Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag van het vak Economie vwo, tweede tijdvak (2014). In dit examenverslag proberen we zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende vraag: In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus behandelde kennis & vaardigheden? Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën. I. Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden II. Alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag III. Een-stapje-extra-vraag. IV. Niet voorgekomen in de cursus De eerste categorie doet een beroep op algemene basisvaardigheden, welke we bekend veronderstellen. Categorie II en III zijn vragen die op te lossen zijn met de kennis en vaardigheden die je op de cursus geleerd hebt. De laatste categorie vragen is op de cursus niet aan bod gekomen. In bijlage 1, achteraan dit document, vind je een nadere toelichting op deze categorieën. Het is belangrijk om te beseffen dat deze categorieën niets zeggen over de moeilijkheidsgraad van een vraag. Een vraag die rechtstreeks op te lossen valt met kennis en vaardigheden uit de cursus (categorie II) kan best een pittigere opgave zijn dan een vraag die niet is voorgekomen tijdens de cursus (categorie IV).
Mocht je vragen of opmerkingen hebben naar aanleiding van dit examenverslag, dan horen we dit uiteraard heel graag! Je mag ons hier altijd over mailen op
[email protected]. Met vriendelijke groet, Hans Huibregtse
1 van 5
vraag
aantal punten
categorie vraag
1 1
1
II
2
2
III
3
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In het blok Verstoorde Samenwerking in onderdeel 3 over Oorzaken & Oplossingen is het principaalagent probleem behandeld aan de hand van een voorbeeld. Hiermee had je het principaal-agent probleem kunnen toepassen op deze nieuwe context.
4
2
III
Welke stappen moest je zetten? Wederom kon je uit het blokje Verstoorde Samenwerking halen wat het principaal-agent probleem is. Het extra stapje bestaat hier uit het weten wat het verschil tussen beurgenoteerde ondernemingen en niet-beursgenoteerde ondernemingen is. Hier had je je woordenboek kunnen gebruiken en het woord beurnotering in je woordenboek kunnen vinden. Hiermee had je de link kunnen leggen tussen de grootte van beurgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven kunnen leggen en de vraag kunnen beantwoorden.
5
2
II
Welke stof kon je gebruiken? Bij deze opgave moest je het principaal-agent probleem, behandeld in het blok Verstoorde Samenwerking, combineren met het hebben van aandelen. Aandelen zijn behandeld in het onderdeel Verdeling over tijd in het blok Inkomen. Daarnaast kon je uit opgave 66 uit je opgavebundel halen dat aandelen je vermogen beïnvloeden.
6
2
III
Welke stappen moest je zetten? Allereerst werd het moeilijke woord allocatie gebruikt, de betekenis had je kunnen vinden in je woordenboek. De betekenis van surplus en de relatie met welvaart is behandeld in het blok Surplus. Het extra stapje bestond uit het toepassen van surplus op een nieuwe contect. Hier was dat Het combineren van de informatie uit de tekst dat beloningsverschillen leiden tot een efficientere allocatie van arbeid en surplus.Dit heb je geoefend in je opgave bundel onder het blok Surplus, zoals bij opgave 17d.
2 7
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In het blok Economische Groei onderdeel Prijspeil is het effect van inflatie op de internationale concurrentiepositie behandeld. Inflatie leidt tot een slechtere internationale concurrentiepositie (ICP). De beredenering naar de koers kon je afmaken m.b.v. de beredenering over ICP in het blok Economie in recessie in onderdeel b. Export gaat dan naar beneden. Dit moest je combineren met de aantekening over de betalingsbalans. Door te kijken naar de vraag en het aanbod van de euro bij zowel export als import kon je een conclusie te trekken over de wisselkoers.
8
2
II
Welke stof kon je gebruiken? Deze opgave kon je ook beantwoorden met behulp van de aantekening over ICP in onderdeel b van Economie in recessie. In de tekst is gegeven dat in fase 3 de ICP van Noord sterk is. Met de aantekening kan je concluderen dat export dan stijgt en import daalt. Wat dit betekent voor de vraag en het aanbod van de euro en dus de wisselkoers kon je vinden in de aantekening over de betalingsbalans in onderdeel a.Hiermee kan je de tegenstelling tussen Noord en Zuid wat betreft de koers ontwikkeling verklaren.
