Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 1
jb
in
g
Wie is de verloren zoon?
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
Uit het evangelie volgens Lucas 15, 11-32 De evangelist Lucas biedt in het vijftiende hoofdstuk van zijn evangelie een mooie staaltje van zijn literaire kunst. In de traditie treft hij drie verhalen aan die handelen over ‘Jezus en de verlorene’: de tweelinggelijkenis van het verloren schaap en de verloren drachme, en de parabel van de verloren zoon. Deze verhalen heeft Jezus verteld om zijn fundamenteel geloof in God als barmhartige Vader uit te drukken. Lucas brengt ze samen en plaatst ze in de context van Farizeeën en schriftgeleerden die zich druk maken om Jezus’ omgang met tollenaars en zondaars. Het hele hoofdstuk functioneert als antwoord op dat gemor. De combinatie van Jezus’ talent als verteller met Lucas’ redactionele vaardigheid maakt dit hoofdstuk tot één van de mooiste bladzijden van de evangelische traditie.
11. Jezus zei: ‘Iemand had twee zonen. 12. De jongste zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij mijn deel van de erfenis.” En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. 13. Niet lang daarna vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. 14. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een zware hongersnood over dat land en ook hij begon gebrek te lijden. 15. Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land; die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. 16. Graag had hij zijn honger gestild met het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat. 17. Toen kwam hij tot zichzelf en zei: “Zoveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! 18. Ik ga terug naar mijn vader. Ik zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; 19. ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, behandel me als een van uw dagloners.” 20. En hij ging terug naar zijn vader. Toen hij nog ver van huis was, zag zijn vader hem al en werd ontroerd; snel liep hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. 21. “Vader,” zei de zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.” – 1485 –
22. Maar de vader zei tegen zijn slaven: “Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. 23. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, 24. want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.” En het feest begon. 25. Maar zijn oudste zoon was nog op het land. Toen hij naar huis kwam, hoorde hij muziek en dans. 26. Hij riep een van de knechten en vroeg wat er te doen was. 27. Die antwoordde: “Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.” 28. Toen werd hij kwaad en hij wilde niet binnenkomen. Daarop kwam zijn vader naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29. Maar hij gaf zijn vader ten antwoord: “Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen met hoeren heeft verbrast, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31. Maar hij zei: “Jongen, jij bent altijd bij me en alles wat ik heb is van jou. 32. We moeten feestvieren en blij zijn, want die broer van je was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.”’
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Met welke personages in de parabel kun je je vereenzelvigen? 2. Welke verhaalelementen ontroeren je? 3. Welke verhaalelementen storen je? 4. Welke vragen roept de parabel bij je op? 5. Kun je Jezus volgen in zijn keuze voor de verlorene?
Toelichting bij het thema Mensen die verloren lopen. Je treft ze soms aan in onze steden, bedelend of liggend langs de straat. Sommigen leven er al jaren, geregeld zie je ook kinderen die wellicht uitgebuit worden om mensen te ontroeren, zodat díe geld geven. Verloren mensen. Je komt ze ook tegen in families en gezinnen, in conflicten tussen man en vrouw, tussen ouders en kinderen, tussen kinderen onderling. Mensen die andere mensen dumpen vanuit egocentrische motieven. Mensen die anderen stalken, profiteren, ongevoelig worden voor iedere ethische reflex. Verloren mensen zijn vaak gekwetste mensen die geen blijf meer weten met hun gevoelens en vereenzamen. Vaak speelt de schuldvraag een grote rol. En die schuld kan men vandaag nog moeilijk kwijt. Zijn medemensen bereid om vergiffenis te schenken en nieuwe kansen te bieden? Ook al is het onrecht groot. – 1486 –
In onze maatschappij eisen mensen – terecht – gerechtigheid. Wie in de fout gaat, moet boeten. Recht en rechtvaardigheid zijn basisbeginselen voor een gezonde democratische samenleving, maar mag er ook plaats zijn voor mededogen en vergevingsgezindheid? Volgens Jezus wel. Hij geeft verloren mensen nieuwe kansen, hoe irritant dit ook mag zijn. Jezus kan niet anders want zijn Godservaring leert hem dat God een uitermate barmhartige vader is die uitkijkt naar de zondaar die zich bekeert. Want dat laatste is wezenlijk: wie fouten maakt, moet bereid zijn om zich te bekeren en nieuwe wegen te bewandelen.
