Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-2010
De levensverzekering als instrument van vermogensplanning Masterproef van de opleiding ‘Master in het notariaat’
Ingediend door
Van Gampelaere Jeroen studentennr. 20056494 Promotor: Prof. dr. Jan Bael Commissaris: Mevr. Herlinde Baert
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
INHOUDSOPGAVE INLEIDING................................................................................................................................... 3 1. ALGEMEEN ............................................................................................................................. 3 1.1. Omschrijving van de levensverzekering .......................................................................... 3 1.2. Soorten levensverzekeringen .......................................................................................... 4 1.2.1. Gereglementeerde classificatie ................................................................................ 5 1.2.2. Onderscheid gemaakt door de rechtspraktijk .......................................................... 6 1.3. Kwalificatie van de levensverzekering............................................................................. 7 1.3.1. Kanscontract? ........................................................................................................... 7 1.3.1.1. De gevolgen van een herkwalificatie ................................................................. 7 1.3.1.2. Rechtspraak........................................................................................................ 8 1. De rechtspraak die herkwalificeert als beleggingscontract .................................... 8 2. De rechtspraak die weigert te herkwalificeren ..................................................... 10 1.3.1.3. Rechtsleer......................................................................................................... 11 1.3.2. Beding ten behoeve van een derde........................................................................ 13 1.3.3. Onrechtstreekse schenking..................................................................................... 14 1.4. Partijen en hun rechten................................................................................................. 15 1.4.1. De verzekeringnemer.............................................................................................. 15 1.4.1.1. Bekwaamheid van de verzekeringnemer......................................................... 15 1. Personen onder voorlopig bewind ........................................................................ 15 2. Minderjarigen ........................................................................................................ 16 1.4.1.2. Rechten van de verzekeringnemer .................................................................. 17 1. Aanduiding van de begunstigde ............................................................................ 17 (1) Generieke tegenover nominatieve begunstigingsaanwijzing .......................... 18 (2) Meerdere begunstigden in gelijke rang ........................................................... 18 (3) Levensverzekeringen met twee verzekeringsnemers ...................................... 19 (4) Meest courante toepassingen.......................................................................... 19 (5) Testamentaire begunstiging............................................................................. 22 2. Herroeping van de begunstiging............................................................................ 23 1.4.2. De begunstigde.................................................................................................... 23 2. CIVIELRECHTELIJKE BENADERING VAN DE LEVENSVERZEKERING ..................................... 24 2.1. Huwelijksvermogensrecht ............................................................................................. 24 2.1.1. Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij aanduiding van de begunstigde....................................................................................................................... 24 2.1.2. Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de uitkering van de verzekeringsprestaties in het wettelijk stelsel: Arbitragehof 26 mei 1999...................... 26 2.2. Erfrecht en het arrest van het Grondwettelijk Hof d.d. 26 juni 2008 ........................... 29 2.2.1. Toepassingsgebied van art. 124 WLVO................................................................... 30 2.2.2. Voorwerp van de schenking.................................................................................... 31 2.2.3. Inbreng en inkorting................................................................................................ 33 3. FISCAALRECHTELIJKE BENADERING VAN DE LEVENSVERZEKERING .................................. 34 3.1. Inkomstenbelasting ....................................................................................................... 34 3.1.1. De premies .............................................................................................................. 35 3.1.2. De uitkeringen......................................................................................................... 35 3.2. Successierechten ........................................................................................................... 36 3.2.1. Toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W.Succ...................................................... 37 3.2.2. Uitzonderingen ....................................................................................................... 38 1
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
3.2.3. Echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap ................................... 39 4. DE LEVENSVERZEKERING IN HET KADER VAN SUCCESSIEPLANNING ................................ 42 4.1. Bescherming tegen schuldeisers ................................................................................... 42 4.2. De successierechtenverzekering bij schenkingen ......................................................... 43 4.3. Schenking gevolgd door een levensverzekering ........................................................... 44 4.3.1. De conventionele terugkeer ................................................................................... 44 4.3.2. De levensverzekering als last van de schenking ..................................................... 45 4.3.3. Last van lijfrente of periodieke uitkering................................................................ 46 4.4. De schenking van de levensverzekering door vrijwillige aanbieding ter registratie..... 46 4.5. De verzekeringsgift ........................................................................................................ 47 BESLUIT .................................................................................................................................... 49 BIBLIOGRAFIE........................................................................................................................... 51
2
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
INLEIDING 1. Estate planning is de laatste jaren een hot topic geworden. Vermogende particulieren plannen de overdracht van hun vermogen naar de volgende generatie aan de hand van rechtsfiguren zoals schenkingen, testamenten of huwelijkscontracten. Een recente evolutie is de opkomst van de levensverzekeringen
in
deze
context.
Van
oorsprong
was
de
levensverzekering
een
voorzorgsmaatregel die een relatief klein vermogen omvatte, maar heden is dit niet langer zo. Veel verzekeringnemers doen aanzienlijke investeringen in een tak 21- of 23-levensverzekering omwille van de aanlokkelijke financiële voorwaarden en wenden die aan als appeltje voor de dorst of om een geliefde financieel te beveiligen. 2. In deze bijdrage onderzoeken we de levensverzekering vanuit verscheidene invalshoeken. Vooreerst staan we stil bij de algemene kenmerken van dit soort overeenkomsten. Op het herkwalificatiegevaar en de aanduiding van de begunstigde gaan we dieper in. Daarna bespreken we de civielrechtelijke kant van de levensverzekering en haar interferenties op huwelijksvermogensrechtelijk en erfrechtelijk vlak met een bijzondere focus op de arresten van het Grondwettelijk Hof. Vervolgens komt het fiscaal luik aan bod. Zowel de relevante bepalingen uit de inkomstenbelastingen als uit de successierechten worden geanalyseerd. Tenslotte lichten we enkele aspecten van de levensverzekering in het kader van successieplanning toe.
1. ALGEMEEN 1.1. Omschrijving van de levensverzekering 3. De levensverzekering is een personenverzekering waarbij het zich voordoen van het verzekerde voorval alleen afhangt van de menselijke levensduur.1 Het gaat om een overeenkomst waarbij de verzekeraar tegen betaling van premies de verbintenis aangaat om aan de verzekeringnemer of diens begunstigde een vast bedrag uit te keren, ofwel bij het overlijden van de verzekerde, ofwel op de einddatum bij leven van de verzekerde zoals die in de overeenkomst bepaald is.2 Met een ‘vast bedrag’ wordt niet bedoeld dat het bedrag vast of onveranderlijk moet zijn, maar dat de uitkering van de verzekeraar niet afhankelijk is van de omvang van de schade van het verzekerde
1
Art. 97 van de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (hierna afgekort WLVO), BS 20 augustus 1992 en art. 2, 1° KB 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, BS 14 november 2003. 2 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 4.
3
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING voorval.3 Er wordt dus een forfaitair bedrag uitgekeerd.4 Dit niet-vergoedende karakter heeft als gevolg dat cumul van levensverzekeringen onbeperkt is toegelaten. Er kan geen oververzekering bestaan, dit in tegenstelling tot schadeverzekeringen.5 Centraal in de levensverzekering staat de vereiste dat de verzekerde gebeurtenis enkel betrekking mag hebben op de menselijke levensduur. Andere omstandigheden kunnen geen invloed hebben op het risico. De belangrijkste toepassingen hiervan zijn het in leven zijn van de verzekerde op een bepaalde datum, zijn overlijden of zijn overlijden vóór een bepaalde datum.6
4. De levensverzekering heeft altijd minstens één van de volgende drie finaliteiten:7 - het dekken van het overlijdensrisico als voorzorgsmiddel voor de familie. Fiscaal wordt de overlijdensverzekering bevoordeeld via belastingverminderingen wanneer de begunstigde de echtgenoot of de familieleden zijn. - het sparen van geld. De bedoeling van de verzekeringnemer is dat een aanzienlijke som geld beschikbaar wordt wanneer een bepaalde leeftijd is bereikt (zoals de pensioenleeftijd of de meerderjarigheid) of om een regelmatig inkomen te voorzien, eventueel in de vorm van een lijfrente. De verzekering die als aanvullend pensioen werkt, wordt fiscaal aangemoedigd. - als kredietmiddel. De levensverzekering wordt soms gebruikt als toegevoegd contract om het ontleend kapitaal te reconstitueren in het kader van een kredietovereenkomst.8 De levensverzekering kan ook in pand gegeven worden of de vorm aannemen van een schuldsaldoverzekering.
1.2. Soorten levensverzekeringen 5. Het aanbod aan levensverzekeringsproducten is ruim en kende de laatste decennia een voortdurende diversificatie. De wetgever heeft de verschillende soorten levensverzekeringen onder 3
Art. 1, J WLVO; P. BIELEN, “Levensverzekeringen: nog steeds uiteenlopende fiscale rechtspraak”, Fiscoloog 2008, nr. 1109, 2. 4 H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 112, nr. 6. 5 C. DEVOET, “Inleiding”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT, P. BECUE, C. DEVOET, D. DE LAMINNE DE BEX, G. HULLEBROECK, A. JUNION, C. SCHILDERMANS, I. SOLLIE en P. VANDERGETEN (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.1.), Mechelen, Kluwer, 2004, 28. 6 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 6. 7 C. DEVOET, “Inleiding”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.1.), Mechelen, Kluwer, 2004, 29-31. 8 Zie art. 5, 2° Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, BS 19 augustus 1992 en P. HEYMANS, “Algemene basisinformatie inzake gereglementeerd hypothecair woonkrediet”, in H. COUSY, J.J. COUTURIER, J. HERBOTS en R. VEKEMAN (eds.), Onroerend goed in de praktijk (Band 13, VIII.Fter), Mechelen, Kluwer, 2007, 449-452.
4
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING impuls van de Europese regelgeving enigszins geordend, maar in de praktijk zijn er nog meer kwalificaties. We beperken ons hier tot een beknopt overzicht:
1.2.1. Gereglementeerde classificatie 6. Het ‘Algemeen Reglement Controle’9 dat de implementatie van het Europees recht10 in het Belgisch recht bevat, verdeelt de verzekeringen in verscheidene takken. De verzekeraar is verplicht om per tak of groep van takken een toelating te bekomen om de betreffende risico’s te mogen dekken.11 Aldus groepeert Bijlage I van het Algemeen Reglement Controle onder de “groep van activiteiten Leven”: Tak 21: Levensverzekeringen, niet verbonden met beleggingsfondsen met uitzondering van bruidsschats- en geboorteverzekeringen. Tak 22: Bruidsschats- en geboorteverzekeringen, niet verbonden met beleggingsfondsen. Tak 23: Levens-, bruidsschats- en geboorteverzekeringen in verband met beleggingsfondsen. Tak 25: Tontineverrichtingen. Tak 26: Kapitalisatieverrichtingen. Tak 27: Beheer van collectieve pensioenfondsen. Tak 24, 28 en 29 zijn verwaarloosbaar vanwege hun zeldzaamheid of in België onbestaand karakter.12 Tak 25-tontineverrichtingen komen naar verluidt nog niet voor in België.13 De tak 26- en 27verrichtingen zijn geen echte verzekeringen omdat zij geen enkel kanselement bevatten.14 We beperken ons tot de tak 21- en 23-levensverzekeringen aangezien zij de ‘eigenlijke
9
KB van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991. 10 Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering, http://eur-lex.europa.eu. 11 Art. 6 Algemeen Reglement Controle. 12 Het gaat hier om de in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande verzekering genaamd “permanent health insurance” (tak 24), de verrichtingen zoals bedoeld in boek IV, titel 4, hoofdstuk I van de Franse “Code des assurances” (tak 28) en de in de wetgeving op de sociale verzekering omschreven en bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven en van de mens, voor zover deze in overeenstemming zijn met de wetgeving van een Lid-Staat, en door verzekeringsondernemingen voor eigen risico worden verricht of beheerd (tak 29). 13 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 64. 14 C. DEVOET, “De levensverzekeringovereenkomst – Algemene aspecten”, in X., J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.8.), Mechelen, Kluwer, 2008, 49. De reden waarom zij toch in Bijlage I opgenomen zijn, is vanwege het specialisatiebeginsel van verzekeringsondernemingen. Zij mogen geen activiteiten uitoefenen dan deze die hen toegelaten zijn. In art. 2 van de Europese richtlijn, die geïncorporeerd werd in het Algemeen Reglement Controle, waren deze verrichtingen opgenomen. Zie ook H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 111, nr. 6.
5
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING levensverzekeringen’ zijn.15 Daarnaast bestaan er ook de minder belangrijke tak 22 en 23 bruidsschats- en geboorteverzekeringen die slechts bijkomende verzekeringsverrichtingen zijn.16
1.2.2. Onderscheid gemaakt door de rechtspraktijk17 7. Men onderscheidt in eerste instantie de ‘verzekeringen bij leven’ (waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn indien de verzekerde op de vervaldag nog in leven is), in tweede instantie de ‘verzekeringen bij overlijden’ (waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn wanneer de verzekerde overlijdt) en in derde instantie de ‘gemengde levensverzekering’ (die een combinatie van de twee voorgaande vormen is). Binnen deze categorieën zijn er subtypes. (1) Verzekeringen bij leven: a) Verzekering met uitgesteld kapitaal: het kapitaal wordt uitgekeerd indien de verzekerde op een vooraf bepaald tijdstip in leven is. b) Verzekering met lijfrente: in ruil voor de betaling van een kapitaal zal de verzekeraar tot het overlijden van een aangewezen persoon een rente uitkeren. (2) Verzekeringen bij overlijden: de prestaties zijn slechts verschuldigd wanneer de verzekerde overlijdt. a) levenslange verzekering: de verzekeraar betaalt de begunstigde ongeacht het tijdstip van zijn overlijden. b) tijdelijke verzekering: de verzekeraar betaalt de begunstigde enkel indien hij tijdens een bepaalde vooraf overeengekomen periode overlijdt; de belangrijkste subcategorie is hier de schuldsaldoverzekering (een tijdelijke overlijdensverzekering met afnemend kapitaal). c) overlevingsverzekering: de verzekeraar betaalt de begunstigde enkel indien hij op het ogenblik van het overlijden van de verzekerde nog in leven is. (3) Gemengde levensverzekeringen: de verzekeraar verbindt er zich toe om, ofwel op een door de verzekerde bepaalde datum, ofwel daarvóór indien de verzekerde komt te overlijden, aan de begunstigde een bepaald kapitaal te betalen. Bovendien kunnen al deze types nog opgedeeld worden in individuele verzekeringen, groepsverzekeringen en bedrijfsleidersverzekeringen. Groepsverzekeringen zijn overeenkomsten gesloten bij een verzekeringsonderneming door één of meerdere ondernemingen of 15
C. DEVOET, “Indeling van de levensverzekeringen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.4.), Mechelen, Kluwer, 2004, 59. 16 H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 112, nr. 6. 17 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not.Fisc.M. 2008, nr. 8, 250; H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 112-114, nrs. 6-8.
6
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING publiekrechtelijke rechtspersonen ten voordele van het geheel of een deel van hun personeel of hun leiders.18 De bedrijfsleidersverzekering is een individuele levensverzekering onderschreven door de onderneming op het hoofd van één van haar bedrijfsleiders en met haarzelf als begunstigde. Dit kan aangewezen zijn indien een mogelijk overlijden van de bedrijfsleider zware gevolgen kan meebrengen voor het voortbestaan van de onderneming of kan leiden tot grote vervangingskosten.19
1.3. Kwalificatie van de levensverzekering 8. Vervolgens gaan we over tot de verbintenisrechtelijke analyse van de levensverzekering. Drie facetten worden hierbij belicht: de levensverzekering als kanscontract, als beding ten behoeve van een derde en als onrechtstreekse schenking.
1.3.1. Kanscontract? 1.3.1.1. De gevolgen van een herkwalificatie 9. Het afgelopen decennium is er overvloedig veel inkt gevloeid over de her- of diskwalificatie van levensverzekeringsovereenkomsten. De gevolgen beperken zich niet tot het weten welk recht van toepassing is, maar betreffen ook het behoud van de privileges verbonden aan het statuut van een levensverzekering. De WLVO verstrekt immers aan de overeenkomsten die onder haar toepassingsgebied vallen interessante en goedgunstige voordelen die zich situeren zowel op civielrechtelijk als op fiscaal vlak. 10. Op civielrechtelijk vlak houdt de kwalificatie als levensverzekering in dat de aanspraken ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoot ten behoeve van zichzelf of van de andere echtgenoot heeft bedongen, een eigen goed is (art. 127 WLVO) en dat voor de betaalde premies geen vergoeding kan worden geëist tenzij deze kennelijk de mogelijkheden van het gemeenschappelijk vermogen te boven gaan (art. 128 WLVO).20 Bovendien zijn de door de verzekeringnemer betaalde premies niet aan inbreng of inkorting onderworpen behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn vermogenstoestand (art. 124 WLVO).21
18
Bijlage 2, 42 van het KB van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. Zie voor een overzicht C. DEVOET, “De groepsverzekering”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.17.), Mechelen, Kluwer, 2005, 269-309. 19 C. DEVOET, “De bedrijfsleidersverzekering”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.19.), Mechelen, Kluwer, 2005, 315. 20 Zie evenwel nr. 58 voor het bekende arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 dat de artikelen 127 en 128 ongrondwettelijk verklaarde. 21 Dit artikel werd eveneens in sommige gevallen ongrondwettelijk verklaard door het Grondwettelijk Hof ingevolge arrest van 26 juni 2008. Zie commentaar nr. 64.
7
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING Daarnaast hebben de schuldeisers van de verzekeringnemer geen recht op de verzekeringsprestaties die aan de begunstigde verschuldigd zijn (art. 125 WLVO) en kunnen zij van de begunstigde in principe niet de terugbetaling van de premies vorderen (art. 126 WLVO). De aanwijzing of herroeping van de begunstiging is een persoonlijk recht van de verzekeringnemer en dit recht kan niet door zijn echtgenoot, wettelijke vertegenwoordigers of schuldeisers uitgeoefend worden (art. 106 en 112 WLVO). Aldus kan men via een levensverzekering – doch in mindere mate dan vóór de arresten van het Grondwettelijk Hof – aanzienlijke delen van het vermogen onttrekken aan de rechten die normaliter toekomen aan de erfgenamen, echtgenoot en schuldeisers van de verzekeringnemer.22 Een herkwalificatie van de verzekering naar een ander soort overeenkomst (meestal een beleggingsproduct of spaardeposito) neemt deze privileges weg. 11. Op fiscaalrechtelijk vlak heeft een diskwalificatie van een individuele levensverzekering als gevolg dat de premies geen recht meer geven op een belastingvermindering. Diskwalificatie van groeps- of bedrijfsleidersverzekeringen maakt het mogelijk voor de fiscus om een onderschatting van het actief in te roepen of, in ernstigere gevallen, de aftrek van de werkgeverspremies als beroepskost te verwerpen en te belasten als een voordeel van alle aard.23
1.3.1.2. Rechtspraak 12. De rechtspraak is zeker niet consequent geweest in haar uitspraken. Bovendien is er een opmerkelijk verschil tussen de fiscale kamers en de ‘gewone’ kamers. Terwijl deze laatsten relatief snel de piste van de herkwalificatie opgaven, bleven de fiscale kamers hardnekkig volharden in hun werkwijze. Toch is er recent een kentering merkbaar.
1. De rechtspraak die herkwalificeert als beleggingscontract 13. In burgerlijke zaken gooide het Hof van Beroep van Luik de knuppel in het hoenderhok door bij arrest van 3 februari 200324 te oordelen dat de betwiste gemengde levensverzekering geen aleatoir karakter (kanselement) bezat en bijgevolg niet voldeed aan de vereisten van een geldig kanscontract 22
H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 122-124, nr. 13. 23 P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23-levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 597; J. VANDEN BRANDEN en A. BELLENS, “Levensverzekeringen. Beleggingsovereenkomst of Levensverzekering? Einde van de discussie in zicht?”, Fisc. Act. 2006, nr. 29, 2. 24 Luik 3 februari 2003, JT 2003, 386-387. Zie commentaar Y.-H. LELEU, “L’amorce d’un traitement cohérent de l’assurance épargne en droit patrimonial de la famille” (noot onder Luik 3 februari 2003), JT 2003, 387-389; R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 68-69 en J. BAEL, “Artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, in het licht van recente rechtspraak”, T.Not. 2004, 670-673.
