Bijbel en Bezinning in
jb
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
g
CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 4
Rebekka, sluwe bedriegster of vrouw met verantwoordelijkheidszin?
Uit Genesis 27 Het boek Genesis vertelt ons de wordingsgeschiedenis van het joodse volk. Dit gebeurt doorheen een aantal geslachten. Eén daarvan zijn de nakomelingen van Abraham. Abraham en Sara kregen één zoon: Isaak. Hij was een moederskind. Toen hij veertig was en niet gehuwd, stuurde Abraham zijn knecht Eliëser naar het land waar hij vandaan kwam om dáár een vrouw te zoeken voor zijn zoon. Dat werd Rebekka, het meisje dat hij ontmoette bij de bron of de waterput: in een woestijnland een belangrijke plaats, want vruchtbaarheid! Rebekka gaf er Eliëser en zijn kamelen water. Haar ouders (nog familie van Abraham) boden hem gastvrijheid aan. En Rebekka ging uit vrije wil mee om de vrouw van Isaak te worden. Zo vond Isaak troost voor de dood van zijn moeder. Isaak en Rebekka kregen na lang wachten en een moeilijke zwangerschap een tweeling: Esau en Jakob. In haar schoot vochten ze al met elkaar. De twee waren werkelijk elkaars tegenpolen. Esau, de oudste, was rossig, behaard, wild en ongeduldig: een echte jager. Jakob was zacht, fijn gebouwd, landbouwer en gericht op studie. Isaak beminde Esau, de onstuimige, omdat die goed wild kon bereiden. Rebekka koos voor de fijne Jakob. Nu wil Isaak vóór zijn dood Esau zegenen nadat die voor hem een stuk wild heeft bereid. Zegenen betekent: ik duid jou aan als mijn opvolger of stamvader.
5. Rebekka had gehoord wat Isaak tegen zijn zoon Esau zei, en nadat Esau erop uit was getrokken om een stuk wild voor zijn vader te schieten, zei ze tegen haar zoon Jakob: 6. ‘Luister, ik hoorde je vader tegen je broer zeggen: 7. “Maak een lekker maal van wildbraad voor me klaar en breng me dat te eten, want ik wil je voor mijn dood zegenen met de Heer als getuige.” 8. Doe jij nu precies wat ik je zeg, mijn zoon. Ga naar de kudde en zoek twee malse bokjes voor me uit. 9. Die maak je dan voor je vader klaar zoals hij het lekker vindt. 10. Daarna breng je ze je vader te eten en dan zal hij jou voor zijn dood zegenen.’ 11. Jakob wierp tegen: “Maar Esau is toch helemaal behaard, terwijl ik juist een gladde huid heb. – 1533 –
12. Misschien raakt vader me aan, dan zal hij me een bedrieger vinden en breng ik een vloek over me in plaats van zegen.” 13. Maar zijn moeder zei: “Die vloek moet mij dan maar treffen, mijn zoon. Doe nu wat ik zeg en ga die bokjes voor me halen.” 14. Dus ging hij ze halen en bracht ze naar zijn moeder en zij maakte ze klaar zoals zijn vader het lekker vond. 15. Toen pakte Rebekka kleren van haar oudste zoon Esau, de kostbaarste die ze kon vinden en die liet ze haar jongste zoon Jakob aantrekken. 16. En over zijn handen en over zijn gladde hals trok ze het vel van de bokjes. 17. Hierna overhandigde ze Jakob het smakelijke gerecht dat ze had klaargemaakt, met brood erbij. 18. Zo ging hij naar zijn vader. “Vader”, zei hij, “Ja mijn zoon,” zei Isaak, “wie ben je?” 19. Jakob antwoordde zijn vader: “Ik ben Esau, uw eerstgeboren zoon. Ik heb gedaan wat u me hebt gevraagd. Kom, ga overeind zitten en eet wat ik je heb geschoten; dat zal u de kracht geven om mij te zegenen.” 20. “Hoe heb je zo snel iets kunnen vinden, mijn zoon!”, zei Isaak. En hij antwoordde: “Doordat de Heer uw God alles zo gunstig voor mij liet verlopen.” 21. Toen zei Isaak tegen Jakob: “Kom eens wat dichterbij, mijn zoon, zodat ik kan voelen of je inderdaad mijn zoon Esau bent of niet.” 22. Jakob kwam dichter bij zijn vader staan en deze betastte hem. Het is Jakobs stem, dacht hij, maar het zijn Esau's handen. 23. Omdat Jakobs handen even behaard waren als die van zijn broer, herkende Isaak hem niet en dus zegende hij hem. Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. De geschiedenis herhaalt zich. Rebekka kreeg lange tijd geen kinderen. Een ramp in die tijd! Zoek ‘s op welke aartsmoeders nog onvruchtbaar waren. Wat betekende dit toen? 2. Heb je er weet van wat het nú betekent voor een vrouw geen kinderen te kunnen krijgen? 3. Wat vind jij van wat Rebekka doet? Eigenlijk bedriegt ze Isaak. Waarom zou ze dat gedaan hebben? 4. Hoe beoordeel jij de houding van Jakob? En die van Isaak? 5. Zoek ‘s op hoe Esau reageert. Hoe zou jíj reageren in zo’n situatie? Toelichting bij het thema Het moet een moeilijk moment geweest zijn voor Rebekka toen zij hoorde dat Isaak Esau wilde zegenen. Zij had nogal wat redenen om dit af te keuren, al was hij dan de oudste. Maar kun je dan zo’n wildebras zo’n grote verantwoordelijkheid geven? Bovendien heeft Esau ook nog de verkeerde vrouwen gekozen: Hethietische. Zij waren een voortdurende bron van ergernis voor Rebekka. Maar ook voor Isaak. Rebekka zag in dat die vrou– 1534 –
