Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 2
Onder de bremstruik Uit het eerste boek Koningen 19, 1-8 Elia leefde in de negende eeuw vóór Christus. Een merkwaardig man, vermeld in beide boeken Koningen. Hij was de grote verdediger van de éne God en leeft verder in de Joodse volksverbeelding omwille van vele wonderverhalen. De Joden verwachten dat hij zal komen als voorloper van de Messias. Bij hun feesten, zeker bij het paasmaal, houden zij een plaats voor hem open. Omwille van een zware crisis in zijn leven is Elia tijdgenoot van onze maatschappij, als depressief omschreven.
1. Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan, ook dat hij alle profeten ter dood had gebracht. 2. Toen liet Izebel Elia de volgende boodschap overbrengen: ‘De goden mogen met mij doen wat ze willen als u morgen om deze tijd niet hetzelfde lot ondergaat als zij.’ 3. Elia werd bang en vluchtte om zijn leven te redden. Bij Berseba in Juda aangekomen liet hij zijn knecht achter 4. en zelf trok hij één dagreis ver de woestijn in. Daar ging hij onder een bremstruik zitten, verlangend naar de dood, en zei: ‘Het is genoeg geweest, HEER. Neem mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn voorouders.’ 5. Hij viel onder de bremstruik in slaap, maar er kwam een engel, die hem aanraakte en zei: ‘Word wakker en eet wat.’ 6. Elia keek op en ontdekte naast zijn hoofd een brood, in gloeiende kooltjes gebakken, en een kruik water. Nadat hij had gegeten en gedronken ging hij weer onder de struik liggen. 7. Maar de engel van de HEER kwam terug, raakte hem opnieuw aan en zei: ‘Sta op en eet wat, anders is de reis te zwaar voor je.’ 8. Elia stond op, en toen hij had gegeten en gedronken liep hij, gesterkt door dit voedsel, veertig dagen en veertig nachten door de woestijn, tot hij bij de Horeb kwam, de berg van God. Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Zoek andere bijbelse figuren met depressies. 2. Wat maakt het leven moeilijk? 3. Waarvoor staan de veertig dagen en nachten? – 1565 –
Toelichting bij het thema Zowel interne als externe factoren kunnen leiden tot depressie: biologische en fysische, psychologische, emotionele en metafysische. Depressie kan voorkomen uit gemis en bij verlies. Niemand is ervan gevrijwaard. Niemand weet van zichzelf hoe hij of zij in dergelijke situatie zal reageren. Het aantal gevallen van depressie neemt toe. Mensen die voortdurend moe zijn, belemmerd in hun dagelijks functioneren. Als zulke klachten zes maanden of langer aanhouden, spreekt men van CVS (chronische vermoeidheid). In navolging van de Franse socioloog Ehrenberg wijzen pater Marc Desmet en Ria Grommen op nieuwe vormen van hedendaagse depressie. Mensen staan voor één langgerekte multiple choice. Moe van het kiezen, stuiten zij op innerlijke grenzen en breuklijnen. Belangrijke tekenen van depressie zijn: aanhoudende droefheid en/of angst; geen zin meer in de dagelijkse dingen; gevoel van wanhoop, pessimisme; schuldgevoelens, gevoel van nutteloosheid; vermoeidheid, energieverlies, concentratieproblemen; prikkelbaarheid; slapeloosheid; zelfmoordgedachten soms zelfmoordpoging. Bij depressie zijn we op hulp aangewezen: medische zorg en spirituele zorg; aandacht van de omgeving. We kunnen de spanning niet zelf oplossen. Jean Vanier stichtte in 1964 zijn eerste Arkgemeenschap. Hij publiceerde het boek Seeing Beyond Depression. Wanneer je deze titel intikt op internet, krijg je in minder dan een seconde meer dan 1.200.000 items. Jean Vanier wijst erop dat we allen vroeg of laat met depressies te maken hebben. Daardoor kunnen we in deze wereld binnentreden. "Maar bij het helpen moeten we voorzichtig zijn, omdat we allen het verlangen hebben iemand te willen veranderen. Het eerste wat we moeten doen om anderen te helpen, is onszelf veranderen.” Wij scheppen problemen doordat wij mensen willen veranderen, terwijl er juist nood is aan mensen die bereid zijn anderen te aanvaarden zoals ze zijn. “Wanneer we mensen willen veranderen in plaats van hen te beminnen zoals ze zijn, lopen we het risico dat zij ons verwerpen” (Zenit, Le monde vu de Rome, 16.02.’07). Verklaring van de bijbeltekst
De wrede Tyrische prinses Izebel, vrouw van koning Achab, had hààr religie ingevoerd. Elia, een radicaal man, was haar tegenstander. Vanuit zijn – 1566 –
