De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Natuurkunde aan de Universiteit Hasselt, de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Antwerpen, de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Gent
[Brussel - januari 2007]
De onderwijsvisitatie Natuurkunde,Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat. Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 550 15 94 F 02 512 29 96
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op de webstek van de VLIR: http://www.vlir.be Wettelijk depot: D/2007/2939/10
|
|
|
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleidingen Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde aan de Vlaamse universiteiten evalueerde. De commissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de opleidingen in de periode oktober – december 2005. Dit initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure gevolgd, waarin zij – naast de zeer belangrijk geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom worden de visitatierapporten op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be). De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname is en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte tijd kunnen de opleidingen immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteiten zelf of als reactie op terecht geformuleerde aanbevelingen van visitatiecommissies. Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
woord vooraf |
Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in terecht geformuleerde aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van hun academisch onderwijs nog te verbeteren.
Prof. dr. B. Van Camp voorzitter VLIR
| woord vooraf
Voorwoord van de voorzitter VAN DE VISITATIECOMMISSIE Het voorliggende rapport bevat de bevindingen van de visitatiecommissie betreffende de opleidingen Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde aan de Vlaamse universiteiten. De visitatiecommissie heeft daartoe een zorgvuldige studie gemaakt van deze opleidingen. Daarbij baseerde ze zich op de door de opleidingen samengestelde zelfevaluatierapporten en op uitvoerige gesprekken met belanghebbenden tijdens de bezoeken aan de opleidingen. Het rapport bestaat uit een algemeen deel over zaken die relevant zijn voor alle opleidingen (Hoofdstukken I tot V) en een tweede deel met opleidingsrapporten die de situatie van de individuele opleidingen beschrijft. De visitatiecommissie denkt dat dit rapport een goed beeld geeft van de universitaire opleidingen Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde. De commissie heeft getracht de kwaliteit van de opleidingen te meten naar internationale maatstaven in het algemeen en naar Europese maatstaven in het bijzonder. Ze is tot de conclusie gekomen dat alle Vlaamse opleidingen Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde afgestudeerden afleveren op internationaal competitief niveau. De visitatiecommissie heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd met als doel dit hoge niveau ook voor de toekomst veilig te stellen en indien mogelijk te verbeteren, mede in het licht van een intensieve internationalisering van de natuurwetenschap en haar toepassingen en de bijbehorende arbeidsperspectieven. De visitatiecommissie is de opleidingen erkentelijk voor de grote aandacht die zij hebben besteed aan het opstellen van de zelfevaluatierapporten. Ze heeft eveneens de gastvrijheid waarmee zij bij de opleidingen is ontvangen zeer op prijs gesteld. De visitatiecommissie is tevens dank verschuldigd aan dr. Pascal Van Der Voort die als stafmedewerker van de VLIR de commissie heeft bijgestaan met het opstellen van het referentiekader en met de organisatie en begeleiding van de visitaties. Zijn collega Ilse De Vooght heeft het werk van de visitatiecommissie als secretaris op zeer bekwame wijze ondersteund bij de visitatiebezoeken en met de samenstelling van het visitatierapport. De visitatiecommissie heeft ook de medewerking van Marleen Bronders, de coördinator van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, gedurende de eindfase van het visitatieproces zeer op prijs gesteld.
woord vooraf |
Als voorzitter wil ik alle leden van de visitatiecommissie danken voor hun grote toewijding en de wederzijdse vertrouwensrelaties in alle stadia van de visitatieopdracht. Voorts dank ik de VLIR die haar kantoorfaciliteiten in Brussel voor mij op zeer gastvrije wijze ter beschikking heeft gesteld tijdens het visitatieproces. Het is de hoop van de visitatiecommissie dat zij met dit rapport de Vlaamse natuurwetenschappen een goede dienst heeft bewezen.
Jan V. Sengers, Voorzitter.
| woord vooraf
|
inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR
5
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
7
Deel 1: Algemeen deel
13
I. De onderwijsvisitatie Natuurkunde - Toegepaste Natuurkunde - Sterrenkunde 15 1. Inleiding 2. De betrokken opleidingen 3. De visitatiecommissie 4. Een korte terugblik op de visitatie 5. Opzet en indeling van het rapport
II. Het referentiekader 1. Doelstellingen en eindtermen 2. Kerncurriculum 3. Instroom, studieduur en studierendement 4. Onderwijskundige en organisatorische uitgangspunten 5. Werkdomein en beroepsprofiel van de afgestudeerde 6. Internationalisering 7. Flexibilisering 8. Multi- en interdisciplinariteit onderwijs 9. Bijzondere aandachtspunten van de commissie
15 15 16 19 20
21 22 27 30 31 33 35 35 35 35
III. Algemene opmerkingen
41
IV. De opleidingen in vergelijkend perspectief
53
Woord vooraf 1. Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding 2. Onderwerp 2: programma 3. Onderwerp 3: inzet van personeel 4. Onderwerp 4: voorzieningen 5. Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg 6. Onderwerp 6: resultaten
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten 10 | inhoud
53 54 55 63 65 66 69
73
Deel 2: Opleidingsrapporten 1. Universiteit Hasselt 2. Vrije Universiteit Brussel 3. Universiteit Antwerpen 4. Katholieke Universiteit Leuven en K.U.Leuven Campus Kortrijk 5. Universiteit Gent Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema’s Bijlage 3: Reactie vanwege de Universiteit Antwerpen
77 79 107 135 167 207
263 265 270 281
inhoud | 11
12 |
DEEL 1 ALGEMEEN DEEL
| 13
14 |
I. De onderwijsvisitatie Natuurkunde-Toegepaste Natuurkunde-Sterrenkunde
1. Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Natuurkunde-Toegepaste Natuurkunde-Sterrenkunde verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen natuur- en sterrenkunde aan de Vlaamse universiteiten die zij in de periode oktober-december 2005, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake interne kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2. De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie de volgende instellingen bezocht: - van 25 oktober t.e.m. 26 oktober 2005: Universiteit Hasselt - Bacheloropleiding Fysica - van 27 oktober t.e.m. 28 oktober 2005: Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk - Bacheloropleiding Fysica - van 8 november t.e.m. 10 november 2005: Vrije Universiteit Brussel - Bacheloropleiding Fysica - Masteropleiding Fysica - van 29 november t.e.m. 1 december 2005: Universiteit Antwerpen - Bacheloropleiding Fysica - Masteropleiding Fysica - Master na masteropleiding Nanofysica
De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde | 15
- van 6 december t.e.m. 8 december 2005: Katholieke Universiteit Leuven - Bacheloropleiding Fysica - Masteropleiding Fysica - Masteropleiding Sterrenkunde - Masteropleiding Medische Stralingsfysica - van 19 december t.e.m. 22 december 2005: Universiteit Gent - Bacheloropleiding Fysica en Sterrenkunde - Masteropleiding Fysica en Sterrenkunde - Bacheloropleiding in de Ingenieurswetenschappen: toegepaste natuurkunde - Masteropleiding in de Ingenieurswetenschappen: toegepaste natuurkunde De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
3. De visitatiecommissie 3.1. Samenstelling De Erkenningscommissie bekrachtigde de samenstelling van de commissie de eerste keer bij besluit van 25 juli 2005 en een tweede keer bij besluit van 19 september 2005. De visitatiecommissie Natuurkunde-Toegepaste Natuurkunde-Sterrenkunde werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 5 oktober 2005. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof.dr. Jan Sengers, distinguished university research professor, University of Maryland Leden: - Prof.dr. Daniela Pfannkuche, hoogleraar theoretische natuurkunde van vaste stoffen, Universität Hamburg - Prof.dr. Frans Saris, decaan van de faculteit Wetenschappen, hoogleraar natuurkunde, Universiteit Leiden, onderwijskundig lid - Prof.dr. Paul Thiry, hoogleraar experimentele natuurkunde, Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix - Prof.dr. Edward van den Heuvel, hoogleraar sterrenkunde, Universiteit Amsterdam
16 | De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde
- Dr. Herman Maes, vice-president IMEC - Valentina Piga, studente eerste licentie natuurkunde, Universiteit Antwerpen (op 1 mei 2005). Valentina Piga nam deel aan de visitatie van de opleidingen Natuurkunde aan de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel - Ann-Sofie Roose, studente tweede licentie natuur- en sterrenkunde, Universiteit Gent (op 1 mei 2005). Ann-Sofie Roose nam deel aan de visitatie van de opleidingen Natuurkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Antwerpen. De heer Pascal Van Der Voort en mevrouw Ilse De Vooght, respectievelijk gewezen stafmedewerker en stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan de VLIR, traden op als secretarissen van de commissie. Pascal Van Der Voort verliet de VLIR op 31 januari 2006. Voor korte curricula vitae wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht aan de visitatiecommissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: - op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis; - het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering; - het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie
3.3. Werkwijze 3.3.1.Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader werd aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakteanalyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast werden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen.
De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde | 17
De commissie ontving de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid kreeg deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De commissieleden werden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen werden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid had bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvond. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 22 september 2005. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 3.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie werd gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoeken aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs in de natuurkunde. Ook werd aan de instellingen gevraagd – als een derde bron van informatie- om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken werd voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie werden gelegd, zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-masterstructuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien werden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd. Het bezoekschema voorzag – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers- steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kon uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie konden worden gehoord.
18 | De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde
De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren zeer openhartig en verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld. 3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van rapport te reageren.
4. Een korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de natuurkunde-opleidingen in Vlaanderen van naderbij te bekijken maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Deze reflectie en dit debat vonden plaats in een periode vol veranderingen en de commissie is er zich van bewust dat de visitatie het er voor de opleidingen niet makkelijker op maakte. Eerst en vooral vond de visitatie plaats op een moment dat in het hoger onderwijs de omvorming naar de bachelor-masterstructuur in volle beweging was. Aan alle instellingen liepen ten tijde van de visitatie het eerste en het tweede bachelorjaar. Het derde bachelorjaar en de masterprogramma’s waren nog niet ingevoerd. Desalniettemin heeft de commissie een goed beeld gekregen van de lopende opleidingen en – door extrapolatie van de bestaande opleidingen en het bestuderen van programma’s en doelstellingen- van het nog op te richten derde bachelorjaar en de masterprogramma’s. Voorts maakt de visitatie natuurkunde deel uit van de eerste reeks visitaties waarbij het nieuwe VLIR-VLHORA-visitatieprotocol dat is afgestemd op de accreditatievereisten wordt gehanteerd. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen. Ten slotte was er ook nog de discussie over de duur van de masteropleidingen. In mei 2005 besliste de Vlaamse regering dat de opleidingen in de exacte wetenschappen een tweejarige masteropleiding mogen aanbieden, mits ze aan een aantal voorwaarden, zoals het aantonen van de nodige capaciteit, voldoen. De visitatiecommissie is van mening dat alle gevisiteerde twee cycli-opleidingen in staat zijn om een degelijke tweejarige masteropleiding te verzorgen en dat een tweejarig masterprogramma ook noodzakelijk is om internationaal competitief te blijven.
De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde | 19
De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om vanuit een kritische ingesteldheid op een constructieve manier voorstellen tot verbetering te doen en bij te dragen tot de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de opleiding in acht genomen en de oordelen en suggesties steeds gesitueerd binnen de context van de opleiding. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de natuurkunde in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering gewenst is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tot slot dankt de visitatiecommissie bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de betrokken opleidingen die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en de open dialoog tijdens de bezoeken hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie.
5. Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de algemene bevindingen van de commissie besproken en in hoofdstuk IV worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven. In hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft doorgelicht. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend volgens de chronologische volgorde van de bezoeken.
20 | De onderwijsvisitatie Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Sterrenkunde
II. Het referentiekader Inleiding Bij de beoordeling van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van de doelstellingen, eindtermen en kwaliteitseisen zoals gesteld in onderstaand referentiekader met het oog op accreditatie. De commissie baseerde zich bij de opmaak van haar referentiekader op het Vlaamse structuurdecreet (2003), het Vlaamse aanvuldecreet en het toetsingskader van de NVAO, waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die gebaseerd zijn op de internationaal aanvaarde Dublin-descriptoren. De commissie heeft tevens een aantal domeinspecifieke eisen geëxpliciteerd. Hiervoor baseerde de commissie zich op het referentiekader van de VLIR-visitatie Natuurkunde in 1999, op de Europese rapporten ‘Tuning summary of common reference points for Physics’ en ‘Tuning educational structures in Europe’, op de Internationale onderwijsvisitatie Natuur- en Sterrenkunde van de VSNU in 1997 en de Onderwijsvisitatie Natuur- en Sterrenkunde van de VSNU in 2002. Specifiek omschrijft het referentiekader de minimumeisen waaraan de opleidingen (uitdovende licenties, bachelor, master) moeten voldoen. Daarnaast expliciteert de commissie het onderwijsprofiel en het onderwijskundig referentiekader en een aantal kwaliteitseisen met betrekking tot het systeem van interne kwaliteitszorg, het onderwijzend personeel en de masterproef. De commissie formuleert eveneens criteria met betrekking tot de studieduur en –rendement, beroepsprofielen, internationalisering en flexibilisering. Ten slotte neemt de commissie een aantal aanbevelingen van de vorige Vlaamse visitatiecommissie over als bijzondere aandachtspunten. Het referentiekader werd telkens voor het bezoek voorgelegd aan de opleiding en tijdens het bezoek van de commissie met de opleidingen bediscussieerd.
Het referentiekader | 21
1. Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene doelstellingen De algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding zijn beschreven aan de hand van 5 Dublin-descriptoren, die zijn vertaald naar de Vlaamse situatie in het Vlaamse structuurdecreet (2003) en die zijn geoperationaliseerd in het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De 5 Dublindescriptoren zijn (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden. Tabel 1 vat de beschrijving van deze Dublin-descriptoren samen, zoals ze worden gehanteerd in het toetsingskader van de NVAO. De precieze formulering van de globale doelstellingen, zoals vermeld in het Vlaamse structuurdecreet, is weergegeven in de bijlage bij dit referentiekader.
Tabel 1: Beschrijving van de globale doelstellingen van academische opleidingen, aan de hand van de Dublin-descriptoren (bron: toetsingskader NVAO) Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
C. Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
22 | Het referentiekader
Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
D. Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
1.2. Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleidingen natuurkunde – toegepaste natuurkunde en sterrenkunde De visitatiecommissie expliciteert onderstaande domeinspecifieke eisen voor de afgestudeerde bachelor of master (licentiaat) in de natuurkunde – toegepaste natuurkunde - sterrenkunde. 1.2.1. De uitdovende licentiaatsopleiding natuurkunde De vierjarige licentiaatsopleiding in de natuurkunde was en is een typisch Vlaams/Belgisch gegeven. Hoewel sommige andere Europese landen eveneens een vierjarige opleiding in de natuurkunde aanboden en aanbieden, is de commissie van oordeel dat het referentiekader van de onderwijsvisitatie eerste ronde (VLIR, 1999)i een adequate beschrijving geeft van de eisen die aan de (uitdovende) licentiaatsopleiding mogen worden gesteld. De opleiding natuurkunde heeft als doel de student: – een brede basiskennis van de wetenschappen bij te brengen; – te introduceren in de deelgebieden van de natuurkunde en haar toepassingen; – in te wijden in het natuurkundig denken (inductief-deductief denken) en inzicht te geven in de werkwijze van de natuurkundebeoefening; – te leren modelmatig te denken, grenzen te kennen en resultaten te leren relativeren; – modellen en benaderingen te leren gebruiken; hierbij is het van groot belang dat hij/zij ordevan-grootte beschouwingen effectief kan toepassen; – op tenminste één onderdeel te brengen in de buurt van de nieuwste ontwikkelingen; – kennis te laten maken met wetenschappelijk onderzoek; – te leren zelfstandig wetenschappelijke problemen aan te pakken; – te leren doelgericht en projectmatig experimenten op te zetten;
Het referentiekader | 23
– te leren begrijpelijk mondeling en schriftelijk te rapporteren over zijn/haar werk, ook in internationale context; – kennis en attitudes inzake teamwork bij te brengen; – te leren het geleerde toe te passen op het gebied van wetenschappelijke activiteit, ook buiten het gebied van de strikte fysica; – gevoelig te maken voor technische ontwikkelingen en de eventuele (negatieve) effecten ervan; – een manier van denken bij te brengen die hem/haar in staat stelt om de specifieke aanpak van de natuurkunde toe te passen op maatschappelijke/ethische problemen; – de attitude bij te brengen om zijn/haar kennis steeds te vernieuwen en hem/haar aldus voor te bereiden op permanente vorming. 1.2.2. De bacheloropleiding De commissie baseert zich op het project “Tuning summary of common reference points for Physics”ii en op het rapport “Tuning educational structures in Europe”iii. Deze rapporten geven in de visie van de commissie de Europese standaard weer voor de opleidingen in de fysica. Omwille van het internationaal karakter heeft de commissie besloten de originele Engelstalige beschrijving van de eindtermen over te nemen. Bovendien is de lijst ingekort tot de 12 belangrijkste eindtermen. Een volledige opsomming van de eindtermen staat beschreven in referentie ii.
SHORT NAME OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
1
Problem solving skills
2
Theoretical understanding
3
Mathematical skills
24 | Het referentiekader
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE
on completion of a first cycle degree in Physics, the student should: be able to evaluate clearly the orders of magnitude in situations which are physically different, but show analogies, thus allowing the use of known solutions in new problems have a good understanding of the most important physical theories (logical and mathematical structure, experimental support, described physical phenomena) be able to understand and master the use of the most commonly used mathematical and numerical methods
DUBLIN DESCRIPTOR LABEL
RATING OF IMPORTANCE ORDER
Tabel 2: Opsomming van de Europese eindtermen voor de bacheloropleiding in de natuurkunde, beperkt tot de 12 belangrijkste eindtermen. Bron: referentie ii
B
A
A-B
5
6
7
8
9
10
11 12
OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE
on completion of a first cycle degree in Physics, the student should:
DUBLIN DESCRIPTOR LABEL
RATING OF IMPORTANCE ORDER 4
SHORT NAME
have a deep knowledge of the foundations of modern A physics, say quantum theory, etc. have become familiar with most important experimental methods and be able to perform Experimental skills B experiments independently, as well as to describe, analyse and critically evaluate experimental data be able to identify the essentials of a process / Modelling & Problem situation and to set up a working model of the same; B solving skills be able to perform the required approximations; i.e. critical thinking to construct physical models be able to perform calculations independently, even Prob. solving and when a small PC or a large computer is needed, B computer skills including the development of software programmes be familiar with the most important areas of physics Physics culture and with those approaches, which span many areas in A physics acquire an understanding of the nature and ways of physics research and of how physics research is applicable to many fields other than physics, e.g. Basic & Applied Research engineering; be able to design experimental and/ A-B-C or theoretical procedures for: (i) solving current problems in academic or industrial research; (ii) improving the existing results be able to search for and use physical and other technical literature, as well as any other sources of Literature search information relevant to research work and technical E project development. Good knowledge of technical English is required. Learning ability be able to enter new fields through independent study E be able to adapt available models to new experimental Modelling B data Deep knowledge
Het referentiekader | 25
1.2.3. De masteropleiding Hiervoor gelden dezelfde commentaren als sub 1.2.2: de bacheloropleiding
1
2
3
4 5
6
7
8
SHORT NAME OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE
on completion of a second cycle degree in Physics, the student should:
DUBLIN DESCRIPTOR LABEL
RATING OF IMPORTANCE ORDER
Tabel 3: Opsomming van de Europese eindtermen voor de masteropleiding in de natuurkunde, beperkt tot de 12 belangrijkste eindtermen. Bron: referentie iii
be able to identify the essentials of a process / situation and to set up a working model of the same; B be able to perform the required approximations; i.e. critical thinking to construct physical models be able to evaluate clearly the orders of magnitude in situations which are physically different, but show Problem solving skills B analogies, thus allowing the use of known solutions in new problems be able to search for and use physical and other technical literature, as well as any other sources of Literature search information relevant to research work and technical E project development. Good knowledge of technical English is required Learning ability be able to enter new fields through independent study E be able to adapt available models to new experimental Modelling B data have a good understanding of the most important Theoretical physical theories (logical and mathematical A understanding structure, experimental support, described physical phenomena) acquire an understanding of the nature and ways of physics research and of how physics research is applicable to many fields other than physics, e.g. Basic & Applied Research engineering; be able to design experimental and/ A-B-C or theoretical procedures for: (i) solving current problems in academic or industrial research; (ii) improving the existing results have a deep knowledge of the foundations of modern Deep knowledge A physics, say quantum theory, etc. Modelling & Problem solving skills
26 | Het referentiekader
OF THE SUBJECT SPECIFIC COMPETENCE
9
Mathematical skills
10
Frontier research
11
Problem solving and computer skills
12
Experimental skill
EXTENDED DESCRIPTION OF THE COMPETENCE
on completion of a second cycle degree in Physics, the student should: be able to understand and master the use of the most commonly used mathematical and numerical methods have a good knowledge of the state of the art in - at least - one of the presently active physics specialities be able to perform calculations independently, even when a small PC or a large computer is needed, including the development of software programmes have become familiar with most important experimental methods and be able to perform experiments independently, as well as to describe, analyse and critically evaluate experimental data
DUBLIN DESCRIPTOR LABEL
RATING OF IMPORTANCE ORDER
SHORT NAME
A-B A B
B
De commissie merkt op dat een groot aantal competenties in beide tabellen voorkomen. Echter hun relatieve belang is verschillend. Elke cyclus heeft zo eigen prioriteiten. Daarnaast merkt de commissie op dat een aantal andere competenties, die lager stonden dan de 12de positie in de tabellen, zeker in een Vlaamse context, toch ook zeer belangrijk zijn. De commissie vernoemt met name het beheersen van een vreemde taal, c.q. het Engels en een ethisch bewustzijn.
2. Kerncurriculum Uit een analyse van de Tuninggroep blijkt dat een Europees standaardprogramma voor een bacheloropleiding in de natuurkunde en de toegepaste natuurkunde zeker mogelijk is. Een standaardprogramma voor de masteropleidingen in de natuurkunde, toegepaste natuurkunde en sterrenkunde is moeilijker te definiëren, vooral omdat in deze fase van de opleiding elke instelling eigen accenten legt en specifieke specialisaties aanbiedt.
2.1. Bacheloropleiding natuurkunde en toegepaste natuurkundeii - kennis van wiskunde en aanverwante onderwerpen (basis wiskunde, wiskundige methoden voor de natuurkunde, numerieke analyse, computing); - kennis van natuurkunde (inleiding tot de natuurkunde, klassieke natuurkunde, quantumfysica en laboratiumwerk);
Het referentiekader | 27
- kennis van theoretische natuurkunde (analytische mechanica, klassiek elektromagnetisme, relativiteitstheorie, quantummechanica, statistische fysica); - kennis van toegepaste natuurkunde en aanverwante onderwerpen (scheikunde, electronica); - kennis van de basiselementen van moderne fysica (atomaire, nucleaire en subnucleaire fysica, vaste stof fysica, astrofysica); - een klein intermediair en finaal natuurkunde project (een bachelorproef); - een aantal keuzeopleidingsonderdelen in dezelfde discipline; - een aantal keuzeopleidingsonderdelen buiten de discipline (ontwikkeling van vaardigheden, taal- en spraak, wetenschapsfilosofie, …);
2.2. Masteropleiding natuurkundeii - gevorderde kennis van theoretische natuurkunde (analytische mechanica, klassiek elektromagnetisme, relativiteitstheorie, quantummechanica, statistische fysica); - diepe kennis van wiskunde en aanverwante onderwerpen (wiskundige methodes voor de natuurkunde, computing, numerieke analyse); - kennis van een gespecialiseerde kern van de moderne fysica (atomaire, nucleaire en subnucleaire fysica, vaste stof fysica, astrofysica); - de vaardigheid om problemen op te lossen in ‘comprehensive physics’; - een masterproef; - een aantal keuzeopleidingsonderdelen in dezelfde discipline; - een aantal keuzeopleidingsonderdelen buiten de discipline (ontwikkeling van vaardigheden, taal- en spraak, wetenschapsfilosofie, …);
2.3. Masteropleiding toegepaste natuurkundeiv Een belangrijk criterium voor de kwaliteit van een ingenieursopleiding is de mate waarin de student wordt voorbereid om een productieve ingenieursloopbaan te volgen die wordt gekenmerkt door een voortdurende professionele groei. In aanvulling op bovengenoemde minimumeisen hebben ingenieursstudies als doel de studentiv: – te leren op een praktische manier maatschappelijke problemen waarin natuurkundige ingenieursaspecten een rol spelen te onderkennen en op te lossen; – een goed begrip bij te brengen van de maatschappelijke aspecten van technische problemen, zodat ethische aspecten van het ingenieursberoep ruimschoots aandacht krijgen; – in de technisch wetenschappelijke vorming naast de analyse van problemen nadrukkelijk ook inzicht te verschaffen in synthese, zodat goede vaardigheden worden opgebouwd in het ontwerpen van technische apparaten en systemen.
28 | Het referentiekader
2.4. Masteropleiding sterrenkunde Op het moment van het opstellen van het zelfevaluatierapport bestond in Vlaanderen nog geen aparte sterrenkundeopleiding. Tot op heden valt de sterrenkunde onder de wiskunde of de natuurkunde en wordt voor het licentiaat, naast een aantal sterrenkundecolleges, een eindverhandeling over een sterrenkundig onderwerp gemaakt. In de meeste landen bestaat overigens tot op heden geen aparte sterrenkundeopleiding. Deze is ingebed in of een bovenbouw op de natuurkundeopleidingv. In tegenstelling tot Europa worden in de Verenigde Staten over het algemeen wel aparte sterrenkunde opleidingen aangeboden. Van de top tien Amerikaanse Sterrenkunde afdelingen is er maar één die niet een aparte master in de sterrenkunde aanbiedt (MIT)vi. De Vlaamse universiteiten hebben bij de omvorming naar de bamastructuur de sterrenkunde een verschillende plaats en gewicht gegeven in de opleiding. Sommige universiteiten bieden helemaal geen sterrenkundige specialisatie aan, sommige bieden het aan als een major of een afstudeerrichting en sommige hebben een aparte master in de sterrenkunde uitgewerkt. De doelstelling van de opleiding is dat de studenten zodanige kennis, vaardigheden en inzicht verwerven op het gebied van de sterrenkunde en hulpdisciplines dat zij in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, dan wel in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. De opleiding beoogt tevens de bevordering van inzicht van de plaats en de rol van de sterrenkunde binnen de wetenschap en samenleving en van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesefvii. De masteropleiding sterrenkunde dient aan volgende eindtermen te voldoenvii: - een gedegen kennis van de grondbeginselen van de moderne sterrenkunde en natuurkunde met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke wiskundige, computationele en experimentele hulpmiddelen; - een grondige kennis van experimentele en theoretische methoden en onderzoekservaring op een deelgebied van de sterrenkunde; - vermogen om zelfstandig problemen op het terrein van de sterrenkunde te kunnen analyseren en onderzoeksvragen te formuleren; - voldoende bekendheid met de internationale vakliteratuur om relevante informatie te kunnen opsporen en bestuderen; - vaardigheid in het mondeling en schriftelijk rapporteren over sterrenkundige onderwerpen; - enige vaardigheid in het overdragen van sterrenkundige kennis naar een breder publiek; - zicht op het beroepsperspectief en de arbeidsmarkt voor sterrenkundigen.
Het referentiekader | 29
3. Instroom, studieduur en studierendement De commissie is verheugd over de toezegging van de Vlaamse minister van Onderwijs om de studieduur van de masteropleidingen in de natuurkunde en sterrenkunde op 2 jaar te brengenviii. Hierdoor krijgen alle opleidingen in de natuurkunde, toegepaste natuurkunde en sterrenkunde een vijfjarig traject. Uit internationale gegevens blijkt dat de studierendementen voor de totale opleiding, maar ook de studierendementen voor de generatiestudenten zeer divers zijn (bijlage III in ref. v). De Vlaamse visitatiecommissie in 1999 “heeft zich erover verwonderd dat de slaagcijfers in het eerste jaar, ondanks de goede contacten tussen de staf en de studenten, de toegankelijkheid van de docenten en de studiebegeleiding toch laag liggen” Verder “is het de commissie opgevallen dat ondanks deze selectie in het eerste jaar, het gemiddelde slaagpercentage in de tweede kandidatuur (aan een aantal universiteiten) toch maar rond de 70% ligt”iv, p.25. Uit een analyse van de visitatierapporten van de VLIR van de voorbije 5 jaar blijkt dat de gemiddelde slaagpercentages (instellingsbrede gemiddelden) aan de Vlaamse universitaire opleidingen ongeveer respectievelijk 50%, 80%, 90% en >95% bedragen voor de generatiestudenten, tweede kandidatuur en eerste en tweede licentieix. De commissie zou het wenselijk vinden dat de opleidingen beargumenteerde en ambitieuze streefcijfers formuleren voor de slaagpercentages van de studenten. De gemiddelde studieduur voor de licentiaatopleiding wiskunde in de periode 1995-2003 bedroeg 4,45 jaarx. Voor de overige opleidingen zijn geen gedetailleerde gegevens bij de VLIR bekend over de studieduur. De administratie hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek werkt thans aan de ontwikkeling van een ‘historische databank’, waarbij het traject van elke individuele student gevolgd kan worden. De commissie wenst aandacht te schenken aan de effectieve studieduur van de kandidaatlicentieprogramma’s en aan de verwachtingen van de instellingsverantwoordelijken omtrent de effecten van de omschakeling naar de bamastructuur op de effectieve studietijd. In het academiejaar 2001-2002 werden aan de Vlaamse univeristeiten 57 diploma’s ‘licentiaat natuurkunde’ uitgereikt, waarvan 41 diploma’s aan mannen en 16 diploma’s aan vrouwen. In datzelfde academiejaar waren 68 personen ingeschreven in de eerste kandidatuur natuurkunde, waarvan 15 vrouwenxi. In het academiejaar 2004-2005 waren 138 studenten ingeschreven in het eerste bachelorjaar natuurkunde/sterrenkunde, waarvan 110 generatiestudenten en waarvan 22 vrouwenxii. De commissie zal een analyse maken van de instroom van studenten voor de voorbije 8 jaren en eveneens een vergelijking maken met de situatie in Nederland, waar de bamastructuur reeds enkele jaren eerder is ingevoerd.
30 | Het referentiekader
4. Onderwijskundige en organisatorische uitgangspunten 4.1. Algemene onderwijskundige uitgangspuntenxiii - De opleidingen stellen zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van de opleidingsprogramma’s. De opleidingsonderdelen die in de programma’s geroosterd worden, moeten een legitieme,
- -
-
-
aantoonbare en samenhangende bijdrage leveren tot de realisering van de doelstellingen en minimumeisen. Daarbij vormt het curriculum van de bacheloropleiding het fundament dat algemenere basiskennis, -vaardigheden en -attitudes toelevert, waarna, in de masteropleiding, structureel en inhoudelijk aandacht wordt geschonken aan verdieping, wetenschappelijke beroepsvorming en een kritische attitude. Studenten dienen verantwoordelijkheid te nemen voor hun studiekeuze, leerparcours en proces, effectiviteit en voortgang van hun studie. De opleidingen scheppen door een inhoudelijk, personeel en logistiek kwalitatief hoogstaand aanbod de voorwaarden waaronder die verantwoordelijkheid zinvol kan opgenomen worden. Een dergelijk aanbod beantwoordt aan de eisen qua doelstellingen, instructie-, leer en vormingsprocessen en evaluatie die aan een universitair, academisch opleidingsprogramma in het algemeen kunnen gesteld worden. De kwaliteit van dit aanbod moet geregeld worden geëvalueerd, bijvoorbeeld door middel van valide en betrouwbare bevraging van studenten en afgestudeerden. De doelstellingen dienen relevant te zijn. Dit betekent concreet dat ze een hoog wetenschappelijk actualiteitsgehalte bezitten, dat ze een symbiose van toepassen en genereren van kennis reflecteren, en dat ze beroepsvoorbereidende kwaliteit bezitten. Van meet af aan dient de onderliggende hiërarchisering en sequentiëring van de doelstellingen, zowel voor die van de hele opleiding als voor die van de opleidingsonderdelen afzonderlijk, aan de student bekend te worden gemaakt. Wat de instructie-, vormings- en leerprocessen betreft, zijn overwegend drie aspecten belangrijk.
• De inhoudelijke invulling genereert eisen naar de kwaliteit van het beschikbare studiemateriaal en de bredere documentaire ondersteuning van de processen. De kennis waarin ingeleid wordt, dient zo gestructureerd, gematerialiseerd en gedocumenteerd te zijn dat efficiënt en effectief leren met het oog op de realisering van de doelstellingen metterdaad kan plaats vinden. • Er kunnen eisen gesteld worden in verband met de sequentiëring en de wijze waarop de kennis gepresenteerd wordt (de gebruikte werkvormen, de ondersteuning ervan met gepaste communicatie- en informatietechnologieën, de beschikbare materiële infrastructuur,
Het referentiekader | 31
enzovoort). Het leerproces dient met name ondersteund te worden door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is. Een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën zijn van belang. De gehanteerde werkvormen dienen gericht te zijn op het zelfstandig, kritischreflexief verwerken van de leerstof. Ze dienen te appelleren aan het probleemoplossend en creatief vermogen van de student. Belangrijk hierbij is dat voldoende aandacht wordt besteed aan de didactische vaardigheden van de docenten. • In hoofde van de studenten dient te worden gekeken naar hun draagkracht, hun studievreugde en -belasting, hun mogelijkheden voor efficiënt gebruik van de studietijd enzovoort. Bovendien is het van belang na te gaan of er in de mate van het mogelijke rekening wordt gehouden met individuele verschillen, onder meer in studiestijl en -tempo. Dit laatste kan, bijvoorbeeld, blijken uit differentiatievoorziening in leerparcours binnen het programma, uit de dosering contactonderwijs vs. zelfstudie enzovoort. - De belangrijkste eis ten aanzien van de evaluatie van het kennen en kunnen van de studenten is dat de vorm en inhoud ervan recht moeten doen aan de vooropgestelde doelstellingen en de wijze waarop deze vertaald worden in de instructie-, leer- en vormingsprocessen. Zo kan er bijvoorbeeld speciaal op gelet worden of er niet enkel via reproductie van kennis geëvalueerd wordt, of open-boekexamens regel dan wel uitzondering zijn, enzovoort. Eisen en vormen dienen, hoe dan ook, vooraf aan de studenten duidelijk bekend te worden gemaakt. Voorts dient ook aandacht besteed aan aspecten als billijkheid van de evaluatie, de betrouwbaarheid ervan en de kwaliteit van de geleverde feedback. - De opleidingen dienen te voorzien in een systeem van studievoorlichting en -begeleiding dat gericht is op het verschaffen van de benodigde informatie en het voorkomen en tijdig signaleren van studie- (inclusief examen)problemen, alsmede op het formuleren en uitwerken van oplossingen.
4.2. Kwaliteitseisen onderwijzende staf en intern kwaliteitszorgsysteemxiii De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: - de vertrouwdheid en de ervaring met de sector; - de wetenschappelijke deskundigheid; - de onderwijsdeskundigheid. Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde de continue evolutie in de exacte wetenschappen in het algemeen en inzake de natuurkunde in het
32 | Het referentiekader
bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het beroep. Daarenboven wordt continue bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht. Qua bestaffing veronderstelt deze opleiding academici van hoog niveau voor de basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen, doch ook voor het theorieonderricht in de natuurkunde. Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden, wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk onderzoek verondersteld. Deze sterke band met het wetenschappelijk onderzoek wordt nog uitdrukkelijker vooropgesteld in de voortgezette vorming. Voor wat betreft het praktijkonderwijs is er een noodzaak aan specialisten met praktijkervaring die bovendien hun onderwijsopdracht blijvend combineren met een praktijkopdracht en/of wetenschappelijk onderzoek. De kwaliteitseisen met betrekking op de systemen van interne kwaliteitszorg slaan op: - de efficiëntie van het onderwijsmanagement en de overlegstructuren; - de aandacht voor onderwijskundige professionalisering; - de efficiëntie van het onderwijszorgsysteem, met name het evaluatiesysteem en de kwaliteitszorgcyclus. Elke universiteit, in casu elke opleiding, behoort permanent toe te zien op de kwaliteit van haar onderwijs (en haar onderzoek). Dit moet blijken uit de manier waarop de bij de kwaliteitszorg betrokken commissies functioneren en uit de mate waarin de kwaliteitscyclus vorm heeft gekregen. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan de rol die de studenten, de alumni en het beroepenveld toebedeeld krijgen. In verband met de kwaliteitscyclus wordt verwacht dat er niet enkel een gedegen systeem voor de evaluatie van het onderwijs is, maar dat dit tevens geïncorporeerd is, dit wil zeggen dat er mechanismen zijn voor de opvolging van evaluatieresultaten en dit zowel op het niveau van een opleidingsonderdeel als van het programma.
5. Werkdomein en beroepsprofiel van de afgestudeerde 5.1. Bacheloropleidingen De Vlaamse Minister van Onderwijs heeft zich in intentie akkoord verklaard met de principe dat niet elke bacheloropleiding een professionele uitstroom moet hebbenxiv. Het basisdecreet hoger onderwijs diende op het moment van het opstellen van het referentiekader echter nog gestemd te worden in het Vlaams parlement. Desalniettemin dient de bacheloropleiding een eigenstandige opleiding te zijn. De
Het referentiekader | 33
instellingen moeten bijgevolg duidelijk gedefinieerde eindtermen uitwerken voor de bacheloropleiding enerzijds en duidelijk gedefinieerde voorbereidingsprogramma’s en schakelprogramma’s uitwerken voor de masteropleidingen. De bachelor in de natuurkunde, toegepaste natuurkunde of sterrenkunde moet reeds bij aanvang van de bachelorstudies weten welke vervolgopleidingen hij of zij onder welke voorwaarden mag volgen.
5.2. Masteropleidingen Uit een Europese enquêteii werden de belangrijkste arbeidsposities gedestilleerd, opgedeeld in beroepsprofiel en beroepssector. Onderstaande tabel vat een aantal van deze resultaten samen.
Tabel 4: Overzicht van de typische Europese uitstroomprofielen (beroepsprofiel en sector) voor masters in de natuurkunde en toegepaste natuurkunde (bron: ref. ii) Discipline – specialisatie
Beroepsprofiel
Fysicus – experimentele fysica
fysicus ingenieur R&D gerelateerde beroepen kwaliteitscontrole meet- en regeltechnieken
Fysicus – theoretische fysica
fysicus R&D gerelateerde beroepen
Toegepaste fysicus (ingenieur)
fysicus ingenieur medische fysicus R&D gerelateerde beroepen kwaliteitscontrole meet- en regeltechnieken
Sector onderzoeksinstellingen industrie banken verzekeringsmaatschappijen technisch consultent zelfstandige onderzoeksinstellingen banken verzekeringsmaatschappijen technisch consulent zelfstandige onderzoeksinstellingen industrie banken verzekeringsmaatschappijen technisch consultent medische sector zelfstandige
De commissie acht het essentieel dat de opleidingsverantwoordelijken nauwe contacten onderhouden met de beroepssector; vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt worden bij voorkeur betrokken bij ingrijpende curriculumwijzigingen en de alumni worden bij voorkeur op een regelmatige en gestructureerde wijze bevraagd.
34 | Het referentiekader
6. Internationalisering De discipline natuurkunde is bijzonder actief op het Europese vlak, teneinde het natuurkundeonderwijs op termijn te laten convergeren naar een algemene Europese standaard. De commissie heeft bijzondere waardering hiervoor en verwijst naar de EUPEN-publicatiesxv en vooral naar de TUNING publicatiesii,iii. Echter ook de instellingen zelf leveren bijzondere inspanningen tot internationalisering. De commissie denkt hierbij vooral aan internationale studenten- en docentenmobiliteit, o.m. in het kader van de Europese Erasmus/Socrates programma’s. De commissie zou het ook hier wenselijk vinden dat de opleidingen streefcijfers zouden formuleren voor de studentenparticipatie aan één of andere vorm van internationale studentenuitwisseling en inspanningen zou leveren om voldoende en kwalitatief hoogstaande plaatsen aan te bieden.
7. Flexibilisering Het Vlaamse flexibiliseringsdecreetxvi omvat het wetgevend kader voor de overgang van het klassieke Vlaamse jaarsysteem naar een flexibel creditsysteem. De commissie zal nagaan in welke mate de instellingen gevolg geven aan dit wettelijk kader en welke bijkomende, niet wettelijk verplichte inspanningen worden geleverd om het onderwijs te flexibiliseren. Deze materie is uiteraard nauw verwant met de internationalisering.
8. Multi- en interdisciplinariteit onderwijs De Europese Commissie stelt dat “de academische wereld zich dringend dient aan te passen aan de interdisciplinaire aard van de grote maatschappelijke problemen, zoals duurzame ontwikkeling, nieuwe plagen voor de gezondheid, risicobeheer, enz.”xvii De commissie onderschrijft het belang van interdisciplinaire interacties. Dit betreft zowel het interen multidisciplinair karakter van de bachelor- en masteropleidingen in de natuurkunde – toegepaste natuurkunde – sterrenkunde, maar ook de mogelijkheden die de studenten hebben om in te stromen en uit te stromen van en naar andere disciplines.
9. Bijzondere aandachtspunten van de visitatiecommissie De Vlaamse visitatiecommissie natuurkunde en toegepaste natuurkundeiv heeft in 1999 een aantal algemene aanbevelingen geformuleerd, die de visitatiecommissie wenst over te nemen als bijzondere aandachtspunten.
Het referentiekader | 35
- Een differentiatie tussen de wiskundecolleges voor wiskundigen en natuurkundigen is wenselijk; een te grote nadruk op de formele, abstracte wiskunde dient vermeden te worden. - Ook het informatica-onderwijs dient de worden aangepast aan de noden van de natuurkundigen. - Een cursorisch college (soms caleidoscopisch college genoemd) is wenselijk op een strategische plaats in het curriculum, teneinde de studenten te helpen een onderbouwde keuze voor hun eindwerk te maken. - Er dient voldoende aandacht te worden besteed aan het bijbrengen van communicatieve vaardigheden (gesproken en geschreven). - Studenten zouden meer gebruik moeten maken tijdens hun studies van (internationale) handboeken, bij voorkeur als aanvulling bij (beknopte) cursussen. Deze opmerking geldt a fortiori voor de hogere jaren. - Een opwaardering (in aantal studiepunten) van de eindverhandeling/masterproef wordt aanbevolen. - Er worden nog te veel oud-studenten van de eigen universiteit aangesteld in het ZAP-kader. Dit ‘inteeltbeleid’ zou moeten worden doorbroken.
36 | Het referentiekader
Bijlage bij het referentiekader natuurkunde – toegepaste natuurkunde - sterrenkunde: artikel 58 van het het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (Belgisch staatsblad, 14 augustus 2003) Art. 58. § 1. De accreditatie van een opleiding is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen om de in §2 bedoelde doelstellingen te bereiken. De generieke kwaliteitswaarborgen betreffen: 1° de onderwijsinhoud, dit omvat in ieder geval de aard en het niveau van het onderwijs, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma, de studielast en een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma; 2° het onderwijsproces, dit omvat in ieder geval een voldoende afstemming tussen de vormgeving van het onderwijs en de inhoud, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs; 3° de uitkomst van het onderwijs, dit omvat in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding; 4° de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg; 5° de methoden die bij de zelfbeoordeling worden gehanteerd; deze hebben in ieder geval betrekking op de mogelijkheid de opleiding te vergelijken met andere opleidingen en op een internationaal beoordelingskader. §2. De aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen garandeert dat de instellingen een onderwijs aanbieden dat de studenten bij de voltooiing van de opleiding brengt tot : 1° (…) 2° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het academisch onderwijs : a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie,
Het referentiekader | 37
ideeën, problemen en oplossingen zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren ; b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek ; c) het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden ; 3° in de opleidingen leidend tot de graad van master : a) het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context; b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving; c) een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren;
38 | Het referentiekader
d) hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Referenties i De onderwijsvisitatie natuurkunde, VLIR, Brussel, maart 1999. ii Tuning summary or common reference points for physics, tuning pilot group for physics, update 05.05.2005. iii Tuning Educational Structures in Europe, Final Report, Pilot Project – Phase 1, carried out by over 100 Universities, co-ordinated by the University of Deusto (Spain) and the University of Groningen (The Netherlands) and supported by the European Commission”, edited by Julia Gonzalez and Robert Wagenaar, University of Deusto and University of Groningen, 2003. iv De onderwijsvisitatie natuurkunde, VLIR, Brussel, maart 1999. v Internationale onderwijsvisitatie natuur- en sterrenkunde, VSNU, februari 1997 vi Onderwijsvisitatie natuur- en sterrenkunde, VSNU, 2002 vii Onderwijs- en examenregeling, onderwijsinstituut exacte wetenschappen, studiejaar 20042005, de masteropleiding astronomy and astrophysics, concept mei 2005, universiteit van Amsterdam. viii Vandaag kampoen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen, beleidsnota van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, december 2004. ix De visitatierapporten van de VLIR kunnen worden geraadpleegd op http://www.vlir.be/vlir/ 02thema%27s/03kz.htm x De onderwijsvisitatie wiskunde, VLIR, Brussel, juni 2005 xi Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs, ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs, schooljaar 2002-2003. xii Beperkte statistische telling van de studenten in het hoger onderwijs op 31 oktober 2004, academiejaar 2004-2005, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs. xiii Zoals gebruikt in de VLIR-onderwijsvisitaties. xiv Ontwerp basisdecreet hoger onderwijs (versie maart 2005), artikel 45 xv H. Ferdinande et. al. (eds), Inquiries into European Higher Education in Physics, 7 volumes xvi DECREET betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen (21 april 2004) xvii Mededeling van de Europese Commissie – De rol van de universiteiten in het Europa van de kennis, /COM/2003/0058 def/ en de samenvatting: http://www.eu.int/scadplus/leg/nl/ cha/c11067.htm
Het referentiekader | 39
40 |
III. Algemene opmerkingen Het hoger onderwijs aan de universiteiten in Vlaanderen ondergaat een grote verandering door de overgang van de kandidaats-licentiestructuur naar de bachelor-masterstructuur (bamastructuur). Een belangrijke vraag is hoe de bamastructuur optimaal ingevuld kan worden zodat de Vlaamse opleidingen in de natuurkunde en sterrenkunde de komende decennia hun internationaal competitieve positie kunnen handhaven en verbeteren. De visitatiecommissie wil het debat hierover graag voeden met haar ideeën en opmerkingen. Wanneer in dit hoofdstuk soms sprake is van natuurkunde en natuurkundigen is het de bedoeling dat dezelfde opmerkingen gelden voor sterrenkunde en sterrenkundigen. Driejarige bacheloropleiding en tweejarige masteropleiding In Vlaanderen bestonden de traditionele opleidingen in de natuur- en sterrenkunde, met uitzondering van de opleiding in de toegepaste natuurkunde aan de Universiteit Gent, uit twee kandidaatsjaren gevolgd door twee licentiejaren. De voorbije jaren vond er evenwel een intensieve discussie plaats of in de nieuwe structuur een driejarige bacheloropleiding in de exacte wetenschappen gevolgd zou moeten worden door een eenjarige dan wel door een tweejarige masteropleiding. Vlaanderen is niet het eerste land dat met deze thematiek heeft geworsteld. In dit verband is het interessant te vermelden dat in Nederland tot 1999 de opleidingen in de natuur- en sterrenkunde aan de academische universiteiten gebaseerd waren op een vierjarige cursusduur, terwijl de opleidingen in de technische natuurkunde aan de technische universiteiten gebaseerd waren op een vijfjarige cursusduur. In de praktijk bleek echter dat de feitelijke studieduur om een internationaal competitieve graad te behalen overal meer dan vijf jaar was. Naar aanleiding van deze situatie heeft de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) in 1996 op aanbeveling van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een Internationale Visitatiecommissie (IVC) opdracht gegeven om de natuur- en sterrenkundeopleidingen in internationaal perspectief te positioneren. In de Verenigde Staten heeft men al jarenlang een goede ervaring met de bamastructuur. Rekening houdende met het verschil tussen Amerikaanse credits en Europese studiepunten en de verschillende vakantieduur is de IVC tot de conclusie gekomen dat een Amerikaanse bachelor-masteropleiding met thesis vergelijkbaar is met een Nederlandse cursusduur van 5,4 jaar. De IVC heeft daarom geconcludeerd dat om de Nederlandse opleiding op internationaal niveau te handhaven een totale cursusduur van minstens vijf jaar noodzakelijk is [1]. Deze conclusie is ook van toepassing op de opleidingen in Vlaanderen en
Algemene opmerkingen | 41
de commissie onderschrijft daarom ten sterkste het recente besluit van de Vlaamse regering om de driejarige bacheloropleiding te laten volgen door een tweejarige masteropleiding, zoals dat nu ook in andere Europese landen als Denemarken, Duitsland en Nederland het geval is. Voordelen van de bamastructuur Op grond van buitenlandse ervaringen kunnen een aantal voordelen van de bamastructuur kunnen worden opgesomd [1]: • Een bamastructuur is het meest geschikt om een gewenste verdieping en verbreding, enerzijds voor wetenschappelijk onderzoek en anderzijds gericht op maatschappelijke beroepsperspectieven, in de opleiding te realiseren. • Een uniforme bamastructuur biedt de student meer mogelijkheden voor specialisatie door na het behalen van een bachelordiploma naar een andere universiteit over te stappen. • Door de overstap naar een andere universiteit te vergemakkelijken, kunnen onnodige duplicaties van specialisaties in Vlaanderen vermeden worden. Door de masteropleidingen af te stemmen op de onderzoeksprofilering van de universiteiten kan een grotere efficiëntie van de universitaire opleidingen in de natuurkunde en aanverwante disciplines gerealiseerd worden. • De mogelijkheid voor de student om al na drie jaren een maatschappelijk en internationaal erkende graad te behalen, verhoogt de aantrekkelijkheid van een uitdagende studie in de natuurwetenschappen. • Door een gedeelte van de academische lerarenopleiding te laten indalen in de masteropleiding wordt een keuze voor het onderwijs aantrekkelijker gemaakt. • Een uniforme bamastructuur in de Europese landen schept mogelijkheden voor mobiliteit van studenten zowel na de bachelorfase als na de masterfase. Bovendien valt te verwachten dat een Vlaams bachelordiploma ook toegang zal geven tot een masterstudie in niet-Europese landen zoals de V.S., Canada of Australië. Aldus biedt het systeem de Vlaamse studenten meer mogelijkheden om internationale studie-ervaring op te doen. • De Europese harmonisering van het universitaire onderwijs zal de afgestudeerden zowel na de bachelorfase als na de masterfase betere kansen geven op de Europese arbeidsmarkt. • Door het aanbieden van internationale masterprogramma’s kan Vlaanderen talentvolle studenten uit het buitenland aantrekken. Verdieping en verbreding Universitaire opleidingen hebben een tweeledig doel, namelijk voorbereiding tot de zelfstandige beoefening van de wetenschap en de beroepsmatige toepassing van de wetenschap. Beide doelen stellen speciale eisen aan de opleiding. Het eerste doel is van groot belang voor studenten die een onderzoekscarrière ambiëren. De vooruitgang van de moderne wetenschap vindt grotendeels plaats
42 | Algemene opmerkingen
op gebieden waar de natuurkunde in aanraking komt met andere takken van wetenschap. Dit vereist dat de student vertrouwd raakt met interdisciplinaire aspecten van de natuurwetenschappen. Het tweede doel, namelijk de maatschappelijke relevantie van de opleiding, is van het grootste belang voor die studenten die na het bachelor- of masterdiploma de studie in de natuurkunde beëindigen. Voor de maatschappelijke relevantie dient de opleiding aandacht te schenken aan de ontwikkeling van communicatieve vaardigheden, aan het kweken van een bereidheid om praktische problemen op te lossen en aan een scala van keuzevakken voor een verscheidenheid van beroepsmogelijkheden. De uitdaging is de maatschappelijke relevantie van de opleiding te verbeteren zonder uiteraard de kwaliteit van het natuurkundige kerncurriculum aan te tasten, zodat de natuurkundige als natuurkundige herkenbaar blijft. Wederom op grond van buitenlandse ervaringen, kan men verwachten dat dit mogelijk moet zijn in de nieuwe bamastructuur van 3 + 2 jaren [1]. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen in Vlaanderen deze ambities reeds op verschillende manieren in de nieuwe curricula trachten te concretiseren. Toch beveelt de commissie aan om mede in overleg met alumni en vertegenwoordigers vanuit het beroepenveld het aanbod van maatschappelijk relevante en tot de arbeidsmarkt inleidende keuzevakken verder uit te bouwen. Beroepsprofiel en aansluiting op de arbeidsmarkt De opleidingen in de natuur- en sterrenkunde zijn traditioneel voornamelijk gericht op het volgen van een doctoraatstudie. Het gevolg is dat alumni met een licentiaatsdiploma niet optimaal voorbereid zijn op een loopbaan buiten de universiteit. Afgestudeerden ervaren het ontbreken van praktijkstages en praktijkgericht onderwijs, het onvoldoende oog hebben voor interdisciplinariteit en het ontbreken van specifieke modules als voorbereiding op de instroom in de arbeidsmarkt als ernstige tekortkomingen. Men kan als excuus aanvoeren dat een vierjarige cursusduur voor de licentiaatopleiding onvoldoende ruimte gaf om naast een wetenschappelijke verdieping ook de gewenste verbreding in te bouwen als voorbereiding op de arbeidsmarkt. De nieuwe vijfjarige cursusduur biedt een unieke gelegenheid om in deze situatie verbetering aan te brengen en een programma aan te bieden dat enerzijds een vorming biedt gericht op onderzoek, maar dat anderzijds de kansen van de master in de natuurkunde op de arbeidsmarkt versterkt en verzekert. Een probleem is dat noch de staf noch de studenten een goed zicht hebben op wat de niet-academische beroepsmogelijkheden zijn voor natuurkundigen, met uitzondering van het lerarenberoep. Bovendien blijkt dat slechts een kleine fractie van de afgestudeerden terechtkomt in de industrie. De commissie beveelt de opleidingen daarom aan om meer aandacht te schenken aan het opstellen van een beroepsprofiel voor natuurkundigen. Een aantrekkelijk beroepsprofiel zou ook de instroom kunnen bevorderen van studenten die natuurkunde willen studeren maar een latere functie buiten het pure onderzoek beogen. Het is derhalve noodzakelijk dat een beter inzicht wordt verkregen in wat de arbeidsmarkt van een natuurkundige verwacht en dit vergt een intensiever overleg met het afnemend veld dan op het ogenblik het geval is. De commissie suggereert de opleidingen daarom het volgende: (i) Een degelijke alumniwerking uit te bouwen aangezien het bij uitstek de afgestudeerden zijn
Algemene opmerkingen | 43
die de band tussen opleiding en arbeidsmarkt kunnen versterken. Omdat de opleidingen nog geen ervaring hebben met het functioneren van de nieuwe bachelors en masters op de arbeidsmarkt is een goed contact met de alumni des te belangrijker geworden. Regelmatige alumni-enquêtes bieden de opleidings-verantwoordelijken de mogelijkheid om snel in te spelen op de (veranderende) noden van natuurkundigen op de arbeidsmarkt. Een enquête die uitgesteld wordt tot de opleidingen verplicht zijn een nieuw zelfevaluatierapport op te stellen, kan geen effectieve interactie met het afnemend veld genoemd worden. (ii) De mogelijkheid te overwegen om op facultair niveau een adviesraad samen te stellen met vertegenwoordigers uit het beroepsleven die eenmaal per jaar bijeenkomt om met de opleidingsverantwoordelijken van gedachten te wisselen over de programma’s. (iii) Een pakket van keuzevakken aan te bieden aan de studenten dat gericht is op de aansluiting op de arbeidsmarkt en dat inhoudelijk mede door alumni en adviesraad kan worden ingevuld. (iv) Het organiseren tijdens de bachelorfase van seminaries waar alumni komen getuigen over hun ervaringen als natuurkundigen in de diverse beroepssectoren, teneinde de studenten vertrouwd te maken met niet-academische natuurkundige beroeps-mogelijkheden. (v) Het organiseren van bezoeken aan bedrijven en onderzoeksinstellingen gedurende de bachelorfase en de masterfase. Onderwijs en onderzoek Een fundamenteel aspect van een natuurkunde-opleiding is dat de studenten vertrouwd raken met wetenschappelijke vraagstellingen en probleemoplossingen. Daartoe is een integratie van onderwijs en onderzoek van het grootste belang. Gezien enerzijds de betrekkelijk lage studentenaantallen en anderzijds de sterkte van het natuurkundige onderzoek aan alle universiteiten in Vlaanderen, zijn in principe alle elementen aanwezig om de gewenste integratie te realiseren en te versterken. De opleidingen zouden kunnen overwegen om studenten al in de bachelorfase de mogelijkheid te bieden om een natuurkundige van een van de onderzoeksgroepen als mentor te kiezen. Verder bepleit de commissie om de practica gedurende de bachelorjaren in toenemende mate binnen de onderzoeksgroepen te organiseren, zoals bij een aantal opleidingen reeds het geval is. Voorts beveelt de commissie aan om masterstudenten zo spoedig mogelijk, en zeker niet later dan op het einde van het eerste semester, lid te laten worden van een van de onderzoeksgroepen. Instroom De studentenaantallen in de natuurkunde zijn laag. Gemiddeld schreven zich in de periode 1999-2004 jaarlijks 59 generatiestudenten in voor een Vlaamse natuurkunde-opleiding. Dit is een zorgwekkende situatie gezien het belang van een hoogontwikkeld wetenschappelijk kader dat nodig is voor het goed funtioneren van een moderne technische maatschappij. De oorzaken voor de verminderde belangstelling van scholieren en studenten voor de exacte en technische wetenschappen zijn complex [2]. Het rapport van de Nederlandse visitatiecommissie Natuur- en Sterrenkunde heeft ook aandacht
44 | Algemene opmerkingen
geschonken aan dit probleem [3]. De commissie heeft geconstateerd dat vele opleidingen hun best doen om de instroom te verbeteren met helaas matig succes. De commissie heeft geen magische formule om dit probleem op te lossen, maar kan wel een aantal aspecten noemen die hierbij behulpzaam kunnen zijn. De commissie beveelt aan dat niet alleen de staf maar ook studenten bij de rekrutering van abituriënten betrokken worden. Niets is stimulerender voor scholieren dan in contact te komen met enthousiaste studenten. Belangrijk eveneens is dat fysica in het secundair onderwijs gedoceerd wordt door licentiaten in de natuurkunde. Een daarmee samenhangend effectief mechanisme is het betrekken van academisch gevormde leraren in de beginfase van de bacheloropleiding, bijvoorbeeld via een dubbele aanstelling. Een andere interessante mogelijkheid zou zijn om leerkrachten deeltijds in te schakelen in het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteit. Er zijn aanwijzingen dat ook de bamastructuur instroomverhogend kan werken. Een interessant voorbeeld is Denemarken waar het systeem in 1991 is ingevoerd en waar het aantal studenten in de betavakken daarop aanzienlijk is gestegen [4]. In Nederland is de bamastructuur twee jaar eerder ingevoerd dan in Vlaanderen en zijn er eveneens enige positieve indicaties [5]. Uit tabel 1 blijkt dat het aantal studenten in 2004-2005 in Vlaanderen ook consistent is met deze tendens.
Tabel 1 Aantal studenten in de opleidingen natuur- en sterrenkunde
2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005
Totaal 153 140 132 169 237
Eerste cyclus % vrouwen 26 24 22 14 12
Tweede cyclus Totaal % vrouwen 114 37 114 28 114 28 101 25 108 22
Bron: Statistisch Jaarboek van het Vlaams Onderwijs Rendement De commissie vindt het gemiddelde slaagpercentage van de meeste Vlaamse natuur-en sterrenkunde opleidingen laag. Voorts heeft het haar verwonderd dat een laag rendement door vele hoogleraren als vanzelfsprekend wordt aanvaard. Leerlingen die wetenschappen gaan studeren behoren tot de beste scholieren en de maatschappij heeft beta’s nodig. De commissie vindt het jammer dat in Vlaanderen zoveel talent verloren schijnt te gaan en doet in dit rapport aanbevelingen tot verbetering van het rendement. Algemene academische vorming Van de studenten van nu wordt verwacht dat ze de intellectuele leiders van de toekomst worden. Het is daarom van belang dat de studenten niet alleen opgeleid worden als bekwame vaktechnici maar
Algemene opmerkingen | 45
ook inzicht krijgen in de rol van de natuurwetenschap in de cultuur en de maatschappij. Het is de commissie opgevallen dat de de meeste zelfevaluaties weinig zeggen over de algemene academische vorming van de studenten. De commissie bedoelt daarmee niet zozeer dat een algemeen academische vormingscomponent in het curriculum ingebouwd dient te worden, maar wel dat er gezorgd wordt voor een academisch klimaat waarin studenten geinspireerd worden om algemene colloquia en lezingen bij te wonen en om in hun vrije tijd deel te nemen aan culturele studieclubs of een studium generale. De commissie hoopt dat in de toekomst de zelfevaluatierapporten ook aan dit aspect van de opleiding enige aandacht schenken. Mobiliteit Een belangrijk aspect van de nieuwe bamastructuur is dat studenten na het behalen van een bachelordiploma over kunnen stappen naar een masteropleiding aan een andere universiteit. De meeste studenten kiezen een universiteit om regionale overwegingen en hebben bij de aanvang van de studie nog een beperkt inzicht in de mogelijk specialisaties van de natuurkunde. Het is onmogelijk om op alle Vlaamse universiteiten dezelfde specialisaties aan te bieden. Voor een optimaal gebruik van de wetenschappelijke voorzieningen en talenten in Vlaanderen is mobiliteit na het behalen van een bachelordiploma gewenst. Een dergelijke mobiliteit kan de studie aanzienlijk verrijken door kennis te maken met verschillende wetenschappelijke omgevingen. Zulk een mobiliteit betekent echter wel een breuk met de traditie. In de Verenigde Staten is het volkomen vanzelfsprekend dat men na het behalen van een bachelordiploma naar een andere universiteit gaat voor een masteropleiding. De commissie heeft tot haar genoegen vernomen dat de verschillende universiteiten onderlinge afspraken maken om een studentenuitwisseling tussen de bachelor- en de masterfase in praktijk te brengen. Een aspect dat nog onvoldoende ontwikkeld was op het moment van de visitatie is de voorlichting voor studenten in het derde bachelorjaar over de mogelijke masterstudies die voor hen elders open staan. Een goede voorlichting is essentieel. De commissie beveelt aan dat de natuurkundeopleidingen samen een website uitbouwen met informatie over de diverse vervolgmasteropleidingen die in Vlaanderen worden aangeboden. Misschien kan men in de toekomst zelfs tot een Nederlands-Vlaamse overeenkomst komen over de uitwisseling van studenten tussen de bachelor- en masterfase. Internationalisering Wetenschapsbeoefening is een internationale activiteit met toenemende samenwerkings-verbanden tussen landen. Het is daarom belangrijk dat studenten ervaring kunnen opdoen met dit internationale aspect van de natuurwetenschap. De commissie heeft vastgesteld dat de deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s (zoals het Erasmus programma) bij de meeste opleidingen in Vlaanderen eerder mager uitvalt en zeker voor verbetering vatbaar is. De studenten dienen te worden aangemoedigd om buitenlandse studie-ervaring op te doen. Naast het aanmoedigen van de bovenvermelde uitwisselingsmogelijkheden kan dit bijvoorbeeld ook door het organiseren van bezoeken aan
46 | Algemene opmerkingen
buitenlandse onderzoeksinstellingen (bijvoorbeeld het CERN in Genève), het aanbieden van stages aan onderzoeksinstellingen of universiteiten in het buitenland, al of niet in het kader van de masterproef of door het laten deelnemen aan een internationale zomerschool. Internationale uitwisseling is evenwel alleen realistisch als er een zeker evenwicht is tussen uitstromende Vlaamse studenten en instromende buitenlandse studenten. Om buitenlandse studenten aan te trekken, is het noodzakelijk dat er in de masteropleiding zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de Engelse taal, de “lingua franca” van de wetenschap of dat de gaststudenten tenminste kunnen beschikken over Engelstalig cursusmateriaal. Didactische kwaliteitsverzorging en lerarenopleiding De commissie waardeert de aandacht die de universiteiten wijden aan de didactische kwaliteitsverzorging van het ZAP en AAP. Vele universiteiten hebben daartoe een centrale onderwijsdienst. De commissie heeft echter de indruk dat de didactische kwaliteitsverzorging niet altijd optimaal functioneert. Een probleem is dat sommige cursussen van de centrale onderwijsdienst niet voldoende correleren met de specifieke interesses van de natuurwetenschappelijke staf. Het gevolg is dat stafleden en assistenten maar matig gebruik maken van het aanbod aan onderwijsprofessionalisering. Uit ervaringen elders blijkt dat didactische kwaliteitsverzorging het best werkt wanneer er op faculteitsniveau een bureau is met expertise in de didactiek van de natuurwetenschappen dat, natuurlijk in nauwe samenwerking met de centrale onderwijsdienst, zorgt voor specifieke cursussen voor fysici en andere natuurwetenschappers. Een verwant probleem doet zich voor bij de lerarenopleiding. Een competent academisch gevormd lerarenkorps in het secundair onderwijs is van groot belang om de interesse voor een universitaire natuur-wetenschappelijke studie bij de scholieren aan te zwengelen. De commissie steunt het plan om een gedeelte van de lerarenopleiding in de nieuwe masteropleiding in te bouwen. Om de keuze voor het leerkrachtenberoep te bevorderen, beveelt de commissie aan dat zo’n facultair bureau ook een cruciale rol heeft bij de opleiding van leraren in de natuurkunde en de andere betavakken. De mogelijkheid voor studenten om op een later tijdstip nog over te stappen naar de lerarenopleiding dient ook bevorderd te worden. Personeelsbeleid Het rapport van de vorige Onderwijsvisitatie Natuurkunde heeft reeds opgemerkt dat er in het verleden nagenoeg uitsluitend alumni van de eigen universiteiten als ZAP werden aangesteld. Dit vormt een belemmering voor vernieuwing van onderwijs en onderzoek. In een aantal gevallen is dit probleem nog steeds niet voldoende opgelost. Een personeelsbeleid met een sterker competitie-element waarbij actief geprobeerd wordt bekwame natuurkundigen van elders te rekruteren, blijft belangrijk. De commissie is onder de indruk van de hoge kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek aan alle universiteiten in Vlaanderen. Dit blijkt ook uit het grote aantal permanente mandaten van het FWO dat de natuurkundeafdelingen hebben weten te verwerven. Deze mandaten zijn nu overgeheveld naar de ZAP-kaders van de opleidingen, waardoor deze overvol raken en het gevaar dreigt dat de betrokken universiteiten, via het nastreven van een zogenaamde “rechtvaardiger” verdeling van de ZAP-mandaten
Algemene opmerkingen | 47
over de disciplines, deze posities zouden kunnen overhevelen naar andere vakgebieden. Een dergelijke overheveling van posities, die via een competitief peer-reviewed proces zijn verworven, zou geen recht doen aan de hoge kwaliteit van de natuurkundebeoefening in Vlaanderen. De commissie is van mening dat een transparant universitair personeelsbeleid, waarin rekening wordt gehouden met kwaliteitseisen gebaseerd op peer reviews, essentieel is om de hoge internationale kwaliteit van de natuurkunde-opleidingen in Vlaanderen ook voor de toekomst te verzekeren. Vrouwelijke participatie in de natuurwetenschappen Tabel 1 geeft het totaal aantal studenten in de natuurkunde en de fractie vrouwelijke studenten. Hoewel de fractie vrouwelijke studenten in de natuurkunde nog lang niet 50% is, zijn de fracties niet ongunstig in vergelijking met de percentages vrouwelijke studenten in sommige andere Noord-Europse landen [3]. Interessant is dat de fracties vrouwelijke studenten hoger zijn voor de tweede cyclus. Dit betekent dat relatief meer mannelijke dan vrouwelijke studenten uitvallen. Dat een verhoging van de instroom van vrouwelijke studenten het rendement van de opleiding kan verhogen is ook elders waargenomen [3]. Zorgwekkend is wel dat de fractie vrouwelijke natuurkundestudenten gedurende de laatste jaren aanzienlijk gedaald is. De fractie vrouwen in het ZAP kader is schrijnend laag en verdient de aandacht van de opleidingen aan alle universiteiten in Vlaanderen. Uit tabel 1 blijkt alleszins niet dat vrouwelijke afgestudeerden minder talentvolle natuurkundigen zijn. Het rapport “Women for Science” dat onlangs door de InterAcademy Council werd voorgesteld, benadrukt het belang van een actief beleid om vrouwelijke wetenschappers goed aan bod te laten komen en geeft een goed overzicht van relevante publikaties op dit gebied [6]. Voor de Europese situaties is het rapport van de Helsinki Group on Women and Science ook van belang [7]. De International Union of Pure and Applied Physics organiseert sinds 2002 conferenties over vrouwen in de natuurkunde [8,9]. De American Physical Society heeft een Committee on the Status of Women in Physics dat een nieuwsbrief uitgeeft onder de naam CSWP Gazette, waar artikelen kunnen gevonden worden als “What you can do: A guide to creating a level playing field in physics” [10]. De commissie beveelt de personeelsverantwoordelijken van de Vlaamse universiteiten ten sterkste de lectuur van deze publicaties aan. Om de toename van het aantal vrouwelijke natuurwetenschappers te bevorderen, zijn er rolmodellen gewenst zodat studenten kunnen zien dat een universitaire carrière of een wetenschappelijke loopbaan in de privésector of bij de overheid wel degelijk voor vrouwen mogelijk is. In de eerste plaats is er daarom een grote behoefte aan competente vrouwelijke hoogleraren. Vooraanstaande universiteiten trachten bekwame natuur-kundigen van elders actief te benaderen om hen te interesseren in een mogelijke aanstelling als hoogleraar. Er is geen enkele reden waarom men niet eenzelfde actief personeelsbeleid zou voeren om bekwame vrouwelijke hoogleraren aan te trekken. Een beleid waarbij men passief afwacht of zich onder de sollicitanten ook een vrouwelijke kandidaat bevindt, is geen gelijkekansenbeleid.
48 | Algemene opmerkingen
Een ander goed mechanisme om studenten vertrouwd te maken met vrouwen in de natuurkunde is vrouwelijke wetenschappers van elders uit te nodigen om als gasthoogleraar een cursus te geven. Wanneer men aan zo’n gasthoogleraarschap de naam van een beroemde Vlaamse natuurkundige verbindt, krijgt zo’n gasthoogleraarschap de nodige prestige om het aantrekkelijk te maken voor zowel mannelijke als vrouwelijke natuurkundigen. Voorts dient men te zorgen dat er voor colloquia en seminaria ook vrouwelijke sprekers worden uitgenodigd. Tenslotte is het aanbevelenswaardig om netwerking onder vrouwelijke wetenschappers te bevorderen. De Nederlandse stichting Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) bijvoorbeeld organiseert een tweejaarlijks symposium voor vrouwelijke natuurkundigen [11]. Misschien zouden de Vlaamse faculteiten kontakt op kunnen nemen met de FOM zodat vrouwelijke natuurkundigen in Vlaanderen ook actief aan deze symposia kunnen deelnemen. Sterrenkunde Er is een nauwe band tussen sterrenkunde en natuurkunde. Verificatie van voorspellingen uit de fundamentele natuurkunde is in een aantal gevallen slechts mogelijk via de sterrenkunde. Dit geldt in het bijzonder voor de voorspellingen van de algemene relativiteitstheorie, zoals het bestaan van gravitatielenzen, gravitatiestraling en black holes, en voor het toetsen van bepaalde voorspellingen uit de theorie van elementaire deeltjes. Anderzijds kunnen ontdekkingen uit de sterrenkunde leiden tot nieuwe inzichten in de fundamentele natuurkunde, zoals bijvoorbeeld het bestaan van neutrinooscillaties afgeleid uit waarnemingen van neutrino’s van de zon. Sinds 1967 is een zestal keren onderzoek op het gebied van de sterrenkunde bekroond met de Nobelprijs natuurkunde, waaronder de ontdekking van neutronensterren (1974), de observatie van kosmische microgolf-achtergrondstraling van de Big Bang (1983), het bestaan van gravitatiestraling uit de gemeten baanveranderingen van een dubbele neutronenster (1993), en het bestaan van neutrino-oscillaties en van neutrino’s in een supernova (2003). Andere ontdekkingen van fundamenteel natuurkundig belang zijn die van (i) gravitatielenzen in clusters van sterrenstelsels, (ii) van black holes in dubbelsterren en in kernen van sterrenstelsels, (iii) het bestaan van “donkere materie” van volstrekt onnbekende aard, welke 80 tot 90 procent van de graviterende materie in clusters van sterrenstelsels uitmaakt, en (iv) het bestaan van “donkere energie” die het heelal versneld doet uitdijen en ongeveer 70 procent van de totale materie/energie van het heelal uitmaakt. De combinatie van de laatstgenoemde ontdekkingen, welke betekent dat “gewone” baryonische (atomaire) materie slechts ongeveer 4 procent van de totale materie/energie-inhoud van het heelal uitmaakt en dat dus de aard van 96 procent van de inhoud van het heelal volkomen onbekend is, vormt een van de grootste onopgeloste problemen van de hedendaagse fundamentele natuurkunde. De nauwe verhevenheid van sterrenkunde en natuurkunde betekent dat enerzijds sterrenkundigen een zeer gedegen vooropleiding in de natuurkunde dienen te hebben, terwijl het anderzijds voor natuurkundigen van belang is om enige vertrouwdheid te hebben met de inzichten die de sterrenkunde aan de natuurkunde kan bijdragen.
Algemene opmerkingen | 49
Aan drie Vlaamse universiteiten vindt sterrenkundig onderzoek op hoog internationaal niveau plaats: aan de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven. Aan deze universiteiten, maar ook aan de Universiteit Antwerpen, is er de mogelijkheid voor de studenten om een aantal colleges sterrenkunde/astrofysica te volgen in de bacheloropleiding, al dan niet als verplicht studieonderdeel. In de masterfase kunnen de studenten zich dan aan deze universiteiten– met uitzondering van de UA-verder verdiepen in de sterrenkunde/astrofysica en er een eindwerk over te maken. Het afstudeeronderzoek in de sterrenkunde aan de voornoemde universiteiten sluit uiteraard nauw aan bij de onderzoeksexpertise ter plaatse. De Vrije Universiteit Brussel is gespecialiseerd in onderzoek van evolutie van sterren en dubbelsterren. Het onderzoek aan de Universiteit Gent spitst zich voornamelijk toe op dynamica en evolutie van sterrenstelsels en de evolutie van sterpopulaties. De K.U.Leuven focust zich op onderzoek naar sterpulsaties, naar vorming en zeer vroege evolutiestadia van sterren en planetenstelsels en aan zeer late evolutiestadia van sterren. Het Leuvense departement Wiskunde richt zich op plasma-astrofysica. De colleges die in de licenties worden gegeven, bestrijken weliswaar een breder terrein maar gezien de dikwijls beperkte staf sluiten de cursussen vanzelfsprekend toch voor een aanzienlijk deel aan bij de lokale expertises. Bij de omvorming naar de bachelor-masterstructuur hebben de universiteiten de sterrenkunde een verschillende plaats in de opleiding toegekend: - Aan de Vrije Universiteit Brussel is er de afstudeervariant ‘fundamentele fysica’ waarin een student de masterproef in de sterrenkunde/astrofysica kan doen en hierbij een passend pakket colleges kan volgen. Dit model is dus analoog aan het vroegere licentiaatsmodel. De student studeert af in de natuurkunde en verwerft het bijhorende masterdiploma. - Aan de Universiteit Gent is ervoor gekozen om zowel de bachelor- als de masteropleiding de naam ‘fysica en sterrenkunde’ te geven, wat inhoudt dat in beide opleidingen een onderdeel sterrenkunde verplicht is. Net zoals aan de Vrije Universiteit Brussel kunnen studenten een afstudeeronderzoek kiezen in de sterrenkunde/astrofysica en hierbij een passend pakket colleges kiezen. De studenten studeren dan af in de ‘fysica en sterrenkunde’ en verwerven een masterdiploma met deze titel. - Aan de K.U.Leuven opteren de opleidingsverantwoordelijken voor een aparte masteropleiding in de sterrenkunde, naar het voorbeeld van de Nederlandse universiteiten van Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht. Bovengenoemde keuzes hangen direct samen met de omvang van de wetenschappelijke staf. Zowel aan de Vrije Universiteit Brussel als aan de UGent is de omvang van de sterrenkundige wetenschappelijke staf (enkele vaste stafleden en een beperkt aantal postdoctoral fellows op tijdelijke contracten) niet voldoende groot om alle benodigde gespecialiseerde colleges in de verschillende subdisciplines van
50 | Algemene opmerkingen
de sterrenkunde/astrofysica te kunnen leveren om het opzetten van een aparte voldoende brede masteropleiding sterrenkunde op internationaal niveau te rechtvaardigen. Aan de K.U.Leuven ligt dit anders. Hier is, zeker als de vaste staf voor sterrenkunde/astrofysica in de departementen Natuurkunde en Wiskunde samen wordt genomen en daarbij het aantal postdoctorale onderzoekers wordt geteld, van voldoende omvang om de nodige colleges voor een volledige masteropleiding op internationaal niveau te verzorgen. De commissie acht, gezien het bovenstaande, de keuzes die deze drie universiteiten hebben gemaakt verstandig. De universiteiten zouden op termijn nog een stap verder kunnen gaan en een nog sterkere masteropleiding in de sterrenkunde/astrofysica kunnen creëren door intensieve samenwerking tussen de drie universiteiten. In Nederland bestaat voor de discipline sterrenkunde al meer dan 30 jaar de traditie van de ‘interacademiale colleges’. Elk jaar wordt er in de masterfase van de opleiding een landelijk college gegeven dat verzorgd wordt door docenten van een of meer universiteiten over onderwerpen waarvoor niet iedere universiteit de expertise in huis heeft maar waarvan men toch wil dat de studenten ervan hebben kennis genomen in hun opleiding. Het gaat bijvoorbeeld om ‘cosmologie’, ‘geavanceerde astronomische instrumentatie’, ‘interferometrie’ en ‘ruimteonderzoek’. Sommige interacademiale colleges zijn verplicht voor alle universiteiten. De interacadamiale colleges worden op een centrale plaats gegeven en, gezien de beperkte afstanden in Nederland, kan elke student ze volgen. De studenten krijgen over het algemeen de reiskosten per trein hiervoor vergoed. De commissie meent dat een dergelijk model ook voor de drie Vlaamse universiteiten met een sterrenkundige opleiding een goede mogelijkheid zou kunnen vormen om ervoor te zorgen dat de studenten een voldoende breed pallet aan basiscolleges in de sterrenkunde/astrofysica kunnen volgen. Als elk van de deelnemende universiteiten colleges op het terrein van de eigen onderzoeksexpertise verzorgt, kan er een sterke masteropleiding sterrenkunde/astrofysica in Vlaanderen tot stand komen. Een dergelijk bundeling van krachten is, gezien de korte afstanden in Vlaanderen, zeker realiseerbaar en zou wellicht tot een sterke gecombineerde interacademiale Vlaamse masteropleiding in de sterrenkunde met drie vestigingen kunnen uitgroeien.