wen (en Esau) heel andere waarden beleefden en wortelden in een heel andere traditie. Zij – ook een vreemdelinge – had zich zeer goed geïntegreerd in de familie van Abraham en Isaak. Ze had zich bekeerd. Nu zag ze in dat Esau die grote verantwoordelijkheid niet aan kon. Wat doe je dan als moeder en als vrouw die zich verantwoordelijk weet voor het geslacht van Abraham? Of is het Rebekka alleen maar te doen haar lievelingszoon Jakob een goede job te geven? Of spelen er nog andere zaken mee? Verklaring van de bijbeltekst Rebekka is iemand die de zaken overschouwt en in handen neemt. Zonder dralen. Dat was al duidelijk vanaf het begin. Zij gaf water aan de kamelen van Eliëser, de oudste dienaar en bemiddelaar van Abraham die hem dus ook het meest nabij was. Zij bood het hele gezelschap van de man gastvrijheid aan. Eliëser voelde aan: zo’n vrouw heeft Isaak nodig. Hij riep als het ware Rebekka. Hij leende zijn stem aan zijn meester en aan Degene die achter zijn meester stond. Toen haar familie haar nog een paar weken wilde houden (misschien om haar te overtuigen hen niet te verlaten) wees zij dit af. Ze ging onmiddellijk met Eliëser mee. Voelde ze dat ze in dit volk werkelijk paste? Dat ze daar een taak te vervullen had? Ze voelde ook aan dat ze haar familie en allen die haar dierbaar waren moest achterlaten. Wat haar te wachten stond, wist zij niet. Maar zij vertrouwde erop dat de Stem die haar riep haar ook zou behoeden. Zij voelde intuïtief aan dat zij in die God kon geloven en erop vertrouwen. Haar volledige beschikbaarheid aan die – voor haar dan nog – onbekende bepaalt haar gevoelens en haar handelwijze. Alleen de vrouw die de volledige verstoring van de gewone gang van zaken aanvaardt is de uitverkiezing waardig. Innerlijk spreekt zij de woorden van Abraham uit: “Hier ben ik”. Verwijst die beschikbaarheid ook al niet naar Maria? Toen ze Isaak huwde, was ze blijkbaar in staat om zijn moeder Sara te doen vergeten en hem te troosten. Zij was nu de andere aan wie Isaak zich kon hechten. Nu kan hij eindelijk volwassen worden. Lees dit maar in Gen. 24, 67 en laat je ontroeren door de eenvoud van het gebeuren. Rebekka is nu de eerste vrouw die woont waar Sara woonde. Sara's geest straalt af op haar schoondochter zodat ze op haar begint te lijken. Zij is de eerste die uitreedt uit het heidendom en intreedt in het Verbond. Maar dan volgde een nieuwe beproeving. Er kwamen geen kinderen. Dus bleven ze zonder toekomst, zonder uitzicht, zonder mogelijkheid om verder te leven. Zoals Sara en Abraham. Voor Rebekka een vreselijke vernedering. Volgens de overlevering zou Isaak zelfs gaan bidden op de Moriaberg waar hij met de dood bedreigd is door Abraham. Dat beiden dezelfde smeekbede uitspraken staat vast. Rebekka wordt dan toch zwanger, er is een tweeling op komst. Nu wacht haar een volgende beproeving. De kinderen vechten in haar schoot. Ze voelt zich uiteen gereten. Rebekka bidt in vertrouwen Jahwe de Heer om verheldering. Die antwoordt haar: “Twee volken zijn er in je schoot, volken – 1535 –
die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere. De oudste zal de jongste dienen”. (Gen. 25, 22-23) De geschiedenis van Ismaël, zoon van Abraham, en zijn slavin Hagar, en Isaak, zoon van Abraham en Sara, herhaalt zich. Maar in de woorden van de Heer leest Rebekka ook een opdracht: Jakob en niet de oudste Esau zal de stamvader zijn. Op hém moet de zegen rusten van Isaak. En Rebekka zal daarin weer het initiatief nemen. Zij is nu bemiddelaar geworden tussen Jahwe en Isaak. Ook innerlijk werd ze uiteen gereten. Liefde voor de ene zoon houdt afwijzing in van de andere. Rebekka moet dus wel een keuze maken. Heel fijntjes zegt de bijbel: Isaak hield van Esau want die gaf hem wild te eten. Maar Rebekka hield van Jakob. Is het dan toch zo dat de liefde van een vader moet verdiend worden? Terwijl die van een moeder onvoorwaardelijk is en uitgaat naar de zwakste, naar degene die bedreigd is. Wat speelt nog allemaal mee bij de beslissing van Rebekka? Herinnert Esau met zijn afgodendienst en vreemde vrouwen haar aan haar eigen familie die zij vaarwel heeft gezegd en waarvan ze innerlijk ook afstand heeft genomen? En opnieuw gaat Rebekka tot daden over. Het bedrog is sluw opgezet en uitgevoerd. Jakob heeft niet veel in de pap te brokken. Hij moet alleen uitvoeren. En de list slaagt. Zij maakt de weg vrij voor aartsvader Jakob. Maar nu is er een zeer grote vijandschap ontstaan tussen Esau en Jakob. Een vijandschap op leven en dood. Rebekka kan nog niet weten dat ze zich heel veel later toch verzoenen. De prijs die zij heeft moeten betalen is hoog. Jakob moet vluchten. Rebekka weet dat ze haar geliefde zoon nooit meer zal terugzien. De list lijkt zich tegen haar te keren. Esau blijft in de buurt van zijn moeder wonen. Maar psychisch en affectief is de kloof groot. Rebekka heeft een erg zware tol betaald. Alles heeft ze nu verloren: haar man is gestorven, de oudste zoon bijna een vijand en de jongste zoon ver weg. Ze weet zelfs niet of hij nog leeft. De prijs van een weloverwogen keuze in dienst van Jahwe.
