Verslag van de vergadering van de statencommissie Economie & Mobiliteit (commissie II), gehouden op woensdag 25 februari 2004 van 09.00 uur tot 13.00 uur in de Blauwe Zaal (kamer C 319) van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: dhr. W. Haasken (voorzitter; VVD), dhr. A. Engelsman (VVD); dhr. J.J. Dijkstra (PvdA), dhr. H. Nijboer (PvdA), dhr. R.D. Rijploeg (PvdA); dhr. M.J. Jager (CDA), dhr. F.J. van der Span (CDA); dhr. J. Roggema (ChristenUnie), H. Staghouwer (ChristenUnie); mw. I.S. Bulk (SP), dhr. H.C. Moll (GroenLinks), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks); mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. T.J. Zanen (PvhN) en mw. F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66) Afwezig: dhr. J.L.H. Köller (PvdA) en dhr. C. Swagerman (SP) Voorts aanwezig: dhr. T.A. Musschenga (gedeputeerde), dhr. H. Bleker (gedeputeerde); dhr. J.C. Gerritsen (gedeputeerde); dhr. J.M.C.A. Berkhout (griffier); mw. R. Hut (secretaris); dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis) en ambtelijke bijstand 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Hij doet de volgende mededelingen: Er is bericht van verhindering van dhr. Köller en dhr. Swagerman. In het verlengde van de besluitvorming is gewerkt aan een werkbezoek aan Avebe en Aldel. Een werkbezoek aan beide bedrijven zou worden gecombineerd. Het werkbezoek aan Avebe zal komen te vervallen. Getracht wordt om het werkbezoek aan Aldel op 2104-2004 te vervroegen naar het begin van de middag. Gisteren (24-02-2004) is er een notitie rondgestuurd met betrekking tot een excursie naar Brussel in het licht van de regiofondsen. De voorzitter informeert of de commissie kans ziet om op de huidige vergadering uitspraken te doen ten aanzien van dit voorstel. Besloten wordt om de excursie te bespreken als agendapunt 15a. Over de werkgroep Energie is er de volgende mededeling. De werkgroep Energie is ongeveer een half jaar geleden ingesteld. Hedenmiddag komt de werkgroep opnieuw bij elkaar. Een aantal bijeenkomsten is afgesproken om met een aantal partijen uit het veld te communiceren. Na deze bijeenkomsten zou het goed zijn om het onderwerp in de commissie te bespreken, aldus de voorzitter. Voorts heet de voorzitter de studenten Communicatie van de Hanzehogeschool welkom. 2.
Regeling van werkzaamheden:
-
voorstellen vreemd aan de orde van de dag;
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. -
vaststelling van de agenda.
De volgende wijziging van de agenda wordt doorgevoerd. Voorafgaand aan de rondvraag zal het onderwerp ‘Brussel’ worden ingevoegd. Na afloop van agendapunt 11 zal de rondvraag voor dhr. Gerritsen plaatsvinden, opdat de gedeputeerde de vergadering kan
1
verlaten nadat de punten die hem regarderen aan de orde zijn geweest. Na afloop van agendapunt 9 zal, om dezelfde reden, een rondvraag plaatsvinden voor gedeputeerde Bleker. Een en ander betekent dat er drie afzonderlijke rondvragen zijn. Dhr. Nijboer (PvdA) stelt voor om de brief van 20-02-2004 over het Plan van Aanpak Toeristisch Huis tegelijk te behandelen met de brief die bij agendapunt 10 aan de orde is. Aldus wordt bij acclamatie besloten. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. de geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4.
Vaststelling verslag van de Commissie Economie en Mobiliteit van 21 januari 2004
Niemand wenst het woord naar aanleiding van het verslag. Daarmee is het verslag vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst en 'oude' toezeggingenlijst (bijgevoegd)
Dhr. Jager (CDA) valt het in algemene zin op dat met name de ‘oude’ toezeggingenlijst tamelijk uitgebreid is op het onderdeel economische zaken, terwijl het onderdeel mobiliteit slechts één toezegging betreft. Naar inzicht van dhr. Jager zou een aantal toezeggingen kunnen worden afgevoerd. Twijfelgevallen zijn bijvoorbeeld Kaliningrad. Dhr. Jager vraagt zich af of deze toezegging nog haar beslag zal krijgen. Hij geeft de voorkeur aan een ‘behandelplan’ van de voorzitter bij de toezeggingenlijst. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) merkt op dat het gebruikelijk is dat de toezeggingen langs worden gelopen met de verantwoordelijke gedeputeerde. Hij gewaagt van het feit dat enkele zaken in voorbereiding zijn. De gedeputeerde doet het voorstel om de punten langs te gaan. De voorzitter lijkt dit een prima idee. Dhr. Jager deed echter het voorstel om de volgende vergadering met een ‘behandelplan’ op de toezeggingenlijst terug te komen. Het is mogelijk om nu alle toezeggingen langs te lopen en opmerkingen te maken betreffende de punten. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat de commissie de vorige vergadering heeft verzocht om het een en ander toe te spitsen. Het lijkt hem derhalve goed het College de gelegenheid te bieden om de stand van zaken van de toezeggingen toe te lichten en de lijst punt voor punt af te werken. Dhr. Van der Ploeg wenst niet te wachten op een behandelplan. Dhr. Jager (CDA) wenst de gedeputeerde de gelegenheid te geven zijn opmerkingen te plaatsen. Dit zou een aanmerkelijke bespoediging betekenen. De voorzitter stelt zelf behoefte te hebben enkele opmerkingen te maken, onder andere bij het punt Kaliningrad. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) vat samen dat het voorstel is om samen met de gedeputeerde de punten af te lopen en ook gelegenheid te geven voor eventuele opmerkingen van de leden. De voorzitter geeft hier ruimte voor. Hij geeft het woord aan dhr. Gerritsen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) constateert dat de notitie ten aanzien van de ‘oude’ toezeggingenlijst aan de leden is gestuurd, zodat hij deze niet uitvoerig hoeft toe te lichten.