8
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING conform de artikelen 1964 en 1104 BW. De verbintenis van de verzekeringsmaatschappij bestond erin het ingebrachte kapitaal die een eenmalige premie bevatte uit te keren en dit vermeerderd met de interesten. Voor de verzekeraar maakte het geen verschil uit of de verzekeringnemer vroeg of laat zou komen te overlijden omdat hij hetzelfde bedrag moest uitkeren. Dit duidde volgens het Hof op een afwezigheid van kans op winst of verlies. De overeenkomst werd geherkwalificeerd tot een beleggingsproduct en het begunstigde kind van de erflater kon niet langer artikel 124 WLVO inroepen tegen de vordering tot inbreng van het andere kind. Bij vonnis van 1 september 2003 herkwalificeerde de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel25 een tak 23-levensverzekering naar een beleggingsovereenkomst op grond van de mogelijkheid van de verzekeringnemer om naar eigen goeddunken opnemingen te doen op het gestorte kapitaal. De Rechtbank maakte hier echter nergens gewag van het kanselement waardoor ze een algemene principiële beslissing over tak-23 verzekeringen vermeed. Dezelfde Rechtbank oordeelde bij vonnis van 10 juni 200826 dat een levensverzekering waarbij er geen enkel risico is op financieel verlies de facto een spaarproduct is waardoor artikel 124 WLVO niet ingeroepen kan worden.27 Een gelijkaardige redenering werd ook door de Rechtbank van Mechelen in haar vonnis van 6 februari 2008 gemaakt.28 14. In fiscale zaken komen diskwalificaties veelvuldiger voor. Zo moest een bedrijfsleidersverzekering voor de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brugge29 voldoen aan de vereisten van een kanscontract. Het risico waaraan de verzekeraar in casu onderworpen was, was hetzelfde als wat een kredietinstelling dreigde te verliezen. In hoger beroep bevestigde het Hof van Beroep van Gent bij arrest van 9 december 2003 het vonnis.30 Ook de fiscale kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen sloot zich bij vonnissen van 16 november 2005 en 3 april 2006 bij deze rechtspraak aan.31 Volgens de Rechtbank moesten de litigieuze verzekeringsovereenkomsten voldoen aan de vereisten van een kanscontract in de zin van artikel 1964 BW. Zoniet kon de diskwalificatie 25
Rb. Brussel 1 september 2003, T.Verz. 2004, nr. 346, 116-119. Zie commentaar H. SCHILTZ, “Tak 23 – Herkwalificatie: een stap te ver?” (noot onder Rb. Brussel 1 september 2003), T.Verz. 2004, 120-123; R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 69 en J. BAEL, “Artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, in het licht van recente rechtspraak”, T.Not. 2004, 674-676. 26 Rb. Brussel 10 juni 2008, T.Not. 2008, 618-623. Zie commentaar C. SCHOCKAERT, “Artikel 124 van de Wet op de Landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Not. 2008, 599600. 27 “Uit de bijzondere voorwaarden van het contract blijkt dat een gewaarborgde rentevoet wordt verzekerd. Er is geen enkel risico op financieel verlies. Bovendien ontbreekt, mede gezien de zeer hoge éénmalige storting, gelet op de leeftijd van …, het zuivere risico (uitbetaling van een gewaarborgd kapitaal bij overlijden) zo goed als onbestaande.” 28 Rb. Mechelen 6 februari 2008, T.Not. 2008, 614-615. 29 Rb. Brugge 15 januari 2002, T.Verz. 2002, 679. Zie commentaar M. VANDENDIJK en C. HENDRICKX, “Bedrijfsleidersverzekering geherkwalificeerd als belegging”, Fisc. Act. 2004, nr. 3, 1. 30 M. VANDENDIJK en C. HENDRICKX, “Bedrijfsleidersverzekering geherkwalificeerd als belegging”, Fisc. Act. 2004, nr. 3, 2. 31 K. SPAGNOLI, “Levensverzekering of belegging: ‘fiscale’ en ‘gewone’ rechtbanken blijven het oneens”, Fisc. Act. 2006, nr. 42, 7.
9
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING toegestaan worden. Het Hof van Beroep te Antwerpen volgde in een arrest van 13 februari 2007 dezelfde strekking.32
2. De rechtspraak die weigert te herkwalificeren 15. Vanaf 2005 kan men spreken van een kentering in de rechtspraak van de civiele rechtbanken en handelsrechtbanken. De eerste aanzet kwam er met het vonnis van 29 november 2005 van de Rechtbank van Koophandel te Brussel33. Volgens de Rechtbank is er voor een geldige tak 23levensverzekering geen gegarandeerd minimumkapitaal bij overlijden nodig. Daarmee neemt de Rechtbank afstand van de vereiste van een aleatoir karakter in de zin van artikel 1964 BW. In gelijke zin oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen op 4 april 2006.34 Een tak 23levensverzekering hoeft volgens het vonnis slechts te voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 1, A en 97 WLVO om te vallen onder het toepassingsgebied van deze wet.35 16. In het zuiden van het land kwam men via een andere argumentatie tot dezelfde conclusie. Geïnspireerd op vier arresten van het Franse Hof van Cassatie van 23 november 200436, die aangehaald werden, besloot de Rechtbank van Eerste Aanleg van Doornik bij vonnis van 26 mei 200637 dat de levensverzekering een aleatoir karakter had doordat de verzekeringnemer op het ogenblik van het afsluiten van het contract niet wist aan welke begunstigde uiteindelijk de verzekerde kapitalen zouden toekomen. Volgens de Rechtbank was de verzekeringsovereenkomst inderdaad een kanscontract, maar interpreteerde ze het kanselement zo ruim dat de litigieuze
32
C. BUYSSE, “Zonder ‘risico’ geen levensverzekeringscontract”, Fiscoloog 2007, nr. 1080, 13-14. Kh. Brussel 29 november 2005, T.Verz. 2006, 228. Zie commentaar P. BIELEN, “Tak 23-levensverzekering: geen minimum bij overlijden vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1009, 1-2; P. VAN EESBEECK, “Beleggingsverzekeringen: nieuwe rechtspraak inzake diskwalificatieproblematiek”, Life & Benefits 2007, nr. 2, 8. De Rechtbank is deze weg blijven bewandelen in haar vonnissen van 23 november 2006, 6 december 2006 en 8 december 2006, zie M. ISENBAERT, “Tak 21- en tak 23-verzekeringen: geen minimumkapitaal vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1052, 12. 34 J. VANDEN BRANDEN en A. BELLENS, “Levensverzekeringen. Beleggingsovereenkomst of Levensverzekering? Einde van de discussie in zicht?”, Fisc. Act. 2006, nr. 29, 1-2 en P. VAN EESBEECK, “Beleggingsverzekeringen: nieuwe rechtspraak inzake diskwalificatieproblematiek”, Life & Benefits 2007, nr. 2, 5. 35 Dit houdt in dat er een premie moet betaald zijn, dat de verzekeraar zich ertoe verbonden moet hebben om een bepaalde prestatie te leveren, dat de prestatie moet geleverd worden wanneer er zich een onzekere gebeurtenis voordoet die afhankelijk is van de menselijke levensduur en dat de begunstigde er een belang bij moet hebben dat de onzekere gebeurtenis zich niet voordoet. 36 Cass. Fr., Chambre mixte, 23 november 2004, arresten nrs. 224, 225, 226 en 227, www.courdecassation.fr. Besproken in J. RUYSSEVELDT en A. VAN ZANTBEEK, “Levensverzekeringsrecht. Herkwalificatie van levensverzekering”, Life & Benefits 2005, nr. 2, 5-6. 37 Rb. Doornik 16 mei 2006, T.Verz. 2008, 73-74. Zie commentaar J.-C. ANDRÉ-DUMONT, “La requalification des contrats comme argument “par défaut”” (noot onder Rb. Doornik 16 mei 2006), T.Verz. 2008, 74-75; H. STULEMEYER, “‘Levensverzekering’: onzekerheid over genieter volstaat”, Fiscoloog 2006, nr. 1040, 8-9; J. VANDEN BRANDEN en A. BELLENS, “Levensverzekeringen. Beleggingsovereenkomst of Levensverzekering? Einde van de discussie in zicht?”, Fisc. Act. 2006, nr. 29, 2 en P. VAN EESBEECK, “Beleggingsverzekeringen: nieuwe rechtspraak inzake diskwalificatieproblematiek”, Life & Benefits 2007, nr. 2, 5-6. In hoger beroep heeft het Hof van Beroep van Bergen de eerste uitspraak bevestigd: Bergen 4 december 2007, T.Verz. 2008, 312-313 en C. DEVOET, “Pour en finir avec la requalification de certaines assurances-vie” (noot onder Bergen 4 december 2007), T.Verz. 2008, 313-320. 33
10
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING overeenkomst voldeed aan de voorwaarden. Het Hof van Bergen oordeelde in een arrest van 29 december 2006 in dezelfde zin over een tak 21-levensverzekering.38 17. De fiscale rechtbanken bleven lang de gedachtegang volgen van de Administratie die meende dat een verzekeringsovereenkomst noodzakelijkerwijs een kanscontract moet zijn. Tot eind 2007 werden levensverzekeringen vaak door fiscale rechters gediskwalificeerd ook al vertoonde dit front hier en daar barsten.39 De Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent hanteerde in een vonnis van 11 februari 200840 met betrekking tot een tak 21-levensverzekering dezelfde argumenten als het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen van 4 april 2006. Als de overeenkomst beantwoordt aan de geldigheidsvereisten van de artikelen 1, A en 97 WLVO dan kan een diskwalificatie niet toegestaan worden. Het Hof van Beroep van Antwerpen ging in een heel recent arrest41 nog een stap verder en verklaarde expliciet dat art. 1964 BW niet van toepassing is op de levensverzekeringsovereenkomst. Enigszins overbodig merkte het Hof ook nog op dat de overeenkomst een kanscontract is aangezien er onzekerheid was omtrent de persoon van de begunstigde bij het aangaan van de overeenkomst.
1.3.1.3. Rechtsleer 18. In de rechtsleer heeft de herkwalificatie van levensverzekeringen op heftige kritiek gestuit. De voorstanders van herkwalificatie42, die in de minderheid zijn, menen dat een verzekeringscontract moet voldoen aan de vier constitutieve voorwaarden van een kanscontract in de zin van de artikelen 1964 en 1104 BW.43 Het tweede lid van art. 1964 BW geeft immers enkele voorbeelden van een kanscontract: “Van dien aard zijn: […] Het verzekeringscontract.” Levensverzekeringen die geen risico op winst of verlies voor de partijen inhouden, zijn volgens deze civielrechtelijk strekking geen geldige
38
M. ISENBAERT, “Tak 21- en tak 23-verzekeringen: geen minimumkapitaal vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1052, 13; P. VAN EESBEECK, “Beleggingsverzekeringen: nieuwe rechtspraak inzake diskwalificatieproblematiek”, Life & Benefits 2007, nr. 2, 7. 39 Antwerpen 6 september 2006, RW 2009-10, 366-368 en Rb. Aarlen 4 oktober 2006, TFR 2007, 604-608 beslisten beiden tot behoud van de kwalificatie als levensverzekering. 40 P. BIELEN, “Levensverzekeringen: nog steeds uiteenlopende fiscale rechtspraak”, Fiscoloog 2008, nr. 1109, 1-2. 41 Antwerpen 3 maart 2009, T.Verz. 2009, 162-166. C. DEVOET, “La disqualification des contrats d’assurance vie groupe: la fin d’une saga inutile” (noot onder Antwerpen 3 maart 2009), T.Verz. 2009, 167-170 en J. VAN DYCK, “Kwalificatie als levensverzekering: zorgt Antwerpen voor fiscale dooi?”, Fiscoloog 2009, nr. 1156, 6-7. 42 J.M.R. BINON en B. DUBUISSON, “L’aléa dans les produits d’assurance vie. Le point de vue belge”, in B. DUBUISSON en C. JAUMAIN (eds.), Les nouveaux produits d’assurance vie. Droit civil et droit fiscal, Droit des assurances 11, Louvain-la-Neuve, Academia Bruylant, 2000, 23-61 en de oude rechtsleer aangehaald in H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 128, noot 56. 43 Ten eerste het aleatoire element, namelijk een toekomstige en onzekere gebeurtenis; ten tweede het voorwerp, dit zijn een of meer uit de overeenkomst voortspruitende essentiële verbintenissen die in hun bestaan worden beïnvloed door de toekomstige en onzekere gebeurtenis; ten derde het gevolg van de onzekere gebeurtenis, namelijk de kans op winst of verlies in hoofde van elk van de partijen; ten vierde het vergeldende karakter, namelijk de gelijkwaardigheid voor de partijen van de kans op winst of verlies. H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 127, nr. 16; G. L. BALLON, “Artikel 1964 B.W.”, in E. DIRIX en A. VAN OEVELEN (eds.), Bijzondere Overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2008, 1-3.
11
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING kanscontracten. Vooral de verzekeringen met uitgesteld kapitaal en terugbetaling van de wiskundige reserve worden hierdoor geviseerd. De verzekeraar moet bij dit type contracten nooit meer betalen dan de waarde van de gestorte premies vermeerderd met de gekapitaliseerde interesten. Deze operatie gelijkt sterk op een spaarverrichting. Ook bij een tak 23-levensverzekering loopt de verzekeraar geen risico. 19. Daartegenover staat de verzekeringsrechtelijke strekking die meent dat artikel 1964 BW niet van toepassing is op verzekeringscontracten. Hiermee staan of vallen uiteraard de fundamenten van de andere strekking. Deze meerderheidsopinie haalt verscheidene argumenten aan.44 Ten eerste vermeldt de WLVO nooit het woord kanscontract, noch heeft ze de voorwaarden van artikel 1964 BW overgenomen in haar geldigheidsvereisten. Aldus heeft de wetgever impliciet afstand genomen van de kwalificatie van een kanscontract. De WLVO van 1992 is een veel recentere wet dan de bepaling van art. 1964 BW die dateert uit 1804. Ingevolge de regel lex posterior derogat priori kan het Burgerlijk Wetboek geen afbreuk doen aan de WLVO. Ten tweede is deze laatste een lex specialis en het Burgerlijk wetboek een lex generalis. Ten derde getuigt het van een verstarde visie om de nauwe, nooit gewijzigde definitie van artikel 1964 BW te hanteren. In datzelfde artikel wordt overigens gezegd dat het verzekeringscontract beheerst wordt door het zeerecht, een bepaling die nu enigszins bevreemdend overkomt. Bovendien werden levensverzekeringen in de tijd van redactie van het Burgerlijk Wetboek als eventueel strijdig met de goede zeden beschouwd.45 20. Wij sluiten ons bij de tweede strekking aan. In de laatste rechtsleer en rechtspraak is deze strekking aan de winnende hand. Zowel in de burgerlijke als fiscale zaken komt een herkwalificatie steeds minder voor en het lijkt erop dat dit in de toekomst slechts een voorbijgestreefd onderwerp zal zijn. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat het Grondwettelijk Hof, het hoogste rechtscollege, de kwalificatie van een levensverzekering in de vorm van een financieel beleggingsinstrument overeind laat. Zoniet zou artikel 124 WLVO niet van toepassing kunnen geweest zijn en had het Hof niet kunnen oordelen dat dit artikel het grondwettelijk
44
Spreken zich uit tegen een herkwalificatie: D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 6-7, nr. 5; H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 137-138, nr. 25; L. VEREYCKEN, “Levensverzekering. Risico is géén essentieel kenmerk”, Life & Benefits 2004, nr. 2, 3; J. VANDEN BRANDEN en A. BELLENS, “Levensverzekeringen. Beleggingsovereenkomst of Levensverzekering? Einde van de discussie in zicht?”, Fisc. Act. 2006, nr. 29, 4; J.-L. FAGNART, “L’assurance vie, épargné déguisée?”, T.Verz. 2004, 685; P. BIELEN, “Tak 23levensverzekering: geen minimum bij overlijden vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1009, 2; C. DEVOET, “La disqualification des contrats d’assurance vie groupe: la fin d’une saga inutile” (noot onder Antwerpen 3 maart 2009), T.Verz. 2009, 169. 45 H. COUSY, “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 120, noot 41.
12
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING gelijkheidsbeginsel schond.46 Bovendien is een herkwalificatie niet wenselijk omdat men in aanvaring kan komen met het verbod op erfovereenkomsten.47
1.3.2. Beding ten behoeve van een derde 21. De verzekeringnemer kan bij het aangaan van de overeenkomst een begunstigde aanduiden. Indien hij een derde aanduidt, wordt dit verbintenisrechtelijk geïnterpreteerd als een beding ten behoeve van een derde (art. 22 WLVO). Een beding ten behoeve van een derde is een clausule waarbij een van de contracten, optredend in eigen naam en voor eigen rekening, door de wederpartij een prestatie laat beloven ten gunste van een derde, die aldus schuldeiser wordt van de beloofde prestatie en dit krachtens een overeenkomst waaraan hij zelf niet heeft deelgenomen (art. 1121 en 1165 BW).48 22. De begunstigde derde moet vreemd zijn aan de verzekeringsovereenkomst en identificeerbaar zijn op het ogenblik dat het beding effect sorteert, met name wanneer de verzekeraar zijn prestatie moet leveren.49 De begunstigde beschikt over een eigen recht op de prestatie. Dit recht komt rechtstreeks in zijn vermogen zodat de schuldeisers van de verzekeringnemer er geen beslag op kunnen leggen.50 Op de betaalde premies kan principieel ook geen beslag worden gelegd aangezien zij de dekkingswaarden van de wiskundige reserve uitmaken en wettelijk verplicht aan de verzekeringsonderneming moeten toebehoren in volle eigendom.51 De schuldeiser kan alleen executiemaatregelen uitvoeren op de schuldvordering die de verzekeringnemer heeft tegen de verzekeringsonderneming.52
46
Zie nr. 64 e.v. J. BAEL, “Artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, in het licht van recente rechtspraak”, T.Not. 2004, 677678, nrs. 25-26. 48 B. CLAESSENS en K. VANHALLE, “De relativiteit van de interne gevolgen van de overeenkomst”, in J. ROODHOOFT (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 230-230a, nr. 1994; R. FELTKAMP, “Beding ten behoeve van een derde”, in E. DIRIX en A. VAN OEVELEN (eds.), Bijzondere Overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2004, 3, nr. 1. 49 B. CLAESSENS, en K. VANHALLE, “De relativiteit van de interne gevolgen van de overeenkomst”, in J. ROODHOOFT (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2009, 231, nr. 1998; R. FELTKAMP, “Beding ten behoeve van een derde”, in E. DIRIX en A. VAN OEVELEN (eds.), Bijzondere Overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2004, 11-12, nr. 10. 50 B. CLAESSENS, en K. VANHALLE, “De relativiteit van de interne gevolgen van de overeenkomst”, in J. ROODHOOFT (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2008, 232, nr. 2004. 51 Art. 16 §2 van de Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 29 juli 1975. In sommige gevallen kan de schuldeiser wel beslag leggen, zie nr. 88. 52 C. DEVOET, “De levensverzekeringsovereenkomst – Algemene aspecten”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.8.), Mechelen, Kluwer, 2008, 49-50. 47
13
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
1.3.3. Onrechtstreekse schenking 23. Een beding ten behoeve van een derde kan onder bezwarende titel of ten kosteloze titel gebeuren. In het geval dat de begunstiging om niet is gebeurd, maakt dit een gift uit die men traditioneel als een onrechtstreekse schenking beschouwt.53 Een onrechtstreekse schenking vereist een rechtshandeling met een neutraal karakter. Dit wil zeggen dat men a priori het al dan niet kosteloos karakter niet uit de rechtshandeling mag kunnen afleiden. Ze moet ook definitief zijn in die zin dat de schenker er niet op kan terugkomen.54 24. Wie de onrechtstreekse schenking wil aantonen, zal de animus donandi moeten bewijzen. Niet alle derdenbedingen zijn immers met een begiftigingsinzicht aangegaan. De begunstiging kan ook animus solvendi of credendi causa zijn.55 Indien er een milddadigheid voorhanden was, zal die uit de feiten moeten blijken. De rechtbanken zijn relatief soepel bij het beoordelen hiervan aangezien men aanneemt dat onrechtstreekse schenkingen door iedere belanghebbende met alle middelen van recht (zoals getuigen en vermoedens) bewezen kunnen worden.56 Indien de begunstigde de kinderen van de verzekeringnemer zijn, mag men volgens LABEEUW meestal aannemen dat de verrichting om niet gebeurde.57 25. Naast het bestaan van een animus donandi moet de schenker een verarming ondergaan die de begiftigde verrijkt. Bovendien moet een geldige onrechtstreekse schenking tijdens het leven van de schenker aanvaard worden. Bij een aanvaarding van het derdenbeding post mortem gaat het immers niet om een schenking, maar een legaat. Deze aanvaarding mag stilzwijgend gebeuren aangezien de vormvereisten van art. 932 BW niet van toepassing zijn op onrechtstreekse schenkingen.58 Ook art. 931 BW dat gebiedt dat de schenkingsakte in notariële vorm verleden moet worden, is niet van tel.59
53
C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 52; K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 32; N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – Gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 284, nr. 10. VAN EESBEECK maakt echter enkele kritische bedenkingen bij deze kwalificatie, zie P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Begunstigingsclausule”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 18, noot 32. 54 G. DEKNUDT, “Schenkingen”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 104, nr. 145. 55 K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 33. 56 G. DEKNUDT, “Schenkingen”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 104105, nr. 145. 57 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 95, nr. 117. 58 N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – Gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 284, nr. 10. 59 C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 595.
