Symfonisch
Budapest Festival Orchestra . Collegium Vocale Gent Iván Fischer Stravinsky, Bartók donderdag 23 september 2004
Symfonisch . Seizoen 2004-2005
Anima Eterna . Jos van Immerseel Alexei Lubimov pianoforte Brahms dinsdag 7 september 2004 Symfonieorkest van de Munt . Kazushi Ono Thierry De Mey . Elena Bocharova mezzosopraan Prokofjev/Eisenstein . Film met live orkest dinsdag 14 september 2004 Budapest Festival Orchestra . Collegium Vocale Gent Iván Fischer Stravinsky, Bartók donderdag 23 september 2004 Symfonisch Orkest van de St. Petersburg Philharmonia Alexander Dmitrijev . Igor Tsjetuev piano Tsjajkovski, Rachmaninov, Sjostakovitsj donderdag 25 november 2004 deFilharmonie . Daniele Callegari Augustin Dumay viool Debussy/Brewaeys, Chausson, Ravel vrijdag 10 december 2004 Rotterdams Philharmonisch Orkest . Valery Gergiev Tsjajkovski, Stravinsky, Rachmaninov woensdag 16 februari 2005 deFilharmonie . Ed Spanjaard Otto Derolez viool Copland, Adams zaterdag 26 februari 2005 Vlaams Radio Orkest . Martyn Brabbins Sonia Wieder-Atherton cello . Laurent Cabasso piano Carter donderdag 14 april 2005 deFilharmonie . Philippe Herreweghe Beethoven woensdag 1 juni 2005
Budapest Festival Orchestra . Collegium Vocale Gent Iván Fischer
Igor Stravinsky (1882-1971) Concerto in D
12’
• Vivace • Arioso • Rondo
Béla Bartók (1881-1945) Drie Dorpsscènes voor vrouwenkoor en kamerorkest, Sz79
12’
• Huwelijk • Wiegelied • Dans der jongelingen
begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 20.45 uur einde omstreeks 21.50 uur inleiding door Jo Paumen . 19.15 uur . Foyer teksten programmaboekje Jo Paumen coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Fotogravure Godefroit
Zeven stukken voor koor en kamerorkest, Sz103 • • • • • • •
15’
Huzarenlied Op de dool Lanterfantlied Ga niet weg! Vertel me Broodbakken Plaagliedje
gelieve uw GSM uit te schakelen! pauze
Béla Bartók Danssuite voor orkest, Sz77 Foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO's at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag
• • • • • •
17’
Moderato Allegro molto Allegro vivace Molto tranquillo Comodo Finale (Allegro)
Igor Stravinsky Psalmensymfonie • Exaudi orationem meam • Expectans expectavi Dominum • Laudate Dominum
23’
De klassieke geest van het modernisme
Alhoewel ze nauwelijks contact met mekaar gehad hebben, zijn er in de twintigste eeuw weinig componisten geweest die zo met mekaar verwant zijn als Igor Stravinsky en Béla Bartók. Oppervlakkig gezien in hun gemeenschappelijke occupatie met ritmiek en hun fascinatie voor de volksmuziektradities uit hun geboorteland als verrijkende inspiratiebron. Maar op een fundamenteler vlak ook door hun gemeenschappelijke reserve jegens de romantische esthetiek van muziek als drager van expressie en emotie. Behalve in een veel geciteerde oneliner (“Muziek is niet in staat om wat dan ook uit te drukken”) heeft Stravinsky zich daar ook subtieler over uitgelaten, met de hem kenmerkende scherpzinnigheid: “De kern van mijn bewuste emotie kan niet - door anderen noch zelfs door mijzelf - in een regel worden vervat. Zodra men zich bewust wordt van een emotie is zij al koud: zij is als lava, ze wordt louter vorm en men maakt er broches van die men verkoopt aan de voet van de Vesuvius.” Emotie - of de uitdrukking ervan - was aan het einde van de romantische periode verworden tot een oneindig reproduceerbaar souvenir - een al te makkelijk excuus voor muziek gecomponeerd volgens uitgeholde procédés en gedachteloos herkauwde clichés. Wellicht heeft Stravinsky met deze uitspraak de essentie verwoord van de wijze waarop emotie en muziek, zelfs emotie en kunst in het algemeen zich verhouden. Het is deze opvatting die aan de basis ligt van zijn hele oeuvre, en evengoed dat van Bartók typeert.