vertrouwen in de God van het Verbond triomfeerde hij op de berg Karmel over de priesters van Baäl en de hofprofeten. Na die overwinning sloeg hij op de vlucht, bang voor de wraak van de koningin. Hij trok de woestijn in en hoopte daar te sterven. Elia maakte een depressie door. De depressieve mens gaat door een donkere tunnel. Daarin ziet hij geen licht. Hij is zelfs overtuigd dat er nergens nog licht is. Niet alleen ouderen beweren ontmoedigd te zijn. Levensmoeheid komt evenzeer voor bij jongere mensen. Leven is hun een last en ze stappen er uit. Wat Elia voelde, lijkt sterk op burn-out. Uitgeblust en opgebruikt. Erger dan burn-out is de geestelijke en emotionele uitputting en vermoeidheid. Zulke mensen lopen het gevaar het helemaal op te geven. Zij kunnen nochtans mensen geweest zijn, die zich totaal voor anderen hebben ingezet. Opeens echter is de rek eruit. Het is gedaan, je moet hun niets meer vragen. Wat schuilt er in de uitspraak van mensen, die zeggen blij te zijn al zo oud te zijn? Metaal is hard en beton is sterk. Toch bestaat er betonrot en metaalmoeheid. Ieders draagkracht is beperkt. Wie zich bewust is van een naderende emotionele uitputting, houdt best even halt om opnieuw op adem te komen. Elia was moe en ging onder een bremstruik liggen om in de slaap de vergetelheid te vinden. Hij kreeg voedsel aangereikt, maar bleef liggen. Een tweede keer kwam een bode om hem aan te porren dat hij zou eten en drinken. Dan trok Elia verder. Hij had begrepen dat iemand hem nodig had. Ons worden taken toevertrouwd, we hebben een lange weg voor de boeg. Mensen hebben basisbehoeften. Ze moeten rusten en slapen, eten en drinken. De bijbelse mens heeft daar aandacht voor. “Sta op en eet; anders gaat de reis je krachten te boven” (1 Kon. 19, 7). Elia mocht rusten en hij kreeg voedsel en drank. Wanneer wij dicht bij de grond komen, kunnen wij opstaan (Anselm Grün, Spiritualiteit van beneden). De St.-Pieterskerk in Leuven bezit een schilderij over Het Laatste Avondmaal. Dirk Bouts toont op de rechterkant van zijn drieluik de slapende Elia en de engel die hem voedsel brengt. Een voorafbeelding van de eucharistie, voedsel op onze levensweg. – 1567 –
Iemand stoot Elia aan en geeft hem een taak. Een medemens spoort ons aan en vraagt niet op te geven. Een geluk, wanneer mensen met anderen in gesprek kunnen treden. Spreken bevrijdt. In gesprek groeien nieuwe inzichten. Leven in verbondenheid. Marc Desmet en Mia Grommen besteden veel aandacht aan zelfbeschikking in verbinding. We maken vooruitgang, als we taken opnemen, gericht op anderen. Verbinding - in relatie treden - leidt tot meer mens zijn. Wij zijn door liefde vrijgemaakt om te beminnen. Het verhaal van Elia bemoedigt christenen op hun route. Wij leven in een spirituele woestijn en kunnen geestelijk uitgeput geraken. Gesteund kunnen wij verder van Karmel tot Horeb. Gebed God van mijn leven en van alle leven, wat mijn toekomst wordt, weet ik niet. Hoe zal ik zijn wanneer duisternis aanbreekt? Mag ik er op vertrouwen dat Gij met mij zult zijn? Geef dat iemand mij nabij is en met mij de weg gaat door de tunnel. Iemand die kan luisteren en niet beleert. Een mens met aandacht. Vooraleer het duister komt, bid ik tot U, God, voor alle begeleiders. Dat zij hun geduld niet verliezen omwille van mij. Moge het duister mij niet overweldigen. Documentatie – Paul Kevers, Elia. Profeet van vuur, mens als wij. Leuven, VBS. 1997. – Marc Desmet - Ria Grommen, Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking, Tielt, 2005. – Belgische Liga van de Depressie (www. Liga-depressie.org). – Conseil pontifical pour la pastorale des Services de santé, Pensées de mort, frustrations, sentiments d'impuissance, angoisse de vivre... Que faire pour sortir de la dépression? Tequi, 2007. – Elia in het zondaags missaal: 19e zondag B; 32e zondag B; 10e zondag C; 19e zondag A.
Antoine Rubbens
VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1568 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 2
Wie drinkt van het bronwater wordt zelf waterbron Uit het evangelie volgens Johannes, 4 Aan de lezer(es) wordt de raad gegeven in eerste instantie heel de tekst van Johannes, 4 [1-42], liefst in groepsverband, te lezen. Daarbij kunnen de taken verdeeld worden: iemand spreekt in naam van Jezus, een ander in naam van de Samaritaanse, weer iemand namens de leerlingen en ten slotte horen we iemand de woorden van de stedelingen uit Samaria voordragen. Een chronist zorgt voor de bindteksten. Aandacht wordt besteed aan de wisseling van tijd en ruimte; met andere woorden, let op de verandering van plaats- en tijdsbepaling. Een klein schetsje kan daarbij wonderen verrichten. Na haar onderhoud met Jezus “liet de vrouw haar kruik staan, ging terug naar de stad en zei tegen de mensen daar: ‘Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de messias zijn?’ Toen gingen de mensen de stad uit, naar hem toe…” “In die stad kwamen veel Samaritanen tot geloof in hem door het getuigenis van de vrouw: ‘Hij weet alles van me.’ Ze gingen naar hem toe en vroegen hem bij hen te blijven. Toen bleef hij nog twee dagen. Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat hij zei; ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben hem zelf gehoord en we weten dat hij werkelijk de redder van de wereld is’” (Joh. 4, 28.39-42).