Verklaring van de bijbeltekst Jezus vertelt graag parabels. Zulke verhalen dagen mensen uit tot nadenken en dat denkproces wil Jezus bij zijn publiek losweken. De lezer moet zelf conclusies trekken. De parabel van de verloren zoon bestaat uit twee delen, die telkens eindigen met een nagenoeg identieke uitdrukking waarin de vreugde, het feest en tegelijk de overgang van dood naar leven van de jongste zoon worden beschreven (15,24 tot de dienaren; 15,32 tot de oudste zoon). Het eerste deel is gewijd aan de jongste zoon. Dat een vader één van zijn zonen zomaar zijn erfdeel geeft, was in Israël eigenlijk niet gebruikelijk (vgl. Sir. 33,19-23), maar Jezus wil zijn publiek bevreemden en de aandacht scherpen. De jongste zoon is de jongeman die wil leven zonder grenzen te aanvaarden. Zo’n levenshouding brengt hem tot zondigheid en tot verlies van eigen identiteit: hij moet varkens hoeden, een gruwel voor een jood. De jongeman moet eerst door een dal van totale verlorenheid vooraleer hij tot zichzelf komt (v. 17). Door scha en schande leert hij de beperktheid en de grenzen van het leven te aanvaarden. Hij beslist daarom naar zijn vader terug te keren, niet meer als zoon maar als dienaar. Hij is bereid zijn zondigheid tegenover God en zijn vader te bekennen: het gaat om een echte bekering (vv. 18b-19). Uiteindelijk laat de vader hem niet uitspreken: op de bekering volgt onmiddellijk de overvloedige vreugde en het herstel in menselijke waardigheid (vv. 21-22). De vader kijkt trouwens liefdevol uit naar zijn jongste zoon en herkent hem van ver: een minimale bekeringsbereidheid is al voldoende. De reactie van de vader is getekend door overvloed: hij is diep ontroerd, loopt snel naar hem toe, omhelst en kust hem, nog vóór de zoon iets gezegd heeft. Daarmee is zijn gulheid echter niet voorbij. De jongeman krijgt nieuwe kledij en een ring. Het gemeste kalf dat slechts bij uitzonderlijke gelegenheden werd geslacht, dient als feestmaaltijd. Inderdaad, in de hemel is overvloedige vreugde om één zondaar die zich bekeert (15,7.10). Zo beschrijft Jezus God als een Vader die bereid is om de zondaar bij het minste teken van bekering méér te geven dan – 1487 –
vergiffenis alleen. Daarnaast beklemtoont hij de bekeringsbereidheid van de jongste zoon: híj moet de eerste stap zetten. De eigenlijke climax van de parabel komt evenwel in het verhaal van de oudste zoon: het type van de plichtsgetrouwe mens. Hij kan terecht een beroep doen op zijn verdienste en deugd, maar is niet gespeend van enige harteloosheid. Zíjn reactie op de mateloze vreugde van de vader is mateloze woede. Hij wil niet deelnemen aan het feest voor zijn broer. Voor de tweede keer gaat de vader een zoon tegemoet. Hij wil immers goed zijn voor ál zijn kinderen. Het protest van de oudste zoon is begrijpelijk vanuit louter menselijk standpunt. God de Vader is echter anders. Op het ogenblik dat de vader een zoon heeft teruggewonnen (mijn zoon in v. 24), dreigt hij een zoon te verliezen. De oudste wil immers de jongste niet meer als broer erkennen: “Die zoon van je” (v. 30). Maar de vader aanvaardt de breuk niet. Hij spreekt zijn oudste zoon teder aan met “kind” en verwijst hem naar “uw broer” (v. 32). De vader heeft nog steeds twee zonen. En hij ontzenuwt het protest van de oudste: hij is toch altijd bij de vader, vanwaar dan die jaloersheid? Met de woorden van de vader krijgt de parabel een open slot. De lezer wordt op zichzelf geworpen en moet gaan nadenken. Treedt de oudste zoon de feestzaal binnen of niet? Welke zoon is eigenlijk de verloren zoon? De parabel plaatst de morrende Farizeeën en schriftgeleerden (15,1-2) in een moeilijk parket. Kunnen zij Jezus’ Godsbeeld aanvaarden? Gods barmhartigheid is fundamenteler dan een nauwgezet gerechtigheidsdenken. Kunnen mensen zo’n barmhartigheid aan?
Gebed God, geef ons het hart van Jezus dat steeds bereid is om vergiffenis te schenken en aan de verloren mens een nieuwe plaats te geven. Leer ons te kijken met uw liefdevolle ogen. En wanneer wij verloren lopen en gebukt gaan onder schuld, zend dan barmhartige mensen op onze weg die ons omhelzen en nieuwe kansen geven. Door Jezus, uw lieve Zoon en onze Heer. Amen.
Documentatie – F. NOËL, Lucas, in: E. EYNIKEL en anderen (red.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, 2 vols., Kampen – Averbode, 2001, 1588-1667 (vol. 2), pp. 1640-1642. – H. SERVOTTE, Lucas literair. Het derde evangelie woord voor woord, Averbode – Den Bosch, 1994.
Filip Noël VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1488 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 1
jb
in
g
Protest tegen geweld
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
Psalm 109 De joodse bijbel wordt door Joden TeNaCH genoemd, een letterwoord omwille van zijn drievoudige indeling: Tora (de vijf boeken van Mozes), de Neviiem (profetische boeken) en de Ketoevim (de latere Geschriften). Deze drievoudige indeling was reeds van oudsher gekend (zie de inleiding op het boek Jezus Sirach) en volgens Lucas óók door Jezus van Nazaret (Lc. 24, 44). Het boek der psalmen is het eerste boek van de Ketoevim en neemt in de bijbel een ruime plaats in. Het betreft een verzameling van 150 liederen van uiteenlopende aard. Naast lof- en dankpsalmen zijn er ook smeekpsalmen en liederen waarin de psalmdichter zijn gal uitspuwt tegen God, omdat hij zich door God in de steek gelaten voelt, omdat hem onrecht wordt aangedaan. Soms zint de psalmist zelfs op wraak en wenst hij de ander, die hem leed heeft berokkend, het ergste toe. Hij dringt bij God aan op vergelding.
