T +32 (0)2 792 55 00 F +32 (0)2 211 41 99 www.vlir.be
[email protected]
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie
Ravensteingalerij 27 B – 1000 Brussel
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Kunstwetenschappen, Archeologie, en Cultuurwetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VL I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
V LI R
2008
EGMONTSTRAAT 5 – 1000 BRUSSEL
VL I R
www.vlir.be Brussel – December 2008
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Kunstwetenschappen, Archeologie, en Cultuurwetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel
www.vlir.be Brussel – December 2008
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling verkregen worden op: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] – www.vlir.be Het rapport is elektronisch beschikbaar op de webstek van de VLIR: http://www.vlir.be Wettelijk depot D/2008/2939/6
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen Kunstwetenschappen, Archeologie en Cultuurwetenschappen aan de Vlaamse universiteiten evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de opleidingen in de periode maart-mei 2008. Het initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure gevolgd zoals vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast belangrijk geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs, heeft de commissie ook een oordeel geformuleerd over en een evaluatiescore gegeven aan de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen zullen deze evaluatiescores een belangrijk element zijn in de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom wordt het visitatierapport op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ook hen wil ik daarvoor oprecht danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in terecht geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van hun academisch onderwijs nog te verbeteren. Prof. dr. Marc Vervenne Voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie in Vlaanderen werden in de loop van 2008 op initiatief van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) gevisiteerd door een commissie met de opdracht deze te beoordelen volgens de richtlijnen van het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol. Concreet ging het hierbij om de inhoudelijk verwante maar onderling behoorlijk verschillende opleidingen op bachelor-, master- en master-na-master-niveau aan de Universiteit Gent, de Vrije Universiteit Brussel en de Katholieke Universiteit Leuven. De visitatiecommissie heeft dan ook geopereerd in een basisformatie met kennis en ervaring op terrein van de belangrijkste van de te beoordelen disciplines, terwijl ze voor verschillende deelgebieden werd versterkt met specifieke expertise. De gevisiteerde opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie verschillen onderling aanzienlijk, zowel wat betreft het samenstel van de aangeboden specifieke (sub-)disciplines, als inzake het al dan niet combineren van de beide overkoepelende vakgebieden. Terwijl in Gent de bachelor- en masteropleiding Archeologie en de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen vanuit een collectieve voorgeschiedenis sinds 2004-2005 hun eigen weg gaan, bestaan in Leuven de opleidingen van de beide disciplinegroepen feitelijk al veel langer naast elkaar, terwijl de Vrije Universiteit Brussel sinds jaar en dag in volle overtuiging beide academische vakgebieden in de bachelor- en masteropleiding combineert. De opleidingen Kunstwetenschappen in Gent omvatten zowel de disciplines Kunstgeschiedenis als Musicologie, Podium- en Mediale Kunsten, in Leuven en aan de Vrije Universiteit Brussel vallen de laatstgenoemde deelgebieden niet onder de gevisiteerde opleidingen. De master-na-master Cultuurwetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel richt zich specifiek op enerzijds film- en beeldcultuur en anderzijds cultuureducatie en cultuurmanagement. Om tot een uitgewogen oordeel te komen heeft de visitatiecommissie zorgvuldig elke opleiding onder de loep genomen. De door de opleidingen zelf samengestelde evaluatierapporten vormden uiteraard het eerste uitgangspunt voor de commissie. De bezoeken aan de instellingen leverden vervolgens onmisbare aanvullende informatie door alle ter inzage ter beschikking gestelde documentatie over de opleidingen en de getoonde infrastructuur, en vooral ook door de uitvoerige gesprekken en de dikwijls levendige discussies die de commissie kon voeren met studenten, alumni, de onderwijsstaf en overig personeel van de opleidingen en de facultaire bestuurskaders. De intensieve bezoeksessies op locatie tillen de zelfevaluaties uit boven hun papieren niveau en vormen een absoluut noodzakelijke informatiebron, naast en aanvullend op de zelfevaluatierapporten, voor een zorgvuldig oordeel over de opleidingen.Vanwege de inhoudelijk en formeel uitzonderlijke status van de manama Cultuurwetenschappen meende de Commissie de zelfevaluatie en opleiding
van de manama afzonderlijk te moeten behandelen en beter niet mee te nemen in de algemene beschouwingen en overwegingen van dit rapport. Deze visitatiecommissie heeft met toewijding en in eensgezindheid haar taak uitgevoerd. Zowel de (vak)deskundigen als de studenten toonden grote inzet en allen hebben vanuit hun kennis, inzicht, ervaring en positie, hun bijdrage geleverd, elk voor zich en in goede samenwerking met elkaar. Enerzijds werd dit sterk bevorderd door de zorgvuldige en goede ondersteuning van de commissie door de VLIR, anderzijds heeft dit ook te maken met de aangename wijze waarop de commissie in Gent, Brussel en Leuven is ontvangen: op alle niveaus hebben we van de zijde van de bezochte instellingen een grote openheid ervaren en overal was er de inzet om ons als commissie zo goed mogelijk zicht te geven op inhoud en praktijk van het onderwijs in de context van de verdere academische omgeving (infrastructuur, bestuur, en heel belangrijk het onderzoek). Graag wil ik op deze plaats de erkentelijkheid van de commissie uitspreken voor deze interessante, vruchtbare en stimulerende ontmoetingen. De visitatiecommissie spreekt hier graag haar waardering uit jegens de bezochte opleidingen en via hen ook de facultaire ondersteuningsgroepen, voor de grote aandacht waarmee de zelfevaluatierapporten zijn voorbereid en opgesteld. Voor alle opleidingen moet het jaar 2007 op alle niveaus, van juist gearriveerde studenten tot en met alumni en voor het totaal aan medewerkers, voor een belangrijk deel in het teken van de naderende onderwijsvisitatie hebben gestaan. Op basis van de met die inzet en betrokkenheid opgestelde zelfevaluatierapporten met alle bijlagen en onderbouwingen, heeft de commissie haar taak op grondige en plezierige wijze kunnen uitvoeren. Bovendien heeft de commissie de gastvrijheid waarmee zij bij de opleidingen is ontvangen zeer op prijs gesteld. Voorts wil de visitatiecommissie haar bijzondere waardering uitdrukken voor de uiterst zorgvuldige en zeer prettige wijze waarop mevr. Ilse De Vooght als stafmedewerker van de VLIR, het gehele visitatieproces heeft begeleid en georganiseerd, en bovendien, en dat is geen geringe taak, de redactie van het visitatierapport heeft verzorgd. Als voorzitter wil ik alle leden van deze visitatiecommissie hartelijk danken voor de grote en geduldige toewijding, de open en oprechte belangstelling voor de onderzochte opleidingen op zowel alle inhoudelijke als organisatorische aspecten, en tevens voor de voortdurend opbouwend kritische instelling van ieder afzonderlijk en van de commissie in haar geheel als onderzoeksgroep in alle stadia van de visitatieopdracht. Dankzij de inzet van mevr. Ilse De Vooght en van de commissieleden, is de visitatiecommissie Kunstwetenschappen en Archeologie erin geslaagd om een rapport in volledige consensus op te stellen.
Tenslotte wil ik hier voor mezelf en namens alle commissieleden onze erkentelijkheid uit spreken voor het vertrouwen dat de collega’s in de Kunstwetenschappen en Archeologie in Vlaanderen, ons hebben gegeven door ons voor te dragen als respectievelijk commissieleden en commissievoorzitter. Wij zijn een intensieve en boeiende ervaring rijker en hopen door ons eindrapport een positieve bijdrage te leveren aan de universitaire opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie. Prof. dr. Jos Koldeweij
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
3 5
Deel 1: Algemeen deel
11
I.
13 13 13 14 18 19
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie 1. Inleiding 2. De betrokken opleidingen 3. De visitatiecommissie 4. Korte terugblik op de visitatie 5. Opzet en indeling van het rapport
II. Het referentiekader 1. Doelstellingen en eindtermen 2. Onderwijskundige uitgangspunten
21 23 27
III. Algemene beschouwingen
35
IV. De opleidingen in vergelijkend perspectief Woord vooraf Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding Onderwerp 2: programma Onderwerp 3: inzet van personeel Onderwerp 4: voorzieningen Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Onderwerp 6: resultaten
43 43 44 46 56 58 59 61
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
65
Deel 2: Opleidingsrapporten
71
I. Universiteit Gent
73
II. Vrije Universiteit Brussel
143
III. Katholieke Universiteit Leuven
193
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
261 275
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie
1| Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Kunstwetenschappen en Archeologie verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Kunstwetenschappen, Archeologie en Cultuurwetenschappen aan de Vlaamse universiteiten die zij in de periode maart-mei 2008, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie de volgende instellingen bezocht: – van 18 t.e.m. 20 maart 2008: Universiteit Gent ! Bachelor in de Kunstwetenschappen ! Master in de Kunstwetenschappen ! Bachelor Archeologie ! Master Archeologie - van 22 t.e.m. 24 april 2008: Vrije Universiteit Brussel ! Bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie ! Master Kunstwetenschappen en Archeologie ! Master na master Cultuurwetenschappen
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie 13 Deel 1
- van 6 mei t.e.m. 8 mei 2008: Katholieke Universiteit Leuven ! Bachelor in de Kunstwetenschappen ! Master in de Kunstwetenschappen ! Bachelor in de Archeologie ! Master in de Archeologie ! Master of Archaeology De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatischorganisatorische aard. De visitatiecommissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3| De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De samenstelling van de visitatiecommissie werd op 18 januari 2008 bekrachtigd door de Erkenningscommissie. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 29 januari 2008. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: – Prof. dr. Jos Koldeweij, hoogleraar Kunstgeschiedenis, Radboud Universiteit Nijmegen Leden: – Prof. dr. Ilja Veldman, emeritus hoogleraar Kunstgeschiedenis, Vrije Universiteit Amsterdam – Prof. dr. Hendrik Reinder Reinders, hoogleraar Archeologie van Eurazië, Rijksuniversiteit Groningen – Prof. dr. Eugène Warmenbol, hoogleraar Archeologie, ULB – Prof.dr. Jan Simons, hoofddocent Cultuurwetenschappen, Universiteit van Amsterdam – Prof. dr. Maaike Bleeker, hoogleraar Theater en Dans, Universiteit Utrecht – Prof. dr. Rokus de Groot, hoogleraar Muziekwetenschap, Universiteit Utrecht – Dhr. Jacques Perquy, gewezen administrateur-generaal Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) – Dhr. Thomas Pieters, student Archeologie, UGent – Dhr. Glenn De Nutte, student Archeologie, K.U.Leuven – Dhr. Ko Goubert, student Kunstwetenschappen, K.U.Leuven – Mevr. Niene Dauphin, student Kunstwetenschappen, UGent
14 De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie Deel 1
Commissielid Jan Simons werd aangesteld om deel te nemen aan het bezoek en de beoordeling van de master na master Cultuurwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij heeft niet deelgenomen noch aan het bezoek, noch aan de beoordeling van de andere opleidingen. De commissieleden Maaike Bleeker en Rokus De Groot werden aangesteld om deel te nemen aan het bezoek en de beoordeling van de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen aan de Universiteit Gent. Zij hebben niet deelgenomen noch aan het bezoek, noch aan de beoordeling van de andere opleidingen. Dhr. Thomas Pieters heeft deelgenomen aan de bezoeken en de beoordeling van de opleidingen aan de Vrije Universiteit Brussel en Katholieke Universiteit Leuven. Gezien zijn verbondenheid met de Universiteit Gent heeft hij niet deelgenomen aan het bezoek, noch aan de beoordeling van de opleidingen van de Universiteit Gent. Dhr. Glenn De Nutte heeft deelgenomen aan het bezoek en de beoordeling van de opleidingen aan de Universiteit Gent. Gezien zijn verbondenheid met de K.U.Leuven heeft hij niet deelgenomen aan het bezoek, noch aan de beoordeling van de opleidingen aan de K.U.Leuven. Dhr. Ko Goubert heeft deelgenomen aan de bezoeken en de beoordeling van de opleidingen aan de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel. Gezien zijn verbondenheid met de K.U.Leuven heeft hij niet deelgenomen aan het bezoek, noch aan de beoordeling van de opleidingen aan de K.U.Leuven. Mevr. Niene Dauphin heeft deelgenomen aan het bezoek en de beoordeling van de opleidingen aan de K.U.Leuven. Gezien haar verbondenheid met de Universiteit Gent heeft zij niet deelgenomen aan het bezoek, noch aan de beoordeling van de opleidingen aan de Universiteit Gent. Ilse De Vooght, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan de VLIR, trad op als projectbegeleider van de commissie. Voor korte curricula vitae wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: – op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; – het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering;
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie 15 Deel 1
– het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakteanalyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast worden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen. De visitatiecommissie ontvangt de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid krijgt deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 24 januari 2008. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoeken aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs in de Kunstwetenschappen, de Archeologie en de Cultuurwetenschappen. Ook wordt aan de instellingen gevraagd – als een derde
16 De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie Deel 1
bron van informatie- om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie worden gelegd, zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-masterstructuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Het bezoekschema voorziet – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren zeer openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld. 3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van rapport te reageren.
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie 17 Deel 1
4| Een korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de disciplines kunstwetenschappen, archeologie en cultuurwetenschappen in Vlaanderen van naderbij te bekijken maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Deze reflectie en dit debat vonden plaats in een periode vol veranderingen en de commissie is er zich van bewust dat de visitatie het er voor de opleidingen niet makkelijker op maakte. Eerst en vooral vond de visitatie plaats op een moment dat in het hoger onderwijs de omvorming naar de bachelor-masterstructuur in volle beweging was. De omvorming van de licentieopleidingen naar masteropleidingen was net ingevoerd. De bachelorprogramma’s waren net een eerste keer volledig doorlopen. Desalniettemin heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen. Voorts maakt de visitatie Kunstwetenschappen en Archeologie deel uit van de eerste reeks visitaties waarbij het nieuwe VLIR-VLHORA-visitatieprotocol dat is afgestemd op de accreditatievereisten wordt gehanteerd. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om vanuit een kritische ingesteldheid op een constructieve manier voorstellen tot verbetering te doen en bij te dragen tot de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de opleiding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de context van de opleiding. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de Kunstwetenschappen, de Archeologie en de Cultuurwetenschappen in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tot slot dankt de visitatiecommissie bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie.
18 De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie Deel 1
5| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven. In hoofdstuk IV worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft doorgelicht. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend naar de chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie 19 Deel 1
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Kunstwetenschappen en Archeologie voorjaar 2008
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel een academische opleiding op het gebied van de Kunstwetenschappen en Archeologie dient te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader zoals gehanteerd in 1996 bij de onderwijsvisitatie Kunstwetenschappen en Archeologie (VLIR, mei 1996), de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen voor het eigen onderwijs hebben geformuleerd in hun zelfevaluatierapporten, het Vlaamse structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublindescriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de Kunstwetenschappen en Archeologie. Het referentiekader beschrijft waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor de opleiding (bachelor/master), het vereiste studentprofiel voor een afgestudeerde in het vakgebied en de aansluiting met de arbeidsmarkt. Tevens dient er voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel, en de interne kwaliteitszorg.
Het referentiekader 21 Deel 1
Het referentiekader Kunstwetenschappen en Archeologie is geschreven voor de opleidingen bachelor Archeologie, bachelor Kunstwetenschappen, master Archeologie en master Kunstwetenschappen aan de Universiteit Gent (UGent), bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie, master Kunstwetenschappen en Archeologie, master na master Cultuurwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), en bachelor Archeologie, bachelor Kunstwetenschappen, master Archeologie, master Kunstwetenschappen en master Archaeology aan de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven). Het referentiekader is vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie is het referentiekader met de opleidingen bediscussieerd. Bij de visitatie en beoordeling van de opleidingen, heeft de visitatiecommissie de richtlijnen van het VLIR/VLHORA visitatieprotocol gevolgd.
22 Het referentiekader Deel 1
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene doelstellingen Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische masteropleiding baseert de visitatiecommissie zich op vijf Dublin-descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie, en (5) leervaardigheden. Tabel 1: Beschrijving van de globale doelstellingen van academische opleidingen, aan de hand van de Dublin descriptoren Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van specifieke leermiddelen, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed georiënteerd vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
C. Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
D. Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en nietspecialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Het referentiekader 23 Deel 1
1.2. Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleidingen op het gebied van de Kunstwetenschappen en Archeologie De visitatiecommissie expliciteert de volgende domeinspecifieke eisen voor de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Kunstwetenschappen en Archeo logie. 1.2.1. De bacheloropleiding Doelstellingen Archeologie – Het beheersen van het wetenschapsgebied Archeologie op voldoende niveau, steunend op theoretische grondslagen en met inzicht in de (pre-)historische culturen. – Het beheersen van de praktische archeologische methoden op een voldoende actieve manier zodat participeren aan opgravingwerk, beoordeling van projecten en doelmatige communicatie over projecten mogelijk is. – Het beschikken over strategieën om de technisch en theoretisch archeologische kennis alsmede de cultuurhistorische kennis en inzichten zelfstandig uit te breiden. – Het kunnen verklaren en duiden van archeologische fenomenen, objecten en observaties in hun cultuurhistorische, landschappelijke en maatschappelijke context. – Het overzien van de relevante domeinen van de exacte wetenschappen voor het archeologisch onderzoek, zowel in het veld als objectgericht. Doelstellingen Kunstwetenschappen – Het beschikken over een historisch, cultureel en maatschappelijk kader om de bestudeerde uitingen van Westerse kunst te doorgronden en bronteksten hierover te situeren. – Het verwerven van coherente en voldoende gedetailleerde kennis van het gekozen domein binnen de Westerse kunsten, waarin onderzoek verankerd kan worden – Het beschikken over de benodigde vaardigheden om fenomenen en objecten uit verschillende periodes en van verschillende typen te analyseren en te interpreteren, en ze in hun onderlinge samenhang te vergelijken. – Het kunnen geven van een beargumenteerd oordeel over het functioneren van het gekozen domein van de Westerse kunsten, binnen maatschappelijke instellingen van beheer, beleid en overdracht. – Het kunnen toepassen van de verworven kennis in het maatschappelijke veld en het kunnen beoordelen op vakinhoudelijke en overdrachtstechnische aspecten van uitingen op gebied van het gekozen domein van de Westerse kunsten. Doelstellingen academische vorming/vakspecifieke vorming – Het vermogen (zelfstandig) algemene academische kennis en vaardigheden toe te passen, wetenschappelijke vragen te identificeren en formuleren, en deze kritisch te evalueren. – In staat zijn zich op een heldere en gestructureerde manier mondeling en schriftelijk uit te drukken en zelfstandig te werken.
24 Het referentiekader Deel 1
Doelstellingen attitude/vaardigheden (incl. methoden en technieken) – Het zich eigen maken van een attitude die gekenmerkt wordt door openheid ten aanzien van andere culturen, waardering voor de wetenschappelijke studie van de verschillende uitdrukkingsvormen van menselijke beschaving, een algemeen kritische instelling en samenwerking met anderen. – De attitude aannemen van life long learning. – Een visie ontwikkelen op de eigen vorming, en het ontwikkelen van specifieke interessevelden die toelaten in te spelen op tendensen op de arbeidsmarkt of (persoonlijke en professionele) ambities te verwezenlijken. – Het toepassen van de moderne technieken uit de informatiekunde. 1.2.2. De masteropleiding De masteropleidingen staan in het teken van een verdere verdieping van de doelstellingen zoals geformuleerd voor de bacheloropleiding en resulteren in het vermogen van de afgestudeerde om zelfstandig te kunnen opereren als academicus. Doelstelling: interpretatie van (Ma Archeologie) archeologische of (Ma Kunstwetenschappen) artistieke data en fenomenen binnen hun context – Verdieping in en brede georiënteerde kennis van de Kunstwetenschappen of Archeologie met een voldoende grondig inzicht in de (cultuur)historische en maatschappelijke context waarbinnen deze cultuuruitingen of archeologische sporen hun relevantie hebben. – Het vermogen via cultuuruitingen kritisch wetenschappelijk onderzoek te doen naar de identiteit en eigenheid van de Westerse cultuur in historisch perspectief. – Het vermogen via een grondige analyse van artistieke, archeologische en andersoortige bronnen inzicht te verwerven in de eigenheden van de kunst en cultuur in specifieke tijdvakken en gebieden. – Kritische reflectie op het eigen denken en het confronteren en vergelijken van verschillende interpretaties van teksten en hun context. Doelstelling: wetenschappelijke benadering van culturele fenomenen – Wetenschappelijk onderbouwen van de kennis van de cultuur van desbetreffende specialisatie in haar diverse facetten (maatschappij, geschiedenis, godsdiensten, artistieke en (im)materiële cultuur). – Inzicht hebben in de meerwaarde die andere disciplines kunnen toevoegen voor het oplossen van problemen bij de interpretatie van fenomenen uit de Westerse maatschappij en het cultuurhistorisch erfgoed. – Onderzoek naar fenomenen uit de cultuur van het Westen in hun historische/ maatschappelijke verankering. Uitingen van kunst en cultuur uit het verleden dan wel van het heden kunnen positioneren in de eigentijdse maatschappij.
Het referentiekader 25 Deel 1
Doelstelling: integrerend onderzoek op het gebied van de Kunstwetenschappen en Archeologie – Zelfstandig onderzoek kunnen opzetten, kritisch kunnen denken, en kunnen komen tot gewogen oordelen en interpretaties van de kunsten en/ of het archeo logische bronnenmateriaal. – Open staan voor interculturele en interdisciplinaire interpretaties. Integrerende benadering van een zelfstandig te verwerken onderwerp op basis van de methodes en attitudes die aangereikt en opgebouwd zijn gedurende de studie. – Het vermogen om uitingen van kunst en/of archeologisch materiaal te analyseren, interpreteren en in een brede historische, maatschappelijke of artistieke context te plaatsen. Doelstelling: attitude/vaardigheden – Vaardigheid in schriftelijke en mondelinge formulering, met adequate inzet van audiovisuele media; helder en gestructureerd vanuit verschillende standpunten een onderwerp kunnen presenteren, de divergerende opvattingen kritisch evalueren en zelf een standpunt kunnen ontwikkelen. – Het aanleren van zin voor het belang van objectieve, controleerbare procedures bij het interpreteren en verklaren van verschijnselen (ook waar het religie en doctrine betreft). – Bewustzijn van contextualiteit van elk historisch fenomeen stimuleren. – Het besef bereiken dat de wetenschappelijke bestudering van de verschillende artistieke uitdrukkingsvormen en (im)materiële sporen van menselijke beschaving de nodige aandacht verdient. – Een algemene kritische instelling hanteren. – Creatief en probleemoplossend kunnen denken. – Een positieve attitude tegenover life long learning stimuleren.
1.3. Werkdomein en beroepsprofiel van de afgestudeerde Kunstwetenschappen De academische opleidingen Kunstwetenschappen leggen een basis voor een brede waaier aan beroepen zonder direct op één specifiek beroep afgestemd te zijn. Zowel de bachelor als de master geeft toegang tot een aantal sectoren in de arbeidsmarkt. Omwille van hun kennis van de kunsten, geschiedenis en cultuur, hun brede visie op de maatschappij en hun vermogen tot overdracht van culturele kennis komen zij in verschillende functies terecht zoals: wetenschappelijk onderzoek, de wereld van de culturele instellingen op het gebied van onder meer de beeldende kunsten, theater en film, monumentenzorg en erfgoed, het muziekleven, het onderwijs, de bedrijfswereld (kunsthandel, galeriewezen, bedrijfscollecties), de overheid, journalistiek, toerisme, etc. Uiteraard is ook één van de mogelijkheden een carrière in de academische wereld.
26 Het referentiekader Deel 1
Archeologie De academische opleiding Archeologie legt een basis voor een breed scala aan functies en beroepen zonder direct op één specifiek beroep te zijn afgestemd. Zowel de bachelor als de master geven toegang tot diverse arbeidsmarktsectoren. Vanwege hun kennis van archeologie, cultuurlandschap en archeologisch erfgoed, hun brede visie op de maatschappij en het vermogen tot overdracht van culturele kennis komen afgestudeerde archeologen in verschillende functies terecht: bij het wetenschappelijk onderzoek, met de mogelijkheid tot verdere opleiding en een carrière in de wetenschappelijke wereld; bij wetenschappelijke instituten en missies in het buitenland; overheidsinstellingen die belast zijn met planologische taken en/of beleids-, beheers- en uitvoerende taken ten aanzien van het archeologisch bodemarchief en erfgoed (verdrag van Valetta); archeologische bedrijven (in het buitenland) die archeologisch veldonderzoek verrichten bij verstoring van het bodemarchief; culturele instanties die actief zijn op het gebied van monumentenzorg en erfgoed; cultuurhistorische musea, onderwijs, journalistiek, toerisme (archeologische reizen) en bedrijfswereld (beheer collecties, legitieme handel in archeologische voorwerpen).
2| Onderwijskundige uitgangspunten De visitatiecommissie hanteert, naast de inhoudelijke domeinspecifieke eisen, verder onderstaande criteria met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten als nastrevenswaardige doelen voor de opleidingen. ‘De opleiding’ kan daarbij betrekking hebben op de opleiding in strikte zin, de opleiding binnen de context van een faculteit (bv. m.b.t. het voeren van een alumnibeleid) en de opleiding binnen de context van de universiteit (bv. m.b.t. het uitwerken van een geëxpliciteerde visie op internationalisering). Afhankelijk van het niveau (bachelor, master, master na master) kunnen bepaalde punten meer of minder nadruk krijgen. De opleidingen binnen het domein van de Kunstwetenschappen en de Archeologie, en tevens die op het gebied van de Cultuurwetenschappen zijn gehouden aan de hierna geformuleerde onderwijskundige uitgangspunten voor academische opleidingen. Voor de opleidingen Archeologie gelden sinds de vorige visitatie (1996) belangrijke ontwikkelingen op gebied van Europese en daarvan afgeleide landelijke wet- en regelgeving, terwijl voor alle opleidingen op het gebied van de Kunst- en Cultuurwetenschappen geldt dat ze geacht worden adequaat om te gaan met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de groeiende multiculturaliteit van de samenleving, de toenemende ontkerkelijking en daardoor veranderende kennis en inzichten van zowel studenten als maatschappelijke omgeving, de sterke opkomst van de informatietechnologie en de trend tot internationalisering. Het referentiekader 27 Deel 1
2.1. Doelstellingen en eindtermen – De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. – De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijskundig referentiekader van de opleiding. – De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresul taten (inzake kennis, vaardigheden en attitudes). – In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. – De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod. – Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. – Elk opleidingsonderdeel draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma 2.2.1. Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Daartoe moet de opleiding: – voldoen aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt – op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs – zo veel als mogelijk rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Wetenschaps- en vakgebied – De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma.
28 Het referentiekader Deel 1
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen – De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (neergeschreven in het onderwijskundige referentiekader) die refereert aan wetenschappelijk aanvaarde onderwijskundige inzichten. – Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen – De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. – De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding. Arbeidsmarkt – De opleiding bouwt contacten op met het werkveld. – De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. – De opleiding voert een actief alumnibeleid. 2.2.2. Studeerbaarheid Studeerbaarheid – De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. – Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement/Studietijd – De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. – De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. Instroom/Toelatingsvoorwaarden – De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren – Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. – Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
Het referentiekader 29 Deel 1
2.2.3. Didactiek van het onderwijsleerproces – De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. – Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. – Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. – Tijdens het leerproces is er aandacht voor systematische ontwikkelingsgerichte feedback. – Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (bv. elektronisch leerplatform). – De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend. 2.2.4. Beoordeling en toetsing – De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. – Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. – De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. – De beoordeling vindt plaats op basis van van te voren vastgelegde beoordelingscriteria. – De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten. 2.2.5. Kwaliteitseisen m.b.t. de bacheloropleiding – De bacheloropleiding kwalificeert de student voor het volgen van een masteropleiding. – De afronding van de bacheloropleiding omvat een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. – De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afronden van de bachelorproef. – Met de bachelorproef tonen de studenten aan dat ze zich een academische denken betoogstijl hebben eigen gemaakt, schriftelijk en eventueel mondeling, of op een andere verifieerbare wijze. – De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
30 Het referentiekader Deel 1
2.2.6. Kwaliteitseisen mbt. de masterproef – De masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. – De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. – Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling, of op een andere verifieerbare wijze. – De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. – De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt. 2.2.7. Internationalisering – De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) universiteiten. – De opleiding moedigt internationalisering en universitaire mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. – Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie in het onderwijs in te bouwen. – De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. – De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van Personeel 2.3.1. Kwaliteitseisen onderwijzende staf – De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: ! de wetenschappelijke deskundigheid ! de onderwijsdeskundigheid ! de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld – Er wordt steeds gestreefd naar een duidelijke koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. – De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. – De staf beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek.
Het referentiekader 31 Deel 1
2.3.2. Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) – De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. – Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. – De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. – Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. – Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. – Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid. – Er is een systeem om de onderwijslast in kaart te brengen. – Het onderwijs is realiseerbaar naast de onderzoek- en bestuurstaken.
2.4. Voorzieningen/onderwijsorganisatie 2.4.1. Materiële voorzieningen/faciliteiten – De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. – De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces. 2.4.2. Studie-informatie en -begeleiding – Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. – Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt. – De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. – De opleiding geeft duidelijk aan welke inspanningen er worden geleverd om nieuwe doelgroepen aan te trekken en te ondersteunen – In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. – De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
32 Het referentiekader Deel 1
2.5. Interne kwaliteitszorg – De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. – Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht. – Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. – Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. – De kwaliteitsbewaking is afgestemd op het onderwijskundig referentiekader van de opleiding. – De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. – De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
2.6. Resultaten De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: – Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor-/ eind- of masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens). – De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld. – Een actief alumnibeleid. – Het onderwijsrendement: ! studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. ! cijfermatige gegevens worden bijgehouden door de opleiding en opgevolgd door het opleidingsbestuur.
Het referentiekader 33 Deel 1
III
Algemene beschouwingen
De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie werden na een lange tussenperiode voor de tweede keer gevisiteerd. De vorige visitatie dateert van 1995-1996. Deze had toen betrekking op de kandidatuurs- en licentieopleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie. Sedertdien is er veel veranderd in het universitaire onderwijslandschap. Dit keer gaat het om de opleidingen volgens de inmiddels volledig geïmplementeerde bachelor-masterstructuur: voor de Kunstwetenschappen en Archeologie in Vlaanderen betreft dat vijf bachelor- en zes masteropleidingen, en één master-namasteropleiding. Deze manama-opleiding Cultuurwetenschappen werd niet eerder gevisiteerd en wordt in deze algemene beschouwingen, evenals in het vergelijkend perspectief vanwege haar uitzonderingspositie grotendeels terzijde gelaten. Belangrijk is om op grond van de resultaten van een nieuwe visitatie niet alleen een oordeel uit te spreken over de huidige opleidingen, maar ook om deze te vergelijken met de situatie die in de vorige visitatie, dus ruim een decennium geleden, werd geanalyseerd. Het is evenwel maar tot op zekere hoogte mogelijk vergelijkingen te trekken tussen de huidige stand van zaken en de vorige, omdat met name de regelgevende academische context drastisch is gewijzigd. De eerder bekeken vierjarige kandidatuurs- en licentieopleidingen zijn inmiddels volledig verdwenen; op basis van die vroegere studierichtingen met een opbouw van twee plus twee jaar, werden de huidige driejarige bachelor- en de éénjarige masteropleiding geformuleerd. Deze herstructurering is gerealiseerd door de nieuwe opleidingen geleidelijk te laten ingroeien in de oude studieopbouw. De commissie heeft zich voor haar oordeel over de bacheloropleidingen kunnen baseren op de curricula zoals deze inmiddels al enkele jaren zijn uitgevoerd; voor de masteropleidingen gaat het om de feitelijke realisatie van slechts één jaar en wel in het academiejaar dat liep terwijl de commissie haar werk deed (de eerste lichting masterstudenten was druk doende de masterproeven te schrijven). Terwijl ook de bacheloropleidingen op basis van de eerste ervaringen nog in mutatie waren, diende de commissie zich voor de masters in haar oordeel te Algemene beschouwingen 35 Deel 1
laten leiden door enerzijds de net afgesloten licentieopleidingen en anderzijds de ontworpen en nu voor het eerst uitgevoerde nieuwe programma’s. Gezien deze situatie is het niet vanzelfsprekend en zelfs niet volledig mogelijk om de bevindingen van de vorige commissie te vergelijken met die van de huidige visitatiecommissie. Toch is er uiteraard gekeken naar de indrukken, oordelen en aanbevelingen die de vorige visitatie opleverde en naar de doorgevoerde veranderingen sindsdien. De commissie wil haar positieve waardering uitspreken over de wijze waarop door alle opleidingen de nieuwe programma’s binnen de BaMa-structuur zijn ontworpen en geïmplementeerd. Opmerkelijk is wel dat, met uitzonderling van de verzelfstandigde bacheloropleiding Archeologie te Gent en eigenlijk ook die te Leuven, in alledrie de gevisiteerde universiteiten sterk is vastgehouden aan de positionering van Kunstwetenschappen en Archeologie zoals deze bestond in de oude structuur. In de eerste cyclus boden de drie instellingen de gecombineerde opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan, waarbij in Leuven al in de eerste kandidatuur de student zijn keuze maakte voor één van beide disciplines. In de tweede cyclus waren in Gent en in Leuven de licentiaatsopleidingen gescheiden, aan de Vrije Universiteit Brussel niet. Onder Kunstwetenschappen werden in Leuven en in Brussel de deelgebieden Westerse beeldende kunst en architectuur verstaan, in Gent waren daarbij ook etnische kunst, muziek en theater betrokken. In de huidige BaMastructuur zijn er in Gent en Leuven een volledig afzonderlijke bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen en een bachelor- en masteropleiding Archeologie. Aan de Vrije Universiteit Brussel zijn Kunstwetenschappen en Archeologie – en dat vanuit een uitgesproken inhoudelijke keuze – gecombineerd gebleven. In Leuven richten de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen zich nog altijd op de beeldende kunst en de architectuur van de Westerse wereld. In Gent omvatten de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen ook nu een breder veld van de kunsten, namelijk zowel Kunstgeschiedenis als Musicologie, Podium- en Mediale Kunsten; recent en feitelijk na de start van de omvorming tot de BaMa-structuur is evenwel besloten de discipline Etnische Kunst op te heffen, wat impliceert dat men zich ook hier concentreert op de kunst van het Westen. De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de drie universiteiten hebben aldus in de omwerking naar de BaMa-structuur hun eigen profiel nog sterker dan voorheen het geval was, ontwikkeld en gecultiveerd. Dit beschouwt de visitatiecommissie als heel positief en verstandig. In de opleidingen Kunstwetenschappen in Leuven gaat het om kunst- en architectuurgeschiedenis van het Westen, in Gent om het brede veld van de kunsten in de Westerse wereld, aan de Vrije Universiteit Brussel zijn de kunst- en architectuurgeschiedenis verweven met archeologie en bouwhistorie. De opleidingen Archeologie in Gent richten zich sterk op Vlaanderen en Noordwest Europa, in Leuven neemt de Mediterrane Wereld een heel belangrijke plaats in, aan de Vrije Universiteit Brussel wordt relatie met de kunst- en architectuurgeschiedenis benadrukt.
36 Algemene beschouwingen Deel 1
Over het geheel van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie is er een aantal sterke punten te vermelden. De grote betrokkenheid en de goede kwaliteit van het academisch personeel van de opleidingen staan hierbij voorop, evenals het sterke engagement dat de studenten betonen jegens de door hen gevolgde opleidingen. In alle opleidingen van de drie gevisiteerde universiteiten blijken de meeste personeelsleden zich zeer intensief in te zetten voor hun onderwijsopdracht die nauw verbonden is met hun onderzoeksactiviteiten en met hun betrokkenheid in het culturele en/of archeologische beroepenveld. Deze breed aanwezige attitude leidt bovendien over het algemeen tot een laagdrempelig contact tussen wetenschappelijke staf en studenten, wat zich generaliserend gesteld zowel vertaalt naar een positief studieklimaat als naar gunstige persoonlijke studiemotivatie – wat de resultaten en het rendement weer ten goede komt. Bovendien hebben we ondanks de grote externe druk in verband met de recente onderwijshervormingen naar de BaMa-structuur, een nog altijd aanwezige betrokkenheid van alle academische personeelsleden kunnen vaststellen bij het opzetten, uitvoeren, evalueren en bijsturen van de opleidingen zowel op programma- als op cursusniveau. Het sterk eigen karakter en de eigenheid van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie van de drie Vlaamse universiteiten (Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven) blijkt uit studiedoelen, programmainhoud, samenwerkingsverbanden, relaties met de vakwereld en toekomstperspectief van de afgestudeerden. Over het geheel genomen zijn de programma’s zelf goed geconcipieerd naar doelstellingen en inhoud. Gerealiseerd uitgangspunt is overal onderzoeksgebonden onderwijs op academisch niveau. In alle opleidingen zijn de cursussen deels gericht op kennisoverdracht en deels op verwerving van inzicht en vaardigheden. In de doelstellingen zijn evenwel de cognitieve aspecten steeds het duidelijkst verwoord; naar inzicht van de commissie moeten ook de andere competenties daar meer en expliciet aandacht krijgen. Als aangeboden leermiddelen wordt zowel gewerkt met syllabi en eigen handboeken, als – echter in de basiscursussen in mindere mate – met gepubliceerde standaardwerken/handboeken en vakliteratuur. Het niveau hiervan is adequaat en goed, maar de aandacht voor literatuur in vreemde talen, zowel Engels als Frans en Duits, zou naar inzicht van de commissie groter moeten zijn. Overal wordt gebruik gemaakt van door de eigen universiteit ontwikkelde en per faculteit en opleiding toepasbaar gemaakte leerplatformen. Deze digitale media worden vooral ingezet voor overdracht van informatie over opleiding, opleidingsprogramma en -onderdelen, voor meer praktische informatie, voor studievoortgangregistratie, en meer en meer ook voor inhoudelijke zaken. Naar oordeel van de commissie zouden de leerplatforms evenwel nog sterker kunnen worden ingezet voor zelfstudie, voor evaluaties en voor toetsing van het kennisniveau van de studenten met name bij de aanvang van hun academische studie. De toetsings- en beoordelingsprocedures zijn over de opleidingen heen goed opgezet en uitgewerkt, maar generaliserend gesteld meer gericht op feitelijkheden en Algemene beschouwingen 37 Deel 1
‘harde kennis’ en zijn minder adequaat voor de aspecten inzicht en vaardigheden. Beter uitgewerkte inzichts- en vaardigheidsdoelstellingen zouden ook moeten resulteren in meer expliciete toetsing en beoordeling hiervan. In hoge mate geldt dit voor de stage. De stage vormt een belangrijk onderdeel in de opleidingen en is soms in de bachelor- en soms in de masterfase gesitueerd. Voor de discipline Archeologie geldt dat de stage kennismaking betekent met het archeologisch veldwerk en dus dat deze in elk geval al moet behoren tot de basis van de opleiding; voor Kunst wetenschappen is de stage op verschillende niveaus in de opleiding te plaatsen. Voor alle stages geldt dat het element van wetenschappelijke reflectie sterker moet worden uitgewerkt. De commissie onderschrijft volledig het belang dat in de bacheloropleidingen wordt gegeven aan de individuele bachelorthesis als individueel schriftelijk werkstuk. Over de masterthesis of -proef kan slechts worden gesteld dat deze in theorie naar inhoud en positionering binnen de opleiding zeker bevredigend is. Hoe de praktijk zal uitpakken voor de masterproef als sluitstuk van de éénjarige masteropleidingen is nog onbekend, aangezien ten tijde van de visitatie dit masteronderdeel pas voor de eerste keer speelde en nog niet afgerond kon zijn. Het initiatief van het aan de masterproef gekoppelde ‘colloquium’ zoals dat in Leuven is ontwikkeld, acht de visitatiecommissie navolgenswaardig voor alle opleidingen: het tilt de masterthesis uit boven het dikwijls volstrekt individuele onderzoekstraject, dwingt de studenten tijdig aan hun masterproef te beginnen en een mondelinge presentatie te geven over hun thesisonderwerp. Bij de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie is naast de sterke punten en de over het geheel genomen goede kwaliteit, ook een aantal opmerkingen te maken over punten die commissie zorgen baren en die ze onder de aandacht van de opleidingsverantwoordelijken, de bestuurders van de instellingen en van de overheid wil brengen. Deels betreft het hier kwesties die verder strekken dan de individuele opleidingen en die de specificiteit overstijgen van de gevisiteerde opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie, maar die wel naar aanleiding van deze visitatie naar voren kwamen.
a|Op niveau van de opleidingen is er feitelijk weinig of onvoldoende beleid en beleidsvisie om pro-actief in te kunnen spelen op maatschappelijke ontwikkelingen die (kunnen) nopen tot aanpassing van onderwijslijnen en opleidingsonderdelen. De universitaire opleidingen Kunstwetenschappen zouden een duidelijker visie moeten ontwikkelen op hun eigen positie ten opzichte van die van het Hoger Kunstonderwijs, waar immers academisering aan de orde is. Voor de opleidingen Archeologie spelen in deze de veranderingen in het archeologische bestel (implicaties van het Verdrag van Malta et cetera) waardoor de relatie theorie en praktijk aanzienlijk wordt gewijzigd.
38 Algemene beschouwingen Deel 1
b|De onderwijsbelasting van individuele docenten en docentgroepen is slecht in kaart gebracht. Om een goed personeelsbeleid te kunnen voeren, zowel in taakverdeling als bij aanwerving van nieuwe docenten, is het essentieel een goed meetsysteem voor de docentbelasting te hanteren.
c|De
onderwijsevaluatie op programma- en cursusniveau is nagenoeg volledig overgelaten aan de ‘hogere’ bestuurslagen en wordt dikwijls als ‘fremdkörper’ ervaren. Consequentie is een relatief laag probleemoplossend vermogen op opleidings- en afdelingsniveau.
d|Er wordt nog sterk gedacht, zowel bij docenten als studenten, over de bacheloren masteropleiding tezamen als één geheel en niet of minder als afzonderlijke entiteiten. Dit heeft als consequentie dat de neiging bestaat om de afsluiting van de bacheloropleiding onvoldoende als een zelfstandige mijlpaal te zien, en om de instroomeisen voor de masteropleiding onvoldoende zelfstandig te formuleren.
e|Interuniversitaire samenwerking bestaat niet of nauwelijks, terwijl dit niet alleen verrijkend zou zijn voor alle opleidingen, maar ook oplossing zou kunnen bieden voor nu aanwezige onacceptabele of als ernstig ervaren lacunes. De studentenmobiliteit op cursusniveau binnen de bachelor- en masteropleidingen is zo goed als non-existent, terwijl ook de mobiliteit op het overgangsmoment van bachelor- naar masteropleiding uiterst minimaal is. De huiver en tegenzin ten aanzien van interuniversitaire samenwerking zou overwonnen moeten worden. Naar mening van de visitatiecommissie is de kwaliteit en de eigenheid van de opleidingen zo sterk en kan deze ook zo sterk blijven dat niet gevreesd hoeft te worden voor een nadelige concurrentiepositie van de ene opleiding ten opzichte van de andere.
f| Internationalisering
is in bescheiden mate en overal ook facultair geruggensteund aanwezig, maar zou verbeterd kunnen worden door zowel docentuitwisseling (zeker ook op niveau van gastcolleges) als door studentenmobiliteit. Voor dit laatste is een goede inbedding van een buitenlands verblijf in de opleiding essentieel; momenteel leidt dit te vaak en in de praktijk inderdaad bijna onontkoombaar tot studievertraging.
g|De toekenning van studietijd voor cursussen lijkt over het geheel van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie genomen en enkele uitzonderingen daargelaten, vrij reëel en wordt ook door de studenten acceptabel gevonden. De toekenning van studiepunten is evenwel vaak intuïtief en eerder gebaseerd op een inschatting dan op een rationele normering of concrete studietijdmeting – waar de commissie dan ook voor pleit.
Algemene beschouwingen 39 Deel 1
h|Ook voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie speelt een laag rendement in termen van slaagpercentages van het eerste bachelorjaar. Dit mag niet als onvermijdelijk gevolg van de open toegang en van het financierings systeem worden geaccepteerd. Verbetering kan worden nagestreefd door toekomstige studenten (nog) duidelijker te informeren, te voorzien in remediëren van onvoldoende voorkennis (die dan ook beter in kaart moet worden gebracht), zicht te geven op eigen mogelijkheden door middel van proefexamens, individuele oefenmogelijkheden en dergelijke. Schoolverlaters die onvoldoende gemotiveerd en geïnteresseerd zijn of die onvoldoende bagage hebben om deze studies aan te vatten, zouden zich dat vóór hun inschrijving moeten realiseren. Bovendien zouden de opleidingen baat hebben bij systematische uitvalanalyses om enerzijds toekomstige studenten te kunnen wijzen op mogelijke reële problemen bij inschrijving voor precies deze opleidingen, anderzijds ter remediëring van de probleempunten of struikelblokken.
i| De mate waarin het arbeidsveld, dus concreet zeker ook de alumni, betrokken zijn bij de opleidingen kan aanzienlijk worden verbeterd, ook al gaat het zeker bij de Kunstwetenschappen en in mindere mate ook bij de Archeologie om een breed arbeidsveld en een weinig direct of concreet ‘beroepsgerichte’ opleiding. De academische opleidingen moeten uiteraard borg staan voor een algemeen wetenschappelijke vorming naar kennis en attitude, maar dit betekent niet dat ze los kunnen staan van de verwachtingen van het beroepenveld, hoe heterogeen dat ook is. Vanuit de buitenuniversitaire wereld, dus vanuit het beroepenveld kunnen maatschappelijke veranderingen worden gesignaleerd die hun repercussie moeten hebben op de opleidingen. De commissie bepleit een gestructureerd overleg, waarin in de eerste plaats de alumni een rol zouden moeten spelen.
j| In de besprekingen over de masteropleidingen werd de commissie keer op keer geconfronteerd met de door de verantwoordelijken geformuleerde plannen voor een tweejarige masteropleiding. Vanaf het eerste begin heeft de commissie besloten zich in de gesprekken en in het visitatierapport buiten deze discussie te houden; immers worden de opleidingen in hun huidige functioneren als éénjarige master gevisiteerd. Voorgenomen verbetertrajecten en andere plannen zijn niet anders dan niet-toetsbare intenties. Uiteraard zijn er aantrekkelijke argumenten voor een tweejarige master, ondermeer omdat dan mogelijk wordt om een serieuze stage in de masterfase in te bouwen en gelegenheid te bieden voor een buitenlandse studie-ervaring, waarvoor momenteel geen ruimte is. Ook de in dit kader aangekondigde samenwerking van de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie van de VUB met andere universiteiten, zou zeer positief zijn; zoals reeds betoogd, zou meer interuniversitaire samenwerking ook in algemene zin toe te juichen zijn en is deze voor de VUB zelfs onontbeerlijk. Dat een tweejarige master een oplossing zou zijn voor studievertraging veroorzaakt door de
40 Algemene beschouwingen Deel 1
masterthesis, vindt de commissie een gevaarlijk argument; meer studiepunten reserveren voor de masterthesis is niet aan de orde en dus blijft het gaan om enerzijds de planning van de thesis en anderzijds de bewaking van de omvang van het thesisonderzoek en van de op schrift te stellen resultaten. De commissie is er echter absoluut van overtuigd dat een ingrijpende verzwaring van de onderwijstaak door verdubbeling in studiepunten van de masteropleiding niet kan worden gerealiseerd zonder extra financiering. De huidige docentlast en docent-student-ratio is al zo dat veelal uitsluitend door bovenmatige inzet en irrationele loyaliteit van de personeelsleden de kwaliteit van de opleidingen wordt gehandhaafd. De toevoeging van een volledig studiejaar aan het curriculum zonder adequate uitbreiding van de beschikbare docenttijd zal naar het oordeel van de commissie negatief uitwerken voor het geheel van de in samenhang te verzorgen onderwijstaak, dus in negatieve zin terugslaan op zowel de bachelor- als de masteropleidingen.
Algemene beschouwingen 41 Deel 1
IV
De opleidingen in vergelijkend perspectief De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de Universiteit Gent, de Vrije Universiteit Brussel en de Katholieke Universiteit Leuven.
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de Commissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. Het is geenszins de bedoeling van de Commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. De Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) biedt de bacheloropleiding Kunstwetenschappen, de masteropleiding Kunstwetenschappen, de bacheloropleiding Archeologie, de masteropleiding Archeologie en de Engelstalige master of Archaeology aan. Beide bacheloropleidingen zijn sinds het academiejaar 2004-2005 de opvolgers van de kandidatuursopleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie. De masteropleiding Kunstwetenschappen vervangt sinds het academiejaar 2007-2008 de gelijknamige licentieopleiding en de beide masteropleidingen in de Archeologie zijn eveneens sinds datzelfde academiejaar de opvolgers van de gelijknamige licentieopleiding. De Universiteit Gent (UGent) biedt de bacheloropleiding Kunstwetenschappen, de masteropleiding Kunstwetenschappen, de bacheloropleiding Archeologie en de masteropleiding Archeologie aan. De bachelor- en de masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie zijn sinds het academiejaar 2004-2005 autonome opleidingen. Voorheen maakten ze onderdeel uit van de kandidatuur-licentieopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. De Vrije Universiteit Brussel (VUB), ten slotte, organiseert sinds het academiejaar 2004-2005 de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie, en sinds het academiejaar 2007-2008 de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. De opleidingen in vergelijkend perspectief 43 Deel 1
Beide opleidingen zijn de opvolgers van de kandidatuur-licentieopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. Niettegenstaande het feit dat de opleidingen zich ten gevolge van de bachelormasterhervorming nog niet lang in hun nieuwe vorm werden aangeboden, heeft de Commissie er zich een goed beeld over kunnen vormen. Naast de bachelor- en masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie beoordeelde de Commissie ook de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Deze opleiding is evenwel niet in het vergelijkend perspectief opgenomen wegens haar unieke karakter.
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
1.1. Niveau en oriëntatie Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie Het facet ‘niveau en oriëntatie’ is door de Commissie als voldoende tot goed beoordeeld. De doelstellingen van alle bacheloropleidingen zijn van een academisch niveau. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene competenties, zoals het ontwikkelen van denk- en redeneervaardigheden, leren samenwerken, en het verwerven en kritisch verwerken van informatie. Ook aan algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het gebruik van methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek, wordt aandacht besteed. De bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en de bacheloropleiding Archeologie aan de K.U.Leuven, die beide ‘voldoende’ scoren op dit facet, dienen volgens de Commissie de disciplinespecifieke kant van hun doelstellingen omstandiger te omschrijven. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om ook de kennis van vreemde talen in de doelen op te nemen. Alleen de bacheloropleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven heeft hier oog voor. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ voor alle masteropleidingen als goed. De doelen streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na, zoals het kunnen omgaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren over het vakgebied en zelfstandig een kritisch onderbouwd oordeel kunnen formuleren. Er is tevens aandacht voor een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en voor het beheersen van de competenties die nodig zijn om als beginnend onderzoeker aan de slag te kunnen gaan.
44 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
1.2. Domeinspecifieke eisen Bachelor- en masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ als voldoende voor de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen aan de UGent en de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De bachelor- en masteropleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven en de UGent scoren ‘goed’ op dit facet. De eindkwalificaties van de opleidingen zijn volgens de Commissie ontleend aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De Gentse en de Leuvense archeologie-opleidingen hebben de toetsing van hun doelen aan internationale standaarden expliciet uitgevoerd, wat de Commissie waardeert en heeft uitgedrukt in de score ‘goed’. De Leuvense archeologen hebben een comparatief onderzoek van de structuur van de opleidingen aan de Vlaamse universiteiten uitgevoerd, waarbij de archeologie-opleiding aan de Universiteit Leiden als een internationale vergelijkingsgroep werd gebruikt. De Gentse archeologen hebben bij het opstellen van de domeinspecifieke eisen gekeken naar het referentiekader van de Nederlandse onderwijsvisitatie Archeologie en Prehistorie, dat op zijn beurt geïnspireerd is door het referentiekader van de Britse Quality Assurance Agency. Aan de afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beroepenveld kan binnen de meeste opleidingen naar de mening van de Commissie nog gewerkt worden. De Gentse archeologie-opleidingen met hun sterke praktijkgerichtheid houden wel goed rekening met de mogelijkheden in het beroepenveld. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken in dit verband aan om een omgevingsanalyse op te maken, waarin onder meer de verwachtingen uit het beroepenveld en het wijzigende wettelijke kader opgenomen zijn. In het zelfevaluatierapport van de Leuvense archeologie-opleidingen vond de Commissie een dergelijke analyse terug. Ook het zelfevaluatierapport van de Gentse kunstwetenschappelijke opleidingen bevatte een omgevingsanalyse maar de Commissie ontbeerde in die analyse een positionering tegenover de kunstopleidingen aan de hogescholen, die zich in het academiseringsproces bevinden. Alle opleidingen hebben een duidelijk profiel maar over dit profiel wordt niet altijd helder gecommuniceerd (Leuvense kunstwetenschappelijke opleidingen). Sommige opleidingen zouden het explicieter (Brusselse opleidingen) moeten omschrijven of meer preciseren (Gentse kunstwetenschappelijke opleidingen). Voor de Leuvense archeologie-opleidingen is een sterkere aansluiting van de doelen op het brede beroepenveld nodig. De opleidingen in vergelijkend perspectief 45 Deel 1
Onderwerp 2:
Programma
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt dit facet als goed voor de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, de opleiding Archeologie aan de UGent, en de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De opleiding Archeologie aan de K.U.Leuven en de opleiding Kunstwetenschappen aan de UGent krijgen een ‘voldoende’ voor dit facet. De Commissie is van mening dat de programma’s van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven en Archeologie aan de UGent de beoogde eindkwalificaties adequaat concretiseren. De inhoud van deze programma’s biedt de studenten zeer zeker de mogelijkheid om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Het programma van de bacheloropleiding Kunstwetenschappen aan de UGent heeft het potentieel om de beoogde eindkwalificaties te realiseren, maar één belangrijk aspect van de opleiding, namelijk de beoogde interdisciplinariteit, dient volgens de Commissie grondiger doordacht te worden. Het bachelorprogramma Archeologie aan de K.U.Leuven biedt de mogelijkheid om de geformuleerde einddoelen te bereiken, maar mist visie en is daardoor weinig transparant en erg versnipperd. De opleidingsverantwoordelijken legden de Commissie een hervormd programma voor dat duidelijk beter oogt. Niettemin meent de Commissie dat er nog meer thematisch gerichte keuzes mogen gemaakt worden. De Commissie stelde tijdens haar bezoeken vast dat de meeste opleidingen hun beoogde competenties nog onvoldoende vertaald hadden in de leerdoelen van hun respectieve programma’s en hun opleidingsonderdelen. Ze spoort de opleidingen aan om hier werk van te maken. Leerdoelen zijn immers bepalend voor de keuze van aangepaste werkvormen en vormen de basis voor de beoordeling van de studenten. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De relatie tussen de doelen en de inhoud van het programma is goed voor de masteropleiding Archeologie aan de UGent, de masteropleiding Kunstwetenschappen aan de UGent, de masteropleiding Archeologie aan de K.U.Leuven, en de masteropleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en de Engelstalige masteropleiding Archaeology aan de K.U.Leuven scoren ‘voldoende’ op dit facet. De programma’s die de score ‘goed’ hebben gekregen, zitten volgens de Commissie doordacht in elkaar en concretiseren op een adequate manier de eindkwalificaties
46 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
van hun respectieve opleidingen. De beoogde competenties komen doorheen de programma’s goed aan bod. Het programma Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB vormt te weinig één geheel. Binnen, maar ook buiten de aangeboden profielen, is er volgens de Commissie een te groot keuze-aanbod waardoor de Commissie zich afvraagt of de beoogde diepgang wel gerealiseerd kan worden. Daartegenover staat dat de Commissie wel vertrouwen heeft in de kwaliteit van de afzonderlijke opleidingsonderdelen en het uitgangspunt van deze opleiding – het blijven verbinden van de trajecten archeologie en kunstwetenschappen – als waardevol accepteert. Het Engelstalige masterprogramma Archaeology van de K.U.Leuven vindt de Commissie minder aantrekkelijk dan het Nederlandstalige, en dit wegens het ontbreken van de twee methodische opleidingsonderdelen ‘archeologisch management’ en ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’. Door het ontbreken van deze twee opleidingsonderdelen komen ook de competenties rond archeologisch management in de praktijk en actuele kennis van vernieuwingen in de archeologische theorie en praktijk niet uit de verf in het Engelstalige programma. De Commissie stelde voor de meeste van deze opleidingen ook vast dat de beoogde competenties nog onvoldoende vertaald zijn in de leerdoelen van hun respectieve programma’s en hun opleidingsonderdelen. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt de eisen van professionele en academische gerichtheid als ‘goed’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, Archeologie aan de UGent, en Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De opleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven en Kunstwetenschappen aan de UGent krijgen een ‘voldoende’ op dit facet. In de programma’s Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, Archeologie aan de UGent en Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven is er een goede aandacht voor kennisontwikkeling waarbij de studenten een gedegen introductie krijgen in de kunstwetenschappen en/of archeologie. Ook in de programma’s Archeologie aan de K.U.Leuven en Kunstwetenschappen aan de UGent is er aandacht voor kennisontwikkeling, zij het dat die volgens de Commissie nogal versnipperd gebeurt, wat de diepgang niet ten goede komt. Het ontwikkelen van de onderzoeksvaardigheden komt in alle programma’s aan bod. Binnen dit kader waardeert de Commissie overigens de opzet van de bachelorpaper, waarbij de studenten onder begeleiding een onderzoeksvraag dienen te formuleren, een geschikte methodologie moeten uitwerken en een grondige analyse en synthese van een kunstwetenschappelijk/archeologisch thema moeten kunnen De opleidingen in vergelijkend perspectief 47 Deel 1
maken. Alle programma’s sluiten volgens de Commissie ook goed aan bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Met uitzondering van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven omvatten alle programma’s een stage. De Commissie meent dat in de stageconcepten de reflectie over het eigen handelen expliciet aan de orde moet komen en dat de begeleiding en de beoordeling hierop afgestemd dienen te worden. Aan de opleiding Archeologie aan de K.U.Leuven wisselt de kwaliteit van de stages enorm. De aangekondigde oprichting van een ‘fieldschool’ acht de Commissie dan ook een must. Het programma worstelt volgens de Commissie tevens met de aansluiting op de actuele beroepspraktijk. De opleiding leidt volgens haar te veel studenten op voor de eigen projecten en ze is niet uit het dilemma ‘commerciële versus wetenschappelijke archeologie’. De Commissie beveelt de VUB aan om een stage als optie in het programma in te brengen. Overigens is in het masterprogramma Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven de stage een verplicht onderdeel. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt dit facet als ‘goed’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, Archeologie aan de UGent, Kunstwetenschappen aan de UGent, en Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De beide archeologische opleidingen aan de K.U.Leuven scoren ‘voldoende’. De Commissie meent dat er in alle programma’s een goede aandacht is voor kennisontwikkeling. Alle opleidingsonderdelen worden gedoceerd door docenten die participeren in het desbetreffende onderzoek en die dit onderzoek ook in hun colleges brengen. De kennisontwikkeling sluit goed aan bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen en wordt concreet toegepast in de masterproef. De Gentse en Leuvense archeologieprogramma’s omvatten, net als het Leuvense kunstwetenschappelijke programma een verplichte stage. In het Brusselse programma is de stage optioneel. De Commissie vraagt de opleidingen ook hier om in het stageconcept de reflectie over het eigen handelen expliciet aan de orde te laten komen en de begeleiding en beoordeling hierop af te stemmen. Net als voor het bachelorprogramma meent de Commissie dat ook de Leuvense archeologische programma’s worstelen met de aansluiting op de actuele beroepspraktijk.
