De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur Een evaluatie van de kwaliteit van de masteropleiding Filmstudies en Visuele Cultuur aan de Universiteit Antwerpen
www.vlir.be Brussel – December 2010
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur Een evaluatie van de kwaliteit van de masteropleiding Filmstudies en Visuele Cultuur aan de Universiteit Antwerpen
www.vlir.be Brussel – December 2010
De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur
Gedrukte exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op www.vlir.be Wettelijk depot D/2010/2939/7
Voorwoord van de voorzitter van de vlir Dit rapport bevat de bevindingen van de visitatiecommissie die de academische masteropleiding Filmstudies en Visuele Cultuur aan Universiteit Antwerpen geëva lueerd heeft. De commissie heeft haar opdracht uitgevoerd tussen januari 2010 en januari 2011, met inbegrip van het bezoek aan de opleiding. Dat initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De commissie heeft de visitatieprocedure gevolgd zoals die is vastgelegd in de ‘Hand leiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, september 2008). Naast rele vante suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs, formuleert de commissie een beoordeling en geeft zij een eva luatiescore aan de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatie kader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve beoordelingen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleiding en in het bijzonder gericht op de handhaving en verbetering van de kwaliteit ervan. Daar naast beoogt het rapport ook de samenleving objectief in te lichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daartoe is het visitatierapport publiek gemaakt op de webstek van de VLIR (www.vlir.be). De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is en slechts één fase vertegenwoordigt in het proces van blijvende zorg voor onderwijs kwaliteit. Al na korte tijd kan de opleiding immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mee in antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteit zelf of als reactie op aanbevelingen van de betrokken visitatiecommissie. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de tijd die zij geïnvesteerd hebben in de visitatie van de opleiding, maar ook voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de Univer siteit Antwerpen betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik ben hen daarvoor zeer erkentelijk. Het is mijn hoop dat zij de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie mogen ervaren als een bevestiging van hun inspanningen en tevenseen bijkomende stimulans vinden in de geformuleerde aanbevelingen ten einde de kwaliteit van het academisch onderwijs verder te verbeteren en te versterken. Prof. dr. Alain Verschoren – Voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie filmstudies en visuele cultuur Het werk verricht door de visitatiecommissie Filmstudies en Visuele Cultuur voor de evaluatie van het desbetreffende masterprogramma aan de Universiteit Antwerpen staat in het kader van het systeem van externe kwaliteitszorg voor het universi taire onderwijs in Vlaanderen en Nederland zoals vastgesteld in de desbetreffende wettelijke regelingen. In de door ambtenaren van de VLIR ondersteunde commissie hebbenVlaamse en Nederlandse wetenschappers en deskundigen zitting genomen; het student-lid is afkomstig van de zusterinstelling in Gent. Deze samenstelling zorgde voor een goede combinatie van “insider” kennis met betrekking tot de spe cifieke aspecten van het academisch veld in Vlaanderen, en het even belangrijke als noodzakelijke perspectief van buitenaf waardoor een genuanceerd beeld van de te visiteren instelling geschetst kon worden. De commissie is zich zeer bewust van het feit dat een dergelijke visitatie een moment opname betreft, maar dankzij de uitgebreide documentatie, de behulpzaamheid van de instelling zelf – en niet in de laatste plaats ook van de alumni – bij het verschaffen van informatie, dankzij ook de uitgebreide gesprekken die wij hebben kunnen voe ren, zijn wij van mening dat in het nu voor u liggende rapport een goed onderbouwd en gedifferentieerd oordeel over de kwaliteit van de opleiding gegeven kon worden. Een dergelijke visitatie vraagt enorme inspanningen van alle betrokkenen: van de medewerkers van de instelling die gegevens moeten verzamelen en beschikbaar maken; van de docenten die bovenop de zware onderwijs- en onderzoekstaken een zelfstudie moeten schrijven en de commissie te woord moeten staan; de opleidings verantwoordelijken die voortdurend de altijd precaire balans moeten zien te vinden tussen de institutionele kaders, de belangen van de studenten, maar ook van de docenten, de beperkte middelen en de soms haast utopisch lijkende eisen waaraan men toch streeft te voldoen; van de studenten die kritisch én zelfkritisch hun rol binnen de opleiding moeten reflecteren; van de medewerkers van de VLIR die een door en door bureaucratische procedure op een manier weten te organiseren die juist niet gekenmerkt wordt door een louter formele of zelfs formalistische, afstan delijke werkwijze; en tenslotte ook van de commissieleden die veel tijd, energie en deskundigheid moeten investeren om tot een zo objectief mogelijk, weloverwogen en eerlijk oordeel te komen, wel wetend hoe het voelt om aan de andere kant van de tafel te zitten. De commissie is daarom ook dankbaar aan alle betrokkenen dat deze visitatie ondanks alles in een zeer open en collegiale sfeer heeft plaats gevonden.
De commissie dankt de Universiteit Antwerpen en haar medewerkers alsmede de studenten, docenten en alumni van de opleiding voor de welwillendheid en open heid waarmee zij aan deze visitatie heeft meegewerkt, maar ook voor de gastvrijheid en de aangename omgeving waarin de commissie haar werk heeft mogen uitvoeren. Onze bijzondere dank aan Jasper Stockmans die deze procedure vanuit de VLIR heeft begeleid en zonder wiens organisatie- en redactiewerk de commissie haar werk niet had kunnen doen. Dank ook aan zijn collega Dieter Cortvriendt die op korte termijn heeft moeten invallen om tijdens het bezoek aan de opleiding als se cretaris vanuit de VLIR te fungeren. Van beider ervaring heeft de commissie enorm geprofiteerd. Als voorzitter is het mij een genoegen om mijn dank uit te spreken aan mijn collega-commissieleden voor al hun inspanningen. De samenwerking bin nen de commissie verliep uitstekend, de complementariteit van expertise, ervaring en temperamenten zorgde voor een buitengewoon aangename werksfeer. De in dit rapport vastgelegde oordelen worden daarom ook door iedereen gedragen. Onder deze omstandigheden heb ik het voorzitterschap dan ook als zeer plezant ervaren. Een visitatie is uiteraard een voor alle betrokkenen een zware en tijdsrovende taak binnen een algemene academische context die gekenmerkt wordt door steeds com plexere eisen die gesteld worden aan de universiteiten zonder dat de infrastructu rele en financiële middelen in toereikende mate ter beschikking staan. Wel kan het voor alle betrokkenen een leerzame ervaring zijn en helpen nieuwe wegen te vinden om academisch onderwijs aan te kunnen bieden waarvan studenten optimaal pro fiteren en waar docenten zich helemaal mee kunnen identificeren. Voor mijzelf kan ik in ieder geval zeggen dat ik van deze visitatie veel heb geleerd. Prof. dr. Frank Kessler Voorzitter van de visitatiecommissie
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
3 5
Deel 1 Algemeen deel 9 I. De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur
11
II. Het referentiekader
17
III. Tabel met scores, onderwerpen en facetten
27
Deel 2 Opleidingsrapport 31 I. Universiteit Antwerpen
33
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de commissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
65 69
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur
Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Filmstudies en Visuele Cultuur verslag uit van haar bevindingen over de masteropleiding Filmstudies en Visuele Cultuur (Universiteit Antwerpen), die zij in het voorjaar 2010, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
1| De betrokken opleiding Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie op 3 en 4 maart 2010 de Master Filmstudies en Visuele Cultuur aan de Universiteit Antwerpen bezocht.
2| De visitatiecommissie 2.1. Samenstelling De samenstelling van de visitatiecommissie Filmstudies en Visuele Cultuur werd op 18 december 2009 en 1 februari 2010 (toevoeging studentlid) bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 1 februari 2010. De commissie had de vol gende samenstelling:
De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur 11 Deel 1
Voorzitter −− Prof. dr. Frank Kessler, Hoogleraar film- en televisiegeschiedenis, Instituut voor Media & Re/presentatie, faculteit Geesteswetenschappen Universiteit Utrecht. Vakdeskundige leden −− Prof. dr. Ed Tan, Hoogleraar Media-entertainment, Afdeling Communicatiewe tenschap Faculteit van Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. −− Prof. dr. Jan Baetens, Hoogleraar in de culturele studies aan de Faculteit Letteren, K.U.Leuven. Onderwijskundig lid −− Mevr. Karin Scager, senior adviseur interfacultair instituut voor lerarenoplei ding, onderwijsontwikkeling en studievaardigheden (IVLOS) van de Universiteit Utrecht Student lid −− Dhr. Khaël Velders, student Master Communicatiewetenschappen, afstudeerrich ting Film- en Televisiestudies, UGent. Dhr. Jasper Stockmans, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider voor de visitatie. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar Bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving
De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, zich een oordeel te vormen over de kwa liteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorga nisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facul taire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; b.
het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscri teria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
12 De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur Deel 1
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de opleiding gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. Het zelfevaluatie rapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleiding ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bij lagen opgenomen, zoals een beschrijving van het programma, studenten- en per soneelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, enz. De commissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor de eigenlijke bezoeken, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal masterproeven te se lecteren uit een lijst van recente masterproeven. De geselecteerde masterproeven worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwali teitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg min stens twee masterproeven grondig gelezen vooraleer het bezoek aan de opleiding plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 15 januari 2010. Op dat moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en het zelfevaluatierap port reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich con creet voorbereid op het af te leggen bezoek. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van het bezoek opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van het zelfevaluatierapport. 2.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de com missie tijdens haar bezoek aan de organiserende instelling heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs. Ook wordt aan de opleiding ge vraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is voldoen de tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie worden 1 | Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA. Brussel, september 2008. (www.vlir.be)
De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur 13 Deel 1
gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, oplei dingscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-master (bama)structuur, voorbeelden van in formatieverstrekking aan kandidaat-studenten, etc. Bovendien worden nog enkele tientallen masterproeven ter inzage gelegd. Het programma voorziet – naast gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleiding en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken zijn verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lec tuur van de zelfevaluatierapporten. Aan het einde van elk bezoek werden, na in tern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter. 2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, con clusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accre ditatie van de opleiding, een beoordeling voldoende/onvoldoende toegekend aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/ voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facet ten van elk onderwerp. De opleidingsverantwoordelijken werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op het concept deelrapport te reageren. De commissie heeft deze reacties voor zover zij zich er in kon vinden in het rapport verwerkt.
14 De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur Deel 1
3| Korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitge voerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de Filmstudies en Visuele Cultuur in Vlaanderen van naderbij te bekijken, maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. De visitatie Filmstudies en Visuele Cultuur is uitgevoerd volgens het VLIR-VLHORA -visitatieprotocol dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gehanteerd voor de accreditatieaanvraag van de betreffende oplei ding. De commissie is er zich van bewust dat de visitatie ook voor de opleiding op een scharniermoment plaatsvond. De Bologna-verklaring die in 1999 werd onderte kend vormde de aanzet tot een fundamentele hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het juridisch kader hiervoor wordt gevormd door het Decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaan deren, kortweg het Structuurdecreet genoemd. Op basis van dit decreet werden de bacheloropleidingen in Vlaanderen gradueel geïmplementeerd vanaf het aca demiejaar 2004–2005. De masteropleidingen werden gradueel ingevoerd vanaf 2007–2008. Ondanks de hervorming die op het moment van de visitatie in volle gang was, is de commissie van oordeel dat deze visitatie uitermate relevant en leerrijk is: door de vroegere situatie met de merites en tekorten in de opleiding te beschrijven, kan de opleiding haar plan met betrekking tot de opleidingen in de nieuwe bachelormasterstructuur waar nodig nog bijsturen. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om, vanuit een kritische ingesteldheid, op een constructieve wijze bij te dragen tot de toekomstige hervor mingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de oplei ding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de context van deze opleiding. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de Filmstudies en Visuele Cultuur in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteit met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gege ven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur 15 Deel 1
voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie ver schaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleiding. Tot slot dankt de visitatiecommissie de decaan, bestuurders, medewerkers, studen ten en afgestudeerden van de betrokken opleiding die door hun inspanningen tij dens de voorbereiding en de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie.
4| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleiding heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de opleiding die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet, worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen.
16 De onderwijsvisitatie Filmstudies en Visuele Cultuur Deel 1
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een refe rentiekader ten aanzien van geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleidin gen dienen te voldoen. Het referentiekader is een maatstaf die de commissie in staat stelt een expliciete, systematische en transparante beoordeling van de opleidingen uit te voeren. Het referentiekader beschrijft in algemene termen de domeinspecifieke eisen waar aan de te visiteren opleiding moet voldoen. Het gaat om de academische master opleiding ‘Filmstudies en Visuele Cultuur’. De eisen zijn vastgelegd in deel I (Doel stellingen en eindtermen). Daarnaast dient er ook voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten en onderwijsorganisatorische eisen. Daarvoor baseert de commissie zich op de onderwijskundige en onderwijsorganisa torische richtlijnen van de VLIR. Ze zijn weergegeven in deel II (Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen). Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie een aantal bronnen ge raadpleegd. Uitgegaan is van het bij de ‘toets nieuwe opleiding Filmstudies en Visuele Cultuur’ in 2007 gehanteerde referentiekader. Voorts zijn elementen uit een positie paper ‘Kernbereiche der Medienwissenschaft’ van de Duitse Gesellschaft für Medien wissenschaft (2008) overgenomen, om het inhoudelijke domein van de gevisiteerde opleiding te kunnen afdekken. Bovendien werden de doelstellingen en eindtermen die de opleiding in het zelfevaluatierapport voor hun eigen onderwijs heeft geformuleerd, evenals het Vlaamse Structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Neder lands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO), in overweging genomen. Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur 17 Deel 1
Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfeva luatie, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie wordt de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleiding te bedis cussiëren.