14
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
1.4. Partijen en hun rechten 26. Bij iedere levensverzekering zijn er meerdere partijen die onderscheiden rechten bezitten: de verzekeringnemer die de polis onderschrijft en (meestal) de premies betaalt, de verzekeraar die een prestatie moet leveren, de begunstigde die aanspraak kan maken op die prestatie en de verzekerde op wiens hoofd het risico verzekerd is. Wij zullen ons in dit bestek beperken tot een bespreking van de verzekeringnemer en de begunstigde.
1.4.1. De verzekeringnemer 1.4.1.1. Bekwaamheid van de verzekeringnemer 27. In principe is iedere meerderjarige persoon rechts- en handelingsbekwaam om een levensverzekering aan te gaan. Niettemin heeft de wetgever voorzien in beschermingsstatuten voor personen die niet zelfstandig hun vermogen kunnen beheren. De vraag of deze personen zonder juridische problemen een levensverzekering kunnen afsluiten dringt zich op. Hierbij nemen we de twee belangrijkste vormen, het voorlopig bewind en de minderjarigheid, onder het vergrootglas.
1. Personen onder voorlopig bewind 28. Bij een persoon die onder voorlopig bewind werd gesteld, moet men de bevoegdheden van de voorlopig bewindvoerder indachtig zijn. Met een algemene bevoegdheid kan de bewindvoerder zonder bijzondere machtiging van de vrederechter een levensverzekering afsluiten in naam en voor rekening van de beschermde persoon. Artikel 488bis/f) §3, lid 2, b) BW stipuleert dat een bijzondere machtiging vereist is voor het vervreemden van roerende goederen van de beschermde persoon, maar
algemeen
wordt
aangenomen
dat
dit
niet
nodig
is
voor
beleggingen
zoals
verzekeringscontracten.60 In de praktijk zijn de mogelijkheden van de voorlopig bewindvoerders beperkter gelet op het feit dat de vrederechters machtigingen opleggen buiten de gevallen van artikel 488bis/f) §3, lid 2 BW.61
60
Zie de uitvoerige argumentatie voor dit standpunt en de nuances van professor BAEL in J. BAEL, “De actuele betekenis van het arrest van het Hof van Cassatie van 10 januari 2008 voor de rechtshandelingen uit het familiaal vermogensrecht betreffende personen onder voorlopig bewind”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 254-257, nrs. 26-28. Contra LABEEUW en VERDICKT die menen dat indien de premies afkomstig zijn van het vermogen van de beschermde persoon er wel een machtiging vereist is. Zie N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 89, nr. 102. 61 J. BAEL, “De actuele betekenis van het arrest van het Hof van Cassatie van 10 januari 2008 voor de rechtshandelingen uit het familiaal vermogensrecht betreffende personen onder voorlopig bewind”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 257, noot 50.
15
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 29. Als begunstigde kan slechts de verzekeringnemer zelf of zijn nalatenschap aangeduid worden. Het aanduiden van een derde zou, in het geval er geen tegenprestatie tegenover staat, een onrechtstreekse schenking uitmaken en het is de voorlopig bewindvoerder volgens de wet verboden om ten kosteloze titel te beschikken over het vermogen van de beschermde persoon.62 Alleen de beschermde persoon zelf kan de vrederechter verzoeken om machtiging te verlenen voor deze categorie van rechtshandelingen.63 Bovendien kan het recht om de begunstigde aan te duiden niet door de wettelijke vertegenwoordiger van de verzekeringnemer uitgeoefend worden.64 30. Met betrekking tot het afkopen van een levensverzekeringscontract verbiedt artikel 114 WLVO alleen dat de echtgenoot of de schuldeisers dit recht uitoefenen, maar de wettelijke vertegenwoordiger wordt niet vermeld. Verzekeringsrechtelijk verhindert niets de afkoop door de voorlopig bewindvoerder, maar civielrechtelijk liggen de zaken anders. Is de afkoop niet een ontneming van rechten die toekomen aan de begunstigde en een toekenning van rechten aan de erfgenamen van de beschermde persoon? Moet deze rechtshandeling niet gebeuren op diens verzoek zoals de schenkingen? BAEL poneert ons inziens terecht dat de voorlopig bewindvoerder voor de afkoop kan volstaan met de machtiging van de vrederechter en dat de toestemming van de beschermde persoon niet vereist is. Anders zou de afkoop onmogelijk zijn in het geval van beschermde personen die niet meer gezond van geest zijn, zelfs als dit in hun belang zou zijn.65
2. Minderjarigen 31. Ook ouders kunnen in naam en voor rekening van hun minderjarige kinderen een levensverzekering afsluiten en dit zonder voorafgaande machtiging.66 Het aangaan van dit soort overeenkomsten staat immers niet in de lijst van de handelingen die een bijzondere machtiging van de vrederechter nodig hebben.67 Evenwel is het aanbevolen om te kiezen voor een tak 21levensverzekering vanwege de kapitaalgarantie en de vaste minimale rente. Een tak 23 houdt meer risico’s in omdat een gegarandeerd rendement ontbreekt.68 Men mag niet uit het oog verliezen dat 62
W. PINTENS, “Giften en beschermde personen”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Themis Familiaal Vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2006-2007, 21, nr. 36; J. BAEL, “De actuele betekenis van het arrest van het Hof van Cassatie van 10 januari 2008 voor de rechtshandelingen uit het familiaal vermogensrecht betreffende personen onder voorlopig bewind”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 259, nr. 30. 63 Art. 488bis/h §2, lid 1 BW. 64 Art. 106 §1, lid 1 WLVO. 65 J. BAEL, “De actuele betekenis van het arrest van het Hof van Cassatie van 10 januari 2008 voor de rechtshandelingen uit het familiaal vermogensrecht betreffende personen onder voorlopig bewind”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 254, nrs. 25-26. 66 Behalve voor de gelden afkomstig uit een nalatenschap. Zie W. PINTENS, “Giften en beschermde personen”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Themis Familiaal Vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2006-2007, 20, nr. 33; G. DEKNUDT en M. DELBOO, “Burgerlijke maatschap en levensverzekering gecombineerd”, AFT 2008, nr. 3, 7-8, nr. 13. 67 Zie art. 378 juncto 410 §1 BW. 68 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 89, nr. 103.
16
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING de ouders later rekenschap moeten afleggen over het beheer van de goederen van hun minderjarig kind en dat er problemen kunnen voorkomen indien zij in naam van hun kind een tak 23-verzekering met een hoog risicogehalte hebben afgesloten.69 32. Net zoals bij het voorlopig bewind kan, in het geval het derdenbeding animus donandi gesloten is, als begunstigde alleen de minderjarige zelf (bij leven) of zijn nalatenschap (bij overlijden) aangeduid worden.70 Een minderjarige kan immers nooit schenken.
1.4.1.2. Rechten van de verzekeringnemer 33. De verzekeringnemer beschikt tijdens de duur van de verzekering over de volgende rechten: -
het recht op de verzekeringsprestaties (art. 107 WLVO)
-
het recht om een begunstigde aan te duiden en de begunstiging te herroepen (art. 106 en 112 WLVO)
-
het recht om de uit de verzekeringsovereenkomsten voortvloeiende rechten in pand te geven of over te dragen (art. 117 en 119 WLVO)
-
het recht van afkoop en reductie (art. 114 WLVO)
-
het recht van voorschot op de verzekerde prestaties (art. 116 WLVO)
Dit zijn exclusieve rechten. Ze kunnen bijgevolg in principe niet worden uitgeoefend door een derde of niet worden vererfd bij het overlijden van de verzekeringnemer.71 In dit bestek zullen we alleen ingaan op de aanduiding en herroeping van de begunstigde.72
1. Aanduiding van de begunstigde 34. In de praktijk voorzien de meeste polissen in een rangorde van begunstigden (bijvoorbeeld de echtgenote van de verzekeringnemer, bij gebreke de kinderen van de verzekeringnemer, bij gebreke…). Indien alle vermelde begunstigden vooroverleden of onbestaande zijn, is de verzekeringnemer van rechtswege de begunstigde. Is hij overleden dan is zijn nalatenschap de begunstigde (art. 107 en 111 WLVO). De aanduiding van de begunstigde wordt volgens de artikelen 10 §1 en 106 WLVO bewezen door een geschrift. Bijkomende vereisten aan het geschrift worden niet 69
P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 41. 70 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 41. 71 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 7-8, nr. 9; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 9. 72 Voor een bespreking van de overige rechten, zie C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 70-79.
17
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING gesteld dus een testament of een echtscheidingsovereenkomst kunnen volstaan. In uitzonderlijke gevallen kan men de aanduiding van de begunstigde hard maken door een begin van bewijs door geschrift
dat
de
identiteit van de
begunstigde
waarschijnlijk maakt,
aangevuld met
overeenstemmende vermoedens.73
(1) Generieke tegenover nominatieve begunstigingsaanwijzing 35. De aanwijzing gebeurt altijd ofwel nominatief ofwel generiek. De nominatieve aanwijzing vermeldt de naam van de begunstigde terwijl de generieke aanwijzing alle andere mogelijkheden omvat om de begunstigde te identificeren, meestal op basis van een bepaalde verwantschap of hoedanigheid. Een nominatieve aanwijzing beveiligt de begunstigde het meest want hij zal zeker in aanmerking komen om (een stuk van) het kapitaal te verwerven. Dit kan niet altijd overeenstemmen met de wil van de verzekeringnemer omdat de hoedanigheid of verwantschap van de begunstigde persoon veranderen kan veranderen, bijvoorbeeld een echtgenoot die een ex-echtgenoot wordt. In dat geval moet de begunstigingsclausule aangepast worden. 36. Indien er meerdere verzekeringnemers zijn of indien de verzekerde verschilt van de verzekeringnemer, moet men er zich voor hoeden om formules in de trant van ‘mijn echtgenote’ te gebruiken aangezien er discussie kan ontstaan over wiens echtgenote het gaat.74 De begunstigde moet tevens pas identificeerbaar zijn op het moment van de opeisbaarheid van de prestaties (art. 22 en 106 §2 WLVO). Dit betekent dat de aanduiding ‘mijn kinderen of mijn kinderen die nog geboren zullen worden’ perfect geldig is.75
(2) Meerdere begunstigden in gelijke rang 37. In het geval er meerdere begunstigden in gelijke rang worden aangeduid, verdient het aanbeveling om in de clausule de verdeling van het kapitaal aan te geven (bijvoorbeeld ‘in gelijke delen’). Bij ontstentenis zal in principe de verdeling in gelijke delen toegepast worden. Daarnaast moet men voor ogen houden dat deze verdeelsleutel niet beïnvloed wordt door een eventueel testament. Het overlijdenskapitaal maakt normaal geen deel uit van de nalatenschap, maar is een ius
73
N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 91, nr. 106. P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 16; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 8, nr. 10. 75 S. VAN CAENEGHEM, “Spécificités de l’assurance vie en matière de désignation et révocation de bénéficiaires. Comment assurer la sécurité juridique?”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 58. 74
18
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING proprium van de begunstigde.76 Dit kan tot nare verrassingen leiden bij het overlijden. Daarom moet iedere notaris bij de opmaak van een testament de reflex hebben om te vragen of de testator belegd heeft in levensverzekeringen. Zo ja, dan bekijkt de notaris de polis en nodigt in voorkomend geval de verzekeringnemer en de verzekeraar uit om een polisbijvoegsel te laten ondertekenen waarin de begunstigingsclausule gewijzigd wordt.77
(3) Levensverzekeringen met twee verzekeringsnemers 38. Meer en meer komen configuraties voor waarbij er twee verzekeringnemers en twee verzekerden optreden. Meestal zijn dit partners die een polis sluiten op elkaars hoofd en waarbij het kapitaal bij overlijden van de eerststervende toekomt aan de langstlevende. Hoe worden in een dergelijk geval de rechten om begunstigden aan te duiden (en te herroepen) geregeld? De WLVO bevat hieromtrent geen bepalingen dus zal de overeenkomst zelf moeten voorzien in regels. De meest voor de hand liggende oplossing zou erin bestaan om voor het uitoefenen van een recht van de verzekeringnemer het gezamenlijk akkoord van de verzekeringnemers te vereisen. Een concurrentiële uitoefening toelaten zou betekenen dat de ene verzekeringnemer heimelijk zijn begunstigingsclausule zou kunnen wijzigen zonder medeweten van de ander.78
(4) Meest courante toepassingen79 - ‘De echtgenoot van de verzekeringnemer’ 39. Een generieke aanduiding van de echtgenoot betekent dat het kapitaal zal toekomen aan de persoon die op het moment van de opeisbaarheid van de prestaties de hoedanigheid van echtgenoot bezit. Dit heeft als voordeel dat een ex-echtgenoot automatisch de begunstiging verliest na echtscheiding en dat de nieuwe echtgenoot direct de begunstiging verkrijgt vanaf het huwelijk zonder de clausule te moeten aanpassen. 40. De nominatief aangeduide echtgenoot zal zijn recht op de prestaties behouden ook als de verzekeringnemer een nieuw huwelijk aangaat tenzij de verzekeringnemer het tegendeel heeft
76
N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 92, nr. 108; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 17. 77 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 32-33. 78 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 17-18. 79 C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 103-104.
19
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING bedongen of art. 299 BW toepassing vindt (art. 108 WLVO).80 De echtgenoot zal eveneens zijn recht behouden als de verzekering is afgesloten voor het huwelijk. Art. 299 BW zorgt immers alleen voor het verval van de voordelen die de echtgenoten aan elkaar hebben toegekend bij huwelijksovereenkomst of sinds het aangaan van het huwelijk.81 In ieder geval valt het ten stelligste af te raden om formules in de trant van ‘de echtgenote van de verzekeringnemer, Petra Maes’ te gebruiken. Aan wie komt het kapitaal toe als de verzekeringnemer later uit de echt scheidt en hertrouwt? Vermoedelijk zal de rechter oordelen dat de clausule geen uitwerking krijgt en dat de volgende begunstigde uit de lijst genomen zal worden.82 - ‘De kinderen van de verzekeringnemer’ 41. Bij een jonge verzekeringnemer die eventueel nog kinderen zou kunnen krijgen, verdient deze aanwijzing de voorkeur boven een nominatieve aanwijzing, zodat later geboren kinderen niet uitgesloten worden van hun recht op de verzekeringsprestaties. De generieke aanwijzing biedt als bijkomend voordeel dat de afstammelingen van een vooroverleden kind bij plaatsvervulling kunnen opkomen (art. 109 WLVO). Deze plaatsvervulling kan contractueel niet wegbedongen worden wegens het dwingende karakter van de WLVO (art. 3 WLVO). Indien de verzekeringnemer zijn kinderen nominatief aanduidt en wenst dat het principe van de plaatsvervulling toegepast wordt, zal hij dit uitdrukkelijk moeten bedingen.83 - ‘Mijn echtgenote samen met mijn kinderen’ 42. Bij de aanduiding van de echtgenoot en de kinderen, al dan niet bij naam, wordt het kapitaal verdeeld in de helft voor de echtgenoot en de andere helft voor de kinderen die elk een gelijk deel krijgen. Van deze regeling mag worden afgeweken (art. 110 WLVO). Eventueel kan de mogelijkheid tot plaatsvervulling in de polis opgenomen worden want zij ontbreekt in de wettelijke regeling. - ‘Mijn erfgerechtigden’ of ‘erfopvolgers’
80
C. DEVOET, “Levensverzekering. Impact van de nieuwe echtscheidingswet”, Life & Benefits 2007, nr. 6, 6; S. BROUWERS, “EOT Actualia”, Not.Fisc.M. 2010, nr. 3, 65; C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 597598. 81 C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 60; P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Begunstigingsclausule”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 15, noot 26. 82 S. VAN CAENEGHEM, “Spécificités de l’assurance vie en matière de désignation et révocation de bénéficiaires. Comment assurer la sécurité juridique?”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 61; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 20. 83 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Begunstigingsclausule”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 14-15, nr. 21-22; N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 92, nr. 108; S. VAN CAENEGHEM, “Spécificités de l’assurance vie en matière de désignation et révocation de bénéficiaires. Comment assurer la sécurité juridique?”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 61.
20
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 43. Een erfgerechtigde wordt geroepen tot een nalatenschap en heeft de keuze om haar te aanvaarden (onder voorrecht van boedelbeschrijving) of te verwerpen. Pas nadat de erfgerechtigde de nalatenschap aanvaard heeft, krijgt hij de status van erfgenaam. Aldus kan de keuze voor ‘wettelijke erfgenamen’ in plaats van ‘erfgerechtigden’ ervoor zorgen dat in het geval van een deficitaire nalatenschap de begunstigde-erfgerechtigde niet de vereiste hoedanigheid van erfgenaam zal bezitten. Door de zware schulden kan hij niet anders dan de nalatenschap verwerpen, maar daardoor zal hij zijn recht op de verzekeringsprestaties verliezen. Vandaar dat een nominatieve begunstiging of de keuze voor ‘erfgerechtigde’ een veiligere piste is.84 - ‘Mijn wettelijke erfgenamen’ of ‘de nalatenschap’ 44. Vaak verwijst de verzekeringnemer naar de ‘wettelijke erfgenamen’ terwijl hij de nalatenschap in gedachten heeft. Hij heeft de wettelijke en testamentaire devolutie voor ogen, maar bij begunstiging van de ‘wettelijke erfgenamen’ worden de algemene legatarissen en legatarissen ten algemene titel buitenspel gezet.85 Zij krijgen niets. Daaraan kan verholpen worden door de clausule ‘mijn erfgenamen’ te gebruiken waardoor ook de testamentaire erfgenamen hun deel zullen krijgen.86 Bij de formule van ‘mijn wettelijke erfgenamen’ krijgt elke begunstigde, bij gebreke aan verdeelsleutel, een gelijk deel. De regels van de plaatsvervulling en kloving zijn niet van toepassing.87 Dit komt oneerlijk voor in de gevallen waar bijvoorbeeld een dochter van de verzekerde het kapitaal moet delen met vijf kleinkinderen geboren uit de vooroverleden zoon van de verzekerde.88 De dochter zal slechts één zesde krijgen terwijl ze volgens de wettelijke devolutie recht zou hebben op de helft. De gelijke verdeling kan echter worden tenietgedaan door in de clausule van begunstiging op te nemen dat de verdeling volgens de wettelijke erfopvolging moet gebeuren.89 45. De vermelding ‘de nalatenschap’ is in dat opzicht billijker en verdient volgens DE WULF de voorkeur. Echter kan het bij deficitaire nalatenschappen toch aangewezen zijn om ‘de wettelijke
84
D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 10, nr. 14; K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 31. VAN EESBEECK en VEREYCKEN zijn niet overtuigd van deze strekking en menen dat, in het geval dat de erfgerechtigden begunstigd worden, een verwerpende erfgenaam toch recht zou hebben op de begunstiging. Zij bekijken het begrip ‘wettelijke erfgenamen’ als ‘de personen die de wet aanduidt’ en niet noodzakelijk als degenen die de nalatenschap aanvaard hebben. Zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 25. 85 C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 103-104. 86 C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 55. 87 S. VAN CAENEGHEM, “Spécificités de l’assurance vie en matière de désignation et révocation de bénéficiaires. Comment assurer la sécurité juridique?”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 64. Er is rechtsleer die hierop kritiek heeft, zie J. DU MONGH, C. DECLERCK en G. DEKNUDT, “Erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 102. 88 Geïnspireerd op het arrest van Bergen 4 december 2007, T.Verz. 2008, 312. 89 C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 601.
