen is, verdergezet wordt.
194 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De dienst Kwaliteitszorg verspreidt de resultaten van de studentenenquêtes naar de opleidingsverantwoordelijke, de vakgroepvoorzitters, de directie en de bestuurder. De verzameling van de gegevens van de studenten- en alumni-enquêtes gebeurt binnen de onderwijscommissie en eventueel binnen de vakgroepen. De opleiding heeft op basis van de uitkomsten een aantal verbeteracties opgezet. De commissie meent dat de structuur van het organigram en de organisatie van het onderwijs de verbetering van de kwaliteit van de opleiding ondersteunen. Er werd een aantal algemene verbeteracties opgezet, waaronder de begeleiding van nieuwe docenten en het voeren van functioneringsgesprekken. In de relatie met het werkveld werd beslist om het werk van de afgestudeerden meer te promoten en aandacht te hebben voor het leven na de opleiding. Hiervoor werd het Productiebureau Audiovisuele Kunsten opgericht (zie facet 6.1). De begeleiding en feedback van de studenten bleken in de bevragingen soms een probleem. Deels werd dit probleem opgelost door personeelswissels. Toch wil de opleiding dit verder opvolgen. Andere verbeteracties voor de toekomst betreffen: studietrajectbegeleiding, de bestaande studiebegeleiding in kaart brengen en indien nodig optimaliseren, culturele diversiteit, Studentenweb, een verdere stroomlijning van de ECTS-beschrijving van opleidingsonderdelen, internationale studentenmobiliteit, vertaling van de volledige studieprogramma’s in het Engels, het realiseren van een enquête bij de docenten over de bachelor-masterstructuur, de flexibilisering en de gevolgen daarvan op vlak van studieresultaten, -voortgang en -efficiëntie, het nakomen van leer- en studieverplichtingen en het realiseren van de academiseringsdoelstellingen. Tot slot zijn er een aantal grote streefdoelen die binnen de hogeschool vooropgesteld worden: hanteren van een kwaliteitszorgsysteem (bijvoorbeeld het model van EFQM – European Foundation for Quality Management) in het verder en meer systematisch uitbouwen van een kwalitatieve organisatie en opleiding, optimaliseren van het gebruik van softwareprogramma Bamaflex (Informat) om meer informatie en cijfergegevens aan te wenden bij verbeteracties, opvolgen van de verdere gevolgen van de invoering van de flexibilisering en het Structuurdecreet.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 195
De opleiding voegt aan de verbeteracties toe dat het niet altijd even eenvoudig is om ze op te volgen. De opleiding en hogeschool zijn klein, en door de hoeveelheid van bevragingen en vergaderingen lukt dit niet altijd. De opleiding zoekt nu naar een manier om dit beter te structureren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt een volgehouden inspanning op basis van vooropgestelde streefdoelen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het personeel van de opleiding heeft inspraak via het Hogeschool Onderhandelingscomité. Hier wordt onderhandeld over het personeelsbeleid en andere personeelsaangelegenheden met het bestuur van de hogeschool. Door de BAMA-hervormingen heeft de hogeschool haar structuur aangepast. Opleidingen worden nu aangestuurd door onderwijscommissies waar alle onderwijzende personeelsleden lid van zijn. Bij de academische bachelors worden de vier opleidingscommissies geleid door één opleidingshoofd. Belangrijkste verschuiving in het kader van de hervormingen was echter de opdracht om aan onderzoek te gaan doen, een opdracht die de vakgroepen hebben opgevangen. Op dit ogenblik telt de hogeschool twee vakgroepen: de vakgroep Kunsten en de vakgroep Design en Media. De docenten van de opleiding Audiovisuele kunsten zijn lid van de vakgroep Kunsten. Via de vakgroepen en de onderwijscommissie zijn de docenten betrokken bij de kwaliteitsbewaking van onderzoek en onderwijs. Zowel het personeel (zes) als de studenten (vier) zijn vertegenwoordigd in de academische raad, met daarnaast zes vertegenwoordigers van het bestuur, dat het belangrijkste inspraakorgaan is van de hogeschool op het vlak van onderwijszaken. Ook in de raad van bestuur zijn beide groepen vertegenwoordigd. De hogeschool heeft ook een studentenraad die instaat voor inspraak in beleidsmateries, zoals bepaald door het Participatiedecreet. De leden hiervan zorgen voor de afvaardiging in de academische raad, hebben inspraakrecht in de raad van bestuur en zijn betrokken bij het bestuur van de vzw StuVo. Door de kleinschaligheid van de opleiding en de hogeschool worden veel problemen informeel aangekaart. De studenten blijken hiervoor vaak contact te zoeken met het opleidingshoofd of de docenten. Ze gaven dan ook aan geen nood te voelen aan deelname aan de studentenraad. Toch blijkt deze steeds beter te werken. De commissie beveelt een verderzetting aan van de inspanningen op het vlak van studentenparticipatie. De grote betrokkenheid van de medewerkers en de korte communicatielijnen tussen studenten en docenten ziet de commissie als sterke punten van de opleiding. Het ATP kan door de kleinschaligheid en het informele karakter binnen de hogeschool makkelijk zijn zorgen kwijt, en voelt geen nood aan vaste structuren.