Er is de hele geschiedenis lang al heel wat gebakkeleid over het belang van de emotie en de ontroering in kunst. In zijn beroemde ‘Filosofie van de nieuwe muziek’ (1949) maakt Theodor Adorno Stravinsky’s weigering om het bestaansrecht van de muziek te zien in de subjectieve bekentenis tot één van de mikpunten van zijn strenge kritiek op diens muziek. Hij ziet Stravinsky’s “anti-psychologische razernij” als een vorm van onverschilligheid tegenover de wereld, en interpreteert Stravinsky’s streven om de muziek te objectiveren als een stilzwijgende instemming met de kapitalistische samenleving die de menselijke subjectiviteit verplettert. Milan Kundera neemt het in ’Verraden Testamenten’ (1993) dan weer op voor Stravinsky: “Natuurlijk kun je niet zeggen dat muziek (alle muziek) niet in staat is gevoelens uit te drukken; de muziek uit de romantische periode is op een authentieke en legitieme manier expressief; maar zelfs over deze muziek kan gezegd worden dat haar waarde niets gemeen heeft met de intensiteit van de gevoelens die ze oproept… Het is alsof zich achter de kunst van de melodie twee mogelijke, aan elkaar tegengestelde intenties verbergen: alsof een fuga van Bach ons, door de beschouwing van een extrasubjectieve schoonheid van het zijn, onze zielsgesteldheden, onze hartstochten en verdriet, en onszelf wil doen vergeten; en alsof de romantische melodie daarentegen ons in onszelf wil laten verzinken, ons ons ik wil laten voelen met een vreselijke intensiteit en ons alles wat daarbuiten bestaat wil doen vergeten.” De Nederlandse publicist-musicoloog Elmer Schönberger citeert in een van zijn tal-
rijke zeer lezenswaardige essays over Stravinsky een interessante (neo-katholieke!) esthetica uit de tijd waarin de muziek van vanavond gecomponeerd is: “De vraag is niet: moet kunst ontroeren? Maar wel: moet kunst willen ontroeren? Kunst heeft als gevolg dat ze ontroering wekt, maar als zij de ontroering, verschijnsel van ’t gevoelsleven, beweging der passies, zoekt te verwekken, wijkt ze af van haar doel. Ik weiger de invloed te ondergaan van een kunst welke suggestiemiddelen bedenkt om mijn onderbewuste in te palmen, ik verzet mij tegen een ontroering, welke een menselijke wil mij tracht op te dringen. De kunstenaar moet even objectief zijn als de geleerde, met dien verstande, dat hij niet méér aan de toeschouwer denken moet dan om hem schoonheid aan te bieden, zoals de geleerde slechts aan zijn hoorder denkt om hem waarheid te geven.” (Jacques Maritain, ‘Art et Scolastique’, 1935)
Béla Bartók
Het mag duidelijk zijn dat Stravinsky en Bartók in de werken die vanavond op het programma staan niet het opwekken van emotie, maar wel het scheppen van objectieve schoonheid voor ogen hadden. Die op haar beurt echter door haar stilering, trefzekerheid of originaliteit, in staat zal blijken emoties op te wekken. Stravinsky’s Concerto in D is een van de talrijke opdrachtwerken gecomponeerd voor de Zwitserse dirigent-mecenas Paul Sacher (1906-1999), ditmaal ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van zijn Basler Kammerorchester. Stravinsky schreef het in 1946, toen zijn neo-classicisme al sterk beïnvloed werd door zijn toenemende liefde en respect voor Tsjaikovski. De drie delen van het stuk zijn gebaseerd op de traditionele dansvormen gigue, wals en galop. Maar Stravinsky wil duidelijk de aandacht van die oorspronkelijke modellen afleiden naar zijn vaardigheid om muziek te componeren uit één interval of zelfs één enkele noot. Het
hele concerto is bijvoorbeeld gebaseerd op één halve toonsinterval (of in het middendeel de omkering ervan: een grote septiem). In de opening van het concerto demonstreert hij hoe hij één noot (F) door spiccato-accentuering en nadrukkelijke herhaling de energie kan geven om een heel deel af te vuren. Het staat trouwens op een heel speciale manier in D: het is een zoektocht naar de tonica, die tegen de aanhoudende belagingen van zijn naburige tonen in, in het zadel blijft. In het tweede deel van zijn concerto voor vijfstemmig strijkersensemble laat Stravinsky een bewust sentimentele melodie - Arioso - in de eerste violen en de celli geraffineerd omspelen door de andere partijen. De finale is een levendig Rondo met staccato gearticuleerde zestienden boven de pedaalnoot D. De Drie Dorpsscènes voor vrouwenkoor en kamerorkest dateren uit 1924. Bartók was in augustus 1923 getrouwd met Ditta Pasztory, die net geen jaar later beviel van hun zoontje Béla. In december 1924 voltooide Bartók een vijfdelige cyclus Dorpsscènes, gebaseerd op Slovaakse volksliederen die hij in 1915 had opgetekend in de Hongaarse provincie Zolyom, en hij droeg ze op aan zijn kersverse echtgenote. Ze weerspiegelen de gelukkige tijd van hun prille huwelijk. Toen Bartók dan in 1926 op instigatie van Sergej Koussevitzky (die later ook het Concerto voor Orkest bestelde) een opdracht kreeg van de Amerikaanse Componistenbond, herwerkte hij de cyclus tot een driedelig geheel, waarbij hij de oorspronkelijke pianobegeleiding instrumenteerde voor kamerorkest. De drie liederen - Huwelijk, Wiegelied en Dans der Jongelingen - roepen heel suggestief de arcadische levenstaferelen op in een deels archaïsch-folkloristische, deels moderne muziektaal, en bieden een betoverende rijkdom aan compositorisch vernuft en inventiviteit. Er is ook vaak gewezen