Referenties 1. Internationale onderwijsvisitatie Natuur- en Sterrenkunde (VSNU, Utrecht, februari,1997). 2. Declining enrolment in S&E studies. Is it real? What are the causes? What can be done? (Organisation for Economic Co-operation and Development, Parijs, november, 2005). 3. Onderwijsvisitatie Natuur- en Sterrenkunde (VSNU, Utrecht, september 2002). 4. Kandidater I Matematik-, Fysik- og Kemifagene: Hvor Gik de Hen? (Niels Bohr Institutet, Kopenhagen, juli 2001).
Algemene opmerkingen | 51
5. J. Hendriks en H. van den Berg, De groei zet door, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 72, 24-25 (2006). 6. Women for Science (InterAcademy Council, Amsterdam, juni 2006), http://www.interacademycouncil.net/ 7. T. Rees, The Helsinki Group on Women and Science in Europe: National policies on women and science in Europe (Office for official publications of the European Communities, Luxembourg, May 2000). 8. B. Hartline and D. Li (eds.), Women in Physics: The IUPAP international conference on women in physics (IUPAP, Paris, 2002). 9. B. Hartline and A. Michelman-Ribeiro (eds.), Women in Physics; Second IUPAP international conference on women in physics ( IUPAP, Paris, 2005). 10. R. Springer, What you can do: A guide to creating a level playing field in physics, CSWP Gazette 25, No. 1 (American Physical Society, College Park, MD, Spring 2006). 11. M. Blaauboer, FOM/v-symposium: exclusief toegankelijk voor vrouwen, Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 71, 348-349 (2005).
52 | Algemene opmerkingen
IV. De opleidingen in vergelijkend perspectief De opleidingen natuur- en sterrenkunde aan de Universiteit Gent, de Universiteit Hasselt, de Katholieke Universiteit Leuven, de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Antwerpen. Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen natuurkunde. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere opleidingen heeft gedaan. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen. De Universiteit Antwerpen (UA), de Vrije Universiteit Brussel en de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) bieden een bachelor- en aansluitende masteropleiding Fysica aan. De Gentse opleiding profileert zich nadrukkelijk als de bachelor-masteropleiding ‘Fysica en Sterrenkunde’. De Universiteit Hasselt biedt alleen een bacheloropleiding natuurkunde aan. De K.U.Leuven Campus Kortrijk biedt enkel het eerste bachelorjaar aan, waarna de studenten doorstromen naar de moederfaculteit in Leuven voor het vervolg van hun opleiding. De commissie wenst in dit verband trouwens op te merken dat, tenzij de campus expliciet wordt vermeld, de opmerkingen die worden gemaakt over de bacheroropleiding aan de K.U.Leuven zowel gelden voor de Campus Heverlee als voor de Campus Kortrijk. Omdat de Vlaamse regering pas eind mei 2005 besliste dat de meeste opleidingen in het studiegebied Wetenschappen een tweejarige masteropleiding mogen aanbieden mits ze aan een aantal voorwaarden voldoen, werd er ten tijde van de visitatie nog volop gewerkt aan de invulling van die tweejarige masteropleiding. Desalniettemin heeft de commissie een goed beeld gekregen van het lopende eerste en tweede bachelorjaar en de licenties. Daarnaast heeft zij de voorstellen en programma’s voor de op te richten masteropleiding en het in te voeren derde bachelorjaar grondig bestudeerd en heeft zij hierover van gedachten kunnen wisselen met de opleidingsverantwoordelijken.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 53
Naast de bachelor-masteropleidingen natuurkunde beoordeelde de visitatiecommissie ook nog de bachelor-masteropleiding Toegepaste Natuurkunde aan de Universiteit Gent, de master na masteropleiding Nanofysica aan de Universiteit Antwerpen en de masteropleiding Medische Stralingsfysica aan de K.U.Leuven. Deze opleidingen zijn evenwel niet in het vergelijkende deel opgenomen omwille van hun unieke karakter.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
1.1. Niveau en oriëntatie van de bachelor-masteropleidingen natuurkunde Het niveau en de oriëntatie van de verschillende opleidingen zijn door de commissie als goed beoordeeld, de bacheloropleiding in Hasselt kreeg een excellente score. De commissie heeft vastgesteld dat er in de doelstellingen van alle bacheloropleidingen veel aandacht wordt besteed aan het beheersen van algemeen wetenschappelijke competenties en het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de structuur van het vakgebied en de nieuwste ontwikkelingen binnen de discipline. Alle bacheloropleidingen streven zonder meer een diepgaande academische vorming na. De doelstellingen beogen een grondige training van de studenten in analytisch en probleemoplossend denken, het zelfstandig opzoeken en kritisch verwerken van informatie en het verwerven van onderzoeksvaardigheden. Aan de Universiteit Hasselt zijn de doelstellingen uitdrukkelijk geconcipieerd in functie van een vlotte doorstroom van haar bachelors naar de verschillende Vlaamse maar ook buitenlandse universiteiten, in het bijzonder de Technische Universiteit Eindhoven in Nederland, voor een vervolgopleiding. De commissie is verder van oordeel dat vrijwel alle bacheloropleidingen in hun doelstellingen voldoende aandacht besteden aan het bijbrengen van algemene en professionele vaardigheden, zoals communicatievaardigheden (mondeling en schriftelijk), het functioneel beheersen van het Engels en de vaardigheid om over natuurkunde te communiceren zowel met vakgenoten als met een lekenpubliek. De instellingen zouden er volgens de commissie meer rekening mee moeten houden dat voor een aantal studenten een bachelordiploma een einddiploma en dus de uitstroom naar de arbeidsmarkt kan betekenen. De commissie beveelt de opleidingen aan om een duidelijk uitstroomprofiel voor de bacheloropleidingen uit te werken. De doelstellingen van alle masteropleidingen zijn gericht op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau en het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis. Ze hebben allemaal oog voor het bijbrengen
54 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
van de nieuwste ontwikkelingen en zijn erop gericht om de student een originele bijdrage aan de wetenschap te doen leren. Ook voor het aanleren van de nodige onderzoeksvaardigheden is er een goede aandacht. Er wordt in het algemeen niet veel aandacht gehecht aan het afleveren van natuurkundigen aan de industrie. De commissie is van mening dat alle opleidingen een profielschets voor natuurkundigen zouden moeten uitwerken.
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van alle gevisiteerde opleidingen als goed tot zelfs excellent voor de bacheloropleiding aan de K.U.Leuven. De domeinspecifieke eisen van alle opleidingen zijn volgens de commissie goed afgestemd op de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten worden gesteld. De eindkwalificaties zijn duidelijk ontleend aan de wetenschappelijke discipline en kunnen de internationale toets doorstaan. Bij de opmaak van de doelstellingen, en de domeinspecifieke aspecten ervan, hebben de opleidingen duidelijk hun internationale onderzoeksnetwerken gebruikt om ook op onderwijsvlak ideeën uit te wisselen. De masteropleidingen van de UGent en de K.U.Leuven houden rekening met het beroepenveld en hebben als doel multifunctioneel inzetbare fysici af te leveren. De doelstellingen van de Antwerpse en de Brusselse masteropleiding zijn minder goed afgestemd op de wensen en behoeften van het beroepenveld. De K.U.Leuven en de UGent geven aan dat ze zowel een verdiepende als een verbredende opleiding beogen, iets wat de commissie een zeer goede keuze vindt. De commissie apprecieert bovendien ten zeerste de algemene academische vorming die de K.U.Leuven beoogt: in de doelstellingen is er expliciet aandacht voor een humaan wetenschappelijke component. De keuze om zowel een brede als diepe opleiding aan te bieden, gecombineerd met de duidelijke aandacht voor een algemene academische vorming maakt dat de bacheloropleiding aan de K.U.Leuven een excellente score krijgt.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bacheloropleiding De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van alle bachelorprogramma’s als goed tot excellent.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 55
De commissie is van mening dat alle programma’s een hoog wetenschappelijk niveau halen. Ze vindt het positief dat alle bacheloropleidingen in vergelijking met de vorige visitatie hun wiskundepakket hebben teruggeschroefd en aangepast aan de noden van de fysici. Het fysicapakket dat de opleidingen aanbieden, is degelijk en grondig maar dit komt de attractiviteit ervan niet altijd ten goede. Daarom apprecieert de commissie ten zeerste de seminaries over actuele fysica die de Vrije Universiteit Brussel in het eerste jaar programmeert en beveelt ze de andere opleidingen aan dit ook in te richten. In alle programma’s is er een goede aandacht voor zowel de theoretische als de experimentele fysica. De Universiteit Hasselt en de Vrije Universiteit Brussel hebben een specifieke aandacht voor de toegepaste fysica via de opties ‘Toegepaste Fysica’. De verbredende component in de bachelorprogramma’s is zeer divers opgevat. De K.U.Leuven is het verst gegaan door 42 studiepunten van de 180 in te ruimen voor acht verbredende afstudeerrichtingen: ‘Biofysica’, ‘Chemie’, ‘Geografie’, ‘Geologie’, ‘Informatica’, ‘Wiskunde’, ‘Biowetenschappen’ en ‘Fysica met verbreding’. De commissie vindt de afstudeerrichtingen zeer aantrekkelijk omdat ze de mogelijkheid scheppen om naar andere masteropleidingen over te stappen. Ook de Universiteit Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Hasselt bieden naar de mening van de commissie een brede bacheloropleiding aan. De Universiteit Antwerpen heeft goed werk gemaakt van de verbreding van de bacheloropleiding door 36 studiepunten in te ruimen voor de ‘Aanvulling Fysica’ of de minoren ‘Biochemie’ en ‘Wiskunde’. De Universiteit Hasselt vult de verbreding in door de studenten in het tweede jaar voor 15 SP opleidingsonderdelen te laten kiezen uit de disciplines biologie, scheikunde, wiskunde en informatica. Bij aanvang van het derde bachelorjaar dienen de studenten te kiezen uit de opties ‘Toegepaste fysica’, ‘Zuivere fysica’ en ‘Bio-elektronica/ nanotechnologie’. Voor die opties zijn 25 studiepunten gereserveerd. De Vrije Universiteit Brussel vult de verbreding in door in het tweede en derde jaar de minoren ‘Wiskunde’ (51 SP) en ‘Chemie’ (48 SP) en de profielen ‘Toegepaste fysica’ (36 SP) en ‘Fundamentele fysica’ (36 SP) aan te bieden. In het bachelorprogramma van de Universiteit Gent is slechts tien procent van het pakket gereserveerd voor de keuze van een verbredend keuzeopleidingsonderdeel in het tweede jaar en twee verdiepende of verbredende keuzeopleidingsonderdelen in het derde jaar. Dit is enigszins weinig maar de studenten die dit wensen, kunnen in hun bacheloropleiding tot vier grote opleidingsonderdelen sterrenkunde opnemen en die combinatie van natuurkunde en sterrenkunde vindt de commissie aantrekkelijk. De commissie heeft tot haar genoegen geconstateerd dat er, in vergelijking met de vorige visitatie, veel meer aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van experimentele vaardigheden en aan het zelfstandig werken. Alle opleidingen plannen in het derde jaar een bachelorproject, wat de commissie een zeer goede zaak vindt. De commissie vond de practica van de eerste twee jaren aan de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Hasselt zeer aantrekkelijk en uitdagend. De practica aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk vindt ze daarentegen te eenvoudig. Ook de practica aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent vindt de commissie minder uitdagend. Bovendien is ze van mening dat aan de
56 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
Vrije Universiteit Brussel de balans theorie-experiment nog voor verbetering vatbaar is. De commissie meent dat de computervaardigheden in de meeste programma’s goed aan bod komen, maar vindt dat het informatica-aanbod aan de Vrije Universiteit Brussel nog niet voldoende is.
Masteropleiding Op het ogenblik van de visitatie waren de meeste masterprogramma’s nog niet volledig uitgewerkt. Op basis van de voorlopige programma’s die de commissie heeft kunnen inkijken en op basis van de lopende licentiaatsprogramma’s beoordeelt de commissie de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de masterprogramma’s als goed. De commissie is ook hier van mening dat de voorgestelde tweejarige masterprogramma’s van een hoog academisch niveau zijn en de studenten zeker in staat stellen om de beoogde eindkwalificaties te halen. De sterke onderzoeksdomeinen van de onderwijzende staf komen tot uiting in de specialisaties. Sommige opleidingen gaan samenwerkingsverbanden aan om bepaalde afstudeerrichtingen te kunnen aanbieden. De commissie ondersteunt een dergelijke bundeling van de krachten en moedigt ze ten zeerste aan. De Universiteit Gent heeft gekozen voor een ‘unitaire’ masteropleiding Fysica en Sterrenkunde zonder afstudeerrichtingen. De K.U.Leuven heeft ervoor gekozen om van de afstudeerrichting ‘Sterrenkunde’ in het licentieprogramma een aparte masteropleiding te maken vanaf 2007-2008. Het programma van die nieuwe master speelt volgens de commissie goed in op de internationale ontwikkelingen en reflecteert de eigen onderzoeksexpertise. De commissie is van mening dat in alle masterprogramma’s arbeidsmarktvaardigheden, onder meer via de mogelijkheid om een bedrijfsgericht profiel of een module ondernemerschap te volgen, goed aan bod komen. In het programma van de Vrije Universiteit Brussel mag er nog meer aandacht worden besteed aan de arbeidsmarktvaardigheden.
2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de eisen van academische gerichtheid voor alle gevisiteerde instellingen als goed tot excellent. In alle programma’s is er niet alleen een goede aandacht voor kennisontwikkeling maar ook voor het ontwikkelen van een kritische onderzoeksattitude en het aanleren van de nodige onderzoeksvaardigheden. In de latere bachelorjaren en in de masterjaren sluiten de specialisaties aan bij het wetenschappelijk onderzoek dat het academisch personeel bedrijft. De commissie wenst evenwel op te merken dat academische gerichtheid niet alleen een kwestie is van diepgang maar ook van nieuwsgierigheid. Die
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 57
nieuwsgierigheid kan volgens haar gestimuleerd worden via aantrekkelijke en uitdagende practica in het eerste jaar van de bacheloropleiding, voldoende demonstraties in te bouwen in de theoretische colleges en het regelmatig refereren naar actuele ontwikkelingen in de lessen.
2.3. De samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als voldoende tot excellent. Met name aan de Universiteit Hasselt biedt de bacheloropleiding een mooi samenhangend programma aan, met een goed evenwicht tussen verplichte opleidingsonderdelen en keuzeopleidingsonderdelen, die bovendien zijn gegroepeerd in coherent gestructureerde optieblokken. De verschillende opleidingsonderdelen in de fysica en de wiskunde zijn onderling zeer goed op elkaar afgestemd en het programma is zeer goed gericht op de doorstroom naar de masteropleiding Sterrenkunde aan de K.U.Leuven, de master in de Bio-elektronica en Nanotechnologie aan de transnationale Universiteit Limburg en de master in Applied Physics aan de Technische Universiteit Eindhoven. De commissie beoordeelt de samenhang van het programma aan deze universiteit als excellent. De samenhang van de bachelor- en masterprogramma’s aan de K.U.Leuven, de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen is goed. De samenhang van het bachelor- en masterprogramma aan de Vrije Universiteit Brussel is voldoende maar kan verbeterd worden. Met name is de cursus informatica te beperkt. Voorts krijgen de studenten die in hun bacheloropleiding de minor wiskunde kiezen geen thermodynamica en diegenen die de minor chemie volgen, moeten het zonder sterrenkunde doen.
2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de decretale eisen met betrekking tot de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd voor alle opleidingen als goed. De commissie is van oordeel dat de programma’s aan alle instellingen weliswaar zwaar maar goed studeerbaar zijn en dat de studietijd evenredig verdeeld is over het academiejaar. De effectieve studietijd komt vrij goed overeen met de begrote studietijd. In sommige instellingen werden kleine problemen gemeld. Aan de K.U.Leuven gaven de bachelorstudenten tijdens het visitatiebezoek aan dat ze voor sommige keuzeopleidingsonderdelen soms veel werkjes op hetzelfde moment moesten maken. Aan de UA worden vooral in het eerste bachelorjaar de opleidingsonderdelen ‘Algemene Fysica I’ en ‘Analyse II’ blijkens de studietijdmeting als zeer zwaar ervaren.
58 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
De commissie beoordeelt de procedure van studietijdmetingen aan de Universiteit Hasselt als excellent. Om de studeerbaarheid te bewaken worden alle opleidingsonderdelen systematisch geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd. Bij de evaluatie van de opleiding en de opleidingsonderdelen worden de studentenoordelen systematisch betrokken. Zo wordt er in het eerste bachelorjaar per trimester een evaluatievergadering ingericht met de studenten. Daarnaast wordt er per semester een elektronische studietijdmeting uitgevoerd. Aan de Universiteit Antwerpen werden er voor de eerste keer in 2004-2005 studietijdmetingen georganiseerd in alle eerste bachelorjaren van de faculteit Wetenschappen. Aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent zijn er evenmin regelmatige studietijdmetingen maar via een systeem van studentenenquêtes wordt wel aandacht besteed aan de studielast. De commissie betreurt het dat er aan de K.U.Leuven weinig objectieve gegevens met betrekking tot de studietijd voorhanden waren. De commissie is van mening dat de studietijd van de nieuwe programma’s nauwlettend in het oog moet worden gehouden en beveelt de opleidingen dan ook aan om studietijdmetingen uit te voeren voor alle opleidingsjaren.
2.6. Afstemming vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma voor bijna alle programma’s goed en voor de bachelorprogramma’s aan de Universiteit Hasselt en de K.U.Leuven en de masteropleiding aan de K.U.Leuven zelfs excellent. De commissie beschouwt het systeem van begeleide zelfstudie aan de Universiteit Hasselt als een zeer goede manier om de ‘studenten bij de les te houden’. De studenten in het eerste bachelorjaar krijgen dagelijks 1 uur hoorcollege, gevolgd door 5-6 uren begeleide zelfstudie, afgesloten met een responsiecollege. De sturing wordt in de loop van de opleiding minder strak, de opdrachten worden minder gedetailleerd en complexer. In het derde jaar wordt er ook overgeschakeld op een semestersysteem. Voor de opleidingsonderdelen waarin experimenteervaardigheden een belangrijke rol spelen, verloopt de organisatie anders. Die worden meestal in halve dagen georganiseerd. De practica worden in het eerste en tweede jaar per twee uitgevoerd. Op het einde van het tweede jaar voeren de studenten ook per twee een project uit. In tegenstelling tot de practica krijgen ze hiervoor geen leidraad ter beschikking. Die grotere zelfstandigheid moet hen voorbereiden op hun eindproject in het derde bachelorjaar. De commissie meent dat het Hasseltse didactische concept heel goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. Aan de andere instellingen is het onderwijsmodel meer traditioneel te noemen, met hoorcolleges, oefeningensessies en practica. In de latere jaren komt ook het projectwerk meer aan bod, zijn er soms ‘reading courses’ en gebeurt het dat leerstof wordt bestudeerd aan de hand van opgegeven literatuur. De
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 59
commissie is van mening dat aan de K.U.Leuven de zelfwerkzaamheid van de studenten zeer goed aan bod komt in de oefeningen, practica en projecten. Het is de commissie evenwel onvoldoende duidelijk geworden hoe de centrale onderwijsconcepten ‘Competentiegericht en studentgecentreerd leren’ en ‘Begeleide zelfstudie’ die de UAntwerpen, respectievelijk de K.U.Leuven hanteren, geïmplementeerd worden in de natuurkundeopleidingen.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie evalueert de beoordeling en toetsing aan de instellingen als voldoende voor de Antwerpse bacheloropleiding tot excellent aan de Universiteit Hasselt. De commissie heeft een steekproef aan examenvragen bestudeerd en komt tot de vaststelling dat de examens in het algemeen niet alleen de kennis toetsen maar ook het inzicht in de materie en de onderzoeksvaardigheden beoordelen. Het inhoudelijke niveau van de examens is goed. De commissie vindt dat de beoordeling en toetsing aan de Universiteit Hasselt op een excellente manier verloopt. De evaluatievormen zijn goed aangepast aan de inhoud van de opleidingsonderdelen, het examensysteem is zeer transparant en de alumni en studenten gaven aan dat alle leerstof getest wordt. Slechts gedeeltelijk de cursus studeren en, dankzij selectieve examenvragen, toch slagen, zit er niet in. Een zeer faire en gelijke aanpak vindt de commissie. In de Antwerpse bacheloropleiding worden de studenten getoetst op wiskundekennis voor een studie in de wiskunde en de minder op wiskundekennis voor een studie in de natuurkunde. Voor dit facet krijgt de Antwerpse bacheloropleiding een voldoende. De overige opleidingen, inclusief de Antwerpse masteropleiding, kregen de score ‘goed’ voor dit facet. De studenten van die opleidingen geven aan tevreden te zijn over de beoordeling en toetsing en vinden dat ze fair worden beoordeeld. Aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk zijn de slaagpercentages in de eerste en de tweede kandidatuur zeer hoog. De slaagcijfers van de Kortrijkse studenten in de hogere jaren aan de K.U.Leuven Campus Heverlee tonen aan dat de doorstroming goed verloopt en dat de zeer goede Kortrijkse resultaten dus niet te danken zijn aan makkelijkere examens. De commissie is er een grote voorstander van om in het eerste bachelorjaar in het eerste semester een tussentoets in te voeren. Het geeft de studenten de gelegenheid om voor zichzelf na te gaan in welke mate zij de leerstof beheersen en kunnen toepassen. Bij slechte resultaten kan er dan nog tijdig geremedieerd of geheroriënteerd worden. Alleen de K.U.Leuven organiseerde ten tijde van de visitatie een dergelijk proefexamen.
60 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
2.8. De Masterproef De commissie heeft een steekproef aan eindverhandelingen ingekeken en komt tot de conclusie dat de wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen aan alle instellingen goed tot excellent is. Ze heeft tevens geconstateerd dat een aanzienlijk percentage van de eindverhandelingen van de jongste voorbije vijf jaren aanleiding heeft gegeven tot een publicatie. De studenten worden ook aan alle instellingen goed geïnformeerd over de mogelijke keuzes en de begeleiding wordt degelijk verzorgd. Alle opleidingen trekken in hun nieuwe tweejarige masterprogramma het gewicht van de eindverhandeling op tot 30 studiepunten. Dit grotere belang correspondeert met de belangrijke rol van de eindverhandeling in het programma. De commissie heeft vastgesteld dat geen enkele opleiding kwaliteitscriteria heeft opgesteld waaraan de masterproef zal moeten voldoen. Ze beveelt aan om hierover duidelijkheid te scheppen. Een eis die zeker geformuleerd mag worden, is dat een masterproef een origineel werk van een publicabel niveau moet zijn.
2.9. Toelatingsvoorwaarden Het overbruggingonderwijs dat de opleidingen organiseren, bestaat uit een herhalingscursus wiskunde die in september georganiseerd wordt voor de abituriënten en de invoering van overgangsopleidingsonderdelen als ‘Calculus’ en ‘Redeneren en structureren’ in het eerste bachelorjaar. Met die overgangsopleidingsonderdelen willen de opleidingen inspelen op de gewijzigde wiskundeleerplannen in het secundair onderwijs. Het overbruggingsonderwijs blijkt evenwel niet altijd voldoende te zijn en ook niet altijd goed afgestemd op de noden van de fysicastudenten. Zo concludeert de commissie uit de gesprekken met de studenten dat het overbruggingsonderwijs nog geïntensiveerd mag worden aan de UAntwerpen. De commissie vraagt zich tevens af of de inhoud van het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de hogere wiskunde’ aan de K.U.Leuven de hiaten van de studenten wel op de meest efficiënte wijze opvult. De bacheloropleiding van de Universiteit Gent beveelt ze aan om de studenten het overgangsprogramma van de faculteit Ingenieurswetenschappen te laten volgen en niet de zomercursus die georganiseerd wordt door de opleiding wiskunde en die voornamelijk gericht is op toekomstige wiskundestudenten. Het overbruggingsonderwijs aan de UHasselt en de Vrije Universiteit Brussel is volgens de commissie uitstekend afgestemd op de noden van de beginnende studenten. De commissie heeft vastgesteld dat het beleid inzake de toegang tot de masteropleiding natuurkunde in vele instellingen nog op punt moet worden gesteld. De instroomcriteria aan de K.U.Leuven en de Vrije Universiteit Brussel waren ten tijde van de visitatie al goed uitgewerkt. Aan beide universiteiten is er, naast een toelating voor de bachelor fysica natuurlijk, een rechtstreekse instroom voorzien voor universitaire bachelors met 100 studiepunten in de fysica, met daarin begrepen de noodzakelijk geachte bijvakken. Hieronder vallen de bachelors wiskunde en scheikunde met afstudeerrichting fysica.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 61
Andere bachelors kunnen ook instromen mits een voorbereidingsprogramma te hebben gevolgd van ten hoogste 60 studiepunten. De Vrije Universiteit Brussel onderzocht nog de toelatingsvoorwaarden voor studenten uit andere richtingen, in het bijzonder uit de ingenieursopleidingen. De commissie beveelt de opleidingen aan om de toelatingsvoorwaarden goed uit te werken en de nodige voorbereidingsprogramma’s te voorzien. Grafiek 1 toont een overzicht van het gemiddeld aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur natuurkunde over de periode 1994-1995 tot en met 2003-2004. De Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel hadden een gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde: een schatting van het aantal natuurkundestudenten is gemaakt, uitgaande van de veronderstelling dat 50% van de studenten in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur studenten natuurkunde zijn. Een analyse van de doorstroming in respectievelijk de tweede kandidatuur wiskunde en de tweede kandidatuur natuurkunde bevestigt dat dit een goede schatting oplevert.
Grafiek 1: Overzicht van het gemiddeld aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur natuurkunde over de periode 1994 - 2004 . (1): Gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde; het aantal studenten is geschat als 50% van het totaal aantal studenten. 40
(1) 30
20
10
(1) 0 Vrije Universiteit Brussel
K.U.Leuven (campus Kortrijk)
UHasselt
UA
UGent
K.U.Leuven (campus Heverlee)
De commissie vindt de instroom aan alle instellingen, uitgezonderd de UGent, laag en zelfs zorgwekkend laag aan de Vrije Universiteit Brussel en de UHasselt. Niettemin heeft de commissie vastgesteld dat de meeste opleidingen al aanzienlijke rekruteringsinspanningen leveren. Zo waardeert ze ten zeerste het Scholennetwerk Wetenschappen dat de Universiteit Hasselt heeft uitgebouwd en de Meesterklassen
62 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
Elementaire Deeltjesfysica aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Antwerpen. Om de rekruteringsinspanningen te verbeteren, suggereert de commissie om ook studenten te betrekken bij de contacten met scholieren. De universiteiten van Hasselt en Antwerpen spoort ze aan om ook over de Nederlandse grens de opleiding te promoten. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als voldoende voor de Antwerpse bacheloropleiding en als goed voor de andere opleidingen.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie is van oordeel dat de vakinhoudelijke kwaliteit van de individuele docenten aan alle instellingen zeer goed is. De commissie stelde tevens vast dat bij de aanwervingen en bevorderingen steeds meer rekening wordt gehouden met de onderwijskundige kwaliteiten van het academisch personeel. Alle instellingen bieden tevens cursussen onderwijsprofessionalisering aan voor docenten en assistenten, maar die zijn niet overal even populair. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om zowel beginnende docenten als assistenten aan te sporen om de trainingen te volgen. Specifiek voor de K.U.Leuven meent de commissie dat de onderwijslast van de assistenten meer bij hun beoordeling in rekening moet worden gebracht. De commissie was onder de indruk van de onderwijskundige inspanningen van het academisch personeel aan de UHasselt. De staf bestaat er uit zeer enthousiaste lesgevers die de kwaliteit van het onderwijs hoog in het vaandel dragen, zonder echter het belang van hoogstaand wetenschappelijk onderzoek uit het oog te verliezen. Het personeelsbeleid is naar de mening van de commissie voor verbetering vatbaar. Meer bepaald zouden de onderwijscommissies meer slagkracht moeten krijgen. Zij zouden volgens de commissie jaarlijks de titularissen van de opleidingsonderdelen moeten kunnen aanwijzen en de onderwijstaken moeten verdelen over de onderzoeksgroepen. Ook bepleit de commissie een formele stem voor de opleidingscommissies in het aanstellingsbeleid, dat een zaak is van de departementen of vakgroepen. Een formele betrokkenheid van de onderwijscommissie biedt een grotere garantie dat er niet alleen met de onderzoeks- maar ook met de onderwijsnoden rekening wordt gehouden.
3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt de academische gerichtheid aan de Universiteit Hasselt als goed en aan de andere instellingen als excellent. De commissie waardeert de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel aan alle instellingen, stelt vast dat alle onderzoeksgroepen ingebed zijn in (inter)nationale onderzoeksnetwerken
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 63
en dat er onderzoek op een hoog niveau wordt bedreven. Het aantal extern verworven projecten is doorgaans hoog en de opleidingen slagen erin om een groot aantal doctoraten af te leveren. De commissie heeft tevens vastgesteld dat er, vooral in de masterjaren, een goede koppeling tussen onderzoek en onderwijs is.
3.3. Kwantiteit van het personeel De kwantiteit van het personeel wordt als voldoende tot goed beoordeeld. De commissie is van mening dat de onderwijsbelasting van het ZAP-personeel aan de UHasselt, de Vrije Universiteit Brussel en de K.U.Leuven Campus Kortrijk hoog is. De UHasselt wordt daarenboven geconfronteerd met een aanzienlijke uitbreiding van de onderwijsopdracht: de tweejarige kandidaatsopleiding is immers omgevormd tot een driejarige bacheloropleiding. De commissie is van mening dat de vaste bezetting in de drie aangehaalde instellingen zeker niet meer mag krimpen. Toch is ze geen voorstander van een uitbreiding van het academisch korps gezien de lage studentenaantallen. Wel ziet ze heil in meer samenwerking. De commissie looft hierbij de creativiteit die de Vrije Universiteit Brussel aan de dag legt: de opleiding slaagt erin een aantrekkelijk programma aan te bieden dankzij de waaier aan specialisaties binnen de vakgroep en de samenwerkingsverbanden met de faculteit Toegepaste Wetenschappen van de eigen universiteit, met die van de UGent, met de Université Libre de Bruxelles en de K.U.Leuven. Om de hoge onderwijsbelasting van het academisch personeel in Kortrijk te verminderen, beveelt de commissie aan om de stafleden van de Campus Heverlee sterker aan te moedigen om in Kortrijk college te geven. In het algemeen wenst de commissie op te merken dat ze de capaciteit ook als voldoende tot goed beoordeelt dankzij de vele onderzoekers die via de tweede en de derde geldstroom gefinancierd worden. In dit kader lijden de Vlaamse natuurkundeopleidingen onder de afschaffing van de vaste mandaten van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO). Deze onderzoeksmandaten moeten de komende jaren aangerekend worden op de eigen personeelskaders. De fysicaopleidingen zijn succesvol geweest in het verkrijgen van de vaste mandaten, hun personeelskaders zullen overvol raken door de overheveling van deze vaste mandaten. De opleidingen dreigen dus het slachtoffer te worden van hun eigen succes. De commissie wil ten slotte uitdrukkelijk stellen dat er aan de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent, de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Antwerpen voldoende capaciteit aanwezig is om een tweejarige masteropleiding in te richten.
64 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen aan de Universiteit Hasselt en de K.U.Leuven Campus Heverlee als excellent. De commissie was er onder de indruk van de uitstekend uitgeruste bibliotheken met voldoende ruimte voor zelfstudie, de goed uitgeruste en aangename les- en practicumlokalen en de ICT-voorzieningen. De commissie was geïmpressioneerd door de zeer moderne bibliotheek en de uitgebreide collectie van de K.U.Leuven Campus Heverlee. De commissie waardeert tevens het initiatief ‘kotnet’, waardoor de studenten in Leuven en Kortrijk over een internetaansluiting en over een ICT-service kunnen beschikken. De materiële voorzieningen aan de UGent, de Universiteit Antwerpen en de campus Kortrijk van de K.U.Leuven worden door de commissie als goed beoordeeld. De commissie beveelt de Universiteit Gent wel aan om meer ruimtes voor zelfstudie te voorzien. De leslokalen die gebruikt worden voor de bacheloropleiding aan de UAntwerpen zijn onvoldoende uitgerust voor het uitwerken van demonstraties en dat vindt de commissie een nadeel. De commissie geeft de materiële voorzieningen aan de Vrije Universiteit Brussel slechts een voldoende. De leslokalen zijn verouderd en het boekenbestand is vrij beperkt. De commissie is van mening dat de inspanningen die op het vlak van informatisering geleverd worden wel enigszins het beperkte papieren tijdschriftenbestand kunnen compenseren maar niet het minder uitgebreide boekenbestand. Het zelfstudiecentrum exacte wetenschappen is een schitterend initiatief, maar de commissie betreurt dat het zo weinig door de fysicastudenten gebruikt wordt.
4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt de studiebegeleiding aan de Universiteit Hasselt en de K.U.Leuven Campus Kortrijk als excellent. De Universiteit Hasselt levert volgens de commissie alle mogelijke inspanningen om de studenten zo goed mogelijk te volgen, te evalueren en te begeleiden. De studiebegeleiding tijdens het academiejaar gebeurt door de professoren, de assistenten, de educatieve consulent en onderwijskundigen. De commissie heeft vastgesteld dat deze mensen zeer goed bereikbaar en aanspreekbaar zijn voor de studenten. Ook de studiebegeleiding aan de Campus Kortrijk verloopt excellent volgens de commissie. Het contact tussen het academisch personeel en de studenten is uitstekend. De opleiding aan de Campus Kortrijk is volgens de commissie zeer effectief in het overbruggen van de afstand tussen het secundair onderwijs en het universitair onderwijs.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 65
De studiebegeleiding aan de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent en de K.U.Leuven Campus Heverlee is goed. De commissie stelde vast dat de studenten er via verschillende formele en informele kanalen makkelijk het onderwijzend personeel kunnen bereiken en dat problemen effectief worden aangepakt. Wel moet het initiatief voor studiebegeleiding steeds van de studenten komen. De commissie is evenwel van mening dat, gezien de over het algemeen lage slaagpercentages van de generatiestudenten, de studiebegeleiding voor de eerstejaars meer pro-actief georganiseerd dient te worden. De commissie vindt dat de studiebegeleiding van de eerstejaarsstudenten in de Antwerpse bacheloropleiding aanzienlijk verbeterd dient te worden. De studiebegeleiding is te passief, de studenten maken er ook weinig gebruik van en de drempel om een ZAP-lid aan te spreken, is voor vele eerstejaars nog te hoog. Gezien het zeer lage slaagpercentage beveelt de commissie aan om het academisch personeel aan te stellen tot mentor van kleine groepen eerstejaars. De studiebegeleiding van de masterstudenten krijgt een ‘goede’ score. De commissie heeft gemerkt dat het contact tussen de studenten en het academisch personeel in de masteropleiding vlot verloopt. Om een betere begeleiding van de eerstejaars mogelijk te maken, beveelt de commissie alle opleidingen aan een uitvalanalyse op te maken.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG
5.1. Evaluatie van resultaten De vergaring en evaluatie van gegevens over de kwaliteit van het onderwijs varieert aan de Vlaamse opleidingen natuurkunde van onvoldoende tot goed. De commissie beoordeelt dit facet als goed voor de opleidingen natuurkunde aan de UHasselt, de Vrije Universiteit Brussel en de UGent. De UHasselt besteedt zeer veel aandacht aan het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs. Aan het einde van elk trimester vindt er een evaluatie van de opleidingsonderdelen plaats door middel van een enquête bij de studenten. Jaarlijks wordt ook per studiejaar een evaluatiecommissie samengesteld die eenmaal per trimester samenkomt om het onderwijsgebeuren te bespreken en om de vier jaar worden de studieprogramma’s aan een grondige analyse onderworpen. De Universiteit Gent kent een systeem van elektronische studentenenquêtes. De evaluatiecommissie stelt op basis hiervan een rapport op dat verder wordt geanalyseerd in de opleidingscommissie. Deze samenvatting wordt in de aanwezigheid van de studenten besproken. Er is binnen de opleidingscommissie ook aandacht voor de jaarlijkse opvolging van het evaluatiedossier per opleidingsonderdeel en de opleiding schenkt een grote aandacht aan de onderwijsprestaties van
66 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
de betrokken docenten, ook in het benoemings- en bevorderingsbeleid. De commissie heeft grote waardering voor het kwaliteitszorgsysteem aan de UGent, en benadrukt vooral de grote betrokkenheid van de studenten op alle niveaus van de kwaliteitszorg en de grote openheid waarmee dit met de studenten wordt besproken. Ook de Vrije Universiteit Brussel heeft volgens de commissie een goed systeem voor de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs. Enerzijds is er het institutionele kwaliteitszorgsysteem waarbij de studenten tweemaal per jaar elektronisch worden bevraagd. Anderzijds zijn er de formele en informele contacten die de faculteit Wetenschappen en de opleiding fysica zelf hebben uitgebouwd en die goed werken. Zo is er de spreekbuisgroep van eerstejaarsstudenten op facultair niveau en zijn de studenten afgevaardigd in de verschillende departementele organen, zoals de raad van de vakgroep fysica. De K.U.Leuven Campus Heverlee scoort op dit facet een voldoende. Op het moment van de visitatie was geen enkel systeem in voege dat systematisch de studietijd van de studenten opvolgt of de kwaliteit de opleidingsonderdelen op een systematische wijze controleert. De universitaire overheid wil een nieuw kwaliteitszorgsysteem uitbouwen waarbij, naast de achtjaarlijkse curriculumevaluatie in functie van de externe kwaliteitszorg, de opleidingsonderdelen tweejaarlijks onder de loep worden genomen. De commissie is van mening dat, zeker nu de nieuwe bachelor-masterprogramma’s worden ingevoerd, de kwaliteit van het onderwijs nog intenser bewaakt dient te worden. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken dan ook om na elk semester een informele studentenenquête uit te voeren zodat bij eventuele problemen kort op de bal kan worden gespeeld. De Campus Kortrijk krijgt voor dit facet een ‘goed’ omdat de commissie heeft vastgesteld dat de contacten tussen de studenten en het academisch personeel dusdanig informeel zijn dat de formele structuren als het ware overbodig zijn: de studenten leggen hun problemen onmiddellijk voor aan de docent op het einde van het hoorcollege of tijdens één van de vele mogelijkheden tot contact gedurende de dag. De evaluatie van de resultaten aan de UA wordt door de commissie als onvoldoende beoordeeld. De UA voerde in oktober 2004 een nieuw evaluatiesysteem in. Naast de achtjaarlijkse programmaevaluatie die is opgebouwd rond de onderwijsvisitaties werd er een nieuwe vragenlijst ontwikkeld voor de evaluatie van de opleidingsonderdelen en de docenten. Die vragenlijst wordt vierjaarlijks afgenomen. Voorts wordt er gerekend op het informele circuit om problemen in verband met colleges en examens te signaleren. De commissie heeft echter vastgesteld dat dit informele circuit onvoldoende werkt. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken dan ook om een meer systematische controle op de colleges en de examens in te voeren, bijvoorbeeld door een studentenenquête na elk semester.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 67
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering voor de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Hasselt, de Universiteit Gent en de K.U.Leuven als goed. Ze heeft vastgesteld dat de opvolging van de resultaten van evaluaties aan deze instellingen ernstig worden genomen en aanleiding geven tot verbeteringen. De opleidingen speelden ook goed in op de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Het zelfevaluatierapport van de Universiteit Antwerpen geeft wel een duidelijke beschrijving van de maatregelen die naar aanleiding van de vorige visitatie genomen zijn. Helaas hebben deze maatregelen de bacheloropleiding niet voldoende verbeterd. De masteropleiding is daarentegen wel voldoende verbeterd, meent de commissie. Ze geeft de masteropleiding daarom een voldoende voor dit facet.
5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voor de UGent, de K.U.Leuven en de Vrije Universiteit Brussel als voldoende. De betrokkenheid van de medewerkers (ZAP, AAP) en studenten is er goed tot zeer goed. Zij zijn vertegenwoordigd in de besluitvormingsorganen op alle niveaus en de commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen effectief rekening houden met hun mening. De beslissingen komen ook op een transparante manier tot stand. De contacten met de alumni en vertegenwoordigers van het beroepenveld zijn aan bovenvermelde instellingen daarentegen nog voor verbetering vatbaar. De commissie vindt dat de mening van de afgestudeerden een belangrijke toegevoegde waarde biedt bij curriculumevaluaties en –vernieuwingen en bepleit daarom een structurele betrokkenheid van de alumni bij de opleidingen. De banden met het beroepenveld zouden bijvoorbeeld aangehaald kunnen worden via de oprichting van een ‘advisory board’. Zo’n adviesraad kan eenmaal per jaar vergaderen om feed back te geven over de programma’s en kan zich buigen over een arbeidsmarktprofielschets voor fysici. De commissie geeft de Universiteit Hasselt voor dit facet een ‘excellent’. De betrokkenheid van de studenten en de medewerkers bij het beleid van de opleiding is zeer groot. De studenten zijn vertegenwoordigd op alle niveaus van besluitvorming en vormen zelfs de belangrijkste partij in de trimesteriële evaluatievergaderingen. Op alle formele en informele overlegfora wordt duidelijk naar de studenten geluisterd. De studenten worden ook goed op de hoogte gehouden van de genomen beslissingen. De commissie wil de UHasselt ook een pluim geven voor haar alumniwerking. Er is een zeer goed contact met de oud-studenten in de vervolgopleidingen, zowel formeel als informeel. De commissie vindt dat de betrokkenheid van de Antwerpse bachelorstudenten bij het interne kwaliteitszorggebeuren te gering is. De studenten worden wel bevraagd in het kader van de evaluaties maar bij de bespreking en opvolging ervan is hun betrokkenheid onvoldoende. Dit probleem is minder
68 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
ernstig op masterniveau omdat de studenten zelfstandiger zijn en makkelijker zelf het initiatief nemen. De masteropleiding krijgt daarom een voldoende voor dit facet. De betrokkenheid van de assistenten lijkt de commissie eveneens voor verbetering vatbaar. Ook kunnen de banden met de alumni nog geïntensiveerd worden.
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Gerealiseerd niveau Het gerealiseerd niveau van de opleidingen natuurkunde aan de Vlaamse universiteiten wordt als goed tot excellent beoordeeld. De commissie is van oordeel dat de opleidingen hun respectieve doelstellingen goed verwezenlijken en academisch geschoolde fysici afleveren. Dit blijkt uit de gesprekken die de commissie voerde met de alumni, uit de alumni-enquêtes maar ook uit de wetenschappelijke kwaliteit van eindverhandelingen die zeer goed is. De alumni menen dat hun opleiding hen heeft aangezet tot een kritische attitude, hun redeneervaardigheden goed heeft ontwikkeld en hen een goede fundamentele wetenschappelijke vorming heeft opgeleverd. Als aandachtspunt wil de commissie hier de internationalisering te berde brengen. Ze is van mening dat het met deelname van de Vlaamse natuurkundestudenten aan internationale uitwisselingsprogramma’s in het algemeen maar pover gesteld is en dat de instroom van buitenlandse studenten eveneens mager is. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan de studenten meer aan te sporen om op Erasmus te gaan. Om het aantal instromende studenten te verhogen, suggereert de commissie de opleidingsverantwoordelijken om, binnen het Vlaamse decretale kader, maximaal gebruik te maken van het Engels in het masterprogramma.
6.2. Onderwijsrendement Een schematisch overzicht van het onderwijsrendement van de generatiestudenten en van de tweede kandidatuur, uitgemiddeld over de voorbije 10 jaar, is weergegeven in Grafiek 2.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 69
Grafiek 2: Onderwijsrendement van de generatiestudenten en de studenten in de tweede kandidatuur, uitgemiddeld over de voorbije 10 jaar. De Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent hadden in die periode nog een gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde. 100
generatie
2 kan
80
60
40
20
0 UGent
UHasselt
K.U.Leuven
K.U.Leuven Campus Kortrijk
VUB
UA
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de bacheloropleidingen aan de Universiteit Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel en de Campus Heverlee van de K.U.Leuven als onvoldoende. De slaagcijfers van de generatiestudenten komen zelfs niet in de buurt van de 50 procent. De commissie vindt dergelijke slaagpercentages onaanvaardbaar. Het onderwijsrendement van de bacheloropleiding aan de Universiteit Gent en de Universiteit Hasselt krijgt een voldoende. De slaagpercentages schommelen er rond de 50 procent, wat volgens de commissie net aanvaardbaar maar nog laag is. De slaagpercentages aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk zijn opvallend hoog, 75 % voor de generatiestudenten en bijna 100% voor de studenten in de tweede kandidatuur. De commissie is ervan overtuigd dat het studentvriendelijke klimaat aan deze campus en de goede contacten tussen staf en studenten hier een positieve invloed hebben op de slaagpercentages. De Kortrijkse slaagcijfers tonen volgens haar aan dat een hoog slaagpercentage voor de generatiestudenten zeker geen onrealistische doelstelling is en dat hiervoor de inhoudelijke invulling van het programma niet aan kwaliteit hoort in te boeten. Het onderwijsrendement van de Campus Kortrijk is goed. De commissie beveelt alle instellingen aan ambitieuze streefcijfers voor de bacheloropleidingen te
70 | De opleidingen in vergelijkend perspectief
formuleren. Het gemiddelde slaagpercentage van de generatiestudenten en de tweedejaars aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk kan hierbij als voorbeeld dienen. De commissie merkt op dat de instellingen weinig gegevens bezitten over studie-uitval. De commissie beveelt de instellingen aan om een uitvalanalyse te organiseren en de resultaten van deze analyse ten voordele te gebruiken voor een betere afstemming van de studiebegeleiding en abituriëntenvoorlichting op de effectieve noden van de studenten. De commissie spreekt haar expliciete waardering uit voor de leerstijlenbevraging en de ‘pretoets’ die aan de Vrije Universiteit Brussel worden georganiseerd. De commissie moedigt de opleidingen aan de studiebegeleiding voor de eerstejaars pro-actiever te organiseren. Ook de reeds aangehaalde tussentoets in het eerste semester van het eerste jaar kan gebruikt worden om studenten tijdig te remediëren of te heroriënteren. Het onderwijsrendement van de licentiaatsopleidingen krijgt overal een voldoende. De commissie is van mening dat in de masteropleiding in principe naar een slaagpercentage van bijna 100 procent mag gestreefd worden. De slaagpercentages in de eerste licentie variëren van 76 procent (VUB) tot 89 procent (UGent), die in de tweede licentie van 86 procent (VUB) tot 95 procent (UGent, K.U.Leuven). ALGEMEEN BESLUIT De commissie was onder de indruk van de inhoudelijke kwaliteit van de Vlaamse natuurkundeopleidingen. Zij kunnen de vergelijking met goede opleidingen in het buitenland uitstekend doorstaan. Uiteraard kunnen de opleidingen op een aantal punten nog verder verbeterd worden. Volgende opmerkingen moeten dan ook gezien worden tegen de achtergrond van de gunstige indruk van de commissie, en doen verder aan dit positief beeld geen afbreuk. De belangrijkste aandachtspunten die voor alle opleidingen gelden zijn: (1) de lage instroom van studenten natuurkunde; (2) de slagkracht voor de onderwijscommissies bij het toewijzen van lesopdrachten en een formele betrokkenheid bij het aanwervingsbeleid; 3) de betrokkenheid van het beroepenveld en de alumni in het beleid van de opleiding; (4) het gebrek aan informatie over de oorzaken van studieuitval en de lage slaagpercentages; (5) de magere deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s door de studenten; (6) een meer actief beleid ter bevordering van de carrières van vrouwelijke wetenschappers.
De opleidingen in vergelijkend perspectief | 71
72
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven. Voor het toekennen van de scores heeft de commissie zich gebaseerd op de minimale eisen die aan een bachelor- of masteropleiding mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin-desciptoren en vertaald naar de Vlaamse situatie in het structuurdecreet van het hoger onderwijs (2003) en het toetsingskader van de NederlandsVlaamse Accreditatie organisatie (2004). Bovendien heeft de visitatiecommissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd en dat rekening houdt met de Europese criteria die vermeld zijn in de rapporten “Tuning educational structures in Europe”, en “Tuning summary or common reference points for physics”. Het referentiekader van de commissie is beschreven in Deel 1, hoofdstuk II van dit visitatierapport. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen scores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen OV : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen NVT : Niet van toepassing
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten | 73
Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. De scores hebben betrekking op zowel de bachelor- als de masteropleiding. Indien de bachelor- en masteropleidingen een verschillende score krijgen, wordt dit in de tabel weergegeven als /B en /M, waarbij B de score voor de bacheloropleiding is, en M de score voor de masteropleiding. Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten.
74 | Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
Onderwerp 2: Programma
G
Toegep Natuurkunde
G
Natk
E
Kulak
+
Med Stralings Fysica
+
Bama
+
Manama nanophysics
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen
VUB
Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie
UHasselt Onderwerp 1: Doelstellingen
Bama
Vergelijkende tabel van de scores op de onderwerpen en facetten (gerangschikt volgens het NVAO accreditatiekader) per instelling (gerangschikt volgens de chronologie van de bezoeken)1
+
+
+
+
+
+
G
G
G
G
G
G
G
E
G
G
UA
KULeuven
G
G
G
G
E/B G/M
UG
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud
E
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
G
G
G
E/B G/M
G
E
G
E
Facet 2.3.: Samenhang van het programma Facet 2.4.: Studieomvang2 Facet 2.5.: Studietijd
E
V
G
G
G
G
G
G
G
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
G
G
G
G
G
V
G
G
G
G
E
V
E
G
G
Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud
E
G
V/B G/M
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing
E
G
V/B G/M
G
G
G
G
G
G
NVT
E
G
G
E
G
NVT
E
G
G
G
V/B G/M
E
G
G
G
G
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
E
E
E
E
E
E
E
E
Facet 2.8.: Meesterproef Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1.: Materiële voorziening Facet 4.2.: Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1. : Evaluatieresultaten
V
V
G
G
G
G
V
G
G
+
+
+
+
+
+
+
+
+
E
V
G
G
E
G
G
G
G
E
G
OV/B G/M
E
G
G
E
G
V/B G/M
+
+
-/B +/M
+
+
+
+
+
+
G
G
OV
V
V
V
G
G
G
V
G
G
G
G
G
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering
G
G
OV/B V/M
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
E
V
OV/B V/M
V
V
V
V
V
G
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
G
G
G
G
E
E
E
E
E
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
V
OV/B V/M
OV/B V/M
G
OV/B V/M
E
G
V
G
Onderwerp 6: Resultaten
De scores hebben betrekking op zowel de bachelor- als de masteropleiding. Indien de bachelor- en masteropleidingen een verschillende score krijgen, wordt dit in de tabel weergegeven als B/M, waarbij B de score voor de bacheloropleiding is, en M de score voor de masteropleiding. 2 Het facet ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten. 1
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten | 75
76 |
DEEL 2 OPLEIDINGSRAPPORTEN
| 77
78 |
Universiteit Hasselt De bacheloropleiding Natuurkunde
Woord vooraf De visitatiecommissie Natuurkunde bezocht de Universiteit Hasselt op 25 en 26 oktober 2005. Op dat moment liep het nieuwe bachelorprogramma ruim een jaar. De invoering van de bachelorstructuur is op de Universiteit Hasselt gepaard gegaan met twee belangrijke wijzigingen. Ten eerste heeft de Universiteit Hasselt de onderwijsbevoegdheid gekregen voor het aanbieden van een volledig bachelorprogramma natuurkunde. Dit betekent dat de tweejarige kandidatuuropleiding gradueel wordt omgevormd tot een driejarige bacheloropleiding. Ten tweede heeft de opleiding natuurkunde aan de Universiteit Hasselt de invoering van het bachelorprogramma’s aangegrepen om een vernieuwd onderwijsconcept te hanteren, dat gebaseerd is op begeleide zelfstudie. Het aantal contacturen is sterk gereduceerd en de klemtoon van het onderwijs is verlegd van kennisoverdracht naar kennisverwerking door middel van zelfstudie, met een gradueel afnemende sturing en begeleiding vanuit het docentenen assistentenkorps. Gezien de vrij recente invoering van het nieuwe programma – het eerste bachelorjaar liep voor de tweede keer, het tweede was net ingevoerd – zijn de ervaringen van de studenten in het tweede bachelorjaar noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Over de effectiviteit van het nieuwe onderwijsconcept en de impact ervan op de slaagcijfers kan de commissie slechts voorzichtige uitspraken doen vermits het op het tijdstip van de visitatie nog maar een goed jaar in werking was. Ook de consequenties van de omschakeling van een tweejarig kandidatuurprogramma naar een driejarig bachelorprogramma op het vlak van infrastructuur en bestaffing zullen pas ten volle kunnen worden ingeschat in 2006-2007, wanneer het bachelorprogramma volledig geïmplementeerd zal zijn. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleiding natuurkunde aan de Universiteit Hasselt. Het oordeel over het derde bachelorjaar is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en de beschrijving van elk opleidingsonderdeel.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding natuurkunde als volgt:
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 79
De bacheloropleiding Natuurkunde
Doelstellingen: De globale doelstelling van de bacheloropleiding in de fysica is de studenten zo te vormen dat ze een grondige en brede basiskennis hebben van de experimentele en theoretische aspecten van de natuurkunde. Het curriculum dient qua inhoud en diepgang van hoog internationaal niveau te zijn. Op deze manier moet de bachelor een aansluitende master (fysica, sterrenkunde) met succes kunnen volgen. Via het volgen van een geschikt pakket aan keuzeopleidingsonderdelen moet de bachelor ook kunnen instromen in de master Biomedische Wetenschappen, optie Bio-elektronica/Nanotechnologie die aan de School for Life Sciences van de transnationale Universiteit Limburg (tUL) georganiseerd wordt. Ten slotte hebben de studenten ook de mogelijkheid om naadloos in te stromen in de master of Science in Applied Physics aan de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). De belangrijkste basiscompetenties van de bachelor fysica zijn: het opzetten, uitvoeren en analyseren van een experiment, het modelleren van de fysische realiteit, en theoretische problemen bestuderen en oplossen met een combinatie van exacte, benaderende en numerieke rekenmethodes. De bachelor heeft kennis van en inzicht in de verschillende gebieden van de natuurkunde en kan deze kennis combineren bij de analyse van meer complexe situaties. Door de studie van fysica is de bachelor goed gevormd om problemen te analyseren, te modelleren en op te lossen. Dit is een expertise die ook in domeinen buiten de natuurkunde relevant is. De bachelor heeft een grondige vorming in de wiskunde en is vertrouwd met wiskundige structuren en bewijsvormen. Ook beschikt de bachelor over een uitgebreide en praktische rekenvaardigheid. Daar hedendaags onderzoek steeds vaker disciplineoverschrijdend is, wenst de Universiteit Hasselt dat de bachelor naast fysicaopleidingsonderdelen ook een aantal, liefst samenhangende, opleidingsonderdelen volgt die een inleiding bieden in een andere exacte wetenschap (biologie, chemie, informatica of wiskunde). Wegens het belang van de informatica in de fysica, moet de bachelor een basiskennis in programmeren hebben en kunnen werken met softwarepakketten. Verder maken Engelstalige handboeken deel uit van het leermateriaal. Daarnaast moet de bachelor over de nodige communicatieve vaardigheden beschikken en autonoom nieuwe kennis kunnen verwerven. De doorstroming naar de master is voor de opleidingsverantwoordelijken prioritair, maar ze houden er ook rekening mee dat het bachelordiploma een eindpunt kan zijn. Daarom moet de bachelor kennis, vaardigheden en attitudes bezitten die interessant zijn voor de arbeidsmarkt: redeneervaardigheden, het vertalen van problemen in modellen, het omgaan met datasets, leercompetenties, communicatieve vaardigheden en het kunnen werken in teamverband. De kennis en vaardigheden in verband met modelleren en informatica en de mogelijkheid om extra informaticavakken en economie op te nemen kunnen ook nuttig zijn bij een uitstroom naar de arbeidsmarkt.
80 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
Eindtermen: Disciplinegebonden eindtermen (discipline natuurkunde) 1. De bachelor bezit een brede basiskennis en heeft inzicht in de voornaamste domeinen en theorieën van de moderne fysica, zoals de kwantummechanica, de (speciale) relativiteitstheorie, de elektrodynamica, de (statistische) thermodynamica en de klassieke mechanica. De bachelor kent de begrenzingen van deze theorieën en weet in welke omstandigheden ze kunnen toegepast worden. 2. De bachelor heeft een ruime experimenteervaardigheid en kent een aantal belangrijke experimentele technieken die in een onderzoekslabo worden gebruikt. De bachelor kan de computer gebruiken en programmeren voor meet- en regeldoeleinden. 3. De bachelor is in staat meetopstellingen te concipiëren en zelfstandig experimenten uit te voeren en daarover te rapporteren. 4. De bachelor kan een fysisch probleem modelleren en dit model waar mogelijk analyseren met standaardtechnieken van de wiskundige natuurkunde. 5. De bachelor kan verschillende basistheorieën van de fysica combineren in de bestudering van meer complexe verschijnselen, zoals die bijvoorbeeld voorkomen in de vastestoffysica, de astrofysica of de biofysica. 6. De bachelor heeft een basiskennis van een aanverwante wetenschap zoals de chemie of de sterrenkunde. 7. De bachelor heeft een basiskennis van informatica, is vertrouwd met één actuele programmeeromgeving en kan courant wiskundige software gebruiken (Maple, LabView, …). 8. De bachelor is in staat datasets (bekomen uit experimenten, waarnemingen of computersimulaties) te analyseren, te interpreteren en er bewerkingen op uit te voeren. 9. De bachelor heeft een inzicht in de wiskundige bewijsvoering en heeft daarnaast een basiskennis van de analyse, de algebra en de statistiek. De bachelor is in staat op correcte wijze berekeningen uit te voeren die voorkomen bij het oplossen van fysische problemen. 10. De bachelor is in staat wetenschappelijke artikels op zijn niveau na te rekenen, inhoudelijk te begrijpen en hierover te rapporteren. 11. De bachelor is in staat zelfstandig een basiskennis te verwerven van een deelgebied van de fysica dat binnen de opleiding niet aan bod gekomen is. 12. De bachelor heeft een basiskennis van de wetenschappelijke methode en van de maatschappelijke relevantie van de fysica. Naast deze eindcompetenties van de opleiding fysica, sluiten de opleidingsverantwoordelijken zich ook aan bij de algemene competenties van de faculteit Wetenschappen, die voor een deel met deze van de opleiding fysica samenvallen.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 81
Algemene eindcompetenties van de faculteit Wetenschappen 1. De bachelor beschikt over de nodige theoretische inzichten en methodologische vaardigheden om een aansluitende masteropleiding met succes te volgen aan binnenlandse en Europese universiteiten. 2. Alhoewel de doorstroming naar de masteropleiding prioritair is, heeft de bachelor ook vaardigheden en attitudes die nuttig zijn voor de arbeidsmarkt. De bachelor kan daarvoor nuttige kennis verwerven door het volgen van geëigende keuzeopleidingsonderdelen. 3. De bachelor bezit de nodige vaardigheden en attitudes om autonoom nieuwe kennis te verwerven en te gebruiken. 4. De bachelor kan wetenschappelijke bronnen raadplegen, gegevens verzamelen, selecteren en verwerken. 5. De bachelor is in staat Engelstalige vakliteratuur te begrijpen (wetenschappelijk Engels). 6. De bachelor heeft een kritische ingesteldheid en een onderzoekende houding. 7. De bachelor bezit de nodige computervaardigheden, relevant voor zijn vakgebied. 8. De bachelor kan mondeling en schriftelijk rapporteren en presenteren. 9. De bachelor is in staat te functioneren in teamverband en kan communiceren over het vakgebied met vakgenoten en niet-vakgenoten uit aanverwante disciplines. 10. De bachelor kan zelfstandig werken en plannen, zichzelf evalueren en zo nodig bijsturen.
1.1. Niveau en oriëntatie van de academische opleiding natuurkunde In de doelstellingen van de opleiding wordt veel aandacht besteed aan het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en het streven naar een brede vorming van de studenten. De doelstellingen besteden veel aandacht aan het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis en ze sluiten goed aan bij de nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. De studenten zijn zeer goed op de hoogte van de doelstellingen en de eindtermen van de opleiding. De (inter)nationale dimensie komt in de doelstellingen ruim aan bod. De Universiteit Hasselt beschouwt het als haar specifieke opdracht om de bachelor natuurkunde te laten doorstromen naar de verschillende Vlaamse, maar ook buitenlandse universiteiten, in het bijzonder de Technische Universiteit Eindhoven in Nederland, voor een vervolgopleiding. De commissie merkt op dat de bacheloropleiding in se een eigenstandige opleiding is. De afgestudeerde bachelor in de fysica kan ook kiezen voor een uitstroom naar de arbeidsmarkt. De Universiteit Hasselt heeft goede eindcompetenties uitgewerkt die een dergelijke uitstroom mogelijk moeten maken. De commissie denkt hierbij vooral aan presentatievaardigheden, communicatievaardigheden en de attitude tot levenslang leren. Desalniettemin beveelt de commissie de opleiding aan om de alumni en de vertegenwoordigers van de arbeidsmarkt te blijven bevragen en te blijven nadenken over een verdere verfijning van de uitstroomprofielen van de bachelor in de fysica.
82 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de bacheloropleiding natuurkunde als excellent.
1.2 Domeinspecifieke eisen De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De eindkwalificaties zijn duidelijk ontleend aan de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Ze beogen een naadloze overgang van de afgestudeerden van de Universiteit Hasselt naar een vervolgopleiding aan een Vlaamse of Nederlandse universiteit. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de bacheloropleiding natuurkunde aan de Universiteit Hasselt als positief. Het niveau en de oriëntatie worden als excellent beschouwd door de commissie. De domeinspecifieke eisen zijn zonder meer goed. De doelstellingen zijn zeer helder geformuleerd en van academisch niveau waarbij de lat hoog wordt gelegd. Er wordt gestreefd naar academisch geschoolde fysici, met voldoende aandacht voor verbreding naar andere disciplines. De doelstellingen en de domeinspecifieke aspecten ervan zijn goed afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. Er is in de doelstellingen voldoende aandacht voor een eventuele uitstroom naar de arbeidsmarkt.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Het curriculum van het eerste bachelorjaar is opgebouwd rond drie doelstellingen: een algemeen overzicht van de fysica geven, een introductie tot experimenteertechnieken geven en het opbouwen van een degelijke wiskundekennis. In het eerste bachelorjaar wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de overgang secundair-hoger onderwijs. De natuurkundeopleidingsonderdelen worden op een inleidend niveau gegeven, zonder dat er te veel wiskunde bij komt kijken. Zo leert de student in de eerste plaats fysisch redeneren, luidt de achterliggende redenering. Tevens wordt de fysicakennis van de studenten op hetzelfde niveau gebracht. Ook het wiskundeprogramma wordt meer dan in de uitgedoofde kandidaturen afgestemd op de voorkennis van de studenten. De cursus ‘Redeneren en
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 83
Structureren’ leert de studenten redeneren en bewijzen, brengt de basisbegrippen van de wiskunde bij en introduceert de formeel wiskundige werkwijze. Het eerste jaar fysica loopt voor een groot deel gelijk met het eerste jaar wiskunde. Na het eerste trimester kunnen de studenten zonder probleem de overstap maken tussen beide opleidingen en aan het einde van het jaar kunnen studenten van wiskunde naar fysica gaan mits ze één extra vak afleggen. Het tweede bachelorjaar staat in het teken van verdieping en verbreding. Een aantal onderwerpen uit het eerste jaar wordt grondiger en theoretischer aangebracht en de experimenteervaardigheid wordt aanzienlijk uitgebreid. Daarnaast zijn er ook drie verbredende opleidingsonderdelen die de kennis van de student uitbreiden in de richting van een of meer andere wetenschappelijke disciplines. De verbredende opleidingsonderdelen kunnen zo gekozen worden dat ze voorbereiden op een vervolgmaster. In het tweede jaar kiest de student een van de drie opties: zuivere fysica, bio-elektronica/ nanotechnologie of toegepaste fysica. Ze bereiden respectievelijk voor op een master fysica of master sterrenkunde, de master in de bio-elektronica/nanotechnologie aan de tUL en de master in Applied Physics aan de TU/e. Een student die de optie zuivere fysica volgt, kan zijn verbredingsvakken vrij kiezen. Voor de optie toegepaste fysica is het opleidingsonderdeel ‘numerieke methoden’ uit de eerste bachelor wiskunde verplicht, terwijl de twee andere verbredingsvakken vrij te kiezen zijn. Voor de optie bio-elektronica/nanotechnologie liggen twee verbredingsvakken vast: ‘structuurchemie’ en ‘celbiologie’. Een student die als verbredingsvakken ‘structuurchemie’, ‘celbiologie’ en ‘numerieke methoden’ volgt, houdt nog alle mogelijkheden open. Op deze manier kan de feitelijke keuze van een optie uitgesteld worden tot het einde van het tweede bachelorjaar. In het derde bachelorjaar zijn er een aantal traditionele opleidingsonderdelen die in elk curriculum fysica voorkomen en die garanderen dat een instroom in de masteropleiding fysica elders mogelijk is. Het gaat om vaste stoffysica, statistische fysica, kwantummechanica, analytische mechanica, wiskundige methoden van de fysica en een inleiding tot de subatomaire fysica. In de computationele fysica leert de student een moderne programmeertaal. Nieuw is het opleidingsonderdeel fototonica, dat een introductie biedt in de optica als belangrijk toepassingsgebied van de fysica. In ‘Sterrenkunde en astrofysica’ wordt een inleiding tot de sterrenkunde gegeven. De precieze inhoud van dit opleidingsonderdeel wordt bepaald in overleg met de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) zodat een instroom in de masteropleiding sterrenkunde aan die universiteit geen probleem zal vormen. Tevens volgen de studenten van de opties zuivere fysica en bio-elektronica/nanotechnologie een vierde verbredingsvak. Voor de studenten uit de bio-elektronica/nanotechnologie is dit verplicht biochemie. Daarnaast volgen zij ook ‘structuur en reactiviteit van organische verbindingen’ in plaats van computationele fysica. De studenten van de optie toegepaste fysica brengen het tweede semester aan de Technische Universiteit van Eindhoven door, waar ze een verdere experimentele opleiding krijgen en ook hun eindwerk maken. Een belangrijk ingrediënt van het derde jaar is het eindwerk, dat experimenteel of theoretisch kan zijn. Het bachelorprogramma bestaat voor 29 van de 180 studiepunten uit keuzeopleidingsonderdelen. De
84 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
keuze tussen de opties breidt dit uit met 25 studiepunten. Het keuzedeel bedraagt dus 30 procent van de opleiding. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma natuurkunde aan de Universiteit Hasselt wordt gepresenteerd in Tabel 1.
Tabel 1: Schematisch overzicht van het bachelorprogramma natuurkunde aan de Universiteit Hasselt jaar
Algemeen/ overgang
Algemene en theoretische natuurkunde
Wiskunde/ informatica
Experimentele natuurkunde
Sterrenkunde
Eindproject
Verbreding
BA 1
51
6+8+5+4 = 23
6+3+6+6 +5+6 = 32
-
-
-
-
BA 2
-
4+4+4+5 +5+5 = 27
-
6+6+6 = 18
-
-
5+5+5= 15
BA 3
42
6+4+5+5 +5+5 = 30
63 +54 =11
-
5
5
5
TOT.
9
80
43
18
5
5
20
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Het programma is een uitstekende concretisering van de doelstellingen van de opleiding. De commissie apprecieert het dat bij de invoering van het bachelorprogramma het wiskundepakket grondig werd herzien. Het werd meer toepassingsgericht ingevuld, in functie van wat de fysici nodig hebben. Zo leert de student in het opleidingsonderdeel ‘computeralgebra’ omgaan met het softwarepakket ‘Maple’. Ook het opleidingsonderdeel ‘kanstheorie en statistiek I’ is meer toepassingsgericht geworden en de studenten leren er werken met het softwarepakket ‘SAS’. Positief ook is dat de hiaten uit het secundair onderwijs worden weggewerkt in de cursus ‘redeneren en structureren’. Het fysicapakket in de bacheloropleiding is ook logisch opgebouwd. Na een brede algemene inleiding in de fysica in het eerste jaar, verwerven de studenten in het tweede jaar een goede basis in de experimentele fysica en komen er een aantal belangrijke theoretische deelgebieden aan bod, zoals thermodynamica, elektrodynamica en kwantummechanica. In het derde jaar wordt de fysicakennis verder verdiept met onder meer vaste stoffysica, statistische fysica, kwantummechanica en analytische mechanica. De studenten maken een keuze tussen de opties zuivere fysica, toegepaste fysica en bio-elektronica/ nanotechnologie. Ook het aanleren van experimenteer- en communicatievaardigheden komt goed aan bod in de opleiding, besluit de commissie. Al vanaf het eerste jaar leren de studenten verslagen schrijven en moeten ze mondeling hun meetresultaten toelichten. Ze voeren een aantal practica uit in het kader van de opleidingsonderdelen mechanica, golven en elektromagnetisme en maken actief kennis met een Redeneren en stuctureren Economie of wetenschapsfilosofie 3 Computationele fysica (programmeertaal C) 4 Wiskundige methoden 1 2
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 85
fysisch experiment. In het tweede jaar moeten de studenten zelfstandiger werken en zetten ze binnen het opleidingsonderdeel ‘experimentele technieken’ een experiment op. Daarna volgt een uitgebreid verslag en een voordracht van het werk voor de staf en de medestudenten. In het derde jaar ten slotte, dat op het moment van de visitatie nog niet liep, is het de bedoeling dat de studenten een eindproject maken waarbij ze ingeschakeld worden in een van de onderzoeksgroepen fysica van de UHasselt. De studenten maken er een verhandeling over en geven er een mondelinge presentatie over aan de staf. De commissie is tevreden met deze aanpak maar suggereert de mogelijkheden te onderzoeken om de studenten al in het tweede jaar in contact te brengen met de onderzoeksgroepen die in het vakgebied fysica actief zijn. Het komt de effectiviteit van de opleiding en de motivatie van de studenten alleen maar ten goede. Oog voor verbreding is er eveneens: in het tweede jaar zijn er opleidingsonderdelen die moeten gekozen worden uit de biologie, chemie, wiskunde en informatica. In het derde jaar moet de student kiezen tussen de menswetenschappelijke opleidingsonderdelen economie en wetenschapsfilosofie. Er is een goede balans tussen de theoretische natuurkundevakken enerzijds en de technische en toegepaste natuurkundevakken anderzijds, oordeelt de commissie, al is het duidelijk dat de klemtoon van de opleiding vooral ligt op de technische en toegepaste natuurkunde, via haar onderzoeksgroepen maar ook via de samenwerkingsverbanden met andere universiteiten. Samenwerking is er vooral met de Universiteit Maastricht binnen de transnationale Universiteit Limburg (tUL), met de Technische Universiteit Eindhoven en met de Katholieke Universiteit Leuven.Voor de technische natuurkunde werkt de opleiding samen met de Technische Universiteit Eindhoven. Studenten die daar de masteropleiding in Applied Physics willen volgen, kiezen in het derde jaar de optie toegepaste fysica en volgen hiervoor in het tweede semester van het derde jaar een aantal opleidingsonderdelen aan de TU/E. Wie de optie bio-electronica/nanotechnologie kiest, wordt voorbereid op de gelijknamige master aan de tUL. Met de K.U.Leuven wordt overleg gepleegd over de invulling van het opleidingsonderdeel ‘sterrenkunde en astrofysica’ in het derde jaar en dit om de instroom in hun masteropleiding sterrenkunde probleemloos te laten verlopen. De commissie apprecieert die samenwerkingsverbanden ten zeerste en beveelt aan om, in samenwerking met de andere Vlaamse universiteiten, ook samen te werken op het gebied van biofysica. In het nieuwe bachelorprogramma is meer aandacht voor alternatieve evaluaties, zoals portfoliowerking, presentaties en groepswerk, die in de visie van de commissie essentiële vaardigheden aankweken voor een uitstroom naar de arbeidsmarkt. Ook de verbreding van het programma naar andere exacte wetenschappen zoals biologie, chemie, informatica of wiskunde beoordeelt de commissie als waardevol. De commissie is wel van mening dat het opleidingsonderdeel scheikunde nog wat meer aandacht verdient. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als excellent.
86 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
2.2. De academische gerichtheid van het programma In het bachelorprogramma zijn de internationale ontwikkelingen en vakliteratuur goed geïntegreerd, vindt de commissie. Getuige daarvan is de invoering van de verplichte opleidingsonderdelen biofysica en fotonica. Het programma is gericht op kennisontwikkeling maar heeft tevens een zeer grote aandacht voor het bijbrengen van een onderzoeksattitude en de erbij horende vaardigheden. In het eerste jaar gaat de aandacht vooral naar het bijbrengen van een basis aan experimenteervaardigheden en rekenen computervaardigheden. In het derde jaar komen al meer geavanceerde onderzoekstechnieken aan bod. Het bijbrengen van een kritische onderzoeksattitude gebeurt in het eerste jaar al met kleine studie-opdrachten. Gaandeweg leren de studenten dan meer complexe problemen op te lossen. Het zelfevaluatierapport geeft geen informatie over een algemene academische vorming van de studenten, zoals bijvoorbeeld een facultatief studium generale of lezingen van algemene intellectuele interesse in de avonduren. De commissie hoopt dat de universiteit ook aan dit soort vorming aandacht besteedt. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het bachelorprogramma als goed.
2.3. De samenhang van het programma Het programma voor het eerste bachelorjaar is ingedeeld volgens het trimestersysteem. Het derde bachelorjaar echter zal worden ingevuld volgens het semestersysteem. De redenen hiervoor zijn dat de opleiding de student optimaal wil voorbereiden op een eventuele vervolgopleiding (die het semestersysteem hanteert) en anderzijds speelt de belangrijke overweging dat de studenten in het derde jaar de mogelijkheid moeten hebben om gedurende één semester deel te nemen aan een internationaal uitwisselingsprogramma. De commissie is van mening dat het programma zeer goed is opgebouwd. De verschillende opleidingsonderdelen in de fysica en de wiskunde zijn onderling zeer goed op elkaar afgestemd. Het wiskundeprogramma is ook geconcipieerd rond de behoeften van fysici. Het fysicapakket is zowel qua theorie als qua experimenteervaardigheden zeer goed sequentieel opgebouwd. Er is een mooie verhouding tussen het verplichte programma en de keuze-opleidingsonderdelen. Het programma is tevens zeer goed gericht op de doorstroom naar de masteropleiding Sterrenkunde aan de K.U.Leuven, de master in de bio-elektronica en nanotechnologie aan de tUL en de master in Applied Physics aan de TU/e. De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als excellent.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 87
2.4. Studieomvang De nieuwe opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de bacheloropleiding omvat minstens 180 studiepunten.