196 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
De contacten met het werkveld zijn er vooral doordat een aantal docenten zelf in het werkveld staan. Eventueel hebben zij in het werkveld nog contact met de afgestudeerden. Het werkveld is echter niet structureel betrokken bij de opleiding. Ook met de alumni bestaat geen structureel overleg. De commissie beveelt dan ook aan om formele contacten met het werkveld en de alumni op te zetten.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie beveelt een verderzetting aan van de inspanningen op het vlak van studentenparticipatie. De commissie beveelt aan om formele contacten met het werkveld en de alumni op te zetten.
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten: facet 5.2, maatregelen tot verbetering: facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
voldoende voldoende voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 197
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De studenten van de opleiding winnen regelmatig prijzen op (internationale) festivals. Bij de afgestudeerden is er minstens altijd één die een VAF-wildcard krijgt, een prijs ter ondersteuning van beginnende filmmakers. Volgens het werkveld steken de films van Sint-Lukas er op filmfestivals vaak bovenuit, volgens hen omdat de school de studenten heel vrij laat in wat ze zelf willen vertellen. Het werkveld vindt dat de afstudeerfilms van animatiefilm duidelijk verbeterd zijn sinds de invoering van de BAMA-structuur. Ook de opleiding zelf is tevreden over de kwaliteit van de afstudeerwerken. De commissie erkent de hoge artistieke kwaliteit van de auteursfilms. De erkenning door het werkveld, de toekenning van beurzen en de prijzen op festivals bevestigen volgens haar deze kwaliteit. De opleiding beschikt over een distributiebureau dat zich bezighoudt met het archiveren en distribueren van de eindwerken. De masterproeven worden door het bureau ook verstuurd naar festivals. De studenten moeten hiervoor hun eindwerk ondertitelen in het Engels. Dankzij de ondertitels is het ook mogelijk om de beoordelingsjury internationaal te maken. Daarnaast zou het productiebureau ook gaan bijdragen aan de producties van de eindwerken. Het productiebureau moet de vertegenwoordiger worden naar de buitenwereld. Voorlopig is de verantwoordelijke halftijds in dienst bij het recent opgestarte project. Het productiebureau houdt zich verder ook bezig met internationale betrekkingen en uitwisselingen. Het werkveld vindt dat de werking van het bureau verbeterd kan worden. Het is nog niet de vertegenwoordiger naar de buitenwereld die het wil zijn. De commissie stimuleert daarom de verdere ontwikkeling van het productiebureau. De studenten vragen om beter voorbereid te worden op het latere werkveld: ze willen weten waar ze terecht kunnen, hoe zij concreet dossiers moeten opstellen en waar zij geld kunnen vinden. Het werkveld vindt het belangrijk dat de studenten goed gewapend zijn om zich van de productie bewust te zijn, en om aandacht te hebben voor de steeds veranderende markt. Ook de afgestudeerden gaven aan dat zij bij het afstuderen niet steeds wisten waar ze terecht moesten. Anderen werden dan weer geholpen door de contacten van bepaalde docenten. Doordat ze geen stage doen, komen de studenten ook moeilijker in contact met potentiële werkgevers. De huidige mogelijkheden die opgenomen zijn in het programma om voorbereid te worden, lijken de studenten niet voldoende voor te bereiden op het werkveld. De commissie vraagt daarom zorgvuldig aandacht te hebben voor het mogelijke werkveld als zelfstandige kunstenaar. Via de alumni-enquête werd het tewerkstellingsprofiel van de studenten opgesteld. Deze enquête werd door 1 op 3 aangeschreven alumni beantwoord. Tachtig procent van de afgestudeerden werkt in een functie die rechtstreeks of onrechtstreeks bij de opleiding aansluit. Zestig procent is werknemer, 33 procent is zelfstandige, een 10-tal procent is werkloos. Zowat 10 procent van de studenten heeft een kunstenaarsstatuut. De sectoren waarin de afgestudeerden terechtkomen, weerspiegelen de breedte van het audiovisuele veld of de in de opleiding ontwikkelde artistieke competenties. Zeventig procent van de alumni zou de opleiding eerder (41 procent) of zeker (27 procent) weer opnieuw volgen. De voornaamste gerealiseerde competenties waren volgens