op een invloed van de toenmalige Stravinsky: ‘Les Noces’, dat er naar inhoud en inspiratie natuurlijk zeer nauw mee verwant is, werd in 1923 gecreëerd in Parijs. Maar er zijn geen aanwijzingen dat Bartók dat werk al gehoord had. De Zeven Stukken voor Koor en kamerorkest zijn gedistilleerd uit een didactisch project. In 1935 schreef Bartók ‘27 twee- en driestemmige koorstukjes voor Kinderkoor en voor Vrouwenkoor’. Twee jaar later komt Bartók met zijn toenmalige uitgever Boosey & Hawkes overeen om er een aantal van te orkestreren. Ingevolge een meningsverschil met Boosey & Hawkes zet Bartók de samenwerking stop. Er worden zes koorstukken gepubliceerd. In zijn opzoekingswerk rond Bartók ontdekte Iván Fischer echter dat Bartók ook nog een zevende stuk orkestreerde, dat hij aan de Hongaarse uitgever Zenemukiado bezorgde, en in 1941 ook samen met de andere zes orkestraties in een welbepaalde volgorde liet uitvoeren. Vanavond worden de zeven koorstukken ook uitgevoerd zoals Bartók het destijds zelf heeft voorgeschreven. De Danssuite van Béla Bartók is gecomponeerd in 1923, ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de vereniging van de steden Pest, Buda en Obuda tot Budapest. Ze werd samen gecreëerd met Kodaly’s ‘Psalmus Hungaricus’ en Dohnanyi’s ‘Festival Ouverture’, en was Bartóks eerste grote succes. Ook toen het werk twee jaar later werd uitgevoerd op het Nieuwe Muziekfestival in Praag werd het door de vakpers unaniem geprezen als een meesterwerk. Het daaropvolgende concertseizoen werd het in Duitsland alleen al vijftig keer uitgevoerd. Het werk is een voorbeeld van wat Bartók zelf ‘imitatie-volksmuziek’ noemde. In de loop van zijn etno-musicologische onderzoek samen met Zoltán Kodály, had hij het idioom van de verschillende Hongaarse, Roemeense, Moldavische, Mora-
Igor Stravinsky
vische, Slovaakse, en zelfs Arabische volksmuziektradities zo grondig geanalyseerd dat hij zelf perfect in elke stijl kon componeren. Zo lijken de thema’s van de vijf dansen uit deze suite ontleend aan de volksmuziek, maar zijn ze stuk voor stuk door Bartók zelf gecomponeerd. Het mooie is dat Bartók zich in die nationalistische periode niet als Hongaar voorstelt, maar in de suite heel uiteenlopende elementen van Hongaarse, Roemeense en Arabische herkomst samenbrengt. De vijf dansen worden verbonden door een ritornello en zijn zo in één ononderbroken beweging doorgecomponeerd, en nadat hij de modale, diatonische, chromatische, pentatonische en polytonale passages eerst naast mekaar heeft gejuxtaponeerd, verweeft hij in de laatste dertig maten van de suite bijna alle thema’s tot een meesterlijke climax. Bartók zag in de vredigheid van de Hongaarse boerenbevolking een utopisch bindmiddel dat de nationalistische verbrokkeling kon overstijgen. Met de Psalmensymfonie van Stravinsky komen we bij het hoogtepunt van dit concertprogramma. Stravinsky schreef de symfonie in 1930 voor de vijftigste verjaardag van het Boston Symphony Orchestra - net als Bartóks Drie Dorpsscènes in opdracht van Sergej Koussevitzky. De première had echter plaats in het Brusselse PSK onder leiding van Ernest Ansermet, omdat het concert in Boston door omstandigheden een week was uitgesteld. Het is opmerkelijk dat Stravinsky elke opdracht van een Amerikaans orkest beantwoord heeft met een symfonie: acht jaar later componeerde hij zijn Symfonie in C voor Chicago, twaalf jaar later zijn Symfonie in drie delen voor New York (de Symfonieën voor blazers schreef hij in 1920 als een hommage aan Debussy). Door zijn symfonieën niet te nummeren, maar ze telkens van aparte, zij het laconieke titels te voorzien, benadrukte Stravinsky zelf al het telkens geheel andere opzet van elk van zijn symfonieën.
In ‘Chronique de ma vie’ herinnert Stravinsky zich over het ontstaan van deze symfonie: “Ik vroeg me af uit welk klankmateriaal ik mijn symfonische constructie zou optrekken. Er stond me een symfonie met een grote contrapuntische ontwikkeling voor ogen. Om in die vorm te kunnen werken, moest ik dus ook mijn middelen uitbreiden. Daarom besloot ik een ensemble te kiezen van koor en orkest, waartussen geen hiërarchische verhouding, maar een volstrekte gelijkwaardigheid moest heersen. Wat de tekst betrof, zocht ik naar een gedicht, uitdrukkelijk geschreven om gezongen te worden. Daarbij dacht ik natuurlijk meteen aan de psalmen”. Het lijkt wel dat de objectieve modernist en componist van de heidense ‘Sacre’ zich hier wilde excuseren voor het religieuze karakter van zijn nieuwe werk door het voor te stellen alsof het door een aaneenschakeling van toevallige associaties tot stand kwam. Hetgeen echter sterk te betwijfelen valt: Stravinsky had zich net terug aangesloten bij het orthodoxe geloof, en droeg zijn partituur op de titelpagina op “aan de glorie van God”. Hij begon de symfonie voor zijn landgenoot Koussevitzky oorspronkelijk trouwens in het kerkslavisch. En het eerste deel is niet contrapuntisch, maar net grotendeels homofoon opgezet, en maakt gebruik van de orthodoxe, frygische kerktoonaard. De psalmen die Stravinsky uitkoos (38, 39 en 150) gaan van gebed (Exaudi orationem meam) over hoop (Expectans expectavi Dominum) tot lof en prijzen (Laudate Dominum). In de instrumentatie lijkt hij de meest zingende en expressieve instrumenten weg te laten (violen, altviolen en klarinetten) en hij wil de hogere stemmen bij voorkeur door kinderen bezet zien. Het eerste deel is opgevat als een prelude, op een ritme dat metrisch streng beteugeld is, maar van bij het begin een sterke vitaliteit bezit. De homofone koorzetting heeft een archaïsche, maar machtige werking.