9
2
III
Welke stappen moest je zetten? In het blok Economie in recessie onderdeel b is de relatie tussen de hoogte van de rente en de hoeveelheid kredieten/leningen behandeld. In de economische kringloop kon je ook terugvinden dat wanneer consumenten meer gaan lenen dit leidt tot vraag van consumenten. Het stapje exta is dat dit ook de vraag naar onroerend goed kan bevatten. Uit het redeerschema uit onderdeel werkgelegenheid van Economische groei kon je vinden dat meer vraag leidt tot meer productie.
10
2
II
Welke stof kon je gebruiken? Het begrip moral hazard is behandeld in het blok Verstoorde Samenwerking. Dit is gedaan in de vorm van een voorbeeld, zodat je het op nieuwe contexten kan toepassen, zoals in deze opgave.Daarnaast is inje opgavebundel een vergelijkbare opgave te vinden, dit is opgave 83, waar je ook moet bepleiten hoe een steunregeling kan leiden tot moral hazard. nog meer extra tekst eventueel.
3 11
2
II
Welke stof kon je gebruiken? Eenzelfde vraag vind je in de opgavebundel bij opgave 23. Dit was ook een 'toon aan' vraag waarbij je eerst de verandering van de vraag aan moest tonen met behulp van een nieuw gegeven.In het examen was dit gegeven de prijs van 18 cent. In de tekst is gegeven dat Qa=Qv. Ook mMet behulp van de definitie van Qa in het blok Betalingsbereidheid, kon je weten dat je Qa moest gelijkstellen aan Qv om de hoogte van de subsidie te bepalen.
12
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In het blok Surplus onderdeel c is behandeld hoe het (producenten)surplus verandert bij marktverstoring. Je hebt daar geoefend met het bepalen van suplus bij de evenwichtsprijs en een situatie waar een nieuwe prijs tot stand komt. Daarnaast is opgave 12 in je bundel een soortgelijke opgave alleen dan met het tegenovergestelde van een subisidie: een heffing. Dat een subsidie het tegenovergestelde is van een heffing is behandeld in het blok betalingsbereidheid onderdeel 3 Ingrijpen door de overheid.
13
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In het blok Surplus heb je een examentip gekregen over hoe je de oppervlakte van een driehoek berekent. Daarnaast is opgave 20 in je bundel een gelijksoortige vraag. Hier moet je ook de toename van surplus berekenen.Net als in deze examenvraag is ook in vraag 20 van je bundel de nieuwe prijs gegeven en kan je zo de hoeveelheid uitrekenen. Door je kennis van de formule voor het berekenen van een driehoek te combineren met de gegeven formules in de tekst, wat je al een keer had geoefend in vraag 20 in de bundel had je deze vraag kunnen beantwoorden.
14
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In Opgave 10, 13, 35 en 88 heb je de betekenis van externe effecten elke keer op een nieuwe context moeten toepassen. Daarnaast was het de link met milieukwaliteit uit de tekst te halen.
toelichting categorie keuze: Welke stof kon je gebruiken? Hierbij had je het stappenplan bronnen achter op je PEF moeten gebruiken. Door dit stappenplan te volgen had je nauwkeurig de titels en informatie in de tabel gelezen en kom je op het juiste antwoord uit. Welke stappen moest je zetten? Ook hier had je het stappenplan bronnen moeten gebruiken om de tabel af te lezen en de cijfers in de tabel te begrijpen. Het extra stapje bestaat hier uit het besef dat de top 0,1% onderdeel is van de top 1%. Het rekenen met stijgingen en dalingen ten opzichte van verschillende jaren heb je geoefend in opgave 24 van de opgavebundel.