48 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
2.3. De samenhang van het programma Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als ‘voldoende’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, als goed voor de opleidingen Archeologie aan de UGent, Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, en als onvoldoende voor de opleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven en Kunstwetenschappen aan de UGent. Het programma Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven biedt een goed evenwicht tussen een breed opgezette opleiding en de mogelijkheid tot specialisatie. De studenten worden op een coherente en sequentiële manier geïntroduceerd in het vakgebied. Ook het archeologieprogramma aan de UGent is inhoudelijk goed samenhangend. Achter de invulling ervan steekt een duidelijke visie: steunend op de eigen onderzoekslijnen de studenten wegwijs maken in het archeologisch bestel, hierbij de klemtoon leggend op de praktijk en gebruik makend van de nieuwste (inter)disciplinaire methodologieën. Het programma heeft ook een duidelijke verticale coherentie. De inhoudelijke samenhang van het programma Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB is in orde. Achter de invulling ervan steekt eveneens een duidelijke visie: vertrekkend van het met elkaar samengaan van kunstwetenschappen en archeologie de studenten een brede basis meegeven die sterk methodologisch en breed humaan-wetenschappelijk gekleurd is. De Commissie meent evenwel dat dit programma verticale coherentie mist doordat de vakinhoudelijke kennis niet opgebouwd maar naast elkaar wordt aangeleverd. Het Leuvense archeologieprogramma is volgens de Commissie te breed en met minores, modules en afstudeerrichtingen zeer ingewikkeld ingevuld. De opzet is om de studenten een zo breed mogelijk scala aan thematische archeologieën aan te reiken in plaats van verdieping in één thema. Doordat de studenten hun verdiepende archeologische opleidingsonderdelen uit vier van de vijf modules dienen te kiezen, is het programma niet verdiepend door het traject heen. De Commissie is tevens van oordeel dat het programma te zeer wordt gedomineerd door de eigen onderzoeksspecialiteiten, die op aspecten in het onderwijs te weinig worden overstegen. Het Gentse programma Kunstwetenschappen is gestructureerd in majores en geconcipieerd vanuit een visie op kunstwetenschappelijke interdisciplinariteit. Daarnaast komen via algemene opleidingsonderdelen en minores verschillende disciplines aan bod. Dit leidt volgens de Commissie tot een te grote versnippering in het aanbod. Onaanvaardbaar voor de Commissie is dat in het tweede jaar de verplichte minores (archeologie, letterkunde en geschiedenis) veel meer ruimte in beslag nemen dan de
De opleidingen in vergelijkend perspectief 49 Deel 1
eigen disciplinegebonden majores. Ze stelde tevens vast dat de samenhang van de individuele programma’s te weinig bewaakt wordt. Masteropleidingen in de Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als ‘goed’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de UGent, en voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de K.U.Leuven. De Engelstalige master of Archaeology aan de K.U.Leuven krijgt een ‘voldoende’, net als de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB. De inhoudelijke samenhang van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de UGent, en de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de K.U.Leuven is goed doordacht. De programma’s zijn goed gestructureerd en er is een goede verhouding tussen keuzevrijheid en trajectcoherentie. Aan de K.U.Leuven biedt het opleidingsonderdeel ‘colloquium’ een duidelijke meerwaarde voor de samenhang van de drie masterprogramma’s. Het biedt een overzicht van de verschillende methodologieën die in de masterproeven aan bod komen en de nieuwe inzichten die eruit voortvloeien. Het ontbreken van alternatieven voor de opleidingsonderdelen ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ en ‘archeologisch management’ maakt het concept van het Engelstalige programma Archaeology aan de K.U.Leuven evenwel minder goed in vergelijking met het Nederlandstalige programma. Met betrekking tot de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB is de Commissie van oordeel dat de beide profielen (beeldende kunsten en materiële cultuurstudies) een duidelijke verdiepende structuur moeten krijgen. Nu is er een te groot aanbod aan kleine opleidingsonderdelen waaruit de studenten dan ook nog eens een keuze kunnen maken. 2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de decretale eisen met betrekking tot de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten. 2.5. Studietijd Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt de studietijd als ‘goed’ voor de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De overige opleidingen krijgen een ‘voldoende’. De studietijdmeting en het tijdschrijven tonen aan dat de Leuvense opleiding Kunstwetenschappen zeker niet als te licht wordt bevonden. Er wordt van de studenten een grote inzet verwacht tijdens het jaar. Aangaande de Leuvense opleiding Archeologie stelt de Commissie vast dat de studietijdmeting aantoont dat het programma zeker niet overladen is en zelfs als licht wordt ervaren door de studenten. Dit hangt
50 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
volgens de Commissie onder meer samen met het feit dat er onvoldoende geformuleerd is wat er van de studenten wordt verwacht aan onderwijsleergedrag. De afwijkende studietijden van diverse opleidingsonderdelen geven de Commissie de indruk dat de toekenning van de studiepunten in de Gentse opleidingen intuïtief is gebeurd. De Commissie is van mening dat programmatorische ingrepen zich opdringen. Ze beveelt beide opleidingen aan om zowel de verdeling van de studiebelasting als de toekenning van de studiepunten grondig te herbekijken. De studietijd van beide programma’s sluit volgens de Commissie nipt aan bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar. Opvolging en bijsturing is volgens haar ongetwijfeld nodig. De Commissie stelde vast dat er aan de VUB geen objectieve gegevens voorhanden waren op basis waarvan zij de studietijd mee kon beoordelen. Op basis van de elektronische studentenevaluaties, waarin ook gepeild wordt naar de studietijd zoals die ervaren wordt door de studenten, lijken er voor de meeste opleidingsonderdelen geen grote verschillen te zijn tussen de begrote en de reële studietijd. De Commissie meent dat de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar, al is ook hier verdere opvolging en bijsturing ongetwijfeld nodig. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt dit facet als ‘goed’ voor de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, en voor de opleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven. De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, Kunstwetenschappen aan de UGent en Archeologie aan de UGent scoren ‘voldoende’. De Commissie acht de programma’s van alle opleidingen studeerbaar. Op basis van haar programma-analyses en de visitatiegesprekken sluit volgens de Commissie de werkelijke studietijd ook aan bij de norm van 60 punten per academiejaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de studietijd te meten en nauwlettend in het oog te houden, en de opdrachten die in het kader van vele opleidingsonderdelen moeten gemaakt worden, af te stemmen op de masterproef. In het kader van het beheersen van de studietijd acht de Commissie het ‘colloquium’ van de Leuvense programma’s positief. Het dwingt de studenten om tijdig aan hun masterproef te beginnen. 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma voor de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven als ‘excellent’ en voor de opleiding Archeologie aan de UGent als ‘goed’. De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en Kunstwetenschappen aan de UGent scoren ‘voldoende’. De opleiding Archeologie aan de K.U.Leuven krijgt een ‘onvoldoende’. De opleidingen in vergelijkend perspectief 51 Deel 1
Aan de Leuvense opleiding Kunstwetenschappen is het centrale didactische concept ‘Begeleide Zelfstudie’ zeer goed geïmplementeerd. Er wordt de studenten in het kader van de hoorcolleges geleerd met readers te werken, zelfstandig te leren opzoeken, papers te schrijven en ze te presenteren. De studenten zijn ook tevreden met de begeleiding en feedback die ze krijgen bij het maken van hun oefeningen, papers en presentaties. Het elektronisch leerplatform Toledo wordt intensief gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal en als discussieforum. Ook worden er zelftoetsen op aangeboden. De Commissie waardeert de Gentse opleiding Archeologie voor haar mix aan onderwijsvormen, al zou in het eerste jaar minder hoorcollege-onderwijs moeten nagestreefd worden. Er is een goede aandacht voor het ontwikkelen van de schriftelijke en mondelinge vaardigheden en de oefeningen sluiten goed aan op de hoorcolleges. Met betrekking tot het gebruik van het elektronisch leerplatform Minerva blijft volgens de Commissie nog een aantal mogelijkheden onderbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten en het aanbieden van oefeningen met zelfevaluatietoetsen. Over de gebruikte werkvormen in de major ‘muziek, podium- en mediale kunsten’ van de opleiding Kunstwetenschappen aan de UGent is de Commissie positief. In de major ‘beeldende kunst en architectuur’ zijn er nog erg veel hoorcolleges: excursies komen slechts in beperkte mate aan de orde. Als grote bekommernis haalt de Commissie het overwicht aan hoorcolleges voor grote studentengroepen in het eerste jaar aan. Het eerste jaar zou interactiever moeten georganiseerd worden. Voorts zou er in alle jaren meer aandacht mogen besteed worden aan het geven van ontwikkelingsgerichte feedback. Ook voor deze opleiding geldt dat het gebruik van het elektronisch leerplatform als didactisch instrument onderbenut is. Aan de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie van de VUB is er naar de mening van de Commissie nog een te grote dominantie aan hoorcolleges. In de opleidingsonderdelen van het eerste jaar zou er meer studentgericht kunnen gewerkt worden door bijvoorbeeld niet alleen hoorcolleges in te richten maar ook werklessen waarin anderstalige literatuur aan de orde komt en de schriftelijke vaardigheden getraind worden. Voorts constateerde de Commissie dat het zelfstandig leren niet consistent wordt opgebouwd doorheen de opleiding. Positief acht ze de werkcolleges: ze zijn goed opgebouwd en sluiten goed aan op de theoretisch gerichte opleidingsonderdelen. In het bijzonder is de Commissie gecharmeerd door het ‘huizenonderzoek’ in het tweede jaar. Het elektronisch leerplatform PointCarré is ook voor deze opleiding als didactisch instrument onderbenut. Het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ is binnen de Leuvense opleiding Archeologie onvoldoende uitgewerkt. De methodiek-opleidingsonderdelen zijn te theoretisch. Aan de component veldwerk en materiaalverwerking wordt nauwelijks aandacht besteed. De ondersteuning bij oefeningen laat soms te wensen over en er is nauwelijks feedback. Daarnaast menen de studenten dat er in alle jaren te weinig excursies
52 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
zijn. Ten slotte laat ook de stagebegeleiding vaak te wensen over. Het elektronisch leerplatform is ook hier als didactisch instrument onderbenut. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt dit facet als ‘excellent’ voor de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven en als ‘goed’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, en Archeologie aan de UGent. De opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent en de beide Leuvense opleidingen Archeologie scoren ‘voldoende’. Net als bij de bacheloropleiding stelt de Commissie vast dat het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ aan de Leuvense opleiding Kunstwetenschappen zeer goed geïmplementeerd is. Het ‘colloquium’ verdient in dit verband een pluim, de ‘ateliers’ zijn opgevat als discussiecolleges waarbinnen complexe onderzoeksvragen worden behandeld. Zelfstandige kennisverwerving staat centraal. De stages zijn goed georganiseerd, kwalitatief hoogstaand en worden door de studenten als zeer positief ervaren. Ook over het gebruik van Toledo is de Commissie tevreden. In de Gentse opleiding Archeologie is er een goede mix aan onderwijsvormen. De, meestal interactieve, hoorcolleges worden aangevuld met werkcolleges, begeleide zelfstudie, groeps- en zelfstandig werk. Zelfstandige kennisverwerving staat centraal. Minerva zou didactisch beter benut kunnen worden. Ook aan de VUB sluiten de gekozen onderwijsvormen goed aan bij de doelstellingen van het programma. De colleges in seminarievorm zijn sterk interactief. Ook hier staat zelfstandige kennisverwerving centraal. Er is een goed uitgewerkte stagedidactiek voorhanden en de stages zijn goed georganiseerd. PointCarré zou didactisch beter benut kunnen worden. Het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ is voor de beide Leuvense archeologische programma’s onvoldoende vertaald op opleidingsniveau en in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Maar in tegenstelling tot de bacheloropleiding is de Commissie wel tevreden over wat er in de praktijk gebeurt. Er is een grotere variatie aan werkvormen en de werkvormen sluiten volgens haar ook goed aan op het didactische concept. Het ‘colloquium’ verdient net als bij de opleiding Kunstwetenschappen een pluim, de gespecialiseerde archeologische colleges zijn opgevat als discussiecolleges, waarbinnen complexe onderzoeksvragen worden behandeld. Zelfstandige kennisverwerving staat ook in deze opleiding centraal. Toledo zou didactisch beter benut kunnen worden. In de opleiding Kunstwetenschappen aan de UGent, ten slotte, sluiten de gebruikte onderwijsvormen eveneens goed aan bij de doelstellingen van het programma. De combinatie hoorcollege-werkcollege-zelfstandig werk komt frequent voor. Het programma heeft in alle majores een sterk interactieve inslag. Aan ontwikkelingsgerichte feedback zou er evenwel veel meer aandacht mogen worden besteed. Minerva zou didactisch beter benut kunnen worden. De opleidingen in vergelijkend perspectief 53 Deel 1
2.7. Beoordeling en toetsing Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie evalueert de beoordeling en toetsing als ‘goed’ voor de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, en voor de beide opleidingen aan de UGent. De opleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven, en Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB krijgen een ‘voldoende’ op dit facet. De Commissie heeft een steekproef aan examenvragen bestudeerd en komt tot de vaststelling dat de examens van de opleidingen die ‘goed’ scoorden op adequate wijze de gedoceerde leerstof toetsen en aansluiten bij de doceermethode. De examens testen niet alleen kennis, maar ook inzicht en vaardigheden. De examens in de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en in de opleiding Archeologie aan de K.U.Leuven zijn volgens de Commissie nog te veel gericht op het toetsen van encyclopedische kennis en inzichten. Aan de Leuvense opleiding beveelt ze aan om dringend de leerdoelen van de opleidingsonderdelen uit te werken en vervolgens de evaluaties hierop te richten. Over de organisatie en de transparantie van het examengebeuren zijn de studenten van alle opleidingen tevreden. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback gegeven op de examens. Met uitzondering van de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven zouden alle opleidingen tijdens het jaar wel meer aandacht mogen besteden aan ontwikkelingsgerichte feedback. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt dit facet als ‘goed’ voor alle opleidingen. De Commissie is van mening dat de studenten in alle opleidingen op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. De evaluaties sluiten goed aan bij de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Over de organisatie en transparantie van het examengebeuren zijn ook alle studenten tevreden. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback gegeven op de examens. Net als bij de bacheloropleidingen meent de Commissie ook hier dat, met uitzondering van de Leuvense opleiding Kunstwetenschappen, alle opleidingen tijdens het jaar wel meer aandacht mogen besteden aan ontwikkelingsgerichte feedback. 2.8. De masterproef De Commissie beoordeelt dit facet als ‘excellent’ voor de opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven omwille van de goede kwaliteit van de masterproeven, het secure beoordelingssysteem, dat goed wordt aangehouden en het opzet van het ‘colloquium’. De overige opleidingen scoren ‘goed’ op dit facet.
54 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Het gewicht van de masterproef bedraagt 24 studiepunten aan de VUB, 20 studiepunten aan de UGent en 18 studiepunten (plus 6 voor het ‘colloquium’) aan de K.U.Leuven, waarmee wordt voldaan aan de decretale eisen ter zake. De Commissie stelt vast dat het opzet voor de masterproef bij alle opleidingen goed is uitgewerkt. De Commissie heeft een steekproef aan eindverhandelingen ingekeken en komt tot de conclusie dat de wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen aan alle instellingen over het algemeen goed is. De eindverhandelingen van de Leuvense opleiding Archeologie worden volgens de Commissie wel soms te hoog gequoteerd. Het ‘colloquium’ aan de K.U.Leuven vindt de Commissie voorbeeldstellend, zowel inhoudelijk als methodologisch en als middel om de studenten tijdig aan het werk te zetten. De begeleiding bij de masterproef is docentafhankelijk. Aan de Gentse opleiding Kunstwetenschappen wordt die begeleiding soms verwaarloosd, stelde de Commissie vast. De Commissie beveelt alle opleidingen aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker nu de masterproef binnen één jaar dient te worden afgerond. Een publieke mondelinge verdediging van de masterproeven is volgens de Commissie omwille van de vooropgestelde competenties een must en zou dus ook ingevoerd moeten worden bij de opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent, en Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Bacheloropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als ‘goed’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De overige opleidingen scoren ‘voldoende’. Alle programma’s sluiten qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. De opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven werkt volgens de Commissie zeer studentgericht. Daarnaast kent de faculteit Letteren van diezelfde universiteit ook al jaren de traditie van het ‘monitoraat’ dat voor vakinhoudelijke en studiemethodische begeleiding zorgt en poogt om de aansluiting tussen het secundair en het universitair onderwijs zo vlot mogelijk te laten verlopen. Aan de VUB waardeert de Commissie de inspanningen van het Centrum voor Studie en Begeleiding dat studiemethodische trainingen aanbiedt, onder meer via inter actieve CD-roms. Voor de beide Gentse opleidingen voorziet de faculteit studiebegeleiding voor de vijf algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar. Aangaande de talenkennis en de schriftelijke vaardigheden gaan de lesgevers ervan uit dat de inkomende studenten De opleidingen in vergelijkend perspectief 55 Deel 1
die vaardigheden beheersen, al wijst de praktijk anders uit en constateren de lesgevers dit ook. De Commissie meent dat er in de opleidingsonderdelen van het eerste jaar meer studentgericht kan gewerkt worden. Met betrekking tot de flexibilisering van het onderwijs wenst de Commissie haar appreciatie uit te drukken voor het ‘bijzonder begeleidingsonderwijs’ aan de VUB. De Brusselse universiteit is de enige die avondonderwijs inricht voor werkstudenten. Masteropleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie beoordeelt dit facet als ‘goed’ voor alle opleidingen. De instroomcriteria voor de opleidingen zijn goed uitgewerkt. Er zijn voorbereidingsprogramma’s die duidelijk kenbaar worden gemaakt. De studenten signaleerden ook geen aansluitingsproblemen.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als ‘excellent’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, als ‘goed’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de UGent, en de masteropleiding Archeologie aan de K.U.Leuven. De bacheloropleiding Archeologie aan de K.U.Leuven scoort ‘voldoende’. De Commissie is van oordeel dat de vakinhoudelijke en onderwijskundige kwaliteiten van de individuele docenten voor alle opleidingen over het algemeen goed tot zeer goed zijn. Alle universiteiten hebben in hun aanstellings- en bevorderingsbeleid oog voor de onderwijskundige capaciteiten van hun (toekomstig) wetenschappelijk personeel en organiseren cursussen inzake onderwijsprofessionalisering. De Commissie stelt wel vast dat die cursussen nog niet systematisch gevolgd worden. Met betrekking tot de Leuvense bacheloropleiding Archeologie is de Commissie van oordeel dat de lesgevers beter onderwijskundig geschoold dienen te worden met het oog op de betere invulling van het concept ‘Begeleide Zelfstudie’. Het personeelsbeleid is naar de mening van de Commissie goed georganiseerd bij de opleidingen Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven. De onderzoekseenheid Kunstwetenschappen is een hecht en slagkrachtig team dat een gedeelde opleidingsvisie hanteert en oog heeft voor de didactische scholing van de lesgevers. Bij de Brusselse opleidingen en de Gentse opleidingen Archeologie bekeek de Commissie de uitgewerkte personeelsplannen waarin de noden in relatie tot het te ver-
56 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
strekken onderwijs en onderzoek geformuleerd zijn. De Commissie waardeert de duidelijke visies en eraan gekoppelde keuzes die erin tot uiting komen. Het personeelsbeleid binnen de Gentse opleidingen Kunstwetenschappen acht de Commissie voor verbetering vatbaar. De brede inzetbaarheid die men, zeker gezien de grote onderwijslast, in de bacheloropleiding mag verwachten, is bij sommige docenten niet aanwezig. Positief is wel dat er een concept voor het personeelsbeleid is uitgewerkt. De Commissie waardeert ook hier de duidelijke visie en eraan gekoppelde keuzes die erin tot uiting komen. Het beleidsplan van de Leuvense Onderzoekseenheid Archeologie is uitsluitend onderzoeksgericht en zou volgens de Commissie meer oog moeten hebben voor het te voeren onderwijsbeleid. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als ‘voldoende’ voor de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en als ‘goed’ voor de andere opleidingen. De Commissie acht de onderzoeksoutput van het academisch personeel aan alle universiteiten hoog en relevant voor het onderwijs. Voor de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB acht de Commissie samenwerking met andere universiteiten onontbeerlijk met het oog op het aanbieden van meer specialisaties, zowel op archeologisch als op kunstwetenschappelijk gebied. 3.3. Kwantiteit van het personeel De kwantiteit van het personeel is voldoende voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, voor de opleidingen Archeologie aan de UGent en goed voor de opleidingen aan de K.U.Leuven. Voor de opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent acht de Commissie de kwantiteit onvoldoende. De omvang van het wetenschappelijk en administratief personeelsbestand is goed aan de K.U.Leuven. De onderzoekseenheid Archeologie heeft een goed systeem ontwikkeld om de onderwijsbelasting van de lesgevers te meten. De Commissie beveelt de Leuvense opleidingen aan om dit systeem te gebruiken om de lesopdrachten te verdelen. Aan de VUB acht de Commissie het personeelsbestand in verhouding tot de studenten voldoende. Ze steunt wel de vraag van de vakgroep voor extra AAP-ondersteuning. Zeker voor het bijzonder begeleidingsonderwijs is dit nodig. De ZAP-staf is beperkt maar gezien het kleine studentenaantal is uitbreiding niet vanzelfsprekend. Samenwerking is eerder aangewezen. Ook voor de Gentse opleidingen Archeologie is het personeelsbestand in verhouding tot het studentenaantal voldoende. De Commissie steunt ook hier de vraag van de vakgroep voor extra AAP-ondersteuning zodat een aantal praktijkgerichte De opleidingen in vergelijkend perspectief 57 Deel 1
opleidingsonderdelen die door grote studentengroepen worden gevolgd, kunnen ontdubbeld worden. In deze opleidingen zouden ook meer gastprofessoren mogen ingeschakeld worden. De onderwijsbelasting van de lesgevers Kunstwetenschappen aan de UGent is zwaar ten gevolge van de grote studentenaantallen. Het personeelsbestand voor de pijler beeldende kunsten en architectuur acht de Commissie te krap. Ook zou binnen deze pijler werk gemaakt moeten worden van een meer gelijkmatige verdeling van de onderwijslast. De omvang van de academische staf acht de Commissie voldoende, indien de aangekondigde uitbreiding voor de discipline theater wordt gerealiseerd. In de bacheloropleiding vertaalt het tekort aan academisch personeel zich in een overwicht aan ‘ex cathedra’-hoorcolleges voor grote groepen studenten en een overwicht aan schriftelijke examens. In de masteropleiding stelt dit probleem zich minder omdat de studentengroepen hier kleiner zijn. Ten gevolge van de personeelskrapte kampen beide opleidingen ook met communicatie- en begeleidingsproblemen.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De Commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als ‘excellent’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, als ‘goed’ voor de opleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven, als ‘voldoende’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en voor de opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent en als ‘onvoldoende’ voor de opleidingen Archeologie aan de UGent. Aan de K.U.Leuven zijn er voldoende en goed uitgeruste leslokalen. De Commissie was onder de indruk van de goede boeken- en tijdschriftencollecties, het uitgebreide bestand aan databanken en de gebruiksvriendelijkheid van de bibliotheken. Voor de studenten is er voldoende ruimte voor zelfstudie en de ICT-aanbiedingen zijn in orde. Een troef voor de opleidingen Kunstwetenschappen acht de Commissie de samenwerking met het Museum Leuven. Ook aan de VUB zijn er voldoende en goed uitgeruste leslokalen. Ook de ICT-infrastructuur en de ruimte voor zelfstudie acht de Commissie in orde. De bibliotheekcollectie daarentegen is aan de magere kant. Daartegenover staat evenwel de goede samenwerking met de ULB en de afstemming van het eigen aankoopbeleid op dat van de Brusselse instellingen, wat maakt dat het globale aanbod wel in orde is. Aan de UGent hebben de opleidingen te weinig ruimte om les te geven. Sommige (les)lokalen zijn ook aftands. Er is tevens te weinig plaats voor zelfstudie. De facultaire ICT-infrastructuur is net voldoende. De bibliotheekcollectie acht de Commissie voor sommige kunstwetenschappelijke disciplines onder de maat, voor archeologie is de collectie in orde.
58 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
De Universiteit Gent erkent het huisvestingsprobleem. In 2009 zullen de verschillende afdelingen van de faculteit Letteren worden samengevoegd in een nieuw gebouw en worden ook de facultaire deelbibliotheken samengebracht in een grote faculteitsbibliotheek. In het infrastructuurplan is echter geen plaats voorzien voor de archeologische materiaalpractica en dat vindt de Commissie onaanvaardbaar gezien deze opleidingen toch een aanzienlijke praktijkgerichte component hebben. 4.2. Studiebegeleiding De Commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de opleidingen Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven als ‘excellent’. De opleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven, Archeologie aan de UGent en Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB scoren ‘goed’. De opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent krijgen een ‘voldoende’. De studenten van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de K.U.Leuven, Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB en Archeologie aan de UGent worden goed begeleid, zowel door de opleidingen zelf als door de facultaire studiebegeleidingsdiensten. Het monitoraat aan de K.U.Leuven speelt volgens de Commissie excellent in op de noden van de studenten Kunstwetenschappen. Voor de studenten Archeologie zou een vakmonitor mogen aangesteld worden. Binnen de opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent heerst een begeleidingsprobleem. Dit heeft te maken met de grote studentenaantallen en de zware onderwijslast die op de meeste leden van de academische staf rust.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
5.1. Evaluatie van resultaten De vergaring en evaluatie van gegevens over de kwaliteit van het onderwijs is goed voor de opleidingen Archeologie aan de UGent en voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB. De overige opleidingen krijgen een ‘voldoende’. De Commissie acht het positief dat aan de UGent de opleidingsonderdelen jaarlijks formeel geëvalueerd worden. De facultaire Kwaliteitscel Onderwijs doet inspanningen om de onderwijsevaluaties beter af te stemmen op het onderwijs in de faculteit en om de studenten aan te sporen aan de evaluaties deel te nemen. Zowel op het niveau van de onderwijsevaluaties als op het niveau van de tweejaarlijkse ZAP-evaluaties worden door de respectieve opleidingscommissies en evaluatiecommissies gevolg gegeven aan de resultaten ervan. Daarnaast functioneert het informele kwaliteitszorgsysteem goed binnen de opleidingen Archeologie, maar binnen de opleidingen Kunstwetenschappen is het nog voor verbetering vatbaar. De opleidingen in vergelijkend perspectief 59 Deel 1
De VUB kent een semesteriële evaluatie van de opleidingsonderdelen. Aan de resultaten van deze enquêtes wordt goed gevolg gegeven. Daarnaast functioneert ook het informele kwaliteitszorgsysteem binnen de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie naar behoren. Aan de K.U.Leuven is er een nieuw centraal kwaliteitszorgsysteem in werking. Met betrekking tot de evaluatie van de resultaten meent de Commissie dat het nieuwe systeem een te grote rol voor de directeurs van de opleidingscommissies voorbehoudt. Het informele kwaliteitszorgsysteem werkt zowel voor de opleidingen Kunstwetenschappen als voor de opleidingen Archeologie naar behoren. 5.2. Maatregelen tot verbetering De Commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de opleidingen Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, de beide masteropleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven, en de opleidingen Archeologie aan de UGent als goed. De overige opleidingen scoren ‘voldoende’. De Commissie heeft vastgesteld dat de opvolging van de resultaten van evaluaties aan alle instellingen ernstig wordt genomen en aanleiding geven tot feitelijke verbeteringen. Ze is wel van oordeel dat de opleidingsraad aan de VUB te veel ad hoc op cursusniveau remedieert, zonder uit te gaan van een samenhangende toekomstvisie en -strategie. Met een analyse van het curriculum staan de opleidingen nog in een aanvangsfase. De opleidingscommissie Kunstwetenschappen aan de UGent volgt de uitkomst van de onderwijsevaluaties wel op maar mist als team bestuurskracht en voelt zich geen eigenaar van de interne kwaliteitszorg. De opleidingscommissie dient volgens de Commissie een gemeenschappelijke visie over de organisatie van het onderwijsproces over de disciplines heen te ontwikkelen. Eenzelfde soort conclusie heeft de Commissie met betrekking tot de Leuvense bacheloropleiding Archeologie. Ook hier mist de curriculumcommissie een gezamenlijke onderwijsvisie aangaande de opleiding. Dit is een probleem dat volgens de Commissie samenhangt met een gebrek aan interne consensus en dat als gevolg heeft dat een aantal kritische punten die in het zelfevaluatierapport ten aanzien van de bacheloropleiding worden geformuleerd nog niet voldoende konden aangepakt worden. 5.3.Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld De Commissie beoordeelt de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als ‘voldoende’ voor alle opleidingen. Het personeel en de studenten worden in alle opleidingen formeel bij de besluitvorming betrokken. De Commissie stelde vast dat beide stakeholders tevreden zijn over de inspraakmogelijkheden die ze hebben. Aan de K.U.Leuven en de VUB is de betrokkenheid van de studenten zeer groot. Aan de UGent beveelt de Commissie de bacheloropleiding Archeologie aan erover te waken dat ook de eerstejaars vol-
60 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
doende vertrouwd raken met de opleidingscommissie en hun studentenvertegenwoordigers. Aan de opleiding Kunstwetenschappen van diezelfde universiteit is de communicatiedoorstroming van de studentenvertegenwoordigers naar de studenten voor verbetering vatbaar. De contacten met de alumni en het beroepenveld zijn voor aanzienlijke verbetering vatbaar. De alumni en het beroepenveld worden niet systematisch betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. De Commissie is van oordeel dat een structurele betrokkenheid een must is en beveelt de opleidingen dan ook aan om de contacten met beide groepen aan te halen, ook buiten de visitatiecyclus.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Het gerealiseerd niveau van de opleidingen Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven, de masteropleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven, de opleidingen Archeologie aan de UGent en de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB wordt door de Commissie als ‘goed’ beschouwd. De masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie aan de VUB, de opleidingen Kunstwetenschappen aan de UGent en de bacheloropleiding Archeologie aan de K.U.Leuven scoren ‘voldoende’. De Commissie is ervan overtuigd dat de bacheloropleidingen hun doelstellingen zullen weten te realiseren en dat de studenten vlot zullen doorstromen naar de masteropleiding van de eigen instelling. Ze baseert zich hiervoor op de analyses van de programma’s, het degelijke niveau van de bachelorpapers en de gesprekken met de masterstudenten. Met betrekking tot de bacheloropleiding Archeologie aan de K.U.Leuven meent de Commissie dat een opleidingsvisie dient ontwikkeld te worden en de doelstellingen van het programma moeten verduidelijkt worden. Door de kwaliteit van de stages te verbeteren en de methodologische opleidingsonderdelen meer praktijkgericht in te vullen, kan de opleiding ook meer oog hebben voor de uitstroom naar de arbeidsmarkt. Aandachtspunten voor de bacheloropleiding Kunstwetenschappen aan de UGent zijn de gebrekkige communicatie en begeleiding, de grote versnippering, het te grote aantal studiepunten voor de minores en het feit dat de beeldende kunst in de 17e en de 18e eeuw ontbreekt. Ook de masteropleidingen zullen volgens de Commissie hun doelen weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op de programma’s, de examens die goed aansluiten bij de doelstellingen, het over het algemeen goede niveau van de masterproeven en de tevredenheid van de masterstudenten waarmee ze gesproken heeft. Aan de VUB zouden er evenwel meer thematische specialisaties dienen aangeboden te worden. De opleidingen in vergelijkend perspectief 61 Deel 1
Bij de Gentse opleiding Kunstwetenschappen is de gebrekkige communicatie en begeleiding een punt, evenals het gebrek aan aandacht voor de beeldende kunst uit de 17e en de 18e eeuw. 6.2. Onderwijsrendement De Commissie beoordeelt het onderwijsrendement als ‘goed’ voor de master opleiding Kunstwetenschappen aan de K.U.Leuven en de beide masteropleidingen Archeologie aan de K.U.Leuven. De overige opleidingen scoren ‘voldoende’ op dit facet. De Commissie stelt vast dat het onderwijsrendement in het eerste jaar van de bacheloropleiding aan alle instellingen laag tot zeer laag is niettegenstaande de inspanningen die geleverd worden om correcte informatie over de studies te verschaffen aan kandidaat-studenten en het aanbod aan studiebegeleiding. De Commissie beveelt de opleidingen aan om uitvalanalyses op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige bachelorjaren acht de Commissie voldoende tot goed. In de (uitgedoofde) licenties zorgt de eindverhandeling voor studievertraging bij een groot aantal studenten. De Commissie spoort de opleidingen dan ook aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken, zeker omdat ze nu in één jaar moet worden afgerond. De masteropleidingen aan de K.U.Leuven krijgen van de Commissie ‘goed’ op dit facet omdat hun slaagpercentages in de licenties beduidend hoger liggen dan bij de andere masteropleidingen.
62 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
V
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de Commissie op de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven. Voor het toekennen van de scores heeft de Commissie zich gebaseerd op de minimale eisen die aan een masteropleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin-descriptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (2004). Bovendien heeft de Commissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd en dat rekening houdt met de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen in de zelfevaluatierapporten voor hun eigen onderwijs hebben geformuleerd. Het referentiekader van de Commissie is beschreven in Deel 1, hoofdstuk II van dit visitatierapport. De Commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de Commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen scores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit.
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten 65 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V Voldoende voldoet aan de basiseisen O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen NVT niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
66 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten Deel 1
1 | Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten 67 Deel 1
G G V OK V V V
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
Facet 2.3. Samenhang van het programma
Facet 2.4. Studieomvang1
Facet 2.5. Studietijd
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
G + G V V + G V
Facet 4.2. Studiebegeleiding
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
Onderwerp 6: Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
Facet 3.3. Kwantiteit personeel +
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
G
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
+
Onderwerp 3: Inzet van personeel
Onderwerp 4: Voorzieningen
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
NVT
OK
+
Onderwerp 2: Programma
Facet 2.8. Masterproef
V
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
+
V
V
+
V
V
G
+
G
V
+
V
V
G
+
G
G
G
G
V
G
V
+
V
G
+ V
VUB Master K en A
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
VUB Bach K en A
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
Bezochte instelling
O
O
-
O
O
O
-
G
O
-
O
V
O
-
O
G
O
O
V
OK
V
O
O
-
O
V
-
VUB Manama CultuurWetenschappen
V
G
+
V
G
G
+
G
O
+
V
G
G
+
V
NVT
G
G
V
OK
G
G
G
+
G
G
+
UGent Bach A
V
G
+
V
G
G
+
G
O
+
V
G
G
+
G
G
G
G
V
OK
G
G
G
+
G
G
+
UGent Master A
V
V
+
V
V
V
+
V
V
+
O
G
G
+
V
NVT
G
V
V
OK
O
V
V
+
V
G
+
UGent Bach K
V
V
+
V
V
V
+
V
V
+
O
G
G
+
G
G
G
V
V
OK
G
G
G
+
V
G
+
UGent Master K
2 | Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
68 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
Deel 1 E
E G NVT
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
+
E E V G
+ E E + V G V + G V
Onderwerp 4: Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Facet 4.2. Studiebegeleiding
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
Onderwerp 6: Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
Facet 6.2. Onderwijsrendement
G
G
G
+
V
+
+
G
G G
E
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
E
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
+ E
Onderwerp 3: Inzet van personeel
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
Facet 2.8. Masterproef
G
G
Facet 2.5. Studietijd
G
OK
OK
Facet 2.4. Studieomvang2
G G
G
G
G
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
+
V
G
+
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
Onderwerp 2: Programma
G
+
K.U.Leuven Master K
Facet 2.3. Samenhang van het programma
+ G
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
Bezochte instelling
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
K.U.Leuven Bach K
V
V
+
V
V
V
+
G
G
+
G
G
V
+
V
NVT
V
O
V
OK
O
V
V
+
G
V
+
K.U.Leuven Bach A
G
G
+
V
G
V
+
G
G
+
G
G
G
+
G
G
G
V
G
OK
G
V
G
+
G
G
+
K.U.Leuven Master A
G
G
+
V
G
V
+
G
G
+
G
G
G
+
G
G
G
V
G
OK
V
V
V
+
G
G
+
K.U.Leuven Engelstalige Master A
Deel 2 Opleidingsrapporten
Universiteit Gent Bachelor in de Kunstwetenschappen Master in de Kunstwetenschappen
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en de masteropleiding Kunstwetenschappen. De Commissie bezocht de opleidingen van 18 tot en met 20 maart 2008. De bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen zijn sinds 2004-2005 autonome opleidingen. Voorheen maakte het vakgebied kunstwetenschappen onderdeel uit van de kandidatuur-licentieopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. Ten tijde van de visitatie was het bachelorprogramma voor de eerste keer volledig doorlopen. De masteropleiding werd voor de eerste keer georganiseerd. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de bachelor- en vroegere kandidatuur-, de master- en de uitdovende licentiaatsopleiding werden in rekening gebracht.
Universiteit Gent 73 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de bacheloropleiding Kunstwetenschappen: Competenties in de Kunstwetenschappen – Beeldende Kunst en Architectuur of Muziek, Podium- en Mediale Kunsten – de kernbegrippen, theorieën, theoretische referentiekaders, verklaringsmodellen, methoden en technieken van de Kunstwetenschappen geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen kennen en gebruiken; – de belangrijkste stromingen en ontwikkelingen in de beeldende kunst en de architectuur of de podium- en mediale kunsten en de muziek begrijpen en verklaren; – inzicht hebben in de verwante wetenschappen en hun belang duiden in relatie tot de kunstwetenschappen; – inzicht hebben in de eigen aard van de kunstwetenschappen – historisch, systematisch, comparatief, diachronisch- en het belang daarvan; – inzicht hebben in de eigen aard van de kunstwetenschappen (theorievorming, analyse, informatieverwerving) en de wetenschappelijke praktijk; – het beheersen van een referentiekader gebaseerd op de audiovisuele perceptie van kunst; – een beredeneerd, kritisch standpunt innemen m.b.t. artistieke kwaliteit.
Wetenschappelijke competenties – bronnen over de beeldende kunst en architectuur of muziek, podium- en mediale kunsten verzamelen, naar waarde schatten en kritisch gebruiken; – probleemgestuurd onderzoek m.b.t. de beeldende kunst en architectuur of muziek, podiumen mediale kunsten autonoom kunnen initiëren; – methoden en technieken van onderzoek met betrekking tot de beeldende kunst en architectuur of muziek, podium- en mediale kunsten autonoom en kritisch toepassen; – creativiteit en originaliteit tonen om verbanden tussen verschillende artistieke disciplines te ontdekken en om interdisciplinair te werken; – over de resultaten van bestaand of eigen initieel onderzoek rapporteren naar een publiek van specialisten en/of niet-specialisten; – zich bewust zijn van de relativiteit van onderzoeksresultaten.
Intellectuele competenties – analytisch denken over kunstwetenschappelijke probleemstellingen; – een kritische houding hebben ten aanzien van bronnen en een beargumenteerd oordeel vormen ten aanzien van wetenschappelijke analyses en theorieën; – kritisch reflecteren op het eigen denken, leren, beslissen en handelen en dit daarmee bijsturen; – getuigen van een ingesteldheid van intellectuele nieuwsgierigheid en levenslang leren.
74 Universiteit Gent Deel 2
Competenties in communicatie en samenwerking – helder schriftelijk communiceren over de resultaten van leren, denken en onderzoek; – helder mondeling communiceren over de resultaten van leren, denken en onderzoek; – opdrachten samen met anderen uitvoeren
Maatschappelijke competenties – getuigen van een beroepsethische attitude in de omgang met kunst- en cultuurobjecten; – de maatschappelijke verantwoordelijkheid van kunstwetenschappers onderkennen; – maatschappelijke ontwikkelingen in de culturele en creatieve sector identificeren, verklaren en evalueren; – overheidsbeleid inzake cultuur (m.b.t. de gekozen major) identificeren, verklaren en evalueren.
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding Kunstwetenschappen: Competenties in de Kunstwetenschappen – Beeldende Kunst of Architectuur, Interieur en Monumentenzorg, of Muziek, of Podium- en Mediale Kunsten – de geavanceerde kennis van de gekozen major in de kunstwetenschappen (beeldende kunst of architectuur, interieur en monumentenzorg, of muziek of podium- en mediale kunsten) creatief toepassen bij de oplossing van complexe wetenschappelijke problemen; – verwante wetenschappen kritisch en zelfstandig aanwenden bij complexe onderzoeksproblemen (multidisciplinariteit); – actuele discussies in de gekozen major in de kunstwetenschappen zelfstandig en creatief aanwenden bij complexe wetenschappelijke problemen; – paradigmata en methoden in de gekozen major in de kunstwetenschappen innovatief hanteren bij wetenschappelijk onderzoek.
Wetenschappelijke competenties – onderzoek kunnen ontwerpen; – kritisch overzicht hebben van internationaal onderzoek m.b.t. de gekozen major in de kunst wetenschappen en daarover reflecteren; – modellen of methoden voor onderzoek kritisch selecteren en voor eigen onderzoek aanpassen of ontwikkelen; – de resultaten van eigen onderzoek genuanceerd kunnen interpreteren en helder weergeven in een wetenschappelijk verantwoorde tekst.
Intellectuele competenties – zelfstandig analytisch en probleemoplossend denken over de kunstwetenschappen; – zelfstandig een oordeel vormen over complexe problemen in de gekozen major in de kunstwetenschappen; – zelfstandig en systematisch kritisch reflecteren op het eigen onderzoek en de wetenschappelijke (en maatschappelijke) consequenties ervan; – getuigen van voortdurend engagement om te leren en om nieuwe ideeën creatief te ontwikkelen. Universiteit Gent 75 Deel 2
Competenties in samenwerken en communiceren – helder schriftelijk communiceren over het eigen onderzoek, en dat van anderen, met deskundigen en andere betrokken partijen; – helder mondeling communiceren over het eigen onderzoek, en dat van anderen, met deskundigen en andere betrokken partijen; – het eigen onderzoek en de resultaten ervan correct weergeven in een wetenschappelijk verantwoorde vorm; – rapporteren over eigen onderzoek in de vorm van een (multimediale) presentatie voor specialisten en niet-specialisten; – kunnen samenwerken in een wetenschappelijke en multidisciplinaire onderzoekscontext.
Maatschappelijke competenties – maatschappelijke relevantie en consequenties in het eigen onderzoek integreren; – beroepsethische en normatieve aspecten integreren in het wetenschappelijk werk; – maatschappelijke verantwoordelijkheid en engagement integreren in het wetenschappelijke werk; – getuigen van actief engagement in de culturele en creatieve sector en zich daarin flexibel kunnen opstellen; – overheidsbeleid inzake cultuur, en vooral m.b.t. de gekozen major, op de voet volgen en zijn professioneel functioneren hiernaar bijsturen.
1.1 Niveau en oriëntatie Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen goed geformuleerd en van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene competenties, zoals het ontwikkelen van een denk- en redeneervaardigheid, leren samenwerken, het verwerven en kritisch verwerken van informatie en het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen. Ook naar het beheersen van algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het kunnen initiëren van probleemgestuurd onderzoek en het kunnen toepassen van de nodige onderzoeksmethoden en –technieken, gaat veel aandacht. Ten slotte is ook de wetenschappelijk-disciplinaire kant in de doelstellingen degelijk uitgewerkt. Afhankelijk van de gekozen major, streven de doelen naar het bijbrengen van een brede kennis en inzicht in de beeldende kunst en architectuur of in de muziek, podium- en mediale kunsten, en dit in samenhang met verwante vakgebieden zoals geschiedenis, literatuurwetenschappen, wijsbegeerte en antropologie.
76 Universiteit Gent Deel 2
De opleidingsverantwoordelijken hebben de doelstellingen, naar de mening van de Commissie, gekaderd en verantwoord binnen een goede maatschappelijke omgevingsanalyse. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om ook de kennis van vreemde talen in de doelstellingen op te nemen. Ze is immers van mening dat die kennis onontbeerlijk is voor een academische opleiding. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie meent dat de doelen stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven naar een geavanceerde kennis en een verdiept inzicht in de kunstwetenschappen die de studenten in staat moeten stellen om nieuwe kennis te integreren, om te gaan met complexe materies, oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en zelfstandig of in teamverband een originele bijdrage tot het studiegebied te leveren. De opleidingsverantwoordelijken hebben de doelstellingen, naar de mening van de Commissie, gekaderd en verantwoord binnen een goede maatschappelijke omgevingsanalyse. 1.2. Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van beide opleidingen stroken met de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Bij het opstellen van de doelstellingen werd er rekening gehouden met de internationale standaarden maar een echte reflectie hierover is er naar de mening van de Commissie niet gebeurd. Met betrekking tot de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld stelt de Commissie vast dat de doelen trachten in te spelen op de eisen van de culturele en creatieve sector, eisen die deels gebaseerd zijn op de ‘eigen inschatting’ en deels op studies over de creatieve en culturele sector. Aangaande de bacheloropleiding constateert de Commissie dat de finaliteit van de bachelor niet tot uiting komt in de doelen. Vermits een bacheloropleiding leidt tot een eigenstandig diploma beveelt de Commissie aan om hier werk van te maken. De opleidingsverantwoordelijken definiëren de eigenheid van hun opleidingen als ‘opleidingen die zowel de historische als de systematische studie van diverse kunstUniversiteit Gent 77 Deel 2
uitingen omvatten. Zij besteden bovendien uitvoerig aandacht aan de onderlinge ‘cross-overs’ met een bijzondere aandacht voor de impact van de kunst in de samenleving. Dit betekent een brede interdisciplinaire vorming met een finaliteit in de culturele en creatieve sector’. Met ‘systematisch’ wordt het verschijnsel kunst in alle periodes en alle culturen bedoeld, het universele karakter ervan dus. De Commissie staat positief tegenover deze ‘mission statement’ maar beveelt aan om het begrip ‘systematisch’ te preciseren omdat het volgens haar absoluut niet helder is. Ook is het volgens de Commissie nodig om het profiel van de opleidingen te duiden in relatie tot de kunstopleidingen aan de hogescholen die geacademiseerd worden.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor beide opleidingen als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘doelstellingen’ voor beide opleidingen een gunstige beoordeling.
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Kunstwetenschappen Het eerste bachelorjaar omvat een aantal algemene opleidingsonderdelen, een pakket kunstwetenschappelijke opleidingsonderdelen en een paar discipline-overschrijdende opleidingsonderdelen. De algemene opleidingsonderdelen (elk 3 SP) zijn ‘wijsbegeerte’, ‘historische kritiek’, ‘moderne literatuur’, ‘geschiedenis van de kunst’ en ‘antropologie’. De kunstwetenschappelijke opleidingsonderdelen zijn ‘muziekgeschiedenis’ (6 SP), ‘geschiedenis van de podium en mediale kunsten’ (6 SP), ‘geschiedenis van de architectuur’ (6 SP), ‘comparatieve studie van de beeldende kunst’ (6 SP), ‘inleiding tot de kunstwetenschappen’ (6 SP), en ‘esthetica’ (5 SP). ‘Sociologie’ (5 SP) en ‘archeologie van de klassieke oudheid’ (5 SP) zijn de discipline-overschrijdende opleidingsonderdelen. In het tweede jaar wordt een klemtoon gelegd in de majors. De studenten kiezen voor de major beeldende kunst en architectuur, of voor de major muziek, podiumen mediale kunsten. In elke major zijn twee methodologische oefeningen gekoppeld aan de artistieke disciplines. De keuze van een van die twee methodologische oefeningen is in zekere zin bepalend voor het verdere traject vermits het een voorbereiding vormt op de onderzoekspaper in de derde bachelor en op de masterproef. De major ‘beeldende kunst en architectuur’ omvat de opleidingsonderdelen (elk 5 SP) ‘architectuur en stadsontwikkeling in de Nederlanden tot 1800’, ‘geschiedenis van de beeldende kunst in de Nederlanden I’, ‘geschiedenis van de beeldende kunst in de Nederlanden II’, ‘architectuur en stedebouw in de 19e en 20e eeuw’, ‘architectuurgeschiedenis’, en ‘beeldende kunst’. De laatste twee opleidingsonderdelen zijn de methodologische opleidingsonderdelen. Tot de major ‘podiumkunsten en mu-
78 Universiteit Gent Deel 2
ziek’ behoren de opleidingsonderdelen (elk 5 SP) ‘methodologie van de podium- en mediale kunsten’, ‘muziekgeschiedenis II’, ‘cultuurhistorische aspecten van dansen muziektheater’, ‘methodologische oefening: musicologie’, en ‘methodologische oefening: podium- en mediale kunsten’. De major in het tweede jaar neemt 20 SP in beslag. Naast deze specifieke keuze binnen de discipline kunstwetenschappen wordt via de verplicht te kiezen minor in dit jaar ook een verruiming van de eigen discipline vooropgesteld. Er zijn drie preferentiële minors: archeologie, geschiedenis en letterkunde voor niet-filologen. Ze nemen elk 30 SP in beslag. Ten slotte kiezen de studenten in dit jaar nog voor 10 SP opleidingsonderdelen ofwel uit de andere majors ofwel twee van de drie volgende opleidingsonderdelen: ‘psychoanalyse en kunst’, ‘grondslagen van de muzikale acoustica en sonologie’, en ‘methodologie van de geschiedenis: paleografie met tekstverklaring’. In het derde bachelorjaar zijn er de algemene opleidingsonderdelen ‘esthetica II’ (3 SP) en de onderzoekspaper (7 SP). Daarnaast kiezen de studenten twee opleidingsonderdelen (elk 3 SP) uit ‘behoud en beheer van kunstvoorwerpen’, ‘monumentenzorg’ en ‘kunstenbeleid en museumkunde’. 15 studiepunten worden vervolgens besteed aan de majores ‘podiumkunsten en muziek’, en ‘beeldende kunst en architectuur’. De major ‘podiumkunsten en muziek’ bestaat uit ‘rituele aspecten van podium- en mediale kunsten’, ‘sociologie van muziek- en podiumkunsten’, repertoirestudie van het theater’ en ‘musicologische stijlstudie’. De major ‘beeldende kunst en architectuur’ bestaat uit ‘geschiedenis van het interieur en de kunstnijverheid’, ‘fundamenten van de moderne en actuele beeldende kunst’, ‘geschiedenis van de beeldende kunst in de Nederlanden II’, en ‘architectuur en stedenbouw in de 19e en 20e eeuw’. De stage neemt 14 studiepunten van het derde jaar in beslag. Ten slotte kiezen de studenten nog voor 15 studiepunten uit de keuzevakkenlijst van het tweede bachelorjaar of uit de andere majors of uit de opleidingsprogramma’s van de UGent of uit de gekozen minor. Beschrijving van het masterprogramma in de Kunstwetenschappen In het masterprogramma worden vier majors aangeboden waaruit de studenten voor 20 SP opnemen: ‘beeldende kunst’, ‘architectuur, interieur en monumentenzorg’, ‘muziek’, en ‘podium- en mediale kunsten’. De major ‘beeldende kunst’ bestaat uit de opleidingsonderdelen ‘onderzoeksseminarie geschiedenis van de beeldende kunst in de Nederlanden van de 14e tot 16e eeuw’ (verplicht), ‘onderzoeksseminarie moderne en actuele beeldende kunst’ (verplicht), ‘initiatie tot de beschrijving van handschriften en oude drukken’, ‘moderne en actuele kunsttheorieën’, ‘beeldstrategieën van film, fotografie en videokunst’, ‘beginselen van psychobiografie toegepast op de moderne actuele kunst’, ‘letterkunde van de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd’, en ‘historische antropologie van de Middeleeuwen en vroegmoderne tijd’. De major ‘architectuur, interieur en monumentenzorg’ bestaat uit ‘capita selecta uit de architectuurgeschiedenis en monumentenzorg’ (verplicht), ‘capita selecta uit de Universiteit Gent 79 Deel 2
geschiedenis van het interieur en de kunstnijverheid’ (verplicht), ‘recente ontwikkelingen in het architectuuronderzoek en de monumentenzorg’ (verplicht), ‘architectuurtheorie I’, ‘onderzoeksseminarie geschiedenis van de beeldende kunst in de Nederlanden van de 14e tot de 16e eeuw’, ‘onderzoeksseminarie moderne en actuele beeldende kunst’, ‘geschiedenis van de stedenbouw’, en ‘instrumentarium van de ruimtelijke ordening’. De major ‘podium- en mediale kunsten’ bestaat uit ‘cultuurhistorische en interculturele aspecten van de podiumkunsten’, ‘dramaturgie’, ‘beeldstrategieën van film, fotografie en videokunst’, en het ‘onderzoeksseminarie actuele performancetheorieën’. De major ‘muziek’ omvat de opleidingsonderdelen ‘muziekgeschiedenis en muziekkritiek’, ‘etnomusicologie’, ‘muziekpsychologie’, en ‘systematische muziekwetenschap’. Naast de major, kiezen de studenten voor 20 studiepunten uit onderstaande lijst of uit de andere opties van de master of uit de andere opleidingsprogramma’s van de UGent. De lijst omvat de opleidingsonderdelen ‘ontwikkeling en esthetiek van de film’, ‘literatuur en maatschappij’, ‘theoretische literatuurwetenschap’, ‘theoretische antropologie’, ‘methodologie van cross-cultureel onderzoek’, ‘vergelijkende religiestudies’, ‘theorieën van de cultuurgeschiedenis’, ‘actuele problemen uit de vergelijkende literatuurwetenschap’, ‘onderzoeksseminarie: Middeleeuwse geschiedenis’, ‘onderzoeksseminarie: Vroegmoderne geschiedenis’, ‘onderzoeksseminarie: Stadsgeschiedenis’, en het ‘onderzoeksseminarie: Gendergeschiedenis’. De masterproef, ten slotte, neemt de overige 20 studiepunten van het programma in beslag. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als voldoende. De Commissie is van oordeel dat in het programma het potentieel aanwezig is om de beoogde competenties te realiseren maar dat een belangrijk aspect, namelijk de beoogde interdisciplinariteit grondiger doordacht moet worden. De Commissie stelt vast dat die interdisciplinariteit vaak een optelsom is van verschillende disciplines, behalve in bepaalde opleidingsonderdelen, maar dat interdisciplinariteit nooit zelf het onderwerp is en niet lijkt mee te spelen in het opzet van het programma. Het programma mist daardoor coherentie (zie facet 2.3.), en eveneens daardoor is er eerder sprake van multi- dan van interdisciplinariteit. Deze multidisciplinariteit heeft ook als gevolg dat het programma zeer breed is opgezet en dat voor elke kunstdiscipline slechts een beperkt aantal case-studies of kunsthistorische perioden kunnen gepresenteerd en uitgewerkt worden. Het leidt ertoe dat de 17e- en 18e -eeuwse beeldende kunst onzichtbaar is in het programma. De Commissie vindt dat dit niet kan.
80 Universiteit Gent Deel 2
Wat de vertaling van de opleidingsdoelen in de leerdoelen van het programma en zijn opleidingsonderdelen betreft, constateert de Commissie dat een aantal opleidingsonderdelen heel duidelijk refereren naar de doelstellingen van de opleiding en zijn vertaald in concrete leerdoelen maar dat de vertaling van de competenties in het programma als geheel er niet uit komt. Net als in de doelen komt in het programma het eigenstandige karakter van de opleiding niet tot uiting. De opleidingsverantwoordelijken gaan ervan uit dat het masterjaar het vierde jaar van de opleiding vormt. De programmatorische consequenties bij een eventuele uitstroom van studenten zijn niet doordacht. De Commissie beveelt aan om hier werk van te maken. Ten slotte stelde de Commissie tijdens het bezoek vast dat de docenten uiteenlopende visies hanteren met betrekking tot het gebruik van vreemde talen. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om hierin eenduidigheid te creëren. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen, en dit voor elk van de vier majores. Het programma is gericht op een verdieping van de artistieke disciplines via vier majores. Binnen elke major is de beoogde interdisciplinariteit goed uitgewerkt. Aangaande de beeldende kunsten komen de beperkingen die ook al bij de bacheloropleiding werden gesignaleerd des te harder terug in de desbetreffende major. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Het onderwijs streeft naar het meegeven van de actuele discussies over de stand van de wetenschap en het maximaal betrekken van de studenten in het wetenschappelijke discours. De Commissie meent dan ook dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde competenties te bereiken. In het kader van het verbeterperspectief meent de Commissie dat er meer aandacht aan het kunstenbeleid in het programma zou besteed mogen worden, gezien dit aspect expliciet is opgenomen in de doelstellingen. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als voldoende. Universiteit Gent 81 Deel 2
Er is een ruime aandacht voor kennisontwikkeling in het programma. Vanaf het eerste jaar krijgen de studenten de kernbegrippen, theorieën en referentiekaders die eigen zijn aan de diverse artistieke disciplines (muziek, podium- en mediale kunsten, architectuur en beeldende kunsten). Vanaf het tweede jaar moeten de majores voor een gespecialiseerde en meer verdiepende kennisverwerving in de gekozen artistieke subdiscipline zorgen. Door het beperkte aantal studiepunten dat aan die majores is toegekend en de grote keuzevrijheid die in het programma is ingebouwd (zie facet 2.3.) verloopt die kennisopbouw, met uitzondering voor de theater- en de podiumkunsten, volgens de Commissie nogal versnipperd, wat de diepgang niet ten goede komt. Het programma sluit goed aan bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De lesgevers zijn actieve onderzoekers die hun studenten doorheen de opleiding met het proces van kennisopbouw confronteren. In de opleiding is er ook aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende vaardigheden. In het eerste jaar wordt de studenten de basismethodologie aangereikt in het opleidingsonderdeel ‘inleiding tot de kunstwetenschappen’. In het tweede jaar zijn er in elke major twee methodologische oefeningen gekoppeld aan de artistieke disciplines. De methodologische oefeningen zijn voorbereidend op de onderzoekspaper in het derde jaar. De stage wordt door de studenten als positief ervaren omdat het hen een onderdompeling biedt in de praktijk. De Commissie is van mening dat in het stageconcept de reflectie over het eigen handelen en de begeleiding niet aan bod komt en beveelt aan om het stageconcept op dit vlak beter te doordenken. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. De Commissie vindt dat er in het programma via de majores een goede aandacht is voor verdiepende kennisontwikkeling en dat het aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en bijhorende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen en komt expliciet aan bod in de onderzoeksseminaries. De majores steunen onderzoeksmatig op de vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen. Vanuit die onderzoeksgroep worden de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied teruggekoppeld naar het onderwijs. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als onvoldoende.
82 Universiteit Gent Deel 2
Het programma is gestructureerd in majores en geconcipieerd vanuit een visie op kunstwetenschappelijke interdisciplinariteit. Daarnaast komen via de algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar en de minores in het tweede en derde jaar verschillende disciplines aan bod. Dit leidt volgens de Commissie tot een te grote versnippering in het aanbod. De studenten klagen er terecht over dat met name het tweede jaar onvoldoende specifiek is voor de kunstwetenschappen. De minoren (archeologie, letterkunde en geschiedenis) nemen met 30 studiepunten veel meer ruimte in beslag dan de eigen disciplinegebonden majores (20 SP). Dit is voor de Commissie onaanvaardbaar. De Commissie stelt tevens vast dat de samenhang van de individuele programma’s te weinig bewaakt wordt. De individuele programma’s kunnen er ingevolge het grote aantal keuze-opleidingsonderdelen in het tweede en derde jaar erg versnipperd uitzien, wat de diepgang zeker niet ten goede komt. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om waakzamer te zijn bij de goedkeuring van de curricula. Met betrekking tot de beoogde kunstwetenschappelijke interdisciplinariteit constateert de Commissie dat die zeker aanwezig is in een aantal opleidingsonderdelen maar nog niet in het programma als geheel. De minoren zijn volgens de Commissie relevant en coherent ingevuld. Roostertechnisch zorgen ze evenwel nog voor problemen. Er zijn veel overlappingen, wat bij de studenten terecht voor wrevel zorgt. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om hiervoor op korte termijn een oplossing te zoeken. De interne samenhang van de majores acht de Commissie in orde. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. De majores zijn goed gestructureerd. Bij de verplichte onderzoeksseminaries horen telkens opleidingsonderdelen die methodologische en inhoudelijke ondersteuning bieden. De masterproef is in overeenstemming met de gekozen major. Studenten kunnen twee majores combineren (interartistieke) of hun major combineren met de opleidingsonderdelen uit de keuzelijst (interdisciplinair). De opleidingsonderdelen uit de keuzelijst bieden een goede aanvulling op specifieke majores. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de keuzes van de studenten goed te bewaken. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleiding ten minste 60 studiepunten. Universiteit Gent 83 Deel 2
2.5. Studietijd Uit de studietijdmeting die in 2006-2007 werd uitgevoerd door de centrale bevoegde universitaire dienst voor het eerste en tweede bachelorjaar, blijkt dat voor het eerste jaar de globaal gemeten studietijd 12 procent lager ligt dan de begrote studietijd. Op het niveau van de opleidingsonderdelen wijken, met uitzondering van drie, alle opleidingsonderdelen meer dan 20 procent af van de begrote studietijd. De meting voor het tweede jaar toont aan dat de vooropgestelde studietijd van de major overeenstemt met de reële studietijd. Op het niveau van de minor en de keuze-opleidingsonderdelen ligt de gemeten studietijd evenwel 44 procent onder de begrote. Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de resultaten van de uitgevoerde studietijdmeting voor de studenten uit het eerste bachelorjaar een studietijd toont die met 1582 uren nipt binnen de decretaal vereiste 1500 tot 1800 uren valt. In het tweede jaar loopt de studietijd met 1290 uren sterk terug. De afwijkende studietijden van diverse opleidingsonderdelen geeft de Commissie de indruk dat de toekenning van de studiepunten intuïtief is gebeurd. Bepaalde opleidingsonderdelen, namelijk ‘geschiedenis van de architectuur’ en ‘geschiedenis van de kunst’ worden door de studenten als zeer zwaar ervaren. Andere opleidingsonderdelen, namelijk ‘comparatieve studie van de beeldende kunst’ en ‘inleiding tot de kunstwetenschappen’ scoren dan weer fors lichter op de meetschaal. De Commissie is van mening dat programmatorische ingrepen zich opdringen. Ze beveelt aan om zowel de verdeling van de studiebelasting als de toekenning van de studiepunten grondig te herbekijken. Op basis van de gegevens die de studietijdmeting en de studentenenquête opleverden en op basis van haar gesprek met de studenten en de docenten acht de Commissie het bachelorprogramma zeker studeerbaar en meent ze dat de werkelijke studietijd nipt aansluit bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar, al is opvolging en bijsturing ongetwijfeld nodig. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. Ten tijde van de visitatie was er nog geen studietijdmeting met betrekking tot de masteropleiding ter beschikking vermits het de eerste keer was dat het programma liep. De studenten van de major ‘podium- en mediale kunsten’ signaleerden de Commissie dat ze in het tweede semester nog twee verplichte opleidingsonderdelen hadden die hen veel werk bezorgden. De Commissie beveelt de opleidingsverant-
84 Universiteit Gent Deel 2
woordelijken aan om het tweede semester zoveel als mogelijk te reserveren voor de masterproef en de taakbelasting van de opleidingsonderdelen af te stemmen op de masterproef. Op basis van een programma-analyse en haar gesprekken met de lesgevers en de studenten acht de Commissie het programma studeerbaar en sluit het volgens haar aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de studietijd nauwlettend in het oog te houden en blijvend op te volgen. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Bachelor in de Kunstwetenschappen De meest gebruikte werkvorm in het eerste jaar is het hoorcollege, vaak nog ‘ex cathedra’ omwille van de grote studentenaantallen. Excursies komen in beperkte mate aan bod, in een aantal opleidingsonderdelen gespreid over de drie jaren. Werkcolleges en in uitzonderlijke gevallen ook veldwerk komen aan bod in het tweede jaar in de context van methodologische oefeningen. Het aantal groepswerken in de bacheloropleiding is beperkt vanwege het grote aantal studenten. Zelfstandig werk komt vooral in het tweede en derde jaar regelmatig voor. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen gemeenschappelijk didactisch concept hanteren. De gebruikte werkvormen sluiten volgens haar meestal wel aan bij de doelstellingen van de opleiding. De Commissie is positief over de gebruikte werkvormen in de major ‘muziek, podium- en mediale kunsten’. Er is een mix aan (interactieve) hoorcolleges, werkseminaries, excursies, zelfstandige oefeningen, presentaties en papers. In de major ‘beeldende kunst en architectuur’ zijn er naar de mening van de Commissie nog erg veel hoorcolleges. Excursies komen in beperkte mate aan bod. De Commissie waardeert het opzet van de bachelorpaper. In verband met de stage meent de Commissie, zoals eerder vermeld (zie facet 2.2.) dat het concept meer doordacht dient te worden. Als grote bekommernis haalt de Commissie het overwicht aan hoorcolleges voor grote studentengroepen in het eerste jaar aan. Het eerste jaar zou interactiever moeten georganiseerd worden om te vermijden dat de studenten worden herleid tot ‘passieve consumenten van de leerstof’. Voorts zou er in alle jaren meer aandacht mogen worden besteed aan het geven van ontwikkelingsgerichte feedback. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. In de meeste opleidingsonderdelen wordt met een syllabus gewerkt, al dan niet aangevuld met artiUniversiteit Gent 85 Deel 2
kelen. In de major ‘beeldende kunst en architectuur’ zouden er meer handboeken mogen worden gebruikt. Via cd-roms, powerpointpresentaties, de integratie van audio en video in de podium- en mediale kunsten en het grote audiovisuele archief van de muziek- en theaterwetenschappen neemt het digitale leerplatform een belangrijke plaats in als leermiddel, maar ook als informatie- en discussieplatform is het in de opleiding ingeburgerd. Als didactisch instrument blijven er evenwel nog vele mogelijkheden onderbenut. De Commissie denkt hierbij aan het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelfevaluatietoetsen of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat er geen specifiek didactisch concept gehanteerd wordt maar meent dat de gebruikte onderwijsvormen goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma. In de master komt de combinatie hoorcollege-werkcollege-zelfstandig werk frequent voor. De werkcolleges worden vooral ingevuld met discussies en reflecties over onderzoeksthema’s. Excursies worden voor diverse opleidingsonderdelen georganiseerd. Via presentaties, groepswerk, papers en discussies heeft het programma een sterke interactieve inslag en dit in alle majores. Aan ontwikkelingsgerichte feedback zou er evenwel veel meer aandacht mogen besteed worden. De leermiddelen bestaan voornamelijk uit syllabi, readers, lesnota’s, powerpointpresentaties en documentatiebundels. Die zijn volgens de Commissie van goede kwaliteit. Toch zou ze het op prijs stellen, mochten er meer handboeken in het programma opgenomen worden. Via cd-roms, powerpointpresentaties, de integratie van audio en video in de podium- en mediale kunsten en het grote audiovisuele archief van de muziek- en theaterwetenschappen neemt het digitale leerplatform een belangrijke plaats in als leermiddel, maar ook als informatie- en discussieplatform is het in de opleiding ingeburgerd. Als didactisch instrument is het naar de mening van de Commissie evenwel onderbenut. De Commissie denkt hierbij aan het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelfevaluatietoetsen of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie.