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Welke zinvragen komen aan bod in het verhaal? 2. Waar dreigt het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse telkens weer te stranden omwille van door Jezus uitgelokte misverstanden? 3. Wat roept ‘op zoek zijn naar levend water’ bij jou op? 4. Merk je de fasen van de geloofsgroei op, bij de Samaritaanse zowel als bij haar stadsgenoten? 5. Wat vind je van de pastorale aanpak van Jezus?
Toelichting bij het thema In het Johannes-evangelie gaat Jezus na elkaar de confrontatie aan met een vertegenwoordiger van het orthodoxe jodendom [Nikodemus (3, 1-15)]; het refor– 1569 –
matie-jodendom [Johannes de Doper (3, 25-30)]; het heterodoxe jodendom [de Samaritaanse (4, 5-26)] en het niet-jodendom [de Romeinse koninklijke beambte (4, 43-54)]. Het verloop van het contact met de Samaritaanse vrouw ziet er als volgt uit. Vooreerst neemt Jezus het initiatief vanuit een kwetsbare positie. Vermoeid zit hij op het middaguur neer bij een waterbron. Een vrouw komt naar de waterput. Jezus vraagt haar te drinken. De vrouw is uiterst verbaasd (vv. 4-9). Daarop geeft Jezus zich te kennen als gever van levend water (vv. 10-15). Die eerste openbaring is mysterieus en stuit op onbegrip van de vrouw: ‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘u hebt niet eens een emmer en het is een diepe put. Waar wilt u dan levend water halen?’ (v. 11). Een tweede openbaring van Jezus botst op nieuw onbegrip: ‘Geef mij dat water, Heer, dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten!’ (v. 15). Vervolgens openbaart Jezus zich als profeet. Hij geeft er blijk van het persoonlijk leven van de vrouw en haar woelige liefdesrelaties goed te kennen (vv. 16-19). Verder openbaart Jezus zich als de messias (vv. 20-26). Twee items worden na elkaar behandeld. Ten eerste: de plaats van de ware aanbidding. Aanbidden in geest en waardigheid is belangrijker dan op een of andere bergtop aanbidden (vv. 20-24). Ten tweede: de komst van de messias. Jezus geeft zich te kennen als messias: ‘Dat ben ik die met u spreek’ (vv. 25-26). Hier neemt de Samaritaanse vrouw telkens het initiatief. Zij snijdt een thema aan in de materiële zin, waarop Jezus dit optilt naar een hoger niveau. Hierna verandert de scène en het onderwerp. De leerlingen komen terug uit de stad, met mondvoorraad (vv. 27-30). Dit is een gelegenheid voor Jezus om te spreken over zijn spijs: “de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien” (vv. 31-38). Het missiesucces in de stad Samaria is daarvan een duidelijk voorbeeld (vv. 39-42).
Verklaring van de bijbeltekst Enkele frappante gedachten kunnen uit Johannes 4 naar voren gehaald worden. 1. ‘Gave Gods’ en ‘levend water’ zijn ongeveer synoniem: ze kunnen wijzen op God zelf, op zijn Woord, zijn Geest, de Wijsheid, de Thora of ook op de ontmoeting met Jezus zelf. Jezus is volgens Johannes de nieuwe, definitieve en radicale openbaring van de liefde van de Vader. Voor een christen is er geen weg zonder Jezus, langs Jezus, om Jezus heen, naar de Vader. Hij is gewoon uniek, de ware weg naar het leven. 2. Om de vrouw te ontmoeten, stelt Jezus zich zeer menselijk op. Hij zit zelf in de miserie, geeft dit toe en vraagt hulp. Hij is doodmoe en heeft dorst. Hij door– 1570 –
breekt rustig taboes in de benadering van de Samaritaanse. Ongehoord en nooit vertoond was het voor een orthodoxe Jood om zomaar, op het middaguur dan nog, een gesprek aan te gaan met een vrouw, een ongeletterde dan nog, een Samaritaanse alstublieft. De vrome joodse man dankt de Onuitsprekelijke elke dag om vier dingen: dat hij Jood is en geen niet-jood, dat hij man is en geen vrouw, dat hij geleerd is en niet ongeleerd (Thora-deskundig en niet Thora-onwetend), dat hij gezond is en niet ziek. Jezus gaat grensoverschrijdend te werk. Hij staat niet te roepen vanuit een centrum of vanop een top, maar neemt rustig marginaal plaats en begint met de toegeving van eigen kwetsbaarheid en nood: ‘Geef mij te drinken’. 3. In de loop van het verhaal wordt de sluier van Jezus’ identiteit meer en meer opgelicht. Achtereenvolgens horen we dat hij ‘heer’ is, ‘Jood’, ‘gave Gods’, levend water’, ‘groter dan onze vader Jakob’, ‘profeet’, ‘de komende’, ‘de messias’, ‘dat ben ik die met je spreek’ (Ik ben de sprekende), ‘zaaier’, ‘redder van de wereld’. Al die titels liggen netjes uitgestrooid in het verloop van het verhaal. Het culminatiepunt van de progressieve ontsluiering van Jezus’ diepste wezen ligt in de slotbevestiging: ‘Deze is werkelijk de redder van de wereld’, de kosmische redder. In die bewering steekt duidelijke, provocerende kritiek t.a.v. de Romeinse propagandistische keizercultus. 