2 van 5
4 15
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In opgave 48 en 69 heb je geoefend met positieve en negatieve verbanden. De relatie tussen rente en de hoeveelheid kredieten is behandeld in Economie in recessie onderdeel Economisch en Monetair beleid. Het begrip betalingsbereidheid is behandeld in het blok Betalingsbereidheid. Door deze informatie te combineren kon je beantwoorden dat de relatie een negatief verband was. nog meer extra tekst eventueel.
16
4
II
Welke stof kon je gebruiken? Wat een neergaande conjunctuur is, is behandeld in Economische groei onderdeel Conjunctuur. Als de economie in een laagconjunctuur zit, is het consumentenvertrouwen laag, dit is behandeld in het onderdeel Overheids- en Monetair beleid.Zo kon je pijl 7 verklaren. Pijl 6 kon je verklaren met behulp van de aantekening in Inkomen over ruilen over tijd. Pijl 5 kon je verklaren met behulp van de aantekening in onderdeel conjunctuur met het gegeven dat de bestedingsvraag < productiecapaciteit. Zo waren er nog meer opties waarmee je pijlen kon verklaren met behulp van de aantekeningen over economie in recessie en economische groei.
17
2
II
18
1
II
18
2
I
Welke stof kon je gebruiken? Deze vraag had je kunnen beantwoorden met het redeneerschema in het blok Economische groei onderdeel werkgelegenheid. Welke stof kon je gebruiken? Stelling a: In opgave 64 heb je gezien dat door de hypotheekrente-aftrek je belastbaar inkomen verminderd wordt, met deze kennis had je onderdeel a kunnen beantwoorden. Benodige algemene kennis & vaardigheden: Stelling b: de betekenis van huurtoeslag staat in je woordenboek. Daaruit kan je opmaken dat huren door deze toeslag goedkoper wordt. Hiermee had je kunnen beargumenteren dat deze moeten worden beperkt om nieuwbouwwoningen te stimuleren. Stelling c: uit de tekst had je kunnen opmaken dat wanneer je de afweging moet maken tussen huren en kopen, kopen relatief goedkoper wordt.
5 19
2
II
20
2
II
21
2
II
Welke stof kon je gebruiken? In het blok Omzet, kosten en winst is behandeld hoe je totale winst (TW) berekend. Met deze kennis weet je dat de winst daalt als de kosten toenemen of de omzet afneemt. Met deze kennis kan beantwoorden dat het gaat om de toename van het aantal streams per luisteraar. Door het opstellen van TO weet je dat dan de omzet per stream zal dalen doordat de flatfee door een groter getal gedeeld wordt.
22
2
II
Welke stof kon je gebruiken? Het grootste deel van de hoofddocenten heeft het begrip subsitutie goed behandeld bij het blok Elasticiteiten. Daarnaast heb je het subsitutie effect moeten beargumenteren in opgave 4 van je bundel en ook in je woordenboek is het woord substitutie (vervanging) opgenomen. Met deze kennis had je deze vraag kunnen beantwoorden.
23
2
III
Welke stappen moest je zetten? Hier had je winst moeten linken aan concurrentie, dit is behandeld in het kopje marktmacht en ook wat dit betekent voor je winst.Het stapje extra betrof hier het zien van de artiesten als de aanbieders die ook naar een andere streammaatschappij kunnen gaan.
6 24
2
II
Welke stof kon je gebruiken? De kenmerken van hoog- en laag conjunctuur zijn behandeld in het blok Economische groei. Daarnaast kon je ook uit opgave 18 en 84 opmaken dat het slecht gaat met de economie in een laagconjunctuur. In het blok economie in recessie is het doel van de economie (welvaart omhoog dus bestedingen omhoog besproken). In een laag conjunctuur is dit dus niet het geval. Uit de kringloop kun je halen dat er wordt besteed bij de bedrijven, in een laag conjunctuur zijn bestedingen laag, dit beinvloed de winst. Zo kan je de aandelenkoers verklaren.
