Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1597
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 4
Een huisvader, die uit zijn voorraad oude en nieuwe dingen te voorschijn haalt Uit het evangelie volgens Matteüs 13, 51-52 De evangelist Matteüs stelt Jezus graag voor als een leraar: een schriftgeleerde die op een bijzondere manier de Tora verklaart en mensen aanspoort om te leven naar het koninkrijk der hemelen. Matteüs heeft daarom in zijn evangelie vijf redevoeringen uitgewerkt. Jezus spreekt er duidelijk als de leraar van het koninkrijk Gods. In hoofdstuk 13 heeft Matteüs parabels en gelijkenissen verzameld: de parabelrede. Aan het einde van deze redevoering lezen wij merkwaardige woorden. We vinden ze alleen in Matteüs en zij lijken wel de handtekening te zijn van de evangelist.
51. Hebben jullie dat allemaal begrepen?’ Ze zeiden Hem: ‘Ja.’ 52. Hij zei hun: ‘Daarom gaat het met iedere schriftgeleerde die leerling is geworden in het koninkrijk der hemelen als met een huisvader, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt.’ Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Leeft bij ons de vraag naar het begrijpen van de Schrift? 2. Wie zou volgens Matteüs een goede catecheet zijn? 3. Aan welke nieuwe en oude dingen denken wij spontaan in ons bezig zijn met Bijbel en catechese? – 1597 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1598
Toelichting bij het thema Meer dan ooit leeft in de kerk een behoefte aan goede verkondiging en catechese. Mensen introduceren in het geloof en het geloof bij de christenen verdiepen is een permanente opdracht. Hoe pak je dat het beste aan? Soms ontwaar je in de kerk een dubbele aanpak. Er zijn gelovigen die menen dat het geloof er steeds ‘nieuw’ moet uitzien en dat wij ons moeten ontdoen van alle ballast van vroeger. Anderen denken in een totaal andere richting. Zij proberen zoveel mogelijk alles vast te houden en terug te grijpen naar de traditie. Matteüs licht echter een tipje van de sluier. Een goede leraar is iemand die trouw is aan de traditie en tegelijk het steeds nieuwe en verfrissende karakter van de Blijde Boodschap verkondigt.
Verklaring van de Bijbeltekst Bij de redactie van zijn evangelie heeft Matteüs een catechetische bekommernis. Hij wil aan zijn lezers duidelijk maken dat Jezus zelf een ‘huisvader’ is die oud en nieuw uit zijn voorraad te voorschijn haalt. Hij roept de christenen op om Jezus ook op die manier na te volgen. In de eerste plaats beklemtoont Matteüs dat Jezus trouw is gebleven aan de joodse traditie. De Tora heeft blijvende geldigheid (Mat. 5, 18-19), maar in die zin dat Jezus de Tora interpreteert en terugbrengt naar haar eigenlijke bedoeling. Jezus’ leerlingen moeten leven naar die bedoeling en uitgroeien tot een volk dat vruchten voortbrengt (Mat. 21, 43; vgl. 7, 16-20; 12, 33 en de parabel over de zaaier 13, 3-9.19-23). Een gevolg van Jezus’ wetsinterpretatie is anderzijds dat alle volken christen kunnen worden (28, 16-20; vgl. ook 24, 14). Voor Matteüs gaat trouw aan de traditie eenvoudig samen met nieuwe uitdagingen. Matteüs verhaalt veel woorden van Jezus. De lange redevoeringen en Jezus’ kortere uitspraken zijn catechetisch bedoeld: zij willen mensen oproepen tot geloof en dat geloof verdiepen. Wanneer – 1598 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1599
Matteüs zijn bronnen uitbreidt, doet hij dat vaak met een didactische bedoeling. Ook de door Matteüs herschreven en geïnterpreteerde wonderverhalen staan in dienst van de didactiek. Het zijn verkondigingsvoorbeelden geworden. De nadruk ligt op de persoon van Jezus, op het geloof en de navolging. Daarbij roept Matteüs herhaaldelijk op tot een authentiek beleefd christendom. Het Matteüsevangelie wordt niet ten onrechte een ethisch evangelie genoemd. Matteüs aanvaardt geen tegenstelling tussen leer en leven. Hij eist een “grotere gerechtigheid” dan die van Farizeeën en schriftgeleerden en een terugkeer naar de oorspronkelijke wil van God (vgl. Mat. 19, 8). Matteüs spreekt minder dan Marcus over onbegrip en ongeloof, maar veeleer over de te overwinnen kleingelovigheid van de navolgers van Jezus. Het ethisch karakter van het Matteüsevangelie vindt zijn aanleiding binnen concrete kerkelijke behoeften en situaties. Matteüs geeft zowat overal, maar meer specifiek in Mat. 10 en 18 (vgl. 28, 16-20) “kerkelijke” aanwijzingen over missionering en vervolging, over de verhouding van de christenen onderling en over de herdersplicht van de leiders van de christelijke gemeenschap. Trouwens, de term “kerk” komt alleen in het Matteüsevangelie voor (Mat. 16, 18 en 18, 17). Matteüs realiseert zich terdege dat het niet voldoende is zich tot Christus te bekeren. Ook na de bekering lopen christenen het risico bij het oordeel in “de vuuroven geworpen te worden” (Mat. 13, 50). Zoals Petrus kan men ook na de bekering nog “kleingelovig” zijn (14, 31). De poort is nauw en de weg die voert naar het leven, is smal (7, 13-14). Wie als christen ongerechtigheden begaat, zal door Christus niet worden gekend (7, 23; 25, 12). Men moet vruchten voortbrengen (3, 8; 7, 16-20; 21, 43), het bruiloftskleed bezitten (22, 10-14), de wil van de Vader doen en niet louter “Heer, Heer” roepen (7, 21-23). Christenen moeten grootmoedig vergeven (6, 12; 18, 21-35), concrete daden verrichten van naastenliefde (zie vooral – 1599 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1600