Gebed God Gij Enige, Gij hebt ons allemaal een opdracht gegeven in het leven. Help ons te onderscheiden wat goed is en wat kwaad. Geef ons dan de dadendrang van aartsmoeders zoals Rebekka. Zorg ervoor dat we Uw opdracht steeds in het vizier houden. Dat wij trouw op de weg blijven die Gij voor ons uitzet. Amen.
Documentatie – C. Chalier, De aartsmoeders Sara, Rebekka, Rachel en Lea, Gooi en Sticht, Hilversum, 1987. – C. Méroz, Waren zij vrije vrouwen, Kok Kampen, 1994. – B. Siertsema (red.), Aartsmoeders, Kok Kampen, 1994. – E. Schirmer, Moeders verhalen, Boekencentrum,’s Gravenhage, 1988.
Magda Coveliers VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1536 –
Bijbel en Bezinning jb
in
Nood aan geloofsopvoeding
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
g
CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 4
Uit het evangelie volgens Mattheus 28, 16-20 Een evangelie is geen levensbeschrijving. Het is wel een verhaal. Deels bevat het gegevens over het leven van Jezus. Deels geeft het weer wat Jezus leerde. De eerste christenen vertelden dat alles aan elkaar. Doorheen het verhaal klinkt een oproep te geloven in Jezus en in Zijn “Goede boodschap”. Dit evangelie kwam tot stand omstreeks het jaar 90. Mattheus, een leerling van Jezus, eertijds tollenaar, verbleef toen wellicht in de stad Antiochië in Syrië. Hij wilde aantonen dat de woorden van Jezus en ook Zijn leer de vervulling brachten van wat voorheen in het Oude Testament werd beloofd. Kenmerkend in dit evangelie zijn de zinnen over de kerk: ‘Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen’ (16,18) en ‘Wie weigeren naar de gemeente te luisteren, behandel hen dan zoals je een heiden behandelt’ (18,17).
16. De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen had onderricht, 17. En toen ze hem zagen, bewezen ze hem eer, al twijfelden enkelen nog. 18. Jezus kwam op hen toe en zei: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. 19. Ga dus op weg en maak alle volkeren tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, 20. En hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van deze wereld’. Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Ken je feiten die erop wijzen dat het christelijk geloof niet voldoende bekend is? Geef voorbeelden. 2. Welke voorwaarden zijn de belangrijkste om zich christen te kunnen noemen? 3. Wat leert Jezus over de houding van een christen ten opzichte van de medemens? Noem enkele uitspraken. 4. Op wie rust de eerste verplichting betreffende de geloofsopvoeding van de jongeren? – 1537 –
Toelichting bij het thema
Het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa (1945) liet de kerk toe al haar activiteiten te hernemen. Maar reeds waren onheilspellende tekenen zichtbaar. Op paasmaandag 1943 ontving te Parijs kardinaal Suhard een gekopieerd boek. ’s Avonds en ’s nachts las hij in één adem La France, Pays de Mission. Erg geschokt besefte hij dat West-Europa een nieuwe pastoraal behoefde. Tot 1800 telde West-Europa bijna 80% landbouwers. Velen geloofden in God door contact met een priester en werden bevestigd inzake Gods bestaan door de kiemkracht en de groei van hun gewassen. Na 1850 werden velen industrie-arbeider. Mensen verlieten het platteland, ontbeerden veelal een priester en herkenden in hun omgeving Gods tekenen niet meer. De kerk had het moeilijk om een geëigende pastoraal voor industrie-arbeiders aan te bieden. Sedertdien werd de kerk bestreden door politieke groepen en antikerkelijke instellingen. Daarom ontstonden rond 1900 zuilen. Ook een christelijke met verenigingen om het geloof te beschermen en te verspreiden. Maar sommige leken-leiders lieten de kans voorbij gaan om hun achterban blijvend christelijk te inspireren. Liliane Voyé beschreef de gevolgen. Bij velen ontbreekt de kennis van Jezus en Zijn leer. Toch noemen ze zichzelf christen ter wille van een lidmaatschap van een christelijke instelling. In 1970 stelt een bevraging bij christelijk gesyndiceerden vast wat volgt. ‘Wie is Jezus Christus’: 52% kan geen antwoord geven. ‘Wat gebeurt er in de heilige mis’: slechts 28% geeft een aanvaardbaar antwoord, hoewel 65% geregeld in de heilige mis aanwezig is. ‘Komt er nog iets na de dood’: 42% zegt ja. Deze getallen vergeten een zeer belangrijk aspect van het christelijk leven. Een tekst van Edward Schillebeeckx wijst daarop en is een bezinning waard: ‘De relatie tot God is altijd bemiddeld door liefdevolle relaties tussen mensen’. De zalige Moeder Teresa heeft bij de drie geloften van de “Missionarissen van Naastenliefde” een vierde opdracht gevoegd. ‘Zichzelf toewijden vanuit de zelfverloochening aan de zorg voor de armen en behoeftigen, die onderdrukt door nood en extreme armoede, leven in mensonwaardige omstandigheden’. Op straat vonden Moeder Teresa of haar zusters vaak een stervende, droegen hem naar huis, wasten hem en verwijderden de wormen die een deel van het – 1538 –