1. Voor de koorleider. Een psalm van David. God van mijn lofzang, blijf niet zwijgen, 2. want een mond van een boze, een mond van bedrog hebben zich tegen mij geopend, ze hebben met mij gesproken een taal van leugen. 3. Woorden van haat hebben mij omsingeld, zij voeren tegen mij oorlog om niets. 4. Voor mijn liefde bestrijden ze mij, terwijl ik een en al gebed ben. 5. Ze brengen over mij kwaad voor goed, haat als dank voor mijn liefde. 6. Zet tegen hem een booswicht in, laat een satan staan aan zijn rechterhand. 7. Als hij recht zoekt, laat hij eruit gaan als booswicht, zijn bidden moge tot een zonde worden. 8. Worden zijn dagen er weinige, een ander neme zijn ambt. 9. Worden zijn zonen wezen en weduwe zijn vrouw. 10. Mogen zijn zonen dwalen en dolen, moeten schooien en schuimen, ver van hun puinhopen weg. 11. Aze een geldschieter op al wat hem behoort, mogen vreemdelingen roven zijn moeizame oogst. 12. Er zij niemand die voor hem genadigheid toont, er zij niemand met ontferming voor zijn wezen. 13. Zijn nakroost zij om neer te maaien, na een volgende generatie weggewist hun naam. 14. Het onrecht van zijn vaderen worde herdacht bij de HEER, nooit weggewist de zonde van zijn moeder. 15. Laat hen voortdurend tegenover de HEER staan, worde hun gedachtenis weggemaaid van de aarde. – 1489 –
16. Omdat hij er niet aan dacht genadigheid te verschaffen, maar najoeg een man ellendig en arm en gebroken van hart, om die te doden. 17. En hij had vervloeking lief: die kome nu over hemzelf; hij had geen behagen in zegen: die blijve ver van hem vandaan. 18. Hij drage als zijn mantel een vervloeking die aankomt, als het water in zijn binnenste, als de olie in zijn beenderen. 19. Die worden hem als een gewaad dat hem omhult en tot een gordel die hem voortdurend omgordt. 20. Dit worde van bij de HEER het loon voor mijn satans, de sprekers van kwaad over mijn ziel. 21. Maar gij, HEER, mijn Heer, doe met mij volgens uw naam, want goed is uw genadigheid: red mij. 22. Want ik ben ellendig en arm, mijn hart ligt gekwetst in mijn binnenste. 23. Als een glijdende schaduw verging ik, ik ben afgeschud als een sprinkhaan. 24. Mijn knieën knikken van het vasten, mijn vlees is verschrompeld, bij gebrek aan olie. 25. Ik, ik ben geworden het mikpunt van hun smaad, zien ze mij, dan schudden ze hun hoofd. 26. Help mij, HEER, mijn God, bevrijd mij, overeenkomstig uw genadigheid. 27. Mogen zij weten: dit is uw hand, gij, HEER, gij hebt het gedaan. 28. Zij mogen vervloeken, gij geeft zegen, zij zijn opgestaan, worden beschaamd en uw dienaar mag zich verheugen. 29. Dat mijn satans worden bekleed met schande, dat zij zich zullen hullen in schaamte als in een mantel. 30. Ik zal de HEER met mijn mond mateloos danken, te midden van velen hem loven. 31. Want hij staat aan de rechterhand van een arme om hem te bevrijden van de rechters van zijn ziel. Vragen ter bezinning of ter bespreking
1. Deze psalm is één van de vloekpsalmen, waarin de psalmdichter zijn tegenstrever tot in de ergste graad verwenst. Hij wordt, zoals psalm 58 en 83, volledig weggelaten in het breviergebed van priesters en kloosterlingen. Kun je zo’n psalm met een gerust geweten bidden? 2. Welke vormen van geweld kom je tegen in je eigen leven? Wanneer voel je je gekwetst? 3. Welke vorm van geweld kan volgens jou niet door de beugel? 4. Is geweld in sommige gevallen goed te praten? Kan men er begrip voor opbrengen? 5. Wat moet er gedaan worden om geweld te bannen uit onze samenleving? Toelichting bij het thema
Geweldpleging aanzien de meeste mensen als een onrecht. En toch worden we er dagelijks mee geconfronteerd. 11 september is niet meer weg te denken uit ons geheugen. Zelfmoordaanslagen in Irak, waarbij tientallen onschuldige slachtoffers vallen, komen haast dagelijks voor. Er zijn de gezinsdrama’s waarbij een man zijn vrouw en kinderen ombrengt en daarna de hand aan zichzelf slaat. Er is – 1490 –
fysisch, maar ook psychisch geweld. Het pesten op het werk of op school; het volkomen negeren van iemand, hem of haar totaal links laten liggen. Dit alles kan mensen terneer drukken. Vele mensen kroppen het leed dat hen wordt aangedaan lange tijd op. Een vrouw, jarenlang door haar man mishandeld… ze durft er niet mee naar buiten komen uit vrees de zaak nog erger te maken en te doen escaleren. Innerlijk kan men er aan kapot gaan en groeit er wrok en haat. Ook in de bijbel is geweld aan de orde. Het is iets van alle tijden. Mensen die er mee te maken hebben zoeken steeds een uitweg. Deze gevoelens van innerlijke onrust zal de bijbelse psalmdichter uitschreeuwen voor God. Hij durft vanuit zijn geloof God ter verantwoording roepen om wat hem door anderen wordt aangedaan. In sommige gevallen zal hij God zelf verantwoordelijk stellen voor het kwaad. Verklaring van de bijbeltekst