198 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
de enquête de ontwikkeling van de eigen creativiteit, het zelfstandig en doelgericht leren werken, de capaciteit tot grondige reflectie en kunstzinnig oordeelsvermogen, en algemene deskundigheid op audiovisueel vlak. Het aantal buitenlandse studenten in de opleiding ligt laag, 4 à 5 procent. Om het programma meer internationaal te maken, wil de opleiding van het vijfde semester een internationaal semester maken. Zo kunnen mensen in dat semester op Erasmus gaan zonder dat er al te veel problemen zijn met het programma, en hebben de achterblijvers ook een internationale ervaring doordat de inkomende buitenlandse studenten worden ingepast. De opleiding zoekt hierbij naar partners die iets complementair kunnen bieden aan de eigen opleiding. Met Peking is er al samenwerking. Men denkt onder andere ook aan Helsinki en Porto als mogelijke partners. Voor animatiefilm wordt onder meer gedacht aan Bratislava en Bournemouth. Een heel aantal studenten is geïnteresseerd in een internationale uitwisseling, maar dit is niet voor alle afdelingen zo. Volgens het werkveld zou meer internationalisering de kwaliteit van de opleiding verder kunnen bevorderen. De uitbouw van internationale mobiliteit van studenten maar ook van docenten is een groot aandachtspunt voor de opleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de nodige aandacht voor de uitbouw van internationale mobiliteit van studenten en docenten. De commissie stimuleert de verdere ontwikkeling van het productiebureau. De commissie vraagt zorgvuldig aandacht te hebben voor het mogelijke werkveld als zelfstandige kunstenaar.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Bij de toelating gaat de hogeschool uit van een werkbaar gemiddelde. Dit ligt voor de totale opleiding op een 150 studenten. Gemiddeld slaagt 75 procent van de deelnemers door het relatief tolerante toelatingsbeleid. Ongeveer 90 à 100 kandidaat-studenten schrijven zich jaarlijks in voor de proef, maar niet iedereen die geslaagd is, schrijft zich effectief in. Het aantal inschrijvingen bedraagt daardoor ongeveer 60 procent van de deelnemers aan de proef. In het eerste jaar worden dus 50 tot 60 studenten toegelaten. Doordat het eerste jaar in feite een
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 199
selectiejaar is, valt een groot deel van de studenten af. De opleiding geeft ook aan dat ze het niet aankan om iedereen door te laten, omwille van het werkbare cijfer van 150. De opleiding Audiovisuele kunsten hanteert geen streefcijfers. Er bestaat wel een consensus over wat redelijke slaag- en uitvalpercentages zijn. De gevolgen van het Flexibiliserings- en het Structuurdecreet zijn nog niet helemaal duidelijk in kaart te brengen, maar worden wel gevolgd. De opleiding heeft wel al vastgesteld dat door de flexibilisering sommige studenten uitstelgedrag vertonen om bepaalde credits te behalen in een bepaalde tijdspanne. Ze maken vaak ook geen gebruik van de tweede zittijd om deze credits met een tweede examenkans te behalen. Het merendeel van de studenten heeft dan ook één tot drie opleidingsonderdelen voor de tweede maal in zijn opleidingspakket zitten. Het eerste bachelorjaar is, zoals eerder vermeld, een selectiejaar. Een doorstroompercentage van 40-60 procent voor het eerste jaar wordt als aanvaardbaar geacht. In de daaropvolgende bachelorjaren is er een hogere doorstroom van 70-90 procent. De slaagcijfers van het voorbije academiejaar (2007-2008) voor de bacheloropleiding – volgens het aantal opgenomen studiepunten, die tijdens het bezoek aan de commissie bezorgd werden – toont eenzelfde evolutie. Bij de 60 eerste opgenomen credits behaalt slechts 20 procent van de studenten alle credits. 