86 Universiteit Gent Deel 2
2.7. Beoordeling en toetsing Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. De examens zijn schriftelijk voor opleidingsonderdelen met grote groepen studenten in het eerste en tweede jaar. Het aandeel mondelinge examens neemt toe met de jaren. In het derde jaar is er een klein overwicht aan mondelinge examens. Papers komen ook voor als evaluatievorm, maar meer in de laatste twee jaren. In de master verloopt de toetsing van de opleidingsonderdelen nagenoeg exclusief mondeling, al dan niet in combinatie met het schrijven van papers. In sommige gevallen dienen de studenten hun paper ook te presenteren op het examen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van beide opleidingen bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. In het eerste bachelorjaar is de toetsing van de overzichtsopleidingsonderdelen (zowel de algemeen vormende als de disciplinespecifieke) gericht op het peilen naar inzicht en naar het analytisch en synthetisch vermogen. In het tweede jaar ligt naast de verdere uitbouw van een kunsthistorisch referentiekader de klemtoon ook op het verwerven van een basismethodologie. De toetsing van die methodologie gebeurt in de meeste gevallen via papers of oefeningen op het schriftelijk examen. In het derde jaar wordt het methodologisch inzicht in de werking van het studiegebied getoetst via mondelinge en schriftelijke examens in combinatie met papers. Deze laatste worden soms in groepsverband uitgewerkt. De beoordelingsprocedure en -criteria voor de bachelorproef zijn naar de mening van de Commissie goed uitgewerkt. In de beoordeling van de stage mist de Commissie een zelfreflectie over het professioneel handelen. In de master is het grootste deel van de opleidingsonderdelen onderzoeksgericht. De evaluatie is hierop afgestemd en peilt dan ook in grote mate naar de onderzoeksvaardigheden die de studenten hebben opgebouwd. De Commissie is van mening dat de evaluaties in beide opleidingen goed aansluiten bij de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, en de slaagcriteria. De examenroosters worden hen door de bevoegde facultaire dienst te laat bezorgd, meldden de studenten. Tijdens de colleges wordt ook stilgestaan bij de vorm en inhoud van de examens. Voor één opleidingsonderdeel, namelijk ‘histori-
Universiteit Gent 87 Deel 2
sche kritiek’ uit het eerste jaar, is er een proefexamen. Na het examen is er ook voor elk opleidingsonderdeel gegroepeerde feedback voorzien. De Commissie noteerde geen klachten van de studenten in verband met de organisatie en transparantie van de examens. Er wordt volgens haar ook voldoende feedback voorzien na de evaluatieperiode. De Commissie meent wel dat er tijdens het jaar meer ontwikkelingsgerichte feedback moet gegeven worden op de papers, mondelinge presentaties en stage. 2.8. Masterproef Master in de Kunstwetenschappen De masterproef neemt 20 studiepunten in beslag. Uit de masterproef moet blijken dat de studenten een kunstwetenschappelijk onderzoek van aanzienlijke omvang op een zelfstandige manier tot een goed einde kunnen brengen. Het is in de masterproef dat de studenten hun verworven kennis en de creatieve en wetenschappelijke omgang hiermee dienen te liëren aan hun zelfwerkzaamheid en hun inzicht in de complexiteit van het (inter)artistieke en de theoretische en methodologische omgang hiermee. Van de studenten wordt verwacht dat ze een originele onderzoeksvraag of probleemstelling tegen de achtergrond van een reële onderzoeksnood ontwikkelen. De studenten dienen aan te tonen dat ze in grote mate vertrouwd zijn met de stand van het onderzoek en de relevante literatuur hierover. Ze moeten tonen dat ze de juiste theoretische en methodologische omkadering op een constructieve en kritische manier aanwenden. Andere aandachtspunten zijn de wetenschappelijke besluitvorming en de suggesties voor verder onderzoek, de zelfwerkzaamheid en kritische zin, de coherentie en zin voor synthese, de ontwikkeling van een kritisch notenapparaat, schrijfvaardigheid en een deontologische omgang met bronnen en beeld. De masterproef hangt nauw samen met de gekozen major en kan, maar hoeft niet in het verlengde te liggen van de bachelorproef. De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden, de doctor-assistenten of de post-doctorale onderzoekers. Daarnaast kunnen ze ook terecht bij AAP-leden en het andere wetenschappelijk personeel. De individuele begeleiding primeert, maar er komen ook groepssessies voor waarbij de studenten hun stand van het onderzoek voorstellen aan collega’s en docenten. Aan het begin van het academiejaar is er een informatiesessie over de masterproef, waarin de verwachtingen, de begeleiding, de deadlines en de administratieve geplogenheden met betrekking tot het indienen aan bod komen. De beoordeling gebeurt door een leescommissie die naast de promotor ook twee commissarissen omvat. Er is geen mondelinge verdediging. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ als goed.
88 Universiteit Gent Deel 2
De Commissie stelt vast dat de omvang van 20 studiepunten van de masterproef voldoet aan de decretale vereisten. Ze is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat uit de criteria blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is en dat de beoordelingscriteria goed worden aangehouden. De interdisciplinariteit die de opleiding nastreeft, komt in de masterproeven goed naar voren. De Commissie wenst haar zorg uit te drukken over de begeleidingscapaciteit. De meeste thesissen worden gemaakt in de domeinen Theaterwetenschappen en Beeldende Kunsten. Dit betekent dat er docenten zijn die maar liefst 30 tot 40 studenten dienen te begeleiden. De Commissie stelde vast dat hun taakbelasting onvoldoende is afgestemd op deze opdracht en beveelt aan om hiermee rekening te houden. De begeleiding bij de masterproef is docentafhankelijk. Uit het gesprek met de afgestudeerden blijkt dat die begeleiding soms verwaarloosd wordt. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker omdat de masterproef in één jaar dient te worden afgerond. De aanpak waarbij studenten die rond eenzelfde thema werken, worden samengebracht om ervaringen uit te wisselen, wordt door de Commissie geapprecieerd en zou navolging moeten krijgen. Met betrekking tot de beoordeling van de masterproeven is de Commissie van oordeel dat een publieke mondelinge verdediging een must is en dus zou moeten worden ingevoerd. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Bachelor in de Kunstwetenschappen De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Kunstwetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: – een diploma van het secundair onderwijs; – een bachelordiploma; – een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; – een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASO-richtingen aan met een inhoudelijke achtergrond in zowel Latijn en economie, als talen, wetenschappen en wiskunde. Jaarlijks stroomde er een tweehonderdtal studenten in de voormalige gezamenlijke eerste kandidatuur Kunstwetenschappen en Archeologie in. Sinds het academiejaar 2004-2005 zijn de inschrijvingen uitgesplitst per opleiding. In de opleiding Kunstwetenschappen stroomden in de academiejaren Universiteit Gent 89 Deel 2
2004-2005, 2005-2006 en 2006-2007 respectievelijk 112, 110, en 109 studenten in het eerste jaar in. De masteropleiding Kunstwetenschappen is direct toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Kunstwetenschappen. Voor studenten met een bachelordiploma in de Geschiedenis of de Archeologie is er een voorbereidingsprogramma van 90 studiepunten. Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als voldoende. De Commissie is van mening dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De vijf algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar zijn door de faculteit ingevoerd om kennislacunes uit het secundair onderwijs weg te werken. Omdat ze door de studenten als zwaar worden ervaren, is er studiebegeleiding voor voorzien en voor één opleidingsonderdeel een proefexamen. Aangaande de talenkennis (passieve kennis van Engels, Frans en Duits) en de schriftelijke vaardigheden van de studenten gaan de lesgevers ervan uit dat de inkomende studenten die kennis en vaardigheden beheersen, al wijst de praktijk anders uit en constateren ze dit ook. De Commissie meent dat er in de opleidingsonderdelen in het eerste jaar meer studentgericht kan gewerkt worden door bijvoorbeeld niet alleen hoorcolleges in te richten, maar ook werklessen waarin anderstalige literatuur aan bod komt en de schriftelijke vaardigheden getraind worden. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria goed zijn uitgewerkt. Het voorbereidingsprogramma voor de bachelors in de Archeologie en Geschiedenis is goed uitgewerkt en wordt duidelijk kenbaar gemaakt via de studiegids en de facultaire site. Wegens de grote diversiteit aan kunstopleidingen aan de hogescholen is er geen schakelprogramma voorzien maar werkt de opleiding met vrijstellingen via de EVC/EVK-procedure voor studenten met een bachelordiploma uit het hoger kunstonderwijs.
90 Universiteit Gent Deel 2
De studenten uit de masteropleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, meenden dat ze in hun bacheloropleiding goed voorbereid waren op de master en signaleerden geen aansluitingsproblemen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Niettegenstaande de Commissie het facet ‘samenhang van het programma’ als onvoldoende beoordeelt voor de bacheloropleiding, beoordeelt ze het onderwerp ‘programma’ toch als positief. De Commissie staat achter de missie van de opleiding (zie facet 1.2.). Ze is van mening dat in het programma de aanzet tot het realiseren van de missie van de opleiding (zie facet 2.1.) zeker aanwezig is in een aantal opleidingsonderdelen, maar nog niet in het programma als geheel, vandaar ook dat het programma coherentie mist. De Commissie constateert dat de structuur van het programma een kritisch punt is en meent dat hieraan gesleuteld dient te worden. Dit is voor haar evenwel geen argument om het programma en het opzet ervan af te wijzen. Vermits de Commissie alle facetten voor de masteropleiding als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘programma’ voor de masteropleiding bijgevolg ook een positieve beoordeling.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Binnen de budgettaire ruimte die door het centrale niveau wordt vastgelegd, de wettelijke en decretale bepalingen en de universitaire reglementen bepaalt de faculteit tot op zekere hoogte haar eigen personeelsbeleid. De concrete uitwerking ervan is in handen van de facultaire beleidscommissie waarin elke opleiding van de faculteit vertegenwoordigd is. Meestal via een beleidsnota besproken binnen de opleidingscommissie maken de vakgroepen hun personeelsnoden aan de beleidscommissie kenbaar. Die laatste beslist vervolgens of ze opgenomen worden in het jaarlijkse facultaire beleidsplan. De instroom van het ZAP-personeel gebeurt op drie manieren: via de middelen die de vakgroep krijgt van de faculteit, via de mandaten voor onderzoeksprofessoren van het Bijzonder Onderzoeksfonds, en via het Odysseus-programma van de Vlaamse overheid. Een eerste benoeming of aanstelling binnen het ZAP-kader via de facultaire middelen gebeurt via een openbare oproep. Bij de selectie van een ZAP-lid wordt er zoveel mogelijk gekeken naar de drie kerntaken: onderwijs, onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening. Doorgaans wordt veel gewicht gelegd op het wetenschappelijke dossier, in mindere mate op de onderwijservaring. Niettemin speelt dit laatste een belangrijke rol bij de aanwerving. In sommige dossiers wordt aan de kandidaten gevraagd een proefles te verzorgen om de onderwijscapaciteiten beter te Universiteit Gent 91 Deel 2
kunnen inschatten. De beoordeling van de kandidaturen verloopt in getrapte vorm via de vakgroepraad, de facultaire commissie, de faculteitsraad en ten slotte de raad van bestuur. Deze beoordelingsprocedure wordt binnenkort aangepast: de initiële beoordeling gebeurt dan door een paritair samengestelde facultaire commissie. De benoeming via de BOF-middelen die de universiteit jaarlijks ter beschikking krijgt gebeurt eveneens via een openbare oproep. De meeste kandidaten worden door de onderzoeksraad van de universiteit geselecteerd op basis van strikt wetenschappelijke criteria. Uitzonderlijk selecteert ook de facultaire beleidscommissie de kandidaten. De onderzoeksprofessoren worden vast benoemd in het universiteitskader maar krijgen onderzoeksmandaten met een beperkte duur (2x 5 jaar) waarna ze normaliter door de faculteiten moeten worden opgenomen in hun kaders. Het Odysseusprogramma is een startfinanciering van de Vlaamse overheid met als doel uitstekende Vlaamse onderzoekers die in het buitenland werken of buitenlandse onderzoekers aan Vlaamse universiteiten te verbinden. De eerste oproep was ten tijde van het visitatiebezoek al enkele maanden gepasseerd. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren binnen het beschikbare kader en mits de nodige anciënniteit op grond van een vergelijkende evaluatie van de prestaties en wijze van functioneren. Centraal staan hierbij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, het verschaffen van academisch onderwijs (en de wijze waarop dit geëvalueerd wordt) en het instaan voor dienstverlening. De ZAP-leden worden tweejaarlijks geëvalueerd. Binnen het AAP-kader bestaan de graden van assistent en doctor-assistent. De aanwervingsprocedure is dezelfde als bij de ZAP-leden met facultaire instroom. Bij de aanwerving van assistenten wordt vooral rekening gehouden met de onderzoekscapaciteiten. Bij doctor-assistenten wegen de onderwijscapaciteiten ook mee bij de beoordeling maar blijft het onderzoekspotentieel het belangrijkste selectiecriterium. De evaluatie van de AAP-leden is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de aanstellingen en bevorderingen strikte regels zijn bepaald. De vakgroepvoorzitter zit toe op een tweejaarlijkse evaluatie van de ATP-leden en voor het uitvoeren van de functioneringsgesprekken. In principe leveren alle ZAP- en AAP-leden een bijdrage aan het onderwijs. In principe kunnen de opleidingsonderdelen elk jaar aan een ander ZAP-lid worden toegekend. Binnen de opleidingen kunstwetenschappen is er, gezien het beperkte personeelsbestand en het specifieke karakter van de onderwijsactiviteiten binnen de opleidingen, weinig ruimte om opleidingsonderdelen onderling te verschuiven. Voor de diverse personeelscategorieën organiseert de UGent verschillende bijscholingsmogelijkheden, gaande van basisdocententrainingen voor lesgevers over sum-
92 Universiteit Gent Deel 2
mer schools voor leden van het AAP tot administratieve cursussen voor het ATP. Sommige leden van de vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen hebben al aan trainingen deelgenomen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de kwaliteit van de academische staf goed is. De lesgevers die instaan voor de kunstwetenschappelijke opleidingsonderdelen zijn leden van de vakgroep ‘Kunst- muziek- en theaterwetenschappen’. De Commissie stelde op basis van een aangeleverde lijst van onderzoeksactiviteiten (publicaties, doctoraten, en netwerken) vast dat hun vakinhoudelijke expertise goed is. Ook de vakinhoudelijke expertise van de ‘toegeleverde’ lesgevers (de algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar en de minores) is goed. De Commissie vernam geen klachten over de kwaliteiten van de docenten als lesgevers. Wel blijken een aantal docenten ‘moeilijk bereikbaar’ te zijn. Met betrekking tot de didactische scholing stelt de Commissie vast dat het volgen van trainingen nog te weinig in de vakgroep is ingeburgerd. Het personeelsbeleid acht de Commissie voor verbetering vatbaar. Er is geen sys teem om de taakbelasting van de docenten te meten en op basis hiervan de onderwijsopdrachten toe te kennen. De brede inzetbaarheid die men, zeker gezien de grote onderwijslast, volgens de Commissie in de bacheloropleiding mag verwachten, is bij sommige docenten niet aanwezig. Positief is wel dat er een concept voor het personeelsbeleid is uitgewerkt waarin de personeelsnoden in relatie tot het te verstrekken onderwijs en onderzoek geformuleerd zijn. De Commissie apprecieert de duidelijke visie en eraan gekoppelde keuzes die erin tot uiting komen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Kunstwetenschappen worden ondersteund door de vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen. Op het gebied van de musicologie bestrijkt de vakgroep het domein van de digitale muziekbibliotheken, muziekzoeksystemen tot interactieve muzieksystemen. Het onderzoek is sterk interdisciplinair georiënteerd en als geheel betrokken bij de ontwikkeling van de creatieve en culturele industriële sector in Vlaanderen en Europa. De major Podium- en Mediale Kunsten beschikt over één ZAP-lid wiens expertise zich hoofdzakelijk situeert in de hedendaagse podiumkunsten en de nieuwe media. De theoretische onderzoekslijn van het ZAP-lid focust zich op het statuut van lichamelijkheid in relatie tot concepten als performativiteit, agency en intermedialiteit in een nauwe dialoog met filosofische geschriften. De expertise binnen deze major kent ook een doorstroming in het promotorschap van de door de Associatie Universiteit Gent gesubsidieerde associatie-onderzoeksgroep ‘Postdramatische esthetiek – woord, klank, beeld’ en het promotorschap van Universiteit Gent 93 Deel 2
de door de faculteit goedgekeurde interuniversitaire onderzoeksgroep ‘Interface’. In september 2008 wordt deze major ondersteund met een bijkomend ZAP-lid met een historisch theaterwetenschappelijk profiel. Binnen de major Beeldende Kunst wordt het vakgebied Moderne en Actuele Kunst ondersteund door een ZAP-lid, een doctor-assistent, een assistent en een onderzoeker op een BOF-mandaat. Het behoud en het beheer van actuele kunst is een van de onderzoeksprofielen van dit vakgebied. Op het gebied van de esthetica en kunstfilosofie, ten slotte, zijn er, naast het verantwoordelijke ZAP-lid, vier promovendi actief. De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via het inschakelen van gastsprekers tijdens de colleges ‘behoud en beheer van kunstvoorwerpen’, en ‘conservatie en restauratie van moderne en actuele kunst’. De vakgroep onderhoudt goede contacten met het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) en het SMAK (Stedelijk Museum voor Actuele Kunst). Voor het opleidingsonderdeel ‘kunstenbeleid en museumkunde’ is een conservator van het Brusselse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (KMSK) deeltijds als gastprofessor aangesteld. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie heeft de wetenschappelijke publicaties van de onderzoeksgroep bekeken en acht de wetenschappelijke output ervan hoog en relevant voor het onderwijs. De ZAP-leden participeren in internationale netwerken en genereren tal van extern gesubsidieerde projecten. Voor de domeinen theater- en muziekwetenschappen is er een voldoende waaier aan specialisaties en is het onderzoek breed genoeg voor het onderwijs. In de beeldende kunsten en architectuur acht de Commissie een uitbreiding in deskundigheid nodig. De terugkoppeling van de onderzoeksactiviteiten gebeurt via het bespreken van lopend onderzoek in colleges, het aanbieden van onderwerpen voor de bachelorpaper en de masterproef. Daarnaast vallen de majores in de beide opleidingen samen met de domeinen die binnen de vakgroep het voorwerp van onderzoek uitmaken. De Commissie waardeert ten slotte ook de inbreng die vanuit het beroepenveld wordt gerealiseerd. 3.3. Kwantiteit van het personeel De vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, die de beide opleidingen organiseert, telt 9,1 VTE ZAP-leden en 7,6 VTE AAP-leden. Een van de ZAP-leden is onderzoeksprofessor en kan daardoor slechts een beperkte onderwijsopdracht opnemen. Daarnaast zijn er nog 10 wetenschappelijke onderzoekers die extern gefinancierd worden. Die zijn, naargelang hun statuut, slechts beperkt inzetbaar in het onderwijs. De vakgroep telt ten slotte ook nog 5,4 VTE ATP-leden. In studiepunten
94 Universiteit Gent Deel 2
uitgedrukt omvat het lessenpakket van het onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel van de opleidingen Kunstwetenschappen 215 studiepunten aan de eigen opleidingen en 15 studiepunten aan andere opleidingen. Op basis van de cijfers van 2004 tot en met 2006 wordt een gemiddelde van bijna 57,6 studenten per VTE ZAP berekend. Dit cijfer houdt geen rekening met het service-onderwijs dat verleend wordt aan andere opleidingen. Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘kwantiteit van het personeel’ onvoldoende voor beide opleidingen. De Commissie is van mening dat de onderwijsbelasting van de lesgevers zwaar is omwille van de grote studentenaantallen. Die zware onderwijslast zet het onderzoek onder druk. De Commissie meent wel dat er een verschil is naargelang de verschillende disciplines. De omvang van de academische staf voor de pijler muziek- en theaterwetenschappen acht ze, mits de aangekondigde uitbreiding voor de discipline theater met één ZAP-lid, voldoende. Het personeelsbestand voor de pijler beeldende kunsten en architectuur acht ze te krap omwille van het grote aantal studenten. Ook meent ze dat binnen deze pijler werk zou moeten gemaakt worden van een meer gelijkmatige verdeling van de onderwijslast. In de bacheloropleiding vertaalt dit tekort zich in een overwicht aan ‘ex cathedra’hoorcolleges in het eerste jaar voor grote groepen studenten en een overwicht aan schriftelijke examens. In de masteropleiding stelt dit probleem zich minder omdat de studentengroepen hier kleiner zijn. Ten gevolge van de personeelskrapte kampen beide opleidingen ook met een communicatie- en begeleidingsprobleem (zie facet 4.2.).
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie beoordeelt de facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘academische en professionele gerichtheid van het personeel’ als positief voor beide opleidingen. Niettegenstaande beide opleidingen een onvoldoende hebben gekregen op het facet ‘kwantiteit van het personeel’ geeft de Commissie ze op onderwerpniveau toch een positieve beoordeling omwille van de grote betrokkenheid, en dito inzet van de meerderheid van de staf. Die inzet heeft tot nog toe kunnen voorkomen dat de onderwijskwaliteit noemenswaardig lijdt onder het tekort aan academisch personeel.
Universiteit Gent 95 Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De opleidingen Kunstwetenschappen kunnen in de eerste plaats gebruik maken van de centraal beheerde auditoria, verdeeld over de dicht bijeen gelegen gebouwen Blandijnberg, Sint-Hubertusstraat en het gebouwencomplex Rozier. De meeste ruimtes zijn audiovisueel uitgerust, daarnaast heeft de faculteit mobiel inzetbare apparatuur die kan gebruikt worden in lokalen die onvoldoende toereikend zijn uitgerust. Op bibliothecair gebied kunnen de opleidingen gebruik maken van de nabijgelegen Universiteitsbibliotheek en de drie disciplinaire bibliotheken: Muziek- en Theaterwetenschappen (Rozier), Kunstwetenschappen (Sint-Hubertusstraat) en Etnische Kunst (Blandijn). De bibliotheken beschikken over zowel online als ingebonden (kunst)tijdschriften, bovenop een collectie van naar schatting 45.000 boeken. De faculteit Letteren en Wijsbegeerte beschikt over een pc-knooppunt (100 pc’s) en een pc-klas (25 pc’s). De nabijgelegen Universiteitsbibliotheek heeft eveneens een pc-park en in de disciplinaire bibliotheken staan eveneens enkele pc’s opgesteld. Via het Virtueel Particulier Netwerk kunnen de studenten en het personeel van thuis uit toegang krijgen tot het universitaire domein. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er te weinig ruimte is om les te geven, te vergaderen en dat er te weinig plaats is voor zelfstudie. De leslokalen die ze heeft gezien, vond ze ook aftands. De facultaire ICT-infrastructuur acht ze net voldoende. De Universiteit Gent erkent het huisvestingsprobleem. In 2009 zullen de administratieve diensten van de verschillende opleidingen van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte worden samengevoegd in een nieuw ‘monovolume’ aan de SintPietersnieuwstraat. Ook zullen alle facultaire deelbibliotheken worden versmolten in één grote faculteitsbibliotheek in het Roziercomplex. Dit moet de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid voor de staf en de studenten aanmerkelijk verbeteren. De bibliotheekcollectie voor Theaterwetenschappen acht ze onder de maat, die voor Muziekwetenschappen, en Beeldende Kunsten en Architectuur is in orde. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken om voor de uitbouw van de bibliotheekcollecties te werken met vakreferenten. De openingsuren van de bibliotheek Muziek- en Theaterwetenschappen zijn krap. Zoals hierboven vermeld, scoort de Commissie dit facet voldoende maar rekent erop dat de aangekondigde plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd.
96 Universiteit Gent Deel 2
4.2. Studiebegeleiding De informatieverstrekking over de opleidingen is een gemeenschappelijke opdracht van zowel het centrale niveau (het Adviescentrum voor Studenten) als van de faculteit. Het adviescentrum organiseert onder meer studie-infobeurzen, info-avonden voor studenten en ouders, voordrachten, klasgesprekken en mailings naar potentiële studenten. De opleidingen organiseren, in samenwerking met het Adviescentrum en de facultaire Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) infodagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs. Daarnaast zijn er ook infodagen voor ouders van toekomstige studenten. Tijdens de opleiding spelen de facultaire studie- en trajectbegeleiders een belangrijke rol in de studiebegeleiding. Voor de begeleiding van de vijf algemene opleidingsonderdelen in de eerste bachelor is er een voltijds studiebegeleider voor de studenten van de niet-talenopleidingen. Studenten kunnen bij de studiebegeleider terecht met alle inhoudelijke en methodologische problemen in verband met die vijf opleidingsonderdelen. Daarnaast kunnen alle studenten met inhoudelijke vragen ook terecht bij de lesgevers, die allemaal een spreekuur hebben. Globale problemen kunnen door de studentenvertegenwoordigers geagendeerd worden op de vergaderingen van de opleidingscommissie. Naast de studiebegeleider heeft de faculteit ook twee (1,5 VTE) studietrajectbegeleiders die verantwoordelijk zijn voor informatieverstrekking over de bachelor-masterstructuur, de nieuwe programma’s, doorstroommogelijkheden, en over de flexibele leerwegen. Naast de facultaire studie- en studietrajectbegeleiders zorgt het centrale Studieadviescentrum ook voor individuele studiebegeleiding bij de studiekeuze, voor advies en begeleiding bij problemen in verband met studieaanpak en –organisatie en voor psychosociale begeleiding. Een facultaire ombudspersoon (ZAP-lid) staat in voor zowel de permanente ombudsdienst als voor de examenombudsdienst. De organisatie en begeleiding van de internationale uitwisseling van studenten is in handen van de ‘Logistieke Dienst Onderwijs’ (LDO) van de faculteit. Op het niveau van de opleiding wordt de begeleiding (selectie studenten, goedkeuring curriculum) verzorgd door een Erasmuscoördinator (ZAP-lid). Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan abituriënten adequaat is. Ze waardeert tevens de facultaire studiebegeleiding voor de vijf algemene opleidingsonderdelen uit het eerste jaar. Met betrekking tot de studietrajectbegeleiding
Universiteit Gent 97 Deel 2
stelde ze vast dat de studenten lang moeten wachten op de goedkeuring van hun curriculum, en dit omdat de facultaire studietrajectbegeleiders overbevraagd zijn. Op basis van haar gesprekken met de studenten en de resultaten van de tevredenheidsenquête 2007 bij de studenten die de vakgroep organiseerde, besluit de Commissie dat er een begeleidingsprobleem heerst binnen de opleidingen. Niet alle docenten zijn even toegankelijk en verzorgen een degelijke begeleiding bij oefeningen, papers, masterproeven en stages. Dit heeft uiteraard te maken met de grote studentenaantallen en de zware onderwijslast die op de academische staf rust. Ook de communicatie, zowel vanwege de faculteit als vanwege de lesgevers laat soms te wensen over. Specifiek in dit verband wenst de Commissie de afschaffing van de optie Etnische Kunst aan te halen. Ten tijde van haar bezoek was deze optie uitdovend, zowel in de bachelor- als in de masteropleiding. De Commissie stelde vast dat de studenten in deze optie stiefmoederlijk worden behandeld: hun bibliotheek wordt afgeschaft, opleidingsonderdelen vervallen en dit komen ze daarenboven veel te laat te weten. Dit is onaanvaardbaar.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie beide facetten voor beide opleidingen als voldoende beschouwt, krijgt het onderwerp ‘voorzieningen’ voor beide opleidingen derhalve ook een positieve beoordeling.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Binnen de universiteit wordt het centraal onderwijsbeleid uitgewerkt door de Onderwijsraad die ten aanzien van de academische overheid een adviserende functie vervult. De raad fungeert als een institutionele denktank op het gebied van onderwijsbeleid, onderwijspraktijk, onderwijsvernieuwing en onderwijsevaluaties. In die functie verleent de raad tevens ondersteuning aan de faculteiten, en aan de opleidingscommissies betreffende de uitvoering van de onderwijspolitiek. Met betrekking tot de kwaliteitszorg is tevens een belangrijke taak weggelegd voor de Directie Onderwijsaangelegenheden (DOWA) waaronder de afdelingen Onderwijskwaliteitszorg, Studie- en loopbaanadvies, Studentenadministratie en studieprogramma’s, en Internationale Betrekkingen ressorteren. De Faculteitsraad, die een vertegenwoordiging is van alle universitaire geledingen, is belast met de coördinatie en organisatie van de onderwijsverstrekking en de wetenschapsbeoefening waarbij ze ook een adviserende rol vervult ten aanzien van het universiteitsbestuur. Op facultair niveau spelen ook de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies, die beide een vertegenwoordiging vormen van alle onderwijsgeledingen, een centrale rol. De KCO ondersteunt de opleidingscommissies, is belast met onderwijsvernieuwing en is daarnaast ook verantwoordelijk
98 Universiteit Gent Deel 2
voor de organisatie van de onderwijsevaluaties. De opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs in de opleidingen. De vakgroepen staan in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs en duiden de lesgevers aan. De onderwijsdirecteur is het centraal aanspreekpunt voor onderwijsaangelegenheden; in overleg met de decaan coördineert hij het onderwijs van de faculteit. Hij is voorzitter van de Logistieke Dienst Onderwijs, waaronder de KCO ressorteert, en bepaalt in die functie de agenda van de KCO-vergaderingen, bereidt deze voor en voert de aldaar genomen besluiten uit. De onderwijsdirecteur heeft zitting in de centrale Onderwijsraad. In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg evalueert de KCO jaarlijks alle opleidingsonderdelen via een elektronische studentenenquête. Gemiddeld neemt 35 procent van de studenten kunstwetenschappen eraan deel. Van de geëvalueerde opleidingsonderdelen wordt per docent een syntheserapport gemaakt door de evaluatiecommissie, die bestaat uit de onderwijsdirecteur, drie ZAP-leden en twee studenten. Dit rapport wordt naar de betrokken lesgever en de voorzitter van de opleidingscommissie gestuurd. Met het oog op bijsturing van het onderwijsgedrag, kan de onderwijsdirecteur lesgevers met een opvallend negatieve evaluatie op bepaalde onderdelen uitnodigen voor een gesprek. Met het oog op bijsturing worden de resultaten van de evaluaties van elke opleiding per cyclus gebundeld door de onderwijsdirecteur. De betrokken lesgever krijgt de volledige enquêteresultaten te zien. De syntheserapporten over alle lesonderdelen van de opleiding worden zowel naar de betrokken lesgevers gestuurd als naar de opleidingsvoorzitter. Die kan ze ter sprake brengen in de opleidingscommissie. De onderwijsevaluaties vormen een essentieel onderdeel van de tweejaarlijkse evaluatie van de lesgevers en maken deel uit van het ZAP-dossier dat de basis vormt voor de bevordering binnen het ZAP-kader. De evaluatie gebeurt door een commissie (evaluatiecommissie) die bestaat uit de decaan, de pro-decaan, de academisch secretaris van de faculteitsraad, de onderwijsdirecteur en een lid van de faculteit dat nauw bij het onderzoeksbeleid is betrokken. De vakgroepvoorzitter ontvangt de beoordelingen van alle ZAP-leden in zijn vakgroep en kan daar naar eigen inzien verder gevolg aan geven. 5.1. Evaluatie van de resultaten Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie acht het positief dat jaarlijks alle opleidingsonderdelen formeel geëvalueerd worden. Ze stelde vast dat de vergaring en de evaluatie van de resultaten op een ernstige manier verloopt. De KCO doet inspanningen om de onderwijsevaluatie beter af te stemmen op het onderwijs in de faculteit en om de studenten aan te Universiteit Gent 99 Deel 2
sporen aan de evaluatie deel te nemen. Zowel op het niveau van de onderwijsevaluaties als op het niveau van de tweejaarlijkse ZAP-evaluaties wordt door respectievelijk de opleidingscommissie Kunstwetenschappen en de evaluatiecommissie gevolg gegeven aan de resultaten ervan. De informele kwaliteitszorg is voor een groot stuk afhankelijk van een goede communicatie tussen docenten en studenten. Zoals eerder vermeld (zie facet 4.2.) is dit nog voor verbetering vatbaar. De Commissie stelde tevens vast dat ook de informatiedoorstroming van de studentenvertegenwoordigers in de opleidingscommissie naar de studenten beter kan (zie facet 5.3.). 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als voldoende voor beide opleidingen. De onderwijskwaliteit van de beide opleidingen wordt opgevolgd door de opleidingscommissie Kunstwetenschappen, die ongeveer maandelijks bijeenkomt. De Commissie concludeert op basis van haar gesprekken dat de opleidingscommissie de uitkomsten van de onderwijsevaluaties wel opvolgt maar als team bestuurskracht mist en zich geen eigenaar voelt van de interne kwaliteitszorg. De opleidingscommissie dient volgens de Commissie een gemeenschappelijke visie over de organisatie van het onderwijsproces over de disciplines heen te ontwikkelen. Dit zou de coherentie en beoogde interdisciplinariteit van het bachelorprogramma zeker ten goede komen. Het zelfevaluatierapport bevatte veel gegevens maar was volgens de Commissie te formalistisch opgevat, wat het haar moeilijk maakte om het functioneren van de opleidingen zelf te beoordelen. De Commissie heeft de indruk dat de zelfevaluatie niet heeft geleid tot een collectief leermoment. De gesprekken tijdens haar bezoek hadden meestal ook een defensief karakter. De verbeteracties die werden ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatie werden beschreven en tijdens de gesprekken nog aangevuld. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als voldoende voor beide opleidingen. Het personeel en de studenten worden formeel bij de besluitvorming betrokken via de opleidingscommissie maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De student-leden, die met de uitzondering van de eerstejaars goed vertegenwoordigd zijn in de opleidingscommissie, worden jaarlijks ‘geronseld’ via de Kunsthistorische
100 Universiteit Gent Deel 2
Kring en de studenten die het jaar ervoor in de opleidingscommissie zitting hadden. Verkiezingen blijken niet nodig te zijn omdat er niet meer kandidaten dan plaatsen zijn. De Commissie stelt vast dat de studentenvertegenwoordigers tevreden zijn over hun inspraak in de opleidingscommissie maar constateert eveneens dat de communicatiedoorstroming van de studentenvertegenwoordigers naar de studenten voor verbetering vatbaar is. De afgestudeerden en het beroepenveld worden niet systematisch betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Ter voorbereiding van deze visitatie is er een alumni-enquête gehouden. Een alumnivereniging is er niet. De Commissie is van oordeel dat een structurele betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld een must is voor een masteropleiding en beveelt dan ook aan om de contacten met beide groepen aan te halen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘evaluatie van de resultaten’, ‘maatregelen tot verbetering’ en ‘betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor beide opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor beide opleidingen.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen Uit de enquête die bij de alumni 2002-2006 werd afgenomen (respons 59 antwoorden of 15 procent) ter voorbereiding van deze visitatie blijkt dat de afgestudeerden tevreden zijn over de kennis en het kritisch vermogen die de opleiding hen bijbracht. De respondenten missen voldoende praktische ervaring en voelen zich niet goed voorbereid om op de arbeidsmarkt en in hun beroepssituatie optimaal te kunnen functioneren. Op het moment van de enquête was 71 procent van de respondenten aan het werk. De niet-werkenden waren werkzoekend of student. Bijna de helft van de respondenten heeft een job in de cultuursector. Ongeveer 70 procent geeft aan volgens het opleidingsniveau en binnen hun studiegebied te werken. Ruim de helft van de afgestudeerden volgde na het afstuderen nog andere studies. Op het vlak van internationalisering zijn er de jongste drie academiejaren (20052008) respectievelijk 18, 11 en 18 studenten geweest die voor een Erasmusuitwisseling kozen. Ze kunnen kiezen uit 21 bestemmingen. In de nieuwe bachelor-masterstructuur vindt de uitwisseling plaats in het derde jaar. De opleiding beschikte niet over cijfermateriaal aangaande de inkomende studenten. Universiteit Gent 101 Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma zijn doelstellingen weet te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de leerdoelen van het programma en de bachelorpaper, waarvan de Commissie er een aantal heeft doorgenomen en die volgens haar een goed niveau haalden. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich tevreden over de breedte van de opleiding, de keuzemogelijkheden en de stage. Als aandachtspunten haalden ze de gebrekkige communicatie en begeleiding, het te grote aantal studiepunten voor de minores en het feit dat de beeldende kunst in de 17e en 18e eeuw ontbreekt in de opleiding aan. De Commissie meent tevens dat de masteropleiding haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten in staat stelt de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma, het over het algemeen goede niveau van de masterproeven en de tevredenheid van de masterstudenten waarmee ze gesproken heeft. Als aandachtspunt haalden de masterstudenten ook de gebrekkige communicatie aan. De alumni, die nog in het oude kandidatuur-licentiesysteem zijn afgestudeerd, waardeerden de brede basis die ze in de kandidaturen kregen en het interdisciplinaire karakter van de opleiding. Ook zij haalden het gebrek aan beeldende kunst uit de 17e en 18e eeuw en de soms manke communicatie en begeleiding als pijnpunten aan. Het feit dat veel opleidingsonderdelen door dezelfde docenten worden gegeven, bracht volgens hen ook een verschraling van het aanbod met zich mee. Met betrekking tot de internationalisering waardeert de Commissie het grote aanbod aan bestemmingen. Ze stelt vast dat meer dan 10 procent van de studenten hier gebruik van maakt, wat ze aanvaardbaar acht. 6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1997-2007 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 35 procent.
102 Universiteit Gent Deel 2
Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Kunstwetenschappen en Archeologie (vanaf 2004-2005 opleiding Kunstwetenschappen)
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 77 procent. In de (uitdovende) licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 85 procent voor de eerste en 46 procent voor de tweede licentie. Van de gediplomeerden in de kunstwetenschappen behaalt de helft het diploma in vier jaar, 36 procent in vijf jaar en bijna 10 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. De gemiddelde studieduur bedraagt vier jaar en acht maanden. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende voor de bachelor- en voor de masteropleiding. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. Ze meent dat het onderwijsrendement in het eerste jaar zeer laag is niettegenstaande de inspanningen die de faculteit levert om correcte informatie over de opleiding te verschaffen aan kandidaat-studenten en het aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige jaren acht de Commissie voldoende.
Universiteit Gent 103 Deel 2
In de licenties zorgde de eindverhandeling voor studievertraging bij een groot aantal studenten: meer dan een kwart van de studenten heeft twee jaar of meer nodig om zijn tweede licentie af te werken. Zoals aangehaald in facet 2.8. beveelt de Commissie aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken, zeker omdat ze nu in één jaar moet worden afgerond.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘onderwijsrendement’ voor beide opleidingen positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ voor beide opleidingen derhalve een positieve beoordeling.
104 Universiteit Gent Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding Kunstwetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Kunstwetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Universiteit Gent 105 Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding – het opnemen van kennis van vreemde talen in de doelstellingen; – de finaliteit van de bachelor tot uiting laten komen in de doelstellingen; – het begrip ‘systematisch’ te preciseren in het ‘mission statement’; – het profiel van de opleiding duiden in relatie tot de te academiseren kunstopleidingen aan de hogescholen; – de interdisciplinariteit in het programma grondiger doordenken; – de beoogde competenties vertalen in leerdoelen op programmaniveau; – de programmatorische consequenties bij een eventuele uitstroom van studenten doordenken; – eenduidigheid met betrekking tot het gebruik van vreemde talen in het programma creëren; – rekening houden met de reflectie over het eigen handelen en de begeleiding in het stageconcept; – waakzamer te zijn bij de goedkeuring van de individuele curricula; – de verdeling van de studielast en de toekenning van de studiepunten grondig te bekijken; – het eerste jaar interactiever organiseren; – meer handboeken gebruiken in de major ‘beeldende kunst en architectuur’; – meer aandacht besteden aan het geven van ontwikkelingsgerichte feedback; – een uitvalanalyse opmaken en aan de hand hiervan een gericht beleid met betrekking tot het onderwijsrendement uitwerken. Masteropleiding – het begrip ‘systematisch’ te preciseren in het ‘mission statement’; – het profiel van de opleiding duiden in relatie tot de te academiseren kunstopleidingen aan de hogescholen; – meer aandacht besteden aan het kunstenbeleid in het programma; – de curricula van de studenten goed te bewaken; – het tweede semester zoveel als mogelijk te reserveren voor de masterproef; – de taakbelasting van de opleidingsonderdelen af te stemmen op de masterproef; – de studietijd nauwlettend in het oog te houden en blijvend op te volgen; – meer aandacht besteden aan ontwikkelingsgerichte feedback; – meer handboeken gebruiken in het programma; – de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken; – het invoeren van een publieke verdediging van de masterproef;
106 Universiteit Gent Deel 2
Opleidingsoverstijgende aanbevelingen – de taakbelasting van de docenten meten en op basis hiervan de onderwijsopdrachten verdelen; – werken met vakreferenten voor de uitbouw van de bibliotheekcollectie; – het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie over de organisatie van het onderwijsproces over de disciplines heen; – structurele contacten met de alumni en het beroepenveld uit te bouwen.
Universiteit Gent 107 Deel 2
Universiteit Gent Bachelor Archeologie Master Archeologie
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Archeologie en de masteropleiding Archeologie. De Commissie bezocht de opleidingen van 18 tot en met 20 maart 2008. De bachelor- en de masteropleiding Archeologie zijn sinds 2004-2005 autonome opleidingen. Voordien maakte het vakgebied archeologie onderdeel uit van de kandidatuur-licentieopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. Ten tijde van de visitatie was het bachelorprogramma voor de eerste keer volledig doorlopen. De masteropleiding werd voor de eerste maal georganiseerd. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de bachelor- en vroegere kandidatuur-, de master- en de uitdovende licentiaatsopleiding werden in rekening gebracht.
Universiteit Gent 109 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de bacheloropleiding Archeologie Competenties in de archeologische wetenschap – diverse periodes en gebieden (pre- en protohistorie, Romeins en middeleeuwen, Griekse en klassiek Romeinse archeologie, archeologie van het Nabije Oosten, natuurwetenschappen) duiden en hanteren; – kernbegrippen van de archeologie correct hanteren en de oorsprong en ontwikkeling van de archeologische discipline duiden; – actuele evoluties en recente theorievorming verbinden met de voornaamste archeologische verklaringsmodellen, culturele processen en historische ontwikkelingen; – inzicht hebben in de sociale, politieke en culturele context van de archeologische interpretatie, m.a.w. weten dat archeologische interpretatie samenhangt met de maatschappij waarin men vandaag beweegt; – de relatie tussen de praktijk van het archeologisch onderzoek en de institutionele en beleidsmatige context begrijpen (ruimtelijke ordening, archeologische monumentenzorg); – de basisbeginselen van de mens- en natuurwetenschappen (geologie, bodemkunde, antropologie…) kennen en hun relevantie voor de archeologie duiden; – methoden en technieken van archeologisch onderzoek beheersen en zelfstandig wetenschappelijk omgaan met de archeologische resten (vondstenmateriaal en sporen).
Algemene onderzoekscompetenties – methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek, data-analyse en theorievorming kennen en toepassen; – internationale vakliteratuur identificeren, naar waarde schatten en begrijpen; – een probleemstelling, onderzoeksvragen en hypotheses helder formuleren; – de courante analysetechnieken van de menswetenschappen adequaat toepassen en de resultaten ervan correct evalueren.
Intellectuele competenties – analytisch en probleemoplossend denken over historische en archeologische problemen; – een eigen oordeel vormen op basis van theorieën uit het vakgebied; – een brede kritische houding hebben die getuigt van inlevingsvermogen en leergierigheid, een constructieve houding aannemen t.o.v. feedback en bereidheid hebben tot zelfstudie.
Competenties in communicatie en samenwerking – behoorlijk schriftelijk kunnen rapporteren over historisch-archeologische ideeën, problemen, standpunten en onderzoeksresultaten; – eigen archeologisch onderzoek neerschrijven in een kwaliteitsvol rapport of eindwerk;
110 Universiteit Gent Deel 2
– een heldere mondelinge uiteenzetting over een archeologisch onderwerp en constructief kunnen deelnemen aan wetenschappelijke discussies; – zelfstandig en in team werken.
Maatschappelijke en beroepsgerichte competenties – de maatschappelijke rol van archeologen onderkennen; – beleidsrelevantie en –implicaties van archeologische keuzes naar waarde schatten; – de evolutie begrijpen en kunnen inschatten van de moderne archeologie en het veranderende professionele bestel; – uitvoeren van archeologisch veldwerk (prospectie, opgravingen) en van materiaalverwerking
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding Archeologie: Competenties in de archeologische wetenschap – de complexiteit van een specifiek gebied (West-Europese archeologie, archeologie van de Middellandse Zee en van het Nabije Oosten en Geoarcheologie) in eigen onderzoek en praktijk uitdiepen; – gevorderd inzicht in het archeologische begrippenkader aanwenden om nieuwe en complexe ideeën te analyseren en evalueren; – nieuwe en complexe archeologische ideeën kritisch analyseren vanuit historische kaders, maatschappelijke visies en geografische realiteiten; – interpretatieve inzichten hanteren bij de analyse van complexe problemen (bijvoorbeeld stratigrafische vraagstukken, ruimtelijke analyses, …) en op het vlak van archeologisch management; – inspelen op de veranderende verhoudingen tussen de praktijk van het onderzoek en de institutionele en legale context van de archeologiebeoefening en in staat zijn beleidssuggesties te leveren; – mens- en natuurwetenschappen origineel hanteren bij onderzoek of professionele activiteiten (multidisciplinariteit); – zelfstandig methodes en technieken toepassen en wetenschappelijk archeologische resten verzamelen, documenteren, analyseren en bewerken.
Algemene onderzoekscompetenties – de houding hebben om de beste onderzoeksmethoden bij professionele activiteiten of studie te hanteren; – wetenschappelijke literatuur origineel kunnen gebruiken en gefundeerd kritisch hanteren; – een samenhangende en relevante onderzoeksstrategie uitschrijven en zelfstandig implementeren; – zelfstandig passende analysetechnieken selecteren, uitvoeren en de resultaten hiervan kritisch interpreteren.
Universiteit Gent 111 Deel 2
Intellectuele competenties – zelfstandig dynamieken, processen of reccurenties achterhalen in complexe historische en archeologische situaties; – waardebewust en genuanceerd oordelen over historische kwesties en theorieën; – een integere houding hebben die getuigt van wetenschappelijke (archeologische) nieuwsgierigheid, kritische reflectie en van een ingesteldheid tot levenslang leren.
Competenties in samenwerken en communiceren – eigen archeologisch onderzoek neerschrijven in een kwaliteitsvol rapport of eindwerk; – eigen archeologisch onderzoek presenteren en verantwoorden aan experts, vakgenoten en niet-deskundigen; – gepast vragend, inspirerend, adviserend of gezaghebbend communiceren, samenwerken en handelen.
Maatschappelijke en beroepsgerichte competenties – deontologisch verantwoord durven bijdragen aan archeologisch patrimoniumbeheer, collectiebeleid en veldonderzoek in de breedste zin; – kritisch deelnemen aan beleidsvorming en planologie in het kader van archeologisch onderzoek en erfgoedmanagement; – functioneren in het veranderend professioneel bestel van de archeologie en deontologisch correct inspelen op nieuwe trends van de niet-institutionele archeologie die thans in volle opgang is; – leiden van archeologisch veldwerk (prospectie, opgravingen) en van materiaalstudie.
1.1 Niveau en oriëntatie Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen goed geformuleerd en van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene competenties, zoals het verwerven van informatie, kritische reflectie en creativiteit, en het communiceren van informatie. Ook aan algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het gebruik van methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek, het identificeren van literatuur, het formuleren van een probleemstelling, onderzoeksvragen en hypothese en het hanteren van analysetechnieken wordt goed aandacht besteed. Ten slotte focussen de doelen op het bijbrengen van competenties in de archeologische wetenschap, met inbegrip van de nieuwe ontwikkelingen, de structuur van het vakgebied en de samenhang met de voor de opleiding relevante mens- en natuurwetenschappen, zoals geologie, bodemkunde en antropologie.
112 Universiteit Gent Deel 2
In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om ook de kennis van vreemde talen in de doelstellingen op te nemen. Ze is immers van mening dat die kennis onontbeerlijk is voor een academische opleiding. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie meent dat de doelen stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na, zoals het vermogen om op wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het kunnen omgaan met complexe problemen, het hanteren van een reflectieve houding en het kunnen vormen van een oordeel in een onzekere context. Ook de algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau en de onderzoekscompetenties komen goed aan bod. Het gaat om het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek en het ontwerpen van onderzoek, het toepassen van paradigma’s, en het vermogen tot originaliteit en creativiteit in functie van de kennisontwikkeling. De wetenschappelijk-disciplinaire kennis en inzicht, en het omgaan met theorievorming wordt beklemtoond in het gebied ‘competentie in de archeologische wetenschap’. In de luiken ‘algemene onderzoekscompetenties’ en ‘maatschappelijke en beroepsgerichte competenties’ wordt gestreefd naar het leveren van een originele bijdrage aan de wetenschap. 1.2 Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ voor beide opleidingen als goed. De Commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van beide opleidingen ontleend zijn aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. Bij het opstellen van de domeinspecifieke eisen keken de opleidingsverantwoordelijken naar het referentiekader van de Nederlandse onderwijsvisitatie Archeologie en Prehistorie, dat op zijn beurt geïnspireerd is door het referentiekader van de Britse Quality Assurance Agency, en meer bepaald de Benchmark Statement Archaeology. Hierbij zijn de domeinspecifieke eisen van de masteropleiding een verdere uitdieping en specialisatie van de competenties die voor de bacheloropleiding werden uitgezet. De Commissie oordeelt dat de opleidingen bij de ontwikkeling en evolutie van hun doelstellingen rekening hebben gehouden met een aantal maatschappelijke ontwikkelingen maar vindt dat die in het zelfevaluatierapport Universiteit Gent 113 Deel 2
onvoldoende geëxpliciteerd zijn. Het zelfevaluatierapport zou sterker geweest zijn, mocht er een meer synthetische omgevingsanalyse in te lezen zijn, waarin onder meer de gewijzigde verwachtingen uit het beroepenveld in terug te vinden zijn. De Commissie heeft de indruk dat er wel rekening gehouden wordt met deze ontwikkelingen maar dat dit eerder op basis van intuïtie gebeurt. In elk geval ontbreken de bronnen waarop deze inzichten zijn gestoeld. Het profiel van de beide opleidingen is historisch gegroeid, met aandacht voor de archeologie van Noordwest-Europa, de Mediterrane wereld en het Nabije Oosten. Naast het terreinwerk nam geleidelijk het belang van materiaalstudie toe. In een laatste fase is de natuurwetenschappelijke inbreng op de voorgrond getreden. De Commissie meent dat beide opleidingen een duidelijk en sterk profiel hebben. De keuze voor een sterke praktijkgerichtheid houdt goed rekening met de mogelijkheden in het beroepsveld.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor beide opleidingen als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘doelstellingen’ voor beide opleidingen een gunstige beoordeling.
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Archeologie De opleidingsonderdelen in het eerste bachelorjaar zijn onder te verdelen in een blok ‘algemene kennis’, een luik ‘domeinspecifieke kennis’, en een pakket ‘methodologie’. Onder het blok ‘algemene kennis’ vallen de opleidingsonderdelen ‘wijsbegeerte’ (3 SP), ‘historische kritiek’ (3 SP), ‘wereldgeschiedenis’ (3 SP), ‘kunstgeschiedenis’ (3 SP) en ‘antropologie’ (3 SP). De domeinspecifieke kennis wordt aangereikt in de opleidingsonderdelen ‘pre- en protohistorie’ (6 SP), ‘archeologie van de historische periodes’ (6 SP), ‘archeologie van de klassieke oudheid’ (6 SP), en ‘archeologie van het Nabije Oosten’ (6 SP). Het pakket methodologie omvat ‘inleiding in de archeologie’ (8 SP), ‘prospectie en opgravingsmethodes’ (6 SP) en ‘inleiding in de natuurwetenschappen’ (7 SP). Het tweede jaar omvat domeinspecifieke kennis, methodologische kennis, praktijk en de minor. De domeinspecifieke kennis behelst de opleidingsonderdelen ‘prehistorie’ (5 SP) en ‘protohistorie’ (5 SP), ‘provinciaal-Romeinse archeologie’ (5 SP), ‘middeleeuwse archeologie’ (5 SP), ‘Griekse archeologie’ (5 SP), ‘klassiek Romeinse archeologie’ (5 SP), ‘archeologie van het oude Nabije Oosten’ (5 SP) en ‘middeleeuwse archeologie van de Mediterrane wereld’ (5 SP). Uit dit pakket domeinspecifieke kennis dienen de studenten twee opleidingsonderdelen te kiezen. Methodologie komt aan bod in de opleidingsonderdelen ‘ecologische archeologie’ (5 SP),
114 Universiteit Gent Deel 2
‘bodemkunde’ (5 SP) en ‘geologie’ (5 SP). De praktijk wordt ingevuld door ‘encyclopedie’ (3 SP), ‘inleiding in de materiaalstudie’ (6 SP), ‘materiaalstudie’ (periode naar keuze, 3 SP) en ‘stage 1’ (8 SP). In het tweede jaar dienen de studenten ook een minor te kiezen. Er zijn drie preferentiële minoren: geschiedenis, kunstwetenschappen en geografie. Mits goed beargumenteerd, kunnen de studenten evenwel ook uit de andere minores van de faculteit kiezen. In het tweede jaar neemt de minor 15 studiepunten in beslag. Het domeinspecifieke pakket van het derde jaar omvat dezelfde opleidingsonderdelen als het tweede jaar. De studenten dienen er twee uit te kiezen. Daarnaast dienen de studenten het opleidingsonderdeel ‘informatica toegepast op de archeologie’ (3 SP) te volgen en is er een uitgebreid luik ‘praktijk’, met ‘materiaalstudie’ (periode naar keuze, 3 SP), ‘stage 2’ (3 SP), ‘excursie’ (5 SP) en de bachelorproef (6 SP). Ten slotte dienen de studenten voor 30 SP twee modules te kiezen die aansluiten op de in de tweede bachelor gekozen minor. Beschrijving van het masterprogramma in de Archeologie Het programma is opgebouwd volgens een systeem van majores (20 SP): ‘WestEuropese archeologie’, ‘archeologie van het Middellandse Zeegebied en van het Nabije Oosten’ en ‘geoarcheologie’. De major ‘geoarcheologie’ bestaat uit vijf verplichte opleidingsonderdelen en een van de twee keuze-opleidingsonderdelen. De twee andere majores bestaan uit telkens vier opleidingsonderdelen. Daarnaast kiezen de studenten voor 5 SP aan keuze-opleidingsonderdelen die binnen de faculteit aangeboden worden. Het enige verplicht gemeenschappelijk opleidingsonderdeel is ‘archeologie en maatschappij’ (5 SP). Een stage (10 SP) en een masterproef (20 SP) sluiten de opleiding af. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als goed. De Commissie is van oordeel dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. Alle geformuleerde competenties hebben hun vertaling gekregen in het programma en de Commissie meent dan ook dat met het programma de geformuleerde doelen kunnen gehaald worden. Het programma biedt al vanaf het eerste jaar een inzicht in de verschillende archeologische periodes en gebieden waarop de academische staf zich toelegt. Daarnaast is er een goede aandacht voor de methodologische en vaktechnologische kennis en inzichten in onder meer de opleidingsonderdelen ‘Inleiding archeologie’, ‘Prospectie en opgravingstechnieken’ en ‘Inleiding natuurwetenschappen in de archeologie’ en, in Universiteit Gent 115 Deel 2
het tweede en derde jaar, in de opleidingsonderdelen ‘Encyclopedie’, ‘Inleiding materiaalstudie’ en ‘Informatica’. Het programma heeft een vrij sterke oriëntatie naar de praktijk: zowel de stages als de materiaalstudie nemen een belangrijke plaats in het programma in. De theoretische component is er wel maar zou volgens de Commissie explicieter aanwezig mogen zijn, bijvoorbeeld onder de vorm van een apart opleidingsonderdeel. In tegenstelling tot de doelstellingen, is er in het programma wel degelijk aandacht voor het gebruik van vreemde talen in de opleiding, wat de Commissie op prijs stelt. De vaardigheden inzake communicatie en samenwerking komen in diverse opleidingsonderdelen, zoals ‘Encyclopedie’, ‘Materiaalstudie van een bepaalde periode’, de bachelorpaper en de stage, aan bod. Ten tijde van de visitatie waren de beoogde competenties nog onvoldoende vertaald in de leerdoelen van de verschillende opleidingsonderdelen. De Commissie spoort de lesgevers en de opleidingsverantwoordelijken aan om op korte termijn de studiefiches van de opleidingsonderdelen grondiger uit te werken. De erin geformuleerde competenties bepalen mee de keuze van geschikte werkvormen en vormen ook de basis voor de beoordeling van de studenten. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De inhoud van het programma stelt de studenten zeker in staat om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het onderwijs streeft naar het bijbrengen van de nodige vaktechnische en methodologische kennis over de archeologie, het leveren van inzichten in de diverse periodes en gebieden waar de archeologen van de UGent in gespecialiseerd zijn, en in het aanbieden van de nodige materiaalkennis en veldpraktijk. De beoogde competenties komen doorheen het programma goed aan bod. De Commissie meent evenwel dat de competentie ‘een opgraving kunnen leiden’ niet realistisch is. Een afgestudeerde master in de Archeologie heeft er drie maanden praktijkervaring opzitten, de Vlaamse regelgeving eist zes maanden om een opgraving te kunnen leiden. De Commissie beveelt dan ook aan om die competentie te herformuleren. Met de major ‘geoarcheologie’ introduceren de opleidingsverantwoordelijken een aantal nieuwe opleidingsonderdelen. Ze zijn samengesteld door archeologen en geografen en specifiek bestemd voor de masterstudenten in de archeologie. De Commissie vindt die extra keuze bijzonder interessant maar heeft tijdens de visitatie geconstateerd dat een aantal van die opleidingsonderdelen nog een betere inhoude-
116 Universiteit Gent Deel 2
lijke invulling dienen te krijgen. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om hier werk van te maken. De majores ‘West-Europese archeologie’ en ‘archeologie van het Middellandse Zeegebied en van het Nabije Oosten’ zijn goed uitgebouwd. Het opleidingsonderdeel ‘provinciaal-Romeinse archeologie van NoordWest Europa’ is in theorie op orde, in praktijk lijkt het minder goed te functioneren. De Commissie vraagt zorg voor dit onderdeel. Net als in de bacheloropleiding waren ten tijde van de visitatie de beoogde competenties nog onvoldoende vertaald in de leerdoelen van de verschillende opleidingsonderdelen. De Commissie spoort de lesgevers en de opleidingsverantwoordelijken aan om op korte termijn de studiefiches van de opleidingsonderdelen grondiger uit te werken. De erin geformuleerde competenties bepalen mee de keuze van geschikte werkvormen en vormen ook de basis voor de beoordeling van de studenten. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als goed. In het programma is er volgens de Commissie een goede aandacht voor kennisontwikkeling. De studenten krijgen een gedegen introductie in de diverse periodes, gebieden en methodes van de archeologie. Gaandeweg krijgen ze ook meer sleutels aangereikt om hun kennis zelf uit te breiden, via oefeningen, lectuur en via de methodologisch georïenteerde opleidingsonderdelen. Een aantal opleidingsonderdelen is specifiek opgesteld om de onderzoeksvaardigheden te stimuleren. In het eerste jaar starten de studenten met het maken van proefstukjes. De onderzoeksvaardigheden worden verder opgebouwd in het tweede en derde jaar, waarbij de opleidingsonderdelen ‘Encyclopedie’ en ‘Praktijkoefening in de archeologie’ (met onder meer de bachelorpaper) als een voorbereiding op de masterproef zijn geconcipieerd. Daarnaast zijn er diverse opleidingsonderdelen die de studenten in contact brengen met het onderzoek en focussen op de kritische analyse van bronnen (rapporten, opgravingsverslagen), de evaluatie van data (uit literatuur, materiaal) en de opbouw van een wetenschappelijke vraagstelling en van de methodologie om hierop een antwoord te bieden. De Commissie meent dan ook dat er een goede aandacht is voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende vaardigheden. Ze apprecieert in dit kader in het bijzonder de bachelorpaper. In het programma zijn ook de meest recente ontwikkelingen geïncorporeerd, zoals de groeiende aandacht voor de natuurwetenschappen in de archeologie. Het onderwijs in de archeologie is gebaseerd op de vier grote onderzoekslijnen, namelijk ‘pre- en protohistorie van West-Europa’, ‘historische archeologie van West-Europa’, ‘Griekse en Romeinse archeologie van de Middellandse Zee’ en ‘archeologie van het Nabije Oosten’. Universiteit Gent 117 Deel 2
Tijdens het tweede en derde jaar moeten de studenten deelnemen aan topografisch en archeologisch veldwerk en moeten ze hierover rapporteren. In totaal gaat het om vijf weken praktijk waar verdieping in zit. De Commissie is van mening dat in het stageconcept de reflectie over het eigen handelen en de begeleiding niet aan bod komt en beveelt aan om het stageconcept op dit vlak beter te doordenken. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. Net als in het bachelorprogramma is er ook in het masterprogramma een goede aandacht voor kennisontwikkeling. Alle opleidingsonderdelen worden gedoceerd door docenten die participeren in het desbetreffende onderzoek en dit onderzoek ook in hun lessen brengen. Daarnaast worden de studenten via gastlezingen en workshops, colloquia en congressen in contact gebracht met de actualiteit van het onderzoek. De Commissie meent dan ook dat de kennisontwikkeling uitstekend aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De majores zijn goed ingebed in de eerder genoemde vier onderzoekslijnen. De aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en bijhorende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen, en wordt concreet toegepast in de stage en in de masterproef. De Commissie is van mening dat in het stageconcept de reflectie over het eigen handelen en de begeleiding niet aan bod komt en beveelt aan om het stageconcept op dit vlak beter te doordenken. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als goed. De Commissie meent dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: steunend op de eigen onderzoekslijnen de studenten wegwijs maken in het archeologisch bestel, hierbij de klemtoon leggend op de praktijk en gebruik makend van de nieuwste (inter)disciplinaire methodologieen. Het programma heeft volgens de Commissie een duidelijke verticale coherentie. De periode- en geografisch gebonden opleidingsonderdelen in het eerste jaar worden verder uitgediept in het tweede en derde jaar. Materiaalstudie in het eerste semester van het tweede jaar wordt opgevolgd door specifieke periodegebonden opleidingsonderdelen in het tweede semester van hetzelfde jaar en in het derde jaar. De stages worden verdeeld over de laatste twee bachelorjaren. De op wetenschappelijk onderzoek voorbereidende opleidingsonderdelen vertrekken van een reeks papers en eventueel mondelinge
118 Universiteit Gent Deel 2
rapportages in de drie jaren, gevolgd door de opleidingsonderdelen ‘encyclopedie’ (bachelor twee) en ‘praktijkoefening in de archeologie’ (de bachelorproef, bachelor drie). De drie ‘preferentiële’ minores zorgen volgens de Commissie voor een voldoende verbreding van het programma, zijn relevant en ook inhoudelijk samenhangend. Roostertechnisch zorgen ze evenwel nog voor problemen. Er zijn veel overlappingen, wat de studenten terecht aan de kaak stellen. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om hiervoor op korte termijn een oplossing te zoeken. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. De visie die achter het bachelorprogramma steekt, wordt doorgetrokken, zij het op een meer gespecialiseerd en gevorderd niveau. Het programma is goed gestructureerd en er is volgens de Commissie een goede verhouding tussen keuzevrijheid en trajectcoherentie. De majores volgen de onderzoekslijnen en zijn inhoudelijk coherent. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleiding ten minste 60 studiepunten. 2.5. Studietijd Uit de studietijdmeting die in 2006-2007 werd uitgevoerd door de centrale bevoegde universitaire dienst voor het eerste en tweede bachelorjaar, blijkt dat er voor zeer veel opleidingsonderdelen een groot verschil is tussen de begrote en de reële studietijd. In het eerste jaar nemen de algemene opleidingsonderdelen duidelijk meer studietijd in beslag dan de zuiver archeologische opleidingsonderdelen, die soms tot 50 procent en meer afwijken van de studietijd. Voor het tweede jaar is de situatie minder uitgesproken. De uitschieters zijn ‘Encyclopedie van de archeologie’ (bijna dubbel zo zwaar als begroot) en, aan de andere kant, ‘Inleiding tot de materiaalstudie’ (minder dan de helft van de begrote studietijd). Ook in de stage wordt minder dan de helft studietijd gestoken dan begroot. Uit een eigen uitgevoerde enquête bij de masterstudenten blijkt dat een grote meerderheid zijn bachelorstudietijd als ‘billijk’ ervaart. Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. Universiteit Gent 119 Deel 2
De Commissie stelt vast dat de resultaten van de uitgevoerde studietijdmeting voor de studenten uit het eerste bachelorjaar een studietijd toont die met 1466 uren nipt onder de decretaal vereiste 1500 tot 1800 uren valt. In het tweede jaar loopt de studietijd met 1365 uren nog iets meer terug. De afwijkende studietijden van diverse opleidingsonderdelen geven de Commissie de indruk dat de toekenning van de studiepunten intuïtief is gebeurd. De studenten signaleerden de Commissie bovendien dat de minor geografie beduidend zwaarder is dan de twee andere minoren. De opleidingsverantwoordelijken kregen de resultaten van de metingen pas in november 2007 en agendeerden de thematiek op de opleidingscommissie van mei 2008. De Commissie is van mening dat programmatorische ingrepen zich opdringen. Ze beveelt aan om zowel de verdeling van de studiebelasting als de toekenning van de studiepunten grondig te herbekijken. Op basis van de gegevens die de studietijdmeting en de studentenenquête opleverden en op basis van haar gesprek met de studenten en de docenten acht de Commissie het bachelorprogramma studeerbaar en meent ze dat de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar, al is opvolging en bijsturing ongetwijfeld nodig. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. Ten tijde van de visitatie was er nog geen studietijdmeting met betrekking tot de masteropleiding ter beschikking vermits het de eerste keer was dat het programma liep. De studenten signaleerden dat een aantal opleidingsonderdelen nogal licht uitvalt. Het gaat om nieuwe opleidingsonderdelen uit de major ‘geografie’. De opleidingsverantwoordelijken zijn zich van dit probleem bewust en agendeerden het thema op de opleidingscommissie met het oog op remediëring. Op basis van een programma-analyse en haar gesprekken met de lesgevers en de studenten acht de Commissie het programma studeerbaar en sluit het volgens haar aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de studietijd nauwlettend in het oog te houden en om de vele opdrachten voor het maken van papers qua tijd beter te coördineren. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud Bachelor in de Archeologie De meest gebruikte werkvorm in het eerste jaar is het hoorcollege, vaak nog ‘ex cathedra’ omwille van de grote studentenaantallen al wordt in sommige opleidingsonderdelen ruimte voorzien voor interactiviteit. In het tweede en derde jaar zijn de gebruikte onderwijsvormen gevarieerder: naast de hoorcolleges zijn er werkcolleges, zelfstandig werk, groepswerk, practica, excursies, de stages en de bachelorpaper. Presentaties geven en papers schrijven zijn verplichte kost voor de studenten.