25, 31-46) en de barmhartigheid stellen boven de offers (9, 13; 12, 7). Tussen de christenen zijn er goeden en slechten (22, 10), slechten en rechtvaardigen (13, 49). Niet allen die geroepen zijn, zijn ook automatisch uitverkoren (22, 14). Vele malen wordt de ernst van deze en dergelijke woorden onderstreept met het oordeelsmotief (“daar zal geween zijn en tandengeknars”). Kortom, Matteüs wil zijn gelovigen aan de hand van Jezus’ woorden bemoedigen en sterken, maar het geloof bij hen ook dieper laten groeien. Hij deinst er niet voor terug om dit in duidelijke taal te doen, daarbij put hij als een goede huisvader uit de joodse traditie (het oude) en uit de woorden van Jezus (het nieuwe). Gebed God, Gij roept ons bijeen om te luisteren naar uw Woord. Help ons om oud en nieuw te ontdekken en te leven in navolging van uw Zoon als authentieke gelovigen. Amen. Documentatie - Jan LAMBRECHT, Nieuw en oud uit de schat. De parabels in het Matteüsevangelie, Leuven – Boxtel, 1991. - Joop SMIT, Het verhaal van Matteüs. Sleutelpassages uit zijn evangelie, Zoetermeer – Averbode, 2007.
Filip Noël
VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1600 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1601
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 4
Twijfelaar of weerbarstige luisteraar? Uit het boek Jona 1, 1-3; 3, 1- 4,4 Het boek Jona staat bij de kleine profeten. Maar het is niet echt een profetisch boek. Veeleer is het een pittige novelle over een man die een profetische roeping krijgt, maar die aan zijn laars lapt. Tegelijk wordt in dit kleine, humoristische maar ook diepzinnige boekje het enge joodse particularisme op de korrel genomen.
1,1 Eens richtte de HEER zich tot Jona, de zoon van Amittai: 2 ‘Maak je gereed en ga naar Nineve, die grote stad, om haar aan te klagen, want het kwaad dat ze daar doen is ten hemel schreiend.’ 3 En Jona maakte zich gereed, maar vluchtte naar Tarsis, weg van de HEER. Hij ging naar Jafo en vond er een schip met bestemming Tarsis. Hij betaalde de overtocht en ging aan boord om mee te varen naar Tarsis, weg van de HEER. 3,1 Opnieuw richtte de HEER zich tot Jona: 2 ‘Maak je gereed en ga naar Nineve, die grote stad, om haar aan te klagen met de woorden die ik je zeg.’ 3 En Jona maakte zich gereed en ging naar Nineve, zoals de HEER hem opgedragen had. Nineve was een reusachtige stad, ter grootte van drie dagreizen. 4 Jona trok de stad in, één dagreis ver, en riep: ‘Nog veertig dagen, dan wordt Nineve weggevaagd!’ 5 De inwoners van Nineve geloofden God: ze riepen een vasten uit en iedereen, van hoog tot laag, hulde zich in een boetekleed. 6 Toen de profetie de koning van Nineve bereikte, stond hij op van zijn troon, legde zijn staatsiegewaad af en ging, gehuld in een boetekleed, op de grond zitten. 7 En hij liet in Nineve omroepen: ‘Volgens bevel van de koning en zijn edelen is het niemand toegestaan te eten of te drinken, mens noch dier, rund noch schaap of geit.De dieren mogen niet grazen of water drinken. 8 Iedereen, mens en dier, moet zich hullen in een boetekleed en luidkeels God aanroepen. Laat iedereen anders gaan leven en breken met het onrecht dat hij doet. 9 Misschien dat God van gedachten verandert en op zijn besluit terugkomt; wie weet zal hij zijn woede laten varen, zodat we niet te gronde gaan.’ 10 Toen God zag dat zij inderdaad anders begonnen te leven, kwam hij terug op wat hij gedreigd had hun aan te doen, en hij deed het niet. – 1601 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1602
4,1 Dit wekte grote ergernis bij Jona en hij werd kwaad. 2 Hij bad tot de HEER: ‘Ach HEER, heb ik het niet gezegd toen ik nog thuis was? Daarom wilde ik naar Tarsis vluchten. Ik wist het wel: u bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid. 3 Laat mij maar sterven, HEER: ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ 4 Maar de HEER zei: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent?’
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Twijfel je wel eens aan jouw geloof? Wat zit je dan vooral dwars? 2. Waartoe roept God jou in het leven? Is dat duidelijk voor jou of is het veeleer een voortdurende puzzel? 3. Als Gods stem je raakt, vind je het dan altijd gemakkelijk om er op in te gaan? Of heb je zo je eigen excuses? 4. Wat kan het boek Jona ons bijbrengen in het huidige streven naar een waarachtige interculturele samenleving?
