Bijlage nr.
:
100 - 2007
Onderwerp
:
Planschade A50 (2e tranche)
AAN de gemeenteraad;
1. Inleiding De gemeente heeft sinds 2002 een groot aantal verzoeken van burgers ontvangen om een vergoeding van planschade ex artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) als gevolg van de realisering van de A50 en de daaraan gekoppelde functiewijziging van de Gentiaanlaan. Op dit moment zijn circa 100 verzoeken om planschade bij de gemeente ingediend. Dit voorstel beperkt zich tot de tweede tranche, te weten de voorliggende 55 verzoeken. Hierbij wordt opgemerkt dat in een aantal gevallen nog nader onderzoek moet plaatsvinden om het bedrag aan planschadevergoeding te bepalen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de SAOZ is uitgegaan van 100 % voorzienbaarheid in deze situaties – en dus geen waardevermindering heeft vastgesteld - terwijl de commissie van Heesbeen daar een ander percentage voor hanteert. De derde tranche, het resterende aantal verzoeken om planschade, zal (afhankelijk van de datum van indiening van de verzoeken) naar verwachting in de loop van 2008 worden afgehandeld. Indien de verzoeken om planschade na 1 september 2005 zijn ingediend is – ingevolge de gewijzigde weten regelgeving ten aanzien van planschade – het college van burgemeester en wethouders bevoegd orgaan. De gemeenteraad heeft in zijn openbare vergadering van 27 september 2007 een besluit genomen over de eerste tranche, te weten 35 verzoeken om planschade ex artikel 49 WRO als gevolg van de aanleg van de A50 en de daaraan gekoppelde functiewijziging van de Gentiaanlaan. In het onderstaande wordt in verband met de vergelijkbaarheid met de thans voorliggende verzoeken, grotendeels teruggegrepen op het toen voorliggende voorstel aan uw raad. 2. Voorgeschiedenis Op 3 juli 1996 hebben de gemeente en Rijkswaterstaat een overeenkomst gesloten “betreffende de hoofduitgangspunten, alsmede de verdere voorbereiding, van de aanleg van de omlegging Son van de rijksweg A50 in de gemeente Son en Breugel” (zie bijlage A van de ter inzage liggende stukken). Als gevolg hiervan behoort Rijkswaterstaat tot de bij het dossier “planschade” betrokken partijen. Immers, onder voorwaarde van instemming, zou Rijkswaterstaat de financiële gevolgen voor het toekennen van planschade door de gemeente voor haar rekening nemen. Medio 2004 heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) haar eerste 35 adviezen in concept afgerond. Deze zijn voor een eerste reactie verzonden aan de belanghebbenden en Rijkswaterstaat. Bijna alle 35 belanghebbenden en Rijkswaterstaat hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om een zienswijze in te dienen. De zienswijze van Rijkswaterstaat viel de verzoekers en de gemeente wel zeer koud op hun dak. Rijkswaterstaat kwam namelijk tot de conclusie dat, op basis van een door de heer mr. J. W. van Zundert opgestelde second opinion, alle verzoeken konden worden afgewezen wegens actieve risi-
H:\001_Alg\07-0019074_RVEB Raadsbesluit planschade A50 (2e tranche).doc
co-aanvaarding. Dat wil zeggen dat volgens Van Zundert alle verzoekers voor de aankoop van hun woning op de hoogte waren of konden zijn van de mogelijke aanleg van de A50. De reacties van zowel verzoekers als van Rijkswaterstaat, zijn bij het opstellen van een definitief advies door de SAOZ meegewogen. De zienswijze van Rijkswaterstaat geeft de SAOZ daarbij geen aanleiding om haar standpunt ten principale te wijzigen. Dit definitieve SAOZ-advies ligt ten grondslag aan een door het college geformuleerd ontwerpraadsvoorstel, dat vervolgens, met bijbehorende stukken, opnieuw naar de verzoekers en Rijkswaterstaat wordt gestuurd met het verzoek om hierop te reageren. Een aantal verzoekers en Rijkswaterstaat doet dat, door te stellen dat zij het niet eens zijn met de beoordeling van de door hun ingediende zienswijzen door de SAOZ. Rijkswaterstaat houdt bij haar reactie vast aan het standpunt van actieve risicoaanvaarding. Zij zal dan ook de financiële gevolgen niet vergoeden, als de gemeente toch overgaat tot het toekennen van planschade. Deze visie is – evenals de door de verzoekers ingediende reacties – vervolgens opnieuw door de gemeente voorgelegd aan de SAOZ. Op 31 augustus 2005 adviseert de SAOZ over alle, tegen het ontwerpraadsvoorstel ingediende zienswijzen, en opnieuw ziet zij geen aanleiding haar eerdere conclusies te wijzigen. Om uit de nu ontstane patstelling te komen, vraagt de gemeente vervolgens nader advies bij een deskundige op het gebied van planschade als bedoeld in artikel 49 WRO, de heer prof. mr. drs. B.P.M. van Ravels. De heer Van Ravels, op zijn beurt, concludeert in afwijking van het SAOZ-advies en de opgestelde second opinion van Van Zundert, dat er in deze situatie sprake is van gedeeltelijke voorzienbaarheid. Met dit standpunt heropent de gemeente uiteindelijk het overleg met Rijkswaterstaat. Verschillende verzoekers vinden intussen dat de besluitvorming wel erg lang op zich laat wachten en vragen in diverse bezwaar- en beroepsprocedures om versnelling van het proces. De rechtbank van Den Bosch, afd. bestuursrechtspraak draagt uiteindelijk, in haar laatste uitspraak van 30 mei 2007, de gemeenteraad op om uiterlijk 27 september 2007 een reëel besluit te nemen op het verzoek om planschade in deze. 3. Instelling Commissie van Heesbeen / mate van voorzienbaarheid Rijkswaterstaat blijkt gevoelig voor de argumenten van de gemeente en stemt in met een onderzoek naar de mate van voorzienbaarheid. Dit onderzoek wordt op verzoek van het college uitgevoerd door de heer mr.ing. A. van Heesbeen van Taxatiebureau Gloudemans binnen de zogeheten Commissie van Heesbeen (hier wordt uitdrukkelijk geen planschadecommissie bedoeld). Bij de aanvraag om nader advies omtrent de mate van voorzienbaarheid wordt de commissie nadrukkelijk verzocht om, gelet op de omstandigheid dat het hier een groot aantal verzoeken in min of meer vergelijkbare gevallen betreft, in haar advisering een zodanige systematiek te ontwikkelen en te volgen, dat deze zich voor een toepassing op meerdere (lees: de overige) gevallen leent. Bij brief van 24 juli 2007 stuurt de commissie Van Heesbeen de gemeente het advies toe omtrent de mate van voorzienbaarheid in het kader van de 35 verzoeken om planschade ex artikel 49 WRO als gevolg van de aanleg van de A50 en de te hanteren systematiek. Bij raadsbesluit van 27 september 2007 heeft u – ter afdoening van de eerste tranche van 35 planschadeverzoeken - ingestemd met de door de commissie Van Heesbeen gehanteerde systematiek. Voorgesteld wordt om ook de onderhavige 55 plangeschadeverzoeken overeenkomstig de door de commissie Van Heesbeen gehanteerde systematiek af te doen. Hierbij wordt nogmaals opgemerkt dat deze systematiek tot gevolg heeft dat er in een aantal gevallen nader onderzoek moet plaatsvinden om de waardevermindering te bepalen.