De auteur van psalm 109 voelt zich onrecht aangedaan. Hij heeft steeds het goede voor met de ander, maar botst op heftige tegenstand. Hij krijgt stank voor dank. Zijn liefde wordt beantwoord met vijandschap en haat. Dit drukt hem geweldig terneer. Hij raakt ten einde raad en weet niet meer hoe hij zich redden moet uit deze hopeloze situatie. Zijn klaaglied begint met God. Dat is het eerste woord dat hem over de lippen komt. Hij wil God duidelijk maken dat het zo niet verder kan in zijn leven en begint onmiddellijk op te sommen wat hij meegemaakt en te verduren heeft gehad. Zijn ellendige lot, het brute en wreedaardige geweld dat op hem gepleegd werd, is verworden tot haat en vervloeking van de ander. Hij schrikt er niet voor terug zijn vijandige tegenstander (in de Hebreeuwse tekst ‘satan’) te verwensen met al wat hem zelf is aangedaan. In zijn ogen kan hij niet genoeg afzien. Het ergste mag hem overkomen. Hij zou van niemand nog hulp mogen krijgen. De psalmdichter vervloekt hem en wenst hem al het kwade toe dat maar denkbaar is. Die ander mag getroffen worden in al wat hem dierbaar is: zijn kinderen mogen wezen worden, zijn vrouw weduwe. Zij mogen geen gelukkig familieleven meer kennen. De psalmist zoekt troost in leedvermaak. Alle rampen mogen over zijn tegenstrever neerkomen. Door zijn wraakgevoelens voor Gods aangezicht uit te spuwen, wil hij God uiteindelijk dwingen om zijn zwijgzaamheid te doorbreken. Zijn aanhoudend stilzwijgen (2) is hem een doorn in het oog. Pas nadat hij alles heeft opgesomd wat zijn gekwetst hart bezwaart, zal hij God smeken om redding (v. 21 en 26). Hij doet een beroep op Gods naam. Hij is zeker van Gods genadigheid en goedheid. Want hij voelt zichzelf tot niets meer in staat. Hij ervaart zichzelf als een glijdende schaduw en als een afgeschudde sprinkhaan, iemand met vel over been en knikkende knieën (23-24). Alleen van God kan hij nog iets verwachten. Hij wil dan ook dat zijn tegenstrevers (‘zijn satans’) zien en ervaren dat God uiteindelijk partij zal kiezen voor hém en hen uiteindelijk beschaamd zal doen staan. De laatste verzen van de psalm drukken dan ook dank en lof uit. God staat steeds aan de rechterhand van iemand in nood. Wie onrecht werd aangedaan, zal Hij verdedigen. Om psalm 109 te bidden, moeten wij ons leren inleven in de situatie van de psalmist. Met zijn opgekropte wraakgevoelens, zijn innerlijke onrust, zijn verscheurd hart en opgewonden gemoedstoestand botst en beukt hij tegen een God – 1491 –
die zwijgt. Maar toch weet hij dat God alleen redding kan brengen. Ook al ziet de dichter alles zwart in en drijft zijn wanhoop hem tot ongeproportioneerde en ongenadige vergeldingsdrang, toch blijft hij God “zijn Heer en zijn God” noemen (21 en 26). Wat ons ook is aangedaan, welk onrecht wij ook te verduren hebben gehad, we mogen het uitspreken bij God. Wij moeten God in ons gekwetst hart durven laten binnenkijken. Dat brengt verlichting. Hij luistert, ook al zwijgt Hij. Hij staat aan de kant van wie eerlijk tot Hem bidden. Hij alléén kan met zijn goedheid en genade de vervloekingen en de verwensingen, die in ons hart opkomen, doorbreken.
Gebed Goede God, wij bidden U voor allen die misbruik maken van hun macht en anderen klein houden. Wij bidden voor mensen die lijden door geweld en oorlog, voor hen wie onrecht wordt aangedaan, voor allen die oneerlijk worden behandeld en uitgebuit. Wij bidden voor hen die er plezier in vinden om anderen te pesten. Wij bidden ook voor hen die gebukt moeten gaan onder pesterijen en vernederingen. Wij bidden voor hen die slachtoffer zijn geworden van aids, drugs en incest en geen uitweg meer zien en de wereld en God willen vervloeken. Voor hen die zinnen op wraak en vergelding en die geen eerbied meer hebben voor het leven van een ander, voor hen die grijpen naar de wapens en naar zinloos geweld, voor hen die elke vorm van menselijke waardigheid verloren hebben. Wij bidden voor hen die gediscrimineerd worden om hun anders-zijn. Goede God, wees hen allen nabij. Luister en doorbreek uw stilte. Laat recht geschieden op deze aarde. Toon uw genadige goedheid aan allen die in hun neerslachtigheid tot U bidden. Amen.