Toelichting bij het thema Je weet zeker wat een ‘twijfelaar’ is? Een bed, iets breder dan een eenpersoonsbed, maar niet breed genoeg voor twee mensen. Het weet niet goed wat het wil, het is vis noch vlees. Zo lopen er op de wereld ook veel twijfelaars rond. Ze weten niet goed wat ze willen, waar het naar toe moet, waar ze zich best achterzetten. Of ze zijn ‘moe van te moeten kiezen’. Ook op gelovig vlak is er veel aarzeling, scepsis of relativisme in de zin van ‘ieder zijn gedacht’. Dat heeft tal van oorzaken die we hier niet allemaal kunnen ontleden. Wel wil ik wijzen op twee grondstromen die mee spelen als mensen inzake geloof de boot afhouden. Er is de vraag: is dat allemaal wel waar? Hebben ze ons niets wijs gemaakt? Is het geen illusie of projectie? Allemaal zijn wij gedrenkt in die sfeer van kritische achterdocht. Maar er is nog een andere stroom en die zegt: als dat geloof waar is, dan zijn daar kosten aan… Dan is dat niet vrijblijvend, maar snijdt het in mijn vel. Dan moet ik keuzen maken en mijn leven omgooien. En daar zijn vele tijdgenoten – en wij zelf soms ook – niet zomaar toe bereid. Vanuit dat oogpunt blijkt het boek Jona opvallend actueel.
Verklaring van de Bijbeltekst Je kunt niet zeggen dat Jona de roep van de Levende niet gehoord of verstaan heeft. De opdracht is duidelijk. Maar hij bedankt voor de eer. De schrijver laat ons in het ongewisse over Jona’s motieven. Die komen pas later aan het licht. Maar van meet af aan is de diepere symboliek duidelijk. Jona betekent ‘duif’ en de duif is het teken voor Israël. Het gaat om de opdracht van het Godsvolk om een licht – 1602 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1603
voor de volkeren te zijn, om een bevrijdende boodschap in heel de wereld te laten weerklinken. Als dit verhaal geschreven wordt (tussen de vijfde en derde eeuw voor Christus), is Nineve al een paar eeuwen verwoest. Maar de naam spreekt nog altijd tot de verbeelding. Deze grootmacht heeft de Israëlieten in het verleden veel kwaad berokkend en staat nog altijd symbool voor onderdrukking, onrecht, heidense verloedering ten top. Schrikt Jona daar voor terug? Ligt daar zijn aarzeling? We weten hoe het verhaal verder gaat. ‘Weg van voor het aanschijn van de Levende’, dat drijft Jona. En in plaats van op te gaan naar Nineve daalt hij af westwaarts, zo ver als mogelijk, naar Tarsis. Hij daalt af naar de zee, en in de boot, in het ruim valt hij in slaap. Hij is een beetje levend dood en geeft niet thuis als alles boven hem schreeuwt en stormt. Maar de bootsmannen bidden om te ontkomen, werpen het lot en het valt op Jona. Die moet zich verantwoorden… want hij beseft dat híj de oorzaak van dit onheil is. Maar in plaats van letterlijk op zijn stappen terug te keren en de opdracht toch uit te voeren, zegt hij: werp mij maar in zee. Nico ter Linden merkt er fijntjes bij op: ‘In zijn verstoktheid wil hij liever verdrinken in de zee dan gehoorzaam te zijn op het droge.’ En zijn afdalen gaat steeds verder. Hij wordt opgeslokt door een grote vis. In deze uiterste nood begint hij waarachtig te bidden. Flarden uit de psalmen komen hem over de lippen. Nogmaals blijkt dat Jona heel goed weet waar het in zijn geloof om draait. Maar er ook naar leven, dat is een stap te ver. God is hem echter genadig en de grote vis spuwt hem op het droge.We zijn opnieuw bij af. Een tweede keer komt de roep van de Levende tot Jona. Dit keer gaat hij wél, maar is het van harte? ‘Klaag aan met de woorden die ik je zeg’, had de Levende hem opgedragen. Je zou vermoeden dat er naast de dreiging ook iets van Gods grootmoedigheid en erbarmen in zou doorklinken. Had Hij zich toch ook niet grandioos over Jona ontfermd? Nineve was een grote stad, drie dagreizen ver. Maar na één dag al houdt Jona het voor bekeken. Zo’n verdorven nest, dat zie je toch, wat goeds kan daar nog van komen? En hij houdt een bitse donderpreek, pure dreiging. Gods vredesduif ontpopt zich als een echte havik. Vervolgens gaat hij als een soort ramptoerist aan de rand van de stad zitten om te zien hoe de vernietiging zich voor zijn ogen zal voltrekken. Maar het onwaarschijnlijke gebeurt. De stad van hoog tot laag trekt het boetekleed aan en keert zich af van de wegen van het onrecht. God verandert van gedacht en voert zijn onheilsdreiging niet uit. Nu wordt Jona pas echt nijdig. Hij vindt dit een heilloos besluit. En nu krijgen we een inkijk in de eigenlijke motieven van Jona: ‘Ik heb het altijd geweten, dat je een genadige God bent, altijd bereid tot vergeving.’ Ook hier blijkt nogmaals dat Jona perfect de geloofsbelijdenis van Israël kent, maar hij kan ze niet mee voltrekken. Zijn vlucht was méér dan twijfel of lafheid, ze was heimelijke rebellie. Hij zit opgesloten in zijn eigen kleinzielige denkbeelden. Hij heeft zo zijn eigen opvattingen over wat God te doen en te laten heeft. God is er voor Israël, zijn uitverkorene. En de heidenen, die moeten de wacht aangezegd worden. Het zit allemaal muurvast. Maar dat er ook voor de volkeren bekering mogelijk is en dat Israël zich ook wel eens vast kan rijden in eng nationalistische zelfgenoegzaam– 1603 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1604
heid, dat komt niet in hem op. En dat God nog van gedacht verandert, dat is helemáál te gek. Neen, eigen God eerst en de grenzen van Gods barmhartigheid moeten samenvallen met de grenzen van de eigen wereld. Eenzelfde gemor horen we later bij de oudste zoon in Jezus’ parabel van de barmhartige vader en in het protest van de arbeiders van het eerste uur in de parabel van de werklieden in de wijngaard. Meteen blijkt hoe bloedactueel dit verhaal is. Ook wij willen wel geloven in God, maar binnen de paaltjes van wat wij ‘redelijk’ vinden. Ook wij hebben moeite met een God die zo onvoorstelbaar anders is en ook wij aarzelen om zijn alomvattende liefde en barmhartigheid in praktijk te brengen. Wij zijn soms zo ingenomen met onze eigen kleine noden dat de grote noden van de wereld helemaal uit het blikveld verdwijnen. En we hebben ons een idee gevormd over sommige mensen of groepen of volkeren, en daaraan laten we liefst niet sleutelen. Een stap zetten naar die andersdenkende, naar die arme sloeber, naar die allochtoon… dat is soms te veel gevraagd. Trouwens, we hebben ons vakantieticket voor Tarsis al geboekt. Het zal voor een volgende keer zijn…
Gebed Levende God, zo vaak stuit uw roep op onze kortzichtigheid en kleinmoedigheid. Maar gij laat niet af ons telkens weer op te zoeken, ook als wij vluchten ver weg van uw aanschijn. Ontdooi dan onze ingevroren denkbeelden, verwarm ons verkilde hart. Zet ons weer op het spoor van uw mildheid en oeverloze barmhartigheid en laat ons paden van gerechtigheid bewandelen, open en moedig, bewogen door uw Geest. Amen.
Documentatie – W. R. van der Zee, Verhalen van hoop. Over Jona en Ruth, ’s Gravenhage, Boekencentrum, 1984. – A. Zandbelt, Jona. Belichting van het bijbelboek, Boxtel, KBS / Brugge, Tabor, 1987. – K. Deurlo, Jona, Baarn, 1995. – N. ter Linden, Het verhaal gaat… dl.4: Het getuigenis van Israëls profeten, Uitgeverij Balans, 2000, p. 204-212. – M. Gilissen, ‘Jona, de profeet die zichzelf moet bekeren’, Info 286, Mensen Onderweg, april 2004.
Eddy Van Waelderen
VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1604 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1605
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 4
Zingt de Heer een nieuw lied! Psalm 96 Het boek der Psalmen wordt in het Hebreeuws tehillîm genoemd: ‘lofzangen’. Ook al treffen we er een heel breed scala aan verschillende soorten gezangen in aan, de lofliederen nemen toch een prominente plaats in. Daarom willen we het belang van de zang in de Bijbel onderstrepen, vertrekkend vanuit een van deze lofpsalmen.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Zingt nu de HEER een nieuw lied, zingt de HEER, aarde alom; zingt de HEER, zegent zijn naam, dag op dag verkondigt zijn heil. Meldt onder de volken zijn glorie, alom in de landen zijn wonderen. Want groot is de HEER, hoog te loven, boven alle goden geducht. Al de goden der heidenen – afgoden! Hij, de HEER, is de schepper des hemels; glans en heerlijkheid zijn waar Hij nadert, macht en straling vervult zijn domein.
7. Eert de HEER, gij geslachten der volken, eert de HEER om zijn glorie en macht, 8. eert de HEER om zijn heerlijke naam: draagt dan uw gaven Hem aan, komt in zijn hoven getreden. 9. Buigt, plechtig getooid, voor de HEER, beef, aarde alom, bij zijn naderen! 10. Verkondigt het onder de volken: de HEER heeft de troon ingenomen, vast staat thans de wereld, onwrikbaar. Hij richt de volken naar recht. 11. In de hemel is vreugde, de aarde zingt mee, de zee davert met machtige branding; 12. het is feest op het veld en bij al wat daar leeft, alle bomen des wouds ruisen jubel: 13. voor de HEER, want in aantocht is Hij, in aantocht als richter der aarde; dan richt Hij de wereld rechtvaardig, haar volkeren krachtens zijn trouw.