2
De commissie Van Heesbeen komt tot de volgende mate van voorzienbaarheid: Periode Van 1 juli 1965 tot 26 februari 1981 Van 26 februari 1981 tot 14 december 1988 Van 14 december 1988 tot 20 december 1991 Van 20 december 1991 tot 16 juni 1993 Van 16 juni 1993 tot 17 oktober 1994 Van 17 oktober 1994 tot heden
Grondslag Uitbreidingsplan in hoofdzaak Bestemmingsplan Buitengebied Raadsbesluit westelijke omleiding
A50 25%
Gentiaanlaan 0%
35%
25%
Besluit minister structuurvariant C
50%
25%
Ter inzage legging Tracénota en Milieu-effectrapportage Tracébesluit minister
60%
60%
Ter inzage legging voorontwerpbestemmingsplan “A50, omlegging Son”
100% 100%
100% 60%
Dit advies betekent een aanzienlijke verruiming van de perioden van beperkte voorzienbaarheid. Immers, de SAOZ was in haar advisering uitgegaan van volledige voorzienbaarheid ná 1 mei 1989, de datum waarop de startnotitie “A50 Oss – Eindhoven” ter inzage is gelegd, nadat de Minister van Verkeer en Waterstaat op 14 december 1988 had gekozen voor de zogenoemde structuurvariant C. Van Heesbeen gaat nu uit van volledige voorzienbaarheid vanaf 16 juni 1993 voor wat betreft de A50 en 17 oktober 1994 voor wat betreft de Gentiaanlaan. 4. Reactie Rijkswaterstaat op definitief advies Commissie Van Heesbeen. In het kader van de tussen de gemeente en Rijkswaterstaat gesloten overeenkomst over vergoeding van de financiële gevolgen van door de gemeente uit te keren planschade, heeft het college aan Rijkswaterstaat gevraagd of zij het eindrapport van de Commissie van Heesbeen onderschrijft. Rijkswaterstaat stelt zich nu op het standpunt dat er naar haar mening sprake is van volledige voorzienbaarheid vanaf 1 mei 1989, de datum van ter inzage legging van de startnotitie “A50 Oss – Eindhoven”. Dit geldt voor zowel de aanleg van de A-50 als voor de (verlengde) Gentiaanlaan. In het verlengde daarvan is Rijkswaterstaat slechts bereid de kosten te vergoeden voor zover deze betrekking hebben op aankoop van een perceel vóór die datum, daarbij uitgaande van de door SAOZ bepaalde waardevermindering en rekening houdende met het voorzienbaarheids-percentage zoals bepaald door de Commissie Van Heesbeen. Voor zover de gemeente tot een ruimere vergoeding overgaat, zullen deze bedragen, aldus Rijkswaterstaat, voor rekening van de gemeente blijven. In de hiervoor al meermalen aangehaalde overeenkomst tussen de gemeente en Rijkswaterstaat is de volgende passage opgenomen: “Indien een onherroepelijke uitspraak van de administratieve rechter betreffende de beslissing op een verzoek om planschadevergoeding de gemeente dwingt tot het toekennen van een hoger bedrag aan schadevergoeding dan het bedrag ten aanzien waarvan het Rijk zich bereid verklaard heeft om deze voor zijn rekening te nemen, vergoedt het Rijk de geldsom die volgens de uitspraak aan belanghebbende dient te worden toegekend.” Voor het geval de gemeente en het Rijk het niet eens zijn over de toe te kennen vergoeding is bepaald: “Indien de gemeente een hoger bedrag aan planschadevergoeding toekent en zij van oordeel is, dat het Rijk dit hogere bedrag, althans een hoger bedrag voor zijn rekening zou moeten nemen, dan zijn de gemeente en het Rijk verplicht met elkaar in overleg te treden, teneinde te bezien of in der minne tot een oplossing van het geschil kan worden gekomen. Indien partijen niet binnen drie maanden na verzending van de uitnodiging voor het overleg door de gemeente tot een oplossing zijn gekomen, staat het de gemeente vrij het geschil ter beslechting aan de burgerlijk rechter voor te leggen.”
3
5. Beoordeling verzoeken Bij twijfel aan de juistheid van een planschadeadvies is de gemeente gerechtigd nader advies in te winnen. Er is immers geen sprake van een bindend advies. In deze kwestie is twijfel gerezen rond de door SAOZ gegeven adviezen over de voorzienbaarheid, mede ingegeven door de van de SAOZ afwijkende opvatting van, de door Rijkswaterstaat geconsulteerde, heer Van Zundert. Dit is voor het college aanleiding geweest om advies te vragen aan een in deze materie onafhankelijke, uitermate deskundige, de heer Van Ravels. Zoals gesteld concludeerde Van Ravels over bepaalde perioden tot gedeeltelijke voorzienbaarheid. In het verlengde van deze conclusie heeft het college vervolgens de ter zake onafhankelijke deskundige mr. ing. A.C.M.M. van Heesbeen advies gevraagd over de mate van voorzienbaarheid in de diverse perioden. Rijkswaterstaat kon zich vinden in deze nadere adviesaanvraag. Indien uw raad van oordeel is dat de uitgebrachte nadere adviezen van Van Ravels en de Commissie Van Heesbeen juist zijn, staat het u juridisch/bestuursrechtelijk gezien vrij zich bij de besluitvorming te baseren op deze deskundigenadviezen. Bij de beoordeling of er sprake is van voorzienbaarheid van de schade op grond waarvan deze redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van verzoeker dient te blijven, moet als maatstaf worden gehanteerd de vraag of er voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor omwonenden in ongunstige zin zou veranderen. Dit is het geval indien het een voldoende concreet en ter openbare kennis gebracht beleidsstuk betreft waaruit een voornemen tot wijziging van het planologische regime kon worden afgeleid. De mate van voorzienbaarheid is evenredig aan de mate van duidelijkheid en zekerheid die de betreffende voorbereidende plannen bieden omtrent de uiteindelijke verwezenlijking daarvan. Wij zijn van oordeel dat SAOZ in haar advisering over de toekenning van planschadevergoeding met betrekking tot de periode 1 juli 1965 tot 1 mei 1989 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gedeeltelijke voorzienbaarheid. Immers, gelet op de in de diverse tijdvakken aanwezige en openbare documenten over de aanleg van de rijksweg diende bij kopers op zijn minst in zekere mate rekening te worden gehouden met de komst hiervan. De Commissie Van Heesbeen geeft in haar advies aan, uitgesplitst over zes tijdvakken vanaf 1 juli 1965, welke documenten aanwezig en openbaar waren en geeft gemotiveerd aan hoe over die verschillende tijdvakken gekomen is tot de aangegeven percentages van voorzienbaarheid. Wij kunnen ons vinden in de benaderingswijze en de conclusies van deze commissie. Wat betreft het door Rijkswaterstaat ingenomen standpunt dat na 1 mei 1989 sprake is van volledige voorzienbaarheid merken wij het volgende op. Rijkswaterstaat baseert zich op het feit dat op 1 mei 1989 de startnotitie “A50 Oss – Eindhoven” ter inzage is gelegd, nadat de Minister van Verkeer en Waterstaat, overeenkomstig het advies van de Raad van de Waterstaat van 26 september 1988, op 14 december 1988 had gekozen voor de zogenoemde structuurvariant C. Rijkswaterstaat gaat hierbij voorbij aan de omstandigheid dat de beslissing d.d. 14 december 1988 van de minister nog geen onherroepelijke beslissing was, maar slechts de aanleiding vormde tot het doen van een nader onderzoek, en slechts in beperkte mate duidelijkheid en zekerheid bood omtrent de uiteindelijke verwezenlijking van de Rijksweg A50, inclusief de verwezenlijking van de Verlengde Gentiaanlaan. Dat toen slechts sprake was van beperkte voorzienbaarheid blijkt te meer uit het feit dat de nadien verschenen Tracénota 5 varianten bevatte, waarbij 3 varianten uitgingen van een tracé van Rijksweg A50 ten westen van de wijk de Gentiaan en eveneens 3 varianten die uitgingen van een aansluiting op de Gentiaanlaan. Wij kunnen ons dan ook niet verenigen met het standpunt van Rijkswaterstaat en sluiten ons ter zake aan bij de visie van de Commissie Van Heesbeen.