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene minimale doelstellingen (Dublin Descriptoren) Voor de omschrijving van de algemene (ook te interpreteren als minimale) doel stellingen van een academische masteropleiding, baseert de commissie zich op de ook in het Structuurdecreet ingeschreven vijf Dublin Descriptoren. Het gaat om de categorieën: (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeels vorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden. In onderstaande tabel zijn deze nader omschreven: Kwalificatie masteropleiding A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, evenals een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in Toepassing nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context kennis en inzicht die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. C. Oordeels vorming
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
D. Communicatie
Is in staat om conclusies, evenals de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardig heden
Bezit de leervaardigheden om zich verder zelfstandig te ontplooien en een vervolgstu die aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
1.2. Domeinspecifieke eisen a. Vooraf Het betreffende vakgebied houdt zich bezig met theorie, analyse en geschiedenis van het medium film als cultureel fenomeen waarbij film wordt gezien als onder deel van het bredere verschijnsel visuele cultuur. De domeinspecifieke eisen zijn ontleend aan de modale vereisten van filmstudies programma’s in de toonaange vende internationale context. Daaraan is toegevoegd het onderscheidend element, namelijk de competentie om expliciet het domein filmstudies te plaatsen in het veld van de visuele cultuur en daarover in esthetisch en historisch perspectief te kunnen reflecteren.
18 Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 1
Binnen de hiervoor geschetste domeinafbakeningen, expliciteert de visitatiecom missie de domeinspecifieke eisen voor de volgende Vlaamse opleiding: de Master opleiding in de Filmstudies en de Visuele Cultuur. De beschreven doelstellingen en competenties kunnen worden gezien als een ope rationalisering van de hiervoor vermelde Dublin Descriptoren. b. Domeinspecifieke eisen Master ‘Filmstudies en Visuele Cultuur’ Wat mag van een afgestudeerde master in de filmstudies en visuele cultuur ver wacht worden? De volgende domeinspecifieke eisen aan kennis en competenties van de studenten vormen de basis voor de beoordeling van de opleiding: −− kennis van de historie en esthetiek van het medium film in haar verschillende facetten in de bredere context van de visuele cultuur, kennis van de voornaamste theoretische paradigmata waarbinnen het fenomeen is bestudeerd, van de rele vante concepten en het wetenschappelijk debat alsmede kennis van de culturele en sociale impact van het medium. −− inzicht in productie, distributie en receptie van het medium en de inbedding daar van in sociale, economische, culturele en politieke contexten alsmede inzichtin het esthetische en semiotische functioneren van film- en andere beelden met name met het oog op contemporaine ontwikkelingen in het veld van de visuele cultuur. −− competentie om het theoretische en wetenschappelijke instrumentarium te han teren en te operationaliseren in eigen onderzoek, alsmede de competentie om hierover volgens de in het vakgebied gebruikelijke wijze wetenschappelijk ver antwoord te rapporteren. −− competentie om voor het onderzoek relevant bronmateriaal en desbetreffende onderzoeksliteratuur te verzamelen, kritisch te interpreteren en te verwerken in het kader van een adequaat geformuleerde, afgebakende en gestructureerde pro bleemstelling m. b. t. een wetenschappelijk vraagstuk binnen het domein van film en visuele studies. −− competentie om expliciet het domein van de filmstudies te plaatsen in en te be naderen vanuit het veld en het perspectief van de visuele cultuur. −− vermogen om kritisch te reflecteren over de voor het vakgebied relevante feno menen op het terrein van film en visuele cultuur alsmede over het hierop gerichte wetenschappelijke debat en om zelf een standpunt in te nemen in deze; basis hiervoor vormt een hoge graad van visuele geletterdheid. −− beschikking over de nodige sociale en communicatieve vaardigheden om in teamverband te werken. −− bevorderen van een professionele en open attitude van de student met het oog op een toekomstige activiteit in het voor de opleiding relevante werkveld.
Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur 19 Deel 1
2| Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen De visitatiecommissie stelt, naast de domeinspecifieke eisen, verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische as pecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleidingen gericht dienen te zijn:
2.1. Doelstellingen en eindtermen −− De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, het werkveld voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. −− De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vast gelegd. −− De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn be schreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresul taten. −− In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. −− De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. −− Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de op leiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. −− Elk opleidingsonderdeel – ook de stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en be roepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltref fendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: −− voldoet aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en weten schapsgebied en rekening houdt met verwachtingen die door het werkveld wor den gesteld. −− op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onder wijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs. −− zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikke lingen.
20 Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 1
Wetenschaps- en vakgebied De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ont wikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Werkveld −− De opleiding bouwt structurele contacten op met het werkveld. −− De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. −− De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen −− De opleiding heeft een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen. −− Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen −− De opleiding is op de hoogte van het belang – de betekenis van de informatie technologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. −− De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalise ring van de opleiding. −− De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden. Studeerbaarheid −− De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevor deren. −− Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement/Studietijd −− De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. −− De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. Instroom/Toelatingsvoorwaarden −− De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren −− Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur 21 Deel 1
−− Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. Het onderwijsleerproces −− De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. −− Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. −− Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. −− Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een effi ciënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplat form). −− De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend. Beoordeling en toetsing −− De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. −− Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieacti viteiten tijdens de examenperiodes. −− De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend ge maakt. −− De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscrite ria. −− De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten. Kwaliteitseisen mbt. de masterproef −− De masterproef is een individuele2 proeve van bekwaamheid en vormt het sluit stuk van de opleiding. −− De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voor bereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. −− Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. −− De masterproef heeft een omvang van minimum 15 en maximum van 30 studie punten. −− De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt. 2 | Dit sluit niet uit dat de masterproef in groep kan worden voorbereid. Een individuele beoordeling moet evenwel mogelijk zijn.
22 Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 1
Internationalisering −− De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) instellingen voor hoger onderwijs. −− De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. −− Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. −− De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. −− De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van Personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf −− De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: !!de wetenschappelijke deskundigheid !!de onderwijsdeskundigheid !!de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld −− Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. −− Indien relevant wordt er gestreefd naar betrokkenheid bij het werkveld van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. −− De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uit bouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. −− De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk cur riculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek. −− De staf heeft voeling met de wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties in het domein van het werkveld. Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) −− De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. −− Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijs kwaliteit van de betrokkenen. −− De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. −− Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. !!Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. !!Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur 23 Deel 1
2.4. Voorzieningen/onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen/faciliteiten −− De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs proces. −− De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwa liteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leer proces. Studie-informatie en -begeleiding −− Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. −− Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt. −− De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. −− In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorken nis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. −− De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de stu denten te bevorderen.
2.5. Interne kwaliteitszorg −− De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. −− Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel proactief als controlegericht. −− Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwa liteitszorgsysteem. −− Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorg proces. −− De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. −− De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem. −− De opleiding houdt op systematische wijze rekening met de resultaten van het het intern- en extern kwaliteitszorgsysteem.
24 Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 1
2.6. Resultaten De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: −− Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelor-/ eind- of masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens). −− De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld. −− Een actief alumnibeleid. −− Het onderwijsrendement: !!Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. !!Cijfermatige gegevens worden bijgehouden door de opleiding en opgevolgd door het opleidingsbestuur.
Het referentiekader van de visitatiecommissie Filmstudies & Visuele Cultuur 25 Deel 1
III
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de visitatiecommissie Filmstudies en Visuele Cultuur over de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderlig gende facetten weergegeven voor de academische masteropleiding Filmstudies en Visuele Cultuur. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich geba seerd op de minimale decretale eisen die aan dergelijke opleidingen mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin Desciptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het toetsings kader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de commissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de commissie is beschreven in Deel 1, hoofdstuk II van dit visitatierapport. De commissie wil er nadrukkelijk op wijzen dat de toegekende score per onder werp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Deze tabel is aldus onlosmakelijk verbonden met de argumentatie die in de deel rapporten wordt beschreven en elke interpretatie, louter op basis van een verge lijking van scores in de tabel gaat voorbij aan de opdracht van deze visitatie. De tabel heeft tot doel om een beter beeld te geven van de diversiteit in kwaliteit van de opleiding.
Tabel 27 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voor beeld dienen voor andere opleidingen. G Goed de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit. V Voldoende voldoet aan de basiseisen. O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen. NVT Niet van toepassing Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwali teit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
28 Tabel Deel 1
Ma UA Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V
Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
G
Facet 2.4: Studieomvang3
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
V
Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen
O
Facet 4.2. Studiebegeleiding
E
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3. Betrekken medew.-stud.-alumni-beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
3 | Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
Tabel 29 Deel 1
Deel 2
Opleidingsrapport
I
Universiteit Antwerpen Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur
Woord vooraf Dit rapport behandelt de masteropleiding Filmstudies & Visuele Cultuur aan de Universiteit Antwerpen. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 3 en 4 maart 2010. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport, met het oog op de verbeterfunctie van kwaliteits zorg, punten aangegeven die volgens haar kunnen worden geoptimaliseerd en doet zij daarbij aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oorde len gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprek ken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, de lesgevers, het ondersteunend academisch, administratief en technisch personeel, de studenten en alumni en de verantwoordelijken voor interne kwaliteitszorg en studiebegeleiding. Er is door de commissie een bezoek gebracht aan faciliteiten, zoals de leslokalen, de computerinfrastructuur, de bibliotheek en het filmtheater buiten de universi teit. Ten slotte zijn ook het studiemateriaal, de masterproeven, de examenvragen en andere relevante documentatie ingekeken. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoorde ling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basis UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 33 Deel 2
kwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen en in België als internationaalals een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De com missie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbeho rende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehan teerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de on derwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de mini mumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatie commissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De oordelen hebben betrekking op de opleiding met alle daaronder ressorterende specialisatieprofielen, tenzij anders vermeld. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties.
Inleiding De Universiteit Antwerpen ging in het academiejaar 2003–2004 van start met een GAS-opleiding ‘Filmstudies en Beeldcultuur’. Als aanloop werd in 2002–2003 een postacademische vorming aangeboden die als instapmodule voor deze GAS-oplei ding werd opgevat. In 2006 werden achtereenvolgens de ‘Macrodoelmatigheids toets’ bij de Erkenningscommissie en de ‘Toets Nieuwe Opleiding’ bij de NVAO uitgevoerd met positief gevolg: de nieuwe Master na Master in de Filmstudies en de Visuele Cultuur werd erkend door de Vlaamse Regering. In het kader van de wijzigingenin het studielandschap en wijzigingen van inhoudelijke aard, werd het dossier opnieuw bekeken en werd een wijziging van ‘Master na Master’ naar ‘Masterna Bachelor’ aangevraagd. Deze aanvraag werd goedgekeurd in april 2007. De Masterin de Filmstudies en de Visuele Cultuur is sinds de start in het academie jaar 2007–2008 een initiële master in het departement Communicatiewetenschap pen, die een éénjarig programma van 60 studiepunten aanbiedt. Op dit ogenblik zijn er geen gelijknamige opleidingen in Vlaanderen. De combinatie van ‘film’ en ‘visuelecultuur’ komt voort uit de expertise binnen het departement Communicatie wetenschappen. Daar bestaat een onderzoeksspeerpunt Media & Visual Studies dat onderzoek op visueel vlak bundelt, vooral geconcentreerd in twee onderzoeksgroe pen ‘Visuele Cultuur’ en ‘Media, Policy & Culture’.
34 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
Onderwerp 1 Doelstellingen van de academische masteropleiding Beschrijving doelstellingen In de kerncompetenties staan theorie, geschiedenis en analyse van het medium film als cultureel fenomeen centraal. Daarnaast streeft deze opleiding de vorming na van ‘visuele geletterdheid’ in ruime zin. De doelstellingen zijn geformuleerd vanuit de UA-visie van studentgecentreerd en competentiegericht onderwijs. De 11 door de opleiding genoemde kerncompetenties werden afgelijnd op basis van de kerntaken van de master: Competentie 1 en 2 (kennis) 1. De student heeft kennis van de grondbegrippen, theorieën, bevindingen, methoden en wetenschappelijke discussies binnen filmstudies en visuele studies en kan deze herkennen, identificeren en definiëren. 2. De student heeft kennis van de voornaamste stilistische paradigma’s, de technologische ontwikkelingen en de maatschappelijke impact van film doorheen de filmgeschiedenis en kan deze elementen herkennen, identificeren en definiëren.
Competentie 3 en 4 (inzicht) 3. De student heeft het inzicht om film te plaatsen binnen het ruimere hedendaagse mediaveld en de visuele cultuur. Hij/zij kan film en andere beelden ontleden, film en andere beelden differentiëren en vergelijken. 4. De student kan de belangrijkste fasen (productie, verspreiding, gebruik) van het filmmedium onderscheiden en de politieke, sociale, culturele en economische functies en inbedding ervan ontleden.