21
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING erfgenamen’ te gebruiken aangezien de erfgenamen dan iure proprio optreden. Bij ‘de nalatenschap’ kunnen de schuldeisers zich immers eerst verhalen op het uitgekeerde kapitaal dat het actief van de nalatenschap zal spekken.90 (5) Testamentaire begunstiging 46. Voorts moet men bij het opstellen van een testament bijzondere aandacht besteden aan een eventuele levensverzekering. Zoals gezegd staat het recht van de begunstigde op het kapitaal los van de nalatenschap. Wanneer de verzekeringnemer een algemene legataris aanstelt, kan hij vergeten zijn dat de begunstigde van zijn oude levensverzekering niet overeenstemt met de algemene legataris. Meestal is deze situatie door de testator niet gewenst. Indien de verzekeringnemer zelf of zijn nalatenschap de begunstigde is, dan rijst er geen probleem want het kapitaal wordt dan volgens de wettelijke of testamentaire devolutie verdeeld.91 47. Een wijziging van de begunstiging of een herroeping kan gedaan worden via een polisbijvoegsel, maar dit hoeft niet in die vorm. De beschikking kan ook gebeuren via testament, maar dan moet de wijziging of herroeping wel uitdrukkelijk geschieden.92 De methode van het testament is in ieder geval discreter dan de herroeping via polisbijvoegsel. Een nadeel is dat na het overlijden van de testator het testament zo spoedig mogelijk aan de verzekeraar moet meegedeeld worden. De verzekeraar die te goeder trouw aan de begunstigde de uitkering doet, voordat hij enig geschrift heeft ontvangen waarbij de begunstiging wordt gewijzigd, is van elke verbintenis bevrijd (art. 106 §3 WLVO). 48. In het testament moet duidelijk het onderscheid gemaakt worden tussen de toekenning van het voordeel van de verzekeringsprestatie in het testament en de toekenning bij testament. In het eerste geval gaat het over de verzekeringsrechtelijke begunstiging die iure proprio een recht toekent aan de begunstigde, los van de nalatenschap. In het tweede geval spreken we van een legaat dat iure hereditario een recht toekent waardoor de schuldeisers van de nalatenschap zich nog kunnen verhalen op het gelegateerde kapitaal.93
90
C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 104. 91 F. BOUCKAERT, “Rechten van de begunstigde van een levensverzekering versus rechthebbenden van de nalatenschap van de verzekeringnemer” (noot onder Rb. Brugge 23 maart 2004), T.Not. 2004, 701-702; C. DE WULF, “Levensverzekeringen en giften – Twee verschillende rechtsfiguren op elkaar af te stemmen”, T.Not. 2006, 562. 92 K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 2425 en 30-31; C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 590. Het testament vermeldt dan best het nummer van de verzekeringspolis en de verzekeringsmaatschappij, zie C. DE WULF, “Levensverzekeringen en giften – Twee verschillende rechtsfiguren op elkaar af te stemmen”, T.Not. 2006, 564. 93 C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 590; K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 24-25 en 30.
22
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 49. Indien de testator nog geen levensverzekeringen heeft afgesloten, is het aanbevolen dat de notaris hem op de hoogte brengt van de mogelijke gevolgen van een beleggingsverzekering. Idealiter zal de testator, als hij ooit een dergelijke verzekering afsluit, contact opnemen met zijn notaris om de begunstigingsclausule te laten overeenstemmen met het testament.94
2. Herroeping van de begunstiging 50. De herroeping vernietigt het eigen recht van de begunstigde op de verzekeringsprestaties (art. 113 WLVO). Tot het moment van de opeisbaarheid van de verzekerde prestaties kan de verzekeringnemer de aanwijzing van de begunstigde herroepen. Echter zodra de begunstiging door de begunstigde is aanvaard, vervalt dit recht (art. 112, lid 1 WLVO).95 Op deze principiële onherroepelijkheid van de begunstiging bestaan enkele uitzonderingen.96 De herroeping moet uitdrukkelijk gebeuren en bij geschrift. Art. 112, lid 2 WLVO schrijft voor dat het in een bijvoegsel bij de polis opgenomen moet zijn, maar elk ander geschrift wordt ook aanvaard (cf. supra).97
1.4.2. De begunstigde 51. De begunstigde krijgt een eigen en rechtstreeks recht op de verzekeringsprestaties louter door het enkele feit van zijn aanwijzing (art. 121 WLVO). Door de aanvaarding van de begunstiging wordt dit recht onherroepelijk, behoudens de vermelde uitzonderingen. Deze aanvaarding moet gebeuren via een polisbijvoegsel en ondertekend worden door de verzekeringnemer, de verzekeraar en de begunstigde (art. 123 WLVO). Het moge duidelijk zijn dat de aanvaarding de verzekeringnemer in een zwakkere positie plaatst. Zijn zeggenschap over de levensverzekering is aanzienlijk beknot.98
94
C. DE WULF, “Levensverzekeringen en giften – Twee verschillende rechtsfiguren op elkaar af te stemmen”, T.Not. 2006, 563. 95 Dit is niet meer dan de toepassing van art. 1121 BW dat bepaalt dat een beding ten behoeve van een derde niet meer kan worden herroepen eenmaal de derde verklaard heeft daarvan gebruik te willen maken. 96 Namelijk het vooroverlijden van de begunstigde (art. 111 WLVO), de herroeping van de begunstiging in het kader van de herroeping van schenkingen (art. 121, lid 2 WLVO), de herroeping van de begunstiging van de echtgenoot in toepassing van de herroepbaarheid ad nutum van art. 1096 BW (art. 121, lid 2 WLVO) en de echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Zie C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 68-69. 97 C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 65. 98 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 94-95, nrs. 113114.
23
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING De wettelijke vertegenwoordigers van de begunstigde kunnen de begunstiging in zijn naam aanvaarden. Bij vooroverlijden van de begunstigde keert de begunstiging terug naar de verzekeringnemer of naar zijn nalatenschap (art. 111 WLVO).99
2. CIVIELRECHTELIJKE BENADERING VAN DE LEVENSVERZEKERING 52. De WLVO verschaft een resem van gunstige rechten aan de verzekeringnemer. Sommige hiervan zijn in strijd met enkele elementaire regels uit het burgerlijk recht, meer bepaald het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. Een nader onderzoek van de verzoenbaarheid tussen de regels van deze twee domeinen en de WLVO dringt zich op.
2.1. Huwelijksvermogensrecht 2.1.1. Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij aanduiding van de begunstigde 53. Zoals eerder aangetoond wordt de aanwijzing om niet van de begunstigde burgerrechtelijk gelijkgesteld met een onrechtstreekse schenking. Het recht van de aanduiding en de herroeping is krachtens de artikelen 106 en 112 WLVO een exclusief recht dat niet kan uitgeoefend worden door de echtgenoot van de verzekeringnemer-schenker. Maar indien de verzekeringnemer gehuwd is, kan zijn begunstigingsrecht beknot worden door de burgerrechtelijke regels van het primair en secundair huwelijksstelsel. 54. In het primair stelsel, dat van toepassing is op alle gehuwden, treffen we artikel 224 §1, 3° BW aan dat stelt dat schenkingen gedaan door een van de echtgenoten vernietigbaar zijn als zij de belangen van het gezin in gevaar brengen. De regel is van toepassing op alle schenkingsvormen en betreft alleen de schenkingen van eigen goederen.100 Met de ‘belangen van het gezin’ worden zowel de belangen van de andere echtgenoot individueel als de belangen van het gezin bestaande uit de ouders en de kinderen in zijn geheel bedoeld. Het gezinsbegrip is zo ruim dat het ook de kinderen omvat die al gehuwd zijn of niet meer thuis wonen. Het is aan de rechter om van geval tot geval te
99
C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 80. 100 ste H. CASMAN, “Nietigverklaring”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (1 Band, I.13), Mechelen, Kluwer, 1996 (bijvulling 1998), 6-7.; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 11, nr. 19.
24
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING oordelen of de belangen in gevaar zijn gebracht of niet.101 De sanctie is het stopzetten van de premiebetalingen en het recht van de benadeelde echtgenoot om een schadevergoeding te vorderen ten belope van het bedrag van de premies.102 55. In het secundair stelsel is er de verwante regeling van artikel 1419, lid 1 BW, dat alleen geldt voor het wettelijk stelsel. Dit artikel bepaalt dat de ene echtgenoot niet zonder toestemming van de andere echtgenoot goederen behorend tot het gemeenschappelijk vermogen kan schenken, behalve als het gaat om giften die vrijgesteld zijn van inbreng103 of om giften die gedaan zijn aan de langstlevende echtgenoot.104 Indien de schenking zonder toestemming van de andere echtgenoot gebeurde, kan de benadeelde echtgenoot de nietigverklaring vorderen (art. 1422, 1° BW) of schadevergoeding eisen (art. 1433 BW).105 Voor de nietigverklaring moet de echtgenoot een wettig belang van materiële of morele aard aantonen. 56. De meerderheidsleer is dat de echtgenoot van de verzekeringnemer zijn toestemming moet geven.106 DEVOET spreekt dit tegen op grond van artikel 106 §1 WLVO dat aan de verzekeringnemer een exclusief recht toekent om een begunstigde aan te wijzen, ook als dit een onrechtstreekse schenking uitmaakt.107 Merk op dat er geen bepaling in de WLVO of het BW staat dat de verzekeraar verplicht de echtgenoot van de verzekeringnemer in te lichten met betrekking tot de begunstiging. In de praktijk stelt men vast dat de verzekeraars zelden de toestemming van beide echtgenoten vragen. Sommige maatschappijen doen het wel bij bepaalde producten of wanneer belangrijke premies gestort worden. Niettemin is de toestemming van de beide echtgenoten de meest rechtszekere en voorzichtige weg zodat de valkuilen van de artikelen 1419, lid 1 en 224 §1, 3° BW vermeden kunnen worden.108
101
K. TOBBACK, “Art. 224 B.W.”, in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1996, 5-6. 102 F. BUYSSENS en Y.-H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, 2009, 8, nr. 19. Volgens BUYSSENS en LELEU bestaat de schenking uit de premies, maar DEVOET heeft daar zijn bedenkingen bij, zie C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 57. 103 Zie art. 852 BW. 104 Voor een bespreking van de uitzonderingen, zie H. CASMAN, “Bestuur van gemeenschappelijk vermogen”, in H. CASMAN en ste M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (1 Band, III.10), Mechelen, Kluwer, 1996 (bijvulling 2004), 36-37. 105 Een voorbeeld van een nietigverklaarde begunstigingsclausule vindt men in Gent 8 oktober 1999, AJT 1999-2000, 889. 106 N. TORFS, “Enkele bedenkingen bij de begunstiging van de levensverzekering, de regelingsakte en de echtscheiding door onderlinge toestemming”, T.Not. 2003, 187; F. BUYSSENS en Y.-H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, 2009, 8, nr. 20; C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 96; C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 604-605; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 11, nr. 19; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 39. 107 C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 58. 108 C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 605-606.
25
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 57. Tenslotte stippen we nog aan dat veel oude huwelijkscontracten voorzien in een contractuele erfstelling voor het grootst beschikbaar deel ten voordele van de andere echtgenoot. Door de wet van 14 mei 1981 werd het zwakke erfrecht van de langstlevende echtgenoot uitgebreid en sindsdien komen dergelijke clausules minder voor. Voordien beveiligden echtgenoten elkaar door wederzijdse giften bij huwelijkscontract. Dit leidt er echter toe dat alle latere (onrechtstreekse) schenkingen kunnen worden ingekort ofwel nietig verklaard op grond van art. 1083 BW. Alleen ‘geringe bedragen tot beloning of anderszins’ zoals onbelangrijke giften en gebruikelijke geschenken vallen buiten het toepassingsgebied van dit artikel.109 Levensverzekeringen die onrechtstreekse schenkingen zijn, kunnen op deze manier na het overlijden van de verzekeringnemer door de langstlevende echtgenoot vernietigd of ingekort worden waardoor het nagaan van het huwelijkscontract ten zeerste aanbevolen is.110
2.1.2. Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de uitkering van de verzekeringsprestaties in het wettelijk stelsel: Arbitragehof 26 mei 1999 58. Het huwelijksvermogensrechtelijke statuut van de verzekeringsprestaties stelsel wordt beheerst door de artikelen 127 en 128 WLVO.111 Volgens art. 127 WLVO zijn de aanspraken die de verzekeringnemer ontleent aan een verzekering bedongen ten behoeve van de andere echtgenoot of van zichzelf een eigen goed van de begunstigde echtgenoot. Bovendien moet er voor de premies bij ontbinding van de gemeenschap geen vergoeding betaald worden aan het gemeenschappelijk vermogen behalve voor zover de premiebetalingen die ten laste van dit vermogen zijn gedaan kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan (art. 128 WLVO). Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op het wettelijk stelsel. De levensverzekering wordt in andere huwelijksvermogensstelsels geregeld volgens de principes eigen aan dat stelsel. Daarnaast mogen de echtgenoten op het moment van het opeisbaar worden van de prestaties nog niet uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn.112 Deze voorschriften van de WLVO zijn eenvoudig en duidelijk. Het statuut van de verzekering (eigen of gemeenschappelijk) hoeft niet te worden nagegaan en de vergoedingsregels worden in beginsel buitenspel gezet. Voor de verzekeraar is het gemakkelijk om te weten aan wie hij het kapitaal moet leveren, maar in sommige gevallen leidt deze regeling tot een onbillijke situatie voor de niet109
M. VAN QUICKENBORNE, “Art. 1083 B.W.”, in M. COENE, W. PINTENS, A. VASTERSAVENDTS (eds.), Erfrecht, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1991, 12-13. 110 F. BOUCKAERT, “Contractuele erfstellingen en latere schenkingen”, T.Not. 2008, 434. 111 Art. 127-128 WLVO heft impliciet art. 1400, 7° BW op. Voor een bespreking van de oorzaak hiervan, zie W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 615-617, nrs. 2-6. 112 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 617, nr. 7. Indien de personen wel al uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn, zijn de artikelen 129-135 WLVO van toepassing.
26
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING begunstigde echtgenoot die ook bijdraagt in de premies. De WLVO doet hiermee afbreuk aan de essentiële regel van het gemeenschapsstelsel dat alle inkomsten als gemeenschappelijk worden beschouwd.
Indien
de
verzekeringnemer-echtgenoot
had
geopteerd
om
een
beleggingsovereenkomst af te sluiten in plaats van een levensverzekering, had de andere echtgenoot wel recht op vergoeding gehad. In een welbekend arrest van het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) werden om die reden de artikelen 127 en 128 WLVO in het kader van een prejudiciële vraag ongrondwettelijk verklaard. 59. In dit arrest van 26 mei 1999113 oordeelde het Arbitragehof dat de artikelen 127, 128 en 148 §3 WLVO het gelijkheidsbeginsel schenden doordat zij tot gevolg hebben dat, wanneer twee echtgenoten gemeenschap van goederen hebben en één van beiden een levensverzekering heeft aangegaan om de goede afloop van de terugbetaling van gemeenschappelijke leningen te waarborgen en, nadat die terugbetaling is gedaan, een kapitaal op te leveren indien de verzekeringnemer een overeengekomen leeftijd zou bereiken, dat kapitaal eigen is en slechts aanleiding geeft tot vergoeding indien de premiebetalingen die ten laste van het gemeenschappelijk vermogen zijn gedaan, kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan. Volgens het Hof is de onvoorwaardelijke kwalificatie van de verzekeringsprestaties als een eigen goed discriminatoir. Er is immers geen redelijke verantwoording voorhanden om een onderscheid te maken tussen echtgenoten volgens de wijze waarop zij hun spaarverrichtingen tot stand brengen. Het statuut van het kapitaal moet dus volgens het eigen al dan niet gemeenschappelijk karakter van de premies bepaald worden.114 60. Op welke levensverzekeringen is dit arrest van toepassing? In casu deed het Hof slechts uitspraak over verzekeringsuitkeringen bij leven die voortvloeien uit een individuele levensverzekering, afgesloten door een van de echtgenoten tijdens het huwelijk in zijn eigen voordeel en waarvan de premies door de gemeenschap bekostigd werden. Zo komen verzekeringen bij overlijden of verzekeringen afgesloten vóór het huwelijk (en verdergezet tijdens het huwelijk) niet aan bod in het arrest. De minderheidsleer interpreteert de uitspraak heel strikt terwijl de meerderheidsleer voorstander is van een ruime interpretatie. Volgens de meerderheid moet het arrest zo begrepen worden dat de artikelen 127 en 128 WLVO ongrondwettelijk zijn telkens wanneer de
113
Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1999, 30783; T.Verz. 1999, 475, noot Y.-H. LELEU en D. SCHUERMANS; Rev.not.b. 1999, 710; Rev.trim.dr.fam. 1999, 691, T.Not. 2000, 257, noot N. TORFS; TBH 1999, 849, noot K. TERMOTE; JLMB 1999, 1456; RW 1999-2000, 295. 114 A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not.Fisc.M. 2008, nr. 8, 247-248; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 13, nr. 22; F. BUYSSENS en Y.-H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, 2009, 19, nr. 40.
27
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING levensverzekering de facto een spaarverrichting uitmaakt.115 Voor de ‘klassieke’ levensverzekering blijven de bepalingen wel gelden. Wat onder een klassieke levensverzekering verstaan moet worden, kan worden beantwoord door zich af te vragen of de verzekeringnemer de bedoeling had zich tegen een overlijdensrisico te verzekeren. Indien hierop een bevestigend antwoord wordt gegeven, spreken we van een klassieke levensverzekering. Dit soort verzekeringen zijn immers ingegeven door de bezorgdheid over het lot van de overlevende echtgenoot na het overlijden van de andere echtgenoot.116 Indien de verzekeringnemer echter de bedoeling had om voor een aanvullend inkomen te zorgen aan de hand van een belegging in de vorm van een levensverzekering dan valt de overeenkomst onder de toepassing van het arrest117. Aldus zijn de ongrondwettelijk verklaarde artikelen niet langer van toepassing op de gemengde levensverzekeringen. Zij zijn immers behalve een
risicobescherming
ook
een
spaarinstrument.
Hetzelfde
lot
ondergaan
de
schuldsaldoverzekeringen, de groepsverzekeringen en de tak 21- en tak 23-verzekeringen.118 61. Het gevolg is dat het kapitaal dat ontvangen wordt bij de vervaldatum van het contract terwijl het huwelijk nog niet ontbonden is119, niet langer een eigen goed is, maar een gemeenschappelijk goed op grond van het vermoeden van gemeenschappelijkheid (art. 1405, 4 BW). Hetzelfde geldt voor de andere financiële voordelen zoals de voorschotten en afkoopwaarden.120 62. Voorhuwelijkse levensverzekeringen waarvan een deel van de premies betaald worden met gemeenschappelijke gelden zijn een eigen goed van de verzekeringnemer, mits vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen. In voorkomend geval zal er herwaardering toegepast moeten worden (art. 1435 BW).121 Een minderheidsstrekking stelt dat het gedeelte van het kapitaal dat met
115
W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 622, nr. 15; A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not.Fisc.M. 2008, nr. 8, 248. Een recente toepassing van deze strekking in de rechtspraak vinden we in een arrest van het Hof van Beroep te Gent dat oordeelde: “De groepsverzekering behoort tot de levensverzekeringen die in feite een spaarverrichting zijn zodat artikel 128 van de Landverzekeringswet een beletsel vormt om te zeggen dat er aan het gemeenschappelijk vermogen enige vergoeding verschuldigd is. Zich steunend op het arrest van het Grondwettelijk Hof d.d. 26 mei 1999 heeft de eerste rechter terecht geoordeeld dat de artikelen 127 en 128 geen toepassing meer konden vinden op deze groepsverzekering wegens schending van het gelijkheidsbeginsel in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.” Zie Gent 28 juni 2007, T.Not. 2009, 553. 116 R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 67, nr. 19. 117 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 625, nr. 19 118 J. BAEL, “Artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, in het licht van recente rechtspraak”, T.Not. 2004, 668669; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 14, nr. 22. 119 Het kapitaal dat uitgekeerd wordt na echtscheiding zal eigen zijn, maar de afkoopwaarde moet worden opgenomen in het te verdelen gemeenschappelijk actief. Het kapitaal dat tijdens de echtscheidingsprocedure wordt uitgekeerd, zal tijdelijk gemeenschappelijk zijn, maar wordt retroactief een eigen goed op de dag van het in kracht van gewijsde gaan van het echtscheidingsvonnis (art. 1278, lid 2 Ger.W.). Zie F. BUYSSENS en Y.-H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, 2009, 20, noot 1. 120 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 626, nr. 21. 121 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 626, nr. 22; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 15, noot 65.