4
Zoals bij de besluitvorming in de gemeenteraadsvergadering van 27 september 2007 reeds is aangegeven heeft besluitvorming conform onze opvatting als consequentie dat Rijkswaterstaat de gemeente vooralsnog slechts gedeeltelijk de kosten rond de planschadevergoedingen zal vergoeden, te weten alleen die kosten die betrekking hebben op aankopen tot en met 1 mei 1989. Gelet op de tot nu toe ingediende verzoeken kan dit bedrag naar schatting oplopen tot € 125.000,-op een te verwachten ingeschat totaal schadebedrag van circa 1,5 miljoen euro. 6. Niet- vergoede deel van de kosten Wil de gemeente de niet-vergoede kosten op het Rijk kunnen verhalen zal, conform het bepaalde in de overeenkomst, met het Rijk in overleg getreden moeten worden teneinde te bezien of in der minnen tot een oplossing van het geschil kan worden gekomen. Indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt, kan de gemeente (eveneens conform het bepaalde in de overeenkomst) een procedure hierover aanhangig maken bij de burgerlijk rechter. Deze procedure zal dan, zeer kort samengevat, gebaseerd zijn op de stelling dat het Rijk is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, door te weigeren de hogere bedragen aan planschadevergoeding voor haar rekening te nemen; bedragen, die de gemeente aan de respectievelijke verzoekers heeft toegekend, overeenkomstig het advies van de in overleg met het Rijk aangewezen onafhankelijke deskundige. Gelet op de aanwezige stukken, met name de deskundigenrapporten, en de jurisprudentie omtrent (gedeeltelijke) voorzienbaarheid achten wij de kans van slagen van zodanige procedure groot. In die opvatting worden wij gesteund door Van Ravels. Wij zullen Rijkswaterstaat schriftelijk benaderen met het doel om tot een minnelijke regeling rond de door haar niet vergoede kosten te komen. Wij spreken nu reeds uit dat, indien dat niet tot het gewenste resultaat leidt, de gemeente zich ter zake tot de burgerlijk rechter zal wenden. 7. Zienswijzen Bij brief van 16 oktober 2007, verzonden 16 oktober 2007 is het ontwerpraadsvoorstel richting betrokkenen verzonden en zijn zij de gelegenheid gesteld om - binnen zes weken na verzenddatum van de brief- te reageren op het ontwerpraadsvoorstel. Gedurende de periode van 17 oktober tot en met 27 november 2007 zijn er een aantal zienswijzen ingediend. Hieronder worden de naar voren gebrachte zienswijzen kort samengevat en van een beoordeling voorzien. •
Dhr. Dijk, Kolibrievlinderlaan 16, 5691 NT Son en Breugel (inzake planschade Vogezenlaan 20)
Inhoud Het aangehouden kortingspercentage ingevolge gedeeltelijke voorzienbaarheid is ten onrechte over het gehele schadebedrag berekend. Beoordeling De heer Dijk was eigenaar van het op het Vogezenlaan 20 gesitueerde onroerende goed vanaf 10 september 1969. Uit het advies van de SAOZ blijkt dat het totale schadebedrag is opgebouwd uit twee delen, te weten: € 25.000 (A50), en € 7.500 (Gentiaanlaan). Het kortingspercentage van 25% is – ten onrechte - over het gehele schadebedrag berekend aangezien in de periode tussen 1 juli 1965 en 26 februari 1981 er geen sprake was van enige mate van voorzienbaarheid voor wat betreft de Gentiaanlaan.
5
Het kortingspercentage van 25 % als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid dient alleen over de schadecomponent van € 25.000,= te worden berekend. De in de matrix opgenomen bedragen zijn hierop aangepast. •
P. Botman, Ardennenlaan 8, 5691 JN Son en Breugel (inzake planschade Ardenne nlaan 8)
Inhoud Appellant maakt bezwaar tegen het aangehouden kortingspercentage als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid van 35%. Beoordeling Dhr. Botman is eigenaar van het op het Ardennenlaan 8 gesitueerde onroerende goed vanaf 1 maart 1982. In het ontwerpraadsbesluit en in het van dit (ontwerp)raadsbesluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen wordt uitgebreid stilgestaan bij het onderwerp voorzienbaarheid. In het advies van de Commissie Van Heesbeen wordt uitgebreid stilgestaan bij het raadsbesluit van 26 februari 1981. Hierover overweegt de Commissie Van Heesbeen het volgende: “Op basis van deze nota neemt de raad van de gemeente op 26 februari 1981 een concreet en formeel besluit waaruit een voornemen tot wijziging van het planologisch regime kan worden afgeleid. In dit besluit wordt namelijk ingestemd met de aanleg van een westelijke omleiding om Son, een secundaire provinciale weg, op een afstand van circa 200 meter ten westen van de wijk Gentiaan met een aansluiting op de Gentiaanlaan. Daarbij zou echter de Gentiaanlaan ter hoogte van de Africalaan naar het zuiden afbuigen waardoor de Gentiaanlaan op grotere afstand van de wijk Gentiaan zou komen te liggen…Op 27 mei 1982 wordt door de raad van de gemeente de definitieve variant (de zogenoemde variant 3b) vastgesteld inclusief de aansluiting van op de Gentiaanlaan” Naar het oordeel van de schadecommissie was het derhalve reeds op 26 februari 1981 voorzienbaar (en op 27 mei 1982 nog eens bevestigd) dat op een afstand van 200 meter van de wijk Gentiaan een provinciale weg zou worden aangelegd met en aansluiting op de Gentiaanlaan, waarbij de Gentiaanlaan zou worden verlegd in zuidelijke richting. Met betrekking tot het huidige tracé van de Rijksweg A50 betreft echter de aanleg van een rijksweg op een afstand van 100 meter van de wijk Gentiaan, waarbij de Gentiaanlaan langs de wijk blijft liggen en pas op de meest westelijke punt van de wijk afbuigt naar het zuiden. Naar het oordeel van de schadecommissie was derhalve de aanleg van een rijksweg inclusief de aansluiting op de Gentiaanlaan in zijn huidige vorm slechts gedeeltelijk voorzienbaar vanaf 26 februari 1891. Rekening houdend met de hierboven beschreven verschillen tussen het besluit van de gemeenteraad tot de aanleg van een westelijke omleiding met een aansluiting op de Gentiaanlaan enerzijds en de uiteindelijke aanleg van de Rijksweg A50 inclusief de aansluiting op de Gentiaanlaan anderzijds…dat er een aftrek wegens voorzienbaarheid dient plaats te vinden van 35% in verband met de aanleg van de Rijksweg A50 en 25% in verband met de aansluiting op de Gentiaanlaan vanaf de datum van het raadsbesluit” Het door de heer Botman aangehaalde citaat uit het bestemmingsplan “Industrieterrein Ekkersrijt” wordt opgemerkt dat dit citaat onderdeel uitmaakt van paragraaf IV “Verkeersaspecten” waarin overwegingen zijn opgenomen voor de aanleg van een knooppunt (inclusief aansluiting bedrijventerrein Ekkersrijt). Met “het plan” wordt het bestemmingsplan “Industrieterrein Ekkersrijt” bedoeld welk plan inderdaad niet voorziet in een doortrekking van de A-58 en ook niet in een doortrekking van de Kennedylaan als Westelijke Omleiding van Son. Hieruit mag echter – anders dan de heer Botman beweert – niet worden opgemaakt dat de westelijke omleiding rond Son niet doorgaat.
