Actief luisteren (De ander helpen zo duidelijk mogelijk te zijn)
Laat de ander merken dat je echt luistert door je houding en ogen. Laat merken dat je aandacht op hem/haar gericht is. Stel zoveel mogelijk open vragen. Vraag door totdat je echt begrepen hebt wat de ander bedoelt (b.v. naar vage woorden als “ze vinden nou eenmaal”: “wie bedoel je met ‘ze’?” / “Het is ‘altijd’ zo dat”: “wanneer is dat zo en wanneer niet? Probeer niet meteen een mening te hebben over wat de ander zegt. Reageer niet alleen op de woorden van de ander maar laat ook zien en horen dat je begrijpt hoe de ander zich voelt (Ik zie dat je daar boos/verdrietig van wordt).
De regie houden (Je doelen in het oog houden en checken of die gehaald worden.)
Spreek samen af wanneer jullie tevreden zijn over het gesprek of de bijeenkomst. Zorg dat het gesprek weer op de rails komt als jullie afdwalen. Geef duidelijke adviezen en check of de ander er iets mee kan. Stel bij als dat nodig is. Spreek de ander er op aan als die een gemaakte afspraak niet nakomt. Splits een grotere taak in onderdelen als dat voor de ander nodig is
Motiveren (Ervoor zorgen dat de ander zin heeft om aan het werk te gaan en het beste uit zichzelf wil halen.)
Laat zien en horen dat je zelf zin hebt in de gesprekken. Benoem de kwaliteiten die je bij de ander hoort of ziet. Probeer te achterhalen wat de ander nodig heeft en hoe je daarbij kunt helpen. Bepaal samen de doelen en neem samen de beslissingen. Doe uitdagende, maar haalbare voorstellen. Je vindt het niet erg als de ander je ideeën afwijst en met eigen voorstellen komt
Reflecteren (Nadenken over wat je deed en of dat beter zou kunnen.)
Kies een concrete situatie en kijk samen terug op jouw manier van handelen en die van de ander. Wat hebben we gedaan? Hoe heb je dat ervaren? Wat neem je er van mee? Waarom deden we zo / dachten we zo? Welke dingen gingen goed? Waar zijn we tevreden over? Onderzoek samen wat jullie de volgende keer anders/beter zouden willen doen. Reageer niet met ‘ja, maar.. .’. Gebruik in plaats daarvan ‘ja, en…’ of ‘en ook…’.
Feedback geven (Op een directe manier het gedrag van de ander ter sprake brengen, zodat die zich bewust wordt van het effect van dat gedrag op een ander.)
Begin en eindig met dingen die goed gingen. In het middenstuk noem je zaken die bijgestuurd kunnen worden. Geef feedback op een specifieke situatie niet in het algemeen. Geef feedback op het gedrag van de ander, niet op de persoon. Geef zo feitelijk mogelijk weer wat je de ander zag of hoorde doen, zonder er een oordeel in te stoppen. Stel daarna coachende vragen: Wat zou je kunnen doen om …? Wat ga je precies doen? Wat heb je nodig om het ook echt te gaan doen?
Je inleven in de ander (Je kunnen verplaatsen in wat de ander denkt, wil en voelt.)
Voel je niet snel aangevallen. Benoem in plaats daarvan het gevoel dat je bij de ander signaleert (Bijvoorbeeld: ik zie dat je eigenlijk boos, verdrietig, teleurgesteld bent.) Ga niet in de verdediging als de ander je iets verwijt. Probeer er achter te komen wat er in de ander omgaat en hoe dat komt. Hou in je gedrag rekening met de onzekerheden en twijfels van de ander. Je bespreekt wat de ander doet, niet hoe hij is. Bespreek open hoe je samen tot oplossingen kunt komen voor eventuele problemen tussen jullie.
Actief luisteren (De ander helpen zo duidelijk mogelijk te zijn)
Laat de ander merken dat je echt luistert door je houding en ogen. Laat merken dat je aandacht op hem/haar gericht is. Stel zoveel mogelijk open vragen. Vraag door totdat je echt begrepen hebt wat de ander bedoelt (b.v. naar vage woorden als “ze vinden nou eenmaal”: “wie bedoel je met ‘ze’?” / “Het is ‘altijd’ zo dat”: “wanneer is dat zo en wanneer niet? Probeer niet meteen een mening te hebben over wat de ander zegt. Reageer niet alleen op de woorden van de ander maar laat ook zien en horen dat je begrijpt hoe de ander zich voelt (Ik zie dat je daar boos/verdrietig van wordt).
Je inleven in de ander (Je kunnen verplaatsen in wat de ander denkt, wil en voelt.)
Voel je niet snel aangevallen. Benoem in plaats daarvan het gevoel dat je bij de ander signaleert (Bijvoorbeeld: ik zie dat je eigenlijk boos, verdrietig, teleurgesteld bent.) Ga niet in de verdediging als de ander je iets verwijt. Probeer er achter te komen wat er in de ander omgaat en hoe dat komt. Hou in je gedrag rekening met de onzekerheden en twijfels van de ander. Je bespreekt wat de ander doet, niet hoe hij is. Bespreek open hoe je samen tot oplossingen kunt komen voor eventuele problemen tussen jullie.