2.5. Studietijd Voor de nieuwe bacheloropleiding vertrok de opleiding vanuit de volgende criteria: (1) uitgaande van de decretale bepaling dat de modale student 1500 tot 1800 uur per jaar werkt, hanteert de Universiteit Hasselt de norm van 1620 SBU per jaar (SBU = studiebelastingsuren). Indien er 36 werkweken zijn in een academiejaar (trimestersysteem of semestersysteem), komt dit overeen met 45 SBU per week. (2) In de bacheloropleiding fysica wordt in het eerste jaar op een dag slechts één opleidingsonderdeel geprogrammeerd. Er wordt hierbij een verhouding gehanteerd van maximaal 2,5 uren contactonderwijs en minimaal vier uren voor zelfstudie per dag. (3) Om de studeerbaarheid te bewaken, worden alle opleidingsonderdelen van het programma systematisch geëvalueerd en indien nodig bijgestuurd. Studentenoordelen worden expliciet betrokken bij de evaluatie van de opleiding en de opleidingsonderdelen. Zo worden er in het eerste bachelorjaar per trimester twee evaluatievergaderingen met studenten ingericht. Daarnaast wordt per trimester een elektronische studietijdmeting uitgevoerd in het eerste bachelorjaar. De commissie beoordeelt de procedure van de studietijdmetingen als excellent. Het systeem is zonder meer indrukwekkend maar naar de mening van de commissie ook erg belastend voor het academisch personeel en de studenten. Uit de studietijdmeting van het eerste bachelorjaar blijkt alvast dat er geen grote verschillen zijn tussen de begrote en de werkelijke studietijd. Het nieuwe programma lijkt dus zeker studeerbaar en de studenten geven ook aan dat ze zeer tevreden zijn over de studeerbaarheid. De commissie is wel van mening dat het een zwaar programma is. Door het systeem van de begeleide zelfstudie worden de studenten immers gedwongen in een strak keurslijf te werken. De commissie heeft wel genoteerd dat, volgens de studenten, één van de grote voordelen van het trimestersysteem het feit is dat de studenten tijdens de kerst- en paasvakantie werkelijk vakantie hebben, en zo goed recupereren van de geleverde inspanningen. De commissie beoordeelt de studietijd als goed.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het programma is geconcipieerd rond begeleide zelfstudie, een systeem dat in het academiejaar 20042005 aan de Universiteit Hasselt is ingevoerd. In de methode van begeleide zelfstudie wordt het contactonderwijs verminderd (en aangepast) en gedeeltelijk vervangen door zelfstudieopdrachten, neergeschreven in een studieleidraad. Het leren wordt in grote mate gestuurd door de instructies en de begrote studietijd in de studieleidraad. De sturing wordt in de loop van de drie jaren minder strak.
88 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
In het eerste jaar wordt op een dag slechts één opleidingsonderdeel geprogrammeerd. In het algemeen begint de dag met een inleidend hoorcollege van gemiddeld 1 uur. Daarna bestuderen de studenten zelf dit thema verder (begrote tijd: minimum 4 uren). Ze krijgen hiervoor lokalen ter beschikking. Deze zelfstudie wordt ondersteund door een studieleidraad. Naast een beschrijving van de precieze taken, bevat de studieleidraad vragen om een beter inzicht te verwerven, dus om inzichtelijk te leren studeren, en oefeningen voorzien van de nodige aanwijzingen om de theorie te leren toepassen. Gedurende de dag wordt ook een tussentijds contactmoment (of meerdere) met stafleden georganiseerd om te helpen waar nodig. De dag wordt beëindigd met een responsiecollege waarin de theorie en de opdrachten uit de zelfstudie nabesproken worden, en dit in groepen van maximaal ± 24 studenten. In het tweede en derde jaar worden de opdrachten minder gedetailleerd, globaler en ook complexer. In het derde jaar wordt overgeschakeld van het trimester- naar het semestersysteem. Voor de opleidingsonderdelen waarin de experimenteervaardigheden een belangrijke rol spelen, is de organisatie anders. Die worden meestal in halve dagen georganiseerd. De practica worden in het eerste en tweede jaar bij voorkeur in groepjes van twee uitgevoerd. Op het einde van het tweede jaar voeren de studenten ook per twee een project uit. In tegenstelling tot de practica krijgen ze hierbij geen leidraad waarin staat welke stappen ze moeten ondernemen om hun experiment succesvol af te ronden. Die grotere zelfstandigheid moet hen voorbereiden op hun eindproject in het derde bachelorjaar. Het zelfstudiesysteem beschouwt de commissie als een zeer goede manier om de studenten ‘bij de les te houden’ en ze vindt dat deze onderwijsvorm heel goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. Uit een eerste evaluatie van het systeem voor het eerste bachelorjaar gaven de studenten evenwel aan dat ze het te schools vonden. De opleidingsverantwoordelijken overwegen daarom om die strakke invulling van het programma vanaf het tweede trimester van het eerste bachelorjaar te versoepelen. Het plan is om het hoorcollege, de zelfstudie en het responsiecollege in de tijd te spreiden. Dit lijkt de commissie een goed idee want ook zij beschouwt het systeem in het eerste jaar als te rigide. Het trimestersysteem in de eerste twee jaren wordt overigens als zeer positief beoordeeld door de studenten, noteerde de commissie tijdens haar gesprekken. De commissie meent verder dat de practica en de hoorcolleges zeer goed op elkaar aansluiten en dat de recente computersoftware uitstekend geïntegreerd is in de opleiding. De leermiddelen zijn van uitstekende kwaliteit. De opleiding gebruikt internationaal gewaardeerde handboeken en cursusteksten. Het elektronisch leerplatform Blackboard neemt in de opleiding (nog) geen belangrijke plaats in. De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma als excellent.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 89
2.7. Beoordeling en toetsing In het trimestersysteem leggen de studenten drie maal per jaar examen af. Elk trimester bestaat uit 10 weken les, gevolgd door een studeer- en examenperiode van 2 weken. Tussen de trimesters heeft de student 2 weken vakantie. Het hernemen van een examen waarvoor geen voldoende geacht resultaat (10 of meer op 20) is behaald, is mogelijk tijdens een latere examenperiode. Het nieuwe examenresultaat vervangt dan het oude, ook al is het slechter. Tijdens eenzelfde academiejaar kan de student over elk opleidingsonderdeel slechts tweemaal examen afleggen. De evaluatievormen zijn volgens de commissie goed aangepast aan de inhoud van de opleidingsonderdelen. Bij experimentele vakken wordt soms een gedeelte van de beoordeling gebaseerd op practicaverslagen en kan het examen een praktische proef bevatten om na te gaan of de student over de nodige onderzoeksvaardigheden beschikt. De commissie heeft een steekproef aan examenopgaven ingekeken en stelt vast dat niet alleen de kennis wordt getoetst, maar, via oefeningen, ook het inzicht in de materie. Voor bepaalde vakken wordt bovendien ook de portfolio bij de evaluatie betrokken. In zo’n portfolio bewaart de student de oplossingen van opdrachten en de documentatie over de zelfstudie die hoort bij een bepaalde cursus. Het examensysteem is voor de studenten zeer transparant. Ze worden goed ingelicht over de manier van examineren en krijgen tijdig hun examenroosters. De commissie concludeerde uit de gesprekken met de studenten bovendien dat er rekening wordt gehouden met hun opmerkingen over de examenroosters. De alumni gaven dan weer aan dat alle leerstof getest wordt op de examens. Slechts gedeeltelijk de cursus studeren en, dankzij selectieve examenvragen, toch geluk hebben en slagen, zit er dus niet in. ‘Een zeer faire en gelijke aanpak’, vindt de commissie. De commissie vindt dat de beoordeling en toetsing op een excellente manier georganiseerd worden.
2.8. De Masterproef Niet van toepassing
2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor fysica zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma;
90 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
- een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De evolutie van het aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur / eerste bachelor natuurkunde is gepresenteerd in Grafiek 1. Het aantal generatiestudenten in de eerste kandidatuur fysica steeg nooit uit boven de twintig. De eerste bachelor fysica telde in het academiejaar 2004-2005 12 generatiestudenten.
Grafiek 1 : Aantal generatiestudenten per academiejaar in eerste kandidatuur / eerste bachelor natuurkunde. 20
10
0 19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De instroom is in de visie van de commissie zorgwekkend. Niettemin levert de opleiding volgens de commissie uitgebreide inspanningen om de abituriënten te bereiken en hen te stimuleren om fysica te gaan studeren. In het kader van het Scholennetwerk Wetenschappen en het project ‘Geboeid door wiskunde en wetenschappen’ zijn er intensieve contacten met leerkrachten en leerlingen uit het secundair onderwijs via nascholings- en leerlingenactiviteiten. De commissie heeft kunnen zien dat een aantal projecten zijn uitgewerkt die specifiek gericht zijn op het fysica-onderwijs in de twee laatste jaren van het secundair onderwijs. De commissie waardeert deze initiatieven. Via de activiteiten van het Scholennetwerk en het project ‘Geboeid door wiskunde en wetenschappen’ ontstonden goede contacten met leerkrachten fysica en wiskunde uit het secundair onderwijs. Dit helpt mee bij het optimaliseren van de begeleiding van de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs. Juist omdat de opleiding aan de UHasselt een uniek concept heeft van begeleide zelfstudie zou het gewenst zijn om de instroom wat minder lokaal te maken. Ook zou de opleiding de mogelijkheid kunnen onderzoeken om studenten uit het secundair onderwijs in Nederlands Limburg en Brabant
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 91
aan te trekken. De commissie suggereert tevens om de studenten bij de werving van abituriënten te betrekken. Het programma sluit volgens de commissie goed aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. De instroombegeleiding van de abituriënten is uitstekend. In het begin van september werd in het uitdovende kandidaatsprogramma een overbruggings- of herhalingscursus georganiseerd voor abituriënten die hun wiskundige kennis willen opfrissen of inhalen. Deze cursus is zeer grondig opgevat en duurt 10 werkdagen (2 weken). In het nieuwe bachelorprogramma is de inhoud van deze herhalingslessen grondig aangepast, enerzijds aan de recente leerplanwijziging in de derde graad van het secundair onderwijs en anderzijds aan het vernieuwde curriculumprogramma waarin de inleidende cursussen ‘Calculus’ en ‘Redeneren en Structureren’ zijn ingevoerd. Vakinhoudelijke hulp bij mogelijke overbruggingsproblemen van het secundair onderwijs naar de universiteit wordt hoofdzakelijk aangeboden door de educatieve consulent wiskunde. Eerstejaarsstudenten fysica en wiskunde kunnen bij hem individueel terecht tijdens spreekuren. Op vraag van de studenten richt de educatieve consulent groepsseminaries in. Studenten kunnen ook bij ieder staflid terecht met vragen bij het opleidingsonderdeel. En er zijn ook nog onderwijskundigen van de faculteit Wetenschappen. De studenten kunnen bij hen terecht voor preventieve en remediërende studiebegeleiding die zowel individueel als collectief wordt gegeven op belangrijke scharniermomenten in het academiejaar. Hoewel de keuze van de studenten voor de UHasselt hoofdzakelijk regionaal is bepaald, viel het de commissie op dat een grote fractie van de studenten zeer bewust voor deze universiteit heeft gekozen, omwille van het trimestersysteem en de intensieve studiebegeleiding. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie beoordeelt het bachelorprogramma fysica als positief. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma is excellent. Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding, de vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is goed. De inhoud van het programma biedt de studenten zeker de mogelijkheid om de eindkwalificaties te bereiken. Het programma is van een hoog academisch niveau, zwaar maar studeerbaar en de samenhang is uitstekend. De afstemming tussen vormgeving en inhoud is excellent. Het programma is afgestemd op het didactisch concept van begeleide zelfstudie en dit concept sluit zeer goed aan bij de doelstellingen van de opleiding. De practica en hoorcolleges sluiten zeer goed op elkaar aan en de recente computersoftware is goed geïntegreerd
92 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
in de opleiding. Het beeld van de commissie dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd, wordt bevestigd door de examens die qua inhoud en vorm uitstekend aansluiten bij de leerdoelen. Het examensysteem is voor de studenten zeer transparant. Het programma sluit goed aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Ondanks verdienstelijke inspanningen om abituriënten te bereiken, blijft de instroom echter laag.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie is onder de indruk van de onderwijskundige inspanningen van het academisch personeel. Zij heeft vastgesteld dat de staf bestaat uit enthousiaste lesgevers, die de kwaliteit van het onderwijs hoog in het vaandel dragen, zonder echter het belang van hoogstaand wetenschappelijk onderzoek uit het oog te verliezen. De commissie heeft waardering voor het aanstellings- en promotiebeleid van de ZAP-leden, waarin expliciet een groot gewicht wordt gehecht aan de onderwijskwaliteit van de staf. Elk staflid heeft een ‘persoonlijk onderwijsdossier’, waarin o.a. studentenenquêtes zijn geresumeerd, dat een belangrijke rol speelt in de bevordering. Zowel het ZAP als het AAP hebben uitgebreide mogelijkheden tot onderwijskundige professionalisering. De commissie waardeert met name de initiatieven om het assisterend personeel een gedegen didactische scholing aan te bieden. Ook het feit dat de ZAP-leden niet alleen de hoor- en responsiecolleges verzorgen maar tevens meehelpen bij de practica en oefeningensessies weet de commissie te appreciëren. De commissie heeft tevens geconstateerd dat het personeelsbeleid slagkrachtig is. Het is erop gericht om, rekening houdend met de onderwijsbehoeften, vooral de onderzoeksgroepen binnen het Instituut voor Materiaalonderzoek te versterken. Bij het ZAP-personeel is er geen vrouw, bij het AAP-personeel is er één vrouw op vier. De opleiding voert geen specifieke actie om meer vrouwen aan te werven maar de aanwervingspolitiek is er altijd een van niet-discriminerende aard geweest. De commissie vindt dat de opleidingsverantwoordelijken een te passief uitgangspunt hanteren en beveelt een actiever gelijkekansenbeleid aan. Aan de UHasselt is expertise in genderbeleid ruimschoots aanwezig. De commissie suggereert de opleiding om hiervan gebruik te maken. De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 93
3.2. Eisen academische gerichtheid Er is een sterke relatie tussen de onderwijs- en de onderzoeksactiviteiten. Het merendeel van de fysici behoort onderzoeksmatig bij het Instituut voor Materiaalonderzoek (IMO), met name bij de divisie Materiaalfysica. Daarnaast zijn er nog twee kleinere onderzoeksgroepen: de groep ‘Theoretische Fysica’ en de groep ‘Biofysica’. Alle onderzoeksgroepen zijn ingebed in (inter)nationale samenwerkingsverbanden. In de specifieke opleidingsonderdelen, practica, projecten en het eindproject maken de studenten uitgebreid kennis met de onderzoeksactiviteiten van de fysicadocenten. De commissie is van mening dat de belangrijkste specialisaties in de fysica goed vertegenwoordigd zijn in de staf. Ondanks het ontbreken van de tweede cyclus, slaagt de opleiding erin om een behoorlijk aantal doctorandi aan te trekken. In de periode 2000-2004 heeft de vakgroep fysica 19 doctoraten afgeleverd. Acht doctoraten werden behaald aan het Instituut voor Materiaalonderzoek, 5 binnen de onderzoeksgroep ‘Theoretische Fysica’ en 4 binnen de onderzoeksgroep ‘Biofysica’. Gemiddeld levert de vakgroep fysica dus 4 tot 5 doctoraten per jaar af, wat volgens de commissie voor een opleiding zonder bovenbouw en met een beperkte omvang zonder meer een opmerkelijk resultaat is. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de staf als goed.
3.3. Kwantiteit van het personeel De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport aan dat 9 ZAP-leden verbonden zijn aan de opleiding natuurkunde, wat overeenkomt met 8,1 VTE. Daarnaast zijn er een 5-tal assistenten (4,2 VTE) verbonden aan de opleiding en worden er een 25-tal academische personeelsleden, gefinancierd via (inter)nationale programma’s. Het natuurkundeonderwijs wordt voornamelijk gegeven door het ZAP- en AAP-personeel en voor een klein deel door de natuurkundeleden van het Instituut voor Materiaalonderzoek die aangeworven werden op basis van een externe financiering voor wetenschappelijk onderzoek. In de uitgedoofde kandidaturen zaten er in de academiejaren 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004 gemiddeld 30 studenten. De student-staf ratio, zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving natuurkunde, gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding (en behorend tot het departement Natuurkunde) bedraagt 3,7. Dit is conform het gemiddelde voor de natuurkundeopleidingen in Vlaanderen. Daarom is de commissie van mening dat met het huidige aantal docenten de UHasselt over voldoende capaciteit beschikt om de opleiding van een tweejarige kandidatuur naar een driejarig bachelorprogramma uit te breiden.
94 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
De commissie vindt wel dat de onderwijsbelasting van de staf hoog is. Het systeem van intensieve begeleide zelfstudie vraagt veel inspanningen en de uitbreiding van de tweejarige kandidatuurs- naar een driejarige bacheloropleiding verhoogt de onderwijslast. De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende.
Conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt de inzet van het personeel als positief. De kwaliteit van het academisch personeel op het gebied van onderzoek en onderwijs is goed. De staf bestaat uit enthousiaste lesgevers, die de kwaliteit van het onderwijs hoog in het vaandel dragen, zonder echter het belang van hoogstaand wetenschappelijk onderzoek uit het oog te verliezen. Zowel het ZAP als het AAP hebben uitgebreide mogelijkheden tot onderwijskundige professionalisering. Het personeelsbeleid getuigt van slagkracht. De kwantiteit van het personeel is voldoende. De implementatie van het nieuwe onderwijsmodel en de uitbreiding naar een driejarige opleiding resulteert evenwel in een zware onderwijslast voor de staf. De opleiding slaagt erin een relatief groot aantal doctorandi aan te trekken, wat toch opmerkelijk is voor een voormalige kandidatuuropleiding zonder bovenbouw.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen Aan de Universiteit Hasselt zijn alle faculteiten en departementen ondergebracht in één groot gebouw waarin zich, naast de leslokalen en de practicumruimtes, ook de centrale bibliotheek en de computerklassen, het restaurant en de recreatieve ruimten bevinden. De bibliotheek bevindt zich onmiddellijk bij de centrale agora van de universiteit. De commissie meent dat de bibliotheek uitstekend is uitgerust en voldoende literatuur, hetzij in papieren hetzij in elektronische versie, aanbiedt. Daarnaast is de bibliotheek ook een aangename ruimte, met veel mogelijkheden voor zelfstudie of groepswerk door de studenten en zeer ruime openingsuren. Specifiek voor natuurkunde waren er in april 2005 ruim 10.000 boeken beschikbaar, 9 natuurkundetijdschriften in papieren en 234 in elektronische variant en een aantal belangrijke encyclopedieën en naslagwerken. De commissie looft het feit dat de catalogus van de UHasselt een geheel vormt met die van de Universiteit Antwerpen (het Anetnetwerk).
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 95
Ook de ICT-voorzieningen (430 computers verdeeld over 24 PC-lokalen en 3 ‘cyberhoeken’ op de universiteit) zijn goed. Naast softwarepakketten die centraal beschikbaar zijn voor de studenten en de stafleden, worden er ook vakgroepgebonden pakketten voorzien. Binnen het vakgebied natuurkunde zijn dit Maple, LaTex, p-Spice, Loggerpro en LabVIEW. Voor het gebruik van die softwarepakketten zijn er voor de studenten natuurkunde twee speciale PC-lokalen voorzien. Voor de organisatie van de practica natuurkunde zijn er 6 zeer goede labo’s beschikbaar. De practica worden georganiseerd voor groepen van maximaal 24 studenten. De opstellingen zijn in zes- of twaalfvoud aanwezig zodat de studenten simultaan aan eenzelfde probleemstelling kunnen werken. Voor de practica wordt gebruik gemaakt van zeer moderne apparatuur kon de commissie vaststellen. Het onderwijsmodel van begeleide zelfstudie heeft een duidelijke impact op de beschikbaarheid van de leslokalen. Het impliceert immers de inleidende hoorcolleges allen op hetzelfde tijdstip doorgaan. De uitbreiding naar een driejarige opleiding, in alle opleidingen exacte wetenschappen, zal de druk op de beschikbaarheid van de leslokalen in de komende jaren nog verhogen. De academische overheid is zich bewust van dit probleem en er zijn plannen om de capaciteit in de toekomst uit te breiden. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als excellent.
4.2. Studiebegeleiding De opleiding levert alle mogelijke inspanningen om de studenten vanaf het allereerste begin van hun universitaire studies zo goed mogelijk te volgen, te evalueren en te begeleiden. De (uitgebreide) voorlichting aan abituriënten werd reeds toegelicht in paragraaf 2.9. De commissie is van mening dat de opleiding meer dan verdienstelijke inspanningen levert om abituriënten te bereiken en voor te lichten. Ook tijdens de opleiding worden de studenten goed geïnformeerd. Zo krijgen de studenten op het einde van het eerste bachelorjaar informatie over alle mogelijke aansluitingen op de masteropleidingen aan de eigen universiteit, maar ook op die van de andere Vlaamse universiteiten en de TU/e. De studiebegeleiding tijdens het academiejaar gebeurt door professoren, assistenten, de educatieve consulent en onderwijsdeskundigen. De ombudspersoon helpt de student met problemen in verband met administratieve aangelegenheden en met mogelijke betwistingen in verband met de examens. Opmerkingen in verband met knelpunten, studiedruk, cursusteksten, de onderwijsorganisatie, uurroosters, examens kunnen de studenten maken in de evaluatiecommissie. Omstreeks de vijfde week van elk trimester vergadert deze evaluatiecommissie onder leiding van de curriculumraadvoorzitter en werkt zo snel mogelijk oplossingen uit voor de gestelde problemen.
96 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
Studenten kunnen met alle problemen die een weerslag hebben op het studeren terecht bij twee onderwijskundigen van de faculteit Wetenschappen. Zij zorgen voor preventieve en remediërende studiebegeleiding die zowel individueel als collectief wordt gegeven. Daarnaast staan zij, samen met de ombuds/vakdidacticus en het curriculummanagementteam in voor de logistieke ondersteuning van onderwijsvernieuwingen en het opvolgen van de kwaliteitszorg van het onderwijs. Ook kunnen de studenten bij de onderwijskundigen terecht in geval van psychosociale problemen. Daarbij komt sinds het academiejaar 2004-2005 nog het systeem dat het concept ‘begeleide zelfstudie’ moet vormgeven (zie 2.6) en dat de commissie een zeer goede manier vindt om de studenten ‘bij de les te houden’. De uitstekende studiebegeleiding werpt volgens de commissie haar vruchten af. De gemiddelde slaagpercentages (zie 6.2.) voor de generatiestudenten van de afgelopen tien jaar zijn met 48 procent bij de hoogste van de Vlaamse fysica-opleidingen. De commissie is benieuwd naar het effect van het nieuwe systeem van begeleide zelfstudie op de slaagpercentages van de komende jaren. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als excellent.
Algemene conclusie bij hoofdstuk 4 : voorzieningen De commissie beoordeelt de voorzieningen, zowel de materiële voorzieningen als de studiebegeleiding, voor de fysicastudenten als positief. De bibliotheek beschikt over een groot aanbod aan fysicaliteratuur. Er is voldoende plaats voor zelfstudieruimten en de ICT-voorzieningen zijn goed. Er zijn genoeg practicaruimtes en er wordt gebruik gemaakt van moderne apparatuur. De opleiding levert verdienstelijke inspanningen om de abituriënten voor te lichten en ook tijdens de opleiding is de studie-informatie goed georganiseerd. De studenten worden intensief begeleid tijdens hun studie; dit is een duidelijke prioriteit van de instelling in het algemeen, die hiervoor ook de nodige middelen vrijmaakt. De commissie beveelt aan tot enige waakzaamheid m.b.t. de leslokalen. De omvorming naar het systeem van begeleide zelfstudie en de uitbreiding naar een driejarige opleiding zetten enige druk op de beschikbaarheid van voldoende leslokalen.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 97
De operationele werking berust bij de faculteiten, (tUL)-scholen en departementen. Ze treden op volgens een matrixmodel met faculteiten en schools op de ene as en departementen op de andere. De faculteiten staan in voor de programmering en de evaluatie van het onderwijs, de departementen voor de uitvoering van het onderwijs. Departementen leveren diensten aan meerdere faculteiten en scholen. De (tUL)- scholen kunnen beschouwd worden als faculteiten van de transnationale Universiteit Limburg voor zover het transnationale materie betreft. De door de UHasselt benoemde leden van deze scholen worden beschouwd als volwaardig lid van de UHasselt en hangen als dusdanig ook af van faculteiten en departementen. Er zijn drie faculteiten: Wetenschappen (WET), Geneeskunde (GEN) en Toegepaste Economische Wetenschappen (TEW). Er is één vakgroep fysica die behoort tot het departement WiskundeNatuurkunde-Informatica (WNI). Het merendeel van de vakgroepleden fysica behoort onderzoeksmatig bij het Instituut voor Materiaalonderzoek. Daarnaast zijn er de kleinere onderzoeksgroepen ‘Theoretische Fysica’ en ‘Biofysica’. Programmering en evaluatie van de opleiding fysica aan de Universiteit Hasselt is een bevoegdheid van de faculteit Wetenschappen. In de faculteit is de faculteitsraad, onder voorzitterschap van de decaan, het centrale beslissingsorgaan. In de faculteitsraad Wetenschappen zetelen alle ZAP-leden met een hoofdopdracht in de faculteit, en een vertegenwoordiging van het AAP en van de studenten. De faculteit programmeert en evalueert het onderwijs dat leidt tot de diploma’s die tot haar bevoegdheid behoren. De onderwijsprogrammering door de faculteit gebeurt op basis van de voorstellen van de bevoegde curriculumraad. Deze raad is samengesteld uit alle coördinerend verantwoordelijken (één per opleidingsonderdeel), uit de ombudspersonen en onderwijskundigen en uit studentenvertegenwoordigers van elk studiejaar. Voor de ondersteuning van de werking van de faculteit Wetenschappen is er een onderwijskundige dienst, bestaande uit twee onderwijskundigen. Deze is verantwoordelijk voor de ombudsdienst, de ondersteuning van de onderwijsevaluaties, studietijdmetingen en begeleiding van de projecten i.v.m. onderwijsvernieuwing. De onderwijskundigen spelen een belangrijke rol bij de kwaliteitszorg. Het departement is een operationele eenheid. Hier worden de mandaten en middelen verdeeld over de samenstellende vakgroepen. De vakgroep staat in voor de concrete toewijzing van de onderwijsopdrachten aan haar leden. Het is ook in de schoot van de vakgroep dat de adviescommissie gevormd wordt die advies geeft over aanstellingen, bevorderingen, verlengingen en de evaluaties van het AAP.
98 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
5.1. Evaluatie van de resultaten In het algemeen zijn verschillende diensten en organen actief op het vlak van de interne kwaliteitszorg voor de opleiding fysica: de curriculumraad fysica, de examencommissie fysica, het curriculummanagementteam fysica, de docentenevaluatiecommissies, de onderwijskundige dienst van de faculteit, de educatieve consulent voor de opleidingsonderdelen wiskunde en de ombudspersonen. Het curriculum management team (CMT) werd ad hoc opgericht in 2003 om het bachelorprogramma fysica voor te bereiden. Naast de curriculumraden en de faculteitsraad, waarin de studenten betrokken zijn, wordt de inspraak van de studenten in het onderwijsgebeuren vooral gerealiseerd via de evaluatiecommissies. Jaarlijks wordt per studiejaar een evaluatiecommissie samengesteld die geleid wordt door de curriculumvoorzitter en verder bestaat uit de coördinerend verantwoordelijken in het desbetreffende studiejaar, drie tot vier studentenvertegenwoordigers, de ombudspersoon van dat studiejaar en een onderwijskundige. Doel van de evaluatiecommissies is voornamelijk de procesbewaking van het onderwijs. Een evaluatiecommissie komt éénmaal per trimester samen om de onderwijsverzorging te bespreken. Verder worden ook de voorbije examens (betrouwbaarheid, validiteit) besproken en kunnen voorstellen worden gedaan m.b.t. het examenrooster. Om de vier jaar worden de studieprogramma’s in de curriculumraad aan een grondige analyse onderworpen. Leidraad hierbij zijn de bemerkingen gemaakt door de studenten in de evaluatievergaderingen, de resultaten van de trimestriële onderwijsevaluaties, instroomgegevens en resultaten van studenten, studietijdmetingen, bemerkingen en suggesties van alumni en bemerkingen van de visitatiecommissie. Er wordt ook rekening gehouden met de programma’s aan andere universiteiten. Voor de ondersteuning van deze grondige analyse kan de curriculumraad beroep doen op de onderwijskundigen of op centrale diensten. Individuele opleidingsonderdelen zijn niet toegewezen aan één titularis, maar worden verzorgd door een onderwijsteam, dat geleid wordt door een ZAP-lid, de coördinerend verantwoordelijke. Deze kan worden bijgestaan door één of twee co-titularissen en/of door een aantal leden van het AAP. Sinds 1999 vindt aan het einde van elk trimester (elke tienwekenperiode) een evaluatie van alle opleidingsonderdelen plaats, door middel van een enquête die wordt afgenomen bij de studenten. De afname en verwerking gebeuren door de onderwijskundigen van de faculteit. Deze gegevens worden gebruikt, enerzijds als een element van het persoonlijk onderwijsdossier van de betreffende docent, en dus als een element in het dossier voor een eventuele bevordering, en anderzijds in het kader van de interne kwaliteitszorg van het curriculum. Het systeem van studietijdmeting dat door de opleiding worden gehanteerd, is reeds behandeld in 2.5.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 99
De commissie besluit dat de universiteit in het algemeen, en de opleiding fysica in het bijzonder, zeer veel aandacht besteedt aan de interne kwaliteitszorg, het bewaken van het onderwijsproces en het zeer regelmatig evalueren van het programma en de kwaliteit en inhoud van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Het moge duidelijk zijn dat de opleiding hierin zeer veel middelen en tijd investeert en dat de opleiding fysica het onderwijs duidelijk als een topprioriteit beschouwt. De evaluatie van de resultaten wordt als goed beoordeeld door de commissie.
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie heeft vastgesteld dat de opvolging van de resultaten van de evaluaties zeer ernstig wordt genomen en aanleiding geeft tot concrete maatregelen tot verbetering. Zo is uit de curriculumherziening van 1999-2000 de optie toegepaste fysica geboren, die de studenten voorbereidt op de vervolgstudie tot natuurkundig ingenieur in Eindhoven. Ook met de opmerkingen van de studenten wordt ter dege rekening gehouden. Vanaf het academiejaar 2005-2006 is er bijvoorbeeld een extra punt toegekend aan het vak ‘Experimentele methoden en technieken’ omdat de feitelijke studietijd niet bleek overeen te komen met de begrote. De opvolging van de externe kwaliteitszorg (vorige visitatiecommissie) is volgens de commissie eveneens goed verlopen. De opleiding fysica aan de Universiteit Hasselt had ook van de vorige commissie een positief rapport verkregen. De suggesties tot verbetering die in dit rapport waren opgelijst zijn allemaal overgenomen door de opleiding. De commissie vermeldt de inhoudelijke aanpassingen aan het opleidingsonderdeel scheikunde, de introductie van opleidingsonderdelen op het randgebied van de fysica, meer aandacht voor zelfwerkzaamheid via het concept van begeleide zelfstudie en meer activiteiten om de instroom in de opleiding te verhogen. De commissie heeft het zelfevaluatierapport met interesse gelezen. Het was helder geschreven met de nodige kritische zin. Het rapport maakte een inspirerende indruk die tijdens de visitatie is bevestigd. De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als goed.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De betrokkenheid van de studenten in het beleid van de opleiding is zeer groot: de studenten zijn vertegenwoordigd op alle niveaus van besluitvorming en vormen zelfs de belangrijkste partij in de trimestriële evaluatievergaderingen. Op alle formele en informele overlegfora wordt duidelijk naar de studenten geluisterd. De commissie heeft ook vastgesteld, tijdens de verschillende gesprekken die zij met de studenten heeft gevoerd, dat de studenten mondig zijn en zich nauw betrokken voelen bij
100 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
hun opleiding. De opleiding vergeet daarbij niet om regelmatig haar beslissingen en inzichten terug te koppelen naar de studenten. Ook de inspraak van de assistenten bij de besluitvorming is groot. Ze zijn vertegenwoordigd in alle besluitvormingsorganen en worden daarnaast betrokken bij de programmavernieuwingen via de vakgroepen en de onderwijsteams waarin zij een lesopdracht ondersteunen. Tijdens de gesprekken met de commissie gaven de assistenten aan dat er met hun opinie ter dege rekening wordt gehouden. De commissie wil de opleidingsverantwoordelijken een pluim geven voor de manier waarop zij de alumniwerking organiseert. Er is een zeer goed contact met de oud-studenten in de vervolgopleidingen, zowel formeel als informeel. Jaarlijks zijn er contactmomenten met de afgestudeerden van het afgelopen jaar. Daar worden alle afgestudeerden op uitgenodigd, alsook de stafleden en de laatstejaarsstudenten die een vervolgopleiding moeten gaan kiezen. Als de oud-studenten problemen signaleren in verband met het curriculum, vakinhouden, werk- of examenvormen worden die besproken op de bevoegde overlegfora. In 2003 werd er een Alumnidag georganiseerd die openstond voor alle oud-studenten en oud-stafleden. Van die gelegenheid werd gebruik gemaakt om een alumnidatabank aan te leggen. In het academiejaar 2004-2005 werd voor de eerste keer een alumni-enquête gehouden, waarin niet alleen gepeild werd naar de tevredenheid over de genoten opleiding maar ook de tewerkstelling nauwkeurig onder de loep werd genomen. In het kader van de opmaak van het nieuwe bachelor-programma werden eveneens een aantal vragen gesteld. De commissie merkt op dat een goed contact met de alumni voor een bacheloropleiding zeer belangrijk is vermits een bachelor, in tegenstelling tot de vroegere kandidaat, nu ook met zijn diploma op de arbeidsmarkt terecht moet kunnen. De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld als excellent.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg. De commissie heeft een hoge waardering voor het systeem van interne kwaliteitszorg aan de Universiteit Hasselt. De opleiding fysica heeft aan de bewaking en opvolging van het onderwijsproces een topprioriteit gegeven en heeft hiervoor veel tijd en middelen veil. De studenten krijgen een centrale plaats in het onderwijs en hebben veel inspraak op alle niveaus van de opleiding. De opleiding heeft voldoende slagkracht en een grote vastberadenheid om de opleiding blijvend te verbeteren en te vernieuwen. De contacten met de alumni zijn uitstekend. Het zelfevaluatierapport was zeer helder geschreven, met de nodige kritische zin.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 101
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Mate van realisatie van de doelstellingen De commissie heeft vastgesteld dat de kandidaatsopleiding aan de Universiteit Hasselt zeer goed afgestemd is op de vervolgopleidingen aan de andere Vlaamse universiteiten en de opleiding natuurkundig ingenieur aan de Technische Universiteit Eindhoven. Die laatste signaleerde dat de slaagcijfers van de afgestudeerde Hasseltse studenten overeenkomen met die van hun Nederlandse collega’s. De commissie heeft kunnen vaststellen, op basis van statistieken maar ook op basis van directe getuigenissen, dat de afgestudeerden van de Universiteit Hasselt geen structureel inhoudelijke problemen ondervinden bij hun overschakeling naar de licentieopleidingen aan de andere Vlaamse universiteiten. De commissie heeft grote waardering voor de brede vorming van de studenten van de Universiteit Hasselt en beseft dat het niet eenvoudig is om studenten zodanig op te leiden dat de overgang naar verschillende universiteiten quasi probleemloos geschiedt. De commissie constateerde bij de afgestudeerden een grote waardering voor de kwaliteit van de opleiding en de aansluiting op de vervolgopleidingen. Hierbij signaleren de studenten geen noemenswaardige inhoudelijke problemen en eerder marginale aanpassingsproblemen. De commissie stelt met genoegen vast dat de fysica-opleiding aan de Universiteit Hasselt enthousiaste studenten van een zeer hoge kwaliteit aflevert. Ze looft hierbij de experimenteervaardigheden die ze hebben opgedaan. Omdat de UHasselt tot voor kort slechts de kandidaturen in de wetenschappen mocht inrichten, heeft ze nog maar weinig ervaring met internationale studentenuitwisselingen, bijvoorbeeld in het kader van het Europese Socrates/Erasmusprogramma. De faculteit Wetenschappen heeft in maart 2005 een internationaliseringsstrategie geformuleerd. Vanaf het academiejaar 2006-2007 wordt ernaar gestreefd om tien procent van de bachelorstudenten uit het derde jaar naar een andere binnen- of buitenlandse universiteit te zenden. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van Erasmus, Erasmus Belgica (voor het Franstalige en Duitstalige landsgedeelte) en bilaterale contacten. Om internationale uitwisselingen te vergemakkelijken opteerde de UHasselt er trouwens ook voor om in het derde jaar het semesterin plaats van het trimestersysteem te hanteren. De commissie heeft goede verwachtingen van de internationaliseringsplannen en beveelt aan om de samenwerking te versterken met universiteiten die sterk zijn in biofysica. De commissie beoordeelt het gerealiseerde niveau als goed.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten zijn weergegeven in Grafiek 2.
102 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
Grafiek 2: Slaagpercentages van de generatiestudenten natuurkunde aan de Universiteit Hasselt. 100%
80%
60%
40%
20%
0% 19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
Het gemiddelde slaagpercentage van de generatiestudenten over de afgelopen 10 jaren bedraagt 48%, wat bij de hoogste is van de Vlaamse fysica-opleidingen. In de tweede kandidatuur bedraagt het gemiddeld slaagpercentage over de afgelopen 10 jaren 83,5%. Toch vraagt de commissie zich af waarom de opleiding fysica de voorbije jaren niet meer de vruchten heeft kunnen plukken van de intensieve studiebegeleiding, terwijl dit voor sommige andere opleidingen aan de UHasselt wel het geval is. Wellicht spelen de lage studentenaantallen in de opleiding fysica aan alle Vlaamse universiteiten, hier een belangrijke nivellerende rol5. Daarenboven werd er tijdens de gesprekken die commissie voerde, vaak aangehaald dat de UHasselt het belangrijk vindt dat haar studenten bij het vervolg van hun studie aan een andere universiteit slagen. Dit doel is een voortdurend aandachtspunt onder andere bij het opstellen van het programma, het bepalen van het niveau van de opleidingsonderdelen en de beoordeling en toetsing. Desalniettemin acht de commissie het zeer wenselijk om een uitvalanalyse te organiseren, om na te gaan waarom ongeveer de helft van de generatiestudenten ofwel niet slaagt, ofwel de studie staakt. Wellicht kunnen deze gegevens nuttig zijn bij verdere verfijningen van het programma of van het systeem van studiebegeleiding. Naast een uitvalanalyse is het volgens de commissie wenselijk dat de opleiding zelf ambitieuze streefcijfers formuleert. Het gemiddelde slaagpercentage dat wordt behaald aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk, namelijk 75 procent voor de generatiestudenten en bijna 100 procent voor de tweedejaars, kan hierbij als voorbeeld dienen.
5
De UHasselt realiseert het hoogste slaagpercentage van de generatiestudenten in de opleiding TEW. Het gemiddel-de slaagpercentage voor de periode 1993-2002 in deze richting bedraagt 58 procent aan de UHasselt, waar alle andere universiteiten (uitgezonderd K.U.Leuven Campus Kortrijk) slaagpercentages van minder dan 50 procent realiseren.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 103
De doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde is gepresenteerd in Tabel 2. Gemiddeld had een student ongeveer 2 jaar en 5 maanden nodig om de opleiding tot kandidaat in de fysica af te ronden. Iets meer dan 60% van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 2 jaar.
Tabel 2 : Doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde aan de Universiteit Hasselt. Afstudeerjaar
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
Jaren Maanden
1994 - 1995
7
5
3
0
0
15
2,73
2
9
1995 - 1996
4
3
0
0
0
7
2,43
2
5
1996 - 1997
8
4
2
0
0
14
2,57
2
7
1997 - 1998
3
3
2
0
0
8
2,88
2
11
1998 - 1999
6
2
0
0
0
8
2,25
2
3
1999 - 2000
8
1
2
0
0
11
2,45
2
5
2000 - 2001
7
5
0
0
0
12
2,42
2
5
2001 - 2002
11
6
0
0
0
17
2,35
2
4
2002 - 2003
3
6
1
0
0
10
2,80
2
10
2003 - 2004
8
1
0
0
0
9
2,11
2
1
2,47
2
6
Totaal Procentueel
58
31
7
0
0
96
60,4%
32,3%
7,3%
0,0%
0,0%
100,0%
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten als positief. Het gerealiseerd niveau is goed. De opleiding is zeer goed afgestemd op de doorstroom naar zowel de andere Vlaamse universiteiten als naar de Technische Universiteit Eindhoven. De afgestudeerden van de Universiteit Hasselt ondervinden geen significante problemen bij hun doorstroom naar het vervolgonderwijs. De alumni van de Universiteit Hasselt zijn mondig, zelfwerkzaam en zelfredzaam en hebben een attitude van levenslang leren. Ze beschikken over goede experimenteervaardigheden en zijn academisch zeer goed gevormd. Het onderwijsrendement krijgt van de commissie een voldoende. De slaagpercentages voor de generatiestudenten en de studenten in het tweede jaar komen grosso modo overeen met de minima die de commissie als voldoende beschouwt. De opleiding is gestart met de eerste contacten te leggen in het kader van de internationale studentenuitwisseling in het derde bachelorjaar. De internationaliseringsplannen zijn goed. Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de bacheloropleiding fysica voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
104 | Natuurkunde, Universiteit Hasselt
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: - een regelmatige bevraging van de afgestudeerden en van vertegenwoordigers op de arbeidsmarkt in functie van een verfijning van de uitstroomprofielen van de bachor; - samenwerkingsverbanden op te bouwen met andere universiteiten op het gebied van de biofysica; - een uitvalanalyse te organiseren om na te gaan waarom de helft van de studenten niet slaagt; deze gegevens kunnen nuttig zijn bij verdere verfijningen van het programma of het systeem van studiebegeleiding; - meer aandacht besteden aan scheikunde in het programma; - zelf ambitieuze streefcijfers formuleren voor de slaagpercentages. De Universiteit Hasselt heeft volgens de commissie een originele visie op onderwijs in de natuurkunde. Ze heeft een plan gemaakt om deze visie te realiseren en zij heeft de mechanismen geschapen om de resultaten regelmatig te evalueren en naar aanleiding daarvan de plannen bij te stellen. De onderwijskundige visie wordt enthousiast gesteund door de wetenschappelijke staf waarvan een grote toewijding aan het onderwijs wordt verwacht. De commissie wenst de opleiding succes met het nieuwe didactische concept en hoopt dat het tot een verbetering van het rendement zal leiden. De opleiding trekt studenten aan die geïnteresseerd zijn in een intensieve studiebegeleiding. Ze levert afgestudeerden af die uitstekend voorbereid zijn op een vervolgstudie aan een andere universiteit in Vlaanderen of Nederland. De afwezigheid van een masteropleiding maakt het voor de onderzoeksgroepen wat moeilijker om doctoraatsstudenten aan te trekken. De commissie heeft geen bezwaar als de onderzoeksgroepen betrokken worden bij masteropleidingen natuurkunde aan andere universiteiten. De commissie zou het echter betreuren als een dergelijke samenwerking op het masterniveau de voortreffelijke afstemming van de bacheloropleiding op vervolgopleidingen aan de andere universiteiten zou afzwakken.
Natuurkunde, Universiteit Hasselt | 105
106 |
Vrije Universiteit Brussel De bachelor- en masteropleiding Fysica
Woord vooraf De commissie bezocht de opleidingen fysica aan de Vrije Universiteit Brussel van 8 tot 10 november 2005. Op dat moment liep het nieuwe bachelorprogramma een goed jaar. Het eerste bachelorjaar liep voor de tweede keer, het tweede jaar voor de eerste keer. De ervaringen van de studenten in het tweede bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het masterprogramma wordt ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Omdat de Vlaamse regering pas eind mei 2005 besliste dat de meeste opleidingen in het studiegebied Wetenschappen een tweejarige masteropleiding mogen aanbieden mits ze aan een aantal voorwaarden voldoen, werd er ten tijde van de visitatie nog volop gewerkt aan de invulling van die tweejarige masteropleiding. De beslissing heeft overigens ook een inhoudelijke weerslag op het derde bachelorjaar. Dat derde jaar werd immers geconcipieerd in functie van een eenjarige masteropleiding door een aantal voorbereidende keuzemogelijkheden voor de student in te bouwen. De opleidingsverantwoordelijken werkten ten tijde van de visitatie nog aan een meer uniform curriculum zodat de studenten alle mogelijkheden open kunnen houden voor hun masterstudies. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen natuurkunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Het oordeel over het derde bachelorjaar is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, personeel, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma is gebaseerd op de huidige plannen tot invulling van het programma en – wederom bij extrapolatie – op de uitdovende licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding fysica als volgt:
De bacheloropleiding fysica Algemene doelstellingen - Bachelors moeten eenvoudige problemen leren ontleden en oplossen. - Ze moeten abstractievermogen ontwikkelen en de vaardigheid verwerven om logisch te
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 107
redeneren en analytisch te denken. - Ze moeten een attitude verwerven van levenslang leren, moeten nieuwe materie kunnen structureren en verwerken. Ze moeten zelfstandig informatie leren opzoeken en bronnen van informatie met een kritische ingesteldheid leren benaderen. - Ze moeten zowel zelfstandig als samen met medestudenten leren werken en moeten hiertoe de nodige communicatieve vaardigheid verwerven. Ze moeten leren hun ideeën correct te formuleren, zowel mondeling als schriftelijk.
Domeinspecifieke eindtermen - Bachelors moeten kennis en begrip hebben van de natuurkundige concepten, methodes en de bijhorende technieken, en moeten de vaardigheid ontwikkelen om deze toe te passen. Dit houdt in het beheersen van de taal van de fysica, de vaardigheid om een bewijs te leveren of te vervolledigen en om berekeningen uit te voeren. Communicatieve vaardigheid in de fysica, het kunnen formuleren en correct argumenteren, zowel mondeling als schriftelijk, is vereist. Ze moeten in staat zijn zelf eenvoudige problemen op te lossen. - Fysica is, ondanks haar inhoudelijke dimensie en veelzijdigheid, gekenmerkt door het bestaan van overkoepelende beschrijvingsvormen (klassieke, kwantummechanische en relativistische) en onderzoeksmethoden. Het bijbrengen van deze specifieke elementen, samen met een brede basiskennis in de wetenschappen, is de eerste doelstelling van de twee fasen (Ba-I en Ba-II) van het bachelorprogramma. Daarnaast dient de opleiding de student te introduceren in de subdisciplines van de fysica (zoals vaste stoffysica, atoom- en molecuulfysica, kernfysica, elementaire deeltjes, optica en astrofysica) en in hun toepassingen. Dit is vooral een doelstelling van het tweede deel van het programma. - Door haar specifieke opbouw moet de opleiding ook aandacht besteden aan het verwerven van praktische kennis en vaardigheden die elke fysicus, ongeacht zijn latere specialisatie, nodig heeft om zijn vak in de academische of industriële sector (of zijn beroep in een andere sector) zelfstandig te kunnen beoefenen. In het bijzonder dient de opleiding de student: - de meet- en rekenvaardigheden bij te brengen die onontbeerlijk zijn voor het uitvoeren van experimenten, het verwerken van resultaten, het uitwerken en integreren van theoretische formalismen; - zelfstandig te leren werken en kritisch te leren reageren op wetenschappelijke informatie; - vertrouwd te maken met op Ba-niveau toegankelijke wetenschappelijke literatuur; - leren gebruik te maken van actuele computertechnieken voor het verzamelen en het verwerken van zowel theoretische als proefondervindelijke gegevens; - analyse- en communicatievaardigheden bij te brengen (o.m. door het mondeling en schriftelijk rapporteren over eigen werk);
108 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
- inzicht te geven in de ontwikkeling, samenhang en draagwijdte van de verschillende subdisciplines van de fysica, en in hun impact op mens en maatschappij; - in staat te stellen nieuwe kennis te verwerven i.v.m. fundamentele of toegepaste aspecten van de fysica en integrerend te werken op een onderwerp dat aansluit bij actueel onderzoek.
De masteropleiding fysica Onderstaande algemene attitudes en vaardigheden zijn een verderzetting van de competenties die voor de bachelors worden verwacht want ze worden, zoals reeds hoger vermeld, cumulatief verworven doorheen de ganse opleiding. - Masters moeten in staat zijn op een gefundeerde wetenschappelijke wijze te denken en te handelen. - Masters moeten over abstractievermogen beschikken, moeten in staat zijn concrete problemen aan te pakken door, onafhankelijk van de toepassing, logisch te redeneren en analytisch te denken. Ze moeten resultaten kunnen interpreteren en terugkoppelen naar de concrete situatie. - Masters moeten een attitude verworven hebben van levenslang leren en moeten over een kritische ingesteldheid beschikken. - Communicatieve vaardigheid is vereist. Masters moeten correct kunnen formuleren en argumenteren, zowel mondeling als schriftelijk. Ze moeten zelfstandig kunnen werken en eveneens kunnen samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. - Masters behoren de internationale dimensie van onderwijs te hebben ervaren. - Masters moeten op de hoogte zijn van de dynamiek van het wetenschappelijk onderzoek. In het bijzonder dient de masteropleiding fysica de student in staat te stellen: - de algemene werkmethoden en formalismen van de fysica te beheersen; - inzicht te krijgen in de ontwikkeling en de samenhang van de fysica in het algemeen en in de - - - -
belangrijkste inhoudelijke aspecten van enkele fysische subdisciplines in het bijzonder; via de masterproef inzicht te krijgen in de actuele ‘state of the art’-aspecten van een bepaald onderzoeksgebied; te rapporteren over wetenschappelijke resultaten; basisvaardigheden te verwerven in het gebruik van de computer voor het verwerken van gegevens en teksten en, desgevallend, voor het verrichten van computergestuurd onderzoek; inzicht te verwerven in de toepassingsmogelijkheden van de fysica in gebieden die ontdekt worden door de oriëntatie ‘toegepaste fysica’ (voor studenten die deze oriëntatie kiezen).
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 109
1.1. Niveau en oriëntatie van de bachelor- en masteropleiding Natuurkunde Bacheloropleiding fysica De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende aandacht heeft in de doelstellingen voor het beheersen van algemene competenties, algemeen wetenschappelijke competenties, de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de nieuwe ontwikkelingen in de natuur- en sterrenkunde en de samenhang van de natuur- en sterrenkunde. De bacheloropleiding natuurkunde is een opleiding waarin de studenten grondig getraind worden in het analytisch denken. Daarnaast leren de studenten ook om zelfstandig informatie op te zoeken en kritisch te verwerken. Er wordt eveneens voldoende aandacht besteed aan het bijbrengen van communicatieve vaardigheden. De commissie meent dat de doelstellingen van de opleiding nauwkeurig overeenkomen met de internationaal geformuleerde criteria. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De opleiding neemt het bijna voor evident aan dat de overgrote meerderheid van de bachelors zal doorstromen in het masterprogramma. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker en wellicht ook afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om de nodige aandacht te besteden aan deze vraag in de komende jaren. Meer in het algemeen beveelt de commissie aan om in infobrochures over de opleiding natuurkunde tevens aandacht te schenken aan een mogelijke uitstroom naar de industriële arbeidsmarkt. Dit zou potentiële studenten met een voorliefde voor de natuurkunde maar met meer praktische interesse toch voor de opleiding natuurkunde doen kunnen kiezen. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de bacheloropleiding als goed.
Masteropleiding fysica Voor de masteropleiding zijn er drie profielen uitgewerkt: fundamentele fysica, fotonica en medische fysica. Voor het profiel fotonica plant de opleiding een samenwerking met de faculteit Toegepaste Wetenschappen. Voor het profiel medische fysica worden bijna alle vakken, buiten de 30 studiepunten die gemeenschappelijk zijn voor alle profielen, ontleend aan de master in biomedical engineering van de faculteit Ingenieurswetenschappen van de eigen universiteit en de faculteit Toegepaste Wetenschappen van de Universiteit Gent. De commissie spreekt haar lof uit over deze samenwerkingsverbanden. Dankzij die samenwerking kan de masteropleiding fysica de afstudeerrichtingen in de fotonica en de medische fysica aanbieden. De doelstellingen van de masteropleiding streven ernaar de student een gevorderd inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis bij te brengen en beogen de beheersing van algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Ze zijn tevens gericht op het bijbrengen van nieuwe ontwikkelingen in de natuur- en sterrenkunde en van het begrip van de specifieke structuur en samenhang van de opleidingsonderdelen natuur- en sterrenkunde.
110 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
Wel vindt de commissie nog altijd dat er te weinig aandacht is voor beroepsgerichte competenties in de doelstellingen. De doelstellingen van de masteropleiding zijn hoofdzakelijk gericht op een carrière in het onderzoek. De commissie merkt op dat ook de arbeidsmarktperspectieven niet uit het oog mogen worden verloren en beveelt daarom aan om de beroepswereld bij de opmaak van de doelstellingen en het programma te betrekken. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de masteropleiding als goed.
1.2. Domeinspecifieke eisen De doelstellingen van beide opleidingen zijn volgens de commissie goed afgestemd op de eisen van de wetenschappelijke discipline en conformeren aan de internationale normen. Internationale contacten met buitenlandse collegae op onderzoeksvlak worden aangegrepen om ook op onderwijsvlak ideeën uit te wisselen waardoor er een continue interactie op disciplineniveau ontstaat. Wel is de commissie van mening dat de opleidingsdoelstellingen voor de master te weinig zijn afgestemd op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor- als de masteropleiding als positief. Beide opleidingen streven een diepgaande academische vorming na. Wel is er in de doelstellingen van de master te weinig aandacht voor de uitstroom naar de arbeidsmarkt. Het niveau van de doelstellingen van beide opleidingen kan de internationale toets doorstaan.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Beschrijving van het bachelorprogramma De bacheloropleiding fysica bestaat uit twee fasen. De aanvangsfase, Ba-I, dient om de studenten een stevige basis bij te brengen in de wiskunde en de fysica en een inleiding te geven in ondersteunende vakken zoals chemie en informatica. Ze loopt over het eerste bachelorjaar en het eerste semester van het tweede bachelorjaar. Om de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs te vergemakkelijken, werd de brugcursus wiskunde, die vaak gevolgd werd in de zomervakantie, geïntegreerd in het wiskundepakket van het eerste bachelorjaar. Ook het wiskundepakket zelf werd gereduceerd.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 111
De tweede fase, Ba-II, is de specialisatiefase en loopt van het tweede semester in het tweede jaar tot het einde van het derde jaar. Het biedt de student de mogelijkheid om zich ofwel voor te bereiden op een profilering in de masteropleiding fysica ofwel om zijn opleiding te verbreden om nadien verder te kunnen gaan in een andere discipline, zoals wiskunde of chemie (minor wiskunde of chemie). Het programma is zo opgebouwd dat elke afgestudeerde bachelor in de fysica de nodige basis heeft om de master te kunnen volgen. In de specialisatiefase is er een verplicht gemeenschappelijk pakket van 30 studiepunten dat een verdieping biedt in de algemene werkmethoden en formalismen van de fysica en een inleiding geeft tot de meeste subdisciplines. Daarnaast zijn er profiel- of minorgebonden pakketten van 60 studiepunten met een deel verplichte opleidingsonderdelen en een deel keuzevakken. De keuze voor een minor wiskunde of chemie moet in het tweede bachelorjaar gebeuren. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de Vrije Universiteit Brussel wordt gepresenteerd in Tabel 1.
Tabel 1 : Overzicht van het bachelorprogramma fysica aan de V rije Universiteit Brussel.
jaar
Project
Wiskunde
Natuurkunde
Profiel Keuze - Toegepaste (minor) fysica - chemie - Fundamen- wiskunde tele fysica Chemie Informatica andere OF PROFIEL OF KEUZE
BA 1
10+9+3=22
9+10+3+7=291 9
BA 2
6+3+3=12 of 93
6+6+9+6+ 6+6+6 = 45 of 364 of 395
BA 3 69 TOT. 6
-2
3
6
6+6+6+=18 34 of 31
92 of 83 of 86
157 of 128
36 9
3 of 0
51 of 48
36 36
Beschrijving van het masterprogramma Het tweejarige masterprogramma van 120 studiepunten bevat een verplicht gemeenschappelijk pakket van 30 studiepunten. Het bestaat uit vijf opleidingsonderdelen: geschiedenis en filosofie van de fysica, atoom&molecuulfysica, gevorderde kwantummechanica, fysica van de ioniserende straling en kernfysica. Voor de masterproef zijn eveneens 30 studiepunten ingeruimd. 12 studiepunten zijn Het pakket natuurkunde in het eerste jaar omvat de opleidingsonderdelen ‘mechanica’, ‘elektromagnetisme, golven en trillingen’, het seminarie ‘actuele fysica’ en het opleidingsonderdeel ‘meten en experimenteren’. 2 Het opleidingsonderdeel ‘informatica’ in het eerste jaar is als dusdanig verdwenen. Het is deels opgenomen in het onderdeel ‘meten en experimenteren’. 3 In de trajecten ‘hoger gehalte wiskunde’ en ‘hoger gehalte chemie’ valt ‘statistische verwerking van experimentele gegevens’ weg. 4 In het traject ‘hoger gehalte wiskunde’ valt thermodynamica weg en wordt sterrenkunde gereduceerd. 5 In het traject ‘hoger gehalte chemie’ valt sterrenkunde weg. 6 Elektronica, valt weg bij traject ‘hoger gehalte wiskunde’ en bij traject ‘hoger gehalte chemie’. 7 Traject ‘hoger gehalte wiskunde’:15 punten uit modeltraject worden vervangen door wiskunde-opleidingsonderdelen. 8 Traject ‘hoger gehalte chemie’: 12 punten uit modeltraject worden vervangen door chemie-opleidingsonderdelen. 9 Niet voor minor ‘chemie’ en minor ‘wiskunde’. 1
112 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
voorbehouden voor mobiliteit, bijvoorbeeld stages, projecten en opleidingsonderdelen aan een andere instelling. De resterende 48 studiepunten worden gekozen uit een van de volgende profielen: fundamentele fysica, fotonica en medische fysica. De profielen fundamentele fysica en fotonica bestaan telkens uit een verplicht pakket van 24 studiepunten en een keuzepakket van 24 studiepunten. Wie medische stralingsfysica volgt, moet een verplicht pakket van 54 studiepunten volgen. Naast de drie profielen in de fysica is er ook nog de afstudeerrichting lerarenopleiding. De studenten die hiervoor kiezen, nemen 24 studiepunten aan opleidingsonderdelen in een van de profielpakketten. Het profiel fundamentele fysica steunt op de expertise van de vakgroepen fysica. Voor dit profiel wordt een samenwerking gepland met de Université Libre de Bruxelles en de Katholieke Universiteit Leuven. Aan bod komen de volgende subdisciplines: theoretische en experimentele elementaire deeltjesfysica, astrofysica, niet-lineaire dynamica en observationele sterrenkunde. Het profiel fotonica wordt georganiseerd in samenwerking met de faculteit Toegepaste Wetenschappen. Tot het vakkenpakket behoren onder meer optische materialen, micro-fotonica, dynamica van fotonische componenten en optische spectroscopie van materialen. Het profiel medische stralingsfysica steunt op onderzoek in de vakgroep fysica en in de faculteiten Geneeskunde en Farmacie. Er is ook een samenwerking met de bio-ingenieurs. Het profiel bevat alle opleidingsonderdelen die nodig zijn voor het attest van stralingsdeskundige. Voor dit profiel worden bijna alle opleidingsonderdelen ontleend aan de Master in Biomedical Engineering van de faculteiten Ingenieurswetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel en Toegepaste Wetenschappen van de Universiteit Gent.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bachelorprogramma De commissie beschouwt de opleiding als zeer degelijk en grondig. Met deze inhoud zijn de studenten in staat de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Op aanbeveling van de vorige visitatiecommissie is het aandeel wiskunde teruggeschroefd en aangepast aan de voorkennis van de instromende studenten uit het secundair onderwijs. Het pakket aan fysicavakken is versterkt. De huidige commissie vindt dit een goede zaak. Ze apprecieert ook ten zeerste de seminaries in het eerste jaar over actuele fysica. Het zijn caleidoscopische colleges die de studenten in contact brengen met de nieuwste ontwikkelingen in de fysica. De seminaries vormen een tegengewicht voor de degelijke maar klassieke wiskunde- en fysicabasis die in het eerste jaar wordt gelegd. De commissie beveelt aan om de seminaries ook te gebruiken om af en toe eens vrouwelijke natuurkundigen als sprekers uit te nodigen. Voorts zouden ze gebruikt kunnen worden om de studenten kennis te laten maken met succesvolle alumni. De commissie meent dat er nog gesleuteld dient te worden aan het informatica-aanbod. In ‘meten en experimenteren’ krijgen de studenten een inleiding in het softwarepakket ‘Mathematica’. De student kan verder zijn informaticakennis bijspijkeren in het derde jaar. Daar is informatica een keuzeopleidingsonderdeel. De commissie vindt dit aanbod aan informatica onvoldoende.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 113
Voorts is de commissie van mening dat de balans theorie-experiment nog voor verbetering vatbaar is. Studenten worden getraind in communicatievaardigheden vanaf het eerste jaar: ze moeten mondeling en schriftelijk verslag uitbrengen van hun practica. Aandacht voor verbreding is er volgens de commissie meer dan voldoende. Er zijn niet alleen de minoren wiskunde en chemie maar er is ook aandacht voor de toepassingen van de fysica in de geneeskunde en de technologie. Ten slotte strookt het programma met de stelling in het onderwijskundig referentiekader dat een student in zijn bacheloropleiding geproefd moet hebben van de meeste subdisciplines in de fysica. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
Masterprogramma De doelstellingen zijn goed vertaald in het masterprogramma en de inhoud van het programma stelt de studenten in staat om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De commissie is van oordeel dat het voorgestelde masterprogramma, met de profielen fotonica, medische stralingsfysica en fundamentele fysica, realistisch is voor de beperkte staf aan de Vrije Universiteit Brussel. Zij waardeert de inspanning van de opleiding om toch een maximale differentiatie aan te brengen binnen de beperkte mogelijkheden en spreekt haar lof uit over de interfacultaire en interuniversitaire samenwerking. Voor ‘mobiliteit’ zijn 12 studiepunten gereserveerd, hetgeen de commissie een goede zaak vindt. Wel is ze van mening dat er meer aandacht zou moeten zijn voor de aansluiting op de arbeidsmarkt en zou er meer oog moeten zijn voor studenten die kiezen voor het bedrijfsleven. Keuzeopleidingsonderdelen als bedrijfseconomie, management, initiatie tot ondernemen zouden overwogen kunnen worden. De commissie heeft met genoegen vastgesteld dat in het masterprogramma ook een gedeelte van de lerarenopleiding als keuzepakket is ingebouwd. Het profiel fundamentele fysica steunt volledig op de expertise van de vakgroep fysica met als subdisciplines theoretische en experimentele elementaire deeltjesfysica, astrofysica en observationele sterrenkunde en niet-lineaire dynamica. De opleidingsverantwoordelijken zouden volgens de commissie kunnen overwegen om in dit profiel ook de astrodeeltjesfysica als subdiscipline onder te brengen. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
2.2. De academische gerichtheid van het programma Beide programma’s besteden ruime aandacht aan kennisontwikkeling en de studenten krijgen hun onderricht in een omgeving waarin fundamenteel onderzoek hoog in het vaandel wordt gedragen. De opleidingsonderdelen in de derde bachelor en de masterjaren worden gegeven door mensen die
114 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
gespecialiseerd zijn in het onderwerp. De commissie merkt wel op dat academische gerichtheid niet alleen een kwestie is van diepgang maar ook van nieuwsgierigheid en onderzoeksgerichtheid en in dit opzicht beveelt ze de opleidingsverantwoordelijken aan om de studenten zo vroeg mogelijk in de onderzoeksgroepen op te nemen. Ze steunt de plannen van de opleidingsverantwoordelijken om de studenten van het derde bachelorjaar een klein onderzoeksproject te laten uitvoeren in een onderzoeksgroep. Ze suggereert tevens om de masterstudent zo spoedig mogelijk in een onderzoeksgroep op te nemen. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed.
2.3. De samenhang van het programma Er is een duidelijke verbetering merkbaar in vergelijking met de oude kandidaturen-licentiestructuur. Zo is er een veel betere koppeling van de theoretische opleidingsonderdelen met de practica. Ook de astrofysica heeft nu een goede plaats in het programma gekregen.Toch constateerde de commissie tijdens haar bezoek nog enkele pijnpunten. Zoals eerder al aangehaald, is de cursus informatica in het eerste jaar te beperkt. Ook merkte de commissie op dat de student die in zijn bachelorprogramma kiest voor de minor wiskunde geen thermodynamica krijgt en wie de minor chemie kiest het zonder sterrenkunde moet doen. De commissie is nochtans van mening dat een bachelor in de fysica wel degelijk met deze disciplines moet hebben kennis gemaakt. Ze constateerde wel dat de opleidingsverantwoordelijken zich van het probleem bewust zijn. Er zijn plannen om beide opleidingsonderdelen in het verplichte pakket van het derde jaar op te nemen. In het algemeen is de commissie van oordeel dat de programma’s sequentieel en logisch zijn opgebouwd en dat de opleidingsonderdelen goed op elkaar zijn afgestemd. De commissie beoordeelt de samenhang van zowel het bachelor- als het masterprogramma als voldoende.
2.4. Studieomvang Zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: het driejarige bachelorprogramma omvat 180 studiepunten en de masteropleiding bevat 60 studiepunten per jaar.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 115
2.5. Studietijd De studietijd is een inschatting van de tijd die een gemiddelde student moet investeren in een opleidingsonderdeel. De studietijd in het nieuwe bachelor-masterprogramma is begroot op 25 tot 30 uren per studiepunt. Daarmee voldoet het programma aan de decretale voorwaarden. Via een centraal systeem van regelmatige elektronische studentenbevragingen (zie hoofdstuk 5) wordt onder meer nagegaan of de begrote studietijd wel klopt met de reële. Uit de meest recente bevraging die de commissie kon inkijken, die over het academiejaar 2003-2004 en dus nog over het oude systeem, bleek de geraamde studietijd goed overeen te stemmen met de bevindingen van de studenten. Tijdens haar gesprekken met de studenten uit het eerste en tweede bachelorjaar en met de licentiestudenten hoorde de commissie ook geen klachten over de studeerbaarheid van het programma en de spreiding van de opleidingsonderdelen over het academiejaar. De commissie beoordeelt de studietijd voor beide opleidingen als goed.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De werkvormen sluiten goed aan bij het didactisch concept. De commissie stelt vast dat de opleidingen hoofdzakelijk de traditionele werkvormen van hoorcolleges en oefeningensessies hanteren. In de theorielessen zijn voldoende illustraties en demonstraties ingebouwd. In het masterprogramma worden voor sommige keuzevakken ‘reading courses’ georganiseerd. De student krijgt dan een opdracht en ontmoet regelmatig de docent om het materiaal te verwerken. De practica in de eerste twee bachelorjaren vindt de commissie nogal saai en te veel voorgekookt. Ze doen te weinig een beroep op de zelfwerkzaamheid van de student. In het derde jaar maakt de student een geïntegreerd projectpracticum in een onderzoeksgroep. De commissie is er voorstander van om de studenten zo vroeg mogelijk tijdens de opleiding al in contact te brengen met het onderzoek dat aan de universiteit gebeurt en steunt dan ook volmondig de intentie om het projectpracticum in het derde jaar in te voeren. De tweejaarlijkse reis naar het CERN die nu in de hogere jaren plaatsvindt, vindt de commissie een goed initiatief. Om de motivatie van de eerste en de tweedejaars te verhogen suggereert ze echter om die uitstap vroeger in de opleiding te plannen. De commissie beveelt om, in samenwerking met de Koninklijke Sterrenwacht van Brussel, een optisch practicum voor alle natuurkundestudenten in te voeren. In de master zal de student, naast zijn masterproef, een project of stage moeten doen in een andere instelling: een initiatief dat de commissie zeer waardeert. Voor de verschillende opleidingsonderdelen (en voor alle eerstejaarsopleidingsonderdelen) bestaan er gedrukte cursusnota’s of syllabi uitgegeven door de VUB-press. Een initiatief dat de commissie apprecieert. Bijkomend staat de elektronische leeromgeving Pointcarré ter beschikking van de docenten
116 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
en studenten. De commissie vindt dit positief maar constateerde evenwel dat die elektronische leeromgeving bij de fysici nog niet goed ingeburgerd is: er is weinig leermateriaal ter beschikking. De faculteit zou hierin een meer sturende rol kunnen opnemen. De licentiestudenten gaven aan dat er in de licenties weinig gedrukte cursusnota’s zijn wat een probleem is voor de werkende studenten die geen colleges kunnen volgen. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor zowel het bachelor- als het masterprogramma als goed.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie heeft een steekproef aan examenopgaven bestudeerd en is van mening dat de studenten op een goede manier worden beoordeeld en getoetst. De examens zijn gericht op het geïntegreerd meten van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de studenten in de materie en sluiten goed aan bij de doelstellingen van de beide opleidingen. In het algemeen wordt voor de theorie geopteerd voor mondelinge examens - soms na schriftelijke voorbereiding, soms met open boek. De ZAP-leden opteren meestal voor deze examenvorm omdat ze menen dat deze wijze van toetsen hen snel duidelijk maakt of een student de leerstof grondig beheerst. De commissie kan zich hierin vinden. In het eerste jaar maakten de opleidingsverantwoordelijken de keuze voor het bewaren van een meerderheid van jaarvakken (dit zijn opleidingsonderdelen die over beide semesters gedoceerd worden) en dit om het tentamensysteem te kunnen behouden. Een tentamen is een proef over een gedeelte van de theorie of de oefeningen. Bij een geslaagd tentamen krijgt de student vrijstelling voor het betreffende deel van de leerstof en worden de punten verwerkt in het eindresultaat. De tentamens hebben plaats na het eerste semester, dus na een viertal maanden studie. De commissie heeft begrip voor deze keuze maar beveelt toch aan om in het eerste jaar halfweg het eerste semester een diagnostische toets of proefexamen te organiseren om de studenten de gelegenheid te geven om voor zichzelf na te gaan in welke mate zij de leerstof beheersen en kunnen toepassen. Bij slechte resultaten kan er dan nog tijdig geremedieerd of geheroriënteerd worden. De studenten worden volgens de commissie goed en tijdig op de hoogte gesteld van de examenregeling en de deliberatieregels via de website van de faculteit. De titularissen van de opleidingsonderdelen informeren de studenten tijdig over de exameneisen. De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor beide opleidingen als goed.
2.8. De Masterproef De licentiaatsverhandeling heeft een gewicht van 22 studiepunten. De student voert daarnaast een ‘aanvullend practicum’ (5 SP) uit, meestal in de onderzoeksgroep waar hij zijn eindverhandeling maakt.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 117
Globaal genomen is het gewicht van het onderzoek voor de thesis dus 27 studiepunten. In het nieuwe masterprogramma zal het gewicht van de masterproef worden opgetrokken tot 30 studiepunten. De commissie heeft een aantal eindverhandelingen gelezen en komt tot de conclusie dat de wetenschappelijke kwaliteit ervan excellent is. De helft van de eindverhandelingen van de jongste vijf jaren leidde tot een publicatie. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken wel aan om meer duidelijkheid te scheppen over de eisen die aan een masterproef worden gesteld. Ze is van mening dat, zeker in het geval van een tweejarige masteropleiding, een doelstelling van een masterproef moet zijn dat ze van een publicabel niveau is. Dit zou volgens haar expliciet mogen worden gesteld. De studenten worden goed geïnformeerd over de keuze van onderwerp en promotor. De commissie is eveneens van mening dat de begeleiding degelijk verzorgd wordt. Zowel het onderzoekswerk als de redactie van de verhandeling wordt van nabij opgevolgd door de promotor. In de meeste onderzoeksgroepen kan de student ook terecht bij de doctorandi en de postdocs. De commissie beoordeelt dit facet als excellent.
2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor een bachelor in de fysica zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs - een bachelordiploma - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie - een diploma of getuigschrift dat al gelijkwaardig wordt erkend. De aansluiting van het bachelorprogramma op de kwalificaties van de instromende studenten is excellent. De opleidingsverantwoordelijken houden nauwe contacten met de secundaire scholen en in het nieuwe bachelorprogramma is de brugcursus wiskunde, die in september wordt georganiseerd, gedeeltelijk geïntegreerd in het eerste bachelorjaar zodat de studenten in het eerste semester op eenzelfde niveau worden gebracht. Wat de hogere jaren betreft, worden in de opleidingsonderdelenfiches voor elk opleidingsonderdeel de vereiste voorkennis vermeld. De student moet hiermee rekening houden bij het uitstippelen van zijn individueel traject wanneer dit afwijkt van het modeltraject. Voor de toelating tot de masteropleiding geldt als algemene regel het behaald hebben van een bachelordiploma fysica aan een Vlaamse universiteit of, voor wat de Vrije Universiteit Brussel betreft, een bachelor in wiskunde of scheikunde met een minor in fysica. Omgekeerd laten de minoren
118 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
wiskunde en chemie, die ingebouwd zijn in de bacheloropleiding, een directe instroom toe in de master wiskunde respectievelijk chemie aan de Vrije Universiteit Brussel. Mits het volgen van een voorbereidingsprogramma kan de bachelor fysica ook instromen in de master toegepaste informatica. De opleidingsverantwoordelijken zijn ook van plan om na te gaan onder welke voorwaarden studenten uit andere richtingen, in het bijzonder de ingenieursrichtingen, kunnen toegelaten worden tot de master fysica. De commissie waardeert en ondersteunt deze inspanningen ten zeerste en suggereert zelfs om nog een stapje verder te gaan en samen met de faculteit Toegepaste Wetenschappen een ‘graduate school’ op te richten die gezamenlijk masters organiseert. Centraal heeft de Vrije Universiteit Brussel ook een beleid uitgestippeld voor de valorisering van elders verworven kwalificaties (EVK, diploma’s of getuigschriften van cursussen of opleidingen die zijn behaald aan een andere instelling). Wat de elders verworven competenties betreft (EVC, bijvoorbeeld beroepservaring) legt de Vlaamse wetgever de instellingen uit het hoger onderwijs op om dit op het niveau van de associatie (het samenwerkingsverband tussen telkens een universiteit en een of meerdere hogescholen) te regelen. De EVC en EVK-afspraken moeten vanaf het academiejaar 2006-2007 ingaan. De Vrije Universiteit Brussel had tot het academiejaar 2003-2004 een gemeenschappelijke eerste kandidatuur voor de wiskunde en de natuurkunde. De gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde is afgeschaft bij de invoering van het bamaprogramma. De gegevens in Grafiek 1 tonen bijgevolg het aantal generatiestudenten van de voorbije tien jaar voor deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur. In de tweede kandidatuur zaten de voorbije tien jaar tussen de 3 en de 6 studenten. Het gemiddeld aantal studenten in de voorbije tien jaar in de tweede kandidatuur bedraagt 4,4. De commissie vindt het zorgwekkend dat het studentenaantal zo laag is. Toch levert de opleiding al aanzienlijke rekruteringsinspanningen. Naast de klassieke SID-ins - Studie Informatiedagen voor het secundair onderwijs, ingericht door de Vlaamse overheid – en de traditionele VUB-infodagen organiseert de opleiding de Meesterklassen Elementaire Deeltjesfysica, werkt ze mee aan de Lenteschool Wetenschappen en geven de VUB-fysici regelmatig rondleidingen aan Vlaamse scholen in het ULB Expérimentarium. Ook de leerkrachten uit het secundair onderwijs worden niet uit het oog verloren: er zijn nascholingsinitiatieven, leerkrachten komen regelmatig materiaal uitlenen ter ondersteuning van hun onderwijs en enkele klassen maakten al gebruik van het labo natuurkunde om proeven uit te voeren. In het kader van het Wereldjaar van de Fysica verzorgen VUB- en ULB-fysici rondleidingen op de tentoonstelling ‘Einstein, anders bekeken’ die loopt van 15 december tot 1 mei 2006. Om de rekruteringsinspanningen te verbeteren, suggereert de commissie om de studenten te betrekken bij de contacten met de scholieren. De commissie heeft immers vastgesteld tijdens de gesprekken die zij met de studenten heeft gevoerd dat deze over het algemeen zeer bewust voor de VUB hebben gekozen en erg enthousiast zijn. Naast de voor de hand liggende geografische redenen, werden verder vooral volgende punten aangehaald: de vrijzinnigheid van de universiteit, de kleinschaligheid van de opleiding, de laagdrempeligheid van de staf en de ligging in een metropool.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 119
Grafiek 1 : Aantal generatiestudenten wis- en natuurkunde per academiejaar aan de Vrije Universiteit Brussel. 30
20
10
0 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor zowel de bachelor- als de masteropleiding als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma In het algemeen heeft de commissie een positief oordeel over het bachelor- en het masterprogramma fysica aan de Vrije Universiteit Brussel. De studenten krijgen een gedegen academische opleiding. De inhoud van de goed studeerbare programma’s biedt de studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindcompetenties te bereiken. De bacheloropleiding zorgt voor een goede overgang vanuit het secundair onderwijs. Het is tevens een opleiding waarin voldoende interdisciplinariteit is ingebouwd. Er zijn niet alleen de minoren wiskunde en chemie maar ook de toepassingen van de fysica in de geneeskunde en de technologie komen aan bod. Het caleidoscopische college in het eerste jaar is zeer aantrekkelijk. Het aanbod aan informatica is evenwel onvoldoende. De samenhang van het programma is voldoende. Het voorgestelde masterprogramma, met de profielen fotonica, medische stralingsfysica en fundamentele fysica, sluit zeer goed aan bij de aanwezige onderzoeksexpertise. Er is volgens de commissie ook voldoende expertise in huis om eventueel een subdiscipline astrodeeltjesfysica aan te bieden. De geplande interfacultaire en interuniversitaire samenwerking voor de profielen fotonica en medische stralingsfysica is een goed initiatief. Opleidingsonderdelen die de aansluiting op de arbeidsmarkt moeten verzorgen, zoals bedrijfseconomie en management, komen onvoldoende aan bod in het programma.