6
Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat het kortingspercentage als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid – in het van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen – voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. •
Dhr. Hoes, Juralaan 18, 5691 JD Son en Breugel (inzake planschade Juralaan 18)
Inhoud Appellant maakt bezwaar tegen het kortingspercentage als gevolg van voorzienbaarheid aangezien hij van mening is dat er ten tijde van aankoop niets bekend was met betrekking tot de aanleg van de A50. Beoordeling De heer Hoes is eigenaar van het op het Juralaan 18 gesitueerde onroerende goed vanaf 23 juli 1974. In het ontwerpraadsbesluit en in het van dit (ontwerp)raadsbesluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen wordt uitgebreid stilgestaan bij het onderwerp voorzienbaarheid. In het advies gaat de Commisie Van Heesbeen uitgebreid in op de betekenis van het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied”. Hierover overweegt de Commissie Van Heesbeen het volgende: “De in het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied” opgenomen aanduidingen op de plankaart, ten behoeve van het (mogelijk) toekomstige tracé van de Rijksweg A2, alsmede de daarbij behorende toelichtingen, vormen een concrete aanwijzing dat er een wijziging van het planologisch regime op zou kunnen treden. De omstandigheid dat de toelichting op een bestemmingsplan geen bindende werking heeft, is in dit verband niet van belang; het gaat er om of de koper redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijk toekomstige ontwikkelingen. Wanneer in de toelichting of op de plankaart bij de voorgaande bestemmingsplannen reeds aanwijzingen te vinden waren voor een toekomstige wijziging van het planologisch regime, behoorde verzoeker daarmee rekening te houden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het ingetekende tracé van de Rijksweg A2 niet het huidige tracé van de Rijksweg A50 volgt maar op een ruimere afstand van de wijk Gentiaan is ingetekend (op circa 200 meter vanaf de zuidelijke punt van de wijk Gentiaan en op circa 800 meter afstand vanaf de noordelijke punt van de wijk Gentiaan). Bovendien ging het bij de Rijksweg A2 om een weg die een verbinding vormt tussen Eindhoven en Den Bosch, terwijl de Rijksweg A50 een verbinding vormt tussen Eindhoven en Oss. Ook betroffen het slechts aanduidingen voor een mogelijk tracé van de Rijksweg A2. Naar het oordeel van de schadecommissie was derhalve de aanleg van een rijksweg in de huidige vorm slecht gedeeltelijk voorzienbaar vanaf de vaststelling van het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak” op 1 juli 1965. Rekening houdend met de hierboven beschreven verschillen tussen de tracé-aanduidingen als opgenomen in het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied” enerzijds en de uiteindelijke aanleg van de Rijksweg A50 anderzijds… dat er een aftrek wegens voorzienbaarheid dient plaats te vinden. Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat het kortingspercentage als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid – in het van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen – voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent.
7
•
Dhr. Van Riel, Raadhuisplein 34, 5691 AM Son en Breugel (inzake planschade Juralaan 15)
Inhoud Appellant is het niet eens met het aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggende uitgangspunt dat hij niet in aanmerking komt voor planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op grond van het feit dat op moment van verkoop van zijn onroerend goed aan de Juralaan in 1996 er geen sprake was van een nieuw bestemmingsplan dat in werking was getreden. Beoordeling Voor de beoordeling van deze zienswijze is om nader advies gevraagd voor de beantwoording van de vraag wanneer iemand als “gerechtigde” voor planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan worden aangemerkt. Bij mail van 21 november 2007 is het volgende nadere advies van de SAOZ ontvangen: Voor het kunnen aanmerken van een verzoeker als "gerechtigde" is de datum van inwerking treden van de planologische maatregel maatgevend. Iemand die dus vóór deze datum heeft verkocht aan derden is niet als gerechtigde aan te merken en iemand die pas ná die datum heeft aangekocht evenmin. Vgl. AbRS 15 januari 2003 inzake gemeenten Heerde en Tynaarlo (gepubliceerd op www.raadvanstate.nl). Overigens is bij de zaken van de A-50 sprake geweest van schorsing van de bestemmingsplannen zodat de inwerkingtreding gelijktijdig met het onherroepelijk worden heeft plaatsgevonden. Zie ook onderstaande passages uit de adviezen. Ten aanzien van de aan dit besluit ten grondslag liggende advies (van de SAOZ) wordt hieromtrent het volgende overwogen: Bestemmingsplan "A 50, omlegging Son": Ten aanzien van voormelde gronden is op 29 juni 1995 het bestemmingsplan "A 50, omlegging Son" vastgesteld. Bij besluit van 8 februari 1996 hebben Gedeputeerde Staten het plan gedeeltelijk goedgekeurd, doch dit besluit is op 9 juni 1998 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) vernietigd. Daarnaast heeft de ABRS voor een deel zelf in de zaak voorzien door aan delen van het plan goedkeuring te onthouden. Op 6 april 1999 hebben GS het plan opnieuw beoordeeld en gedeeltelijk goedgekeurd. Door het schorsingsbesluit van 21 september 1999 is het plan - voorzover goedgekeurd - eerst bij uitspraak van de ABRS van 28 april 2000 inwerking getreden en onherroepelijk geworden. Bestemmingsplan "A 50, omlegging Son, herziening 1999": Ten aanzien van de onderdelen van voormeld bestemmingsplan, waaraan Gedeputeerde Staten in hun goedkeuringsbesluiten van 8 februari 1996 en 6 april 1999 goedkeuring hebben onthouden (met uitzondering van artikel 5.G. wijzigingsbevoegdheid) én waarin de ABRS bij besluit van 9 juni 1998 zelf in de zaak heeft voorzien, is op 25 november 1999 het bestemmingsplan "A 50, omlegging Son, Herziening 1999" vastgesteld, dat op 27 juni 2000 is goedgekeurd en als gevolg van het schorsingsbesluit van 14 mei 2001 eerst bij uitspraak van ABRS 20 februari 2002 inwerking is getreden en onherroepelijk is geworden.
8
Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat het begrip “gerechtigde” – in het van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de SAOZ – voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt – ook na het inwinnen van een nader advies hieromtrent geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt. •
Dhr. Jansen, Muizenberg 4 5691 GW Son en Breugel (inzake planschade Muizenberg 4)
In het ontwerpraadsvoorstel is abusievelijk opgenomen dat dhr. Jansen niet in aanmerking zou komen voor planschade terwijl de heer Jansen op basis van het definitieve advies van de SAOZ in aanmerking komt voor toekenning van planschade voor een bedrag van € 5.000,=. Het voorliggende definitieve raadsbesluit is hierop aangepast. Het uit te keren bedrag is het toegekende schadebedrag en de samengestelde rente gerekend van 24 april 2002, te weten datum indiening verzoek. •
Dhr. De Graaf, Oerallaan 2 5691 JR Son en Breugel (inzake planschade Oerallaan 2)
Inhoud Het bevreemdt appellant dat hij niet in aanmerking komt omdat in een – naar zijn mening qua situering - vergelijkbaar geval aan de Apennijnenlaan 11 wel in aanmerking komt voor planschade. Beoordeling Uit de beoordeling van de beide adviezen van het SAOZ (zowel Oerallaan 2 als Apennijnenlaan 11) blijkt het volgende: de afstand van de beide woningen verschilt. De afstand van de woning op het perceel aan de Oerallaan 2 en de A50 bedraagt ongeveer 205 meter terwijl de woning op het perceel aan de Apennijnenlaan 11 op ongeveer 190 meter van de A50 is gesitueerd. Daarnaast staan er tussen de woning aan de Oerallaan 2 en de A50 vrijstaande woningen aan de Oerallaan 4, 6 en 8 terwijl er tussen de woning aan de Apenijnnenlaan 11 en de A50 één vrijstaande woning aan de Alpenlaan 12 is gelegen. Op bladzijde 24 van het algemene deel van het advies van de SAOZ wordt met betrekking tot geluid-, stank-, licht- en trilhinder en luchtverontreiniging opgemerkt dat woningen die op een relatief ruimte afstand (> 200 meter) van de oostelijke grens van de A50 zijn gesitueerd en waarbij zich op de tussenliggende gronden bebouwing bevindt, er nabij deze panden weliswaar nog enige toename van hinder kan voordoen, doch dat deze verandering hier dermate gering dat hiervan geen nadelige invloed uitgaat op de waarde van deze woningen. Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat de van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de SAOZ opgenomen conclusie voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. •
Dhr. Polak, Vogezenlaan 22 5691 JM Son en Breugel (inzake planschade Vogezenlaan 22)
Inhoud Het aangehouden kortingspercentage ingevolge gedeeltelijke voorzienbaarheid is ten onrechte over het gehele schadebedrag berekend terwijl hierin onderscheid had moeten worden gemaakt. Beoordeling De heer Polak was eigenaar van het op het Vogezenlaan 22 gesitueerde onroerende goed vanaf 13 oktober 1986. Uit het advies van de SAOZ blijkt dat het totale schadebedrag is opgebouwd uit twee delen, te weten: € 37.500 (A50), en € 5.000 (Gentiaanlaan).