28
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING voorhuwelijkse premies betaald werd eigen is, terwijl het gedeelte van het kapitaal dat met premies uit de gemeenschap bekostigd is tot het gemeenschappelijk vermogen behoort.122 63. Alhoewel het arrest van het Grondwettelijk Hof geen werking erga omnes heeft, kunnen lagere rechters wanneer dezelfde problematiek zich in de aan hen voorgelegde geschillen voordoet, de uitspraak volgen. Het komt daarom toe aan de notarissen om er in vereffeningsprocedures mee rekening te houden.123
2.2. Erfrecht en het arrest van het Grondwettelijk Hof d.d. 26 juni 2008 64. De proliferatie van beleggingen in de vorm van levensverzekeringsproducten en de hoogte van de bedragen die ermee gemoeid waren, deed de laatste jaren bij velen de wenkbrauwen fronsen. De finaliteit van deze overeenkomsten had weinig weg van het beveiligen van een overlijdensrisico en aangespoord door het arrest van 26 mei 1999 werd in de rechtsleer124 de aanval ingezet op het andere bastion van discriminatie in de WLVO, namelijk artikel 124. Dit artikel stond toe dat de premies van levensverzekeringen niet ingekort of ingebracht konden worden behalve voor zover het betaalde ‘kennelijk buiten verhouding’ stond tot de vermogenstoestand van de verzekeringnemer. Van deze bepaling werd soms misbruik gemaakt om bepaalde reservatairen te onterven. In andere gevallen besefte de verzekeringnemer niet dat hij het erfdeel of het legaat van zijn erfgenamen of algemene legatarissen door zijn tak 23-verzekering had uitgehold.125 Indien de verzekeringnemer echter in een beleggings- of spaarproduct had geïnvesteerd en dit had geschonken, zou het vermogensbestanddeel wel aan inbreng en inkorting onderworpen geweest zijn. Sommige rechtbanken voelden aan dat deze evolutie afbreuk deed aan het instituut van de reserve. Zoals we al gezien hebben, was hun antwoord de herkwalificatie van de levensverzekering in een beleggingsovereenkomst waardoor artikel 124 WLVO buiten toepassing werd gelaten. Aldus herleefden de gemeenrechtelijke regels van inbreng en inkorting. Deze oplossing kwam misschien wel tegemoet aan de billijkheid, maar de juridische argumentatie van deze rechters kreeg zware kritiek. Uiteindelijk werd over deze materie een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof. 122
F. BUYSSENS en Y.-H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, 2009, 20. 123 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TXVIII.1), Mechelen, Kluwer, 2009, 14. 124 Onder andere R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 77, nr. 33; J. BAEL, “Artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, in het licht van recente rechtspraak”, T.Not. 2004, 669-670; C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 612-613. 125 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 634, nr. 37.
29
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 65. Bij arrest van 26 juni 2008 oordeelde het Hof dat artikel 124 WLVO het gelijkheidsbeginsel schond in zoverre het ertoe leidt dat, in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering, de reserve niet kan worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal.126 Artikel 124 WLVO is volgens het Hof een gunstregeling die alleen gerechtvaardigd is in het geval van een levensverzekering die een ‘normale daad van voorzorg of een uitvoering van een natuurlijke verbintenis’ uitmaakt en ‘een beperkte verarming van het vermogen’ inhoudt. De nieuwe verzekeringsproducten, die niets anders zijn dan financiële beleggingsinstrumenten en die vaak aanzienlijke spaartegoeden bevatten, kunnen de reserve ernstig aantasten. Vandaar dat de inbreng en inkorting van deze verrichtingen mogelijk moet zijn, aldus het Hof.
2.2.1. Toepassingsgebied van art. 124 WLVO 66. Het Hof heeft zich niet duidelijk uitgesproken over het toepassingsgebied van haar arrest. Vooreerst stelt de problematiek zich alleen voor levensverzekeringen die een derdenbeding zijn én een begiftiging uitmaken.127 Als de verzekeringnemer geen begunstigde heeft aangeduid of hij heeft zichzelf of zijn nalatenschap aangeduid, dan komt de prestatie in de nalatenschap terecht en rijzen er geen conflicten met de erfgenamen. Bovendien kan de levensverzekering niet ingekort of ingebracht worden als ze een vergelding is voor een ontvangen prestatie. Er is dan immers geen sprake van een beschikking om niet. Over het toepassingsgebied is de rechtsleer helemaal niet unisono. SCHOCKAERT is van oordeel dat artikel 124 WLVO zijn uitwerking behoudt met betrekking tot de klassieke (eventueel gemengde) levensverzekering die geen spaar- of beleggingsverrichting inhoudt.128 Volgens LABEEUW moet nagegaan worden of de verzekering een normale daad van voorzorg of de uitvoering van een natuurlijke verbintenis is. Dit zal telkens in concreto moeten nagegaan worden aan de hand van volgende elementen: de inkomsten van de verzekeringnemer, de hoedanigheid van de begunstigde, diens levensstandaard en de mogelijkheden van deze laatste om die
126
GwH 26 juni 2008, nr. 96/2008, BS 3 september 2008, 46098; TBH 2008, 757, noot K. TERMOTE; T.Not. 2008, 584, noot C. SCHOCKAERT; RW 2008-09, 44; JT 2008, 601, noot Y.-H. LELEU en J. RENCHON; Act.dr.fam. 2008, 153, noot E. DE WILDE D’ESTMAEL; T.Verz. 2008, noot J.-C. ANDRÉ-DUMONT; RGAR 2008, nr. 14450, noot P. MOREAU. BULTEREYS heeft aan dit onderwerp recent een masterproef gewijd: W. BULTEREYS, Grondwettelijk Hof 26 juni 2008, nr. 96/2008 (reservatairen en levensverzekeringen), onuitg. masterproef Notariaat UGent, 2009, 59 p. 127 De animus donandi moet bewezen worden door de erfgenaam die de reserve inroept. Zie C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2009, nr. 367, 132; J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2008-09, 1251, nr. 28. 128 C. SCHOCKAERT, “Artikel 124 van de Wet op de Landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Not. 2008, 610. Contra A. VANDEWIELE en B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not.Fisc.M. 2008, nr. 8, 264 die ons inziens onterecht stellen dat het arrest zich uitstrekt tot alle soorten levensverzekeringen.
30
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING levensstandaard te realiseren. Als de rechter besluit dat de overeenkomst een normale daad van voorzorg of een natuurlijke verbintenis is, dan blijft artikel 124 WLVO gelden, ook al gaat het om een spaarverrichting. Of een levensverzekering een spaarverrichting is, moet beoordeeld worden in de verhouding verzekeringnemer en verzekeraar terwijl de vraag of het om een voorzorgsmaatregel gaat, beoordeeld moet worden in de verhouding verzekeringnemer en begunstigde.129 ADRIAENS meent dat de zuivere overlijdensdekkingen niet geviseerd worden door het arrest, maar wel de veel verkochte spaarverzekeringen en verzekeringsfondsen waarbij er geen bijkomende overlijdensdekking
is,
met
andere
woorden ‘de
financiële
producten
in
een
‘louter’
verzekeringskleedje’. Om toch te vallen onder artikel 124 WLVO moet het verzekerde minimumkapitaal een belangrijk stuk hoger zijn dan de inleg om geen spaarproduct te zijn.130 Het moge duidelijk zijn dat er veel ruimte voor interpretatie is.131 De stelling van LABEEUW verdient in onze ogen de voorkeur ook al is ze niet gemakkelijk toe te passen wegens haar algemeen karakter. Het zal steeds van de feiten afhangen of de verzekering een normale voorzorgsmaatregel is.
2.2.2. Voorwerp van de schenking 67. Over het voorwerp van de schenking is er ook onenigheid in de rechtsleer. De vraag is niet zonder belang aangezien het bepaalt wat er ingebracht of ingekort zal worden. Zijn de premies het voorwerp of het kapitaal? Een schenking houdt de overdracht ten kosteloze titel in van een vermogensbestanddeel uit het vermogen van de schenker naar het vermogen van de begiftigde. Meestal zijn deze bedragen gelijk, zoals bij de bankgift, die andere courante vorm van de onrechtstreekse schenking. Bij een levensverzekering is de verarming van de schenker echter zelden gelijk aan de verrijking van de begiftigde.132 68. In de rechtsleer zijn de kampen verdeeld. Aan de ene kant zijn er de aanhangers van de theorie dat de premies het voorwerp uitmaken van de schenking en aan de andere kant zij die poneren dat het kapitaal het voorwerp is. Het Grondwettelijk Hof kiest in zijn dispositief in casu voor de inkorting 129
N. LABEEUW, “Arrest Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 – Wat valt nog onder het toepassingsgebied van artikel 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst?”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 3-5, nr. 6; N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – Gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 288, nr. 17. 130 J. ADRIAENS, “Successieplanning: Grondwettelijk Hof stript verzekeringskleedjes”, Fisc. Act. 2008, nr. 26, 6. 131 Zie ook nog E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Arrêt de la Cour constitutionelle du 26 juin 2008: l’article 124 du Code des assurances malmené” (noot onder GwH 26 juni 2008), Act.dr.fam. 2008, 161-162; Y.-H. LELEU en J.-L. RENCHON, “Assurances vie et réserve héréditaire: égalité et solidarité?” (noot onder GwH 26 juni 2008), JT 2008, 600-601 en C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2009, nr. 367, 130-131. 132 R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 72-73, nrs. 27-30.
31
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING van het kapitaal omdat dat beantwoordt aan de finaliteit van de verzekering. Het was de bedoeling van de verzekeringnemer-schenker geweest om het kapitaal te schenken aan de begunstigde en niet de premies. 69. Tegenstanders van deze stelling werpen onder andere op dat het kapitaal door de verzekeraar aan de begunstigde uitgekeerd wordt en nooit tot het vermogen van de schenker heeft behoord. Men kan onmogelijk schenken wat men niet bezit. Bovendien is het doel van de inbreng of inkorting het wedersamenstellen van de nalatenschap en alleen de betaalde premies kunnen daarvoor logischerwijze in aanmerking komen want zij zijn een verarming van het vermogen.133 70. De voorstanders van de andere theorie wijzen er echter op dat de begunstigde inbreng of inkorting moet doen van hetgeen hij daadwerkelijk heeft ontvangen. Een bijkomend argument is dat bij afwezigheid van een geldige begunstiging het kapitaal in de nalatenschap van de verzekeringnemer zou vallen waardoor het verdeeld zou worden onder diens erfgenamen (art. 107 WLVO). De aanduiding van een andere begunstigde staat met andere woorden gelijk aan de verarming van het recht op het kapitaal.134 71. De laatste stelling is volgens ons de aanbevolen strekking. Zeker in het geval van een tak 23levensverzekering kan dit, zoals LELEU en RENCHON terecht opmerken, slechts de enige logische oplossing zijn. Stel dat de verzekeringnemer een eenmalige premie van 80.000 EUR heeft belegd in een dergelijke verzekering en op het moment van zijn overlijden is het fonds dankzij de hoogconjunctuur 160.000 EUR waard, dan is de inkorting van de premie toch maar de helft van wat de begunstigde ontvangt. Anderzijds kan het fonds in tijden van laagconjunctuur verlieslatend zijn zodat de begunstigde meer zou moeten afstaan aan de fictieve massa dan wat hij via de schenking ontvangen heeft, hetgeen uiteraard absurd is.135 72. Het laatste woord is hierover nog niet gezegd want de rechtspraak aarzelt niet om de premies in te korten in plaats van het kapitaal. Zo herkwalificeerde de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel bij vonnis van 10 juni 2008 een levensverzekering als een beleggingsproduct en stond ze de inkorting 133
K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 4142; C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2009, 129; J.-C. ANDRÉ-DUMONT, “Un arrêt attendu mais qui ne règle sans doute pas tout” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2008, 311. 134 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2008-09, 1253, nr. 34; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Arrêt de la Cour constitutionelle du 26 juin 2008: l’article 124 du Code des assurances malmené” (noot onder GwH 26 juni 2008), Act.dr.fam. 2008, 166-167; N. LABEEUW, “Arrest Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 – Wat valt nog onder het toepassingsgebied van artikel 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst?”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 6, nr. 8; F. BUYSSENS en Y.-H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, 2009, 7, nr. 17; C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 106. 135 Y.-H. LELEU en J.-L. RENCHON, “Assurances vie et réserve héréditaire: égalité et solidarité?” (noot onder GwH 26 juni 2008), JT 2008, 600.
32
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING toe. De rechtbank redeneerde dat de premies de werkelijke verarming van de schenker vertegenwoordigen en dat bijgevolg deze som ingekort werd en niet het contractueel gewaarborgd kapitaal.136 Een andere merkwaardige hersenkronkel deed zich voor in gevallen waarbij artikel 124 WLVO wél van toepassing was op de onderhavige levensverzekering. Uit een arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 13 oktober 2009 bleek dat de rechter in eerste aanleg had besloten dat de omvangrijke premie van de betwiste tak 23-belegging kennelijk buiten verhouding stond. Daarop oordeelde hij dat de totale premie aan inbreng en inkorting onderworpen was.137 In een arrest van het Hof van Beroep te Bergen van 29 november 2006 oordeelde het Hof ook dat het hele premiebedrag ingebracht moest worden.138 Dit is opmerkelijk aangezien de wet zegt dat de inkorting of inbreng maar moet gebeuren voor zover de premies kennelijk buiten verhouding staan. De schaarse rechtspraak volgt dus niet de algemeen aanvaarde rechtsleer die stelt dat slechts het overdreven gedeelte van de premies ingebracht moet worden.139
2.2.3. Inbreng en inkorting 73. Het Hof heeft zich alleen uitgesproken over de schenking via levensverzekering buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng aangezien het voorliggende geschil een reservataire erfgenaam betrof die de inkorting vorderde. Over de vordering tot inbreng heeft het Hof zich niet uitgesproken. Een interpretatie per analogiam lijkt uitgesloten. Volgens DU MONGH kan uit de motieven van het arrest worden afgeleid dat, met betrekking tot de inbreng, een andere behandeling van erfgenamen begunstigd door een levensverzekering en erfgenamen begunstigd door een andere vrijgevigheid niet verantwoord is.140 SCHILDERMANS deelt deze mening niet en stelt dat, aangezien de erflater de begunstigde kan vrijstellen van inbreng, er geen ongelijke behandeling is als uit de wettelijke regeling
136
Rb. Brussel 10 juni 2008, T.Not. 2008, 620. Brussel 13 oktober 2009, T.Not. 2010, 95. 138 Bergen 29 november 2006, T.Verz. 2007, 220, noot C. DEVOET. Zie commentaar P. VAN EESBEECK, “Beleggingsverzekeringen: nieuwe rechtspraak inzake diskwalificatieproblematiek”, Life & Benefits 2007, nr. 2, 7 en M. ISENBAERT, “Tak 21- en tak 23verzekeringen: geen minimumkapitaal vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1052, 13. 139 E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Arrêt de la Cour constitutionelle du 26 juin 2008: l’article 124 du Code des assurances malmené” (noot onder GwH 26 juni 2008), Act.dr.fam. 2008, 165; K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 45; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekering: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 36, noot 59. Over de toepassingsmodaliteiten van art. 124 WLVO bestaat veel onduidelijkheid. Het kennelijk overdreven karakter van de premies zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden, rekening houdend met de contributieve mogelijkheden van de verzekeringnemer en zijn professionele, sociale en familiale omgeving. Zie C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 612-614; R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in F. SWENNEN en R. BARBAIX (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 59, nr. 5. 140 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2008-09, 1253, nr. 33. 137
33
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING van artikel 124 WLVO de vrijstelling van rechtswege wordt vermoed.141 Beide argumenten hebben hun verdienste. Het valt te hopen dat het Grondwettelijk Hof enige klaarheid kan scheppen in een nieuwe prejudiciële vraag. 74. De vraag stelt zich ook wanneer een schenking via levensverzekering met vrijstelling van inbreng of als voorschot op erfdeel is gedaan. Schenkingen aan niet-erfgenamen zijn uiteraard met vrijstelling van inbreng, maar schenkingen aan erfgenamen worden vermoed als voorschot op erfdeel te zijn gedaan tenzij uitdrukkelijk anders bedongen (art. 843 BW). Als men deze lijn doortrekt, moet de levensverzekering of een ander geschrift de vrijstelling uitdrukkelijk vermelden wil men er zich op beroepen.142 Er moet voldoende zekerheid zijn over de wil van de erflater om de vrijstelling van inbreng te laten doorgaan.143 Bepaalde rechtsleer meent dat men ook impliciet kan afleiden dat de bevoordeling buiten deel is gebeurd, door bijvoorbeeld het feit dat de premies kennelijk overdreven zijn.144 In een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen van 6 februari 2008 oordeelde de rechtbank dat de wil van de schenker om te begiftigen met vrijstelling van inbreng moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. In ieder geval is het loutere feit dat de bevoordeling gebeurt via een levensverzekering volgens de Rechtbank ons inziens terecht niet voldoende.145
3. FISCAALRECHTELIJKE BENADERING VAN DE LEVENSVERZEKERING 3.1. Inkomstenbelasting 75. In de inkomstenbelasting heeft de wetgever het afsluiten van levensverzekeringen aangemoedigd door middel van verminderingen of vrijstellingen. Deze gunstmaatregelen hebben betrekking op de premies en op de uitkering van het kapitaal. In dit bestek zullen we alleen de fiscaliteit van de individuele levensverzekeringen behandelen.
141
C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2009, 128-129. 142 N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – Gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 290, nr. 20. 143 C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 106-107. 144 K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 41; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Arrêt de la Cour constitutionelle du 26 juin 2008: l’article 124 du Code des assurances malmené” (noot onder GwH 26 juni 2008), Act.dr.fam. 2008, 169. 145 Rb. Mechelen 6 februari 2008, T.Not. 2008, 615-616.