lichaam hadden opgevreten. In een zuiver bed, bijgestaan door grote liefde kon hij of zij sterven. De zorg voor de mindere mens is de meest vergeten christelijke opdracht. ‘Om deze zorg aan te kunnen, zijn wij geroepen om samen met Maria te verwijlen in de contemplatie van de Vader, de Zoon en de Geest’ (twee teksten uit de regel van Moeder Teresa). Verklaring van de bijbeltekst
‘Ga dan op weg en maak alle volkeren tot mijn leerlingen’. Deze opdracht weegt op allen die leerling worden. Ze omvat: 1) gedoopt worden en 2) leren onderhouden wat Jezus heeft opgedragen. ‘Voorzeker is in alle tijden en bij alle volkeren eenieder die de Heer vreest en de gerechtigheid beoefent voor God welgevallig. Niettemin heeft het God behaagd de mensen geenszins afzonderlijk te heiligen en te redden, maar hen tot een volk te verenigen’ (Lumen Gentium, 9). Het Doopsel is de plechtige opname in Gods Volk. Onderhouden wat Jezus opdroeg. Het wordt zo dikwijls herhaald: ‘Heb elkander lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn’. Vandaag de dag heeft de luxe mensen jaloers en vijandig gemaakt. Weinigen zijn nog bereid armen te helpen. *** Velen van hen, die met ons opgroeiden, zijn andere wegen gegaan. Wanneer hun zoontje zijn Eerste Communie doet, weten zij niet meer waar het om gaat. Al is hun eigen Eerste Communie niet zó lang geleden. Als ouders of hun kinderen sacramenten vragen, rust op de ouders de plicht het verhaal van Jezus thuis aan hun kinderen door te vertellen. Hiervoor kunnen zij een beroep doen op hulp. Vooral in de ‘geseculariseerde chaos’ – voorheen kon men spreken over ‘menselijke samenleving’ – zijn de christelijke leken geroepen kiemen van geloof te verspreiden. Zij staan in de maatschappij en kennen de polsslag ervan. Hun actieterrein ligt onder meer in scholen, in ziekenhuizen, als vrijwilliger bij gehandicapten of behoeftige ouderen, ook in maatschappelijke instellingen. Hun optreden begint niet met speciale activiteiten, maar allereerst door uitingen van liefde voor de medemens: een opbeurend woord, een kleine dienst, herstel van vertrouwen, een fijne attentie. – 1539 –
Als leek, noch als priester mag men het gevoel laten opkomen alleen te staan of geen resultaat te boeken in de geloofsopvoeding. Dit is een lange weg. Daarenboven zijn verschillende religieuze gemeenschappen bereid om ondersteuning te bieden. De verduistering rond Jezus gaat gepaard met luxe en bezitsdrang. Om Jezus opnieuw in het licht te plaatsen, is soberheid en broederlijk delen noodzakelijk. Maar bovenal dient een band te bestaan met de Heer: het gebed. De Missionarissen van Naastenliefde (Moeder Teresa) bidden van 5 u. tot 7.30 u. Na die oefening kunnen zij Jezus erkennen in de armste hulpeloze. Onze relatie tot God gaat steeds over liefdevolle relaties met medemensen en omgekeerd. Gebed tot de zalige Edward Poppe
Heer God. Uw zalige priester Edward Joannes Maria heeft zich geheel aan U gegeven. Met al zijn krachten heeft hij ernaar gestreefd, ook in de kleinste dingen te beantwoorden aan uw wil, die hem zo lief en heilig was. Wij bidden U, ontsteek in ons dat vuur van uw liefde. Geef dat ook wij in deze tijd met geestdrift en vertrouwend op Maria’s hulp het evangelie verkondigen en de geloofsopvoeding van uw volk ter harte nemen. Door Christus, onze Heer Amen. Documentatie Vele gedachten van deze bijbelfiche zijn ontleend aan: – J. De Kesel, ‘Aantal parochies gaat onze krachten te boven’, in Tertio, 22.6.2005. – R. Houthaeve, Moeder Teresa, Moorslede (Puitstr. 9), 2005.
Roger Masure, o.praem.
VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1540 –
Bijbel en Bezinning jb
in
De letter van de Wet
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
g
CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 4
Uit het boek Deuteronomium 6, 4-9 De dagelijkse ‘geloofsbelijdenis’ van het jodendom is terug te vinden in Deuteronomium. De tekst vertolkt treffend de trouw aan Gods geboden die van iedere gelovige verwacht wordt.
4. Luister Israël! De HEER is onze God, de HEER is de Enige. 5. U zult de HEER uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten. 6. De geboden die ik u vandaag voorschrijf, moet u in uw hart prenten. 7. Spreek er met uw kinderen telkens opnieuw over, wanneer u thuis bent en onderweg, als u slapen gaat en opstaat. 8. Bind ze als een teken op uw hand en als een band op uw voorhoofd. 9. Grif ze in de deurposten van uw huis en op de poorten van uw stad.
Uit het evangelie volgens Matteüs 5, 17-20 De Bergrede mag gerust het hart van Jezus’ leer genoemd worden in het Matteüsevangelie. Daarin doet Hij onder meer enkele opvallende uitspraken over zijn visie op de Wet.
17. Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen. 18. Want voorwaar, Ik zeg u: eerder nog zullen hemel en aarde vergaan, dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet, voordat alles geschied is. 19. Wie dus een van die voorschriften, zelfs het geringste, opheft en zo de mensen leert, zal de geringste geacht worden in het Rijk der hemelen, maar wie ze onderhoudt en leert zal groot geacht worden in het Rijk der hemelen. 20. Ik zeg u: als uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden en farizeeën niet ver overtreft, zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen.