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. In hoeverre kan zang mij helpen om mijn gevoelens tegenover God te uiten? Hoe kan ik uitdrukking geven aan Gods lof, met heel mijn wezen, alles wat ik ben en doe? 2. Waar herken ik Gods nabijheid in mijn leven, in onze geschiedenis, in de schepping? Laat ik mij hierdoor raken, roept dit vreugde in mij op? 3. Voel ik mij door mijn geloof opgeroepen tot verbondenheid: met geloofsgenoten, met anderen, met de schepping? – 1605 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1606
Toelichting bij het thema 1. Het boek der Psalmen is op zich een belangrijke getuige van het belang van de zang in de Bijbel – een belang dat echter ook in andere boeken in Oud en Nieuw Testament wordt bevestigd. Verspreid over het Oude Testament treffen we een ruim aanbod van gezangen aan, vaak lofliederen maar ook andere; sommige van deze gezangen zijn ook niet ‘religieus’ van karakter, zoals de rouwklacht van David over koning Saul en vooral zijn vriend Jonatan (2 Sam. 1, 19-27). Ook in het Nieuwe Testament staan verscheidene liederen opgetekend, waarvan sommige tot de bekendste Bijbelteksten behoren, zoals de lofzangen van Maria (Lc. 1, 46-55), van Zacharias (Lc. 1, 68-79) en van Simeon (Lc. 2, 29-32). En in de aan Paulus toegeschreven brieven aan de christengemeenschappen van Efeze en Kolosse worden de gelovigen aangemaand om in hun ontmoetingen voor God ‘psalmen, hymnen en liederen, ingegeven door de Geest’ te zingen (Ef. 5, 19; Kol. 3, 16). Een aansporing die christenen tot op de dag van vandaag ter harte mogen nemen. 2. Met de uitnodiging om een ‘nieuw lied’ te zingen, staat Psalm 96 niet alleen. We treffen deze uitdrukking meermaals aan in de Psalmen en in Bijbelse lofzangen, als een oproep tot hernieuwing van de lofprijzing. Ik wil hier verwijzen naar twee plaatsen buiten het boek der Psalmen. We treffen de oproep aan in Jes. 42, 10 als onderdeel van een groter geheel dat thematisch aan onze psalm doet denken: ‘Zing een nieuw lied, ter ere van de Heer, zijn lof moet weerklinken vanuit de verste hoeken van de aarde; laat de zee ruisen, met alles wat er leeft, de eilanden en hun bewoners…’ Maar ook in het Nieuwe Testament blijft het beeld van kracht. Zo lezen we in het boek der Openbaring, in het cruciale hoofdstuk over de verzegelde boekrol en het Lam: ‘En zij [de vier dieren en de oudsten] zongen een nieuw lied: Waardig zijt Gij het boek te nemen en zijn zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen gekocht voor God met uw bloed uit elke stam en taal en volk en natie. En Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninklijk geslacht van priesters, en zij zullen heersen op de aarde.’ (Apk. 5, 9 v.) 3. Over de concrete uitvoering van de gezangen in Bijbelse tijden weten we doorgaans zeer weinig. Psalm 96 vormt hierbij een van de weinige uitzonderingen, in die zin dat we tenminste íéts kunnen afleiden uit het getuigenis van het eerste boek Kronieken (zie verder). Dááruit en uit de analyse van de tekst zelf zullen we alvast tot een belangrijk besluit kunnen komen aangaande ons thema: wanneer de Bijbel ons uitnodigt om ‘een nieuw lied te zingen’, gaat het er niet in de eerste plaats om een nieuwe tekst of een nieuwe melodie te berde te brengen; dit ‘zingen’ is veeleer een jubelzang die de héle mens erbij betrekt, met hart en ziel, in zang en dans en handgeklap en feestmuziek… Het ‘nieuwe lied’ is de hele levenshouding van de mens die beseft dat hij of zij leeft in Gods trouwe liefde, het is de uiting van een diepe vreugde die zich niet laat wegdringen. Kortom, het ‘nieuwe lied’ is de levensvreugde die de ‘nieuwe mens’ (Ef. 4, 24; Kol. 3, 10) kenmerkt.
Verklaring van de Bijbeltekst 1. We zouden in Psalm 96 drie delen of ‘strofen’ kunnen onderscheiden: driemaal treffen we een oproep aan tot lofzingen en vieren, telkens gevolgd door de reden of de inhoud van deze lofprijzing: – 1606 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1607
(1) Zingt een nieuw lied… meldt zijn glorie… (vv. 1-3) want groot is de HEER… (vv. 4-6) (2) Eert de HEER… buigt… beef… verkondigt… (vv. 7-10a) de HEER heeft de troon ingenomen … (v. 10bc) (3) In de hemel is vreugde… het is feest op het veld… (vv. 11-12) want in aantocht is Hij… (v. 13) Als we kijken naar de groepen die worden opgeroepen om te loven en te getuigen, zien we deze kring doorheen de psalm steeds groter worden. In de eerste strofe komt vooral het volk van God aan bod: het oude Israël (en in christelijke interpretatie: de Kerk) moet Gods glorie loven en melden onder alle volkeren, als getuige dat God de Schepper is, en alle andere ‘goden’ slechts afgoden. In de tweede strofe komen dan alle volken aan bod, de gehele mensheid, die de Heer moet erkennen als degene die ‘de volken richt naar recht’. In de derde strofe ten slotte komt heel de schepping dit koor vervoegen in de lofprijzing, als getuige van de goedheid en de macht van de Schepper en ‘Richter der aarde’. 