34
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
3.1.1. De premies 76. De bijdragen voor particulier gesloten levensverzekeringen komen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor de toepassing van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen (art. 1451, 2° juncto art. 1454 WIB92).146 Zowel de tak 21 als de 23-verzekeringen kunnen hiervan gebruik maken. Nochtans wordt daar in de praktijk weinig gebruik van gemaakt aangezien het interessanter is om een gunstige fiscale behandeling te krijgen van de uitkeringen en dit kan men niet combineren met voornoemde belastingvermindering.147 77. De premies zijn sinds 1 januari 2006 onderworpen aan een premietaks. Dit geldt voor alle soorten levensverzekeringen, dus zowel tak 21 en 23 als schuldsaldoverzekeringen en verzekeringsbons.148 Voorwaarde is wel dat het verzekerd risico in België is gelegen. Dit komt erop neer dat de verzekeringnemer zijn gewone verblijfplaats in België moet hebben (art. 173 W.Taksen). Het tarief bedraagt 1,1% voor natuurlijke personen, berekend op het totaalbedrag van de premies van een heel belastingjaar (art. 1753 en 1761 W.Taksen).149
3.1.2. De uitkeringen 78. De kapitalen en afkoopwaarden die worden uitgekeerd bij overlijden worden belast in de successierechten. Wanneer ze worden uitgekeerd bij leven, worden ze fiscaal beschouwd als pensioenen (art. 34 WIB92). Onder bepaalde omstandigheden worden ze vrijgesteld als beroepsinkomen, onder andere indien de belastingvermindering voor het lange termijnsparen niet is toegepast op de premies (art. 39 §2, 2°, a) WIB92). In dat geval worden de inkomsten begrepen in de kapitalen en afkoopwaarden fiscaal beschouwd als interesten. 79. Eenmaal de inkomsten het label van interesten dragen, moet men er in principe een roerende voorheffing van 15% op betalen. Men kan hiervan vrijgesteld worden op twee mogelijke manieren. Indien de verzekering gesloten is door een natuurlijke persoon die enkel zichzelf heeft verzekerd en de voordelen zijn bij leven bedongen ten eigen gunste met een minimumdekking van 130% van de gestorte premies dan geniet men van de vrijstelling. De andere en gemakkelijkere vrijstelling is ervoor te zorgen dat de overeenkomst gesloten is voor langer dan acht jaar en dat de kapitalen of afkoopwaarden effectief betaald worden meer dan acht jaar na het sluiten van het contract (art. 21, 146
Zie voor een voorbeeld van hoe de Administratie de voorwaarden interpreteert: Federale Overheidsdienst Financiën, ruling nr. 800.006 van 12 februari 2008, www.fisconet.be. 147 P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23-levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 587-588. 148 L. VEREYCKEN, “Premietaksen. Nieuwe tarieven voor levensverzekeringen”, Life & Benefits 2006, nr. 1, 2-3. 149 K. VAN DUYSE, “Diverse taksen”, in A. TIBERGHIEN (ed.) Handboek voor Fiscaal Recht 2009-2010, Mechelen, Kluwer, 2009, 981-984, nrs. 4130-4135. Er zijn een aantal vrijstellingen opgesomd in art. 176² W.Taksen.
35
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 9° WIB92). Dit geldt zeker voor de tak 21-verzekeringen. De inkomsten uit tak 23-verzekeringen zijn echter belastingvrij tenzij hun duur en hun bedrag of rendement bepaald zijn.150 Doch net zoals de tak 21-verzekeringen kunnen zij aan de roerende voorheffing ontsnappen door aan een van de voorwaarden van artikel 21, 9° WIB92 te voldoen.151 80. De vrijstelling van roerende voorheffing is een heel sterke troef van de verzekering als beleggingsvorm. Vandaar dat het voordeliger is om de belastingvermindering op het lange termijnsparen te laten vallen zodat men in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van artikel 21, 9° WIB92. Heel vaak duren beleggingsverzekeringen ‘8 jaar en 1 dag’.152 Een te vermijden situatie doet zich voor wanneer men een tak 21-verzekering tijdens de eerste acht jaar wil afkopen en er geen 130%-overlijdensdekking is. Er zal roerende voorheffing verschuldigd zijn op een minimumbedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie van de interesten tegen 4,75% per jaar berekend op 100% van de premies, zelfs indien het reële rendement lager ligt (art. 19 §4 WIB92). Daarnaast moeten ook de premietaksen betaald worden.153
3.2. Successierechten 81. Uitkeringen van levensverzekeringen zijn in principe een ius proprium dat los staat van de nalatenschap. Het kapitaal wordt verkregen van de verzekeraar en niet van de nalatenschap van de verzekeringnemer waardoor het belastingvrij zou moeten overgaan. Om te vermijden dat aanzienlijke vermogensbestanddelen via derdenbedingen zoals levensverzekeringen onttrokken zouden worden aan de heffing van successierechten, heeft de wetgever een fictiebepaling ingevoerd die deze verrichtingen belast. Artikel 8 W.Succ. stelt sommige bedingen ten behoeve van een derde gelijk aan een legaat. 82. Welke levensverzekeringen worden belast? In ieder geval wanneer het uitgekeerd kapitaal in de nalatenschap valt. Dit komt voor wanneer er geen begunstigde werd aangesteld, wanneer hij vooroverleden is, wanneer de begunstiging herroepen of vernietigd werd of wanneer de nalatenschap aangeduid is als begunstigde (art. 107 WLVO). De prestaties worden dan belast op grond van artikel 1, 1° W.Succ. Dit is echter zelden het geval aangezien er meestal een derde als 150
Federale Overheidsdienst Financiën, ruling nr. 400.374 van 21 april 2005, www.fisconet.be. P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23-levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 590; C. DEVOET, “De individuele verzekering”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.14.), Mechelen, Kluwer, 2008, 92; A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 149. 152 L. VEREYCKEN, “Beleggingsverzekeringen: tak 21 én tak 23 in één polis”, Life & Benefits 2008, nr. 6, 6; L. VEREYCKEN, “Premietaksen. Nieuwe tarieven voor levensverzekeringen”, Life & Benefits 2006, nr. 1, 5. 153 P. VAN EESBEECK, “Tak 26: soms interessant voor particulieren”, Life & Benefits 2006, nr. 4, 5. 151
36
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING effectieve begunstigde optreedt. In dat geval moet nagegaan worden of voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W.Succ.154
3.2.1. Toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W.Succ. 83. De toepassing van artikel 8 W.Succ. is onderworpen aan een aantal voorwaarden die gelijktijdig moeten vervuld zijn:155 (1) Het derdenbeding moet sommen, renten of waarden als voorwerp hebben. Concreet kan men daar geld of openbare effecten zoals obligaties of aandelen onder verstaan. Als door het beding bijvoorbeeld goudstaven uitgekeerd worden, dan valt het buiten het toepassingsgebied. De belastbare grondslag bestaat uit het kapitaal verhoogd met de winstdeelnames. (2) De begunstigde moet een bepaalde of bepaalbare derde zijn. Zoniet wordt men vermoed voor zichzelf of zijn rechtverkrijgenden bedongen te hebben (art. 1122 BW en art. 106 §2 en 107 WLVO). Een belangrijke uitzondering hierop is de levensverzekering afgesloten in zijn eigen voordeel door de echtgenoot van de overledene, waarmee deze gehuwd is onder een stelsel van gemeenschap van goederen. Indien de premies met gemeenschapsgoederen zijn betaald, is de uitkering belastbaar voor de helft. Indien de premies met eigen gelden van de decujus zijn betaald, is de uitkering volledig belastbaar. (art. 8, lid 4 W.Succ.). (3) De begunstigde moet de verzekeringsprestatie kosteloos verkrijgen. Artikel 8 W.Succ. viseert dus enkel de onrechtstreekse schenkingen. Zo worden schuldsaldoverzekeringen, dit zijn tijdelijke overlijdensverzekeringen met degressief kapitaal die een openstaande lening dekken, nooit belast omdat zij ten bezwarende titel zijn aangegaan. De begunstigde wordt geacht om niet te verkrijgen. Het is aan hem om het tegenbewijs te leveren (art. 8, lid 5 W.Succ.). Dit kan met alle middelen van recht, inclusief getuigen en vermoedens.156 (4) Het voordeel moet opeisbaar zijn bij het overlijden van de erflater of erna of binnen de drie jaar die het overlijden voorafgaan (art. 8, lid 2 W.Succ.). Er moeten hier enige nuances aangebracht worden.
154
D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 20, nr. 37. J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 152-164, nrs. 198-214; J. GRILLET, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. Verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W.Succ.)”, T.Not. 2006, 571-573, nrs. 10-15; I. VERHULST en S. NELIS, “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, TFR 2006, 699-703; A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 157-164; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 20-22, nrs. 40-43. 156 S. SEYNS, “De begunstigde als premiebetaler: quid artikel 8 W.Succ.?”, Nieuwsbrief Successierechten 2008, nr. 8, 6. 155
37
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING Als het beding uitgaat van een andere persoon dan de erflater, dan is de prestatie alleen belastbaar indien ze opeisbaar wordt bij het overlijden van de erflater. Als de prestatie al voldaan is vóór het overlijden of erna, dan is er geen heffing. Als het beding uitgaat van de erflater, dan is de prestatie belastbaar als ze opeisbaar wordt bij het overlijden of in de driejarige periode voor het overlijden van de erflater. Ook indien de prestatie uitgekeerd wordt na het overlijden, is het fictief legaat van toepassing, maar er is geen eindtermijn wat occasioneel tot absurde gevolgen kan leiden.157 (5) De begunstigde van het beding moet de erflater overleefd hebben. Dit is logisch, want volgens artikel 111 WLVO keert bij vooroverlijden van de begunstigde het recht op de prestatie terug naar de verzekeringnemer (of zijn erfgenamen) en niet naar de erfgenamen van de begunstigde. (6) Het voordeel moet voortvloeien uit een beding dat civielrechtelijk kan gekwalificeerd worden als een beding ten behoeve van een derde. Dit is meestal geen probleem omdat de levensverzekering het typevoorbeeld bij uitstek is van een derdenbeding. Evenwel is het mogelijk om de verzekering te configureren als een ‘beding ten behoeve van zichzelf’ zodat men aan artikel 8 W.Succ. ontsnapt. Dit is een methode die estate planners gebruiken (cf. infra).
3.2.2. Uitzonderingen 84. Als de overeenkomst voldoet aan de bovenstaande voorwaarden, kan ze toch nog onder een van de vier uitzonderingen vallen waarbij er geen successierechten worden geheven:158 (1) Als de sommen, renten of waarden aan het Belgische schenkingsrecht onderworpen zijn geweest, worden ze bevrijd van successierechten die krachtens artikel 8 W.Succ. kunnen geheven worden. Deze uitzondering is analoog aan artikel 7, lid 1 W.Succ. inzake schenkingen in de drie jaar voor het overlijden en waarbij er geen successierechten moeten betaald worden als er al schenkingsrechten op de gift zijn betaald. Sinds de invoering van de lage vlakke tarieven van de schenkingsrechten in 2004 bestaat – of eerder gezegd bestond – een eenvoudige planningstechniek erin om de aanduiding van de begunstigde ten kosteloze titel in een onderhands geschrift te laten registreren aan de schenkingsrechten om een aanzienlijke besparing te realiseren (cf. infra).
157
A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 163-164. 158 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 181-206, nrs. 233-271; I. VERHULST en S. NELIS, “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, TFR 2006, 702-703; A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 164-172; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 22-23, nr. 44.
38
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING (2) Renten en kapitalen gevestigd tot uitvoering van een wettelijke verplichting is de tweede uitzondering. Doordat de wet de overeenkomst oplegt, kan er geen sprake zijn van een begiftigingsinzicht of schenking.159 (3) De derde uitzondering luidt: ‘De renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de overledene werden gevestigd ten behoeve van de overlevende echtgenoot van de overledene of, bij gebreke, ten behoeve van zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering hetzij van een groepsverzekeringscontract onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming en beantwoordende aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke contracten, hetzij van het bindend reglement van een voorzorgsfonds opgericht ten behoeve van het personeel van de onderneming.’ Het gaat hier om de voor de praktijk belangrijke groepsverzekeringen en voorzorgsfondsen. Een bespreking hiervan gaat dit bestek te buiten.160 (4) Tot slot worden geen successierechten geheven op de bedingen uitgaande van een ander persoon dan de overledene die zelf bedingt ten kosteloze titel in voordeel van de derde-begunstigde. In beginsel worden sommen, renten of waarden die de begunstigde ontvangt bij het overlijden van de erflater ingevolge een door een derde gemaakt beding op het hoofd van de erflater belast. Als men kan bewijzen dat de bedinger om niet heeft bedongen ten behoeve van de verkrijger dan valt men onder de uitzonderingsbepaling (art. 8, lid 6, 4° W.Succ.).161 Een illustratief voorbeeld is de vader die een levensverzekering heeft afgesloten op het hoofd van zijn schoonzoon, echtgenoot van zijn dochter en met zijn dochter als begunstigde. Wanneer de schoonzoon overlijdt, zal de dochter het kapitaal ontvangen vrij van successierechten. Daarvoor zal ze wel de Administratie moeten overtuigen dat haar echtgenoot volkomen vreemd is aan de levensverzekering. Opgelet, er kan nog steeds een belasting ontstaan in de nalatenschap van de vader op grond van artikel 8, lid 2 W.Succ. (cf. supra). Om daaraan te ontsnappen, moet de vader op het moment van het overlijden van de schoonzoon in leven zijn en nog minstens drie jaar blijven leven.162
3.2.3. Echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap 85. Echtgenoten getrouwd onder het gemeenschapsstelsel hebben zoals wel vaker voorkomt in ons recht een bijzonder statuut. In deze huwelijken worden de premies vaak bekostigd met 159
J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 184, nr. 238. We verwijzen hierbij naar de relevante commentaar bij J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 188-197, nrs. 246-263. 161 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 197-198, nr. 264-267; I. VERHULST en S. NELIS, “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, TFR 2006, 703. 162 A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 171-172. 160
39
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING gemeenschapsgelden
wat
noopte
tot
een
afwijkende
regeling
in
verband
met
de
toepassingsvoorwaarden en de belastbaarheid. We onderscheiden meerdere hypotheses op basis van de circulaire van 31 juli 2006163 en de ruling nr. 800.279 van 26 mei 2009164 van de Administratie.
(1) De verzekerde echtgenoot overlijdt eerst: a)
AAB-configuratie
(zuivere
levensverzekering):
In
deze
situatie
is
echtgenoot
A
verzekeringnemer en verzekerd hoofd terwijl echtgenoot B de begunstigde is. Als de premies met eigen gelden van A zijn betaald, zal het volledige uitgekeerde kapitaal belast worden. Zijn daarentegen de premies met gemeenschappelijke gelden betaald, dan zal slechts de helft belast worden. b) ABA-configuratie (zuivere levensverzekering): Nu is de echtgenoot A verzekeringnemer en begunstigde terwijl B het verzekerd hoofd is. Ook al gaat het hier om een beding ten behoeve van zichzelf dat in principe niet belast wordt, toch kan de fiscus successierechten heffen omdat deze situatie expliciet voorzien is in artikel 8 W.Succ. Als de premies met eigen gelden van A zijn betaald, dan is er geen successierecht verschuldigd. Maar zijn de premies met gemeenschapsgelden betaald, dan zal de helft van het uitgekeerde kapitaal aan belastingen worden onderworpen.165 c) AAAB-configuratie (gemengde levensverzekering): In deze situatie zijn er twee begunstigden. A is de begunstigde als hij nog in leven is op een bepaalde datum (bijvoorbeeld 65 jaar) en zijn echtgenoot B is de begunstigde als hij voordien zou overlijden. Als A als eerste overlijdt en de premies zijn betaald met gemeenschapsgelden dan betaalt B successierechten op de helft van het kapitaal. Indien de premies met eigen gelden van A zijn betaald, worden rechten geheven op het volledige kapitaal.166
163
Federale Overheidsdienst Financiën, circ. nr. 16/2006 van 31 juli 2006, T.Not. 2006, 491-496, zie commentaar P. VAN EESBEECK, “Ook successierechten op polis overlevende echtgenoot bij gemeenschap van goederen”, Life & Benefits 2007, nr. 1, 1-3 en P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Successierechten. Wat met levensverzekeringen bij gemeenschap van goederen?”, Fiscoloog 2006, nr. 1037, 5-10. 164 Federale Overheidsdienst Financiën, ruling nr. 800.279 van 26 mei 2009, www.fisconet.be, zie commentaar P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Ruling over levensverzekering op naam overlevende echtgenoot”, Fiscoloog 2010, nr. 1197, 7-10. 165 J. RUYSSEVELDT, “Actuele ontwikkelingen inzake levensverzekeringsovereenkomsten”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 344-345, nrs. 57-59. 166 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Ruling over levensverzekering op naam overlevende echtgenoot”, Fiscoloog 2010, nr. 1197, 8; P. VAN EESBEECK, “Ook successierechten op polis overlevende echtgenoot bij gemeenschap van goederen”, Life & Benefits 2007, nr. 1, 2.
40
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING (2) De begunstigde echtgenoot overlijdt eerst: Hier komen de circulaire van 31 juli 2006 en de ruling van 26 mei 2009 op de proppen. In navolging van het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 maakt de Administratie een onderscheid tussen gewone,
zuivere
levensverzekeringen
en
gemengde
levensverzekeringen.
Voor
zuivere
levensverzekeringen verandert er niets, maar bij gemengde levensverzekeringen maakt de fiscus een onderscheid tussen de uitkering naar aanleiding van het overlijden van de verzekerde, die een eigen goed is op grond van artikel 127 WLVO en de afkoopwaarde (‘vermogenswaarde’) tijdens de duur van het contract die een gemeenschappelijk goed is voor zover de premies betaald zijn met gemeenschapsgelden. Indien de premies voor meer dan de helft betaald werden met eigen gelden dan is de afkoopwaarde een eigen goed. Indien ze echter voor meer dan de helft met gemeenschapsgelden zijn betaald, is de afkoopwaarde een gemeenschappelijk goed. a) AAB-configuratie: Tot de ruling van 26 mei 2009 werd de afkoopwaarde door de Administratie als een eigen goed van A beschouwd en niet belast in de successierechten, zelfs niet indien de premies met gemeenschapsgelden werden betaald. De ruling heeft daar verandering in gebracht. Nu is het een eigen goed met vergoedingsplicht aan de gemeenschap indien deze mee de premies heeft bekostigd en dit op grond van artikel 1432 BW. Niettemin kan de afkoopwaarde toch ontsnappen aan de successierechten dankzij artikel 16 W.Succ. Dat bepaalt dat er geen rekening wordt gehouden met vergoedingen aan het gemeenschappelijk vermogen bij het bepalen van de belastbare massa
op voorwaarde dat het echtpaar gemeenschappelijke
afstammelingen heeft.167 b) AAAB-configuratie: De circulaire maakt drie hypothesen. Er zijn geen successierechten verschuldigd als B meer dan drie jaar na de 65ste verjaardag van A overlijdt want de uitkering is dan al meer dan drie jaar geleden. Indien B overlijdt binnen de drie jaar na A 65 jaar is geworden, is er een wettelijk vermoeden dat het kapitaal nog in de gemeenschap zit (art. 108 W.Succ.). Indien B overlijdt vóór A 65 jaar wordt, zal een deel van de afkoopwaarde – aangezien dat als een gemeenschappelijk goed wordt beschouwd – in de te vereffenen huwgemeenschap vallen en zullen er successierechten geheven worden krachtens artikel 1 W.Succ. Opvallend is dat B op dat moment echter nog geen euro van zijn levensverzekering heeft gezien.168
167
P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Ruling over levensverzekering op naam overlevende echtgenoot”, Fiscoloog 2010, nr. 1197, 8-9. 168 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 24-25, nr. 48; J. RUYSSEVELDT, “Actuele ontwikkelingen inzake levensverzekeringsovereenkomsten”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 347-348, nr. 63.
41
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
4. DE LEVENSVERZEKERING IN HET KADER VAN SUCCESSIEPLANNING 86. In het arsenaal van de vermogensplanners zitten er meerdere instrumenten zoals schenkingen, testamenten,
aanwas,
huwelijkscontracten,
trusts,
private
stichtingen,
…
en
ook
levensverzekeringen. De levensverzekering biedt een interessante waaier van mogelijkheden, zowel op financieel, fiscaal als burgerrechtelijk vlak. In dat laatste domein heeft ze een deel van haar kracht verloren doordat ze haar geprivilegieerd statuut kwijtspeelde ingevolge de arresten van het Grondwettelijk Hof. Erfgenamen kunnen niet meer onterfd worden en echtgenoten niet langer benadeeld. Maar de levensverzekering biedt genoeg voordelen voor de mensen die er geen misbruik van willen maken. We lichten hier enkele facetten toe.
4.1. Bescherming tegen schuldeisers 87. Een handig voordeel van het statuut van levensverzekering is de bescherming die de WLVO geeft aan het vermogen dat de verzekeringnemer verlaat om de premies te bekostigen. De schuldeisers van de verzekeringnemer hebben geen enkel recht op de verzekeringsprestaties die aan de begunstigde verschuldigd zijn (art. 125 WLVO). Aldus wordt de verzekering een onneembaar bastion voor de schuldeiser die zijn vorderingen op onwillige schuldenaren wil benaarstigen. Eerder hebben we al gezien dat betaalde premies verplicht eigendom moeten zijn van de verzekeraar. De begunstigde verkrijgt bij het opeisbaar worden van de prestaties een eigen recht op deze activa en de schuldeisers kunnen hierop geen beslag leggen. Deze bescherming gelijkt op die van artikel 124 WLVO en is nog niet getoetst aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Ook al stelt het vraagstuk zich minder urgent, wat bij artikel 124 WLVO wel het geval was, toch wordt de regeling in de rechtsleer bekritiseerd.169 88. Niettemin reikt de WLVO een laatste reddingsboei aan de schuldeisers aan. Zij kunnen van de begunstigde de terugbetaling van de premies vorderen nadat het kapitaal is uitgekeerd indien de betaling van de premies met bedrieglijke benadeling van hun rechten is gebeurd (art. 126 WLVO). Deze vordering gelijkt op de actio pauliana maar is niet hetzelfde.170 Er moet aan de volgende 169
A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 146; C. DE WULF, “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 104. 170 C. DEVOET, “De rechten van derden”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2005, 232. Contra N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 96, nr. 120 en J. ROODHOOFT, “De actio pauliana”, in J. ROODHOOFT (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 258, nr. 2069.