120 Universiteit Gent Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als goed. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen gemeenschappelijk didactisch concept hanteren. De gebruikte werkvormen sluiten volgens haar wel aan bij de doelstellingen van de opleiding. Op basis van de summier ingevulde opleidingsfiches meent de Commissie dat er een mix is van onderwijsvormen en dat de oefeningen goed zijn afgestemd op de hoorcolleges. In het eerste jaar zou wel minder hoorcollege-onderwijs moeten nagestreefd worden. Er is een goede aandacht voor het ontwikkelen van de schriftelijke en mondelinge vaardigheden. De studenten leren hoe een wetenschappelijk artikel wordt opgebouwd (Encyclopedie), in team te werken (stage, Materiaalstudie), papers te schrijven (bachelorpaper) en presentaties te geven (Materiaalstudie). Voor de opzet van de bachelorpaper en de stage heeft de Commissie een grote waardering. De Commissie apprecieert het bovendien dat de opleiding in het tweede en derde jaar regelmatig gastsprekers uitnodigt. Als bekommernis haalt ze de soms grote studentengroepen voor een aantal materiaalpractica aan. Om hieraan te verhelpen, vroeg de opleiding een extra praktijkassistent aan. De Commissie ondersteunt deze vraag. De Commissie beveelt aan om werk te maken van de opleidingsfiches waarin onder meer heel expliciet de leeractiviteiten worden vermeld die van de studenten worden verwacht. Het gebruikte cursusmateriaal is volgens de Commissie zeer actueel. Alle opleidingsonderdelen bieden syllabi, powerpoints en andere documenten aan. Vanaf het eerste jaar krijgen de studenten aanbevolen en opgelegde boeken en artikels te lezen. Het elektronisch leerplatform Minerva wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, en als discussieforum. Er blijven nog veel mogelijkheden onbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelfevaluatietoetsen of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als goed. De Commissie stelt vast dat er geen specifiek didactisch concept gehanteerd wordt maar meent dat de gebruikte onderwijsvormen goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma en zijn opleidingsonderdelen. Er is een goede mix aan onderwijsvormen. De, meestal interactieve, hoorcolleges worden aangevuld met Universiteit Gent 121 Deel 2
werkcolleges, begeleide zelfstudie, groeps- en zelfstandig werk. Zelfstandige kennisverwerving staat in de opleiding centraal. In de opleiding worden er frequent gastsprekers uitgenodigd. De leermiddelen zijn volgens de Commissie van goede kwaliteit en actueel. De meeste docenten maken gebruik van het elektronisch leerplatform Minerva voor het aanbieden van ondersteunend lesmateriaal en voor het opzetten van discussies. Er blijven nog veel mogelijkheden onbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelfevaluatietoetsen of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. 2.7. Beoordeling en toetsing De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. In de eerste bachelor worden alle examens schriftelijk afgenomen, waarvan een deel ‘multiple choice’ zijn. Naarmate de student vordert, wordt er meer mondeling ondervraagd en neemt het gewicht van permanente evaluatie, papers en praktijk toe. De studenten krijgen de mogelijkheid om na de examenperiode feedback te krijgen en kunnen hun schriftelijke examens inzien. Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van beide opleidingen bestudeerd en is van mening dat de examens op adequate wijze de gedoceerde leerstof toetsen en aansluiten bij de doceermethode. Daarbij ligt bij de hoorcolleges meer de nadruk op het toetsen van de kennis en van de basisinzichten en het kritischinzichtelijk assimileren van de leerstof. Bij de werkcolleges worden meer de zelfwerkzaamheid en creativiteit getoetst. Naarmate de studenten opklimmen neemt de nadruk op kennis af terwijl de toetsing van het inzicht en het kritische analyseervermogen toeneemt. In een aantal gevallen wordt een beroep gedaan op vormen van permanente evaluatie. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Tijdens de colleges wordt ook stilgestaan bij de vorm en inhoud van het examen. Voor sommige opleidingsonderdelen zijn er proefperioden ingelast waarbij de studenten worden voorbereid op het examen. Voor andere zijn er dan weer op voorhand type-examenvragen beschikbaar die worden behandeld tijdens de lesuren. Voor een opleidingsonderdeel, namelijk ‘Historische kritiek’ uit het eerste
122 Universiteit Gent Deel 2
jaar, is er een proefexamen. De studenten van beide opleidingen waar de Commissie mee gesproken heeft, waren tevreden over de organisatie en de transparantie van het examengebeuren. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback gegeven op de examens. De Commissie is van oordeel dat er wel meer ontwikkelingsgerichte feedback op de papers, mondelinge presentaties en stages mag gegeven worden. 2.8. Masterproef Master in de Archeologie De masterproef neemt 20 studiepunten in beslag. In het kader van de masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze aantonen dat ze zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten. Het zelfevaluatierapport omschrijft de masterproef als volgt: ‘De masterproef vertrekt van een archeologische probleemstelling en een uitgewerkt onderzoeksopzet. In de masterproef trachten de studenten de gestelde wetenschappelijke problemen op te lossen. Na het verzamelen en kritisch verwerken van de onderzoeksgegevens moeten goed onderbouwde hypothesen worden opgesteld en interpretaties gepresenteerd waarbij de studenten het bewijs leveren van hun wetenschappelijke kennis en vaardigheden. In sommige gevallen kunnen daar verregaande nieuwe inzichten uit voortvloeien. De studenten moeten het bewijs leveren dat zij in staat zijn in heldere taal een discours te ontwikkelen van degelijk wetenschappelijk niveau. Een aantal onderwerpen zullen praktischer gericht zijn, zoals bijvoorbeeld de uitwerking van een prospectie of onderzoek van vondstmateriaal, andere zullen theoretischer van aard zijn en voornamelijk aan literatuurstudie schatplichtig blijven’. De masterproef kan maar hoeft niet in het verlengde te liggen van de ‘Praktijkoefening in de archeologie’ (bachelorpaper). De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden, de doctor-assistenten of de post-doctorale onderzoekers. Per student is er een promotor, eventueel bijgestaan door een co-promotor en een commissaris. De promotor, en eventueel de co-promotor, begeleidt de student doorheen het scriptietraject: de promotor, eventueel de co-promotor, en de commissaris lezen, evalueren en quoteren de masterproef. De masterproef dient mondeling gepresenteerd en verdedigd te worden. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ als goed. De Commissie stelt vast dat de omvang van 20 SP voor de masterproef voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is. De beoordelingscriteria zijn ook goed uitgewerkt. De Commissie is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat eruit blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. De studenten waarmee de Commissie geUniversiteit Gent 123 Deel 2
sproken heeft, loofden de goede methodologische voorbereiding op de masterproef in de bacheloropleiding. Ze betreurden het evenwel dat het in een éénjarige master bijna onmogelijk is geworden om een goede terrein- of materiaalverhandeling te maken, zeker als ervoor geopteerd wordt om de masterproef niet voort te bouwen op de bachelorpaper. De opleidingsverantwoordelijken moedigen de studenten wel aan om hun masterproef te laten aansluiten op hun bachelorpaper en/of stage. De Commissie staat, gezien het korte tijdsbestek waarin de masterproef dient te worden afgerond, achter dit beleid. De begeleiding van de masterproef is docentafhankelijk. De Commissie noteerde hier geen klachten van de studenten maar beveelt toch aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker nu de masterproef in één jaar dient te worden afgerond. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Archeologie zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: – een diploma van het secundair onderwijs; – een bachelordiploma; – een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; – een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASO-richtingen aan met een inhoudelijke achtergrond in zowel Latijn en economie, als talen, wetenschappen en wiskunde. Jaarlijks stroomde er een tweehonderdtal studenten in de voormalige gezamenlijke eerste kandidatuur Kunstwetenschappen en Archeologie in. Sinds het academiejaar 2004-2005 zijn de inschrijvingen uitgesplitst per opleiding. In de opleiding Archeologie stroomden in de academiejaren 2004-2005, 2005-2006, en 2006-2007 respectievelijk 41, 76, en 64 studenten in het eerste jaar in. De masteropleiding in de Archeologie is direct toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Archeologie. Voor bachelors in de Geschiedenis, de Kunstwetenschappen, de Geografie en de Geomatica is er een voorbereidingsprogramma van 94 studiepunten. Potentiële zij-instromers kunnen ook individuele studieduurverkorting aanvragen bij de faculteitsraad via de procedure van eerder verworven kwalificaties (EVK’s) en eerder verworven competenties (EVC’s). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden.
124 Universiteit Gent Deel 2
Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als voldoende. De Commissie is van mening dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De vijf algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar zijn door de faculteit ingevoerd om kennislacunes uit het secundair onderwijs weg te werken. Omdat ze door de studenten als zwaar worden ervaren, is er studiebegeleiding voor voorzien en voor één opleidingsonderdeel een proefexamen. Aangaande de talenkennis (passieve kennis van Engels, Frans en Duits) en de schriftelijke vaardigheden van de studenten gaan de lesgevers er van uit dat de inkomende studenten die kennis en vaardigheden beheersen, al wijst de praktijk anders uit en constateren ze dit ook. De Commissie meent dat er in de bestaande opleidingsonderdelen in het eerste jaar meer studentgericht kan gewerkt worden door bijvoorbeeld niet alleen hoorcolleges in te richten, maar ook werklessen waarin anderstalige literatuur aan bod komt en de schriftelijke vaardigheden getraind worden. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria voor de masteropleiding goed zijn uitgewerkt. Het voorbereidingsprogramma voor bachelors in de Geschiedenis, Kunstwetenschappen, Geografie en Geomatica is goed uitgewerkt en wordt duidelijk kenbaar gemaakt via de studiegids en de facultaire site. Niet-archeologiestudenten die een minor archeologie van 45 studiepunten gevolgd hebben in hun bacheloropleiding worden voor de desbetreffende opleidingsonderdelen in het voorbereidingsprogramma vrijgesteld. De studenten uit de masteropleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, meenden dat ze in hun bacheloropleiding Archeologie goed voorbereid waren op de masteropleiding en signaleerden geen aansluitingsproblemen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie alle facetten van zowel de bachelor- als de masteropleiding in de Archeologie als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘programma’ voor beide opleidingen bijgevolg ook een positieve beoordeling. Universiteit Gent 125 Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Binnen de budgettaire ruimte die door het centrale niveau wordt vastgelegd, de decretale bepalingen en de universitaire reglementen bepaalt de faculteit tot op zekere hoogte haar eigen personeelsbeleid. De concrete uitwerking ervan is in handen van de facultaire beleidscommissie waarin elke opleiding van de faculteit vertegenwoordigd is. Meestal via een beleidsnota besproken binnen de opleidingscommissie maken de vakgroepen hun personeelsnoden aan de beleidscommissie kenbaar. Die laatste beslist vervolgens of ze opgenomen worden in het jaarlijkse facultaire beleidsplan. De instroom van het ZAP-personeel gebeurt op drie manieren: via de middelen die de vakgroep krijgt van de faculteit, via de mandaten voor onderzoeksprofessoren van het Bijzonder Onderzoeksfonds, en via het Odysseus-programma van de Vlaamse overheid. Een eerste benoeming of aanstelling binnen het ZAP-kader via de facultaire middelen gebeurt via een openbare oproep. Bij de selectie van een ZAP-lid wordt er zoveel mogelijk gekeken naar de drie kerntaken: onderwijs, onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening. Doorgaans wordt veel gewicht gelegd op het wetenschappelijke dossier, in mindere mate op de onderwijservaring. Niettemin speelt dit laatste een belangrijke rol bij de aanwerving. In sommige dossiers wordt aan de kandidaten gevraagd een proefles te verzorgen om de onderwijscapaciteiten beter te kunnen inschatten. De beoordeling van de kandidaturen verloopt in getrapte vorm via de vakgroepraad, de facultaire commissie, de faculteitsraad en ten slotte de raad van bestuur. Deze beoordelingsprocedure wordt binnenkort aangepast: de initiële beoordeling gebeurt dan door een paritair samengestelde facultaire commissie. De benoeming via de BOF-middelen die de universiteit jaarlijks ter beschikking krijgt gebeurt eveneens via een openbare oproep. De meeste kandidaten worden door de onderzoeksraad van de universiteit geselecteerd op basis van strikt wetenschappelijke criteria. Uitzonderlijk selecteert ook de facultaire beleidscommissie de kandidaten. De onderzoeksprofessoren worden vast benoemd in het universiteitskader maar krijgen onderzoeksmandaten met een beperkte duur (2x5 jaar) waarna ze normaliter door de faculteiten moeten worden opgenomen in hun kaders. Het Odysseusprogramma is een startfinanciering van de Vlaamse overheid met als doel uitstekende Vlaamse onderzoekers die in het buitenland werken of buitenlandse onderzoekers aan Vlaamse universiteiten te verbinden. De eerste oproep was ten tijde van het visitatiebezoek al enkele maanden gepasseerd. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren binnen het beschikbare kader en mits de nodige anciënniteit op grond van een vergelijkende evaluatie van de prestaties en wijze van functioneren. Centraal staan hierbij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, het verschaffen van academisch onderwijs (en de wijze waarop dit geëvalueerd wordt) en het instaan voor dienstverlening. De ZAP-leden worden tweejaarlijks geëvalueerd.
126 Universiteit Gent Deel 2
Binnen het AAP-kader bestaan de graden van assistent en doctor-assistent. De aanwervingsprocedure is dezelfde als bij de ZAP-leden met facultaire instroom. Bij de aanwerving van assistenten wordt vooral rekening gehouden met de onderzoekscapaciteiten. Bij doctor-assistenten wegen de onderwijscapaciteiten ook mee bij de beoordeling maar blijft het onderzoekspotentieel het belangrijkste selectiecriterium. De evaluatie van de AAP-leden is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de aanstellingen en bevorderingen strikte regels zijn bepaald. De vakgroepvoorzitter ziet toe op een tweejaarlijkse evaluatie van de ATP-leden en voor het uitvoeren van de functioneringsgesprekken. In principe leveren alle ZAP- en AAP-leden een bijdrage aan het onderwijs. De aanstelling van titularissen, lesgevers en hun medewerkers gebeurt elk jaar, op voordracht van de vakgroepen, na advies van de opleidingscommissie en de KCO-commissie, door de faculteitsraad. Bij de aanstelling wordt rekening gehouden met de gegevens uit de docentenevaluatie. Voor de diverse personeelscategorieën organiseert de UGent verschillende bijscholingsmogelijkheden, gaande van basisdocententrainingen voor lesgevers over summer schools voor leden van het AAP tot administratieve cursussen voor het ATP. Nagenoeg alle ZAP-leden van de opleidingen Archeologie hebben op zijn minst deelgenomen aan de basisdocententraining, sommigen hebben ook al vervolgopleidingen afgerond. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de kwaliteit van de academische staf goed is. De lesgevers die instaan voor de archeologische opleidingsonderdelen zijn leden van de vakgroepen ‘archeologie en oude geschiedenis van Europa’ en ‘talen en culturen van het Nabije Oosten en Noord-Afrika’. De Commissie stelde op basis van een aangeleverde lijst van onderzoeksactiviteiten (publicaties, deelnames aan congressen, doctoraten, …) vast dat hun vakinhoudelijke expertise goed is. Ook de vakinhoudelijke expertise van de ‘toegeleverde’ lesgevers (de algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar, de minores, en de opleidingsonderdelen i.v.m. geologie en geografie) is goed. Bij de toewijzing van de lesopdrachten wordt ook rekening gehouden met de vakinhoudelijke en didactische kwaliteiten van de onderwijsgevers. De studenten en alumni waarmee de Commissie gesproken heeft, waren globaal tevreden over de onderwijskwaliteiten van de lesgevers en loofden de ‘lage drempelpolitiek’ die de lesgevers hanteren. De Universiteit Gent 127 Deel 2
Commissie waardeert dat de meeste lesgevers van de opleidingen Archeologie ook didactische trainingen volgden. Ze constateerde tijdens haar bezoek ten slotte dat bij problemen met lesgevers de opleidingsverantwoordelijken en de decaan, binnen de toegekende mogelijkheden, de dossiers adequaat aanpakken. Het personeelsbeleid is afhankelijk van de middelen die beschikbaar worden gesteld door de faculteit en het centrale bestuursniveau. Om er zo optimaal mogelijk mee om te springen, hebben de beide vakgroepen een ‘Personeelsplan archeologie 2007-2011’ opgesteld waarin de personeelsnoden in relatie tot het te verstrekken onderwijs en onderzoek geformuleerd zijn. De Commissie heeft het beleidsplan ingekeken en apprecieert de duidelijke visie en de eraan gekoppelde keuzes die er tot uiting in komen. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om voor de jaarlijkse toewijzing van de onderwijsopdrachten wegingscriteria te ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Archeologie worden ondersteund door de vakgroep ‘archeologie en oude geschiedenis van Europa’ en één ZAP-lid en enkele wetenschappelijke medewerkers uit de vakgroep ‘talen en culturen van het Nabije Oosten en NoordAfrika’. In 2009 zullen deze laatsten evenwel aan de vakgroep ‘archeologie en oude geschiedenis van Europa’ worden toegevoegd. De vakgroep ‘archeologie en oude geschiedenis van Europa’ bestaat uit vijf onderzoeksgroepen: ‘pre- en protohistorie’, ‘historische archeologie’, ‘archeologie van het Nabije Oosten’, ‘archeologie van het Middellandse Zeegebied’, en ‘natuurwetenschappen/archeometrie’. De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via het inschakelen van gastsprekers en de verbondenheid van een aantal lesgevers met het beroepenveld. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie is van mening dat de onderzoeksgroepen een breed spectrum van archeologisch onderzoek bestrijken, zowel vanuit geografisch als chronologisch en methodologisch perspectief. Ze heeft de wetenschappelijke publicaties van de onderzoekseenheden bekeken en acht de wetenschappelijke output ervan hoog. Het jaarlijkse veldwerk en de frequente participatie en organisatie van internationale congressen en workshops zorgen ervoor dat het onderzoekspotentieel op peil wordt gehouden. Het goede onderzoekspotentieel wordt ook bewezen door het kunnen aantrekken van vorsers binnen nationaal of internationaal gefinancierde onderzoeksprojecten en beurzen. Zoals aangetoond in het onderwerp Programma is er ook een goede koppeling tussen het onderwijs en de archeologische onderzoekslijnen. De Commissie waardeert ten slotte ook de inbreng die vanuit het beroepenveld wordt gerealiseerd.
128 Universiteit Gent Deel 2
3.3. Kwantiteit van het personeel De vakgroepen ‘archeologie’ en ‘talen en culturen van het Nabije Oosten’, die de bachelor- en de masteropleiding archeologie organiseert, telt 7,2 VTE ZAP-leden, 4 voltijdse AAP-leden en 4 ATP-leden. Zij staan in voor het onderwijs en de onderwijsondersteunende taken. Gecombineerd beschikken beide opleidingen dus over 11,2 voltijdse ZAP/AAP verdeeld over 13 personeelsleden. Een van de negen ZAP-leden is onderzoeksprofessor met een beperkte onderwijsopdracht. Een andere is gastprofessor met een beperkte aanstelling van 20 procent. In studiepunten uitgedrukt omvat het lessenpakket van het onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel van de opleidingen archeologie 213,6 punten, waarvan 34,5 punten service-onderwijs aan andere opleidingen. Daarbij komen ook nog eens 45 studiepunten toegeleverd onderwijs in de minor archeologie. Buiten de werkingstoelage beschikken de opleidingen ook nog over 15 wetenschappelijke medewerkers, waarvan 7 VTE bursalen en 8 VTE onderzoekers met een contract van bepaalde duur (projectarcheologen). Bursalen zijn conform hun statuut slechts beperkt inzetbaar in het onderwijs. Projectmedewerkers zijn dit slechts marginaal. Op basis van de cijfers van 2004 tot en met 2006 wordt een gemiddelde van bijna 34 studenten per VTE ZAP berekend. Bij die berekening is (kan) geen rekening gehouden worden met 1) de beperkte onderwijslast van de onderzoeksprofessor en 2) het service-onderwijs dat geleverd wordt aan andere opleidingen. Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘kwantiteit van het personeel’ voldoende voor beide opleidingen. De Commissie acht het personeelsbestand in verhouding tot de studenten archeologie voldoende. Ze steunt wel de aanvraag van de vakgroep archeologie voor een praktijkassistent zodat een aantal praktijkgerichte opleidingsonderdelen die door grote studentengroepen worden gevolgd, kunnen ontdubbeld worden. De Commissie constateert dat de onderwijsbelasting van het ZAP door de groei van het aantal archeologische opleidingsonderdelen en van het studentenaantal in de bachelormasterstructuur gestegen is. Tot nog toe heeft dit nog geen gevolgen gehad voor de interactiviteit van en de gekozen werkvormen voor het onderwijs. De Commissie erkent evenwel dat het ZAP-bestand krap is geworden. In het kader van het verbeterperspectief is de Commissie van oordeel dat er meer gastprofessoren zouden ingeschakeld mogen worden in de opleidingen.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie beoordeelt de facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘academische en professionele gerichtheid van het personeel’ en ‘kwantiteit van het personeel’ als positief voor beide opleidingen. Derhalve krijgen beide opleidingen op onderwerpniveau ook een positieve beoordeling. Universiteit Gent 129 Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De opleidingen archeologie kunnen in de eerste plaats gebruik maken van de centraal beheerde auditoria, verdeeld over de dicht bijeen gelegen gebouwen Blandijnberg, Sint-Hubertusstraat en het gebouwencomplex Rozier. Daarnaast hebben de lesgevers en de studenten de beschikking over de ‘eigen’ leslokalen, met name 3 les- annex bibliotheeklokalen in het Blandijnbergcomplex en twee lokalen aan het Sint-Pietersplein, die prioritair voor de opleidingen archeologie gereserveerd zijn. De meeste ruimtes zijn audiovisueel uitgerust, daarnaast heeft de faculteit mobiel inzetbare apparatuur die kan gebruikt worden in lokalen die onvoldoende toereikend zijn uitgerust. De vakgroep Archeologie en oude geschiedenis van Europa beschikt ook over een practicumruimte, die niet voldoet als onderwijs- of werkruimte maar noodgedwongen benut wordt. In 2009 zullen de vakgroepen archeologie en geschiedenis worden samengevoegd in het nieuwe ‘Monovolume’ aan de SintPietersnieuwstraat. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur krijgen de studenten ook deels hun onderwijs bij de vakgroep Geografie in het complex ‘De Sterre’ aan de Krijgslaan. Het gaat om vier leslokalen die volledig audiovisueel zijn uitgerust. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als onvoldoende voor beide opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er te weinig ruimte is om les te geven, en dat er te weinig plaats is voor zelfstudie. De facultaire ICTinfrastructuur acht de Commissie net voldoende. De boeken- en tijdschriftencollectie is in orde maar de versnippering ervan over een vijftal verschillende locaties en het gegeven dat veel van de bibliotheekzalen noodgedwongen als leslokaal moeten gebruikt worden, maakt dat ze onvoldoende toegankelijk is. De practicumruimte in de kelder van de Blandijnberg bestempelt de Commissie als ronduit gevaarlijk. Ze is onvoldoende uitgerust als onderwijs- en werkruimte en de veiligheid laat te wensen over. De Universiteit Gent erkent het probleem. In 2009 zullen de verschillende archeologische afdelingen worden samengevoegd in een nieuw ‘monovolume’ aan de Sint-Pietersnieuwstraat. Ook zullen alle facultaire deelbibliotheken worden samengevoegd in één grote faculteitsbibliotheek in het Roziercomplex. Dit moet de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid voor de staf en de studenten aanmerkelijk verbeteren. In het infrastructuurplan is echter geen plaats voorzien voor de materiaalpractica en dat vindt de Commissie onaanvaardbaar gezien deze archeologische opleidingen toch wel een aanzienlijke praktijkgerichte component hebben.
130 Universiteit Gent Deel 2
4.2. Studiebegeleiding De informatieverstrekking over de opleidingen is een gemeenschappelijke opdracht van zowel het centrale niveau (het Adviescentrum voor Studenten) als van de faculteit. Het adviescentrum organiseert onder meer studie-infobeurzen, info-avonden voor studenten en ouders, voordrachten, klasgesprekken en mailings naar potentiële studenten. De opleidingen organiseren, in samenwerking met het Adviescentrum en de facultaire Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) infodagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs. Daarnaast zijn er ook infodagen voor ouders van toekomstige studenten. Tijdens de opleiding spelen de facultaire studie- en trajectbegeleiders een belangrijke rol in de studiebegeleiding. Voor de begeleiding van de vijf algemene opleidingsonderdelen in de eerste bachelor is er een voltijds studiebegeleider voor de studenten van de niet-talenopleidingen. Studenten kunnen bij de studiebegeleider terecht met alle inhoudelijke en methodologische problemen in verband met die vijf opleidingsonderdelen. Daarnaast kunnen alle studenten met inhoudelijke vragen ook terecht bij de lesgevers, die allemaal een spreekuur hebben. Globale problemen kunnen door de studentenvertegenwoordigers geagendeerd worden op de vergaderingen van de opleidingscommissie. Naast de studiebegeleider heeft de faculteit ook twee (1,5 VTE) studietrajectbegeleiders die verantwoordelijk zijn voor informatieverstrekking over de bachelor-masterstructuur, de nieuwe programma’s, doorstroommogelijkheden, en over de flexibele leerwegen. Naast de facultaire studie- en studietrajectbegeleiders zorgt het centrale Studieadviescentrum ook voor individuele studiebegeleiding bij de studiekeuze, voor advies en begeleiding bij problemen in verband met studieaanpak en –organisatie en voor psychosociale begeleiding. Een facultaire ombudspersoon (ZAP-lid) staat in voor zowel de permanente ombudsdienst als voor de examenombudsdienst. De organisatie en begeleiding van de internationale uitwisseling van studenten is in handen van de ‘Logistieke Dienst Onderwijs’ (LDO) van de faculteit. Op het niveau van de opleiding wordt de begeleiding (selectie studenten, goedkeuring curriculum) verzorgd door de examencommissie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan abituriënten adequaat is. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, zeiden dat ze als scholier correct geïnformeerd werden over de opleiding. Tijdens de opleiding loofden zowel de bachelor- als de masterstudenten de goede contacten met de lesUniversiteit Gent 131 Deel 2
gevers. De facultaire studiebegeleiding bij de vijf algemene opleidingsonderdelen uit het eerste jaar wordt, gezien de zwaarte van die opleidingsonderdelen, op prijs gesteld, evenals het proefexamen voor ‘Historische Kritiek’. Met betrekking tot de studietrajectbegeleiding stelde de Commissie vast dat de studenten lang moeten wachten op de goedkeuring van hun curriculum, en dit omdat de facultaire studie trajectbegeleiders overbevraagd zijn. De internationalisering is volgens de Commissie goed georganiseerd. Er zijn voldoende Erasmusbestemmingen en de studenten krijgen daarnaast, weliswaar extracurriculair, ruimschoots de mogelijkheid om aan buitenlandse opgravingen deel te nemen.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Niettegenstaande de Commissie het facet ‘materiële voorzieningen’ als negatief beoordeelt voor beide opleidingen geeft ze de opleidingen op het onderwerp ‘voorzieningen’ toch een positieve beoordeling. De Commissie wil met haar onvoldoende op het facet ‘materiële voorzieningen’ vooral een signaal geven aan de Universiteit Gent dat er ook een oplossing gezocht dient te worden voor de practicumruimte.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Binnen de universiteit wordt het centraal onderwijsbeleid uitgewerkt door de Onderwijsraad die ten aanzien van de academische overheid een adviserende functie vervult. De raad fungeert als een institutionele denktank op het gebied van onderwijsbeleid, onderwijspraktijk, onderwijsvernieuwing en onderwijsevaluaties. In die functie verleent de raad tevens ondersteuning aan de faculteiten, en aan de opleidingscommissies betreffende de uitvoering van de onderwijspolitiek. Met betrekking tot de kwaliteitszorg is tevens een belangrijke taak weggelegd voor de Directie Onderwijsaangelegenheden (DOWA) waaronder de afdelingen Onderwijskwaliteitszorg, Studie- en loopbaanadvies, Studentenadministratie en studieprogramma’s, en Internationale Betrekkingen ressorteren. De Faculteitsraad, die een vertegenwoordiging is van alle universitaire geledingen, is belast met de coördinatie en organisatie van de onderwijsverstrekking en de wetenschapsbeoefening waarbij ze ook een adviserende rol vervult ten aanzien van het universiteitsbestuur. Op facultair niveau spelen ook de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies die beide een vertegenwoordiging vormen van alle onderwijsgeledingen, een centrale rol. De KCO ondersteunt de opleidingscommissies, is belast met onderwijsvernieuwing en is daarnaast ook verantwoordelijk voor de organisatie van de onderwijsevaluaties. De opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs in de opleidingen. De vakgroepen staan in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs en duiden de lesgevers aan.
132 Universiteit Gent Deel 2
De onderwijsdirecteur is het centraal aanspreekpunt voor onderwijsaangelegenheden; in overleg met de decaan coördineert hij het onderwijs van de faculteit. Hij is voorzitter van de Logistieke Dienst Onderwijs, waaronder de KCO ressorteert, en bepaalt in die functie de agenda van de KCO-vergaderingen, bereidt deze voor en voert de aldaar genomen besluiten uit. De onderwijsdirecteur heeft zitting in de centrale Onderwijsraad. In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg evalueert de KCO jaarlijks alle opleidingsonderdelen via een elektronische studentenenquête. Gemiddeld neemt 42 procent van de archeologiestudenten eraan deel. Van de geëvalueerde opleidingsonderdelen wordt per docent een syntheserapport gemaakt door de evaluatiecommissie, die bestaat uit de onderwijsdirecteur, drie ZAP-leden en twee studenten. Dit rapport wordt naar de betrokken lesgever en de voorzitter van de opleidingscommissie gestuurd. Met het oog op bijsturing van het onderwijsgedrag, kan de onderwijsdirecteur lesgevers met een opvallend negatieve evaluatie op bepaalde onderdelen uitnodigen voor een gesprek. Met het oog op bijsturing worden de resultaten van de evaluaties van elke opleiding per cyclus gebundeld door de onderwijsdirecteur. De betrokken lesgever krijgt de volledige enquêteresultaten te zien. De syntheserapporten over alle lesonderdelen van de opleiding worden zowel naar de betrokken lesgevers gestuurd als naar de opleidingsvoorzitter. Die kan ze ter sprake brengen in de opleidingscommissie. De onderwijsevaluaties vormen een essentieel onderdeel van de tweejaarlijkse evaluatie van de lesgevers en maken deel uit van het ZAP-dossier dat de basis vormt voor de bevordering binnen het ZAP-kader. De evaluatie gebeurt door een commissie (evaluatiecommissie) die bestaat uit de decaan, de pro-decaan, de academisch secretaris van de faculteitsraad, de onderwijsdirecteur en een lid van de faculteit dat nauw bij het onderzoeksbeleid is betrokken. De vakgroepvoorzitter ontvangt de beoordelingen van alle ZAP-leden in zijn vakgroep en kan daar naar eigen inzien verder gevolg aan geven. 5.1. Evaluatie van de resultaten Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie acht het positief dat jaarlijks alle opleidingsonderdelen formeel geëvalueerd worden. Ze stelde vast dat de vergaring en de evaluatie van de resultaten op een ernstige manier verloopt. De KCO doet inspanningen om de onderwijsevaluatie beter af te stemmen op het onderwijs in de faculteit en om de studenten aan te sporen aan de evaluatie deel te nemen. Zowel op het niveau van de onderwijsevaluaties als op het niveau van de tweejaarlijkse ZAP-evaluaties wordt door respectievelijk de opleidingscommissie Archeologie en de evaluatiecommissie goed gevolg gegeven aan de resultaten ervan. Universiteit Gent 133 Deel 2
Naast de formele structuur heeft de Commissie vastgesteld dat er ook een informeel kwaliteitszorgsysteem bestaat. De lage drempel tussen het academisch personeel en de studenten zowel binnen als buiten de opleidingscommissie zorgt ervoor dat problemen snel gesignaleerd worden. De studiebegeleiders spelen ook snel de vastgestelde problemen door naar de lesgevers. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als goed voor beide opleidingen. De onderwijskwaliteit van de beide opleidingen wordt opgevolgd door de opleidingscommissie Archeologie, die ongeveer maandelijks bijeenkomt. De Commissie concludeert op basis van haar gesprekken dat de opleidingscommissie bij problemen snel op de bal speelt en de uitkomsten van de onderwijsevaluaties ernstig opvolgt. Ze hanteert een impliciete onderwijsvisie, getuige daarvan de belangrijke wijzigingen die in het curriculum zijn aangebracht met de invoering van de bachelor-masterstructuur en die voor een duidelijke profilering van de opleidingen hebben gezorgd. De bestuurskracht van de opleidingscommissie blijkt tevens uit het al eerder genoemde beleidsplan, een plan dat ze op facultair niveau met succes weet te bepleiten. Het zelfevaluatierapport was volgens de Commissie een helder geschreven document waarin op een zelfkritische wijze de goede en zwakke punten van de opleidingen aan bod kwamen. De verbeteracties die werden ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie werden beschreven en tijdens de visitatiegesprekken nog aangevuld. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als voldoende voor beide opleidingen. Het personeel en de studenten worden formeel bij de besluitvorming betrokken via de opleidingscommissie maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De Commissie stelde vast dat elke stakeholder tevreden is over de inspraakmogelijkheden in de opleidingscommissie. De student-leden, die met de uitzondering van de eerstejaars goed vertegenwoordigd zijn in de opleidingscommissie, worden jaarlijks ‘geronseld’ via de Kunsthistorische kring en de studenten die het jaar ervoor in de opleidingscommissie zitting hadden. Verkiezingen blijken niet nodig te zijn omdat er niet meer kandidaten dan plaatsen zijn. De Commissie beveelt de bacheloropleiding aan om erover te waken dat er ook eerstejaarsstudenten vertegenwoordigd zijn
134 Universiteit Gent Deel 2
in de opleidingscommissie. Ze constateerde tijdens haar gesprek met de bachelorstudenten dat de eerstejaars de opleidingscommissie amper kennen. De afgestudeerden en het beroepenveld worden niet systematisch betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Ter voorbereiding van deze visitatie is er een alumni-enquête gehouden en vond er een meeting plaats met enkele vertegenwoordigers van het beroepenveld. Een alumniverenging is er niet. De Commissie is van oordeel dat een structurele betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld een must is voor een masteropleiding en beveelt dan ook aan om de contacten met beide groepen aan te halen. De afgestudeerden waarmee de Commissie gesproken heeft, gaven overigens ook aan dat ze het ontbreken van een alumnivereniging als een gemis ervaren.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘evaluatie van de resultaten’, ‘maatregelen tot verbetering’ en ‘betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor beide opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor beide opleidingen.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie Uit de enquête die bij de alumni 1997-2007 werd afgenomen (respons 91 antwoorden of 36 procent) blijkt dat de overgrote meerderheid van de afgestudeerden aangeeft tevreden te zijn over de genoten opleiding. Hèt pijnpunt dat gesignaleerd werd, was het gebrek aan integratie van de praktijk in de opleiding. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de opleiding die, overigens al lang bekende kritiek, opgevangen met de opleidingsonderdelen ‘stage 1’, ‘stage 2’ en ‘stage 3’. De helft meent wel dat ze onvoldoende voorbereid was om het arbeidsleven in te stappen. De enquête toont aan dat de alumni in diverse arbeidsmarktsectoren terechtkomen, waarbij de bedrijfswereld (36%), de overheid (26%), en de academische sector en het onderwijs (27 procent) de grootste afnemers van archeologen zijn. Bij 64 procent van de afgestudeerden stemt hun job overeen met hun opleidingsniveau. De helft van de archeologen geeft ook aan verder gestudeerd te hebben. Slechts één ondervraagde op drie vond werk in de archeologische sector. Ter gelegenheid van de visitatie organiseerde de opleiding een panelgesprek met het beroepenveld. De bespreking ging over alle Vlaamse afgestudeerden in de archeologie vermits het voor de werkgevers niet evident was om de ene of de andere universiteit te (h)erkennen. Uit het gesprek kwam naar voren dat de studenten over een goede feiten- en materiaalkennis beschikken maar qua theoretische kennis minder Universiteit Gent 135 Deel 2
scoren. Voorts blijkt de stap van puur analytische vaardigheden naar wetenschappelijke verwerking soms moeilijk te gaan wegens een gebrek aan literatuurkennis. Vanuit de werkgevers is er ook een duidelijke vraag naar het ontwikkelen van organisatorische vaardigheden ten einde een project in goede banen te kunnen leiden. Ten slotte zouden de universiteiten ook beter op het ‘levenslang leren’-motto kunnen inspelen via de organisatie van vervolmakingscursussen. Op het vlak van internationalisering zijn er de jongste drie academiejaren (20042007) twee uitgaande Erasmusstudenten geweest en één inkomende student. In de nieuwe bamastructuur is de uitwisseling beperkt tot één semester in het derde bachelorjaar. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma en de bachelorpaper, waarvan de Commissie er een aantal heeft doorgenomen en die volgens haar een goed niveau haalden. De bachelor- en masterstudenten waarmee de Commissie mee gesproken heeft, toonden zich tevreden over de kennis, de vaardigheden en het kritische inzicht dat ze in de bacheloropleiding aangereikt krijgen (kregen). De Commissie meent tevens dat de masteropleiding haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten zeer zeker in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma, het over het algemeen goede niveau van de masterproeven en de tevredenheid van de masterstudenten waar ze mee gesproken heeft. De alumni, die nog in het oude kandidatuurlicentiesysteem zijn afgestudeerd, haalden als troeven de sterke wetenschappelijke onderbouw van de opleiding aan, de expertise inzake pre- en protohistorie, de goede kennis van de Vlaamse archeologie en de goede contacten met de docenten. Als tekorten haalden ze het veldwerk, het contact met het archeologisch materiaal, en de natuurwetenschappelijke insteek aan. Tekorten die de opleidingsverantwoordelijken volgens de Commissie met de invoering van de nieuwe programma’s goed hebben weggewerkt. Met betrekking tot de internationalisering stelt de Commissie vast dat het Erasmusaanbod nauwelijks gebruikt wordt door de studenten maar dat veel studenten in de vakanties wel deelnemen aan Gentse archeologische projecten in het buitenland.
136 Universiteit Gent Deel 2
6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1997-2007 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 37 procent. Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Kunstwetenschappen en Archeologie (pas vanaf het academiejaar 2004-2005 exclusief bachelor Archeologie)
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 64 procent. In de uitgedoofde licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 85 procent voor de eerste en 43 procent voor de tweede licentie. Van de gediplomeerden behaalt bijna 42 procent het diploma in vier jaar, 39,8 procent in vijf jaar en bijna 14 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd omdat ze in de slaagcijfers en doorstroomgegevens geen reden tot ongerustheid zien. Ze meent evenwel dat het onderwijsrendement in het eerste jaar laag is niettegenstaande de inspanningen die faculteit levert om correcte informatie over de opleiding te verUniversiteit Gent 137 Deel 2
schaffen aan kandidaat-studenten en het aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige jaren acht de Commissie voldoende. In de licenties zorgt de eindverhandeling voor studievertraging bij een groot aantal studenten: een kwart van de geslaagde studenten heeft twee jaar of meer nodig om zijn tweede licentie af te werken. Zoals aangehaald in facet 2.8. beveelt de Commissie aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken, zeker omdat ze nu in één jaar moet worden afgerond.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘onderwijsrendement’ voor beide opleidingen positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ voor beide opleidingen derhalve een positieve beoordeling.
138 Universiteit Gent Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding in de Archeologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Archeologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Universiteit Gent 139 Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding Archeologie – het opnemen van de kennis van vreemde talen in de doelstellingen; – de opleidingscompetenties omzetten in leerdoelen van de opleidingsonderdelen; – de opleidingsfiches uitwerken onder meer met vermelding van de leeractiviteiten; – de theoretische component in het programma zichtbaarder maken; – het oplossen van de roostertechnische problemen; – de verdeling van de studiebelasting en de toekenning van de studiepunten te herbekijken; – werk maken van ontwikkelingsgerichte feedback op papers, presentaties en stages; – ervoor zorgen dat ook eerstejaarsstudenten vertegenwoordigd zijn in de opleidings commissie; – het opmaken van een uitvalanalyse. Masteropleiding Archeologie – het opnemen van de kennis van vreemde talen in de doelstellingen; – het herformuleren van de competentie ‘een opgraving kunnen leiden’; – werk maken van een betere inhoudelijke invulling van de nieuwe opleidings onderdelen uit de major ‘geoarcheologie’; – de opleidingscompetenties omzetten in leerdoelen van de opleidingsonderdelen; – de studietijd in het oog te houden; – werk maken van ontwikkelingsgerichte feedback op papers, presentaties en stages; – de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken; Opleidingsoverstijgende aanbevelingen – wegingscriteria ontwikkelen voor de jaarlijkse toewijzing van de onderwijs opdrachten; – meer gastprofessoren inschakelen in de opleiding; – plaats voorzien voor materiaalpractica; – een structurele betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld uitwerken.
140 Universiteit Gent Deel 2
Vrije Universiteit Brussel Bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie Master Kunstwetenschappen en Archeologie Master na master Cultuurwetenschappen
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie, de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie en de master na master Cultuurwetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel. De Commissie bezocht de opleidingen van 22 tot en met 24 april 2008. De bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie is sinds 2004-2005 de opvolger van de kandidatuur-licentieopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. De master na master Cultuurwetenschappen is sinds datzelfde academiejaar de opvolger van de gelijknamige postgraduaatsopleiding. Ten tijde van de visitatie was het bachelorprogramma voor de eerste keer volledig doorlopen. De masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie liep voor de eerste keer. Ondanks het feit dat beide opleidingen nog zeer pril zijn, heeft de Commissie er een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden zowel aangaande de huidige als de uitgedoofde opleidingen werden in rekening gebracht. De master na masteropleiding Cultuurwetenschappen werd ten tijde van de visitatie voor de vierde keer ingericht. Het oordeel van de Commissie over deze opleiding is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid,
Vrije Universiteit Brussel 143 Deel 2
slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden zowel aangaande de huidige als de uitgedoofde opleiding werden in rekening gebracht. Als voorafname op de bespreking in de hiernavolgende onderwerpen wenst de Commissie nadrukkelijk de stiefmoederlijke behandeling door de VUB van de master na master Cultuurwetenschappen aan de kaak te stellen. De opleiding beschikt niet over eigen personeel, een eigen onderzoeksgroep, noch over eigen werkingsmiddelen, wat haar zwaar hypothekeert zoals hierna blijkt.
144 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie: Generieke competenties a| Inzichtelijke en analytische competenties i.v.m. het vakgebied: kennis, begrip en inzicht in het vakgebied van de Kunstwetenschappen en Archeologie verwerven. De studenten zijn in staat om een totaalbeeld te ontwikkelen inzake het domein van de Kunstwetenschappen en Archeologie. Dit betekent dat de studenten: ! kennis en begrip hebben van de voornaamste theoretische stromingen, concepten, paradigma’s, onderzoekstradities en onderzoeksproblemen binnen de Kunstwetenschappen en Archeologie; ! inzicht hebben in hun positie en onderlinge relatie binnen het vakgebied en in verhouding tot andere disciplines (interdisciplinariteit); ! inzicht hebben in hun epistemologische en ontologische uitgangspunten, in het algemeen, en in het bijzonder in hun benadering van de relatie tussen kunstobject en materieelvisuele omgeving; ! kennis hebben over en inzicht hebben in de in het veld toepasbare onderzoeksmethoden. b| Inzichtelijke en analytische competenties i.v.m. Kunstwetenschappen en Archeologie: kennis, begrip en inzicht verwerven in verschijningsvormen en functioneren van kunst en materiële cultuur in de samenleving in historisch perspectief: ! de studenten hebben een brede feitelijke en inzichtelijke kennis en een degelijk historisch en geografisch inzicht in de belangrijkste verschijningsvormen van kunst en materiële cultuur, in hoofdzaak de Europese culturele omgeving en verder; ! de studenten zijn in staat deze verschijningsvormen en hun functioneren te situeren in een historische, filosofische, socio-economische, cultureel-maatschappelijke, technologische en politieke context en kritisch te evalueren. c| Informatieverwervings- en informatieverwerkingscompetenties: de verworven kennis en inzichten op een wetenschappelijke wijze verder kunnen aanvullen. De studenten zijn in staat tot het inzichtelijke verzamelen, contextualiseren, synthetiseren en kritisch verwerken van wetenschappelijke literatuur en bronnenmateriaal rond een specifiek vraagstuk in de Kunstwetenschappen en Archeologie en dit vanuit een interdisciplinaire ingesteldheid. Zij geven hier blijk van: ! inzicht in de diverse bronnen en opzoekmethoden en –instrumenten; ! een kritische houding ten aanzien van bronnenmateriaal en literatuur; ! een geïnteresseerde, leergierige en zoekende ingesteldheid ten aanzien van kennisvergaring en -opbouw.
Vrije Universiteit Brussel 145 Deel 2
d| Denk- en redeneercompetenties: op basis van de verworven inzichten binnen een aangereikt kader een eigen wetenschappelijk onderbouwde reflectie kunnen ontwikkelen vanuit een open en kritisch-constructieve attitude. De studenten kunnen: ! een eigen wetenschappelijk onderbouwd oordeel ontwikkelen; ! hierbij in de geest van het vrije onderzoek – dat is vanuit een open en kritische houdinghandelen en deze attitude verzoenen met een constructieve geëngageerde ingesteldheid die toelaat een relevante bijdrage te leveren aan actuele wetenschappelijke en maatschappelijke debatten. e| Communicatieve en retorische competenties: blijk geven van communicatieve en retorische vaardigheden. De studenten worden geoefend om: ! de informatie, bestaande inzichten en eigen onderzoeksbevindingen te communiceren aan diverse doelgroepen en dit zowel schriftelijk als mondeling, op een heldere en overzichtelijke wijze, in een correcte taal en met gebruik van de gepaste vakterminologie en het bijhorend kritisch-wetenschappelijk verwijzingsapparaat. Deze bekwaamheden moet de afgestudeerde individueel of in teamverband kunnen toepassen bij de uitoefening van een vakgebonden beroep, ook op gebieden die aan zijn specialisatie verwant zijn; ! op een creatieve en doeltreffende manier gebruik maken van de nodige multimediale ondersteuning. f| Zelfstandigheid, organisatorische competenties en zin voor initiatief: blijk geven van zelfstandigheid, creativiteit en het vermogen om zaken te plannen en te organiseren. Dit betekent dat de opleiding belang hecht aan: ! het zelfstandig, kritisch en ondernemend handelen, via werkcolleges en zelfstandig werk; ! een open attitude ten aanzien van levenslang en zelfstandig leren (ook via het bijzonder begeleidingsprogramma voor werkstudenten).
Algemene wetenschappelijke competenties a| Onderzoekende houding en onderzoeksgerichtheid: de studenten wordt geleerd dat Kunstwetenschappen en Archeologie gefundeerd zijn in probleemgericht wetenschappelijk onderzoek. De studenten worden geoefend in de onderzoeksgerichte benadering van kunstwetenschappelijke en archeologische data, objecten en problematieken, dit wil zeggen bronnen en vakliteratuur bij elkaar brengen en kritisch onderzoeken, begrippen en beelden analyseren, afleidingen maken, verbanden leggen, inzicht in samenhangen verwerven en vraagstellingen formuleren. b| Methodologische competenties: het beheersen van het métier en het probleemgericht omgaan met de verschillende aangereikte kunstwetenschappelijke en archeologische onderzoeksmethoden en –technieken. Dit betekent dat de studenten: ! kennis hebben van de diverse methoden en technieken; ! zich via oefeningen bekwamen in hun operationalisering; ! inzicht hebben in de voornaamste toepassingsmogelijkheden van de diverse onderzoeks methoden.
146 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
c| Vaardigheden i.v.m. het onderzoeksproces: een onderzoek van kunstwetenschappelijke en archeologische data, objecten en problematieken kunnen opzetten en volbrengen in de lijn van bestaande onderzoeken. Dit betekent dat de studenten in staat zijn: ! op basis van een literatuurstudie een afgebakende probleemstelling te formuleren, de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ervan te duiden en ze te vertalen naar concrete onderzoeksvragen; ! materiële en inhoudelijke aspecten van monumenten, kunstobjecten en artefacten te herkennen, situeren en visueel te analyseren; ! de vaardigheden i.v.m. het onderzoeksproces concreet toe te passen in een probleemgerichte en eigen bijdrage in het onderzoek, waarbij men op verschillende manieren met bij voorkeur primair bronnenmateriaal kan omgaan en de resultaten kan uitwerken in een werkstuk (bachelorpaper). d| Onderzoeksattitude: getuigen van een kritische en open attitude. De studenten geven blijk van: ! een kritische en eerlijke attitude met betrekking tot de origine en validiteit van het onderzoeksmateriaal; ! een intellectuele eerlijkheid en ethische houding tegenover eventueel betrokken derden; ! een a-dogmatische uitgangspositie waarbij zij niet op zoek gaan naar ‘ultieme waarheden’, maar de relatieve onzekerheid en ambiguïteit van inzichten vanuit een open wetenschappelijke houding erkennen.
Disciplinespecifieke wetenschappelijke competenties De studenten hebben een degelijke basiskennis van de algemene ontwikkeling van de in hoofdzaak Europese kunstgeschiedenis en archeologie van de prehistorie tot heden. Deze kernelementen worden gesitueerd binnen een ruim cultuurhistorisch kader, met aandacht voor de politieke, sociale, economische, filosofische, religieuze, literaire en culturele context. De studenten worden geconfronteerd met wetenschappelijke onderzoeksprojecten in een internationale en nationale context. De studenten hebben een inzicht in de toepassingsmogelijkheden en het onderzoeksveld van Kunstwetenschappen en Archeologie, met inbegrip van museologie, toegepaste kunsten, landschapsonderzoek en monumentenzorg.
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie: Generieke competenties a| Vermogen om op wetenschappelijke wijze te denken en te handelen: blijk geven van diepgaande kennis, begrip en inzicht in het vakgebied van de studie van beeldende en hedendaagse kunst of in het vakgebied van de studie van de materiële cultuur en archeologie met oog voor actuele evoluties en discussies. De studenten moeten in staat zijn deze inzichten vanuit een eigen origineel analysekader zelfstandig te verdiepen met betrekking tot complexe vraagstukken en aldus de theoretische deskundigheid te vergroten met betrekking tot de eigen interessedomeinen. Vrije Universiteit Brussel 147 Deel 2
b| Open en kritische wetenschappelijke attitude: in staat zijn de ontwikkelde open attitude en kritische geest verder aan te scherpen en een wetenschappelijk onderbouwde kritische houding tentoon te spreiden in verschillende contexten. Dit houdt in dat de studenten blijk geven van: ! een open en constructieve ingesteldheid met respect voor andere visies of overtuigingen; ! de vaardigheid om een discussie te voeren en in debat te treden over actuele thema’s en theoretische ontwikkelingen binnen het vakgebied en dit op basis van kritische, degelijk onderbouwde reflecties en vanuit een open geest. c| Ondernemende competenties: in staat zijn zich op zelfstandige wijze verder te bekwamen in een aantal praktische vaardigheden eigen aan specifieke sectoren en/of beroepen op de arbeidsmarkt. De studenten moeten getuigen van ondernemings- en verantwoordelijkheidszin, communicatieve ingesteldheid, creativiteit en het vermogen om te plannen en te coördineren. Op basis van deze vaardigheden profileren afgestudeerde masters zich als zelfstandige, verantwoordelijke, onderzoekende en reflectieve beroepsbeoefenaars.
Algemene wetenschappelijke competenties a| Wetenschappelijke zelfstandigheid: het zelfstandig kunnen verrichten van fundamenteel en toegepast onderzoek op niveau van een beginnend onderzoeker. Dit impliceert in staat zijn om op zelfstandige wijze een eigen, origineel onderzoek uit te werken, te plannen, uit te voeren en te rapporteren op een onderbouwde, coherente en overtuigende manier. b| Methodologische bekwaamheid. De studenten dienen in staat te zijn zich deels begeleid, deels zelfstandig te bekwamen in de specifieke en actuele onderzoeksmethoden binnen een bepaald deeldomein en deze methoden op een zelfstandige manier toe te passen in concrete onderzoekssituaties. c| Communicatief en retorisch vermogen: over het vermogen beschikken om te communiceren over het eigen onderzoek met vakgenoten en leken. De studenten zijn in staat: ! op basis van eigen onderzoeksbevindingen een gefundeerd standpunt in te nemen in wetenschappelijke en maatschappelijke discussies; ! dit standpunt op een heldere manier en met een wetenschappelijk onderbouwde argumentatie over te brengen naar diverse publieksgroepen.
Disciplinespecifieke wetenschappelijke competenties Originele, creatieve en multi- en interdisciplinair geöriënteerde onderzoeksattitude. ! de studenten hebben een goede kennis van de belangrijkste actuele ontwikkelingen in het onderzoek op het vlak van beeldende kunsten en hedendaagse kunst en materiële cultuur en archeologie van de Europese wereld; ! de studenten zijn op de hoogte van theorievorming en paradigma’s in het werkveld; ! de studenten zijn op de hoogte van wetenschappelijke onderzoeksprojecten in een internationale en nationale context;
148 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
! de
studenten leveren, onder meer via de masterproef, een originele en creatieve bijdrage aan het onderzoek; ! de studenten kunnen ook de link leggen tussen onderzoek en beroepspraktijk in het bredere werkveld van kunstwetenschappen, materiële cultuur en de studie en het beheer van het materiële erfgoed. Zij hebben een open perspectief ten opzichte van andere disciplines en vakspecialisaties; ! de studenten worden geoefend in de toepassingsmogelijkheden en de didactische vertaling van het onderzoek van de beeldende kunsten en materiële cultuur in relatie tot het werkveld en de beroepspraktijk, met inbegrip van museologie, toegepaste kunsten, landschapsonderzoek, monumentenzorg, erfgoedzorg, veldwerk en meer.
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende kerncompetenties voor de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen: Kennis a| De student heeft kennis van de grondbegrippen, theorieën, bevindingen, methoden en wetenschappelijke discussies binnen de cultuurwetenschappen en kan deze herkennen, identificeren en definiëren. b| De student heeft kennis van de voornaamste stilistische paradigma, de technologische ontwikkelingen en de maatschappelijke impact van de beeldcultuur en -kunst en kan deze elementen herkennen, identificeren en definiëren.
Inzicht a| De student heeft het inzicht om fotografie, film, video en nieuwe media te plaatsen binnen het ruimere hedendaagse mediaveld en de visuele cultuur. Hij/zij kan de visuele media ontleden, film en andere beelden differentiëren en vergelijken. b| De student kan de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik) van de visuele media onderscheiden en de politieke, sociale, culturele en economische functies en inbedding ervan ontleden.
Toepassing (wetenschappelijke vaardigheden) a| De student is in staat om de voornaamste methoden en technieken voor waarneming, analyse en bewijsvoering van visuele studies te hanteren in een eigen onderzoek en om wetenschappelijk te rapporteren over dit onderzoek.
Analyse a| De student is in staat tot het verzamelen en kritisch verwerken van bronnen en onderzoeksliteratuur rond een specifiek wetenschappelijk vraagstuk met betrekking tot de visuele cultuur. Hij/zij kan hierbij een probleemstelling formuleren, het thema ontleden en onderscheiden van andere gerelateerde themata. Vrije Universiteit Brussel 149 Deel 2
Synthese en evaluatie a| De student bezit een hoge graad van visuele geletterdheid in ruime zin. Hij/zij is in staat kritisch beelden te begrijpen, te synthetiseren en te evalueren. b| De student kan kritisch reflecteren over het wetenschappelijke veld van de visuele studies: hij/ zij is in staat wetenschappelijke teksten te beoordelen door kritiek te formuleren op concepten, methoden en analyses. c| De student kan kritisch reflecteren over visuele cultuur: hij/zij is in staat maatschappelijke fenomenen van visuele cultuur te beoordelen vanuit gemeenschappelijke invalshoek en kan weloverwogen standpunten innemen in actuele debatten.
Sociale en communicatieve vaardigheden a| De student heeft de nodige sociale en communicatieve vaardigheden om in team te werken.
Attitude a| De student heeft een professionele en open attitude ter voorbereiding op een baan in de wereld van film- en beeldproductie, -distributie, -vertoning en –kritiek in een multiculturele samenleving. b| De student wordt aangemoedigd om redelijk eigenzinnig te leren denken en handelen.
1.1 Niveau en oriëntatie Bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als voldoende. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen goed geformuleerd en van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. Ze zijn gericht op het beheersen van algemene competenties, zoals het verwerven van denken redeneervaardigheid, kennisverwerving en –reflectie, en communicatieve en retorische vaardigheden. Ook de algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het gebruik van methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek, het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende –vaardigheden zijn degelijk uitgewerkt. De disciplinespecifieke kant van de doelstellingen zou naar de mening van de Commissie omstandiger omschreven mogen worden. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om ook de kennis van vreemde talen in de doelstellingen op te nemen. Ze is immers van mening dat die kennis onontbeerlijk is voor een academische opleiding.
150 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Master Kunstwetenschappen en de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie meent dat de doelen stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na, zoals het vermogen om op wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het kunnen omgaan met complexe problemen, het hanteren van een reflectieve houding en het kunnen vormen van een oordeel in een onzekere context. Ook de algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau en de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen verrichten van onderzoek zijn voldoende uitgewerkt. Er is aandacht voor het bijbrengen van het inzicht in de nieuwste ontwikkelingen en de mogelijkheden om in het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren maar ook voor deze opleiding meent de Commissie dat de wetenschappelijk-disciplinaire kennis explicieter zou omschreven mogen worden. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als voldoende. De Commissie meent dat de doelen stroken met artikel 58 § 3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na zoals het kunnen werken in teamverband, het kritisch kunnen reflecteren, het hanteren van onderzoeksmethoden en –technieken in een eigen onderzoek en het wetenschappelijk rapporteren over het eigen onderzoek. De opleiding biedt twee profielen aan: ‘film- en beeldcultuur’ en ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’. De Commissie is van mening dat de wetenschappelijk-disciplinaire aspecten voldoende zijn uitgewerkt voor het profiel ‘film- en beeldcultuur’ maar mist de wetenschappelijk-disciplinaire aspecten voor het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’. 1.2 Domeinspecifieke eisen Bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie, master Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ voor beide opleidingen als voldoende. De Commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van beide opleidingen ontleend zijn aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De opleidingsverantwoordelijken hebben wel geen expliVrije Universiteit Brussel 151 Deel 2
ciete toetsing gedaan van de domeinspecifieke doelstellingen, noch aan de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten, noch aan de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om die oefening te maken. Het profiel van de beide opleidingen zou eveneens geëxpliciteerd mogen worden. De opleidingen zouden naar de buitenwereld duidelijk moeten maken waarom kunstwetenschappen en archeologie als één opleiding worden ingericht. Het zelfevaluatierapport maakte dit niet duidelijk, de gesprekken tijdens het bezoek wel: onder de grote koepel van de materiële objecten leren de archeologen die objecten niet geïsoleerd maar in een bredere context bekijken. De opleiding wil geen gespecialiseerde ‘terreintechnici’ opleiden. Voor de kunstwetenschappers geldt het omgekeerde: zij leren kunst breder plaatsen, in een historische en functionele context. Een uitdrukkelijke verwoording van dit profiel is volgens de Commissie belangrijk voor de aantrekkingskracht van de opleiding. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ als onvoldoende. De Commissie is van mening dat de opleidingsverantwoordelijken onvoldoende hebben duidelijk gemaakt hoe de doelstellingen zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. Met de wensen en behoeften van het beroepenveld is, met uitzondering van een beperkte vermelding met betrekking tot ‘film en beeldcultuur’, geen rekening gehouden in de competenties. Voor het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’ zijn geen domeinspecifieke doelen uitgewerkt. De Commissie is in globo van oordeel dat de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen en de visie die erachter schuilt, onduidelijk zijn.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor de bachelor- en de masteropleiding als positief beoordeelt, geeft ze het onderwerp ‘doelstellingen’ voor beide opleidingen derhalve een gunstige beoordeling. Met betrekking tot de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen beoordeelt de Commissie het facet ‘niveau en oriëntatie’ als voldoende en het facet ‘domeinspecifieke eisen’ als onvoldoende. Globaal meent ze dat de domeinspecifieke doelen te weinig zijn uitgewerkt om het onderwerp ‘doelstellingen’ een positieve beoordeling te kunnen geven.