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Hoe ga ik zelf om met Bijbelteksten die me moeilijk of stuitend overkomen? Zie ik bij mezelf of bij anderen de neiging om enkel teksten te lezen die ons goed liggen? 2. Stoort het mij in mijn geloof als ik ontdek dat sommige gebeurtenissen niet historisch gebeurd zijn zoals ze beschreven staan? Of kan een tekst een andere waarheid vertolken dan de letterlijke betekenis? – 1541 –
3. Voel ik zelf de spanning tussen de trouw aan de overgeleverde tekst en het verlangen om een betekenis te ontdekken voor mensen in deze tijd? Toelichting bij het thema 1. Eén van de grote problemen in het omgaan met de Bijbel is hoe we die teksten moeten interpreteren. Hoe kunnen teksten die tweeduizend of meer jaren geleden geschreven werden, in een heel andere tijd en cultuur dan de onze, vandaag nog zinvol voor ons zijn? De vraag wordt vooral duidelijk als het gaat om wetgevende teksten, concrete voorschriften, geboden en verboden die vaak tijd- en cultuurgebonden zijn. Ook komen er in de Bijbel teksten voor die lijken op te roepen tot een gewelddadig religieus fanatisme, en die terecht de vraag oproepen: wat kunnen we hiermee nog aanvangen? Lezers gaan vandaag op zeer uiteenlopende en vaak verrijkende manieren om met deze problematiek. Er zijn echter ook benaderingen die weinig vruchtbaar en soms zelfs gevaarlijk kunnen zijn. Vaak gaat het dan om gemakkelijkheidoplossingen, soms ook om een verstarring en verblinding om ideologische redenen. Dit alles kan bewust, maar vaak ook onbewust gebeuren… Een eerste benadering die me onvruchtbaar lijkt, is erg eenvoudig: niet lezen. Iedereen kent wel teksten in de Bijbel die je moeilijk liggen, die je tegen de borst stuiten of die gewoon onbegrijpelijk overkomen. De verleiding wordt dan groot om ze gewoon over te slaan. Uiteindelijk lees je dan nog alleen teksten die je goed liggen, die je bevestigen in je geloof of in de waarden die je probeert te beleven. Het is normaal dat Bijbellezers een aantal lievelingsteksten hebben, en dat ze het met andere teksten heel moeilijk hebben. Maar als dat betekent dat we een aantal teksten helemaal niet meer willen lezen, ontstaat er een probleem. Want uiteindelijk creëer je dan een eigen ‘Bijbel’ uit een selectie van teksten die je mooi vindt. Zo kom je in een situatie waarin iedereen een andere ‘heilige Schrift’ heeft, en ieder gaat zijn eigen weg. Een dieperliggend probleem is dat je op die manier de Bijbeltekst – ook je meest geliefde teksten daarin – zélf geen recht doet. Want die functioneren pas echt als je ze durft kaderen binnen de hele Bijbel, die als het ware de ‘natuurlijke habitat’ ervan vormt. En uiteindelijk doe je jezelf als lezer ook geen recht, want je onthoudt jezelf de veelkleurige pracht en diepgang die oplicht wanneer je je geliefde teksten in verband leert te plaatsen met vele andere. Zoals de twee aangehaalde teksten duidelijk maken, willen zowel het Oude als het Nieuwe Testament onderstrepen dat de heilige Schrift geen supermarkt is waar je alleen de producten kunt uitkiezen die je het meest bevallen. En zei ook Paulus niet dat het geloof voortkomt “uit het gehoor”, dat het dus niet steunt op iets wat je zelf kiest, maar op iets wat je wordt aangereikt? Andere benadering: iets anders lezen dan er staat. Als een tekst me te moeilijk lijkt, of ik de kans zie vanuit de tekst iets te benadrukken dat er eigenlijk helemaal niets mee te maken heeft, kan ik ervoor kiezen ‘er een draai aan te geven’ zodat de tekst goed in mijn kader past. Ik maak dan gebruik of misbruik van de tekst om mijn eigen meningen ventileren naar anderen, en om ze zelfs met een aura van Bijbels gezag te omgeven. Vaak kan dit erg subtiel gebeuren, en soms is men zich er niet eens van bewust. Maar het is duidelijk dat een gewetensvolle lezer dit zoveel mogelijk dient te vermijden, want niet alleen getuigt die van weinig respect voor de ‘heilige Schrift’, maar ook onthoud je jezelf en misschien ook anderen de boodschap die de tekst je wél te brengen heeft.