42
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING voorwaarden voldaan zijn: de aanduiding van de begunstigde moet om niet gebeurd zijn, de premies moeten kennelijk buiten verhouding staan tot de vermogenstoestand van de verzekeringnemer en ze moeten betaald zijn met bedrieglijke benadeling in de zin van artikel 1167 BW. Als de vordering slaagt, moet het stuk dat bovenop het aanvaardbare gedeelte van de premie werd betaald, teruggegeven worden aan de schuldenaar of in voorkomend geval zijn nalatenschap.171 De rechtshandeling wordt immers niet tegenstelbaar aan de optredende schuldeiser.
4.2. De successierechtenverzekering bij schenkingen 89. De successierechtenverzekeringen is een tijdelijke overlijdensverzekering die ervoor dient om de successierechten te dekken. Wanneer een pater familias een handgift doet, bestaat de kans dat hij binnen de drie jaar na de gift zal komen te overlijden. Indien dat gebeurt, wordt de handeling aanzien als een fictief legaat en belast in de successierechten (art. 7 W.Succ.). Als het om een aanzienlijke som geld gaat, zal men in rechte lijn snel in de hogere schijven tot 27% belanden. Dit kan vermeden worden voor het overlijden vrijwillig de schenkingsrechten te betalen op het registratiekantoor. Dit bevrijdt de gift van latere successierechten.172 90. Het voordeel van deze methode is dat de tarieven vlak zijn: 3% voor schenkingen in rechte lijn, aan
echtgenoten
en
samenwonenden
en
7%
voor
de
restcategorie.
Welnu,
de
successierechtenverzekering is een alternatief voor deze schenkingsrechten. Indien de verzekerde komt te overlijden binnen de drie jaar na de schenking zal de verzekeraar het bedrag van de successierechten betalen aan de erfgenamen. Het is echter ten stelligste af te raden dat de schenker de polis afsluit. Indien hij de verzekernemer is, is de verzekering een beding ten behoeve van een derde en zal het uitgekeerde bedrag belast worden als een fictief legaat (art. 8 W.Succ.)! Daarom verdient het de voorkeur dat de begiftigde de hoedanigheden van verzekeringnemer en begunstigde aanneemt en de verzekering sluit op het hoofd van de schenker bij overlijden. De premies kunnen dan betaald worden met een deel van het geschonken bedrag.173 91. Een successierechtenverzekering is slechts voordelig indien de premies samen minder bedragen dan de bevrijdende schenkingsrechten. De premie zal afhangen van de gezondheidstoestand en de
171
C. DEVOET, “De rechten van derden”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2005, 233. 172 E. SPRUYT, Schenking als techniek van successieplanning: juridisch en fiscaal, Mechelen, Kluwer, 2008, 446-447. 173 P. VAN EESBEECK, “Successierechten verzekeren bij schenkingen”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 29, nrs. 47-48.
43
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING leeftijd van de schenker. Veel verzekeraars hanteren een absolute leeftijdsdrempel van 65 tot 70 jaar waarboven zij geen risico’s meer willen verzekeren.174
4.3. Schenking gevolgd door een levensverzekering 92. In het kader van successieplanning is een veel voorkomende techniek het schenken van een som geld via een onbelaste schenking – meestal een hand- of bankgift – waarna de begiftigde de som gebruikt om als eenmalige premie een levensverzekering af te sluiten. De configuratie is dan ‘ABA’ met de schenker als verzekerd hoofd en de begiftigde als verzekeringnemer en begunstigde bij overlijden. Aldus creëert men een beding ten behoeve van zichzelf en valt men niet onder de fictiebepaling van artikel 8 W.Succ.175 Merk op dat deze werkwijze afhankelijk is van een initiële schenking. Als er in die fase geen schenkingsrechten zijn betaald, kan de fiscus successierechten heffen op de geschonken som indien de schenker binnen de drie jaar na de schenking overlijdt (art. 7 W.Succ.).176
4.3.1. De conventionele terugkeer 93. De situatie waarbij de begiftigde overlijdt vóór de schenker is een horrorscenario. Behalve het heengaan van de persoon waarmee de schenker meestal een affectieve band had, moeten er eventueel ook nog successierechten betaald worden op het geschonken vermogen dat via het anomaal erfrecht naar de ascendent-schenker terugkeert (art. 747 BW).177 Om dit te vermijden last men in schenkingen vaak een conventioneel recht van terugkeer in (art. 951 BW). Het conventioneel recht van terugkeer is een ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde waardoor bij vervulling van de voorwaarde het goed geacht wordt nooit in het vermogen van de begunstigde geweest te zijn. Het goed keert vrij van successierechten terug naar de schenker.178
174
P. VAN EESBEECK, “Successierechten verzekeren bij schenkingen”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 30, nr. 49. 175 S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 7; J. RUYSSEVELDT, “Actuele ontwikkelingen inzake levensverzekeringsovereenkomsten”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 350-351, nr. 69; A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 168. 176 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 103-104, nr. 140. 177 In de hypothese dat er voldaan is aan de voorwaarden van artikel 747 BW. Zie A. VASTERSAVENDTS, “Art. 747 B.W.”, in M. COENE, W. PINTENS, A. VASTERSAVENDTS (eds.), Erfrecht, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl. 178 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 104, nr. 142; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier
44
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 94. Een probleem dat men kan voorzien, is de mogelijkheid dat de begiftigde het geld al verbrast heeft en dat er slechts een waardeloos vorderingsrecht ten aanzien van de nalatenschap overschiet. Om tegemoet te komen aan dit ‘Ferrari-syndroom’ kan de begiftigde een AAB-levensverzekering sluiten met zichzelf als verzekerd hoofd en verzekeringnemer en de schenker als begunstigde. De schenker kan dan de begunstiging aanvaarden waardoor de verzekering als het ware bevroren wordt en onder controle blijft.179 Zonder de toestemming van de schenker kan de begiftigdeverzekeringnemer niet langer een andere begunstigde aanduiden, het recht van afkoop uitoefenen, een voorschot vragen, de overeenkomst in pand geven of overdragen.180 Wanneer de schenker toch als eerste overlijdt, keert het recht op de prestaties terug naar de begiftigde (art. 111 WLVO). 95. Het is van groot belang dat in de polis opgenomen wordt dat het sluiten van de levensverzekering een uitvoering is van het beding van conventionele terugkeer vervat in de notariële schenkingsakte of de pacte adjoint. De uitkering van het kapitaal aan de schenker bij vooroverlijden van de begiftigde is op die manier ten bezwarende titel zodat men gelukkig aan de toepassing van artikel 8 W.Succ. ontsnapt.181
4.3.2. De levensverzekering als last van de schenking 96. Kan de schenker de begiftigde conventioneel verplichten om de levensverzekering in die configuratie te sluiten? Men mag niet uit het oog verliezen dat de betonnering van de verzekering door de aanvaarding ervan leidt tot een relatieve onbeschikbaarheid van de geschonken goederen zolang de schenker in leven is.182 Men zou kunnen argumenteren dat dit een inbreuk is op de onherroepelijkheid van schenkingen (art. 894 en 946 BW). Het wordt aanvaard dat een inbreuk mogelijk is voor zover ze van tijdelijke aard is en door een rechtmatig belang in hoofde van de schenker wordt gerechtvaardigd.183 LABEEUW en VERDICKT stellen dat vooral het rechtmatig belang een probleem kan vormen en dat het van de concrete feiten zal afhangen of het beding de toetsing door M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 53; C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 178-179. 179 J. RUYSSEVELDT, “Actuele ontwikkelingen inzake levensverzekeringsovereenkomsten”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 352-353, nr. 71. 180 Art. 112 114, 117, 116, 119 WLVO. 181 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 105, nr. 143; G. DEKNUDT, “Schenkingen”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 94-95, nr. 133. De Administratie verwacht wel dat aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zie hiervoor J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 159-160, nr. 206/1; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 54. 182 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Conventionele terugkeer en last van lijfrente of van periodieke uitkering”, in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 35, nr. 59. 183 C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 176.
45
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING de rechter zal doorstaan. Volgens hen moet de schenker vooral rekenen op de goede wil van de begiftigde om de verzekering af te sluiten.184 VAN EESBEECK en VEREYCKEN menen dat een dergelijk beding wel mogelijk zou kunnen zijn als de noodzaak ervan voldoende gemotiveerd is in de schenkingsakte of pacte adjoint.185
4.3.3. Last van lijfrente of periodieke uitkering 97. Naast de terugkeer bedingt de schenker vaak ook een last van lijfrente of van periodieke uitkering omdat hij niet op zijn oude dag behoeftig wil zijn (het zogenaamde naaktheidsyndroom). Een lijfrente of periodieke uitkering kan daaraan tegemoet komen en is ieder geval te verkiezen boven het recht van voorbehoud van vruchtgebruik op een levensverzekering. Deze laatste constructie veroorzaakt meer problemen dan ze oplost.186 De periodieke uitkering kan verwezenlijkt worden door aan de schenker het recht over te dragen van een jaarlijks gedeeltelijk afkooprecht (art. 114 en 119). Het verdient aanbeveling om dit te formuleren als een mogelijkheid voor de schenker, niet als een automatisme. Automatische periodieke afkopen kunnen immers eventueel fiscaal geherkwalificeerd worden als rente met alle gevolgen van dien voor de belastbaarheid van de roerende inkomsten.187
4.4. De schenking van de levensverzekering door vrijwillige aanbieding ter registratie 98. Een bepaalde techniek om te vermijden dat de uitkering van de levensverzekering in de progressieve tarieven van de successierechten valt, is om te voldoen aan de uitzondering van artikel 8, laatste lid, 1° W.Succ. Volgens deze bepaling wordt de uitkering niet als een fictief legaat belast indien de som geld onderworpen is geweest aan het schenkingsrecht. Het volstaat om het polisbijvoegsel met de aanvaarding van de begunstiging te laten registreren en 3% of 7%
184
N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 106-107, nr. 150. 185 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 57. 186 Het recht van voorbehoud van vruchtgebruik op een levensverzekering doet allerlei interpretatieproblemen rijzen. In principe brengt een levensverzekering geen vruchten voort. Vandaar dat men in de rechtsleer niet enthousiast is met betrekking tot dergelijke constructies en ze afraadt. Zie C. DE WULF, “Levensverzekeringen en giften – Twee verschillende rechtsfiguren op elkaar af te stemmen”, T.Not. 2006, 566 en C. DE GEYTER, “Giften met betrekking tot de levensverzekering op verzekeringsrechtelijk vlak”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 87-88. 187 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 55.
46
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING schenkingsrechten te betalen om bevrijd te zijn van latere successierechten. Dat is mogelijk want de aanvaarding van de begunstiging is immers een onrechtstreekse schenking.188 99. Een mooie constructie ware het niet dat artikel 4, 3° Vl.W.Succ. als spelbreker optreedt. De Administratie meent onterecht dat de meeste levensverzekeringen een toepassing zijn van schenkingen onder opschortende voorwaarde van overlijden van de schenker.189 Het polisbijvoegsel zal geregistreerd worden aan het algemeen vast recht van 25 EUR en bij het overlijden van de schenker (met andere woorden het vervullen van de voorwaarde) zullen successierechten geheven waardoor deze techniek alle nut verliest.190 100. Toch worden niet alle configuraties getroffen en kan de vrijwillige registratie nog nuttig zijn. Levensverzekeringen bij leven vallen niet onder artikel 4, 3° Vl.W.Succ. en daarop kunnen wel schenkingsrechten geheven worden. De opschortende voorwaarde wordt niet vervuld door het overlijden van de schenker, maar doordat hij nog in leven is op een welbepaald tijdstip.191 101. Bij gemengde levensverzekeringen zijn er twee begunstigden. De aanvaarding van de begunstiging bij leven stelt zoals gezegd geen probleem. De aanvaarding van de begunstiging bij overlijden kan wel uiteindelijk belast worden in de successierechten. Daar kan men aan ontsnappen door te zorgen dat de begunstigde bij leven én bij overlijden dezelfde persoon zijn. Bovendien moet in het levensverzekeringscontract bepaald zijn dat bij overlijden van de begunstigde vóór de uitkering van het kapitaal de uitkering moet gebeuren aan diens nalatenschap. Op die manier construeert men een opschortende termijn en geen opschortende voorwaarde.192
4.5. De verzekeringsgift 102. Met de ‘verzekeringsgift’193 wordt de overdracht van de rechten van de verzekeringnemer bedoeld. Soms wil de verzekeringnemer de polis niet meer verder zetten, maar haar overdragen aan iemand die men wil bevoordelen. Als hij de polis afkoopt, een geldsom schenkt en de begiftigde
188
S. NELIS en M. DELBOO, “Registratie aanvaarding levensverzekeringen: over de valkuil van artikel 4, 3° W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2007, nr. 8, 7-8. 189 De kritiek op de redactie van dit wetsartikel is niet nieuw. Een voorwaarde is een toekomstige en onzekere gebeurtenis en kan nooit betrekking hebben op het overlijden. Dat is immers een zekere gebeurtenis. 190 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 86, nr. 129/8; N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 107-108, nr. 151; G. DEKNUDT, “Schenkingen”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 95-96, nr. 134. 191 S. NELIS en M. DELBOO, “Registratie aanvaarding levensverzekeringen: over de valkuil van artikel 4, 3° W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2007, nr. 8, 9-10; N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 108, nr. 152. 192 S. NELIS en M. DELBOO, “Registratie aanvaarding levensverzekeringen: over de valkuil van artikel 4, 3° W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2007, nr. 8, 10-11. 193 Term ontleend aan P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 65.
47
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING opnieuw in de polis stapt dan is de premietaks van 1,1% opnieuw verschuldigd. Via de figuur van de overdracht van de rechten is de premietaks geen twee maal verschuldigd, althans voor zover de schenking gebeurt via een notariële akte.194 103. De wet zegt dat de verzekeringnemer zijn rechten geheel of gedeeltelijk kan overdragen, maar dat dit niet kan gebeuren zonder instemming van de begunstigde als die al aanvaard heeft (art. 119 WLVO). Als vormvereiste kan de overdracht alleen geschieden door een polisbijvoegsel, ondertekend door de overdrager, de overnemer en de verzekeraar. Evenwel kan de verzekeringnemer in de overeenkomst bedingen dat bij zijn overlijden zijn rechten zullen overgaan aan een persoon die hij daartoe aanwijst (art. 120 WLVO). De weinige rechtsleer die over dit onderwerp te vinden is, is niet unaniem over de vormvereisten van de schenking. Sommige auteurs menen dat artikel 931 BW – wat dus een notariële akte vereist – samen met artikel 120 WLVO moeten nageleefd worden aangezien het om een rechtstreekse schenking gaat. Anderen stellen dat het gaat om een onrechtstreekse schenking zodat er geen extra vormvereisten worden opgelegd. Hoe dan ook is de notariële akte de meest rechtszekere weg want er bestaat nog geen rechtspraak over dit onderwerp.195 104. Als men de verzekeringsgift aan de begunstigde doet, gaat men van een ‘AAB’- over naar een ‘BAB’-configuratie. Op die manier ontstaat een ‘beding ten behoeve van zichzelf’. Hierdoor wordt waarschijnlijk de toepassing van artikel 8 W.Succ. vermeden.196 Niettemin kan bij successieplanning in extremis de verzekeringsgift getroffen worden door artikel 7 W.Succ. als de schenker binnen drie jaar na de overdracht overlijdt. De vrijwillige aanbieding ter registratie lijkt de logische oplossing, maar het is heel onzeker of de ontvangers de schenkingsrechten zullen willen heffen.197
194
Dat de overdracht via een notariële akte moet gebeuren staat nergens in de wet, maar is het standpunt van de Administratie en van Assuralia. Zie S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 8; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 65, noot 130. 195 C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 171-173; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 66; C. DE GEYTER, “Giften met betrekking tot de levensverzekering op verzekeringsrechtelijk vlak”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 76-77; C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 78; C. DE WULF, “Levensverzekeringen en giften – Twee verschillende rechtsfiguren op elkaar af te stemmen”, T.Not. 2006, 565. 196 VAN EESBEECK en VEREYCKEN werpen op dat de Administratie zou kunnen argumenteren dat de verzekering initieel door de decujus werd bedongen waardoor toch successierechten verschuldigd zouden zijn. De Administratie heeft zich hier nog niet over uitgesproken. Zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 66; S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 10. 197 LABEEUW en VERDICKT vermelden een ontvanger die weigerde de schenkingsrechten te heffen. Hij registreerde aan het algemeen vast recht want volgens hem was de overeenkomst – begrijpe wie begrijpen kan – aangegaan onder opschortende voorwaarde van overlijden (art. 4, 3° Vl.W.Succ.). Zie N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 108, nrs. 153-155.
48
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING 105. In de wet staat er niets vermeld over de toestemming van de echtgenoot met betrekking tot de verzekeringsgift. Nochtans moet men de beperkingen uit het huwelijksvermogensrecht in het achterhoofd houden. Net zoals bij de aanduiding van de begunstigde (cf. supra) kunnen de artikelen 224 en 1419 juncto 1422, 1° BW roet in het eten gooien. De verzekeraar of notaris van een gehuwde verzekeringnemer die een verzekeringsgift aan een andere persoon dan zijn echtgenoot of naaste verwanten wil doen, moet bijgevolg grote voorzichtigheid aan de dag leggen en wijzen op de mogelijke toepassing van deze bepalingen. Idealiter zal de echtgenoot van de verzekeringnemer de akte mee ondertekenen.198 106. Al bij al is de verzekeringsgift een experimentele rechtsfiguur. De rechtspraak is nog onbestaande en in de rechtsleer zijn er nog onduidelijkheden. Het is dan niet te verwonderen dat sommige auteurs tot grote behoedzaamheid aanmanen bij het gebruik van deze verrichting.199
BESLUIT 107. De toegenomen interesse voor de levensverzekering als instrument van vermogensoverdracht is niet onterecht. Uit het voorgaande blijkt dat de levensverzekering een aantal sterke troeven heeft. De aanduiding van de begunstigde is – voor zover ze niet aanvaard is – heel soepel en kan zelfs via een testament gewijzigd worden al naargelang de meest recente voorkeur van de verzekeringnemer. De redactie van de begunstigingsclausule moet met de nodige zorg gebeuren opdat pijnlijke misverstanden achteraf vermeden kunnen worden. In de inkomstenbelasting kunnen de door de verzekeraar uitgekeerde kapitalen vrij gemakkelijk in aanmerking komen voor de vrijstelling van roerende voorheffing waardoor het een bijzonder interessant beleggingsvehikel is. In de successierechten geniet de levensverzekering niet van een gunstregime. Om daar de heffing van rechten te vermijden, zal de begunstigde in het kader van successieplanning een beding ten behoeve van zichzelf moeten creëren. Hiervoor is wel de medewerking vereist van een schenking, het koninginnestuk van de estate planners. De schenking gevolgd door een levensverzekering is voorlopig de belangrijkste constructie wanneer men met levensverzekeringen aan vermogensplanning doet. De verzekeringsgift en de vrijwillige
198
C. DE GEYTER, “Giften met betrekking tot de levensverzekering op verzekeringsrechtelijk vlak”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 78-79; C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 170. 199 C. DEVOET, “De rechten van de partijen”, in J.-C. ANDRÉ-DUMONT et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, 2009, 78; S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 11; P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 67.