39 procent haalt slechts 25 procent of minder. Een groep van telkens zo’n 12 tot 15 procent behaalt tussen 25 en 50, 50 en 75 of 75 en 100 procent van de credits. Bij de volgende 60 opgenomen credits stijgt het percentage dat alle credits behaalt tot 51 procent – 74 procent behaalt 75 tot en met 100 procent van de credits – om bij de laatste opgenomen 60 credits tot 82 procent (88 procent behaalt 75 tot en met 100 procent van de credits) te komen, waardoor in deze twee jaren de studenten die alle credits behaald hebben, (veruit) de meerderheid vormen. Een negentigtal procent van de studenten stroomt door naar de masteropleiding. De commissie beschikt niet over aparte cijfers voor het laatste jaar voor de inrichting van de masteropleiding. De gemiddelde studieduur bedraagt 3 jaar en 4 maanden. Daarbij blijkt dat een grote meerderheid van de studenten een efficiëntie haalt die boven 85 procent ligt. De commissie meent dat het rendement van de opleiding overeenkomt met het concept van de opleiding. De één-op-éénbegeleiding in de latere fase van het programma maakt het mogelijk dat wie kán slagen, ook slaagt. De commissie meent tot slot dat de begeleiding bij de uitstroom in het eerste jaar aandacht verdient. Een deel van de studenten verdwijnt immers gewoon. De opleiding werkt een regeling uit waarbij de studenten, als ze zich uitschrijven, een vragenlijst moeten invullen en een uitstapgesprek voeren.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt aandacht te hebben voor streefcijfers in verband met onderwijsrendement.
200 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau: facet 6.2, onderwijsrendement:
goed voldoende
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 201
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen, de gevoerde gesprekken met de betrokkenen, de documenten ter inzage tijdens het bezoek, de opgevraagde documenten, de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
De commissie vindt dat het zelfevaluatierapport van deze opleiding een redelijke omvang heeft en informatief is. Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie: onderwerp 2, programma: onderwerp 3, personeel: onderwerp 4, voorzieningen: onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: onderwerp 6, resultaten:
voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
202 | Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen Onderwerp 2: Programma Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen academische gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5: Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1: Kwaliteit personeel
score onderwerp
voldoende voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende OK goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed
Facet 3.2: Eisen academische gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
voldoende goed voldoende goed goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor: HSLB
1
Sint-Lukas Hogeschool Brussel Academisch gerichte bacheloropleiding en masteropleiding in de Audiovisuele kunsten
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Opleidingsrapport Sint-Lukas Hogeschool Brussel| 203
204 | Bijlagen
bijlagen
Bijlagen | 205
206 | C.V. van de visitatieleden
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
Stijn Demeulenare is licentiaat in de Sociologie, Major Theoretische en Cultuursociologie (K.U.Leuven). Hij heeft een aanvullende opleding Culturele Studies (optie Podium en Performance Kunsten) achter de rug en is student in de masteropleiding Audiovisuele Kunsten van de Erasmushogeschool Brussel (afstudeerrichting Radio). Hij was reeds werkzaam als researcher, redacteur en samensteller bij de VRT-Radio, Radio Scorpio, Radio K Centrale en Angelos (Jan Fabre). Daarnaast is hij ook zelfstandig audiokunstenaar.
Jos Houweling is directeur van het Sandbergh Instituut dat deel uitmaakt van de Rietveld Academie waar hij lid is van het College van Bestuur. Voordien was hij in hetzelfde instituut lesgever en heeft hij de audiovisuele afdeling mee opgericht en gedurende vele jaren geleid en uitgebouwd. Hij is oprichter van en stuwende kracht van de The One Minutes stichting, voorzitter van de Stichting Kunstvlaai, bestuurslid bij het Virtueel Museum Zuidas en Honorary Professor van het Bejing Institute of Communication. Hij was eerder al bestuurslid bij het Fonds voor de Beeldende kunst, Vormgeving en Bouwkunst (Nederland) en bij het Nederlands instituut voor de mediakunst/Montevideo. Hij is wegens verdienste voor het kunstonderwijs benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau.