4. Parallel met de geleidelijke openbaring van Jezus’ identiteit zien we een mooie groei in de geloofsontwikkeling van de Samaritaanse vrouw en haar stadsgenoten. Het loont de moeite om dit goed waar te nemen. Helemaal in het begin is de vrouw verbaasd. Hoe durf jij, een Joodse man mij aan te spreken? Tussen ons beiden gaapt immers een zeer diepe kloof van godsdienst, cultuur, geslacht, sociale conventies, eeuwenoude vetes, ernstige reinheidsbezwaren. Jij gooit dat allemaal overboord. De vrouw schijnt muurvast te zitten in groot onbegrip. Jij wilt mij levend water geven, maar je hebt zelfs geen emmer en de put is diep? De auteur Johannes werkt voortdurend met de literaire strategie van ironie en misverstanden, om telkens een doorbraak en een vooruitgang te forceren in het gespreksthema. Soms lijkt de vrouw uitdagend en licht spottend met Jezus om te gaan, soms beleefd en hautain. Naarmate het gesprek evolueert, groeit in haar een vermoeden dat de figuur die haar aanspreekt een speciaal iemand is. Hij lijkt haar erg goed te kennen. Hij plaatst haar voor haar eigen waarheid. Haar verwerpen of misprijzen doet hij niet. Hij lijkt haar te nemen zoals ze is. ‘Nu begrijp ik, heer, dat je een profeet bent’! Die man staat voor haar. Dit krijgt ze meer en meer in de gaten. Haar kruik laat ze staan en ze loopt naar de stad. De stenen schepkruik heeft ze niet meer nodig omdat ze nu het levende water gevonden heeft in de persoon van Jezus. Die Jezus is een dorstige die zelf te drinken geeft. Hij is een bron van levend water die degene die van hem drinkt, omvormt tot een levensbron, die op zijn beurt de dorst van vele anderen lest. De anonieme Samaritaanse vrouw wordt een missionaris. Ze legt getuigenis af van haar ontmoeting en gesprek met Jezus. ‘Hij weet alles van me’. Voor de inwo– 1571 –
ners van Samaria is de bemiddeling van de vrouw onmisbaar en absoluut noodzakelijk. Hun aanvankelijk geloof is een geloof uit tweede hand, van horen zeggen. Zó en niet anders begint het. In het begin is hun geloof, een geloof in kiemvorm, embryonaal. Maar het groeit geleidelijk in omvang en diepgang, in lengte en breedte. De Samaritanen verlaten massaal hun stad en zetten de noodzakelijke stappen naar Jezus. Ze komen bij hem. Meer nog, ze vragen hem bij hen te blijven. Ze drukken hun hartenwens uit naar een voortdurende aanwezigheid, een constante persoonlijke relatie, zoals de Emmaüs-leerlingen in het Lucas-verhaal: ‘Blijf bij ons, Heer’. Zonder te antwoorden blijft Jezus twee dagen bij hen. Dit is de fase van het effectief samenwonen, samenleven en samenzijn, waarbij de wederzijdse kennis en vertrouwelijkheid groeit. Geloven in het Johannes-evangelie is altijd een persoonlijke aanhankelijkheid aan de levende Heer Jezus. In die nieuwe geloofsevolutie wordt het aanvankelijk bemiddeld geloof nu direct onmiddellijk geloof. Het persoonlijk woord van Jezus mogen ze rechtstreeks beluisteren. Ook het aantal gelovigen neemt toe. Daarop nemen de Samaritanen zelf formeel een standpunt in en spreken klaar en duidelijk hun credo uit. Nu beleven wij ons geloof uit eerste hand, direct, niet meer via via, van horen zeggen. Zelf hebben wij hem nu gehoord. ‘Horen’ is het summum van de reactie op het Woord dat vlees geworden is. Het geloof bereikt een absoluut hoogtepunt of bloeistadium. ‘Wij weten dat hij werkelijk de wereldredder is’. Het ‘weten’ hier is een flitsende, intuïtieve en directe geloofskennis. Wij weten dat die vermoeide trekker bij de put feitelijk de universele bevrijder is, degene die de diepste menselijke honger en dorst naar waarheid, vrede, gerechtigheid en liefde mateloos vervult.
Gebed Eeuwige, In onze honger en dorst naar levensvervulling ervaren wij U soms als een raadselachtig liefdesmysterie. De ontmoeting met Jezus uw Zoon plaatst ons voor onze eigen waarheid. Mogen wij, zoals de Samaritaanse vrouw, meer en meer door Hem gegrepen en geboeid worden, die bron van levend water en overvloed van levend brood is. Hij die naar ons toekomt, bij ons blijft, tot ons spreekt, ons neemt zoals wij zijn, en ons uitstuurt naar medemensen, om te getuigen, hoe gelukkig Hij ons maakt, nu en voorgoed, in tijd en eeuwigheid. Amen.
Documentatie – P.H.R. van Houwelingen, Johannes. Het evangelie van het Woord, Kampen, Kok, 1997. Commentaar op het Nieuwe Testament. – G. Van Belle (red.), Het Johannesevangelie. Woorden om van te leven, Leuven, VBS/Acco, 176 blz.