Het tweede deel is een prachtige fuga, ingezet door de houtblazers, en wordt van als het koor inzet (achtereenvolgens van hoog naar laag) uiterst subtiel uitgewerkt tot een dubbelfuga. In het derde deel worden de dimensies nog opgevoerd, en krijgen we een symfonisch Allegro met een langzame inleiding. Het Alleluja waarmee het deel opent (en dat in het midden en kort voor het einde nog terugkeert) verwijst naar de traditie van de orthodoxe gezangen, en wordt meteen gevolgd door een verstilde recitering van de lettergrepen ‘Laudate Dominum’. Pas daarna opent het Allegro, met een majestueus uitgewerkt crescendo in het orkest. Op het einde keert de verstilde recitering van het Laudate terug, wat het slot een haast tijdloze, intens religieuze uitwerking geeft. Door de onthechte, geobjectiveerde abstractie van zijn muziek geeft Stravinsky de religiositeit van de psalmteksten een universaliteit die elke doctrine overstijgt.
Béla Bartók Tri dedinské scény, Sz79
I. Svatba A ty Anca krásna, uz vo voze kasna, na kasni periny: Uz t’a vyplatili, na kasni periny: uz t’a vyplatili, hijijijijijijijijijiji! A ztejto dediny na druhú dedinu ideme opácit novotnú rodinu. Hej, Anca, kasna je zjavora, perina zpapera, a to svarnô devca Uz nemá frajera, a to svarnô devca, uz nemá frajera, hijijijijijijiji! Ked’nemá frajera, ale bude muza, nebude prekvitat’, ako vpoli ruza Ruza som ja, ruza, pok?m nemám muza; Ked’budem mat’muza, spadne so mna ruza. Teráz sa ty, Anca, teraz sa oklames: My pôjdeme domov a ty tu ostanes. Teraz sa, teraz sa, teraz sa oklames: My pôjdeme domov a ty tu ostanes. Hoj hoja hojze hoj, hoja hojze hojze.
Drie Dorpsscènes voor vrouwenkoor en kamerorkest, Sz79
I. Huwelijk Anna, in jouw kisten op de wagen zitten mooie kleren en beddegoed, allemaal voor wanneer je getrouwd bent! We rijden naar het dorp van de bruidegom, zo snel als we kunnen, we bekijken de omgeving, leren daar de mensen kennen. Anna, de mooiste kisten uit esdoornhout, kussens gevuld met veren, Anna, mooie meisje, nu heb je geen minnaar meer. Nu heeft ze een man, maar ze heeft een minnaar verloren, ze zal zien dat een roos verwelkt en verdort. Ik ben een roos, maar alleen als ik vrijgezel ben, als ik een man heb, vallen de blaadjes en verdorren. Zeg vaarwel, Anna, zeg vaarwel en verlaat hem, laat ze vertrekken, vol vreugde, maar ga niet mee met hen. Laat ze nu allemaal vertrekken, maar jij moet achterblijven.
II. Ukoliebavka Beli ze beli moj syn premilen?! Ci ma budes chovat’, ej, na moje stariee dni? Budem, mamko, budem, K?msa neozenim0; A ked’sa ozenim, ej, potomvás odeelim.
II. Wiegelied Liefje, slaap, slaap, lief kind! Als jouw moeder oud wordt, zal je dan voor haar zorgen? Ik zal voor jou zorgen, moeder, zolang ik vrijgezel ben; Maar als ik getrouwd ben, moet ik weggaan en jou verlaten.
M, Co M, M,
Mmm, slaap, slaap, mijn liefje, geef mij niet nog meer zorgen, Slaap, slaap, liefje, je zal snel diep slapen. Mmm, liefje, blijf stil. Mmm, ga in het groene bos, trek jouw witte jurk aan, Laat jouw witte jurk schitteren Mmm, door de donkergroene takken.
búvaj ze mi, búvaj, len ma neunúvaj! ma viac unúvas, M,menej sa nabúvas. belej ze sa, belej, na hori zelenej, v kosielki bielenej.
M, koselôcka biela, sila ju Mariska, Sila ju hodbábom, M, pod zelen?m hájom. Beli ze, beli moj andelík biely, Len me neu letej, Ej do tej ciernej zeemi! Beli, beli ze mi, beli...
Mmm, jouw witte jurk die schittert, heeft onze oude Maria genaaid Voor jou in de groene velden. Mmm, ze borduurde de jurk met zijde. Liefje, slaap, slaap, mijn kind, O wee, witte engel, Ga nooit van me weg, Liefje, ga nooit van me weg! Slaap, slaap, lief kind…
III Tanec mládecov Poza búcky, poza pen, po’ze bratu pod’ze sem! Poza búcky a klady, tancuj suhaj za mlady! Styri kozy piaty cap, kto vyskoci, bude chlap! Ja by som bol vyskocil, ale som sa potocil. Hojze, hojze od zeme! Kto mi kozy zazenie? A ja by ich bol zahnal,Ale som sa vlka bál. Heja hoja heja hoj, Heja hoja heja hoj, hoj, Heja hoja ale som sa vlka bál. Hoj, hoj, hoj, hoj, ... Poza búcky, poza pen, po’ze bratu pod’ze sem! Hej, hej!