2. Merk op hoe in Psalm 96 twee hoofdmotieven uit de Bijbelse theologie op meesterlijke wijze samenvloeien. Een eerste grote lijn is die van de scheppingstheologie: de lofprijzing van de Schepper, de Heer van het Al. De tweede grote lijn is die van de heilsgeschiedenis: God is niet alleen de Schepper van al wat bestaat, maar Hij is ook een God die begaan is met het wel en wee van dit concrete volk dat Hem zo na aan het hart ligt, en die zich ook metterdaad met hun geschiedenis bemoeit. Psalm 96 nu is de eerste van vier opeenvolgende psalmen die God bezingen en vieren als ‘koning’ der aarde. De Heer is koning, betrokken op onze geschiedenis; maar dit geldt tegelijk ook voor andere volken, andere bevolkingsgroepen, andere culturen, andere godsdiensten – en voor heel de schepping. Hierin schuilt de dynamische spanning die deze psalm zijn kracht verleent: Gods heerschappij (heilsgeschiedenis) is bron van vreugde voor álle schepselen (scheppingsleer). Op die wijze ademt deze psalm iets van het religieuze universalisme dat Jesaja aankondigt en dat in Jezus definitief gestalte krijgt: de verkondiging van het evangelie van Gods reddende nabijheid aan heel de schepping, de verkondiging van Gods heerschappij – het ‘rijk Gods’. 3. Wanneer we iets op het spoor willen komen van de concrete betekenis van dit ‘nieuw lied’ dat Psalm 96 is, dan kunnen we kijken naar de wijze waarop deze psalm in het eerste boek Kronieken is opgenomen. We treffen dit lied daar bij het verhaal van de overbrenging van de Ark van het Verbond naar Jeruzalem door koning David. Hierbij laat David voor de eerste keer het ‘Hallelujah’ (‘Looft de Heer!’) zingen in een lied dat drie lofpsalmen ‘aaneenbreit’: Ps. 105, 1-5 (1 Kron. 16, 8-22); onze Ps. 96 (1 Kron. 16, 23-33); en Ps. 106, 1.47-48 (1 Kron. 16, 34-36). Het verhaal biedt ons een uitstekende (en zeldzame!) gelegenheid om te zien hoe men in de vierde eeuw vóór onze tijdrekening – een late fase in de ontwikkeling van de Bijbelse geschriften, waarin zowel de Kronieken als Psalm 96 zijn ontstaan – het ideaal beschreef van hoe een psalm betrokken wordt in de gemeenschapsviering. – 1607 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1608
Daarbij valt in de eerste plaats een indrukwekkende muzikale begeleiding op. In 1 Kron. 15, 17 beveelt David de levieten ‘de zangers onder hen te laten aantreden met muziekinstrumenten, lieren, harpen en cimbalen, om feestelijke muziek te laten horen’. Vers 28 vermeldt samenvattend dat ‘heel Israël’ de Ark van het Verbond overbrengt ‘onder luid gejuich en onder het geschal van bazuinen en trompetten en onder de klanken van cimbalen, lieren en harpen’. Het laatste vers van dit hoofdstuk verhaalt dat Mikal – Davids echtgenote – aan het venster staat, ‘en toen ze koning David zag springen en dansen, voelde ze een diepe verachting voor hem’. Ook ‘springen en dansen’ hoort er blijkbaar bij. Verder verhalen de Kronieken nog hoe offers worden opgedragen en er voor alle Israëlieten een uitdeling wordt gehouden: het wordt een groot volksfeest waarbij God voortdurend wordt geroemd en geprezen. Het is in het kader van deze grote feestelijkheden en de bijbehorende muziek dat, volgens de Kronieken, Psalm 96 past. Roept het zingen van de lofpsalmen in onze tijd ooit wel hetzelfde feestgevoel op, een uitbundige vreugde, losbarstend in feestmuziek en zang, in ‘springen en dansen’…? 4. Ook Psalm 96 zelf maakt duidelijk hoe het ‘nieuwe lied’ méér vraagt dan enkel ‘zingen’. Het volstaat om naar de gehanteerde woordenschat in deze psalm te kijken om de uitbundige overvloed te waarderen die de ware lofprijzing van God kenmerkt: zingen, zegenen, verkondigen, melden, duchten (‘geducht’), eren, offeren, buigen, beven, vreugde, meezingen, daveren, ‘jubel ruisen’… Hierbij valt op dat sommige termen zuiver gericht zijn op lofprijzing, terwijl andere veeleer de verkondiging onderstrepen van Gods wondere aanwezigheid, zowel in de schepping als in de geschiedenis.
Gebed Onuitsprekelijke God, maak nieuwe mensen van ons, dat wij met hart en ziel uw lof kunnen zingen, in alles wat wij zeggen, in alles wat wij zijn en doen. Sterk in ons het vertrouwen in uw trouwe liefde, in uw werkzame aanwezigheid. Niemand heeft U ooit gezien, maar sterk in ons het vermoeden dat wij U kunnen herkennen in de vreugde van uw schepping. Onzegbaar is uw naam, maar inspireer ons met het nieuwe lied, dat wij uw naam kunnen zíngen, met hart en ziel… Amen.
Documentatie De hier gebruikte vertaling is de Willibrordvertaling van 1978. Een meer recente vertaling die zeker aandacht verdient, is de ‘Naardense Bijbel’: Pieter OUSSOREN, De Naardense Bijbel, Skandalon, Vught, vijfde gewijzigde druk, 2005. Deze vertaling kan ook geraadpleegd worden op het internet: www.naardensebijbel.nl Voor verdere uitleg bij Psalm 96 is een ruim aanbod aan psalmcommentaren beschikbaar.
Steven Pinnoo VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1608 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1609
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 26 (2007) NR 4
Paulus en de vrouw Paulus is vaak afgeschilderd als de grote vrouwenhater. Maar is dat wel zo? Waar heeft dit allemaal mee te maken? Hoe moeten we dan de volgende teksten interpreteren?