– 1542 –
2. Een bijzondere benadering van de Bijbel die weinig vruchtbaar lijkt, is de fundamentalistische lezing. Nu wordt de term ‘fundamentalisme’ vandaag op alle mogelijke manieren gebruikt, vaak als synoniem voor extremisme of fanatisme, waarbij men dan bijv. van ‘islam-fundamentalisme’ kan spreken. Oorspronkelijk is de term echter verbonden met een bepaalde behoudsgezinde, protestantse groepering uit de Verenigde Staten die in 1895 vijf leerpunten of ‘fundamenten’ vastlegde waarvan de gelovigen niet mogen afwijken. Aangaande de interpretatie van de Bijbel is het ‘fundamentalisme’ voorstander van een strikt letterlijke lezing. Het ‘fundamentalisme’ in deze strikte zin lijkt minder sterk aanwezig in de katholieke kerk. Maar ook daar houden mensen wel eens krampachtig vast aan een ‘letterlijke’ interpretatie van een aantal teksten – maar dan vaak alleen voor een aantal passages die ze zelf hebben uitgekozen. Ook deze benadering levert heel wat problemen op. De belangrijkste moeilijkheid bij een strikt letterlijke of ‘fundamentalistische’ lezing is dat men zich als het ware blindstaart op de oppervlakte, waardoor men juist de volle waarheid van de Bijbelse boodschap mist. Men miskent immers het feit dat de Bijbel niet alleen het Woord van God, maar ook een boek van mensen is, geschreven door mensen die zoals iedereen bepaald waren door de cultuur van hun tijd. Voor gelovigen krijgt Gods Woord niet alleen in de persoon van Jezus een zeer menselijke gestalte, maar ook in de Schrift. Miskennen dat de openbaring historisch ontwikkeld is, met alle groeipijnen die daarbij horen, maakt dat men niet meer kan zien waar het in wezen om gaat. Daarnaast maken de overleveringen in de Bijbel zelf een ‘fundamentalistische’ lezing erg problematisch. Hoe kan men bijv. de talrijke tegenstellingen verzoenen die in de Bijbel voorkomen? Of wat moet men aanvangen als bepaalde Bijbelse gegevens in volledige tegenspraak blijken te zijn met de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek? Een fundamentalistische benadering lijkt dan ook de lezer te verplichten zich op te sluiten in zijn vrome geloof en verder zijn verstand op nul te zetten. Een laatste probleem is dat een strikt letterlijke lezing van de Bijbel vaak ontaardt in een vorm van geweld ten opzichte van de medegelovigen. Heel vaak is men ervan overtuigd dat de eigen, letterlijke lezing ‘de waarheid’ is, niet alleen voor zichzelf maar ook voor de anderen. Men sluit zich af voor kritiek en zal al snel op fanatieke wijze de andere trachten te verleiden of eventueel te dwingen om dezelfde waarheid en waarden te aanvaarden. De actualiteit leert ons dat een dergelijke ziens- en handelwijze, in welke godsdienst ook, zelfs kan uitlopen op fysiek geweld ‘in naam van het geloof’. Achter een benadering die pretendeert een grenzeloos respect op te brengen voor de tekst ‘zoals die geschreven staat’, blijkt een houding te staan die zich opsluit in de eigen waarheid en eventueel kan ontaarden in geweld. Nader onderzoek van de teksten maakt duidelijk dat dit niet de geloofshouding is die de Bijbel voorstaat…
Verklaring van de bijbeltekst 1. Beide aangehaalde Bijbelteksten behoeven op zich weinig uitleg. De tekst uit Deuteronomium roept op tot een nauwgezette naleving van de geboden van de Wet. Een aantal zaken valt wel op. Zo ziet men de naleving van de Wet duidelijk als een concrete verwerkelijking van de volkomen liefde tot God. Ook al roept het boek meermaals op tot een nauwgezette en strikte naleving van de geboden, dit dient steeds gesitueerd binnen dat liefdeskader. Dit wordt verder in de tekst bevestigd: de vermelde
– 1543 –
voorschriften behoren niet tot het juridisch taalspel van een ‘wet’, maar roepen veeleer op om de liefde tot God en zijn Wet op velerlei wijzen tot uiting te laten komen. Dit kan al toelaten een eerste blik te werpen op hoe reeds in het Oude Testament met de Wet werd omgegaan. Sommige voorschriften – rond bijv. de doodstraf – komen ons wreed over. Historisch onderzoek toont echter aan dat de meeste van deze wetten nooit werden toegepast, en dat ze ook niet zijn geschréven om strikt te worden toegepast. Een letterlijke interpretatie doet dan ook deze teksten geweld aan. 2. Een gelijkaardig besluit gaat a fortiori op voor de evangelietekst. Ook hier wordt het behoud van ‘Wet en Profeten’ in een ruimer kader geplaatst: de vervulling die Jezus brengt. Opvallend is ook de oproep om de schriftgeleerden en farizeeën in gerechtigheid te overtreffen; en nu wordt de geloofshouding van die groep in het Matteüsevangelie vaak geschetst op een manier die we vandaag ‘fundamentalistisch’ zouden kunnen noemen, omdat zij de mensen allerlei regels en regeltjes opleggen om toch vooral te zorgen dat men nooit de letter van de Wet overtreedt. Ten slotte is het ook voor deze tekst verhelderend om hem in zijn ruimere context te bekijken. Hij vormt namelijk de inleiding van een gedeelte waarin Jezus zijn eigen voorschriften geeft: “Gij hebt gehoord dat er gezegd is… maar Ik zeg u…” Net als Mozes op de Sinaï geeft Jezus op de berg zijn ‘Wet’. Nu kan men opwerpen dat Jezus het gezag had om dit te doen, dat Hij ook de oude Wet een andere interpretatie mocht geven, maar dat wij dat gezag niet hebben. Maar dan dient men toch te overwegen dat de vroege christengemeenschap zich blijkbaar in staat achtte om belangrijke voorschriften van de Joodse Wet, zoals de besnijdenis of het eten van onrein voedsel, naast zich neer te leggen (zie bijv. Hand. 10 en 15). 3. Het moge duidelijk zijn dat noch het Oude, noch het Nieuwe Testament enig fundament geeft voor een ‘fundamentalistische’ interpretatie van de Bijbel, laat staan dat men een dergelijke lezing aan andere gelovigen zou kunnen opleggen. De lezer wordt veeleer uitgedaagd om niet te bezwijken voor een gemakkelijkheidoplossing, maar steeds weer de spanning uit te houden die wordt opgeroepen bij de interpretatie van de tekst: enerzijds trouw blijven aan de tekst zoals die is overgeleverd, zonder daarin te selecteren of de inhoud te verdraaien, maar anderzijds ook nagaan wat de Bijbel ons concreet te zeggen kan hebben, binnen de context van onze moderne maatschappij en van ons eigen levensverhaal.
Gebed Heer, onze God, wij danken U voor uw aanwezigheid in ons midden, voor uw Woord dat vaststaat voor eeuwig (Ps. 119, 152) en leven geeft, voor uw Zoon die ons heeft geleerd hoe wij kunnen leven naar uw Woord, voor uw Geest die ons de kracht daartoe geeft. Geef dat wij deze Geest in trouw bewaren, dat Hij ons mag inspireren om echt voedsel te vinden in de Schrift, dat Hij ons mag bezielen om vrijmoedig getuigenis af te leggen van ons geloof in uw Liefde. Amen.