III. Dans der jongelingen Kleine eikeboom, groei de hoogte in, dans, jongen, dans mee! De kleine eik breekt in twee, dans, voor het vrije en nieuwe leven! Hé, oude geit, oude Billy, dans, als je kan, sta op en dans! Ik probeerde te dansen voor ik het kon: ik struikelde en plofte neer; het lukte niet. Nu, jongen, is de tijd gekomen, haal de geiten en drijf ze naar huis! Ja, ik zou ze graag bijeen drijven, als de wolf me niet had verstijfd van schrik. Heja hoja heja hoj, Heja hoja heja hoj, hoj, Heja hoja als de wolf me niet had verstijfd van schrik. Hoj, hoj, hoj, hoj, ... Kleine eikeboom, groei de hoogte in, dans, jongen, dans mee! Hej, hej!
Béla Bartók Zeven stukken voor koor en kamerorkest, Sz103
Huszárnóta Ez falu be vagyon kerítve, De ha lehet, kimegyek belöle! Kinek tetszik, csak maradjon benne, Sej, haj nem törödöm vélle!
Huzarenlied Rondom deze stad zijn stevige omheinigen gebouwd, maar niets houdt me tegen om hier weg te geraken. Hij die wil kan hier blijven, maar ik ben weg, ik ga ervandoor.
Huszárossan ülök a nyeregbe, Ezer pengö vagyon a zsebembe, Édes lovam, ne félj, itt nem hagylak, Sej, haj, széna lesz meg abrak.
Wij, trotse Huzaren, rijden altijd rechtdoor, hoor, hoe mijn geldstukken in mijn zak kletteren. Braaf paard, wees niet bang, ik zal je hier niet achterlaten, er zal koren en haver voor jou zijn.
Bolyongás Vad erdöben járok, járok éjszaka, Ide kerget engem szíem fájdalma, Vad erdöben járok egyedül, Rajtam az Isten sem könyörül.
Op de dool In de wildernis dwaal ik, in de wildernis, In de wildernis dwaal ik, midden in de nacht, Daarheen drijft mij mijn groot verdriet, In de wildernis dwaal ik rond, oh God! Platzak en helemaal alleen, zelfs de Heer denkt niet aan mij!
Házam volt, elégett, ezt bánom, Szöllöm volt, elpusztult, sajnálom, Lovam volt, ellopták, az is tör, Rózsám volt, elvitték, ez megöl! Amióta az én rózsám elveszett, Szomorúan töltöm én az éltemet, Vad erdöben járok egyedül, Rajtam az Isten sem könyörül!
Mijn huis is afgebrand, alles beschadigd, Alles verdord, mijn wijngaard ligt braak, Mijn paarden werden gestolen, wat een ellende, Mijn liefje heeft men weggenomen, dat betekent mijn dood. Sinds mijn valse liefje me in de steek heeft gelaten, Leef ik triest van dag tot dag, In de wildernis dwaal ik, helemaal alleen, zelfs de Heer denkt niet aan mij!
Resteknek nótája Vasárnap bort inni, Hétfön nem dolgozni, Kedden lefeküdni, Szeredán felkelni,
Lanterfantlied Op zondag nip je van de brandewijn, Op maandag blijf je in bed, Op dinsdag moet een man uitrusten, Op woensdag zou je je kunnen aankleden.
Csütörtök táncolni, Pénteken számolni, Szombaton kérdezni: Mit fogunk dolgozni?
Op donderdag ga je een beetje dansen, Op vrijdag droom je lekker, Op zaterdag zal je zeggen „Welk werk is er vandaag te doen?“
Jó nóta, szép nóta, Restnek a nótája: Más csak hadd dolgozzon, Ö meg csak mulasson!
O wat een plezierig lied, Het lied van de vrolijke lanterfanter! Laat anderen kreunen en werken Hij luiert de godganse dag.
Ne hagyj itt! Csak azt mondd meg, rózsám, Melyik úton mégy el, Felszántatom én azt Aranyos ekével,
Vertel me Vertel me, liefje, Langs welke weg verlaat je mij, Vertel het me en ik zal het omploegen Met een gouden ploegschaar.
Be is vetem én azt Szemen szedett gyonggyel, Be is boronálom Sürü könnyeimmel.
Ik zal het ook bezaaien Met fijne parels. En ik zal de weg doen overstromen Met mijn trieste tranen, ach.
Ne menj el! Ne menj el, el ne menj. Ne hagyjál itt engem, Mert ha itt hagysz engem, Bánatos lesz lelkem.
Ga niet weg! Ga niet weg, verlaat me niet! Ga niet weg, blijf bij mij, Want als je van me weggaat, Zal ik verteerd worden door verdriet.
Bánatos lélekkel, Szomorodott szívvel, Egyedül hogy legyek, Nálad nélkül éljek?
Met een ziel triest om jou, Met een hart verloren aan jou, Hoe zou ik zonder jou Kunnen verderleven?
Világon míg élek, Soha nem felejtlek, Visszajösz vissza még, S velem maradsz mindég.
Omdat er nu nog leven in mij stroomt, Zal je nog in mij leven, Je zal naar mij terugkeren, Blijf voor altijd bij mij.