152 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma Kunstwetenschappen en Archeologie De studenten kunnen kiezen voor het zogenaamde ‘generieke programma’ dat volledig gewijd is aan de Kunstwetenschappen en Archeologie of voor een programma met een ingebouwde minor (20 SP). Het gaat om de minoren Geschiedenis, Wijsbegeerte, Latijn of Communicatiewetenschappen. In het derde jaar kiezen de studenten ook uit twee profielen: ‘beeldende kunsten’ of ‘materiële cultuurstudies’, waarbij ze het gekozen profiel dienen aan te vullen met één opleidingsonderdeel uit het andere profiel om de samenhangende visie te bewaren. Het geheel van het bachelorprogramma omvat pakketten ‘algemene vorming’, ‘vakwetenschappen’, ‘methoden’, de bachelorpaper, een keuze uit de twee profielen in het derde jaar, en keuze-opleidingsonderdelen. De keuzeopleidingsonderdelen situeren zich op het gebied van de steunwetenschappen (bv. paleografie, statistiek), verwante disciplines (bv. antropologie, sociologie en geografie), cultuur- en maatschappijgeschiedenis, talen en profielgebonden opleidingsonderdelen uit eigen of andere vakgebieden. Het pakket ‘algemene vorming’ biedt een inleiding tot een aantal aansluitende studiegebieden (geschiedenis, wijsbegeerte, literatuur en taal), waarbij de aandacht gaat naar de context van de objecten behorende tot de kunst of de archeologie. Deze achtergrondwetenschappen staan hoofdzakelijk geprogrammeerd in het eerste jaar, en kunnen daarna als keuze-opleidingsonderdeel verder uitgediept worden in de twee volgende jaren. De generieke vakwetenschappen bestaan uit theorie-opleidingsonderdelen die gericht zijn op de theoretische en conceptuele kennis aangaande de Kunstwetenschappen en de Archeologie, en de overzichtsopleidingsonderdelen die de verschillende aspecten en componenten van de Kunstwetenschappen en de Archeologie chronologisch benaderen. Deze groep van opleidingsonderdelen staat vooral in het tweede jaar geprogrammeerd. Onder de groep ‘methoden’ vallen de methode-opleidingsonderdelen en de werkcolleges. In het eerste jaar worden de methoden van de Kunstwetenschappen en de Archeologie algemeen besproken in inleidende colleges en vervolgens toegepast in werkcolleges. In het tweede jaar volgt een verdere uitdieping in één gemeenschappelijk werkcollege. In het derde jaar komen onder meer natuurwetenschappelijke analysemethoden, vakgerichte methoden van terreinwerk en analyse, en iconografische analysemethoden aan bod en worden de methodologische competenties afgetoetst in een bachelorpaper (12 SP). In het generieke programma, bijvoorbeeld, bestaat het eerste jaar uit 20 SP aan verplichte opleidingsonderdelen uit het algemeen vormende pakket, voor 30 SP aan opleidingsonderdelen uit de vakwetenschappen en de methoden en voor 10 SP uit keuze-opleidingsonderdelen. Het tweede jaar bestaat uit 56 SP aan opleidingsonderdelen uit de vakwetenschappen en de methoden en voor 4 SP aan keuze. Het derde jaar uit het generieke traject omvat 18 SP aan disciplinegebonden opleidingsonderdelen, de bachelorpaper (12 SP), en voor 30 SP aan de profielkeuze. Vrije Universiteit Brussel 153 Deel 2
Beschrijving van het masterprogramma Kunstwetenschappen en Archeologie In de masteropleiding kiezen de studenten specialisatieopleidingsonderdelen die aansluiten bij het gekozen profiel: ‘beeldende kunsten’ of ‘materiële cultuurstudies’. De studenten uit beide profielen hebben één gezamenlijk opleidingsonderdeel dat het overzicht over beide domeinen moet behouden, namelijk ‘theorie, geschiedenis en finaliteiten van de kunstwetenschappen en van de studie van de materiële cultuur’ (6 SP). De masterproef neemt 24 SP in beslag. Binnen het profiel moeten er voor 18 SP aan opleidingsonderdelen gekozen worden. Daarnaast dienen de studenten nog voor 12 SP uit de ‘keuze algemeen’ te nemen. Het gaat binnen die ‘keuze algemeen’ om opleidings onderdelen die aansluiten op een aantal arbeidsmarktmogelijkheden zoals musea, collecties, tentoonstellingscircuits, studie van archeologisch vondstenmateriaal, studie van kunstobjecten en monumentenzorg. De mogelijkheid om een stage museum praktijk of tentoonstellingspraktijk en erfgoedzorg te lopen, is in dit luik opgenomen. Beschrijving van het master na masterprogramma Cultuurwetenschappen Het programma bestaat voor 36 studiepunten uit zogenaamde ‘kadercursussen’. Het gaat om de opleidingsonderdelen ‘kunst en maatschappij’ (4 SP), ‘stromingen in de hedendaagse kunsttheorie’ (4 SP), ‘werkcollege cultuurgeschiedenis en cultuurfilosofie’ (4 SP), de stage (4 SP) en de masterproef (20 SP). De studenten kiezen daarnaast voor het profiel ‘film en beeldcultuur’ of ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’. De profielen nemen 16 SP in beslag. Bovenop het profiel kiezen de studenten nog voor 8 SP in functie van hun masterproef. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De Commissie is van oordeel dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding. Alle geformuleerde competenties hebben hun vertaling gekregen in het programma en de Commissie meent dan ook dat met het programma de geformuleerde opleidingsdoelen kunnen gehaald worden. De algemene vormende opleidingsonderdelen brengen de studenten een brede kennis bij die hen in staat stelt kunst en materiële cultuur in een holistisch kader te plaatsen. De vakwetenschappelijke opleidingsonderdelen zijn gericht op de verwerving en toepassing van theoretische en conceptuele kennis in verband met het vakgebied en in de overzichtsopleidingsonderdelen wordt chronologische kennis en inzicht in het vakgebied bijgebracht. De methode-opleidingsonderdelen bereiden de studenten voor op het autonoom en kritisch verzamelen, interpreteren en formuleren van informatie en leren hen werken met de objecten zelf.
154 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
In tegenstelling tot in de doelstellingen, is er in het programma wel degelijk aandacht voor het gebruik van vreemde talen in de opleiding, wat de Commissie op prijs stelt. Ten tijde van de visitatie waren de beoogde competenties nog onvoldoende vertaald in de leerdoelen van de verschillende opleidingsonderdelen. De Commissie spoort de lesgevers en de opleidingsverantwoordelijken aan om op korte termijn de studiefiches van de opleidingsonderdelen grondiger uit te werken. De erin geformuleerde competenties vormen namelijk ook de basis voor de beoordeling van de studenten en zijn bepalend voor de keuze van aangepaste werkvormen. Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende. De Commissie is van mening dat het programma te weinig één geheel vormt. Er is maar één verplicht opleidingsonderdeel dat de verbinding tussen Kunstwetenschappen en Archeologie maakt. Binnen, maar ook buiten de profielen, is er volgens de Commissie een te groot keuze-aanbod aan kleine opleidingsonderdelen. De Commissie vraagt zich af of met dit grote aanbod aan diverse keuze-opleidingsonderdelen de beoogde diepgang kan gerealiseerd worden. Daartegenover staat dat de Commissie vertrouwen heeft in de kwaliteit van de afzonderlijke opleidingsonderdelen en ook in de master het uitgangspunt van de VUB – het blijven verbinden van de trajecten archeologie en kunstwetenschappen – als waardevol accepteert. Net als in de bacheloropleiding waren ten tijde van de visitatie de beoogde competenties nog onvoldoende vertaald in de leerdoelen van de verschillende opleidingsonderdelen. De Commissie spoort de lesgevers en de opleidingsverantwoordelijken aan om op korte termijn de studiefiches van de opleidingsonderdelen grondiger uit te werken. De erin geformuleerde competenties vormen de basis voor de beoordeling van de studenten en zijn bepalend voor de keuze van aangepaste werkvormen. Master na Master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma’ als onvoldoende. De Commissie ziet geen samenhang tussen de opleidingsdoelstellingen en het programma en zijn opleidingsonderdelen. Het opzet van het programma strookt naar de mening van de Commissie niet met de geformuleerde academische doelen. Het programma richt zich, naast studenten uit de kunstwetenschappen, ook op studenten uit andere disciplines, voor wie het een verrijking van hun intellectuele bagage en een voorbereiding op een beroepspraktijk in het culturele veld biedt. Die open Vrije Universiteit Brussel 155 Deel 2
toegang brengt met zich mee dat het programma een hoog inleidend gehalte heeft (zie facet 2.2.), wat haaks staat op de voor een masteropleiding vereiste academische doelstellingen. Opmerkelijk ook is dat in de opleiding een profiel ‘scenarioschrijven’ voorkomt. Dit is een expliciet beroepsgerichte en praktijkgeoriënteerde richting die zich eveneens moeilijk verhoudt met de academische doelstellingen van het programma. Naar de mening van de Commissie is er geen heldere keuze gemaakt met betrekking tot deze opleiding: wil deze opleiding een echte academische, onderzoeksgerelateerde master zijn of een beroepsgerichte opleiding. In het laatste geval zou de opleiding noodgedwongen meer werk moeten maken van de componenten ‘management’ en ‘educatie’. Het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’ omvat immers weinig educatie. Binnen de component ‘management’ komt het aspect bestuurskunde via gastcolleges aan bod op een fragmentarische en weinig diepgaande manier. Het ontbreken van een heldere keuze leidt volgens de Commissie tot halfslachtige oplossingen die toevallig goed kunnen uitpakken voor individuele studenten maar geen structurele garanties bieden voor de kwaliteit van het programma in zijn geheel. Dit geldt voor de relatie onderwijs en onderzoek (zie facet 2.2.) en voor de relaties met het beroepenveld die sterk afhangen van de netwerken van de docenten. Voor individuele studenten kan het programma goed uitpakken, bijvoorbeeld via een interessante stageplaats, maar het biedt geen structurele waarborg voor inhoud, kwaliteit en succes voor de meeste studenten. Er dient volgens de Commissie dus een heldere keuze in de doelstellingen worden gemaakt en daar dient dan het profiel van de opleiding op af te worden gestemd. De Commissie stelt tevens vast dat de werkelijke inhoud van de opleidingsonderdelen niet strookt met wat in de opleidingsonderdelenfiches beschreven staat. Zo leidt de Commissie uit de opleidingsonderdelenfiches af dat in het profiel ‘film- en beeldcultuur’ het accent voornamelijk op fotografie en minder op film ligt. Uit de gesprekken met de studenten bleek evenwel dat er wel degelijk aandacht aan film wordt besteed. Die discrepantie tussen de fiches en de realiteit maakt het de Commissie, maar ook de studenten, moeilijk, zo niet onmogelijk, om te beoordelen of de inhoud voldoet aan de doelstellingen. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als goed. In het programma is er volgens de Commissie een goede aandacht voor kennisontwikkeling. De studenten krijgen in de eerste twee jaren een gedegen introductie in de Westers kunstgeschiedenis en archeologie van de prehistorie tot heden, en dit binnen een brede humaan-wetenschappelijke context.
156 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
De aandacht in het programma voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende –vaardigheden is naar de mening van de Commissie sterk. Op theoretisch niveau gebeurt dit via ‘inleidingen’ en via gerichte methodologische en technisch-methodologische opleidingsonderdelen, zoals iconografie, technieken van de beeldende kunsten, methoden van archeologisch terreinonderzoek en introductie tot de natuurwetenschappelijke onderzoekstechnieken, inleiding tot de materiaalstudie, en landschapsonderzoek. Diverse excursies nemen de studenten mee naar de te onderzoeken objecten en leren de studenten vooral visueel te analyseren. Toegepast gebeurt dit via aansluitende werkcolleges en oefeningen. De werkcolleges van het eerste jaar leren de studenten de eerste stappen zetten op het gebied van het verzamelen, inschatten en kritisch verwerken van de informatie Daarnaast krijgen ze meteen de belangrijkste theoretische en methodologische concepten mee van het kunstwetenschappelijke en archeologische onderzoek (paradigma’s, natuurwetenschappelijk onderzoek, dateringsmethoden, hulp- en partnerwetenschappen, heuristische technieken). Het ‘werkcollege kunstwetenschappen & archeologie’ (het ‘huizenonderzoek’) in het tweede jaar bereidt de studenten voor op meer autonoom en kritisch verzamelen en interpreteren van informatie en leert hen tevens werken met de objecten zelf. Historische panden in Brussel worden hierbij als testobjecten gebruikt. In de bachelorpaper in het derde jaar, ten slotte, dienen de studenten zelfstandig een onderzoek uit te voeren, met de mogelijkheid om te vertrekken vanaf origineel bronnenmateriaal. De Commissie waardeert het opzet van de bachelorpaper ten zeerste. Het programma sluit volgens de Commissie ook goed aan bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied, zoals de groeiende aandacht voor de natuurwetenschappen en voor beleid. In het kader van het verbeterperspectief adviseert de Commissie om een kunstwetenschappelijke/archeologische stage als optie in te brengen in het programma. Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. Net als in het bachelorprogramma is er ook in het masterprogramma een goede aandacht voor kennisontwikkeling, zij het dat die kennisontwikkeling door het aanbod aan kleine keuze-opleidingsonderdelen nogal disparaat gebeurt (zie facet 2.3.). Alle opleidingsonderdelen worden gedoceerd door docenten die participeren in het desbetreffende onderzoek en dit onderzoek ook in hun lessen brengen. Daarnaast worden de studenten via gastlezingen in contact gebracht met de actualiteit van het onderzoek. De Commissie meent dan ook dat de kennisontwikkeling goed aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De aandacht voor het bijVrije Universiteit Brussel 157 Deel 2
brengen van een onderzoeksattitude en bijhorende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen en wordt concreet toegepast in de masterproef. De profielen zijn gebaseerd op de aanwezige onderzoeksexpertise, die prima maar beperkt is. De Commissie is van mening dat samenwerking met een of meerdere andere Vlaamse universiteiten nodig is om meer thematische specialisatie te kunnen aanbieden. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als onvoldoende. In het programma is er aandacht voor kennisontwikkeling, maar niet op een gevorderd of verdiepend niveau. Een groot aantal van de cursussen wordt immers op bachelorniveau gedoceerd: meestal in het derde, maar ook in het tweede en één opleidingsonderdeel zelfs in een eerste jaar. Dit inleidende niveau staat haaks op de voor een masteropleiding vereiste doelstellingen en hangt samen met de keuze om het programma open te stellen voor studenten uit andere disciplines dan de kunstwetenschappen (zie facet 2.9.). De Commissie is er niet van overtuigd of het programma in zijn geheel wel aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Het programma wordt namelijk niet gedragen door een onderzoeksgroep. De koppeling onderwijs-onderzoek is evident voor alle lesgevers in het programma, het gevoerde onderzoek heeft, op een paar uitzonderingen na, evenwel geen specifieke binding met deze opleiding. Dit maakt dat het programma onderzoeksmatig weinig samenhang vertoont en te sterk wordt bepaald door de individuele expertises van de docenten. De aansluiting van het programma bij de beroepspraktijk – die beoogt wordt in de doelen – is twijfelachtig, meent de Commissie. Er zijn geen domeinspecifieke eisen met betrekking tot cultuureducatie en cultuurmanagement geformuleerd, het beroepenveld is niet gedefinieerd en de contacten met het veld zijn erg incidenteel. Zoals aangehaald in facet 2.1. dekt het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’ ook niet helemaal de lading. In het programma zit wel een stage vervat maar die moet aansluiten op de masterproef. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. De Commissie meent dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: vertrekkend van het met elkaar samengaan van kunstwetenschappen en archeologie de studenten
158 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
een brede basis meegeven die sterk methodologisch en breed humaan-wetenschappelijk gekleurd is. De eerste bachelor heeft algemene en diachronische opleidingsonderdelen, de tweede bachelor omvat systematisch alle overzichten kunstgeschiedenis en archeologie, en het derde jaar focust op de methodologisch-technische opleidingsonderdelen en een paper. De Commissie is evenwel van mening dat de vakinhoudelijke (de domein specifieke) kennis niet opgebouwd wordt maar naast elkaar wordt aangeleverd. Het programma mist hierdoor verticale coherentie. Meer aandacht zou er ook mogen worden besteed aan de afstemming van de toegeleverde opleidingsonderdelen (literatuurwetenschap, psychologie) op het vakgebied. De vier minores zorgen volgens de Commissie voor een voldoende verbreding van het programma, zijn relevant en ook inhoudelijk samenhangend. Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als voldoende. De Commissie meent dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. Achter de invulling van het programma steekt een duidelijke visie: vertrekkend van het met elkaar samengaan van kunstwetenschappen en archeologie de studenten een specialisatie te laten volgen in de beeldende kunsten of de materiële cultuur. Wel is de Commissie van oordeel dat de beide profielen een duidelijke verdiepende structuur moeten krijgen. Nu is er een te groot aanbod aan kleine opleidingsonderdelen waaruit de studenten dan ook nog eens een keuze kunnen maken. Grotere eenheden met minder keuze bieden ook meer mogelijkheden om het profiel van de afgestudeerden te versterken. Het is de Commissie immers opgevallen dat de afgestudeerden vaak voort studeren omdat ze nood hebben aan een meer verdiepende specialisatie met het oog op een betere positionering op de arbeidsmarkt. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als voldoende. Met de drie ‘kadercursussen’ (‘kunst en maatschappij’, ‘stromingen in de hedendaagse kunsttheorie’ en het ‘werkcollege cultuurgeschiedenis en cultuurfilosofie’) krijgen de studenten een gemeenschappelijke basis mee in het centrale thema cultuurwetenschappen via een grondige analyse van mens- en wereldbeelden. Het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’ is degelijk gestructureerd, met drie verplichte opleidingsonderdelen en één opleidingsonderdeel te kiezen uit een lijst van drie. Het profiel ‘film en beeldcultuur’ omvat 9 opleidingsonderdelen, waarvan er één verplicht is en vervolgens binnen dit profiel één van de drie aangeboden pakketVrije Universiteit Brussel 159 Deel 2
ten dient gekozen te worden. Ze stelt wel vast dat met het keuzepakket ‘film- en beeldcultuur 1’ maar 58 studiepunten worden gehaald. De studenten die voor dit keuzepakket opteren, dienen dus een keuze-opleidingsonderdeel bij te nemen. De Commissie blijft evenwel van mening dat het programma te weinig één geheel vormt, zoals aangehaald in de facetten 2.1. en 2.2. De samenstelling en de invulling van de profielen is te zeer afhankelijk van de individuele expertise van de docenten, die vanuit verschillende vakgroepen hun inbreng in het programma leveren. Vele opleidingsonderdelen zijn ook niet exclusief voor de studenten Cultuurwetenschappen maar worden gedeeld met, veelal, bachelorstudenten, wat de coherentie van het programma niet ten goede komt. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleidingen ten minste 60 studiepunten. 2.5. Studietijd In het kader van de elektronische studentenevaluaties (zie onderwerp 5) wordt er jaarlijks gepeild naar de studie-omvang en studietijd. Uit die evaluaties blijkt dat in de laatste twee academiejaren (2005-2007) het aantal opleidingsonderdelen die als zwaarder werden ervaren dan door de opleiding begroot waren, gestegen is. De stijging doet zich voornamelijk voor in het eerste bachelorjaar, waar het opleidingsonderdeel ‘algemeen overzicht van de kunstwetenschappen en de archeologie’ naast toegeleverde opleidingsonderdelen die als keuze kunnen worden genomen (met ‘algemene inleiding tot de literatuurwetenschap’ als uitschieter) als zwaar worden aangestipt. In reactie hierop heeft de opleiding het keuze-opleidingsonderdeel verplaatst van het eerste naar het tweede jaar. Ook de werkcolleges en het zelfstandig werk worden door de bachelorstudenten ervaren als een zware studielast. Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat er geen objectieve gegevens voorhanden zijn op basis waarvan zij de studietijd mee kan beoordelen. Problemen rond studietijd en studeerbaarheid worden wel besproken in de opleidingsraad. Op basis van de elektronische studentenevaluaties, waarin ook gepeild wordt naar de studietijd zoals ervaren door de studenten, lijken er voor de meeste opleidingsonderdelen geen grote verschillen te zijn tussen de begrote en de reële studietijd, al zijn er wel opleidingsonderdelen die meer tijd vergen dan begroot. De Commissie constateert dat aan deze knelpunten wordt geremedieerd.
160 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Op basis van de gegevens die de studentenenquêtes opleverden en op basis van haar gesprek met de studenten en de docenten acht de Commissie het programma studeerbaar en meent ze dat de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar, al is opvolging en bijsturing ongetwijfeld nodig. Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. Ten tijde van de visitatie was er nog geen studietijdmeting met betrekking tot de masteropleiding ter beschikking vermits het de eerste keer was dat het programma liep. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, signaleerden in dit verband geen discrepanties. Op basis van een programma-analyse en haar gesprekken met de lesgevers en de studenten acht de Commissie het programma studeerbaar en sluit het volgens haar aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de studietijd nauwlettend in het oog te houden. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat er geen objectieve gegevens voorhanden zijn op basis waarvan zij de studietijd mee kan beoordelen. Op basis van de elektronische studentenevaluaties, waarin ook gepeild wordt naar de studietijd zoals ervaren door de studenten, lijken er voor de meeste opleidingsonderdelen geen grote verschillen te zijn tussen de begrote en de reële studietijd, meldt het zelfevaluatierapport. Op basis van de data die de studentenenquêtes opleverden en op basis van haar gesprek met de studenten en de docenten ziet de Commissie geen redenen om het programma niet studeerbaar te vinden en meent ze dat de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per academiejaar, al is opvolging en bijsturing ongetwijfeld nodig. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud De VUB hanteert als centraal onderwijsconcept ‘competentiegericht leren in flexibel onderwijs’. Competentiegericht betekent ‘een studentengerichte, activerende benadering met de accenten op het zelfstandig leren en het kritisch leren omgaan met kennis’. Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie Voor de inleidende opleidingsonderdelen (hoofdzakelijk in de eerste twee jaren) blijven de ‘ex cathedra’ hoorcolleges de belangrijkste werkvorm. De kennis en inzichten Vrije Universiteit Brussel 161 Deel 2
uit de hoorcolleges dienen te worden toegepast in de werkcolleges (tweemaal 8 SP in bachelor 1 en 16 SP in bachelor 2). In het derde jaar is er de bachelorproef. Practica krijgen de studenten alleen voor ‘methoden van archeologisch terreinonderzoek’ en voor opleidingsonderdelen die gericht zijn op computervaardigheden en voor het taalonderricht. Voor verschillende opleidingsonderdelen wordt naast het verwerken van de leerstof ook de redactie van een paper, al dan niet in groep, en het doornemen van extra literatuur vereist. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat er een goede afstemming is tussen de opleidingsdoelstellingen en het didactisch concept ‘competentiegericht leren in flexibel onderwijs’. De meeste opleidingsonderdelenfiches zijn evenwel bijzonder summier als het gaat om de relatie tussen het didactisch concept en de specifieke doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Naar de mening van de Commissie is er nog een te grote dominantie aan hoorcolleges. De Commissie meent dat er in de opleidingsonderdelen in het eerste jaar meer studentgericht kan gewerkt worden door bijvoorbeeld niet alleen hoorcolleges in te richten, maar ook werklessen waarin anderstalige literatuur aan bod komt en de schriftelijke vaardigheden getraind worden. Voorts constateert de Commissie dat voor vele opleidingsonderdelen een groot stuk aan ‘begeleide zelfstudie’ wordt verwacht van de studenten maar dit zelfstandig leren wordt niet consistent opgebouwd doorheen de opleiding. Een mooi initiatief in dit verband vindt de Commissie wel de twee interactieve programma’s rond analysemethoden voor schilderijen die het Centrum voor Studie en Begeleiding heeft uitgewerkt voor ‘algemene inleiding tot de kunstwetenschappen’ in het eerste jaar. Via die twee programma’s leren de studenten zelfstandig en progressief competenties aan. Positief acht de Commissie ook de werkcolleges: ze zijn goed opgebouwd en sluiten goed aan op de theoretisch gerichte opleidingsonderdelen. De studenten worden er geoefend in het verwerven van heuristische, diagnosticerende, argumentatie- en rapporteringsvaardigheden. De Commissie is gecharmeerd door het werkcollege in het tweede jaar, het zogenaamde ‘huizenonderzoek’ en ook de bachelorpaper in het derde jaar, met twee publieke presentatiemomenten, waardeert ze erg. De Commissie apprecieert het bovendien dat de opleiding regelmatig gastsprekers uitnodigt en de studenten binnen het kader van de opleidingsonderdelen stimuleert om naar tentoonstellingen, lezingen, voorstellingen en colloquia te gaan. Wat de leermiddelen betreft, stelt de Commissie vast dat het pakket aan syllabi ten gevolge van het aantreden van een nieuwe ploeg en de bachelor-masterhervorming beperkt is. Ze meent dat er zeker in het eerste jaar meer syllabi en handboeken nodig zijn en beveelt de lesgevers dan ook aan om hiervan werk te maken.
162 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Een veralgemeend gebruik van het elektronisch leerplatform PointCarré is er naar de mening van de Commissie nog niet. Een aantal docenten gebruikt het al voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, en als discussieforum. Er blijven nog veel mogelijkheden onbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelf– evaluatietoetsen, of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als goed. De Commissie stelt vast dat er een goede afstemming is tussen de opleidingsdoelen en het didactisch concept ‘competentiegericht leren in flexibel onderwijs’, maar ook hier zijn de opleidingsfiches bijzonder summier als het gaat om de uitwerking van dat concept op opleidingsonderdelenniveau. In de praktijk meent de Commissie wel dat de gebruikte onderwijsvormen goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma en zijn opleidingsonderdelen. De colleges in seminarievorm zijn sterk interactief: de studenten verwerken individueel de stof en synthetiseren deze elk om beurt tijdens de wekelijkse sessies. De studenten kiezen binnen de grenzen van de problematiek een deelaspect dat ze uitwerken in een paper die ze tijdens de laatste les voorstellen en ter discussie voorleggen aan hun collega’s. Zelfstandige kennisverwerving staat in de opleiding centraal. In de opleiding worden er frequent gastsprekers uitgenodigd. Met betrekking tot de stages stelt de Commissie vast dat er een goed uitgewerkte stagedidactiek voorhanden is en dat de stages goed georganiseerd zijn. De leermiddelen zijn volgens de Commissie adequaat. Een veralgemeend gebruik van het elektronisch leerplatform PointCarré is er naar de mening van de Commissie nog niet. Een aantal docenten gebruikt het al voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, en als discussieforum. Er blijven nog veel mogelijkheden onbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelf– evaluatietoetsen, of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als onvoldoende. Vrije Universiteit Brussel 163 Deel 2
De Commissie stelt vast dat het zelfevaluatierapport de relatie tussen het didactische concept ‘competentiegericht leren in flexibel onderwijs’ en de doelstellingen van de opleiding niet belicht. Met betrekking tot de gebruikte werkvormen constateert ze dat het grote aantal hoorcolleges, waarbij de studenten Cultuurwetenschappen dan nog eens vaak met studentengroepen op bachelorniveau les volgen, een paradox vormt met het didactische concept. Het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’ bestaat, met uitzondering van het werkcollege, volledig uit hoorcolleges. Bij ‘theorie en praktijk van de kunst- en beeldeducatie’ horen een aantal bezoeken aan musea van hedendaagse kunst. De opleidingsonderdelenfiches zijn ook weinig informatief over de invulling van de hoorcolleges. Slechts een paar hoorcolleges uit het profiel ‘film- en beeldcultuur’ hebben een interactieve invulling. De invulling van het zelfstandig werken strookt ook niet met het didactische concept. De leermiddelen beantwoorden volgens de Commissie niet altijd aan de eisen die voor een academische masteropleiding worden gesteld. Vermits een behoorlijk aantal opleidingsonderdelen een inleidend karakter hebben (zie facet 2.1.) hebben de leermiddelen (handboeken) dit ook. Voor een masteropleiding zou men leermiddelen van een meer gevorderd en gespecialiseerd niveau mogen verwachten. 2.7. Beoordeling en toetsing Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. Het examineren van de hoorcolleges gebeurt, op enkele uitzonderingen na, aan de hand van een mondeling examen. Bij de opleidingsonderdelen die in modules worden aangeboden, gebeurt de evaluatie via deelopdrachten door de docenten die de modules geven. De beoordeling van de seminaries bestaat uit twee luiken. De studenten worden voor de helft van de punten beoordeeld op hun medewerking tijdens de verschillende sessies van het seminarie en voor de andere helft op de kwaliteit van de ingediende paper. De beoordeling van de werkcolleges gebeurt aan de hand van diverse criteria, zoals onder meer de zelfstandigheid bij het uitvoeren van een opdracht, het vermogen om bevindingen op een correcte en interessante manier te presenteren en te rapporteren, het werken in teamverband en de omvang en kwaliteit van de participatie in seminaries en gastlezingen. De stage wordt beoordeeld op basis van het eindrapport van de student en het evaluatieverslag van de mentor. De beoordeling van de bachelorpaper strookt grotendeels met die van de masterproef (zie facet 2.8.).
164 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als voldoende voor de bachelor- en als goed voor de masteropleiding. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van de bacheloropleiding bestudeerd en is van mening dat de examens over het algemeen nog te veel gericht zijn op het toetsen van encyclopedische kennis en inzichten en nog te weinig op het evalueren van de competenties die in de opleidingsdoelstellingen worden beoogd. Bij de werkcolleges zijn de evaluatiecriteria wel uitgewerkt en afgestemd op het verwerven van de beoogde competenties. De evaluaties in de masteropleiding zijn volgens de Commissie goed gericht op de realisatie van de leerdoelen. Voor de evaluatie van de stage en de masterproef zijn er goede criteria ontwikkeld. De seminaries kennen een vorm van permanente evaluatie: de studenten dienen voor elke les artikels te lezen en uiteindelijk een presentatie te geven over een uitgewerkt onderdeel. De transparantie van de evaluatie kan evenwel beter. De studenten worden geïnformeerd over de evaluatiewijze en beoordelingscriteria aan het begin en aan het einde van de reeks hoorcolleges. De Commissie spoort de lesgevers aan om die criteria ook in de opleidingsonderdelenfiches duidelijk te vermelden. Globaal blijkt uit de studentenenquêtes dat er nauwelijks problemen worden gesignaleerd. Ook de studenten van beide opleidingen waarmee de Commissie gesproken heeft, waren tevreden over de organisatie van het examengebeuren. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback gegeven op de examens. Meer aandacht zou er volgens de Commissie wel mogen gaan naar het geven van ontwikkelingsgerichte feedback inzake mondelinge vaardigheden en werken in teamverband. Master na master Cultuurwetenschappen De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. Voor de kadercursussen ‘Kunst en maatschappij’ en ‘Stromingen in de hedendaagse kunsttheorie’ is er een mondeling examen, bij het laatste opleidingsonderdeel hoort ook een taak. Voor het werkcollege ‘cultuurgeschiedenis en cultuurfilosofie’, dat bestaat uit een serie lezingen, dienen de studenten een samenvatting te maken van vier lezingen en over een lezing een mondeling examen af te leggen. De stage wordt beoordeeld op basis van een stagebeoordelingsformulier van de stagementor, een stageverslag van de student en een evaluatiegesprek tussen de voorzitter van de opleiding en de student. Binnen het profiel ‘cultuureducatie en cultuurmanagement’ hoort er bij de drie verplichte opleidingsonderdelen een mondeling examen, bij ‘capita selecta uit de artistieke actualiteit’ dient er daarnaast ook een taak (documentatiedossier over BelVrije Universiteit Brussel 165 Deel 2
gische kunstenaar) gemaakt te worden. Bij de keuzevakken in dit profiel hoort er bij ‘inleiding tot de multimedia’ een mondeling examen. Bij ‘politieke economie van de creatieve en culturele industrieën’ mogen de studenten kiezen: presentatie van een poster op basis van een eigen case-study en een wetenschappelijke discussie over de poster op basis van de leerstof uit de lessen (handboek en gastcolleges) of een paar vragen op basis van het handboek en de gastcolleges. Voor het ‘werkcollege in het gebruik van de multimedia’ dienen de studenten zelfstandig een multimediaproduct te ontwikkelen. Binnen het profiel ‘film- en beeldcultuur’ dienen de studenten voor het verplichte ‘geschiedenis van de fotografie en de nieuwe media’ een mondeling examen af te leggen en, indien ze de tweejaarlijkse studiereis hebben meegemaakt, een kritisch essay hierover te schrijven en te verdedigen op het mondeling examen. Voor ‘theorie van de time-based arts’ bestaat de evaluatie uit een mondeling examen en uit een referaat dat de studenten in een college dienen te houden. Voor ‘film- en videotheorie’ is er een mondeling examen en een paper die dient te worden geschreven en toegelicht. Bij ‘mediabeleid en mediastructuren’ hoort een mondeling examen. Voor het ‘werkcollege culturele communicatie en marketing’ wordt het eindcijfer bepaald door een poster, een paper en een uitgewerkt voorstel voor een cultuurprogramma. Het examen voor ‘scenarioschrijven I’ bestaat uit de presentatie en bespreking van een case-study, voor ‘scenarioschrijven II’ is er een permanente evaluatie van de schrijfoefeningen. ‘Inleiding tot de film- en videopraktijk’, ten slotte, wordt geëvalueerd aan de hand van de creatie van een korte film. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als onvoldoende. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de examenvragen vooral gericht zijn op kennis en inzicht en niet op vaardigheden en attitudes. Het verband tussen de evaluaties en de na te streven opleidingscompetenties is ook niet duidelijk. Vermits de leerdoelen van de opleidingsonderdelen niet gekend zijn, is het de Commissie niet duidelijk of de evaluaties erop gericht zijn. Met betrekking tot de transparantie van de evaluatie, stelt de Commissie vast dat het zelfevaluatierapport alleen de formele procedures behandelt en dat de examencriteria, die in de opleidingsonderdelenfiches dienen opgenomen te zijn, ontbreken. De lesgevers lichten bij aanvang en op het einde van hun colleges wel toe hoe er geëvalueerd zal worden, maar volgens de Commissie dient dit ook schriftelijk, in de fiches dus, te gebeuren.
166 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
2.8. Masterproef Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De masterproef neemt 24 studiepunten in beslag. In het kader van de masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze aantonen dat ze zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten. Het zelfevaluatierapport omschrijft de volgende criteria voor de masterproef: – het kunnen herkennen en op wetenschappelijk verantwoorde wijze situeren van monumenten, kunstwerken, artefacten en/of artistieke en materiële omgevingen. Daarbij dient de student blijk te geven van een permanent kritische houding ten opzichte van zijn voorwerp van onderzoek, te bewijzen dat hij een kritischwetenschappelijk apparaat goed beheerst en een breed inzicht heeft verworven in zijn onderzoeksgebied door toedoen van de studie van bronnen en literatuur. – in staat zijn monumenten, kunstwerken of artefacten en/of artistieke en materiële omgevingen te beschrijven, te klasseren, te inventariseren en te catalogiseren (voor zover dit voor het onderzoek van toepassing is); – alle fasen van het onderzoek te beheersen, van de heuristiek tot en met het formuleren van de juiste onderzoeksvragen, eventuele werkhypothesen en conclusies met inbegrip van de vermelding van aanbevelingen voor mogelijk verder onderzoek. Bronverwijzing is hierbij vanzelfsprekend. De masterproef kan maar hoeft niet in het verlengde te liggen van de ‘praktijkoefening in de archeologie’ (bachelorpaper). De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden. Jaarlijks worden twee plenaire bijeenkomsten georganiseerd waarop elke student een stand van zaken presenteert aangaande zijn onderzoek. Aansluitend krijgen alle toehoorders de gelegenheid kritische bedenkingen te formuleren en suggesties aan te bieden voor het verdere verloop van het onderzoek. De beoordeling van de masterproef gebeurt door de promotor en twee commissarissen die ZAP-lid zijn. Een commissaris kan ook aangeduid worden onder externe deskundigen met een doctoraatsdiploma. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ als goed. De Commissie stelt vast dat de omvang van 24 studiepunten voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is. De Commissie is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat eruit blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. Methodologisch zijn ze hierop goed voorbereid geweest in de bacheloropleiding.
Vrije Universiteit Brussel 167 Deel 2
De begeleiding van de masterproef is docentafhankelijk. De Commissie noteerde hier geen klachten van de studenten maar beveelt toch aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker nu de masterproef in één jaar dient te worden afgerond. De beoordeling van de masterproef gebeurt volgens welomlijnde criteria die volgens de Commissie adequaat worden aangehouden. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de beoordelingscriteria ook duidelijk aan te geven in de opleidingsonderdelenfiche. Ook acht ze de invoering van een mondelinge verdediging een must. Master na master Cultuurwetenschappen De masterproef omvat 20 studiepunten. De masterproef dient een werkstuk te zijn waardoor de student blijk geeft van analytisch en synthetisch vermogen en/of van de capaciteit om op zelfstandige wijze problemen op te lossen. Uit het werkstuk moet een algemeen kritisch reflecterende ingesteldheid of een onderzoeksingesteldheid blijken die moet aantonen dat de student een grondig geargumenteerd standpunt kan innemen ten aanzien van een wetenschappelijk, cultureel, artistiek, agogisch of maatschappelijk probleem. De student toont aan dat hij alle fasen van het wetenschappelijk onderzoek beheerst, gaande van heuristiek tot en met het formuleren van vraagstellingen, hypothesen, conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek. De verhandeling moet een bijdrage zijn tot de cultuurwetenschappen. De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden. De ZAP-leden die in hoofdorde verbonden zijn aan de vakgroepen Kunstwetenschappen en Archeologie, Communicatiewetenschappen en Agogiek kunnen onderzoeksthema’s aanreiken. De studenten kunnen ook met een eigen onderzoeksvoorstel naar een promotor stappen. De verplichte stage dient aansluiting te vinden bij het onderwerp van de masterproef en is een platform voor research. De beoordeling van de masterproef gebeurt door de promotor en twee commissarissen die ZAP-lid zijn. Per onderwerp (probleemstelling, theoretische achtergrond en literatuurstudie, methodologische verzameling en verwerking van de resultaten, vorm en taal, onderzoekssynthese en besluit) wordt de masterproef geëvalueerd. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ als goed. De Commissie stelt vast dat de omvang van 20 studiepunten voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is. Ze vraagt zich af in hoeverre die kwaliteit wellicht mede te danken is aan de vaardigheden die de studenten tijdens hun initiële masteropleiding hebben verworven en de soms wel zeer intensieve individuele begeleiding en niet, of niet in de eerste plaats, aan onderhavig programma waarvan het academische gehalte op masterniveau onvoldoende is.
168 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Er zijn duidelijke richtlijnen uitgewerkt zowel voor de formele als voor de inhoudelijke aspecten. De beoordelingscriteria worden goed aangehouden. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de beoordelingscriteria ook duidelijk aan te geven in de opleidingsonderdelenfiche. Ook acht ze de invoering van een mondelinge verdediging een must. De begeleiding van de masterproef is docentafhankelijk. De Commissie noteerde hier geen klachten van de studenten maar beveelt toch aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker omdat de masterproef in één jaar dient te worden afgerond. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: – een diploma van het secundair onderwijs; – een bachelordiploma; – een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; – een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASO-richtingen aan. Het jongste decennium stroomden er jaarlijkse gemiddeld 30 studenten in de opleiding in. De masteropleiding in de Kunstwetenschappen en Archeologie is direct toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Kunstwetenschappen en Archeologie. Voor bachelors in de Geschiedenis, de Wijsbegeerte, de Communicatiewetenschappen en Latijn met een minor kunstwetenschappen en archeologie is er een voorbereidingsprogramma van 60 studiepunten. Daarnaast staat de master open voor academische en professionele bachelors zonder specifieke kunstwetenschappelijke en/of archeologische opleidingskenmerken mits het met succes voltooien van een voorbereidings- of schakelprogramma. Potentiële zij-instromers kunnen ook individuele studieduurverkorting aanvragen bij de faculteitsraad via de procedure van eerder verworven kwalificaties (EVK’s) en eerder verworven competenties (EVC’s). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden. De vakgroep biedt de bachelor-, en de masteropleiding ook aan in avondonderwijs (het bijzonder begeleidingsonderwijs). De werkstudenten leveren een belangrijke bijkomende instroom (bijna 20 procent van het totale aantal studenten).
Vrije Universiteit Brussel 169 Deel 2
De master na master Cultuurwetenschappen is toegankelijk voor houders van een masterdiploma. Potentiële zij-instromers kunnen ook individuele studieduurverkorting aanvragen bij de faculteitsraad via de procedure van eerder verworven kwalificaties (EVK’s) en eerder verworven competenties (EVC’s). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden. De opleiding wordt niet in avondonderwijs aangeboden. De master na masteropleiding trekt een zeer divers publiek aan, gaande van kunstwetenschappers, agogen, communicatiewetenschappers tot filosofen, ingenieurarchitecten, cineasten en beeldende kunstenaars. Het jongste decennium stroomden er jaarlijks gemiddeld 30 studenten in de opleiding in. Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat het programma inhoudelijk aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De opleidingsonderdelen uit het eerste jaar vergen geen specifieke voorkennis van de studenten. Om de aansluiting tussen het secundair en het universitair onderwijs zo vlot mogelijk te laten verlopen, biedt het Centrum voor Studie en Begeleiding studiemethodische trainingen aan. Ook ontwikkelde het de twee eerder genoemde interactieve programma’s rond analysemethoden voor schilderijen. De Commissie waardeert ten zeerste de inspanningen die het centrum levert, maar constateert dat noch het centrum, noch de opleidingsverantwoordelijken het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten opvolgen. Het goed monitoren van het instroomniveau en het controleren van de studievoortgang zou zicht geven op de effectiviteit van de studiebegeleiding en de basis kunnen vormen voor een meer studentgerichte werking in het eerste jaar (zie facet 2.6.). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs wenst de Commissie haar appreciatie uit te drukken voor het bijzonder begeleidingsonderwijs. De VUB is de enige universiteit die avondonderwijs inricht voor werkstudenten. Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria voor de masteropleiding goed zijn uitgewerkt. De voorbereidingsprogramma’s voor onder meer de bachelors in de Geschiedenis, Wijsbegeerte, Latijn en Communicatiewetenschappen met een minor in de kunstwetenschappen en archeologie zijn goed uitgewerkt en worden duidelijk kenbaar gemaakt via de studiegids en de facultaire site.
170 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
De studenten uit de masteropleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, meenden dat ze in hun bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie goed voorbereid waren op de masteropleiding en signaleerden geen aansluitingsproblemen. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat de opleiding, behalve de vereiste van een masterdiploma, geen verdere toelatingsvoorwaarden formuleert. Overigens is die eis niet consistent met het gegeven dat een heleboel opleidingsonderdelen op bachelorniveau gedoceerd worden. De open toegang heeft als gevolg dat de verschillen in voorkennis groot zijn. Studenten die het moeilijk hebben met methodologie of schrijfvaardigheden worden via individuele begeleiding op niveau gebracht, maar een structureel instroombeleid is er niet. De Commissie is van mening dat de toelatingsvoorwaarden voor dit programma strikter zouden uitgewerkt moeten worden, wil het programma af van zijn inleidende niveau. Voor studenten uit andere disciplines dan de kunstwetenschappen zouden er schakel- en voorbereidingsprogramma’s moeten ontworpen worden, die uit onderdelen bestaan die nu deel uitmaken van het programma. Deze onderdelen zouden dan in het master-na-masterprogramma kunnen vervangen worden door cursussen die meer recht doen aan het masterniveau.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie alle facetten voor de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie als positief beoordeelt, geeft zij beide opleidingen derhalve op onderwerpniveau een positieve beoordeling. Voor de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen beoordeelt de Commissie de facetten ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma’, ‘eisen professionele en academische gerichtheid’, ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’, ‘beoordeling en toetsing’, en ‘toelatingsvoorwaarden’ als onvoldoende. Zij is van mening dat het programma van de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen het academische niveau voor een masteropleiding niet haalt. Het programma heeft een te hoog inleidend niveau en hangt erg af van de individuele onderzoeksexpertises. Het verband tussen de na te streven opleidingscompetenties en de evaluaties is niet duidelijk. Wil het programma af van zijn inleidende niveau, dan zouden ook de toelatingsvoorwaarden strikter moeten uitgewerkt worden. Om die redenen, uitgewerkt in de facetten, kan de Commissie het programma niet positief beoordelen.
Vrije Universiteit Brussel 171 Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De faculteit Letteren en Wijsbegeerte bepaalt tot op zekere hoogte haar eigen personeelsbeleid. In het kader van de aanstellingsprocedure verloopt de beoordeling van de kandidaten in getrapte vorm waarbij respectievelijk de vakgroepraad, de faculteitsraad en de raad van bestuur betrokken zijn. Hierbij wordt het reglement van de VUB gevolgd. Bij een eerste aanstelling als ZAP-lid dient de kandidaat een proefles te doceren. De beoordelingen binnen het ZAP-kader gebeuren op grond van anciënniteit en van de gunstige evaluatie van de prestaties (onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening). De evaluaties, die voor alle bevorderingen vereist zijn, worden uitgevoerd door het bestuur. De leden van het AAP worden in hun onderwijsopdracht begeleid door de ZAPleden die werken in het desbetreffende vakgebied. De evaluatie van de AAP-leden gebeurt door de vakgroep en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de benoemingen en bevorderingen strikte regels zijn voorzien. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering worden aan de VUB door het Onderwijs Service Centrum (OSC) docententrainingen ingericht. Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie tracht de onderwijsbelasting billijk te verdelen over het academisch personeel, zowel voor het ZAP als voor het AAP. ZAP-leden doceren zowel in het eerste en het tweede bachelorjaar met de meer algemene en studentintensieve opleidingsonderdelen als in het derde jaar en de master met meer gespecialiseerde opleidingsonderdelen. Er wordt gestreefd naar een beperking van het aantal opleidingsonderdelen tot acht per docent alsook naar een onderwijsopdracht die toegespitst is op de specialismen en competenties van de betrokken docent. Op het AAP-niveau werkt de vakgroep bewust niet met assistenten die specifiek worden toegewezen aan een ZAP-lid of een opleidingsonderdeel. Hierdoor kan de AAP-begeleiding meer evenredig verdeeld worden over de diverse opleidingsonderdelen. Algemeen tracht de vakgroep ook hier een spreiding van de onderwijsbelasting te verzekeren over de eerste en de latere studiejaren. Zo zijn voor de intensievere werkcolleges in de eerste twee jaren in principe alle assistenten verantwoordelijk. Een deel van het BAP wordt eveneens ingezet voor het onderwijs, voor de begeleiding van de bachelorpaper en het geven van gespecialiseerde gastcolleges. In het laatste jaar van het doctoraatstraject worden de AAP- en BAP-leden grotendeels vrijgesteld van hun onderwijstaken.
172 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de kwaliteit van de academische staf goed is. De lesgevers die instaan voor de kunstwetenschappelijke en archeologische opleidingsonderdelen zijn leden van de vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie. De Commissie stelde op basis van een aangeleverde lijst van onderzoeksactiviteiten (publicaties, deelnames aan congressen, doctoraten, …) vast dat hun vakinhoudelijke expertise goed is. Ook de vakinhoudelijke expertise van de ‘toegeleverde’ lesgevers (de achtergrondwetenschappen in het eerste jaar, de minores) is goed. Bij de toewijzing van de lesopdrachten wordt ook rekening gehouden met de vakinhoudelijke en didactische kwaliteiten van de onderwijsgevers. De studenten en alumni waarmee de Commissie gesproken heeft, waren tevreden over de onderwijskwaliteiten van de lesgevers en loofden de ‘lage drempelpolitiek’ die de lesgevers hanteren. De Commissie waardeert het dat de meeste AAP- en BAP’ers een diploma van academische lerarenopleiding hebben gehaald maar stelt verder vast dat de deelname aan onderwijsprofessionalisering van zowel de ZAP-leden als de AAP- en de BAPleden gering is wat volgens de Commissie te wijten is aan de zware onderwijslast die op hen rust. Een reductie van het aantal keuze-opleidingsonderdelen in de master, zoals in het onderwerp ‘programma’ werd aangegeven, zou alvast een belangrijke aanzet zijn om die onderwijslast beter te beheersen. In dit kader stelt de Commissie vast dat op centraal niveau gewerkt wordt aan een docentenmatrix en -enquête en aan een ‘curriculumsanering’. In 2005 werd op facultair en vakgroepniveau een personeelsplan uitgewerkt voor de periode 2005-2011, waarin de personeelsnoden in relatie tot het te verstrekken onderwijs en onderzoek geformuleerd zijn. De Commissie heeft het beleidsplan ingekeken en apprecieert de duidelijke visie en de eraan gekoppelde keuzes die er tot uiting in komen. De Commissie waardeert eveneens de inspanningen die de vakgroep levert om de onderwijslast billijk te verdelen over haar leden. Master na master Cultuurwetenschappen De master na master is een samenwerking van de vakgroepen Kunstwetenschappen en Archeologie, Communicatiewetenschappen en Agogiek. De vakgroepen Kunstwetenschappen en Archeologie en Communicatiewetenschappen behoren tot de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. De vakgroep Agogiek behoort tot de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als onvoldoende.
Vrije Universiteit Brussel 173 Deel 2
De Commissie stelt vast dat er met betrekking tot deze opleiding geen personeelsbeleid is. De opleiding drijft op een vrijwillige inzet van de lesgevers, wiens individuele wetenschappelijke en onderwijskwaliteiten de Commissie niet in twijfel trekt, maar wordt ondermijnd door een gebrek aan universitaire ondersteuning. Er is geen eigen academische staf en eigen financiering. De opleiding wordt niet gedragen door een eigen onderzoeksgroep. De aanwezige onderzoeksbasis is daardoor erg mager en zeer persoonsgebonden. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren tevreden over de onderwijskwaliteiten van de lesgevers. De Commissie wenst te beklemtonen dat zij dit facet als onvoldoende beoordeelt omwille van mankementen die het gevolg zijn van het gebrek aan universitaire ondersteuning die, zoals in de inleiding van dit rapport wordt vermeld, een zware hypotheek legt op de opleiding. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie worden ondersteund door de vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie. De onderzoeksfocus ligt op middeleeuwse en vroeg-moderne Vlaamse kunst, maar ook hedendaagse kunst kreeg een tiental jaar geleden een volwaardige docentenpositie. Wat archeologie betreft, ligt de onderzoeksklemtoon op de klassieke, middeleeuwse en vroegmoderne archeologie. Naast de individuele specialisaties zijn er de onderzoeksprojecten die gedragen worden door geformaliseerde onderzoekseenheden, die op verschillende niveaus bestaan. Het MARI (Mediterranean Archeological Research Institute) is een onderzoekscentrum binnen de vakgroep dat gespecialiseerd is in het archeologisch onderzoek van Cyprus en het Nabije Oosten in brons- en ijzertijd. De vakgroep werkt ook samen met andere vakgroepen in de onderzoeksgroep FOST (sociale en culturele voedingsstudies), waar interdisciplinair onderzoek verricht wordt naar zeer uiteenlopende aspecten van voedsel en eetcultuur. Een vakgroeplid is ook lid van de onderzoeksgroep HOST (stadsgeschiedenis). De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via het inschakelen van gastsprekers, de stage, en de verbondenheid van een aantal lesgevers met het beroepenveld. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als goed voor de bachelor- en als voldoende voor de masteropleiding. De Commissie beoordeelt de onderzoeksgerichtheid van de academische staf als prima. Ze heeft de wetenschappelijke publicaties bekeken en acht de wetenschap-
174 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
pelijke output ervan hoog. De meeste leden van de vakgroep hebben veelvuldige contacten en projecten met binnen- en buitenlandse partners en zijn actief in internationale netwerken. Meerdere docenten hebben een aanstelling aan prominente wetenschappelijke of culturele instellingen en verrichten er contractonderzoek voor. Het goede onderzoekspotentieel wordt ook bewezen door het kunnen aantrekken van vorsers binnen nationaal of internationaal gefinancierde onderzoeksprojecten en beurzen. De Commissie heeft geen problemen met de beperktheid in specialisaties van de staf als het de bacheloropleiding betreft, wat zich uit in de score ‘goed’. Voor de masteropleiding is, zoals in facet 2.2., samenwerking onontbeerlijk om meer specialisatie te kunnen aanbieden, zowel op archeologisch als op kunstwetenschappelijk gebied. De Commissie waardeert ten slotte de inbreng die vanuit het beroepenveld wordt gerealiseerd. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als voldoende. De Commissie waardeert de goede individuele kwaliteiten van de lesgevers, in hun onderzoek zijn ze sterk. Zoals eerder vermeld, ontbreekt evenwel een collectieve onderzoeksbasis. In functie van deze opleiding is er geen samenhang in de onderzoeksexpertise en hangt de gedoceerde inhoud te zeer af van de individuele onderzoeksexpertise. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat het aspect management nauwelijks aan de orde komt in het programma, tenzij via fragmentarische gastlezingen. 3.3. Kwantiteit van het personeel Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie die de beide opleidingen organiseert, telt 5,5 VTE1 ZAP-leden (drie voltijds, elf deeltijds, waaronder vier gastprofessoren) 1,7 voltijdse AAP-leden en, binnen de pool van de facultaire ATP-leden, 1 ATP-lid dat in eerste orde de vakgroep ondersteunt. Zij staan in hoofdzaak in voor het onderwijs en de onderwijsondersteunende taken. In studiepunten uitgedrukt omvat het lessenpakket van het ZAP-personeel van de vakgroep aan de eigen opleidingen 275 punten, 188 punten leveren ze aan serviceonderwijs. 1 | Een docent wordt tussen 1/10/2006 en 31/09/2009 halftijds vervangen. Die halftijdse vervanging gebeurt voor 40 procent door de eigen ZAP’ers en voor 60 procent door twee gastprofessoren.
Vrije Universiteit Brussel 175 Deel 2
Buiten de werkingstoelage beschikken de opleidingen ook nog over 11 wetenschappelijke medewerkers, waarvan 9 doctoraatsbursalen en 2 onderzoekers met een contract van bepaalde duur. Bursalen zijn conform hun statuut slechts beperkt inzetbaar in het onderwijs. Projectmedewerkers zijn dit slechts marginaal. De student/VTE ZAP-ratio bedraagt 36 studenten per docent. Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘kwantiteit van het personeel’ voldoende voor beide opleidingen. De Commissie acht het personeelsbestand in verhouding tot de studenten kunstwetenschappen en archeologie net voldoende. Ze steunt wel de vraag van de vakgroep voor extra AAP-ondersteuning. Zeker voor het bijzonder begeleidingsonderwijs is dit nodig, meent de Commissie. De ZAP-staf is beperkt maar gezien het kleine aantal studenten in de opleidingen acht de Commissie een uitbreiding niet vanzelfsprekend. Zoals eerder aangehaald, meent zij dat een samenwerkingsverband met andere instellingen eerder aangewezen is. De personeelsbelasting is vooral klein ten opzichte van het aantal te doceren opleidingsonderdelen en studiepunten. In dit kader beveelt de Commissie aan om de onderwijslast te meten en op basis hiervan een beleid uit te stippelen om ze binnen de perken te houden. Een reductie van het aantal kleine opleidingsonderdelen in het masterprogramma lijkt haar een eerste stap in de goede richting. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwantiteit van het personeel’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat de opleiding noch over eigen ZAP, noch over eigen AAP en ATP beschikt. Evenmin is bekend welke omvang aan (academisch) personeel deze opleiding nodig zou hebben om op een behoorlijk niveau te kunnen functioneren. De Commissie vindt dit onaanvaardbaar.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie beoordeelt de facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘academische en professionele gerichtheid van het personeel’ en ‘kwantiteit van het personeel’ als positief voor de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. Derhalve krijgen beide opleidingen op onderwerpniveau ook een positieve beoordeling. De Commissie beoordeelt de facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘kwantiteit van het personeel’ als onvoldoende voor de master na master Cultuurwetenschappen. Zij is van mening dat de twee onvoldoendes zo zwaar doorwegen dat zij op het onderwerp ‘personeel’ geen positieve beoordeling kan geven.
176 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master na master Cultuurwetenschappen De onderwijsactiviteiten van de vakgroep vinden plaats op de campus Oefenplein (Etterbeek) in de leslokalen van de recente gebouwen D en E en in de oudere lokalen 5C/404 en 406 die speciaal zijn uitgerust met audiovisuele apparatuur. Meerdere lokalen zijn uitgerust met beamers, audiovisuele apparatuur en een UTP-internet aansluiting. Op de campus kan er gratis draadloos gesurft worden op internet. Voor de studenten menswetenschappen zijn er zes computerlokalen beschikbaar in gebouw B, samen goed voor 102 pc’s. Alle boeken met betrekking tot de menswetenschappen zijn gecentraliseerd in de Centrale Bibliotheek, waarin ook meerdere studieruimten zijn voorzien. De studenten Kunstwetenschappen en Archeologie beschikken er over een eigen seminarielokaal. De VUB-studenten hebben tevens toegang tot de bibliotheek van de nabijgelegen ULB en worden aangemoedigd om de collecties van de talrijke Brusselse wetenschappelijke instellingen te gebruiken. Het Centrum voor Studie en Begeleiding (gebouw F) is er voor de bachelorstudenten Humane Wetenschappen en in het bijzonder voor de eerstejaars. Het omvat een studie- en computerzaal waar studenten kunnen werken en waar allerlei onderwijsmateriaal, zoals syllabi, oefeningenbundels, voorbeelden van examenvragen en cd-rom’s, aanwezig is. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als voldoende voor de bachelor- en voor de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie en als onvoldoende voor de master na master Cultuurwetenschappen. De Commissie is van mening dat er voldoende en goed uitgeruste leslokalen zijn. Ook over de computerinfrastructuur, de ruimte voor zelfstudie en de inrichting en het aanbod van het Centrum voor Studie en Begeleiding is ze tevreden. De bibliotheekcollectie voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie is aan de magere kant. Daartegenover staat evenwel de goede samenwerking met de ULB en de afstemming van het eigen aankoopbeleid op dat van de Brusselse instellingen, wat maakt dat het globale aanbod voor archeologie en kunstwetenschappen wel in orde is. De opleiding Cultuurwetenschappen ontvangt, zoals aangehaald in het voorwoord, geen werkingsmiddelen van de VUB. Een gevolg hiervan is onder meer het ontbreken van een bibliotheekcollectie. De Commissie acht die situatie onacceptabel en beoordeelt dit facet daarom als onvoldoende. Vrije Universiteit Brussel 177 Deel 2
4.2. Studiebegeleiding Drie keer per jaar organiseert de VUB infodagen voor potentiële studenten. De personeelsleden van de verschillende vakgroepen geven er uitleg over de opbouw en inhoud van de curricula, de vereiste voorkennis en de toekomstmogelijkheden. Daarnaast neemt de VUB deel aan de Studie-informatiedagen (SID-in’s) die de Vlaamse overheid organiseert. Verder kunnen scholieren in klasverband ook een rondleiding aanvragen. VUB-medewerkers maken hen op zo’n dag wegwijs in alle aspecten van het leven als universiteitsstudent. De vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie participeert ook in de ‘open lesweek’, waarbij laatstejaars uit het secundair onderwijs lessen van het eerste jaar kunnen bijwonen. De stuurgroep van de master na master Cultuurwetenschappen neemt dan weer deel aan de ‘wetenschapsweek’. Tijdens de opleiding kunnen de studenten voor informatie en advies terecht bij de centrale Dienst Studie-advies, bij de studietrajectbegeleider, en bij de lesgevers. Voor de eerstejaars zijn er de workshops ‘studievaardigheden’, ingericht door de Dienst Studie-advies, de onthaalweek (met onder andere uitleg over het curriculum en de werkvormen door de vakgroepvoorzitter), en is er het Centrum voor Studie en Begeleiding. In het centrum kunnen de eerstejaars deelnemen aan leervaardigheidstrainingen en sessies ter voorbereiding op de examens. Voor de studenten Kunstwetenschappen en Archeologie zijn er ook de twee eerder genoemde cd-rom’s rond analysemethoden voor schilderijen. Daarnaast zijn alle leden van het lesgevend academisch personeel van alle opleidingen bereikbaar op vaste spreekuren, op afspraak en via mail. Psychosociale en medische begeleiding wordt verstrekt door de Medische Dienst van de VUB, de Universitaire Dienst voor Geestelijke Gezondheid en het Centrum voor Sociale, Juridische en Relationele Problemen. Een facultaire ombudspersoon (ZAP-lid) staat in voor de examenombudsdienst. De praktische begeleiding van de internationale uitwisseling van studenten is in handen van de centrale ‘Dienst Internationalisering en Mobiliteit’. Op het niveau van de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie en de master na master Cultuurwetenschappen wordt de academische begeleiding (selectie studenten, goedkeuring curriculum) verzorgd door een ZAP-lid van de vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor de bachelor- en de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie en als goed voor de master na master Cultuurwetenschappen. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan abituriënten en aan de studenten adequaat is. Er is tevens een mooi aanbod aan studiebegeleiding uitgewerkt door het Centrum voor Studie en Begeleiding. De Commissie heeft geconstateerd
178 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
dat het centrum ook goede contacten heeft met het academisch personeel. Wel beveelt de Commissie het Centrum aan om het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten in kaart te brengen zodat de effectiviteit van de studiebegeleiding in het algemeen zichtbaar wordt (zie facet 2.9.). Binnen de bacheloropleiding is er de volgens de Commissie voorbeeldstellende begeleiding van de eerstejaars tijdens de werkcolleges. De studenten uit alle jaren loofden ook de goede contacten met de lesgevers. Wat de master na master Cultuurwetenschappen betreft, constateerde de Commissie tijdens haar bezoek dat er een goede begeleiding is door de lesgevers. De internationalisering is volgens de Commissie goed georganiseerd. Er zijn infosessies om de studenten aan te sporen om deel te nemen en er is een goede begeleiding en opvolging tijdens de uitwisselingsperiode. Voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie zijn er voldoende (4 bestemmingen, 15 plaatsen) Erasmusbestemmingen. De master na master Cultuurwetenschappen beschikt sinds 2004-2005 over één Erasmuspartner.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie het facet ‘materiële voorzieningen’ en het facet’ studiebegeleiding’ als positief beoordeelt voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie, krijgen beide opleidingen derhalve op het onderwerp ‘voorzieningen’ ook een positieve beoordeling. Niettegenstaande de positieve beoordeling op het gebied van studiebegeleiding meent de Commissie dat ze de opleiding Cultuurwetenschappen op onderwerpniveau geen voldoende kan geven. Met een onvoldoende wil ze de VUB het signaal geven dat deze opleiding niet naar behoren kan functioneren wegens gebrek aan universitaire ondersteuning.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Binnen de universiteit wordt het centraal kwaliteitszorgbeleid uitgewerkt door de Commissie Kwaliteitszorg die ten aanzien van de centrale Onderwijsraad een adviserende functie vervult. De Cel Kwaliteitszorg is verantwoordelijk voor de semesteriële elektronische studentenenquêtes. Het OnderwijsServiceCentrum is verantwoordelijk voor de begeleiding van onderwijsvernieuwingsprojecten en de bevordering van onderwijsprofessionalisering. Op faculteitsniveau bereidt de Commissie Onderwijs onderwijsgerelateerde materies voor en brengt deze op de agenda van de faculteitsraad. Op opleidingsniveau zijn voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie de opleidings- en vakgroepraad Kunstwetenschappen en Archeologie verantwoordelijk voor de kwaliteitszorgbewaking. De vakgroepraad behandelt de niet-onderwijsgebonVrije Universiteit Brussel 179 Deel 2
den materies, bijvoorbeeld personeelsaanstellingen, benoemingen en vervangingen. Alle bij het onderwijs betrokken ZAP-leden, AAP- en BAP-leden, en één studentenvertegenwoordiger maken er deel van uit. De onderwijsgebonden materies zijn voor de opleidingsraad, waarin alle docenten zitting hebben die een opleidingsonderdeel geven in de opleiding, acht studentenvertegenwoordigers (twee per jaar) en de leden van het AAP. De opleidingsraad fungeert inzake onderwijsdossiers als adviescommissie voor de faculteitsraad en het faculteitscollege. Beide raden worden voorgezeten door de vakgroepvoorzitter. De opleiding Cultuurwetenschappen heeft geen opleidings-, noch vakgroepraad. De verantwoordelijkheid voor de opleiding berust bij een stuurgroep die bestaat uit een voorzitter, drie kernleden en, bij uitbreiding uit alle ZAP-leden (10) die opleidingsonderdelen verzorgen binnen het programma. In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg organiseert de Cel Kwaliteitszorg na elk semester de e-evaluatie, een elektronische evaluatie van de opleidingsonderdelen. Gemiddeld worden de enquêtes variërend volgens semester door 68 tot 85 procent van de VUB-studenten ingevuld. Elke betrokken docent krijgt per opleidingsonderdeel een geïndividualiseerde resultaatsfiche. De resultaten worden op twee manieren weergegeven, elk met hun eigen finaliteit. Een eerste manier bestaat uit een signaalbeoordeling, uitgedrukt in een categorie (bijvoorbeeld ‘goed’ of ‘middelmatig’). Het signaal drukt de opinie uit van minstens een derde van de studenten. Probleemsignalen (bv. ‘slecht’) dienen opgevolgd te worden door de decaan van de faculteit van de opleiding waarin het probleem gesignaleerd wordt. Net als de betrokken docent en de vice-rector Onderwijs krijgt de decaan de geïndividualiseerde resultaten voor de opleidingen van zijn faculteit. De decaan moet de betrokken docent uitnodigen voor een remediëringsgesprek, in aanwezigheid van de voorzitter van de opleidingsraad. Van het gesprek wordt een verslag bezorgd aan de vice-rector Onderwijs samen met – indien het probleem als effectief en onderwijsrelevant wordt erkend – een voorstel tot remediëring. Een tweede manier is een gemiddelde tevredenheidsbeoordeling uitgedrukt in een cijfer en een categorie. De evaluatieresultaten maken, samen met de opgevolgde probleemsignalen, onderdeel uit van het onderwijsdossier van de docent en spelen een rol bij de periodieke ZAP-evaluatie. Studenten krijgen inzage in de algemene evaluatieresultaten via PointCarré en hun vertegenwoordiging in de opleidingsraden. 5.1. Evaluatie van de resultaten Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als goed voor beide opleidingen.