Competentie 5 (toepassing en wetenschappelijke vaardigheden) 5. De student bezit de vaardigheden om de voornaamste methoden en technieken voor waarneming, analyse en bewijsvoering van filmstudies en visuele studies te hanteren in een eigen onderzoek en om wetenschappelijk te rapporteren over dit onderzoek.
Competentie 6 (analyse) 6. De student is in staat tot het verzamelen en kritisch verwerken van bronnen en onderzoeksliteratuur rond een specifiek wetenschappelijk vraagstuk m.b.t. film of visuele cultuur. Hij/ zij kan hierbij een probleemstelling formuleren, het thema ontleden en onderscheiden van andere gerelateerde themata.
Competentie 7, 8 en 9 (synthese en evaluatie) 7. De student bezit een hoge graad van visuele geletterdheid in ruime zin. Hij/zij is in staat kritischbeelden te begrijpen, te synthetiseren en te evalueren.
UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 35 Deel 2
8. De student kan kritisch reflecteren over het wetenschappelijke veld van de film- en visuele studies: hij/zij is in staat wetenschappelijke teksten te beoordelen door kritiek te formuleren op concepten, methodes en analyses. 9. De student kan kritisch reflecteren over film- en visuele cultuur: hij/zij is in staat maatschappelijke fenomenen van film- en visuele cultuur te beoordelen vanuit wetenschappelijke invalshoek en kan weloverwogen standpunten innemen in actuele debatten.
Competentie 10 (sociale en communicatieve vaardigheden) 10. De student heeft de nodige sociale en communicatieve vaardigheden om in team samen te werken.
Competentie 11 (attitude) 11. De student heeft een professionele en open attitude ter voorbereiding op een baan in de wereld van film- en beeldproductie, -distributie, -vertoning en -kritiek in een multiculturele samenleving.
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het facet ‘niveau en oriëntatie’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De commissie stelt vast dat de doelstellingen in overeenstemming zijn met het Structuurdecreet. De doelstellingen zijn vanuit het competentiegericht leren ge formuleerd. Voor de masteropleiding komt dit tot uiting in het samenspel van alle kerncompetenties. De focus van de doelstellingen gaat uit naar het beheersen van algemene (wetenschappelijke) competenties op een gevorderd niveau. Naast kennis ontwikkeling vormen voor het vakgebied relevante vaardigheden een van de pijlers van de opleiding. De commissie heeft wel twijfels over de vraag of alle studenten afdoende competenties hebben (mede door de heterogene instroom) om zelfstandig – op het niveau van een beginnend onderzoeker – wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De commissie meent dat deze competentie meer aandacht verdient. De beroepsgerichte competenties verdienen een meer prominente aanwezigheid op doelstellingniveau. Bovendien dienen de voor de discipline relevante methodologi sche competenties op meer heldere wijze geformuleerd te worden. De commissie stelt vast dat internationalisering in het onderwijsontwikkelingsplan van de UA en in het onderwijsbeleidsplan van de faculteit als strategische doelstel ling aangehaald wordt. Dit geeft aanleiding tot een voldoende prominent aanwezige internationale dimensie in de doelstellingen, zeker gezien het gaat om een éénjarige masteropleiding. De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat de docenten reflectief en actief be trokken zijn bij de totstandkoming van de doelstellingen via de opleidingscommissie.
36 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
Dit gaat gepaard met een transparante communicatie naar de betrokkenen toe. De doelstellingen zijn op een website raadpleegbaar. De betrokkenen kunnen de door vertaling naar leerdoelen voor opleidingsonderdelen bovendien vernemen via de studiewijzers en de vakbeschrijvingen. Ook op de informatiedagen en onthaaldagen worden de doelstellingen toegelicht. Ten slotte vraagt de commissie om op termijn het profiel (en daaraan gekoppeld dus ook de doelstellingen) van de opleiding grondig te evalueren, gezien er zich een aantal keuzes opdringen. De commissie stelt een klemtoon op ‘filmstudies’ vast en suggereert om te reflecteren over de vraag of deze nadruk behouden blijft, dan wel of ‘visuele cultuur’ meer in de schijnwerpers gezet moet worden. Indien het tweejarige programma doorgevoerd wordt, verdient een dergelijke reflectie, in functie van de titel van de opleiding en in functie van de ambitieuze doelstellingen, de overweging. Facet 1.2. Domeinspecifieke doelstellingen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De domeinspecifieke doelstellingen zijn tot stand gekomen rekening houdend met input vanuit de onderzoekswereld waarbij ook buitenlandse experts zijn geraad pleegd. Zo leert de commissie uit eigen waarnemingen en uit het zelfevaluatierap port dat de doelstellingen afgestemd zijn op de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en op de internationale wetenschapsbeoefening. De commissie stelt bovendien vast dat deze domeinspecifieke eisen in lijn zijn met het door de commissie geformuleer de referentiekader. De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat de aangereikte kennis, vaardigheden en attitudes vooral afgelijnd zijn vanuit hun internationale onderzoekservaring, vanuit hun engagementen in internationale wetenschappelijke netwerken en vanuit de studie van buitenlandse curricula. Naast internationale wetenschappelijke standaarden, dient ook het beoogde be roepenveld te inspireren tot de formulering van de domeinspecifieke eisen. Op dit punt dienen de domeinspecifieke eisen preciezer geformuleerd te worden, waar bij ook een duidelijke inbreng vanuit de relevante beroepenvelden wenselijk is. De commissie suggereert om het beroepsprofiel in de doelstellingen vorm te geven in de richting van een ‘interface’ tussen het creatieve en het economische aspect. De commissie stelt in het verlengde hiervan dat de studenten ook meer affiniteit die nen te krijgen met wat er zich in deze beide polen van het beroepenveld voordoet. De commissie stelt vast dat de docenten contacten hebben met het beroepenveld en dat de link tot uiting komt in gastcolleges, plaatsbezoeken en samenwerkings verbanden in het kader van onderzoeksprojecten en -publicaties. De commissie is lovend over deze inspanningen, maar betreurt het feit dat deze nog niet resulteren in duidelijkereformuleringen op doelstellingsniveau. De commissie stelt bovendien UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 37 Deel 2
vast dat duidelijkere formuleringen de herkenbaarheid en zichtbaarheid van de op leiding, vooral naar het beroepenveld toe, ten goede zouden komen. Ten slotte wenst de commissie aan te halen dat de specificatie van de doelstellingen met betrekking tot het beroepenveld beter kan. Zo mist de commissie een duide lijke formulering van de relevante sectoren van tewerkstelling. Ook in het algemeen vraagt de commissie de opleiding om de eindkwalificaties duidelijker af te lijnen. Zo stelt de commissie vast dat het te realiseren ambitieniveau duidelijker geformuleerd kan worden in de doelstellingen.
Conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding Vermits de commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor de masteropleiding als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘doelstellingen’ voor de opleiding een positieve beoordeling.
Onderwerp 2 Programma Beschrijving programma Het programma is geïnspireerd op internationale voorbeelden, maar is ook ingebed in de Vlaamse context. De betreffende masteropleiding bouwt niet verder op één specifieke bacheloropleiding en houdt de instroom bewust breed. Zo bevat het pro gramma een inleidende module. Studenten die over voldoende aansluitende com petenties beschikken, kiezen ter vervanging een verbredend opleidingsonderdeel. De éénjarige opleiding van 60 studiepunten bestaat uit zes onderdelen: 1. een inleidende module met basisvakken, 2. een verdiepende module waarin grondig wordt ingegaan op specifieke aspec ten van film- en visuele cultuur, 3. een verbredende module met nadruk op de ruimere media en visuele context, 4. een seminarie (met nadruk op toepassing en vaardigheden), 5. een optionele stage en 6. een masterproef (een schriftelijk eindwerk). Het programma wordt op vaste tijdstippen en na uitvoerige bespreking in de oplei dingscommissie aangepast in functie van een nog betere profilering en rationalise ring van het totale masteraanbod, waarbij het luik Visuele Cultuur nadrukkelijk een punt van aandacht vormt. Het vak ‘Cultuurkritiek’ is van de verdiepende module naar de verbredende module verschoven en de verdiepende module wordt versterkt met het opleidingsonderdeel ‘Beeldende Kunst’. In 2010–2011 zal bovendien het vak ‘Vi suele Sociologie en Antropologie’ van de verbredende naar de verdiepende module verschuiven. Ten laatste in 2012–2013 zal ‘Fotografie en Intermedialiteit’ worden
38 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
ingevoerd. De opleiding overweegt ook een seminarie ‘Filmbeleid en -praktijk’ in te voeren, waarin gastsprekers hun visie en ervaringen delen met de studenten. Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De commissie stelt vast dat de algemene doelstellingen in het programma adequaat geconcretiseerd worden door vertaling in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. De kerncompetenties worden vertaald in modules die telkens een aantal opleidings onderdelen omvatten. De commissie leert uit het zelfevaluatierapport en uit de ge sprekken tijdens het bezoek dat deze operationalisering van de doelstellingen op voldoende adequate wijze gebeurt en meent bovendien dat de inhoud van het pro gramma de studenten de mogelijkheid biedt om de eindkwalificaties te bereiken. In kader van het verbeterperspectief, kunnen de geformuleerde eindtermen echter nog duidelijker als richtsnoer gehanteerd worden om het programma inhoudelijk vorm te geven, vooral met betrekking tot de seminaries, de stage en de masterproef. Voor deze opleidingsonderdelen kunnen de onderlinge relaties en de relaties met andere opleidingsonderdelen verder geconcretiseerd worden. De commissie sug gereert om in het kader van de inrichting van deze seminaries in grotere mate de doelstellingen als rode draad te nemen om een duidelijkere koppeling tussen de doelstellingen en de thematische invulling van de seminaries te bewerkstelligen. De commissie stelt ook op basis van de gevoerde gesprekken vast dat de seminaries inhoudelijk nauwer gelinkt moeten worden met de doelstellingen en dat de relatie tussen de aan bod komende topics met het kernaanbod van de opleiding explicieter kan. Bij het bestuderen van het globale programma, meent de commissie dat het luik ‘visuele cultuur’ prominenter tot uiting mag komen in het curriculum, vooral aange zien de opleiding dit aspect in haar naamgeving zo expliciet benadrukt. Momenteel ligt de klemtoon op ‘filmstudies’. Zoals uit de gesprekken bleek, blijven doelstel ling en implementatie met betrekking tot het luik ‘visuele cultuur’ ook voor de stu denten eerder vaag. De opleidingsonderdelen zijn op masterniveau gericht, behalve ‘Geschiedenis en Esthetiek van de Film’, dat ook deel uitmaakt van het schakel programma. Inhoudelijk komen de relevante (klassieke en nieuwe) deeldomeinen aan bod en bovendien wordt de onderwijsstof steeds geactualiseerd. De commissie meent dat de procedures rond curriculumherziening toelaten om bij nieuwe ontwik kelingen kort op de bal te spelen. Dat ‘filmstudies’ en ‘visuele cultuur’ multidiscipli naire velden zijn, komt tot uiting in het programma en de vakinhouden. Discipline overschrijdende elementen zijn vooral op OPO-niveau aanwezig in de vorm van UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 39 Deel 2
filosofische, cultuur- en taalwetenschappelijke, economische, geschiedkundige, psychologische, sociologische en antropologische bijdragen. Ook het aanwenden van seminaries beschouwt de commissie als een interessante piste om disciplineoverschrijdende competenties te triggeren. De commissie begrijpt dat een hoge participatiegraad met betrekking tot studenten mobiliteit in het licht van een éénjarige masteropleiding niet evident is. De interna tionale dimensie neemt dan ook vooral de vorm aan van een focus op internationaal onderzoek en het gebruik van Engelstalige bronnen en opleidingonderdelen. Ook de aanwezigheid van buitenlandse studenten en gastdocenten, compenseren de lage participatiegraad aan internationale uitwisselingsprojecten. Op verzoek van de studenten is de optionele stage (die in het curriculum het equi valent is van een verdiepend en een verbredend vak) voorzien om een oriëntatie op en contact met het professionele veld mogelijk te maken. De stage beoogt volgende doelstellingen: −− De algemene doelstellingen, kerntaken en kerncompetenties van de beoogde opleiding om te zetten in de praktijk om zo de competenties van de student te verhogen en te ontwikkelen; −− De kennis, inzichten en vaardigheden uit het brede domein van de filmstudies en visuele cultuur leren toepassen in de praktijk van de aansluitende beroepsvelden; −− Door het opdoen van praktijkervaring verder specialiseren in een bepaald domein van de beoogde masteropleidingen; −− Een verkenning en oriëntatie te bieden van de mogelijke beroepsuitoefening (in zicht in het beroepsveld en de organisatie) enerzijds, en een actief participeren in het arbeidsproces van organisaties en bedrijven uit het domein van de filmstu dies en de visuele cultuur anderzijds; −− Het verwerven en verdiepen van inzichten, praktische, sociale en communica tieve vaardigheden, beroepsmatige attitudes, een kritisch en creatief vermogen in functie van het beroepsmatig functioneren; −− Stimuleren van een reflectief leerproces waarbij de theorie en inzichten, de be roepssituatie en de eigen persoonlijkheid met elkaar verbonden worden. Indien de student in de databank niet vindt wat hij/zij zoekt, kan hij/zij zelf een stageplaats voorstellen. Bij ondertekening van het contract beoordeelt de stagecoör dinator of een stage kan doorgaan. Tijdens de stage wordt de student opgevolgd door de begeleider van de stageplaats. De stagecoördinator van het departement be oordeelt de kwaliteit. Na de stage stelt de student een portfolio samen, waarin hij/ zij “bewijsstukken” verzamelt die aantonen wat hij/zij heeft geleerd-gedaan en hoe hij/zij gereflecteerd heeft. Dit bestaat uit een stageverslag en een productief deel. De beoordeling gebeurt op basis van:
40 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
1. 2. 3.