9
Het kortingspercentage van 35% is – ten onrechte - over het gehele schadebedrag berekend aangezien in de periode tussen 26 februari 1981en 14 december 1988 sprake was slechts 25% mate van voorzienbaarheid voor wat betreft de Gentiaanlaan. Het kortingspercentage van 35 % als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid dient over de schadecomponent van € 37.500,= te worden berekend terwijl het kortingspercentage van 25% over de schadecomponent van € 5.000,- dient te worden berekend. De in de matrix opgenomen bedragen zijn hierop aangepast. •
.Dhr. Overdijk, Juralaan 32 5691 JD Son en Breugel (inzake planschade Juralaan 32)
Inhoud Appellant is het niet eens met de voor de schadebepaling aangehouden inhoud van de woning op perceel Juralaan 22 en hij is van mening dat er ten onrechte wordt uitgegaan van het schadejaar 2000. Beoordeling In het advies van de SAOZ wordt gesproken over een inhoud van circa 600m³. Nu er in het advies ook een uitgebreide beschrijving van het op het perceel Juralaan 32 gesitueerde onroerende goed is opgenomen welke niet wordt bestreden is er geen reden om aan te nemen dat het door appellant aangevoerde verschil leidt tot verschillen in de schadebepaling. Met betrekking tot hetgeen appellant in de zienswijze opmerkt ten aanzien van de aangehouden datum wordt overwogen dat dit de datum is waarop het bestemmingsplan “A50, omlegging Son” in werking is getreden. Naar mening van de SAOZ brengen de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan “A50, omlegging Son, herziening 1999” (in werking getreden op 20 februari 2002) de panden aan de Juralaan niet in een verdere nadelige positie heeft gebracht aangezien de planologische mogelijkheden voor de A50 zoals opgenomen in het bestemmingsplan “A50, omlegging Son” nader zijn begrensd. Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat de van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de SAOZ opgenomen conclusie voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. •
Dhr. Van der Linde, Juralaan 25 5691 JC Son en Breugel (inzake planschade Juralaan 25)
Inhoud Appellant kan zich niet vinden in de wijze van totstandkoming van het voorliggende raadsbesluit inzake planschade als gevolg van de aanleg van de A50. Beoordeling Onder de punten 2, 3, 4 en 5 wordt uitgebreid ingegaan op de totstandkoming van voorliggend besluit. Wij zijn van mening dat voorliggend besluit na afweging van alle belangen zeer zorgvuldig en goed gemotiveerd tot stand gekomen is. •
Dhr. Boerma, Lamalaan 10 5691 GJ Son en Breugel (inzake planschade Lamalaan 10)
Inhoud Dhr. Boerma geeft aan in te stemmen met het ontwerpraadsbesluit. Beoordeling Voor kennisgeving aangenomen. •
Dhr. Clevers Oerrallaan 5 5691 JR Son en Breugel (inzake planschade Oerrallaan 5)
10
Inhoud Dhr. Clevers geeft aan in te stemmen met het ontwerpraadsbesluit. Beoordeling Voor kennisgeving aangenomen. •
Dhr. Bottema, Juralaan 36 5691 JD Son en Breugel (inzake planschade Juralaan 36)
Inhoud Appellant maakt bezwaar tegen het kortingspercentage als gevolg van voorzienbaarheid aangezien hij van mening is dat er ten tijde van aankoop niets bekend was met betrekking tot de aanleg van de A50. Beoordeling De heer Bottema is eigenaar van het op het Juralaan 36 gesitueerde onroerende goed vanaf 11 november 1988. In het ontwerpraadsbesluit en in het van dit (ontwerp)raadsbesluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen wordt uitgebreid stilgestaan bij het onderwerp voorzienbaarheid. In het advies van de Commissie Van Heesbeen wordt uitgebreid stilgestaan bij het raadsbesluit van 26 februari 1981. Hierover overweegt de Commissie Van Heesbeen het volgende: “Op basis van deze nota neemt de raad van de gemeente op 26 februari 1981 een concreet en formeel besluit waaruit een voornemen tot wijziging van het planologisch regime kan worden afgeleid. In dit besluit wordt namelijk ingestemd met de aanleg van een westelijke omleiding om Son, een secundaire provinciale weg, op een afstand van circa 200 meter ten westen van de wijk Gentiaan met een aansluiting op de Gentiaanlaan. Daarbij zou echter de Gentiaanlaan ter hoogte van de Africalaan naar het zuiden afbuigen waardoor de Gentiaanlaan op grotere afstand van de wijk Gentiaan zou komen te liggen…Op 27 mei 1982 wordt door de raad van de gemeente de definitieve variant (de zogenoemde variant 3b) vastgesteld inclusief de aansluiting van op de Gentiaanlaan” Naar het oordeel van de schadecommissie was het derhalve reeds op 26 februari 1981 voorzienbaar (en op 27 mei 1982 nog eens bevestigd) dat op een afstand van 200 meter van de wijk Gentiaan een provinciale weg zou worden aangelegd met en aansluiting op de Gentiaanlaan, waarbij de Gentiaanlaan zou worden verlegd in zuidelijke richting. Het huidige tracé van de Rijksweg A50 betreft echter de aanleg van een rijksweg op een afstand van 100 meter van de wijk Gentiaan, waarbij de Gentiaanlaan langs de wijk blijft liggen en pas op de meest westelijke punt van de wijk afbuigt naar het zuiden. Naar het oordeel van de schadecommissie was derhalve de aanleg van een rijksweg inclusief de aansluiting op de Gentiaanlaan in zijn huidige vorm slechts gedeeltelijk voorzienbaar vanaf 26 februari 1891. Rekening houdend met de hierboven beschreven verschillen tussen het besluit van de gemeenteraad tot de aanleg van een westelijke omleiding met een aansluiting op de Gentiaanlaan enerzijds en de uiteindelijke aanleg van de Rijksweg A50 inclusief de aansluiting op de Gentiaanlaan anderzijds…dat er een aftrek wegens voorzienbaarheid dient plaats te vinden van 35% in verband met de aanleg van de Rijksweg A50 en 25% in verband met de aansluiting op de Gentiaanlaan vanaf de datum van het raadsbesluit” Met betrekking tot het door de heer Botman aangehaalde citaat uit het bestemmingsplan “Industrieterrein Ekkersrijt” wordt opgemerkt dat dit citaat onderdeel uitmaakt van paragraaf IV “Verkeersaspecten” waarin overwegingen zijn opgenomen voor de aanleg van een knooppunt (inclusief aansluiting bedrijventerrein Ekkersrijt). Met “het plan” wordt het bestemmingsplan “Industrieterrein Ekkersrijt” bedoeld welk plan inderdaad niet voorziet in een doortrekking van de A-58 en ook niet in een doortrekking van de Kennedylaan als Westelijke Omleiding van Son. Hieruit mag echter – anders dan de heer Botman beweert – niet worden opgemaakt dat de westelijke omleiding rond Son niet doorgaat.