120 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
De opleidingen hanteren voor de theoretische opleidingsonderdelen meestal de traditionele werkvormen van hoorcolleges en oefeningensessies. Er zijn voldoende demonstraties en illustraties ingebouwd in de theoretische lessen. De practica in de eerste twee bachelorjaren zijn weinig stimulerend. De examens zijn gericht op het geïntegreerd meten van de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de studenten in de materie en sluiten goed aan bij de doelstellingen van de beide opleidingen. De studenten worden tijdig geïnformeerd over de examenvorm en de wijze van beoordeling. De eindverhandelingen zijn van een excellent niveau. De studenten worden goed voorgelicht over en begeleid bij hun eindverhandeling. De aansluiting van het bachelorprogramma op de kwalificaties van de instromende studenten is excellent. De toelatingsvoorwaarden voor de masteropleiding zijn goed uitgewerkt. Een belangrijk zorgpunt is het lage studentenaantal.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie is van mening dat de vakinhoudelijke deskundigheid van het academisch personeel zeer goed is en dat die deskundigheid ook afstraalt op het onderwijs dat het verstrekt. De aanwerving van ZAP-leden gebeurt via openbare, internationaal verspreide, vacatures. Traditioneel was er een probleem dat veel plaatsen in het ZAP-kader ingevuld werden met oud-studenten, een situatie die zich overigens aan alle Vlaamse universiteiten voordoet. Uit de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken bleek dat ze dit inteeltbeleid willen doorbreken. De laatste twee aanstellingen waren dan ook externen, hetgeen de commissie als een positieve ontwikkeling beschouwt. De commissie looft verder de grote aandacht die bij de invulling van nieuwe vacatures wordt besteed aan de onderwijskundige kwaliteiten van de kandidaten. Kandidaat-ZAP’ers van buiten de instelling zullen zelfs een modelles moeten geven. Beginnende docenten zijn verplicht een docententraining te volgen. De assistenten mogen maar zijn niet verplicht. Uit de gesprekken die de commissie met de assistenten voerde, bleek dat niemand de training had gevolgd. De commissie beveelt dan ook aan om de deelname van de assistenten aan het seminarie onderwijsprofessionalisering te stimuleren. Ook bij bevorderingen wordt er rekening gehouden met de onderwijskundige kwaliteiten van het academisch personeel. De commissie constateerde tijdens haar bezoek dat de leden van het onderwijzend personeel zeer gemotiveerd zijn en goed bereikbaar voor de studenten.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 121
Het personeelsbeleid van de opleiding fysica getuigt van slagkracht. Telkens de resultaten van de elektronische studentenevaluatie van de opleidingsonderdelen fysica beschikbaar zijn, worden deze op de vergadering van de vakgroep besproken. Op deze vergadering wordt expliciet de mening van de studenten gevraagd. Bij problemen met assistenten of docenten is het aan de vakgroep om bij te sturen. Omdat er veel rechtstreekse contacten zijn tussen de studenten en de docenten buiten de hoorcolleges moest ze dit tot nog toe niet doen. De onderwijsvernieuwing is een zaak van het centrale Onderwijsvernieuwing & Onderwijsservicecentrum van de VUB. Ze gebeurt volgens de strategie van combinatie van bottom-up initiatieven en top-down stimulering en sturing. Het centrum stelt ook het leerplatform PointCarré ter beschikking en ondersteunt het. De commissie stelde tijdens haar bezoek vast dat het leerplatform nog niet echt ingeburgerd is bij de opleiding fysica en dat deelname aan onderwijsvernieuwende activiteiten vooral een zaak van personen is. Ze beveelt daarom aan om ook als vakgroep onderwijsvernieuwing ter harte te nemen. De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed.
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie waardeert de onderzoeksdeskundigheid van de staf en stelt vast dat de wetenschappelijke output vlot de internationale vergelijking kan doorstaan. Uit de publicatielijst die de commissie heeft ingekeken, concludeert ze dat er stevig wordt gepubliceerd in internationale tijdschriften. De onderzoeksgroepen hebben goede nationale en internationale samenwerkingsverbanden opgebouwd. De vakgroep beschikt ook over een groot aantal extern gefinancierde vorsers. De afgelopen vijf jaar leverden de vijf onderzoeksgroepen binnen de opleiding fysica 19 doctoraten af, wat de commissie een puike prestatie vindt. Binnen de sterk natuurkundig geïnspireerde onderzoeksgroep TONA, die onderdeel is van de faculteit Toegepaste Wetenschappen maar de opleiding fysica sterk ondersteunt, werden de jongste vijf jaar 3 doctoraten afgerond. De academische gerichtheid van de staf is excellent.
3.3. Kwantiteit van het personeel De opleiding fysica beschikte voor 1 oktober 2005 over 8.7 VTE ZAP-leden en 1,2 VTE AAP-leden. In het ZAP-kader zitten bovendien twee onderzoeksprofessoren die slechts in beperkte mate deelnemen aan het onderwijs en een voltijdse professor werkt slechts halftijds voor de vakgroep. Per 1 oktober 2005 zijn twee leden met emeritaat gegaan. Een ervan behoudt een beperkte onderwijsopdracht (10 %) maar de vermindering werd slechts gedeeltelijk gecompenseerd door één nieuwe aanwerving op 1 oktober 2005. Het AAP-kader werd op 1 oktober 2005 opgetrokken met een voltijds personeelslid. Ook zijn er
122 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
twee emeriti met een kleine onderwijsopdracht. De commissie vindt dat het aantal ZAP-leden klein is en dat ze zwaar belast zijn met onderwijstaken. Bovendien lijdt de opleiding, net als de andere opleidingen fysica aan de Vlaamse universiteiten, onder de afschaffing van de vaste mandaten van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO). Op termijn moeten deze onderzoeksmandaten aangerekend worden op de kaders van de faculteiten. Vooral voor de faculteit Wetenschappen weegt dit zwaar door vermits zij in een aantal disciplines, waaronder fysica, zeer succesvol was in het verkrijgen van zulke mandaten bij het FWO. De commissie heeft waardering voor het feit dat de decaan van de faculteit Wetenschappen bij de toewijzing van de mandaten over de opleidingen zich wil baseren op kwaliteit. De commissie neemt aan dat een belangrijk criterium voor de kwaliteit het aantal mandaten is dat de natuurkundewetenschappers volgens competitieve criteria in het recente verleden hebben weten te verwerven. Ze is tevens van mening dat een handhaving van het huidige aantal stafleden in de natuurkunde noodzakelijk is om de hoge kwaliteit van de opleiding ook in de toekomst te garanderen. Ook al is het aantal ZAP-leden klein, toch slaagt de bama-opleiding erin om een aantrekkelijk programma aan te bieden dankzij de waaier aan specialisaties binnen de vakgroep en de samenwerkingsverbanden voor het masterprogramma met de faculteit Toegepaste Wetenschappen van de eigen universiteit en met die van de UGent. De commissie looft de creativiteit die de vakgroep hierbij aan de dag heeft gelegd. Ze merkt tevens op dat de vaste bezettting zeker niet meer mag krimpen. Voor een uitbreiding is ze echter niet, gezien het lage aantal studenten. Wel ziet ze heil in nog meer samenwerking en in dit kader beveelt ze een sterke integratie aan van de faculteiten Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen. De commissie constateerde dat alvast de wil hiervoor bij de opleiding fysica aanwezig is. Een aantal leden van de vakgroep Toegepaste Natuurkunde (Tona) van de VUB zijn al lid van de vakgroep Fysica en een ZAP-lid is halftijds verbonden aan de opleiding fysica en halftijds aan de groep toegepaste natuurkunde. De commissie beveelt aan om hierin verder te gaan en een ‘graduate school’ op te richten die gezamenlijk masteropleidingen organiseert. Voorts ondersteunt de commissie de intenties van de opleidingsverantwoordelijken om voor een aantal vakken samen te werken met de Université Libre de Bruxelles (ULB). De commissie stelt uitdrukkelijk dat de kwantiteit van de staf voldoende is om een tweejarige masteropleiding aan te bieden. Gemiddeld telde de uitgedoofde kandidatuur-licentieopleiding over de academiejaren 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004 32 studenten. De student-staf ratio, zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving natuurkunde, gedeeld door het aantal VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding (en behorend tot de vakgroep Fysica) bedraagt 4.1. Ten slotte constateert de commissie een ondervertegenwoordiging van experimentele fysici in de staf. Bij het ZAP-personeel is er één vrouw. Onder de jonge vorsers verbonden aan de vakgroep fysica loopt het aantal vrouwen op tot 20 procent. De opleiding voert geen specifieke actie om meer vrouwen aan te werven maar de aanwervingspolitiek is er altijd een van niet-discriminerende aard geweest.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 123
De commissie vindt dat de opleidingsverantwoordelijken een te passief uitgangspunt hanteren. Het is wenselijk om een actiever gelijkekansenbeleid te voeren. De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De inzet van het personeel is positief. De kwaliteit van het personeel op het vlak van onderwijs is goed, op het gebied van onderzoek zelfs excellent. De kwantiteit van het personeel is voldoende. Het aantal ZAP-leden is klein en hun onderwijsbelasting hoog. Bovendien is er het probleem van de ‘verzapping’ van de permanente onderzoeksmandaten van het FWO, een probleem dat overigens zwaar doorweegt bij alle Vlaamse fysica-opleidingen. Gezien echter het kleine studentenaantal is een uitbreiding van de staf op dit moment evenwel niet op zijn plaats. Ondanks de kleine bezettting worden er aantrekkelijke programma’s aangeboden dankzij de waaier aan specialisaties binnen de vakgroep Fysica en de samenwerking met de faculteiten Toegepaste Wetenschappen van de eigen universiteit en van de UGent. Op het vlak van personeelsbeleid getuigt de opleiding van slagkracht. Wel beveelt de commissie de vakgroep aan om een gezamenlijke visie op onderwijsvernieuwing te ontwikkelen.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen Tijdens de visitatie heeft de commissie de gebouwen, leslokalen, bibliotheken en practica die gebruikt worden in de bachelor- en masteropleiding fysica bezocht. De Vrije Universiteit Brussel herbergt op haar campus in Etterbeek alle faculteiten en opleidingen, uitgezonderd de gezondheidswetenschappen. De bachelor-en masterstudenten fysica krijgen les in de gebouwen F en G . De leslokalen zijn er nogal verouderd, vindt de commissie. Het practicumlokaal voor de eerste en de tweedejaars fysica is voldoende ruim en heeft een modulaire structuur. Enkele deelruimten kunnen verduisterd worden en worden gebruikt voor alle proeven die een optische component bevatten. Andere modules zijn akoestisch afgeschermd en worden gebruikt voor het meten van geluidsgolven. Dit lokaal wordt gebruikt voor alle eerstejaars van de faculteit Wetenschappen, het Vesaliuscollege en de faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie maar, meldt het zelfevaluatierapport, ‘bezettingsproblemen hebben zich nog niet voorgedaan’. De commissie is van oordeel dat het materiaal dat er gebruikt wordt om de studenten een eerste kennismaking met
124 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
experimenteel werk te geven, voldoet. In de hogere jaren wordt de experimentele opleiding verplaatst naar labo’s die nauw aanleunen bij de onderzoeksgroepen. Voor de aankoop van het erg gespecialiseerd en duur materiaal moeten de onderzoeksgroepen bijspringen met de eigen onderzoekskredieten. In de bibliotheek compenseren de inspanningen die op het vlak van informatisering geleverd worden enigszins het eerder beperkte papieren tijdschriftenbestand, maar niet het minder uitgebreide boekenbestand, meent de commissie. Voor het researchwerk kunnen via de elektronische databanken 140 tijdschriften met fysica als interessegebied worden opgevraagd, spijtig genoeg alleen voor de laatste jaargangen. Het interbibliothecair leenverkeer moet eveneens het beperkte bestand helpen compenseren. Het Zelfstudiecentrum speelt een centrale rol in de begeleiding van de eerstejaarsstudenten. Het is een grote multimediale ruimte waar de student een ganse waaier aan hulpmiddelen kan vinden om aan zelfstudie te doen. De eerstejaars vinden er hun cursussen, kopijen van examenvragen, dia’s en video’s, labmateriaal om sommige proeven fysica mee voor te bereiden of te herhalen en wetenschappelijke modellen voor demonstratie. Er zijn voldoende computers beschikbaar met de nodige software en ook internettoegang. Meerdere malen per week worden er ook permanenties gehouden door leden van het academisch personeel. De commissie heeft een zeer positief oordeel over het Zelfstudiecentrum maar heeft de indruk dat het zeer weinig gebruikt wordt door de natuurkundestudenten, wat erg betreurenswaardig is gezien het lage slaagpercentage van de eerstejaarsstudenten. Voor de studenten wetenschappen zijn er zes facultaire computerzalen ter beschikking met 86 pc’s. Voor de fysicastudenten is de software SPSS 10, Maple 6 en Mathematica 4.2 beschikbaar op een aantal van de computers. De commissie vindt dat er voldoende computerfaciliteiten zijn. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als voldoende voor de bachelor- en de masteropleiding.
4.1. Studiebegeleiding De studievoorlichting aan abituriënten geschiedt op een adequate wijze, er worden verschillende initiatieven opgezet op institutioneel, facultair en departementeel niveau. Alle voorzieningen om de studenten tijdens hun opleiding goed te informeren, te adviseren en te begeleiden, zijn volgens de commissie aanwezig. Op facultair niveau is er een studietrajectbegeleider. Instellingsbreed is er een ombudspersoon en een psychosociale dienst. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten via verschillende formele en informele kanalen gemakkelijk het onderwijzend personeel kunnen bereiken en dat gesignaleerde problemen effectief worden opgelost.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 125
Voor de eerstejaars zijn er bovendien extra initiatieven. De brugcursussen in september, het Zelfstudiecentrum en de pretoets wiskunde tijdens de eerste week van het academiejaar worden door de commissie erg gewaardeerd. De pretoets moet beginnende studenten helpen vast te stellen waar zij eventueel nog lacunes hebben in hun kennis en hoe dit kan verholpen worden. De pretoets wordt uitgebreid besproken met de student en de resultaten ervan zijn vertrouwelijk, ook voor leden van het ZAP-kader. Ook de leerstijlenenquête charmeerde de commissie. Ze peilt naar het leerstijlprofiel van de student. De student krijgt achteraf inzicht in de behaalde score en kan voor de interpretatie ervan gebruik maken van een brochure. Ten tijde van de visitatie was er in het Zelfstudiecentrum volop een onderzoek lopende naar slaagkansvoorspellingen gebaseerd op het leerstijlprofiel, de voorgeschiedenis en de voorkennis van de student. De bedoeling is om de signaalfunctie van het centrum aan te scherpen om, in geval van problemen, de studenten zo snel en zo accuraat mogelijk te kunnen bijsturen. Dit alles neemt niet weg dat de slaagpercentages opvallend laag zijn (zie onderwerp 6). De commissie beveelt daarom aan om een uitvalanalyse op te maken en om de studenten nog actiever te begeleiden, bijvoorbeeld door de AP-leden mentor te maken van kleine groepjes studenten. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor beide opleidingen.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie heeft een positief oordeel over de voorzieningen. De materiële voorzieningen voldoen. De practicumlokalen zijn voldoende ruim, de leslokalen ogen verouderd. De computerfaciliteiten zijn goed, maar wat beperkt in omvang. De studievoorlichting en – begeleiding is goed. De pretoets wiskunde, het Zelfstudiecentrum en het leerstijlenonderzoek zijn zeer goede initiatieven. Desondanks blijven de slaagcijfers zorgwekkend. Een meer pro-actieve studiebegeleiding in het eerste jaar zou daarom op haar plaats zijn.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG De opleiding fysica wordt verzorgd door de vakgroep fysica. Organisatorisch fungeert de vakgroep voornamelijk als adviesorgaan voor alle onderwerpen die met de opleiding fysica te maken hebben. Alle voorstellen van de vakgroep gaan naar de faculteitsraad als het over ZAP-personeel gaat of naar het faculteitsbestuur als het over AAP- of ATP-personeel gaat. Voorgestelde programmawijzigingen gaan eerst naar de facultaire onderwijscommissie die op haar beurt een advies verstrekt aan de faculteitsraad. De ZAP-leden die verbonden zijn aan de opleiding fysica hebben stemrecht in de raad van de vakgroep. Verder worden er in deze raad ook vertegenwoordigers opgenomen van het AAP/BAP-korps en van de studenten.
126 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
5.1. Evaluatie van de resultaten De Vrije Universiteit Brussel kent een systeem van regelmatige bevraging van de studenten, dat reeds in voege was voor het decreet van 1991 de universiteiten verplichtte een systeem van interne kwaliteitszorg te ontwikkelen. Sinds 1998 worden de studenten twee maal per jaar elektronisch bevraagd. De studenten hebben aanmeldings- maar geen deelnemingsplicht. De resultaten van de enquêtes worden centraal verwerkt en geïnterpreteerd en teruggekoppeld naar de betrokken docenten en het faculteitsbestuur. De decaan en onderwijsdirecteur kunnen bij problemen een gesprek aangaan met de betrokken docent. Het onderwijsdossier van de docenten vormt een belangrijk element in het aanwervings- en promotiebeleid. Simultaan hiermee heeft de opleiding fysica zelf een systeem ontwikkeld van formele, maar voornamelijk informele contacten met de studenten en houdt ze zelf ook de vinger aan de pols. De commissie denkt hierbij aan de spreekbuisgroep van de eerstejaarsstudenten in de faculteit Wetenschappen en de afvaardiging van studenten in de verschillende departementele organen, zoals de raad van de vakgroep fysica. De commissie is van mening dat dit formele en informele circuit ook goed werkt. De commissie beoordeelt de vergaring en evaluatie van de resultaten als goed.
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie meent dat de opleiding een goed gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Een zorgpunt van de vorige visitatiecommissie was de omvang en inhoud van het algebrapakket in het eerste jaar. De opleiding reageerde hierop door het pakket te reduceren en meer af te stemmen op de behoefte van de fysicastudenten. Het fysicapakket groeide in omvang en het aandeel van de practica in de eerste twee jaren werd verhoogd. Toch is de commissie van oordeel dat de balans theorie-practica nog beter kan. Het feit dat de belangrijke pijlers van de natuurkunde, zoals vaste-stoffysica, onvoldoende tot hun recht kwamen in het curriculum van de licenties was een ander aandachtspunt van de vorige commissie. De opleiding remedieerde dit probleem door alle subdisciplines verplicht aan bod te laten komen in de eerste licenties en de keuze voor een afstudeerrichting in de tweede licentie aan bod te laten komen. De masterproef van 30 studiepunten moet gevolg geven aan de opmerking ‘dat het aantal studiepunten dat aan de eindverhandeling wordt toegekend meer in overeenstemming moet gebracht worden met de reële tijd die de studenten eraan besteden.’ Ook heeft de opleiding gevolg gegeven aan de opmerking dat ze meer aandacht diende te besteden aan aspecten die in de latere beroepsuitoefening van belang zijn, zoals werken in team en communicatievaardigheden. In dit kader beval de vorige commissie ook de inlassing van bedrijfsbezoeken aan. In het nieuwe masterprogramma zijn 12 studiepunten voor mobiliteit gereserveerd. De studenten kunnen die onder meer invullen door stage te lopen in een
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 127
bedrijf. De huidige commissie ondersteunt ten zeerste dit plan. Ook de tweejaarlijkse studiereizen naar het Cern (Europees laboratorium voor Deeltjesfysica te Genève vindt de commissie een zeer goede zaak. Toch zijn er nog enkele pijnpunten die onvoldoende geremedieerd zijn. Een ervan is het vak informatica. Net als de vorige commissie is deze commissie nog altijd van mening dat er meer aandacht moet besteed worden aan de in de fysische wereld gebruikelijke programmeertalen. Voorts blijven er nog de lage slaagcijfers (zie 6.2) en de geringe betrokkenheid van de alumni (zie 5.3) Het formele en informele kwaliteitszorgsysteem binnen de vakgroep biedt volgens de visitatiecommissie veel mogelijkheden tot verbeteracties en ze stelt vast dat er ook effectief veel aandacht wordt besteed aan het verder verbeteren. Het zelfevaluatierapport van de vakgroep fysica was een degelijk rapport met een duidelijke beschrijving van de maatregelen die de opleidingsverantwoordelijken genomen hebben naar aanleiding van de vorige visitatie. Gezien de traditie van de Vrije Universiteit Brussel heeft het de commissie enigszins verwonderd dat het zelfevaluatierapport weinig of geen aandacht schonk aan het klimaat ter bevordering van een algemene academische vorming van de studenten. De commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering als goed.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De studenten hebben een goede inspraak op de verschillende beleidsniveaus. Zij zijn vertegenwoordigd in de departementele en facultaire organen, maar bespreken eventuele problemen meestal via het informele circuit. Dit geldt ook voor de assistenten. De band met de alumni en het beroepenveld is zwak. Zij zijn niet systematisch betrokken geweest bij de curriculumherzieningen die gepaard gingen met het invoeren van het bachelor-masterprogramma. De commissie vindt dit een gemiste kans. Ze moedigt de opleidingsverantwoordelijken aan om een degelijke alumniwerking uit te bouwen en seminaries met alumni te organiseren. Naar analogie met de opleidingen in de Verenigde Staten zou de opleiding een ‘advisory board’ kunnen oprichten, waarin vertegenwoordigers van de andere fysica-opleidingen en van het afnemend veld zitting in hebben. Zo’n advisory board kan een keer per jaar vergaderen om feedback te geven over de programma’s. De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld als voldoende.
128 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg in globo als positief. De formele en informele kwaliteitszorgsystemen die worden gehanteerd zijn goed en houden de vinger aan de pols. De resultaten ervan worden ter dege opgevolgd. De opvolging van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie is goed. Er werden heel wat programmawijzigingen doorgevoerd. Aandachtspunten blijven het vak informatica en de lage slaagcijfers. De studenten en assistenten worden goed gehoord en betrokken bij hun opleiding. De alumni en het beroepenveld zouden op een meer gestructureerde manier betrokken moeten worden bij curriculumherzieningen en onderwijsevaluaties. Het zelfevaluatierapport was degelijk en duidelijk.
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie is van oordeel dat de opleiding fysica haar doelstellingen goed verwezenlijkt en academisch geschoolde fysici aflevert. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is excellent. Uit de alumni-enquête die de opleiding afnam ter gelegenheid van deze visitatie blijkt dat de overgrote meerderheid van de alumni meent dat hun fysica-opleiding hen heeft aangezet tot een kritische attitude, hun redeneervaardigheden goed heeft ontwikkeld en hen een goede fundamentele wetenschappelijke vorming heeft opgeleverd. Het niveau dat wordt gerealiseerd, blijkt ook uit de kwaliteit van de eindverhandelingen. De alumni waarmee de commissie heeft gesproken, zijn tevreden over de genoten opleiding. Een aantal onder hen vond de opleiding wel te theoretisch en te wiskundig. Ook kregen ze te weinig informatica. Minder tevreden zijn ze over de voorbereiding op de arbeidsmarkt. In dit opzicht steunt de commissie ten volle het plan om 12 studiepunten mobiliteit in het masterprogramma in te brengen. Ze suggereert tevens om een bedrijfsgerichte module als keuzepakket aan te bieden in de masteropleiding. De alumni-enquête toont dat de meeste oud-studenten (40%) werken aan universiteiten of onderzoeksinstellingen. Een vijfde geeft les in een hogeschool of een secundaire school. De overige werken in de privésector met als grootste afzetmarkt de informatica (10%). Uit de enquête blijkt eveneens dat een vijfde van de afgestudeerden een bijkomende opleiding management, milieu of informatica volgt.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 129
De deelname aan internationale uitwisselingsprogramma’s is voor verbetering vatbaar. Studenten uit de licenties nemen soms deel aan buitenlandse zomerscholen maar op Erasmus gaan, wordt niet aangemoedigd, gaven ze tijdens de gesprekken met de commissie aan. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de jongste jaren slechts twee studenten gebruik maakten van de mogelijkheid om een semester of volledig academiejaar aan een buitenlandse universiteit te volgen. Ook is er weinig instroom van buitenlandse studenten: in de laatste vijf jaren waren er geen buitenlandse studenten in de licentiejaren fysica van de Vrije Universiteit Brussel. Een grote hinderpaal om buitenlandse studenten aan te trekken, is de taal. Om hieraan te verhelpen heeft de vakgroep Fysica beslist om in de masteropleiding alle studiemateriaal, met inbegrip van de PowerPoint-presentaties van de lessen, in het Engels op te stellen. Op die manier kan er makkelijk naar het Engels worden overgeschakeld als er buitenlandse studenten aanwezig zijn. Ook zijn er vage plannen om een volledig semester van het masterprogramma in het Engels in te richten. De commissie steunt deze plannen en beveelt de opleiding ook aan om haar studenten meer te stimuleren om naar het buitenland te gaan. De commissie is tevens voorstander van het ontwikkelen van gezamenlijke Engelstalige masterprogramma’s met de Franstalige zusteruniversiteit ULB. De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau als goed voor beide opleidingen.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wis- en natuurkunde zijn weergegeven in Grafiek 2. Het gemiddeld slaagpercentage van de voorbije tien jaar van de generatiestudenten in deze gemeenschappelijke kandidatuur bedraagt ongeveer 40 procent. De commissie beoordeelt dit onderwijsrendement als onvoldoende. Ook het slaagpercentage in de tweede kandidatuur ligt opvallend laag: gemiddeld 58 procent over de laatste tien jaar. Zoals eerder aangehaald, beveelt de commissie een uitvalanalyse te ontwikkelen en de studenten uit de eerste twee jaren proactiever te begeleiden. Een tussentijdse toets inlassen in het eerste semester van het eerste jaar helpt eveneens om sneller de risicostudenten op te sporen. De commissie is vol lof over de leerstijlenenquête die de opleiding organiseert in het eerste jaar en beveelt aan om de aandacht te verhogen voor die studenten die een risico-leerstijl blijken te hebben. Ze suggereert de opleidingsverantwoordelijken eveneens om zelf ambitieuze streefcijfers te formuleren. De gemiddelde slaagpercentages die aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk gehaald worden, namelijk 75 procent voor de generatiestudenten en nagenoeg 100 procent in het tweede jaar, kunnen hierbij als voorbeeld dienen. In de eerste licentie is het gemiddelde slaagpercentage 76 procent, in de tweede licentie 86 procent. De commissie acht dit rendement voldoende maar niet goed. Ze is van mening dat in de masteropleiding het slaagpercentage dicht bij de 100 procent zou moeten liggen. De doorstroomanalyse van de opleiding fysica is gepresenteerd in tabel 2. Gemiddeld heeft een student 4,5 jaar nodig om de opleiding tot licentiaat fysica te voltooien. 70 procent van de studenten slaagt
130 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
erin om hun studie op de begrote tijd van 4 jaren te beëindigen.
Grafiek 2 : Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur wis- en natuurkunde aan de Vrije Universiteit Brussel. 100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0% 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
Tabel 2 : Doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Afstudeerjaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
1994 - 1995
3
0
1
0
0
4
4,50
4
6
1996 - 1997
3
0
0
0
0
3
4,00
4
0
1997 - 1998
4
1
1
0
0
6
4,50
4
6
1998 - 1999
3
2
1
0
0
6
4,67
4
8
1999 - 2000
5
1
0
0
1
7
4,71
4
9
2000 - 2001
4
2
0
0
0
6
4,33
4
4
2001 - 2002
3
3
1
0
0
7
4,71
4
9
2002 - 2003
8
0
0
1
0
9
4,33
4
4
2003 - 2004
2
2
4
4,50
4
6
35
11
48
4,47
4
6
Totaal
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar
4
1
1
Jaren Maanden
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor de bacheloropleiding onvoldoende en voor de masteropleiding voldoende.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 131
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen in globo als positief. De uitgedoofde kandidatuur-licentie-opleiding levert academisch gevormde fysici af met een kritische onderzoeksattitude. Een groot deel van de afgestudeerden komt in het onderzoek terecht. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is goed. De intensivering van de contacten met het beroepenveld vormt een aandachtspunt. Het onderwijsrendement is voor de bacheloropleiding onvoldoende en voor de masteropleiding voldoende. De slaagcijfers in het eerste en tweede jaar zijn te laag. Ondanks het feit dat de commissie het onderwijsrendement voor de bacheloropleiding als onvoldoende beschouwt, geeft ze in globo een positief oordeel over de resultaten omdat ze het gerealiseerde niveau zeer goed vindt en ze heeft gemerkt dat de bekommernis om de lage slaagcijfers te remediëren erg groot is.
132 | Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De visitatiecommissie beoordeelt de bachelor- en de masteropleiding Fysica aan de Vrije Universiteit Brussel als positief. Zij meent evenwel dat er voor de bacheloropleiding voor één facet, namelijk onderwijsrendement, onvoldoende kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: - het organiseren van een diagnostische toets voor de eerstejaarsstudenten halverwege het eerste semester; - een pro-actievere begeleiding van de studenten in het eerste en tweede jaar door leden van het academisch korps mentor te maken van kleine groepen studenten; - de leden van het AAP in de gelegenheid stellen zichzelf onderwijskundig te professionaliseren; - meer aandacht hebben voor de aansluiting op de arbeidsmarkt; - de band met de alumni en het beroepenveld te versterken; - de masterstudent zo spoedig mogelijk in een onderzoeksgroep op te nemen; - in het masterprogramma een subdiscipline astrodeeltjesfysica in te brengen; - het expliciteren van de eisen die gesteld worden aan een masterproef, van de beoordelingscriteria en de –procedure; van een masterproef mag verwacht worden dat ze van een publicabel niveau is; - sleutelen aan het vak informatica; de studenten een echte programmeertaal aanleren - de masterstudenten aanmoedigen om een deel van hun opleiding in het buitenland te gaan volgen; - de oprichting van een ‘graduate school’ door de faculteiten Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen. De commisie vindt dat de bestaffing van de opleiding klein is maar meent, gezien het lage studentenaantal, dat een uitbreiding op dit moment niet op haar plaats is. In plaats daarvan suggereert ze de oprichting van een ‘graduate school’; - het ontwikkelen van een samenwerking met de ULB op masterniveau, met het Engels als voertaal. Hoewel de opleiding voor verbetering vatbaar is, wil de commissie toch duidelijk stellen dat de opleiding afgestudeerden aflevert op internationaal competitief niveau. Highlights in de bacheloropleiding zijn de seminaries over actuele fysica en het Zelfstudiecentrumconcept.
Natuurkunde, Vrije Universiteit Brussel | 133
134 |
Universiteit Antwerpen De bachelor- en masteropleiding Fysica De master na masteropleiding in de Nanofysica
Woord vooraf Op 1 oktober 2003 zijn de voormalige Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius (UFSIA), de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) en het Rijks-Universitair Centrum Antwerpen (RUCA) formeel gefuseerd tot de Universiteit Antwerpen (UA). Voor de fusie organiseerde het RUCA de kandidaturen in de fysica en het UIA de licenties. Ten tijde van de visitatie werd de eerste cyclus nog steeds georganiseerd in de voormalige RUCA-gebouwen op de campus Groenenborger en de tweede cyclus in de voormalige UIA-gebouwen op de campus Drie Eiken. Het is evenwel de bedoeling dat het departement Fysica, op één onderzoeksgroep na, wordt gehuisvest op de campus Groenenborger. Binnen de Universiteit Antwerpen worden de volgende natuurkunde-opleidingen ingericht: een driejarige bachelor fysica, een tweejarige master fysica en een eenjarige master-na-master in de nanofysica. De commissie bezocht de opleidingen fysica aan de Universiteit Antwerpen van 29 november tot 1 december 2005. Op dat moment liep het eerste bachelorjaar voor de tweede keer, het tweede bachelorjaar voor de eerste keer. De ervaringen van de studenten in het tweede bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het derde bachelorjaar en het masterprogramma fysica liepen nog niet. Het masterprogramma wordt ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Omdat de Vlaamse regering pas eind mei 2005 besliste dat de meeste opleidingen in het studiegebied Wetenschappen een tweejarige masteropleiding mogen aanbieden mits ze aan een aantal voorwaarden voldoen, werd er ten tijde van de visitatie nog volop gewerkt aan de invulling van die tweejarige masteropleiding. Het master na masterprogramma in de nanofysica werd voor de eerste keer aangeboden in het academiejaar 2002-2003 en werd in het academiejaar 2005-2006 gewijzigd zodat het ook als onderdeel van het masterprogramma fysica kan aangeboden worden. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen fysica aan de Universiteit Antwerpen. Het oordeel over het derde bachelorjaar is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, personeel, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de uitgedoofde kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma fysica is gebaseerd op de plannen tot invulling van het programma en – wederom bij extrapolatie – op de huidige licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 135
en studierendementen. Het oordeel over de master na masteropleiding in de nanofysica is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en het programma, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie- op de feitelijke gegevens en de ervaringen van de studenten en de staf over het programma zoals het werd georganiseerd in de academiejaren 20022003 en 2003-2004. In het academiejaar 2004-2005 werd het niet ingericht.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Het zelfevaluatierapport legt de nadruk op de eindcompetenties en beschrijft deze eindcompetenties als volgt:
De bacheloropleiding fysica De specifieke competenties van de bachelor in de fysica zijn: 1. inzicht hebben in de belangrijkste mechanismen en wetmatigheden die aan de grondslag liggen van de belangrijkste fysische verschijnselen. Kennis hebben van de belangrijkste fysische modellen en theorieën; 2. in staat zijn om creatief problemen te formuleren, te analyseren en in een wiskundige vorm te vertalen. Hierbij moeten hoofd- van bijzaken onderscheiden worden; 3. een basiskennis hebben van de wiskundige methodes die in de natuurkunde gebruikt worden en ze kunnen toepassen bij het beschrijven en oplossen van problemen; 4. inzicht hebben in meer abstracte wiskundige structuren en denkwijzen; 5. kennis hebben van de belangrijkste experimentele technieken en hun toepassingsgebied; 6. een eenvoudig experiment kunnen opzetten en uitvoeren en de resultaten kritisch analyseren en verwerken. Modellen aan het experiment kunnen toetsen en inductief nieuwe modellen of wetmatigheden formuleren; 7. deductief en axiomatisch kunnen redeneren. De reikwijdte van de aangenomen hypothesen kunnen inschatten; 8. een basiskennis hebben in het gebruiken en programmeren van computers, alsook in het gebruik van technieken voor numerieke analyse en simulaties; 9. enige notie van informatica hebben; 10. inzicht hebben in de toepassingsmogelijkheden van de natuurkunde in de verschillende technologische gebieden.
136 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
De algemene competenties van een bachelor in de fysica zijn: 1. in staat zijn natuurkundige (veelal Engelstalige) standaardboeken te begrijpen; 2. in staat zijn zich gespecialiseerde kennis in de natuurkunde eigen te maken en deze kennis te integreren in de reeds verworven kennis; 3. begrijpelijk te communiceren, zowel mondeling als schriftelijk; 4. in staat zijn om niet-vakgenoten te begeleiden en de kennis van de natuurkunde over te dragen; 5. gestimuleerd zijn om permanent bij te leren; 6. noties hebben van filosofie en ethiek; 7. een kritische instelling hebben, ook jegens het eigen vakgebied. Zaken kunnen kaderen in een brede wetenschappelijke en maatschappelijke context; 8. inzicht hebben in een aantal concepten in instrumenten op het gebied van management; 9. over een aantal vaardigheden beschikken die gericht zijn op het samenwerken in groepen 10. professionele en ethische verantwoordelijkheden kunnen begrijpen en accepteren, inclusief verantwoordelijkheden in verband met veiligheid en milieubewustzijn.
De masteropleiding fysica De specifieke competenties van de master in de fysica zijn: 1. een gevorderde kennis van en een grondig inzicht hebben in de grondslagen van minstens een van de deelgebieden van de fysica; 2. een of meer experimentele technieken grondig beheersen. Een experimenteel fysicus is in staat om nieuwe experimenten op te zetten; 3. de wiskundige methodes gebruikt in een van de deelgebieden van de natuurkunde grondig te beheersen. Een theoretisch natuurkundige is in staat een theoretische beschrijving te geven van voorheen onbekende fysische fenomenen; 4. een fysicus is in staat om waar mogelijk computertechnieken in te zetten voor de oplossing van fysische problemen, evenals in andere toepassingen.
De algemene competenties van de master in de fysica zijn: 1. de vaardigheid hebben om de verworven kennis zelf toe te passen en uit te breiden; 2. in staat zijn tot het lezen en begrijpen van algemene vakliteratuur en het opvolgen van de meest recente ontwikkelingen in de eigen subdiscipline; 3. het beheersen van de vaardigheden om effectief te communiceren; 4. Het klaar en duidelijk kunnen presenteren van het onderzoekswerk zowel aan een publiek van specialisten als aan een van leken; 5. een kritische instelling hebben, ook tegenover het eigen vakgebied. Zaken kunnen kaderen in een brede maatschappelijke en wetenschappelijke context;
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 137
6. in staat zijn te functioneren als volwaardig lid, coördinator of verantwoordelijke van een groep, hetzij een onderzoeksgroep, hetzij een team met wetenschappers, ingenieurs, … voor de oplossing van problemen in de fysica of in andere toepassingsdomeinen.
De master na master in de nanofysica De speficieke competenties van de master in de nanofysica zijn: 1. een grondige, gespecialiseerde kennis van de natuurkunde relevant voor nanostructuren hebben; 2. een gevorderd begrip van en inzicht hebben in de experimentele nanofysica en de elektronenmicroscopie van nanostructuren; 3. een gevorderd begrip hebben in computationele en theoretische nanofysica; 4. relaties tussen de materiaalstructuur en de fysische, chemische en mechanische kenmerken van materialen kunnen begrijpen en analyseren; 5. deze relaties kunnen toepassen in materiaalanalyse, de selectie en ontwikkeling van materialen en in het ontwerpen van systemen; 6. effectief en efficiënt kunnen functioneren bij probleemoplossing in het domein van de nanofyisca, in concreto bij het definiëren, analyseren en oplossen van het probleem.
De algemene competenties van de master in de nanofysica zijn: 1. 2. 3. 4.
over de vaardigheid beschikken om de verworven kennis zelf toe te passen en uit te breiden; in staat zijn om vakliteratuur in de nanofysica te lezen; het beheersen van vaardigheden om effectief te communiceren; het klaar en duidelijk kunnen presenteren van het onderzoekswerk, zowel aan een publiek van leken als aan een van specialisten; 5. het kunnen begrijpen en accepteren van professionele en ethische verantwoordelijkheden, inclusief verantwoordelijkheden van veiligheid en milieubewustzijn.
1.1. Niveau en oriëntatie van de bachelor- en masteropleiding Fysica en de master na master in de Nanofysica De doelstellingen van de bacheloropleiding zijn gericht op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties. Ze focussen op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de structuur van het vakgebied en de samenhang met de andere vakgebieden. De beide masteropleidingen zijn gericht op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. De doelstellingen beogen een gevorderd inzicht in de nieuwste ontwikkelingen bij te brengen en zijn erop gericht om de masterstudent een originele bijdrage aan de wetenschap te doen leveren.
138 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
Ook de bij het vakgebied horende vaardigheden worden in de doelstellingen van de drie opleidingen niet uit het oog verloren. De commissie apprecieert het dat het beheersen van enige noties van informatica in de doelstellingen van zowel de bachelor-, als de master- en de master-na-masteropleiding zijn opgenomen. Wel oordeelt de commissie dat de beroepsvaardigheden in de doelstellingen van de masteropleiding fysica zwak geformuleerd zijn. Er wordt te weinig waarde gehecht aan het afleveren van natuurkundigen aan de industrie en weinig aandacht geschonken aan de beroepsperspectieven voor de fysici. Een brochure over de beroepsmogelijkheden voor natuurkundigen zou gewenst zijn. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De opleiding neemt het bijna voor evident aan dat de overgrote meerderheid van de bachelors zal doorstromen in het masterprogramma fysica. Dit is waarschijnlijk, maar niet zeker en wellicht ook afhankelijk van de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie beveelt aan om de nodige aandacht te besteden aan deze vraag in de komende jaren. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor als de master fysica en de master na master in de nanofysica als goed.
1.2 Domeinspecifieke eisen De doelstellingen van alle opleidingen zijn volgens de commissie goed afgestemd op de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten worden gesteld en conformeren aan de internationale normen. Met de wensen en behoeften van het beroepenveld zou, zoals eerder aangehaald, echter meer rekening mogen gehouden worden. Al op bachelor- maar vooral op masterniveau is de opleiding sterk beïnvloed door de specifieke internationale expertise die de UA heeft opgebouwd in vaste stoffysica. De master na master in de nanofysica, die volledig in het Engels wordt aangeboden, is hier een uitvloeisel van. De commissie beschouwt deze master na master in de nanofysica als een unieke gespecialiseerde opleiding met een zeer modern programma dat ook een goed vehikel is om buitenlandse studenten aan te trekken. Naast vaste stoffysica profileert de masteropleiding fysica zich rond elementaire deeltjesfysica en biomedische fysica. Die laatste specialisatie is disciplineoverschrijdend. De commissie heeft waardering voor deze duidelijke keuzes. Wat de bacheloropleiding betreft, waarschuwt ze voor een lacune aan moderne fysica. De moderne fysica komt volgens de opleidingsverantwoordelijken aan bod in het luik ‘algemene fysica’. De commissie is echter van mening dat dit luik ‘algemene fysica’ klassiek is ingevuld. Ze heeft tijdens haar visitatie bovendien geconstateerd dat met het emeritaat van een ZAP-lid de moleculaire fysica uit het programma verdwenen is. Ze herinnert de opleidingsverantwoordelijken aan haar referentiekader dat stelt dat een bachelor in contact moet zijn gekomen met alle onderwerpen uit de moderne fysica. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bacheloropleiding als de beide
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 139
masteropleidingen als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bacheloropleiding als de beide masteropleidingen positief. Er wordt gestreefd naar breed gevormde en academisch geschoolde fysici, met voldoende aandacht voor verbreding naar andere disciplines. De doelstellingen zijn conform de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. De beroepsvaardigheden zijn evenwel onderbelicht. De masteropleidingen profileren zich duidelijk rond vaste stoffysica, elementaire deeltjesfysica en biomedische fysica.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Beschrijving van het bachelorprogramma Het programma is opgedeeld in een kerngedeelte van 144 studiepunten en een aanvulling van 36 studiepunten. Het kerngedeelte bestaat uit drie grote modules: algemene fysica (24 studiepunten), theoretische fysica (33 studiepunten) en experimentele fysica (24 studiepunten). Daarnaast zijn er nog de ondersteunende opleidingsonderdelen wiskunde en statistiek (30 studiepunten), informatica (12 studiepunten) en scheikunde (6 studiepunten). In het derde jaar is er nog de syntheseproef (12 studiepunten) en ten slotte bevat het kerngedeelte ook nog het vak wetenschapsfilosofie. Daarnaast kunnen de studenten kiezen voor de ‘Aanvulling Fysica’ of de minoren ‘Biochemie’ en ‘Wiskunde’. De opleidingsonderdelen van de ‘Aanvulling Fysica’ bieden een verbreding van het fysicaprogramma met onder meer twee vakken in de sterrenkunde. Binnen de aanvulling kan de student voor 9 studiepunten zelf keuze-opleidingsonderdelen opnemen. De minor‘Biochemie’ bevat naast de basisvakken‘Algemene Chemie’ (6 studiepunten) en‘Bio-organische Chemie’ (9 studiepunten) voor 21 studiepunten aan typische biochemische opleidingsonderdelen. De minor ‘Wiskunde’ biedt een verdieping in algebra, meetkunde, analyse en kanstheorie. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de Universiteit Antwerpen wordt gepresenteerd in Tabel 1.
Tabel 1 : Overzicht van het bachelorprogramma fysica aan de Universiteit Antwerpen.
140 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
BA 1
6+6 =12
6+3 =9
6
6+6+6 =18
6
-
-
5+3 6+3=9 +61=14
-
5+4=9
BA 2
6+6 =12
6+3 =9
6
6+6 =12
6
6
-
6+6 3+9=123 +3=152
-
3+3+3 =9
BA 3
-
6+6+3 =15
6+6 =12
-
-
-
3
6+6+3 +3=18
6+6+6 +3=12
12
3+3+3 +3+3+34
TOT.
24
33
24
30
12
6
3
47
42
12
12
Andere
Aanvulling Fysica
Synthese proef
Minor Biochemie
Minor Wiskunde
Andere
Chemie
Informatica
Wiskunde
Exp. Fysica
Theor. Fysica
Algem. Fysica
jaar
-
33
Beschrijving van het masterprogramma fysica Het eerste masterjaar vangt aan met een verplicht pakket aan basisopleidingsonderdelen (24 SP). In het pakket zitten wiskundige natuurkunde, gevorderde kwantummechanica, statistische fysica, atoom- en molecuulfysica en symmetrie in de kwantummechanica. Pas nadien volgt een opsplitsing in specialisaties. De aangeboden specialisaties zijn vaste stoffysica en materiaalwetenschappen, subatomaire fysica, medische fysica en moleculaire biofysica, en de lerarenopleiding. De specialisatie vaste stoffysica en materiaalwetenschappen omvat de master na master in de nanofysica als deelmodule. In het eerste masterjaar zijn de specialisatieopleidingsonderdelen goed voor 27 studiepunten. Nog eens 9 studiepunten worden gereserveerd voor overgangsvakken, in functie van de voorkennis van de student, of keuzevakken. In het tweede jaar zijn er de masterproef (30 SP), specialisatieopleidingsonderdelen (21 SP) en de stage (9 SP). Voor elk van de specialisaties worden twee modules aangeboden, een basismodule en een geavanceerde module, elk ter waarde van ongeveer 24 studiepunten. Een uitzondering vormt de lerarenopleiding, waarvoor een module van 30 studiepunten is voorzien. Elke module omvat naast verplichte opleidingsonderdelen ook een reeks keuzeopleidingsonderdelen. De student kiest minstens een basismodule als major. De resterende studiepunten kan hij invullen door de aansluitende geavanceerde module te volgen of door een andere basismodule (gedeeltelijk) te volgen, eventueel aangevuld met keuzeopleidingsonderdelen.
De studenten die de minor wiskunde volgen, moeten in het eerste jaar verplicht het overgangsopleidingsonderdeel ‘Algebra I’ (5 SP) volgen. Zij volgen eveneens het opleidingsonderdeel ‘Meetkunde’ (6 SP) in plaats van ‘Kristalkunde’ (3 SP), dat door de anderen gevolgd wordt.Van het verplichte opleidingsonderdeel ‘Algebra I’ moeten zij maar een gedeelte volgen wegens de overlap met de cursus meetkunde. ‘Algebra II’ telt voor hen maar voor 3 SP mee. 2 In de minor wiskunde van het tweede jaar vervangt het opleidingsonderdeel ‘Analyse 2.1’ het opleidingsonderdeel ‘Analyse III’ dat de andere studenten moeten volgen. 3 In de minor biochemie moeten de studenten het verplichte opleidingsonderdeel ‘Scheikunde’ niet volgen. In de plaats daarvan krijgen zij het opleidingsonderdeel ‘Organische chemie’ (9 SP) 4 In de aanvulling fysica zijn er in het derde jaar drie opleidingsonderdelen verplicht: ‘Inleiding tot de vaste stoffysica’, ‘Numerieke methoden’ en ‘Elementen van de bedrijfseconomie’. Voorts kiest de student nog drie keuzevakken, telkens ter waarde van 3SP. 1
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 141
Voor de specialisatierichting ‘Medische fysica en moleculaire biofysica’ wordt nauw samengewerkt met de departementen Chemie en Biochemie en met de Vrije Universiteit Brussel. Voor de specialisatierichting ‘Subatomaire fysica’ is er een samenwerking gepland met de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent.
Beschrijving van het master na masterprogramma nanofysica Het programma van de master na master in de nanofysica telt 60 studiepunten. Het is opgedeeld in een verplicht pakket van 21 studiepunten, een keuzepakket van 15 studiepunten, maximaal 6 studiepunten aan overgangsvakken en 18 studiepunten voor de masterproef. Het verplicht gedeelte bestaat enerzijds uit het opleidingsonderdeel ‘Topics in nanophysics and nanotechnology’ (6 SP) en anderzijds uit een aantal basisopleidingsonderdelen (15 SP). De basisvakken omvatten een theoretisch, een experimenteel, een computationeel en een technologisch georiënteerd opleidingsonderdeel. In het tweede semester worden keuzevakken aangeboden waarin de topics die aan bod komen in de basisvakken, verder uitgediept worden. Naargelang zijn interesse kan de student ervoor opteren om theoretisch georiënteerde onderdelen te kiezen, een computationeel project uit te voeren of praktische ervaring opdoen in karakterisatietechnieken voor nanostructuren.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bachelorprogramma De commissie meent dat het bachelorprogramma een adequate invulling is van de eindkwalificaties van de opleiding, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het programma zorgt ervoor dat de studenten een zeer degelijke wetenschappelijke basiskennis meekrijgen. De practica in de eerste en de tweede bachelor zijn zeer mooi en uitdagend. Ze doen een beroep op de creativiteit, het inzicht en het zelfoplossend vermogen van de studenten. De commissie heeft lof voor de integratie van het projectpracticum van het derde bachelorjaar in het onderzoek. Wel is de commissie van oordeel dat het aandeel aan moderne fysica in het programma ondervertegenwoordigd is. Ze betwijfelt of de doelstelling dat een bachelor met elke richting in de moderne fysica in aanraking moet zijn gekomen, in de praktijk wordt waargemaakt. De commissie beveelt dan ook aan om het programma aan te passen. De verbreding met de minoren wiskunde en biochemie en de ruime keuzemogelijkheden die in het programma zijn ingebouwd, worden zeer gewaardeerd door de commissie en zorgen voor de nodige interdisciplinariteit. Een aantal zaken zijn nog voor verbetering vatbaar. Zo is de commissie van oordeel dat het bachelorprogramma zwaar is, met een groot gewicht aan theorie en wiskunde en dat het weinig
142 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
inspirerend is. Het luik ‘Algemene Fysica’ is te klassiek ingevuld en legt te veel de nadruk op de theorie. Bovendien is dit opleidingsonderdeel volgens de commissie overbeladen. De slaagcijfers illustreren dit trouwens; het is een van de struikelblokken in het eerste jaar. De opleidingsverantwoordelijken zijn er zich van bewust en zijn van plan het probleem op te lossen door meer studiepunten aan het opleidingsonderdeel toe te kennen en het te ‘ontdubbelen’ door het over twee semesters te spreiden. Het opleidingsonderdeel astrofysica in het profiel ‘Aanvulling Fysica’ is volgens de commissie enigszins ouderwets en theoretisch. De commissie suggereert om meer waarnemingen op het programma te zetten en ook het planetenstelsel erin aan bod te laten komen. Voor de waarnemingen beveelt de commissie een samenwerking met de volkssterrenwacht in Hove aan. Het opleidingsonderdeel kristalkunde, een onderdeel uit de ‘Aanvulling Fysica’, zou, zeker voor een universiteit die gelegen is in een diamantstad, een verplicht vak voor iedereen moeten zijn, stelt de commissie. Meer in het algemeen zou het programma volgens haar meer demonstraties mogen bevatten. Een caleidoscopisch college, een breed inleidend college in de fenomenologie, zou eveneens de attractiviteit van de opleiding verhogen. Uit de gesprekken die de commissie voerde met de studenten bleek dat ze de overgang van het secundair onderwijs naar de universiteit erg groot vinden. Vooral het wiskundepakket wordt als erg zwaar ervaren. Er is wel een overbruggingscursus in september ingebouwd maar die is volgens de commissie nog te beperkt. Ondanks deze tekortkomingen is de commissie onder de indruk van het hoge niveau van het bachelorprogramma en beoordeelt ze de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma daarom toch als goed.
Masterprogramma fysica De commissie is van oordeel dat het voorgestelde masterprogramma met de drie specialisatierichtingen een goed ingevulde opleiding is en adequaat de geformuleerde eindcompetenties concretiseert. De inhoud van het programma biedt de studenten de mogelijkheid om de eindkwalificaties te bereiken. De modulaire aanpak vindt de commissie zeer goed. De commissie waardeert de geplande samenwerking met de departementen Chemie en Biochemie en met de Vrije Universiteit Brussel voor de specialisatie ‘Medische fysica en moleculaire biofysica’ en met diezelfde Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit Gent voor de specialisatie ‘Subatomaire fysica’. De specialisatie ‘Medische fysica en moleculaire biofysica’ toont bovendien aan dat de opleiding veel aandacht heeft voor de randgebieden in de fysica die erg aan het opkomen zijn. Het oude licentieprogramma is volgens de commissie te veel gericht op het afleveren van onderzoekers voor het eigen onderzoek en verwaarloost diegenen die het bedrijfsleven willen ingaan. De mogelijkheid om een module ondernemerschap te kiezen in de nieuwe masteropleiding beschouwt de commissie alvast als een stap in de goede richting. Ook is er meer aandacht voor interdisciplinariteit in het nieuwe
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 143
programma, wat de commissie een goede zaak vindt. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
Masterprogramma nanofysica De commissie beschouwt het programma nanofysica als een uniek programma dat vooral gericht is op de nanowetenschap en minder op de nanotechnologie. De manama is volgens de commissie een goed vehikel voor het aantrekken van buitenlandse doctoraatsstudenten. Het programma is een adequate invulling van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
2.2. De academische gerichtheid van het programma Er is een duidelijke aandacht in de drie programma’s voor kennisontwikkeling, het ontwikkelen van een kritische onderzoeksattitude en het aanleren van onderzoeksvaardigheden. De studenten worden al vanaf de bacheloropleiding voorbereid op het zelfstandig experimenteren. De programma’s streven overduidelijk naar het afleveren van academische gevormde fysici. De studenten genieten hun onderwijs in een omgeving waar het wetenschappelijk onderzoek hoog in het vaandel staat. Op het gebied van vaste stoffysica is de Universiteit Antwerpen zeker internationaal competitief en dit straalt ook af op de opleidingen natuurkunde die ze aanbiedt. Het departement Fysica is opgedeeld in volgende onderzoeksgroepen: biomedische fysica, elementaire deeltjesfysica, elektronenmicroscopie voor materiaalonderzoek, experimentele fysica van de gecondenseerde materie, medische elektronica en hoorwetenschappen, niet-lineaire golven, spectroscopie in biofysica en catalyse, theoretische fysica van de vaste stoffen, theorie van de gecondenseerde materie, theoretische studie der materie, visielab, en wiskundige natuurkunde. Deze variëteit aan onderzoeksgroepen, samen met de uitstekende practica, geeft de student goede mogelijkheden om met natuurwetenschappelijk onderzoek in contact te komen. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma voor zowel de bachelor- als voor de masteropleidingen als goed.
2.3. De samenhang van het programma De commissie waardeert in de bacheloropleiding de profileringsruimte die met de minoren biochemie en wiskunde wordt aangeboden. Ook de masteropleiding fysica heeft een goed evenwicht tussen verplichte opleidingsonderdelen
144 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
en verdiepende of verbredende keuzeopleidingsonderdelen. Het programma is voldoende modulair opgebouwd om de studenten de mogelijkheid te bieden om zowel verdiepende als verbredende opleidingsonderdelen te kiezen. Het programma van de master na masteropleiding in de nanofysica zit eveneens goed in elkaar en heeft een goede verhouding tussen het verplichte basispakket en de verdiepende keuze-onderdelen. Het programma is logisch gestructureerd en de vakken zijn inhoudelijk goed op elkaar afgestemd. De commissie beoordeelt de samenhang van de drie programma’s als goed.
2.4. Studieomvang De nieuwe opleidingen voldoen allemaal aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten en de masteropleidingen omvatten 60 studiepunten per jaar.
2.5. Studietijd Bij het opstellen van de nieuwe programma’s heeft de faculteit Wetenschappen de volgende vuistregel gehanteerd: elk contactuur hoorcollege, theoretische oefeningen en practicum vergt respectievelijk van de studenten een bijkomende studie van 2,5 uur, 1 uur en 0,5 uur. De faculteit beseft dat een dergelijke benadering slechts een ruwe schatting geeft van de feitelijke studietijd, maar het is een goede eerste stap in de samenstelling van de programma’s. Op 1 januari 2004 is de facultaire CIKO (Cel voor de innovatie en de kwaliteitszorg in het onderwijs), naar Gents model, opgericht. Deze cel organiseerde in het academiejaar 2004-2005 voor de eerste keer studietijdmetingen in alle eerste bachelorjaren van de faculteit. Uit die eerste studietijdmeting bleek dat de studietijd in de eerste bachelor binnen de marge van 1.500 tot 1.800 uren valt. Volgens de Vlaamse decreetgever moet 1 studiepunt overeenkomen met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren studietijd. Het totale eerste bachelorprogramma voldoet dus aan die vereiste. Wel bleek uit de studietijdmeting dat in de opleidingsonderdelen ‘Algemene Fysica I’ en ‘Analyse I’ (Calculus) en ‘Analyse II’ de meeste studietijd wordt geïnvesteerd. In antwoord op die studietijdmeting is de onderwijscommissie Fysica van plan om meer studiepunten toe te kennen aan ‘Algemene Fysica I’ en het vak te spreiden over de twee semesters. De commissie onderschrijft de noodzaak van gedetailleerde studietijdmetingen in alle jaren van het nieuwe programma. Immers, niet alleen is het overbruggingsonderwijs geïntegreerd in het bachelorprogramma, bovendien heeft de grondige curriculumherziening geleid tot soms grote verschillen in de leerinhoud van de vernieuwde opleidingsonderdelen. Zij beveelt daarom aan om de studietijdmetingen in de komende academiejaren te blijven uitvoeren in het eerste bachelorjaar, en uit te breiden naar de hogere jaren. Uit de enquêtes die werden afgenomen bij studenten en alumni blijkt dat in de tweede kandidatuur
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 145
13 procent van de studenten klaagde over een te hoge studiedruk, in de eerste licentie 17 procent. De opleidingsverantwoordelijken verwachten wel dat de studiedruk zal verbeteren in het nieuwe vijfjarige bachelor-masterprogramma. Ze noteerde alvast geen klachten over de studeerbaarheid bij de studenten van het tweede bachelorjaar. Ook van de studenten van de master na master in de nanofysica vernam de commissie geen opmerkingen. De commissie beoordeelt de studietijd voor zowel de bachelor- als de beide masteropleidingen als goed.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie stelt vast dat de opleidingen hoofdzakelijk de traditionele werkvormen van hoorcolleges en oefeningensessies hanteren. De theoretische opleidingsonderdelen worden hoofdzakelijk ex cathedra gedoceerd. De commissie looft wel de uitdagende en boeiende practica in de eerste twee jaren. De studenten gaven aan dat ze zelf experimenten mogen uitvinden en dat creativiteit wordt beloond. De commissie wijst er evenwel op dat goede practica geen excuus zijn om demonstratieproeven in de colleges af te schaffen. In het derde jaar wordt er een projectpracticum ingevoerd dat nauw aansluit bij het onderzoek dat aan de universiteit gebeurt. De eerste licentiestudenten voeren een groot projectpracticum uit in een onderzoeksgroep. De commissie heeft vastgesteld dat dit zeer interessante practica zijn. Ook de practica in de nanofysica zijn goed. De commissie is van mening dat de leermiddelen (handboeken, cursussen, etc.) van goede kwaliteit zijn en goed aansluiten bij de doelstellingen die voor de drie opleidingen geformuleerd zijn. Het instellingsbrede concept “competentiegericht en studentgecentreerd leren” is volgens de commissie nog niet echt ingesijpeld in de opleidingen fysica. Het zelfevaluatierapport bevatte onvoldoende informatie over de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van de programma’s. Na onderzoek beoordeelt de commissie de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor de bacheloropleiding als voldoende en voor de beide masteropleidingen als goed.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie heeft een aantal examenopgaven van alle opleidingen ingekeken en komt tot de vaststelling dat de toetsing ook gericht is op het peilen naar het inzicht van de studenten in de materie en de verworven vaardigheden in het analyseren en oplossen van problemen. Het inhoudelijke niveau van de examens is goed. De examenvormen variëren sterk. Het mondelinge examen gecombineerd met een schriftelijke
146 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
voorbereiding en het schriftelijke examen, al dan niet open boek, blijven evenwel de populairste examenvormen. Sommige opleidingsonderdelen worden beoordeeld aan de hand van in te leveren werkstukken. Permanente evaluatie heeft tevens een belangrijk aandeel in de opleiding. De commissie heeft geconstateerd dat de studenten tijdig worden ingelicht over de evaluatievormen en de evaluatiemethode van de opleidingsonderdelen. Een van de grote bekommernissen van de commissie tijdens haar visitatiebezoek was het achterhalen van de redenen voor het lage slaagpercentage (gemiddeld 27%) bij de generatiestudenten. Na lang aandringen vernam ze dat de opleidingsonderdelen Algemene Fysica I en Analyse II dé ‘bottlenecks’ zijn in het eerste jaar, evenwel om verschillende redenen. Het probleem met Algemene Fysica I is de grote hoeveelheid stof. De opleidingsverantwoordelijken willen dit probleem aanpakken door meer studiepunten aan dit opleidingsonderdeel toe te kennen. De commissie kan zich hierin vinden. Het opleidingsonderdeel Analyse II wordt gedoceerd aan de wiskunde- en fysicastudenten en aan beide studentengroepen worden dezelfde eisen gesteld bij het examen. De commissie is van mening dat die eisen voor de fysicastudenten onredelijk hoog liggen en heeft tijdens de visitatie van een woordvoerder, die namens de studenten werd afgevaardigd, vernomen dat het examen al jarenlang als intimiderend en stresserend wordt ervaren. Ten eerste vindt de commissie het onjuist dat de studenten geselecteerd worden op basis van hun talenten voor een wiskundestudie en niet op basis van hun talenten voor een natuurkundestudie. Ten tweede vindt ze het onbegrijpelijk dat het probleem al jarenlang aansleept. Ze beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om hiervoor een oplossing te zoeken. De commissie zou het wenselijk vinden dat de opleiding in het eerste bachelorjaar een diagnostische toets zou organiseren halverwege het eerste semester. Deze toets zou zelfs kunnen worden aangeboden op het elektronisch leerplatform. De commissie is van mening dat dergelijk diagnostische toets de studenten een goed beeld kan geven van hun vorderingen en het niveau van hun kennis van en inzicht in de leerstof. Dit kan de studenten helpen tijdig maatregelen te treffen, of zich tijdig te heroriënteren. De commissie beoordeelt de examinering als voldoende voor de bacheloropleiding en als goed voor beide masteropleidingen.
2.8. De Masterproef De huidige eindverhandelingen fysica worden gehonoreerd met 24 studiepunten. De nieuwe masterproef zal 30 studiepunten waard zijn. De masterproef in de eenjarige master na master nanofysica neemt 18 studiepunten in. Uit de steekproef van de eindverhandelingen fysica die de commissie heeft genomen, concludeert
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 147
ze dat de thesissen van zeer goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Uit ongeveer 40 procent van de eindverhandelingen is een publicatie voortgekomen. Ook de eindverhandelingen nanofysica zijn van een goede wetenschappelijke kwaliteit, in aanmerking genomen dat het om een eenjarige opleiding gaat. Van de zes thesissen die in de academiejaren 2002-2003 en 2003-2004 werden ingeleverd, leidde echter slechts één tot een publicatie. De commissie heeft geconstateerd dat de studenten goed geïnformeerd worden over de onderwerpen die ze kunnen kiezen en met welke onderzoeksgroepen ze in zee kunnen gaan. Ook is er een lijst met beoordelingscriteria.Wat er evenwel niet is, zijn expliciete niveau-eisen. Uit de goede wetenschappelijke kwaliteit van de eindwerken leidt de commissie wel af dat de opleiding hoge eisen stelt aan een eindverhandeling maar duidelijke criteria op papier zijn er evenwel niet. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken dan ook aan om expliciet te formuleren welke kwaliteit ze van een eindverhandeling verwacht. Er moet volgens de commissie in ieder geval gesteld worden dat van een masterproef (30 SP) in een tweejarige masteropleiding verwacht mag worden dat ze van een publicabel niveau moet zijn. De commissie is van mening dat de studenten goed begeleid worden bij hun eindwerk en uit de steekproef leidt ze tevens af dat de beoordeling fair is. De commissie beoordeelt de eindverhandelingen van de beide opleidingen als goed.
2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor Fysica en Sterrenkunde zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. Studenten met een diploma van het algemeen secundair of technisch secundair onderwijs wordt automatisch toegang verleend tot de bacheloropleiding. Wie al over een diploma hoger onderwijs beschikt en de opleiding wil aanvatten, kan vrijstellingen krijgen. De onderwijscommissie Fysica en de betrokken docenten oordelen of de student ervoor in aanmerking komt. Aankomende studenten in het eerste bachelorjaar kunnen in september tijdens een zomercursus hun
148 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
voorkennis wiskunde, scheikunde en fysica uit het secundair onderwijs bijspijkeren of opfrissen. Om de kloof met het secundair onderwijs te verkleinen, werd in het eerste bachelorjaar fysica een cursus ‘calculus’ toegevoegd aan het programma met als doel de rekenvaardigheid van de studenten te verbeteren. Ook kunnen de studenten het opleidingsonderdeel ‘Algebra’ aan hun programma toevoegen, maar alleen als aanvulling. De commissie steunt het overbruggingsonderwijs maar concludeert uit de gesprekken met de studenten dat het wenselijk is om het nog intensiever te maken. De kloof tussen het secundair en het hoger onderwijs wordt nog altijd als groot ervaren. De toegang tot de master na master in de nanofysica vereist een diploma hoger onderwijs met studieduur van minstens vier jaar. Een toelatingscommissie beoordeelt ieder inschrijvingsdossier. Masters/licentiaten in de chemie, fysica en ingenieurswetenschappen worden automatisch aanvaard. Van de overige studenten wordt een ingangsexamen afgenomen. Als de nodige voorkennis ontbreekt, wordt de student verplicht een aantal modules in te halen tijdens de studies of een overgangsjaar te volgen. Werkende studenten kunnen het programma ook spreiden over twee jaren. De commissie heeft bewondering voor de manier waarop de opleidingsverantwoordelijken omgaan met de verschillende voorkennis van de studenten. Ze beveelt aan om dit programma nog toegankelijker te maken voor werkende studenten door het ook in weekend- en avondcursussen aan te bieden. Het beleid inzake de toegang tot de master fysica moet nog op punt gesteld worden. Wat al vast staat is dat elke Belgische student met een diploma van bachelor in de fysica automatisch wordt toegelaten tot de master in de fysica. Over de toegang vanuit andere bacheloropleidingen, zoals wiskunde en chemie vermeldt de opleiding in haar zelfevaluatierapport niets. Gezien echter de excellente ervaring die het departement Fysica heeft opgebouwd met de toelatingsvoorwaarden voor de master na masteropleiding in de nanofysica vertrouwt de commissie erop dat ook de voorwaarden voor de masteropleiding fysica goed uitgewerkt zullen worden en dat er de nodige voorbereidingsprogramma’s zullen worden voorzien. Voor de erkenning van eerder verworven kwalificaties (EVK’s) is er een procedure voor vrijstellingen op basis van diploma’s. In die procedure is het de opleidingscommissie die per dossier nagaat welke vrijstellingen er kunnen worden verleend. Voor de erkenning van elders verworven competenties (EVC’s) heeft de Universiteit Antwerpen een procedure uitgewerkt in samenwerking met de hogescholen van haar associatie Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten fysica over de voorbije 10 jaar.
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 149
Grafiek 1 : Aantal generatiestudenten per academiejaar aan de opleiding fysica van de Universiteit Antwerpen. 40
30
20
10
0
19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De commissie vindt de instroom erg laag. Desondanks leveren de centrale overheid van de Universiteit Antwerpen, de faculteit en het departement verdienstelijke inspanningen om de opleiding fysica voor te stellen en te promoten bij abituriënten in de Antwerpse regio. De commissie heeft vernomen dat de stafmedewerker van de CIKO van de faculteit als expliciete taak heeft meegekregen om de opleidingen in de exacte wetenschappen verder te promoten, en nauwe contacten te leggen met de secundaire scholen in de regio. Het departement draagt zijn steentje bij met onder meer een brugproject waarbij humanioraleerlingen in het departement zelfstandig fascinerende proeven mogen komen uitvoeren en het ‘Fysica is cool’-project waarbij een koffer met demonstratie-experimenten ontwikkeld werd voor gebruik in het secundair onderwijs. Ook worden er meesterklassen elementaire deeltjes georganiseerd. Om de instroom te verhogen, rekent de opleiding tevens op de wervingskracht van het nieuwe bachelorprogramma. Via de afstudeerrichting biofysica-medische fysica in de masteropleiding hoopt de opleiding eveneens een bredere categorie van studenten aan te spreken. De eerste cijfers zijn alvast een opsteker: in de eerste bachelor 2004-2005 schreven zich 32 generatiestudenten in, in 20052006 waren het er 34. De commissie suggereert om de rekruteringsinspanningen niet alleen naar de Vlaamse maar ook naar de Nederlandse scholieren te richten. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bacheloropleiding als voldoende, voor de masteropleiding fysica als goed en voor de master na masteropleiding nanofysica als excellent.
150 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie heeft een positief oordeel over het bachelorprogramma fysica, het masterprogramma fysica en de master na master in de nanofysica aan de Universiteit Antwerpen. Alle opleidingen zijn van een hoog academisch niveau. De inhoud van de programma’s biedt de studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindcompetenties te bereiken en zijn goed studeerbaar.In de bacheloropleiding wordt een gedegen wetenschappelijke basiskennis opgebouwd en zijn er boeiende practica. De hoge studiedruk van de opleidingsonderdelen Algemene Fysica en Analyse II vormen nog een aandachtspunt. Ook is er een tekort aan moderne fysica in de bacheloropleiding. De masteropleiding is goed ingevuld, van een hoog wetenschappelijk niveau en biedt drie interessante specialisaties aan. Het programma van de master na master in de nanofysica is een interessant wetenschappelijk programma, met een voor Vlaanderen unieke internationale belangstelling. Het biedt een goed evenwicht tussen verplichte basis- en verdiepende keuzevakken. De opleidingen hanteren voor de theoretische opleidingsonderdelen de traditionele werkvormen van hoorcolleges en oefeningensessies. In de bacheloropleiding zijn er te weinig demonstraties in de hoorcolleges ingebouwd. De practica in de drie opleidingen zijn boeiend en uitdagend. De examens zijn van een goed inhoudelijk niveau. Ze peilen naar inzicht in de leerstof en naar verworven vaardigheden in het analyseren en oplossen van problemen. De studenten worden tijdig ingelicht over de examenvorm en –methode. Het opleidingsonderdeel Analyse II is te veel gericht op de wiskundestudenten en de commissie heeft vernomen dat het examen al jarenlang als stresserend en intimiderend wordt ervaren door de natuurkundestudenten. Het niveau van de eindverhandelingen van beide opleidingen is goed. De studenten worden tijdig ingelicht over de mogelijke onderwerpen en de begeleiding is goed. De beoordelingscriteria zijn transparant. Een expliciete formulering van niveau-eisen is evenwel gewenst. Het bachelorprogramma heeft voldoende aandacht voor de instromende studenten uit het secundair onderwijs. Er is een zomercursus en in het eerste jaar zijn er overgangsopleidingsonderdelen ingebouwd.Toch is de kloof met het secundair onderwijs nog groot voor vele studenten. De toelatingsvoorwaarden voor de masteropleiding fysica moeten nog op punt worden gesteld. Die voor de master na master in de nanofysica zijn goed uitgewerkt en het programma speelt ook goed in op het verschil in vooropleiding van de instromers.
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 151
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL Zowel de bachelor- als de masteropleiding fysica en de master na master in de nanofysica worden verzorgd door het academisch personeel verbonden aan het departement Fysica. Voor een aantal disciplines wordt er een beroep gedaan op gastprofessoren. Een aantal ZAP-leden van het departement Fysica doceert ook voor andere opleidingen. Omgekeerd zijn er ZAP-leden uit andere departementen die ingeschakeld worden voor de natuurkunde-opleidingen die het departement Fysica aanbiedt.
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie is van mening dat de vakinhoudelijke deskundigheid van het onderwijzend personeel zeer goed is. Gevorderde cursussen worden gedoceerd door specialisten in het betreffende vakgebied. Voor disciplines waarvan de deskundigheid onvoldoende aanwezig is, wordt een beroep gedaan op deskundigen van andere universiteiten in binnen- en buitenland. Ook met de onderwijskundige kwaliteiten van het personeel wordt rekening gehouden. De commissie waardeert het dat het geven van een proefles of een publieke lezing een verplicht onderdeel is in de selectieprocedure van een ZAP-lid. Bij bevorderingsrondes wordt er rekening gehouden met de resultaten van studentenenquêtes over het onderwijs. Beginnende assistenten en docenten kunnen de opleiding ‘onderwijskundige professionalisering voor beginnende docenten resp. assistenten’ volgen. Deze opleiding wordt verzorgd door het Expertisecentrum Hoger Onderwijs van de Universiteit Antwerpen. Bij de fysici is deze opleiding echter niet populair wegens te weinig praktisch en onvoldoende afgestemd op het doceren in de exacte wetenschappen. De commissie beveelt aan dat de faculteit, met de hulp van een deskundige in de didactiek van de natuurwetenschappen, ook betrokken wordt bij de initiatieven voor onderwijsprofessionalisering. Het personeelsbeleid is in het oordeel van de commissie voor verbetering vatbaar. Ze is van mening dat in het eerste bachelorjaar de beste docenten moeten worden ingezet. Om dit waar te maken, zou de onderwijscommissie Fysica meer slagkracht moet krijgen. Ze zou jaarlijks de titularissen van de opleidingsonderdelen moeten kunnen aanwijzen. Om docenten aan te moedigen het beste van zichzelf te geven, suggereert de commissie de invoering van ‘best teachers awards’. De commissie betreurt de vertragingsmechanismen die zijn ingebouwd in de bevorderingsprocedure van ZAP-leden. Aanstellingen in het ZAP-kader gebeuren bijna altijd in de graad van docent, wat de commissie een rem vindt om hooggekwalificeerde onderzoekers aan te trekken. Dit is overigens een algemeen probleem aan de Vlaamse universiteiten. Het zelfevaluatierapport vermeldt niets over het gelijkekansenbeleid dat aan de universiteit in het algemeen en binnen het departement Fysica in het bijzonder gevoerd wordt. Nochtans rechtvaardigt
152 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
de zeer geringe aanwezigheid van vrouwen in het ZAP-kader - het zijn er slechts twee volgens de personeelstabellen- een actieve gelijkekansenpolitiek, meent de commissie. De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed voor de drie opleidingen.