180 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
De Commissie acht het positief dat alle opleidingsonderdelen na elk semester formeel geëvalueerd worden. Ze stelde vast dat de vergaring en de evaluatie van de resultaten op een ernstige manier verloopt en dat de respons vrij goed is. Aan de resultaten van de enquêtes wordt eveneens goed gevolg gegeven. De Commissie waardeert het dat de vakgroep naar aanleiding van deze visitatie een zogenaamde ‘QuickScan Competentiegericht onderwijs’ heeft laten uitvoeren door het OnderwijsServiceCentrum. Aan de hand van dit instrument onderzochten de vakgroepleden tijdens een studiedag hoe competentiegericht hun aangeboden onderwijs is. De scan leidde tot de afbakening van een aantal werkpunten en streefdoelen. Naast de formele structuur heeft de Commissie vastgesteld dat er ook een informeel kwaliteitszorgsysteem bestaat. De lage drempel tussen het academisch personeel en de studenten zowel binnen als buiten de opleidingscommissie zorgt ervoor dat problemen snel gesignaleerd worden. Het Centrum voor Studie en Begeleiding speelt ook snel de vastgestelde problemen door naar de lesgevers. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat het zelfevaluatierapport de interne kwaliteitszorgprocessen op opleidingsniveau niet beschrijft. Tijdens het bezoek vernam de Commissie dat de opleiding Cultuurwetenschappen sinds 2004-2005 mee in het elektronische evaluatiesysteem is opgenomen. Voorheen werden de opleidingsonderdelen geëvalueerd omdat ze ook in andere opleidingen worden gedoceerd, maar de resultaten voor de studenten Cultuurwetenschappen werden er niet uit gefilterd. Niettegenstaande de opleiding mee in het interne evaluatiesysteem is opgenomen, constateert de Commissie dat een echt intern kwaliteitszorgbeleid ontbreekt. De opleiding kent geen opleidingsraad, alleen een stuurgroep. Die stuurgroep heeft volgens de Commissie geen kwaliteitszorgpraktijk uitgebouwd en de Commissie vraagt zich ook af of dit kan vermits vele opleidingsonderdelen onder de verantwoordelijkheid van andere opleidingscommissies vallen. Niettegenstaande het programma onder de verantwoordelijkheid van de vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie valt, is de controle vanuit deze vakgroep onbestaande omdat een groot deel van de opleidingsonderdelen niet gedoceerd wordt door ZAP-ers uit de vakgroep. 5.2. Maatregelen ter verbetering Bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie, master Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als voldoende voor beide opleidingen.
Vrije Universiteit Brussel 181 Deel 2
De onderwijskwaliteit van de beide opleidingen wordt opgevolgd door de opleidingsraad Kunstwetenschappen en Archeologie, die minstens een maal per semester bijeenkomt. De Commissie concludeert op basis van haar gesprekken dat de opleidingsraad bij problemen snel op de bal speelt en de uitkomsten van de onderwijsevaluaties ernstig opvolgt. De Commissie is wel van oordeel dat er te veel ad hoc op cursusniveau geremedieerd wordt, zonder uit te gaan van een samenhangende toekomstvisie en -strategie. Met een analyse van het curriculum staan de opleiding en nog in de aanvangsfase, de QuickScan is alvast een goede aanzet om tot een uitgekiende curriculumontwikkeling te komen. De Commissie waardeert het zelfevaluatierapport omwille van de degelijke sterktezwakteanalyse die het bood maar miste op een aantal punten samenhang, bijvoorbeeld in de relatie tussen de doelen en het programma van beide opleidingen. De verbeteracties die werden ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie werden beschreven. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat het zelfevaluatierapport enkele initiatieven ter verbetering van de opleiding vermeldt. Die initiatieven zijn evenwel gebaseerd op eigen inzichten en berusten niet op een uitgekiende opleidingsvisie en eraan gekoppeld beleid. Een curriculumanalyse is nog niet aan de orde gekomen. Het zelfevaluatierapport is volgens de Commissie onvoldoende toegespitst op de opleiding, te formalistisch en zeer slordig. De stuurgroep doet haar best om de opleiding zo goed mogelijk te bestieren maar door de stiefmoederlijke behandeling door de VUB en de zware onderwijslast wordt het haar de facto onmogelijk gemaakt om een goed kwaliteitszorgbeleid uit te werken. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Bachelor Kunstwetenschappen en Archeologie, master Kunstwetenschappen en Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als voldoende voor beide opleidingen. Het personeel en studenten uit alle jaren worden officieel bij de besluitvorming betrokken via de opleidingsraad maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De Commissie stelde vast dat beide stakeholders tevreden zijn over de inspraakmoge-
182 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
lijkheden in de opleidingscommissie, en in het bijzonder dat de betrokkenheid van de studenten groot is. De afgestudeerden en het beroepenveld worden niet systematisch betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Ter voorbereiding van deze visitatie is een alumnienquête gehouden en vonden er enkele feedbacksessies met afgestudeerden plaats. Een alumniwerking leek ten tijde van de visitatie recent nieuw leven ingeblazen. De Commissie is van oordeel dat een structurele betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld een must is en beveelt dan ook aan om de contacten met beide groepen aan te halen. Master na master Cultuurwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als onvoldoende. Zoals hierboven aangehaald, meent de Commissie dat er geen intern kwaliteitszorgbeleid gevoerd wordt. De opleiding heeft geen eigen opleidingsraad, in de stuurgroep hebben de studenten één afgevaardigde, die evenwel geen lid is. De controle vanuit de vakgroep Kunstwetenschappen en Archeologie is onbestaande. De alumni en het beroepenveld zijn niet betrokken bij de opleiding. Naar aanleiding van deze visitatie werden de alumni en het beroepenveld mondeling bevraagd, maar elke bronverwijzing ontbreekt. De opleidingsverantwoordelijken konden de Commissie alleen vertellen dat het om enquêtes ging die niet massaal werden beantwoord en voor een groot stuk mondeling verliepen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘evaluatie van de resultaten’, ‘maatregelen tot verbetering’ en ‘betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor beide opleidingen. Vermits de Commissie alle facetten voor de master na master Cultuurwetenschappen als negatief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een negatief oordeel.
Vrije Universiteit Brussel 183 Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Uit de enquête die bij de alumni 2002-2006 werd afgenomen, blijkt dat de overgrote meerderheid van de afgestudeerden aangeeft tevreden te zijn over de wetenschappelijke/theoretische vorming die de opleiding biedt maar minder over de praktijkgerichte/professionele vorming. De enquête toont aan dat de alumni in diverse arbeidsmarktsectoren terechtkomen: de overheidsdiensten (29%), onderwijs en vorming (29%), culturele sector (18%), de commerciële sector (12%) en human resources management (12%). Tweederde van de alumni geeft aan dat het niveau van zijn/haar functie overeenstemt met het niveau van een universitaire opleiding. Op het vlak van internationalisering zijn er de jongste drie academiejaren (20042007) 14 uitgaande Erasmusstudenten geweest en geen inkomende studenten. Sinds 2004 volgen jaarlijks wel een tiental Erasmusstudenten van de ULB zowel bachelor- als mastercolleges. In de nieuwe bamastructuur is de uitwisseling beperkt tot één semester in het masterjaar. De vakgroep heeft bilaterale akkoorden met vier universiteiten. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als goed voor de bacheloropleiding en als voldoende voor de masteropleiding. De Commissie is van oordeel dat het bachelorprogramma haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die voldoende aansluiten bij de doelstellingen van het programma en de bachelorpaper, waarvan de Commissie er een aantal heeft doorgenomen en die volgens haar een goed niveau haalden. De bachelor- en masterstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich tevreden over het bachelorprogramma. De Commissie meent tevens dat de masteropleiding haar doelstellingen zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten voldoende (zie score op facet 2.1.) in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die aansluiten bij de doelstellingen van het programma, het over het algemeen goede niveau van de masterproeven en de globale tevredenheid van de masterstudenten waar ze mee gesproken heeft. De alumni, die nog in het oude kandidatuur-licentiesysteem zijn afgestudeerd, haalden als troeven de sterke wetenschappelijke onderbouw van de opleiding aan, de goede contac-
184 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
ten met de docenten en dito thesisbegeleiding. Als tekort haalden ze het beperkte personeelsbestand aan, waardoor er te weinig thematische specialisaties zijn. Met betrekking tot de internationalisering stelt de Commissie vast dat het Erasmusaanbod goed gebruikt wordt door de studenten. Master na master Cultuurwetenschappen De enquête bij de alumni toont aan dat de afgestudeerden menen dat de opleiding hen de juiste attitude, namelijk het kritisch in vraag durven stellen van bestaande culturele praktijken of theoretische denkbeelden, heeft bijgebracht. Ze vinden eveneens dat de opleiding hun communicatievaardigheden heeft aangescherpt, hen wetenschappelijk inzicht heeft bijgebracht en hun organisatorische competenties heeft versterkt. Wat het onderwijs betreft, zijn ze tevreden over het laagdrempelige contact met de lesgevers en de goede spreiding van de studietijd over de twee semesters. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als onvoldoende. Vermits de domeinspecifieke doelen voor deze opleiding onvoldoende zijn uitgewerkt en de link ervan met het programma ontbreekt, kunnen de realisaties van het programma er niet aan getoetst worden. Het niveau van het programma zelf, acht de Commissie onvoldoende zodat ze meent dat ze de opleiding op dit facet onmogelijk een voldoende kan geven. Op basis van de beperkte alumni-enquête, waarvan de bron de Commissie ook niet tijdens het bezoek duidelijk is geworden, het gesprek met enkele alumni en de kwaliteit van de masterproeven heeft de Commissie wel de indruk dat de alumni voldoende academische vorming hebben genoten om inzetbaar te zijn in het beoogde culturele veld, al is zelfs die inzetbaarheid niet als doelstelling geformuleerd. De vraag is evenwel of dit gerealiseerd niveau te danken is aan onderhavige opleiding. Met betrekking tot de internationalisering stelt de Commissie vast dat sinds de opleiding een Erasmuspartner heeft jaarlijks twee studenten van dit aanbod gebruik maken. Dit is vijf procent van het aantal studenten. 6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1997-2006 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 42 procent. Vrije Universiteit Brussel 185 Deel 2
Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Kunstwetenschappen en Archeologie
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 61 procent. In de uitgedoofde licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 80 procent voor de eerste en 33 procent voor de tweede licentie. Van de gediplomeerden behaalt bijna 47 procent het diploma in vier jaar, 34,2 procent in vijf jaar en bijna 12 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. Ze meent dat het onderwijsrendement in het eerste jaar laag is niettegenstaande de inspanningen die worden geleverd om correcte informatie over de opleiding te verschaffen aan kandidaat-studenten en het aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige bachelorjaren acht de Commissie voldoende. De Commissie is erg bezorgd over het lage slaagpercentage in de tweede licentie, wat grotendeels te wijten is aan de eindverhandeling die bij een flink aantal studenten voor studievertraging zorgt. Zoals aangehaald in facet 2.8. beveelt de Commissie
186 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken, zeker omdat ze nu in één jaar moet worden afgerond. Master na master Cultuurwetenschappen Het gemiddelde slaagpercentage van de voltijdse generatiestudenten bedroeg in de periode 1997-2007 59 procent. Van de afgestudeerden behaalde bijna 90 procent het diploma in de voorziene studieduur van één jaar, de overige kregen het diploma na twee jaar. 15 procent van de studenten stopt voortijdig met de studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. Het slaagcijfer acht ze voor een master na masteropleiding zeer laag en is volgens haar gekoppeld aan het vrije toelatingsbeleid dat gevoerd wordt. Ook de uitvalcijfers zijn hoog. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om via uitvalanalyses een beter zicht te krijgen op de redenen voor studie-uitval met als doel een monitoring van het onderwijsrendement.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘onderwijsrendement’ voor de opleidingen Kunstwetenschappen en Archeologie positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ voor beide opleidingen derhalve een positieve beoordeling. Vermits de Commissie beide facetten als onvoldoende beoordeelt voor de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ ook een negatieve beoordeling.
Vrije Universiteit Brussel 187 Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie Bachelor in de Kunstwetenschappen en Archeologie, master in de Kunstwetenschappen en Archeologie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
188 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie – het beter uitwerken van disciplinespecifieke doelen; – het opnemen van de kennis van vreemde talen in de doelen; – een expliciete toetsing van de domeinspecifieke doelen aan het vakgebied en de wensen van het beroepenveld; – het profiel van de opleiding expliciteren; – de beoogde competenties vertalen in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen; – een kunstwetenschappelijke/archeologische stage als optie in te brengen in het programma; – meer syllabi en handboeken introduceren in de opleiding; – het zelfstandig leren meer consistent opbouwen doorheen de opleiding; – aandacht hebben voor het evalueren van de beoogde competenties; – het instroomniveau en de studievoortgang goed opvolgen; – een uitvalanalyse opmaken en aan de hand hiervan een rendementsbeleid uitwerken. Masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie – het beter uitwerken van de disciplinespecifieke doelen; – het opnemen van de kennis van vreemde talen in de doelen; – een expliciete toetsing van de domeinspecifieke doelen aan het vakgebied en de wensen van het beroepenveld; – het profiel van de opleiding expliciteren; – de beoogde competenties vertalen in leerdoelen van de opleidingsonderdelen; – de aangeboden profielen strakker invullen; – de begeleiding van de masterproef structureel bewaken; – samenwerken om meer thematische specialisaties te kunnen aanbieden; – een mondelinge verdediging van de masterproef invoeren. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen – de studietijd verder opvolgen en bijsturen; – het meten van de onderwijslast; – de afgestudeerden en het beroepenveld systematisch betrekken bij de interne kwaliteitszorg.
Vrije Universiteit Brussel 189 Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie Master na master Cultuurwetenschappen De Commissie is van mening dat er binnen de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een negatief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat het gebrek aan centrale ondersteuning een zware hypotheek op de opleiding legt. De opleiding beschikt niet over eigen werkingsmiddelen, administratieve ondersteuning en evenmin over een eigen academische staf. Ze steunt op de goodwill van de lesgevers die, door hun grote onderwijsbelasting, er niet toe komen om een degelijk kwaliteitszorgbeleid, met in begrip van het ontwikkelen van een gezamenlijke onderwijsvisie en een didactische aanpak, uit te stippelen. De docenten brengen hun onderzoek in de opleiding in, maar de opleiding wordt als dusdanig niet geschraagd door een eigen onderzoeksgroep en is te zeer afhankelijk van de individuele niches. Die magere koppeling tussen onderzoek en onderwijs maakt dat de Commissie zich afvraagt of de opleiding wel kan functioneren op masterniveau. Haar twijfels hierover worden eveneens gevoed door het feit dat vele cursussen uit deze opleiding ook gedoceerd worden op bachelorniveau in andere opleidingen. Toch is de Commissie ervan overtuigd dat deze opleiding een waardevolle aanvulling op andere masteropleidingen en een goede voorbereiding op een instap in de cultureel-creatieve sector kan zijn mits het concept ervan grondiger wordt uitgedacht en mits ze op voldoende omkadering vanwege de universiteit kan rekenen.
190 Vrije Universiteit Brussel Deel 2
Katholieke Universiteit Leuven Bachelor in de Kunstwetenschappen Master in de Kunstwetenschappen
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en de masteropleiding Kunstwetenschappen georganiseerd door de K.U.Leuven. De Commissie bezocht de opleidingen van 6 tot en met 8 mei 2008. De bacheloropleiding is sinds 2004-2005 de opvolger van de kandidatuursopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. De masteropleiding is sinds 2007-2008 de opvolger van de licentie-opleiding Kunstwetenschappen. Ten tijde van de visitatie was het bachelorprogramma voor de eerste keer volledig doorlopen. De masteropleiding werd voor de eerste maal georganiseerd. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de opleidingsdoelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten en stafleden binnen de bachelor- en vroegere kandidatuur-, de master- en de uitgedoofde licentiaatsopleiding werden in rekening gebracht.
Katholieke Universiteit Leuven 193 Deel 2
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Bachelor in de Kunstwetenschappen De bacheloropleiding beoogt een geïntegreerd referentiekader te ontwikkelen door in te leiden in de kunsthistorische, cultuurhistorische en methodologische hoofddisciplines en in de filosofische en historische vakgebieden die relevant zijn voor de kunstwetenschappelijke reflectie. De opleiding wil de basiscompetenties ontwikkelen, eigen aan een academische vorming in de kunstwetenschappen, zoals het combineren van een brede wetenschappelijke interesse met een kritische ingesteldheid voor de diverse wijzen waarop het artistieke fenomeen gepresenteerd en geëvalueerd wordt in wetenschap, samenleving en cultuur. De opleiding wil voorbereiden op een meer gespecialiseerde masteropleiding kunstwetenschappen aansluitend op de bachelor. Hiertoe onderzoekt ze de verschillende stijlperiodes in de westerse kunst. Aan de Leuvense universiteit hebben de kunstwetenschappen zich ontwikkeld als een specifieke richting met een eigen aard en methode, maar ook als een interdisciplinaire wetenschap door de inbreng van andere wetenschappen (bv. geschiedenis, historische antropologie, economie, laboratoriumtechnieken, literatuurgeschiedenis). Drie grote periodes staan centraal in de bacheloropleiding: middeleeuwen, nieuwe tijd en nieuwste tijd. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende eindtermen voor de bacheloropleiding Kunstwetenschappen: Kennis De bachelor in de kunstwetenschappen heeft een domeinspecifieke kennis van de kunstgeschiedenis van de drie aangeboden periodes (middeleeuwen, nieuwe tijd en nieuwste tijd) en kan die kennis interpreteren en toepassen. Hij/zij heeft een basiskennis van de verschillende kunsttechnieken. Hij/zij kent de methodieken van het kunsthistorisch onderzoek (iconografische, iconologische en stilistische analyse). De bachelor kent de bestaande theorieën en heeft voldoende inzicht om de theorie in de praktijk te kunnen omzetten. Hij/zij kent het vakgebied en kan het in een ruimer geheel situeren.
Vaardigheden De bachelor is vertrouwd met een aantal universitaire basisvaardigheden: heuristiek, verwerking en analyse van gegevens en verwoording van de resultaten, en ICT-gebruik. Hij/zij is in staat om zelfstandig een onderzoeksvraag te omschrijven en de strategieën voor het beantwoorden ervan uit te werken en te verantwoorden. De bachelor kan op deze wijze een actieve bijdrage leveren aan het ontwikkelingsproces van de kennis binnen het vakgebied. Hij/zij kan op zelfstandige en wetenschappelijk verantwoorde wijze de kunstuitingen van de bestudeerde periodes opsporen en interpreteren. Hij/zij kan zelfstandig de nieuwe ontwikkelingen in deze domeinen koppelen aan de aangeleerde inzichten.
194 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Hij/zij is in staat tot een zelfstandige verwerking van Nederlandse, Engelse en Franse literatuur in gebieden uit de kunstwetenschappen en uit de bredere context van de cultuurwetenschappen. Hij/zij kan begeleid zelfstandig een scriptie schrijven, wat zowel het nauwkeurig formuleren van een welomschreven onderzoeksvraag, het verwerken en analyseren van literatuur, het coherent synthetiseren, verwoorden en beoordelen van de erin vervatte inzichten, als het komen tot een initiële kritische positiebepaling ten aanzien van deze verworven inzichten impliceert.
Attitudes De bachelor is in staat om zelfstandig en op basis van argumenten een standpunt in te nemen in kunsthistorische en meer algemene culturele aangelegenheden. Hij/zij heeft een kritische houding t.o.v. kunst en de wetenschappelijke literatuur hieromtrent.
Master in de Kunstwetenschappen De masteropleiding beoogt kunstwetenschappers te vormen met een duidelijke onderzoeksgerichtheid die bovendien ook nog maatschappelijk inzetbaar zijn en zelfstandig hun beroep kunnen uitoefenen. Ze beoogt de basisvorming die in de bachelor is aangereikt, te verdiepen, teneinde zelfstandig kunstwetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken en afgestudeerden voor te bereiden om als expert te werken. De doelstellingen van de masteropleiding in de kunstwetenschappen sluiten dan ook naadloos aan bij die van de bacheloropleiding. De opleiding streeft naar een selectieve inhoudelijke verdieping en een methodologische verfijning in het opleidingsprofiel. Aan de studenten wordt de mogelijkheid geboden om zich, aansluitend bij de eigen interesses, binnen het ruime studieveld van de westerse kunst te specialiseren. Naast een mogelijke uitstroom naar het onderwijs (gekoppeld aan een diploma lerarenopleiding), naar de museumwereld, naar de publieke sector of naar andere beroepsdomeinen, bereidt de masteropleiding ook specifiek voor op doorstroming naar een wetenschappelijke loopbaan. Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende eindtermen voor de masteropleiding Kunstwetenschappen: Kennis De master in de kunstwetenschappen kent grondig de structurele samenhang van kunsthistorische fenomenen. Hij/zij is vertrouwd met de stand van het recente onderzoek over de westerse beeldende kunsten en architectuur en heeft een specifieke competentie opgebouwd op het vlak van een aantal deelgebieden.
Vaardigheden De master kan een complexe onderzoeksvraag zelfstandig formuleren, omschrijven, situeren en analyseren en beschikt over de nodige onderzoekskwaliteiten om kritisch informatie te kunnen evalueren. Hij/zij kan onderzoekswegen formuleren. Hij/zij beschikt over gevorderde methodoKatholieke Universiteit Leuven 195 Deel 2
logische vaardigheden voor de contextuele analyse van kunsthistorische gegevens op basis van kunstwerken en secundaire bronnen. Hij/zij kan daarenboven de elektronische hulpinstrumenten gebruiken (bibliografische zoekinstrumenten, databanken op de verschillende domeinen van het wetenschappelijk onderzoek). Hij/zij kan over het onderzoek zowel mondeling als schriftelijk rapporteren en dit zowel voor een gespecialiseerd als voor een breder publiek. Hij/zij kan standpunten innemen op basis van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en anticiperen op tegenwerpingen vanuit een ander standpunt. Hij/zij is in staat zowel de verworven inzichten als de vaardigheden in te zetten in een brede waaier van professionele contexten.
Attitudes De master heeft zin voor objectiviteit bij het interpreteren en verklaren van kunstvoorwerpen en kunstuitingen in de ruimste betekenis van het woord (beeldende kunst, toegepaste kunsten en architectuur). Hij/zij is zich bewust van de verschillende interpretatie- en verklaringsmogelijkheden. Hij/zij beschikt over een kritische houding tegenover de overvloedige en soms contradictorische informatie en is zich bewust van verschillende belangen die soms meespelen in het discours over kunst. Hij/zij is zich bewust van de contextualiteit en complexiteit van elke kunstuiting. Hij/zij heeft oog voor en beseft ten volle het belang van een genuanceerde formulering.
1.1 Niveau en oriëntatie Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. De doelen zijn goed geformuleerd en zijn gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties, zoals het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, het vermogen tot communiceren van informatie, kennis hebben van onderzoeksmethoden en technieken en de toepassing ervan. Ook naar het bijbrengen van wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de structuur van het vakgebied en de relatie met andere vakgebieden wordt goed aandacht besteed. De Commissie waardeert het dat in de eindtermen de aandacht voor talen is opgenomen. Voor een bacheloropleiding meent ze wel dat ‘een actieve bijdrage leveren aan het kennisontwikkelingsproces binnen het vakgebied’ te hoog gegrepen is. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om de openheid naar andere culturen ook in de opleidingsdoelstellingen mee te nemen. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed.
196 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De Commissie meent dat de doelen en competenties stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na, zoals het kunnen omgaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren over het vakgebied, en zelfstandig een kritisch onderbouwd oordeel kunnen formuleren. De doelen streven naar het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis, in het bijzonder in de ‘eigen’ studiedomeinen. Er is aandacht voor de specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden, en voor het beheersen van de competenties die nodig zijn om als beginnend onderzoeker aan de slag te gaan. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om de openheid naar andere culturen ook in de opleidingsdoelstellingen mee te nemen. 1.2 Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als voldoende. De Commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleidingen ontleend zijn aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De opleiding heeft een duidelijk profiel: vanuit een relatief strikte historische benadering de Westerse kunst (beeldende kunst, toegepaste kunst en architectuur) centraal stellen, met accent op de Zuidelijke Nederlanden. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om over dit profiel duidelijker te communiceren. De Commissie is van mening dat de domeinspecifieke eisen goed geformuleerd zijn maar meent dat de afstemming ervan op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten explicieter omschreven had mogen worden. Aan de afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld kan naar de mening van de Commissie nog gewerkt worden. In dit verband beveelt ze de opleidingsverantwoordelijken aan om een ‘omgevingsanalyse’ op te maken, waarin duidelijk aangegeven wordt hoe de Leuvense opleidingen in de Kunstwetenschappen zich opstellen ten aanzien van onder meer de commercialisering van de kunstensector en waarin ze ook hun positie tegenover de academisering van het kunstonderwijs aan de hogescholen bepalen.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘doelstellingen’ voor beide opleidingen een gunstige beoordeling. Katholieke Universiteit Leuven 197 Deel 2
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Kunstwetenschappen Het programma van 180 studiepunten is opgedeeld in drie opleidingsjaren van 60 studiepunten. Inhoudelijk zijn de opleidingsonderdelen onder te brengen in een aantal groepen. De kunsthistorische opleidingsonderdelen (70 SP), het luik ‘onderzoekstechnieken, ateliers en excursies’ (50 SP), een pakket met ‘inleidingen tot verwante humane wetenschappen’ (31 SP), een ‘specialisatie’-gedeelte (21 SP) en, ten slotte, voor 8 studiepunten uit een aanbevolen keuzelijst. De kunsthistorische opleidingsonderdelen willen een kunsthistorisch overzicht bieden van de beeldende kunsten en architectuur van de westerse wereld in de middeleeuwen, de nieuwe en de nieuwste tijd. Daarnaast krijgen de studenten binnen dit luik ook een ‘inleiding tot de beeldanalyse’, een ‘inleiding tot de iconografie en de hulpwetenschappen’, een ‘inleiding tot de toegepaste kunsten en design’, het vak ‘materialen en technieken van de kunst’ en ‘kostuum en mode’. De opleidingsonderdelen ‘kunst van de oudheid’ en ‘geschiedenis van de Byzantijnse kunst’ beogen de studenten een inzicht bij te brengen in de wortels en de continuïteit van de kunstgeschiedenis. De ‘onderzoekstechnieken, ateliers en excursies’ omvatten ‘heuristiek van de kunstwetenschap’, ‘inleiding tot de historische wetenschap’, ‘informatiekunde’, ‘methodiek I a/b’, ‘methodiek II a/b’, ‘methodiek III’, en de bachelorpaper. De ‘inleidingen tot de verwante humane wetenschappen’ behelzen de opleidingsonderdelen ‘inleiding tot de wijsbegeerte’, ‘geschiedenis van de middeleeuwen’, ‘geschiedenis van de nieuwe tijd’, ‘geschiedenis van de nieuwste tijd’, ‘algemene muziekgeschiedenis’, ‘inleiding tot de studie van de Europese literatuur en cultuur’ en ‘religie, zingeving en levensbeschouwing’. In het derde jaar dient de student een optie te kiezen uit drie: ‘roerend erfgoed en museologie’, ‘architectuur en monumentenzorg’ of ‘kunstkritiek’. Binnen dit luik volgen alle studenten één verplicht opleidingsonderdeel, namelijk ‘iconologie’ (6 SP). De opties nemen 15 studiepunten in beslag. Beschrijving van het masterprogramma in de Kunstwetenschappen Het programma bestaat uit een pakket ‘kerncolleges’ (30 SP), de ‘masterproef’ (24 SP) en een keuzeopleidingsonderdeel (6 SP). De ‘kerncolleges’ omvatten voor alle studenten ‘affiche: nieuwe ontwikkelingen in de kunstwetenschappen’ (6 SP) en de stage (6 SP, vier weken in het eerste semester). Vervolgens kiest de student twee ‘ateliers’ uit een lijst van drie: ‘atelier: kunsthistorische case-studies’, ‘atelier: beeld en betekenis’ of ‘atelier: wooncultuur en architectuur’. De ateliers nemen elk 9 studiepunten in beslag. De ‘masterproef’ omvat de masterproef (18 SP) en een colloquiumpresentatie (6 SP). Het keuzeopleidingsonderdeel wordt uit een lijst van drie gekozen: ‘photography’, ‘miniatuurkunst en grafiek’ of ‘museumstudies’.
198 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als goed. De Commissie meent dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is eveneens op adequate wijze gebeurd. De inhoud van het programma biedt de studenten zeer zeker de mogelijkheid om de beoogde eindtermen te bereiken. Doorheen het programma verwerven de studenten een gedegen kennis en inzicht in de samenhang tussen de diverse periodes en kunstuitingen. De historische overzichten zorgen voor het referentiekader waarbinnen de studenten de kunsthistorische overzichten moeten situeren. De methodologische opleidingsonderdelen maken de studenten vertrouwd met onderzoeksvaardigheden. Ze leren bronnen en wetenschappelijke literatuur over een bepaald onderwerp op te sporen, kritisch te beoordelen en elektronisch te verwerken. Al vanaf het eerste jaar worden de studenten verplicht grote museumcollecties te bezoeken, papers te maken en ze mondeling te presenteren. In de bachelorpaper dienen de studenten onder begeleiding een onderzoeksvraag te formuleren, een geschikte methodologie uit te werken en een analyse en synthese van een kunstwetenschappelijk probleem te maken. Ze leren, met andere woorden, redeneren, argumenteren, kritisch omgaan met data en de resultaten verwoorden in een wetenschappelijke paper. De Commissie constateert dat de Leuvense opleiding de enige in Vlaanderen is die zich als totaal wijdt aan de beeldende kunst en de architectuur met goede brede overzichten en een degelijke methodologische benadering. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als goed. Ook het masterprogramma concretiseert op een adequate manier de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn goed vertaald in leerdoelen en de inhoud van het programma biedt de studenten zeer zeker de mogelijkheid om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Het opleidingsonderdeel ‘affiche: nieuwe ontwikkelingen in de kunstwetenschappen’ speelt in op recente evoluties in het kunstwetenschapppelijk onderzoek, zowel op theoretisch niveau (onderzoeksmodellen en hun relatie met de onderzoekspraktijk) als Katholieke Universiteit Leuven 199 Deel 2
op basis van praktijkcasussen uit het onderzoek. De Commissie vindt de opzet van dit opleidingsonderdeel zeer goed. Het werd door de studenten ook zeer enthousiast onthaald, alleen wijst de eerste praktijkervaring uit dat niet alle externe sprekers even interessant waren. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om met nog meer aandacht de externe sprekers te selecteren. De twee verdiepende onderzoeksseminaries die de studenten dienen te volgen, bevatten zowel technisch-methodologische onderdelen als onderdelen die direct aansluiten bij de masterproef. De basiskennis uit de bacheloropleiding wordt verdiept door het behandelen van complexe problemen uit het gekozen domein. De masterproef speelt een centrale rol in de verdere ontwikkeling van de onderzoeksvaardigheden. De stage biedt de studenten een korte praktijkervaring in het beroepenveld. De stage wordt door de studenten als zeer positief ervaren omdat ze hen de gelegenheid biedt om de vergaarde theoretische kennis in de praktijk toe te passen. De Commissie is van mening dat in het stageconcept de reflectie over het eigen handelen en de begeleiding niet aan bod komt en beveelt aan om het op dit vlak beter te doordenken. In het kader van een betere aansluiting van het programma op de arbeidsmarkt beveelt de Commissie de inrichting van een keuze-opleidingsonderdeel rond management in de kunsten aan. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als goed. In het programma is er volgens de Commissie een goede aandacht voor kennisontwikkeling, met inbegrip van de recente ontwikkelingen in het kunstwetenschappelijke domein. De inleidende kunsthistorische colleges de eerste twee jaren zijn een kennismaking met resultaten van het wetenschappelijk onderzoek over een specifiek gebied, waarbij telkens de meest recente informatie geïntegreerd wordt in de bestaande feitenkennis en in het algemeen overzicht. Ook naar het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende vaardigheden gaat veel aandacht. De inleidende kunsthistorische opleidingsonderdelen worden aangevuld met methodologische opleidingsonderdelen waarin specifiek wordt ingegaan op de evoluerende onderzoeksmethoden. Aansluitend hierbij wordt de studenten de eerste twee jaren aangeleerd om zelf aan literatuuronderzoek te doen. Via oefeningen moeten ze een kunstwetenschappelijke heuristiek kunnen maken rond een specifiek onderwerp en moeten ze in staat zijn bronnen te analyseren en te synthetiseren in functie van de onderzoeksvraag. In het opleidingsonderdeel ‘methodiek III’ worden de studenten in seminaries geconfronteerd met case-studies, al dan niet uit eigen projecten van de docent. De studenten moeten nu zelf het kunstwetenschappelijke probleem kun-
200 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
nen omschrijven, interpreteren en beoordelen aan de hand van interactiecolleges, het schrijven van scripties en het presenteren ervan. Uiteindelijk dienen de studenten in het derde jaar een eigen onderzoekspaper te schrijven waarbij ze zelfstandig een originele onderzoeksvraag dienen te formuleren en de juiste methodologische strategie moeten selecteren om deze vraag te beantwoorden. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als goed. Net als in het bachelorprogramma is er ook in het masterprogramma een goede aandacht voor kennisontwikkeling, via de verdiepende ‘ateliers’ waarin complexe case-studies die gerelateerd zijn aan het eigen onderzoek worden behandeld. Daarnaast krijgen de studenten in het opleidingsonderdeel ‘affiche: nieuwe ontwikkelingen in de kunstwetenschappen’ een stand van zaken over het (internationale) onderzoek binnen de kunstwetenschappen. Het onderdeel gaat uit van de onderzoeksexpertise van de stafleden en steunt op de inbreng van externe experten. De Commissie meent dan ook dat de kennisontwikkeling uitstekend aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en bijhorende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen, en wordt concreet toegepast in de stage en in de masterproef. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als goed. De Commissie meent dat het programma een goed evenwicht biedt tussen een breed opgezette opleiding en de mogelijkheid tot specialisatie. In de eerste twee jaren wordt de student op een coherente en sequentiële manier geïntroduceerd in de kunstwetenschappen. Binnen de kunsthistorische opleidingsonderdelen is er een goede verhouding tussen architectuur, beeldende kunsten en schilderkunsten en de opleidingsonderdelen zijn ook goed op elkaar afgestemd. Ook de methodologische opleidingsonderdelen zijn goed op elkaar afgestemd en gradueel ingevuld. Vanaf het derde jaar mogen de studenten meer autonoom hun studietraject bepalen en krijgen de opleidingsonderdelen een meer verdiepend en gespecialiseerd karakter. De opleidingsverantwoordelijken werkten ten tijde van de visitatie aan een nieuwe structuur voor de methodologische opleidingsonderdelen omdat ze door de studenten als weinig transparant wordt ervaren. De nieuwe structuur houdt in dat er drie clusters zullen worden ingericht: ‘heuristiek’, ‘analyse’ en ‘synthese’.
Katholieke Universiteit Leuven 201 Deel 2
Met betrekking tot het derde jaar merken de studenten op en onderkennen de docenten dat er door de inrichting van de opties minder op het kunsthistorisch materiaal gefocust wordt. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om over de constructie en de invulling van die opties verder na te denken. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. De opleidingsonderdelen ‘affiche: nieuwe ontwikkelingen in de kunstwetenschappen’ en de ‘ateliers’ zijn gericht op het expliciteren van de inhoudelijke samenhang. Een extra keuzeopleidingsonderdeel laat de student toe om zijn programma te verbreden. Het ‘colloquium’ biedt een overzicht van de verschillende methodologieën die in de masterproeven aan bod komen en de nieuwe inzichten die eruit voortvloeien, wat volgens de Commissie een duidelijke meerwaarde betekent voor de samenhang van het programma. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om het pakket keuzeopleidingsonderdelen te verruimen. Nu zijn er maar drie waarvan er in feite maar twee konden worden gevolgd omdat een opleidingsonderdeel (fotografie) tijdens de stage liep. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleiding ten minste 60 studiepunten. 2.5. Studietijd Voor het programma van het eerste semester van het academiejaar 2006-2007 werden er in alle academiejaren absolute studietijdmetingen uitgevoerd. Voor het tweede semester werd de methode van het tijdschrijven aangewend om de studietijdmeting uit te voeren. De methode van tijdschrijven is hoofdzakelijk opgezet om de spreiding van de studietijd doorheen het semester te bekijken. De absolute studietijdmeting toonde bij een aantal opleidingsonderdelen een discrepantie tussen de begrote en de werkelijke studietijd. Deels berusten deze verschillen op een aantal misverstanden bij de meting (bij de methodiek-opleidingsonderdelen was dit het geval), in een ander geval (‘esthetische theorievorming’) bleek de oorzaak een onduidelijkheid in de communicatie tussen docenten en studenten te zijn. Het tijdschrijven toonde aan dat de studenten uit de bacheloropleiding pas aan het verwerken van de leerstof toekomen tijdens de blok- en examenperiode. De oorzaak hiervoor ligt onder meer in de grote werkdruk die de opdrachten met zich meebrengen.
202 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als goed. De Commissie meent dat de studietijdmeting en het tijdschrijven aantonen dat het programma zeker niet als te licht wordt bevonden. Er wordt van de studenten een grote inzet verwacht tijdens het jaar en een zorgpunt blijkt het samenvallen van de deadlines voor de opdrachten. Om dit te verhelpen, zullen de studenten vanaf het academiejaar 2008-2009 een gedetailleerde kalender krijgen met de deadlines voor de indiening van papers en scripties en met de data van excursies. De Commissie vindt dit een goed initiatief. Op basis van de gegevens van de studietijdmeting en op basis van haar gesprekken met de studenten en de docenten meent de Commissie dat de werkelijke studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Ze spoort de opleidingsverantwoordelijken aan om studietijdmetingen te blijven uitvoeren en de studielast nauwlettend in het oog te blijven houden. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als goed. Ten tijde van de visitatie was er nog geen studietijdmeting voor het masterprogramma ter beschikking vermits het de eerste keer was dat het liep. Uit haar gesprekken met de studenten en docenten concludeert de Commissie dat het programma studeerbaar maar zeker niet te licht wordt bevonden. Het eerste semester wordt zelfs als zwaar ervaren mede omwille van de stage, maar ook omwille van de ateliers waarvoor een permanente inzet van de studenten wordt verwacht. Overigens acht de Commissie in het kader van het beheersen van de studietijd de inrichting van het ‘colloquium’ positief. Het dwingt de studenten immers om tijdig aan hun masterproef te beginnen. Op basis van een programma-analyse en haar gesprekken met de lesgevers en de studenten acht de Commissie het programma studeerbaar. Het sluit volgens haar aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de studietijd nauwlettend in het oog te houden. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud De K.U.Leuven hanteert als didactisch uitgangspunt het concept ‘Begeleide Zelfstudie’. Begeleide Zelfstudie stelt de studenten verantwoordelijk voor het eigen leren. Van hen wordt verwacht dat ze kennis nemen van de doelstellingen die moeten gerealiseerd worden, dat ze leeractiviteiten moeten selecteren en uitvoeren die aangewezen zijn om die doelstellingen te halen en dat ze de onderwijsgevenden moeKatholieke Universiteit Leuven 203 Deel 2
ten informeren over de eventuele moeilijkheden die ze hierbij ondervinden. Van de lesgevers wordt verwacht dat ze preciseren welke doelstellingen die binnen ‘Begeleide Zelfstudie’ worden vooropgezet, in het opleidingsonderdeel kunnen worden nagestreefd, dat ze een evaluatiesysteem uitwerken om na te gaan in welke mate de studenten de doelstellingen hebben gerealiseerd en dat ze de ondersteuning uitbouwen die de studenten helpen bij het realiseren van de doelstellingen. Op het niveau van de opleidingsonderdelen dient het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ zijn vertaling in de opleidingsonderdelenfiche (syllabus) te krijgen. Bachelor in de Kunstwetenschappen De inleidende opleidingsonderdelen worden in de meeste gevallen ‘ex cathedra’ gedoceerd. Via oefeningen en literatuurpakketten wordt tijdens de hoorcolleges in de mate van het mogelijke wel zelfwerkzaamheid gestimuleerd. In de verdiepende en methodologische opleidingsonderdelen voeren de studenten bibliografisch onderzoek uit, leren ze papers schrijven en houden ze korte voordrachten. Om van bij het begin van de opleiding de band met de studie van het kunstwerk aan te halen, ontvangen de studenten bij het begin van het eerste jaar in het kader van ‘methodiek I’ een ‘kijklijst’: een lijst met vijftig kunstwerken uit het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen en uit de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten Brussel. Van de studenten wordt verwacht dat ze al deze kunstwerken ter plaatse gaan bekijken en bovendien dienen ze één kunstwerk uit te kiezen. Tijdens een jaarlijkse excursie naar beide musea brengen de studenten vervolgens een mondelinge presentatie bij het door hen geselecteerde werk. Voorts worden, in aansluiting met het opleidingsonderdeel ‘methodiek II’ jaarlijkse excursies voorzien naar het Rubenianum in Antwerpen en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. Aansluitend wordt in het kader van ‘methodiek II’ ook een excursie aangeboden hetzij naar Firenze, hetzij naar Parijs. ‘Methodiek III’ wordt in seminarievorm georganiseerd. De studenten dienen in het kader van dit opleidingsonderdeel scripties te schrijven en te presenteren. Uiteindelijk dienen de studenten in het derde jaar een eigen onderzoekspaper te schrijven. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als excellent. De Commissie stelt vast dat het concept van ‘Begeleide Zelfstudie’ op opleidingsniveau en op het niveau van de opleidingsonderdelen zeer goed is geïmplementeerd. Er wordt de studenten in het kader van de hoorcolleges geleerd met readers te werken, zelfstandig te leren opzoeken, papers te schrijven en ze te presenteren. Tijdens de excursies moeten de studenten de hun aangeboden informatie zelfstandig verwerken en koppelen aan relevante passages in de cursus. Uit de studentenenquête die naar aanleiding van deze visitatie werd gehouden en uit het visitatiegesprek blijkt
204 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
dat de studenten tevreden zijn met de begeleiding en de feedback die ze krijgen bij het maken van hun oefeningen, papers en presentaties. In het kader van het verbeterperspectief spoort de Commissie de docenten aan om de gebruikte leervormen te expliciteren in de opleidingsonderdelenfiches (syllabi) evenals de verwachte leeractiviteiten. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. Alle opleidingsonderdelen bieden cursussen aan, al dan niet aangevuld met lesmateriaal op het elektronisch leerplatform en literatuur. Het elektronisch leerplatform Toledo wordt goed gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, en als discussieforum. Ook worden er zelftoetsen op aangeboden. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als excellent. Net als bij de bacheloropleiding stelt de Commissie vast dat het concept van ‘Begeleide Zelfstudie’ zeer goed is ingeburgerd in het programma. De ‘colloquiumpresentatie’ in het kader van de masterproef verdient volgens de Commissie in dit verband een pluim, de ‘ateliers’ zijn opgevat als discussiecolleges, waarbinnen complexe onderzoeksvragen worden behandeld. Zelfstandige kennisverwerving staat centraal. De stages zijn goed georganiseerd, kwalitatief hoogstaand en worden door de studenten als zeer positief ervaren. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. Artikels en literatuur, aangevuld met slides en presentaties op Toledo, maken het gros uit van het leermateriaal. Het elektronisch leerplatform Toledo wordt goed gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, en als discussieforum. Ook worden er zelftoetsen op aangeboden. 2.7. Beoordeling en toetsing De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. In de bachelor- en masteropleiding is de meest voorkomende examenvorm het mondelinge examen met schriftelijke voorbereiding. In seminaries en werkcolleges wordt ook de actieve medewerking van de studenten tijdens het jaar mee in rekening gebracht bij de evaluatie. Schriftelijke examens worden meestal gehanteerd voor het evalueren van grote groepen of als specifieke vaardigheden getest dienen te worden. De inleidende kunsthistorische opleidingsonderdelen worden in de regel Katholieke Universiteit Leuven 205 Deel 2
schriftelijk geëxamineerd. Papers worden ook frequent ingezet als evaluatievorm, bijvoorbeeld in de seminaries. Voor diezelfde seminaries (bv. voor ‘methodiek III’ en het colloquium) maken naast de papers ook presentaties deel uit van de evaluatie. Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van de bacheloropleiding bestudeerd en is van mening dat de examenvragen goed gericht zijn op de realisatie van de leerdoelen van het programma en zijn opleidingsonderdelen. De examens testen niet alleen kennis, maar ook inzicht en vaardigheden, zoals het mondeling verdedigen van een standpunt en het helder kunnen uitleggen van een complex begrip. De papers gaan na in welke mate de studenten de technieken van de heuristiek kunnen hanteren om zich over een probleemstelling te informeren, en in welke mate zij hun bevindingen kunnen analyseren, synthetiseren, evalueren en helder kunnen formuleren. De evaluaties in de masteropleiding zijn volgens de Commissie ook goed gericht op de realisatie van de leerdoelen. Voor de evaluatie van het colloquium zijn er goede criteria ontwikkeld, net als voor de evaluatie van de stage en de masterproef. De ateliers kennen een vorm van permanente evaluatie: de studenten dienen voor elke les artikels te lezen en uiteindelijk een presentatie te geven over een uitgewerkt onderdeel. Over de transparantie van het examengebeuren is de Commissie tevreden. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Tijdens de colleges wordt ook stilgestaan bij de vorm en inhoud van het examen. De Commissie waardeert ten zeerste de tussentijdse toetsen die het monitoraat voor de eerstejaars inricht. De studenten van beide opleidingen geven in de enquête die naar aanleiding van deze visitatie is uitgevoerd aan dat ze tevreden zijn over de organisatie en de transparantie van het examengebeuren. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback gegeven op de examens. Ook over de begeleiding en feedback bij oefeningen, schrijfopdrachten, en presentaties tijdens het jaar zijn ze tevreden. In het kader van het verbeterperspectief vraagt de Commissie erover te waken dat het onderscheid tussen verplichte en facultatieve literatuur duidelijk gesteld wordt. Ook heeft ze gemerkt dat de evaluatiecriteria van sommige opleidingsonderdelen alleen mondeling gecommuniceerd worden. De Commissie meent dat ze ook op papier moeten worden gezet om meer rechtszekerheid te bieden aan studenten (en mogelijke betwistingen te vermijden).
206 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
2.8. Masterproef De masterproef neemt 18 studiepunten in beslag, de ‘colloquiumpresentatie’ 6 studiepunten. Op het colloquium, dat in het tweede semester wordt georganiseerd, stellen de studenten het doel, de methodologie en de eerste onderzoeksresultaten van hun masterproef voor en leggen ze ter discussie voor aan vakgenoten en docenten. Tijdens het colloquium worden de studenten beoordeeld zowel op de eigen presentatie als op hun deelname aan de discussie. In het kader van de masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze een onderzoeksvraag formuleren volgens wetenschappelijke standaarden, een onderzoeks opzet uitwerken, informatie verzamelen en relevante elementen selecteren, informatie analyseren, relevante informatie synthetiseren en presenteren, op zelfstandige wijze betekenis toekennen aan verzamelde informatie, kritisch reflecteren over de verzamelde informatie, het onderzoek en de resultaten en, ten slotte, helder rapporteren. Voor het begin van het academiejaar stellen promotoren de keuzelijsten voor, waarna de studenten hun keuze ten laatste in de tweede week van het eerste semester laten registreren, op die manier wordt het voor wie dat wenst mogelijk om een onderwerp te koppelen aan de stage. De masterproef wordt permanent beoordeeld. Op het einde van het eerste semester dienen de studenten een voortgangsrapport in te dienen waarin ze rapporteren over de onderzoeksstappen die ze al gevolgd hebben, de gekozen methodologie en de voorlopige resultaten. Daarnaast is er het colloquium en ten slotte is er het schriftelijke werkstuk dat door een vooraf vastgestelde (eventueel externe) jury bestaande uit drie leden (waaronder de promotor) wordt besproken en beoordeeld. De studenten worden uitgenodigd op de bespreking (niet op de echte evaluatie) en krijgt zo rechtstreeks feedback en de kans om in te spelen op vragen en bemerkingen van de jury. Na de evaluatie krijgen de studenten een beoordelingsrooster. Ook voor het bijhorend colloquium bestaat een dergelijk rooster. De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden, de doctor-assistenten of de post-doctorale onderzoekers. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ als excellent. De Commissie stelt vast dat de omvang van 18 studiepunten van de masterproef voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan goed is. De Commissie is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat eruit blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. Er is een secuur beoordelingssysteem uitgewerkt, waarvan de studenten zeer goed op de hoogte zijn. De beoordelingscriteria worden naar de mening van de Commissie ook goed Katholieke Universiteit Leuven 207 Deel 2
aangehouden. Het colloquium vindt de Commissie een zeer goed initiatief, zowel inhoudelijk en als middel om de studenten tijdig aan het werk te zetten. Ook voor het colloquium zijn de beoordelingscriteria naar de mening van de Commissie goed uitgewerkt en goed gekend. De studenten waarmee de Commissie gesproken heeft, waren er ook vol lof over. De begeleiding van de masterproef is docentafhankelijk. De Commissie noteerde hier geen klachten van de studenten maar beveelt toch aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker nu de masterproef in één jaar dient te worden afgerond. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor in de Kunstwetenschappen zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: – een diploma van het secundair onderwijs; – een bachelordiploma; – een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; – een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt volgens het docententeam in de eerste plaats studenten uit verschillende ASO-richtingen aan, waarvan een minderheid nog Latijn heeft gevolgd. Jaarlijks stroomde er een tachtigtal studenten in de voormalige gezamenlijke eerste kandidatuur Kunstwetenschappen en Archeologie in. Sinds het academiejaar 2004-2005 zijn de inschrijvingen uitgesplitst per opleiding. In de opleiding Kunstwetenschappen stroomden in de academiejaren 2004-2005, 2005-2006, en 20062007 respectievelijk 34, 42, en 48 studenten in het eerste jaar in. De masteropleiding in de Kunstwetenschappen is direct toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Kunstwetenschappen. Voor studenten die al een academisch of beroepsgerichte vooropleiding hebben genoten, zijn er twee verkorte bachelorprogramma’s uitgewerkt van respectievelijk 60 en 90 studiepunten. Studenten die hiervoor in aanmerking komen, stellen in samenspraak met de studie trajectbegeleider een persoonlijk studietraject samen. Het dossier van de aanvrager wordt vervolgens aan de POC ter goedkeuring voorgelegd. Potentiële zij-instromers kunnen ook individuele studieduurverkorting aanvragen via de procedure van eerder verworven kwalificaties (EVK’s) en eerder verworven competenties (EVC’s). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden. Bachelor in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed.
208 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De Commissie is van mening dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De opleidingsonderdelen uit het eerste jaar vergen geen specifieke voorkennis en de lesgevers werken volgens de Commissie zeer studentgericht. Bij het begin van het academiejaar wordt er een cursus ‘academisch schrijven’ ingericht om de schrijfvaardigheden te oefenen, en de inrichting van de opleidingsonderdelen ‘heuristiek van de kunst’ en ‘methodiek I’ zijn erop gericht om de studenten geleidelijk wegwijs te maken respectievelijk in het digitale informatie-aanbod en in het traditioneel kunsthistorisch onderzoek, via een aantal kleine taken die al in de eerste lesweek worden opgelegd. Om de aansluiting tussen het secundair en het universitair onderwijs zo vlot mogelijk te laten verlopen, kent de faculteit Letteren al jaren de traditie van het monitoraat, dat voor vakinhoudelijke en studiemethodische begeleiding zorgt. De Commissie waardeert ten zeerste de inspanningen die het monitoraat levert, maar constateert dat noch het monitoraat, noch de opleidingsverantwoordelijken het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten opvolgen. Het goed monitoren van het instroomniveau en het controleren van de studievoortgang zou de effectiviteit van de studiebegeleiding zichtbaar maken. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als halftijds gevolgd worden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod. Master in de Kunstwetenschappen Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria voor de masteropleiding goed zijn uitgewerkt. Er zijn twee goed uitgewerkte voorbereidingsprogramma’s. De studenten uit de masteropleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, meenden dat ze in hun bacheloropleiding Kunstwetenschappen goed voorbereid waren op de masteropleiding en signaleerden geen aansluitingsproblemen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Vermits de Commissie de beide opleidingen voor alle facetten positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘programma’ voor beide opleidingen ook een positieve evaluatie.
Katholieke Universiteit Leuven 209 Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De aanstelling van een ZAP-lid gebeurt op basis van een open vacature. Het profiel ervoor wordt, in opdracht van het faculteitsbestuur, uitgewerkt door een commissie die bestaat uit de verantwoordelijken van een of meerdere onderzoekseenheden. In de benoemingsprocedure speelt de Facultaire Beoordelingscommissie een belangrijke adviserende rol. De beoordelingscommissie bestaat uit een delegatie van gewoon hoogleraren uit de faculteit. Nieuwe docenten worden niet meteen vast benoemd, maar pas na een proefperiode van drie jaar en een positieve beoordeling door de Facultaire Beoordelingscommissie in de loop van het derde jaar van hun tijdelijke aanstelling. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren volgens dezelfde criteria die gelden bij de aanstelling: het lid dat de aanvraag indient, moet een curriculum vitae van de afgelopen vijf jaar indienen en een dossier samenstellen met gegevens over het uitgevoerde onderzoek, de onderwijsprestaties en de wetenschappelijke dienstverlening. De evaluaties, die voor alle ZAP-leden vereist zijn, worden uitgevoerd door de Facultaire Evaluatiecommissie. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door een Algemene Evaluatiecommissie van de groep Humane Wetenschappen. Ze bestaat uit de leden van het Gemeenschappelijk Bureau, met uitzondering van de rector en de algemeen beheerder, en de decanen van de faculteiten van de groep Humane Wetenschappen. Bij de evaluaties ligt de nadruk op onderzoek en onderwijs en, in bijkomstige orde, op de wetenschappelijke dienstverlening. Met betrekking tot het personeelsbeleid en de bewaking van de onderwijskwaliteit is bepaald dat ieder opleidingsonderdeel voor telkens vijf jaar aan een ZAP-lid wordt toegewezen. Wat betreft het AAP en het BAP, is het de betrokken onderzoekseenheid die instaat voor de selectie en de uiteindelijke rangschikking van de kandidaten. De evaluatie van de AAP-leden gebeurt door de betrokken onderzoekseenheid en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de aanstellingen en bevorderingen strikte regels zijn bepaald. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering worden door de centrale Dienst Universitair Onderwijs/Informatie en Communicatie Technologie in het Onderwijs (DUO/ICTO) onderwijskundige vormingssessies georganiseerd. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als excellent voor beide opleidingen.
210 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De Commissie meent dat de vakinhoudelijke, onderwijskundige en didactische kwaliteiten van de academische staf zeer goed zijn. De lesgevers die instaan voor de kunstwetenschappelijke opleidingsonderdelen zijn leden van de onderzoekseenheid Kunstwetenschappen. De eenheid heeft wetenschappelijke projecten voor middeleeuwen, nieuwe en nieuwste tijd, en dit zowel voor beeldende kunsten als voor architectuur. De Commissie stelde op basis van een aangeleverde lijst van onderzoeksactiviteiten (publicaties, deelnames aan congressen, doctoraten, etc.) vast dat hun vakinhoudelijke expertise goed is. Ook de vakinhoudelijke expertise van de ‘toegeleverde’ lesgevers (de algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar, en de afstudeerrichtingen) is goed. De studenten en alumni waarmee de Commissie gesproken heeft, waren erg tevreden over de onderwijskwaliteiten van de lesgevers en loofden de ‘lage drempelpolitiek’ die de lesgevers hanteren. Met betrekking tot het personeelsbeleid stelt de Commissie vast dat de Onderzoekseenheid Kunstwetenschappen een hecht en slagkrachtig team is, dat veel oog heeft voor de didactische scholing van de lesgevers en een gedeelde opleidingsvisie hanteert. Alle AAP’ers hebben de academische lerarenopleiding gevolgd, en iedereen wordt gestimuleerd om aan onderwijsprofessionaliseringscursussen deel te nemen. Een behoorlijk deel van de docenten nam ook al aan dergelijke initiatieven deel. De onderzoekseenheid bewaakt de onderwijsinzet van het AAP/BAP strikt: onderwijs, ook in werkcolleges en voor de begeleiding van verhandelingen, is essentieel een opdracht van het ZAP. In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om de onderwijslast van de lesgevers te meten. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Kunstwetenschappen worden ondersteund door de Onderzoekseenheid Kunstwetenschappen. Het onderwijs wordt ondersteund en gestuurd door het Illuminare-Studiecentrum voor Miniatuurkunst (kunst middeleeuwen) en de Iconology Research Group als bilaterale onderzoekscel Leuven-Utrecht. Voorts zijn er Artes.Leuven vzw (project 2003-2009: tentoonstelling Rogier van der Weyden 1400/64. De passie van de Meester), de onderzoeksgroep voor de Schilderkunst van de Nieuwe Tijd in Interdisciplinair Perspectief en het Lieven Gevaert Centre (Photography and Visual Studies, met accent op hedendaagse kunst, maar niet uitsluitend). De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via de stage. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie heeft de wetenschappelijke publicaties van de onderzoekseenheid bekeken en acht de wetenschappelijke output ervan hoog. De onderzoekers maken vaak studieverblijven in het buitenland, werken mee aan internationale publicaties Katholieke Universiteit Leuven 211 Deel 2
en hebben een groot internationaal netwerk uitgebouwd. Dit gegeven vindt zijn neerslag in het onderwijs, door het betrekken van buitenlandse collega’s als adviseurs voor papers en verhandelingen, en door het uitnodigen van gastsprekers (ook uit de kunstpraktijk) en gastdocenten. Deze laatste worden uitgenodigd voor lezingen en seminaries over een zeer specifiek thema, of voor een reeks van colleges over de specialiteit van de betrokkene (bijvoorbeeld in het opleidingsonderdeel ‘affiche’). Het goede onderzoekspotentieel wordt ook bewezen door het kunnen aantrekken van vorsers binnen nationaal of internationaal gefinancierde onderzoeksprojecten en beurzen. 3.3. Kwantiteit van het personeel De onderzoekseenheid Kunstwetenschappen, die de beide opleidingen organiseert, telt 5,1 VTE ZAP-leden (6 ZAP’ers), en 2 VTE AAP (3 AAP-ers). De onderzoekseenheid telt 9 VTE (11 BAP’ers) aan wetenschappelijk personeel dat extern gefinancierd wordt, waarvan er drie zijn ingeschakeld in het onderwijs. Een van die drie bekleedt een statuut als gastprofessor. De subfaculteit AKM (Archeologie, Kunstwetenschappen en Musicologie) kan een beroep doen op twee ATP-secretariaatsmedewerkers en één ATP-fotograaf. In studiepunten uitgedrukt omvat het lessenpakket van de leden van de onderzoekseenheid aan de opleidingen kunstwetenschappen 110,6 studiepunten. Daarnaast leveren zij nog voor 97,5 studiepunten toe aan andere opleidingen. Gemiddeld telden beide opleidingen (bacheloropleiding plus uitgedoofde licentieopleiding) in de academiejaren 2004-2005, 2005-2006 en 2006-2007 162 studenten. De actuele student/ZAP-ratio is 31,8. Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘kwantiteit van het personeel’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie acht het personeelsbestand in verhouding tot de studenten kunstwetenschappen goed. De Commissie waardeert het strikte beleid dat de onderzoekseenheid hanteert met betrekking tot de onderwijsinschakeling van de AAP/BAP’ers. De onderwijsbelasting van de ZAP-leden lijkt haar wel vrij zwaar. De Commissie beveelt de onderzoekseenheid aan om, naar analogie van de collega’s bij Archeologie, de onderwijslast van de lesgevers te meten en op basis van de meetresultaten de onderwijslast te gaan verdelen.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie beoordeelt de facetten ‘kwaliteit van het personeel’, ‘academische en professionele gerichtheid van het personeel’ en ‘kwantiteit van het personeel’ als positief voor beide opleidingen. Derhalve krijgen beide opleidingen op onderwerpniveau ook een positieve beoordeling.