De aangeleverde bewijsstukken Het evaluatieformulier dat werd ingevuld door de stagebegeleider De theoretische reflectie en de beschrijving van de professionele context in het stageverslag. 4. De stage reflectie en de persoonlijke reflectie in het stageverslag. De stagecoördinator bezorgt het evaluatieformulier aan de stagebegeleider. Aan de hand hiervan zal de stagebegeleider een oordeel vellen. De commissie waardeert het recente initiatief van de mogelijkheid tot het volgen van een stage. De commissie is lovend over de zorgvuldige aanpak met betrekking tot de implementatie van deze stagemogelijkheid. In vergelijking met ‘de toets nieuwe opleiding’ acht zij dit als een duidelijke verbetering. De stage kan een stimulans zijn om de interactie met de beroepspraktijk te bevorderen. De commissie meent echter dat een aantal mogelijkheden onbenut blijven. Zo raadt de commissie aan om de contacten met de stageplaatsen consequenter aan te houden en op die manier de opleiding meer zichtbaar te maken voor het werkveld. Duurzame relaties met de stageplaatsen kunnen helpen om over de academische muurtjes te kijken en meer naar buiten te treden met de opleiding. De commissie geeft aan dat bijvoorbeeld eventuele bezoeken van de begeleiders aan de stageplaatsen (tijdens of bij de afron ding van de stage) de overweging verdienen en dat meer vanuit de doelstellingen van het programma selectief contact dient te worden gelegd en onderhouden met (potentiële) stagegevers. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid van het programma’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat de klemtoon ligt op kennisontwik keling. Docenten zijn experten in hun vakgebied en laten studenten kennismaken met nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijke veld. Ook de commissie meent dat voldoende aandacht uitgaat naar kennisontwikkeling. Daarnaast komt het bij brengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden aan bod. Er wordt naar gestreefd dat de studenten onderzoeksvaardigheden verwerven om bestaand onderzoek te evalueren, nieuwe onderzoeksvragen te ontwikkelen, een aangepaste methodologische aanpak te ontwerpen, onderzoeksmateriaal te analyseren, en de resultaten mondeling en schriftelijk te rapporteren. Uit de gesprekken blijkt ech ter dat de koppeling tussen onderwijs en onderzoek voor de studenten niet altijd transparant is. Zo geven ze aan niet altijd bewust te zijn van welke elementen uit de te verwerken stof op onderzoek van de docenten gebaseerd zijn. De commissie meent dat het bevorderen van deze transparantie voor de opleiding een interessante UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 41 Deel 2
mogelijkheid kan bieden om zich beter te profileren naar de studenten toe, in die zin dat op die manier ook voor hen duidelijk wordt dat centrale delen van het onder wijs aansluiten bij internationale debatten. Ook zijn de studenten vragende partij naar een meer expliciete scheiding tussen analytische en methodologische com petenties in het onderwijs. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de docenten blijkt echter dat het onderwijs desondanks op adequate wijze voortvloeit uit onderzoek en dat de onderzoekstraditie op diverse manieren ten dienste staat van het onderwijs. Verder staat ook de aansluiting bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied op punt. De commissie stelt vast dat het onderwijs doorde semd is met eigen onderzoeksresultaten en de nieuwste researchontwikkelingen. Dit komt vooral tot uiting in de masterproef, die aansluit bij het onderzoek van de promotoren. Desalniettemin zou de opleiding gebaat zijn met een voor de studenten beter zichtbare link tussen onderzoek en onderwijs. Aan de aansluiting bij de beroepspraktijk is nog meer werk. De doelstelling van het bijbrengen van vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen, dient adequater geconcretiseerd te worden in het programma. Vooral met betrekking tot televisiestudies meent de commissie dat er een nauwere aanslui ting aangewezen is. De link met het werkveld komt vooral tot uiting via de stage, de gastlessen, de plaatsbezoeken en de Alumni Board. De commissie waardeert, zoals reeds aangehaald, vooral de stage als recent initiatief ter bevordering van de beroepsgerichtheid van de opleiding. Facet 2.3. Samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed.
Oordeel visitatiecommissie Het programma vertoont een goede inhoudelijke samenhang. Het programma is zowel in de breedte als in de diepte goed uitgewerkt en vertoont een duidelijk multidisciplinair karakter. Alle opleidingsonderdelen hebben een duidelijke plaats binnenhet geheel. De opleidingsverantwoordelijken geven aan dat de nadruk in het 1e semester ligt op de inleidende en de verdiepende module, waarin kennis en vaardigheden verzameld worden om in het 2e semester te verdiepen. In de verhouding plicht- en keuzevak ken dienen studenten een basis op te bouwen om vervolgens een specialisatie te verwerven en zich ruimer te oriënteren. De commissie stelt een consequente logica vast en is, mede gebaseerd op de gesprekken met de studenten, van mening dat de samenhang van het programma niet leidt onder het heterogene karakter van zo wel het curriculum als de studentenpopulatie. Het programma geeft blijk van goede aanknopingspunten tussen de opleidingsonderdelen, zonder te vervallen in over lap. De commissie waardeert het feit dat ten behoeve van een voldoende consistent
42 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
éénjarig masterprogramma de keuzemogelijkheden beperkt gehouden worden. Dit maakt het programma inzichtelijk voor de studenten. De individuele keuzeruimte situeert zich vooral in seminaries, stage en masterproef. De commissie suggereert om ook binnen de overige opleidingsonderdelen waar mogelijk een beperkte keuze ruimte in te bouwen, om studenten toe te laten bepaalde vakken in functie van het gekozen onderwerp van de masterproef te volgen. In het kader van het verbeterperspectief, suggereert de commissie om het luik ‘visuele cultuur’ verder uit te werken met het oog op een duidelijker profiel en een grotere zichtbaarheid en realisatie in het globale programma. Dit luik bevat volgens de commissie nog opportuniteiten om de samenhang te bevorderen. Ook kan verder gewerkt worden aan de samenhang tussen de stage, de seminaries, de masterproef en de overige opleidingsonderdelen. De commissie meent dat de opleidingsverant woordelijken vooral moeten nagaan of er een grotere synergie mogelijk is tussen de stage en masterproef. Ook de relaties tussen de seminaries en de masterproef en tussen de theoretische en praktische opleidingsonderdelen, kunnen verder uitge werkt worden. Voor professionele bachelors werd een schakelprogramma uitgewerkt met oplei dingsonderdelen uit het bachelorprogramma Communicatiewetenschappen. De opleidingscommissie kan beslissen om hierin vervangvakken toe te staan. De oplei dingscommissie hanteert een beleid waarin geen vrijstellingen worden verleend. In de individuele dossiers wordt aandacht besteed aan de volgtijdelijkheid van vakken en aan het evenwicht binnen de jaarprogramma’s. De geïndividualiseerde trajecten laten studenten, die nog niet geslaagd zijn voor hun bachelor- of masteropleiding, toe hun programma alvast aan te vullen met opleidingsonderdelen uit het master programma Filmstudies en Visuele Cultuur. Beslissingen tot studieduurverkorting worden genomen op basis van EVC’s of EVK’s. De commissie is van mening dat de opleidingsverantwoordelijken in het kader van flexibele leertrajecten goed op weg zijn naar een meer geïndividualiseerde benadering en moedigt hen aan om hierin verder te gaan. Facet 2.4. Studieomvang Het masterprogramma Filmstudies & Visuele Cultuur voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen. Facet 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie Voor de voorbereiding van de visitatie werd gesteund op gegevens van de programma -evaluatie in 2009. De commissie stelt vast dat de respons op het tijdschrijven UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 43 Deel 2
beperkt is. Studietijd wordt recentelijk echter ook gemeten op basis van paarsge wijze vergelijking. Ook focusgroepen laten toe om zicht te krijgen op de studeer baarheid. De commissie is tevreden over deze instrumenten. Op basis van de studietijdmetingen en de gesprekken, concludeert de commissie dat het programma zeer ambitieus en bijgevolg zwaar beladen is. Globaal gezien acht zij het programma echter studeerbaar, ondanks de uiteenlopende vooropleidingen van instromende studenten. Uit de vergelijking tussen begrote en reële studietijd blijkt dat het aantal toegekende studiepunten over het algemeen in verhouding staat met de werkelijke studietijd. De commissie meent wel te mogen stellen dat de aanslui ting van de werkelijke studietijd bij de norm van 60 Sp per jaar goed opgevolgd moet worden. Ook blijkt dat de studiebelasting van het tweede semester zwaarder uitviel dan die van het eerste semester. Dit werd tijdens het bezoek bevestigd door de stu denten en heeft te maken met de combinatie van masterproef en seminariewerk of stage in het tweede semester. De commissie stelt echter vast dat met betrekking tot een evenwichtige spreiding reeds veranderingen aangebracht zijn. Zo is bijvoor beeld beter overleg op gang gebracht om samenvallende deadlines te vermijden. Ten slotte geven de opleidingsverantwoordelijken aan dat er werd geopteerd om aan elk opleidingsonderdeel 3 of 6 studiepunten toe te kennen, met uitzondering van de masterproef (15 studiepunten). De studenten lieten echter verstaan dat de 3-punts vakken niet altijd te onderscheiden zijn van de 6-puntsvakken en dat het voor hen niet altijd duidelijk is waarom sommige opleidingsonderdelen 3 Sp of 6 Sp tellen. Op dit punt zou de opleiding voor helderheid moeten zorgen. Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt het facet ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De commissie is tevreden over de afstemming tussen didactisch concept en doel stellingen. Ook de werkvormen sluiten goed aan bij het concept. De commissie waardeert het feit dat de studenten naast de ‘klassieke’ vakken, die voornamelijk werken met hoor- en discussiecolleges en oefeningen, ook een seminarie en even tueel een stage kunnen volgen. Er bestaat in overeenstemming met de beoogde doelstellingen een adequate mix aan werkvormen. De commissie meent echter dat met het oog op toekomstige ver beteringen een grotere variatie aangewend kan worden. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van discussiesessies, oefeningen, praktijkopdrachten, gastcolleges, activerend werken met kleinere groepen, klassi kaal bespreken van groepswerken, studie van internationale literatuur, zelfstudie,
44 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
klassikale analyseoefeningen en individuele onderzoeksprojecten. Toch, zo stelt de commissie, moet nog meer aandacht uitgaan naar het ontwikkelen van meer acti verende leeractiviteiten. Ook de studenten zijn vragende partij naar meer interac tiviteit. De commissie meent verder een overwicht aan hoorcolleges te zien, vooral binnen de theoretische opleidingsonderdelen. De commissie suggereert om meer nieuwe werkvormen te introduceren. De invoering van de stage en het gebruik van seminaries, vormen alvast een goede aanzet. Wat de seminaries betreft, blijken de groepen in bepaalde gevallen nogal groot om de gewenste doelstellingen te berei ken. Het gebruik van nieuwe werkvormen wordt aan de UA actief gepromoot door het Expertisecentrum Hoger Onderwijs (ECHO). Uit de evaluatie van opleidingsonderdelen blijkt de bijdrage van het studiemateriaal tot het begrip van de leerstof voor nagenoeg alle vakken goed te zijn. Ook de com missie is over het algemeen tevreden over de gebruikte leermiddelen. De meeste docenten werken met een syllabus, handboek of tekstenbundel met (internationale) wetenschappelijke literatuur, aangevuld met powerpointpresentaties. Docenten maken ook gebruik van het digitale leerplatform Blackboard, waarop studiewijzers, informatiedocumenten, handleidingen, slides en presentaties geplaatst worden. Andere leermiddelen zijn foto’s, documentaires, film- en videofragmenten en dos siers rond bepaalde cases. De commissie stelt vast dat binnen de hoorcolleges powerpointpresentaties vaak de overhand nemen en dat het aanwenden van een bredere waaier aan leermiddelen, die kunnen aanzetten tot interactie, de overweging verdient. De kwaliteit van de onderwijsmiddelen wordt eveneens efficiënt gepro moot door ECHO. Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De organisatie van de evaluatie wordt geregeld door het Onderwijs en Examen reglement. De faculteit stelt examenroosters op en streeft naar een goede spreiding. Studenten kunnen zich via e-mail inschrijven voor mondelinge examens waardoor het rooster meer op maat van de student wordt samengesteld. De examencommissie beslist of de student al dan niet geslaagd is en kent graden van verdienste toe. De faculteit stelt jaarlijks bij het begin van het academiejaar een aparte examencom missie voor de opleiding samen. Tot die commissie behoren ook de ombudspersoon en de studietrajectbegeleider. Studenten hebben recht op inzage en bespreking, na deliberatie en bekendmaking van de resultaten. De cijfers worden opgevolgd door de opleidingscommissie. Zo worden jaarlijks overzichten gemaakt met puntensprei dingen. Verder krijgen docenten feedback over hun examen via de systematische evaluatie van opleidingsonderdelen. De commissie is tevreden over de wijze waarop de evaluatie georganiseerd is en over de kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren. UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 45 Deel 2
De gerichtheid van de beoordeling en toetsing op de realisatie van de doelen is voor verbetering vatbaar. De commissie heeft een steekproef van examenopgaven gestu deerd en meent dat de evaluatie nog veelal op kennis gericht is. Examens kunnen bestaan uit klassieke schriftelijke of mondelinge ondervragingen over de leerstof waarbij essayvragen, korte antwoordvragen, meerkeuzevragen en/of oefeningen worden gebruikt. Sommige opleidingsonderdelen worden geëvalueerd via schrifte lijke werkstukken of mondelinge presentaties. De commissie stelt tijdens haar bezoek vast dat hierin het aandeel van papers en schriftelijke examens met op kennisgerichte essayvragen vrij groot is. Permanente evaluatie wordt toegepast bij vormenvan interactief onderwijs, in combinatie met een beoordeling van papers en rapporten. Ook de evaluatie van de stage (door middel van permanente evaluatie en een portfolio) en de mondelinge verdediging van de masterproef, verdienen de waardering van de commissie. De commissie ziet een voldoende variatie aan evaluatievormen, maar wenst de opleidingsverantwoordelijken echter aan te sporen om intensief verder te blijven zoeken naar gepaste wijzen om naast kennis, ook vaardigheden en attitudes te meten. De evaluatiecriteria zijn duidelijk geformuleerd. De studenten worden op de hoogte gebracht van de eisen verbonden aan de evaluatie via opleidingsfiches op de website en via Blackboard. Verder wordt via de studiewijzers uitleg gegeven over de oplei dingsonderdelen. De commissie is tevreden over de bekendheid van de procedures bij studenten en personeel. Facet 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef als goed.