Joost Hunningher Joost Hunningher is filmmaker, producer, regisseur en schrijver met een bijzondere interesse in documentaires, drama’s, vroege cinema, en de toekomst van digitale cinema. Tussen 1980 en 2006 was hij Director van de bacheloropleiding Film and Television Production aan de Westminster Film School van de University of Westminster. Zijn laatste aanstelling daar was in 2009 als Course Director van de opleiding Masters in Film Direction. Hij was onder meer werkzaam bij het Van Patten Playhouse (New York, USA), bij Canadian Liquid Air (Montreal, Canada) en werkte ook als onderzoeker/filmregisseur bij de Canadian National Film Board en als onafhankelijke filmmaker. Hij heeft meerdere festivals georganiseerd waaronder het Lumière Festival en het Eat My Shorts Festival (National Film Theatre, UK). Hij maakte deel uit van de Editorial Board van het Journal of Media Practice en zat tussen 2000 en 2003 in de Executive Board van het Centre International de Liaison des Ecoles de Cinéma et de Télévision (CILECT). In deze laatste organisatie was hij voorzitter van het onderzoeksproject naar de toekomst van digitale cinema. Naast talrijke deelnames aan festival- en examenjury’s in het Verenigd Koninkrijk en Nederland was hij lid van de British Academy of Film & Television Arts en maakte hij deel uit van verschillende onderwijscommissies, onder meer de visitatiecommisie bij de Nederlandse filmopleiding.
Philip Meuris is student Communicatie en Multimedia Design aan de katholieke Hogeschool Limburg. Hij is erg actief als studentenvertegenwoordiger. Zo was hij lid van de raad van bestuur van Stuvoor vzw, voorzitter van de studentenraad van de Katholieke Hogeschool Limburg en lid van de Studentenraad Associatie Leuven.
C.V. van de visitatieleden | 207
Maarten Schmidt is afgestudeerd als Bachelor in de Audiovisuele Kunsten van de Hogeschool Sint-Lukas Brussel (afstudeerrichting Documentaire). In deze hogeschool was hij was voorzitter van de studentenraad van Sint-Lukas. Thans werkt hij als productieleider bij filmproducent Pieter van Huystee Film in Amsterdam en werkt hij mee aan de ontwikkeling van de eerste lange documentairefilm van Maria Tarantino.
Kris Van Alphen is opgeleid in de animatiefilm aan de KASK in de jaren ’80 onder de vleugels van Raoul Servais en thans werkzaam als animatiefilmregisseur in een internationale context. Meer bepaald was hij tot voor kort leider van het animatieteam bij Cartoon-Film in Berlijn. Daarvoor werkte hij onder meer bij The Ink Thank in New York, bij Sullivan Bluth Studio’s in Dublin en bij Studio Gaumont in Parijs. Daarnaast was hij ook gastdocent Animatie aan de Katholieke Hogeschool Limburg (tot 2001) en gastprofessor Animatie aan de Hochschule für Film & Fernsehen Konrad Wolf in Potsdam-Babelsberg, Duitsland. Sinds 2010 is hij effectief lid van de beoordelingscommissie voor Animatie van het VAF.
Wim Van Petegem is doctor in de Toegepaste Wetenschappen en thans directeur van AVNet van de K.U.Leuven, waar hij onderwijsinnovatie ondersteunt. Als docent en wetenschappelijk medewerker aan de K.U.leuven, Groep T Hogeschool, K.H.Leuven en Open Universiteit Nederland is hij reeds sinds geruime tijd betrokken in onderzoek naar nieuwe educatieve technologieën. Binnen de K.U.Leuven is hij lid van de Adviesraad Informatie- en Communicatie Technologie voor het Onderwijs (ICTO), van de Raad ICTS (Informatie en Communicatie Technologie en Systemen) en van de Werkgroep Wetenschapscommunicatie. Daarbuiten maakt hij ook deel uit van bestuursorganen van meerdere internationale onderwijsorganisaties. Zo is hij voorzitter van de Taskforce eLearning van de Coimbra Group, lid van het Bureau van de European Society for Engineering Education (SEFI) en lid van het Executive Committee van het European Distance and eLearning Network (EDEN).