25
2
I
26
2
II
Benodige algemene kennis & vaardigheden: Om deze vraag te kunnen beantwoorden had je je algemen kennis nodig, dit is namelijk geen deel van de eindtermen en staat ook niet in samengevat. Welke stof kon je gebruiken? Argument voor: Obligatie en het risico er van is behandeld in het blok Inkomen onder het begrip risico-aversie. Ook in het woordenboek had je kunnen vinden wat een obligatie is.Het verschil tussen een bedrijfs- en staatsobligatie is niet behandeld in de cursus, want het is geen eindterm. Je had hier dus je algemene kennis moeten gebruiken, maar ook door het woord kon je opmaken dat de ene obligatie uitgegeven is door de staat en de ander door een bedrijf. Met behulp van de aantekening over risico in het blok inkomen kon je het argument voor de stelling verwoorden.Het argument tegen had je kunnen beantwoorden met behulp van het stappenplan bronnen op het PEF en de vaardigheid rekenen.
27
2
II
Welke stof kon je gebruiken? Deze vraag had je kunnen beantwoorden met het stappenplan bronnen op de achterkant van het PEF. Als je de assen goed leest en effecten van koersrendement nauwkeurig afleest kan je deze vraag foutloos beantwoorden.
28
2
I
Benodige algemene kennis & vaardigheden: Hierbij heb je de vaardigheid rekenen en het aflezen van tabellen nodig. Hiermee heb je onder andere geoefend in de opgaven bunden bij opgave 59.
Welke stof kon je gebruiken? De benodigde formules voor deze opgave, GO en TO, zijn behandeld in het blok Omzet, kosten en winst. Hiermee had je deze vraag kunnen beantwoorden. Welke stof kon je gebruiken? In het blok omzet, kosten en winst is behandeld bij onderdeel 2 streven dat kosten worden gedekt als er geldt dat TO=TK. Hoe je TO en TK opstelt is behandeld in het overzicht formules van hetzelfde blok. Als je dit combineert met de getallen uit de tekst en TO gelijk stelt aan TK krijg je het goede antwoord.
58
3 van 5
I II III IV
percentage
aantal punten
categorie
verdeling per categorie:
6 10% 42 72% 10 17% 0 0% 58 100%
In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus opgedane kennis & vaardigheden? Dit gold voor: 100% van de vragen (namelijk categorie I, II en III).
4 van 5
Bijlage 1: Toelichting categorieën Categorie I: Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden Dit betreft de volgende vragen: vragen waarbij een beroep wordt gedaan op algemene kennis & vaardigheden. Dit zijn kennis & vaardigheden die niet zijn opgenomen in de eindtermen in de syllabus en niet in Samengevat staan (zo ja: dan behoren de vragen tot één van de drie andere categorieën). Categorie II: alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag Dit betreft de volgende vragen: • Vragen die letterlijk voorkomen in de uitleg (in de uitleg of in een klassikaal voorbeeld); • Vragen die letterlijk met een stappenplan op te lossen zijn; • Vragen die vergelijkbaar zijn met opgaven uit de opgavenbundel die vrijwel altijd worden opgegeven door de hoofddocent; • Theorievragen die niet worden behandeld op de cursus, maar die we je van tevoren via de vakkenpagina geadviseerd hebben te leren (uit bijv. Samengevat); • Vragen die vergelijkbaar zijn met vragen uit de voorbereidende opgaven.
Categorie III: een-stapje-extra-vraag Dit betreffen vragen waarbij je, de naam zegt het al, een stapje extra moet zetten. Oftewel: je moest je kennis en vaardigheden behandeld tijdens de cursus combineren met een stukje ‘inzicht’. Bijvoorbeeld: • Je moet net even buiten het stappenplan om denken; • Je moet informatie uit de tekst halen om een bepaalde variabele voor een formule of berekening uit te rekenen. Categorie IV: niet voorgekomen op de cursus Dit betreft de volgende vragen: • Vragen over begrippen die niet voorkomen in de uitleg, de standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, en waarbij het woordenboek ook geen soelaas biedt; • Vragen over grote-bak-stof die niet voorkomen in standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, de voorbereidende opgaven of opgegeven stof op de vakkenpagina. • Vragen waarvan je redelijkerwijs niet kon vaststellen dat het om een (op de cursus behandeld) concept in een andere context gaat.
5 van 5