Uit de brief aan de Galaten 3, 25-29 Maar nu het geloof gekomen is, staan we niet langer onder toezicht. Want door het geloof in Christus Jezus bent u allen kinderen van God. U allen die door de doop één in Christus Jezus bent geworden, hebt u met Christus omkleed. Er zijn geen joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus. En omdat u Christus toebehoort, bent u nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte.
Uit de eerste brief aan de Korinthiërs 14, 34-35 Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken, maar moeten ondergeschikt blijven, zoals ook in de wet staat. Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen.
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Merk je een verschuiving in de teksten wat betreft de positie van de vrouw? 2. Hoe zou het komen dat Paulus’ visie op de vrouw zo veranderd is? 3. Bij welke tekst van Paulus voel jij je best? Waarom?
Toelichting bij het thema De brief aan de Galaten werd waarschijnlijk geschreven tijdens de tweede grote zendingsreis van Paulus rond 55. Galatië ligt in Centraal Klein Azië in de buurt en rondom de huidige Turkse hoofdstad Ankara. Hij zou er dan al gemeenten gesticht hebben die hij tijdens zijn derde missiereis opnieuw bezocht. De brief aan de Korinthiërs is gericht aan een gemeente, ook door Paulus gesticht in 50-52. Korinthe was een grote zeehaven in Griekenland. Het bruiste er van leven. Paulus verbleef er twee jaar lang. Hij was er graag. De Grieken stonden open voor zijn boodschap. Ze waren nieuwsgierig voor – 1609 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1610
religieuze kwesties. Maar hun eigen achtergrond bleef. Die dreef hen naar dingen die in de ogen van Paulus afwijkingen waren. De gemeente bestond zowel uit heiden-christenen (christenen die vóór hun bekering geen joden waren) als uit joods-christenen. Waarschijnlijk heeft de gemeente hem in een brief een aantal vragen gesteld over gebeurtenissen die nogal conflictueus waren. Hierop geeft Paulus in deze brief een antwoord.
Verklaring van de Bijbelteksten Het is duidelijk dat er zich een verschuiving heeft voorgedaan in het denken of de visie van Paulus op de vrouw. Dit houdt verband met een aantal feiten: ondermeer met de manier waarop een gemeente door Paulus geleid werd, welke waarden hij benadrukte en welke spiritualiteit hij voorstond. Die was nu heel anders dan de organisatie in de eerste christengemeenten in Jeruzalem of die in de gemeenten gesticht en geleid door Johannes. Met het bekende beeld van het lichaam (1 Kor., 12-14) schetst Paulus zijn gemeenschapsideaal. De gemeenschap beschrijft hij als een levend organisme. Ieder lid ziet er zichzelf met zijn begaafdheden als een gave van de Geest binnen het geheel. Zo wordt alles wat hij doet als een dienst aan die gemeente en als een werking of manifestatie van de Geestkracht van God. Zo’n gemeente heeft een verscheidenheid van gaven en taken nodig om goed te kunnen (blijven) functioneren. Ze steunen ook op de gelijkwaardigheid van alle leden en op hun onderlinge solidariteit. Het gevoel en de ervaring gedragen en gevoed te worden door eenzelfde Geestkracht is fundamenteel. Ieders eigenheid wordt serieus genomen in zo’n gemeente. Maar de begaafdheden van een persoon moeten worden ingepast en afgestemd op de gemeenschap. En de gemeente oordeelt erover. Profeten en mensen die de geesten kunnen onderscheiden spelen hierbij een grote rol. Ook apostelen en leraren waren belangrijk. Apostelen in een bredere betekenis dan de Twaalf. Het waren mensen die elders een nieuwe gemeenschap gingen stichten. Profeten roepen een gemeente tot de orde, ze bemoedigen de gelovigen. Maar zij blijven werken in hun eigen gemeenschap. Het is duidelijk dat gelijkwaardigheid hier een grote rol speelt. Ook de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Dat was toen het ideaal van Paulus. Bijbelkenners of exegeten zeggen dat dit ideaal in sommige gemeenten een tijdje werkelijkheid is geweest. Als we de brieven van Paulus lezen, moeten we toegeven dat hij geen vrouwenhater is geweest. Hij noemde de vrouwen die een rol speelden in de uitbouw van de gemeente bij naam en heeft met hen een goede relatie onderhouden. “Ik beveel u onze zuster Febe aan… Zij is voor velen, en met name ook voor mij, een echte beschermengel geweest… groet Maria, die zich zoveel moeite voor u heeft gegeven… Groet Tryfena en Tryfosa, die arbeiden in de dienst des Heren. Groet mijn geliefde Persis, die zich veel moeite heeft gegeven voor de Heer. Groet Rufus, die voortreffelijke christen en haar die – 1610 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1611