11
Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat het kortingspercentage als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid – in het van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen – voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. •
Dhr. Heeren, Juralaan 35 5691 JC Son en Breugel (inzake planschade Juralaan 35)
Inhoud Appellant kan zich niet vinden in de wijze van totstandkoming van het voorliggende raadsbesluit inzake planschade als gevolg van de aanleg van de A50. Beoordeling Onder de punten 2, 3, 4 en 5 wordt uitgebreid ingegaan op de totstandkoming van voorliggend besluit. Wij zijn van mening dat voorliggend besluit na afweging van alle belangen zeer zorgvuldig en goed gemotiveerd tot stand gekomen is. •
Dhr. Van den Heuvel, Stokroosstraat 8 5691 SN Son en Breugel (inzake planschade Stokroosstraat 8)
Inhoud Appellant is het niet eens met de conclusie uit het advies van de SAOZ en is van mening dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Beoordeling De heer Van den Heuvel is eigenaar van het op de Stokroosstraat 8 gesitueerde onroerende goed vanaf 8 november 1982. In het advies van de SAOZ wordt de afwijzing van de planschade uitgebreid gemotiveerd. De SAOZ overweegt hiertoe het volgende: “De kortste afstand tussen deze woning en de gronden met de nieuwe verkeersbestemming voor de A50 bedraagt meer dan 500 meter en de kortste afstand tussen deze woning en de gronden van de verlengde Gentiaanlaan bedraagt meer dan 1 kilometer. Op de tussenliggende gronden bevinden zich hoofdzakelijk vrijstaande woningen. Gezien de aanwezigheid van de tussenliggende bebouwing en de forse afstand van de woning tot de gronden met de nieuwe verkeersbestemming voor de A50 (ruim 500 meter) en de verlengde Gentiaanlaan (ruim 1 kilometer) komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Onder verwijzing naar de overwegingen in het algemene deel (met name onder “Geluid-, stank-, licht- en trilhinder en luchtverontreiniging (stofhinder)”, p. 22 e.v.) merken wij op dat de onderhavige onroerende zaak op dermate ruime afstand van de nieuwe weg is gesitueerd dat zich voor belanghebbenden geen planologisch nadeliger situatie heeft voorgedaan. Anders gezegd: er heeft zich ter plaatse van de A50 en de verlengde Gentiaanlaan weliswaar een wijziging voorgedaan, doch geen verandering welke de waarde van de onroerende zaak van belanghebbenden nadelig heeft beïnvloed. In dit verband wijzen we naar jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak ABRS 7 januari 1997, BR 1998, p. 516 inzake gemeente Leek) waaruit blijkt dat woningen welke zich op een afstand van meer dan 60 meter van een weg met een te verwachten verkeersintensiteit van circa 9.800 motorvoertuigen per etmaal bevinden én waarbij tussenliggende bebouwing aanwezig is, we llicht wel enige mate van hinder zouden kunnen ondervinden, doch dat deze verandering dermate gering is dat dit niet tot waardedaling van de woningen leidt.
12
Hetzelfde principe heeft naar onze mening te gelden voor de woning van belanghebbenden, welke op meer dan 500 meter van de nieuwe rijksweg A50 en op meer dan een kilometer van de verlengde Gentiaanlaan is gelegen. Omdat op de A50 sprake is van een hogere verkeersintensiteit per etmaal (in casu een te verwachten verkeersintensiteit variërend van circa 44.100 tot circa 53.00 motorvoertuigen per etmaal) heeft hier een grotere afstand te gelden voor de situatie waarin wellicht wel enige mate van hinder kan worden ondervonden, doch waarbij de verandering dermate gering is dat dit niet tot waardedaling van de woning leidt. In onderhavige situatie is dat een afstand van meer dan 200 meter. Daarbij merken we op dat in de onderhavige situatie ook sprake is van tussenliggende bebouwing. Het gegeven dat deze niet aaneen gebouwd is en wellicht niet geheel op één lijn ligt met de woning van belanghebbenden doet daar niet aan af.” Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat de van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de SAOZ opgenomen conclusie voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. •
Dhr. Van Wijngaarden, Duinlaan 81 5691 EJ Son en Breugel (inzake planschade Eiffe llaan 5)
Inhoud Appellant twijfelt aan de argumentatie ten aanzien van de toegepaste korting wegens gedeeltelijke voorzienbaarheid en heeft hier een aantal vragen over. Beoordeling De heer Van Wijngaarden was eigenaar van het op de Eiffellaan 5 gesitueerde onroerende goed vanaf 28 april 1972. In het ontwerpraadsbesluit en in het van dit (ontwerp)raadsbesluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen wordt uitgebreid stilgestaan bij het onderwerp voorzienbaarheid. In het advies gaat de Commisie Van Heesbeen uitgebreid in op de betekenis van het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied”. Hierover overweegt de Commissie Van Heesbeen het volgende: “De in het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied” opgenomen aanduidingen op de plankaart, ten behoeve van het (mogelijk) toekomstige tracé van de Rijksweg A2, alsmede de daarbij behorende toelichtingen, vormen een concrete aanwijzing dat er een wijziging van het planologisch regime op zou kunnen treden. De omstandigheid dat de toelichting op een bestemmingsplan geen bindende werking heeft, is in dit verband niet van belang; het gaat er om of de koper redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijk toekomstige ontwikkelingen. Wanneer in de toelichting of op de plankaart bij de voorgaande bestemmingsplannen reeds aanwijzingen te vinden waren voor een toekomstige wijziging van het planologisch regime, behoorde verzoeker daarmee rekening te houden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het ingetekende tracé van de Rijksweg A2 niet het huidige tracé van de Rijksweg A50 volgt maar op een ruimere afstand van de wijk Gentiaan is ingetekend (op circa 200 meter vanaf de zuidelijke punt van de wijk Gentiaan en op circa 800 meter afstand vanaf de noordelijke punt van de wijk Gentiaan). Bovendien ging het bij de Rijksweg A2 om een weg die een verbinding vormt tussen Eindhoven en Den Bosch, terwijl de Rijksweg A50 een verbinding vormt tussen Eindhoven en Oss. Ook betroffen het slechts aanduidingen voor een mogelijk tracé van de Rijksweg A2. Naar het oordeel van de schadecommissie was derhalve de aanleg van een rijksweg in de huidige vorm slecht gedeeltelijk voorzienbaar vanaf de vaststelling van het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak” op 1 juli 1965. Rekening houdend met de hierboven beschreven verschillen tussen de tracé-aanduidingen als opgenomen in het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied” enerzijds en de uiteindelijke aanleg van de Rijksweg A50 anderzijds… dat er een aftrek wegens voorzienbaarheid dient plaats te vinden.