Documentatie & aanverwante teksten – Psalmen 35; 58; 69; 83; 137. – BOOIJ Th., Psalmen (De Prediking van het Oude Testament – deel 3), Nijkerk, 1994, Psalm 109, blz. 288-300. – HOLMAN Jan, De duivelskring van het geweld doorbroken, in: Jota 8 (1996, nr. 29), blz. 5-13. – LEFEVRE Frans, Geweld in de bijbel, in: Collationes 35 (2005, nr. 4), blz. 341-371. – LEFEVRE Frans, Waarom doodt Kaïn Abel? Bij een boek van Marie Balmary, in: Collationes 30 (2000, nr. 4), blz. 243-268. – ROOZE Egbert, Amalek geweldig verslagen. Een bijbels-theologisch onderzoek naar de vijandschap Israël-Amalek, Gorinchem (Naaratio), 1995, 248 blz. – ROSSEL Wilfried, Over vloek en wraak (Psalm 109), in: Bijbel en Bezinning, 13 (nr. 2, 1994), blz. 737-740. – VAN OUTRYVE Olav E., Het geweld in ‘Bijbel voor de jeugd’, in: Jota 4 (1991, nr. 13), blz. 26-30.
Huub Gerits VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1492 –
Bijbel en Bezinning in
jb
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
g
CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 1
Wees in de buurt van mensen. Kom uit uw kot
Uit het evangelie volgens Lucas 6, 32-35 De bergrede bij Matteüs of de vlaktrede bij Lucas geven het onderricht weer van Jezus aan zijn leerlingen. Deze teksten worden wel eens het mini-evangelie genoemd omdat zij de kern weergeven van Jezus’ boodschap. We beperken ons tot een kort fragment uit de lange redevoering van Jezus: 6, 32-35.
32. “Is het een verdienste als je liefhebt wie jullie liefhebben? Want ook de zondaars hebben degenen lief die hen liefhebben. 33. En is het een verdienste als je weldaden bewijst aan wie weldaden bewijzen aan jullie? Ook de zondaars handelen zo. 34. En is het een verdienste als je geld leent aan degenen van wie jullie iets terugverwachten? Ook zondaars lenen geld aan zondaars in de verwachting alles terug te krijgen. 35. Nee, heb je vijanden lief, doe goed en leen geld aan anderen zonder iets terug te verwachten; dan zullen jullie rijkelijk worden beloond, en zullen jullie kinderen van de Allerhoogste zijn, want ook hij is goed voor wie ondankbaar en kwaadwillig is.” Vragen ter bezinning of ter bespreking
1. Wat zou jouw antwoord zijn op Jezus’ vraag: is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? 2. Is Jezus’ aanbeveling “Heb je vijanden lief” een oproep die de grenzen van ‘de normale’ menselijke liefde verlegt? 3. Is Gods barmhartigheid voor de gelovige een versterking van de eigen barmhartigheid? – 1493 –
Toelichting bij het thema
Het ACW heeft dit werkjaar een dubbele slogan boven zijn jaarwerking geplaatst: ‘Wij zijn in de buurt’ en ‘Kom uit uw kot’. De eerste is een eigen ACW-slogan, de tweede komt uit een sensibiliseringscampagne van de Verenigde Verenigingen (maatschappelijk middenveld). Het zijn twee thema’s die perfect passen bij de missie van onze christelijke arbeidersbeweging. De twee slogans sluiten ook goed bij elkaar aan. Ze verwoorden twee complementaire bewegingen: uit jezelf treden om bij de ander aanwezig te komen. Het nadeel van slogans is echter dat de mooie formulering de moeilijkheidsgraad van hun realisatie verduistert. Uit uw kot komen, is niet vanzelfsprekend. In de buurt van kleine mensen zijn, gebeurt niet zomaar. Ook de christelijke arbeidersbeweging ervaart het. Moderne mensen worden niet zomaar lid van de sociaal-culturele organisaties van het ACW. Mensen doen in deze tijd niet zomaar mee met de sociaalpolitieke acties van het ACW zelf. ACV en CM krijgen tegenwind en concurrentie van de vermarkting in het individualisme. De christelijke arbeidersbeweging wordt uitgedaagd. Hoe kan zij in contact treden met de nieuwe arbeiders en burgers? Hoe kan zij mensen in beweging brengen? Hoe kunnen het ACW en zijn organisaties weer in de buurt van mensen komen? Heel het maatschappelijk middenveld staat voor de opdracht om een nieuwe basiswerking uit te denken en op te bouwen: een levensbelangrijke opgave. Misschien kan het evangelie daarbij meer dan ooit inspirerend werken. Maar dat is niet eenvoudig. De ‘c’ in de christelijke arbeidersbeweging ligt niet meer voor de hand. Ook op dat vlak wordt de christelijke beweging uitgedaagd. Zal ze de kern van haar christelijke identiteit kunnen bewaren en werkzaam kunnen hertalen, of zal de ‘c’ verduisterd en verdrukt worden door de overal dominante instrumentele logica? Zal het inzicht tijdig doorbreken dat juist metaforische en religieuze verhalen de enge rede kunnen verbreden en de verbeelding kansen kunnen geven tot vernieuwingen in de diepte en in de breedte? Als de ‘c’ uit zijn kot mag komen, zal ACW meer in de buurt van mensen worden gestuwd! – 1494 –