zijn moeder is en ook de mijne. Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster en Olympas, en al de heiligen die bij hen zijn (Rom. 16, 1-16). Maar de gelijkwaardigheid wordt vlug aangetast of raakte vlug ondergesneeuwd in de eerste Kerk. Een aantal feiten ligt aan de oorsprong hiervan. 1. We moeten er ons goed van bewust zijn dat de eerste christenen tot het einde van de eerste eeuw een sekte of beter een groep waren binnen het jodendom. Ze bezochten ook trouw de synagoge. Op religieus gebied nu heeft de vrouw bij de joden niet veel te betekenen. Ze mocht en mag niet het woord nemen in hun samenkomsten. Ze mocht de Schrift niet uitleggen. Ze moest gesluierd de synagoge betreden. Ze mocht niet plaatsnemen tussen de mannen, wel ergens bij de slaven. Rabbi kon ze dus zeker niet worden. De invloed van de joden en de druk van hen moet zeker groot geweest zijn om de rol van de vrouw ter discussie te stellen en af te zwakken. Paulus heeft hieraan blijkbaar toegegeven. 2. In de eerste Paulinische gemeenten had de vrouw een plaats in de eredienst. Maar ook daar werd ze het zwijgen opgelegd. Dat heeft waarschijnlijk te maken met wat er in Korinthe gebeurde. Daar waren al conflicten tussen heiden-christenen en joods-christenen. De eerstgenoemden waren rijker, woonden in mooiere huizen en hadden meestal een hogere functie in de stad. De laatstgenoemden hadden dat allemaal niet. Velen van hen werkten in de bruisende havenstad als havenarbeider. Ze hadden het niet breed. Dat gaf conflicten in de samenkomsten. Bij de joods-christenen waren er waarschijnlijk wel vrouwen die via de boodschap van vrijheid van Paulus een kans zagen tot emancipatie en duidelijk verborgen motieven hadden. Misschien heeft Paulus dat ook wel opgemerkt en heeft hij het kind met het badwater weggegooid. Vermits er op andere gebieden al zoveel conflicten waren, was het hem gemakkelijk de vrouwen het zwijgen op te leggen. 3. Maar het zou ook kunnen te maken hebben met een ander feit. In de samenkomsten van de gemeente werd soms gesproken in ‘tongentaal’ of glossolalie. Dat is een toestand van vervoering zo intens dat de gewone menselijke taal tekort schiet om gevoelens weer te geven. Men gaat zich dan uiten in onverstaanbare klanken. In Korinthe kwam dit fenomeen blijkbaar veel voor. Want het werkt aanstekelijk en ontaardt gemakkelijk in massahysterie. Bovendien deed het denken aan wat in Delfi gebeurde. Bij de heidense Pythia die ook al eeuwen sprak in ‘tongentaal’. Daarom wilde Paulus hiermee niet geïdentificeerd worden. Maar hij zit hier in een moeilijk parket. Want hij heeft er vroeger ook actief aan deel genomen. Nu waren vrouwen makkelijk bereid in dit soort taal te spreken. Ze zouden er gevoeliger voor geweest zijn. Het is mogelijk dat het op sommige momenten de spuigaten uitliep. Paulus wil aan deze excessen een einde stellen. En de vrouwen in het algemeen worden de zondebok. – 1611 –
Bijbel_en_Bezinning nr 4
04-12-2007
14:15
Pagina 1612
Zo zie je maar dat een bepaalde gebeurtenis aanleiding wordt om een hele groep het zwijgen op te leggen. 4. Bovendien werd ook dit duidelijk. Naast de organisatie van de Paulinische gemeente begonnen er ook andere organisatiemodellen in grote centra te groeien. Dat was zeker het geval in Jeruzalem. Na Petrus had Jakobus daar de leiding overgenomen. Alles werd er meer betrokken op gezag. De toestand eiste dit soms. Conflicten en ketterijen doken op. Hier en daar waren er zelfs kerkvervolgingen. De roep om een sterk gezag en wetten die alles duidelijk aflijnen werd groot. Niet de gemeenschap oordeelde nu, maar wel alleen de gezagsdragers. Dat waren allemaal mannen. Vanuit hun achtergrond oordeelden zij anders dan vrouwen en ook over vrouwen. Het is duidelijk dat dit model het gehaald heeft in onze Kerk. En Paulus heeft weer bakzeil moeten halen. Slotsom, van het ideaal van gelijkwaardigheid van Paulus is niet veel over gebleven. 5. Het blijft zeer opvallend dat een antwoord van Paulus op één bepaalde situatie algemene regel werd. Het kreeg zelfs een theologisch karakter. En zo werden vrouwonvriendelijke maatregelen genomen. Later ging men zich zelfs beroepen op ‘goddelijke openbaring’ of zelfs op een keuze van Jezus om dat te motiveren. Intussen is het wel duidelijk dat Jezus anders met vrouwen omging. Ook op dat gebied was Hij een revolutionair.
Gebed Liefdevolle God, Gij hebt ons, mensen, gewild als mannen en vrouwen. Als partners om elkaar heel te maken en tot hun recht te laten komen. Geef hen allen de kracht om elkaar als gelijkwaardigen te behandelen. Dat ze elkaar aanvullen en geen concurrenten worden van elkaar. Maar zoeken naar nieuwe wegen om recht te doen aan allen. Dan gaan we achter Jezus aan.
Documentatie – – – –
L. Cerfaux, De geestelijke groei van Paulus, Lannoo, Tielt, 1963. G. Bouwman, Paulus en de anderen, Cahiers voor levensverdieping, Averbode, 1978. J. Tigcheler, Gemeenschap en gezag in het Nieuwe Testament, Kok, Kampen, 1987. J. Tigcheler, Gemeenschap en gezag in het Nieuwe Testament, in: Speling, 2007/3, blz. 52-58.
Magda Coveliers
VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1612 –