13
Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat het kortingspercentage als gevolg van gedeeltelijke voorzienbaarheid – in het van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen – voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat indien belanghebbenden het niet eens zijn met de inhoud van het onderhavige raadsbesluit zij ingevolge het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid worden gesteld om tegen dit besluit - binnen een periode van zes weken na bekendmaking van het besluit – bezwaar aan te tekenen bij de gemeenteraad van Son en Breugel. •
Hansen, Hermsen & Heerink Advocaten namens dhr. Doffegnies, Vogezenlaan 8 5691 JM Son en Breugel (inzake planschade Vogezenlaan 8)
Inhoud Appellant is het niet eens met het advies van de SAOZ dat er geen sprake zou zijn van een planologisch nadeligere situatie (hij baseert zich daarbij onder andere op het feit dat in andere min of meer vergelijkbare gevallen wel sprake is van schade) waarbij appellant tevens aangeeft dat de situatie in 1970 in het geheel niet voorzienbaar was. Beoordeling De heer Doffegnies is eigenaar van het op de Vogezenlaan 8 gesitueerde onroerende goed vanaf 21 oktober 1970. In het advies van de SAOZ wordt de afwijzing van de planschade uitgebreid gemotiveerd. De SAOZ overweegt hiertoe het volgende: “De kortste afstand tussen deze woning en de gronden met de nieuwe verkeersbestemming voor de verlengde Gentiaanlaan bedraagt ongeveer 96 meter… De afstand van de woning van belanghebbende tot de oude Gentiaanlaan bedroeg circa 69 meter en deze weg liep in westelijke richting door tot aan de Ardennenlaan (planologisch ook voor gemotoriseerd verkeer). In de nieuwe situatie ligt ten zuiden van de Vogezenlaan een strook met de bestemming “Landschappelijke doeleinden”. Ten zuiden van voormelde strook geldt thans de bestemming “Verkeersdoeleinden”, waar in beginsel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een hoogte ten opzichte van de rijbaan van maximaal 10 meter met uitzondering van lichtmasten die maximaal 18 meter hoog mogen zijn. De hoogte van de geluidswerende voorzieningen, zoals aarden wallen en/of geluidsschermen mag langs de noordzijde van de Vogezenlaan 3 meter bedragen. De afstand van de woning van belanghebbende tot voormelde gronden met een verkeersbestemming voor de verlengde Gentiaanlaan bedraagt circa 96 meter. Met betrekking tot de overige planologisch relevante aspecten verwijzen wij naar het algemene deel. Onder verwijzing naar de overwegingen in het algemene deel (“Globale planologische vergelijking” onder “Geluid-, stank-, licht- en trilhinder en luchtverontreiniging (stofhinder)”) merken wij op dat de onderhavige onroerende zaak op dermate ruime afstand van de nieuwe Gentiaanlaan is gesitueerd dat zich voor belanghebbende geen planologisch nadeligere situatie heeft voorgedaan. Anders gezegd, er heeft zich ter plaatse weliswaar een wijziging voorgedaan, doch geen verandering welke de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende nadelig heeft beïnvloed. Op de tussenliggende gronden, direct ten zuiden van het perceel, bevindt zich weliswaar geen relevante bebouwing, zodat onder omstandigheden zich ook bij ruimtere afstand dan 60 meter een relevant planologisch nadeel kan voordoen, doch in casu ligt het object ruimschoots boven genoemde 60 meter en doet zich bovendien de planologisch gunstiger omstandigheid voor dat de nieuwe weg circa 27 meter verder van de woning van belanghebbende is komen te liggen dan waar de oude Gentiaanlaan kon worden gerealiseerd. Voor zover de oude feitelijke situatie op dit punt afweek van
14
de oude planologische situatie, is sprake van een omstandigheid welke voor de planologische beoordeling geen rol speelt… De situatie voor objecten aan de Vogezenlaan 20 en 22 is immers niet op één lijn te stellen met die voor het onderhavig object, aangezien de voormelde objecten zich nabij de afslag A 50 – verlengde Gentiaanlaan bevinden. Bij de objecten aan de Vogezenlaan 12 en 14 zijn de tussenliggende afstanden ten aanzien van de verlengde Gentiaanlaan beduidend korter dan bij het onderhavige object. Ook de objecten aan de Vogezenlaan 2 en 6 liggen nog op een kortere afstand. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het ontwerpraadsbesluit en in het van dit (ontwerp)raadsbesluit onderdeel uitmakende advies van de Commissie Van Heesbeen uitgebreid wordt stilgestaan bij het onderwerp voorzienbaarheid. In het advies gaat de Commisie Van Heesbeen uitgebreid in op de betekenis van het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied”. Hierover overweegt de Commissie Van Heesbeen het volgende: “De in het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied” opgenomen aanduidingen op de plankaart, ten behoeve van het (mogelijk) toekomstige tracé van de Rijksweg A2, alsmede de daarbij behorende toelichtingen, vormen een concrete aanwijzing dat er een wijziging van het planologisch regime op zou kunnen treden. De omstandigheid dat de toelichting op een bestemmingsplan geen bindende werking heeft, is in dit verband niet van belang; het gaat er om of de koper redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijk toekomstige ontwikkelingen. Wanneer in de toelichting of op de plankaart bij de voorgaande bestemmingsplannen reeds aanwijzingen te vinden waren voor een toekomstige wijziging van het planologisch regime, behoorde verzoeker daarmee rekening te houden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het ingetekende tracé van de Rijksweg A2 niet het huidige tracé van de Rijksweg A50 volgt maar op een ruimere afstand van de wijk Gentiaan is ingetekend (op circa 200 meter vanaf de zuidelijke punt van de wijk Gentiaan en op circa 800 meter afstand vanaf de noordelijke punt van de wijk Gentiaan). Bovendien ging het bij de Rijksweg A2 om een weg die een verbinding vormt tussen Eindhoven en Den Bosch, terwijl de Rijksweg A50 een verbinding vormt tussen Eindhoven en Oss. Ook betroffen het slechts aanduidingen voor een mogelijk tracé van de Rijksweg A2. Naar het oordeel van de schadecommissie was derhalve de aanleg van een rijksweg in de huidige vorm slecht gedeeltelijk voorzienbaar vanaf de vaststelling van het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak” op 1 juli 1965. Rekening houdend met de hierboven beschreven verschillen tussen de tracé-aanduidingen als opgenomen in het “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak” en het bestemmingsplan “Buitengebied” enerzijds en de uiteindelijke aanleg van de Rijksweg A50 anderzijds… dat er een aftrek wegens voorzienbaarheid dient plaats te vinden. Gezien het bovenstaande wordt overwogen dat de van dit besluit onderdeel uitmakende advies van de SAOZ opgenomen conclusie voldoende wordt onderbouwd en dat hetgeen in de zienswijze hierover wordt opgemerkt geen aanleiding vormt tot het wijzigen van het standpunt hieromtrent. 8. Te vergoeden planschade voor de tweede tranche van 55 gevallen / dekking van de kosten Gezien het zorgvuldige proces rondom de afdoening van de verzoeken om planschade, waarbij conform de overeenkomst uitvoerig overleg met Rijkswaterstaat heeft plaatsgevonden en de zorgvuldige totstandkoming van het onafhankelijke deskundigenadvies van de commissie Van Heesbeen, stellen wij u voor in te stemmen met het advies Van Heesbeen en de daarin genoemde kortingspercentages en conform dit advies over te gaan tot uitbetaling van planschadevergoedingen .