Verklaring van de bijbeltekst
De bergrede en de vlakterede zijn erg bekend. Maar ze roepen ook meteen vele vragen op. Hoe mogen en moeten we deze redevoering begrijpen? Heeft Jezus ze zelf uitgesproken? De exegeten gaan ervan uit dat beide teksten gefundeerd zijn op een historische rede van Jezus bij het begin van zijn optreden. Daarin zou Jezus zijn basisprogramma hebben voorgesteld. Het ging over de kern van zijn boodschap en optreden. De beide evangelisten hebben in de weergave ervan uiteraard elk hun eigen kijk op Jezus meegegeven. Bij het lezen van de bergrede en de vlakterede hoort meteen telkens ook de vraag hoe we ze moeten begrijpen. De meeste commentatoren zijn het erover eens dat het hier niet gaat om concrete wetgeving, maar om een aansporing tot een grondhouding en om het voorhouden van na te streven idealen. Alhoewel ook in andere joodse geschriften en in andere wijsheidstradities soortgelijke aanbevelingen te vinden zijn, is het geheel van Jezus’ redevoering toch wel samenhangend, radicaal en origineel. Dit laatste heeft te maken met de klemtoon op Gods barmhartigheid én met de verbinding van Gods barmhartigheid met menselijke barmhartigheid. De radicaliteit van Jezus’ woorden eist veel, maar is tegelijk daardoor heel krachtig: enkel de grensverleggende naastenliefde is in staat om de menselijke en sociale verhoudingen op aarde leefbaar te maken. Het onderricht van Jezus in Lucas 6, 32-35 vertrekt dus vanuit een groot realisme over de menselijke liefde: doorgaans beperkt onze liefde zich tot degenen die óns liefhebben. Doorgaans komt onze liefde in ademnood in de relatie tot mensen die ánders zijn, die lastig zijn, die ons iets tekort doen. Het is subliem dat Jezus de oproep om de grenzen van de eigen liefde te verleggen, centraal plaatst in zijn onderricht. De grensverleggende, onvoorwaardelijke naastenliefde was en blijft de meest kostbare bijdrage van Jezus’ boodschap in de relatieverdieping tussen mensen en in de opbouw van de samenleving. Wees barmhartig, zoals jullie Vader barmhartig is. Jezus’ intuïtie is duidelijk: uit eigen kracht is menselijke liefde vaak ontoereikend. Menselijke liefde heeft de verwijzing en het contact met de goddelijke liefde nodig om zichzelf te kunnen overstijgen. Menselijke liefde – 1495 –
wordt een beetje zoals goddelijke liefde, daar waar ze er zich door laat inspireren. Zo was het bij de joodse profeten én bij Jezus zelf. Zo was het ook bij St. Franciscus, pater Damiaan, pastoor Daens en moeder Theresa. Zo is het bij de vele kleine, bescheiden mensen die het evangelie navolgen. Uit uw eigen kot komen om in de buurt te komen van mensen in nood, dat vraagt een inspanning. Uit uw eigen kot komen om de verbondenheid met lastige medemensen te behouden, is moeilijk. Alleen wie de onrust, de irritatie en de wraak in het eigen hart kan temmen, zal in staat zijn de ander te beminnen. Franciscus heeft de radicaliteit van de bergrede begrepen. Als een speelman heeft hij Jezus’ uiterste zachtmoedigheid uitgebeeld en doorgegeven aan mensen: om de wolf in de ander te temmen, moet een mens eerst de wolf in zichzelf temmen. Om de hardheid tussen mensen weg te nemen, moet men de angst en de remmingen in de ander én in zichzelf kunnen wegwerken. Dat is juist wat de bergrede en de vlakterede proberen te doen: mensen helpen om zichzelf voorbij te steken op de weg naar mededogen voor de ander. Gebed God, Gij zijt geen God van wederkerigheid. Gij zijt geen God van voorwaardelijkheid. Gij meet niet. Gij wikt en weegt niet. Gij zijt groter dan ons hart. Liefde die geen grenzen kent, is uw Naam. Liefde die altijd mild blijft, is uw Naam. Laaf ons aan uw Barmhartigheid. Maak onszelf zo liefdevol zoals Gij het ons toonde in Jezus. Zend ons op weg met naastenliefde die niet verwacht maar schenkt, die niet berekent maar kwijtscheldt. Leer ons omgaan met mensen zoals ze zijn. Blijf met uw liefde wonen in ons hart, duw ons verder dan onze eigen liefde, vandaag en morgen en alle dagen die ons gegeven zijn. Amen.
Documentatie – Jan Lambrecht, Maar ik zeg u. De programmatische rede van Jezus, Vlaamse Bijbelstichting, Acco, Leuven, 1983. – Eloi Leclerc, De zon komt op boven Assisi, Altiora, Averbode, 2003. – Karen Armstrong, De wenteltrap, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
Jean-Paul Vermassen VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1496 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 25 (2006) NR 1
jb
in
g
Redding bij schipbreuk
en Be zin
n
Bi
el
25 jaar
Uit Handelingen 27, 18-21; 25; 27; 33-36; 42-44 Lees eerst heel het hoofdstuk. Wat volgt, is slechts een uittreksel.