212 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De colleges van de opleidingen kunstwetenschappen gaan door in gebouw MSI, gelegen naast het Erasmushuis waarin de faculteit Letteren resideert. Al de leslokalen zijn uitgerust met de actuele standaardvoorzieningen voor dataprojectie. Het museum-, les- en expositielokaal 02.28 beschikt daarenboven over een permanente opstelling van laatmiddeleeuwse beelden, architectuurfragmenten en afgietsels van gotische en renaissancistische sculpturen. Voorts is er ook in het Erasmushuis een aantal seminarielokalen beschikbaar. In het kader van een al jarenlange samenwerking met de stad Leuven is ook in het vernieuwde Museum Leuven een seminarielokaal voorzien. Reeds geruime tijd gaan oefeningen beeldhouw- en schilderkunst door in het museum. De geplande nieuwbouw voorziet structureel een ruimte waar de studenten in seminarieverband kunnen werken. Bovendien biedt het museum de studenten ook de kans om in seminarieverband kleine tentoonstellingen te organiseren. De bibliotheekvoorzieningen functioneren op verschillende niveau’s. Belangrijk voor de studenten kunstwetenschappen is de afdeling Kunstwetenschappen, Archeologie en Musicologie van de faculteitsbibliotheek in het Erasmushuis, de nabijgelegen Centrale Bibliotheek op het Ladeuzeplein, en de bibliotheken van het Illuminare (miniatuurkunst) en het Lieven Gevaertcentre (fotografie). Verspreid over Leuven en Heverlee worden door de universiteit computerfaciliteiten ter beschikking gesteld van de studenten, gaande van pc-klassen, het aanbieden van netwerkconnectiviteit van de studentenkamers via het KotNet-project, het verhuren en verkopen van pc’s tot het aanbieden van toepassingsprogramma’s in campuslicenties. Via een centrale helpdesk kunnen de studenten ICT-ondersteuning krijgen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als excellent voor beide opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er voldoende en goed uitgeruste leslokalen zijn. De Commissie was onder de indruk van de goede boeken- en tijdschriftencollectie, het uitgebreide bestand aan databanken, waaronder de Cumulus Beelddatabank Kunst en Archeologie, en e-journals, de gebruiksvriendelijkheid van de bibliotheken, en de samenwerking met het Museum Leuven. Voor de studenten is er in de bibliotheken voldoende ruimte voor zelfstudie en de ICTaanbiedingen zijn in orde.
Katholieke Universiteit Leuven 213 Deel 2
4.2. Studiebegeleiding De informatieverstrekking over de opleidingen is een gemeenschappelijke opdracht van zowel het centrale niveau (de Dienst Studie-advies) als van de faculteit (het monitoraat). De Dienst Studie-advies verspreidt in samenwerking met de faculteiten diverse publicaties over de opleidingen en neemt samen met de vertegenwoordigers van de onderzoekseenheden jaarlijks deel aan de Studie-Informatiedagen (SIDin’s) van de Vlaamse overheid. Speciaal voor de studiekeuzebegeleiders in het secundair onderwijs organiseert de dienst in samenwerking met diverse studierichtingen ‘profieldagen’ waarop actuele vernieuwingen in studieprogramma’s worden toegelicht. De K.U.Leuven organiseert jaarlijks twee infodagen, waar ook docenten, monitoren en/of studietrajectbegeleiders aanwezig zijn om de programma’s toe te lichten. Daarnaast organiseert het monitoraat van de faculteit Letteren ook nog een facultaire infodag. Het monitoraat organiseert voor de faculteit tevens de ‘Open Lesweek’. Tijdens die week kunnen kandidaat-studenten een aantal colleges uit het eerste en tweede bachelorjaar meemaken. Op vraag van scholen worden ook voorlichtingsavonden en voordrachten gegeven. Aan beide activiteiten nemen studie-adviseurs, docenten, monitoren, alumni en studenten van de onderzoekseenheid Kunstwetenschappen deel. Tijdens de opleiding speelt het monitoraat een belangrijke rol in de studiebegeleiding van de eerstejaars. Het monitoraat werkt met een systeem van vakmonitoren en groepsmonitoren. De groepsmonitoren staan in voor het onthaal van de nieuwe studenten, de psychosociale begeleiding van de studenten, de studiemethodische begeleiding en de vakinhoudelijke ondersteuning in samenwerking met de vakmonitoren. Het monitoraat werkt nauw samen met de Dienst Studie-advies waar de studenten ook terecht kunnen voor psychosociale en studiegerelateerde problemen. Voor de studierichtingen Archeologie en Kunstwetenschappen samen is één ZAPlid als groepsmonitor voor 70% actief. Het ZAP-lid wordt bijgestaan door drie vakmonitoren uit de studierichtingen Geschiedenis en Wijsbegeerte. Het monitoraat organiseert bij het begin van het academiejaar introductiesessies waarin het vakkenpakket wordt toegelicht. Daarnaast worden alle studenten uitgenodigd voor een individueel kennismakingsgesprek. Voor de opleidingsonderdelen waarvoor dat in de loop der jaren het meest noodzakelijk is gebleken, worden oefensessies in groepen van 10 tot 20 studenten georganiseerd, de zogenaamde monitoraatsoefeningen. In de loop van het eerste semester organiseert het monitoraat voor een aantal opleidingsonderdelen ook tussentijdse toetsen. Na de semesterexamens worden alle studenten door de groepsmonitor individueel ontvangen om hun examenresultaten te bezorgen en te bespreken. Daarnaast kunnen alle studenten met inhoudelijke vragen ook terecht bij de lesgevers. Globale problemen kunnen door de studentenvertegenwoordigers geagendeerd worden op de vergaderingen van de opleidingscommissie.
214 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Het monitoraat verzorgt, naast de begeleiding van de eerstejaars, ook de studietrajectbegeleiding van de studenten. De studenten kunnen er terecht met vragen over hun programma, hun studievoortgang en -mogelijkheden. Per studiejaar wordt door de Faculteitsraad, in overleg met de studenten, jaarlijks een lid van het academisch personeel aangesteld tot permanente en examenombuds. De ombudsdienst valt onder het monitoraat. Zowel de faculteit als de onderzoekseenheid Kunstwetenschappen organiseren info vergaderingen over de mogelijkheid van internationale uitwisselingen. Een ZAP-lid van de onderzoekseenheid is aangesteld als Erasmusverantwoordelijke. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als excellent voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan abituriënten adequaat is. Uit het gesprek met de bachelorstudenten bleek dat ze goed geïnformeerd werden op de infodagen. Tijdens de opleiding loofden zowel de bachelor- als de masterstudenten de goede contacten met de lesgevers. De Commissie beschouwt het monitoraat als een zeer goede begeleidings- en informatiedienst. Uit de studentenenquête die naar aanleiding van deze visitatie werd georganiseerd en uit het gesprek met de studenten concludeert de Commissie dat het monitoraat excellent inspeelt op de noden van de studenten kunstwetenschappen. Wel beveelt de Commissie het monitoraat aan om het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten in kaart te brengen zodat de effectiviteit van de studiebegeleiding in het algemeen zichtbaar wordt (zie facet 2.9.). Uit de studentenenquête ter voorbereiding van de visitatie blijkt dat de studenten zich goed geïnformeerd voelen over de mogelijke internationale uitwisselingen. De onderzoekseenheid biedt 9 Erasmusbestemmingen aan, gemiddeld vertrekken elk jaar 4,6 studenten naar het buitenland met een Erasmusbeurs, wat meer dan 10 procent is van het aantal studenten in het derde bachelorjaar. De Commissie acht dit een verdienstelijk resultaat.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie de facetten ‘materiële voorzieningen’ en ‘studiebegeleiding’ voor beide opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘voorzieningen’ derhalve een positieve beoordeling voor beide opleidingen.
Katholieke Universiteit Leuven 215 Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
In het kwaliteitszorgstelsel aan de K.U.Leuven spelen de permanente onderwijscommissies (POC’s) een cruciale rol. De taak van de POC bestaat erin het curriculum uit te tekenen en de kwaliteit ervan te bewaken. Daarnaast heeft de POC ook een adviesbevoegdheid inzake het toewijzen van leeropdrachten. Om het individuele doceergedrag en de inhoud van ieder opleidingsonderdeel te evalueren en eventueel bij te sturen, is bepaald dat elke leeropdracht voor telkens vijf jaar aan een ZAP-lid wordt toegewezen. De vernieuwing gebeurt op advies van de POC. De POC’s fungeren als formele adviesorganen van het faculteitsbestuur. Voor hun werking kunnen ze rekenen op de ondersteuning van zowel centrale (DUO/ICTO) als de facultaire onderwijsondersteunende diensten. Voor de opleidingen Archeologie, Kunstwetenschappen en Musicologie is er één POC. Onder het niveau van de POC zijn er drie curriculumcommissies (CC) waaronder de CC Kunstwetenschappen. De curriculumcommissies nemen het programmatorische aspect van het POC-takenpakket op zich maar hebben geen beslissingsbevoegdheid: die ligt op het niveau van de POC en, voor belangrijke beslissingen (onder meer met betrekking tot het personeelsbeleid), op het niveau van de faculteit. In de CC Kunstwetenschappen hebben alle ZAP leden van de onderzoekseenheid Kunstwetenschappen zitting, naast vertegenwoordigingen van ZAP-leden van de onderzoekseenheden die onderwijs toeleveren, het BAP, het AAP en de studenten. De studenten hebben recht op een delegatie ter grootte van een derde van het aantal stemgerechtigde leden. Om de acht jaar worden de curricula, ter voorbereiding van de externe evaluatie (visitatie) geëvalueerd. In 2007 voerde de K.U.Leuven, na enkele jaren zonder een opleidingsonderdelenevaluatiesysteem te hebben gezeten, een nieuw universiteitsbreed systeem in. Het heeft een tweeledig doel: kwaliteitsverbetering en kwaliteitsgarantie. De kwaliteitsverbetering houdt in dat de POC evaluaties dient te organiseren in overleg met de decaan. De POC bepaalt wat er wordt bevraagd, bij wie en op welke manier. De POC volgt de resultaten mee op maar ze stromen niet door naar het individuele onderwijsdossier van de docenten. Alle opleidingsonderdelen moeten binnen een periode van vier jaar het spoor ‘kwaliteitsverbetering’ doorlopen hebben. Het spoor kwaliteitsgarantie behelst een tweejaarlijkse evaluatie van de opleidingsonderdelen via elektronische studentenenquêtes. De resultaten ervan stromen wel door naar het onderwijsdossier. De programmadirecteur krijgt de resultaten te zien van alle docenten. De docenten hebben de mogelijkheid om bij de programmadirecteur te reageren op de evaluatieresultaten van hun opleidingsonderdelen. Vervolgens vergadert een POC-subcommissie, die is samengesteld uit docenten, assistenten en studenten, over de evaluatieresultaten en geeft er een oordeel over en koppelt er eventueel een remediëring aan. Per opleidingsonderdeel formuleert de programmadirecteur een besluit aan de decaan. Die laatste beslist, na een gesprek met de docent, of er rekening wordt gehouden met de bemerkingen en ze dus in het onderwijsdossier komen. De opleidingen Kunstwetenschappen hebben het spoor ‘kwaliteitsgarantie’ al een eerste keer doorlopen.
216 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
5.1. Evaluatie van de resultaten Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als voldoende voor beide opleidingen. De Commissie acht het positief dat alle opleidingsonderdelen formeel geëvalueerd worden. Ze stelde vast dat de vergaring van de resultaten op een ernstige manier verloopt. Met betrekking tot de evaluatie van de resultaten meent ze dat het nieuwe systeem een te grote rol voor de programmadirecteur voorbehoudt. Hij/zij heeft de rol van intermediair naar de POC-subcommissie en naar de decaan toe. Het spoor ‘kwaliteitsgarantie’ kan zo naar de mening van de Commissie te zeer worden vertroebeld door de persoonlijke positie van de programmadirecteur, primus inter pares en een onder collegae roulerende functie. Met betrekking tot de visitatie zelf, stelt de Commissie vast dat de opleidingsverantwoordelijken via het ondervragen van zowel de studenten, de alumni als de lesgevers inspanningen hebben geleverd om een objectieve analyse te presenteren van de kwaliteit van het onderwijs in de opleidingen kunstwetenschappen. Ze betreurt het evenwel dat het onduidelijk is op welke basis (aantal, respons,selectie) de resultaten gestoeld zijn. Naast de formele structuur heeft de Commissie vastgesteld dat er ook een informeel kwaliteitszorgsysteem bestaat. De lage drempel tussen het academisch personeel en de studenten zowel binnen als buiten de opleidingscommissie zorgt ervoor dat problemen snel gesignaleerd worden. Het monitoraat speelt ook snel de vastgestelde problemen door naar de lesgevers. De Commissie waardeert het eveneens dat een aantal docenten jaarlijks het centraal ontwikkelde instrument Opti-kwest gebruiken om hun onderwijspraktijk te evalueren. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als goed voor beide opleidingen. De onderwijskwaliteit van de beide opleidingen wordt opgevolgd door de curriculumcommissie (CC) Kunstwetenschappen, die minstens vier keer per academiejaar bijeenkomt. Beslissingen in verband met het curriculum worden voorbereid in de CC en daarna ter goedkeuring aan de POC voorgelegd. De POC houdt maandelijkse didactische vergaderingen waarvan de resultaten ook worden teruggekoppeld naar de CC. De Commissie concludeert op basis van haar gesprekken dat de curriculumcommissie bij problemen snel op de bal speelt en de uitkomsten van de onderwijsevaluaties ernstig opvolgt. Zo hebben de opleidingsverantwoordelijken ter dege rekening gehouden met de uitkomsten van de vorige visitatie: er is een stage ingeKatholieke Universiteit Leuven 217 Deel 2
voerd, de feedback op de papers is enorm verbeterd, de drempel met het lesgevend personeel is verlaagd, en de examens zijn meer gericht op creativiteit en inzicht. Het zelfevaluatierapport was volgens de Commissie een goed geschreven document waarin op een zelfkritische wijze de goede en zwakke punten van de opleidingen aan bod komen. Op een aantal punten vond de Commissie het evenwel te beknopt en te formeel. De gesprekken brachten hier een noodzakelijke aanvulling. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als voldoende voor beide opleidingen. Het personeel en de studenten worden formeel bij de besluitvorming betrokken via de curriculum- en de opleidingscommissie maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De Commissie stelde vast dat beide stakeholders tevreden zijn over de inspraakmogelijkheden in de curriculum- en opleidingscommissie. Het viel de Commissie op dat de betrokkenheid van de studenten bij het onderwijs zeer groot is. De studenten kunstwetenschappen beschikken over een uitstekend draaiende studentenkring (Mecenas). Mecenas neemt onder meer initiatieven in het kader van de programma’s (excursies), vaardigt studenten uit alle jaren af in de opleidings- en curriculumcommissies en formuleert standpunten met betrekking tot de opleiding en. Naar schatting 80 procent van de studenten is lid van de kring. De afgestudeerden en het beroepenveld worden niet structureel betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Ter voorbereiding van deze visitatie is er wel een alumni-enquête gehouden. Er is één alumnivereniging voor de opleidingen Archeologie, Kunstwetenschappen en Musicologie maar die is niet structureel betrokken bij het onderwijs. De Commissie is van oordeel dat een goede betrokkenheid van de alumni en van het beroepenveld een must is voor een masteropleiding en beveelt dan ook aan om de contacten met beide groepen aan te halen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘evaluatie van de resultaten’, ‘maatregelen tot verbetering’ en ‘betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor beide opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor beide opleidingen.
218 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen Uit de enquête die bij de alumni werd afgenomen en uit de gesprekken die de Commissie met een aantal afgestudeerden had, blijkt dat de afgestudeerden tevreden zijn over de genoten opleiding. De opleiding tot licentiaat heeft hen een goede intellectuele en methodologische basis verschaft om hun functie uit te oefenen. Als lacune haalden ze, in het licht van een goede aansluiting op de arbeidsmarkt, het ontbreken van een opleidingsonderdeel over management aan. Van de bevraagde alumni kon een zeer ruime meerderheid minstens deeltijds aan de slag in de strikt kunstwetenschappelijke sector. De opleidingsverantwoordelijken merken wel op dat dit, als gevolg van de geringe omvang van de enquête, een te rooskleurig beeld geeft. Hun ervaring leert dat kunsthistorici werk vinden in een breed scala van domeinen, variërend van de museale sector en de kunsthandel, over de brede culturele sector en het onderwijs, tot diensten- of privésectoren en de media. De meeste afgestudeerden blijken binnen het jaar na het beëindigen van hun studies een baan te vinden en vaak zelfs al na drie maanden. Heel wat afgestudeerden studeren ook nog verder. Op het vlak van internationalisering zijn er de jongste vijf academiejaren (20022007) gemiddeld 4,6 studenten op Erasmus geweest, en waren er gemiddeld 2,2 inkomende studenten. In de nieuwe bamastructuur vindt de uitwisseling doorgaans plaats in het derde bachelorjaar. De studenten worden gestimuleerd om een heel academiejaar op Erasmus te gaan, al vinden er ook uitwisselingen van een semester plaats. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als goed voor beide opleidingen. Op basis van een analyse van het programma, het degelijke niveau van de bachelorpapers, de kwaliteit van de stages en de stageverslagen, en op basis van het programma en haar gesprek met de masterstudenten meent ze dat de bachelorstudenten vlot doorstromen naar de masteropleiding. Ook heeft het bachelorprogramma, via de drie opties (Kunstkritiek, Roerend erfgoed en museologie, Architectuur en monumentenzorg), oog voor een mogelijke uitstroom van de studenten naar de arbeidsmarkt. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich erg tevreden over hun opleiding. Ze loofden de oefeningen in methodiek, de nadruk op het ontwikkelen van de schriftelijke en mondelinge vaardigheden, de vele excursies, de goede feedback van de docenten op opdrachten en dito begeleiding door het monitoraat. Katholieke Universiteit Leuven 219 Deel 2
De Commissie meent dat ook de masteropleiding haar doelstellingen goed zal weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op het programma dat volgens de Commissie de studenten zeer zeker in staat stelt om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma, het goede niveau van de masterproeven, en dito niveau van de stages, en de tevredenheid van de masterstudenten waar ze mee gesproken heeft. De masterstudenten omschreven het programma als ‘creatief en interactief’. Ze toonden zich enthousiast over de vele colloquia en symposia die de onderzoekseenheid organiseert. Als aandachtspunt haalden ze aan dat er wel meer keuze-opleidingsonderdelen mochten aangeboden worden. Met betrekking tot de internationalisering is de Commissie tevreden over het aantal bestemmingen en stelt ze vast dat de opleidingsverantwoordelijken hun studenten stimuleren om op Erasmus te gaan, wat ervoor zorgt dat toch meer dan 10 procent van de studenten in het derde jaar op uitwisseling vertrekt. 6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Kunstwetenschappen, master in de Kunstwetenschappen De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1997-2007 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 48 procent. Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Kunstwetenschappen en Archeologie (pas vanaf het academiejaar 2004-2005 exclusief bachelor Kunstwetenschappen)
220 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 89 procent. In de uitgedoofde licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 96 procent voor de eerste en 56 procent voor de tweede licentie. Van de gediplomeerden behaalt 63 procent het diploma in vier jaar, 23 procent in vijf jaar en 10 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor de masteropleiding. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. Ze meent evenwel dat het onderwijsrendement in het eerste jaar vrij laag is niettegenstaande de inspanningen die de faculteit levert om correcte informatie over de opleiding te verschaffen aan kandidaat-studenten en het aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken en het monitoraat aan om een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige jaren acht de Commissie goed. In de licenties zorgt de eindverhandeling voor studievertraging bij een groot aantal studenten. Zoals aangehaald in facet 2.8. beveelt de Commissie aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken, zeker omdat ze nu in één jaar moet worden afgerond.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘onderwijsrendement’ voor alle opleidingen positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ voor beide opleidingen derhalve een positieve beoordeling.
Katholieke Universiteit Leuven 221 Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding in de Kunstwetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Kunstwetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
222 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bacheloropleiding – in de opleidingsdoelstellingen de openheid naar andere culturen opnemen; – duidelijker communiceren over het profiel van de opleiding; – verder nadenken over de constructie van de opties in het derde bachelorjaar; – de gebruikte leervormen en de verwachte leeractiviteiten expliciteren in de opleidingsonderdelenfiches; – duidelijk het onderscheid stellen tussen verplichte en facultatieve literatuur. Masteropleiding – in de opleidingsdoelstellingen de openheid naar andere culturen opnemen; – een keuze-opleidingsonderdeel over management in de kunsten inrichten; – met nog meer aandacht de externe sprekers selecteren; – het pakket keuze-opleidingsonderdelen vergroten; – de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen – een ‘omgevingsanalyse’ opmaken; – studietijdmetingen blijven uitvoeren; – de evaluatiecriteria van alle opleidingsonderdelen op papier zetten; – de onderwijslast van de lesgevers meten; – het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten in kaart brengen; – de rol van de programmadirecteur in het kwaliteitszorgstelsel evalueren; – de alumni en het beroepenveld structureel bij het kwaliteitszorggebeuren betrekken; – een uitvalanalyse opmaken.
Katholieke Universiteit Leuven 223 Deel 2
Katholieke Universiteit Leuven Bachelor in de Archeologie Afstudeerrichting Archeologie | Afstudeerrichting Geschiedenis van de Oudheid | Afstudeerrichting Oude Nabije Oosten | Afstudeerrichting Geografie
Master in de Archeologie Master of Archaeology
Woord vooraf Dit rapport behandelt de bacheloropleiding Archeologie, de masteropleiding Archeologie en de Engelstalige masteropleiding Archaeology. De Commissie bezocht de opleidingen van 6 tot en met 8 mei 2008. De bacheloropleiding is sinds 2004-2005 de opvolger van de kandidatuursopleiding Kunstwetenschappen en Archeologie. De beide masteropleidingen zijn sinds 20072008 de opvolgers van de licentie-opleiding Archeologie. Ten tijde van de visitatie was het bachelorprogramma voor de eerste keer volledig doorlopen. De Nederlandstalige masteropleiding liep de eerste keer, de Engelstalige masteropleiding liep nog niet wegens een gebrek aan studenten. Ondanks het feit dat de opleidingen nog in volle ontwikkeling zijn, heeft de Commissie er een goed beeld van gekregen. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s, op de doelstellingen en beschrijvingen van de verschillende opleidingsonderdelen en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (cursussen, handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en personeelsgegevens). Ook de ervaringen van studenten, alumni en stafleden binnen de bachelor- en vroegere kandidatuur-, en de master- en de uitdovende licentiaatsopleiding werden in rekening gebracht. De bacheloropleiding biedt vier afstudeerrichtingen aan: Archeologie, Geschiedenis van de Oudheid, Oude Nabije Oosten en Geografie. Tenzij hiervan wordt afgeweken, gelden de hiernavolgende oordelen over de bacheloropleiding voor de vier afstudeerrichtingen.
Katholieke Universiteit Leuven 225 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende opleidingsdoelen en eindcompetenties voor de bacheloropleiding Archeologie: Kennis De bachelor moet hoogstaande domeinspecifieke kennis verwerven en kunnen interpreteren. De bacheloropleiding biedt dus in de eerste plaats de mogelijkheid een grondige basiskennis te verwerven van de archeologie en kunstgeschiedenis van de vijf aangeboden periodes/gebieden en dit binnen een duidelijk afgebakend historisch, geografisch en antropologisch kader. Deze vijf hoofdrichtingen worden in de loop van het curriculum uitgediept en al naargelang van de gekozen optie moet de student zich specialiseren in bepaalde periodes en gebieden.
Vaardigheden Een degelijke archeologie-opleiding schenkt tevens voldoende aandacht aan prospectie- en opgravingswerk. Dit blijkt uit de bijzondere nadruk die gelegd wordt op de methodiek van het archeologisch onderzoek. Studenten leren enerzijds de theorieën en domeinspecifieke methodologie aan en verwerven anderzijds voldoende inzicht om de theorie in praktijk te kunnen omzetten. Telkens wordt hierbij teruggekoppeld naar materiaal en resultaten van het eigen wetenschappelijk onderzoek binnen de afdeling. Naast de domeinspecifieke kennis moet de archeologiestudent ook vertrouwd gemaakt worden met een aantal universitaire basisvaardigheden en wordt hij verondersteld het vakgebied in een ruimer geheel te kunnen situeren.
Attitudes De bachelor moet ook een kritisch, wetenschappelijke houding ontwikkelen die hem in staat stelt om zelfstandig en op basis van beredeneerde argumenten een standpunt in te nemen in maatschappelijke discussies.
De eindtermen zijn: – de afgestudeerde bachelor in de Archeologie heeft een goede basiskennis van de archeologie en kunstgeschiedenis van de vijf aangeboden periodes/gebieden en kan zelfstandig de nieuwste ontwikkelingen in deze domeinen koppelen aan de aangeleerde inzichten; – de bachelor in de Archeologie is vertrouwd met een aantal universitaire basisvaardigheden: heuristiek, verwerking en analyse van gegevens en verwoording van de resultaten, en ICT-gebruik; – het interdisciplinaire karakter van de archeologische wetenschap vereist dat de bachelor in de Archeologie een basiskennis verworven heeft op het vlak van onder meer de antropologie, geografie, conservatie- en restauratietechnieken, natuur- en milieuwetenschappen; – de bachelor in de Archeologie moet ook in staat zijn om zelfstandig een onderzoeksvraag te omschrijven en de strategieën voor het beantwoorden ervan uit te werken en te verantwoorden en kan op deze wijze een actieve bijdrage leveren aan het kennisontwikkelingsgbied binnen het vakgebied; – de bachelor in de Archeologie kan op zelfstandige en wetenschappelijke wijze de materiële resten van de bestudeerde culturen opsporen, resp. opgraven, registreren en interpreteren;
226 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
– de bachelor in de Archeologie is in staat om zelfstandig en op basis van beredeneerde argumenten een standpunt in te nemen in maatschappelijke discussies.
Het zelfevaluatierapport beschrijft de volgende doelen en eindcompetenties voor de masteropleiding Archeologie en de master of Archaeology: De opleiding master in de Archeologie heeft als doel studenten te vormen met een duidelijke onderzoeksgerichtheid, die bovendien ook maatschappelijk inzetbaar zijn en zelfstandig hun beroep kunnen uitoefenen. Centraal in de opleiding staan opnieuw de grote studiedomeinen die ook in de bacheloropleiding Archeologie worden aangeboden: Prehistorie, Protohistorie, Egypte en het Oude Nabije Oosten, Klassieke periode en Post-klassieke archeologie (van de vroege middeleeuwen tot nu). In de verdiepende vakken zullen domeinspecifieke case-studies uit eigen of aanverwant onderzoek worden uitgediept waarbij studenten complexere probleemstellingen moeten bestuderen, een kritisch oordeel over de aangeboden info moeten vormen en samen met vakgenoten creatieve probleemoplossingen moeten uitwerken, uitgaande van de aangeleerde wetenschappelijke paradigma’s uit de bacheloropleiding. Doel is dat de student zich ook verder kan specialiseren in een bepaald studiedomein, aan de hand van de keuzes die hij maakt. Daarnaast blijft de methodologie een belangrijk focuspunt: het aanleren van een aantal vakgerichte vaardigheden rond archeologisch management en het volgen en interpreteren van de vernieuwingen in de theorievorming in de archeologie passen in dit opzicht. Bedoeling is dat de student alle aspecten van het archeologisch bedrijf leert kennen en dat zijn kennis up to date wordt gehouden. De student moet ten slotte ook kunnen reflecteren over de wetenschap zelf. Ook het praktische veldwerk krijgt opnieuw, zoals in de bacheloropleiding, een belangrijke rol. De nadruk in de masteropleiding ligt enerzijds op het opgraven zelf. Het is noodzakelijk dat de student nu een leidinggevende, coördinerende rol aankan (bijvoorbeeld als ‘trench supervisor’). De binnen- en buitenlandse stagemogelijkheden van hoog internationaal niveau zijn wat dat betreft de ideale leerschool. Daarnaast zal er in de stage ook meer nadruk gelegd worden op materiaalverwerking en de voorbereiding tot publicatie. De student moet uiteindelijk zelfstandig en met kennis van alle aspecten van het archeologisch werk zijn beroep kunnen uitoefenen. Ten slotte wordt de onderzoekscomponent in de opleiding gereflecteerd in de masterproef. De masterproef wordt beschouwd als een project dat de masteropleiding moet afronden. De student moet blijk geven van een analyserend en synthetiserend vermogen en in staat zijn zelfstandig probleemoplossingen te ontwerpen op academisch niveau. Concreet moet de student een complexe onderzoeksvraag leren omschrijven, de relevante informatie erover verzamelen en kritisch kunnen beoordelen en de juiste onderzoeksmethodologie kunnen selecteren. Het werkstuk moet de kritisch-reflectieve onderzoeksingesteldheid van de student weerspiegelen. Het resultaat zou ook als een originele bijdrage aan de kennis en het inzicht binnen het vakgebied moeten kunnen worden beschouwd.
Katholieke Universiteit Leuven 227 Deel 2
Aansluitend hierbij wordt een multidisciplinair colloquium georganiseerd waarin over eigen werk en dat van vakgenoten gereflecteerd moet worden, en waar de eigen onderzoeksmethodiek en –resultaten op een heldere en overzichtelijke manier moeten voorgesteld worden. Het aanleren van deze algemene en domeinspecifieke vaardigheden moeten er ook toe bijdragen dat de master in de Archeologie op maatschappelijk vlak een kritisch onderbouwd oordeel kan formuleren en beredeneerde maatschappelijke standpunten kan innemen. De master in de Archeologie heeft de volgende competenties en vaardigheden ontwikkeld: – specialisatie in één of enkele van de aangeboden studiedomeinen, afhankelijk van de gekozen verdiepende vakken. Hij is in staat om complexere informatie en probleemstellingen rond specifieke case-studies te beoordelen en te verwerken; – domeinspecifieke vaardigheden rond archeologisch management in de praktijk; – kunnen reflecteren over problemen binnen het vakgebied maar ook over het vakgebied zelf; – actuele kennis van vernieuwingen in de archeologische theorie en praktijk binnen de aangeboden studiedomeinen, met ook aandacht voor de interdisciplinariteit van de wetenschap; – verdiepte praktijkervaring en kennis van alle aspecten van het archeologisch bedrijf, met nadruk op zelfstandige interpretatie en publicatie van de resultaten; – leiding geven aan een team en coördineren van het werk (bijvoorbeeld als ‘trench supervisor’) op een opgraving; – zelfstandig onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker: formuleren van een onderzoeksvraag, verzamelen en beoordelen van relevante informatie, omschrijven van onderzoekswegen en selecteren van methodologie, creatief probleemoplossend vermogen. Hierdoor wordt een actieve bijdrage aan het kennisontwikkelingsproces geleverd; – het helder formuleren en communiceren van uitgangspunten en resultaten van eigen onderzoek naar vakgenoten en leken toe, in mondelinge en geschreven vorm; – zelfstandig en op basis van kritisch inzicht een onderbouwd oordeel kunnen formuleren en beredeneerde maatschappelijke standpunten kunnen innemen.
1.1 Niveau en oriëntatie Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als voldoende. De Commissie is van oordeel dat de doelstellingen en competenties van een academisch niveau zijn, conform artikel 58 §2 van het Structuurdecreet. Zowel het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties als het bijbrengen van wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis en de structuur van het vakgebied en de relatie met andere vakgebieden komen aan bod in de doelen en eindcompetenties, zij het bijzonder summier. Die beknopte invulling maakt het moeilijk om de link met het programma (in facet 2.1.) te leggen, meent de Commissie. Voor een bacheloropleiding vindt ze tevens dat ‘een actieve bijdrage leveren aan het kennisontwikkelingsproces binnen het vakgebied’ te hoog gegrepen is.
228 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
In het kader van het verbeterperspectief beveelt de Commissie aan om de kennis van vreemde talen in de doelstellingen op te nemen. Ze is immers van mening dat die kennis onontbeerlijk is voor een academische opleiding. Master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie meent dat de doelen en competenties stroken met artikel 58 §3 van het Structuurdecreet. Ze streven algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau na, zoals het kunnen omgaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren over het vakgebied, en zelfstandig een kritisch onderbouwd oordeel kunnen formuleren. De doelen streven naar het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis, in het bijzonder de ‘eigen’ studiedomeinen. Er is aandacht voor de bij het vakgebied horende vaardigheden, bijvoorbeeld rond archeologisch management, en voor het beheersen van de competenties die nodig zijn om als beginnend onderzoeker aan de slag te gaan. 1.2 Domeinspecifieke eisen Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘domeinspecifieke eisen’ voor zowel de bachelor- als de masteropleidingen als goed. De Commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleidingen ontleend zijn aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, inclusief de eisen die de Commissie in haar referentiekader heeft geformuleerd. De Commissie apprecieert het dat de Leuvense archeologen als enige een comparatief onderzoek van de structuur van de opleidingen aan de Vlaamse universiteiten hebben uitgevoerd, waarbij de archeologie-opleiding aan de Universiteit Leiden als een internationale vergelijkingsgroep werd gebruikt. Met betrekking tot het beroepenveld geeft de bacheloropleiding aan dat ze ‘de vorming van hooggekwalificeerde veldarcheologen beoogt die op wetenschappelijke wijze de materiële resten van de bestudeerde culturen kunnen opsporen, resp. opgraven, registreren en interpreteren’. Voor de masteropleiding geldt dat ‘ook het praktische veldwerk opnieuw een belangrijke rol krijgt. De nadruk in de masteropleiding ligt enerzijds op het opgraven zelf. Het is noodzakelijk dat de student nu een leidinggevende coördinerende rol aankan (bijvoorbeeld als ‘trench supervisor’). De binnen- en buitenlandse stagemogelijkheden van hoog internationaal Katholieke Universiteit Leuven 229 Deel 2
niveau zijn wat dat betreft de ideale leerschool’ (masteropleidingen). De opleidingsverantwoordelijken schetsen binnen dit kader de (inter)nationale ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren op maatschappelijk archeologisch gebied afspeelden en de implicaties ervan voor het archeologie-onderwijs. De Commissie waardeert deze ‘omgevingsanalyse’ maar mist tegen deze achtergrond een gezamenlijke opleidingsvisie, waarin de opleidingsverantwoordelijken onder meer aangeven hoe zij op het veranderende werkveld willen inspelen. Ze meent dat een sterkere aansluiting op het bredere beroepenveld nodig is.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Vermits de Commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor de bachelor- en de masteropleidingen als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘doelstellingen’ voor alle opleidingen een gunstige beoordeling.
Onderwerp 2:
Programma
Beschrijving van het bachelorprogramma in de Archeologie Het programma van 180 studiepunten is opgedeeld in drie opleidingsjaren van 60 studiepunten. In de eerste twee jaar wordt de nadruk gelegd op het verwerven van basiskennis en –vaardigheden, in het derde jaar wordt deze kennis verder uitgediept en kan de student zich specialiseren. Daarenboven kan er in het tweede jaar een afstudeerrichting (33 SP) gekozen worden uit Archeologie, Geschiedenis van de Oudheid, Oude Nabije Oosten en Geografie. Inhoudelijk zijn de opleidingsonderdelen onder te brengen in een aantal groepen. Binnen het gemeenschappelijke pakket van 147 studiepunten is er een groep van algemeen inleidende cultuurhistorische colleges (22 SP). Het gaat om inleidende (kunst) historische overzichten van de klassieke wereld, de middeleeuwen en het Oude Nabije Oosten. Ook een ‘inleiding tot de sociale en culturele antropologie’ maakt deel uit van deze groep. De bedoeling van deze opleidingsonderdelen is om de studenten een referentiekader aan te reiken dat hen toelaat de archeologische overzichten binnen hun (cultuur)historische context te plaatsen. Deze tweejaarlijks aangeboden opleidingsonderdelen staan in het eerste en tweede jaar geprogrammeerd. Vervolgens is er de groep van de onderzoekstechnieken (12 SP). De opleidingsonderdelen zijn gericht op het verzamelen en kritisch gebruiken van het archeologisch en historisch bronnenmateriaal, en de toepassing van ICT binnen het historisch onderzoek. Ook deze opleidingsonderdelen worden in de eerste twee jaren gedoceerd. De groep reflectiecolleges (7 SP) bestaat uit ‘inleiding tot de wijsbegeerte’ in het eerste jaar en een verdiepend opleidingsonderdeel waarin vraagstukken rond ‘religie, zingeving en levensbeschouwing’ besproken worden in het derde jaar. Deze opleidingsonderdelen hebben als doel om doorheen de opleiding een vakoverschrijdende reflectie en een noodzakelijke academische intellectuele vorming aan te bieden.
230 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Het grootste aandeel binnen het programma hebben de domeinspecifieke archeologische colleges (36 + 20 SP). In het eerste en tweede jaar zijn er inleidende colleges met archeologische overzichten en thema’s uit de geo- en bioarcheologie. De archeologische basisopleidingsonderdelen worden daarna uitgediept in het derde jaar binnen vijf grote modules: Prehistorie, Oude Nabije Oosten, Protohistorie, Klassieke periode en Postklassieke archeologie. De tweejaarlijkse inleidende archeologische overzichten (28 SP) willen studenten laten kennismaken met de archeologische basisdata van de vijf centrale gebieden/periodes en hen verbanden leren leggen tussen deze data en hun historisch-geografische context. Op dit fundament wordt in het derde jaar verder gebouwd wanneer de studenten voor 20 tot 24 studiepunten kiezen aan verdiepende archeologische opleidingsonderdelen uit de modules. De thema’s uit de geo- en bioarcheologie omvatten ‘archeozoölogie’, ‘geomorfologie en pedologie’ en ‘natuurwetenschappelijke methoden in de archeologie’. Vervolgens is er een pakket specifieke disciplinegerichte colleges (50 SP). In het eerste en het tweede jaar zijn er vier verplichte methodiekopleidingsonderdelen (33 SP) waarin onder meer archeologische theorie en methode, prospectie- en opgravingstechnieken en materiaalstudie aan bod komen. De theorie wordt aan de praktijk getoetst via oefeningen in het eerste jaar en practica en schrijfoefeningen in het tweede jaar. Deze groep beoogt een directe link met het beroepenveld te realiseren. Het opleidingsonderdeel ‘museumkunde en tentoonstellingswezen’ in het derde jaar levert in dit kader ook een professionele invalshoek. Het sluitstuk van dit pakket is het ‘practicum Archeologie: excursie en opgravingsstage’ (9 SP), dat geprogrammeerd staat in het derde jaar maar doorheen de ganse opleiding in te vullen is. Elke student is verplicht een stage van 30 dagen te volbrengen en in het derde jaar deel te nemen aan een buitenlandse excursie van vijf dagen. De bachelorpaper (9 SP) ten slotte is een beperkte onderzoekspaper in het derde jaar, waarin de student onder begeleiding een onderzoeksvraag moet kunnen formuleren, een geschikte methodologie uitwerken en een grondige analyse en synthese van een archeologisch probleem moet kunnen maken. Beschrijving van het masterprogramma in de Archeologie en het masterprogramme of Archaeology Het Nederlandstalige programma omvat een gemeenschappelijk pakket van 42 studiepunten, daarnaast zijn er 18 studiepunten te kiezen in functie van de specialisatie en de masterproef. Een eerste groep van gespecialiseerde opleidingsonderdelen bestaat uit twee methodologische colleges. In ‘archeologisch management’ komen projectaanvraag, publicatie en sitebeheer aan bod en wordt ingegaan op het wettelijke kader waarbinnen beroepsarcheologen moeten opereren. ‘Nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ wil een kritische stand van zaken geven over het onderzoek binnen de vijf grote onderzoeksdomeinen die centraal staan in de opleiding. Net zoals in de bacheloropleiding worden vijf grote modules aangeboden. De studenten mogen twee verdiepende archeologische colleges (12 SP) kiezen binnen de Katholieke Universiteit Leuven 231 Deel 2
modules in functie van de specialisatie en de masterproef. Een extra keuzeopleidings onderdeel (6 SP) moet de student toelaten om zijn programma te verbreden. Veldwerk neemt 6 studiepunten in de opleiding in. De student moet tijdens een stage van 15 dagen een coördinerende rol vervullen en hierover rapporteren. Het sluitstuk van de opleiding wordt gevormd door de masterproef (18 SP) en het colloquium (6 SP). De Engelstalige master of Archaeology gaat uit van dezelfde archeologische basiskennis en veldwerkervaring als de Nederlandstalige opleiding. Het verschil met de Nederlandstalige opleiding is dat de opleidingsonderdelen ‘archeologisch management’ en ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ wegvallen en dat de studenten in plaats van twee verdiepende archeologische colleges vier verdiepende archeologische colleges volgen en dit uit de modules Prehistorie, Oude Nabije Oosten en Mediterrane archeologie. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als voldoende. De Commissie meent dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De nodige academische kennis en inzichten in de discipline worden aangereikt, er is een grote methodologische component, die met de stage een praktische invulling krijgt. De Commissie is evenwel van oordeel dat de opleiding een duidelijke richting, een visie mist. Door het gebrek aan richting is het programma weinig transparant en erg versnipperd (zie facet 2.3.). Deze vaststelling hangt samen met het feit dat de doelstellingen van de opleiding te summier en vaag zijn geformuleerd. De opleidingsonderdelenfiches tonen ook aan dat er voor vele opleidingsonderdelen geen leerdoelen zijn geformuleerd. De opleidingsverantwoordelijken zijn zich bewust van deze problemen, zo blijkt uit de verslagen van de recente onderwijsconclaven, en legden de Commissie een hervormd bachelorprogramma voor dat zou moeten ingaan vanaf het academiejaar 2009-2010. De hervormingen omhelzen een uitbreiding en betere profilering van de interdisciplinaire wetenschappen (als zesde pijler naast de vijf archeologische modules), de uitbreiding van de methodologische opleidingsonderdelen, de introductie van een ‘fieldschool’ ter vervanging van de huidige organisatie van de stage, en een herverdeling van de archeologische opleidingsonderdelen over de opleiding. De Commissie vindt dat het hervormde programma duidelijk beter oogt maar meent dat er nog meer thematisch gerichte keuzes mogen gemaakt worden.
232 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat het masterprogramma beter in elkaar zit dan het bachelorprogramma. Het programma bouwt verder op de vijf modules van het bachelorprogramma maar wil daarnaast studenten vormen met een specifieke onderzoeksgerichtheid en een uitgediepte beroepskennis, geven de opleidingsverantwoordelijken in het zelfevaluatierapport aan. De introductie van de opleidingsonderdelen ‘archeologisch management’ en ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ betekenen vanuit dat oogpunt een duidelijke meerwaarde voor het programma. Aan de inhoud van beide opleidingsonderdelen dient volgens de Commissie wel nog gesleuteld te worden. Het ‘colloquium’, waar de studenten een stand van zaken over hun masterproef presenteren en vervolgens in discussie gaan met hun collega’s en docenten, verdient volgens de Commissie een pluim en zou over de drie Vlaamse universitaire archeologie-opleidingen heen mogen georganiseerd worden. De Commissie is van oordeel dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde competenties te bereiken. De beoogde competenties komen doorheen het programma goed aan bod. De Commissie meent evenwel dat de competentie ‘leiding geven aan een team en coördineren van het werk (bv. als trench supervisor’) op een opgraving niet realistisch is. Een afgestudeerde master in de Archeologie heeft er 45 dagen praktijkervaring opzitten, de Vlaamse regelgeving eist zes maanden om een opgraving te kunnen leiden. De Commissie beveelt dan ook aan om die competentie te herformuleren. Ten tijde van de visitatie waren de beoogde competenties nog onvoldoende vertaald in de leerdoelen van de verschillende opleidingsonderdelen. De Commissie spoort de lesgevers en de opleidingsverantwoordelijken aan om op korte termijn de studiefiches van de opleidingsonderdelen grondiger uit te werken. De erin geformuleerde competenties vormen namelijk ook de basis voor de beoordeling van de studenten. Met betrekking tot dit programma wenst de Commissie nog een belangrijke kanttekening te maken. De opleidingsverantwoordelijken zijn namelijk van plan om een groot pakket aan opleidingsonderdelen, namelijk die opleidingsonderdelen die ook onderdeel zijn van de Engelstalige master of Archaeology, in het Engels te doceren van zodra er zich studenten inschrijven in de Engelstalige master. De Commissie vindt het principieel onaanvaardbaar en strijdig met het Structuurdecreet dat de Nederlandstalige studenten op die manier de facto verplicht worden om hun masteropleiding bijna volledig in het Engels te moeten volgen.
Katholieke Universiteit Leuven 233 Deel 2
Master of Archaeology Oordeel van de visitatiecommissie De Commissie beoordeelt het facet ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma’ als voldoende. De Commissie vindt het Engelstalige programma minder aantrekkelijk dan het Nederlandstalige, met name omdat de eerder methodische opleidingsonderdelen ‘archeologisch management’ en ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ niet gedoceerd worden en geen inhoudelijk vergelijkbaar alternatief krijgen. De Commissie is wel van oordeel dat de inhoud van het programma de studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde competenties te bereiken, zij het dat de competenties ‘domeinspecifieke competenties rond archeologisch management in de praktijk’ en ‘actuele kennis van vernieuwingen in de archeologische theorie en praktijk binnen de aangeboden studiedomeinen’ door het ontbreken van bovengenoemde opleidingsonderdelen niet uit de verf komen in tegenstelling tot het Nederlandstalige programma. Voorts gelden voor dit programma uiteraard dezelfde bemerkingen inzake het formuleren van de leerdoelen en inzake de competentie die aangeeft dat de studenten een opgraving dienen te kunnen leiden. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid van het programma’ als voldoende. In het programma is er volgens de Commissie aandacht voor kennisontwikkeling, zij het dat die kennisontwikkeling nogal versnipperd gebeurt (zie facet 2.3.). Ook voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en voor de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied is er aandacht in het programma. De studenten krijgen in de eerste twee jaren een gedegen introductie in de vijf centrale gebieden/periodes waarna ze in het derde jaar verdiepende archeologische opleidingsonderdelen dienen te kiezen uit vier van de vijf modules waarin ze case-studies moeten analyseren en beoordelen. In het programma zijn ook de meest recente ontwikkelingen geïncorporeerd, zoals de groeiende aandacht voor de natuurwetenschappen in de archeologie. Het ontwikkelen van de onderzoeksvaardigheden komt aan bod in de vier inleidende methodologische opleidingsonderdelen in de eerste twee jaren, waarin onder meer archeologische theorie en methode, prospectie- en opgravingstechnieken en materiaalstudie aan bod komen. De theorie wordt aan de praktijk getoetst door middel van oefeningen in het eerste jaar en uitgewerkte practica en schrijfoefeningen in het tweede jaar. De Commissie waardeert in dit kader het opzet van de bachelorpaper waarin de student onder begeleiding een onderzoeksvraag moet kunnen formuleren,
234 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
een geschikte methodologie uitwerken en een grondige analyse en synthese van een archeologisch probleem moet kunnen maken. Via het practicum ‘Excursie en opgravingsstage’ dient de student de methodologische basiskennis in de praktijk te brengen. De kwaliteit van de stages wisselt evenwel enorm zodat de ervaringen die de studenten opdoen, niet altijd onverdeeld positief zijn. De opleidingsverantwoordelijken erkennen het probleem en dienden bij de centrale universitaire diensten een aanvraag in om een eigen ‘fieldschool’ op te richten, waarin de studenten onder begeleiding van het eigen academisch personeel de knepen van het archeologisch veldwerk leren beheersen. De Commissie meent dat de ‘fieldschool’ een must is voor het programma. De school zal ervoor zorgen dat alle bachelorstudenten eenzelfde praktijkervaring kunnen opdoen. De Commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om in het ‘fieldschool’-concept ook de reflectie over het eigen handelen en de begeleiding aan bod te laten komen. In het huidige stageconcept wordt dit over het hoofd gezien. Het programma worstelt volgens de Commissie met de aansluiting op de actuele beroepspraktijk. De opleiding leidt volgens haar te veel studenten op voor de eigen projecten en ze is niet uit het dilemma ‘Malta’1 versus de wetenschappelijke archeologie. Master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘professionele en academische gerichtheid’ als voldoende voor beide opleidingen. Net als in het bachelorprogramma is er ook in beide masterprogramma’s aandacht voor kennisontwikkeling, via de verdiepende archeologische colleges. De studenten bespreken in die colleges complexe topics, soms gerelateerd aan de eigen onderzoeksprojecten. Daarnaast krijgen de studenten in het Nederlandstalige programma in het opleidingsonderdeel ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ een stand van zaken over het (internationale) onderzoek binnen de vijf grote onderzoeksdomeinen die centraal staan in de opleiding. De Commissie meent dan ook dat de kennisontwikkeling in het Nederlandstalige programma uitstekend aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en bijhorende vaardigheden zit verweven in alle opleidingsonderdelen, en wordt concreet toegepast in de stage en in de masterproef. De eis dat de studenten ‘site supervisor’ moeten zijn op de stage, is zeer moeilijk realiseerbaar op externe opgravingsprojecten. Om hen toch enigszins voeling te doen krijgen met die functie wordt van de studenten verwacht dat ze in hun stageverslag aangeven hoe ze als ‘site supervisor’ zouden gefunctioneerd hebben. Als in de bacheloropleiding de 1 | De Europese Conventie van Malta in 1992 stelt bescherming en beheer van het archeologisch patrimonium centraal. Deze Conventie opende het perspectief op een ‘archeologische arbeidsmarkt’ waardoor de archeologie van een strikt wetenschappelijke discipline uitgroeit tot een openbare en commerciële praktijk. Met betrekking tot het onderwijs betekent dit dat de opleidingen dienen na te denken hoe en of ze die ‘toegepaste beheersmatige archeologie’ kunnen verzoenen met de fundamentele academische archeologie.
Katholieke Universiteit Leuven 235 Deel 2
‘fieldschool’ wordt geïntroduceerd, dient volgens de Commissie de stage wel anders ingevuld te worden. Net als voor het bachelorprogramma, ten slotte, geldt ook voor beide masterprogramma’s dat ze worstelen met de actuele aansluiting op de beroepspraktijk. 2.3. Samenhang van het programma Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als onvoldoende. De Commissie meent dat het programma te breed en met minores, modules en afstudeerrichtingen zeer ingewikkeld is ingevuld. De opzet is om de studenten een zo breed mogelijk scala aan thematische archeologieën aan te reiken in plaats van een verdieping in één thema. Doordat de studenten hun verdiepende archeologische opleidingsonderdelen uit vier van de vijf modules dienen te kiezen, is het programma niet opbouwend door het traject heen, wat de Commissie betreurt. Ze meent tevens dat het programma te zeer wordt gedomineerd door de eigen onderzoeksspecialiteiten, die op aspecten in het onderwijs te weinig worden overstegen. De omslag van onderzoek naar onderwijs is volgens haar aldus onvoldoende gerealiseerd. Het hervormde bachelorprogramma is volgens de Commissie een goede stap in de richting naar meer coherentie en trajectsgewijze verdieping maar de Commissie raadt de opleidingsverantwoordelijken toch aan om het nog meer thematisch toe te spitsen. Master in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als goed. De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van het programma goed doordacht is. De opleidingsonderdelen ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ en ‘archeologisch management’ zijn synthetiserend en bieden een goede aanvulling op de twee verdiepende archeologische opleidingsonderdelen die de student in functie van zijn masterproef kan kiezen. Een extra keuzeopleidingsonderdeel laat de student toe om zijn programma te verbreden. Het ‘colloquium’ biedt een overzicht van de verschillende methodologieën die in de masterproeven aan bod komen en de nieuwe inzichten die eruit voortvloeien, wat volgens de Commissie een duidelijke meerwaarde betekent voor de samenhang van het programma. Master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘samenhang van het programma’ als voldoende.
236 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De Commissie is van mening dat de inhoudelijke samenhang van het programma in orde is. De studenten dienen vier gespecialiseerde archeologische opleidingsonderdelen te kiezen die aansluiten bij drie onderzoekszwaartepunten: Prehistorie, Oude Nabije Oosten en Mediterrane archeologie. Het verplichte interdisciplinaire ‘archaeozoology’ zorgt voor de verbreding van het programma. Ook hier dient het ‘colloquium’ een overzicht te bieden van de verschillende methodologieën die in de masterproeven aan bod komen en de nieuwe inzichten die eruit voortvloeien. Wat het concept van deze masteropleiding evenwel minder goed maakt, is, zoals de Commissie al eerder aanhaalde, het ontbreken van alternatieven voor de opleidingsonderdelen ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’ en ‘archeologisch management’. 2.4. Studieomvang De opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studie-omvang: de studie-omvang van de bacheloropleiding omvat ten minste 180 studiepunten, die van de masteropleidingen ten minste 60 studiepunten. 2.5. Studietijd Uit de studietijdmeting die in 2006-2007 werd uitgevoerd en betrekking heeft op alle opleidingsonderdelen die in het eerste semester in de bacheloropleiding werden gedoceerd, blijkt dat een vrij groot aantal opleidingsonderdelen onder de begrote studietijd scoort. Globaal genomen, kan besloten worden dat de bacheloropleiding met een voorbehoud voor de afstudeerrichting Oude Nabije Oosten zeker niet als te zwaar moet worden beschouwd. In het kader van de visitatie werden er voor de bacheloropleiding ook hearings gehouden, telkens met zes studenten per jaar. Uit de hearings blijkt eveneens dat het vaak voorkomt dat de studiepunten niet de realiteit weerspiegelen. Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als voldoende. De Commissie stelt vast dat de resultaten van de uitgevoerde studietijdmeting aantonen dat het bachelorprogramma zeker niet overladen is en zelfs als licht wordt ervaren door de studenten. Dit hangt volgens de Commissie onder meer samen met het feit dat er onvoldoende geformuleerd is wat er van de studenten verwacht wordt aan onderwijsleergedrag (zie facet 2.6.). Op basis van de gegevens van de studietijdmeting en op basis van haar gesprekken met de studenten en de docenten acht de Commissie het bachelorprogramma studeerbaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om studietijdmetingen te blijven uitvoeren en de studietijd nauwlettend in het oog te blijven houden.
Katholieke Universiteit Leuven 237 Deel 2
Master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studietijd’ als goed voor beide opleidingen. Ten tijde van de visitatie was er nog geen studietijdmeting voor beide masteropleidingen ter beschikking vermits het de eerste keer was dat het Nederlandstalige programma liep en het Engelstalige programma, bij gebrek aan inschrijvingen, nog niet werd georganiseerd. Uit haar gesprekken met de studenten en docenten concludeert de Commissie dat het Nederlandstalige programma wel studeerbaar maar zeker niet te licht wordt bevonden. Het eerste semester wordt zelfs als zwaar ervaren mede omwille van het vele werk voor het opleidingsonderdeel ‘archeologisch management’, maar ook voor de gespecialiseerde archeologische colleges wordt een permanente inzet van de studenten verwacht. De Commissie acht in het kader van dit aspect overigens ook de inrichting van het ‘colloquium’ positief. Het dwingt de studenten immers om tijdig aan hun masterproef te beginnen. Op basis van een programma-analyse en haar gesprekken met de lesgevers en de studenten acht de Commissie het programma studeerbaar. Het sluit volgens haar aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om de studietijd nauwlettend in het oog te houden. Op basis van een analyse van het Engelstalige programma, dat grotendeels samenvalt met het Nederlandstalige, meent de Commissie dat ook dit programma zeker niet te licht zal worden bevonden, mits de studenten in deze opleiding vier gespecialiseerde archeologische opleidingsonderdelen zullen moeten volgen. Het programma sluit volgens haar aan bij de norm van 60 studiepunten per jaar al beveelt ze de opleidingsverantwoordelijken aan om ook voor dit programma de studietijd goed op te volgen. 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud De K.U.Leuven hanteert als didactisch uitgangspunt het concept ‘Begeleide Zelfstudie’. Begeleide Zelfstudie stelt de studenten verantwoordelijk voor het eigen leren. Van hen wordt verwacht dat ze kennis nemen van de doelstellingen die moeten gerealiseerd worden, dat ze leeractiviteiten moeten selecteren en uitvoeren die aangewezen zijn om die doelstellingen te halen en dat ze de onderwijsgevenden moeten informeren over de eventuele moeilijkheden die ze hierbij ondervinden. Van de lesgevers wordt verwacht dat ze preciseren welke doelstellingen die binnen Begeleide Zelfstudie worden vooropgezet, in het opleidingsonderdeel kunnen worden nagestreefd, dat ze een evaluatiesysteem uitwerken om na te gaan in welke mate de studenten de doelstellingen hebben gerealiseerd en dat ze de ondersteuning uitbouwen die de studenten helpen bij het realiseren van de doelstellingen. Op het niveau van de opleidingsonderdelen dient het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ zijn vertaling in de opleidingsonderdelenfiche (syllabus) te krijgen.
238 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Bachelor in de Archeologie De meest gebruikte werkvorm in de bacheloropleiding is het ‘ex cathedra’ hoorcollege, voornamelijk in het eerste jaar wordt die bijna exclusief ingezet. In het tweede en derde jaar zijn er ook discussielessen waarvoor de studenten artikels dienen te lezen, voor te stellen en er over in discussie gaan. ‘Papers schrijven’ is een ingeburgerde werkvorm en het belang ervan stijgt over de studiejaren heen. De theorie wordt aan de praktijk getoetst via oefeningen in het eerste jaar en practica en schrijfoefeningen in het tweede jaar. De stage staat in het derde jaar geprogrammeerd maar kan over de drie jaren heen worden vervuld. In het derde jaar is er tevens een meerdaagse excursie en dienen de studenten een bachelorpaper te schrijven. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als onvoldoende. De Commissie stelt vast dat het concept van ‘Begeleide Zelfstudie’ op opleidingsniveau en op het niveau van de opleidingsonderdelen onvoldoende is uitgewerkt. Er is niet geformuleerd wat er van de studenten aan onderwijsleergedrag wordt verwacht. Als pijnpunt haalt de Commissie de methodiek-opleidingsonderdelen aan. Die worden door de studenten over het algemeen nog als te theoretisch beschouwd. Aan de component veldwerk en materiaalverwerking wordt te weinig aandacht besteed. De ondersteuning bij de oefeningen laat soms te wensen over en er is nauwelijks feedback. Daarnaast menen de studenten dat er in alle opleidingsjaren te weinig excursies zijn. Ten slotte laat ook de stagebegeleiding (zie facet 2.2.) vaak te wensen over. Over het gebruikte cursusmateriaal is de Commissie tevreden. Alle opleidingsonderdelen bieden syllabi aan, al dan niet aangevuld met lesmateriaal op het elektronisch leerplatform en literatuur. Het elektronisch leerplatform Toledo wordt door nagenoeg alle docenten gebruikt voor het aanbieden van lesondersteunend studiemateriaal, als informatiekanaal, en als discussieforum. Er blijven evenwel nog veel mogelijkheden onbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelfevaluatietoetsen of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. Master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende voor de beide opleidingen. Net als bij de bacheloropleiding stelt de Commissie vast dat het concept van ‘Begeleide Zelfstudie’ voor beide programma’s onvoldoende is vertaald op opleidings Katholieke Universiteit Leuven 239 Deel 2
niveau en in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Maar in tegenstelling tot de bacheloropleiding is de Commissie wel tevreden over wat er in de praktijk gebeurt. Er is een grotere variatie aan werkvormen en de werkvormen sluiten volgens haar ook goed aan op het concept van ‘Begeleide Zelfstudie’. Het ‘colloquium’ verdient volgens de Commissie in dit verband een pluim, de gespecialiseerde archeologische colleges zijn opgevat als discussiecolleges, waarbinnen complexe onderzoeksvragen worden behandeld. Zelfstandige kennisverwerving staat centraal. Vermits in de Engelstalige opleiding dezelfde opleidingsonderdelen aan bod komen als in de Nederlandstalige beoordeelt de Commissie dit facet voor deze opleiding ook als voldoende. De leermiddelen zijn volgens de Commissie van goede kwaliteit. De meeste docenten maken gebruik van het elektronisch leerplatform Toledo voor het aanbieden van ondersteunend lesmateriaal en voor het opzetten van discussies. Er blijven evenwel nog veel mogelijkheden onbenut zoals het peilen van het beginniveau van de studenten, het aanbieden van oefeningen eventueel met zelfevaluatietoetsen of het resoluut omzetten van theoretische cursussen in geprogrammeerde instructie. 2.7. Beoordeling en toetsing De examens worden georganiseerd op het einde van het eerste semester (januari) en het tweede semester (juni) voor de eerste zittijd en tijdens de maanden augustus en september voor de tweede zittijd. In de bacheloropleiding is de meest voorkomende examenvorm het mondelinge examen met schriftelijke voorbereiding. Daarnaast komen ook schriftelijke examens voor, en in het tweede en derde jaar komen ook werkstukken als examenvorm voor. Specifiek voor de eerstejaarsstudenten worden er tussentijdse toetsen georganiseerd door het monitoraat. In de masteropleidingen is ook het mondelinge examen met schriftelijke voorbereiding de meest voorkomende examenvorm. Daarnaast hebben ook de werkstukken hun plaats in het systeem verworven. De studenten uit alle opleidingen krijgen de mogelijkheid om na de examenperiode feedback te krijgen. Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor beide masteropleidingen. De Commissie heeft een steekproef aan examenopgaven van de bacheloropleiding bestudeerd en is van mening dat de examenvragen in te hoge mate encyclopedisch zijn. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om dringend de leerdoelen van de opleidingsonderdelen en het programma uit te werken en vervolgens de evaluaties hierop te richten.