3.2. Eisen academische gerichtheid Uit onafhankelijke bibliometrische studies, experten- en auditrapporten blijkt dat de kwaliteit van het onderzoek aan het departement Fysica zeer hoog is. De commissie heeft de lijst met publicaties van het academisch personeel ingekeken en is van mening dat er internationaal hoog gewaardeerd onderzoek wordt bedreven. Het aantal extern verworven projecten en doctoraten is erg hoog en ook van hoge kwaliteit constateerde de commissie. Het departement Fysica onderhoudt eveneens talrijke samenwerkingsverbanden met andere universitaire onderzoeksgroepen over de hele wereld. Er is een goede verhouding tussen experimentele en theoretische fysici binnen het ZAP-kader en ook de multidisciplinariteit komt in het personeelsbestand tot uiting: vier ZAP-leden hebben als specialisatie biofysica en biomedische fysica. Het departement heeft in de periode 2001-2004 43 doctoraten afgeleverd, waarvan de meeste een hoog niveau hebben bereikt. De commissie vindt dit een prima output. De commissie beoordeelt de onderzoeksdeskundigheid van het onderwijzend personeel als excellent.
3.3. Kwantiteit van het personeel De opleiding fysica beschikt thans over 22 voltijdse en 4 deeltijdse ZAP-leden en 7 voltijdse en 7 deeltijdse AAP-leden. Daarnaast beschikt zij over 62 voltijdse en 3 deeltijdse onderzoekers, gefinancierd via de tweede en derde geldstroom. Met dit personeelsbestand is de opleiding in staat om een degelijke vijfjarige opleiding aan te bieden. Het gemiddelde aantal studenten over de academiejaren 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004 in de uitgedoofde opleiding fysica bedraagt 53 en in de uitgedoofde opleiding nanofysica 4. De studentstafratio, zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving natuurkunde, gedeeld door het VTE ZAPleden verbonden aan de opleiding (en behorend tot het departement Fysica) bedraagt 2,4. De commissie heeft inzage gekregen in het vijfjarenplan van het departement Fysica. Gezien het nakende emeritaat van een aantal ZAP-leden kunnen de volgende jaren strategische keuzes worden gemaakt in het vervangingsbeleid. Het departement opteert ervoor om deze personeelsleden te vervangen binnen dezelfde disciplines.
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 153
De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als goed. De commissie is van mening dat de Universiteit Antwerpen over de nodige capaciteit beschikt om een tweejarige masteropleiding natuurkunde in te richten.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt het onderwerp ‘inzet van personeel’ als positief. De individuele kwaliteiten van de stafleden, zowel op het vlak van onderwijs als onderzoek, zijn zeer goed. Er zijn programma’s voor onderwijskundige professionalisering voor beginnende docenten en assistenten maar ze slaan niet aan omdat de faculteit in de totstandkoming van die programma’s geen inbreng heeft. Het personeelsbeleid van de opleiding is goed maar nog voor verbetering vatbaar. De opleidingscommissie zou meer slagkracht moet krijgen bij het inzetten van docenten, namelijk door jaarlijks de titularissen van de opleidingsonderdelen aan te wijzen. Het personeel voldoet zeer goed aan de eisen van academische gerichtheid en bedrijft internationaal gewaardeerd onderzoek. Het departement levert jaarlijks een zeer behoorlijk aantal doctoraten af. De kwantiteit van het personeel is voldoende voor het aanbieden van een vijfjarige opleiding en het inrichten van de master na master in de nanofysica.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen De bacheloropleiding wordt georganiseerd op de campus Groenenborger, de beide masteropleidingen op de campus Drie Eiken. Deze bilocatie is een nadeel; het is evenwel de bedoeling dat het departement Fysica, op een onderzoeksgroep na, gegroepeerd wordt op de Groenenborger campus. Telkens als er op die laatste campus ruimte vrijkomt, verhuizen er onderzoeksgroepen. Ten tijde van de visitatie was de verhuizing net gestart. Voor de bacheloropleiding zijn er voldoende leslokalen aanwezig. Geen van hen is echter voldoende uitgerust voor het uitwerken van demonstraties en dit vindt de commissie een nadeel. Er zijn voldoende computers aanwezig waarmee de studenten kunnen werken. Alle toestellen zijn uitgerust met een netwerkaansluiting en de studenten kunnen vrij gebruik maken van elektronische mail en internet. De practicumlokalen zijn aangenaam en ruim en vele van de experimenten zijn recent volledig vernieuwd en geïnformatiseerd. Ook is er een behoorlijke technische omkadering. Voor de licentie-opleiding en de toekomstige masteropleiding is de ruimte en infrastructuur dankzij de nodige creativiteit van de staf tot nog toe voldoende. Het departement beschikt op de Campus Drie
154 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
Eiken over twee collegezalen die goed zijn uitgerust. Voor een aantal keuzevakken wordt ook wel eens het bureau van de docent als leslokaal gebruikt. Uitsluitend voor de eerste en tweede licentiestudenten is er ook een computerruimte voorzien met 3 PC’s. De practicumruimtes voor de licentiestudenten zijn ondergebracht in de kelder en ogen somber. De experimentele infrastructuur is deels verouderd. De opleidingsverantwoordelijken hebben volgens de commissie het probleem zeer goed aangepakt door sommige laboratoria van de onderzoeksgroepen al in te schakelen voor het projectpracticum in de eerste licentie en zo de studenten kennis te laten maken met de moderne experimentele technieken. De master na masteropleiding in de nanofysica maakt gebruik van de faciliteiten van de toekomstige tweejarige masteropleiding fysica. De bibliotheek staat gedeeltelijk opgesteld op Campus Drie Eiken en gedeeltelijk op Campus Middelheim (Studielandschap Groenenborgerlaan). De papieren collectie van fysica telt bijna 25.000 volumes. Voor de studenten van het eerste en tweede jaar werd op Campus Middelheim een speciale collectie handboeken uitgebouwd. De papieren collectie bestaat voor 60 procent uit boeken en reeksen en voor 40 procent uit tijdschriften. De opleiding Fysica had in 2005 een abonnement op 41 papieren tijdschriften. De opleiding heeft daarnaast ook toegang tot 519 elektronische tijdschriften. De kosten voor de tijdschriftenkorven van Institute of Physics, Elsevier, Ebsco en Blackwell Synergy worden gedragen door een speciaal krediet van de Vlaamse overheid (Elektron project) of door de centrale kredieten van de UA-bibliotheek. De commissie is van oordeel dat de opleidingen natuurkunde over een zeer goede collectie beschikken. Wel zou nog iets meer aandacht besteed mogen worden aan tijdschriften over fysische randgebieden, zoals de biofysica. Samenvattend kan gesteld worden dat de commissie de materiële voorzieningen als goed beschouwt voor alle opleidingen. Wel dient benadrukt te worden dat dit mogelijk is dankzij de externe financiering van de onderzoeksgroepen en de inkomsten via het grote aandeel aan service-onderwijs dat de fysicastaf verleent. De commissie looft de opleiding om de creativiteit die ze aan de dag legt om de studenten zo goed mogelijk materieel te omkaderen.
4.2. Studiebegeleiding Het aspect ‘studie-informatie voor abituriënten’ werd reeds behandeld in facet 2.9. De commissie meent dat de universiteit, de faculteit en het departement Fysica verdienstelijke inspanningen leveren om de bama-opleiding voor te stellen aan abituriënten. Ook tijdens de opleiding verloopt de informatieverstrekking goed. Steevast is er op de eerste dag van het academiejaar een informatiemoment, er is een ‘infomoment tweede cyclus’, de studenten krijgen een infopakket over het studieprogramma en tijdens het academiejaar kunnen ze op elke campus terecht op de StudentenInformatiePunten. Op centraal niveau bekommeren de diensten studiebegeleiding zich vooral over de studenten met
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 155
generieke problemen zoals stress, studieheroriëntering of psychosociale problemen. Op het facultaire niveau is er een voltijds AAP-lid dat zich bezighoudt met vakinhoudelijke studiebegeleiding voor de eerste cyclus, zowel individueel als in groep. Op het departementele niveau kunnen de studenten voor begeleiding, algemeen of vakgericht, terecht bij de wetenschappelijk medewerkers, de assistenten en de professoren. Leden van het academisch personeel fungeren als studie-adviseur per studierichting. Zij informeren de studenten onder meer over aanvragen over vrijstellingen, studieduurverkortingen en individuele trajecten. Een ombudsman moet ervoor zorgen dat de rechten van de studenten tijdens de examens gevrijwaard worden. De commissie vindt de studiebegeleiding voor de bacheloropleiding onvoldoende omdat ze meent dat de begeleiding van het eerstejaars aanzienlijk verbeterd dient te worden. De studiebegeleiding is te passief en de studenten maken er relatief weinig gebruik van. Ook wordt de drempel om een ZAP-lid aan te spreken door de eerstejaars nog als te hoog ervaren. Gezien het lage slaagpercentage adviseert de commissie de opleidingsverantwoordelijken om het academisch personeel tot mentor aan te stellen van kleine groepen eerstejaars. Om een betere begeleiding van de eerstejaars mogelijk te maken, beveelt de commissie de opleidingsverantwoordelijken tevens aan om een uitvalanalyse te maken. De commissie heeft geen problemen geconstateerd met de studiebegeleiding voor de beide masteropleidingen omdat de studenten in dat stadium van de opleiding veel zelfstandiger zijn en de commissie geconstateerd heeft dat de drempel tussen de studenten en het academisch personeel veel kleiner is. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de bacheloropleiding als onvoldoende, voor de masteropleiding fysica als goed en voor de master na master in de nanofysica, waar het kleine aantal studenten zeer veel aandacht krijgt, als excellent.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie heeft een positief oordeel over de materiële voorzieningen. De infrastructuur voor de practica in de bacheloropleiding is goed, er zijn voldoende computers aanwezig. De leslokalen voldoen over het algemeen, een nadeel echter is dat ze niet voor demonstraties zijn uitgerust. Positief is dat de studenten van de eerste licentie voor hun practica al terecht kunnen in de onderzoekslaboratoria. De bibliotheek is uitstekend uitgerust, wel zou er iets meer aandacht mogen zijn voor tijdschriften in het domein van de biofysica. De studie-informatie aan abituriënten is goed. Ook tijdens de opleiding worden de studenten regelmatig geïnformeerd over onderwerpen als studieprogramma, studentgerichte diensten, de lerarenopleiding en internationale uitwisselingen.
156 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
De studiebegeleiding voor de masteropleiding fysica is goed, voor de master na masteropleiding nanofysica excellent maar voor de bacheloropleiding onvoldoende. De studiebegeleiding tijdens het eerste bachelorjaar dient verbeterd te worden via een meer pro-actief beleid.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG Formeel is de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs een bevoegdheid van de faculteit. De faculteit heeft de kwaliteitszorg van het onderwijs evenwel gedelegeerd naar de onderwijscommissies. Om de onderwijscommissies te ondersteunen bij hun opdracht inzake kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie, werd juni 2004 in elke faculteit een Cel voor de innovatie en de kwaliteitszorg in het onderwijs (CIKO) opgericht. De CIKO zorgt, met medewerking van het departement Onderwijs voor de praktische organisatie van studentenenquêtes en de focusgesprekken met de studenten. De kwaliteitscel geeft de verzamelde informatie door aan de onderwijscommissies en volgt ook op wat de onderwijscommissies effectief met de informatie doen. De Onderwijscommissie Fysica bestaat uit alle leden van het academisch personeel die actief zijn in de opleiding Fysica. In de onderwijscommissie zetelen ook studentenvertegenwoordigers uit de verschillende studiejaren. De Onderwijscommissie Fysica is verantwoordelijk voor het onderwijs in de opleiding. Zij legt de opleidingsdoelen of competenties vast, werkt een coherent curriculum uit, bepaalt de leerinhouden en staat in voor een optimale organisatie en de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. Verder formuleert de onderwijscommissie voorstellen voor de openverklaring van academische opdrachten, brengt zij een advies uit over de toewijzing van onderwijsopdrachten door de departementen, formuleert zij de onderwijstaken van het AAP en keurt zij de college- en examenroosters goed. Met betrekking tot de kwaliteitszorg en de innovatie zorgt de Onderwijsraad ten behoeve van de faculteiten voor expertise-ontwikkeling, het op gang brengen van discussie en reflectie en inhoudelijke en materiële ondersteuning. De Onderwijsraad laat zich hiervoor bijstaan door de Werkgroep kwaliteitszorg onderwijs en onderwijsinnovatie. Deze werkgroep is samengesteld uit de CIKO-coördinatoren van de verschillende faculteiten. Bij de fusie van de UA in oktober 2003 werd het Departement Onderwijs opgericht. De negen (staf)medewerkers en het hoofd van dit departement staan de Onderwijsraad bij in het uitvoeren van zijn beleidsvoorbereidende, ondersteunende en coördinerende opdrachten ten aanzien van het universiteitsbestuur en de faculteiten (intermediaire eenheden). Wat betreft de kwaliteitszorg en innovatie van het onderwijs staan twee stafmedewerkers, ondersteund door één administratievelogistieke medewerker, onder andere in voor (1) het ondersteunen van opleidingen bij de voorbereiding op een visitatie; (2) het (procesmatig en inhoudelijk) ondersteunen van onderwijscommissies bij het verbeteren van hun opleidingen en het remediëren van gesignaleerde knelpunten naar aanleiding van de bevindingen van de visitatiecommissie; (3) het opstellen van een geïntegreerd (en zoveel mogelijk geautomatiseerd) evaluatiesysteem dat de programma-evaluatie, docentenevaluatie en
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 157
studietijdmetingen omvat en tevens ruimte laat voor ad-hoc evaluaties; (4) het ondersteunen van de facultaire CIKO’s en stafmedewerkers onderwijs in hun opdracht inzake kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie.
5.1. De evaluatie van de resultaten De UA keurde in oktober 2004 een nieuw evaluatiesysteem goed. De achtjaarlijkse programmaevaluatie die is opgebouwd rond de onderwijsvisitaties bleef behouden. Daarnaast werd er een nieuwe vragenlijst ontwikkeld voor de evaluatie van de opleidingsonderdelen en de docenten. De universiteit heeft een evaluatiecyclus opgesteld die gebouwd is rond de onderwijsvisitaties. Twee jaar voor een visitatie wordt een programma-evaluatie en een studentenenquête doorgevoerd, twee jaar na een visitatie wordt een (eventuele) curriculumherziening opgesteld, die nog eens twee jaar later wordt geïmplementeerd. De nieuwe vragenlijst wordt vierjaarlijks afgenomen: tijdens de achtjaarlijkse programma-evaluatie en halverwege tussen twee programma-evaluaties in. De onderwijsraad besliste tevens om in 2004-2005 bij een selectie van studenten een bevraging rond de studietijd5 van de nieuwe bachelorprogramma’s aan de UA te organiseren. Niettemin zijn er nog ernstige problemen. In de eerste plaats is de bestaande controle op de colleges en de examens onvoldoende. ‘Als er een probleem is, wordt het gesignaleerd via het informele circuit en wordt het besproken in de opleidingscommissie’ luidde het antwoord op de vraag hoe de kwaliteitscontrole in de praktijk werkt. De commissie kwam tijdens haar bezoek tot de duidelijke constatering dat dit vrijblijvende systeem onvoldoende werkt. Ze vindt het bijvoorbeeld onbegrijpelijk dat het examen van het opleidingsonderdeel Analyse II al jaren als een probleem wordt ervaren door de studenten zonder dat de opleidingsverantwoordelijken zich hiervan bewust waren. De commissie beveelt de opleidingscommissie dan ook aan om een informele studentenevaluatie van elk opleidingsonderdeel in te voeren na elk semester. De commissie vraagt voorts ook een grotere cultuur van openheid rond de evaluaties. Ze heeft geconstateerd dat de assistenten zelfs het rapport van hun eigen opleidingsonderdeel niet mogen inkijken6. De resultaten gaan naar de ZAP-leden en ze worden niet teruggekoppeld naar de assistenten tenzij ze slecht zijn. Positieve evaluaties worden niet beloond. Nochtans zou de invoering van een ‘best teachers award’ een goede zaak zijn, vindt de commissie. De commissie kreeg de indruk dat docenten nog te veel worden afgerekend uitsluitend op hun onderzoek. Te veel aandacht besteden aan onderwijs wordt bij promotierondes afgestraft, klonk het enkele keren uit de monden van ZAP-leden. De commissie meent tevens dat een decentralisatie van het kwaliteitsbeleid zich opdringt. Ze heeft geconstateerd dat het centrale departement Onderwijs door het departement Fysica als een bureaucratische mastodont wordt ervaren die een eigen leven is gaan leiden en de opleidingen administratief zeer zware kwaliteitszorgsystemen oplegt. Interne kwaliteitszorg moet meer gedragen
De studietijdmeting omvat (1) een analyse van curricula, lessen- en examenroosters, (2) het organiseren van focusgroepen om de relatieve studiebelasting over de opleidingsonderdelen en de semesters vast te stellen en (3) het tijdschrijven om de absolute studietijd per jaar te meten. 6 Alleen de vertegenwoordigers van het AAP in de opleidingscommissie kunnen de opleidingsrapporten inkijken. 5
158 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
worden door de opleidingen. Dit kan volgens de commissie door de faculteit nauwer bij het systeem te betrekken. Ten slotte beveelt de commissie aan om de studietijdmeting, die bij wijze van proefproject alleen in het eerste bachelorjaar 2004-2005 werd ingevoerd, uit te breiden naar de andere jaren en ze op systematische wijze te organiseren. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de bachelor- en de masteropleiding fysica als onvoldoende. Gezien de kleinschaligheid van de master na master in de nanofysica en het meer zelfstandige niveau van de studenten acht de commissie de evaluatie van de resultaten voor deze opleiding voldoende.
5.2. Maatregelen tot verbetering Het zelfevaluatierapport geeft een duidelijke beschrijving van de maatregelen die naar aanleiding van de vorige visitatie genomen zijn. De commissie heeft geconstateerd dat deze maatregelen tot een verbetering van de opleiding hebben geleid. Er is in het bachelorprogramma een beter evenwicht tussen het wiskunde- en het natuurkundepakket, er wordt meer aandacht gehecht aan experimenteervaardigheden, het opleidingsonderdeel informatica is aangepast, het aandeel oefeningen is verhoogd en het gebruik van Engelstalige handboeken is gestegen. Terwijl de licentiaatsopleiding echter voldoende verbeterd is, vindt de commissie dat er in de bacheloropleiding nog steeds ernstige problemen zijn. Het gebrek aan een goede studiebegeleiding van de studenten in het eerste bachelorjaar, het ontbreken van serieuze tussentoetsen in het eerste jaar en het ontoereikende evaluatiesysteem van de colleges en de examinering heeft ertoe geleid dat het slaagpercentage van de studenten aan de UA het laagste van Vlaanderen is. Het zelfevaluatierapport was over het algemeen goed leesbaar. Het bevatte echter geen uiteenzetting over de afstemming tussen vormgeving en inhoud en voorts miste de commissie een uitleg over de toepassing van het centrale concept ‘competentiegericht en studentgecentreerd onderwijs’ in de opleiding. Ook het gelijkekansenbeleid had besproken mogen worden. De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als voldoende voor de masteropleidingen en als onvoldoende voor de bacheloropleiding.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De commissie is van mening dat de betrokkenheid van de studenten bij het interne kwaliteitszorggebeuren gering is. Wederom is dit probleem het meest serieus op bachelorniveau. Het jarenlange probleem met het examen van het opleidingsonderdeel Analyse II toont ook aan dat studentenproblemen onvoldoende doordringen tot de opleidingscommissie. De studenten worden wel bevraagd in het
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 159
kader van de evaluaties maar uit de gesprekken kreeg de commissie de indruk dat de betrokkenheid van de studenten bij de bespreking en opvolging ervan gering is. Dit probleem is minder ernstig op masterniveau waar de studenten veel zelfstandiger zijn en veel makkelijker zelf het initiatief nemen. Ook de betrokkenheid van de assistenten lijkt de commissie nog voor verbetering vatbaar. Zoals eerder aangehaald, krijgen ze de resultaten van de evaluaties voor hun opleidingsonderdeel niet te zien. Weinigen bleken ook het zelfevaluatierapport gelezen te hebben. De alumni en het beroepenveld worden wel voldoende bij de opleidingen betrokken. In de praktijk worden twee afgevaardigden van de afgestudeerden, een uit het onderwijs en een uit de industrie, op alle onderwijscommissies uitgenodigd. Bij de programmahervorming werd een beroep gedaan op de ervaringen van deze mensen. Recent afgestudeerden werden bevraagd in het kader van de visitatie. De commissie apprecieert deze initiatieven maar beveelt aan om het contact met de afgestudeerden nog verder te intensiveren. Voor het betrekken van de studenten, de medewerkers, de alumni en het beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg geeft de commissie de bacheloropleiding in globo een onvoldoende en de masteropleidingen een voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als negatief voor de bacheloropleiding en als positief voor de beide masteropleidingen. De controle op de colleges en de examens is ontoereikend. Daarenboven werkt het informele circuit op het bachelorsniveau onvoldoende. Er heerst een gesloten cultuur rond de evaluaties. De betrokkenheid van de studenten en assistenten bij het interne kwaliteitszorggebeuren is gering. De verantwoordelijkheid voor de didactische begeleiding is te veel verschoven naar het centrale Departement Onderwijs. De faculteit Wetenschappen en het departement Fysica zijn onvoldoende betrokken bij de didactische begeleiding en de interne kwaliteitszorg van de colleges en de examinering. De maatregelen tot verbetering zijn onvoldoende voor de bacheloropleiding en voldoende voor de masteropleidingen. Het zelfevaluatierapport bevatte geen uiteenzetting over de afstemming tussen vormgeving en inhoud en meldde niet hoe het centrale concept ‘ competentiegericht en studentgecentreerd onderwijs’ in de opleiding wordt toegepast. De alumni en het beroepenveld worden wel voldoende bij de opleidingen betrokken maar die betrokkenheid kan nog verder worden ontwikkeld. In globo krijgt de bacheloropleiding een onvoldoende voor het betrekken van de studenten, de medewerkers, de alumni en het beroepenveld bij interne kwaliteitszorg en de beide masteropleidingen een voldoende.
160 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Mate van realisatie van de doelstellingen De commissie is van oordeel dat de opleidingen fysica en nanofysica hun respectieve doelstellingen en eindtermen goed verwezenlijken en academisch uitstekend geschoolde fysici afleveren. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is zeer goed. Het niveau van de examens is dat eveneens. De alumni van de uitgedoofde kandidatuur-licentie opleiding fysica waarmee de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de genoten opleiding. Als pluspunten gaven ze de goede band met het onderzoek aan en de training die ze kregen rond het probleemoplossend en analytisch denken. Als verbeterpunt gaven ze de aansluiting op de arbeidsmarkt aan. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni zeer goed is. Meer dan de helft van de afgestudeerden start een doctoraat en verkrijgt hiervoor financiering onder de vorm van een beurs of onderzoeksmandaat, vaak na nationale competitie. De helft van de werkenden heeft een baan in de privésector, in een zeer brede waaier van sectoren. De commissie zag alumni die werkten bij Umicore, het Nationaal Instituut voor de Criminologie en Criminalistiek, het Octrooibureau, Philips en de Hoge Raad voor de Diamant. Ook de alumni van de nanofysica gaven aan dat ze tevreden waren met het programma en een goede theoretische basis hadden meegekregen. Het programma heeft internationaal een goede reputatie. De, veelal buitenlandse, studenten die het volgen, doen het om onderzoekservaring op te doen en verder te gaan met een doctoraat. Enkelen volgen het in het kader van hun werk. In de licenties maakt ongeveer één student op tien gebruik van het Erasmus/Socratesprogramma om een semester aan een buitenlandse universiteit door te brengen, luidt het in het zelfevaluatierapport. Uit de bijlage blijkt echter dat tijdens de academiejaren 1996-1997 tot 2004-2005 maar 5 studenten op Erasmus zijn vertrokken, wat volgens de commissie toch lager is dan 10 procent. Bovendien heeft de commissie vastgesteld dat niemand van de alumni waar ze mee heeft gesproken buitenlandervaring heeft opgedaan tijdens zijn opleiding en dat iemand die op Erasmus gaat een grote uitzondering is. De licentiestudenten gaven aan dat ze ook niet echt aangespoord worden om naar het buitenland te gaan. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om een actiever Erasmusbeleid te voeren. Ze looft wel de politiek die de universiteit voert om haar uitstromende Erasmusstudenten te stimuleren om de taal van het ontvangende land te leren door ze de mogelijkheid te bieden goedkoop een taalbad te volgen. De inkomende stroom van Erasmusstudenten is nog minder succesvol dan de uitgaande. De opleiding wijt dit aan de taalbarrière, de hoge werkdruk en het strenge examensysteem. Om hieraan te verhelpen, is de opleiding van plan om de Engelstalige manama in de nanofysica ook als keuzemogelijkheid aan te
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 161
bieden in de masteropleiding fysica. De commissie steunt die optie. Om het aantal buitenlandervaringen in de masteropleiding te doen stijgen, is de opleiding van plan om voor de 9 studiepunten aan mobiliteit die in het programma zijn ingebouwd buitenlandse stagecentra te selecteren. Iedere student kan zo minstens een buitenlandervaring opdoen. Ook dit vindt de commissie een goed plan. Met de internationalisering van het personeel is het daarentegen zeer goed gesteld. De opleiding trekt veel buitenlandse doctoraats- en postdoctorale studenten aan. In het kader van het wetenschappelijk onderzoek verblijven de fysicadocenten geregeld in het buitenland en de opleiding weet ook een behoorlijk aantal buitenlandse gastprofessoren aan te trekken. De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als goed voor alle opleidingen.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur fysica zijn weergegeven in Grafiek 2. De commissie beoordeelt dit onderwijsrendement als onvoldoende. De slaagcijfers van de generatiestudenten zijn volgens haar onrustwekkend laag. Het gemiddeld slaagpercentage van de voorbije 10 jaar van de generatiestudenten in de opleiding fysica is 27 procent, het laagste in Vlaanderen. Ook het slaagpercentage in de tweede kandidatuur ligt laag, met gemiddeld 62 procent over de laatste tien jaar. Tot haar verbazing heeft de commissie echter vastgesteld de lage slaagpercentages voor sommige ZAP-leden niet echt een bekommernis lijken te zijn. Om de lage slaagcijfers op te krikken, beveelt de commissie aan de ‘bottlenecks’ in het eerste jaar aan te pakken: het opleidingsonderdeel ‘Algemene Fysica I’ en het opleidingsonderdeel ‘Analyse II’. Daarnaast meent de commissie dat een meer pro-actieve studiebegeleiding op haar plaats is. ZAP- en AAP-leden kunnen mentor worden van kleine groepen studenten en met een tussentoets halfweg het eerste semester zouden sneller risicostudenten opgespoord kunnen worden. Voorts suggereert de commissie om de studenten regelmatiger te bevragen over de colleges en de examens. Een uitvalanalyse is ook op haar plaats. Ten slotte beveelt de commissie de opleidingsverantwoordelijken aan om ambitieuze streefcijfers te formuleren. De gemiddelde slaagpercentages van de K.U.Leuven Campus Kortrijk, met 75 procent voor de generatiestudenten en bijna 100 procent voor de tweedejaars, kunnen hierbij als voorbeeld dienen.
162 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
Grafiek 2 : Slaagpercentages van de generatiestudenten natuurkunde aan de Universiteit Antwerpen.
Het gemiddelde slaagpercentage in de eerste licentie is 85 procent, in de tweede licentie 95 procent. De commissie acht dit voldoende. Ze is evenwel van mening dat in de masteropleiding in principe naar een slaagpercentage van bijna 100 procent mag gestreefd worden. De doorstroomanalyse van de opleiding fysica is gepresenteerd in Tabel 2. De gemiddelde studieduur voor de kandidaatsopleiding aan het RUCA in de periode 1993-1999 bedraagt 2,5 jaar; voor de licentieopleiding aan de UIA 2,1 jaar. Gegevens voor de volledige opleiding zijn slechts beschikbaar vanaf het academiejaar 1999-2000. Gemiddeld doet een student er bijna vijf jaar over om het tot licentiaat in de fysica te brengen. Hoewel dit langer is dan de geprogrammeerde duur van vier jaar heeft de commissie geconstateerd dat de competentie van de afgestudeerden vergelijkbaar is met die van vijfjarige opleidingen in het buitenland. Iets meer dan de helft van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 4 jaar.
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 163
Tabel 2 : Doorstroomanalyse van de opleiding fysica aan de Universiteit Antwerpen. Gegevens over de volledige opleiding fysica zijn slechts beschikbaar vanaf het academiejaar 1999-2000. Afstudeerjaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
1999 - 2000
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar 2
4
0
1
0
7
5,00
Jaren Maanden 5
2000 - 2001
4
1
2
0
0
7
4,75
4
9
2001 - 2002
5
2
2
1
0
10
4,92
4
11
2002 - 2003
7
2
1
1
0
11
4,67
4
8
0
2003 - 2004
4
1
1
1
0
7
4,83
4
10
Totaal
2
10
6
4
0
42
4,84
4
10
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de master na master in de nanofysica als goed. In het academiejaar 2002-2003 schreven zich drie studenten voor de opleiding in. Twee studenten namen deel aan de examens en slaagden. Een student nam niet deel aan de examens. Van de 5 studenten het jaar daarop slaagden er vier en nam een student niet deel aan de examens. De commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor de bacheloropleiding fysica als onvoldoende, voor de masteropleiding als voldoende en voor de master na master in de nanofysica als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de uitgedoofde kali-opleiding fysica als positief. Het gerealiseerd niveau is goed voor alle opleidingen. De kali-opleiding levert academische gevormde fysici af met een kritische onderzoeksattitude. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende sectoren. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is goed. De intensivering van de contacten met het beroepenveld evenals de internationalisering zijn nog aandachtspunten. Ook de master na master in de nanofysica is een degelijke opleiding met een goede internationale reputatie. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is eveneens goed. Het onderwijsrendement van de bacheloropleiding fysica krijgt evenwel een onvoldoende. Het slaagpercentage van de generatiestudenten is het laagste van alle fysica-opleidingen in Vlaanderen. Het onderwijsrendement van de masteropleiding is voldoende en dat van de master na master in de nanofysica is goed.
164 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
Integraal eindoordeel over de basiskwaliteit van de bachelor- en de masteropleiding fysica en de master na masteropleiding in de nanofysica De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan vijf van de zes onderwerpen uit het accreditatiekader. Dit betekent dat volgens de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie de commissie geen positief eindoordeel kan geven voor de bacheloropleiding zolang het onderwerp ‘Interne Kwaliteitszorg’ niet is verbeterd. De commissie is van mening dat met een betere interne kwaliteitszorg het rendement van de opleiding aanzienlijk verbeterd zou kunnen worden. De beide masteropleidingen voldoen wel aan alle zes de onderwerpen uit het accreditatiekader en krijgen dus van de commissie een positief eindoordeel. Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: - in de doelstellingen van de masteropleiding dient er meer aandacht besteed te worden aan de beroepsvaardigheden; - een brede profielschets over de beroepsmogelijkheden voor fysici uit te werken; - de contacten met de alumni en het beroepenveld dienen versterkt te worden; - in de bacheloropleiding dient er meer moderne fysica aan bod te komen en zouden er meer demonstratieproeven mogen zijn; - de onderwijscommissie dient meer armslag te krijgen om een krachtdadiger personeelbeleid te voeren; in het eerste jaar zouden de beste docenten moeten kunnen worden ingezet; - verhoogde inspanningen moeten worden geleverd om het slaagpercentage van de generatiestudenten op te krikken; - een diagnostische toets zou moeten worden georganiseerd voor de eerstejaarsstudenten halverwege het eerste semester (middels proefexamens en of zelfevaluaties via het elektronisch leerplatform); eerstejaars dienen meer pro-actief begeleid te worden; - het systeem van interne kwaliteitszorg dient verbeterd te worden; de commissie is voorstander van een informele bevraging van de studenten na elk semester; - de cursussen onderwijsprofessionalisering moeten aangepast worden aan de noden van de exacte wetenschappen; - om de kloof tussen secundair en hoger onderwijs te verkleinen, moet het brugonderwijs geïntensifieerd worden; - er dienen duidelijke niveau-eisen voor de masterproef omschreven te worden;
Natuurkunde, Universiteit Antwerpen | 165
Hoewel de bacheloropleiding verbeterd dient te worden, wil de commissie toch duidelijk maken dat de opleiding afgestudeerden aflevert op internationaal niveau. Voorts is de commissie onder de indruk van de uitstekende natuurkundepractica aan de Universiteit Antwerpen. De commissie heeft tot haar genoegen vernomen dat de opleidingsverantwoordelijken na de visitatie al een aantal maatregelen op het getouw hebben gezet om de bacheloropleiding te verbeteren. Als ze die maatregelen ook goed implementeren, heeft de commissie er alle vertrouwen in dat het de goede weg opgaat.
166 | Natuurkunde, Universiteit Antwerpen
Katholieke Universiteit Leuven & K.U.Leuven Campus Kortrijk De bachelor- en masteropleiding Fysica De masteropleiding Sterrenkunde De masteropleiding in de Medische Stralingsfysica
Woord vooraf De bacheloropleiding fysica van de K.U.Leuven heeft twee locaties: één aan de Campus Heverlee en één aan de Campus Kortrijk (Katholieke Universiteit Leuven, Campus Kortrijk). De Campus Heverlee biedt een volledige opleiding fysica aan (bachelor, master en uitdovende licenties). De studenten kunnen er na hun basisopleiding ook de opleidingen ‘Gediplomeerde in de aanvullende studies van medische stralingsfysica’ (GAS) en ‘Gediplomeerde in de gespecialiseerde studies van medische stralingsfysica’ (GGS) -die als één opleiding dienen beschouwd te wordenvolgen. Waar voorheen aan de Campus Kortrijk beide kandidaatsjaren werden aangeboden, en de studenten dus een kandidaatsdiploma aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk konden verwerven, biedt de Campus Kortrijk – als bewuste keuze - vanaf 2004-2005 slechts het eerste jaar van de bacheloropleiding aan. Het programma van dit jaar is identiek aan het programma van de moederfaculteit aan de Campus Heverlee, maar wordt verzorgd door andere docenten en vertrekt vanuit een eigen pedagogisch project. In het academiejaar 2003-2004 werd in het eerste jaar op de Campus Kortrijk de optie technische fysica ingevoerd. Studenten die deze richting nemen, kunnen naadloos doorstromen in het tweede jaar burgerlijk ingenieur op de Campus Heverlee. De commissie bezocht de opleiding fysica aan de Campus Kortrijk van 27 tot 28 oktober 2005. De Campus Heverlee werd bezocht op 6, 7 en 8 december 2005. Op dat moment liep het nieuwe bachelorprogramma aan beide instellingen een goed jaar. De ervaringen van de studenten in het tweede bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. De nieuwe masterprogramma’s fysica, sterrenkunde en medische stralingsfysica lopen nog niet. Ze worden ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Omdat de Vlaamse regering pas eind mei 2005 besliste dat de meeste opleidingen in het studiegebied Wetenschappen een tweejarige masteropleiding mogen aanbieden mits ze aan een aantal voorwaarden voldoen, werd er ten tijde van de visitatie nog volop gewerkt aan de invulling van die tweejarige masteropleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen fysica van de K.U.Leuven op beide campussen. Het oordeel over het derde bachelorjaar is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen, personeel). Het oordeel over de masterprogramma’s fysica en medische
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 167
stralingsfysica is gebaseerd op voorstellen tot invulling van de programma’s1 en – wederom bij extrapolatie – op de huidige programma’s2, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen en personeel. De master sterrenkunde wordt voor het eerst in het academiejaar 2007-2008 als een aparte opleiding aangeboden. Ten tijde van de visitatie was de discipline sterrenkunde nog een afstudeerrichting van het uitdovende licentieprogramma. In het visitatierapport zit het oordeel over de afstudeerrichting sterrenkunde vervat in het oordeel over de uitdovende licentie-opleiding fysica, tenzij het ervan afwijkt. Voor sommige thema’s, zoals de doelstellingen en bepaalde facetten van het programma, heeft de commissie evenwel gekeken naar de plannen voor de nieuwe masteropleiding sterrenkunde en heeft ze die in het visitatierapport apart besproken. De beoordelingen die de visitatiecommissie voor het bachelorprogramma geeft, gelden zowel voor de Campus Heverlee als voor de Campus Kortrijk. Alleen als er verschillen zijn, worden er aparte beoordelingen gegeven.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding fysica als volgt:
De bacheloropleiding fysica Vier belangrijke elementen in het bacheloronderwijs zijn: 1. inzicht verwerven in de globale samenhang van de natuurkunde zoals ze kwantitatief weergegeven wordt in de basiswetten van de fysica; 2. de ontwikkeling van het probleemoplossend vermogen van de student via passende oefeningen; 3. het leren situeren van de verworven kennis in het geheel van de wetenschappen en in het kader van het hedendaags denken; 4. leren hoofd- en bijzaken te onderscheiden, informatie te vertalen, te beargumenteren en ze schriftelijk en mondeling te communiceren. In dit opzicht verwacht de opleiding dat elke bachelor natuurkunde de volgende vaardigheden verwerft: 1. inzicht hebben in de basiswetten en de algemeen gangbare verworvenheden van de fysica; 2. in staat zijn logisch en deductief te redeneren en het wiskundig formalisme te begrijpen en toe te passen in de fysica, met inbegrip van statistische analyse; De commissie ontving tijdens haar bezoek nog een laatste stand van zaken over de invulling van het programma fysica, het programma sterrenkunde en het programma medische stralingsfysica. 2 Het licentieprogramma fysica en de opleidingen ‘Gediplomeerde in de aanvullende studies van medische stralingsfysica’ en ‘Gediplomeerde in de gespecialiseerde studies van medische stralingsfysica’. 1
168 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
3. in staat zijn om elementaire informaticatechnologie te gebruiken als werktuig voor de studie van de natuurkunde; 4. in staat zijn om experimentele proeven uit te voeren en de bekomen gegevens te analyseren en te rapporteren; 5. een meer diepgaande studie hebben uitgevoerd van een aantal grote deelgebieden van de fysica, met inbegrip van een (beperkt) eindwerk over een specifiek onderwerp uit één van deze gebieden; 6. kennis gemaakt hebben met een aantal basisconcepten uit de humane wetenschappen, in het bijzonder filosofie; 7. uitgebreid kennis gemaakt hebben met minstens een verwante denkrichting in de wetenschappen, en de verbanden met de natuurkunde begrijpen; 8. inzicht hebben in de algemene methodologie van de wetenschappen.
De masteropleiding fysica In de masteropleiding fysica wordt een verdiepende kennis in de methoden van de fysica via een geleidelijk toespitsen op belangrijke deelgebieden nagestreefd, meldt het zelfevaluatierapport. De essentie ligt niet in een doorgedreven specialisatie in een specifiek onderwerp, wel in een degelijke analyserende vorming. Om die vorming te realiseren via het onderzoek wordt onderzoeks-ondersteund onderwijs aangeboden in deelgebieden en onderwerpen waarover er binnen de onderzoeksafdelingen van het departement Natuurkunde en Sterrenkunde actief onderzoek wordt verricht. Binnen de masteropleiding fysica zijn er verschillende afstudeerrichtingen: fysica op femtometerschaal: kernfysica; vaste stoffysica op nanometerschaal; theoretische fysica en fysica van de zachte materie. Bij ieder van deze afstudeerrichtingen horen welbepaalde verplichte opleidingsonderdelen maar ook keuzemogelijkheden en, niet in het minst, een eindverhandeling ‘die een onderzoekswerk aan de grens van de huidige stand van de wetenschap dient te zijn’.
De opleidingsspecifieke eindtermen voor een master in de fysica zijn: 1. in minstens twee belangrijke deelgebieden van de fysica die al in de bacheloropleiding aan bod kwamen, een nog grondiger inzicht verwerven; 2. via een doorgedreven vorming en contact met de huidige stand van het onderzoek in een specifiek deelgebied fysica bedrijven; 3. in staat zijn om zich zelfstandig nieuwe fysische inzichten, resultaten en methoden eigen te maken; 4. fysische problemen kunnen oplossen door de gepaste experimentele en/of theoretische methode te kiezen en hierover correct kunnen rapporteren; 5. in staat zijn om concrete problemen in diverse situaties te structureren en te analyseren; 6. via samenwerking met medestudenten en onderzoekers attitudes verwerven om in teamverband aan wetenschappelijk onderzoek mee te werken;
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 169
7. in staat zijn om de verworven inzichten in de fysica, het analyserend vermogen en de algemene methodologie van de wetenschappen aan te wenden in een breed spectrum van beroepen; 8. zich voorbereid hebben om als fysicus, of meer algemeen als basiswetenschapper, te functioneren in een beroepsrichting van zijn keuze, inzonderheid het leraarsberoep of dat van onderzoeker.
De masteropleiding sterrenkunde De K.U.Leuven opteerde ervoor om voor sterrenkunde, een afstudeerrichting in de uitdovende licentieopleiding fysica, een aparte masteropleiding te creëren. Als reden voor de creatie geeft ze aan dat de sterrenkunde, dankzij nieuwe technologische ontwikkelingen, internationaal een periode kent van grote bloei. De K.U.Leuven wil met de nieuwe master inspelen op die ontwikkelingen en competitief blijven in het internationale sterrenkundig onderzoek. Het nieuwe programma start in het academiejaar 2007-2008. Naast een brede sterrenkundige vorming wil de opleiding ook grote aandacht geven aan de analyse en interpretatie van data en aan de technologische kant van het internationaal sterrenkundig onderzoek. De afgestudeerden moeten ‘voldoende kennis en vaardigheden hebben aangeleerd opdat ze op een competitief niveau kunnen instappen in nationale en internationale doctoraatsprogramma’s’, luidt het in het zelfevaluatierapport. Dit is echter niet exclusief ‘vermits de aangeleerde onderzoeksmethodologie de student ook zal voorbereiden om als wetenschapper werkzaam te zijn in een beroepsveld naar keuze’. De master in de sterrenkunde moet, net als de master in de natuurkunde, een ‘kritische basiswetenschapper’ zijn.
De specifieke eindtermen voor de master in de sterrenkunde zijn: 1. een gedegen kennis van de stellaire astrofysica verwerven als basis voor alle deelgebieden in de sterrenkunde; 2. een goede onderzoeksattitude aankweken via een trapsgewijze opleiding. Via het afwerken van kleinere, zowel observationele als theoretische projecten, wordt het onderzoek in het kader van de masterproef voorbereid. Via de masterproef komt de student in contact met het actieve sterrenkundig onderzoek op de grens van de wetenschappelijke kennis. De masterproef wordt daarom in eerste instantie ingebed in de onderzoeksthema’s van het Instituut voor Sterrenkunde, van een andere onderzoeksgroep van het departement Natuurkunde en Sterrenkunde of van het Centrum voor Plasma-Astrofysica van het departement Wiskunde; 3. via een reeks verdiepende opleidingsonderdelen een gedegen kennis opbouwen in de verschillende deelgebieden van de sterrenkunde; 4. het kunnen definiëren en formuleren van waarneemstrategieën om een gegeven wetenschappelijke vraag te kunnen bestuderen. Het kunnen identificeren van de beste instrumenten om een gegeven wetenschappelijke vraag te bestuderen op de observatoria waar Europese onderzoekers toegang tot hebben. De basis datareductietechnieken beheersen en actief kunnen gebruiken. Eenvoudige numerieke modellen kunnen opstellen om de date
170 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
binnen een theoretisch kader te bestuderen; 5. het efficiënt kunnen formuleren en rapporteren over onderzoeksresultaten, in het Nederlands en het Engels; 6. het kunnen vertalen van de gedegen kennis van relevante fysische processen naar hanteerbare numerieke modellen; 7. technologische ontwikkelingen leren integreren in het fundamenteel onderzoek; 8. de multidisciplinaire aanpak van (sterrenkundig) onderzoek onderkennen; 9. efficiënt leren omgaan met de internationale databanken voor literatuur en waarneemgegevens; 10. een complexe problematiek in teamverband kritisch kunnen analyseren en opsplitsen in deelproblemen; 11. op een actieve manier kunnen deelnemen aan kritische discussies over het onderzoeksdomein. Gediplomeerde in de aanvullende studies van medische stralingsfysica, gediplomeerde in de gespecialiseerde studies van medische stralingsfysica en master in de medische stralingsfysica/ postgraduaat De huidige opleidingen ‘Gediplomeerde in de aanvullende studies van medische stralingsfysica’ en ‘Gediplomeerde in de gespecialiseerde studies van medische stralingsfysica’, dienen als één opleiding beschouwd te worden. Ze worden omgevormd tot een master in de medische stralingsfysica, gevolgd door een postgraduaat dat vooral uit stage bestaat. De instroom voor het uitdovende programma gebeurt vanuit een voorafgaande licentiaats- of ingenieursopleiding en voor het masterprogramma vanuit het bachelorniveau. Doel van deze opleiding is studenten de mogelijkheid bieden het certificaat van ‘deskundige in de stralingsfysica’ te verkrijgen. De aanvraag voor het certificaat moet ingediend worden bij het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC). Met dit certificaat kunnen de afgestudeerden aan de slag als medisch stralingsfysicus in ziekenhuizen en gespecialiseerde centra. De opleiding bereidt dus voor op het beroep van medisch stralingsfysicus. Naast het overbrengen van zuivere kennis wil de opleiding de studenten ook trainen in het kritisch, onafhankelijk en wetenschappelijk onderbouwd denken en redeneren. Eveneens belangrijk is het leren om onafhankelijk te werken en belangrijke beslissingen te nemen.
Belangrijke elementen voor deze opleiding zijn: 1. de studenten in te leiden in relevante aspecten van medische en biomedische gebieden zodat zij de nodige achtergrond kunnen verwerven om het beroep van medisch stralingsfysicus uit te oefenen; 2. een grondige training geven in kernfysische en kernchemische aspecten die relevant zijn
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 171
voor het beroep van stralingsfysicus, zoals stralingsdetectie, radiobiologie en –chemie, stralingsbescherming en radiofarmaca; 3. via een uitgebreide stage in een van de erkende ziekenhuizen zich specialiseren in een van de drie afstudeerrichtingen (radiologie, radiotherapie en nucleaire geneeskunde in vivo); 4. de nodige kennis en praktijkervaring opdoen zodat het certificaat van deskundige in de stralingsfysica kan gehaald worden.
De eindtermen voor de master in de medische stralingsfysica zijn: 1. over een brede kennis en vaardigheden beschikken op het gebied van de technologie en de geneeskunde; 2. kritisch, onafhankelijk en wetenschappelijk verantwoord kunnen denken en redeneren; 3. onafhankelijk en met zin voor verantwoordelijkheid belangrijke beslissingen kunnen nemen; 4. zelfstandig kunnen functioneren; 5. kunnen functioneren in een omgeving waar hij of zij vaak de enige deskundige in de medische stralingsfysica is; 6. multidisciplinair overleg kunnen plegen.
1.1. Niveau en oriëntatie van de bachelor en master fysica, de master in de sterrenkunde en de master in de medische stralingsfysica Bacheloropleiding fysica De doelstellingen van de bacheloropleiding fysica zijn duidelijk gericht op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de systematische kennis van de kerndisciplines en hebben oog voor de nieuwste ontwikkelingen in de discipline. De commissie is van oordeel dat doelstellingen van de bacheloropleiding zonder twijfel een diepgaande academische gerichtheid hebben. Naast het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis is er in de doelstellingen ook voldoende aandacht voor het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties zoals het ontwikkelen van het probleemoplossend vermogen en het bijbrengen van een kritische open houding. Professionele vaardigheden, zoals leren schriftelijk en mondeling te communiceren, het vermogen om over fysica te communiceren met een breder publiek, en ICT-vaardigheden, worden evenmin uit het oog verloren. Positief ook is de aandacht voor interdisciplinariteit: studenten moeten leren functioneren in een multidisciplinaire omgeving. Specifiek met betrekking tot de bacheloropleiding stelt zich de uitstroomproblematiek. De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit beoogt om elke student een basiswetenschappelijke vorming te geven in een of meer disciplines van de wetenschappen met als doel de student voor te bereiden op het beroepenveld of om door te stromen naar meerdere masteropleidingen. Specifiek voor de
172 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
bacheloropleiding fysica betekent dit dat de student zich kan ‘verbreden’ via zeven afstudeerrichtingen. Een duidelijk uitstroomprofiel voor de bachelor is er evenwel nog niet. De commissie beveelt aan om de komende jaren de nodige aandacht te besteden aan de vraag van de arbeidsmarkt naar bachelors en aan het uitstroomprofiel in de doelstellingen van de bacheloropleiding. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de bacheloropleiding als goed.
Masteropleiding fysica De doelstellingen van de masteropleiding beogen een verdiepende kennis in de fysica, in nauwe aansluiting met de onderzoeksgebieden in het departement Natuurkunde en Sterrenkunde. De doelstellingen van de masteropleiding zijn gericht op het bijbrengen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau zoals het structureren en analyseren van concrete problemen in diverse situaties. Ook professionele vaardigheden zoals het kunnen werken in teamverband werden in het doelstellingenpakket opgenomen. Veel aandacht wordt geschonken aan het bijbrengen van inzicht in de nieuwste fysische ontwikkelingen en het grondiger ingaan op de belangrijke deelgebieden van de moderne fysica. Van de studenten wordt tevens verwacht dat ze in een specifiek deelgebied van de fysica aan onderzoek doen en daartoe over de nodige onderzoeksvaardigheden beschikken. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de masteropleiding fysica als goed.
Masteropleiding medische stralingsfysica Het doel van deze opleiding is de studenten de mogelijkheid te bieden het certificaat van ‘deskundige in de stralingsfysica’ te behalen. Daarmee kunnen ze aan de slag als medisch stralingsfysicus in ziekenhuizen en gespecialiseerde centra. Ook in de doelstellingen van de master medische stralingsfysica wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan algemene wetenschappelijke competenties zoals het aanleren van een kritisch-wetenschappelijke houding, het zelfstandig leren denken en verwerken van informatie en het opleiden van de studenten tot mensen met een grote verantwoordelijkheidszin. Aan de professionele vaardigheden wordt zeer veel belang gehecht. Studenten worden getraind in het onafhankelijk en met zin voor verantwoordelijkheid nemen van belangrijke beslissingen. Ten slotte richten de doelstellingen zich op het bijbrengen van de specifieke wetenschappelijke kennis die nodig is om deskundige in de medische stralingsfysica te worden. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de masteropleiding medische stralingsfysica als goed.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 173
Masteropleiding sterrenkunde Het heelal wordt een steeds belangrijker laboratorium voor de fundamentele fysica in de toekomst. Het is daarom van groot belang dat er in Vlaanderen minstens één masteropleiding in de sterrenkunde komt. Het sterrenkundig onderzoek aan de K.U.Leuven is naar de mening van de commissie internationaal vooraanstaand en de omvang van de vaste wetenschappelijke staf, tezamen met veel postdoctorale medewerkers en doctoraatstudenten maakt deze universiteit bij uitstek een geschikte plaats om een masteropleiding in sterrenkunde/astrofysica op te zetten. De masteropleiding sterrenkunde wil de student vormen tot een kritische basiswetenschapper. Daarnaast zijn de doelstellingen zeer goed gericht op het bijbrengen van een gevorderd inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, het inzicht krijgen in de nieuwste ontwikkelingen en het ontwikkelen van vaardigheden die specifiek bij de sterrenkunde horen. De internationale dimensie is in de opleidingsdoelstellingen expliciet aanwezig: de opleiding wordt ingericht om internationaal competitief te kunnen blijven in het sterrenkundig onderzoek. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de masteropleiding sterrenkunde als goed.
1.2. Domeinspecifieke eisen De doelstellingen en domeinspecifieke eisen van alle betrokken opleidingen zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten. De commissie waardeert ten zeerste de internationale benchmarking die de opleidingsverantwoordelijken voor alle opleidingen hebben gedaan en die beschreven is in het zelfevaluatierapport. De wensen en behoeften van het beroepenveld zijn in de domeinspecifieke eisen van alle betrokken opleidingen goed verwerkt. Bij het opstellen van de doelstellingen werd rekening gehouden met de resultaten van enquêtes van oud-studenten. De commissie wenst op te merken dat ze de verbredende vorming die de doelstellingen van de bacheloropleiding beogen een zeer goede keuze vindt. Bovendien is de bacheloropleiding ook gericht op een mooie algemene academische vorming: in de doelstellingen is er expliciet aandacht voor de humaan-wetenschappelijke component in de opleiding. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van bacheloropleiding als excellent. De domeinspecifieke eisen van de masteropleidingen beoordeelt ze als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van de bacheloropleiding fysica, de masteropleiding fysica, de masteropleiding sterrenkunde en de masteropleiding medische stralingsfysica als positief.
174 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
Zowel het niveau als de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen van de opleidingen worden als goed beoordeeld door de commissie. De domeinspecifieke eisen van de bacheloropleiding beschouwt de commissie zelfs als excellent. Alle opleidingen streven een diepgaande academische vorming na en hebben oog voor verbreding en verdieping. Met de eisen die gesteld worden door (buitenlandse) vakgenoten is goed rekening gehouden. De wensen en behoeften van het beroepenveld zijn eveneens goed vertaald in de doelstellingen. De masteropleiding medische stralingsfysica is intrinsiek een beroepsgerichte opleiding. De masteropleiding sterrenkunde wil in de eerste plaats sterrenkundigen afleveren op internationaal competitief wetenschappelijk niveau.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Beschrijving van het bachelorprogramma fysica Volgens het zelfevaluatierapport werd de opleiding fysica ter gelegenheid van de recente bachelormasterhervorming grondig hertekend. In samenspraak met de faculteit Wetenschappen werden 42 van de 180 studiepunten ingeruimd voor de verbreding van de opleiding. Het minimale aandeel van de component wiskunde werd teruggebracht van 42 tot 33 studiepunten. De studenten kunnen kiezen uit de keuzerichting ‘fysica met verbreding’ of de specifieke afstudeerrichtingen biofysica, biowetenschappen, chemie, geografie, geologie, informatica en wiskunde. Naast de 42 studiepunten voor het verbredingspakket naar keuze worden 129 studiepunten gereserveerd voor de basiscomponenten van de opleiding: algemene natuurkunde, noodzakelijke wiskunde en informatica, en wetenschapsfilosofie. In de gebieden wiskunde en natuurkunde wordt er ook nog een onderscheid gemaakt tussen de verplichte opleidingsonderdelen en keuzeopleidingsonderdelen. Tot het verplichte natuurkundepakket behoort projectwerk (9 studiepunten). Ten slotte gaan 9 studiepunten naar de humane opleidingsonderdelen wijsbegeerte, ‘communicatie en presentatie’ en ‘religie, zingeving en levensbeschouwing’. Specifiek voor het eerste bachelorjaar aan de Campus Kortrijk is de optie technische natuurkunde die de studenten kunnen nemen. Die optie moet een vlotte overgang naar het tweede bachelorjaar ingenieurswetenschappen op de Campus Heverlee mogelijk maken. Ze omvat opleidingsonderdelen als ‘probleemoplossen en ontwerpen’ en ‘grondslagen van de chemie’.
Beschrijving van het masterprogramma fysica In eerste instantie wordt er verder kennisgemaakt met belangrijke deelgebieden van de fysica. Alle studenten komen, ofwel in de voorafgaande bacheloropleiding ofwel in de masteropleiding in contact met vaste stoffysica, fysica van fluïda en zachte materie, kernfysica, deeltjesfysica, sterrenkunde, wiskundige methoden in de natuurkunde en statistische mechanica bij evenwicht. Deze fase dient als buffer om mogelijk variatie in de instroom op te vangen. Er wordt verwacht dat de student die zich inschrijft minstens een tot vijf van deze opleidingsonderdelen heeft gevolgd. Voor deze fase zijn 10 tot 30 studiepunten voorzien.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 175
Nadien wordt de opleiding opgedeeld in verschillende specialisatierichtingen: fysica op femtometerschaal : kernfysica, vaste stoffysica op nanometerschaal, theoretische fysica en fysica van de zachte materie. Elke specialisatierichting bestaat uit verplichte opleidingsonderdelen maar ook vrij te kiezen opleidingsonderdelen. Om overspecialisatie te vermijden, mag de student zich bij de keuze van zijn opleidingsonderdelen niet beperken tot opleidingsonderdelen uit één specialisatierichting. Voor de specialisatierichting worden ongeveer 50 punten ingeruimd. De masterproef omvat 30 studiepunten. De overblijvende ruimte (10 tot 30 SP) kan de student invullen met de academische lerarenopleiding, bijkomende vakspecialisatie als onderzoeker of met vakken die gericht zijn op het beroepsleven, zoals management, of maatschappelijk relevante opleidingsonderdelen zoals wetenschapsethiek.
Beschrijving van het masterprogramma sterrenkunde Het programma van het eerste jaar omvat een beperkt aantal verplichte opleidingsonderdelen3 (36 tot 42 studiepunten), waaronder labosessies en onderzoeksprojecten, die ervoor moeten zorgen dat de studenten een gedegen kennis opbouwen van de astrofysica en de waarneemtechnieken waarmee de kosmos bestudeerd wordt. Voorts moeten de studenten hun programma verder aanvullen met disciplinegebonden keuzevakken tot 54 studiepunten. In het tweede jaar is er de masterproef (30 SP) en dient de student voor 30 studiepunten aan keuzeopleidingsonderdelen te nemen. Minstens drie keuzeopleidingsonderdelen moeten disciplinegebonden zijn. Net zoals bij de masteropleiding fysica is er ook in de masteropleiding sterrenkunde een mogelijkheid ingebouwd om het theoretisch gedeelte van de lerarenopleiding te volgen.
Beschrijving van het masterprogramma medische stralingsfysica Het programma bestaat uit een tweejarige master gevolgd door een postgraduaat dat voornamelijk uit stage bestaat. De master bevat natuurkunde- en scheikundeopleidingsonderdelen (33 SP waarvan 18 SP basisnatuurkunde voor niet-bachelors natuurkunde), technologieopleidingsonderdelen (27 SP), geneeskundeopleidingsonderdelen (21 SP), keuzeopleidingsonderdelen of een schakelprogramma (9 SP) en de masterthesis (30 SP). De eindverhandeling is een onderzoekswerk in de afdelingen radiotherapie, radiologie of nucleaire geneeskunde van het universitair ziekenhuis. Het postgraduaat bevat technologieopleidingsonderdelen (10 SP) en een stage in de diensten radiotherapie, radiologie of nucleaire geneeskunde (30 SP).
3
Stralingsprocessen in de sterrenkunde, Sterstructuur en –evolutie, Sterrenkunde,Waarnemingstechnieken in de sterrenkunde, Inleiding tot de kosmologie en onderzoeksprojecten.
176 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bachelorprogramma fysica De commissie is van oordeel dat de doelstellingen goed aan bod komen in het programma. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma stelt de studenten in staat om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Uit de vakomschrijvingen komt naar voren dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd. De commissie waardeert de invoering van het opleidingsonderdeel ‘communicatie en presentatie’, als gemeenschappelijk opleidingsonderdeel voor alle opleidingen in de faculteit Wetenschappen in het tweede bachelorjaar, om tegemoet te komen aan de hogere eisen inzake communicatievaardigheid die aan afgestudeerden worden gesteld. De vorige visitatiecommissie (1998) oordeelde dat de wiskunde-onderdelen te abstract werden ingevuld. De huidige visitatiecommissie heeft met genoegen vastgesteld dat het wiskunde-aanbod werd gereduceerd maar vooral meer is toegespitst op de aspecten die in de fysica belangrijk zijn. De bacheloropleiding besteedt ook meer aandacht dan vroeger aan de praktische computervaardigheden van de studenten, door middel van het opleidingsonderdeel ‘informatica’ in het eerste bachelorjaar. In dit opleidingsonderdeel krijgen de studenten de beginselen van programmeren aangeleerd en worden er tevens kennisgemaakt met softwarepakketten als Maple en Matlab. De commissie waardeert dit. De commissie heeft tevens waardering voor de verbredende afstudeerrichtingen en de aanzienlijke hoeveelheid studiepunten (42) die hiervoor wordt uitgetrokken. De verschillende afstudeerrichtingen zijn ook aantrekkelijk omdat ze de mogelijkheid scheppen om naar andere masteropleidingen over te stappen. De opleiding heeft rekening gehouden met een aantal belangrijke moderne randgebieden van de fysica, zoals biofysica. De commissie vindt het evenwel jammer dat er geen duidelijke mogelijkheid is voor verdere verdieping in de natuurkunde zelf. De commissie heeft met genoegen geconstateerd dat de opleiding ook aandacht schenkt aan de algemene academische vorming van de studenten in de humane opleidingsonderdelen ‘wijsbegeerte’, ‘communicatie en presentatie’ en religie, zingeving en levensbeschouwing’. In het derde bachelorjaar neemt projectwerk een belangrijke plaats in. In het bachelorproject passen de studenten de verworven kennis, inzichten en vaardigheden toe in een echte onderzoeksomgeving. De commissie acht de keuze voor het bachelorproject zeer zinvol, vooral met het oog op de mogelijkheid tot uitstroom van de afgestudeerde bachelor. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 177
Masterprogramma fysica De commissie is van mening dat de opleidingsdoelstellingen goed aan bod komen in het tweejarige masterprogramma dat de opleidingsverantwoordelijken hebben ontwikkeld. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Het programma stelt de studenten in staat om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Uit de vakomschrijvingen komt naar voren dat een hoog academisch niveau wordt nagestreefd. De opleiding heeft gekozen voor een zeer groot gedeelte aan keuzemogelijkheden, met de nodige aandacht voor verbreding, verdieping en het bijbrengen van een onderzoeksattitude. De studenten krijgen een doorgedreven vorming in algemene methoden van theoretische en experimentele natuurkunde. Er wordt grondig ingegaan op een voldoende breed spectrum van belangrijke deelgebieden van de moderne fysica en de student krijgt, via de masterproef, de mogelijkheid om een ruime onderzoekservaring op te doen. De commissie heeft waardering voor de mogelijkheid die de studenten geboden wordt om in functie van hun latere loopbaan een deel van het programma op te vullen met het theoretische gedeelte van de lerarenopleiding4 , met bedrijfsgerichte opleidingsonderdelen of met specialisatieopleidingsonderdelen die gericht zijn op een onderzoekscarrière. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de masteropleiding als goed.
Masterprogramma medische stralingsfysica Deze opleiding is een interfacultaire opleiding waarvan de verantwoordelijkheid voor opleidingsonderdelen werden toegewezen aan verschillende onderwijscommissies. De eindverantwoordelijkheid berust evenwel bij het departement Natuurkunde en Sterrenkunde. Het programma is voor het grootste deel ook gevuld met wettelijk verplichte opleidingsonderdelen. De commissie vindt deze zeer beroepsgerichte academische opleiding een mooi alternatief voor de masteropleiding fysica en merkte op dat ze populair is bij vrouwen en dus als uithangbord kan dienen om meer vrouwelijke studenten voor de wetenschappen te interesseren. In deze masteropleiding wordt gestreefd naar een sterke verbreding van de kennis en de vaardigheden specifiek op het gebied van de technologie en de geneeskunde. Om die doelstellingen te realiseren, bevat de opleiding vier hoofdcomponenten: natuurkunde-onderdelen, technologie-onderdelen, geneeskunde-onderdelen en de eindverhandeling. De commissie is van mening dat de opleidingsdoelstellingen goed toegepast worden in het programma. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in (leerdoelen van) het programma en de inhoud van het programma biedt de studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
4
Een van de voorwaarden om een tweejarige master te mogen inrichten, is de gedeeltelijke inbouw van de lerarenopleiding (30 SP)
178 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
Masterprogramma sterrenkunde De commissie beoordeelt de inhoud van het masterprogramma in de sterrenkunde als uitstekend en internationaal competitief. Het programma wordt voor het eerst aangeboden in 2007-2008 en is geconcipieerd als een echte onderzoeksmaster. In het programma wordt goed ingespeeld op de internationale ontwikkelingen en er worden accenten gelegd die aansluiten op de eigen onderzoeksexpertise (asteroseismologie, steratmosferen en circumstellaire media). De commissie apprecieert het dat de astrofysische groep die ressorteert onder het departement wiskunde en instaat voor de wiskundige afstudeerrichting plasma-astrofysica haar knowhow zal inbrengen in het nieuwe masterprogramma zodat er een gezamenlijke master sterrenkunde zal worden aangeboden waarbinnen twee afstudeerrichtingen worden aangeboden: sterrenkunde en plasma-astrofysica. De commissie wil evenwel nog een stap verder gaan en bepleit ook de bundeling van de onderzoekscapaciteiten in één onderzoeksgroep. Ze suggereert tevens om samen te werken met de twee andere Vlaamse universiteiten waar sterrenkundig onderzoek plaatsvindt, namelijk de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel. De commissie is van mening dat de doelstellingen goed vertaald zijn in het programma en dat de inhoud van het programma de studenten in staat zal stellen de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed.
2.2. De academische gerichtheid van het programma De commissie looft de opleiding voor het feit dat de bachelorstudenten al in het tweede jaar via het onderdeel ‘Experimentele technieken in de natuurkunde’ kennis maken met de onderzoekslaboratoria. Ook de zeer brede waaier aan afstudeerrichtingen, waardoor de fysicastudenten een keuze kunnen maken uit meerdere afstudeerrichtingen of als breed gevormde academische basiswetenschapper het beroepsleven kunnen instappen, bekoort de commissie. Het masterprogramma fysica profiteert eveneens van de hoge kwaliteit van het onderzoek aan de K.U.Leuven, de breedheid van de vertegenwoordigde expertisegebieden binnen de staf en de samenwerking met andere opleidingen. De afstudeerrichtingen die worden aangeboden, sluiten nauw aan op het onderzoek dat het departement bedrijft en de opleidingsverantwoordelijken zijn van plan maximaal te streven naar samenwerking met andere opleidingen aan de K.U.Leuven of met verwante opleidingen aan andere instellingen in België. Zo willen ze voor de richting‘zachte materie’ samenwerken
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 179
met de opleidingen chemie, biofysica, medische stralingsfysica, sterrenkunde en wiskunde. Voor vastestoffysica wordt er overlegd met de Universiteit Antwerpen en voor elementaire deeltjesfysica met de Vrije Universiteit Brussel. Met de Université Libre de Bruxelles wordt er gesproken over een samenwerking rond kernfysica. De commissie ondersteunt dergelijke samenwerkingsverbanden ten volle. Het is de commissie tijdens haar bezoek duidelijk geworden dat de licentiestudenten al van in het begin van hun licentiaatsprogramma in contact komen met het onderzoek en dat er van hen verwacht wordt dat ze een grote zelfstandigheid aan de dag leggen. Ook het masterprogramma sterrenkunde is gestoeld op de onderzoekservaring van de betrokken docenten en reflecteert de meest recente stand van zaken in dit wetenschapsgebied. De opleiding medische stralingsfysica is een zeer beroepsgerichte opleiding maar heeft ook een gedegen wetenschappelijke achtergrond. De studenten verwerven kennis en inzicht in die gebieden van de natuurkunde, geneeskunde en technologie die relevant zijn voor een medisch stralingsfysicus en worden voor hun eindverhandeling en stage mee ingeschakeld in het lopend onderzoek. Alle programma’s besteden een ruime aandacht aan kennisontwikkeling, aan het ontwikkelen van een onderzoeksattitude en het aanleren van de nodige onderzoeksvaardigheden. De studenten krijgen hun onderricht in een omgeving waar het wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek hoog in het vaandel staat. De recente ontwikkelingen in de fysica – en voor de opleiding medische stralingsfysica ook die in de relevante geneeskunde- en technologiegebieden- worden goed vertaald in de inhoud van de verschillende opleidingsonderdelen, ook al in de bacheloropleiding. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma als excellent voor de bacheloropleiding fysica en de masteropleiding sterrenkunde en als goed voor de masteropleiding fysica en de opleiding medische stralingsfysica.
2.3. De samenhang van het programma Het bachelorprogramma is goed opgebouwd en de opleidingsonderdelen zijn goed op elkaar afgestemd. Er is een ruim aanbod aan keuze-opleidingsonderdelen, gestructureerd in verbredende afstudeerrichtingen. De natuurkundeopleidingsonderdelen zijn volgens duidelijke verticale lijnen gestructureerd. In het bachelorprogramma zijn een aantal levensbeschouwelijke opleidingsonderdelen ingebouwd, naast een communicatie- en presentatietraining. De commissie beoordeelt de keuzepakketten als relevante en samenhangende studieblokken met ruime keuzemogelijkheden voor de studenten. Bij de verschillende afstudeerrichtingen zijn verschillende onderwijscommissies betrokken. Voor een effectief invullen van deze afstudeerrichtingen is goed
180 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
overleg tussen de opleidingscommissies belangrijk. De commissie heeft geconstateerd dat dit overleg voor de keuzerichting geografie verbeterd zou kunnen worden. In de toekomst zouden de opleidingsverantwoordelijken ook een afstudeerrichting medische stralingsfysica of zelfs klinische fysica kunnen overwegen. Een bijkomend voordeel is dat zo’n afstudeerrichting de instroom van vrouwelijke studenten zou kunnen vergroten. Ook het masterprogramma fysica is goed opgebouwd. Er is een mooie verhouding tussen de verplichte onderdelen enerzijds en de verbredende en gespecialiseerde keuzemogelijkheden anderzijds. Het programma speelt tevens goed in op de variatie in voorkennis van de studenten. De gevorderde verplichte opleidingsonderdelen en de fysicaopleidingsonderdelen uit de specialisatierichtingen sluiten goed aan op de onderzoeksthema’s van het departement Natuurkunde en Sterrenkunde en zijn onderling goed op elkaar afgestemd. De opleidingsonderdelen die in het masterprogramma sterrenkunde worden aangeboden, zijn volgens de commissie relevant en weerspiegelen de stand van de wetenschap. Ze zijn ook onderling goed op elkaar afgestemd. De verplichte opleidingsonderdelen zijn zo gekozen opdat alle studenten een goede basisopleiding stellaire astrofysica krijgen en kennis hebben gemaakt met de voornaamste waarneemtechnieken. Het programma is voldoende modulair opgebouwd om de studenten de gelegenheid te bieden zich te verdiepen in de expertisedomeinen van de onderzoeksgroep sterrenkunde. Om een te grote specialisatie te vermijden kunnen binnen eenzelfde expertisedomein ten hoogste twee gespecialiseerde opleidingsonderdelen worden genomen. Zoals eerder vermeld, zijn de wettelijke vereisten waaraan de opleiding in de medische stralingsfysica moet voldoen om een certificaat ‘deskundige in de medische stralingsfysica’ te krijgen zeer strikt bij wet omschreven. De programma’s volgen deze richtlijnen daarom minutieus op. De commissie beoordeelt de samenhang van alle programma’s als goed.
2.4. Studieomvang Alle opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten en de masteropleidingen omvatten 60 studiepunten per jaar.
2.5. Studietijd Op basis van de gesprekken die de commissie met de studenten heeft gevoerd en op basis van een analyse van het programma en de cursusinhouden, beoordeelt de commissie de studietijd van de bacheloropleiding fysica als goed. Ook de licentiestudenten gaven aan dat het programma goed studeerbaar is en dat de studietijd goed verdeeld is over de opleiding. Wel vraagt de commissie de
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 181
opleidingsverantwoordelijken erover te waken om de werkjes die de bachelorstudenten voor sommige keuzeopleidingsonderdelen moeten maken, evenwichtig te spreiden. De studenten gaven aan dat ze soms veel werkjes op hetzelfde moment moesten maken. Het programma medische stralingsfysica krijgt qua studietijd slechts een voldoende. De studenten gaven aan dat de studietijd onevenredig verdeeld is over de opleiding. In het eerste semester van het eerste jaar kregen ze te weinig stof te verwerken, in het tweede semester dan weer veel te veel. Dat het programma niet in balans is, komt omdat het een interfacultaire opleiding is met een klein aantal studenten die bij de samenstelling van de uurroosters stiefmoederlijk wordt behandeld. De commissie erkent dat het niet makkelijk is om een goed uurrooster in elkaar te steken maar vindt niet dat de studenten hiervan de dupe mogen zijn. Ze beveelt daarom aan om in het nieuwe masterprogramma dit euvel te verhelpen. In het algemeen betreurt de commissie echter sterk dat er weinig objectieve gegevens m.b.t. de studietijd voorhanden waren (zie 5.1). De commissie beveelt in deze aan om de studiebelasting van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s nauwgezet te volgen en jaarlijks studietijdmetingen uit te voeren, teneinde tijdig te kunnen remediëren. De commissie beoordeelt de studietijd voor de opleiding medische stralingsfysica als voldoende en voor de bachelor- en masteropleiding fysica als goed.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie is onder de indruk van de diversiteit aan werkvormen die de betrokken opleidingen hanteren: hoorcolleges, demonstraties, practica, oefensessies en projecten. In de oefeningen, practica en projecten komt de zelfwerkzaamheid van de studenten goed aan bod. Ook de gebruikte cursussen en handboeken zijn uitstekend. De K.U.Leuven hanteert sinds 1999 het didactisch concept ‘Begeleide Zelfstudie’. Het concept heeft als doel het onderwijs zo in te richten dat het de student stimuleert tot leeractiviteiten waarvan zelfstandig werken en verwerken de kern uitmaken. Het is de commissie evenwel niet duidelijk geworden hoe en of dit concept in de opleidingen fysica en sterrenkunde is verwerkt. Wel is het duidelijk dat het academisch personeel goed heeft nagedacht over de didactische invulling van de eigen opleidingsonderdelen en dat de werkvormen goed aansluiten bij de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. In het kader van het nieuwe onderwijsconcept is in 2002 het elektronische leerplatform Toledo in gebruik genomen. Het gebruik ervan in de gevisiteerde natuurkundeopleidingen is de commissie evenwel niet duidelijk geworden. Aan de Campus Kortrijk worden dezelfde onderwijsvormen gehanteerd als aan de Campus Heverlee,
182 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
weliswaar met een verhoogde interactiviteit en bereikbaarheid van de academische staf. De commissie heeft begrip voor deze keuze, waarbij een zo nauw mogelijke aansluiting in vorm en inhoud met de vervolgopleiding aan de K.U.Leuven wordt nagestreefd. De commissie is evenwel niet zo tevreden over de practica in het eerste jaar op de Campus Kortrijk. Ze vindt ze te eenvoudig en beveelt aan om ze uitdagender te maken. De commissie constateerde dat het afstemmen van de vormgeving op de inhoud in de opleiding medische stralingsfysica wordt bemoeilijkt door het feit dat het een interfacultaire opleiding is. De commissie stelde bij haar bezoek problemen met het uurrooster vast. De opleidingscommissie medische stralingsfysica verzekerde de visitatiecommissie dat ze er op zal toezien dat dit in de toekomst niet meer gebeurt. De commissie houdt de opleidingsverantwoordelijken aan hun woord. De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor de bacheloropleiding en de licentie-opleiding fysica als excellent en voor de opleiding in de medische stralingsfysica als voldoende.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie heeft een steekproef aan examenopgaven ingekeken en komt tot de conclusie dat zowel naar kennis en inzicht als naar onderzoeksvaardigheden wordt gepeild. Een groot aantal examens is gekoppeld aan een mondelinge bevraging of verdediging.Voor een aantal colleges wordt een schriftelijk examen georganiseerd. Meer en meer wordt er ook overgeschakeld op ‘open boek’-examens. Een aantal practica en werkcolleges wordt beoordeeld via een permanente evaluatie. In de licenties moeten de studenten voor sommige vakken een artikel opzoeken over een relevante onderzoeksontwikkeling en er duiding bij geven. De commissie constateerde dat de examenvragen en –opdrachten van een hoog niveau zijn. Uit de gesprekken met de studenten die de commissie heeft gevoerd, leidt zij af dat de studenten tevreden zijn over de beoordeling en toetsing en dat zij zelf vinden dat zij fair worden beoordeeld. De studenten zijn goed ingelicht over de wijze van examineren en de beoordelingscriteria en krijgen voorbeeldexamens aangeboden. De commissie heeft waardering voor de tussentijdse toetsen die de bacheloropleiding halverwege het eerste semester van het eerste bachelorjaar inricht om de studenten beter te ondersteunen en te begeleiden. De commissie heeft eveneens de examenopgaven van het eerste bachelorjaar aan de Campus Kortrijk bekeken en komt tot de vaststelling dat ook deze examens een goede mix van kennis en inzicht vragen.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 183
De slaagcijfers van de Kortrijkse studenten in de hogere jaren aan de K.U.Leuven tonen trouwens ook aan dat de doorstroming goed verloopt en dat de zeer goede slaagpercentages aan de Campus Kortrijk dus niet te danken zijn aan gemakkelijkere examens. De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor alle opleidingen als goed.