Oordeel visitatiecommissie De commissie heeft een steekproef aan masterproeven grondig bestudeerd en is onderde indruk van de kwaliteit van de eindproducten, zeker gegeven de hetero gene instroom. Het concept is ambitieus maar goed doordacht. De opleiding wordt duidelijk afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op aca demisch niveau. De ambities blijken uit de goede kwaliteit en het hoge niveau niet misplaatst te zijn. De masterproef neemt 15 studiepunten in, waarmee wordt vol daan aan de decretale eis ter zake. Er wordt een neerslag verwacht van een em pirisch onderzoek en/of literatuurstudie. De masterproef dient neergeschreven te worden in artikelvorm: de student levert een (publiceerbaar) artikel van 10.000 woorden over een gedefinieerd onderwerp aan. De commissie stelt vast dat de eis van een wetenschappelijk artikel vooral een vormcriterium is. Toch is de commissie lovend over deze aanpak, aangezien dit opportuniteiten biedt qua leesbaarheid en begeleiding. De commissie wenst de opleidingsverantwoordelijken verder ook aan te sporen om toe te werken naar meer evenwicht tussen literatuurstudies en empi
46 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
risch onderzoek. Uit de bevraging van de afgestudeerden blijkt de tevredenheid over de masterproef groot. Wat de voorbereiding betreft, wordt van de studenten kwalitatief en kwantitatief veel verwacht. In het licht van deze hoge verwachtingen ten aanzien van de studen ten, staat de commissie zeer lovend tegenover de enorme inzet met betrekking tot begeleiding. De commissie wenst toch een aantal opmerkingen te formuleren. Een eerste betreft de onderwerpkeuze. De richtlijnen worden verspreid via de website. Aan het begin van het academiejaar krijgen de studenten een inleidende sessie. Er wordt ook een handleiding ter beschikking gesteld. De commissie ziet een ruime waaier aan onderwerpen, maar stelt vast dat deze zich eerder in het domein van de ‘filmstudies’ bevinden. De studenten zijn vrij bij de keuze van hun onderwerp. Er wordt aangeraden om een onderwerp te kiezen dat aansluit bij het vakgebied van de promotor. De commissie is van mening dat de themakeuze beter gestructureerd en getimed kan worden om te garanderen dat alle studenten voldoende tijd hebben om vertrouwd te geraken met mogelijke onderwerpen. Dit laatste dient momenteel ge kozen te worden na de inleidende sessie, wanneer de studenten met bepaalde oplei dingsonderdelen en docenten nog niet in contact gekomen zijn. De studenten geven dan ook expliciet aan op het moment van de inleidende sessie niet over een volledig overzicht te beschikken om een weloverwogen keuze te maken. Ook kan een meer uitvoerige informatievoorziening aangewezen zijn, om een grotere inhoudelijke diversiteit aan afstudeerprojecten te bekomen. Verder stelt de commissie binnen de heterogene studentengroep een diversiteit aan niveaus vast met betrekking tot methodologische voorkennis. Hier verdient de implementatie van een methodolo gisch seminarie de aanbeveling. De commissie stelt echter vast dat de onderwerpen aansluiten bij de expertise van de promotor en dat de nauwe samenwerking tussen student en promotor een toereikende begeleiding garandeert. De commissie waar deert de uitvoerige begeleiding, maar meent tenslotte dat deze op meer flexibele wijze aangepast dient te worden aan de behoeften. Voor de schakelstudenten ziet de commissie er duidelijk het nut van in. Sommige studenten hebben echter aange geven dat ze een grotere mate van zelfstandigheid zouden waarderen. De commissie stelt vast dat het merendeel van de studenten de masterproef afrondt binnen de voorziene tijd. Dit komt vooreerst door deze uitvoerige begeleiding. Door ook een minder omvangrijk eindproduct te vragen, wordt het mogelijk om sneller voorlopige versies in te dienen, waardoor eerder en vaker bijgestuurd kan worden. Een aantal docenten geeft echter aan dat de werklast, die de intensieve begelei ding met zich mee brengt, beter opgevolgd en verdeeld dient te worden. Dit punt verdient aandacht. De commissie suggereert bovendien om ook de samenwerking tussen studenten en het professionele veld in het kader van de masterproef aan te scherpen. De opleiding moet alleszins nagaan of het wenselijk is dat de band met de beroepenvelden prominenter aan bod komt gedurende de masterproef. UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 47 Deel 2
Betreffende de evaluatie van de masterproef is de commissie tevreden. Deze is streng, maar in de meeste gevallen adequaat en coherent, aldus de commissie. De precies omschreven vorm maakt het mogelijk om duidelijke en algemene evaluatiecriteria te hanteren (criteria voor artikels ter publicatie). Het eindwerk en de verdediging worden beoordeeld door de promotor en een medebeoordelaar, aangesteld op basis van relevantie van expertisegebied. De commissie meent echter dat de quotering van de masterproef in bepaalde gevallen weinig transparant is voor de studenten. Zij stelt namelijk vast dat bij de studenten de perceptie leeft dat bepaalde docenten vasthouden aan een maximumscore van 15/20. De redenering hierachter blijft voor vele studenten en voor de commissie onduidelijk. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De vlotte open toegang is een meerwaarde voor de opleiding. De heterogene instroom versterkt het multidisciplinaire karakter van de opleiding. Ondanks de diverse groep van instromende studenten en het bijzondere karakter van het programma, stelt de commissie vast dat de aansluiting bij de kwalificaties van de instromende studenten op punt staat. Het programma biedt voldoende flexibiliteit om een optimale koppe ling met de vooropleiding te maken. Het programma veronderstelt enkel de nodige intellectuele rijpheid. Ook de studentengroep staat positief tegenover deze aanslui ting. Gezien de heterogeniteit, dient de opleiding wel op systematische wijze te blij ven nagaan of het programma qua vorm en inhoud wel afdoende bij de kwalificaties (vooropleidingen) van de verschillende instromende studenten aansluit. Er is tevens een schakelprogramma voorzien, dat voldoet aan de vereisten. Voor schakelstudenten zijn er wel ingangsvereisten vastgelegd. Professionele bachelors worden via het schakelprogramma op academisch niveau gebracht. De studenten van het schakeljaar volgen relevante vakken uit de bachelorjaren Communicatieweten schappen. De commissie constateert dat de selectieve functie van het schakelpro gramma goed werkt, maar meent dat de opleiding zich sterker dient te maken door middel van de nodige analyses om aan te tonen dat schakelstudenten evenveel slaagkans hebben. Door de schakelstudenten is ook de vraag naar meer aandacht voor het bijbrengen van academische schrijfvaardigheden expliciet aan de orde ge steld. De commissie is lovend over de aanpak met betrekking tot flexibele leerwegen. Er werd geopteerd om geen vrijstellingen te verlenen en enkel met vervangende op leidingsonderdelen te werken. De commissie staat achter deze keuze. Elders ver worven competenties en eerder verworven kwalificaties worden bekeken door het bestuur van de opleidingscommissie en de studietrajectbegeleider.
48 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
Conclusie bij onderwerp 2: programma Vermits de commissie de facetten van het programma voor de masteropleiding als positief beoordeelt, geeft ze derhalve het onderwerp ‘programma’ voor de opleiding een positieve beoordeling.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit personeel De commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed.
Oordeel visitatiecommissie In het zelfevaluatierapport worden de procedures rond aanstellingen, taakinstel lingen, evaluaties en bevorderingen van docenten, assistenten, administratieve en technische medewerkers uitgebreid besproken. De commissie constateert dat deze op punt staan. Ook het beleid met betrekking tot de inzet van het personeel blijkt vlot te verlopen. De deskundigheid van het personeel kan volgens de commissie als positief gekwalifi ceerd worden. De vakinhoudelijke deskundigheid gaat gepaard met een grote betrok kenheid van het personeel bij het onderwijs. Dit blijkt onder andere uit de laagdrem pelige aanpak ten aanzien van de studenten. Indien bepaalde deskundigheden niet aanwezig zijn, worden gastdocenten uitgenodigd. Op didactisch-onderwijskundig vlak dient er in bepaalde gevallen met een grotere waaier van werkvormen en leer middelen gewerkt te worden. Dit wordt gecompenseerd door de bevlogen en laag drempelige manier waarop het personeel de onderwijsactiviteiten ter harte neemt. Toch zullen nieuwe werkvormen in het kader van het verbeterperspectief de nodige aandacht moeten krijgen. De commissie stelt vast dat er gebruik gemaakt wordt van het aanbod van bijscholingsmogelijkheden. Aan de UA bestaat er een jaaropleiding voor beginnende docenten. Het ExpertiseCentrum Hoger Onderwijs (ECHO) zorgt eveneens voor professionaliseringsmogelijkheden. Om tegemoet te komen aan een behoefte aan bijscholing op maat van de individuele docent, werden de Namid dagsessies ingevoerd. Voor beginnende assistenten wordt jaarlijks een semester opleiding georganiseerd. De commissie stelt verder vast dat de nodige technische, administratieve en organisatorische competenties in voldoende mate aanwezig zijn binnen het personeel. De UA heeft bovendien een aanbod aan bijscholingsmogelijk heden voor ATP-leden (talen, informaticatoepassingen, …). In de opdrachtverklaring van de UA ligt de nadruk op het pluralistische-democra tische karakter van de instelling. Gelijke kansen en diversiteit wordt gefundeerd in een Stuurgroep Gelijke Kansen en Diversiteit. De commissie meent dat dit gelijke kansenbeleid nadrukkelijker doorgetrokken kan worden naar het opleidingsniveau.
UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 49 Deel 2
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ als goed.
Oordeel visitatiecommissie Alle docenten verrichten academisch onderzoek. De commissie stelt vast dat de no dige onderzoeksdeskundigheid duidelijk aanwezig is. De faculteit, het departement en de onderzoeksgroepen kunnen beschreven worden als sterke onderzoekseen heden. Het onderwijs wordt hoofdzakelijk verzorgd door voltijdse ZAP-leden, die beschikken over specifieke deskundigheid in de door hen gedoceerde onderwerpen. Dit blijkt ook uit de onderzoeksoutput. Na het bekijken van een steekproef van de referenties, concludeert de commissie dat een groot aandeel van de docenten op niveau functioneert met betrekking tot onderzoeksdeskundigheid. De commissie constateert dat de resultaten van dit onderzoek op adequate wijze terugvloeien naar het onderwijs. Indien bepaalde inhoudelijke deskundigheden niet aanwezig zijn, worden gastdocenten ingeschakeld. Er is voldoende onderwijsinbreng vanuit de beroepenvelden. Zo adviseert de Alum ni Board de opleiding. De docenten zijn eveneens vertrouwd met de beroepsprak tijk. Professionele ervaring in de beroepspraktijk is binnen het personeel beperkter, maar dit wordt opgevangen door bij de keuze van de deeltijdse docenten en gast docenten kandidaten te selecteren met een sterke positie in het veld. De commissie ondersteunt deze initiatieven. Facet 3.3. Kwantiteit personeel De commissie acht het facet ‘kwantiteit van het personeel’ voldoende.