Wilfried Rossel VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1572 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 2
Mijn bode Lezing uit Maleachi 3, 1-5 De geschriften van de twaalf profeten worden gebundeld in één boek, uit vrees dat ze door hun geringe omvang verloren zouden gaan, zeker als ze elk afzonderlijk zouden verspreid worden. Maleachi is de hekkensluiter van deze reeks en de laatste van de profetische boeken. Van de schrijver Maleachi weten we eigenlijk heel weinig. Het is een geschrift dat naar alle waarschijnlijkheid dateert uit de vijfde eeuw vóór onze tijdrekening. Doordat de profeet in zijn twee eerste hoofdstukken heftig te keer gaat tegen de priesterlijke klasse, mogen wij veronderstellen dat de tweede tempel al gebouwd is. Er schort nog heel wat aan de eredienst. De HEER heeft geen behagen in ergerlijke offers. Hij wil er gewoon niet van weten. Maleachi is de pleitbezorger van een zuivere cultus. Mogelijks stamde de schrijver van het boek Maleachi zelf uit de priesterlijke kringen.
1. Ziehier, ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht een weg bereiden zal. Plotseling zal de Heer zijn tempel binnentreden, Hem die gij zoekt, de bode van het verbond, naar wie gij uitziet. Zie, Hij komt, zegt de HEER der machten. 2. Maar wie zal die dag aankunnen? Wie blijft er staande als Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter en als het loog van de bleker. 3. Hij zal zich neerzetten als wie zilver smelt en zuivert. Hij zal de zonen van Levi zuiveren en hen louteren. En zij zullen voor de HEER hun offergaven aanbrengen in gerechtigheid. 4. Het offer van Juda en Jeruzalem zal voor de HEER aangenaam zijn zoals in de dagen van weleer en in de vroegere jaren. 5. Ik zal dan tot u naderen om recht te spreken en ik zal snel optreden als getuige tegen tovenaars, echtbrekers en hen die meineed plegen, en tegen hen die het dagloon van hun arbeiders onthouden, die de weduwe en de wees onderdrukken en de vreemdeling geen plaats gunnen, tegen allen die voor Mij geen ontzag hebben, zegt de HEER der machten.
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. In welke woorden horen we nog de term ‘bode’? 2. Wie zijn onze wegbereiders? – 1573 –
3. Wat is voor mij de betekenis van de eredienst en hoe beleef ik die als iets waarachtigs? 4. Waarom nemen de profeten de eredienst in Israël zo vaak op de korrel? 5. Wie is voor mij een bode of een Godsgezant?
Toelichting bij het thema Het beginvers van het derde hoofdstuk van Maleachi klinkt de vertrouwde bijbellezer bekend in de oren. Johannes de Doper wordt door Jezus beschouwd als degene over wie geschreven staat: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, om voor U de weg te bereiden’ (Matteüs 11, 10). Jezus citeert hier een vers uit de profeet Maleachi. Misschien heeft deze laatste hiervoor zelf inspiratie gevonden bij de profeet Jesaja: ‘Bereid de Heer een weg in de woestijn, in het dorre land, een rechte baan voor onze God’ (Marcus 1, 2; Lucas 3, 4-6; Matteüs 3, 3; Jesaja 40,3). Een bode is iemand die een boodschap van een opdrachtgever komt meedelen. Hij is een tussenpersoon. Hij doet er alles aan opdat zijn boodschap gehoord wordt en verstaanbaar overkomt. Hij schrikt er niet voor terug op zere tenen te trappen en de vinger op de wonde te leggen.
Verklaring van de bijbeltekst In zijn eerste twee hoofdstukken wil Maleachi Gods liefde voor Israël onderstrepen. Zijn voorliefde voor Jakob (= Israël) moet blijken uit het neerslaan van Esaü, Jakobs broer. Jakob heeft steeds in de clinch gelegen met zijn tweelingbroer. Al wat door Esaü’s nakomelingen in Edom wordt opgebouwd, zal God stelselmatig opnieuw vernietigen. Aan Israël heeft Hij leven en vrede beloofd. Toch wordt Gods Naam ontheiligd. Er worden voor Hem minderwaardige offers gebracht. En dit niettegenstaande Gods voorliefde voor Israël. De bode zal ook de gemengde huwelijken aanklagen. Hoofdstuk drie is een verademing na de negatieve klanken van de eerste twee hoofdstukken. De bode wordt nu gezonden om een weg te banen. Plotseling zal de HEER opnieuw aanwezig zijn in zijn heiligdom. Die dag zal een dag van zuivering zijn. De levieten - de priesterklasse - zullen gelouterd worden zoals goud en zilver gezuiverd worden. Er zal opnieuw recht geschieden. De verbondsvoorschriften - de Tora van Mozes (3, 22) - zullen opnieuw nageleefd worden. De sociale gerechtigheid zal weer beoefend worden. Er wordt recht gedaan aan de weduwe, de wees en de vreemdeling. Niemand mag nog in de kou staan. De tienden zullen getrouw worden afgedragen. Wie ontzag heeft voor Gods naam, zal ook oog hebben voor de minderen in de samenleving. Om dit te illustreren, gebruikt de schrijver een mooi beeld: ‘De zon der gerechtigheid die dan opgaat, zal met haar vleugels genezing brengen. Dan zult u dansend naar buiten komen, als kalveren die op stal hebben gestaan’ (3, 20). – 1574 –