Cipósütés Kertem alatt, kertem alatt arat három varnyú, Tücsök gyüjti, tücsök gyüjti, szunyog köti kévét, Bolha izog, bolha ugrál, bolha izog, ugrál. Szekérre kévét hány. Mén a szekér a malomba, Három macska hajtja, három tarka macska; Ez itt szitál, az meg rostál,
Broodbakken Daarginds in mijn tuin zijn drie zwarte kraaien aan het oogsten, De krekel verzamelt het graan en de mug bindt de halmen samen. De vlo vliegt druk heen en weer, hij gooit de halmen op de kar. De kar moet nu naar de molen, Drie gevlekte katten sturen de kar, een, twee, drie katten aan de kar. De kar klettert naar de molen, drie gevlekte katten aan de kar. De ene maakt het graan schoon, de andere selecteert het,
A harmadik vágja, malomkövet vágja. Szürke szamár vizet hoz egy akós hordóban, Kilenc akós hordóból tekenöbe tölti. Lúd dagasztja, lód dagasztja, kemencébe rakja, Medve várja, medve várja, kisült-e a cipó? Tyúk a cipót csipegeti, tyúk a cipót eszi, Hangya morzsát szedi.
En de derde draait de molensteen. De ezel brengt het water, een vat vol water, De ezel brengt het water,twee vaten water, Brengt negen vaten water. De gans kneedt het deeg, de gans kneed het deeg. De beer wacht, de beer wacht tot het brood goed gebakken is. De kip pikt het brood op, pik, pik, pik, Kruimels, kruimels, overal, de mier eet ze smakelijk op.
Legénycsúfoló Hej, a leány drága, Száz forint az ára, Ej haj, ej haj, Száz forint az ára.
Plaagliedje Ach, een meisje is kostbaar, Zeker honderd gulden waard, Hej ho! Hej ho! Zeker honderd gulden waard.
De a legény olcsó, Három marék ocsú, Az se búza-ocsú, Hanem csak zab-ocsú.
Maar een jongen is goedkoper, Niet meer waard dan een zak aren, Niet eens van de tarwevelden, Maar enkel van gerst.
Igor Stravinsky Psalmensymfonie
I. Exaudi orationem meam, Domine et deprecationem meam. Auribus percipe lacrimas meas. Ne sileas, ne sileas. Quoniam advena ego sum apud te et peregrinus, sicut omnes patres mei. Remitte mihi, ut refrigerer priusquam abeam et amplius non ero.
I. Aanhoor mijn gebed, Heer, en aanhoor mijn geroep. Blijf niet onberoerd door mijn tranen! Want ik ben een vreemde voor U en een burger, zoals al mijn voorvaderen. Laat me met rust, opdat ik op krachten kan komen, alvorens ik heenga en niet meer zal zijn.
Psalm 38, 13-14
II. Expectans expectavi Dominum et intendit mihi. Et exaudivit preces meas: et eduxit me de lacu miseriae et de luto faecis, et statuit super petram pedes meos: et direxit gressus meos. Et immisit in os meum canticum novum, carmen Deo nostro. Videbunt multi, videbunt et timebunt: et sperabunt, sperabunt in Domino. Psalm 39, 2-4
II. Ik wachtte geduldig op de Heer, en Hij boog zich over mij. En Hij aanhoorde mijn geroep en Hij trok mij uit de vreselijk put en uit het slijk en Hij plaatste mijn voeten op een rots, Hij verstevigde mijn stappen. En Hij legde mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Velen zullen dit zien en vrezen, en hoopvol op de Heer vertrouwen.
III. Alleluia, laudate Dominum in sanctis Eius laudate Eum in firmamento virtutis Eius. Laudate Dominum. Laudate Eum in virtutibus Eius, laudate Dominum in sanctis Eius. Laudate Eum secundum multitudinem magnitudinis Eius. Laudate Eum in sono tubae. Alleliua, laudate Dominum. Laudate Eum in timpano et choro, laudate Eum in cordis et organo, laudate Eum in cymbalis jubilationibus, laudate Dominum, laudate Eum. Omnis spiritus laudet Dominum, omnis spiritus laudet Eum. Alleluia, laudate Dominum. Psalm 150
III. Alleluia, loof de Heer In Zijn heiligdom, loof Hem in het firmament van Zijn kracht. Loof de Heer loof hem voor Zijn machtige daden, loof de Heer in Zijn heiligdom. Loof Hem naar zijn heerlijke grootsheid. Loof Hem met trompetgeschal. Alleluia, loof de Heer. Loof Hem met pauken en dans, loof Hem met strijkers en blazers, loof Hem met luide cymbalen, loof Hem met welluidende cymbalen, loof de Heer, loof Hem. Laat alles wat ademt de Heer loven. Alleluia, loof de Heer.