2.8. De Masterproef De huidige eindverhandeling licentiaat fysica heeft een gewicht van 20 studiepunten. Voor de masterproef wordt het gewicht opgetrokken tot 30 studiepunten. De eindverhandeling in de huidige opleiding medische stralingsfysica neemt 12 (GAS) + 12 (GGS) studiepunten in beslag. In de masteropleiding medische stralingsfysica zal dit 30 studiepunten zijn. De commissie heeft een aantal eindverhandelingen fysica ingekeken en vindt dat ze van een excellente kwaliteit zijn. De thesissen hebben een goede wetenschappelijke inslag, beschrijven in veel gevallen origineel wetenschappelijk werk en voldoen aan de eisen van de commissie met betrekking tot wetenschappelijke verslaggeving. Ongeveer 55 procent van de eindverhandelingen leidt tot minstens één publicatie. De commissie meent dat de studenten goed begeleid worden bij hun eindverhandeling. In het geval van een experimenteel eindwerk is er het dagelijkse contact met het academisch personeel van de onderzoeksgroep waarbij de studenten hun onderzoek doen. Daarnaast worden er ook regelmatig werkvergaderingen georganiseerd. In het geval van een theoretisch eindwerk gebeurt de begeleiding meestal door de promotor alleen. De verhandeling wordt op verschillende niveaus beoordeeld. Vooreerst is er de beoordeling van de dagelijkse prestaties van de student in het kader van dit eindwerk. De persoon die hierover oordeelt is de promotor: deze heeft immers de evolutie van het eindwerk van dag tot dag gevolgd. Zijn cijfer vertegenwoordigt 50% van de eindbeoordeling van de verhandeling. Vervolgens wordt elk eindwerk door twee lezers beoordeeld, waarvan in principe één lezer niet behoort tot de afdeling van de onderzoeksgroep waarin de student gewerkt heeft. Hun punten tellen telkens mee voor 15%. Ten slotte stelt de student op het einde van de examenperiode het eindwerk publiek voor en beantwoordt de vragen die hierover gesteld worden. Na elke voorstellingensessie, voormiddag of namiddag, wordt er dan, door de ZAP-leden die de sessie bijwoonden, een beoordeling gegeven van de studenten uit die sessie. Dit deel van de beoordeling vertegenwoordigt 20% van de punten op de verhandeling. De commissie heeft veel waardering voor de evaluatieprocedure van de eindverhandelingen. Zij vindt het essentieel dat de studenten de gelegenheid krijgen hun werk te presenteren voor een breder publiek van medestudenten en stafleden.Het zelfevaluatierapport stelt dat de masterproef zeer sterk
184 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
zal overeenkomen met de huidige licentiaatsthesis. De commissie is evenwel van mening dat in een tweejarige master aan een masterproef van 30 studiepunten hogere eisen mogen worden gesteld dan aan een licentiaatsthesis van 20 studiepunten. Meer bepaald is ze van mening dat een masterproef een origineel onderzoekswerk moet zijn waarvan mag gesteld worden dat het tot een publicatie kan leiden. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken daarom aan om duidelijke kwaliteitseisen te formuleren voor de masterproef en die ook goed te communiceren aan de studenten. De eindverhandeling in de opleiding medische stralingsfysica dient te bevestigen dat de afgestudeerde zelfstandig en met wetenschappelijk inzicht het beroep van medisch stralingsfysicus zal kunnen uitoefenen. Het eindwerk wordt gemaakt in de diensten radiologie, radiotherapie of nucleaire geneeskunde van de faculteit Geneeskunde. De commissie heeft ook voor deze opleiding een steekproef aan eindverhandelingen ingekeken en vindt dat ze van een goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. De studenten gaven aan dat ze bij hun onderzoek goed begeleid worden door de respectieve diensten. De eindverhandeling wordt eveneens mondeling voorgesteld. Leden van de drie diensten en docenten uit de opleiding wonen de presentatie bij en bepalen daarna samen de beoordeling. Net als bij de masteropleiding fysica beveelt de commissie de opleidingsverantwoordelijken aan om expliciete kwaliteitseisen te formuleren voor de masterproef. De commissie beoordeelt de masterproef voor de masteropleiding fysica als excellent en voor de opleiding medische stralingsfysica als goed.
2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor een bachelor in de fysica zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs; - een bachelordiploma; - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; - een diploma of getuigschrift dat al gelijkwaardig wordt erkend. In de praktijk blijkt de grote meerderheid van de studenten in het eerste bachelorjaar fysica afkomstig te zijn uit het algemeen secundair onderwijs en met daarin een meerderheid uit de richting ‘Wetenschappen-Wiskunde’. Om de aansluiting van het secundair onderwijs op de universiteit te verbeteren, is in het eerste bachelorjaar het opleidingsonderdeel ‘Inleiding tot de hogere wiskunde’ ingevoerd. De commissie vraagt zich af of de inhoud van deze cursus de hiaten van de studenten op de meest efficiënte wijze opvult. Ze constateerde tevens dat het opleidingsonderdeel ‘lineaire algebra’ door heel wat studenten als het struikelblok in het eerste jaar wordt aanzien omdat ze niet over de
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 185
nodige voorkennis beschikken. Toekomstige studenten fysica wordt ook sterk aangeraden om in de zomervakantie de herhalingscursus wiskunde te volgen die georganiseerd wordt door het departement Wiskunde. Om aansluitingsproblemen bij de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs te voorkomen of te verminderen, nam de faculteit recent enkele initiatieven. Een ervan is de detectie en remediëring van tekorten in voorkennis van wiskunde en chemie. De monitoren moeten risicostudenten door een geïndividualiseerd verbetertraject coachen. Vanaf het academiejaar 2006-2007 treedt dit initiatief in werking. Een ander initiatief zijn de resonantiegroepen: een overlegplatform tussen de faculteit Wetenschappen en leerkrachten uit het secundair onderwijs. De groepen moeten nagaan of de vernieuwde opleidingsonderdelen in het bachelorprogramma wel voldoende zijn afgestemd op de onderwijspraktijk in de wetenschappelijke studierichtingen van het secundair onderwijs. De commissie ondersteunt deze inspanningen en moedigt de opleiding aan om de kwaliteit van de uitstroom van het secundair onderwijs nauwgezet te blijven volgen en de nodige maatregelen te blijven nemen om dit op te vangen, zonder evenwel aan het niveau van de opleiding te raken. De commissie is van mening dat het bachelorprogramma qua vorm en inhoud goed aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De instroomcriteria voor het masterprogramma fysica zijn goed uitgewerkt. Een rechtstreekse instroom is er, naast de bachelor fysica natuurlijk, voor de bachelor in de wiskunde met afstudeerrichting fysica. Andere bachelors kunnen instromen mits een voorbereidingsprogramma te hebben gevolgd van ten hoogste 60 studiepunten. De student die een individueel aangepast programma wil, moet hiervoor een officiële aanvraag indienen bij de faculteit Wetenschappen. Specifiek voor sommige vooropleidingen gold een verkort programma voor de kandidatuur (industrieel ingenieur) of rechtstreekse toegang tot de licentie (burgerlijk ingenieur). In de huidige overgangsfase zijn vooralsnog geen algemene regels uitgewerkt en wordt er beoordeeld op basis van het individuele dossier. Voor de masteropleiding sterrenkunde wordt een rechtstreekse instroom voorzien voor de bachelors fysica evenals voor bachelors uit de andere richtingen van de faculteit Wetenschappen mits ze een afstudeerrichting fysica hebben gevolgd. Voor niet-Leuvense studenten wordt hun vooropleiding op individuele basis beoordeeld. Indien nodig dienen ze bij de start van hun masteropleiding extra vakken te volgen. De rechtstreekse instroom in het masterprogramma medische stralingsfysica is voorbehouden voor de bachelors fysica, scheikunde of ingenieurswetenschappen, de industrieel ingenieur kernenergie of een gelijkwaardig diploma op basis van een dossier en mits een voorbereidingsprogramma wordt gevolgd. Het programma speelt volgens de commissie uitstekend in op de diverse instromers.
186 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
Grafiek 1 toont de instroom van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur fysica aan beide campussen. Gemiddeld stroomden er de jongste tien jaar 27 studenten in het eerste jaar in op de Campus Heverlee en 6 op de Campus Kortrijk. De invoering van het bachelor-masterprogramma zorgt, net als aan de andere universiteiten, blijkbaar ook voor een forse stijging in het studentenaantal op de Campus Heverlee: in het academiejaar 2004-2005 schreven zich 55 nieuwe eerstejaars in. Ook op de Campus Kortrijk steeg het aantal studenten maar dit volgens de opleidingsverantwoordelijken om andere redenen. De forse stijging tot 18 studenten in het academiejaar 2004-2005 is blijkbaar te danken aan de invoering van de optie technische natuurkunde in het academiejaar 2003-2004.
Grafiek 1 : Aantal generatiestudenten per academiejaar aan de opleiding fysica van de K.U.Leuven 70 60
campus Kortrijk Campus Kortrijk
50
campus Heverlee Campus Heverlee
40 30 20 10 0 19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De optie technische natuurkunde wordt gevolgd door de overgrote meerderheid van de studenten. De opleiding realiseert volgens de commissie dus niet alleen een goede overgang van het secundair onderwijs naar de bacheloropleiding fysica maar ook naar de opleiding burgerlijk ingenieur in Leuven. De instroom van generatiestudenten is volgens de commissie laag. Ook al blijkt de invoering van de bachelor-masterstructuur de dalende trend te keren, toch roept de commissie op tot een zekere waakzaamheid en verhoogde rekruteringsinspanningen. De studenten kiezen vooral voor de K.U.Leuven omwille van geografische redenen, maar ook omwille van de goede reputatie van de K.U.Leuven en soms omwille van familiale tradities of levensbeschouwelijke visies. De studenten kiezen voor de Campus Kortrijk vooral omwille van geografische redenen, hoewel ook de kleinschaligheid van de instelling en het uitstekende contact met de docenten, en met studenten uit andere richtingen als duidelijke troeven van de K.U.Leuven Campus Kortrijk worden vermeld. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor alle opleidingen als goed.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 187
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie heeft een positief algemeen oordeel zowel over de bachelor- en masteropleiding fysica, de masteropleiding medische stralingsfysica en de masteropleiding sterrenkunde aan de Campus Heverlee als over het eerste jaar van de bacheloropleiding aan Campus Kortrijk. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma is voor alle opleidingen goed.De doelstellingen en eindkwalificaties zijn adequaat geconcretiseerd in de programma’s, de vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is goed en de programma’s stellen de studenten in staat om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Alle programma’s zijn van een hoog academisch niveau en profiteren van de breedheid van de vertegenwoordigde expertisegebieden binnen de staf en de samenwerking met andere opleidingen. Alle programma’s vertonen een goede samenhang. Het bachelorprogramma fysica is goed opgebouwd en biedt vele verbredingsmogelijkheden. Om de verschillende afstudeerrichtingen goed in te vullen is goed overleg tussen de betrokken opleidingscommissies noodzakelijk. Met name voor de afstudeerrichting geografie is beter overleg gewenst. Het masterprogramma fysica is coherent gestructureerd, met ruime keuzemogelijkheden binnen consistente keuzeblokken. De masteropleiding sterrenkunde biedt een internationaal competitief programma, sterk gericht op het afleveren van onderzoekers. De masteropleiding medische stralingfysica voldoet strikt aan de wettelijke vereisten die nodig zijn om het certificaat van ‘deskundige in de medische stralingsfysica’ te verwerven. De studietijd voor de bacheloropleiding fysica en de masteropleiding fysica is goed. De studeerbaarheid van het programma’s lijkt – op basis van de getuigenissen van de studenten – goed. Het programma medische stralingsfysica krijgt slechts een voldoende qua studietijd omdat het niet goed in balans is. De afstemming tussen de vormgeving en de inhoud is excellent voor de bacheloropleiding en de masteropleiding fysica en voldoende voor de opleiding medische stralingsfysica. Er is een goede variatie aan werkvormen binnen de opleidingen. Het academisch personeel heeft duidelijk nagedacht over de didactische invulling van de eigen opleidingsonderdelen maar het is de commissie niet duidelijk hoe en of het instellingsbrede concept van begeleide zelfstudie binnen de opleidingen vorm krijgt. Bij de opleiding medische stralingsfysica zijn er problemen met het uurrooster. Op de Campus Kortrijk zijn de practica te schools. De inhoud en vorm van de examens sluiten goed aan bij de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Het wetenschappelijk niveau van de eindverhandelingen fysica is excellent en van de eindverhandelingen medische stralingsfysica goed. De studenten worden in beide opleidingen goed begeleid bij hun eindwerk. De toelatingsvoorwaarden zijn voor alle opleidingen goed. De aansluiting met het secundair onderwijs is voor verbetering vatbaar op de Campus Heverlee.Vooral het wiskundeprogramma in het eerste bachelorjaar is volgens de commissie inhoudelijk niet optimaal afgestemd op de noden van de beginnende studenten. De instroomcriteria voor de masterprogramma’s zijn goed uitgewerkt.
188 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de individuele vakdeskundige kwaliteiten en de onderwijsbetrokkenheid van de onderwijzende staf voor alle opleidingen op de Campus Heverlee als goed en voor die op de Campus Kortrijk als excellent. De commissie heeft met genoegen vernomen dat de opleiding bij de toewijzing van de leeropdrachten in de eerste jaren vooral kijkt naar de didactische bekwaamheden van het academisch personeel. De commissie heeft ook van de studenten vernomen dat de leden van het ZAP hun opleidingsonderdelen goed verzorgen. Een grote meerderheid van het ZAP volgde ook de docententraining die georganiseerd wordt door de Dienst Universitair Onderwijs (DUO). Een aantal ZAP-leden maakt goed gebruik van de mogelijkheden die het elektronisch leerplatform, TOLEDO biedt, maar deze initiatieven zijn volgens de commissie nog te zeer afhankelijk van de individuele docenten. De commissie maakt zich wel enigszins zorgen over de didactische kwaliteiten van het assisterend personeel. Op de bachelorstudenten maken sommige assistenten een niet-gemotiveerde indruk. De assistenten zelf gaven aan dat ze louter geëvalueerd worden op hun onderzoek, dat met hun onderwijstaken in de beoordeling te weinig rekening wordt gehouden en dat de onderwijslast voor de Nederlandstalige assistenten te hoog is. Zeer weinig assistenten volgden de didactische opleidingen die DUO organiseert omdat die te weinig specifiek bleken te zijn. De faculteit heeft daarom het initiatief genomen om, in samenwerking met DUO, vanaf het academiejaar 2003-2004 zelf een opleiding op maat te organiseren, waaronder een training voor beginnende assistenten. Die blijkt wel erg succesvol te zijn. De commissie suggereert om de assistenten aan te sporen de didactische trainingen te volgen en om de onderwijsinspanningen van het assisterend personeel meer te honoreren. De commissie heeft wel met genoegen vernomen dat er een erkenning bestaat voor goede docenten in de vorm van ‘het gouden krijtje’. Het zou te overwegen zijn om deze erkenning uit te breiden tot een junior en een senior award voor voortreffelijke docenten aan de faculteit Wetenschappen. De aanstelling van een ZAP-lid gebeurt op basis van een open vacature die normaliter wordt uitgeschreven door een (onderzoeks)departement. De benoeming is een zaak van de facultaire beoordelingscommissie, die bestaat uit de departementsvoorzitters en de betrokken programmadirecteur5. De beoordelingscommissie wint advies in van de departementale zoekcommissies. Om tegemoet te komen aan de kritiek van een aantal ZAP-leden dat er niet voldoende aandacht en waardering gaat naar de onderwijskwaliteiten bij de benoeming van een ZAP-lid werd beslist om de programmadirecteur ook lid te maken van de onderzoekscommissies. Toch meent de commissie dat er over gewaakt moet worden dat de onderwijsnoden voldoende aan bod komen bij het uitschrijven
De programmadirecteur zit de opleidingscommissie voor.
5
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 189
van vacatures en het aanstellen van ZAP-leden. De permanente onderwijscommissie natuurkunde heeft immers geen formele besliskracht in het personeelsbeleid. Daarenboven is er de regelmatig terugkerende opmerking, tijdens de visitatie, maar ook in enquêtes dat de onderwijsinspanningen van de ZAP-leden nog niet voldoende gehonoreerd worden door de universiteit. De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel voor alle opleidingen als goed.
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie beoordeelt de academische kwalificaties van de staf op de Campus Heverlee als excellent voor alle betrokken opleidingen. Zij is van oordeel dat de verschillende subdisciplines van de fysica goed vertegenwoordigd zijn in de huidige personeelsbezetting. De staf verricht hoogstaand onderzoek verricht en in het onderwijs komen de recente ontwikkelingen in de fysica goed aan bod. De commissie betreurt het dat de verschillende sterrenkundige specialisaties niet zijn gegroepeerd in één departement. Met name de plasma-astrofysica is niet formeel vertegenwoordigd in het departement Natuurkunde en Sterrenkunde, en wordt toegeleverd vanuit het departement Wiskunde. De studenten genieten hun onderricht in een algemene omgeving van wetenschappelijk, academisch onderzoek. De commissie heeft de wetenschappelijke output van de verschillende vakgroepen bestudeerd en besluit dat alle vakgroepen een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. Het departement Natuurkunde en Sterrenkunde heeft in de periode 1999 – 2004 een honderdtal doctoraten afgeleverd. De staf onderhoudt talrijke internationale contacten en uitwisselingen op het vlak van onderzoek. De commissie beoordeelt de academische kwalificaties van de zeer kleine staf aan de Campus Kortrijk als excellent. Omdat het onderzoek op de Campus Kortrijk6 evenwel zeer beperkt is, kan niet gesteld worden dat de studenten hun onderricht krijgen in een onderzoeksklimaat. De commissie ondersteunt daarom het besluit van de K.U.Leuven om de opleiding aan de Campus Kortrijk tot één jaar te beperken. Op de Campus Heverlee komen de studenten reeds in het tweede bachelorjaar in aanraking met het onderzoek. De commissie beoordeelt de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel als excellent.
3.3. Kwantiteit van het personeel Het totaal aantal ZAP-leden uit het departement Natuurkunde en Sterrenkunde betrokken bij de
De fysicastaf is samen met collega’s in de chemie actief in biofysisch-biochemisch onderzoek enerzijds en in technisch natuurkundig onderzoek in acousto-optica anderzijds.
6
190 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
opleidingen natuurkunde, sterrenkunde en medische stralingsfysica (exclusief service-onderwijs vanuit andere departementen) aan de Campus Heverlee bedraagt 30 voltijdse eenheden. Het totaal aantal AAP/BAP-leden bedraagt ongeveer 150 voltijdse eenheden. Een AAP-mandaat plus de 26 FLOF-mandaten7 worden bezoldigd op de werkingsmiddelen. De meeste wetenschappelijke personeelsleden worden gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (60 VTE), het Bijzonder Onderzoeksfonds (48), internationale en Europese programma’s (16 VTE) en de rest via diverse andere programma’s. Het aantal ATP-leden bedraagt 30 voltijdse eenheden. De commissie is van mening dat de K.U.Leuven over voldoende academisch personeel beschikt om een tweejarige masteropleiding in de fysica en een tweejarige masteropleiding in de sterrenkunde in te richten. Het aantal studenten natuurkunde en sterrenkunde, uitgemiddeld over de academiejaren 2001 – 2004 bedraagt 95. De student-staf ratio (SSR), zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving natuurkunde gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding, bedraagt 3.16. Aan de Campus Kortrijk is er slechts één ZAP-lid voltijds verbonden aan de opleiding natuurkunde8. Het totaal aantal AAP-leden bedraagt 2 voltijdse eenheden, waarvan 1 voltijdse mandaatassistent, een halftijdse praktijkassistent en een halftijdse doctorassistent. Het aantal studenten natuurkunde, uitgemiddeld over de academiejaren 2000 – 2003 bedraagt 7.6.9 De commissie beoordeelt de personeelsbezetting aan de K.U.Leuven als goed, maar wijst op de zeer hoge onderwijsbelasting van de residerende stafleden aan de Campus Kortrijk, waarvan een aantal daarnaast ook nog één dag per week aan de Campus Heverlee doceren. De commissie vindt het laatste weliswaar een goede keuze, om de betrokkenheid van de Kortrijke stafleden met de moederuniversiteit te verstevigen, maar pleit toch ook voor een omgekeerde dynamiek. De betrokkenheid van sommige docenten, residerend aan de Campus Heverlee, met het onderwijsgebeuren aan de Campus Kortrijk is te gering. De commissie beveelt aan om de stafleden van de Campus Heverlee aan te moedigen om een college te geven op de Campus Kortrijk, bijvoorbeeld door voor een semester een assistent per ‘uithuizig’ ZAP-lid te financieren. Ze geeft de opleidingsverantwoordelijken ook de overweging mee om leraren uit het secundair onderwijs in het eerste jaar in te zetten, een maatregel die volgens de commissie ook instroombevorderend werkt. Het ZAP-personeel is overwegend mannelijk. De opleiding voert geen specifieke actie om meer vrouwen aan te werven maar de aanwervingspolitiek is er altijd een van niet-discriminerende aard geweest. De commissie vindt het wenselijk om een actief gelijkekansenbeleid te voeren. De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel op de Campus Heverlee voor alle betrokken opleidingen als goed en op de Campus Kortrijk als voldoende. Facultair Luik van het OnderzoeksFonds Er is nog een ZAP-lid Fysica maar die is verbonden aan de subfaculteit Geneeskunde. 9 In het academiejaar 2003-2004 werd het tweede jaar niet meer ingericht en werd in het eerste jaar voor het eerste de optie technische natuurkunde aangeboden. 7 8
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 191
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie is positief over de aansluiting van de expertise van het ingezette personeel bij het niveau en de oriëntatie van alle betrokken opleidingen. De kwaliteit van het personeel van alle betrokken opleidingen is goed: de vakinhoudelijke expertise is goed, de onderwijsdeskundigheid is goed op de Campus Heverlee en zelfs excellent op de Campus Kortrijk en de inzet voor het onderwijs is groot. Het personeelsbeleid is goed, al kan er volgens de commissie nog meer aandacht worden besteed aan de onderwijsnoden en –kwaliteiten van het academisch personeel. De cursussen onderwijsprofessionalisering die DUO organiseert voor docenten zijn succesvol. De recente initiatieven die de faculteit nam, onder meer voor beginnende assistenten, zijn dat ook. De assistenten worden evenwel te weinig gehonoreerd voor hun onderwijsinspanningen. De onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel is excellent. De staf heeft als geheel een grote expertise ontwikkeld binnen het domein van de natuurkunde en de sterrenkunde en beschikt over goede (inter)nationale contacten. Het onderzoek aan de Campus Kortrijk is evenwel te beperkt om daar een tweede bachelorjaar in te richten, meent de commissie. De commissie betreurt de spreiding van de sterrenkundige disciplines over verschillende departementen. Zij is voorstander van een nauwere bundeling van alle sterrenkundige disciplines op de K.U.Leuven. De kwantiteit van het personeel betrokken bij de opleidingen aan de Campus Heverlee is goed, op de Campus Kortrijk is de kwantiteit voldoende. De onderwijsbelasting van de residerende personeelsleden aan de Campus Kortrijk is zeer hoog. De Campus Heverlee is zeker in staat om een tweejarige masteropleiding fysica en een tweejarige masteropleiding sterrenkunde in te richten.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen Campus Heverlee De faculteit Wetenschappen en de opleidingen natuurkunde en sterrenkunde zijn gegroepeerd in Arenberg III in een groen domein in Heverlee. Deze locatie is zonder meer zeer aangenaam en studentvriendelijk, met in de onmiddellijke omgeving studentenrestaurants, wooncomplexen voor studenten, uitgebreide sportfaciliteiten, etc. De campus is gemakkelijk bereikbaar met de wagen, maar ook met het openbaar vervoer is de campus in 10 minuten bereikbaar vanuit het centrum van Leuven. Het fysica-onderwijs en de practica worden gegeven in het gebouw Didactiek Natuurkunde en in het Instituut voor Natuurkunde. De opleiding medische stralingsfysica is gedeeltelijk gehuisvest op de campus in Heverlee (voor de opleidingsonderdelen verzorgd door de faculteiten Wetenschappen
192 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
en Ingenieurswetenschappen) en gedeeltelijk in het Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg (voor de opleidingsonderdelen verzorgd door de faculteit Geneeskunde en voor de stage). Vanaf oktober 2002 zijn alle deelbibliotheken van de groep Exacte Wetenschappen (de faculteiten Wetenschappen, Ingenieurswetenschappen en Bioingenieurswetenschappen) en van de faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen samengebracht in de campusbibliotheek Arenberg (CBA). Deze bibliotheek brengt een miljoen boeken en naslagwerken onder één dak, in een hoogtechnologische omgeving vol multimedia-oplossingen voor studenten, academici, alumni en andere bezoekers. De bibliotheek is opgedeeld in vijf wetenschappelijke clusters en een didactische cluster. Tijdschriften en boeken die bij de opleidingen fysica en sterrenkunde aansluiten staan in een cluster samen met materiaalkunde, chemie, chemische ingenieurstechnieken, geologie, fysische geografie en sterrenkunde. Recente tijdschriften staan uitgestald in de leeszaal. De didactische cluster bevat de elementaire leerboeken uit alle vakgebieden, populariserende werken en literatuur voor de lerarenopleiding. Het is de bedoeling dat voor elk opleidingsonderdeel in de bacheloropleiding fysica er aansluitende literatuur in deze didactische cluster zal zijn. Het tijdschriftenaanbod is redelijk volledig voor de onderzoeksgebieden waarin het departement actief is (meer dan honderd lopende abonnementen of uitwisselingen). Het boekenbestand is een beetje verouderd omdat het grootste deel van het bibliotheekbudget naar de tijdschriften gaat. De jongste jaren worden er opnieuw boeken aangekocht en stilaan wordt de verouderde collectie gemoderniseerd. De commissie was onder de indruk van deze zeer moderne bibliotheek en de uitgebreide collectie. De commissie heeft verder vastgesteld dat de ICT-voorzieningen zeer uitgebreid zijn. Naast voldoende computerklassen en aansluitpunten voor draagbare computers, op meerdere plaatsen zelfs draadloos, was de commissie vooral onder de indruk van het LUDIT10 initiatief ‘kotnet’. De overgrote meerderheid van de studentenkamers wordt onder het beheer van de K.U.Leuven aangesloten op het internet. LUDIT heeft een groot aantal medewerkers en jobstudenten ter beschikking die ter plaatse problemen bij de aansluiting kunnen oplossen. Studenten kunnen zo van thuis uit inloggen op hun persoonlijke account of op het elektronisch leerplatform. LUDIT heeft ook een hersteldienst, die zich niet beperkt tot de eigen computers, maar ook andere hardware van de studenten herstelt. De leslokalen zijn volgens de commissie goed uitgerust voor het fysica-onderwijs: ze zijn voorzien van grootschermprojectoren, internetpoorten, elektrische schakelpanelen, allerlei projectiemogelijkheden en een tv-circuit. In een ruimte tussen de verschillende auditoria kunnen allerlei proefopstellingen klaargemaakt worden voor gebruik in de leslokalen. De laboratoria in het gebouw Didactiek Natuurkunde zijn specifiek uitgerust voor de practica voor de bachelorstudenten fysica. Studenten maken vanaf het tweede jaar ook kennis met de onderzoekslaboratoria. Voor de opleiding medische stralingsfysica worden specifieke voorzieningen in de universitaire ziekenhuizen gebruikt.
Leuven Universitair Dienstencentrum voor informatica en telematica
10
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 193
De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de bachelor- en masteropleiding natuurkunde als excellent en die voor de medische stralingsfysica als goed. Zij is van oordeel dat de bibliotheek en ICT-voorzieningen werkelijk voorbeeldstellend zijn voor andere nationale en internationale universiteiten.
Campus Kortrijk De Campus Kortrijk is een groene campus. De leslokalen zijn goed uitgerust. Ze beschikken over minstens een netwerk-aansluitpunt en er zijn dataprojectoren aanwezig. De lessen natuurkunde worden gegeven in lokalen die ruimtelijk aansluiten bij een preparatieruimte waar de demonstratieproeven kunnen worden voorbereid. Er is een afzonderlijke practicumzaal waar de studenten laboratoriumproeven kunnen uitvoeren, maar de uitrusting voor die proeven is niet goed, vindt de commissie. De natuurkundebibliotheek vormt een onderdeel van de bibliotheek ‘positieve wetenschappen’. Ze bevat naast werken die aansluiten bij de cursussen ook werken die nuttig zijn voor het wetenschappelijk onderzoek voor de staf. Het aanbod voldoet voor een bacheloropleiding, meent de commissie. De commissie waardeert de aanwezigheid van ‘leerhoeken’ en informele ontmoetingsruimten voor de studenten, waar zij kunnen samenwerken aan opdrachten of rustig kunnen studeren. De twee computerruimten, die beschikbaar zijn voor alle studenten, zijn uitstekend uitgerust. Fysicastudenten kunnen er gebruik maken van de softwarepakketten Maple, Matlab en Statistica. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen aan de Campus Kortrijk als goed. Hoewel het bibliotheekaanbod, de practicuminfrastructuur en de ICT-uitrusting uiteraard beperkter zijn dan aan de K.U.Leuven, heeft de commissie een grote waardering voor het studentvriendelijke klimaat aan de Campus Kortrijk. De docenten leveren grote inspanningen om veel oefenmateriaal elektronisch ter beschikking te stellen. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor de bacheloropleiding fysica en de masteropleiding fysica als excellent, voor de opleiding medische stralingsfysica als goed en voor het eerste bachelorjaar aan de Campus Kortrijk eveneens als goed.
4.2. Studiebegeleiding De bacheloropleiding op de Campus Heverlee beschikt over een uitgebreid monitoraat voor het eerste jaar. Voor bijna alle opleidingsonderdelen van de eerste bachelor kan een monitor door de studenten geraadpleegd worden voor problemen. Omdat de eerstejaars het monitoraat niet echt optimaal gebruikten, stelde de faculteit een nieuw schema voor studiebegeleiding op, met een
194 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
groepssessie over studiemethode, een tussentijdse toets en een bespreking ervan met terugkoppeling naar de studiemethode. Dit nieuwe schema werd in het academiejaar 2004-2005 al uitgeprobeerd in de opleidingen biologie, chemie, geografie en geologie. Een uitbreiding naar opleidingsonderdelen in de fysica-opleiding staat op het programma. Niettemin is de commissie van mening dat de studiebegeleiding nog pro-actiever georganiseerd kan worden, met name door de professoren en assistenten tot mentoren aan te stellen van kleine groepen studenten in plaats van monitoren te koppelen aan een opleidingsonderdeel. Bovendien merkt de commissie op dat het eerste jaar aan de Campus Heverlee een uitval van meer dan 50 procent kent. Het uitvalpercentage aan de Campus Kortrijk is opvallend lager (zie 6.2). Er zijn weinig gegevens bekend over de afhakers. De commissie beveelt dan ook een uitvalanalyse aan om na te gaan of er structurele problemen zijn die deze uitval kunnen verklaren en of het uitvalpercentage kan worden verbeterd, onder meer door een pro-actievere studiebegeleiding. De commissie vraagt de opleidingsverantwoordelijken om meer aandacht te besteden aan de studiekeuzebegeleiding in de bacheloropleiding. Binnen het monitoraat werd er voor elke afstudeerrichting een studietrajectbegeleider aangesteld. Tijdens de gesprekken met de studenten heeft de commissie echter gemerkt dat ze niet goed ingelicht zijn over de voor- en nadelen en de doorstroommogelijkheden van de afstudeerrichtingen. Een aantal studenten wist zelfs niet dat ze bij een monitor terecht konden voor studietrajectbegeleiding. De commissie meent dat een goede studiekeuzebegeleiding met zo’n uitgebreid bachelorprogramma essentieel is en beveelt dan ook aan om de inspanningen te verhogen. De K.U.Leuven beschikt ook over een centrale dienst studiebegeleiding en een psychotherapeutisch centrum. Het monitoraat heeft, als eerstelijnsorganisatie, de taak om de studenten als het nodig is naar deze diensten door te verwijzen. De commissie apprecieert de ‘resonantiegroepen’, waarbij leerkrachten van het secundair onderwijs de cursussen van het eerste bachelorjaar bestuderen, en feedback geven over mogelijke aansluitingsproblemen met het secundair onderwijs. De opleiding beschikt ook over een permanente ombudspersoon, die kan bemiddelen bij conflicten over examenresultaten, of die studenten kan helpen die wegens ziekte of andere dringende omstandigheden niet kunnen deelnemen aan een examen. De commissie meent dat de organisatie en de begeleiding van de internationale uitwisselingen van studenten goed georganiseerd is. Er is een facultaire website met informatie over het Erasmusprogramma en voor de opleidingen fysica en sterrenkunde is er een ZAP-lid als departementaal Erasmuscoördinator aangesteld.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 195
Hoewel de Campus Kortrijk formeel dezelfde structuren heeft, gebeurt de begeleiding van de studenten hier vooral via het informele circuit. Op de Campus Kortrijk wordt de monitoraatswerking vervuld door de assistenten, hoewel ook het ZAP zeer nauwe contacten onderhoudt met de studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er een erg laagdrempelig contact is tussen de studenten enerzijds en de docenten en onderwijsbegeleiders anderzijds. De studenten prezen tijdens de visitatie uitvoerig de goede studiebegeleiding en aangename campussfeer. De opleiding op de Campus Kortrijk is zeer effectief in het overbruggen van het secundair onderwijs naar het universitair onderwijs op de Campus Heverlee. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de opleidingen op de Campus Heverlee als goed en voor de Campus Kortrijk als excellent.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie heeft een positief oordeel over de voorzieningen voor alle betrokken opleidingen. De materiële voorzieningen op de Campus Heverlee zijn excellent en op de Campus Kortrijk goed. De bibliotheek en de ICT-voorzieningen aan de Campus Heverlee zijn voorbeeldstellend. Het studentvriendelijke klimaat aan de Campus Kortrijk heeft de commissie getroffen. De studiebegeleiding aan de Campus Heverlee is redelijk goed georganiseerd maar kan, met name voor het eerste jaar, verbeterd worden. Er zijn weliswaar voldoende studiebegeleiders, maar het initiatief ligt volgens de commissie te zeer bij de studenten. Op de Campus Kortrijk is de interactie tussen studenten en docenten werkelijk excellent. De internationalisering van het onderwijs is goed geregeld.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG De faculteit Wetenschappen is verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma, terwijl het departement Natuurkunde en Sterrenkunde verantwoordelijk is voor het wetenschappelijk onderzoek in deze domeinen en de uitvoering van de onderwijstaken in de opleidingen fysica, sterrenkunde en medische stralingsfysica en voor het dienstverlenend onderwijs bij andere opleidingen aan de K.U.Leuven. Dit betekent dat het onderwijsprogramma, de syllabi van de opleidingsonderdelen, wijzigingen van het programma, het opstellen van het uurrooster en de organisatie van de examens volledig door de faculteit Wetenschappen gebeurt. Het departement Natuurkunde en Sterrenkunde levert het merendeel van de lesgevers en het assisterend personeel voor de uitvoering van de taken binnen deze opleiding.
196 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
Voor elke opleiding aan de K.U.Leuven is er een permanente onderwijscommissie die een adviescommissie is binnen de onderwijsbevoegde faculteit. Voor de bachelor- en masteropleiding fysica en de masteropleiding sterrenkunde is er een permanente onderwijscommissie natuurkunde en sterrenkunde (POC Natuurkunde en Sterrenkunde)11 in de faculteit Wetenschappen, die samengesteld is uit onderwijspersoneel uit het departement Natuurkunde en Sterrenkunde (ZAP), assisterend personeel (AAP/BAP) en studenten uit de opleiding natuurkunde. Deze onderwijscommissie wordt geleid door een programmadirecteur die belangrijke bevoegdheden heeft over het onderwijs bij de opleiding natuurkunde. Naast advies aan de faculteit Wetenschappen werkt de POC voorstellen uit voor programmawijzigingen en aanpassingen van de syllabi van de opleidingsonderdelen. Bovendien bewaakt de POC Natuurkunde en Sterrenkunde de kwaliteit van het lesgeven door voortdurend contact te houden met lesgevers en studenten: beide partijen hebben op de vergaderingen van de POC de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren over de inhoud en de uitvoering van opleidingsonderdelen in de opleiding natuurkunde. Voor de opleiding medische stralingsfysica bestaat de POC uit vertegenwoordigers van de drie faculteiten die bij de opleiding betrokken zijn: Wetenschappen, Geneeskunde en Ingenieurswetenschappen. In die POC heeft een student zitting. Binnen de faculteit Wetenschappen werd een onderwijscel opgericht, die ondertussen is uitgegroeid tot een facultaire permanente onderwijscommissie (FPOC). De programmadirecteurs van de opleidingen, die door de faculteit worden georganiseerd, zijn allemaal lid van deze facultaire POC. Verder is er een vertegenwoordiging van studenten en assisterend personeel (AAP/BAP). Deze facultaire POC regelt de opleidingsoverschrijdende zaken, in het bijzonder staat zij in voor de opleidingsonderdelen die in meerdere opleidingen voorkomen. Het programma aan de Campus Kortrijk is hetzelfde, maar wordt verzorgd door andere lesgevers. De campus heeft zes subfaculteiten en de opleiding fysica valt onder de subfaculteit Wetenschappen. Er is steeds ten minste één ZAP-lid van de Campus Kortrijk lid van de permanente onderwijscommissie Natuurkunde en Sterrenkunde. Aan de campus heeft men een onderwijs management team (OMT) dat zich bekommert over het onderwijs in de opleidingen wiskunde, informatica en natuurkunde te Kortrijk.
5.1. Evaluatie van de resultaten Op het moment dat de visitatiecommissie de opleidingen fysica en medische stralingsfysica bezocht, was er geen enkel systeem in voege dat de studietijd van de studenten opvolgt of dat de kwaliteit van het verstrekte onderwijs controleert. Enkele jaren geleden werd instellingsbreed het JaDe-systeem12 ingevoerd, dat nauwelijks twee jaar later terug is afgeschaft. De commissie werd eveneens ingelicht De faculteit heeft de beslissing genomen om voor de nieuwe masteropleiding sterrenkunde een aparte POC op te richten.Ten tijde van de visitatie was deze nog niet geïnstalleerd. De rol van de POC bij de planning van deze opleiding wordt ondertussen waargenomen door een expertencommissie. 12 Jaarlijkse Docentenevaluaties 11
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 197
over het nieuwe kwaliteitszorgsysteem. Naast de achtjaarlijkse curriculumevaluatie in functie van de visitatie worden de opleidingsonderdelen tweejaarlijks bevraagd: vierjaarlijks met het oog op het verbeterperspectief (georganiseerd door de POC, resultaat belandt niet in onderwijsdossier docent) en vierjaarlijks met het oog op de verantwoordingsfunctie (georganiseerd door faculteit, resultaat belandt wel in personeelsdossier). De commissie neemt dit ter kennisgeving aan, maar is toch van oordeel dat de kwaliteitszorg op deze wijze vrij minimaal is ingevuld. Zij beklemtoont dat juist op dit moment, nu de nieuwe bachelorprogramma’s net zijn opgestart en grondige wijzigingen zijn aangebracht aan het programma en de inhoud van sommige opleidingsonderdelen, de studiebelasting en de studieproblemen van de studenten van zeer dichtbij gevolgd zouden moeten worden. De jongste studietijdmeting dateert echter van het academiejaar 1998-1999. De commissie suggereert om na elk semester een informele studentenenquête te organiseren. Een dergelijk systeem biedt het voordeel dat er kort op de bal kan worden gespeeld bij eventuele problemen. De studenten uit de POC Natuurkunde en Sterrenkunde waarmee de commissie heeft gesproken, merkten op dat het niet evident is dat studenten hun mening geven, bijvoorbeeld over examens, en zeker niet via de POC. De commissie suggereert alvast om van studentenaangelegenheden een vast vergaderpunt op de POC te maken. Een semesteriële evaluatie van de opleidingsonderdelen zou de studentenvertegenwoordigers in de POC ook verplichten om de contacten met hun achterban te intensiveren. De commissie heeft immers gemerkt dat vele studenten niet weten wie hen vertegenwoordigt. De commissie heeft vastgesteld dat aan de Campus Kortrijk de contacten tussen de studenten en het onderwijzend personeel dusdanig informeel zijn dat de formele structuren en concepten als het ware overbodig zijn: de studenten leggen hun problemen onmiddellijk voor aan de docent op het einde van het hoorcollege of tijdens één van vele mogelijkheden tot contact gedurende de dag. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten met betrekking tot de kwaliteit van de opleidingen natuurkunde en medische stralingsfysica als voldoende maar voor verbetering vatbaar. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de opleiding aan de Campus Kortrijk als goed.
5.2. Maatregelen tot verbetering De aanbevelingen en suggesties van de vorige visitatiecommissie zijn door de opleiding natuurkunde goed opgevolgd. De opleiding heeft ernstig werk gemaakt van een hervorming van het programma. Het wiskunde-aanbod is gereduceerd en anders ingevuld, de practica zijn uitdagender en de studenten worden al in een vroeg stadium van de opleiding getraind in experimenteervaardigheden. Er is ook een verhoogde aandacht voor het ontwikkelen van professionele vaardigheden zoals communiceren
198 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
en presenteren. In het nieuwe masterprogramma wordt er ook meer ruimte gecreëerd voor de eindverhandeling. De POC natuurkunde en sterrenkunde en de POC medische stralingsfysica nemen in de visie van de commissie hun taak ernstig, en nemen, binnen hun bevoegdheden, alle nodige maatregelen om gesignaleerde problemen te remediëren. De commissie is evenwel van mening dat de POC meer inspraak zou moeten hebben in het personeelsbeleid. Ze vindt bijvoorbeeld dat het de opleidingscommissie toekomt om jaarlijks de onderwijsopdrachten toe te wijzen. Het zelfevaluatierapport is een lijvig document dat volgens de commissie echter niet makkelijk leesbaar was. De commissie miste tevens een echte globale sterkte-zwakte analyse van de opleidingen. De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als goed voor alle betrokken opleidingen.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De studenten van de opleidingen natuurkunde zijn vertegenwoordigd in de faculteitsraad, de departementsraad en in de POC. De POC vergadert ongeveer vier keer per jaar. Het is de bedoeling dat de studenten er via hun studentenvertegenwoordigers hun opmerkingen over de opleidingsonderdelen ter sprake brengen. De commissie heeft tijdens haar gesprekken met de studentenvertegenwoordigers en de studenten gemerkt dat die laatsten niet goed weten wie hen vertegenwoordigt in de POC. Ook de psychologische drempel om problemen aan te kaarten op de POC is groot. Om de communicatie te verbeteren, suggereert de commissie, zoals eerder aangehaald, een vast punt‘studentenaangelegenheden’ te agenderen op de vergaderingen. Het verplicht de studentenvertegenwoordigers om hun eigen achterban te consulteren. Een vast item helpt tevens om de drempel om problemen aan te kaarten, te verkleinen. Het aantal studenten in de opleiding medische stralingsfysica is zo klein dat één vertegenwoordiger van de studenten naar de mening van de commissie voldoende is. De ZAP-leden en AAP-leden zijn eveneens via de POC, de departementsraad en de faculteitsraad betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Alle docenten betrokken bij de opleidingen natuurkunde of medische stralingsfysica worden toegelaten tot de vergaderingen van de POC’s van die respectieve opleidingen. De assistenten gaven daarbij aan tevreden te zijn over hun betrokkenheid bij het interne kwaliteitszorggebeuren. Op de Campus Kortrijk functioneert het onderwijsmanagementteam (OMT) dat zich bekommert om de opleidingen natuurkunde, wiskunde en informatica. In dat team hebben ook vertegenwoordigers van de studenten en de assistenten zitting. De commissie noteerde tijdens haar bezoek aan deze campus geen klachten over het functioneren van het OMT. De betrokkenheid van de alumni bij de opleidingen natuurkunde en medische stralingsfysica is voor
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 199
verbetering vatbaar. Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met de alumni is gebleken dat velen onder hen goede ideeën hebben over de opleiding. Dit geldt in het bijzonder voor de alumni van de opleiding medische stralingsfysica. De commissie hanteert daarom het standpunt dat de mening van afgestudeerden over de genoten opleidingen een belangrijke toegevoegde waarde biedt bij het evalueren van het curriculum. De commissie pleit ervoor de alumni nauwer en op een meer gestructureerde wijze te betrekken bij curriculumevaluaties en bij curriculumherzieningen. De bacheloropleiding heeft goede contacten met de fysicaleraren uit het secundair onderwijs, via de resonantiegroepen. De contacten met de andere beroepenvelden zijn veel losser. De commissie beveelt aan om vertegenwoordigers van de beroepenvelden te betrekken bij een verdere verfijning van de uitstroomprofielen van zowel de bachelor- als de masteropleidingen. De betrokkenheid van de studenten, medewerkers, alumni en het afnemend beroepenveld bij de opleidingen natuurkunde en de opleiding medische stralingsfysica is in de visie van de commissie voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg In globo beoordeelt de commissie de interne kwaliteitszorg voor de opleidingen natuurkunde en medische stralingsfysica als positief. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor de opleidingen natuurkunde en medische stralingsfysica als voldoende maar voor verbetering vatbaar. Op het moment van de visitatie liepen er geen georganiseerde systemen van studietijdmeting of evaluatie van de nieuwe opleidingsonderdelen. De commissie heeft kennis genomen van de instellingsbrede plannen voor een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, maar wenst toch te benadrukken dat juist nu, op het moment dat de nieuwe bachelorprogramma’s van start zijn gegaan, een regelmatige opvolging essentieel is. Aan de Campus Kortrijk zijn de contacten tussen studenten en docenten dusdanig informeel en intensief dat formele structuren als het ware overbodig zijn. De maatregelen tot verbetering worden als goed beoordeeld voor alle opleidingen. De POC’s ‘Natuurkunde en Sterrenkunde’ en Medische Stralingsfysica nemen hun taak ernstig en ageren binnen hun bevoegdheden adequaat. De betrokkenheid van de studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld bij de opleidingen fysica en medische stralingsfysica is voldoende. Medewerkers en studenten zijn via diverse formele organen betrokken bij het interne kwaliteitszorggebeuren maar de psychologische drempel bij de studenten om problemen aan te kaarten, is groot en de studentenvertegenwoordigers zijn niet goed gekend bij de studenten. Er zijn geen regelmatige en gestructureerde contacten met de alumni en het beroepenveld. Het zelfevaluatierapport is een lijvig document dat moeilijk leesbaar is.
200 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie is van oordeel dat de licentie-opleiding natuurkunde en de opleiding medische stralingsfysica hun respectieve doelstellingen en eindtermen ruimschoots verwezenlijken en fysici en medisch stralingsdeskundigen van hoog niveau afleveren. Het niveau dat wordt gerealiseerd, blijkt ook uit de eindverhandelingen die voor de licentie-opleiding natuurkunde als excellent en voor de opleiding medische stralingsfysica als goed worden beschouwd. De commissie heeft vastgesteld dat de alumni natuurkunde tewerkgesteld zijn in verschillende sectoren, zoals secundair en hoger onderwijs, informatica, industrie, onderzoek & ontwikkeling en het banken verzekeringswezen. Verschillende alumni volgen bijkomende studies, zoals informatica, statistiek, artificiële intelligentie, medische stralingsfysica, verzekeringen of milieuwetenschappen. De alumni waardeerden in hun opleiding de grondige wetenschappelijke aanpak en de training die ze kregen in probleemoplossend denken en in het zelfstandig verwerven van wetenschappelijke inzichten. Ook de alumni van de opleiding medische stralingsfysica gaven aan zeer tevreden te zijn over de genoten opleiding. Ze hebben ook allemaal onmiddellijk werk gevonden als medisch stralingsdeskundige. De internationale mobiliteit van de studenten in het kader van Europese uitwisselingsprogramma’s is beperkt. In de periode 2000-2004 hebben in totaal 14 studenten deelgenomen aan een Erasmus programma. Evenveel buitenlandse studenten kwamen in Leuven een deel van hun fysica-opleiding volgen. Om het Erasmusprogramma beter bekend te maken en zo de deelname eraan te verhogen, last de Erasmuscoördinator vanaf het academiejaar 2005-2006 een specifieke informatieronde voor fysicastudenten in. De commissie apprecieert dit initiatief. Voor de laatstejaarsstudenten is het mogelijk om deel te nemen aan colleges buiten de universiteit, zoals de colleges dynamica van stersystemen aan de UGent. In het kader van het eindwerk is het ook mogelijk om deel te nemen aan projecten in buitenlandse onderzoeksinstellingen, zoals het CERN, of om samen te werken met bedrijven of onderzoeksinstellingen zoals IMEC. Bedrijfsexcursies of bezoeken aan onderzoeksinstellingen worden niet aangeboden door het departement. Wel wordt in het kader van de cursus kernfysica de cyclotron-faciliteit aan de Université Catholique de Louvain bezocht en wordt er departementale steun verleend aan het studenteninitiatief voor een excursie naar de synchrotron-neutronenreactor van Grenoble, de sterrenwacht te Montpellier en het CERN. De commissie acht het nuttig om toch enkele bedrijfsbezoeken in te lassen. De internationale docentenmobiliteit is goed en de verschillende vakgroepen zijn betrokken bij tal van internationale onderwijs- en onderzoeksprojecten.
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 201
De commissie heeft veel waardering voor het nieuwe interfacultaire programma ‘Erasmus Mundus Master in Nanoscience and Nanotechnology’. In deze master stellen vier Europese onderzoeks- en onderwijsinstellingen, waaronder de K.U.Leuven, een gemeenschappelijke masteropleiding voor waarin studenten met een bachelordiploma in de fysica kunnen instromen. De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als excellent zowel voor de bachelor- en masteropleiding fysica als voor de opleiding medische stralingsfyica.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten natuurkunde aan de K.U.Leuven en de Campus Kortrijk zijn weergegeven in Grafiek 2.
Grafiek 2 : Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur natuurkunde aan de K.U.Leuven en KU.Leuven Campus Kortrijk. 100%
80%
60%
40%
20% campus Heverlee
campus Kortrijk
0% 19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
Het verschil in deze slaagpercentages - gemiddeld 38 procent voor de Campus Heverlee en gemiddeld 75 procent voor de Campus Kortrijk - is opvallend, vooral omdat beide campussen een identiek programma en in de meeste gevallen identieke cursussen hebben. Aannemende dat er geen significante verschillen zijn in de kwaliteit van de instroom aan beide campussen, en rekening houdend met de kleinere aantallen aan de Campus Kortrijk, illustreert dit in de visie van de commissie toch het effect van een goede studiebegeleiding, die aan de Campus Kortrijk voornamelijk tot stand komt middels de zeer laagdrempelige en informele contacten met de staf. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat
202 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
er aan de Campus Kortrijk een groter sociaal netwerk tussen de studenten en tussen de verschillende subfaculteiten bestaat, waardoor zij minder snel zullen opgeven en ook gemakkelijker elkaar zullen steunen. Het toont volgens de commissie in ieder geval aan dat een hoog slaagpercentage voor de generatiestudenten zeker geen onrealistische doelstelling is en dat hiervoor de inhoudelijke invulling van het programma niet aan kwaliteit behoort in te boeten. Het gemiddeld slaagpercentage (1994-2004) van de tweede kandidatuur op de Campus Heverlee bedraagt 76%, terwijl het gemiddeld slaagpercentage voor de tweede kandidatuur aan de Campus Kortrijk in diezelfde periode aanleunde tegen de 100 %. Het slaagpercentage in de eerste licentie bedraagt 85 procent en in de tweede licentie 93 tot 100 procent. De gemiddelde studieduur van de generatiestudenten natuurkunde is weergegeven in Tabellen 2A en 2B. In Tabel 2A wordt de gemiddelde studieduur getoond van de studenten die zich als generatiestudenten hebben ingeschreven aan de K.U.Leuven Campus Heverlee en in Tabel 2B van de studenten die zich als generatiestudenten hebben ingeschreven aan de Campus Kortrijk.
Tabel 2A: Doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde aan de K.U.Leuven voor die studenten die zich als generatiestudent hebben ingeschreven aan de K.U.Leuven Campus Heverlee Afstudeerjaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
Jaren
Maanden
1995 - 1996
11
2
1
1
0
15
4,47
4
6
1996 - 1997
15
4
2
2
0
23
4,61
4
7
1997 - 1998
6
2
2
0
0
10
4,60
4
7
1998 - 1999
13
4
0
2
0
19
4,53
4
6
1999 - 2000
14
1
1
0
0
16
4,19
4
2
2000 - 2001
6
3
0
0
0
9
4,33
4
4
2001 - 2002
8
1
1
10
4,30
4
4
2002 - 2003
12
4
1
0
0
17
4,35
4
4
4,42
4
5
Totaal Procentueel
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar
85
21
8
5
0
119
71,4%
17,6%
6,7%
4,2%
0,0%
100,0%
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 203
Tabel 2B: Doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde aan de K.U.Leuven voor die studenten die zich als generatiestudent hebben ingeschreven aan de Campus Kortrijk. Afstudeerjaar
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
Jaren
Maanden
1995 - 1996
2
2
4,00
4
0
1996 - 1997
3
0
0
0
0
3
4,00
4
0
1997 - 1998
5
1
0
0
0
6
4,17
4
2
1998 - 1999
4
0
0
0
0
4
4,00
4
0
1999 - 2000
2
0
0
0
0
2
4,00
4
0
2000 - 2001
4
0
0
1
0
5
4,60
4
7
2001 - 2002
4
1
0
0
0
5
4,20
4
2
2002 - 2003
5
0
0
0
0
5
4,00
4
0
4,12
4
1
Totaal Procentueel
29
2
0
1
0
32
90,6%
6,3%
0,0%
3,1%
0,0%
100,0%
De Kortrijkse studenten die naar Leuven doorstromen, doen het daar ook zeer goed qua slaagpercentage en studieduur. De totale studieduur voor de Kortrijkse alumni bedraagt gemiddeld 4 jaar en 1 maand. De gemiddelde studieduur van de opleiding natuurkunde op de Campus Heverlee is 4 jaar en 5 maanden. Ongeveer 75 procent van de alle generatiestudenten werkt het programma af in de voorziene 4 jaar, een goede 15 procent heeft 5 jaar nodig. De doorstroomanalyses van studenten die na de kandidatuur instromen vanuit de Universiteit Hasselt in de periode 1995-2003 geven een gemiddelde studieduur in de licentie van twee jaar en drie maanden. In het algemeen beoordeelt de commissie het onderwijsrendement op de Campus Heverlee als onvoldoende voor de bacheloropleiding. Meer bepaald vindt ze de slaagpercentages in het eerste jaar onaanvaardbaar. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om ambitieuze streefcijfers te formuleren – de Kortrijkse cijfers kunnen hierbij als voorbeeld dienen- en een uitvalanalyse op te maken. Zoals eerder aangehaald, suggereert ze tevens om de studiebegeleiding in het eerste jaar proactiever te maken. Het onderwijsrendement op de Campus Kortrijk beoordeelt de commissie als zeer goed. De slaagcijfers van Kortrijk vindt de commissie een voorbeeld voor alle andere fysica-opleidingen in Vlaanderen. Zonder aan kwaliteit in te boeten, wordt daar een slaagcijfer bij de generatiestudenten gehaald van gemiddeld 75 procent. De commissie acht de slaagpercentages voor de licentie-opleiding natuurkunde voldoende. Ze is evenwel van mening dat in principe in de masteropleiding een slaagpercentage van bijna 100 procent moet nagestreefd worden. Het onderwijsrendement van de voortgezette academische opleiding medische stralingsfysica noemt de commissie excellent. Vrijwel alle studenten die de opleiding aanvatten, slaagden ook.
204 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor de kandidatuursopleiding natuurkunde aan de Campus Heverlee als onvoldoende en voor de licentieopleiding natuurkunde als voldoende. Het onderwijsrendement aan de Campus Kortrijk is goed en dat van de opleiding medische stralingsfysica is excellent.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleidingen natuurkunde en medische stralingsfysica als positief. Het gerealiseerd niveau van alle opleidingen is excellent. De academische kwaliteit van de afgestudeerden is hoog en zij hebben met hun programma’s de beoogde eindkwalificaties kunnen bereiken. De internationale mobiliteit van de studenten is beperkt. Het onderwijsrendement van de bacheloropleiding op de Campus Heverlee beschouwt de commissie als onvoldoende en dat van de masteropleiding als voldoende. De slaagcijfers in het eerste bachelorjaar zijn te laag. Het rendement op de Campus Kortrijk daarentegen is goed. Het rendement van de opleiding medische stralingsfysica is excellent. Hoewel het rendement van de bacheloropleiding voor verbetering vatbaar is, is het gerealiseerd niveau van alle opleidingen zo hoog dat de commissie een positief oordeel heeft over de resultaten van alle opleidingen, inclusief de bacheloropleiding. Integraal oordeel van de visitatiecommissie De bachelor- en masteropleiding fysica, inclusief alle afstudeerrichtingen, en de opleiding medische stralingsfysica aan de K.U.Leuven/K.U.Leuven Campus Kortrijk voldoen ruimschoots aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader. Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: - de invulling van het wiskundeprogramma zou – in samenspraak met de resonantiegroepen aan een analyse moeten worden onderworpen, teneinde optimaal in te spelen op de noden van de abituriënten; - de commissie beveelt een uitvalanalyse aan voor de eerste bachelor, teneinde de uitval van meer dan 50% van de studenten in het eerste jaar beter te kunnen duiden; - de band met de alumni en het beroepenveld is te los; de commissie beveelt aan om ze te versterken; - de staf aan de Campus Kortrijk heeft een (te) hoge onderwijsbelasting; een betere verdeling
Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven | 205
- - -
-
-
van de onderwijslast zou wenselijk zijn; de practica aan de Campus Kortrijk dienen wat uitdagender te worden gemaakt; er zijn voldoende voorzieningen voor studiebegeleiding, maar de commissie pleit voor een meer preventief optreden; de commissie betreurt de spreiding van de sterrenkundigen over twee departementen aan de Campus Heverlee. Zij acht een overkoepelende structuur wenselijk, waarbij minstens het personeelsbeleid aan de bevoegdheden van dit overkoepelend orgaan wordt toegewezen; de commissie is van mening dat de POC meer inspraak dient te hebben in het personeelsbeleid. Ze vindt dat de aanstelling van een docent voor een bepaald opleidingsonderdeel jaarlijks moet worden herbevestigd door de POC; het overleg tussen de opleidingscommissies betrokken bij de verschillende afstudeerrichtingen in het bachelorprogramma kan met name voor de geografie worden verbeterd.
De commissie heeft geen enkele twijfel dat de opleidingen aan de K.U.Leuven van internationaal competitief niveau zijn. De commissie heeft bewondering voor de wijze waarop de intenties van de Europese Bolognaverklaring in de programma’s zijn vertaald. De opleidingen natuurkunde en medische stralingsfysica leveren hoogstaande academisch geschoolde fysici af, die de nodige vaardigheden hebben meegekregen voor hun beroepsloopbaan en over een kritische attitude beschikken die aanzet tot levenslang leren. De commissie verwacht dat dit ook voor de toekomstige masteropleiding sterrenkunde het geval zal zijn.
206 | Natuurkunde, Katholieke Universiteit Leuven
Universiteit Gent De bachelor- en masteropleiding Fysica en Sterrenkunde Bachelor en Master
Woord vooraf De visitatiecommissie Natuurkunde bezocht de Universiteit Gent van 19 tot 22 december 2005. Van het nieuwe bachelorprogramma was op dat moment het eerste jaar al eens volledig doorlopen, het tweede jaar liep voor de eerste keer. De ervaringen van de studenten in het tweede bachelorjaar zijn bijgevolg noodzakelijkerwijze fragmentarisch. Het masterprogramma loopt nog niet. Het wordt ingevoerd in het academiejaar 2007-2008. Omdat de Vlaamse regering pas eind mei 2005 besliste dat de meeste opleidingen in het studiegebied Wetenschappen een tweejarige masteropleiding mogen aanbieden mits ze aan een aantal voorwaarden voldoen, werd er ten tijde van de visitatie nog volop gewerkt aan de invulling van die tweejarige masteropleiding. Ondanks deze beperkingen heeft de commissie een goed beeld gekregen van de opleidingen fysica en sterrenkunde aan de Universiteit Gent. Het oordeel over het derde bachelorjaar is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en programma’s van de bacheloropleiding, de individuele doelstellingen en beschrijving van elk opleidingsonderdeel en – bij extrapolatie – op de feitelijke gegevens (syllabi, cursussen, handboeken, examenopgaven, slaagpercentages en rendementen) en de ervaringen van studenten en staf over de lopende kandidaatsopleiding. Het oordeel over het masterprogramma is gebaseerd de huidige invulling van het programma en – wederom bij extrapolatie – op de huidige licentieprogramma’s, de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Het zelfevaluatierapport beschrijft de doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding fysica en sterrenkunde als volgt:
De bacheloropleiding fysica en sterrenkunde Doelstellingen De opleiding bachelor in de fysica en sterrenkunde is erop gericht bij de studenten een goede beheersing te realiseren van de relevante basisvakken en van de ermee geassocieerde vaardigheden. De nadruk ligt op het aanleren van de algemene fysische principes en methodes en hun toepassingen bij het analyseren van concrete fysische problemen. Belangrijk daarbij is de capaciteit tot abstraheren ontwikkelen, alsook de bekwaamheid om fysico-mathematische modellen op te stellen voor
Natuurkunde, Universiteit Gent | 207
geobserveerde fenomenen. Beide stimuleren sterk het probleemoplossend denken en vermogen. De bachelorstudent moet doordrongen zijn van het cruciale belang van nauwkeurig experimenteren zowel bij het bedenken als bij het toetsen van fysische theorieën. Een kennismaking met de technieken en vaardigheden gebruikt in het wetenschappelijk onderzoek is daarbij cruciaal. Ook het ontwikkelen van communicatieve vaardigheden moet gestimuleerd worden. Met het oog op de mogelijke finaliteit van de bacheloropleiding wordt voor een brede oriëntatie geopteerd. Terzelfdertijd moet de basis gelegd worden voor een vervolg masteropleiding.
Eindtermen - De bachelor fysica en sterrenkunde beheerst de basiselementen van de fysica en sterrenkunde en heeft zich daartoe de nodige mathematische werktuigen eigen gemaakt; - De bachelor fysica en sterrenkunde is in staat om zelfstandig nieuwe vakkennis te verwerven en deze te integreren in reeds opgedane kennis en vaardigheden; - De bachelor fysica en sterrenkunde heeft kennis gemaakt met het wetenschappelijk onderzoek; - De bachelor fysica en sterrenkunde heeft inzicht in de plaats en het belang van fysica en sterrenkunde in een bredere context; - De bachelor fysica en sterrenkunde heeft een zelfstandige, kritische en wetenschappelijke attitude ontwikkeld; - De bachelor fysica en sterrenkunde is in staat mondeling en schriftelijk te rapporteren over wetenschappelijke resultaten; - De bachelor fysica en sterrenkunde beheerst de ICT-vaardigheden die aansluiten bij de fysica en sterrenkunde; - De bachelor fysica en sterrenkunde heeft de capaciteit ontwikkeld om in teamverband te werken; - De bachelor fysica en sterrenkunde is in staat standaardwerken fysica en sterrenkunde, ook in het Engels, te begrijpen en kan een résumé van specifieke aspecten ervan opstellen; - De bachelor fysica en sterrenkunde kan aan niet-fysici de opgedane kennis overdragen; - De bachelor fysica en sterrenkunde heeft een geestelijke instelling ontwikkeld die gericht is op begrijpen en bijleren en is daardoor gestimuleerd tot levenslang leren.
De masteropleiding fysica en sterrenkunde Doelstellingen De masteropleiding in de fysica en sterrenkunde is gericht op de studie van de fundamentele aspecten van de fysica en sterrenkunde. Het beoogt door middel van een evenwichtige combinatie van de basisconcepten een natuur- of sterrenkundige te vormen die in staat is aan de universiteiten, de onderzoeksinstellingen of in de industrie wetenschappelijk onderzoek uit te voeren of te leiden. In
208 | Natuurkunde, Universiteit Gent
de opleiding wordt de student vertrouwd gemaakt met de analyse, het ontwerp en de optimalisatie van bestaande en nieuwe conceptuele modellen. Daarbij is het essentieel dat de student in staat is om verantwoordbare vereenvoudigingen door te voeren in fysische of sterrenkundige problemen. De reductionistische benadering staat centraal, waarbij experiment en fysische modellering erop gericht zijn de natuur- en sterrenkundige verschijnselen tot hun essentie te herleiden en de optredende fundamentele wetten en drijvende mechanismen te achterhalen. De natuurkundige theorie die wordt ontwikkeld, dient steeds de toetsing met het experiment te doorstaan. Een voortdurende terugkoppeling tussen theorie en experiment is noodzakelijk. Door de breedte van de opleiding en het sterk ontwikkeld probleemoplossend en analytisch denkvermogen kan een master in de fysica en sterrenkunde terecht in onderzoeksinstellingen, het onderwijs, de overheidsinstellingen en bedrijven. De brede opleiding en de aandacht voor communicatieve vaardigheden maakt hem ook bijzonder geschikt om een leidinggevende functie op te nemen.
Eindtermen - De master fysica en sterrenkunde heeft een studie gemaakt van grote deelgebieden van de fysica en astronomie op intermediair niveau; - De master fysica en sterrenkunde kan natuurkundig en sterrenkundig onderzoek bedrijven in een specifiek deelgebied dat aanleunt bij een van de onderzoeksgroepen actief aan de vakgroepen van de UGent; - De master fysica en sterrenkunde is in staat om zelfstandig en origineel fysisch inzicht te verwerven en zich resultaten en methodes eigen te maken; - De master fysica en sterrenkunde kan fysische problemen oplossen door de gepaste experimentele en/of theoretische methode te kiezen en hierover correct te rapporteren; - De master fysica en sterrenkunde is in staat om een breed gamma aan problemen te structureren, te analyseren en op te lossen; - De master fysica en sterrenkunde is in staat op een deskundige manier onderwijs te verzorgen in het algemeen vormend secundair onderwijs.
1.1. Niveau en oriëntatie van de academische opleiding fysica en sterrenkunde De doelstellingen van zowel de bachelor- als de masteropleiding stroken volgens de commissie perfect met de internationale criteria. De commissie heeft trouwens lof voor het feit dat de opleiding haar studenten bevraagd heeft over de doelstellingen. De commissie vindt het een goed idee om zowel op bachelors- als op masterniveau een opleiding in de natuur- en sterrenkunde op te zetten.Voor de studenten die een loopbaan in de sterrenkunde ambiëren, is er een ruim basispakket aan colleges die hen toelaat opgeleid te worden tot doctoraatsstudenten in
Natuurkunde, Universiteit Gent | 209
de sterrenkunde of astrofysica op internationaal niveau. De commissie ondersteunt sterk het initiatief om samen met de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) en de Vrije Universiteit Brussel interacademaire colleges sterrenkunde te organiseren zodat complementaire expertises maximaal benut kunnen worden.
Bacheloropleiding fysica en sterrenkunde De bacheloropleiding heeft diepgaande academische doelstellingen, en heeft daarnaast expliciete aandacht voor professionele vaardigheden en het gebruik van ICT. De commissie is van oordeel dat de opleiding ruime aandacht heeft in de doelstelling voor het beheersen van algemene competenties, algemeen wetenschappelijke competenties en de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. De doelstellingen leggen de nadruk op zelfstandigheid, kritische reflectie, analyse en probleemoplossend denken. De bachelor moet de basiselementen van zijn discipline beheersen, zijn verworven vakkennis kunnen toepassen en op die manier de verwevenheid met andere vakgebieden leren kennen. Er is voldoende aandacht in de doelstellingen voor praktische vaardigheden, zoals het werken in teamverband, goed mondeling en schriftelijk kunnen communiceren, en het gebruik van wiskundige software. De commissie apprecieert het dat in de doelstellingen van de bacheloropleiding specifieke aandacht is voor het feit dat het bachelordiploma voor een aantal studenten een einddiploma kan zijn. Met het oog op die finaliteit wordt voor een brede oriëntatie geopteerd en komen competenties zoals het werken in teamverband en het rapporteren aan een lekenpubliek aan bod. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de bacheloropleiding als goed.
Masteropleiding fysica en sterrenkunde De doelstellingen van deze opleiding zijn in de visie van de commissie relevant en academisch. Ze zijn gericht op gevorderde algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en streven naar een groot probleemoplossend vermogen en competenties voor het uitvoeren van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. In de doelstellingen is er ruime aandacht voor verbreding, verdieping en een ernstige aanzet tot het bijbrengen van een onderzoeksattitude. Ook aan onderzoeksvaardigheden, computer- en communicatieve vaardigheden wordt voldoende aandacht besteed in de doelstellingen. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de masteropleiding als goed.
210 | Natuurkunde, Universiteit Gent
1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding goed zijn afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten en de wetenschappelijke discipline. De commissie vindt het positief dat de opleidingsverantwoordelijken er duidelijk voor geopteerd hebben de studenten zowel breed als diep op te leiden. Ze apprecieert het eveneens dat de opleidingsverantwoordelijken willen dat de bachelorstudent de ‘schoonheid van fysica en sterrenkunde’ ervaart en ook met fysica en sterrenkunde ‘als levende en zoekende wetenschap’ moet kennismaken. Voor het opstellen van zowel het bachelor- als het masterprogramma hebben de opleidingsverantwoordelijken via de Belgische Vereniging voor Natuurkunde overleg gepleegd met de andere Belgische fysica-opleidingen. Vele leden van de opleidingscommissie hebben ook hun internationale contacten aangesproken bij de opmaak van het bachelor- en het masterprogramma. In de doelstellingen is er enige aandacht voor arbeidsmarktcompetenties zoals computer- en communicatievaardigheden, werken in team en zelfstandig werken. Toch beveelt de commissie aan om met alumni te overleggen over de doelstellingen en programma’s van de beide opleidingen. De commissie vindt het tevens aangewezen om een goede profielschets voor natuurkundigen op te stellen. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed voor beide opleidingen.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bachelor- als de masteropleiding fysica en sterrenkunde
als positief. Zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen van beide opleidingen worden als goed beoordeeld
door de commissie. De doelstellingen van de opleidingen zijn helder geformuleerd en van academisch niveau, waarbij de lat hoog wordt gelegd. De doelstellingen zijn tevens afgestemd op de eisen die worden gesteld door (buitenlandse) vakgenoten en houden rekening met de behoeften van het beoogde beroepenveld. De doelstellingen van de bacheloropleiding zijn gericht op het bijbrengen van algemene en algemeen
wetenschappelijke competenties en op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. De doelstellingen van de masteropleiding zijn gericht op het bijbrengen van algemene en algemeen
wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau en streven naar een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis. Aan het beheersen van specifieke onderzoeksvaardigheden wordt eveneens de nodige aandacht besteed.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 211
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Beschrijving van het bachelorprogramma Het bachelorprogramma is volledig opgebouwd uit opleidingsonderdelen van 6 studiepunten. Het eerste bachelorjaar bestaat volledig uit verplichte opleidingsonderdelen. In het tweede bachelorjaar kunnen de studenten een verdiepend of verbredend keuzevak nemen. Het verbredende keuzevak mag genomen worden uit het bacheloraanbod van de hele universiteit. In het derde bachelorjaar kunnen er twee verdiepende of verbredende keuzevakken genomen worden. De verbredende vakken mogen echter alleen maar genomen worden uit het aanbod van de faculteiten Wetenschappen en Ingenieurswetenschappen. Een schematisch overzicht van het bachelorprogramma aan de UGent wordt gepresenteerd in Tabel 1.
Keuze
Bachelorproject
-
-
-
6+6+6+6+6+6+6=42 6+6+6+6+6+6+6=425
-
6
6
-
12
6
114
6
18
6
BA 1
6+6+6=181
6+6+6+6+6=302
BA 2
63
BA 3 TOT.
24
4
6
Statistiek
Informatica 6
-
Natuurkunde
6
jaar
Wiskunde
Chemie
Tabel 1: Overzicht van het bachelorprogramma aan de Universiteit Gent.
6
Beschrijving van het masterprogramma De opleidingsverantwoordelijken hebben geopteerd voor een unitaire masteropleiding zonder differentiatie. Ook voor de masteropleiding wordt ernaar gestreefd om elk opleidingsonderdeel voor 6 studiepunten te laten tellen. Bij de start van de masteropleiding krijgen de studenten een verdiepend vervolg op de waaier aan onderzoeksspecialiteiten aan de UGent: Sterrenkunde, Subatomaire Fysica, Vaste stoffysica en Theoretische Fysica en ‘Numerieke Technieken en Computationele Fysica’. Voorts zijn er 30 studiepunten voor vakeigen verdiepende keuzevakken of verbredende keuzevakken (Keuze I) en nog eens 30 studiepunten voor vakeigen verdiepende keuzevakken (Keuze II). Keuze II betekent de keuze voor een specialisatierichting. De student kiest dan telkens voor 30 SP aan opleidingsonderdelen uit een lijst binnen de specialisatiepakketten ‘sterrenkunde’, ‘vaste stoffysica’, ‘theoretische fysica’, Wiskundige Analyse 1,Wiskundige Analyse 2 en Lineaire Algebra en Analytische Meetkunde Mechanica, Golven en Optica, Experimenteren in de Fysica 1, Elektriciteit en Magnetisme,Theoretische Mechanica 3 Wiskundige methoden in de Fysica 4 Kwantummechanica, Materiaalfysica, Inleiding tot Dynamische Systemen,Thermische Fysica, Elektromagnetisme, Experimenteren in de Fysica 2 en Inleiding tot de Sterrenkunde 5 Niet-relativistische Kwantummechanica en Inleiding tot de Relativistische Kwantummechanica, Relativiteitstheorie en Inleiding tot de Elementaire Deeltjesfysica, Statistische Fysica, Subatomaire Fysica, Atoom- en Molecuulfysica,Vaste stoffysica, Sterrenkunde 1 2
212 | Natuurkunde, Universiteit Gent
‘subatomaire fysica en stralingsfysica’, ‘theoretische mechanica en dynamische systemen’, ‘didactische opleidingsonderdelen’, een interdisciplinair keuzepakket en het pakket ‘experimentele technieken in de fysica/technologie’. Voor het aspect mobiliteit zijn 12 studiepunten ingeruimd. Dit kan ingevuld worden door een stage of het volgen van opleidingsonderdelen uit zusteropleidingen aan een andere universiteit. Het programma wordt afgerond met de masterproef (30SP).
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed, zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding : de programma’s zijn een adequate concretisering van de doelstellingen van de opleidingen. De eindkwalificaties zijn goed vertaald in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen van de programma’s. De programma’s zijn voldoende breed en gediversifieerd om de studenten de mogelijkheid te bieden om de geformuleerde doelstellingen te halen.
Bachelorprogramma De commissie beschouwt de bacheloropleiding als een degelijke, ietwat traditionele opleiding. Tien procent van het programma is ingeruimd voor verbreding. Dit is enigszins weinig maar de studenten die dit wensen, kunnen in hun bacheloropleiding tot vier grote vakken sterrenkunde opnemen en die combinatie van fysica en sterrenkunde vindt de commissie zeer aantrekkelijk. Het nieuwe bachelorprogramma beschikt over specifieke opleidingsonderdelen die de experimenteeren communicatievaardigheden van de studenten moeten trainen (o.a. Experimenteren in de Fysica 1 en 2 en de bachelorproef in derde bachelor). Ook de doelstellingen ‘het aanleren van algemene fysische principes en methodes en hun toepassingen’ en ‘het beheersen van ICT-vaardigheden’ worden goed in het programma vertaald. De vorige visitatiecommissie oordeelde dat de abstract-wiskundige opleidingsonderdelen te veel gewicht kregen in het selectieproces in het eerste jaar. Ze suggereerde te streven naar een meer evenwichtige verhouding tussen abstracte en fenomenologische aspecten in de natuurkunde-opleiding. De huidige visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het aandeel aan formeel wiskundige opleidingsonderdelen verkleind is en meer werd aangepast aan de noden van de fysici. De commissie apprecieert dit maar is van mening dat het wiskundepakket nog steeds zwaar is. De vorige visitatiecommissie suggereerde eveneens om te streven naar een grotere zelfwerkzaamheid van de studenten. De huidige commissie stelde tijdens haar gesprekken met de studenten vast dat de oefeningensessies nu inderdaad veel meer gericht zijn op het zelfstandig oplossen van de opdrachten en ze apprecieert dit.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 213
Om de ‘schoonheid van de fysica en sterrenkunde’ beter te ervaren, stelt de commissie voor een caleidoscopisch college over moderne fysica en sterrenkunde in te voeren. De bacheloropleiding voorziet een bachelorproject van 6 studiepunten. Met dit project wil de opleiding de studenten zelfstandig leren werken in een echte onderzoeksomgeving. Hoewel dit bachelorproject slechts in voege zal treden in 2006-2007 acht de commissie deze keuze zeer zinvol, vooral met het oog op de mogelijkheid tot uitstroom van de afgestudeerde bachelor. De commissie beschouwt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het bachelorprogramma als goed.