240 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Aangaande de beide masteropleidingen is de Commissie van oordeel dat de evaluaties stroken met de doelstellingen van de opleidingen, die veel meer uitgewerkt zijn dan die van de bacheloropleiding. Over de transparantie van het examengebeuren is de Commissie tevreden. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvormen, het reglement, de slaagcriteria en het examenrooster. Tijdens de colleges wordt ook stilgestaan bij de vorm en inhoud van het examen. De Commissie waardeert ten zeerste de tussentijdse toetsen die het monitoraat voor de eerstejaars inricht. Met betrekking tot de masteropleidingen is er een goede checklist uitgewerkt voor het ‘colloquium’ en een dito lijst van beoordelingscriteria voor de masterproef (zie facet 2.8.). De beoordelingscriteria voor de stages in de bachelor- en de masteropleidingen zijn eveneens goed uitgewerkt. De beoordelingen van de stages worden gebaseerd op de rapportering van de verantwoordelijken voor het terreinwerk en een verslag dat door de studenten dient aangeleverd te worden. Met betrekking tot de externe stages is het wel moeilijk om de controle op de beoordeling te behouden. Mede daarom zijn de opleidingsverantwoordelijken van plan om voor de bachelorstage een ‘fieldschool’ op te richten. De studenten van beide opleidingen geven in de enquête die naar aanleiding van deze visitatie is uitgevoerd, aan dat ze tevreden zijn over de organisatie en de transparantie van het examengebeuren. Er wordt volgens hen ook voldoende feedback gegeven op de examens. 2.8. Masterproef Master in de Archeologie, master of Archaeology De masterproef neemt 18 studiepunten in beslag, het ‘colloquium’ 6 studiepunten. Op het colloquium, dat in het tweede semester wordt georganiseerd, presenteren de studenten de rationale van hun onderzoek en de eerste resultaten aan een publiek van peers en van docenten. Elke student dient tevens de rol van ‘discuttant’ op te nemen bij de presentatie van een mede-student en in die hoedanigheid leiding te geven aan het verloop van de discussie. De beoordeling van een student op dit onderdeel wordt door de docenten opgemaakt aan de hand van de kwaliteit van de eigen presentatie, de prestatie als discuttant, en de bijdrage in de discussie over het werk van anderen. In het kader van de masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze een onderzoeksvraag formuleren volgens wetenschappelijke standaarden, een onderzoeksopzet uitwerken, informatie verzamelen en relevante elementen selecteren, informatie analyseren, relevante informatie synthetiseren en presenteren, op zelfstandige wijze betekenis toekennen aan verzamelde informatie, kritisch reflecteren over de verzamelde informatie, het onderzoek en de resultaten en, ten slotte, helder rapporteren. Bij het begin van het academiejaar wordt in overleg met de promotor een onderwerp en een tijdsschema vastgelegd. De masterproef wordt permanent beoordeeld. Op het einde van het eerste semester dienen de studenten een voortgangsrapport in te dienen waarin ze rapporteren over de onderzoeksstappen die ze al gevolgd hebben, Katholieke Universiteit Leuven 241 Deel 2
de gekozen methodologie en de voorlopige resultaten. Daarnaast is er het colloquium en ten slotte is er het schriftelijke werkstuk dat door een vooraf vastgestelde (eventueel externe) jury bestaande uit drie leden (waaronder de promotor) wordt besproken en beoordeeld. De studenten worden uitgenodigd op de bespreking (niet op de echte evaluatie) en krijgt zo rechtstreeks feedback en de kans om in te spelen op vragen en bemerkingen van de jury. Na de evaluatie krijgen de studenten een beoordelingsrooster. Ook voor het bijhorend colloquium bestaat een dergelijk rooster. De studenten kiezen voor de begeleiding van hun masterproef een promotor onder de ZAP-leden, de doctor-assistenten of de post-doctorale onderzoekers. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘masterproef’ als goed voor beide opleidingen. De Commissie stelt vast dat de omvang van 18 studiepunten van de masterproef voldoet aan de decretale vereisten. Uit de steekproef aan eindverhandelingen die de Commissie heeft bestudeerd, blijkt dat het niveau ervan over het algemeen goed is, maar dat ze soms te hoog gequoteerd worden. De Commissie is van mening dat het opzet voor de (nieuwe) masterproef goed is uitgewerkt en dat eruit blijkt dat de studenten in hun masterproef dienen te tonen dat ze zelfstandig een academisch onderzoeksvraagstuk kunnen aanpakken. Er is een secuur beoordelingssysteem uitgewerkt, waarvan de studenten zeer goed op de hoogte zijn. Het colloquium vindt de Commissie een zeer goed initiatief, zowel inhoudelijk en als middel om de studenten tijdig aan het werk te zetten. Ook voor het colloquium zijn de beoordelingscriteria naar de mening van de Commissie goed uitgewerkt en goed gekend. De studenten uit de Nederlandstalige masteropleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, waren ook vol lof over het colloquium. De begeleiding van de masterproef is docentafhankelijk. De Commissie noteerde hier geen klachten van de studenten maar beveelt toch aan om de begeleiding structureel te bewaken, zeker nu de masterproef binnen één jaar dient te worden afgerond. 2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Archeologie zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: – een diploma van het secundair onderwijs; – een bachelordiploma; – een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; – een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De bacheloropleiding trekt in de eerste plaats studenten uit verschillende ASOrichtingen, waarvan de combinaties Latijn met moderne talen, wiskunde of wetenschappen het meest voorkomen, blijkt uit de studentengegevens van 2006-2007
242 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
en 2007-2008. Jaarlijks stroomde er een tachtigtal studenten in de voormalige gezamenlijke eerste kandidatuur Kunstwetenschappen en Archeologie in. Sinds het academiejaar 2004-2005 zijn de inschrijvingen uitgesplitst per opleiding. In de opleiding Archeologie stroomden in de academiejaren 2004-2005, 2005-2006, en 2006-2007 respectievelijk 34, 33, en 35 studenten in het eerste jaar in. De masteropleiding in de Archeologie is direct toegankelijk voor houders van een bachelordiploma in de Archeologie. Mits een voldoende component aan archeologische opleidingsonderdelen hebben ook bachelors (Oude) Geschiedenis en Oude Nabije Oosten een directe toegang tot het programma. Voor de bacheloropleiding Geografie is er een doorstroom met een voorbereidingsprogramma voorzien. De studenten die zich inschrijven voor de Engelstalige opleiding master of Archaeology dienen via een test te bewijzen dat ze een goede kennis van het Engels hebben. Potentiële zij-instromers kunnen ook individuele studieduurverkorting aanvragen via de procedure van eerder verworven kwalificaties (EVK’s) en eerder verworven competenties (EVC’s). In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als deeltijds gevolgd worden. Bachelor in de Archeologie Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als voldoende. De Commissie is van mening dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De opleidingsonderdelen uit het eerste jaar vergen geen specifieke voorkennis. Om de aansluiting tussen het secundair en het universitair onderwijs zo vlot mogelijk te laten verlopen, kent de Faculteit Letteren al jaren de traditie van het monitoraat, dat voor vakinhoudelijke en studiemethodische begeleiding zorgt. De Commissie waardeert ten zeerste de inspanningen die het monitoraat levert, maar constateert dat noch het monitoraat, noch de opleidingsverantwoordelijken het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten opvolgen. Het goed monitoren van het instroomniveau en het controleren van de studievoortgang zou de effectiviteit van de studiebegeleiding zichtbaar maken. In het kader van de flexibilisering van het onderwijs kan de opleiding zowel voltijds als halftijds gevolgd worden. Daarnaast kunnen de studenten ook gebruik maken van de mogelijkheid om een aangepast individueel traject te volgen. Er is tevens een procedure voor de erkenning van elders verworven competenties en elders verworven kwalificaties voorzien. De Commissie staat positief tegenover dit aanbod.
Katholieke Universiteit Leuven 243 Deel 2
Master in de Archeologie, master of Archaeology Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als goed voor de beide masteropleidingen. De Commissie is van mening dat de instroomcriteria voor de masteropleiding goed zijn uitgewerkt. Het voorbereidingsprogramma voor de bachelor in de geografie, met afstudeerrichting archeologie is goed uitgewerkt en wordt duidelijk kenbaar gemaakt via de studiegids en de facultaire site. De studenten uit de Nederlands talige masteropleiding waarmee de Commissie gesproken heeft, meenden dat ze in hun bacheloropleiding Archeologie goed voorbereid waren op de masteropleiding en signaleerden geen aansluitingsproblemen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma De Commissie beoordeelt het onderwerp ‘programma’ voor de bacheloropleiding als voldoende niettegenstaande de onvoldoendes op de facetten ‘samenhang van het programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. De Commissie wenst die onvoldoendes te compenseren omdat de opleidingsverantwoordelijken een nieuw programmaconcept hebben uitgetekend dat duidelijk beter oogt (zie facet 2.1.) dan het lopende programma maar waaraan eveneens nog gesleuteld dient te worden. Het opvolgen van het nieuwe programma dient evenwel een continue bekommernis te zijn. Vermits de Commissie alle facetten voor de beide masteropleidingen als positief beoordeelt, geeft ze derhalve beide opleidingen op onderwerpniveau ook een positieve beoordeling. .
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel De aanstelling van een ZAP-lid gebeurt op basis van een open vacature. Het profiel ervoor wordt, in opdracht van het faculteitsbestuur, uitgewerkt door een commissie die bestaat uit de verantwoordelijken van een of meer onderzoekseenheden. In de benoemingsprocedure speelt de Facultaire Beoordelingscommissie een belangrijke adviserende rol. De beoordelingscommissie bestaat uit een delegatie van gewoon hoogleraren uit de faculteit. Nieuwe docenten worden niet meteen vast benoemd, maar pas na een proefperiode van drie jaar en een positieve beoordeling door de Facultaire Beoordelingscommissie in de loop van het derde jaar na hun tijdelijke aanstelling. De bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren volgens dezelfde criteria die gelden bij de aanstelling: het lid dat de aanvraag indient, moet een curriculum vitae van de afgelopen vijf jaar indienen en een dossier samenstellen met gegevens
244 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
over het uitgevoerde onderzoek, de onderwijsprestaties en de wetenschappelijke dienstverlening. De evaluaties, die voor alle ZAP-leden vereist zijn, worden uitgevoerd door de Facultaire Evaluatiecommissie. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door een Algemene Evaluatiecommissie van de groep Humane Wetenschappen. Ze bestaat uit de leden van het Gemeenschappelijk Bureau, met uitzondering van de rector en de algemeen beheerder, en de decanen van de faculteiten van de groep Humane Wetenschappen. Bij de evaluaties ligt de nadruk op onderzoek en onderwijs en, in bijkomstige orde, op de wetenschappelijke dienstverlening. Met betrekking tot het personeelsbeleid en de bewaking van de onderwijskwaliteit is bepaald dat ieder opleidingsonderdeel voor telkens vijf jaar aan een ZAP-lid wordt toegewezen. Wat betreft het AAP en het BAP, is het de betrokken onderzoekseenheid die instaat voor de selectie en de uiteindelijke rangschikking van de kandidaten. De evaluatie van de AAP-leden gebeurt door de betrokken onderzoekseenheid en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode. Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de aanstellingen en bevorderingen strikte regels zijn bepaald. Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering worden door de centrale Dienst Universitair Onderwijs/Informatie en Communicatie Technologie in het Onderwijs (DUO/ICTO) onderwijskundige vormingssessies georganiseerd. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor de beide masteropleidingen. De Commissie meent dat de vakinhoudelijke kwaliteit van de academische staf goed is. De lesgevers die instaan voor de archeologische opleidingsonderdelen zijn leden van de onderzoekseenheid Archeologie. De eenheid is actief op het vlak van WestEuropese archeologie, het Mediterrane Bekken en Noordoost-Afrika. De Commissie stelde op basis van een aangeleverde lijst van onderzoeksactiviteiten (publicaties, deelnames aan congressen, doctoraten, etc.) vast dat hun vakinhoudelijke expertise goed is. Ook de vakinhoudelijke expertise van de ‘toegeleverde’ lesgevers (de algemene opleidingsonderdelen in het eerste jaar, en de afstudeerrichtingen) is goed. De studenten en alumni waarmee de Commissie gesproken heeft, waren globaal tevreden over de onderwijskwaliteiten van de lesgevers en loofden de ‘lage drempelpolitiek’ die de lesgevers hanteren. Bij problemen met lesgevers pakken de opleidingsverantwoordelijken en decaan, binnen de hen toegekende mogelijkheden, de dossiers adequaat aan. Katholieke Universiteit Leuven 245 Deel 2
Met het oog op een betere invulling van het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ in de bacheloropleiding (zie facet 2.6.) is de Commissie evenwel van oordeel dat de lesgevers beter onderwijskundig geschoold dienen te worden. Met betrekking tot het personeelsbeleid stelt de Commissie vast dat de Onderzoekseenheid Archeologie, conform het facultaire reglement, werkt op basis van driejaarlijkse beleidsplannen. De Commissie heeft het beleidsplan 2006-2008 ingekeken en meent dat het uitsluitend onderzoeksgericht is en ook oog zou moeten hebben voor het te voeren onderwijsbeleid. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De opleidingen Archeologie worden ondersteund door de Onderzoekseenheid Archeologie die op haar beurt is onderverdeeld in drie onderzoeksgroepen: ‘prehistorische archeologie’, ‘mediterrane archeologie’ en ‘West-Europese archeologie’. De onderzoekseenheid is actief op het vlak van archeologie van West-Europa, het Mediterrane Bekken en Noordoost-Afrika. Deze geografische differentiatie wordt gecomplementeerd met een chronologische, waarbij vooral gefocust wordt op de prehistorie en het post-Romeinse tijdperk in West-Europa, de protohistorie en de Grieks-Romeinse oudheid in het Mediterrane Bekken en de prehistorie in Noordoost-Afrika. De professionele inbreng in het onderwijs wordt vooral gerealiseerd via de stages. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie heeft de wetenschappelijke publicaties van de onderzoekseenheden bekeken en acht de wetenschappelijke output ervan hoog. Het goede onderzoekspotentieel wordt ook bewezen door het kunnen aantrekken van vorsers binnen nationaal of internationaal gefinancierde onderzoeksprojecten en beurzen. Zoals aangetoond in het onderwerp ‘programma’ is er ook een duidelijke verwevenheid tussen het onderzoek en het onderwijs. Wel is ze van mening dat de West-Europese component in het Leuvense onderzoek te onzichtbaar is, wat onder meer de tewerkstellingsperspectieven van de alumni inperkt. In het kader van het verbeterperspectief zouden er volgens haar meer gastprofessoren en –sprekers uit het brede beroepenveld ingeschakeld mogen worden en dit om de werkveldhorizon voor de studenten te verruimen.
246 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
3.3. Kwantiteit van het personeel De onderzoekseenheid Archeologie, die de drie opleidingen organiseert, telt 4,82 VTE ZAP-leden (6 ZAP’ers), en 1,75 voltijdse AAP-leden (2 AAP-ers). Twee postdoctorale onderzoekers van de onderzoekseenheid hebben een statuut als gastprofessor. De subfaculteit AKM (Archeologie, Kunstwetenschappen en Musicologie) kan een beroep doen op twee ATP-secretariaatsmedewerkers en één ATP-fotograaf. Aan de onderzoekseenheid Archeologie is daarenboven nog één ATP-tekenares toegewezen. Zij staan in voor het onderwijs en de onderwijsondersteunende taken. In studiepunten uitgedrukt omvat het lessenpakket van de leden van de onderzoekseenheid aan de archeologie-opleidingen 154 studiepunten. Daarnaast leveren zij nog voor 133 studiepunten toe aan andere opleidingen. De actuele student/ZAPratio is 23. Buiten de werkingstoelage beschikken de opleidingen ook nog over 15 wetenschappelijke medewerkers, waarvan 3 VTE bursalen en 12 VTE onderzoekers met een contract van onbepaalde duur. Bursalen zijn conform hun statuut slechts beperkt inzetbaar in het onderwijs. Onderzoeksmedewerkers zijn dit slechts marginaal. Oordeel van de Commissie De Commissie acht het facet ‘kwantiteit van het personeel’ goed voor alle opleidingen. De Commissie acht het personeelsbestand in verhouding tot de studenten archeologie goed. De Commissie stelt vast dat de onderzoekseenheid in functie van de visitatie een goed systeem heeft ontwikkeld om de onderwijsbelasting van de lesgevers te meten. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om dit systeem te gebruiken om de lesopdrachten te verdelen. De tabellen tonen aan dat die lesopdrachten ongelijkmatig verdeeld zijn.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De Commissie beoordeelt de facetten ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘academische en professionele gerichtheid van het personeel’ en ‘kwantiteit van het personeel’ als positief voor alle opleidingen. Derhalve krijgen alle opleidingen op onderwerpniveau ook een positieve beoordeling.
Katholieke Universiteit Leuven 247 Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De colleges van de opleidingen archeologie gaan door in gebouw MSI, gelegen naast het Erasmushuis waarin de faculteit Letteren resideert. Al de leslokalen zijn uitgerust met de actuele standaardvoorzieningen voor dataprojectie. Een aantal praktijkoefeningen in het kader van ‘Methodiek IV’ en ‘Natuurwetenschappelijke methoden in de archeologie’ gaan door in daartoe uitgeruste seminarielokalen van het Geo-instituut (Heverlee). De opleidingen beschikken over een aantal didactische collecties en werkruimten in het gebouw MSI (materiële cultuur van prehistorie tot West-Europese Middeleeuwen), het Erasmushuis (replica’s van antieke sculpturen, olielampen en architecturale maquettes en dergelijke) en in het Geo-instituut (mineralogie, prehistorische lithische technologie). De bibliotheekvoorzieningen functioneren op verschillende niveaus. Belangrijk voor de archeologiestudenten is de afdeling Kunstwetenschappen, Archeologie en Musicologie van de faculteitsbibliotheek in het Erasmushuis, en de nabijgelegen Centrale Bibliotheek op het Ladeuzeplein. De laatste jaren werd qua aankoopbeleid een inhaalbeweging uitgevoerd wat betreft de algemene introducties op het vlak van theorievorming, methode en technieken. Wat het aankoopbeleid voor monografieën betreft, ligt het accent op datapublicaties en op literatuur in functie van de verschillende specialisaties die de opleidingen aanbieden. Verspreid over Leuven en Heverlee worden door de universiteit computerfaciliteiten ter beschikking gesteld van de studenten, gaande van pc-klassen, het aanbieden van netwerkconnectiviteit van de studentenkamers via het KotNet-project, het verhuren en verkopen van pc’s tot het aanbieden van toepassingsprogramma’s in campuslicenties. Via een centrale helpdesk kunnen de studenten ICT-ondersteuning krijgen. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat er voldoende en goed uitgerust leslokalen zijn. Er zijn mooie didactische collecties en de Commissie was onder de indruk van de goede boeken- en tijdschriftencollectie, het uitgebreide bestand aan databanken, waaronder de Cumulus Beelddatabank Kunst en Archeologie, en e-journals en de gebruiksvriendelijkheid van de bibliotheken. Voor de studenten is er in de bibliotheken voldoende ruimte voor zelfstudie en de ICT-aanbiedingen zijn in orde.
248 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
4.2. Studiebegeleiding De informatieverstrekking over de opleidingen is een gemeenschappelijke opdracht van zowel het centrale niveau (de Dienst Studie-advies) als van de faculteit (het monitoraat). De Dienst Studie-advies verspreidt in samenwerking met de faculteiten diverse publicaties over de opleidingen en neemt samen met de vertegenwoordigers van de onderzoekseenheden jaarlijks deel aan de Studie-Informatiedagen (SIDin’s) van de Vlaamse overheid. Speciaal voor de studiekeuzebegeleiders in het secundair onderwijs organiseert de dienst in samenwerking met diverse studierichtingen ‘profieldagen’ waarop actuele vernieuwingen in studieprogramma’s worden toegelicht. De K.U.Leuven organiseert jaarlijks twee infodagen, waar ook docenten, monitoren en/of studietrajectbegeleiders aanwezig zijn om de programma’s toe te lichten. Daarnaast organiseert het monitoraat van de faculteit Letteren ook nog een facultaire infodag. Het monitoraat organiseert voor de faculteit tevens de ‘Open Lesweek’. Tijdens die week kunnen kandidaat-studenten een aantal colleges uit het eerste en tweede bachelorjaar meemaken. Op vraag van scholen worden ook voorlichtingsavonden en voordrachten gegeven. Aan beide activiteiten nemen studie-adviseurs, docenten, monitoren, alumni en studenten van de onderzoekseenheid Archeologie deel. Tijdens de opleiding speelt het monitoraat een belangrijke rol in de studiebegeleiding van de eerstejaars. Het monitoraat werkt met een systeem van vakmonitoren en groepsmonitoren. De groepsmonitoren staan in voor het onthaal van de nieuwe studenten, de psychosociale begeleiding van de studenten, de studiemethodische begeleiding en de vakinhoudelijke ondersteuning in samenwerking met de vakmonitoren. Het monitoraat werkt nauw samen met de Dienst Studie-advies waar de studenten ook terecht kunnen voor psychosociale en studiegerelateerde problemen. Voor de studierichtingen Archeologie en Kunstwetenschappen samen is één ZAP-lid als groepsmonitor voor 70% actief. Het ZAP-lid wordt bijgestaan door drie vakmonitoren uit de studierichtingen Geschiedenis en Wijsbegeerte. Het monitoraat organiseert bij het begin van het academiejaar introductiesessies waarin het vakkenpakket wordt toegelicht. Daarnaast worden alle studenten uitgenodigd voor een individueel kennismakingsgesprek. De opleidingsonderdelen waarvoor dat in de loop der jaren het meest noodzakelijk is gebleken, worden oefensessies in groepen van 10 tot 20 studenten georganiseerd, de zogenaamde monitoraatsoefeningen. In de loop van het eerste semester organiseert het monitoraat voor een aantal opleidingsonderdelen ook tussentijdse toetsen. Na de semesterexamens worden alle studenten door de groepsmonitor individueel ontvangen om hun examenresultaten te bezorgen en te bespreken. Daarnaast kunnen alle studenten met inhoudelijke vragen ook terecht bij de lesgevers. Globale problemen kunnen door de studentenvertegenwoordigers geagendeerd worden op de vergaderingen van de opleidingscommissie.
Katholieke Universiteit Leuven 249 Deel 2
Het monitoraat ondersteunt alleen de eerstejaars. Voor de latere bachelorjaren en de masterstudenten is een ander lid van het onderwijsondersteunend personeel verantwoordelijk. Per studiejaar wordt door de Faculteitsraad, in overleg met de studenten, jaarlijks een lid van het academisch personeel aangesteld tot permanente en examenombuds. De ombudsdienst valt onder het monitoraat. Zowel de faculteit als de onderzoekseenheid Archeologie organiseren infovergaderingen over de mogelijkheid van internationale uitwisselingen. Een ZAP-lid van de onderzoekseenheid is aangesteld als Erasmusverantwoordelijke. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als goed voor alle opleidingen. De Commissie meent dat de informatieverstrekking aan abituriënten adequaat is. Tijdens de opleiding loofden zowel de bachelor- als de masterstudenten de goede contacten met de lesgevers. Het monitoraat beschouwt de Commissie als een zeer goede begeleidings- en informatiedienst. Er is wel kritiek van de archeologiestudenten op de monitoraatsoefeningen. Ze zijn onvoldoende toegespitst op hun vakgebied. De opleidingsverantwoordelijken beseffen het probleem en overwegen om een vakmonitor voor de archeologische opleidingsonderdelen aan te stellen. De Commissie spoort hen aan om dit idee zo snel mogelijk in de praktijk om te zetten. Daarnaast beveelt de Commissie het monitoraat aan om het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten in kaart te brengen zodat de studiebegeleiding efficiënter georganiseerd kan worden (zie facet 2.9.). Uit de studentenbevragingen ter voorbereiding van de visitatie blijkt dat de studenten zich onvoldoende geïnformeerd voelen over de mogelijke internationale uitwisselingen. Om hieraan te verhelpen, organiseren de faculteit en de onderzoekseenheid sinds kort informatievergaderingen. Het doel is om 10 procent van de studenten uit te sturen. De opleiding Archeologie haalt dit streven vooralsnog niet maar is wel aan een inhaalbeweging bezig. De Commissie beveelt de onderzoekseenheid aan om blijvende inspanningen te leveren.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Vermits de Commissie de facetten ‘materiële voorzieningen’ en ‘studiebegeleiding’ voor alle opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘voorzieningen’ derhalve een positieve beoordeling voor alle opleidingen.
250 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
In het kwaliteitszorgstelsel aan de K.U.Leuven spelen de permanente onderwijscommissies (POC’s) een cruciale rol. De taak van de POC bestaat erin het curriculum uit te tekenen en de kwaliteit ervan te bewaken. Daarnaast heeft de POC ook een adviesbevoegdheid inzake het toewijzen van leeropdrachten. Om het individuele doceergedrag en de inhoud van ieder opleidingsonderdeel te evalueren en eventueel bij te sturen, is bepaald dat elke leeropdracht voor telkens vijf jaar aan een ZAP-lid wordt toegewezen. De vernieuwing gebeurt op advies van de POC. De POC’s fungeren als formele adviesorganen van het faculteitsbestuur. Voor hun werking kunnen ze rekenen op de ondersteuning van zowel centrale (DUO/ICTO) als de facultaire onderwijsondersteunende diensten. Voor de opleidingen Archeologie, Kunstwetenschappen en Musicologie is er één POC. Onder het niveau van de POC zijn er drie curriculumcommissies (CC) waaronder de CC Archeologie. De curriculumcommissies nemen het programmatorische aspect van het POC-takenpakket op zich maar hebben geen beslissingsbevoegdheid: die ligt op het niveau van de POC en, voor belangrijke beslissingen (onder meer met betrekking tot het personeelsbeleid), op het niveau van de faculteit. In de CC Archeologie hebben alle ZAP leden van de onderzoekseenheid Archeologie zitting, naast vertegenwoordigingen van ZAP-leden van de onderzoekseenheden die onderwijs toeleveren, het BAP, het AAP en de studenten. De studenten hebben recht op een delegatie ter grootte van een derde van het aantal stemgerechtigde leden. Om de acht jaar worden de curricula, ter voorbereiding van de externe evaluatie (visitatie) geëvalueerd. In 2007 voerde de K.U.Leuven, na enkele jaren zonder een opleidingsonderdelenevaluatiesysteem te hebben gezeten, een nieuw universiteitsbreed systeem in. Het heeft een tweeledig doel: kwaliteitsverbetering en kwaliteitsgarantie. De kwaliteitsverbetering houdt in dat de POC evaluaties dient te organiseren in overleg met de decaan. De POC bepaalt wat er wordt bevraagd, bij wie en op welke manier. De POC volgt de resultaten mee op maar ze stromen niet door naar het individuele onderwijsdossier van de docenten. Alle opleidingsonderdelen moeten binnen een periode van vier jaar het spoor ‘kwaliteitsverbetering’ doorlopen hebben. Het spoor kwaliteitsgarantie behelst een tweejaarlijkse evaluatie van de opleidingsonderdelen via elektronische studentenenquêtes. De resultaten ervan stromen wel door naar het onderwijsdossier. De programmadirecteur, die de POC voorzit, krijgt de resultaten te zien van alle docenten. De docenten hebben de mogelijkheid om bij de programmadirecteur te reageren op de evaluatieresultaten van hun opleidingsonderdelen. Vervolgens vergadert een POC-subcommissie, die is samengesteld uit docenten, assistenten en studenten, over de evaluatieresultaten en geeft er een oordeel over en koppelt er eventueel een remediëring aan. Per opleidingsonderdeel formuleert de programmadirecteur een besluit aan de decaan. Die laatste beslist, na een gesprek met de docent, of er rekening wordt gehouden met de bemerkingen en ze dus in het onderwijsdossier komen. De opleidingen Archeologie hebben het spoor ‘kwaliteitsgarantie’ al een eerste keer doorlopen. Katholieke Universiteit Leuven 251 Deel 2
5.1. Evaluatie van de resultaten Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als voldoende voor alle opleidingen. De Commissie acht het positief dat alle opleidingsonderdelen formeel geëvalueerd worden. Ze stelde vast dat de vergaring van de resultaten op een ernstige manier verloopt. Met betrekking tot de evaluatie van de resultaten meent ze dat het nieuwe systeem een te grote rol voor de programmadirecteur voorbehoudt. Hij/zij heeft de rol van intermediair naar de POC-subcomissie en naar de decaan toe. Het spoor ‘kwaliteitsgarantie’ kan zo naar de mening van de Commissie te zeer worden vertroebeld door de persoonlijke positie van de programmadirecteur, primus inter pares en een onder collegae roulerende functie. Met betrekking tot de visitatie zelf, wenst de Commissie de opleidingsverantwoordelijken een pluim te geven voor de inspanningen die ze geleverd hebben om een gedegen, objectieve analyse te presenteren van de kwaliteit van het onderwijs in de archeologie-opleidingen. Naast de formele structuur heeft de Commissie vastgesteld dat er ook een informeel kwaliteitszorgsysteem bestaat. De lage drempel tussen het academisch personeel en de studenten zowel binnen als buiten de opleidingscommissie zorgt ervoor dat problemen snel gesignaleerd worden. Het monitoraat speelt ook snel de vastgestelde problemen door naar de lesgevers. 5.2. Maatregelen ter verbetering Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor beide masteropleidingen. De onderwijskwaliteit van de beide opleidingen wordt opgevolgd door de curriculumcommissie Archeologie, die minstens vier keer per academiejaar bijeenkomt. Beslissingen in verband met het curriculum worden voorbereid in de CC en daarna ter goedkeuring aan de POC voorgelegd. De POC houdt maandelijkse didactische vergaderingen waarvan de resultaten ook worden teruggekoppeld naar de CC. De Commissie concludeert op basis van haar gesprekken dat de curriculumcommissie bij problemen snel op de bal speelt en de uitkomsten van de onderwijsevaluaties ernstig opvolgt. Zoals eerder opgemerkt in het onderwerp ‘programma’ meent de Commissie evenwel dat de CC met betrekking tot de bacheloropleiding een gezamenlijke onderwijsvisie mist. Een probleem dat volgens de Commissie samenhangt met een gebrek aan interne consensus en als gevolg heeft dat een aantal kritieken die in het zelfevaluatierapport ten aanzien van de bacheloropleiding worden geformuleerd, nog niet voldoende konden aangepakt worden. Er zijn wel aanzetten tot
252 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
verandering, getuige daarvan het ontwerp voor een hervorming van het bachelorprogramma, maar die blijven zeer voorzichtig. Met betrekking tot de masteropleidingen stelt dit probleem zich in mindere mate. Het concept van vooral het Nederlandstalige programma is goed. De kritiek die in het zelfevaluatierapport aan bod kwam ten aanzien van de uitgedoofde licentie-opleiding is bij het samenstellen van de masterprogramma’s goed geremedieerd. Het zelfevaluatierapport was volgens de Commissie een verdienstelijk document waarin op een zelfkritische wijze de goede en zwakke punten van de opleidingen aan bod kwamen. Op een aantal punten vond de Commissie het evenwel te beknopt en te formeel. De gesprekken brachten hier een noodzakelijke aanvulling. De verbeteracties die werden ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie werden beschreven. 5.3. Betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als voldoende voor alle opleidingen. Het personeel en de studenten worden formeel bij de besluitvorming betrokken via de curriculum- en de opleidingscommissie maar ook in alle opleidingsoverstijgende organen. De Commissie stelde vast dat beide stakeholders tevreden zijn over de inspraakmogelijkheden in de curriculum- en opleidingscommissie. Het viel de Commissie op dat de betrokkenheid van de studenten bij het onderwijs zeer groot is. De archeologiestudenten beschikken over een uitstekend draaiende studentenkring (Alfa). Alfa neemt onder meer initiatieven in het kader van de programma’s (excursies), vaardigt studenten uit alle jaren af in de opleidings- en curriculumcommissies en formuleert standpunten met betrekking tot de opleidingen. Naar schatting 80 procent van de studenten is lid van de kring. De afgestudeerden en het beroepenveld worden niet systematisch betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Ter voorbereiding van deze visitatie is er wel een alumni-enquête gehouden. Er is één alumnivereniging voor de opleidingen Archeologie, Kunstwetenschappen en Musicologie maar die is niet structureel betrokken bij het onderwijs. De Commissie is van oordeel dat een goede betrokkenheid van de alumni en het beroepenveld een must is voor een masteropleiding en beveelt dan ook aan om de contacten met beide groepen aan te halen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Vermits de Commissie de facetten ‘evaluatie van de resultaten’, ‘maatregelen tot verbetering’ en ‘betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ voor alle opleidingen als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling voor alle opleidingen. Katholieke Universiteit Leuven 253 Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie, master of Archaeology Uit de enquête die bij de alumni 1997-2007 werd afgenomen (respons 80 antwoorden of 36 procent) en uit de gesprekken die de Commissie met een aantal afgestudeerden had, blijkt dat de afgestudeerden tevreden zijn over de theoretische kant van de genoten opleiding. Ze kregen een goede basis aan archeologische kennis mee en leerden academische vaardigheden zoals kritisch en probleemoplossend denken en zelfstandig werken. Hèt pijnpunt dat gesignaleerd werd, was het gebrek aan materiaalkennis en praktijkervaring in de opleiding. Ook misten ze een goede relatie tussen het programma en de Vlaamse arbeidsmarkt: er was volgens hen een tekort aan informatie over de wetgeving en de organisatie van de archeologie in Vlaanderen. De enquête toont aan dat één derde deel van de alumni professioneel archeoloog is. Een iets minder groter aantal alumni werkt in de onderwijs- en cultuursector, en in de openbare dienstensector of privésector. Op het vlak van internationalisering zijn er de jongste drie academiejaren (20042007) twee uitgaande Erasmusstudenten geweest en geen inkomende studenten. In de nieuwe bamastructuur is de uitwisseling beperkt tot één semester in het tweede of derde bachelorjaar. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor de masteropleidingen. De Commissie is, zoals eerder vermeld, van oordeel dat de doelstellingen van het bachelorprogramma moeten verduidelijkt worden en een opleidingsvisie dient geformuleerd te worden. Op basis van het degelijke niveau van de bachelorpapers en de stageverslagen, en op basis van het programma en haar gesprek met de masterstudenten meent ze dat de bachelorstudenten wel vlot zullen doorstromen naar de masteropleiding. De opleidingsverantwoordelijken moeten evenwel ook aandacht hebben voor een mogelijke uitstroom van de bachelorstudenten naar de arbeidsmarkt en aan dit aspect kan naar de mening van de Commissie nog meer aandacht besteed worden, onder meer door de kwaliteit van de stages te verbeteren en de methodologische opleidingsonderdelen meer praktijkgericht in te vullen. De bachelorstudenten waarmee de Commissie gesproken heeft, toonden zich over het algemeen tevreden over hun opleiding maar haalden de praktijkgerichte opleidingsonderdelen als aandachtspunt aan.
254 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
De Commissie meent dat de masteropleidingen hun doelstellingen goed zullen weten te realiseren. Zij baseert zich hiervoor op de programma’s die volgens de Commissie de studenten zeker in staat stellen om de beoogde doelstellingen te halen, de examens die goed aansluiten bij de doelstellingen van het programma, het over het algemeen goede niveau van de masterproeven en de tevredenheid van de Nederlandstalige masterstudenten waar ze mee gesproken heeft. Met de inrichting van het opleidingsonderdeel ‘archeologisch management’ is er voor de Nederlandstalige masteropleiding ook een betere aansluiting op de arbeidsmarkt gekomen. Met betrekking tot de internationalisering stelt de Commissie vast dat het Erasmusaanbod nauwelijks gebruikt wordt door de studenten maar dat veel studenten wel deelnemen aan Leuvense archeologische projecten in het buitenland in het kader van hun stage en kort in het buitenland verblijven in het kader van hun excursie in het derde jaar. 6.2. Onderwijsrendement Bachelor in de Archeologie, master in de Archeologie, master of Archaeology De slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 1. Het gemiddeld slaagpercentage over de periode 1997-2007 van de voltijdse generatiestudenten bedraagt 47 procent. Grafiek 1: Slaagpercentages van de voltijdse generatiestudenten Kunstwetenschappen en Archeologie (pas vanaf het academiejaar 2004-2005 exclusief bachelor Archeologie)
Katholieke Universiteit Leuven 255 Deel 2
Het slaagpercentage in het tweede jaar bedraagt voor diezelfde periode 89 procent. In de uitgedoofde licenties zijn de gemiddelde slaagpercentages 93 procent voor de eerste en 50 procent voor de tweede licentie. Van de gediplomeerden behaalt 62 procent het diploma in vier jaar, 37,2 procent in vijf jaar en 9 procent krijgt het diploma na zes jaar studie. Oordeel van de Commissie De Commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor de beide masteropleidingen. De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken geen expliciete streefcijfers en een beleid voor het onderwijsrendement hebben geformuleerd. Ze meent evenwel dat het onderwijsrendement in het eerste jaar vrij laag is niettegenstaande de inspanningen die de faculteit levert om correcte informatie over de opleiding te verschaffen aan kandidaat-studenten en het aanbod aan studiebegeleiding in het eerste jaar. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken en het monitoraat aan om een uitvalanalyse op te maken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uit te werken. De slaagcijfers van de overige jaren acht de Commissie goed. In de licenties zorgt de eindverhandeling voor studievertraging bij een groot aantal studenten. Zoals aangehaald in facet 2.8. beveelt de Commissie aan om de begeleiding van de masterproef structureel te bewaken, zeker omdat ze nu in één jaar moet worden afgerond.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de Commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘onderwijsrendement’ voor alle opleidingen positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ voor alle opleidingen derhalve een positieve beoordeling.
256 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Integraal oordeel van de Commissie De Commissie is van mening dat er binnen de bacheloropleiding in de Archeologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Archeologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding. De Commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding Archaeology voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Katholieke Universiteit Leuven 257 Deel 2
Samenvatting van de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het verbeterperspectief De Commissie heeft de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: Bachelor in de Archeologie – de opleidingsdoelstellingen meer uitwerken en de kennis van vreemde talen erin opnemen; – leerdoelen formuleren voor alle opleidingsonderdelen; – de kwaliteit van de stage verbeteren; – het programma meer thematisch toespitsen; – het concept van Begeleide Zelfstudie uitwerken tot op het niveau van elk opleidingsonderdeel; – de methodologische opleidingsonderdelen meer praktijkgericht invullen. Master in de Archeologie, master of Archaeology – de kennis van vreemde talen in de doelstellingen opnemen; – de competentie ‘leiding geven aan een team en coördineren van het werk’ her formuleren; – leerdoelen formuleren voor alle opleidingsonderdelen; – een structurele begeleiding voor de masterproef uitwerken; – de alumni en het beroepenveld op een gestructureerde manier bij de opleiding betrekken; – bepaling niveau en toetsing Engels van docenten in de masteropleiding Archaeology; – garantie van het Nederlandstalig cursusaanbod indien de Engelstalige masteropleiding doorgang vindt; – ontwikkeling van internationale alternatieven voor de cursussen ‘archeologisch management’ en ‘nieuwe ontwikkelingen in de archeologie’. Opleidingsoverstijgende aanbevelingen – een centrale opleidingsvisie ontwikkelen waarin wordt aangegeven hoe er op het veranderende werkveld wordt ingespeeld; – studietijdmetingen blijven uitvoeren; – het instroomniveau en de studievoortgang van de studenten in kaart brengen en opvolgen; – de lesopdrachten verdelen op basis van het ontwikkelde systeem om de onderwijslast te meten; – meer gastprofessoren inschakelen in de opleidingen; – blijvende inspanningen leveren om de internationale uitwisselingen te doen stijgen; – de rol van de programmadirecteur in het centrale evaluatiesysteem evalueren; – een uitvalanalyse opmaken en aan de hand hiervan een gerichte aanpak uitwerken.
258 Katholieke Universiteit Leuven Deel 2
Bijlage 1 Personalia
Jos Koldeweij (voorzitter) Prof.dr. A.M. (Jos) Koldeweij (°1953) is sinds 1993 hoogleraar Kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarvoor was hij als docent en onderzoeker verbonden aan de Rijksuniversiteit Utrecht en de Katholieke Universiteit Nijmegen en als conservator aan het Noordbrabants Museum te ’sHertogenbosch. Koldeweij studeerde kunstgeschiedenis te Utrecht, waar hij in 1985 promoveerde op de studie 'Der gude sente Servas. Sint Servatius en de Servatiana: een onderzoek naar de beeldvorming rond een heilige in de Middeleeuwen'. In het Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch organiseerde hij verschillende tentoonstellingen, waaronder 'Zilver uit 's-Hertogenbosch' (1985) en 'In Buscoducis' (1990). In 2001 was hij als gastconservator verantwoordelijk voor de expositie 'Jheronimus Bosch' in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, in 2006/2007 voor ‘Geloof & Geluk. Sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen’, Bruggemuseum – Gruuthuse, Brugge. Zijn bijzondere aandachtsgebieden zijn de beeldende kunst van de late middeleeuwen, kunst en devotie, toegepaste kunst en kunstnijverheid, steeds met een accent op noordwest Europa. Het oeuvre van Jheronimus Bosch, en religieuze en profane insignes uit de late middeleeuwen vormen de hoofdthema's in zijn onderzoek. Lopende projecten zijn ondermeer de uitgave van het derde deel van een corpus van in de Nederlanden opgegraven middeleeuwse insignes, de begeleidingsactiviteiten bij de restauratie van de Sint-Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch, de opzet van het Jheronimus Bosch Art Center te ’s-Hertogenbosch en in het verlengde daarvan een reeks van Jheronimus-Bosch-congressen (2001, 2007, 2012, 2016) en het Jheronimus-Bosch-onderzoeksproject dat uitloopt op de herdenking van de vijfhonderdste sterfdag van deze schilder (1516-2016). Koldeweij publiceerde vele artikelen, boeken en congresbijdragen op gebied van deze aandachtsvelden. Voor zijn wetenschappelijk werk ontving hij enkele prijzen en in 2007 werd hij vanwege zijn bijzondere verdiensten voor de maatschappelijke betekenis van de kunstgeschiedenis benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Hij is actief als redactielid van verschillende reeksen en tijdschriften, en als bestuurder en adviseur in de universitaire, museale en historisch-culturele sector.
262 Personalia Bijlage 1
Ilja Maria Veldman Prof. dr. Ilja M. Veldman (°1944) studeerde van 1962-1969 aan de Universiteit van Amsterdam Kunstgeschiedenis en Archeologie en werd daar in 1969 tot wetenschappelijk medewerker benoemd (later hoofdmedewerker). In 1977 promoveerde zij aan de UVA op het boek Maarten van Heemskerck and Dutch Humanism in the Sixteenth Century (bekroond met de Karel van Mander-prijs). Van 1984-2006 was zij hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Vrije Universteit, Amsterdam, met als leeropdracht kunstgeschiedenis van ca. 300-1800. Zij is o.a. lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen en Teylers Tweede Genootschap. Bestuurlijk is zij onder meer actief geweest als lid van het Gebiedsbestuur Geesteswetenschappen van NWO, van de Adviesraad van het NIAS te Wassenaar en als voorzitter van het Nederlandse Comité van het Corpus Vitrearum van de KNAW. Zij is bestuurslid van de Fondation Custodia (Collectie Frits Lugt) in Parijs en is (sinds meer dan 30 jaar) een van de redacteuren van het tijdschrift Simiolus. Haar onderzoek betreft de kunst van de periode 1400-1700, met het accent op iconografie/iconologie en prentkunst. Afgezien van artikelen in tijdschriften en hoofdstukken of essays in boeken, museum- en tentoonstellingscatalogi en congresbundels, publiceerde zij o.a. drie delen Hollstein's Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700, en de twee delen Maarten van Heemskerck in de New Hollstein serie (1993-1994), het deel over Coornhert in The Illustrated Bartsch (1991), de tentoonstellingscatalogi Leerrijke reeksen van Maarten van Heemskerck (1986) en De wereld tussen goed en kwaad. Late prenten van Coornhert (1990) en de boeken Crispijn de Passe and his progeny (1564-1637). A century of print production (2001), Profit and pleasure. Print books by Crispijn de Passe (2001) en Images for the Eye and Soul: Function and Meaning in Netherlandish Prints 1450-1650 (2006).
Personalia 263 Bijlage 1
Hendrik Reinder Reinders Prof. dr. H. Reinder Reinders (°1941) vervulde van 1961-1963 zijn dienstplicht bij de Koninklijke Marine en was tijdens vele herhalingsoefeningen werkzaam als officier bij de mijnendienst en de zeeverkeersorganisatie. Vanaf 1963 studeerde hij geschiedenis en archeologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na het behalen van het doctoraal examen in de ‘Kunstgeschiedenis van de Klassieke Oudheid’ werkte hij van 1974 tot 1989 bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders te Lelystad, als hoofd van de afdeling scheepsarcheologie en directeur van de musea te Schokland en Ketelhaven in de provincie Flevoland. In deze periode is een groot aantal (post)middeleeuwse schepen opgegraven en werd de methode van onderzoek van schip, inventaris en lading geleidelijk op internationaal niveau gebracht. Ook begeleidde hij de herinrichting en overdracht van het archeologisch depot, de beide musea en de afdeling scheepsarcheologie aan drie ‘rechtsopvolgers’: respectievelijk de Provincie Flevoland, de gemeente Noordoostpolder en het ministerie van CRM. Tijdens het werk in de IJsselmeerpolders verrichtte hij tijdens de vakanties archeologisch onderzoek in Griekenland. Het onderzoek leidde tot de dissertatie New Halos, a Hellenistic Town in Thessalía (Greece), waarop hij in 1988 aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde. Van 1989 tot zijn pensionering in 2006 was hij aan de Rijksuniversiteit Groningen verbonden als hoogleraar in de archeologie van Eurazië. Zijn onderzoeksinteresse is gericht op maritieme archeologie, Griekse stedenbouw en Drentse dorpen in de middeleeuwen.
264 Personalia Bijlage 1
Eugène Warmenbol Prof.dr. Eugène Warmenbol (°1956) behaalde het diploma van licentiaat in de Kunstgeschiedenis en Archeologie in 1978 aan de Université Libre de Bruxelles. Van 1982 tot 2002 was hij assistent van Roland Tefnin, die toen de leerstoel Kunstgeschiedenis en Archeologie van Egypte en het Midden-Oosten bekleedde. Hij doctoreerde in 2000 bij hem, nog steeds aan de Université Libre de Bruxelles, met een werkstuk getiteld Le lotus et l’oignon. Egyptologie et égyptomanie en Belgique au XIXème siècle. Sinds 2002 is Eugène Warmenbol ‘chargé de cours’ aan dezelfde universiteit, waar hem de leerstoel ‘Archeologie van de Protohistorie’, namelijk de Brons- en de IJzertijd van West-Europa, toevertrouwd werd, alsook de opgravingsstage die door de studenten gevolgd moet worden. Hij geeft ook de cursussen Kunstgeschiedenis en Archeologie van het Midden-Oosten aan het Institut Royal Supérieur d’Histoire de l’Art et d’Archéologie te Brussel. Hij nam deel aan verschillende opgravingen in Syrië (Aboe Danné, Oemm el-Marra) en Egypte (Elkab, Goerna, San el-Haggar, El Hosh) en leidt nu het onderzoek van het Centre de Recherches Archéologiques van de Université Libre de Bruxelles op de sites van Matagne-la-Grande en Olloy-sur-Viroin (Namur). Hij was ook hoofdcommissaris van meerdere tentoonstellingen, zoals, laatst, La Caravane du Caire. L’Egypte sur d’autres rives (Luik, 2006) en Sfinx. De Wachters van Egypte (Brussel, 2006-2007). Zijn publicaties hebben betrekking op de archeologie van Egypte en het MiddenOosten enerzijds, en die van noordwest Europa en van België anderzijds. Mogelijk zijn belangrijkste bijdragen hebben betrekking tot de vondsten uit de bekende grotten van Han-sur-Lesse (Namur), zoals ‘Le soleil des morts. Les ors protohistoriques de Han-sur-Lesse (Namur, Belgique)’ in het tijdschrift Germania (1999) of ‘Le dépôt d’ossements humains en grotte aux âges des Métaux en Belgique. Nouvelles questions’, in Ph. BARRAL et alii (dirr.), Dépôts, lieux sacrés et territorialité à l’âge du Fer. Actes du XXIXe colloque international de l’AFEAF, Bienne, 5-8 mai 2005. Volume II (2007).
Personalia 265 Bijlage 1
Maaike Bleeker Prof. Dr. M.A.Bleeker (°1969) studeerde kunstgeschiedenis, theaterwetenschap (doctoraal examen beide in 1994) en filosofie van kunst en cultuur (doctoraal examen 1995) aan de Universiteit van Amsterdam. In 1996 werd zij toegelaten tot het PhD programma van de Amsterdam School for Cultural Analysis (ASCA) waar zij in 2002 cum laude promoveerde. In 2003 werd zij aangesteld als universitair docent Theaterwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. In 2004 verwierf zij een VENI (vernieuwingsimpuls) grant van NWO voor een onderzoek getiteld See Me, Feel Me, Think Me: The Body of Semiotics. In 2006 werd zij benoemd als hoogleraar Theaterwetenschap aan de Universiteit Utrecht waar zij leiding geeft aan de leerstoelgroep Theaterwetenschap en coördinator is van het Engelstalige MA programma Theatre Studies. Zij is auteur van Visuality in the Theatre: The Locus of Looking (Palgrave Macmillan 2008), editor van Anatomy Live: Performance and the Operating Theatre (Amsterdam University Press, 2008) en co-editor van onder andere Body Check. Relocating the Body in Contemporary Performing Art (Rodopi 2002), Parallax #46: Installing the Body (2008), Theater Topics 1: Multicultureel Drama? (Amsterdam University Press, 2005) en Theater Topics 2: De Theatermaker als Onderzoeker (Amsterdam University Press 2006). Sinds 1991 is zij tevens werkzaam als dramaturg voor diverse regisseurs en choreografen en vertaler van toneelstukken.
266 Personalia Bijlage 1
Rokus de Groot Rokus de Groot (°1947) kreeg een opleiding als musicoloog aan de Universiteit van Amsterdam (Frank Ll. Harrison, Ton de Leeuw). Hij promoveerde op de dissertatie Compositie en intentie van Ton de Leeuws muziek: Van een evolutionair naar een cyclisch paradigma (Universiteit Utrecht 1991, bij Paul Op de Coul, en Jos Kunst). Als musicus ontving hij onderricht van Willem Vogel (orgel) en Ernst Heins (Centraal-Javaanse hof-gamelan). Rokus de Groot doet onderzoek naar de muziek van de 20ste en 21ste eeuw, in het bijzonder wat betreft compositie-systemen, en wat betreft de muzikale interactie tussen verschillende culturele tradities, zowel westers en als niet-westers. Een van de perspectieven in zijn onderzoek is het hergebruik van religieuze en spirituele tradities uit heden en verleden. Tevens is Rokus de Groot werkzaam als componist. Sinds 2000 is Rokus de Groot hoogleraar Muziekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Hij gaf gastcursussen en lezingen in onder meer India (Universiteit van Mumbai), Noord- en Midden-Amerika (UCLA, Universidad Nacional Autónoma de México) en Rusland (Moskou, Tsjaikovski-Conservatorium). In 1994 was hij werkzaam aan het Netherlands Institute of Advanced Studies in Humanities and Social Sciences (NIAS). Van 1994 tot 2000 bekleedde hij de bijzondere leerstoel ‘Muziek in Nederland sinds 1600’ aan de Universiteit Utrecht. Hij was mede-organisator van internationale conferenties, zoals New Music and Spirituality (Amsterdam 1999), The Arts and Ideas of Rabindranath Tagore (Amsterdam 2001), Redefining Musical Identities in the 21st century (Amsterdam 2001, 2002, 2004), Modernity and Postmodernity in the music and visual arts of the Middle East and North Africa (Amsterdam 2004), Cathy Berberian, Pioneer of Contemporary Vocality and Performance (2006), New Music and the Turn to Religion (Amsterdam, 2007). Hij deed veldwerk in Schotland (1971) en Noord-India (1992, 1997). Recent onderzocht hij de rol of Rabindranath Tagore in het Nederlandse culturele leven en veranderingsprocessen in de uitvoeringspraktijk van qawwali (Indo-Pakistaanse soefi-muziek). Tevens heeft hij gepubliceerd over de oriëntalisme-kritiek van Edward Said.
Personalia 267 Bijlage 1
Jan Simons Jan Simons is Universitair Hoofddocent Nieuwe Media aan de Afdeling Mediastudies van de Universiteit van Amsterdam. Voorheen was hij onder meer hoofdredacteur van het filmblad Skrien. Hij houdt zich bezig met onderzoek naar en onderwijs in het grensgebied tussen nieuwe media en film en fotografie. Zijn meest recente boek is Playing The Waves: Lars von Trier's Game Cinema, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007.
268 Personalia Bijlage 1
Jacques Perquy Jacques Perquy (°1945) studeerde sociale pedagogiek aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was achtereenvolgens stafmedewerker (1970–1971) en directeur (1974– 1979) van het vormingscentrum ‘Ter Munk’, verbondscommissaris van het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts (1971–1974), hoofd van de onderwijsdienst van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (1979–1987) adjunct-kabinetschef van Daniël Coens, minister van onderwijs (1987–1991) en administrateur-generaal van de Vlaamse Onderwijsraad (1991–2005). Hij was nevenambtelijk lesgever aan de Sociale Hogeschool te Heverlee, directeur van het centrum voor sociaal en psychopedagogisch onderzoek, lid van de hoge raad voor pedagogisch onderwijs, de raad voor sociaal hoger onderwijs, de hoge raad voor het beroepsonderwijs en de raad voor de psycho-medische en sociale centra, secretary-general of the European network of educational councils (EUNEC). Sinds 1.12.05 is hij gepensioneerd en ere-administrateur-generaal van de VLOR. Hij is tevens ere-ambtelijk nationaal voorzitter van Groep INTRO vzw, vormingsorganisatie voor laaggeschoolde jongeren, lid van de schoolbesturen van het Vrij Technisch Instituut Leuven en het Sint-Franciscusinstituut voor verpleegkunde eveneens te Leuven. Jacques Perquy publiceerde recentelijk een aantal bijdragen over onderwijsbeleid, o.m. Nood aan nieuwe leerkrachten vraagt om een andere aanpak in de lerarenopleiding in het Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid jrg. 2002-2003 nr 2; De impact van de Europese Unie op het Vlaamse onderwijsbeleid in Globaal werk, vakbondswerk! Globalisering en Vlaanderen. Garant. 2004; Sociale Cohesie en diversiteit in Ad Amicissimum Amici Scripsimus – Vriendenboek Raf Verstegen. Die Keure. 2004; Gelijke kansen en autonomie van scholen: een onmogelijk huwelijk? in Werk & Wereld in de Weegschaal – Confronterende visies op onderzoek en samenleving. Lannoo Campus. 2007.
Personalia 269 Bijlage 1
Niene Dauphin Niene Dauphin (°1986) studeerde tussen 2004 en 2008 Kunstwetenschappen aan de Universiteit Gent met als afstudeerrichting Architectuur. Haar eindverhandeling handelde over Isia Isgour, een Belgisch naoorlogs architect. Ze werkte mee aan ‘Isia Isgour 1917-1963’, een publicatie uitgegeven door het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven in de reeks ‘Focus Architectuurarchieven’. Tussen 2006 en 2008 was zij actief bestuurslid van de Kunsthistorische Kring, de studentenvereniging van Kunstwetenschappen en Archeologie. Tussen 2004 en 2006 vervulde zij eveneens enkele functies als studentenvertegenwoordiger: ze was student-lid van de vakgroepvergadering en zetelde in de opleidingscommissie van haar opleiding.
270 Personalia Bijlage 1
Thomas Pieters Thomas Pieters (°1982) studeert sinds 2001 aan de Universiteit Gent, waar hij eerst enkele jaren Oost-Europese Talen en Culturen deed alvorens zich toe te leggen op de Archeologie in het algemeen en de Vroeg-Islamitische materiële cultuur in het bijzonder. Tijdens zijn tijd in de Oost-Europese was hij actief in de studentenkring Slavia en nam daar in 2002-2003 het presesschap op zich. Hij zette zijn betrokkenheid bij de studentenwerking verder tijdens zijn studies Archeologie en vervulde diverse functies bij studentenkring KHK (KunstHistorische Kring) tot in 2007. Naast zijn studentikoze inzet was hij ook actief op academisch niveau met deelname aan de Kwaliteitscel Onderwijs en de Onderwijsevaluatiecommissie tussen 2005 en 2007, Faculteitsraadparticipatie tussen 2006-2008 en actief lid van de Opleidingscommissie Archeologie van 2005 tot 2008. Buiten zijn verbondenheid aan de binnenlandse werking van de Universiteit Gent nam hij ook deel aan tal van buitenlandse archeologische expedities, zowel binnen als buiten Europa, met een focus op Voor-Azië en het Mediterrane bekken.
Personalia 271 Bijlage 1
Ko Goubert Ko Goubert (°1981) voltooide in 2004 een regentaatopleiding Geschiedenis-EngelsFrans aan Groep T – Internationale Hogeschool Leuven. Tijdens een vijf maanden durend taalassistentschap verzorgde hij intensief anderstalig onderwijs voor middelbare scholieren in de Franse hoofdstad. Inmiddels behaalde hij met glans de graad van Master in de Kunstwetenschappen aan de K.U. Leuven. Tijdens deze laatste opleiding oriënteerde hij zich hoofdzakelijk op museologie, en wist een passie voor toegepaste kunsten aan te wenden in zijn onderzoek naar Belgische kunstambachten in het midden van de twintigste eeuw. Dit wierp onder meer zijn vruchten af in een recente tentoonstelling en publicatie van het Zilvermuseum Sterckshof. Daarnaast was hij actief als artistiek directeur voor de twee recentste edities van het jaarlijkse Leuvense beeldende kunstenfestival voor jonge kunstenaars ITHAKA. De jongste jaren zette hij zich tevens in als onderwijsvertegenwoordiger voor de opleiding Kunstwetenschappen.
272 Personalia Bijlage 1
Glenn De Nutte Glenn De Nutte (°1982) studeerde Archeologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij specialiseerde zich vooral in West-Europa met een bijzondere affiniteit voor de prehistorie en protohistorie alsook het belang van de landschapsarcheologie. Zijn proefschrift had als titel Het Magdaleniaan gedurende het Laat-Glaciaal in Noordwest-Europa: Een lithische, fauna, prospectie en topografische analyse in functie van (herkolonisatie)nederzettingspatronen. Na zijn licentiaat volgde hij een ‘Master of Arts in Pre- and Protohistory of the Eastern Mediterranean with Biological Scien ces’. Hij promoveerde toen op het eindwerk Black and Red Burnished Juglets of the Levantine Middle Bronze Age. A Contextual, Typological and Technological Approach Supported by Residue-Analysis and Petrography. Momenteel is hij werkzaam als wetenschappelijke begeleider voor de VZW Expo Maaseik betreffende de lopende tentoonstelling Het Terracotta Leger van Xi'an. Schatten van de eerste keizers van China. Hij publiceerde een aantal artikelen in Aulos. Studies over oude talen en antieke cultuur, De Viking vriend en vijand, De Boerenkrijg. Een archeologische kijk op de periode rond 1798 en Syria incognita? Het verborgen verleden van de kust betreffende de numismatiek, de paleo-genetica, de antieke seksualiteitsbelevenis, het rookgedrag en lithische artefacten. Tevens was hij mede-editor van de laatst genoemde monograaf. Archeologisch was hij actief op het castellum van Oudenburg, het Karmelietenklooster te Aalst, de Leuvense Lakenhalle, de grafheuvels van Waadamme, de versterkingen en een leerlooierij te Maaseik en was laatst op het veld in een Karolingische en Romaanse kerk te Aldeneik.
Personalia 273 Bijlage 1
Bijlage 2
De Bezoekschema’s
Bezoekschema Universiteit Gent Dinsdag 18 maart 2008 09u00 – 11u00
intern beraad commissie
11u00 – 11u45
gesprek met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de opleidingsverantwoordelijken Kunstwetenschappen
11u45 – 12u30
gesprek met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de opleidingsverantwoordelijken Archeologie
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek met de studenten in de opleidingscommissies (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek met het academisch personeel in de opleidingscommissie Kunstwetenschappen
15u00 – 15u45
gesprek met het academisch personeel in de opleidingscommissie Archeologie
15u45 – 16u00
pauze
16u00 – 17u00
gesprek met de studenten uit de bacheloropleiding Archeologie
17u00 – 18u00
gesprek met de studenten uit de masteropleiding Archeologie
18u00 – 18u45
gesprek met het assisterend academisch personeel en de bursalen van de bachelor- en masteropleiding Archeologie
19u15 – 20u00
informele ontmoeting met de academische overheid, het faculteitsbestuur, en de opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Woensdag 19 maart 2008 09u00 – 10u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de bacheloropleiding Archeologie
10u00 – 11u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de masteropleiding Archeologie
11u00 – 11u45
gesprek met de studenten van de bacheloropleiding Kunstwetenschappen
11u45 – 12u45
lunch
12u45 – 13u30
gesprek met de studenten van de masteropleiding Kunstwetenschappen
13u30 – 14u30
gesprek met het assisterend academisch personeel en de bursalen van de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen
14u30 – 15u30
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de bacheloropleiding Kunstwetenschappen
15u30 – 16u00
pauze
16u00 – 17u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de masteropleiding Kunstwetenschappen
17u00 – 17u45
gesprek met de alumni van de masteropleiding Kunstwetenschappen
17u45 – 18u30
gesprek met de alumni van de masteropleiding Archeologie
19u00 – 20u00
informele ontmoeting met de opleidingsafgevaardigden (en alumni)
20u00
avondmaal commissie
Donderdag 20 maart 2008 09u00 – 11u00
bezoek aan de infrastructuur (alle opleidingen)
11u00 – 12u00
gesprek met de vertegenwoordigers studie-advies en -begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
12u00 – 13u00
lunch
13u00 – 14u00
spreekuur
276 Bezoekschema’s Bijlage 2
14u00 – 14u45
afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, en de facultair coördinator van de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen
14u45 – 15u30
afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, en de facultair coördinator van de bachelor- en masteropleiding Archeologie
15u30 – 18u00
intern beraad
18u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema Vrije Universiteit Brussel Dinsdag 22 april 2008 09u00 – 11u00
intern beraad commissie
11u00 – 11u45
gesprek met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de opleidingsverantwoordelijken Kunstwetenschappen en Archeologie
11u45 – 12u30
gesprek met het faculteitsbestuur, de opstellers van de zelfstudie en de opleidingsverantwoordelijken Cultuurwetenschappen
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek met de studenten in de opleidingscommissie (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek met het academisch personeel in de opleidingscommissie (alle opleidingen)
15u00 – 15u45
gesprek met de studenten van de bacheloropleiding
15u45 – 16u00
pauze
16u00 – 17u00
gesprek met de studenten van de masteropleiding
17u00 – 18u00
gesprek met het assisterend academisch personeel en de bursalen van de bachelor en masteropleiding
18u00 – 19u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de bacheloropleiding
19u00 – 19u45
informele ontmoeting met de academische overheid, het faculteitsbestuur, en de opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Woensdag 23 april 2008 09u00 – 10u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de masteropleiding
10u00 – 10u45
gesprek met de studenten van de master na master Cultuurwetenschappen
10u45 – 11u45
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de master na master Cultuurwetenschappen
11u45 – 13u00
lunch
13u00 – 15u00
bezoek infrastructuur
15u00 – 17u00
pauze
17u00 – 17u45
gesprek met de alumni van de masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie
17u45 – 18u30
gesprek met de alumni van de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen
18u30 – 19u30
informele ontmoeting met de opleidingsafgevaardigden (en alumni)
20u00
avondmaal commissie
Donderdag 24 april 2008 09u00 – 10u00
gesprek met de vertegenwoordigers studie-advies en -begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
10u00 – 11u00
spreekuur
11u00 – 11u45
afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, en de facultair coördinator van de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie Bezoekschema’s 277 Bijlage 2
11u45 – 12u30
afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, en de facultair coördinator van de master na masteropleiding Cultuurwetenschappen
12u00 – 13u00
lunch
13u00 – 15u30
intern beraad
15u30
mondelinge rapportering
Bezoekschema Katholieke Universiteit Leuven Dinsdag 6 mei 2008 09u00 – 11u00
intern beraad commissie
11u00 – 12u30
gesprek met het faculteitsbestuur faculteit, de opstellers van de zelfstudie en de opleidingsverantwoordelijken (alle opleidingen)
12u30 – 13u30
middagmaal commissie
13u30 – 14u15
gesprek met de studenten in de opleidingscommissie (alle opleidingen)
14u15 – 15u00
gesprek met het academisch personeel in de opleidingscommissie (alle opleidingen)
15u00 – 15u45
gesprek met de studenten van de bacheloropleiding Archeologie
15u45 – 16u00
pauze
16u00 – 17u00
gesprek met de studenten van de masteropleiding Archeologie
17u00 – 18u00
gesprek met het assisterend academisch personeel en de bursalen van de bachelor en masteropleiding Archeologie
18u00 – 19u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de bacheloropleiding Archeologie
19u00 – 19u45
informele ontmoeting met de academische overheid, het faculteitsbestuur, en de opleidingsverantwoordelijken
20u00
avondmaal commissie
Woensdag 7 mei 2008 09u00 – 10u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de masteropleiding Archeologie
10u00 – 11u00
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de masteropleiding Archaeology
11u00 – 11u45
gesprek met de studenten van de bacheloropleiding Kunstwetenschappen
11u45 – 12u45
lunch
12u45 – 13u45
gesprek met de studenten van de masteropleiding Kunstwetenschappen
13u45 – 14u45
gesprek met het assisterend academisch personeel en de bursalen van de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen
14u45 – 15u45
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de bacheloropleiding Kunstwetenschappen
15u45 – 16u30
pauze
16u30 – 17u30
gesprek met het zelfstandig academisch personeel van de masteropleiding Kunstwetenschappen
17u30- 18u15
gesprek met de alumni van de masteropleiding Kunstwetenschappen
18u15 – 19u00
gesprek met de alumni van de masteropleiding Archelogie
19u00 – 19u45
informele ontmoeting met de opleidingsafgevaardigden (en alumni)
20u00
avondmaal commissie
Donderdag 8 mei 2008 08u30 – 10u30
bezoek aan de infrastructuur
10u30 – 11u30
gesprek met de vertegenwoordigers studie-advies en –begeleiding, internationalisering, interne kwaliteitszorg
278 Bezoekschema’s Bijlage 2
11u30 – 12u30
spreekuur
12u30 – 13u30
lunch
13u30 – 14u15
afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, en de facultair coördinator van de bachelor- en masteropleiding Archeologie/ Archaeology
14u15 – 15u00
afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, en de facultair coördinator van de bachelor- en masteropleiding Kunstwetenschappen
15u00 – 18u00
intern beraad
18u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s 279 Bijlage 2