Documentatie Een uitvoerige en (ook buiten kerkelijke kringen) bijzonder gewaardeerde bespreking van het thema van de Bijbelinterpretatie werd in 1994 gepubliceerd door de Pauselijke Bijbelcommissie: De interpretatie van de Bijbel in de Kerk, in 1-2-1 Kerkelijke Documentatie 22/3 (1994). Dit document is ook op het internet beschikbaar: www.bijbel.net/kbs/?b=47.
Steven Pinnoo VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1544 –
Bijbel en Bezinning in
jb
en Be zin
Het Evangelie volgens Lucas
n
Bi
el
25 jaar
g
CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 4
Begin van het Evangelie volgens Lucas - 1, 1-4 1. Nadat velen al het ter hand hebben genomen een uiteenzetting op te stellen van de gebeurtenissen die zich onder ons hebben voltrokken 2. zoals aan ons hebben overgeleverd zij die vanaf het begin ooggetuigen en dienaars van het Woord zijn geweest, 3. leek het ook mij goed na alles van vooraf aan zorgvuldig te hebben nagegaan het ordelijk voor je op te schrijven, beste Godelieve, 4. opdat je de betrouwbaarheid zou kennen van de woorden waarin je bent onderricht. (vertaling geïnspireerd op de Naardense Bijbel)
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Wat betekent het voor ons vandaag “dienaars van het woord/Woord” te zijn? (woord: verwijst naar de strategie van het gesprek, de dialoog, de geweldloze ontmoeting; Woord - met hoofdletter – refereert aan het Evangelie of heel de Bijbel, maar ook aan het Woord dat vlees geworden is in Jezus)? 2. Wat betekent het voor ons – ieder afzonderlijk, zowel als collectief (christelijke gemeenschap) – aangesproken te worden als ‘Teofilos’: Gode-lief; Gods vriend?
Toelichting bij het thema Het liturgisch jaar dat met de advent van 2006 aanvangt, is een C-jaar. Dat wil zeggen dat in de zondagsliturgie meestal uit het Evangelie volgens Lucas wordt gelezen. Daarom willen we niet alleen iets zeggen over de eerste vijf verzen ervan, maar ook iets over het gehele boek. Het begin van dit Evangelie vormt een soort ‘woord vooraf’ waarin de schrijver vertelt waarom hij zijn boek geschreven heeft. Wij die als volgelingen van Jezus een heel jaar met dit Evangelie op weg willen gaan, kunnen daarom uit deze inleiding een en ander leren over hoe we best kunnen luisteren naar wat de schrijver ons te vertellen heeft met zijn verhaal over Jezus. – 1545 –
Verklaring van de bijbeltekst Laten we beginnen met de naam waarmee de schrijver van dit Evangelie zijn lezers – of de toehoorders van de voorlezing van zijn boek – aanspreekt. Want het bijzondere van dit Evangelie is dat we wel de naam van de lezer kennen, terwijl de schrijver nergens zijn eigen naam prijsgeeft. De Griekse naam Theophilos betekent zoveel als: “door God bemind”, “vriend van God”. In deze naam is eigenlijk al heel het goede nieuws van de bijbelse boodschap samengevat: dat God ons liefheeft. En in Jezus is het duidelijkst geworden wat dit betekent. Iemand liefhebben betekent: willen dat de beminde leeft en gelukkig is. Welnu, Gods liefde doet ons leven over de dood heen. Eigenlijk vat de naam Teofilus reeds alle woorden samen “waarin wij onderricht zijn”, het hele Woord waarvan anderen vóór de schrijver van dit Evangelie dienaars en getuigen waren. Zijn verhaal wil de gegrondheid van dit onderricht aantonen. Die naam is niet alleen de naam van elke afzonderlijke lezer of toehoorder, hij is in de eerste plaats de naam voor de luisterende gemeenschap. Want wie is er meer de beminde van God dan het verzamelde volk van Gods kinderen? De schrijver – de overlevering noemt hem Lucas – is niet de eerste om het verhaal van “de gebeurtenissen die zich onder ons hebben voltrokken” te vertellen. Hij stelde zich tot doel niet alleen alles nauwkeurig na te gaan, maar het ook “ordelijk” neer te schrijven. De “velen” die al over deze gebeurtenissen verteld hebben, zijn waarschijnlijk niet alleen de evangelisten die de andere canonieke evangelies – en misschien niet eens het vierde – hebben geschreven. Daarom was het nodig “nauwkeurig na te gaan” of wat hij vertelt wel overeenstemt met de werkelijkheid. Misschien niet eens zozeer met het exacte historische verloop van de gebeurtenissen, maar vooral met de werkelijkheid van Gods liefde.