Masterprogramma Het programma is gericht op het verwerven van verdiepende kennis en inzicht, het aanleren van gepaste theoretische en experimentele vaardigheden en zelfstandig problemen leren analyseren en oplossen. Uit de vakomschrijvingen van de opleidingsonderdelen komt naar voor dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd. Inzicht verwerven, onderzoeksvaardigheden aankweken en zelfstandig problemen leren analyseren en oplossen komen gecumuleerd voor in de masterproef. In een meer theoretisch georiënteerde masterproef wordt het vermogen getraind om complexe fysische en sterrenkundige problemen in een mathematische vorm te gieten en op te lossen en om actuele onderzoeksresultaten kritisch op hun waarde te beoordelen. In een meer experimenteel gerichte masterproef wordt het vermogen getraind om een experiment te plannen, op te zetten, uit te voeren en de resultaten ervan kritisch te analyseren. Het is tevens een brede opleiding met voldoende keuzemogelijkheden en met aandacht voor de nodige arbeidsmarktvaardigheden. De mogelijkheid om 12 studiepunten op te nemen voor een stage in een bedrijf, een onderzoeksinstelling of een andere universiteit vindt de commissie zeer goed. De commissie meent dat ook de doelstellingen van de masteropleiding goed vertaald zijn in het programma.
2.2. De academische gerichtheid van het programma Beide programma’s besteden een ruime aandacht aan kennisontwikkeling en de studenten krijgen hun onderricht in een omgeving waar het wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek hoog in het vaandel staat. De commissie wenst evenwel op te merken dat academische gerichtheid niet alleen met grondigheid maar ook met nieuwsgierigheid te maken heeft. Er heerst een atmosfeer dat de studenten eerst grondig vertrouwd moeten zijn met de wiskunde voordat zij nieuwsgierig mogen worden. Ze mist in het
214 | Natuurkunde, Universiteit Gent
bachelorprogramma van het eerste jaar vakken die de nieuwsgierigheid stimuleren. Ze denkt hierbij in het bijzonder aan een mogelijk caleidoscopisch college over moderne fysica. De commissie beveelt tevens aan om de studenten vertrouwd te maken met een profielschets van natuurkundigen die niet alleen aan de universiteit maar ook daarbuiten werkzaam zijn. De opleiding zou ook de practica in het eerste jaar aantrekkelijker kunnen maken voor de studenten. De studenten gaven aan dat de practica te zeer gericht waren op het leren meten, het aanleren van technieken en het rapporteren. Meer demonstraties in de lessen inbouwen en regelmatig refereren naar actuele ontwikkelingen maakt het eerste bachelorjaar eveneens aantrekkelijker. In de latere bachelorjaren maken de studenten kennis met de recente toepassingsdomeinen van de fysica en worden er verdiepende keuzevakken aangeboden die aansluiten bij de onderzoeksspecialisaties in de masteropleiding. Voor de sterrenkunde is er een mooi practicum in het tweede jaar. De commissie heeft het huidige licentieprogramma, het voorliggende masterprogramma en de inhouden van opleidingsonderdelen en een selectie van eindverhandelingen bestudeerd en besluit dat de masteropleiding een bijzondere aandacht heeft voor het bijbrengen van een kritische onderzoeksattitude en nauw aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De diversiteit aan onderzoek die binnen de onderzoeksgroepen in de fysica en de sterrenkunde aanwezig is, weerspiegelt zich duidelijk in het programma. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het bachelor- en het masterprogramma als goed.
2.3. De samenhang van het programma Zowel het bachelor- als het masterprogramma is sequentieel en coherent opgebouwd. De opleidingsonderdelen zijn van zeer hoge kwaliteit. In het bachelorprogramma is er volgens de commissie een evenwichtige verdeling tussen theoretische opleidingsonderdelen enerzijds en praktische opleidingsonderdelen anderzijds. Het programma is ook zeer logisch opgebouwd. In het eerste jaar wordt de wiskundige basis gelegd en wordt simultaan de klassieke fysica uitgebouwd. Proefondervindelijk worden de natuurkundevakken ondersteund door het opleidingsonderdeel ‘Experimenteren in de fysica I’. Het tweede jaar bouwt verder op de kennis en de vaardigheden van het eerste. De moderne fysica doet zijn intrede. De experimentele vaardigheden worden aangescherpt met de opleidingsonderdelen ‘Statistiek en gegevensverwerking’ en ‘Experimenteren in de fysica II’. De klassieke wiskundige natuurkunde wordt ontwikkeld met de vakken ‘Inleiding tot de dynamische systemen’ en ‘Elektromagnetisme’. In het eerste semester van het derde jaar wordt dit opgevolgd met de theoretische opleidingsonderdelen ‘Niet-relativistische kwantummechanica en inleiding tot de relativistische kwantummechanica’ en ‘Relativiteitstheorie en
Natuurkunde, Universiteit Gent | 215
inleiding tot de elementaire deeltjesfysica’. In het derde jaar worden ook de verschillende subdomeinen verder uitgediept en wordt de link gemaakt met het modern wetenschappelijk onderzoek. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een bachelorproject. Het is een klein onderzoeksproject waarin de student zich kan verdiepen in de subdomeinen die zijn interesse wegdragen. Ook het masterprogramma is zeer logisch opgebouwd. Bij de start krijgen de studenten een verdiepend vervolg op de waaier aan onderzoeksspecialiteiten aan de UGent: sterrenkunde, subatomaire fysica, vaste stoffysica en theoretische fysica. Ze laten de student toe om op een doordachte manier zijn specialiteit te kiezen. Het masterprogramma is voldoende modulair uitgebouwd om de studenten de gelegenheid te bieden zich zowel te verbreden als te verdiepen. De commissie vindt evenwel dat het keuzepakket wat vaag geformuleerd is. Er is bijvoorbeeld geen specifieke bedrijfsmodule. Hieraan zou wat meer aandacht kunnen geschonken worden. De opleiding wordt besloten met de masterproef. De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als goed.
2.4. Studieomvang De nieuwe opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten, de masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar.
2.5. Studietijd In het vooruitzicht van de onderwijsvisitatie werd door een wetenschappelijk medewerker van DOWA6 een studietijdmeting uitgevoerd tijdens het eerste en tweede semester van het academiejaar 20042005. Uit deze meting besluit de opleiding dat zowel de eerste bachelor als de tweede (ondertussen uitgedoofde) kandidatuur als de licenties goed studeerbaar zijn. De studenten en de alumni waar de commissie mee gesproken heeft, signaleerden ook geen problemen met de studeerbaarheid van de opleiding. De commissie apprecieert het dat er, naast de studietijdmeting die niet systematisch uitgevoerd wordt, aandacht wordt besteed aan de studielast in de jaarlijkse onderwijsevaluaties door de studenten. Ze beveelt aan om de studiedruk van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s nauwgezet te volgen. De commissie beoordeelt de studietijd van het uitdovende licentieprogramma en het bachelorprogramma als goed.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept sluit goed aan bij de algemene doelstellingen van de opleidingen. De meest gebruikte werkvormen zijn hoorcolleges, werkcolleges of oefeningensessies, en practica. In de latere jaren komt er ook veel projectwerk aan bod. Bij de keuzevakken in de licenties worden ook vaak Directie Onderwijsaangelegenheden
6
216 | Natuurkunde, Universiteit Gent
andere werkvormen gebruikt, zoals het bestuderen van stof aan de hand van opgegeven literatuur, het vervullen van opdrachten en het houden van voordrachten. De commissie is van oordeel dat de werkvormen met veel zorg omringd zijn. Op suggestie van de vorige visitatiecommissie gaan de oefeningensessies in kleinere groepen door en komt de zelfwerkzaamheid van de student veel beter aan bod. De commissie apprecieert het dat de bacheloropleiding de jongste jaren ook meer belang hecht aan de practica. In de eerste bachelor staan er acht experimenten op het programma die vooral gericht zijn op het bijbrengen van basisvaardigheden voor experimenteel onderzoek. Zoals eerder aangehaald, beveelt de commissie aan om deze practica wat uitdagender te maken. In het tweede jaar staan er al mooie projectproeven op het programma. De commissie apprecieert ook het initiatief om een projectpracticum (het bachelorproject) in te voeren in de derde bachelor. De commissie wil in dit verband ook het goede gebruik in de beide opleidingen van de elektronische leeromgeving Minerva prijzen. ZAP-leden stellen er hun lespresentaties ter beschikking en Minerva wordt ook gebruikt om de practica te ondersteunen. De studenten kunnen er testen invullen, er worden practicumnota’s en achtergrondinformatie aangeboden en rapporten kunnen online worden ingediend. Het lesmateriaal is volgens de commissie uitstekend. Voor oefeningen, practica, projectwerk en scriptiewerk kan de student gebruik maken van de softwarepakketten Maple, Matlab en LabVIEW. Ook met gespecialiseerde softwarepakketten, zoals ROOT en MIDAS komt de student in contact. Voor de theoretische colleges wordt er gewerkt met uitstekende syllabi, cursussen en (soms ook Engelstalige) handboeken. De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en inhoud van het programma voor beide opleidingen als goed.
2.7. Beoordeling en toetsing De commissie heeft in het kader van de visitatie een veelheid aan examenopgaven ingekeken. Ze beoordeelt de inhoud en de vorm van de examens voor de beide opleidingen als goed. De examens gaan na of de student de beoogde leerdoelen van de opleidingsonderdelen hebben bereikt. Ze peilen naar kennis en inzicht (meestal met een theorie-examen) en naar het begrijpen en kunnen toepassen ervan (meestal met een oefeningenexamen). Een groot aantal examens is gekoppeld aan een mondelinge bevraging of verdediging. Een aantal practica en werkcolleges wordt beoordeeld via een permanente evaluatie. Uit de gesprekken met de studenten die de commissie heeft gevoerd, leidt zij af dat de studenten uitermate tevreden zijn over de beoordeling en toetsing en dat zij zelf vinden dat zij fair worden beoordeeld. Door het systeem van de semesterexamens worden de studenten pas na een viertal maanden aan een
Natuurkunde, Universiteit Gent | 217
eerste inschattingstest onderworpen. De commissie suggereert om in het eerste semester van het eerste bachelorjaar tussentijdse toetsen te organiseren om de studenten de gelegenheid te bieden om voor zichzelf na te gaan in welke mate zij de leerstof beheersen en kunnen toepassen. Bij slechte resultaten kan er dan nog tijdig geremedieerd of geheroriënteerd worden. De elektronische toetsomgeving Curios, sinds september 2005 in gebruik, kan hiervoor perfect gebruikt worden. De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing voor beide opleidingen als goed.
2.8. De Masterproef De huidige eindverhandeling licentiaat natuurkunde heeft een gewicht van 22 studiepunten. In het tweejarige masterprogramma wordt dit gewicht opgetrokken tot 30 studiepunten. Op basis van de beperkte steekproef van eindverhandelingen die de commissie heeft ingekeken komt zij tot de conclusie dat de eindwerken van excellente kwaliteit zijn. Ongeveer de helft van de eindverhandelingen van de jongste vijf jaren heeft geleid tot een publicatie. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten goed en tijdig ingelicht worden over de mogelijke onderwerpen. Elke vakgroep biedt de studenten een brochure met de onderwerpen aan en houdt een infosessie voor de studenten. Net zoals bij de andere fysicaopleidingen mist de commissie echter een beschrijving van de kwaliteitseisen die aan een masterproef worden gesteld. Ze is van mening dat aan een masterproef in een tweejarige masteropleiding hogere eisen mogen gesteld worden dan aan een eindverhandeling in de uitdovende licenties. Een eis die zeker mag geformuleerd worden, is dat een masterproef een origineel werk van een publicabel niveau moet zijn. De studenten wordt volgens de commissie goed voorbereid op en begeleid bij de masterproef. Bij de aanvang van het laatste jaar worden de studenten opgevangen in een bepaalde onderzoeksgroep. De commissie vindt het echter wenselijk dat dit al in een eerder stadium gedurende het eerste masterjaar gebeurt. In eerste instantie worden de studenten vertrouwd gemaakt met het onderwerp. Ze krijgen specifieke technieken aangeleerd en worden ingeleid in de recente wetenschappelijk literatuur. Naarmate de thesis vordert, neemt het aandeel van zelfstandig werk merkelijk toe. Op regelmatige basis wordt er overlegd met de promotor en de andere leden van de onderzoeksgroep. De openbare verdediging omvat een korte presentatie (ca. 20 min.) waarin de student in de regel naar eigen inzicht gebruik maakt van overhead- of computergestuurde projectie. Deze presentatie wordt bijgewoond door de promotoren, twee leescommissarissen en eventueel door andere geïnteresseerden. De commissie waardeert de openbaarheid van de verdediging van de eindverhandeling en het comité van leescommissarissen. De commissie beoordeelt de masterproef als excellent.
218 | Natuurkunde, Universiteit Gent
2.9. Toelatingsvoorwaarden De toelatingsvoorwaarden voor de bachelor fysica en sterrenkunde zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: -een diploma van het secundair onderwijs; -een bachelordiploma; -een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie; -een diploma of getuigschrift dat als gelijkwaardig wordt erkend. De starters in de bacheloropleiding fysica en sterrenkunde zijn quasi uitsluitend doorstromers uit het secundair onderwijs. De overgrote meerderheid komt uit het algemeen vormende secundair onderwijs. Om de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs vlotter te laten verlopen, kunnen de toekomstige fysicastudenten een vijf dagen durende zomercursus wiskunde volgen. Een bezwaar is dat deze zomercursus voornamelijk gericht is op toekomstige wiskundestudenten. De commissie heeft geconstateerd dat dit probleem beter is opgelost in de opleiding Toegepaste Natuurkunde. De commissie beveelt aan om de studenten natuurkunde aan te moedigen om het overgangsprogramma van de toegepaste natuurkunde aan de faculteit Ingenieurswetenschappen te volgen. De commissie moedigt de opleiding aan om de karakteristieken van de uitstroom van het secundair onderwijs nauwgezet te blijven volgen en zich hieraan aan te passen, zonder evenwel aan het niveau van de opleiding te raken. De masteropleiding fysica en sterrenkunde is rechtstreeks toegankelijk voor de houders van een bachelordiploma in de fysica en de sterrenkunde. Houders van een bachelordiploma in de toegepaste natuurkunde krijgen een voorwaardelijke toegang. Een bachelor in de toegepaste natuurkunde moet een voorbereidingsprogramma van 30 studiepunten voltooien. Over de toegang vanuit andere bacheloropleidingen zoals wiskunde en chemie vermeldt de opleiding in haar zelfevaluatierapport niets. De commissie beveelt aan om ook hierover duidelijke afspraken te maken en voorbereidingsprogramma’s te voorzien. De UGent had tot het academiejaar 2003-2004 een gemeenschappelijke eerste kandidatuur voor de wiskunde en de natuurkunde. Deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur is afgeschaft bij de invoering van het bamaprogramma. De gegevens in Grafiek 1 tonen bijgevolg het aantal generatiestudenten van de voorbije 11 jaar voor deze gemeenschappelijke eerste kandidatuur. Uit deze grafiek kan worden afgeleid dat sinds 1999 het aantal generatiestudenten wis- en natuurkunde gevoelig is gedaald.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 219
Grafiek 1 : Aantal generatiestudenten per academiejaar in de gemeenschappelijke eerste kandidatuur wis- en natuurkunde. 100
80
60
40
20
0
19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De invoering van de bachelor-masterstructuur zorgt blijkbaar, zoals aan de andere Vlaamse universiteiten, ook aan de Universiteit Gent voor een stijgend studentenaantal: de eerste bachelor fysica en sterrenkunde telde in het academiejaar 2004-2005 28 generatiestudenten, de eerste bachelor wiskunde 52, wat het totaal van beide op 80 brengt. In het academiejaar 2005-2006 schreven er zich zelfs 44 generatiestudenten in voor de opleiding fysica en sterrenkunde. De informatie aan abituriënten wordt centraal georganiseerd, door de afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de Directie Onderwijsaangelegenheden. De commissie apprecieert de waaier aan wervende initiatieven die deze dienst neemt maar beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om ook zelf activiteiten op te zetten, bijvoorbeeld een scholennetwerk te creëren en contacten met fysicaleerkrachten uit te bouwen. De commissie suggereert om ook de Vereniging voor Natuurkunde (VVN)7 bij de werving van studenten te betrekken. Daarnaast valt het de commissie op dat de instroom van studenten sterk regionaal georiënteerd is. Tijdens de gesprekken die de commissie met de studenten had, gaven zij vrijwel unaniem de nabijheid van de universiteit als doorslaggevende reden op voor hun keuze voor de Universiteit Gent. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden als goed voor beide opleidingen. De Vereniging voor Natuurkunde overkoepelt alle studenten die geïnteresseerd zijn in natuurkunde aan de UGent. Ze werd in 1992 aan de faculteit Toegepaste Wetenschappen opgericht.
7
220 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma De commissie beoordeelt de programma’s (bachelor, master en huidige licenties) als positief. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van zowel het bachelor- als het masterprogramma is goed. De
doelstellingen zijn adequaat geconcretiseerd in beide programma’s en de eindkwalificaties zijn goed vertaald in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen van beide programma’s. De commissie vindt de combinatie van natuurkunde en sterrenkunde in de bacheloropleiding zeer aantrekkelijk. De programma’s zijn van hoog academisch niveau en inhoudelijk sterk bepaald door de aanwezige onderzoeksexpertise. Ze zijn studeerbaar en de samenhang is goed. De inhoud van de programma’s biedt de studenten de mogelijkheid om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. De afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van beide programma’s is goed. De werkvormen sluiten goed aan bij de leerdoelen van de opleidingsonderdelen en zijn met veel zorg omringd. De elektronische leeromgeving Minerva wordt goed gebruikt door docenten en studenten. De examens sluiten qua vorm en inhoud goed aan bij de leerdoelen. Het niveau van de eindverhandelingen is excellent. De programma’s sluiten goed aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de vakinhoudelijke en onderwijskundige kwaliteiten van de individuele docenten als uitstekend. Uit de gesprekken die ze met de studenten en de alumni heeft gevoerd, besluit de commissie dat de opleiding fysica en sterrenkunde aan de UGent wordt verzorgd door zeer gemotiveerde lesgevers. De studenten zijn unaniem tevreden over het onderwijs en over de didactische kwaliteiten van de docenten. Alhoewel ze tijdens haar visitatie niet met personeelsproblemen werd geconfronteerd, vindt de commissie het personeelsbeleid toch voor verbetering vatbaar. Ze is zich er evenwel van bewust dat haar opmerkingen niet volledig toegeschreven kunnen worden aan de organisatorische deskundigheid van het huidige personeel in de opleiding fysica en sterrenkunde. Als eerste aandachtspunt vermeldt ze de historische gegroeide opdeling van de opleiding natuurkunde en sterrenkunde in drie vakgroepen. Deze vakgroepen staan in voor de aanwerving binnen de eigen groep, maar zijn onderzoeksgericht. Hoewel de opleidingscommissie als overkoepelend orgaan het programma stuurt, heeft zij weinig tot geen invloed op het aanwervingsbeleid, dat door de vakgroepen wordt bepaald. Omdat de onderwijslast de belangrijkste factor is die bepaalt op hoeveel ZAP- en AAP-leden een vakgroep recht heeft, ontstaat er een concurrentie tussen de vakgroepen die een optimale verdeling van de onderwijslast belemmert. Alhoewel de opleidingscommissie fysica en sterrenkunde de lesopdrachten toekent, wordt de verdeling
Natuurkunde, Universiteit Gent | 221
ervan over de vakgroepen sterk bepaald op basis van de heersende personeelsaantallen. Nieuwe aanwervingen gebeuren veelal in dezelfde vakgroep wanneer iemand de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Onder meer daarom blijven lesopdrachten jarenlang binnen eenzelfde vakgroep. De commissie vindt dit allesbehalve een ideale constructie. Ze bepleit de oprichting van een overkoepelend centrum voor natuurkunde en sterrenkunde, of een departement natuurkunde en sterrenkunde, dat aanwervingbevoegdheid zou krijgen. Dit garandeert volgens de commissie dat een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende functionele domeinen van de natuurkunde en sterrenkunde behouden blijft. Los van deze specifieke problematiek, stelt zich de algemeenVlaamse problematiek van het ‘inteeltbeleid’. Het zelfevaluatierapport meldt dat er vanuit de academische overheid impulsen komen om op een meer internationale basis te gaan rekruteren voor opvolgingen of benoemingen. De commissie ondersteunt deze politiek. Ten slotte baart ook de leeftijdsstructuur van het ZAP-kader de commissie zorgen. Van de 29 ZAPleden bevinden er zich elf in de leeftijdscategorie tussen de 60 en 65 jaar en acht in de categorie 50-59 jaar. De opleidingsverantwoordelijken gaven aan dat het zeer moeilijk is om, gezien de sterke koppeling tussen het ZAP-personeel en de studentenaantallen, de emeritaten die op komst zijn, te consolideren, laat staan er pro-actief op in te spelen. De kans is reëel dat sterke onderzoeksrichtingen niet de geschikte continuïteit krijgen. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan een goed personeelsplan uit te werken. De vorige visitatiecommissie heeft al opgemerkt dat er zeer weinig vrouwelijke ZAP-leden zijn. Sindsdien is de situatie niet verbeterd: volgens de personeelstabellen is er slechts een vrouwelijk ZAP-lid. De Universiteit Gent heeft een werkgroep (UGender) opgericht om een aangepast gelijkekansenbeleid in de faculteiten te sturen en ondersteunen. De commissie meent dat daarenboven ook een meer actiever gelijkekansenbeleid binnen de opleiding fysica en sterrenkunde gewenst is. De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed.
3.2. Eisen academische gerichtheid De commissie is van oordeel dat de verschillende subdisciplines van de natuur- en sterrenkunde goed vertegenwoordigd zijn in de huidige personeelsbezetting. De staf verricht fundamenteel natuur- en sterrenkundig onderzoek en de recente eigen en internationale onderzoeksontwikkelingen komen goed aan bod in de colleges. De koppeling onderzoek-onderwijs uit zich het sterkst in de masteropleiding. De studenten genieten hun onderricht in een algemene omgeving van academisch onderzoek. De commissie heeft de wetenschappelijke output van de vakgroepen bestudeerd en besluit dat alle vakgroepen een goede wetenschappelijke output genereren in hoogstaande tijdschriften. In de periode
222 | Natuurkunde, Universiteit Gent
2000-2004 werden er 34 doctoraten behaald. Op 1 februari 2005 beschikte de opleiding over 77 wetenschappelijke personeelsleden op externe fondsen. Er zijn goede internationale contacten en uitwisselingen op het vlak van onderzoek. De commissie beoordeelt de academische kwalificaties van de staf als excellent.
3.3. Kwantiteit van het personeel Het totaal aantal ZAP-leden betrokken bij de opleiding natuurkunde en sterrenkunde bedraagt 29 voltijdse eenheden. Het totaal aantal AAP-leden bedraagt 8 voltijdse eenheden, waarvan 0,5 eenheden als praktijkassistent. Het aantal ATP-leden bedraagt 25 voltijdse eenheden. Daarnaast beschikken de vakgroepen over een aantal wetenschappelijke personeelsleden die niet betaald worden door de werkingstoelagen. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat 77 van hen in meer of mindere mate actief betrokken zijn bij de opleiding natuurkunde en sterrenkunde. De commissie concludeert dat de personeelscapaciteit voldoende is om een tweejarig masterprogramma in te richten. Gemiddeld telde de uitgedoofde kandidaturen-licentieopleiding over de periode 2001-2004 jaarlijks 958 studenten. De student-staf ratio (SSR), zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving natuurkunde, gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de opleiding bedraagt 2.9. Deze verhouding houdt echter geen rekening met de belangrijke factor van het serviceonderwijs die de fysici verstrekken aan andere opleidingen. Rekening houdend met die component staan ongeveer 19 voltijdse ZAP-leden ter beschikking van de opleiding fysica en sterrenkunde. Dit leidt tot een verhouding van 1 ZAP-lid per 5 studenten. De commissie acht die verhouding goed. Zoals hierboven aangehaald, is de leeftijdsstructuur van het ZAP-kader verouderd en beveelt de commissie aan om hier op in te spelen door een personeelsplan op te stellen. De commissie beoordeelt de kwantiteit van de staf als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt de kwaliteit van de staf (op gebied van onderzoek en onderwijs) en de kwantiteit van de staf als goed. De opleiding natuurkunde beschikt over gemotiveerde docenten en assistenten, die degelijk onderwijs verstrekken en een zeer goed niveau halen op gebied van academisch onderzoek. Het personeelsbeleid wordt echter te veel bepaald door de vakgroepen. Het is niet goed dat lesopdrachten Hierbij is verondersteld dat 50% van de studenten van de gemeenschappelijke eerste kandidatuur ‘natuurkunde’ studenten zijn. Dit wordt gerechtvaardigd door een doorstroomanalyse.
8
Natuurkunde, Universiteit Gent | 223
jarenlang binnen eenzelfde vakgroep blijven. De opleidingscommissie heeft te weinig invloed op het aanwervingsbeleid. Het ZAP-kader heeft ook een verouderde leeftijdsstructuur en een personeelsplan om op de nakende emeritaten in te spelen, is er niet.
ONDERWERP 4: VOORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen Tijdens de visitatie heeft de commissie de gebouwen, leslokalen, bibliotheken en computerpractica die gebruikt worden in de opleiding fysica en sterrenkunde uitgebreid bezocht. De vakgroepen ‘wiskundige natuurkunde en sterrenkunde’ en vaste stoffysica zijn gehuisvest op de campus ‘De Sterre’, waar ook enkele andere vakgroepen uit de exacte en toegepaste wetenschappen gehuisvest zijn. In de bachelorjaren worden de meeste lessen hier georganiseerd. De campus is in de nabijheid van het centrum van Gent. Er zijn voldoende parkeergelegenheden voor auto’s, moto’s, bromfietsen en fietsen. Er zijn voorzieningen voor andersvaliden. In de masteropleiding worden ook de leslokalen op de campus van het Instituut voor Nucleaire Wetenschappen (INW), waar de vakgroep ‘Subatomaire en Stralingsfysica’ is gehuisvest, gebruikt. De bibliotheken van de vakgroepen betrokken bij het fysica- en sterrenkundeonderwijs zijn goed uitgerust. De bibliotheken van de vakgroepen Vaste stofwetenschappen en ‘Wiskundige Natuurkunde en Sterrenkunde’ op de campus De Sterre tellen gezamenlijk meer dan 21.000 boeken en een zeventigtal lopende tijdschriften uit de vakgebieden van de betrokken vakgroepen. In het INW-gebouw bevindt zich de bibliotheek van de vakgroep Subatomaire en Stralingsfysica met ongeveer 3000 boeken en een tiental tijdschriften. Daarnaast is er nog de tijdschriftenleeszaal van de faculteit Wetenschappen in gebouw S2 van De Sterre die een 45-tal lopende natuurkundige tijdschriften telt. Via de digitale bibliotheek van de Universiteit Gent hebben de studenten toegang tot 252 abonnementen op Etijdschriften in ‘Physics’ en 62 abonnementen op E-tijdschriften in ‘Astronomy’. De computerfaciliteiten zijn uitstekend. Er zijn voldoende moderne computers aanwezig voor de studenten. De computerzalen hebben ruime openingsuren. Studenten kunnen ook vanuit hun thuisadres inloggen op het computersysteem van de universiteit. De leslokalen in de gebouwen S1, S2 en S9 van campus De Sterre zijn uitstekend uitgerust, met onder meer een overhead-projector, video-apparatuur, een laptopaansluiting, een LCD-projector en een projectiescherm. Hetzelfde geldt voor de leslokalen op de campus van het Instituut voor Nucleaire Wetenschappen. De practica natuurkunde voor de bachelorjaren gaan door in de practicumzaal 1.09 in gebouw S2. Deze zaal is goed uitgerust. Voor de practica sterrenkunde zijn er twee telescopen beschikbaar, waaronder een gloednieuwe. De practica vanaf het derde jaar gebeuren in de diverse vakgroepen en er wordt vaak
224 | Natuurkunde, Universiteit Gent
gebruik gemaakt van de toestellen waarmee experimenteel onderzoek wordt gedaan. Wel meent de commissie dat er te weinig open of gesloten studeer- en ontmoetingsplaatsen zijn voor de studenten, waar ze in alle rust en vrijheid kunnen werken aan groepsopdrachten. Ze beveelt dan ook aan om meer ruimtes voor zelfstudie te voorzien. Het in Gent ontwikkelde elektronische leerplatform, MINERVA, is goed geïntegreerd in de opleiding. Naast de meer triviale functie als elektronische valven, maken meer en meer docenten gebruik van het systeem om bijkomende studie-informatie (slides, presentaties) ter beschikking te stellen en kan het fungeren als discussieforum. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen voor beide opleidingen als goed.
4.2. Studiebegeleiding Op centraal niveau gebeurt de voorlichting over elke opleiding aan de Universiteit Gent door de Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de directie Onderwijsaangelegenheden. Alle secundaire scholen en Centra voor Leerlingenbegeleiding in Vlaanderen ontvangen jaarlijks vanwege het Adviescentrum alle documentatie over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen van de Universiteit Gent. Het Adviescentrum neemt ook deel aan voorlichtingsactiviteiten : studie-infobeurzen, info-avonden, klasgesprekken, etc. Daarnaast schrijft het Adviescentrum jaarlijks 25.000 brochures naar potentiële studenten met het aanbod om rechtstreeks documentatiemateriaal aan te vragen. De faculteit zelf organiseert infodagen voor laatstejaarsstudenten secundair onderwijs in de loop van de maanden februari-maart. Het Adviescentrum voor Studenten organiseert een aantal activiteiten inzake studiebegeleiding en studieadvies: - Instromende studenten kunnen een ‘Introductiesessie’ en een ‘Workshop Actief Studeren’ volgen die hulp bieden bij het aanpakken van studie- en planningsvaardigheden. - Problemen met studiemethode en studieorganisatie kunnen eveneens behandeld worden door individuele gesprekken met een studieadviseur van het Adviescentrum. - Naast de workshops en de individuele begeleiding zijn ook de algemene brochures ‘Blokwijzer’ en ‘Examenwijzer’ ter beschikking. - Bij mislukken in de studies (in de praktijk vooral in de loop van of op het einde van het eerste jaar) kunnen studenten een beroep doen op het Adviescentrum voor Studenten en de studietrajectbegeleider van de faculteit Wetenschappen voor advies en begeleiding inzake een nieuwe studieplanning of een nieuwe studieloopbaan (binnen of buiten de universiteit) of een intrede op de arbeidsmarkt.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 225
- Na het beëindigen van de basisopleiding staat het Adviescentrum voor Studenten ter beschikking voor informatie en advies inzake de verderzetting van de studies in binnen- en buitenland, met inbegrip van de financieringsmogelijkheden. In de opleiding fysica en sterrenkunde is één ZAP-lid aangeduid als studiebegeleider. Voor specifiekere vragen in verband met de studiemethode en voorbereiding op examens kunnen studenten ook afzonderlijk terecht bij hem. Studenten met klachten over onderwijs of examens kunnen zich in eerste instantie wenden tot de facultaire ombudsdienst die samengesteld is uit 4 leden van het ZAP-kader van de Faculteit Wetenschappen. De studenten kunnen ook een beroep doen op een institutionele ombudspersoon. De commissie is van mening dat al deze diensten uitstekend werk leveren en de studenten goed begeleiden. Bovendien heeft de faculteit sinds het academiejaar 2004-2005 een stafmedewerker studietrajectbegeleiding aangesteld. Deze vorm van begeleiding richt zich op studiekeuze, studieaanpak en studievoortgang. Naast dit formele circuit stimuleert de faculteit de opendeurpolitiek. Studenten kunnen voor en na de les, na afspraak of per email terecht bij het onderwijzend personeel. Op Minerva werd een functie voorzien om op ‘nieuwsgroepachtige’ wijze de communicatie tussen student en docent te bevorderen. De commissie heeft tijdens haar bezoek geconstateerd dat het informele circuit goed werkt. De commissie heeft vastgesteld dat de eerstejaarsstudenten ruime mogelijkheden hebben om zich te laten bijstaan tijdens hun studie. Naast de facultaire studietrajectbegeleider is er een goed uitgeruste centrale dienst voor studieadvies en ook op opleidingsniveau is een ZAP-lid belast met de studiebegeleiding. Het initiatief moet wel steeds van de student komen. De commissie suggereert om de begeleiding voor de eerstejaars pro-actiever te organiseren. De commissie denkt hierbij aan tussentijdse toetsen (zie 2.7) of de invoering van een mentoraat, waarbij elk academisch personeelslid een klein groepje eerstejaars onder zijn hoede neemt. De commissie beveelt aan om een uitvalanalyse uit te voeren. Ondanks het bestaan van een Studieadviescentrum heeft de opleiding toch weinig informatie over de precieze redenen van de studiestaking. De commissie hoopt dat bijvoorbeeld de studietrajectbegeleider met deze informatie meer concreet advies zal kunnen geven aan de studenten of aan de opleidingscommissie in het algemeen. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed voor beide opleidingen.
226 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen (inclusief studieadvies en –begeleiding) als goed. Bibliotheken, computerzalen, practicumruimtes en leslokalen zijn adequaat uitgerust. Wel zijn er te weinig ruimtes voor zelfstudie. Het elektronische leerplatform Minerva is goed geïntegreerd in de beide opleidingen. De verschillende diensten (centraal, facultair en opleidingsgebonden) voor studieadvies en –begeleiding werken uitstekend. Ook het informele circuit werkt goed. Het initiatief moet wel steeds van de student komen.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG De faculteitsraad van de faculteit Wetenschappen bestaat uit 72 ZAP-leden, 8 AAP-leden, 8 ATP-leden, 16 studenten. Deze raad draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het verstrekte onderwijs en de kwaliteitszorg ervan en hij laat zich hierbij adviseren door de kwaliteitscel onderwijs. De (facultaire) kwaliteitscel onderwijs (KCO) bestaat uit 12 ZAP-leden, 3 OAP-leden en 3 studenten. Deze facultaire commissie wordt jaarlijks samengesteld door de faculteitsraad. De onderwijsdirecteur is één van de ZAP-leden en tevens voorzitter van KCO. De onderwijsdirecteur is het centraal aanspreekpunt voor onderwijsaangelegenheden; in overleg met de decaan coördineert hij het onderwijs van de faculteit. Hij wordt aangesteld voor een (hernieuwbare) periode van 2 jaar. Hij bepaalt de agenda van de KCO-vergaderingen, bereidt deze voor en voert de aldaar genomen besluiten uit in samenwerking met zijn administratieve medewerker. De onderwijsdirecteur zetelt in de centrale onderwijsraad. De faculteit Wetenschappen telt vier ombudspersonen. Op facultair niveau wordt de onderwijsoptimalisering in het bijzonder gedragen door de opleidingscommissies. De Faculteit Wetenschappen telt 11 opleidingscommissies; elke opleidingscommissie telt 18 leden: 9 ZAP-leden, 3 OAP-leden en 6 studenten. De vakgroepen staan in voor de effectieve uitvoering van de hun toevertrouwde onderwijstaken. Ze leveren de gewenste lesgevers, in functie van hun wetenschappelijke onderlegdheid en didactische competentie. De uitwisselingen in het kader van Socrates-Erasmus worden opgevolgd door de Facultaire Commissie Internationalisering (FCI) die op die manier het overzicht behoudt over alle uitwisselingen binnen de faculteit.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 227
De examencommissie behandelt alle deliberaties.
5.1. De evaluatie van de resultaten Aan de UGent is sinds het academiejaar 1993-94 een onderwijsevaluatie door de studenten ingevoerd. In dit proces worden bepaalde aspecten van de organisatie en de uitvoering van het onderwijs door de gebruikers beoordeeld op efficiëntie en effectiviteit, met het oog op functionele bijsturingen. De evaluatie is aldus specifiek gericht op het leveren van concrete feedback en indicaties, niet alleen aan de lesgevers, maar ook aan de opleidingscommissie en de KCO. Vanaf het academiejaar 2002-2003 werd een nieuw systeem van evaluaties ontwikkeld. Er werd geopteerd om de studenten slechts 2 maal in hun studieloopbaan te bevragen via het elektronisch systeem. Een eerste evaluatie konden de studenten invullen wanneer ze voor de eerste maal in de eerste licentie zijn ingeschreven. Een tweede maal konden de studenten evalueren op het einde van hun tweede licentie (mei), met name over alle gevolgde licentie-opleidingsonderdelen. In het academiejaar 2003-2004 is het nieuwe systeem verder gebruikt, met als enige aanpassing de frequentie van het evalueren. In het najaar worden alle studenten bevraagd over de vakken van het voorbije academiejaar. De afgestudeerden worden er speciaal voor aangeschreven. De evaluatiecommissie (bestaande uit de onderwijsdirecteur, een medewerker, de OC-voorzitter van de opleiding, aangevuld met een AAP-lid en een student uit de KCO) analyseert de antwoorden van de studenten en stelt per opleidingsonderdeel en per docent een voorlopig syntheserapport op. Een samenvatting van de evaluatie wordt vervolgens in de opleidingscommissie in aanwezigheid van de studenten besproken. Er is binnen de opleidingscommissie ook aandacht voor de jaarlijkse opvolging van het evaluatiedossier per vak, en of er in geval van een minder positieve evaluatie in het verleden een gunstige evolutie merkbaar is. De syntheserapporten worden doorgaans opgevraagd door de facultaire commissies belast met de bevorderingen van het zelfstandig academisch personeel. De commissie beoordeelt de docentenevaluaties en de opvolging ervan als goed. Zij heeft een hoge waardering voor het systeem van elektronische studentenenquêtes en de ernstige verwerking en beoordeling ervan. Zij waardeert dat er sinds de vorige visitatie een sterk verhoogde aandacht wordt geschonken aan het onderwijsdossier bij mogelijke bevorderingen of benoemingen. De grote openheid waarmee de synthese van de enquêtes wordt behandeld in de evaluatiecommissie en de opleidingscommissie en de betrokkenheid van de studenten in het hele proces kan volgens de commissie doorgaan als voorbeeldstellend. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten voor beide opleidingen als goed.
228 | Natuurkunde, Universiteit Gent
5.2. Maatregelen tot verbetering De commissie heeft vastgesteld dat de interne evaluaties zeer ernstig worden opgevolgd en dat docenten die een mindere evaluatie zouden gekregen hebben hierop worden gewezen door de onderwijsdirecteur, de voorzitter van de opleidingscommissie of de decaan. De commissie stelde trouwens vast dat er zich geen noemenswaardige problemen voordoen wat dit betreft. Zowel bij studenten, doctorandi en assistenten noteerde de commissie een grote tevredenheid over de opleiding in al haar aspecten. De opleiding heeft goed ingespeeld op de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie (1998). Het wiskundepakket in het verplichte programma is gevoelig gereduceerd en aangepast aan de noden van de fysici, tijdens de practica worden de computervaardigheden getraind, de practica zijn gemoderniseerd en werden opgewaardeerd, de studenten worden via projectpractica bij de onderzoeksgroepen betrokken, en zowel de doelstellingen als het programma besteden meer aandacht aan de communicatievaardigheden van de studenten. Toch blijven er nog een aantal aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie onvoldoende beantwoord. Er is nog te weinig contact met de alumni. Het personeelsbeleid blijft eveneens een heikel punt: een plan om in te spelen op het nakende emeritaat van heel wat professoren is er nog altijd niet. De opleidingsverantwoordelijken verdienen een compliment voor de kwaliteit, duidelijkheid en leesbaarheid van het zelfstudierapport. De commissie is van mening dat dit zelfstudierapport als voorbeeld kan dienen voor de opleidingen aan de andere universiteiten. De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering globaal voor beide opleidingen als goed.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de studenten en medewerkers als zeer goed. Beide groepen zijn vertegenwoordigd in alle beleidsniveaus van de universiteit en faculteit en de commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding effectief rekening houdt met hun mening. De commissie heeft ook waardering voor de grote transparantie waarmee beslissingen tot stand komen. De contacten met de alumni en het beroepenveld zijn evenwel nog voor veel verbetering vatbaar. De opleiding onderhoudt geen systematische contacten met de afgestudeerden en er is ook geen alumnivereniging. De commissie suggereert om de afgestudeerden regelmatig te ondervragen over de relatie opleiding-beroepsleven. De commissie is er immers van overtuigd dat de alumni en het bedrijfsleven een belangrijke rol kunnen spelen bij curriculumherzieningen.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 229
Voor dit facet 5. 3. geeft de commissie de bachelor- en masteropleiding een voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als goed. De opleidingen beschikken over een goed
evaluatiesysteem. De opvolging van zowel de interne enquêtes als de externe visitaties geschiedt op een professionele en ernstige wijze. De betrokkenheid van de studenten en de medewerkers bij het interne kwaliteitszorggebeuren is groot. Er zijn evenwel geen systematische contacten met de alumni en het beroepenveld. Het zelfevaluatierapport blonk uit in helderheid en duidelijkheid.
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Gerealiseerd niveau De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni uitstekend is. Vele alumni komen terecht in het wetenschappelijk onderzoek. Anderen belanden in de IT-sector, het hoger onderwijs, de bank- en de medische sector. Verschillende alumni volgen bijkomende studies, zoals biomedische ingenieurstechnieken en informatica. De alumni waarmee de commissie heeft gesproken, werkten onder meer bij Imec, ICORDA software, SMALS-MVM (egovernement), AMI semi-conductor en de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven. Als positieve punten haalde de alumni aan dat de opleiding het analytisch en probleemoplossend vermogen aanscherpt. Als minpunt haalden ze de aansluiting met de arbeidsmarkt aan en het zwaar abstracte wiskundepakket. De voorbereiding op het werkveld kwam in de uitgedoofde opleiding inderdaad onvoldoende aan bod. Het nieuwe programma heeft hier wat meer aandacht voor. De commissie is van oordeel dat de bachelor- en de masteropleiding fysica en sterrenkunde hun respectieve doelstellingen en eindtermen ruimschoots verwezenlijken en fysici van hoog niveau afleveren, die een voldoende brede basis hebben om in verschillende sectoren actief te zijn en voldoende kritische reflectie hebben meegekregen om zich continu bij te scholen of verder te studeren. Het niveau dat wordt gerealiseerd, blijkt ook uit de eindverhandelingen die als excellent worden omschreven en het hoge niveau van de examens. De opleiding fysica en sterrenkunde ziet gemiddeld 1,6 student per jaar op Erasmus vertrekken, wat overeenstemt met 10 procent van de jaarlijkse cohorte. In de omgekeerde richting is de mobiliteit groter: gemiddeld 4,7 buitenlandse studenten, of een kwart van de jaarlijkse cohorte, brengen een gedeelte van hun opleiding in Gent door. De commissie is tevreden met deze cijfers. Ze heeft vastgesteld dat de opleiding goede inspanningen levert om de studenten te motiveren om deel te nemen aan een
230 | Natuurkunde, Universiteit Gent
internationale uitwisseling. Voor het verstrekken van informatie over de uitwisselingsprogramma’s is er een specifieke docent als contactpersoon aangesteld. De commissie heeft trouwens lof voor het feit dat de universiteit ‘taalcheques’ geeft aan haar uitgaande studenten waarmee ze aan het Talencentrum van de universiteit gratis een inleidende cursus kunnen volgen in de taal van hun Erasmusland. De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als excellent.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur wis- en natuurkunde zijn weergegeven in Grafiek 2. Het gemiddelde slaagpercentage van de generatiestudenten bedroeg het afgelopen decennium 47,6 procent. Het gemiddelde slaagpercentage van de tweede kandidatuur natuurkunde bedroeg de jongste tien jaren 69 procent.
Grafiek 2 : Slaagpercentages van de generatiestudenten eerste kandidatuur wis- en natuurkunde aan de Universiteit Gent. 100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0% 19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
20032004
De commissie acht de slaagpercentages voor de uitgedoofde kandidatuursopleiding nauwelijks voldoende. Ze erkent dat een groot aantal generatiestudenten wellicht faalt omwille van een verkeerde studiekeuze, een gebrekkige vooropleiding of een algemene overschatting van het eigen kunnen. De commissie herhaalt daarom haar aanbeveling om een grondige drop-out analyse uit te voeren, teneinde de verschillende oorzaken van de uitval te systematiseren. Ze is enigszins verwonderd dat het centrale Studieadviescentrum niet over uitvalanalyses beschikt. Daarnaast meent de commissie dat een mentoraatwerking, met name voor het eerste jaar, waar de uitval het hoogst is, wellicht de slaagkans van een aantal studenten zou kunnen verhogen. Het is eveneens wenselijk om ambitieuze streefcijfers
Natuurkunde, Universiteit Gent | 231
te formuleren. Het gemiddelde slaagpercentage dat wordt behaald aan de K.U.Leuven Campus Kortrijk, namelijk 75 procent voor de generatiestudenten en bijna 100 procent voor de tweedejaars, kan hierbij als voorbeeld dienen. In de eerste licentie is het slaagpercentage gemiddeld 89 procent, in de tweede licentie 92 procent. De commissie acht dit voldoende. De doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde is gepresenteerd in Tabel 2. Gemiddeld heeft een student ongeveer vier jaar en zeven maanden nodig om de opleiding tot licentiaat natuurkunde te voltooien. Een goede 60 procent van de studenten voltooit de studie binnen de voorziene termijn van 4 jaar.
Tabel 2 : Doorstroomanalyse van de opleiding natuurkunde aan de Universiteit Gent Afstudeerjaar
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
Jaren
Maanden
1994 - 1995
10
2
3
0
0
15
4,53
4
6
1995 - 1996
15
11
1
1
0
28
4,57
4
7
1996 - 1997
16
5
2
1
0
24
4,50
4
6
1997 - 1998
5
9
3
0
0
17
4,88
4
11
1998 - 1999
8
10
2
2
0
22
4,91
4
11
1999 - 2000
6
6
3
0
0
15
4,80
4
10
2000 - 2001
14
10
4
0
0
28
4,64
4
8
2001 - 2002
4
3
0
0
0
7
4,43
4
5
2002 - 2003
10
12
1
0
0
23
4,61
4
7
2003 - 2004
5
3
4
0
0
12
4,92
4
11
4,56
4
7
Totaal Procentueel
93
37
15
6
0
151
61,6%
24,5%
9,9%
4,0%
0,0%
100,0%
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement voor de gecombineerde kandidaat-licentiaat opleiding als voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding fysica en sterrenkunde als excellent. De kwaliteit van de afgestudeerden is uitstekend. De afgestudeerde fysici halen een zeer hoog niveau halen en zijn voldoende breed opgeleid om in diverse arbeidssectoren aan de slag te kunnen. Velen onder hen hebben een attitude van levenslang leren. Het onderwijsrendement van de gecombineerde kandidaat-licentiaat opleiding is voldoende, maar dient verbeterd te worden.
232 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Integraal oordeel van de visitatiecommissie De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding natuurkunde en sterrenkunde aan de UGent ruimschoots voldoen aan de criteria die vermeld zijn in de zes onderwerpen van het accreditatiekader en heeft dus een positief eindoordeel over de basiskwaliteit van de bachelor- en de masteropleiding fysica en sterrenkunde aan de UGent. Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: - het overleg met de alumni versterken; - het invoeren van een caleidoscopisch college over moderne fysica en sterrenkunde in het eerste bachelorjaar; - in het eerste bachelorjaar de practica aantrekkelijker maken en meer demonstraties in de lessen inbouwen; - in de masteropleiding het keuzepakket beter definiëren en een bedrijfsmodule inrichten; - het organiseren van een diagnostische toets na een 8-tal weken voor de eerstejaarsstudenten (middels proefexamens en of zelfevaluaties via het elektronisch leerplatform); - een duidelijke beschrijving van de kwaliteitseisen voor de masterproef opstellen; - de instromende studenten in het eerste jaar aanmoedigen om de herhalingscursus wiskunde die voor de studenten burgerlijk ingenieur wordt ingericht, te volgen; - afspraken maken over de toegang tot het masterprogramma; - zelf een scholennetwerk te creëren en contacten met fysicaleerkrachten uit het secundair onderwijs op te bouwen; - het opstellen van een personeelsplan om in te spelen op het nakende emeritaat van een aantal ZAP-leden; - het organiseren van een uitvalanalyse; - het versterken van de individuele begeleiding van de eerstejaarsstudenten, bijvoorbeeld via de invoering van een mentoraatwerking; - het creëren van een (aangename) studeer- en werkruimte voor de studenten; - het opstellen van een goede profielschets voor natuurkundigen.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 233
Een aantal aspecten situeert zich wellicht op faculteits- of instellingsniveau. De commissie nodigt de opleiding uit om grondig na te denken over het volgende thema: - De commissie wijst op de potentiële gevaren van de huidige structuur, waarbij de vakgroep de lesopdrachten autonoom invullen en ook het personeelsbeleid voeren. De commissie acht een overkoepelende structuur (een departement of centrum voor fysica en sterrenkunde) wenselijk, waarbij minstens het personeelsbeleid als bevoegdheid aan dit overkoepelend orgaan wordt toegewezen. De UGent is uniek omdat zij zowel een opleiding heeft in de Fysica en Sterrenkunde, die sterk gericht is op fundamentele wetenschap, als een opleiding Toegepaste Natuurkunde die sterk gericht is op het belang van de natuurkunde voor technische ontwikkelingen en toepassingen. De commissie vindt dit een sterk aanbod. De commissie heeft voorts geconstateerd dat de opleiding fysica en sterrenkunde enerzijds en de opleiding toegepaste natuurkunde anderzijds een verschillend type van studenten aantrekken. De UGent geeft daarom een waardevolle meerwaarde aan het scala van natuurkundeopleidingen in Vlaanderen. De twee opleidingen hebben duidelijk een verschillende oriëntatie. De commissie is van mening dat de twee verschillende oriëntaties een constructieve samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang niet hoeven uit te sluiten. De commissie heeft geconstateerd dat de individuele contacten tussen de ZAP-leden in de fysica en sterrenkunde en die in de toegepaste natuurkunde goed zijn maar dat de samenwerking op facultair niveau verbeterd kan worden.
234 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Universiteit Gent De bachelor- en masteropleiding Toegepaste Natuurkunde Bachelor en Master
Woord vooraf De visitatiecommissie Natuurkunde bezocht de Universiteit Gent van 19 tot en met 22 december 2005. Vooruitlopend op de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de faculteit Ingenieurswetenschappen haar programma’s grondig hervormd in de geest van de nieuwe structuur en ze stapsgewijs ingevoerd sinds het academiejaar 2001-2002. Dit betekent dat op het ogenblik van de visitatie het volledige bachelorprogramma al gedoceerd was: de eerste bachelor was aan de vijfde uitgave toe, de tweede aan de vierde en de derde aan de derde uitgave. Het masterprogramma liep voor het eerst volledig. Het eerste masterjaar liep de eerste keer in het academiejaar 2004-2005, het tweede was net in voege tijdens de visitaties. De ervaringen van de studenten in het tweede masterjaar zijn dus noodgedwongen fragmentarisch. Ondanks deze beperking heeft de commissie een goed beeld gekregen van de bachelor- en masteropleiding toegepaste natuurkunde aan de Universiteit Gent. Het oordeel over het masterprogramma natuurkunde is gebaseerd op de huidige invulling van het programma en – bij extrapolatie – op de eindverhandelingen en de statistische gegevens m.b.t. studeerbaarheid en studierendementen van de uitgedoofde ingenieursjaren.
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Het zelfevaluatierapport beschrijft de eindcompetenties voor de opleidingen toegepaste natuurkunde als volgt:
De bacheloropleiding toegepaste natuurkunde Eindtermen voor een bachelor in de toegepaste natuurkunde Een bachelor in de toegepaste natuurkunde dient: 1. inzicht te hebben in de theoretische en conceptuele aspecten van wiskunde en basiswetenschap, alsook in de toepassing ervan in een aantal ingenieursdisciplines en vakdomeinen; 2. in staat te zijn om zelfstandig nieuwe vakkennis te verwerven en deze te integreren in het geheel van reeds opgedane kennis, inzichten en vaardigheden; 3. zich de basisfilosofie van het kritisch en zelfstandig wetenschappelijk maar ook technisch denken te hebben eigen gemaakt, alsook zich een analytische geest te hebben gevormd met zin voor synthese;
Natuurkunde, Universiteit Gent | 235
4. in staat te zijn een probleem te abstraheren tot een eenduidig model en gepaste symbolische en numerieke software voor de (reken)technische aspecten van een vraagstuk en de visualisering van oplossingen efficiënt te kunnen aanwenden; 5. voldoende schriftelijke en mondelinge communicatievaardigheden te hebben ontwikkeld, onder meer met het oog op het duidelijk kunnen presenteren van een probleemanalyse en de voorgestelde oplossingen ervan; 6. te beschikken over een probleemoplossende ingesteldheid zodat complexe problemen herleid kunnen worden tot handelbare deelproblemen, dit alles vergezeld van een kritische, zelfstandige maar vooral ook zelfcontrolerende houding; 7. de grondslagen van de moderne natuurkunde te beheersen; 8. een overzicht te hebben van de belangrijkste toepassingsgebieden van de moderne natuurkunde, met telkens een grondige kennis van de basisbegrippen; 9. een concrete, praktische probleemstelling zelfstandig te kunnen bestuderen en uitwerken; 10. theoretische modellen te kunnen opstellen waarmee materialen, componenten, systemen en producten beschreven en begrepen kunnen worden; 11. over vaardigheden te beschikken voor de experimentele toepassing van de verworven kennis;
De masteropleiding toegepaste natuurkunde Eindtermen voor een master in de toegepaste natuurkunde Een master in de toegepaste natuurkunde dient: 1. de grondslagen van de natuurkunde te beheersen; 2. een overzicht te hebben van de belangrijkste toepassingsgebieden van de moderne natuurkunde, met telkens een grondige kennis van de basisbegrippen; 3. de technische benadering te kennen van de toepassingen van de natuurkunde; 4. de basisfilosofie van zowel het wetenschappelijke als het technische denken aangeleerd te hebben; 5. een diepgaande kennis verworven te hebben in een aantal actueel toegepast natuurkundige domeinen waarbinnen de Universiteit Gent vooraanstaand onderzoek uitvoert; 6. een concrete, praktische probleemstelling zelfstandig te kunnen bestuderen en uitwerken; 7. theoretische modellen te kunnen opstellen waarmee bepaalde materialen, componenten, systemen, producten, etc kunnen worden beschreven en begrepen; 8. mondeling en schriftelijk te kunnen rapporteren over onderzoeksresultaten 9. de attitudes van een onderzoeker verworven te hebben, nodig om in bedrijven of onderzoeksinstellingen te functioneren;
236 | Natuurkunde, Universiteit Gent
1.1. Niveau en oriëntatie van de academische opleiding toegepaste natuurkunde De doelstellingen van de bacheloropleiding zijn gericht op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties. Ze focussen op het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis, de structuur van het vakgebied en de samenhang met de andere vakgebieden. De doelstellingen van de masteropleiding zijn gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. De doelstellingen beogen een gevorderd inzicht in de nieuwste ontwikkelingen bij te brengen en zijn erop gericht om de masterstudent een originele bijdrage aan de wetenschap te doen leveren. Ook de bij het vakgebied horende vaardigheden worden in de doelstellingen van beide opleidingen niet uit het oog verloren. De bacheloropleiding is geconcipieerd als een doorstroomopleiding, zonder evenwel uit het oog te verliezen dat ze een eigen finaliteit moet hebben en voor sommige studenten wel eens het eindpunt zou kunnen betekenen. Daarom is er in de doelstellingen voldoende aandacht voor het bijbrengen van vakkennis en het beheersen van sociale vaardigheden en uiteenlopende vormen van communicatie. De commissie adviseert om de komende jaren de nodige aandacht te blijven besteden aan de vraag op de arbeidsmarkt naar afgestudeerde bachelors in de toegepaste natuurkunde en, indien nodig, de doelstellingen in het licht van die vraag te herbekijken. De commissie apprecieert het dat er voor de academische opleiding toegepaste natuurkunde een beroepsprofiel is uitgewerkt. De opleidingsverantwoordelijken willen een ingenieur te vormen die in staat is aan de universiteiten, de onderzoeksinstellingen of in de industrie het technischwetenschappelijk onderzoek uit te voeren of te leiden. Daartoe combineren ze de basisconcepten van een ingenieursopleiding met de essentie van een natuurkundeopleiding. De commissie is van oordeel dat de competenties goed zijn afgestemd op dit beroepsprofiel. Ze betreurt het evenwel dat een carrière in het onderwijs niet in de doelstellingen is opgenomen. Tijdens haar gesprekken met de studenten merkte ze op dat een aantal van hen geïnteresseerd is in een onderwijscarrière. De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van zowel de bachelor als de master toegepaste natuurkunde als goed.
1.2 Domeinspecifieke eisen De doelstellingen van beide opleidingen zijn volgens de commissie goed afgestemd op de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten worden gesteld en conformeren aan de internationale normen. Wel meent de commissie dat het onderscheid tussen de algemene en specifieke eindtermen voor de bacheloropleiding niet helemaal duidelijk tot uiting kwam in het zelfevaluatierapport Zoals eerder aangehaald zijn de doelstellingen van de bachelor- en de masteropleiding zeer goed
Natuurkunde, Universiteit Gent | 237
afgestemd op de eisen van het beroepenveld. Bij de curriculumhervorming hebben de Technologische Kring1, de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging en de Alumnivereniging van de Ingenieurs afgestudeerd aan de UGent (AIG) trouwens hun inbreng gehad. Ten slotte heeft de bachelor-masteropleiding natuurkundig ingenieur een duidelijk profiel en onderscheidt ze zich goed van haar zusteropleiding natuurkunde aan de faculteit Wetenschappen. Het onderscheid kan samenvattend beschreven worden door te stellen dat de opleiding natuurkunde zich richt op de schoonheid van de natuurkunde en de opleiding natuurkundig ingenieur zich vooral recht op de technische toepassingen van de fysica. Binnen het Vlaamse ingenieurslandschap is het een unieke opleiding. Ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen aan de Technische Universiteit Eindhoven en de Technische Universiteit Delft onderscheidt de opleiding in Gent zich door voor het pakket aan keuzevakken uit te gaan van de eigen onderzoeksexpertise. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding De commissie beoordeelt de doelstellingen van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding als positief. Zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen van de beide opleidingen worden als goed
beoordeeld door de commissie. De doelstellingen van de bacheloropleiding zijn gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en het bijbrengen van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis en de nieuwste ontwikkelingen. De doelstellingen van de masteropleiding zijn gericht op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Ze zijn tevens gericht op het bijbrengen van een gevorderd inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en de nieuwste ontwikkelingen. Ook de vaardigheden worden in de doelstellingen van de masteropleiding niet uit het oog verloren.Van de masterstudent wordt tevens verwacht dat hij een originele bijdrage aan de wetenschap levert. De doelstellingen van beide opleidingen en de domeinspecifieke aspecten ervan zijn conform de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. De afstemming ervan op het beroepenveld is goed. De bachelormasteropleiding toegepaste natuurkunde onderscheidt zich duidelijk van de bachelor-masteropleiding natuurkunde en onderscheidt zich van gelijkaardige opleidingen in Nederland door te focussen op de eigen onderzoeksexpertise.
ONDERWERP 2: PROGRAMMA Beschrijving van het bachelorprogramma Het programma is opgedeeld in een gedeelte wiskunde en basiswetenschappen (60 studiepunten), een pakket algemene ingenieursopleidingsonderdelen (32 studiepunten), vakgebonden (= natuurkundige) ingenieursopleidingsonderdelen (78 studiepunten) en maatschappelijke en De Technologische Kring bestaat uit bedrijfsleiders en ZAP-leden van de faculteit. De kring vergadert twee keer per jaar om te reflecteren over de beleidslijnen en de evaluatie van het onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening
1
238 | Natuurkunde, Universiteit Gent
humane opleidingsonderdelen (10 studiepunten). Het pakket wiskunde en basiswetenschappen omvat voor 33 studiepunten aan wiskundeonderdelen, 18 studiepunten aan fundamentele natuurkundevorming en 9 studiepunten aan een basisvorming in scheikunde. Zowel het wiskunde- als het scheikundepakket wordt volledig gegeven in het eerste jaar. De natuurkundige opleidingsonderdelen worden gegeven in het tweede en het derde semester. Onder de algemene ingenieursopleidingsonderdelen vallen de cursussen informatica, ‘waarschijnlijkheidrekening en statistiek’, ‘systeem- en signaalanalyse’, ‘mechanica van materialen’, transportverschijnselen en een vakoverschrijdend practicum. Zij worden gegeven in het tweede jaar. Vanaf het vierde semester worden de natuurkundige ingenieursopleidingsonderdelen aangeboden. Een eerste cluster omvat de opleidingsonderdelen Lagrange- en Hamiltondynamica, kwantummechanica en statistische fysica. Er is het practicaonderdeel ‘bouwstenen van de materie’. Een volgende cluster bestaat uit opleidingsonderdelen vaste stoffysica en halfgeleiders. Er is de groep met de opleidingsonderdelen elektromagnetisme en ‘materialen en velden’. De studenten krijgen tevens de opleidingsonderdelen fotonica en ‘modelleren en regelen van dynamische systemen’. Een laatste cluster wordt gevormd door de opleidingsonderdelen ‘elektrische netwerken’ en ‘elektronische systemen en instrumentatie’. Onder deze cluster valt ook het vakoverschrijdend project waarmee de opleiding wordt afgesloten. De module humane opleidingsonderdelen omvat de opleidingsonderdelen economie, ‘filosofie en wetenschap’ en communicatievaardigheden.
Beschrijving van het masterprogramma toegepaste natuurkunde Op dit ogenblik zijn er twee opties in de opleiding ingebouwd: toegepaste natuurkunde en fotonica. Het is de bedoeling dat de optie fotonica in 2007-2008 uitgroeit tot een aparte interuniversitaire masteropleiding; het programma voor de optie fotonica is met andere woorden een overgangsprogramma. Het programma voor de optie toegepaste natuurkunde blijft ongewijzigd. De opleiding bereidt ook twee Erasmus Mundusprogramma’s voor die in oktober 2006 zullen starten: een voor de optie toegepaste natuurkunde, de ‘European Master of Nuclear Fusion Science and Engineering Physics’ en een voor de optie fotonica, de ‘Master of Science in Photonics’. Het masterprogramma omvat zeven plichtvakken (42 studiepunten) die allemaal in de eerste twee semesters van de master worden gedoceerd. Het gaat om ‘subatomaire fysica’, ‘atoom- en molecuulfysica’, ‘plasmafysica’, ‘fysische chemie’, ‘computationele oplossingen van golfproblemen’, ‘fysica van halfgeleidercomponenten’ en ‘wiskundige methoden’. Vervolgens zijn er de optievakken (36 studiepunten). In de optie fotonica zijn er drie plichtvakken (18 SP): microfotonica,‘optische materialen en microsystemen’,‘sensoren en actuatoren’. Daarnaast kan gekozen worden uit een lijst opleidingsspecifieke keuzevakken. Voor de optie toegepaste natuurkunde dient de student voor 18 studiepunten te kiezen uit een lijst van opleidingsspecifieke keuzevakken aan de faculteit Wetenschappen en nog eens voor 18 studiepunten uit een opleidingsspecifieke lijst van de eigen faculteit.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 239
De vrije keuzevakken (18 SP) bieden ruimte tot verbreding en verdieping van de opleiding. Zes studiepunten worden voorbehouden voor vakken die de maatschappelijke aspecten van het ingenieursberoep belichten en dienen gekozen te worden uit een facultaire lijst van keuzevakken. De stage maakt ook deel uit van deze lijst. De overige studiepunten kunnen de studenten vrij kiezen uit het volledige opleidingsaanbod van de universiteit. Ten slotte worden 24 studiepunten ingeruimd voor de masterproef.
2.1. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma Bachelorprogramma toegepaste natuurkunde De commissie meent dat het bachelorprogramma een adequate invulling is van de eindkwalificaties van de opleiding, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het programma zorgt ervoor dat de studenten een zeer degelijke wetenschappelijke basiskennis meekrijgen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in (leerdoelen van) het programma en de inhoud van het programma stelt de studenten in staat om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. In het derde jaar voeren de studenten een vakoverschrijdend project uit. In dit opleidingsonderdeel worden de studenten zelfstandig en in groep aan het werk gezet om de kennis en de vaardigheden uit uiteenlopende opleidingsonderdelen toe te passen op een voor hen nieuwe probleemstelling die ook een zekere praktische component bevat. Dit vakoverschrijdend project in het derde jaar vindt de commissie zeer mooi. Het doet een beroep op de zelfwerkzaamheid, het probleemoplossend vermogen en de kritische ingesteldheid van de studenten. De commissie is zeer gecharmeerd door het opleidingsonderdeel ‘communicatievaardigheden’. In deze cursus wordt de studenten aangeleerd om op een heldere wijze mondeling en schriftelijk te communiceren niet alleen aan vakspecialisten maar ook aan leken. Ook het verplichte bedrijfsbezoek in het derde semester vindt de commissie een mooi initiatief. De tot dan toe vrijblijvende verslaggeving over het bezoek is in het academiejaar 2003-2004 omgevormd tot een opdracht in het kader van het vak communicatievaardigheden. De keuze voor natuurkundig ingenieur gebeurt pas in de tweede bachelor. Het programma in het eerste jaar is nogal wiskundig gericht en bevat niet zoveel fysica maar dit wordt in de tweede en derde bachelor goed opgevangen, meent de commissie. De moderne fysica komt ook voldoende aan bod in het programma. In het eerste jaar bevatten de opleidingsonderdelen Natuurkunde I en II veel demonstraties, wat de attractiviteit ervan verhoogt.
240 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Bij de vernieuwing van het curriculum werden alle stakeholders (studenten, assistenten, onderzoekers en professoren) betrokken. De inhouden van de wiskunde- en basiswetenschappelijke opleidingsonderdelen werden grondig herbekeken en aangepast aan de noden van de instromende studenten. Een aantal opleidingsonderdelen werd hierdoor gereduceerd, twee nieuwe opleidingsonderdelen werden ingelast, met name ‘discrete wiskunde’ voor het stimuleren van het redeneervermogen en meetkunde voor het stimuleren van het ruimtelijk inzicht. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het bachelorprogramma als goed.
Masterprogramma toegepaste natuurkunde De commissie is van oordeel dat het voorgestelde masterprogramma, met voorlopig twee opties, een goed ingevuld programma is van een zeer hoog niveau, met voldoende oog voor verbreding. De inhoud biedt de studenten goed de mogelijkheden om de beoogde eindcompetenties te bereiken. Via de lessen, oefeningen, practica en projecten komen de studenten in contact met het actueel natuurkundig onderzoek. De commissie is van mening dat het een zeer interdisciplinair programma is, met onder meer raakvlakken in de scheikunde, toepassingen in de geneeskunde en de micro- en opto-elektronica. De commissie vindt het zeer belangrijk dat het programma ook aandacht besteedt aan het nucleaire onderzoek. Ze is ervan overtuigd dat dit onderzoek in stand moet worden gehouden met het oog op de toekomst van de energievoorziening en de specifieke eisen die aan de nucleaire technologie worden gesteld. De commissie waardeert het dat het programma de maatschappelijke aspecten van het ingenieursberoep belicht en dat de studenten een aantal vakken uit het volledige opleidingenaanbod van de universiteit kunnen kiezen. Het feit dat de opleidingsverantwoordelijken voor beide opties twee Erasmus Mundusprogramma’s voorbereidt, toont aan dat de opleiding toegepaste natuurkunde internationaal sterk staat aangeschreven. De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het masterprogramma als goed.
2.2. De academische gerichtheid van het programma Er is een duidelijke aandacht in beide programma’s voor kennisontwikkeling en een kritische onderzoeksattitude. De studenten worden al vroeg in de bacheloropleiding voorbereid op het
Natuurkunde, Universiteit Gent | 241
zelfstandig experimenteren. De programma’s streven overduidelijk naar het afleveren van academische gevormde toegepaste natuurkundigen die praktisch werkzaam kunnen zijn. De studenten genieten hun onderwijs in een omgeving waar het wetenschappelijk onderzoek hoog in het vaandel staat en ook wordt uitgedragen in de cursussen. Op het gebied van kernfusie en fotonica is de Universiteit Gent zeker internationaal competitief. De commissie beveelt aan om de studenten in hun eerste masterjaar zo spoedig mogelijk, en zeker niet later dan het begin van het tweede semester, bij een onderzoeksgroep te betrekken. De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van het programma voor zowel de bachelor- als voor de masteropleiding als excellent.
2.3. De samenhang van het programma Het bachelorprogramma is inhoudelijk zeer logisch opgebouwd en er is een goede verhouding tussen het verplichte pakket en de keuze-opleidingsonderdelen. Er is een graduele overgang van streng wiskundig en wetenschappelijk gerichte basisopleidingsonderdelen naar algemene en domeinspecifieke ingenieursopleidingsonderdelen (= het keuzepakket toegepaste natuurkunde). Het vakoverschrijdend practicum in het tweede jaar is een eerste aanzet tot het geïntegreerd toepassen van alle eerder opgedane natuurkunde- en andere wetenschappelijke kennis. Het vakoverschrijdend project in het derde jaar komt dit geïntegreerd toepassen van kennis nog sterker aan bod. Stapsgewijs worden ook de nodige ICT-, communicatie- en onderzoeksvaardigheden ontwikkeld. De commissie waardeert de ruimte die werd ingebouwd voor humane opleidingsonderdelen. Ook het masterprogramma is logisch opgebouwd, te beginnen met de verplichte opleidingsonderdelen die de basis vormen voor de opleidingsspecifieke keuzeopleidingsonderdelen. Het verplichte opleidingsonderdeel ‘wiskundige methoden’, blijkt evenwel te laat in de opleiding geprogrammeerd, namelijk in de master. De opleidingsverantwoordelijken beseffen dit en zijn van plan het in het derde of zelfs al het tweede bachelorjaar te programmeren. Er is een zeer ruim keuze-aanbod dat de studenten toelaat zich ofwel verregaand te specialiseren ofwel voor een zeer brede opleiding te kiezen. De commissie apprecieert dit. De commissie beoordeelt de samenhang van de twee programma’s als goed.
2.4. Studieomvang De nieuwe opleidingen voldoen allemaal aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: de driejarige bacheloropleiding omvat 180 studiepunten en de masteropleiding omvat 60 studiepunten per jaar.
242 | Natuurkunde, Universiteit Gent
2.5. Studietijd De opleiding begroot elk studiejaar op 1800 uren aan studietijd. Een studiepunt correspondeert aldus met 30 uren studie. Volgens de Vlaamse decreetgever moet 1 studiepunt overeenkomen met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren studietijd, de opleiding kies er bewust voor om een studiepunt zo maximaal mogelijk in te vullen. In het vooruitzicht van deze onderwijsvisitatie werd door een wetenschappelijk medewerker van de DOWA2 een studietijdmeting uitgevoerd. De opleiding besluit uit de studietijdmetingen van de eerste twee bachelorjaren blijkt dat de begrote tijd overeenkomt met de reële. Enkele opleidingsonderdelen in het eerste jaar bleken wel zwaarder dan begroot maar de opleidingsverantwoordelijken hebben dit probleem opgelost of werken nog aan een oplossing. Zo werd de leerstof scheikunde herschikt over de vakken scheikunde I en scheikunde II en is er een werkgroep opgericht om het vak algebra te bekijken. De studietijdmeting 2004-2005 van het derde bachelorjaar is niet representatief omdat te weinig studenten eraan hadden deelgenomen. Diegenen die wel een formulier hadden ingevuld, gaven echter geen problemen met de studeerbaarheid aan. Hetzelfde geldt voor de studietijdmetingen in het vierde en het vijfde jaar. Een kritische noot bij het systeem is echter dat de gegevens van studenten met een afwijkend curriculum (bissers, studenten met vrijstellingen) niet in rekening worden gebracht wat tot een vertekend beeld van de reële studietijd kan leiden. De commissie beveelt daarom aan om via uitvalanalyses ook de studietijd van diegenen die niet probleemloos het parcours doorlopen, na te gaan. Tijdens haar gesprekken met de studenten noteerde de commissie geen klachten over de studeerbaarheid van het programma. De commissie beschouwt de programma’s als zwaar maar studeerbaar. De commissie beoordeelt de studietijd van beide programma’s als goed.
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De onderwijsvisie van de Universiteit Gent is gericht op studentgecentreerd leren. In die visie is de student een actieve deelnemer die zelfstandig zijn kennis opbouwt. De rol van de docent verschuift naar die van begeleider die, door middel van geschikte onderwijsvormen en lesmateriaal, de gepaste leeromgeving creëert. De commissie stelt vast dat er zowel binnen de bachelor- als binnen de masteropleiding naar gestreefd wordt om die visie in de praktijk om te zetten. In de bacheloropleiding worden hoofdzakelijk de traditionele werkvormen van hoorcolleges en oefeningensessies gehanteerd. Practica en projecten krijgen hun plaats via de opleidingsonderdelen ‘vakoverschrijdend practicum’ en ‘vakoverschrijdend project’. Vanaf het tweede jaar worden ook in Directie Onderwijsaangelegenheden
2
Natuurkunde, Universiteit Gent | 243
verschillende andere opleidingsonderdelen practica georganiseerd en opdrachten gegeven, meestal in het kader van een permanente evaluatie. De commissie is van mening dat de practica in de bacheloropleiding interessant zijn en een beroep doen op de zelfwerkzaamheid van de student. In de masteropleiding bestaat er een grote diversiteit aan werkvormen. Ongeveer de helft van de lestijd wordt besteed aan hoorcolleges. Daarnaast worden bij een groot aantal opleidingsonderdelen werkcolleges, practica en projecten voorzien. Sommige lesgevers vragen van hun studenten expliciet enige zelfstudie. De zelfwerkzaamheid, het zelfstandig opzoeken van informatie, komt vooral aan bod in de practica en projecten. E-learning en ICT zijn goed ingeburgerd. In de bacheloropleiding wordt er al gebruik gemaakt van verschillende softwarepakketten zoals het algebrapakket Maple voor de opleidingsonderdelen wiskunde. De commissie heeft ook vastgesteld dat de docenten en studenten goed gebruik maken van de elektronische leeromgeving Minerva. De studenten vinden er de in de hoorcolleges uitgewerkte voorbeelden, presentaties, bijkomende documentatie en extra oefeningen. De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud voor de bachelor- en voor de masteropleiding als goed. De leermiddelen (handboeken, cursussen, etc.) zijn van goede kwaliteit.
2.7. Beoordeling en toetsing De examenvormen variëren sterk. In het eerste bachelorjaar zijn er alleen maar schriftelijke examens. In het tweede en derde jaar kiest de lesgever meestal voor een mondelinge ondervraging of voor een schriftelijk examen met open boek, gecombineerd met permanente evaluaties die gebeuren in het kader van de practica. Voor een beperkt aantal opleidingsonderdelen (vakoverschrijdend practicum, vakoverschrijdend project, communicatievaardigheden en bouwstenen van de materie) wordt alleen nog een permanente evaluatie afgenomen. In de masterjaren zijn de examenvormen zeer divers: schriftelijk, mondeling of een combinatie van beiden, met open of gesloten boek, onder de vorm van een project of de bespreking van een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift. De commissie heeft een aantal examenopgaven ingekeken en komt tot de vaststelling dat de toetsing nagaat of de studenten over de nodige kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes beschikken die vooropgesteld worden in de leerdoelen van de opleidingsonderdelen. Ze is van mening dat de examens van een hoog academisch niveau zijn.
244 | Natuurkunde, Universiteit Gent
De commissie noteerde tijdens haar bezoek geen klachten over unfaire beoordelingen en vindt dat er, via de onderwijsevaluaties door studenten, via de opleidingscommissies en de ombudspersonen een goede kwaliteitsbewaking is van het toetsgebeuren. De evaluatieprocedure is ook transparant. De commissie beoordeelt de examinering voor beide opleidingen als goed.