Budapest Festival Orchestra In 1983, toen dirigent Iván Fischer en pianist Zoltan Kocsis beslisten om een nieuw symfonisch orkest op te richten, had niemand kunnen raden dat dit het begin was van één van de meest succesvolle en opwindende muzikale avonturen zowel in Hongarije als op de internationale podia. In het begin gaf het Budapest Festival Orchestra een maximum van vier of vijf concerten per jaar, maar in 1992 werd het aangesteld als permanent orkest van Budapest, de hoofdstad van Hongarije. Vanaf dat moment werd het orkest door publiek en kritiek beschouwd als de ware erfgenaam van de muzikale tradities van Hongarije en Centraal-Europa, dat deze wortels een nieuwe dynamiek en verjonging zou geven. Nu is het Budapest Festival Orchestra een van de meest gevraagde ensembles binnen de internationale muziekscène. Het orkest is een welkome gast zowel op vooraanstaande muziekfestivals in Salzburg, Luzern, Parijs, Londen,... en in de belangrijkste concertzalen, gaande van het Musikverein en het Konzerthaus in Wenen tot Carnegie Hall in New York, Théâtre des Champs-Elysées in Parijs en het Concertgebouw in Amsterdam. Artiesten van wereldklasse hebben reeds met het orkest samengewerkt: Sir Georg Solti, Kurt Sanderling, Charles Dutoit, Edith Mathis, Sandor Végh, Yehudi Menuhin, Gidon Kremer, András Schiff, Eliahu Inbal, Marek Janowski, Agnes Baltsa, Martha Argerich, Radu Lupu, Thomas Zehetmair, Vadim Repin, Richard Goode en anderen. Ook de operaprojecten van het orkest oogstten succes: ‘Cosi fan tutte’ in 1992, ‘Idomeneo’ in 1993 en ‘Un Turco in Italia’ dat in 1996 in Parijs werd opgevoerd. De serie van drie concerten ter herdenking van de vijftigste verjaardag van de dood van Bartók werd tijdens het seizoen 1995-96 niet alleen in Boedapest uitgevoerd, maar ook in New York, Parijs, Keulen, Frankfurt en Brussel. Over verschillende jaren gespreid voerde het orkest de symfonische cyclus van Mahler uit in Boedapest, Lissabon, Frankfurt en Wenen. Met de Bartók-Stravinsky cyclus werd het orkest uitgenodigd in Edinburgh, Londen, San Francisco en New York. Het orkest besteedt ook ruime aandacht aan nieuwe muziek: ze speelden de Hongaarse premières van werken van Ustvolskaja, Eötvös, Kurtág, Holliger, Doráti en anderen. Het orkest gaf reeds compositieopdrachten aan componisten als Jeney, Sáry, Lendvay, Vajda, Mártha, Melis en Vidovsky. Om een veelzijdige artistieke ontwikkeling van zijn musici te verzekeren, organiseert het Budapest Festival Orchestra ook een serie kamermuziekconcerten, een jaarlijks zomerfestival barokmuziek en concerten voor kinderen. Er werd ook een eigen postgraduale orkestacademie voor de eigen muzikanten opgericht.
Collegium Vocale Gent In de wereld van de vocale klassieke muziek heeft Collegium Vocale Gent zich in de loop van meer dan dertig jaar zonder twijfel een echte wereldfaam verworven. Dat dit geen toeval is, maar het resultaat van een jarenlange consequente werkwijze en artistieke visie, hoeft geen betoog. Opgericht in 1970 op initiatief van Philippe Herreweghe was deze groep zangers de eerste om in de jaren zeventig de nieuwe stijlprincipes met betrekking tot de interpretatie van barokmuziek toe te passen op de vocale muziek. Instrumentalisten waren toentertijd al enkele jaren begonnen aan hun zoektocht naar een uitvoeringspraktijk die nauwer aansloot bij de historische context. Ze grepen hiervoor terug naar origineel bronnenmateriaal, dat ze aan een grondige studie onderwierpen, en naar een authentiek instrumentarium. Het is dan ook niet verwonderlijk dat musici als Gustav Leonhardt, Ton Koopman en Nicolaus Harnoncourt al zeer snel belangstelling toonden voor de gelijklopende aanpak van dit Vlaams ensemble op het gebied van de vocale muziek. Dit resulteerde in een intensieve samenwerking, zowel op het concertpodium als op plaat. Philippe Herreweghe is zich steeds bewust geweest van de waarde van een dergelijke samenwerking en daarom werkte het ensemble ook later af en toe samen met andere dirigenten (René Jacobs, Paul Van Nevel, Bernard Haitink, Daniel Reuss, …) en verschillende orkesten zoals het Freiburger Barockorchester, het Concertgebouworkest of de Wiener Philharmoniker. Het repertoire van Collegium Vocale Gent is niet te vangen binnen een welbepaalde stijlperiode. Het ensemble leverde een belangrijke bijdrage tot de herontdekking van heel wat polyfone werken uit de renaissance. Regelmatig staat het klassieke en romantische repertoire op het programma en ook creaties en uitvoeringen van hedendaagse muziek komen nu en dan aan bod. Het waarmerk van Collegium Vocale Gent is en blijft echter de Duitse barokmuziek en meer specifiek het oeuvre van Johann Sebastian Bach. Voor dit repertoire werd einde van de jaren tachtig het orkest van Collegium Vocale Gent opgericht, dat door zijn hechte band met het koor een onmisbaar instrument is geworden bij de uitvoering van deze muziek. Een doorgedreven bekommernis om de kwaliteit van de uitvoeringen heeft ervoor gezorgd dat Collegium Vocale Gent een omvangrijke discografie wist op te bouwen. A capella of samen met het orkest van Collegium Vocale Gent, het Orchestre des Champs Elysées, het koor van La Chapelle Royale uit Parijs en diverse andere instrumentale en vocale ensembles, werden in de loop der jaren meer dan zestig opnames gerealiseerd, onder meer voor de labels Harmonia Mundi France, Virgin Classics, Accent, Ricercar en Telefunken. Daarnaast brengen talrijke concertreizen Collegium Vocale Gent op alle belangrijke podia en muziekfestivals van Europa. Het ensemble was reeds te gast in de Verenigde Staten, Zuid-Amerika, Israël, Hong-Kong, Japan en Australië. In 1993 werd Collegium Vocale Gent door de Vlaamse Gemeenschap benoemd tot Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen. Het ensemble geniet tenslotte ook de steun van de Provincie OostVlaanderen en de stad Gent.