Over het hele Lucas-evangelie Lucas kondigt ook aan dat hij zijn verhaal ordelijk wil brengen. Wat is dan de orde die hij aanbracht? Misschien moeten we er daarbij eerst op wijzen dat het Nieuwe Testament nog een tweede boek bevat, opgedragen aan “Teofilus” (Hnd. 1,1). Dit boek, bekend onder de naam “Handelingen van Apostelen”, verwijst uitdrukkelijk naar een eerste boek “over alles wat Jezus begonnen was te doen en te onderrichten” tot de dag van ten hemel opneming. Beide boeken zijn geschreven als een reisverhaal. In het eerste boek lezen we hoe Gods Woord in Jezus vlees en bloed werd. Het vertrok van Nazaret in Galilea naar Jeruzalem, de stad waar de koningstroon stond van de davidische koning die zou heersen in Gods naam om vrede te brengen voor Israël en alle volkeren. Maar deze stad bant Jezus buiten zijn muren en vermoordt Hem daar. Maar daarmee is Gods Woord niet het zwijgen opgelegd. De leerlingen van Jezus worden bezield door Jezus’ profetische Geest en het tweede boek aan Godelieve vertelt hoe zij het woord brengen vanuit Jeruzalem – 1546 –
naar Rome, de hoofdstad der volkeren, de zetel van de keizer die als het ware leek te beletten dat in Jeruzalem een koning in Gods naam op de troon kwam. Door de verkondiging van de leerlingen wordt Gods koningschap – dit wil zeggen de vrede voor alle volkeren – toch werkelijkheid voor allen die vertrouwen dat Jezus leeft. Het verhaal van het eerste boek begint in Gods huis in Jeruzalem: bij een priester die Gods dienst verricht door een offer op te dragen. Maar die priester wordt met stomheid geslagen. Het boek eindigt opnieuw in de tempel, maar met de leerlingen van Jezus die dát doen waarmee God echt gediend is: God loven. Na het plechtige begin van het Evangelie in de tempel, verplaatst het verhaal zich naar een uithoek van Galilea. Dezelfde boodschapper die de geboorte van de priesterzoon-profeet Johannes de Doper aankondigde, verschijnt nu in het huis van een ongetrouwd meisje om haar de geboorte van de messiaanse profeet te melden. Jezus van Nazaret wordt geboren in de stad van zijn voorganger, koning David. Nog voor Hij aan zijn eigenlijke zending begint, laat Lucas Jezus al drie keer in Jeruzalem komen. Een eerste maal in de tempel om aan de Heer te worden toegewijd volgens alle voorschriften van de Tora (2, 22). Een tweede maal als twaalfjarige die de leeftijd bereikt heeft om de voorschriften van de Tora te onderhouden en daarom mee op bedevaart naar Jeruzalem ging (2, 41v). De derde keer, toen Hij op het einde van zijn veertigdaags verblijf in de woestijn door de duivel meegevoerd werd naar de bovenbouw van de tempel (4, 9). Daar toch moest de Messias verschijnen. Maar Jezus liet zich niet door de duivel zeggen wat zijn zending was. Jezus’ verkondiging steunt op Gods Woord: Hij begint dan ook met daaruit voor te lezen in de synagoge van Nazaret. Terwijl echter zijn volksgenoten Hem wilden stenigen omdat Hij zich ook tot de niet-joodse volkeren gezonden wist, ging Jezus toch “midden tussen hen door” (4, 30). Het Woord Gods is niet tegen te houden. Vanaf Lc. 9, 51 “richtte Jezus zijn aangezicht om naar Jeruzalem te reizen”. Maar zijn mars op de hoofdstad was niet die van een zelotische opstandeling die met een bevrijdingsleger optrok om het land gewapenderhand te bevrijden van de Romeinse bezetter. Jezus’ strategie als bevrijdende koning der Joden is samengevat in het gebod: “Bemin uw vijand” (6, 27-35). De vrede komt er niet door de vijand te doden of door de rollen van onderdrukker en onderdrukte om te wisselen. Uit Handelingen van Apostelen is duidelijk hoe de messiaanse vredesstrategie er uit ziet. Joden en niet-joden worden vrienden als kinderen van dezelfde Vader. Als leden van dezelfde familie zitten ze aan – 1547 –
dezelfde messiaanse feesttafel (vergelijk de parabel van de verloren zoon, Lc. 15). Jezus’ reis naar Jeruzalem (9, 51-19, 48) vormt het centrale deel van het derde evangelie. Het centrum van dit middendeel – en meteen dus ook het centrum van heel het Evangelie – zijn de woorden die Jezus spreekt tot de Farizeeën die Hem komen waarschuwen dat Herodes Hem wil doden (13, 31-35). In zijn antwoord zegt Jezus ondermeer dat Hij “vandaag en morgen” duivels uitdrijft en genezingen doet, maar dat op de derde dag “zal voltooid worden”. En dat Hij nu moet verder reizen, want “het niet past dat een profeet omgebracht wordt buiten Jeruzalem” (13, 33). En dan beklaagt Hij Jeruzalem dat de profeten doodt en omschrijft Hij zijn eigen zending met het beeld van een kloek die haar kuikens onder haar vleugels verzamelt. Ten slotte verwijst Hij in bedekte termen naar de tempelverwoesting: die lijkt het gevolg van Israëls afwijzing van de Koning die kwam in Gods naam. Jezus trok, ingehuldigd als “koning in de naam van de Heer”, Jeruzalem binnen (19, 38). Maar als Jeruzalem echter deze koning-profeet verwerpt, gaat het Woord - nu verkondigd door Jezus’ leerlingen - verder naar de niet-joodse volkeren. Rome, als stad waar de troon van de keizer staat, de overheerser van de volkeren, die ook het Joodse volk onderworpen houdt, is daarom het eindpunt van het tweede boek aan Teofilus. Gebed Heer God, goede Vader, Vriend van de mensen, Gij hebt ons uw Woord van vrede gegeven bij monde van de profeten. Maar het is vlees en bloed geworden in Jezus van Nazaret en de evangelisten zijn getuigen geworden van dit Woord dat alleen in staat is om de ware vrede te brengen en ons tot één familie te maken over de grenzen van volkeren en godsdiensten heen. Open onze oren en ons hart voor het getuigenis van uw Evangelie en maak ons tot trouwe dienaars van Uw Woord, Jezus Christus, Uw geliefde Zoon en onze Broer.
Documentatie - H. HOET, Lucas aan het woord, Antwerpen: Halewijn, 2000.
Hendrik Hoet VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1548 –