Maleachi, letterlijk ‘mijn bode’, wordt door de Heer gezonden om Israël opnieuw tot de orde te roepen. De Israëlieten zijn ernstig afgeweken van Gods geboden, ze geven ergernis en blameren God door onwaardige offers te brengen. Het is niet onmiddellijk duidelijk of Maleachi als persoonsnaam is op te vatten of dat God gewoon spreekt tot maleachi (‘mijn bode’) en hem een opdracht meegeeft. Die goddelijke taak zal erin bestaan de weg te bereiden van de HEER. Dit geeft aan dat God spoedig zal komen. Eerst moeten alle hinderpalen binnen de gemeenschap opgeruimd worden. God kan alleen maar komen als de Israëlieten zich voor Hem openstellen. De komst van de Heer zal onverwacht en plotseling gebeuren. Hij komt als het ware samen met zijn bode. Naar de HEER is men op zoek, naar de bode ziet men uit met vreugde. De bode wordt hier zelfs de bode van het verbond genoemd. Wellicht mogen wij hier denken aan de engel die de HEER voor zijn volk uitzond om het te beschermen en naar de plaats te brengen die God zelf had vastgesteld. ‘Heb aandacht voor hem en luister naar zijn woord. Kom niet tegen hem in opstand, want hij zou u uw verzet niet vergeven. Want in hem is mijn Naam aanwezig. Als u zijn woord gehoorzaamt en doet wat Ik u zeg, dan ben Ik de vijand van uw vijanden, de onderdrukker van uw verdrukkers. Ik zal hen vernietigen’ (Exodus 23, 20-23). Ook hier merken we dat God zijn liefde toont voor zijn volk door tegen Israëls vijanden ten strijde te trekken en door hen uit te schakelen, zoals Hij dit ook deed met Esaü en Edom. Maleachi, mijn bode, is de begeleider en de helper die Israël op weg zet doorheen de woestijn. Deze bode loopt aan de spits van het Israëlitische volk (Exodus 14, 19; Numeri 20, 16; Rechters 2, 1-4). De bode wordt terecht in verband gebracht met het op de Sinaï gesloten verbond. Dit laatste impliceert het onderhouden van de Tora-voorschriften. De weg voor de HEER kan maar gebaand worden als de Mozaïsche wetgeving wordt nageleefd. De Tora voorziet in de zorg voor de armen, voor de ondersteuning van de weduwen en wezen. Ook vreemdelingen in het land moeten goed behandeld worden. Er moet aandacht uitgaan naar de meest zwakken in de samenleving. Want de komst van de HEER wordt in een sociale context geplaatst. Het banen van de weg voor Hem die komen zal, is maar mogelijk als de gemeenschap gezuiverd en gelouterd wordt. De priesters en levieten hebben hierin een voorbeeldfunctie. Hun offerdienst moet correct en met de juiste oprechte gezindheid gebeuren. Dat dit niet altijd het geval is, wordt overigens door meerdere profeten aangeklaagd (Jesaja 1, 11-13; Jeremia 6, 20; Amos 5, 21-25). Ook zij laten hun voorkeur uitgaan naar het recht van de misdeelden: ‘Leer liever het goede te doen, betracht rechtvaardigheid, help de verdrukten, verschaf recht aan wezen, verdedig de weduwen’ (Jesaja 1, 17). Uitbuiting van de dagloner die vergeefs op zijn verdiende loon moet wachten en de economisch zwakkeren - zoals de weduwen, wezen en vreemdelingen - die vaak in de kou blijven staan. Zij hebben niet altijd iemand die voor hen in de bres springt en hun zaak behartigt. De Tora bepaalt hun rechten. Ze mogen niet in de vergeethoek worden gedrukt, integendeel: ‘U mag in uw wijngaard geen napluk houden en de afgevallen druiven niet bijeenrapen. Dat alles is bestemd voor de arme en de vreemdeling… U mag uw naaste niet uitbuiten en hem in niets tekort – 1575 –
doen. Wat een dagloner verdient mag u niet vasthouden tot de volgende ochtend’ (Leviticus 19, 10.13; Deuteronomium 24, 14). Ook in het Nieuwe Testament treden er vaak boden of engelen op. Zij komen van Godswege een boodschap brengen. Maria werd via de engel Gabriël ingelicht dat ze de moeder van Jezus zou worden (Lukas 1, 26). Twee in het wit geklede mannen zullen als bode van de Heer aan de vrouwen duidelijk maken dat ze de Levende Jezus niet bij de doden moeten zoeken (Lukas 24, 4-5). De engelen of de boden brengen steeds goed of slecht nieuws van Godswege. Zij fungeren als tussenpersonen tussen God en de mensen. God zelf zal nooit rechtstreeks ingrijpen in de wereld of in de geschiedenis. De bijbelse auteurs zullen de tekenen van de tijd met hun gelovig inzicht interpreteren. Ze zullen God via dromen, visioenen, engelen of boden een boodschap laten overbrengen. Vaak fungeert de profeet zelf als Gods bode. Hoe kunnen wij in onze tijd bode Gods zijn in de wereld?
Gebed - Paasbezinning Zeg eens, waar heb jij de engel ontmoet die voor jou de steen wegrolde toen jij bij het graf stond? Wie was voor jou zo’n engel die in je donkerste momenten van eenzaamheid, angst, ontmoediging en wanhoop, heel dicht naast je kwam staan en luisterde, heel lang? Je voelde zijn begrip en zijn warme hand die zei: ‘Kom, Ik ga met je mee’. Gaandeweg brak in de donkere chaos weer licht door. Je ging weer geloven in jezelf en in het leven. Wie was voor jou de engel die de steen voor je wegrolde en nieuw leven mogelijk maakte? En jij, voor wie ben jij de engel?
Documentatie - verwante teksten – Dag van Heer: Amos 5, 18; Joël 1,15; 2, 1.11; 3, 4; 4, 14. – Engelen: het boek Tobit.