208 | C.V. van de visitatieleden
bijlage 2
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 209
210 | Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 211
212 | Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 213
214 | Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 215
216 | Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden
Erkenningscommissie Hoger Onderwijs | 217
218 | Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden
bijlage 3
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 219
220 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 221
222 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 223
224 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 225
226 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 227
228 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 229
230 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 231
232 | Bezoekschema’s
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 233
234 | Bezoekschema’s
bijlage 4
Bezoekschema’s
Bezoekschema Erasmushogeschool Brussel zondag 16 november 2008 20.00 – 21.30
voorbereidende vergadering
maandag 17 november 2008 08.30 – 10.00 10.00 – 12.00
12.00 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.30 14.30. – 15.30 15.30 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.15 17.30 – 18.00 18.00 – 19.00 19.00
voorbereidende vergadering en inzage werkdocumenten opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) intern werkoverleg lunch voor de commissie bezoek aan de campus Mout/Dansaert bekijken van eindwerken/masterproeven ontmoeting algemene directeur, departementshoofd intern werkoverleg kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) informeel ontmoetingsmoment diner voor het panel
dinsdag 18 november 2008 08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30
intern werkoverleg studenten bacheloropleiding studenten masteropleiding intern werkoverleg docenten bacheloropleiding lunch voor het panel
13.30 – 14.30 14.30 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00 – 17.30 17.45 – 19.00 19.00 – 20.00 20.00u.
docenten masteropleiding bezoek aan de campus Sonart intern werkoverleg administratief-technisch personeel vertegenwoordigers werkveld afgestudeerden diner voor de commissie
woensdag 19 november 2008 08.30 – 09.00 09.00 – 09.45 10.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 18.00
intern werkoverleg ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding begeleiders stages, eindwerken en masterproeven vrij spreekuur lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) voorbereiding mondelinge rapportering
Bezoekschema’s | 235
Bezoekschema Hogeschool Gent
zondag 12 oktober 2008 20.00 – 21.30
voorbereidende vergadering
maandag 13 oktober 2008 08.30 – 09.30 09.30 – 10.00 10.00 – 12.00
12.00 – 12.30 12.30 – 13.30 14.00 – 15.30 15.30 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.15 17.30 – 18.00 18.00 – 19.00 19.00
voorbereidende vergadering en inzage werkdocumenten kennismaking departementshoofd, sectorhoofd onderwijs opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) intern werkoverleg lunch voor de commissie bezoek aan de campus kennismaking algemeen directeur intern werkoverleg kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling verantwoordelijke internationalisering informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
dinsdag 14 oktober 2008 08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.30 14.30 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00 – 17.30 17.45 – 18.45 18.45 – 19.45 20.00
intern werkoverleg studenten bacheloropleiding studenten masteropleiding intern werkoverleg docenten bacheloropleiding lunch voor de commissie docenten masteropleidingen bezoek aan de campussen inclusief toonmoment intern werkoverleg administratief-technisch personeel vertegenwoordigers werkveld afgestudeerden avondmaal voor de commissie
woensdag 15 oktober 2008 08.30 – 09.00 09.00 – 09.45 10.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 18.00 18.00
intern werkoverleg ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding begeleiders stages, eindwerken en masterproeven vrij spreekuur lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
236 | Bezoekschema’s
vrijdag 4 december 2009 09.00 – 11.00 11.00 – 11.30 11.45 – 12.30 12.30 – 13.30 13.45 – 14.30 14.40 – 15.00 15.00 – 17.00 17.00
Voorbereidende vergadering en inzage werkdocumenten Algemeen directeur en Departementshoofd Opleidingsverantwoordelijken Engelstalige masteropleiding, Internationalisering, Onderwijsontwikkeling en Kwaliteitszorg Lunch Docenten Engelstalige masteropleiding Verantwoordelijken Studiebegeleiding Voorbereiding rapportering Mondelinge rapportering
verantwoordelijken
Bezoekschema’s | 237
Bezoekschema Katholieke Hogeschool Limburg zondag 8 februari 2009 20.00 – 21.30
voorbereidende vergadering
maandag 9 februari 2009 08.30 – 09.30 09.30 – 10.00 10.00 – 12.00
12.00 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.15 17.30 – 18.00 18.00 – 19.00 19.00