2.8. De Masterproef Het gewicht van de eindverhandeling in de uitgedoofde opleiding nam 20 studiepunten in beslag. De masterproef, die vanaf het academiejaar 2005-2006 wordt gemaakt, is 24 studiepunten waard. Dit verwondert de commissie omdat het afwijkt van de 30 studiepunten die in de natuurkundeopleidingen voor de masterproef worden gereserveerd. De commissie heeft een aantal thesissen doorgenomen en concludeert dat deze werken van zeer goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Uit de statistieken blijkt dat 42 procent van de eindverhandelingen de jongste vijf jaar aanleiding gaf tot een publicatie. De commissie heeft geconstateerd dat de studenten goed geïnformeerd worden over de onderwerpen die ze kunnen kiezen en met welke onderzoeksgroepen ze in zee kunnen gaan. Ook is er een lijst met beoordelingscriteria. De studenten zijn zich ook heel erg bewust van de niveau-eisen die aan een eindverhandeling worden gesteld: namelijk dat het moet gaan om origineel onderzoek. De commissie meent dat van een masterproef zelfs mag geëist worden dat ze van een publicabel niveau moet zijn. De begeleiding is volgens de commissie sterk georganiseerd, met regelmatig informeel overleg tussen de begeleider en de student. In sommige onderzoeksgroepen is er een tussentijdse presentatie en bespreking voor de hele groep. Voor de nieuwe masterproef wordt er een formele tussentijdse evaluatie georganiseerd. De beoordeling is correct en transparant, meent de commissie. Elk afstudeerwerk wordt in consensus beoordeeld door de beoordelingscommissie rekening houdend met het advies van de begeleidingscommissie. De begeleidingscommissie bestaat uit de promotor en twee andere leden die het afstudeerwerk tijdens het jaar van nabij opvolgden. De beoordelingscommissie bestaat uit een voorzitter en twee commissarissen, waarvan er een behoort tot een andere onderzoeksgroep dan die waar het afstudeerwerk is uitgevoerd. De beoordelingscommissie buigt zich over de wetenschappelijke aspecten, de vormgeving , de extended abstract en de openbare verdediging. De commissie beoordeelt de eindverhandelingen van de ingenieursopleiding toegepaste natuurkunde als goed.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 245
2.9. Toelatingsvoorwaarden De huidige toelatingsvoorwaarden voor een bachelor in de toegepaste natuurkunde zijn de generieke criteria die in het Vlaamse hoger onderwijs worden toegepast voor bijna alle opleidingen. Dit betekent dat de studenten moeten beschikken over: - een diploma van het secundair onderwijs - een bachelordiploma - een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie - een diploma of getuigschrift dat al gelijkwaardig wordt erkend. Tot en met het academiejaar 2003-2004 dienden de kandidaat-studenten evenwel nog een toelatingsexamen af te leggen vooraleer ze de opleiding burgerlijk ingenieur mochten aanvatten. De starters in de bacheloropleiding burgerlijk ingenieur zijn quasi uitsluitend doorstromers uit het algemeen secundair onderwijs, en binnen het algemeen secundair onderwijs wordt er vooral gerecruteerd uit de sterke wiskunderichtingen. Om de kloof met het secundair onderwijs te verkleinen, heeft de opleiding twee nieuwe wiskundevakken ingevoerd: discrete wiskunde om het logisch redeneervermogen aan te scherpen en meetkunde om het ruimtelijk inzicht te stimuleren. Desondanks tonen de slaagcijfers aan dat het wiskundepakket in het eerste jaar voor vele studenten nog steeds een zware dobber is. De opleidingsverantwoordelijken zijn daarom van plan om vanaf september ’06 jaarlijks een herhalingscursus wiskunde in te richten. Ook werd de studiebegeleiding fors opgeschroefd (zie 4.2). De commissie ondersteunt deze maatregelen en beveelt aan om de kwaliteit van de instromende studenten nauwlettend in het oog te blijven houden. De commissie beoordeelt de aansluiting van het programma qua vorm en inhoud bij de kwalificaties van de instromende studenten als goed. De opleidingsverantwoordelijken hebben nieuwe toelatingsvoorwaarden voor de master opgesteld die ingaan vanaf 1 oktober 2007. Een rechtstreekse toegang is natuurlijk voorzien voor de bachelor toegepaste natuurkunde. Sommige diplomarichtingen worden toegelaten mits het volgen van een voorbereidingsprogramma. Het gaat om de bachelor in de ingenieurswetenschappen, de bachelor fysica en sterrenkunde van de eigen universiteit, de bachelor in de fysica aan de andere universiteiten en de bachelor of science in Engineering van de Koninklijke Militaire School. De voorbereidingsprogramma’s bestaan uit een verplicht pakket van 30 studiepunten, waar vrijstellingen mogelijk zijn, en een keuzeprogramma van 60 studiepunten. De opleiding beraadde zich ten tijde van de visitatie nog over een schakelprogramma voor studenten die uit de industriële hogescholen komen. De commissie acht zo’n programma noodzakelijk voor een succesvolle universitaire studie van zulke studenten. Grafiek 1 toont het aantal studenten dat voor de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur kiest over de voorbije 10 jaar. Tot het academiejaar 2001-2002 werd de keuze voor een afstudeerrichting - in dit geval toegepaste natuurkunde- gemaakt in de toenmalige eerste proef (het derde jaar). Sinds het academiejaar 2002-2003 start de opsplitsing in het tweede semester van het tweede jaar.
246 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Grafiek 1 : Aantal starters per academiejaar aan de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur van de Universiteit Gent.
Toegepaste natuurkunde is een van de zeven keuzerichtingen binnen de bachelor ingenieurswetenschappen. Het is, met 10 tot 15 procent van de studenten, de op één na minst populaire optie. De commissie heeft geconstateerd dat het programma vooral studenten aantrekt die een zeer uitdagende en zware opleiding wensen. De faculteit levert volgens de commissie verdienstelijke inspanningen om de opleiding burgerlijk ingenieur te promoten bij abituriënten. Naast de klassieke informatiekanalen, zoals de SID’ins (studieinformatiedagen georganiseerd door de Vlaamse overheid), hecht de opleiding ook veel belang aan schoolbezoeken. Een facultaire video, op maat gesneden voor 18-jarigen, werpt een blik op het onderwijs en onderzoek aan de faculteit en op de latere beroepsmogelijkheden. Voor de infodag wordt er sinds een aantal jaren een beroep gedaan op een aantal ‘captains of industry’ die de vooruitblik naar het beroepenveld helpen versterken. Tijdens de bacheloropleiding spant de Vereniging voor Natuurkunde zich in om zo veel mogelijk studenten burgerlijk ingenieur naar de toegepaste natuurkunde te lokken. Ze organiseert regelmatig interessante voordrachten en verschaft specifieke informatie over de opleiding toegepaste natuurkunde. De commissie waardeert de rol van de VVN ten zeerste en suggereert om de vereniging ook expliciet in te schakelen bij de werving van abituriënten. De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden voor de bachelor- en de masteropleiding toegepaste natuurkunde als goed.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 247
Algemene conclusie bij onderwerp 2: programma In conclusie heeft de commissie een positief oordeel over het bachelorprogramma toegepaste natuurkunde en
het masterprogramma toegepaste natuurkunde. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van beide programma’s is goed. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn adequaat geconcretiseerd in de programma’s, de vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) de programma’s is goed en de inhoud van de programma’s stelt de studenten in staat om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. In de bacheloropleiding wordt een gedegen wetenschappelijke basiskennis opgebouwd en is er een boeiend projectpracticum. In de natuurkundevakken wordt er veel gedemonstreerd wat de commissie een goede zaak vindt voor de attractiviteit van het programma. Ook het bedrijfsbezoek vindt de commissie een goed initiatief. De hoge studiedruk van het opleidingsonderdeel Algebra vormt nog een aandachtspunt. De masteropleiding is goed ingevuld en biedt voorlopig nog twee interessante specialisaties aan. De commissie vindt het masterprogramma een zeer sterk wetenschappelijk programma waarin veel aandacht wordt gehecht aan interdisciplinariteit en de maatschappelijke aspecten van het ingenieursberoep. Beide programma’s zijn van een hoog academisch niveau, zwaar maar studeerbaar en vertonen een goede samenhang. De afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van de programma’s is goed. Zowel binnen de bachelor- als de masteropleiding wordt getracht om de centrale visie van studentgecentreerd onderwijs gestalte te geven. Er is een goede variatie aan werkvormen. Het beeld van de commissie dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd, wordt bevestigd door de examens die qua inhoud en vorm goed aansluiten bij de leerdoelen. Ook de eindverhandelingen tonen aan dat er een hoog academisch niveau wordt nagestreefd. De begeleiding is goed en de beoordeling verloopt correct. De programma’s sluiten goed aan op de kwalificaties van de instromende studenten.
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt de onderwijskundige, vakinhoudelijke en didactische deskundigheid van het onderwijzend personeel als goed. Bij de aanstelling en benoeming van ZAP-leden wordt er rekening gehouden met de onderwijskundige kwaliteiten. De kandidaat ZAP-leden moeten ook een proefles geven. Een slechte beoordeling op het onderwijskundig vlak verhindert in principe een aanstelling of benoeming. Sinds 1998 kunnen de lesgevers aan de UGent een docententraining volgen. Van de lesgevers in de bacheloropleiding heeft ongeveer de helft de training gevolgd, in de masteropleiding is dat zo’n 35 procent. De vakinhoudelijke deskundigheid wordt gegarandeerd door lesgevers in te schakelen die sterk
248 | Natuurkunde, Universiteit Gent
betrokken zijn bij onderzoek dat aansluit bij de cursus. Er is geen gestructureerde didactische ondersteuning voor het assisterend personeel. Er wordt op gerekend dat de ZAP-leden de assistenten voorbereiden op hun onderwijskundige taken. De commissie vindt dat hierin verandering moet komen en suggereert om op facultair niveau een assistententraining in te lassen. De commissie heeft echter vragen bij het personeelsbeleid in het algemeen, en bij het aanwervingsbeleid en het verdelen van de onderwijstaken in het bijzonder. Als eerste aandachtspunt vermeldt de commissie de historische gegroeide opdeling van de opleiding in vakgroepen. Deze vakgroepen staan in voor de aanwerving binnen de eigen groep, maar zijn onderzoeksgericht. Hoewel de opleidingscommissies als overkoepelend orgaan het programma sturen, hebben zij weinig tot geen impact op het aanwervingsbeleid, dat door de vakgroepen wordt bepaald. Omdat de onderwijslast de belangrijkste factor is die bepaalt op hoeveel ZAP- en AAP-leden een vakgroep recht heeft, ontstaat er een concurrentie tussen de vakgroepen die een optimale verdeling van de onderwijslast belemmert. Alhoewel de opleidingscommissies3 de lesopdrachten toekennen, wordt de verdeling over de vakgroepen sterk bepaald op basis van de heersende personeelsaantallen. De opleidingsonderdelen zijn toegewezen aan de vakgroepen en het zijn in de eerste plaats de vakgroepen die de onderwijstaken verdelen over het beschikbare ZAP-kader. De commissie vindt dit geen ideale constructie. Ze bepleit een grotere inspraak voor de opleidingscommissies in het personeelsbeleid. Los van deze specifieke problematiek, stelt zich de algemeen Vlaamse problematiek van de locale rekrutering, met een wat pejoratieve term vaak ‘inteeltbeleid’ genoemd. Het zelfevaluatierapport van de zusteropleiding ‘Fysica en Sterrenkunde’ aan de faculteit Wetenschappen meldt dat er vanuit de academische overheid impulsen komen om op een meer internationale basis te gaan recruteren voor opvolgingen of benoemingen. De commissie ondersteunt deze politiek. De gemiddelde leeftijd van het ZAP-kader in de masteropleiding is 49 jaar, met een vrij uniforme verdeling over de verschillende leeftijdscategorieën. In de bacheloropleiding ligt de gemiddelde leeftijd met 53 jaar iets hoger en is er ook een goede verdeling over de leeftijdscategorieën. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat het ZAP-personeel overwegend mannelijk is. De Universiteit Gent profileert zich als een pluralistische instelling die een actief open beleid voert naar alle bevolkingsgroepen, luidt het in het zelfevaluatierapport. Het Centrum voor Genderstudies van de universiteit startte in 2005 met een analyse van het gelijkekansenbeleid ten opzichte van het universiteitspersoneel. De studie moet uitmonden in een actieplan. De commissie vindt het een goede zaak dat de man-vrouwverhoudingen universiteitsbreed in kaart worden gebracht maar suggereert de opleidingen toegepaste natuurkunde om niet op de resultaten te wachten en nu al werk te maken van een actief gelijkekansenbeleid. Er zijn twee opleidingscommissies betrokken bij de opleiding toegepaste natuurkunde: de opleidingscommissie bachelors en de opleidingscommissie master toegepaste natuurkunde
3
Natuurkunde, Universiteit Gent | 249
De commissie heeft geconstateerd dat de individuele contacten tussen de ZAP-leden van de academische opleiding toegepaste natuurkunde enerzijds en die van de academische opleiding natuurkunde en sterrenkunde anderzijds goed zijn maar dat de samenwerking op facultair niveau verbeterd kan worden. De commissie beoordeelt de kwaliteit van het personeel als goed.
3.2. Eisen academische gerichtheid De kwaliteit van het onderzoek van de verschillende vakgroepen die bij de bachelor-masteropleiding toegepaste natuurkunde betrokken zijn, is zeer goed. Het aantal extern verworven projecten is erg hoog en ook van hoge kwaliteit constateerde de commissie. Verschillende lesgevers zijn verbonden aan of werken nauw samen met onderzoeksinstellingen als de Europese organisatie voor nucleair onderzoek CERN in Genève, het Centrum voor Kernenergie (SCK) in Mol, het ESRF (European Synchrotron Radiation Facility) in Grenoble en het Forschungszentrum Jülich (Duitsland). Binnen het personeel is er een waaier aan specialisaties, onder meer in atomaire fysica, moleculaire fysica, statistische fysica, plasmafysica, mechanica, kwantummechanica, elektronica, fotonica, straling, elektromagnetisme en acustica. Over de laatste vijf jaar werden 105 doctoraten afgelegd in onderzoeksgroepen die verbonden zijn aan de bachelor-masteropleiding. De commissie vindt dit een prima output. De commissie beoordeelt de onderzoeksdeskundigheid van het onderwijzend personeel als excellent.
3.3. Kwantiteit van het personeel De bacheloropleiding toegepaste natuurkunde beschikt thans over 31 lesgevers. Daarvan komen er 23 uit de eigen faculteit. In het totaal zijn er bij de opleiding in het ZAP-kader 25,2 voltijds equivalenten betrokken, 16 voltijdse mandaten in het AAP-kader en 6 VTE als administratieve en technische krachten. Daarbij komen nog de 47,7 VTE aan wetenschappelijk personeel gefinancierd door externe fondsen als het IWT en het FWO. Bij de masteropleiding zijn er 32 ZAP-leden betrokken, de helft uit de faculteit Ingenieurswetenschappen en de helft uit de faculteit Wetenschappen. In het totaal zijn er bij de masteropleiding in het ZAP-kader 21,8 voltijds equivalenten, 8 voltijdse mandaten in het AAP en 8 in het ATP uit de eigen faculteit betrokken. Daarbij komen nog de 56,7 VTE aan wetenschappelijk personeel gefinancierd door externe fondsen. In de bacheloropleiding wordt het onderwijs volledig verzorgd door lesgevers verbonden aan de eigen universiteit. In de masteropleiding worden er frequent gastprofessoren uitgenodigd en dit vooral voor de keuzevakken. In de periode 2001-2004 telde de masteropleiding toegepaste natuurkunde gemiddeld 104 studenten.
250 | Natuurkunde, Universiteit Gent
De student-stafratio, zijnde het aantal studenten met hoofdinschrijving toegepaste natuurkunde in de masteropleiding, gedeeld door het VTE ZAP-leden verbonden aan de masteropleiding bedraagt 4,7. Dit geeft evenwel een vertekend beeld gezien het service-onderwijs dat vele stafleden van de opleiding toegepaste natuurkunde verzorgen. Door de kleine studentenaantallen in de masteropleiding is er evenwel genoeg personeel aanwezig. In de bacheloropleiding zijn in de eerste bachelor en in het eerste semester van de tweede bachelor alle opleidingsonderdelen gemeenschappelijk voor alle bacheloropleidingen in de ingenieurswetenschappen. Dit betekent dat er les wordt gegeven aan grote groepen studenten. In het derde jaar wordt er lesgegeven aan kleinere groepen, sommige opleidingsonderdelen worden zelfs uitsluitend gedoceerd aan de studenten toegepaste natuurkunde. De commissie beoordeelt de kwantiteit van het personeel als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: inzet van personeel De commissie beoordeelt het onderwerp ‘inzet van personeel’ als positief. De commissie beoordeelt de
individuele kwaliteiten van de stafleden, zowel op het vlak van onderwijs als onderzoek, als zeer goed. Er is geen gestructureerde didactische ondersteuning voor het assisterend personeel. Docenten kunnen wel een didactische training volgen. Het personeelsbeleid wordt iets te veel bepaald door de vakgroepen. De opleidingscommissie heeft te weinig impact op het aanwervingsbeleid. De leeftijdstructuur van het personeel is goed. Het personeel voldoet zeer goed aan de eisen van academische gerichtheid en bedrijft internationaal gewaardeerd onderzoek. Het departement levert jaarlijks een groot aantal doctoraten af. De kwantiteit van het personeel is goed.
ONDERWERP 4: V OORZIENINGEN
4.1. Materiële voorzieningen Zowel in de bachelor- als in de masterjaren gaan de meeste lessen door in het Plateau-Roziercomplex in de Sint-Pietersnieuwstraat. In mindere mate worden er lessen gevolgd op het Technicum in de SintPietersnieuwstraat, de campus De Sterre in de Krijgslaan (waar de faculteit Wetenschappen huist) of het Instituut voor Nucleaire Wetenschappen in de Proeftuinstraat. De leslokalen in het Plateaugebouw zijn goed uitgerust en voorzien van alle multimediale snufjes. Hetzelfde kan gezegd worden van de leslokalen in gebouw S9 van de campus De Sterre. Ook de practicumzalen in het Plateau-gebouw zijn goed uitgerust. In het tweede jaar volgt de student het opleidingsonderdeel ‘vakoverschrijdend practicum’. De apparatuur die hierbij wordt gebruikt,
Natuurkunde, Universiteit Gent | 251
wordt geregeld vernieuwd en is speciaal voor dit vak gereserveerd. In het derde bachelorjaar worden er in het kader van het vak ‘bouwstenen van de materie’ een tiental practica georganiseerd in de laboratoria van de onderzoeksgroepen. In de masterjaren wordt er voor vele practica en projecten gebruik gemaakt van de professionele laboratoriuminfrastructuur van de onderzoeksgroepen. De commissie was onder de indruk van de uitrusting van de onderzoeksgroepen. Alle vakgroepen die bij de opleiding betrokken zijn, beschikken over gespecialiseerde bibliotheken. Daarnaast is er nog de bibliotheek van de faculteit. Daar kunnen de studenten de syllabi vinden van alle gedoceerde vakken aan de faculteit, inclusief de voornaamste gerefereerde werken en een aanbod van voor de studenten interessante technische tijdschriften. De commissie is van oordeel dat er een goed aanbod aan boeken en tijdschriften is. De faculteit Ingenieurswetenschappen beschikt over zes computerklassen, goed voor 160 PC’s. Deze klassen worden in de opleiding intensief gebruikt, zowel klassikaal als voor zelfstandig studiewerk. In de PC-klassen worden er een groot aantal softwarepakketten ter beschikking gesteld. Omdat de vraag naar PC’s nog altijd groter is dan het aanbod, kunnen de studenten via de faculteit aan sterk verminderde tarieven een laptop kopen en een ADSL-aansluiting krijgen. Via een speciaal programma krijgen de studenten gratis Microsoftpakketten. De commissie beoordeelt de computerinfrastructuur als positief. Om te studeren kunnen de studenten terecht in de grote leeszaal van de centrale bibliotheek, in de onmiddellijke omgeving van het Plateaucomplex, in de leeszaal van de faculteitsbibliotheek en, voornamelijk voor de masterstudenten, in de bibliotheek- en werkruimtes van de onderzoeksgroepen. Op de campus De Sterre is er een kleine studieruimte in het gebouw S9 en is er de leeszaal van de facultaire bibliotheek. De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen als goed.
4.2. Studiebegeleiding Op centraal niveau gebeurt de voorlichting over elke opleiding aan de Universiteit Gent door de Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de directie Onderwijsaangelegenheden. Alle secundaire scholen en Centra voor Leerlingenbegeleiding in Vlaanderen ontvangen jaarlijks vanwege het Adviescentrum alle documentatie over het studieaanbod en de studentenvoorzieningen van de Universiteit Gent. Het Adviescentrum neemt ook deel aan voorlichtingsactiviteiten : studie-infobeurzen, info-avonden, klasgesprekken, etc. Daarnaast schrijft het Adviescentrum jaarlijks 25.000 brochures naar potentiële
252 | Natuurkunde, Universiteit Gent
studenten met het aanbod om rechtstreeks documentatiemateriaal aan te vragen. De faculteit organiseert zelf twee infodagen voor laatstejaars uit het secundair onderwijs waarbij haar eigen studenten betrokken zijn. Jaarlijks nodigt de faculteit ook een aantal leraren wiskunde, natuurkunde en scheikunde uit. Het opleidingenaanbod wordt voorgesteld en ze krijgen een rondleiding in enkele laboratoria. De commissie apprecieert deze initiatieven en suggereert om ook de Vereniging voor Natuurkunde (VVN)4 bij de werving te betrekken. Het Adviescentrum voor Studenten organiseert een aantal activiteiten inzake studiebegeleiding en –advies: - instromende studenten kunnen een ‘Introductiesessie’ en een ‘Workshop Actief Studeren’ volgen die hulp bieden bij het aanpakken van studie- en planningsvaardigheden; - problemen met studiemethode en studieorganisatie kunnen eveneens behandeld worden door individuele gesprekken met een studieadviseur van het Adviescentrum; - naast de workshops en de individuele begeleiding zijn ook de algemene brochures ‘Blokwijzer’ en ‘Examenwijzer’ ter beschikking; - bij mislukken in de studies (in de praktijk vooral in de loop van of op het einde van het eerste jaar) kunnen studenten een beroep doen op het Adviescentrum voor Studenten voor advies en begeleiding inzake een nieuwe studieplanning of een nieuwe studieloopbaan (binnen of buiten de universiteit) of een intrede op de arbeidsmarkt; - na het beëindigen van de basisopleiding staat het Adviescentrum voor Studenten ter beschikking voor informatie en advies inzake de verderzetting van de studies in binnen- en buitenland, met inbegrip van de financieringsmogelijkheden. In het eerste bachelorjaar worden er uitlegsessies georganiseerd waarop de student individueel uitleg kan krijgen van de lesgever over de theorie en de oefeningen en de oplossingen van zelfgemaakte oefeningen kan voorleggen. Van die vakinhoudelijke begeleiding wordt veel gebruik gemaakt. De faculteit was ten tijde van de visitatie ook bezig met het aantrekken van leraars uit het secundair onderwijs. Zij worden ingeschakeld als praktijkassistent voor de individuele begeleiding. Het is de bedoeling dat er een praktijkassistent per opleiding komt. De studenten maken ook meer en meer gebruik van email om vragen te stellen aan de professoren en assistenten. In het eerste jaar wordt de studenten ook de mogelijkheid geboden om zichzelf voor verschillende opleidingsonderdelen te evalueren aan de hand van elektronische quizzen. Als bijkomend zelfevaluatieinstrument werden in het academiejaar 2004-2005 de wekelijkse zelftesten ingevoerd. Ze worden op vastgelegde momenten in een auditorium afgenomen en vallen onder de verantwoordelijkheid van de studietrajectbegeleider. Bij die studietrajectbegeleider kunnen de studenten trouwens terecht voor problemen met de studiemethode of –organisatie. De wekelijkse zelftesten blijken echter niet zo populair te zijn. De studenten percipiëren ze eerder als een bijkomende hindernis dan als een De Vereniging voor Natuurkunde overkoepelt alle studenten die geïnteresseerd zijn in natuurkunde aan de UGent. Ze werd in 1992 aan de faculteit Toegepaste Wetenschappen opgericht.
4
Natuurkunde, Universiteit Gent | 253
hulpmiddel en vinden ‘de opbrengst’ te beperkt in vergelijking met de gevraagde inspanning om een extra uur in het auditorium door te brengen. De commissie suggereert als alternatief het invoeren van een serieuze tussentoets halverwege het eerste semester. Meer in het algemeen vindt de commissie de studiebegeleiding in het eerste jaar niet pro-actief. Ze suggereert om met name in het eerste semester van het eerste jaar de studenten meer pro-actief te begeleiden. De commissie denkt hierbij aan de invoering van een tussentoets en het instellen van een mentoraat, waarbij elk academisch personeelslid verantwoordelijk is voor een kleine groep eerstejaars. De opleidingscommissie voor de bacheloropleiding organiseert voor de eerstejaars een voorlichtingsnamiddag om de keuze voor een specialisatie in het tweede jaar te begeleiden. Studenten uit het derde jaar die nog twijfelen over hun masterkeuze kunnen terecht bij de studietrajectbegeleider, de onderwijsdirecteur of de voorzitter van de opleidingscommissie. Studenten met klachten over het onderwijs- en examengebeuren kunnen zich richten tot de twee facultaire ombudsmannen. Er is ook een institutionele ombudsman. In de masterjaren hebben de studenten doorgaans minder problemen met hun studiemethode en studie-organisatie. Bovendien is de afstand tussen lesgevers en studenten veel kleiner dan in de bachelorjaren. De commissie heeft gemerkt dat dit informele circuit in de masteropleiding toegepaste natuurkunde goed werkt. Daarnaast kunnen de masterstudenten natuurlijk een beroep doen op de formele studiebegeleidingskanalen zoals hierboven werd beschreven. De organisatie en de begeleiding van de internationale uitwisseling is in handen van de Facultaire Commissie Internationalisering. Die commissie bestaat uit de departementale coördinatoren (ZAP-leden) die als promotor voor uitgaande en binnenkomende studenten optreden en verantwoordelijk zijn voor de voorakkoorden met buitenlandse universiteiten. De internationalisering is volgens de commissie goed geregeld: er is een goede voorlichting en informatievoorziening. De commissie beoordeelt de studiebegeleiding voor de bacheloropleiding als voldoende en voor de masteropleiding als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: voorzieningen De commissie heeft een positief oordeel over de voorzieningen voor beide opleidingen. De infrastructuur voor
de practica in de bacheloropleiding is goed, in de masterjaren wordt gebruik gemaakt van de professionele laboratoria. De auditoria zijn voorzien van alle multimediale snufjes. De computerzalen zijn goed uitgerust maar het aantal computers is krap. De commissie apprecieert de inspanningen die de faculteit levert om studenten aan aantrekkelijke tarieven de nodige ICT-uitrusting te bieden. Ze heeft waardering voor het feit
254 | Natuurkunde, Universiteit Gent
dat de studenten van derde bachelor voor hun practica al terecht kunnen in de onderzoekslaboratoria. De bibliotheek is uitstekend uitgerust. De studiebegeleiding voor bacheloropleiding is voldoende. De verschillende diensten (centraal, facultair en opleidingsgebonden) voor studieadvies en –begeleiding werken uitstekend. Het initiatief moet wel steeds van de student komen. De studiebegeleiding voor de masteropleiding is goed. Het informele circuit werkt uitstekend. De internationalisering van het onderwijs is goed geregeld.
ONDERWERP 5: INTERNE KWALITEITSZORG De faculteitsraad van de Faculteit Ingenieurswetenschappen bestaat uit 62 ZAP-leden, 7 OAP-leden, 7 ATP-leden, 12 studenten. Deze raad draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het verstrekte onderwijs en de kwaliteitszorg ervan en hij laat zich hierbij adviseren door de kwaliteitscel onderwijs. De (facultaire) kwaliteitscel onderwijs (KCO) bestaat uit 7 ZAP-leden, 1 OAP-lid, 1ATP-lid en 3 studenten. Deze facultaire commissie wordt jaarlijks samengesteld door de faculteitsraad. De onderwijsdirecteur is één van de ZAP-leden en tevens voorzitter van KCO. De onderwijsdirecteur is het centraal aanspreekpunt voor onderwijsaangelegenheden; in overleg met de decaan coördineert hij het onderwijs van de faculteit. Hij wordt aangesteld voor een (hernieuwbare) periode van 4 jaar. Hij bepaalt de agenda van de KCO-vergaderingen, bereidt deze voor en voert de aldaar genomen besluiten uit in samenwerking met zijn administratieve medewerker. De onderwijsdirecteur zetelt in de centrale onderwijsraad. De Faculteit Ingenieurswetenschappen telt twee ombudspersonen. Op facultair niveau wordt de onderwijsoptimalisering in het bijzonder gedragen door de opleidingscommissies. De Faculteit Ingenieurswetenschappen telt 13 opleidingscommissies; elke opleidingscommissie telt 18 leden: 9 ZAP-leden, 3 OAP-leden en 6 studenten. De vakgroepen staan in voor de effectieve uitvoering van de hun toevertrouwde onderwijstaken. Ze leveren de gewenste lesgevers, in functie van hun wetenschappelijke onderlegdheid en didactische competentie. De uitwisselingen in het kader van Socrates-Erasmus worden opgevolgd door de Facultaire Commissie Internationalisering (FCI) die op die manier het overzicht behoudt over alle uitwisselingen binnen de faculteit. De examencommissie behandelt alle deliberaties.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 255
5.1. Evaluatie resultaten Aan de UGent is sinds het academiejaar 1993-94 een onderwijsevaluatie door de studenten ingevoerd. In dit proces worden bepaalde aspecten van de organisatie en de uitvoering van het onderwijs door de gebruikers beoordeeld op efficiëntie en effectiviteit, met het oog op functionele bijsturingen. De evaluatie is aldus specifiek gericht op het leveren van concrete feedback en indicaties, niet alleen aan de lesgevers, maar ook aan de opleidingscommissie en de KCO. Jaarlijks evalueert de faculteit Ingenieurswetenschappen meer dan 120 tot 150 vak/lesgevercombinaties via een elektronische bevraging van de studenten. De evaluatiecommissie (bestaande uit de onderwijsdirecteur, een medewerker, de OC-voorzitter van de opleiding, aangevuld met een OAP-lid en een student uit de KCO) analyseert de antwoorden van de studenten en stelt per opleidingsonderdeel en per docent een voorlopig syntheserapport op. Een samenvatting van de evaluatie wordt vervolgens in de opleidingscommissie in aanwezigheid van de studenten besproken. Er is binnen de opleidingscommissie ook aandacht voor de jaarlijkse opvolging van het evaluatiedossier per vak, en of er in geval van een minder positieve evaluatie in het verleden een gunstige evolutie merkbaar is. De syntheserapporten worden doorgaans opgevraagd door de facultaire commissies belast met de bevorderingen van het zelfstandig academisch personeel. Naast de studentenenquêtes over de vak/lesgevercombinaties organiseert de faculteit sinds ze van start ging met de hervormde studieprogramma’s in 2001-2002 ook niet-persoonsgebonden evaluaties van een studiejaar, eveneens via een enquête bij de studenten. De commissie beoordeelt de vak/docentenevaluaties en de opvolging ervan als goed. Zij heeft een hoge waardering voor het systeem van elektronische studentenenquêtes en de ernstige verwerking en beoordeling van deze enquêtes. Zij waardeert dat de faculteit in toenemende mate rekening houdt met het onderwijsdossier bij beslissingen tot aanwerving of bevordering. De grote openheid waarmee de synthese van de enquêtes wordt behandeld in de evaluatiecommissie en de opleidingscommissie en de betrokkenheid van de studenten in het hele proces kan in de visie van de commissie doorgaan als een voorbeeldstellend. De faculteit Ingenieurswetenschappen van de Universiteit Gent is de enige die twee aparte zelfevaluatierapporten heeft geschreven, namelijk één voor de bachelor- en één voor de masteropleiding. Dit maakte de integratie van de rapporten iets minder efficiënt. Verder waren de rapporten helder geschreven en gaven ze een goed beeld van de opleidingen in de Toegepaste Natuurkunde. De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als goed voor beide opleidingen.
256 | Natuurkunde, Universiteit Gent
5.2. Maatregelen tot verbetering De opleidingsverantwoordelijken hebben aan de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie een goed gevolg gegeven. Er is rekening gehouden met de aanbeveling om de zelfstandigheid van de studenten te bevorderen onder andere door het vergroten van het belang van de masterproef, het invoeren van een vakoverschrijdend project in de bacheloropleiding en het verhogen van het aandeel werkcolleges in de plichtvakken. Het programma is meer coherent geworden door het aantal keuzemogelijkheden te beperken. Om de praktische vaardigheden te ontwikkelen, kunnen de studenten een stage volgen als opleidingsonderdeel in de masterjaren. Aan de communicatievaardigheden wordt meer aandacht geschonken via het opleidingsonderdeel communicatievaardigheden en het vakoverschrijdend project. Er werd de voorbije jaren een belangrijke inhaaloperatie op het gebied van infrastructuur gerealiseerd. De auditoria en practicumzalen werden gemoderniseerd, het aantal computers is sterk toegenomen. Ten slotte is er werk gemaakt van een gezonde leeftijdsstructuur binnen het academisch korps. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken die de commissie voerde, blijkt dat de opleiding ter dege rekening houdt met de resultaten van de studentenevaluaties en, waar nodig, bijstuurt. Zo werden de vakken Natuurkunde I en II aangepast omdat uit de studentenevaluaties bleek dat die twee opleidingsonderdelen te beperkt bleken voor te bereiden op de vervolgvakken. De commissie beoordeelt de maatregelen tot verbetering als goed voor beide opleidingen.
5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld De commissie is van oordeel dat de studenten en het personeel goed betrokken worden bij de interne kwaliteitszorg. In de eerste plaats leveren de studenten een constructieve bijdrage tot kwaliteitsverbetering via de onderwijsevaluaties. Bij de studiejaarevaluaties wordt de studenten ook gevraagd voor welke vak/lesgevercombinaties er een onderwijsevaluatie moet georganiseerd worden. De resultaten van de enquêtes worden besproken in de werkgroepen en de KCO, waar ook de studenten hun vertegenwoordigers hebben. De studenten en assistenten zijn goed vertegenwoordigd in de diverse raden en commissies die de faculteit en de opleiding rijk is. De commissie heeft tijdens haar bezoek gemerkt dat de studenten ook weten wie hun vertegenwoordigers en dus aanspreekpunten bij problemen zijn.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 257
Alle geledingen van het academisch personeel zijn op alle niveaus vertegenwoordigd en hebben een goede inspraak bij de besluitvorming, programmavernieuwingen en onderwijsevaluaties. De contacten met de afgestudeerden en het beroepenveld zijn goed. De communicatie tussen de afgestudeerden en de faculteit verloopt via de Technologische Kring, de VTK-alumni, de Alumnivereniging van de Ingenieurs afgestudeerd aan de UGent (AIG), en de Alumni-vereniging van de universiteit. De Technologische Kring bestaat uit bedrijfsleiders en ZAP-leden. Ze vergadert een tweetal keren per jaar om te reflecteren over de beleidslijnen en de evaluatie van het onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Bij belangrijke programmahervormingen wordt het beroepenveld geconsulteerd. De commissie suggereert om het contact met de alumni nog te intensiveren en ze op regelmatige basis te bevragen zodat hun input kan gebruikt worden bij de curriculumevaluaties. De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld bij beide opleidingen als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt de interne kwaliteitszorg als positief. De commissie heeft geconstateerd dat de opleidingen systematisch worden geëvalueerd en dat de betrokkenheid
van de alle stakeholders bij de interne kwaliteitszorg groot is. Met de resultaten van de evaluaties wordt ter dege rekening gehouden en de commissie apprecieert de openheid die rond het kwaliteitszorggebeuren heerst. De contacten met de alumni en het beroepenveld zijn goed maar kunnen nog geïntensiveerd worden. De betrokkenheid van de medewerkers en de studenten bij het interne kwaliteitszorggebeuren is goed. De zelfevaluatierapporten gaven in het algemeen een duidelijk beeld van de opleidingen.
ONDERWERP 6: RESULTATEN
6.1. Mate van realisatie van de doelstellingen Ook uit het niveau van de examens blijkt dat een hoge wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd. De alumni van de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur waarmee de commissie heeft gesproken zijn zeer tevreden over de genoten opleiding. Als pluspunten gaven ze de training die ze kregen in het probleemoplossend en analytisch denken aan en de grote technische bagage die ze opdeden. Als verbeterpunt gaven ze de aansluiting op de arbeidsmarkt aan. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de alumni zeer goed is. Ongeveer tweederde van de afgestudeerden start een doctoraat. Daarnaast komt een kwart van de afgestudeerden in de meer klassieke ingenieursfuncties
258 | Natuurkunde, Universiteit Gent
terecht (ontwerp- en procesingenieur, programmeren, …). Een minderheid belandt in de marketingen consultancywereld. De commissie zag alumni die werkten bij Philips Eindhoven, het Europees Octrooibureau, Mc Kinsey, het Institut Pasteur de Lille en Electrabel. De commissie is van oordeel dat de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur haar doelstellingen en eindtermen goed verwezenlijkt en hoogstaande academisch geschoolde ingenieurs aflevert. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandelingen is zeer goed. In de masterjaren maakt ongeveer een student op vijf, wat gemiddeld zo’n vier studenten per jaar betekent, gebruik van het Erasmus/Socratesprogramma om een semester of een jaar aan een buitenlandse universiteit door te brengen, luidt het in het zelfevaluatierapport. Eenzelfde aantal buitenlandse studenten trekt voor een semester naar de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur in Gent. De commissie is zeer tevreden met die cijfers. Ze tonen aan dat de opleiding internationale uitwisseling sterk promoot bij haar studenten. De commissie heeft trouwens lof voor het feit dat de universiteit ‘taalcheques’ geeft aan haar uitgaande studenten waarmee ze aan het Talencentrum van de universiteit gratis een inleidende cursus kunnen volgen in de taal van hun Erasmusland. Met de internationalisering van het personeel is het eveneens zeer goed gesteld. Ongeveer de helft van de lesgevers verblijft regelmatig aan een buitenlandse onderzoeksinstelling. De opleiding weet ook een behoorlijk aantal buitenlandse gastprofessoren aan te trekken. De commissie waardeert het gerealiseerd niveau als excellent.
6.2. Onderwijsrendement De slaagpercentages van de generatiestudenten in de eerste kandidatuur burgerlijk ingenieur zijn weergegeven in Grafiek 2. Het slaagcijfer lag tot en met het academiejaar 2000-2001, op één uitzondering na, steeds boven de 60 procent. Nadien dalen ze echter sterk: in het academiejaar 20032004 tot 47 procent, in het academiejaar 2004-2005 tot 32 procent. De vereenvoudiging en nadien de afschaffing van het toelatingsexamen heeft hier zeker mee te maken. Als verklaring voor het lagere slaagcijfer haalden de professoren tijdens de visitatie ook de hervorming van het wiskundepakket in het secundair onderwijs aan en het feit dat steeds meer studenten hun studies ‘spreiden’, met name hun eerste jaar over twee jaren plannen. Het rendement na het afschaffen van het toelatingsexamen baart volgens de commissie zorg en vergt aandacht. Om het slaagcijfer op te krikken, is de faculteit van plan om vanaf september ’06 een herhalingscursus wiskunde in te richten voor de nieuwe studenten. Sinds het academiejaar 2004-2005 zijn ook de – overigens weinig populaire- wekelijkse zelftesten ingevoerd en is er een studietrajectbegeleider aangesteld. Eerder werden al de uitlegsessies en de elektronische quizzen ingevoerd. De commissie apprecieert al deze initiatieven maar suggereert om de studiebegeleiding in het eerste jaar minder aan het initiatief van de student en meer aan dat van het academisch personeel over te laten. Professoren en assistenten kunnen mentor worden van kleine groepen studenten en met een tussentoets halfweg het
Natuurkunde, Universiteit Gent | 259
eerste semester zouden sneller risicostudenten opgespoord kunnen worden. Een uitvalanalyse is ook op haar plaats. Ten slotte beveelt de commissie aan om ambitieuze rendementscijfers op te stellen. De gemiddelde slaagcijfers van de K.U.Leuven Campus Kortrijk voor de opleiding natuurkunde, namelijk 75 procent voor de generatiestudenten en bijna 100 procent voor de tweedejaars, kunnen hierbij als voorbeeld dienen.
Grafiek 2 : Slaagpercentages van de generatiestudenten burgerlijk ingenieur aan de Universiteit Gent. 100,0%
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0% 19931994
19941995
19951996
19961997
19971998
19981999
19992000
20002001
20012002
20022003
Voor de starters in de eerste proef (=derde jaar) burgerlijk natuurkundig ingenieur lag het slaagcijfer op 90 procent. Voor de tweede en derde proef schommelt het slaagpercentage eveneens rond de 90 procent. Vanaf het academiejaar 2002-2003 start de specialiteit toegepaste natuurkunde in het tweede jaar. Het gemiddelde slaagpercentage voor die studenten is 76 procent. De doorstroomanalyse van de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur is gepresenteerd in Tabel 2. De studieduur is berekend voor diegenen die afstuderen in de toegepaste natuurkunde en ook in de eerste kandidatuur burgerlijk ingenieur gestart zijn. De gemiddelde studieduur bedraagt vijf jaar en vier maanden. Van de afgestudeerden burgerlijk natuurkundig ingenieur heeft 79, 2 procent het diploma in de voorziene studieduur van vijf jaar gehaald, 14,8 procent deed er een jaar meer over. De commissie vindt dit een goed percentage.
260 | Natuurkunde, Universiteit Gent
Tabel 2 : Doorstroomanalyse van de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur aan de Universiteit Gent. Afstudeerjaar
+ ≥ 3 jaar
Totaal
Gem
1994 - 1995
14
4
0
0
0
18
5,22
5
3
1995 - 1996
11
0
0
0
0
11
5,00
5
0
1996 - 1997
12
3
0
0
0
15
5,20
5
2
1997 - 1998
11
5
1
0
0
17
5,41
5
5
1998 - 1999
10
3
2
0
0
15
5,47
5
6
1999 - 2000
9
1
4
0
0
14
5,64
5
8
2000 - 2001
16
2
0
0
1
19
5,32
5
4
2001 - 2002
18
3
2
0
0
23
5,30
5
4
2002 - 2003
27
3
0
0
1
31
5,23
5
3
2003 - 2004 Totaal
Op tijd + 1 jaar + 2 jaar + 3 jaar
Jaren Maanden
17
3
0
0
0
20
5,15
5
2
145
27
9
0
2
183
5,29
5
4
De commissie beoordeelt het onderwijsrendement als goed voor beide opleidingen maar het rendement van de bacheloropleiding sinds de afschaffing van het toelatingsexamen baart zorg en verdient aandacht.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: resultaten De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur als positief. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding hoogstaande academische gevormde natuurkundige ingenieurs aflevert met een kritische onderzoeksattitude. De alumni zijn tewerkgesteld in verschillende sectoren. De wetenschappelijke kwaliteit van de eindverhandeling is excellent. De intensivering van de contacten met het beroepenveld vormt een aandachtspunt. Het onderwijsrendement van de opleiding burgerlijk natuurkundig ingenieur is goed. Het slaagpercentage van de generatiestudenten was in de jaren ’90 zeer hoog maar is de jongste jaren fors gezakt, wat voor een groot stuk te wijten is aan de versoepeling en later de afschaffing van het toelatingsexamen. De opleidingsverantwoordelijken namen al een aantal maatregelen om het terug op te krikken. De gemiddelde studieduur van een burgerlijk natuurkundig ingenieur is vijf jaar en vier maanden. Meer dan driekwart van de studenten toegepaste natuurkunde haalt zijn diploma binnen de voorziene termijn, wat de commissie goed vindt. Integraal oordeel van de visitatiecommissie De commissie heeft geen enkele twijfel dat er binnen de bachelor- en masteropleiding toegepaste natuurkunde aan de Universiteit Gent voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Natuurkunde, Universiteit Gent | 261
Samenvatting van de aanbevelingen van de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief. De commissie heeft volgende suggesties geformuleerd in het kader van het verbeterperspectief: - een diagnostische toets zou moeten worden georganiseerd voor de eerstejaarsstudenten halverwege het eerste semester (middels proefexamens en of zelfevaluaties via het elektronisch leerplatform); eerstejaars dienen meer pro-actief begeleid te worden; - de hoge studiedruk van het opleidingsonderdeel Algebra vormt nog een aandachtspunt; - er is geen gestructureerde didactische ondersteuning voor het assisterend personeel; de commissie suggereert om op facultair niveau een assistententraining te organiseren; - het personeelsbeleid is nog voor verbetering vatbaar; de commissie bepleit een grotere inspraak voor de opleidingscommissies in het personeelsbeleid; - regelmatig enquêtes te houden bij de alumni om de aansluiting en de evoluties op de arbeidsmarkt goed in het oog te kunnen houden De UGent is uniek omdat zij zowel een opleiding heeft in de Toegepaste Natuurkunde die sterk gericht is op het belang van de natuurkunde voor technische ontwikkelingen en toepassingen als een opleiding Fysica en Sterrenkunde, die sterk gericht is op fundamentele wetenschap. De commissie vindt dit een sterk aanbod. De commissie heeft voorts geconstateerd dat de opleiding Fysica en Sterrenkunde enerzijds en de opleiding Toegepaste Natuurkunde anderzijds een verschillend type van studenten aantrekken. De UGent geeft daarom een waardevolle meerwaarde aan het scala van natuurkundeopleidingen in Vlaanderen. De twee opleidingen hebben duidelijk een verschillende oriëntatie. De commissie is van mening dat de twee verschillende oriëntaties een constructieve samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang niet hoeven uit te sluiten. De commissie heeft geconstateerd dat de individuele contacten tussen de ZAP-leden in de Toegepaste Natuurkunde en die in de Fysica en Sterrenkunde goed zijn maar dat de samenwerking op facultair niveau kan verbeterd worden.
262 | Natuurkunde, Universiteit Gent
BIJLAGEN
| 263
264
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Jan V. Sengers (voorzitter) Jan Sengers studeerde natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1952 deed hij zijn kandidaatsexamen met hoofdvakken wiskunde en natuurkunde en bijvak sterrenkunde, in 1955 deed hij zijn doctoraalexamen met hoofdvak natuurkunde en bijvakken wiskunde en mechanica, en in 1962 promoveerde hij cum laude onder leiding van prof. A.M.J.F. Michels. In 1963 begon hij te werken als natuurkundige aan het National Bureau of Standards in de V.S., thans National Institute of Standards and Technology, waarmee hij nog steeds een affiliatie heeft. In 1968 werd hij hoogleraar aan de Universiteit van Maryland, eerst in het Institute for Molecular Physics en later in het Institute for Physical Science and Technology, waar hij in 1997 de titel van Distinguished University Professor ontving. In 1974-75 was hij gasthoogleraar in de Technische Natuurkunde aan de Technische Universiteit Delft. Aan de Universiteit van Maryland was hij Directeur van de opleiding in de Chemische Fysica van 1978 tot 1985, Chair van het Department of Chemical Engineering van 1994 tot 1999, en Chair van een interdisciplinair Burgers Program for Fluid Dynamics van 2003 tot 2006. Thans is hij Distinguished University Research Professor in het Institute for Physical Science and Technology, Affiliate Professor in het Department of Mechanical Engineering, en Distinguished University Professor Emeritus in het Department of Chemical and Biomolecular Engineering. In 1996-97 was hij voorzitter van een internationale visitatiecommissie Natuur- en Sterrenkunde en in 2001-02 voorzitter van de visitatiecommissie Natuur- en Sterrenkunde voor de universiteiten in Nederland. Zijn wetenschappelijke bijdragen bestrijken een scala van onderwerpen op het gebied van de experimentele en theoretische thermodynamica en statistische fysica van de zachte gecondenseerde materie. Jan Sengers is Fellow van de American Physical Society, Fellow van de American Association for the Advancement of Science, Fellow van de American Association of Mechanical Engineers, Fellow van het American Institute of Chemical Engineers, Fellow van de International Union of Pure and Applied Chemistry, Fellow van de World Innovation Foundation en Honorary Fellow van de International Association for the Properties of Water and Steam. In 1980 werd hij gekozen tot correspondent van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, in 1991 ontving hij de Touloukian Medaille van de American Society of Mechanical Engineers, in 1992 een eredoctoraat van de Technische Universiteit Delft en in 2002 de titel van Academician Emeritus van de International Academy of Refrigeration of the Russian Federation.
E.P.J. van den Heuvel Prof. Ed van den Heuvel is hoogleraar emeritus Sterrenkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij behaalde een doctoraat Wiskunde en Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht in 1968. In de periode 1968-1969 was hij postdoctoral fellow aan University of California, Santa Cruz. Van 1969 tot 1974 was hij eerst docent en later lector Sterrenkunde aan de Universiteit Utrecht. Aan de
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 265
Vrije Universiteit Brussel verbleef hij in de periode 1970-1980 als deeltijds hoogleraar. Sinds 1974 is hij gewoon hoogleraar Sterrenkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tot september 2005 was hij tevens directeur van het Sterrenkundig Instituut van deze Universiteit. Gedurende zijn loopbaan was professor van den Heuvel eveneens visiting fellow aan het Institute for Advanced Study, Princeton (1 october-31 december 1974), program director aan Institute for Theoretical Physics University of California, Santa Barbara (Januari- Juli 1991), en gastonderzoeker aan dit Institute in 1997, 2000 en 2006. Van den Heuvel is auteur van meer dan 200 wetenschappelijke artikelen en leidde meer dan 40 doctoraatsonderzoeken aan de Universiteiten van Utrecht, Brussel en Amsterdam. Hij was tevens onder meer bestuurslid en voorzitter van de Nederlandse Ruimteonderzoek Organisatie SRON (1984-1996), bestuursvoorzitter van de Netherlands Foundation for Research in Astronomy ASTRON (Dwingeloo, 1996-2005) en van de Nederlandse Onderzoekschool Voor Astronomie (1992-2002). Hij was voorzitter van de Fachbeirat van het Max Planck Institut fuer Astronomie, Heidelberg, en lid van een aantal internationale visiting committees, onder meer van de Zweedse Astronomie, Astronomie in Baden-Wuerttemberg, het Nordita Instituut in Kopenhagen en van instituten in India. Sinds 1982 is hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Van den Heuvel is Honorary Fellow van de Indian Academy of Sciences, Bangalore; Honorary Fellow van de Royal Astronomical Society, London; Doctor Honoris Causa van de Katholieke Universiteit Leuven, 1994. Hij kreeg in 1995 de Spinoza Prijs (hoogste Nederlandse wetenschapsprijs) en in 2002 de Descartes Prize van de Europese Unie. Van den Heuvels onderzoeksgebieden zijn sterevolutie, röntgen- en gammaastronomie, fysica van neutronensterren en black holes.
Frans W. Saris Frans W. Saris is sinds 2002 decaan van de faculteit Wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde wiskunde en natuurwetenschappen aan de Universiteit Amsterdam en behaalde in 1971 zijn doctoraat in de natuurkunde aan de Universiteit Leiden. In 1973 was hij gastprofessor aan de Kansas State University, Manhattan. In de periode 1973-1978 was hij teamverantwoordelijke aan het FOM-Institute for Atomic and Molecular Physics in Amsterdam. In 1978 was hij research fellow aan het Thomas Watson Research Center of IBM, Yorktown Heights N.Y. In 1978 werd hij aan het FOM-Institute departementshoofd en in 1986 directeur. Die functie bekleedde hij tot 1996. In dat jaar werd hij CEO van het Energy-research Center van Nederland, een functie die hij tot 2002 uitoefende. Van 1981 tot 1996 was professor Saris tevens hoogleraar Natuurkunde aan de Universiteit van Utrecht. Hij begeleidde 45 doctoraatsstudenten en is (co)auteur van 250 wetenschappelijke publicaties. Professor Saris bekleedde verschillende bestuursmandaten, onder meer bij de Nederlandse organisaties Technology Foundation STW en COVRA. Hij was secretaris van het Nederlandse Forum voor Wetenschap and Technologie en voorzitter van de External Advisory Group for the non-nuclear energy R&D program within FP 5 van de Europese Commissie. Daarnaast was hij ook vele malen gastprofessor,
266 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
onder meer aan de University of New South Wales (Sidney, Australië), het National Accelerator Centre (Capetown, South Africa), de Beijing Normal University (Beijing, China) en de Cornell University (Ithaca N.Y.). In 1984 ontving hij de Jacob Kistemaker Price of Physics “for the discovery of medium energy ion scattering for surface structure analysis at the atomic level”. In 1975 kreeg hij de Rontgenplakette “for the discovery of MO X-rays” en in 1974 de Rontgenpreis “for the discovery of a new kind of X-rays”.
Prof. dr Daniela Pfannkuche Daniela Pfannkuche studeerde natuurkunde aan de Universiteit van Keulen en behaalde in 1990 haar doctoraat over een onderwerp uit de Theoretische Fysica van de vaste stoffen. Daarna ging zij als wetenschappelijk medewerker naar het Max-Planck-Institut in Stuttgart. Hier werkte zij in de groep van Prof. K. von Klitzing tot 1999 waar zij de invloed van de Coulomb interactie op de elektronische eigenschappen van halfgeleider nanostructuren onderzocht. Op dit onderwerp behaalde zij in 1999 aan de Universiteit van Karlsruhe haar Habilitation. Tijdens haar tijd in Stuttgart heeft zij de mogelijkheid gehad voor een korte tijd aan verschillende instituten onderzoek te doen, zoals aan het NRC in Ottawa en aan de Universiteit van Reykjavik. Van het najaar van 1995 tot en met het voorjaar van 1996 heeft zij met een beurs van de Deutsche Forschungsgemeinschaft aan de University of Indiana at Bloomington in de groep van Prof. Allan H. MacDonald gewerkt. In 1999/2000 was zij een jaar universitair docent aan de TU Delft. Sinds 2000 is zij professor aan de Universiteit van Hamburg.
Prof. Dr. Paul Thiry Paul Thiry studeerde natuurkunde aan de Universiteit van Namen (FUNDP) en aan de Université Catholique de Louvain (UCL) waar hij ook het diploma van licentiaat in actuariële wetenschappen behaalde. Hij werkte als onderwijsassistent aan de UCL, als natuurkundeleraar in het secundair onderwijs, en gedurende drie jaren als docent aan de Université nationale du Zaïre (UNAZA). Vervolgens kwam hij terug naar de FUNDP alwaar hij in 1984 promoveerde in de vaste stoffysica op een dissertatie getiteld “Etude de l’oxydation superficielle du magnesium et de l’aluminium, à partir de l’observation de vibrations de surface”. Voor zijn thesis werd hem in 1986 de prijs Bardet van de G.A.M.S. (Paris) toegekend. Sindsdien is hij werkzaam aan de Universiteit van Namen, aanvankelijk als wetenschappelijk medewerker in het Laboratory of Electron Spectroscopy en vanaf 1994 als universitair hoofddocent en directeur van het Laboratory of surface molecular spectroscopy (LASMOS) in het departement natuurkunde. Vervolgens werd hij benoemd als gewoon hoogleraar in 2003. In 1988 was hij “visiting scientist” in het IBM T.J. Watson research center in Yorktown Heights, NY. Vanaf 1989 tot 1999 was hij te gast aan de Université de Liège (ULg) en aan de Université Aix-Marseille II (Frankrijk) als gasthoogleraar.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 267
Hij was voorzitter van de onderwijscommissie fysica (1998-2002), voorzitter van de Algemene Vergadering van de FUNDP (2002-2004) en voorzitter van het nationaal Comité voor Kristallografie van de Koninklijke Academie van België (1997-2005).Van 1995 tot 2005, was hij lid van de commissie “Fysica en Sterrenkunde” van het FWO-Vlaanderen en van de commissie Fysica van het FNRS, waarvan hij voorzitter was in 2004-2005. Sedert 2004 is hij lid van de Raad van Bestuur en voorzitter van de Onderzoeksraad van de FUNDP. Zijn wetenschappelijk werk betreft het gebied van de lasers en van de niet lineaire optica.
Prof.dr.ir. Herman Maes Herman Maes behaalde in 1971 het diploma van Burgerlijk Elektrotechnisch ingenieur, richting Elektronica, aan de Katholieke Universiteit Leuven (K.U. Leuven), promoveerde er in 1974 tot Doctor in de Toegepaste Wetenschappen en behaalde in 1981 het Speciale Doctoraat, eveneens aan de K.U. Leuven. Van 1971 tot 1974 was hij als aspirant van het N.F.W.O. verbonden aan de onderzoekslaboratorium FEH (Fysica en Elektronica van de Halfgeleiders) van de K.U.Leuven onder leiding van Roger Van Overstraeten. Van 1974 tot eind 1975 verbleef hij als CRB fellow van de B.A.E.F. (Belgian American Educational Foundation) aan het Electrical Engineering Research Laboratory van de University of Illinois, Urbana waar hij onderzoek uitvoerde in samenwerking met Prof. C.T. Sah. Van 1976 tot 1985 was hij verbonden aan het laboratorium ESAT (Elektronica, Systemen,Automatisering en Technologie) van de Katholieke Universiteit Leuven, eerst als Bevoegdverklaard Navorser en later als Onderzoeksleider van het N.F.W.O. In 1985 werd hij deeltijds hoofddocent aan de K.U. Leuven en sinds 2005 is hij er Buitengewoon Hoogleraar aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen. In 1985, startte hij bij het pas opgerichte O&O Laboratorium IMEC (Interuniversitair MicroElektronica Centrum) in Leuven, als Hoofd van de groep Analyse en Betrouwbaarheid. In 1990 werd hij er Associate Vice-President en in 1998 Vice-President. Hij leidde er tussen 1998 en 2002 de Divisie STDI (Silicon Technology and Device Integration). Sinds 2002 is hij Directeur van de Divisie INVOMEC (Industrialisatie en Vorming in de micro-elektronica). Hij werd in 1997 verkozen tot Fellow van IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) voor ”contributions in the field of non-volatile silicon memory devices and for contributions to MOS Reliability Physics”. Herman Maes heeft als auteur of mede-auteur bijgedragen tot meer dan 400 publicaties in internationale tijdschriften. Zijn onderzoek betreft vooral halfgeleider geheugens, fysica van de halfgeleiders en betrouwbaarheid van halfgeleidercomponenten.
Ann-Sofie Roose Ann-Sofie Roose studeerde af als licentiate Natuurkunde (intussen Fysica en Sterrenkunde) aan de Universiteit Gent in 2005. Tijdens haar studies deed ze ervaring op als studentenvertegenwoordiger
268 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
in de Opleidingscommissie en in de Zelfevaluatiecommissie van de Natuurkunde te UGent, en was ze nauw betrokken bij onder andere de Vereniging voor Natuurkunde en het World Year of Physics. Intussen is zij tewerkgesteld als wetenschappelijk medewerker bij de dienst Radiologie en Medische Beeldvorming in het Universitair Ziekenhuis van Gent. In september 2006 gaat ze echter opnieuw achter de schoolbanken zitten; ditmaal voor een opleiding General Management aan de Vlerick Leuven Gent Management School.
Valentina Piga Valentina Piga studeert voor fysica aan de Universiteit Antwerpen (2002-2006). Haar thesis voert ze uit bij de onderzoeksgroep Theoretische Fysica van de Vaste Stoffen (TFVS) aan de UA. Sinds 2003 is zij als studentenvertegenwoordiger lid van het bureau van de onderwijscommissie fysica aan de UA. Op 1 oktober 2006 start zij als analist voor het consultancybedrijf Accenture.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 269
Bijlage 2: Bezoekschema’s Visitatierooster Universiteit Hasselt opleiding NATUURKUNDE 25 - 26 oktober 2005
Dinsdag 25 oktober 2005 10u00 - 11u30 11u30 - 12u15
intern beraad visitatiecommissie
zelfstudie en een student uit de curriculumraad
12u15 - 13u15 13u15 - 14u00 14u00 - 14u45 14u45 - 15u45 15u45 - 16u00 16u00 - 16u45 16u45 - 17u45 17u45 - 18u15 18u15 - 19u15 19u15 - 20u15
middagmaal commissie
opleidingsafgevaardigden
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de
gesprek met de studenten uit de curriculumraad gesprek met leden van het academisch personeel uit de curriculumraad gesprek met eerste-cyclusstudenten pauze gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus nabespreking commissie, gelegenheid tot inzage studiemateriaal gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met de academische overheid, het faculteitsbestuur en
Woensdag 26 oktober 2005 09u00 - 11u00 11u00 - 12u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair),
verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal),
270 | Bijlagen: Bezoekschema’s
12u00 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie en/of
gelegenheid tot inzage cursussen, studiemateriaal, …
12u30 - 13u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
opleidingsverantwoordelijken
13u00 - 14u00 14u00 - 17u00 17u00
middagmaal commissie intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
Bijlagen: Bezoekschema’s | 271
Visitatierooster KULAK opleiding NATUURKUNDE 27 - 28 oktober 2005
Donderdag 27 oktober 2005 17u00 - 19u00 19u00 - 20u00 20.00
intern beraad visitatiecommissie, inzage studiemateriaal informele ontmoeting met de academische overheid en de opleidingsafgevaardigden avondmaal commissie
Vrijdag 28 oktober 2005 09u00 - 09u30
gesprek met het bestuur van de subfaculteit, de opleidingsverantwoordelijken (OMT),
inclusief de studenten uit deze beleidsorganen
09u30 - 10u15 10u15 - 10u45 10u45 - 11u00 11u00 - 11u45 11u45 - 12u30
gesprek met de studenten (best ook een aantal mensen die nu in het tweede jaar zitten) gesprek met de assistenten, bursalen, … pauze gesprek met het ZAP gesprek met de verantwoordelijken interne kwaliteitszorg, studiebegeleiding, studie-
informatie, ombudspersonen, ….
12u30 - 13u30 13u30 - 14u30 14u30 - 16u00 16u00
middagmaal commissie bezoek prakticumlokalen, onderwijsruimten, bibliotheek, … spreekuur - beraad van de commissie korte, voorlopige mondelinge rapportering.
272 | Bijlagen: Bezoekschema’s
Visitatierooster VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL opleiding NATUURKUNDE 8 -10 november 2005
Dinsdag 8 november 2005 17u00 - 18u30 19u00 - 20u00
intern beraad visitatiecommissie informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid,
het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 9 november 2005 09u00 - 10u00
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de
zelfstudie en een student uit de opleidingsraad
10u00 - 10u45 10u45 - 11u30 11u30 - 11u45 11u45 - 12u30 12u30 - 13u15 13u15 - 14u15 14u15 - 15u15 15u15 - 16u15 16u15 - 16u30 16u30 - 17u30 17u30 - 18u00 18u00 - 19u00 19u15 - 20u15 20u30
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad pauze gesprek met eerste-cyclusstudenten gesprek met tweede-cyclusstudenten middagmaal commissie (broodmaaltijd) gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus pauze gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden avondmaaltijd visitatiecommissie
Bijlagen: Bezoekschema’s | 273
Donderdag 10 november 2005 09u00 - 11u00 11u00 - 11u45
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke
interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30 12u30 - 13u00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
opleidingsverantwoordelijken
13u00 - 14u00 14u00 - 17u00 17u00
middagmaal (broodmaaltijd)
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal),
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
274 | Bijlagen: Bezoekschema’s
Visitatierooster UA opleiding NATUURKUNDE – manama NANOPHYSICS 29 november 2005 - 1 december 2005
Dinsdag 29 november 2005 10u00 - 12u00 12u00 - 13u00 13u00 - 14u00
intern beraad visitatiecommissie, inzage studiemateriaal
(ba natuurkunde, ma natuurkunde, manama nanophysics)
14u00 - 14u30 14u30 - 15u15 15u15 - 15u30 15u30 - 16u15 16u15 - 17u00 17u00 - 18u00 18u00 - 19u00 19u00 - 20u00
gesprek met de studenten uit de onderwijscommissie (ba en ma natuurkunde)
de alumni van de opleiding natuurkunde
20u00
avondmaal commissie
middagmaal commissie gesprek met het bestuur van de faculteit en de opleidingsverantwoordelijken
gesprek met de leden van het AP uit de onderwijscommissie (ba en ma natuurkunde) pauze gesprek met de studenten eerste cyclus gesprek met de studenten tweede cyclus nabespreking commissie, inzage studiemateriaal gesprek met de alumni van de opleiding natuurkunde informele ontmoeting met de academische overheid en opleidingsverantwoordelijken en
Woensdag 30 november 2005 09u00 - 09u45 09u45 - 10u30 10u30 - 10u45 10u45 - 11u30 11u30 - 13u00 13u00 - 14u00 14u00 - 14u30 14u30 - 15u15 15u15 - 16u00 16u00 - 17u00 17u00 - 18u00 18u00 - 19u00
gesprek assistenten, bursalen, … gesprek ZAP eerste cyclus pauze gesprek ZAP tweede cyclus bezoek onderwijsruimten, prakticumlokalen, bibliotheek, … middagmaal gesprek met de opleidingsverantwoordelijken manama nanophysics gesprek met de studenten manama nanophysics gesprek met docenten nanophysics gesprek met verantwoordelijken IKZ, ombuds, internationalisering, … nabespreking commissie, inzage studiemateriaal gesprek met de alumni (manama nanophysics)
Bijlagen: Bezoekschema’s | 275
19u00 - 20u00 20u00
informele ontmoeting met de opleidingsafgevaardigden en de alumni avondmaaltijd commissie
Donderdag 1 december 2005 10u00 - 12u00 12u00 - 12u30 12u30 - 13u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
opleidingsverantwoordelijken (natuurkunde en manama nanophysics)
13u00 - 14u00 14u00 - 17u00 17u00
middagmaal
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
276 | Bijlagen: Bezoekschema’s
Visitatierooster KULeuven opleiding NATUURKUNDE – manama MEDISCHE STRALINGSFYSICA 6 - 8 december 2005
Dinsdag 6 december 2005 10u00 - 12u00 12u00 - 13u00 13u00 - 13u45
intern beraad commissie
(ba, alle masters, manama stralingsfysica)
13u45 - 14u15 14u15 - 15u00 15u00 - 15u15 15u15 - 16u00 16u00 - 16u45 16u45 - 17u30 17u30 - 18u00 18u00 - 19u00 19u00 – 20u00
gesprek met de studenten uit de POC (ba en ma natuurkunde)
alumni natuurkunde
20u00
avondmaal
middagmaal gesprek met het bestuur van de faculteit en de opleidingsverantwoordelijken
gesprek met de leden van het AP uit de onderwijscommissie (ba en ma natuurkunde) pauze gesprek met de studenten eerste cyclus gesprek met de studenten tweede cyclus gesprek assistenten bursalen nabespreking commissie, inzage studiemateriaal gesprek met de alumni natuurkunde informele ontmoeting met de academische overheid, opleidingsverantwoordelijken,
Woensdag 7 december 2005 09u00 - 10u00 10u00 - 11u00 11u00 - 11u15 11u15 - 11u45 11u45 - 12u15 12u15 - 13u15 13u15 - 14u00 14u00 - 14u45 14u45 - 15u30 15u30 - 15u45 15u45 - 16u45
gesprek ZAP eerste cyclus gesprek ZAP tweede cyclus pauze gesprek ivm specialisatierichtingen masteropleiding fysica gesprek opleidingsverantwoordelijken master sterrenkunde middagmaal gesprek met de opleidingsverantwoordelijken manama medische stralingsfysica gesprek met de studenten manama medische stralingsfysica gesprek met docenten medische stralingsfysica pauze gesprek met verantwoordelijken IKZ, ombuds, internationalisering, …
Bijlagen: Bezoekschema’s | 277
16u45 - 18u00 18u00 - 19u00 19u00 - 20u00 20u00
nabespreking commissie, inzage studiemateriaal gesprek met de alumni (manama medische stralingsfysica) informele ontmoeting met de opleidingsafgevaardigden en de alumni avondmaaltijd commissie
Donderdag 8 december 2005 10u00 - 12u00 12u00 - 12u30 12u30 - 13u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
opleidingsverantwoordelijken (natuurkunde en manama nanophysics)
13u00 - 14u00 14u00 - 17u00 17u00
middagmaal (broodmaaltijd)
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
278 | Bijlagen: Bezoekschema’s
Visitatierooster UGENT opleiding NATUURKUNDE – TOEGEPASTE NATUURKUNDE 19 - 22 december 2005
Maandag 19 december 2005 17u00 - 18u30 19u00 - 20u00
intern beraad visitatiecommissie informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid,
het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 20 december 2005 (natuurkunde) 09u00 - 10u00
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de
zelfstudie en een student uit de opleidingsraad
10u00 - 10u45 10u45 - 11u30 11u30 - 11u45 11u45 - 12u30 12u30 - 13u15 13u15 - 14u15 14u15 - 15u15 15u15 - 16u15 16u15 - 16u30 16u30 - 17u30 17u30 - 18u00 18u00 - 19u00 19u15 - 20u15
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad pauze gesprek met eerste-cyclusstudenten gesprek met tweede-cyclusstudenten middagmaal commissie gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus pauze gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden en
de alumni natuurkunde
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Bijlagen: Bezoekschema’s | 279
Woensdag 21december 2005 (toegepaste natuurkunde) 09u00 - 10u00
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de
zelfstudie en een student uit de opleidingsraad
10u00 - 10u45 10u45 - 11u30 11u30 - 11u45 11u45 - 12u30 12u30 - 13u15 13u15 - 14u15 14u15 - 15u15 15u15 - 16u15 16u15 - 16u30 16u30 - 17u30 17u30 - 18u00 18u00 - 19u00 19u15 - 20u15
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
de alumni toegepaste natuurkunde
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad pauze gesprek met eerste-cyclusstudenten gesprek met tweede-cyclusstudenten middagmaal commissie gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus pauze gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven gesprek met afgestudeerden van de opleiding informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden en
Donderdag 22 december 2005 09u00 - 11u00 11u00 - 12u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair),
verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
12u00 - 12u30 12u30 - 13u15
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
opleidingsverantwoordelijken
13u15 - 14u15 14u15 - 17u00 17u00
middagmaal
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal),
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
280 | Bijlagen: Bezoekschema’s
Bijlage 3 Reactie van de opleiding Fysica van de faculteit Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen De visitatiecommissie heeft de bacheloropleiding in de fysica van de Universiteit Antwerpen positief beoordeeld op vijf van de zes onderwerpen. De masteropleiding in de fysica en de master-namasteropleiding in de nanofysica heeft ze positief beoordeeld op alle zes de onderwerpen. De visitatiecommissie heeft het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ voor de bacheloropleiding negatief beoordeeld en heeft het facet ‘Evaluatie resultaten’ voor de masteropleiding en het facet ‘Studiebegeleiding’ voor de bacheloropleiding als onvoldoende beoordeeld. De opleiding Fysica, de faculteit Wetenschappen en de Universiteit Antwerpen zijn van oordeel dat deze beoordelingen onterecht zijn. Enerzijds menen wij dat het rapport onvolledige en onjuiste beschrijvingen weergeeft op het vlak van de interne kwaliteitszorg en de studiebegeleiding. In deze bijlage geven wij daarom een beknopte beschrijving van het kwaliteitszorgsysteem en de studieloopbaanbegeleiding van de opleiding Fysica aan de Universiteit Antwerpen. In de conceptfase van het rapport hebben wij uitgebreid gereageerd met de nodige toelichtingen, rechtzettingen, verduidelijkingen en argumentaties. De visitatiecommissie heeft deze gevraagde en met feiten onderbouwde correcties grotendeels naast zich neergelegd en heeft in haar eindrapport vastgehouden aan een onvolledige en deels onjuiste weergave van de feiten, en aan de daaruit volgende onjuiste conclusies en beoordelingen. Anderzijds hebben wij vastgesteld dat de visitatiecommissie de voorschriften betreffende het visitatieproces en de methodologie voor de beoordeling van de facetten en onderwerpen, zoals beschreven in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA, februari 2005’, niet correct gevolgd heeft. We vatten hieronder onze belangrijkste bezwaren samen in vier punten van kritiek. 1° De commissie is niet consistent in haar beoordeling van de betrokken fysica-opleidingen. Ze baseert haar beoordeling van de verschillende opleidingen niet op dezelfde elementen en feitelijke gegevens en ze past de beoordelingscriteria uit het visitatieprotocol niet op dezelfde wijze toe. 2° De visitatiecommissie baseert haar oordeel in een aantal gevallen op een índruk die zij heeft opgedaan. Conform het bovengenoemd protocol dient de commissie haar oordelen te onderbouwen met feiten en analyses.
Bijlagen: Reactie UA | 281
3° De commissie voerde na onze reactie op het concept deelrapport, nieuwe negatieve elementen aan in het definitief deelrapport waarop de opleiding niet meer kon reageren. Bovendien zijn deze elementen onjuist en op ontoelaatbare wijze in het rapport opgenomen. 4° De commissie veralgemeent geïsoleerde uitlatingen van enkele individuen, terwijl ze niet de opinie van onze opleiding in haar geheel, van onze docenten en studenten, reflecteren. De commissie heeft nagelaten deze individuele uitspraken te toetsen, en heeft ze na onze expliciete vraag niet geschrapt. Dat deze beoordeling van de interne kwaliteitszorg resulteert in een negatief eindoordeel voor de bacheloropleiding, vinden wij des te meer bezwaarlijk omdat de essentie van de opleiding wel positief wordt bevonden. De doelstellingen, de inhoud en de samenhang van het programma, de didactische en academische kwaliteit van het professorenkorps en het gerealiseerde niveau, worden door de visitatiecommissie als goed tot excellent beoordeeld. Wij stellen bovendien vast dat alle andere opleidingen van de faculteit Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen die recent gevisiteerd werden positief beoordeeld werden op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ en zijn facetten, dit in schril contrast met het oordeel van de visitatiecommissie Fysica. In al deze gevallen beoordeelden de visitatiecommissies hetzelfde kwaliteitszorgsysteem. Omdat onze opmerkingen niet enkel de inhoudelijke argumentatie van de visitatiecommissie betreffen, maar tevens de methodologie waarop de commissie tot haar beoordeling is gekomen, betwisten wij de validiteit van voorliggend visitatierapport Fysica met name wat betreft de beoordeling van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg en het facet Studiebegeleiding van de opleiding Fysica aan de UniversiteitAntwerpen. Wij zijn er van overtuigd wel degelijk te beschikken over een adequaat systeem voor de kwaliteitszorg en de studiebegeleiding en verstrekken hiertoe ten behoeve van de lezer volgende beknopte toelichtingen op het visitatierapport.
Het intern kwaliteitszorgsysteem De Universiteit Antwerpen heeft sinds 2003 een nieuw kwaliteitszorgsysteem ingevoerd dat de verantwoordelijkheid voor de onderwijsevaluaties en de opvolging ervan decentraal, op het niveau van de onderwijscommissies (OC), verder uitbouwt en ondersteunt. Om de onderwijscommissies met raad en daad bij te staan, werd in elke faculteit een Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg van het Onderwijs (CIKO) opgericht, bestaande uit een vertegenwoordiging van de docenten, de assistenten en de studenten. Met medewerking van het centrale Departement Onderwijs, staan de CIKO’s in voor de praktische organisatie van de interne onderwijsevaluaties. De resultaten van de door de CIKO uitgevoerde evaluaties worden door de OC, het kwaliteitsorgaan dat het dichtst bij de individuele lesgevers staat, geanalyseerd en opgevolgd. Aldus is het de facto de OC die de zorg voor de kwaliteit uitvoert, dit wil zeggen, omzet in verbetermaatregelen.
282 | Bijlagen: Reactie UA
Het evaluatiesysteem bestaat enerzijds uit evaluaties van opleidingsonderdelen d.m.v. schriftelijke studentenenquêtes die minimaal om de 4 jaar per vak-docentcombinatie worden afgenomen. Anderzijds formuleren studenten hun opmerkingen i.v.m. het onderwijs in focusgesprekken (mondelinge groepsgesprekken) die minstens 1 maal per jaar door de CIKO worden georganiseerd en opgevolgd. Met dit dubbel systeem zijn er dus systematische controles waarmee alle relevante aspecten van de opleidingsonderdelen, zoals de kwaliteit van de docenten en de colleges, de examens, de studeerbaarheid en de studiebelasting worden geëvalueerd. De voor de kwaliteit van het onderwijs relevante resultaten van de onderwijsevaluaties worden in alle openheid besproken in de onderwijscommissie, waar docenten, assistenten en studenten vertegenwoordigd zijn. Op deze manier hebben studenten en assistenten inzage in de evaluatieresultaten en worden ze betrokken bij de bespreking en de opvolging ervan.
De studieloopbaanbegeleiding Ten gevolge van maatschappelijke evoluties, veranderingen in het verwachtingspatroon van studenten omtrent een universitaire opleiding, het dalende niveau en de grotere heterogeniteit van de vooropleiding van studenten in de wetenschappen, erkent de opleiding Fysica ten volle de toenemende noodzaak van een intensieve begeleiding van de instromende studenten. Deze elementen zijn immers, naast aspecten zoals verkeerde studiekeuze en gebrek aan inzet, mede oorzaak van lage slaagpercentages in het eerste bachelorjaar. In haar onderwijsontwikkelingsplan stelt de Universiteit Antwerpen, dat zij de opdracht heeft de opvang van de nieuwe studenten en de verdere begeleiding tijdens de studieloopbaan optimaal te organiseren. Daarom werd in september 2005 een universiteitsbreed systeem van studieloopbaanbegeleiding ingevoerd dat in een allesomvattende aanpak op alle niveaus, met name centraal, facultair, en in de opleidingen zelf, concrete maatregelen voorziet met de nadruk op een aangepast overbruggingsonderwijs en een meer intensieve studiebegeleiding voor nieuwe studenten. Zo wordt voor alle opleidingen van de faculteit Wetenschappen het overbruggingsonderwijs in een geoptimaliseerde vorm aangeboden, zijn extra financiële middelen geïnvesteerd in een project voor de ontwikkeling van tussentijdse toetsen en biedt de opleiding Fysica een eigen monitoraat aan haar studenten eerste bachelor aan. Het geheel van deze maatregelen moet tot een verbetering leiden van de slaagcijfers in de eerste twee bachelorjaren.
De opleiding Fysica, faculteit Wetenschappen, Universiteit Antwerpen. November 2006
Bijlagen: Reactie UA | 283
284 |