Huub Gerits VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1576 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 2
De parabel van de wijngaard Uit het evangelie van Marcus 12, 1-12 1.
Hij begon tegen hen te spreken in gelijkenissen: ‘Een man legde een wijngaard aan en omheinde die. Hij groef een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verpachtte de wijngaard aan wijnbouwers en ging op reis. 2. Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst van hen te ontvangen; 3. maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. 4. Daarna stuurde hij een andere knecht naar hen toe, die ze in het gezicht sloegen en vernederden. 5. Hij stuurde nog een derde, die ze doodden, en nog vele anderen; sommigen werden door de wijnbouwers mishandeld en anderen werden door hen gedood. 6. Ten slotte was alleen nog zijn geliefde zoon over; die stuurde hij als laatste naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 7. Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden, dan is de erfenis van ons.” 8. Ze grepen hem vast en doodden hem en gooiden zijn lichaam buiten de wijngaard. 9. Wat zal de eigenaar van de wijngaard daarna doen? Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven. 10. Hebt u deze schrifttekst dan niet gelezen: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. 11. Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien.”’ 12. Daarop wilden ze hem gevangennemen, want ze wisten dat hij hen op het oog had bij het vertellen van deze gelijkenis, maar ze waren bang voor de reactie van de menigte. Dus lieten ze hem staan en gingen weg. (NBV) – 1577 –
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Vergelijk deze parabel met die van de zaaier in Marcus 4,1-9. Welke overeenkomsten en verschillen zie je? 2. Deze parabel is een ‘spiegelverhaal’. Wat wordt daarmee bedoeld? 3. In vers 9 wordt de ‘verleden tijd’plots een ‘futurum’. Welk effect heeft dat? 4. Wie worden bedoeld met de onwaardige pachters? 5. Welke boodschap heeft deze parabel voor jou persoonlijk? Toelichting bij het thema Deze parabel vertoont veel overeenkomsten met die van de zaaier uit het eerste deel van het Marcusevangelie. Daar ging het over een zaaier die kwistig zaad rondstrooit in de vaste hoop later een goede oogst te krijgen. Hier gaat het over een man die een wijngaard aanlegt en daar eveneens alles voor over heeft, in de hoop later een goede opbrengst te hebben. Geen moeite is hem te veel. Hij zet er een omheining rond, graaft een kuil voor de wijnpers, bouwt er een uitkijktoren in en zorgt voor pachters, kortom hij had niets méér kunnen doen. Maar dan komt al heel vlug de crisis, de tegenwerking en de weigering. In de parabel van de zaaier was er die ook, want er ging veel zaad verloren. Uiteindelijk liep het toch goed af omdat het weinige zaad dat in goede grond viel een overvloedige oogst opleverde. Wat de heer van de wijngaard meemaakt, is veel erger. Hij stuurt een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst in ontvangst te nemen, maar ze grijpen hem vast, mishandelen hem en sturen hem met lege handen terug. Daarna stuurt hij een andere knecht, maar ook die wordt geslagen en vernederd. De heer van de wijngaard geeft het echter niet op en blijft riskeren. Hij stuurt een derde knecht, maar die wordt gedood. Na hem worden nog vele anderen mishandeld of omgebracht. Als laatste stuurt hij zijn geliefde en enige zoon naar hen toe met de gedachte dat zij voor hem wél ontzag zullen hebben. Maar ook hem grijpen ze vast, ze doden hem en onteren zijn lijk door het buiten de wijngaard te gooien, waar het de prooi van dieren kan worden. Deze parabel loopt dus heel slecht af. Het is een tragisch verhaal, vol mislukking, weigering en zelfs doodslag. Aan het einde van de gelijkenis vraagt Jezus wat de eigenaar van de wijngaard daarna zal doen? Het antwoord is: ‘Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven.’ Met de pachters zal het dus even slecht aflopen als met de zoon van de eigenaar. Bemerk de subtiele overgang in de gebruikte tijd. In het verhaal werd de verleden tijd - dat is de specifieke verhaaltijd - gebruikt. Dat had ook hier makkelijk gekund, maar in plaats van de verleden tijd staat nu plots het futurum. Hierdoor wordt de tijd van het fictieve parabelverhaal verla– 1578 –