18. Het geweld van de storm was zo groot dat ze de volgende dag een deel van de lading overboord 19. gooiden, en de dag daarna wierpen ze zelfs de scheepsuitrusting in zee. 20. Dagenlang waren de zon noch de sterren te zien en bleef de storm in alle hevigheid woeden, zodat we ten slotte elke hoop op redding verloren. 21. Al geruime tijd had niemand aan boord nog iets gegeten. Toen sprak Paulus de opvarenden als volgt toe: “Had maar naar mij geluisterd, dan waren we op Kreta gebleven. Dan waren ons deze moeilijkheden bespaard gebleven en was er niets verloren gegaan…” 25. “Houd dus moed, mannen, want ik stel vertrouwen in God en verwacht dat het zo zal gaan als me gezegd is. We zullen stranden op een of ander eiland.” 27. Toen de veertiende nacht aanbrak, waren we nog steeds op drift in de Adriatische Zee. Omstreeks middernacht vermoedde de bemanning dat we het land naderden… 33. Kort voor het aanbreken van de dag spoorde Paulus iedereen aan om iets te eten. 35. Hij nam een stuk brood, dankte God in aanwezigheid van allen, brak het brood en begon te eten. 36. Dat gaf de anderen moed, zodat ook zij gingen eten. In totaal waren we met tweehonderd zesenzeventig mensen aan boord… 42. De soldaten vatten het plan op om de gevangenen te doden, zodat niemand zwemmend zou kunnen vluchten. 43. Maar de centurio, die wilde dat Paulus in leven bleef, verijdelde hun plan en gaf bevel dat eerst degenen die konden zwemmen overboord moesten springen om 44. aan land te gaan en daarna de anderen, op planken of stukken wrakhout. En zo kwamen allen behouden aan wal. – 1497 –
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Herken je uitingen van groepsegoïsme in dit zeestormverhaal? 2. Som enkele crisissituaties op waarin je onherroepelijk kleur moet bekennen. 3. Ken jij mensen die attent blijven voor andermans ellende wanneer ze zelf door tegenslag getroffen worden? Toelichting bij het thema In acute noodsituaties ontladen zich tal van gevoelens. Sommige leden uit de gemeenschap zijn al te vreesachtig. Angst verlamt hun ondernemingszin en stelt hun gezond verstand buiten werking. Anderen zijn laf en denken uit zelfbehoud enkel en alleen aan de redding van het eigen vege lijf. Lotgenoten laten drijven, in de steek laten, als een steen laten vallen, is voor hen geen probleem. Nog anderen worden ineens bedriegers en verraders. Levensgevaarlijke omstandigheden brengen bij hen duistere krachten naar boven. Maar er zijn ook mensen die kalm blijven, de koppen bij mekaar steken en beraadslagen over wat er te doen valt. Sommigen geven blijk van een onvermoede edelmoedigheid of van een rustig godsvertrouwen, waarin ze anderen meetrekken. De storm op zee legt bij de opvarenden veel bloot. De matrozen willen vluchten in een sloepje. Op het einde willen de soldaten de gevangenen doden. De honderdman heeft meer vertrouwen in de stuurman en de kapitein dan in Paulus’ woorden. Maar hij heeft een goed en edel hart. Hij is bekommerd om het leven van Paulus (vv. 3.43) en wil hem veilig aan wal brengen. Feitelijk ontpopt Paulus zich als de informele gezagvoerder, de natuurlijke leider, de ware kapitein, de eigenlijke stuurman. Ofschoon zelf gevangen, zal hij vele mensen de vrijheid schenken. Verklaring van de bijbeltekst Vermits de winter nadert en de scheepvaart dan best voor een vijftal maanden stil ligt, wijst Paulus op het gevaar van de voorgenomen tocht: “Mannen, verder varen is roekeloos; ik voorzie grote risico’s, niet alleen voor de lading, maar ook voor ons leven.” (v. 10) Zijn woorden worden veronachtzaamd. De boot komt terecht in een verschrikkelijke storm. “Maar het duurde niet lang of van het eiland begon een zware wervelstorm te razen, de zogenaamde euraquilo”. Als een notendopje is de boot ten prooi aan de golven. De opvarenden proberen de schade te beperken. Ze doen wat ze kunnen. Veel ballast wordt overboord gegooid. – 1498 –