Oordeel visitatiecommissie Om te beginnen stelt de commissie vast dat de personeelsformatie beperkt is. De omvang van het personeelsbestand loopt tegen de grenzen aan. De opleidingsver antwoordelijken geven het jonge karakter van de opleiding en de aanlevering van opleidingsonderdelen en expertise vanuit de faculteit en de partnerhogescholen aan als redenen. De commissie meent dat de kwantiteit van het personeel verdere op volging verdient, ten behoeve van een verlichting van de last op de werkkrachten. De commissie meent dat het personeelsbestand net toereikend is om het leerproces te ondersteunen, maar wenst de opleidingsverantwoordelijken erop te wijzen dat de huidige situatie aanleiding kan geven tot een kwetsbaarheid op lange termijn. De opleiding steunt op twee spilfiguren en de grote inzet en flexibiliteit van een groot aantal deeltijdse medewerkers. Dit laatste resulteert in een grote diversiteit aan deskundigheden en een ruime waaier aan leerinhouden, maar kan op termijn ook bijdragen aan de hierboven aangegeven kwetsbaarheid. In dit opzicht staat de commissie lovend tegenover de plannen om in de toekomst 1 extra FTE aan te
50 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
werven. In het Beleidsplan PSW 2008–2013 is ingeschreven dat in 2012 een voltijdse ZAP-vacature in het domein van de filmstudies en de visuele cultuur zal uitgeschre ven worden. Het gaat hierbij om een gedeeltelijke convertering van de deeltijdse ZAP-middelen naast een uitbreiding van de beschikbare ruimte. De commissie hoopt anderzijds ook dat de voordelen verbonden aan de deeltijdse medewerkers behouden kunnen blijven. Ten slotte is het schakeljaar opgebouwd uit bestaande opleidingsonderdelen. De inbreng van personele middelen gaat dan ook prioritair naar het masterjaar.
Conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ en ‘academische en professionele gerichtheid van het personeel’ als goed. De commissie meent dat de huidige situatie betreffende de kwantiteit van het personeel houdbaar is en be oordeelt het betreffende facet als voldoende. Derhalve krijgt de opleiding op onder werpniveau een positieve beoordeling. De commissie wenst wel te benadrukken dat het krappe personeelsbestand opvolging verdient. In deze context wenst zij de plannenom in de toekomst 1 extra FTE aan te werven niet alleen aan te moedigen, maar ook als een noodzaak te beklemtonen.
Onderwerp 4 Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als onvoldoende.
Oordeel visitatiecommissie Het beleid inzake de onderwijsinfrastructuur wordt gestuurd door de Onderwijsraad. De onderwijsmogelijkheden moeten een optimale uitwerking van het studentgecen treerde en competentiegerichte onderwijsbeleid mogelijk maken. Het beleid is gericht op vernieuwing zonder het traditioneel onderwijs in het gedrang te brengen. De commissie is tevreden over de omvang en kwaliteit van de huisvesting. De Meer minne huisvest (bijna) alle personeelsleden van de faculteit. De lessen worden zo veel mogelijk georganiseerd binnen dit gebouw. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van aula’s en lokalen in de gebouwen R en K, op vijf minuten wandelafstand. De onderwijsruimten zijn uitgerust met een bord, een projector, een projectiescherm en een Dvd-speler. De commissie stelt echter vast dat de leslokalen nog niet volle dig aangepast zijn aan de nood aan mogelijkheid tot filmvertoningen. Zo is het niet mogelijk om de lokalen te verduisteren en blijken de schermen te klein te zijn. De commissie tilt hier zwaar aan en is van mening dat een op punt staande projectie mogelijkheid absoluut noodzakelijk is. De commissie neemt echter met genoegen ter kennis dat met betrekking tot de leslokalen al stappen ter verbetering zijn onder nomen. UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 51 Deel 2
Ook de bibliotheekvoorzieningen zijn volgens de commissie voor verbetering vat baar. De bibliotheek voor humane en sociale wetenschappen op de Stadscampus beslaagt 17.000m² met meer dan 500.000 volumes en meer dan twee keer zoveel in de oude bibliotheek. De bibliotheek beschikt over 850 zitplaatsen, bijna 250 pc’s, 10 lokalen voor groepswerk en individuele studiecellen. Het domein Filmstudies en Visuele Cultuur valt deels onder de collectie van Communicatiewetenschappen en deels onder die van Taal- en Letterkunde. De commissie is van mening dat in deze bibliotheek onvoldoende gespecificeerd wordt naar het domein van de Visuele Cultuur. Bovendien mist de commissie de aanwezigheid van een mediatheek in de directe omgeving, specifiek voor de betreffende masteropleiding. De beschikbaarheid en communicatie met betrekking tot uitleenbaarheid van het studiemateriaal vormen een aandachtspunt. Op de Stadscampus doet uitgeverij Universitas dienst als cursusdienst. De wachttijden lopen in vele gevallen op. De commissie stelt vast dat studenten – kennelijk onterecht – van mening zijn dat materiaal in vele gevallen niet kan worden ontleend en stelt een nood aan betere communicatie vast, met betrekking tot de ontleenbaarheid van dit materiaal. Bij de Nieuwe Media Dienst kan men terecht voor de productie van digitale media, videoopnames, printopdrachten, camera’s en belichtingsmateriaal. Men beschikt ook over een opname- en montageset. De opleidingsverantwoordelijken wijzen even eens op de samenwerking met CinemaZuid, waardoor gebruik gemaakt kan worden van een groot projectiescherm en waardoor men kan putten uit het rijke archief van de Koninklijke Cinematheek in Brussel. De computerlokalen worden door de commissie gewaardeerd. Zoals gezegd zijn deze zijn ondergebracht in het Scribanigebouw. De commissie staat lovend tegen over het feit dat er overal wireless contactpunten opgesteld zijn. Op de Stadscampus zijn er 158 PC’s in de bibliotheek. Verder staan er 12 computers opgesteld voor vrij gebruik in het Agoragebouw. De commissie stelt vast dat de nodige softwarepak ketten geïnstalleerd zijn. Ook een computer voor montage is aanwezig. De UA heeft één elektronische leeromgeving geïmplementeerd: ‘Blackboard’. Docenten en as sistenten worden ondersteund met basisopleidingen. Na login kan men op de drie campussen (en daarbuiten) toegang krijgen. Geleidelijk aan wordt deze leeromge ving interactiever ingezet en uitgebreid met extra functionaliteiten. De commissie constateert dat het gebruik van Blackboard vlot verloopt en voldoende ingeburgerd is bij de betrokkenen. Concluderend wenst de commissie te stellen dat de materiële voorzieningen over het algemeen in orde zijn, maar dat zij – zeker gezien de specificiteit van de oplei ding – toch op een aantal ontoelaatbare tekortkomingen gestoten is. De opleiding liet echter, tot genoegen van de commissie, verstaan dat hier dringend werk van gemaakt zal worden.
52 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
Facet 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als excellent.
Oordeel visitatiecommissie De commissie staat lovend tegenover de inspanningen met betrekking tot informa tievoorziening aan instromende studenten. De UA neemt deel aan de SID-In’s. Door de UA worden 2 algemene brochures, een reeks brochures per studierichting en een brochure rond flexibel studeren verspreid. De informatiedagen worden gelijktijdig georganiseerd op alle campussen. Hierin is eveneens een masterbeurs geïntegreerd. Ook tijdens de opleiding wordt volgens de commissie op adequate wijze informatie verschaft (via de onthaaldag, de masterbeurs, een infopakket en de Studenten Infor matie Punten). Alle nieuwe studenten krijgen op de onthaaldag een studiegids, met informatie over studiemogelijkheden, het examenreglement, onderzoeksgroepen en de bedrijfsvoering. Wat de studiebegeleiding betreft, is de commissie eveneens onder de indruk. De commissie meent dat duidelijk het nodige gedaan wordt met het oog op studie voortgang en meent bovendien dat de initiatieven toegesneden zijn op de behoeften van de studenten. De Stuurgroep Studieloopbaanbegeleiding coördineert de studie loopbaanbegeleiding. De dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding ondersteunt dit. De begeleiding situeert zich op associatie-, centraal, facultair, opleidings- en OPO-niveau. Het departement Studentgerichte diensten is gespreid over de 3 cam pussen. Op de Stadscampus en op Campus Drie Eiken is het Studenten Informatie Punt het aanspreekpunt. Op de Stadscampus is er een infotheek. Op facultair niveau kunnen de studenten terecht bij de studietrajectbegeleider. De dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding biedt hulp bij de studiekeuze. Tijdens de inschrijvingspe riode kunnen de studenten een gesprek hebben met een studentenbegeleider. De Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding is ook een aanspreekpunt voor stu denten die bijzondere faciliteiten nodig hebben. De centrale dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding kan ook helpen bij heroriëntering en persoonlijke, relationele, communicatieve en interculturele problemen. De studiebegeleiders bieden boven dien sessies omtrent studievaardigheden, stress en solliciteren aan. Verder zijn er ook studietrajectbegeleiders per opleiding aangesteld. Los van al deze lovens waardige initiatieven, spelen ook de docenten een belangrijke begeleidingsrol. De kleinschaligheid van de opleiding en het laagdrempelige contact met de docenten maken namelijk dat de docenten een belangrijke schakel zijn als eerstelijnsadvies verlening. Verder waardeert de commissie de instelling van de ombudspersonen voor bemidde ling tussen examinatoren en examinandi. Tijdens deliberaties is de ombudspersoon met raadgevende stem aanwezig. Er is ook een centrale ombudspersoon aangesteld voor problemen die het niveau van de faculteit overschrijden. In de masteropleiding UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 53 Deel 2
zijn klachten eerder uitzonderlijk, gezien de laagdrempelige omgang tussen studen ten, assistenten en docenten. Ook de studentenmobiliteit wordt op adequate wijze ondersteund. De centrale Dienst Internationale Samenwerking (DIS) ondersteunt de internationale uitwisseling. Er zijn ook infosessies en een brochure. Er is een centrale aanvraagprocedure met gedecentraliseerde selectie van kandidaten. Ook voor de inkomende studenten wordt de nodige begeleiding georganiseerd. De DIS functioneert als aanspreekpunt. Er worden (gratis) taalcursussen Nederlands en sociale activiteiten aangeboden. Per departement is er één ZAP-lid aangesteld als Erasmuscoördinator. Eveneens is er een stafmedewerker Stages, Internationalise ring en Communicatie gestart binnen de faculteit. Ten slotte worden brochures verspreid m.b.t. de overgang naar het beroepsleven of verdere studies en wordt jaarlijks een jobdag georganiseerd, evenals sessies rond doctoreren, studiefinanciering en voortgezette academische opleidingen. Op het einde van het academiejaar wordt eveneens een ontmoeting georganiseerd waarbij leden van de Alumni Board hun ervaringen delen. Globaal gezien stelt de commissie dat de kleinschaligheid van de opleiding, de uit stekende samenwerking tussen de verschillende actoren en de proactieve aanpak, maken dat de immateriële studentenvoorzieningen internationaal als voorbeeld be schouwd kunnen worden. Goede afspraken en een laagdrempelige aanpak zorgen ervoor dat alle studenten de nodige begeleiding op maat genieten.
Conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als negatief en het facet ‘studiebegeleiding’ als positief. Zij weegt in haar oordeel over dit onderwerp mee dat de faculteit zich bewust is van de gesignaleerde tekortkomingen en dat er duidelijke plannen zijn om hier werk van te maken. Ook omwille van de grote inspanningen, de goed ingevulde eerstelijnsfunctie van de docenten en de goede afspraken op be leidsniveau, vertrouwt de commissie erop dat de faculteit deze problemen op korte termijn kan en zal oplossen en geeft zij het onderwerp ‘voorzieningen’ een positieve beoordeling.
Onderwerp 5
Interne Kwaliteitszorg
Sedert 1997 heeft de UA een formeel systeem van interne kwaliteitszorg. De krachtlijnen liggen vervat in de beleidsnota ‘Kwaliteitszorg Onderwijs Universiteit Antwerpen’. De invoering van de BaMa-structuur, de onderwijsevaluatie van oplei dingsonderdelen en docenten hebben de laatste jaren bijgedragen tot aanvulling en verdere verfijning. Interne en externe kwaliteitszorg zijn aan de UA onlosmakelijk met elkaar verbonden. Per opleiding is een cyclus van 8 jaar voorzien, die 2 jaar voor
54 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
de visitatie begint. De curriculumherziening wordt gebaseerd op de eigen reflectie en de visitatie. Beperkte tussentijdse wijzigingen zijn ook mogelijk. Facet 5.1. Evaluatie resultaten De commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ als goed.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie treft een kwaliteitszorgsysteem aan dat op orde is. In het kadervan programma-evaluaties worden enquêtes gehouden. De onderwijs- en opleidingscommissies dragen de eindverantwoordelijkheid. In het curriculum herzieningsdossier verantwoordt de onderwijscommissie de wijzigingen en legt deze ter goedkeuring voor aan de faculteit. De faculteitsraad legt het dossier ter goedkeuringvoor aan het universiteitsbestuur. Verder zijn er ook evaluaties van opleidingsonderdelen. Elk opleidingsonderdeel wordt minstens om de 4 jaar geëva lueerd via een vragenlijst, waarvan de resultaten leiden tot een opleidingsrapport en een docentrapport. De commissie staat vooral lovend tegenover het de individuele besprekingen van de docentrapporten met de betrokken docenten. Deze gesprekken wordt bovendien gekoppeld aan de relevante didactische adviezen. De studietijdmetingen verlopen volgens een gepast instrumentarium en omvatten drie complementaire methodes: analyse van het curriculum, lessen- en examen roosters; focusgroepen en tijdschrijven. De visitatiecommissie stelt, zoals reeds aangegeven werd, vast dat de responsgraad in het kader van het tijdschrijven aan de lage kant is. De focusgroepen bieden volgens de visitatiecommissie een waardig alternatief. Momenteel wordt ook geëxperimenteerd met een elektronisch systeem op Blackboard. De CIKO van de faculteit ontwikkelde een nieuw instrument voor studietijdmeting, gebaseerd op paarsgewijze vergelijking. De zwaarte van een op leidingsonderdeel wordt vergeleken met de andere opleidingsonderdelen, waarbij aan alle opleidingsonderdelen een schaalwaarde wordt toegekend. Gebruikmakend van twee ijkvakken, worden de schaalwaarden omgezet in de gemiddelde uren per opleidingsonderdeel. De som over de opleidingsonderdelen heen is de totale studie tijd voor dat jaar. De visitatiecommissie wenst haar tevredenheid over dit systeem te benadrukken. De visitatiecommissie stelde wel vast dat de structurele aspecten van de kwaliteits bewaking- en verbetering voor de studenten weinig inzichtelijk zijn en dat er werk aan de winkel is met betrekking tot de transparantie van de formele paden.
UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 55 Deel 2
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt het facet ‘maatregelen ter verbetering’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie beschouwt het zelfevaluatierapport als een kwaliteitsvol do cument, waarin op waarheidsgetrouwe wijze de positieve en negatieve aspecten van de opleiding toegelicht worden en waaruit blijkt dat de opleiding op een open wijze naar zichzelf durft te kijken. De visitatiecommissie stelt ook vast dat er op oplei dingsniveau op gepaste wijze werk gemaakt werd van de aanbevelingen in het kader van de ‘toets nieuwe opleiding’ in 2006. De in het zelfevaluatierapport aangegeven ondernomen acties, vormen telkens goede antwoorden op de gesignaleerde tekort komingen. De opvang van het gemis aan praktische vaardigheden en contacten met het werkveld in de opleiding, door middel van het inrichten van een stage, vormt volgens de commissie een goed voorbeeld van de kort op de bal spelende aanpak met betrekking tot kwaliteitsverbetering. De visitatiecommissie meent dat de resultaten van de evaluaties aanleiding geven tot verbeteracties, die bijdragen tot optimalisatie van de realisatie van de doelstel lingen. Zowel de docenten als de studenten geven aan dat er snel actie ondernomen wordt, die aanleiding geeft tot zichtbare aanpassingen. Zowel over de realisatie van de streefdoelen uit het verleden als over de geformuleerde streefdoelen voor de toe komst is de visitatiecommissie tevreden. De visitatiecommissie stelt echter vast dat er veel op informele wijze en ad hoc ge beurt en raadt aan om de procedures te systematiseren. Uit de gesprekken met stu denten bleek bovendien dat er op cursusniveau bedenkingen waren van studenten, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het nodige aandeel van interactieve werkvor men. De commissie raadt aan om de problemen, die door de studenten op tafel gelegd werden, als dusdanig te erkennen en verder aan te pakken. Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het facet ‘betrokkenheid van personeel, studenten, alumni en beroepenveld’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De visitatiecommissie stelt aan de masteropleiding een adequate kwaliteitszorg cultuur vast, waarbij de betrokkenheid van de relevante doelgroepen bij de interne kwaliteitszorg serieus genomen wordt. Bij de invoering van de BaMa-structuur heeft de overheid middelen ter beschikking gesteld om het onderwijs te innoveren en te flexibiliseren. Eén belangrijke actie betrof de invoering van CIKO’s. Een CIKO bestaat uit een coördinator, een stafmedewerker onderwijs, een lid van het ZAP uit elk departement en een lid van het AAP, ondersteund door een administratieve
56 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
medewerker. De opdrachten situeren zich in kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie. Een belangrijk overlegplatform is de werkgroep Innovatie en Kwaliteitszorg van het Onderwijs. De CIKO’s rapporteren over hun activiteiten aan deze werkgroep en aan hun faculteit. De CIKO-stafmedewerkers onderwijs werden op het vaste kader aangesteld. Tevens werd gestart met een Actieplan Onderwijs met 9 actiethema’s: Internationalisering, Doctoreren, Brug Secundair Onderwijs – Hoger Onderwijs, Ad ministratieve vereenvoudiging, Werkveld, Levenslang leren, Onderwijsprofiel van het academisch personeel, Nexus onderwijs-onderzoek, Kwaliteitszorg: toekomst gericht. De visitatiecommissie waardeert deze initiatieven waarbinnen de relevante betrokkenen in voldoende mate deelnemen aan de beslissingen. Het functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken raden en commis sies verloopt vlot. De visitatiecommissie stelt echter vast dat de vergaderfrequentie van de opleidingscommissie verhoogd kan worden. De opleidingscommissie komt slechts 3 keer per jaar samen. Het gevolg is dat de evaluatiecyclus formeel gezien vrij lang duurt. Los van de nood aan meer continuïteit, suggereert de visitatiecommissie om de studenten en het beroepenveld meer te betrekken met de interne kwaliteits zorg. Naast de nood aan meer formeel overleg op opleidingsniveau, dienen deze formele paden transparanter te worden voor de studenten. Mede omwille van de éénjarige duur van de opleiding, dienen de verantwoordelijken ervoor te zorgen dat de informatiedoorstroming binnen de studentenvertegenwoordiging over de jaren heen gegarandeerd is. Elk jaar dienen de studentenvertegenwoordigers via de juiste informatievoorziening de mogelijkheid te krijgen om deze rol naar zich toe te trek ken. Wat de betrokkenheid van het beroepenveld betreft, waardeert de visitatiecom missie het bestaan van de Alumni board. De relaties met de beroepenvelden zijn echter eerder informeel van aard. Meer initiatieven zijn gewenst om het beroepen veld in grotere mate te betrekken in de kwaliteitsopvolging. Zo dienen de contacten tussen de opleiding enerzijds en de afgestudeerden, het beroepenveld en de stageinstellingen anderzijds, consequenter opgevolgd te worden. De opleiding heeft de visitatiecommissie tijdens haar bezoek echter laten verstaan dat ze de relaties met de relevante beroepenvelden wil formaliseren.
Conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg Vermits de commissie de facetten ‘evaluatie van de resultaten’, ‘maatregelen tot ver betering’ en ‘betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ derhalve ook een positieve beoordeling.
UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 57 Deel 2
Onderwerp 6 Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het facet ‘gerealiseerd niveau’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De commissie heeft de schriftelijke bevragingen van de alumni doorgenomen en stelt vast dat 30% deze vragenlijst ingevuld heeft. Vier respondenten waren aan het werk. Drie studenten studeren en twee zijn (minder dan drie maanden) werkloos. De tewerkstellingssector is gevarieerd: onderwijs, audiovisuele media en culturele sector. De masteropleiding blijkt vooral gevolgd te worden omwille van een per soonlijke interesse. De tewerkstelling lijkt vooral het resultaat van de combinatie met een eerder behaald diploma. De commissie wenst echter wel te benadrukken dat de absolute aantallen van respondenten nogal klein zijn en dat voorzichtigheid aangewezen is bij het verbinden van algemene conclusies aan deze resultaten. De gesprekken met de studenten en de alumni geven echter aanleiding tot vergelijkbare inzichten. Uit een sterkte-zwakte analyse blijken ‘Kwaliteit van het onderwijs’, ‘Algemene vorming’, ‘Aandacht voor zelfstandig werken’, ‘Inhoud van de opleiding’, ‘Aantal richtingsspecifieke vakken’, ‘Reputatie van de opleiding’, ‘Inspraak van studenten’, ‘Organisatie van het onderwijs’, ‘Wetenschappelijke vorming’, ‘Kwaliteit van het studiemateriaal’ en ‘Filmvertoningen in MUHKA Media’ sterke punten. ‘Studie begeleiding’, ‘Vorming van probleemoplossende vaardigheden’, ‘Opbouw van het opleidingsprogramma’, ‘Manier van evalueren’, ‘Gebruik van ICT in het onderwijs’ en ‘Contacten met docenten/assistenten’ krijgen neutrale oordelen. 45% geeft aan dat weinig aandacht uitgaat naar ‘Vorming van praktische vaardigheden’. Met de stage en de mogelijkheid om stage én seminarie te combineren, hoopt de opleiding hieraan tegemoet te komen. Een ander zwak punt is ‘Beschikbare onderwijsinfra structuur’. Op één respondent na antwoorden alle alumni dat zij opnieuw voor de opleiding zouden kiezen. Zoals reeds op doelstellingsniveau aangehaald werd, ziet de commissie voor de opleiding nog verbetermogelijkheden wat betreft een ade quate voorbereiding op een academische carrière. De commissie meent dat het leeuwendeel van de studenten de vooropgestelde doelstellingen realiseren. Studenten geven ook zelf aan dat de opleiding aanlei ding geeft tot het bereiken van de doelstellingen. De opleidingsverantwoordelijken geven echteraan dat er een aantal zaken voor verbetering vatbaar zijn: in groep samenwerken-evalueren van individueel werk en een professionele attitude ter voorbereiding van een baan. De commissie sluit zich vooral bij dit laatste aan. De instap naar de beroepspraktijk dient nog meer aandacht te krijgen; dit door de stu denten een beter beeld te geven van de relevante beroepenvelden. De seminaries en de stage zijn gericht op kennismaking met en toetsing aan de praktijk. Door de UA
58 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
wordt jaarlijks een Jobdag georganiseerd. Uit de bevragingen blijkt echter dat heel wat afgestudeerden, ondanks de initiatieven op UA-niveau (zie facet 4.2), graag meer ondersteuning kregen bij de overstap naar de arbeidsmarkt. Daarom zal meer pro motie worden gemaakt voor de centrale initiatieven. Bovendien werd op UA-niveau een vacaturewebsite ter beschikking gesteld van werkgevers en (oud)studenten. Toch meent de commissie dat werk gemaakt dient te worden van een structurele aanpak met betrekking tot aansluiting bij de specifiek voor deze opleiding relevante werkvelden. In het zelfevaluatierapport wordt alvast aangegeven dat de optionele stage hieraan tegemoet komt. De commissie waardeert deze recente implementatie, maar raadt de opleidingsverantwoordelijken toch aan om nog verder toe te wer ken naar een actief beleid naar het werkveld toe. Naast de implementatie van de stage beschouwt de commissie het seminarie, de gastlessen, de studiebezoeken en de intentie van de opleidingsverantwoordelijken om de band met afgestudeerden verder uit te bouwen, alvast als eerste stappen in de goede richting. Ook de tevre denheid van de studenten en afgestudeerden over de opleiding en de stage en de voldoening van afgestudeerden met betrekking tot hun tewerkstelling, beschouwt de commissieals positieve signalen. Naast het professionele luik, hecht de commissie uiteraard ook veel belang aan de academische zijde. In dit opzicht vormt de masterproef een adequaat sluitstuk van de opleiding. De commissie stelt vast dat zowel de kwaliteit als het niveau van de eindproducten behoorlijk genoemd kan worden. Uit de programma-evaluaties blijkenook de studenten tevreden te zijn over de realisatie van de academische doel stellingen. De commissie geeft echter aan dat alumni die een academische carrière ambiëren door een nog actiever beleid ook buiten Vlaanderen promotieplaatsen zouden moeten kunnen vinden. De commissie stelt vast dat de internationale uitwisseling beperkt blijft. Voor inko mende studenten is het Nederlandstalige vakkenaanbod een hindernis. De inspan ningen om buitenlandse studenten aan te trekken kunnen, aldus de commissie, toch verhoogd worden. De opleidingsverantwoordelijken halen voor uitgaande studenten de éénjarige duur (terecht) aan als hinderpaal. De studenten worden wel aangemoedigd om een buitenlandse ervaring op te doen. Uit de programmaevaluatieblijken echter vele studenten niet geïnteresseerd in een Erasmusverblijf. De commissiebegrijpt dat internationale uitwisseling in het kader van een 1-jarige masteropleiding niet evident is. Toch neemt dit niet weg dat de geleverde inspan ningen ter stimulering van internationalisering verder gezet, zo niet geïntensifieerd, dienen te worden. Uit de resultaten blijken de meesten tevreden over de Engelsta lige opleidingsonderdelen. Zonder het belang van de Engelse taal te minimaliseren, wenst de commissie de opleidingsverantwoordelijken er echter op te wijzen dat ook de deur naar het Franstalige gebied open moet blijven. Verder wordt de internatio nalisering waargemaakt via buitenlandse gastdocenten. De internationale gericht UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 59 Deel 2
heid is ook af te lezen van de internationale activiteiten en publicaties van de do centen. De internationale dialoog wordt ook concreet gemaakt in de International Advisory Board, die meedenkt over het programma. Facet 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het facet ‘onderwijsrendement’ als voldoende.