15
Dit houdt – voor wat betreft de tweede tranche van 55 gevallen – het volgende in: Belanghebbenden
1 2
Dhr. Cleophas Dhr. Brand
Adres (Schadeobject) Vogezenlaan 2 Vogezenlaan 6
3
Dhr. Doffegnies
Vogezenlaan 8
4 5 6 7 8
Dhr. Schnabel Dhr. Warnink Dhr. Dijk Dhr. Polak Dhr. Bakergem
Vogezenlaan 12 Vogezenlaan 14 Vogezenlaan 20 Vogezenlaan 22 Texellaan 4
9 10 11
Dhr. Maas Mevr. Grift Dhr. Peek
Texellaan 14 Texellaan 16 Texellaan 18
Geen planologische verslechtering € 20.000 € 20.000 € 32.500 € 42.500 Geen planologische verslechtering €€ 10.000 € 17.500
12
Mevr. Van Dijkhuizen
Juralaan 7
Verkocht in 1996
13 14
Dhr. Dekker Dhr. Van Riel
Juralaan 9 Juralaan 15
€ 35.000 Verkocht in 1996
25%
15
Dhr. Hoes
Juralaan 18
€ 15.000
25%
Geen rechthebbende € 26.250 Geen rechthebbende € 11.250
16 17
Dhr. Van den Broek Dhr. Van der Linde
Juralaan 24 Juralaan 25
€ 17.500 € 72.500
35% 35%
€ 11.375 € 47.125
18 19 20
Dhr. Van den Heuvel Dhr. Overdijk Dhr. Kerkhoff
Juralaan 26 Juralaan 32 Juralaan 34
€ 22.000 € 27.500 -
50% 35% 50%
21
Dhr. Heeren
Juralaan 35
€ 25.000
35%
€ 11.000 € 17.875 Nader onderzoek € 16.250
22 23 24
Dhr. Bottema Dhr. Roels Dhr. Vollmer
Juralaan 36 Juralaan 37 Juralaan 38
€ 15.000 € 12.500 € 7.500
35% 35% 35%
€ 9.750 € 8.125 € 4.875
25 26 27 28
Dhr. Jansen Dhr. Solingen Dhr. Botman Dhr. Dooper
€ 5.000 € 20.000 € 4.550 geen
Dhr. De Weerdt
€ 5.000 € 20.000 € 7.000 Geen planologische verslechtering -
0% 0% 35% -
29
Muizenberg 4 Muizenberg 6 Ardennenlaan 8 Ardennenlaan 17 Pyreeënlaan 1
50%
30
Dhr. Polman
Pyreeënlaan 3
-
50%
31
Dhr. Van Vught
Pyreeënlaan 7
-
50%
32
Mevr. Brosens - Stoop
Pyreeënlaan 10
-
50%
33
Dhr. Van Ravenstein
Pyreeënlaan 12
-
50%
34
Dhr. en mevr. Van den Heuvel Dhr. De Graaf
Stokroosstraat 8
-
Geen
Dhr. Clevers
Oerallaan 5
Geen planologische verslechtering Geen planologische verslechtering € 25.000
Nader onderzoek Nader onderzoek Nader onderzoek Nader onderzoek Nader onderzoek Geen
25%
€ 18.750
Dhr. Van Kuik
Oerallaan 8
-
100%
Geen
35 36 37
Oerallaan 2
Waardevermindering (SAOZ) € 5.000 €-
Percentage voorzienbaarheid 25% 60% -
Schade vergoeding € 3.750 Nader onderzoek geen
0% 0% 25% 35% en 25% -
€ 20.000 € 20.000 € 26.250 € 28.125 geen
100% 0% 0%
geen € 10.000 € 17.500
16
38 39 40 41 42
Dhr. Gall Dhr. Van Wijngaarden
Eifellaan 4 Eiffellaan 5
€ 6.000 € 30.000
25% 25%
€ 4.500 € 22.500
Dhr. Coremans
Eiffellaan 6
€ 7.000
25%
€ 5.250
Dhr. Vernimmen Dhr. Dop
Eiffellaan 7 Eiffellaan 9
€ 26.000 -
50% 60%
43
Mevr. Steensma Dhr. Dekker
-
geen
45
Dhr. Nillesen
Geen planologische verslechtering Geen planologische verslechtering € 6.000
100%
44
25%
€ 4.500
46
Dhr. Bloemen
Apennijnenlaan 7 Apennijnenlaan 10 Apijnnenenlaan 11 Australiëlaan 35
€ 13.000 Nader onderzoek Geen
-
50%
47 48
Dhr. Baartman
Australiëlaan 37
€ 3.000
50%
Nader onderzoek € 1.500
Lamalaan 10
€ 27.000
0%
€ 27.000
49
Mevr. Boerma – Van Winckel Dhr. Huybregts
Lamalaan 12
€ 35.000
25%
€ 26.250
50
Dhr. Knaven
Rijnlaan 10
-
Geen
51
Dhr. Hofman
Rijnlaan 30
-
Geen
52 53
Dhr. Vriens
Rijnlaan 68
Geen planologische verslechtering Geen planologische verslechtering € 8.500
0%
€ 8.500
Dhr. Warringa
Karpatenlaan 2
-
50%
54 55
Dhr. Van der Putten
Europalaan 16
-
100%
Nader onderzoek Geen
Dhr. Postma
Alpenlaan 18
100%
Geen
Het totaalbedrag aan planschadevergoedingen ex artikel 49 WRO bedraagt bij overname van het advies van de Commissie Van Heesbeen voor de hierboven genoemde 45 gevallen € 450.800,=. Hierbij wordt opgemerkt dat in 10 gevallen nog nader onderzoek moet plaatsvinden om het bedrag aan planschadevergoeding te bepalen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de SAOZ is uitgegaan van 100 % voorzienbaarheid in deze situaties – en dus geen waardevermindering heeft vastgesteld - terwijl de commissie van Heesbeen daar een ander percentage voor hanteert. Daarnaast is de berekende wettelijke rente, uitgaande van de betaaldatum van 31-12-2007, berekend op € 95.023,=. Volgens vaste jurisprudentie wordt, ingeval een planschadevergoeding wordt toegekend, wettelijke rente vergoed vanaf de datum van ontvangst van het verzoek tot aan het moment van uitbetaling. Uw raad wordt – ten behoeve van de uitkering van de tweede tranche van 55 planschadevergoedingen voorgesteld een krediet van € 545.800,= ter beschikking te stellen en dit bedrag ten laste te brengen van de post onvoorzien flexibel. Voor de 10 gevallen waarvan nu alleen het percentage voorzienbaarheid is vastgesteld wordt op middels nader onderzoek de waardevermindering bepaald. Zodra deze gegevens bekend zijn, zullen zij in het voorliggende voorstel worden verwerkt of zal hier in een separaat raadsvoorstel op teruggekomen worden. 9. Voorstel Wij stellen uw raad voor – onder overname van hetgeen onder punt 7 is opgemerkt - met betrekking tot de hiervoor genoemde verzoeken om planschadevergoeding te besluiten: 1. wat betreft de genoemde nrs. 1 t/m 55, met uitzondering van de nrs. 2, 20, 29, 30, 31, 32, 33, 42, 46 en 53, tot schadevergoeding conform het advies van de commissie Van Heesbeen wat betreft voorzienbaarheidspercentage en uitgaande van de door SAOZ bepaalde waardevermindering , ter hoogte van het in de laatste kolom van genoemde lijst bijbehorende vermelde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op basis van samengestelde interest vanaf de datum van ontvangst van het verzoek. 17
2. wat betreft de genoemde nrs. 2, 20, 29, 30, 31, 32, 33, 42, 46 en 53 tot vaststelling van het voorzienbaarheidspercentage conform het advies van de commissie Van Heesbeen en tot het instellen van een nader onderzoek naar de hoogte van de waardevermindering alvorens een besluit op de verzoeken te nemen; 3. wat betreft de genoemde nrs. 3, 8, 9, 12, 14, 28, 34, 35, 37, 43, 44, 50, 51, 54 en 55 af te wijzen; 4. ter dekking van de vergoedingen een krediet ter beschikking te stellen van € 545.800,- en dit bedrag ten laste te brengen van de algemene reserve flexibel deel. Dit bedrag kan volledig in rekening worden gebracht bij Rijkswaterstaat. Derhalve staat tegenover de kredietaanvraag een bijdrage van derden. 5. met Rijkswaterstaat in overleg te treden om tot een minnelijke regeling rond de door haar niet vergoede kosten te komen en, zo dit niet lukt, zich ter zake tot de burgerlijk rechter te wenden; Son, 4 december 2007. Burgemeester en wethouders van Son en Breugel, De secretaris, De burgemeester, drs. A.J.M. van Etten
drs. J.F.M. Gaillard
18