In een noodsituatie gaat de mens het overtollige van zich afgooien. Het meest essentiële wordt bewaard, de rest gaat er tijdens de storm aan. In de boot wordt de mens op zijn meest essentiële levensbehoeften teruggeworpen. Driemaal stipt Lucas de “grote moeite” (molis) van de bootslui aan: vv. 7.8.16. In het leven zijn er vele dingen die je niet kunt veranderen. Ze komen op je af en overrompelen je. Wat krom is, krijg je niet recht, zegt Prediker (Pred. 1,15). Uit een hopeloze situatie het maximum halen, is een levenskunst. Wanneer dagen- en nachtenlang zon noch sterren te zien zijn en alle verdere hoop op redding vervliegt, de mensen in een soort shocktoestand raken en niet langer meer eten, meent Paulus dat het ogenblik gekomen is om opnieuw het woord te nemen. De “asitia”, het niet nuttigen van spijs en drank, is immers een zichtbaar teken van diepe hopeloosheid. Eerst is Paulus niet mals voor de verantwoordelijken die geen oor hadden naar zijn profetische visie. Maar vlug overstijgt hij die kritiek: “Hadden ze maar naar mij geluisterd, mannen. Ze hadden nooit van Kreta moeten wegvaren en roekeloos zulke risico’s lopen” (v. 21). Voor alle mensen op de boot voelt hij zich verantwoordelijk. Hij spreekt hen moed in (“euthumein” vv. 22.25.36) en verzekert hun dat ze niet zullen omkomen. Veertien dagen lang zwalpen ze rond op de Adriatische Zee. Dan horen de matrozen het gebulder van golven in de branding: land in de buurt! Verraderlijk proberen ze de sloep te bemachtigen, hun eigen leven veilig te stellen en de anderen aan de dood prijs te geven. Paulus is hen te vlug af. In het duister van de nacht is hij de trouwe waker. Een profeet is een wachter bij nachte die bij onraad onmiddellijk de medemensen waarschuwt (Ez. 3,16b-21; 33,1-6.10-20.30-33). De zeereis groeit niet alleen uit tot een strijd op leven en dood tegen de golven, de nacht en de storm, maar nu ook tot een confrontatie met het bedrog van de bootslui. Paulus komt tussen: “Als zij niet aan boord blijven, kunnen jullie niet gered worden” (v. 31). Daarop beletten de soldaten de vlucht van de matrozen. In afwachting van de dageraad, in die heel typische schemering van de aanbrekende morgen, neemt Paulus voor de vierde keer het woord. Als een trouwe en zorgzame joodse huisvader maant hij de opvarenden aan toch iets te eten. Vervolgens stelt hij een hoogst eigenaardige handeling: “Daarna nam hij een brood, dankte God in het bijzijn van allen, brak het en begon te eten. Toen vatte iedereen weer moed en nam ook iets te eten” (vv. 35-36). “Nemen”, “danken”, “breken”, “eten”… we vinden deze woorden ook terug bij de broodvermenigvuldiging, tijdens het Laatste Avondmaal en in het huis van de Emmaüsleerlingen. Waarschijnlijk heeft Paulus mensen die in paniek waren weer gevoed. Het is niet uitgesloten dat Lucas hier eucharistische zinspelingen in – 1499 –
verweeft. In dit geval is de eucharistie de morgenmaaltijd van de uitgeputten. Het is de maaltijd na een bange periode, waarbij zon noch maan te zien waren; de maaltijd in afwachting van de dageraad. De eucharistie is de moedbrengende gebeurtenis tussen nacht en ochtendgloren. De existentiële levensangst wordt er door overwonnen. Paulus kwijt zich van al zijn plichten. Van allen die hem zijn toevertrouwd laat hij niemand verloren gaan. Zo sprak ook Jezus in zijn afscheidsrede (Joh. 17,12). De boot belandt op een zandbank en breekt middendoor. Sommigen bereiken zwemmend de kust, anderen op planken of op de schouders van mede-opvarenden. De een redt de ander. Meesterlijk vormt Lucas het avontuurlijke transport van gevangenen op een boot van de keizerlijke handelsmarine om tot een voortgezette openbaring van goddelijke hulp bij middel van Paulus, de lieveling van God. Als alle menselijke en technische verzekeringen grote twijfels oproepen of het simpelweg laten afweten en de mens onherroepelijk het slachtoffer van grote angst dreigt te worden, geeft het geloof een nieuw toekomstperspectief. Ook globaal gezien is dit zeeverhaal een prachtig symbool van het menselijk leven. Op een beperkte oppervlakte leven mensen samen met anderen. Mensen zijn op zoek naar vaste grond onder de voeten. Ze kunnen stranden op zandbanken. Verrast worden door tegenwind. Zich soms laten drijven. Een geschikte of ongeschikte haven aandoen. Met de grootste moeite van de wereld de riffen vermijden, de klippen omzeilen. Maar ook: op de rotsen geworpen worden. Kampen met stormwind en golven. Dagen- of jarenlang langzaam en moeizaam vooruitkomen. Gebed Onuitsprekelijke, spreek ons moed in. Help ons via medemensen wanneer we op onze levenstocht door een zware storm verrast worden. Leer ons, zoals Jezus en Paulus dit deden, oog hebben voor de noden van anderen, ook wanneer we – en net dán – zelf geen kant meer op kunnen. Sterk ons met het brood van gedeelde vreugde en leed, hoopvol wachtend op de nieuwe morgen. Amen.
Documentatie en verwante teksten – Gen. 6-9; Ex. 14-15; Jon. 1-2; Ps. 107,23-32. – Mc. 4, 35-41; Lc. 8,22-25; Mt. 8,23-26;14,22-33; Joh. 16-21. – P. Bossuyt & J. Radermakers, Témoins de la parole de la grâce, Actes des Apôtres, Brussel, 1995, 781 blz.
Wilfried Rossel VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1500 –