ten en worden we verplaatst naar de tijd waarin Jezus en zijn toehoorders zich bevinden. De fictie gaat over in werkelijkheid. Wat de parabel vertelt, staat nu te gebeuren. Verklaring van de bijbeltekst Over wie gaat het in deze parabel? De geliefde zoon is duidelijk Jezus, die voorheen vanuit de hemel al twee keer ‘mijn lieve zoon’ werd genoemd (1, 11; 9, 7). Als de geliefde zoon Jezus is, dan is zijn vader - de eigenaar van de wijngaard - natuurlijk God. De knechten die hij uitstuurt zijn de profeten, die door God steeds weer opnieuw naar Israël werden gestuurd. Zij vonden weinig gehoor en moesten vaak zonder succes afdruipen. Sommigen werden mishandeld of gedood. De moord door koning Herodes op Johannes de Doper, de voorlaatste van deze profeten, werd een zestal hoofdstukken vroeger nog uitvoerig verhaald (6, 11-29). Met de onwillige pachters worden hier niet alle joden, maar wel de tempelautoriteiten bedoeld: de hogepriesters en de schriftgeleerden, van wie Marcus vroeger al zei dat ze Jezus zouden verwerpen en doden (8, 31). De parabel is trouwens aan hen gericht en in vers 12 horen we uit hun eigen mond dat ze goed weten dat Jezus hen op het oog had toen hij deze gelijkenis vertelde. Omdat ze bang zijn voor de menigte durven ze hem nu echter nog niet gevangennemen. Zoals de pachters in de parabel onwaardige pachters waren, zo zijn ook de huidige bedienaars van de tempel onwaardige bedienaars. De pachters uit de parabel wilden de erfenis voor zichzelf hebben (v.7). Zo hebben ook de hogepriesters en de schriftgeleerden zich de tempel van God toegeëigend om er profijt uit te halen voor zichzelf. De tempel is niet langer het huis van God, maar hij is hun eigen huis geworden. Voor God is er geen plaats meer in de tempel. Daarom moeten deze tempelautoriteiten verdwijnen. Zij hebben van de tempel, die een huis van God en van gebed zou moeten zijn, een ‘rovershol’ gemaakt (11, 17), waar de armen onder het mom van godsdienstigheid worden uitgebuit en waar men alleen nog voor de schijn lange gebeden opzegt (12, 39-40). Zo’n godsdienstigheid is rot. Díe tempel en díe tempelautoriteiten moeten verdwijnen. Verderop, in zijn afscheidsrede, zegt Jezus dit onomwonden: ‘Wees er maar zeker van dat van die grote gebouwen geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken’ (13, 2). Er moet een nieuwe tempel komen met andere gezagsdragers. Die nieuwe tempel zal het nieuwe Godsvolk zijn, bestaande uit mensen die, van hoog tot laag, wél helemaal voor en uit God zullen leven. Dat nieuwe Godsvolk, onder leiding van de twaalf apostelen, wordt bedoeld met de ‘anderen aan wie de wijngaard zal gegeven worden’ (v. 9). Het is dus niet juist deze ‘anderen’ hier al te identificeren met de heidenen. Die stap in de kerkgeschiedenis wordt later pas gezet. ‘De eigenaar zal de wijngaard aan anderen geven.’ Met deze woorden eindigt de gelijkenis abrupt. Toch is het laatste woord hiermee nog niet – 1579 –
gezegd. Jezus vervolgt immers met een citaat uit Psalm 118, 22. In dit ‘postscriptum’ wordt de slechte afloop van de parabel rechtgezet door te zeggen dat de steen die de bouwers afkeurden de hoeksteen van het gebouw is geworden. Met dit nieuwe beeld, afkomstig uit de bouwwereld, wordt ongetwijfeld gezinspeeld op de opstanding van Jezus uit de dood, die ook voorheen reeds driemaal werd aangekondigd (8, 31; 9, 31 en 10, 34). Zo is de parabel van de wijngaard een spiegelverhaal dat heel het laatste deel van het Marcusevangelie samenvat. Hij vertelt van de mislukking die het levensverhaal van Jezus tot een tragedie maakte, omdat de tempelautoriteiten hem overleverden aan de Romeinse landvoogd die hem liet executeren aan het kruis. Zoals de parabel van de zaaier het eerste deel van het evangelie samenvat en weerspiegelt, zo is de parabel van de wijngaard een résumé van het tweede deel, waarin de dood en de opstanding van Jezus worden verkondigd. Maar ook het einde van de huidige tempelautoriteiten en van de huidige tempel, die zal vervangen worden door een nieuwe, niet door mensenhanden gemaakte tempel (14, 58), waarvan Jezus de hoeksteen is. Om deze parabel te actualiseren, moet je hem lezen alsof hij door Jezus in deze tijd werd uitgesproken. Dan wordt het ineens heel spannend. Dan gaat het plots niet meer alleen over Israël en de tempelautoriteiten, maar ook over onszelf en onze eigen christelijke kerk. Niet alleen Israël is tekortgeschoten en heeft de profeten van God vermoord. Ook onze eigen kerk is niet vrij van zonden en heeft onreine handen. Ook onze eigen kerkgeschiedenis telt zwarte bladzijden die vertellen over het doden van profeten, over machtsmisbruik en rechtsverkrachting. Daarom moet ook onze eigen kerk dringend herbouwd en gerestaureerd worden, zodat Jezus - de steen die zo dikwijls verworpen werd - opnieuw de hoeksteen wordt. Dat herbouwen beginnen we best in ons eigen leven, want voor dat stukje kerk zijn we zelf verantwoordelijk. Gebed Heer Jezus, niet dank zij de mensen die u verwierpen en kruisigden, maar wél dankzij uw God die u opwekte uit de dood en u verheerlijkte, kende uw verhaal een hoopvol en lichtend einde. Mensen verloochenden u, maar God stelde u in het gelijk. Wij zijn geen haar beter dan degenen die u gekruisigd hebben. Wij zijn wel christenen, maar lang niet genoeg. Vaak gaan we eigen wegen. Ook onze kerk is niet vrij van zonde. Zij moet dringend herbouwd en gerestaureerd worden, anders verdient zij niet uw kerk genoemd te worden. Help ons dit in te zien. Word Gij, de steen die we zo dikwijls verwerpen, opnieuw de hoeksteen van onze kerk en van ons leven, vandaag en alle dagen tot in eeuwigheid. Amen.
Sylvester Lamberigts VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1580 –