Iván Fischer Aanvankelijk studeerde Iván Fischer piano en viool, later schakelde hij over op cello. Na zijn studies compositie in Boedapest studeerde hij af in de compositieklas van Hans Swarowski in Wenen. Vervolgens werkte hij gedurende twee seizoenen als assistent van Nikolaus Harnoncourt. De internationale carrière van Iván Fischer ging van start toen hij op vijfentwintigjarige leeftijd in Londen de Rupert Foundation Conducting Competition won. Hierdoor werd hij door alle belangrijke Britse orkesten uitgenodigd om te dirigeren. In 1983 keerde hij terug naar Hongarije, waar hij het Budapest Festival Orchestra oprichtte. Als gastdirigent wordt hij geregeld gevraagd door de Berliner Philharmoniker, Concertgebouworkest Amsterdam, New York Philharmonic, Cleveland Orchestra, London Symphony, Israel Philharmonic, Bayerischer Rundfunk Orchester, Westdeutscher Rundfunk Orchester, Orchestre National de France, Chamber Orchestra of Europe en Orchestra of the Age of Enlightenment. Als operadirigent werd Iván Fischer uitgenodigd door de English National Opera en Royal Opera House, Covent Garden en de opera’s van Parijs, Zürich, Frankfurt, Boedapest en Stockholm. Hij dirigeerde ook de Weense Staatsopera in verscheidene Mozart-producties. In november 1994 dirigeerde hij een zeer succesvolle productie van ‘Le Nozze di Figaro’ in de Opéra de Bastille en hij werd daar opnieuw uitgenodigd voor een productie van ‘La Clemenza di Tito’. Van 1989 tot 1996 was Iván Fischer eerste gastdirigent van het Cincinnati Symphony Orchestra. Sinds 2000 is hij muziekdirecteur van de Opéra National de Lyon, waar hij elk jaar twee nieuwe producties leidt.
Collegium Vocale Gent sopraan Ulrike Barth Judith Decker Tanja Obalski Elisabeth Rapp Josie Ryan Dagmar Schmeling Ayala Sicron Ria Struyven Andrea van Beek Lut Van de Velde Kristien Vercammen Kathrin Volkmann alt Franziska Emenlauer Ursula Ebner Gudrun Köllner Brigitte La Baron Dorothee Merkel Lieve Mertens Cécile Pilorger Bettina Ranch Sandra Raoulx Barbara Tetenberg Tiina Zahn
tenor Malcolm Bennett Christoph Hierdeis Gerhard Hölzle Jean-Léon Klostermann Dan Martin José Pizarro Bernhard Scheffel Florian Schmitt Warren Trevelyan-Jones René Veen bas Pieter Coene Christoph Dobmeier Stefan Drexlmeier Joachim Höchbauer Sebastian Myrus Yoshitaka Ogasawara Patrick Pobeschin Peter Pöppel Klaus Schredl Alois Späth Robert van der Vinne Tomi Wendt
Budapest Festival Orchestra muzikale leiding Iván Fischer 1ste viool János Selmeczi Agnes Bíró Cser László Mária Gál-Tamási Radu Hrib István Kádár Ernö Kiss Péter Kostyál Eszter Lesták Bedö Gyöngyvér Oláh Tamás Zalay Erika Illési Galina Danyilova Bence Asztalos 2de viool Violetta Eckhardt Györgyi Czirók Tibor Gátay Krisztina Haják Zsófia Lezsák Eva Nádai Levente Szabó Zsolt Szefcsik József Rácz Csaba Czenke Andrea Fenyvesi Adél Miklós altviool Péter Lukács Miklós Bányai Judit Bende Cecília Bodolai Agnes Csoma Barna Juhász Zoltán Fekete Nikoletta Reinhardt Nao Yamamoto Nikoletta Szöke
cello Péter Szabó László Bánk Lajos Dvorák György Kertész Gabriella Liptai György Markó Rita Sovány Eva Eckhardt contrabas Zsolt Fejérvári Károly Kaszás Géza Lajhó László Lévai Csaba Sipos Attila Martos fluit Erika Sebök Anett Jóföldi Bernadett Nagy Krisztina Párkai Anna Fazekas hobo Guy Porat Holly Fawcett Zoe Kitson Tamás Bartók Mariann Rajnai klarinet Akos Acs György László Kiss fagot Tamás Benkócs Sándor Patkós Dániel Tallián Melinda Magyar
hoorn Szabolcs Zempléni András Szabó Dávid Bereczky Zsombor Nagy trompet Zsolt Czeglédi Tamás Póti Zoltán Tóth József Boros Gábor Komlóssy trombone Balázs Szakszon I. Péter Bálint Sándor Balogh tuba Józef Bazsinka pauken Roland Dénes slagwerk Gáspár Kiss László Herboly István Kurcsák harp Margit Bognár piano Gábor Eckhardt Katalin Sarkady assistent dirigent Ching-Ming Lu