Oordeel visitatiecommissie De commissie stelt inzake instroom, doorstroom en uitstroom geen problemen vast en constateert een mooi onderwijsrendement; ook in het schakelprogramma. Uit de cijfers blijkt bovendien dat er geen echte struikelvakken zijn. Vele studenten halen het diploma binnen de gewenste tijdsduur. De opleidingsverantwoordelijken geven dan ook aan dat er wordt getracht de instromende studenten zo goed mogelijk te be geleiden. Ook blijkt dat de meerderheid een goed beeld had van de opleiding bij de start en weinig overgangsproblemen ondervond. Weinig studenten moeten gebruik maken van een ‘masterscriptiejaar’. De commissie meent echter dat de opleidings verantwoordelijken meer kunnen doen in het kader van onderzoek naar niet-slagen en/of studie-uitval, ook specifiek gericht op het schakelprogramma. Dit vormt ge zien het goede rendement geen acuut probleem. Aangezien zij toch een behoorlijke uitval vaststelt, meent de commissie dat op termijn een meer structurele beleids matige aanpak noodzakelijk zal zijn, om betreffende uitval op meer systematische wijze te kunnen opvolgen en indien mogelijk te minimaliseren. Hieronder worden de doorstroomgegevens en de rendementscijfers beknopt weergegeven. Het zelfevaluatierapport geeft aan dat de masteropleiding mikt op een brede in stroom. De opleiding telt ook oudere (soms werkende) studenten. Het unieke karaktervan de opleiding, draagt bij tot het feit dat studenten afkomstig zijn uit zowat alle Vlaamse regio’s. Jaarlijks schrijven meer dan 50 studenten zich in. De slaagpercentages, in termen van het behalen van minstens 75% van de credits, be dragen 75% in 2007–2008 en 67% in 2008–2009 op het aantal inschrijvingen bij de start. De slaagpercentages, in termen van het behalen van 100% van de credits, bedragen 72% in 2007–2008 en 55% in 2008–2009. 10% behaalt minder dan 25% van de credits; waarschijnlijk zijn dit studenten die in de loop van het jaar besluiten om de opleiding stop te zetten. Jaarlijks reikt de opleiding een 30-tal diploma’s uit. Het gros van de studenten realiseert het studietraject in één jaar. Voor het acade miejaar 2008–2009 deed men er gemiddeld 1 jaar en 1 maand over. Een student die na één academiejaar niet 50% van de studiepunten heeft verworven, krijgt een maatregel van studievoortgangbewaking opgelegd. Indien de student na een tweede academiejaar niet 75% van de studiepunten heeft verworven, mag hij/zij zich niet meer automatisch inschrijven. De student richt een gemotiveerd verzoek aan de studievoortgangcommissie.
60 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Vermits de commissie de facetten ‘gerealiseerd niveau’ en ‘onderwijsrendement’ voor de masteropleiding als positief beoordeelt, krijgt het onderwerp ‘resultaten’ derhalve een positieve beoordeling.
UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 61 Deel 2
Integraal oordeel van de commissie De commissie is van mening dat er binnen de masteropleiding in de Filmstudies & Visuele Cultuur voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Samenvatting van de aanbevelingen van de commissie in het kader van het verbeterperspectief De commissie heeft voor de master in de Filmstudies & Visuele Cultuur de volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: −− Streven naar een meer evenwichtige balans binnen de geconstateerde spannings velden tussen film en visuele cultuur enerzijds en academische en professionele gerichtheid anderzijds; de nodige keuzes maken en streven naar een adequate formulering hiervan in de doelstellingen en een goede communicatie hiervan naar de studenten toe. −− Toewerken naar een meer duidelijke profilering met betrekking tot visuele cul tuur en de mogelijkheden hiervan benutten ten behoeve van een sterkere link met het beroepenveld. −− De geformuleerde eindtermen duidelijker als richtsnoer hanteren om het pro gramma inhoudelijk vorm te geven, vooral met betrekking tot de seminaries, de stage en de masterproef. −− Met betrekking tot de seminaries streven naar een meer duidelijke link met de doelstellingen en de topics uit het kernaanbod. −− Bij/voor de studenten het bewustzijn en de transparantie tijdens het opdoen van onderzoeksvaardigheden vergroten. −− De contacten met de stageplaatsen consequenter aanhouden, de opleiding meer zichtbaar maken voor het werkveld en vooral met betrekking tot televisiestudies de link met het beroepenveld uitvoeriger bewaken. −− Toewerken naar een duidelijker onderscheid tussen 3-puntsvakken en 6-punts vakken. −− Een grotere variatie aan (studentactiverende) werkvormen aanwenden; meer nieuwe werkvormen introduceren en binnen de hoorcolleges een bredere waaier aan leermiddelen, die aanzetten tot interactie, aanwenden. −− De grootte van de groepen in de seminaries bewaken. −− De op kennis gerichte evaluatie in evenwicht brengen met overige evaluatie methoden en in grotere mate vaardigheden en attitudes meten. −− De strenge quotering van de masterproef transparanter maken voor de studenten en in het begeleidingsproces een grotere mate van feedback inbouwen.
62 UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur Deel 2
−− De themakeuze van de masterproef beter timen en structureren en via een meer uitvoerige informatievoorziening toewerken naar een grotere inhoudelijke diver siteit aan afstudeerprojecten en een duidelijker evenwicht tussen onderzoek en literatuurstudie. −− De werklast ten gevolge van de masterproef beter opvolgen en verdelen, vooral in geval van de combinatie met een stage; de relaties tussen beide opleidingson derdelen verstevigen en ten behoeve een weloverwogen onderwerpkeuze voor de masterproef een meer volledige informatievoorziening bewerkstelligen. −− In de bibliotheek meer specificeren naar het domein van de Visuele Cultuur, aan dacht schenken aan de afwezigheid van een mediatheek in de directe omgeving en werken naar een betere communicatie met betrekking tot uitleenbaarheid van het studiemateriaal. −− De communicatie van de processen met betrekking tot interne kwaliteitszorg naar de studenten toe systematiseren en de vergaderfrequentie van de oplei dingscommissie verhogen. −− De studenten, de alumni en het beroepenveld meer betrekken bij de kwaliteits zorg en de contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden, het beroepenveld en de stage-instellingen consequenter opvolgen. −− Meer ondersteuning voorzien bij de overstap naar de arbeidsmarkt en werk makenvan een structurele aanpak met betrekking tot aansluiting met de speci fiek voor deze opleiding relevante werkvelden. −− Toewerken naar een meer structurele beleidsmatige aanpak om de studie-uitval op meer systematische wijze te kunnen opvolgen en indien mogelijk te minima liseren. −− De inspanningen om buitenlandse studenten aan te trekken verhogen. Ten slotte wenst de commissie naar de faculteit toe het belang te beklemtonen van de nodige waakzaamheid met betrekking tot de omvang van het personeelsbestand en het aandeel van deeltijdse medewerkers. De commissie acht een structurele uit breiding van het personeelsbestand aangewezen, zonder dat het aandeel van deel tijds personeel hieronder lijdt. Ook de nood aan aanpassing van de leslokalen aan de mogelijkheid tot filmvertoningen dient opgevolgd te worden.
UA – Master in de Filmstudies & Visuele Cultuur 63 Deel 2
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Prof. Dr. Frank Kessler is Professor Film- en Televisiegeschiedenis aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde 1987 aan de Université de la Sorbonne Nouvelle. Hij doceerde van 1988 tot 1997 bij de opleiding Film- en Opvoeringskunsten van de KU Nijmegen en was gasthoogleraar aan de Universität Trier (1996) en aan de Bauhaus-Universität Weimar (1999/2000). Verder was hij lid van commissies voor de NVAO, de Nederlandse onderzoeksorganisatie NWO en de Deutsche Forschungsgesellschaft (DFG). In Utrecht doceert hij in de BA programma’s Theater-, Film- en Televisieweteschap en Communicatie- en Infor matiewetenschap, in het MA programma Film- en Televisiewetenschap en in het Research MA programma Media and Performance Studies over mediahistorische en mediatheoretische onderwerpen. Zijn onderzoek betreft met name de vroege cinema. Op dit moment is hij programmaleider van een onderzoeksproject binnen het NWO programma Culturele Dynamiek getiteld “The Nation and Its Other: The Emergence of Modern Popular Imagery”. Prof. Dr. Jan Baetens studeerde romaanse literatuur aan de KU Leuven, waar hij in 1985 promoveerde op een proefschrift over Robert Pinget. In zijn eigen onderzoek is hij steeds meer de weg opgegaan van de studie van de intermedialiteit, met spe ciale interesse voor de theorie van de fotografie en de relatie van dit medium met de literatuur. Hij heeft over dit onderwerp talloze artikels en boeken gepubliceerd, waarbij vooral de zogenaamd kleinere genres (strips, graphic novel, fotoroman) zijn aandacht trokken. In het veld van de filmstudies publiceerde hij in 2008 de aller eerste studie in boekvorm over het miskende genre van de novellisatie of ‘roman naar de film’ (La Novellisation, du film au roman). Essays van zijn hand verschenen in tijdschriften als Poétique, Critical Inquiry, Poetics Today, Romanic Review en History of Photography. Na een periode gewerkt te hebben als universitair docent aan de Universiteit Maastricht (Faculteit Cultuurwetenschappen), is hij aangesteld aan de KU Leuven, waar hij gewoon hoogleraar is. Een van de vakken die hij doceert binnen het programma Culturele Studies is “Film and Literature”. Prof. Dr. Ed Tan is sinds 2003 hoogleraar Communicatiewetenschap aan de Univer siteit van Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in media-psychologich onderzoek naar de receptie en het gebruik van visuele media, met name film, televisie en nieuwe media. Voordien was hij hoogleraar Vergelijkende Kunstwetenschap: Woord en Beeld aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, en universitair docent Film- en Tele visiewetenschap in Amsterdam en Utrecht. Tans proefschrift (1991) handelde over de emotionele beleving door de toeschouwer van de traditionele speelfilm. Drs. Karin Scager is als senior adviseur werkzaam bij het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS) van de Universiteit Utrecht. Haar specialiteiten liggen op het terrein van cursus- en cur riculumontwerp, kwaliteitszorg en het geven van didactische trainingen en bege
66 Personalia Bijlage 1
leiding van docenten in het Hoger Onderwijs. Voorheen (1985–1991) was zij ver bonden aan de Hogeschool van Utrecht. In de Faculteit Gezondheidszorg werkte zij als onderwijskundig adviseur in diverse projecten, lopend van docententrainin gen, ontwikkelen van nieuwe opleidingen, cursus- en curriculumverbetering tot het invoeren van systemen voor interne kwaliteitszorg. In de laatste jaren binnen de hogeschool functioneerde zij als interim manager bij de opleidingen Logopedie respectievelijk Verpleegkunde. Zij was eerder onderwijskundig lid van de visitatie commissies Moraal wetenschappen in Brussel (2002 en 2009), masteropleiding Science in Management van Nijenrode Business University (2007), de postacade mische opleidingen Accountancy (2006), Vergelijkende Cultuurwetenschappen in Gent (2005), en de HBO-opleidingen Facilitaire Dienstverlening (1999) en Creatieve Therapie (1997). Dhr. Khaël Velders studeerde af in 2010 als Master in de Communicatiewetenschap pen aan de Universiteit Gent. Binnen de communicatiewetenschappen koos hij voor de richting ‘Film- en televisiestudies’. Zijn masterproef behandelt, aan de hand van een casestudy over de Gentse bioscoop Capitole, de crisis in de bioscoopsector in de jaren 1950 en 1960. Het onderzoeksluik van deze masterproef werd uitgevoerd in het kader van een stage bij de onderzoeksgroep Centre for Cinema and Media Studies. Tijdens zijn studie was hij gedurende twee jaar redactielid van het perio diek uitgegeven studentenblad van de studentenvereniging Politeia. Daarnaast was hij in zijn masterjaar ook actief als lid van de studentenraad en als lid van de oplei dingscommissie.
Personalia 67 Bijlage 1
Bijlage 2
Bezoekschema
Woensdag 3 maart 2010 9u00 – 11u00
intern beraad visitatiecommissie
11u00 – 11u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), facultair coördinator
11u45 – 12u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie
12u45 – 13u30
middagmaal (lichte broodjesmaaltijd in werk- en overleglokaal)
13u30 – 14u15
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
14u15 – 15u00
personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
15u00 – 16u00
studenten
16u00 – 16u15
pauze
16u15 – 17u15
AAP
17u15 – 18u15
ZAP
18u15 – 18u45
nabespreking commissie & extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven, masterproeven en het overige materiaal ter beschikking gesteld voor de visitatiecommissie
18u45 – 19u45
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u45 – 20u30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur en de opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
70 Bezoekschema Bijlage 2
Donderdag 4 maart 2010 09u00 – 10u30
faciliteiten & extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven, masterproeven en het overige materiaal ter beschikking gesteld voor de visitatie commissie
10u30 – 11u30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoorde lijke interne kwaliteitszorg
11u30 – 12u30
spreekuur (contactadres afspraak spreekuur op grote schaal te communiceren:
[email protected]) en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de com missie of op aanvraag van opleidingsmedewerkers
12u30 – 12u45
intern beraad van de commissie
12u45 – 13u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u15 – 13u45
middagmaal (lichte broodjesmaaltijd in werk- en overleglokaal)
13u45 – 16u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema 71 Bijlage 2