voorbereidende vergadering en inzage werkdocumenten kennismaking algemene directeur, departementshoofd opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, opstellers ZER en tenminste één studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg, verantwoordelijken onderzoek en academisering (onder meer bespreking referentiekader en academisering) intern werkoverleg lunch voor de commissie bezoek aan de nieuwe campus intern werkoverleg kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling verantwoordelijke internationalisering informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
dinsdag 10 februari 2009 08.30 – 09.00 09.00 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.30 14.30 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00 – 17.30 17.45 – 19.00 19.00 – 20.00 20.00
intern werkoverleg studenten intern werkoverleg lectoren bacheloropleiding lunch voor de commissie lectoren bezoek aan de huidige campus intern werkoverleg administratief-technisch personeel vertegenwoordigers werkveld afgestudeerden avondmaal voor de commissie
woensdag 11 februari 2009 08.30 – 09.00 09.00 – 09.45 10.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 18.00 18.00
intern werkoverleg ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding begeleiders stages, eindwerken en masterproeven vrij spreekuur lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
238 | Bezoekschema’s
Bezoekschema Sint-Lukas Hogeschool Brussel zondag 15 maart 2009 20.00 – 21.30
voorbereidende vergadering
maandag 16 maart 2009) 08.30 – 09.30 09.30 – 10.00 10.00 – 12.00
12.00 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.15 17.30 – 18.00 18.00 – 19.00 19.00
voorbereidende vergadering en inzage werkdocumenten kennismaking directeur onderwijs en onderzoek + (waarnemend) bestuurder opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleidingen, relevante vakgroepvoorzitter(s), opstellers ZER en tenminste één studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader en academisering) intern werkoverleg lunch voor de commissie bezoek aan de campus intern werkoverleg kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) verantwoordelijke internationalisering informeel ontmoetingsmoment avondmaal voor de commissie
dinsdag 17 maart 2009 08.30 – 09.00 09.00 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.30 14.30 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00 – 17.30 17.45 – 19.00 19.00 – 20.00 20.00
intern werkoverleg studenten intern werkoverleg Docenten bacheloropleiding lunch voor de commissie Docenten masteropleiding bezoek aan de campussen intern werkoverleg administratief-technisch personeel + personeel audiovisuele pool vertegenwoordigers werkveld afgestudeerden avondmaal voor de commissie
woensdag 18 maart 2009 08.30 – 09.00 09.00 – 09.45 10.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 18.00 18.00
intern werkoverleg ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding docenten die eindwerken bachelor en masterproeven begeleiden vrij spreekuur lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Bezoekschema’s | 239
240 | Afkortingenlijst
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
A
Afstudeerrichting Aniatiefilm
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUGent
Associatie Universiteit Gent
AUHL
Associatie Universiteit Hogescholen Limburg
BSO
beroepssecundair onderwijs
BZW
begeleid zelfstandig werk
DOC
departementaal onderhandelingscomité
C-md
Afstudeerrichting Communicatie- en multimediadesign
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
EhB
Erasmushogeschool Brussel
EHSAL
EHSAL, Europese Hogeschool Brussel
Erasmus
uitwisselingsprogramma voor studenten in het hoger onderwijs, onderdeel van het Project Socrates van de Europese commissie
Erasmus Mundus
programma van de Europese om interinversitaire masterprogrammas te ondersteunen
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
F
Afstudeerrichting (Televisie-)Film
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen
GRUNDTVIG
educatief Programma volwassenenonderwijs
HOC
Hogeschool onderhandelingscomité
HOGENT
Hogeschool Gent
ict
internet- en communicatietechnologie
IKZ
interne kwaliteitszorg
van
de
Europese
Commissie
gericht
Afkortingenlijst | 241
op
KHLIM
Katholieke Hogeschool Limburg
KSO
Kunstsecundair onderwijs
KZ
(integrale) kwaliteitszorg
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
Leonardo
educatief programma van de Europese Commissie gericht op stages
LESSIUS
Lessius Hogeschool
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
PLANT
Plantijnhogeschool (of Plantijn Hogeschool van de Provincie Antwerpen)
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
PWO
projectmatig wetenschappelijk onderzoek
SERV
Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen
SID-in
studie- informatiedagen
TRIS
Transnationale Institutionale Samenwerking (een Instrument van kwaliteitszorg)
TSO
Technisch secundair onderwijs
UGent
Universiteit Gent
UH
Universiteit Hasselt
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLOR
Vlaamse Onderwijsraad
VTE
voltijds equivalenten
VUB
Vrije Universiteit Brussel
ZER
zelfevaluatierapport
ZOSA
Zelfonderzoek Studieattitudes
242 | Afkortingenlijst