49
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING registratie met het oog op het betalen van schenkingsrechten zijn methodes die nog niet marktrijp zijn en niet meteen op veel goodwill van de Administratie kunnen rekenen. Het is mogelijk om bepaalde modaliteiten in de levensverzekering in te lassen zoals een conventioneel recht van terugkeer, maar qua soepelheid moet ze toch de duimen leggen voor de schenking. 108. De levensverzekering heeft ook een deel van haar macht verloren. Als het Grondwettelijk Hof niet had ingegrepen – de wetgever doet het in ieder geval niet – dan was de levensverzekering hét middel bij uitstek om de erfgenamen of de echtgenoot op onrechtvaardige wijze te benadelen. De grondwettelijke correctie op de artikelen 124, 127 en 128 WLVO hebben haar weer doen aansluiten met hoe ze oorspronkelijk geconcipieerd was: als een normale voorzorgsmaatregel tegen een overlijdensrisico. Alleen voor deze levensverzekeringen blijven de privileges van de WLVO gelden. De bescherming die de WLVO biedt tegenover de schuldeisers is echter nog niet aangetast. 109. Tot slot moet men er rekening mee houden dat er nog verscheidene twistpunten overblijven. De juridische zekerheid is zeker niet optimaal. Wat moet er nu ingekort worden, de premies of het kapitaal? Strekt de uitspraak van het Grondwettelijk Hof d.d. 26 juni 2008 zich ook uit over de vordering tot inbreng? Kan de verzekeringsgift via een onderhandse akte gebeuren? Is het mogelijk om toch schenkingsrechten te laten heffen bij de vrijwillige registratie van levensverzekeringen? And last but not least, is het nu afgelopen met de herkwalificatie van levensverzekeringen? Het laatste hierover is nog niet gezegd.
50
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING
BIBLIOGRAFIE 1. Wetgeving Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering, http://eur-lex.europa.eu. Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992. Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 29 juli 1975. KB van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, BS 14 november 2003. KB van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991.
2. Rechtspraak GwH 26 juni 2008, nr. 96/2008, BS 3 september 2008, 46098; TBH 2008, 757, noot K. TERMOTE; T.Not. 2008, 584, noot C. SCHOCKAERT; RW 2008-09, 44; JT 2008, 601, noot Y.-H. LELEU en J. RENCHON; Act.dr.fam. 2008, 153, noot E. DE WILDE D’ESTMAEL; T.Verz. 2008, noot J.-C. ANDRÉ-DUMONT; RGAR 2008, nr. 14450, noot P. MOREAU. Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, BS 18 augustus 1999, 30783; T.Verz. 1999, 475, noot Y.-H. LELEU en D. SCHUERMANS; Rev.not.b. 1999, 710; Rev.trim.dr.fam. 1999, 691, T.Not. 2000, 257, noot N. TORFS; TBH 1999, 849, noot K. TERMOTE; JLMB 1999, 1456; RW 1999-2000, 295. Brussel 13 oktober 2009, T.Not. 2010, 93. Antwerpen 3 maart 2009, T.Verz. 2009, 162, noot C. DEVOET. Bergen 4 december 2007, T.Verz. 2008, 312, noot C. DEVOET. Bergen 29 november 2006, T.Verz. 2007, 220, noot C. DEVOET Gent 28 juni 2007, T.Not. 2009, 550. Antwerpen 27 februari 2007, www.fisconet.be. Antwerpen 6 september 2006, RW 2009-10, 366. Luik 3 februari 2003, JT 2003, 386, noot Y.-H. LELEU. Gent 8 oktober 1999, AJT 1999-2000, 889. Rb. Brussel 10 juni 2008, T.Not. 2008, 618, noot F. BOUCKAERT. Rb. Mechelen 6 februari 2008, T.Not. 2008, 613. Rb. Doornik 16 mei 2006, T.Verz. 2008, 73, noot J.-C. ANDRÉ-DUMONT. Rb. Aarlen 4 oktober 2006, TFR 2007, 604. Rb. Brugge 23 maart 2004, T.Not. 2004, 689.
51
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING Rb. Brussel 1 september 2003, T.Verz. 2004, 116, noot H. SCHILTZ. Rb. Brugge 15 januari 2002, T.Verz. 2002, 679. Kh. Brussel 29 november 2005, T.Verz. 2006, 228.
3. Administratieve circulaires en rulings Federale Overheidsdienst Financiën, circ. nr. Ci.RH.421/586.810 (AOIF nr. 20/2009) van 22 april 2009, www.fisconet.be. Federale Overheidsdienst Financiën, circ. nr. 16/2006 van 31 juli 2006, T.Not. 2006, 491-496. Federale Overheidsdienst Financiën, ruling nr. 800.279 van 26 mei 2009, www.fisconet.be. Federale Overheidsdienst Financiën, ruling nr. 800.006 van 12 februari 2008, www.fisconet.be. Federale Overheidsdienst Financiën, ruling nr. 400.374 van 21 april 2005, www.fisconet.be.
4. Rechtsleer ACKERMANS, R., “Successierechten”, in TIBERGHIEN, A. (ed.), Handboek voor Fiscaal Recht 2009-2010, Mechelen, Kluwer, 2009, 885-966. ADRIAENS, J., “Successieplanning: Grondwettelijk Hof stript verzekeringskleedjes”, Fisc. Act. 2008, nr. 26, 4-7. ANDRÉ-DUMONT, J.-C., “La requalification des contrats comme argument “par défaut”” (noot onder Rb. Doornik 16 mei 2006), T.Verz. 2008, 74-75. ANDRÉ-DUMONT, J.-C., “Un arrêt attendu mais qui ne règle sans doute pas tout” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2008, 310-311. BAEL, J., “Artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomst, in het licht van recente rechtspraak”, T.Not. 2004, 662-680. BAEL, J., “De actuele betekenis van het arrest van het Hof van Cassatie van 10 januari 2008 voor de rechtshandelingen uit het familiaal vermogensrecht betreffende personen onder voorlopig bewind”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 237-280. BALLON, G. L., “Artikel 1964 B.W.”, in DIRIX, E. en VAN OEVELEN, A. (eds.), Bijzondere Overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 2008, 1-22. BARBAIX, R., “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering. De debatten heropend?”, in SWENNEN, F. en BARBAIX, R. (eds.), Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 53-82.
52
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING BERNAUW, K., “Verzekeringen en erfrecht”, in J. ROGGE (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 11-52. BIELEN, P., “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23-levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 587-598. BIELEN, P., “Levensverzekeringen: nog steeds uiteenlopende fiscale rechtspraak”, Fiscoloog 2008, nr. 1109, 1-3. BIELEN, P., “Tak 23-levensverzekering: geen minimum bij overlijden vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1009, 1-2. BINON, J.M.R. en DUBUISSON, B., “L’aléa dans les produits d’assurance vie. Le point de vue belge”, in DUBUISSON, B. en JAUMAIN, C. (eds.), Les nouveaux produits d’assurance vie. Droit civil et droit fiscal, Droit des assurances 11, Louvain-la-Neuve, Academia Bruylant, 2000, 23-61. BOUCKAERT, F., “Contractuele erfstellingen en latere schenkingen”, T.Not. 2008, 433-436. BOUCKAERT, F., “Rechten van de begunstigde van een levensverzekering versus rechthebbenden van de nalatenschap van de verzekeringnemer” (noot onder Rb. Brugge 23 maart 2004), T.Not. 2004, 697-702. BROUWERS, S., “EOT Actualia”, Not.Fisc.M. 2010, nr. 3, 57-80. BULTEREYS, W., Grondwettelijk Hof 26 juni 2008, nr. 96/2008 (reservatairen en levensverzekeringen), onuitg. masterproef Notariaat UGent, 2009, 59 p. BUYSSE, C., “Levensverzekering. Aleatoir karakter”, Fiscoloog 2009, nr. 1160, 13. BUYSSE, C., “Zonder ‘risico’ geen levensverzekeringscontract”, Fiscoloog 2007, nr. 1080, 13-14. BUYSSENS, F. en LELEU, Y.-H., “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel”, in CASMAN, H. en VAN LOOK, M. (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TIX.2), Mechelen, Kluwer, losbl. CASMAN, H., “Bestuur van gemeenschappelijk vermogen”, in CASMAN, H. en VAN LOOK, M. (eds.), Huwelijksvermogensrecht (1ste Band, III.10), Mechelen, Kluwer, losbl. H. CASMAN, “Nietigverklaring”, in CASMAN, H. en VAN LOOK, M. (eds.), Huwelijksvermogensrecht (1ste Band, I.13), Mechelen, Kluwer, losbl. CLAESSENS, B. en VANHALLE, K., “De relativiteit van de interne gevolgen van de overeenkomst”, in ROODHOOFT, J. (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. COUSY, H., “Over de kwalificatie van levensverzekeringscontracten en de rol die daarin wordt gespeeld door het begrip van kanscontract”, in TILLEMAN, B. en VERBEKE, A. (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 103-139. DECUYPER, J. en RUYSSEVELDT, J., Successierechten 2008-2009, Mechelen, Kluwer, 2008, 1926 p. DEKNUDT, G. en DELBOO, M., “Burgerlijke maatschap en levensverzekering gecombineerd”, AFT 2008, nr. 3, 4-18. 53
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING DEKNUDT, G., “Schenkingen”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 89-108. DEVOET, C., “Aspects de droit civil et fiscal”, in ROGGE, J. (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 111-166. DEVOET, C., “De bedrijfsleidersverzekering”, in ANDRÉ-DUMONT, J.-C., BECUE, P., DEVOET, C., DE LAMINNE DE BEX, D., HULLEBROECK, G., JUNION, A., SCHILDERMANS, C., SOLLIE, I. en VANDERGETEN, P. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.19.), Mechelen, Kluwer, losbl. DEVOET,
C.,
“De
groepsverzekering”,
in
ANDRÉ-DUMONT,
J.-C.
et
al.
(eds.),
Kluwer’s
Verzekeringshandboek (II.1.17.), Mechelen, Kluwer, losbl. DEVOET, C., “De individuele verzekering”, in ANDRÉ-DUMONT, J.-C. et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.14.), Mechelen, Kluwer, losbl. DEVOET, C., “De levensverzekeringsovereenkomst – Algemene aspecten”, in ANDRÉ-DUMONT, J.-C. et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.8.), Mechelen, Kluwer, losbl. DEVOET, C., “De rechten van de partijen”, in ANDRÉ-DUMONT, J.-C. et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.11.), Mechelen, Kluwer, losbl. DEVOET, C., “Indeling van de levensverzekeringen”, in ANDRÉ-DUMONT, J.-C. et al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek (II.1.4.), Mechelen, Kluwer, 2004, losbl., 59-66. DEVOET, C., “La disqualification des contrats d’assurance vie groupe: la fin d’une saga inutile” (noot onder Antwerpen 3 maart 2009), T.Verz. 2009, nr. 367, 167-170. DEVOET, C., Les assurances de personnes, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2006, 618 p. DEVOET, C., “Levensverzekering. Impact van de nieuwe echtscheidingswet”, Life & Benefits 2007, nr. 6, 4-7. DEVOET, C., “Pour en finir avec la requalification de certaines assurances-vie” (noot onder Bergen 4 december 2007), T.Verz. 2008, 313-320. DE GEYTER, C., “Giften met betrekking tot de levensverzekering op verzekeringsrechtelijk vlak”, in ROGGE, J. (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 69-90. DE GEYTER, C., “Levensverzekeringen – schenkingsrecht – erfrecht”, T.Not. 2006, 588-614. DE
WILDE D’ESTMAEL, E., “Arrêt de la Cour constitutionelle du 26 juin 2008: l’article 124 du Code des assurances malmené” (noot onder GwH 26 juni 2008), Act.dr.fam. 2008, 156-169.
DE WULF, C., “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst”, in ROGGE, J. (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 167-186. DE WULF, C., “Levensverzekeringen en giften – Twee verschillende rechtsfiguren op elkaar af te stemmen”, T.Not. 2006, 562-566.
54
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING DE WULF, C., “Levensverzekeringsovereenkomsten, huwelijksvermogensrecht en erfrecht – Enkele aandachtspunten”, in ROGGE, J. (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 91-110. DU MONGH, J., “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2008-09, nr. 30, 1242-1254. DU MONGH, J., DECLERCK, C. en DEKNUDT, G., “Erfrecht”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 101-142. FAGNART, J.-L., “L’assurance vie, épargné déguisée?”, T.Verz. 2004, 669-685. FELTKAMP, R., “Beding ten behoeve van een derde”, in DIRIX, E. en VAN OEVELEN, A. (eds.), Bijzondere Overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. GRILLET, J., “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. Verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W.Succ.)”, T.Not. 2006, 567-587. HUBRECHT, S., “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 7-11. ISENBAERT, M, “Tak 21- en tak 23-verzekeringen: geen minimumkapitaal vereist”, Fiscoloog 2006, nr. 1052, 12-13. LABEEUW, N., “Arrest Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 – Wat valt nog onder het toepassingsgebied van artikel 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst?”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 23, 1-7. LABEEUW, N., “Schenking van een levensverzekering – Gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 281-297. LABEEUW, N. en VERDICKT, B., “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, 86-109. LELEU, Y.-H. en RENCHON, J.-L., “Assurances vie et réserve héréditaire: égalité et solidarité?” (noot onder GwH 26 juni 2008), JT 2008, 597-601. LELEU, Y.-H., “L’amorce d’un traitement cohérent de l’assurance épargne en droit patrimonial de la famille” (noot onder Luik 3 februari 2003), JT 2003, 387-389. MICHIELS, D., “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, in CASMAN, H. en VAN LOOK, M. (eds.), Huwelijksvermogensrecht (Topics II, TXVIII.1), Mechelen, Kluwer, losbl. NELIS, S. en DELBOO, M., “Registratie aanvaarding levensverzekeringen: over de valkuil van artikel 4, 3° W.Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2007, nr. 8, 7-12. PIGNOLET, D., “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, nr. 2, 4-25.
55
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING PINTENS, W., “Giften en beschermde personen”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), Themis Familiaal Vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2006-2007, 5-23. PINTENS, W. en VAN DEN ABEELE, P., “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T.Not. 2006, 615-637. ROODHOOFT, J., “De actio pauliana”, in ROODHOOFT, J. (ed.), Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. RUYSSEVELDT, J., “Actuele ontwikkelingen inzake levensverzekeringsovereenkomsten”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 325-355. RUYSSEVELDT, J. en VAN ZANTBEEK, A., “Levensverzekeringsrecht. Herkwalificatie van levensverzekering”, Life & Benefits 2005, nr. 2, 5-6. SCHUERMANS, D., “Art. 121-123 Wet Landverzekeringsovereenkomst”, in COUSY, H., SCHUERMANS, L., BERNAUW, K. en VAN SCHOUBROECK, C. (eds.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. SCHILDERMANS, C., “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Verz. 2009, 124-132. SCHILTZ, H., “Tak 23 – Herkwalificatie: een stap te ver?” (noot onder Rb. Brussel 1 september 2003), T.Verz. 2004, 120-123. SCHOCKAERT, C., “Artikel 124 van de Wet op de Landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse” (noot onder GwH 26 juni 2008), T.Not. 2008, 595-612. SEYNS, S., “De begunstigde als premiebetaler: quid artikel 8 W.Succ.?”, Nieuwsbrief Successierechten 2008, nr. 8, 6-7. SPAGNOLI, K., “Levensverzekering of belegging: ‘fiscale’ en ‘gewone’ rechtbanken blijven het oneens”, Fisc. Act. 2006, nr. 42, 6-9. SPRUYT, E., Schenking als techniek van successieplanning: juridisch en fiscaal, Mechelen, Kluwer, 2008, 485 p. STULEMEYER, H., “‘Levensverzekering’: onzekerheid over genieter volstaat”, Fiscoloog 2006, nr. 1040, 7-10. TERMOTE, K., “De identiteitscrisis van de levensverzekering: de rechtspositie van de erfgenaam vs de begunstigde” (noot onder GwH 26 juni 2008), TBH 2008, 761-763. TOBBACK, K., “Art. 224 B.W.”, in SENAEVE, P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. TORFS, N., “Art. 127-135 Wet Landverzekeringsovereenkomst”, in COUSY, H. et al. (eds.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. 56
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING TORFS, N., “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T.Not. 2000, 230-242. TORFS, N., “Enkele bedenkingen bij de begunstiging van de levensverzekering, de regelingsakte en de echtscheiding door onderlinge toestemming”, T.Not. 2003, 183-189. TORFS, N., “Levensverzekeringen tussen echtgenoten, de Wet op de Landverzekeringsovereenkomsten en de nieuwe echtscheidingswet”, T.Not. 2008, 574-583. VAN CAENEGHEM, S., “Spécificités de l’assurance vie en matière de désignation et révocation de bénéficiaires. Comment assurer la sécurité juridique?”, in ROGGE, J. (ed.), Levensverzekeringen en giften, T.Verz. 2008, dossier nr. 14, 53-68. VANDENDIJK, M. en HENDRICKX, C., “Bedrijfsleidersverzekering geherkwalificeerd als belegging”, Fisc. Act. 2004, nr. 3, 1-2. VANDEWIELE, A. en MEESTERS, B., “De levensverzekering in het notariaat”, Not.Fisc.M. 2008, nr. 8, 241265. VANDEN BRANDEN, J. en BELLENS, A., “Levensverzekeringen. Beleggingsovereenkomst of Levensverzekering? Einde van de discussie in zicht?”, Fisc. Act. 2006, nr. 29, 1-4. VAN DEN BOSSCHE, A., “Art. 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst”, in COUSY, H. et al. (eds.), Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. VAN DUYSE, K., “Diverse taksen”, in TIBERGHIEN, A. (ed.) Handboek voor Fiscaal Recht 2009-2010, Mechelen, Kluwer, 2009, 975-989. VAN DYCK, J., “Kwalificatie als levensverzekering: zorgt Antwerpen voor fiscale dooi?”, Fiscoloog 2009, nr. 1156, 6-7. VAN EESBEECK, P., “Beleggingsverzekeringen: nieuwe rechtspraak inzake diskwalificatieproblematiek”, Life & Benefits 2007, nr. 2, 4-8. VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Algemeen juridisch kader”, in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 3-12. VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Algemene toepassingsmechanismen inzake successierechten”, in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 21-28. VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Begunstigingsclausule”, in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 13-20.
57
DE LEVENSVERZEKERING ALS INSTRUMENT VAN VERMOGENSPLANNING VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Conventionele terugkeer en last van lijfrente of van periodieke uitkering”, in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 31-36. VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering met twee verzekeringsnemers”, in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 37-41. VAN EESBEECK, P., “Ook successierechten op polis overlevende echtgenoot bij gemeenschap van goederen”, Life & Benefits 2007, nr. 1, 1-3. VAN EESBEECK, P., “Successierechten verzekeren bij schenkingen”, in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2010, 29-30. VAN EESBEECK, P., “Tak 26: soms interessant voor particulieren”, Life & Benefits 2006, nr. 4, 3-6. VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN, L., “Beleggingsverzekering tak 21: best al bij contractsluiting opties inbouwen”, Fiscoloog 2009, nr. 1178, 6-10. VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN, L., Beleggingsverzekeringen: instrument voor vermogensoverdracht en successieplanning, Cahier M&D Seminars, 18 november 2009 te Sint-Niklaas, 84 p. VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN, L., “Ruling over levensverzekering op naam overlevende echtgenoot”, Fiscoloog 2010, nr. 1197, 7-10. VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN, L., “Successierechten. Wat met levensverzekeringen bij gemeenschap van goederen?”, Fiscoloog 2006, nr. 1037, 5-10. VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN, L., “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not.Fisc.M. 2009, 59-98. VAN QUICKENBORNE, M., “Art. 1083 B.W.”, in COENE, M., PINTENS, W. en VASTERSAVENDTS, A. (eds.), Erfrecht, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl. VAN ZANTBEEK, A., “De levensverzekering, hét successieplanninginstrument bij uitstek?”, in TILLEMAN, B. en VERBEKE, A. (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 141-172. VEREYCKEN, L., “Beleggingsverzekeringen: tak 21 én tak 23 in één polis”, Life & Benefits 2008, nr. 6, 58. VEREYCKEN, L., “Premietaksen. Nieuwe tarieven voor levensverzekeringen”, Life & Benefits 2006, nr. 1, 2-6. VEREYCKEN, L., “Levensverzekering. Risico is géén essentieel kenmerk”, Life & Benefits 2004, nr. 2, 1-4. VERHULST, I. en NELIS, S., “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, TFR 2006, 695-706.
58