2
Punt 1 Bredere participatie in windmolenparken Het AB van Seaports heeft hier op 04-12-2003 een beslissing over genomen. Binnenkort gaat dit in de procedure. De gedeputeerde is van mening dat aan de toezegging is voldaan. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat de problematiek van de participatie in windmolenparken breder is dan alleen die van Seaports. Gelet op de discussie van de afgelopen jaren heeft de problematiek zich echter toegespitst op Seaports. Het lijkt dhr. Van der Ploeg in het licht van de ontwikkeling goed om het punt van de lijst af te halen, maar met de kanttekening dat het onderwerp participatie – althans door de fractie van GroenLinks – ook zal worden ingebracht op andere dossiers ten aanzien van duurzaamheid. Deze zullen binnenkort weer aan de orde zijn. Dhr. Jager (CDA) sluit zich aan bij de woorden van dhr. Van der Ploeg. Punt 2 Invulling geven aan resolutie die is aangenomen tijdens de NHI conferentie Dhr. Bleker (gedeputeerde) oppert dat aan deze resolutie invulling is gegeven. Dit onderwerp hoort echter thuis in de commissie Bestuur & Financiën. Binnenkort is er nader bestuurlijk beraad over de toekomst ten aanzien van de NHI. Zodra daar duidelijkheid over bestaat, zal het College de Staten hier nader over informeren. De toezegging kan echter van de lijst worden afgevoerd. Het informeren van de Staten is niet zozeer een toezegging als wel vallende onder de gebruikelijke actieve informatieplicht van het College. Punt 3 Privatisering Essent Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) roept in herinnering dat ten aanzien van de privatisering van Essent een voorlichtingsovereenkomst met Essent in het Provinciehuis heeft plaatsgevonden. De discussie is nog gaande. De Minister zal de Tweede Kamer nog informeren over nadere voorwaarden. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen zal het College de Staten informeren. De voorzitter concludeert dat het punt van de lijst kan worden afgevoerd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) werpt tegen dat het een lopend dossier betreft en dat de toezegging derhalve op de lijst dient te blijven staan. De Staten wachten nog op de notitie. Dhr. Jager (CDA) stelt dat dit simpelweg onder actieve informatieplicht valt. De besluitvorming is helder en de rol van alle betrokken partijen eveneens. Punt 4 Kaliningrad Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat er contacten hebben plaatsgevonden. Van de kant van het College zijn allerlei voorstellen gedaan. Op dit moment is het moeilijk om nieuwe projecten en samenwerkingsideeën uit te werken, omdat weinig weerklank vanuit Kaliningrad te bespeuren is. Het College betreurt dit en vraagt zich af hoe hier mee om te gaan. Het College is voornemens om het contact met Kaliningrad te houden, al stelt de gedeputeerde dat dit zonder initiatieven en actie vanuit Kaliningrad lastig is. Dhr. Jager (CDA) geeft aan dat het dilemma helder is. Hij vraagt of het een mogelijkheid is om bijvoorbeeld vanuit het NHI-project – er vanuit gaande dat NHI toekomst heeft – Hanzepassage wordt onderzocht of daar de samenwerking met Kaliningrad kan worden opgenomen. Het past in de regio. Op deze wijze kan het College – en de NHIvertegenwoording - deze toezegging gestalte geven. Dhr. Dijkstra (PvdA) sluit zich aan bij de woorden van dhr. Jager. Er wordt een relatie opgebouwd, maar ook dient duidelijk te zijn wanneer de relatie wordt afgebouwd. De voorzitter is het eens met de voorgaande sprekers. Wanneer men iets doet, dient men het goed te doen, anders niet. De gedeputeerde geeft al meer voorstellen dan in de
3
toezegging staan. Uit de toezegging is niet echt op te maken wat het College wil. De inzet van het College zou nog duidelijker kunnen worden gemaakt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) vreest dat deze bespreking niet voor veel meer duidelijkheid zal zorgen. De Staten laten weten te hechten aan de opgebouwde contacten. Wanneer deze contacten op niets uitlopen, dient helderheid te worden geschapen en samen besloten te worden om de contacten te beëindigen. Het voorstel van de Hanzepassage wordt gedaan. De gedeputeerde is van mening dat deze suggestie door het College zou moeten worden verkend. De voorzitter merkt op dat de gedeputeerde kan constateren dat in de Staten een vrij brede support voor samenwerking met Kaliningrad bestaat. Momenteel verwatert het contact. De samenwerking is in het begin van de jaren 1990 nadrukkelijk gezocht. In ruim een decennium is deze samenwerking weggezakt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft aan dat er van de kant van Kaliningrad weinig initiatieven komen waardoor er nauwelijks sprake is van een wederzijdse samenwerking. Het College heeft de intentie om het contact te handhaven, maar zonder wederzijdsheid is samenwerking niet mogelijk. Dhr. Zanen (PvhN) oppert dat het een belangrijke zaak betreft. Kaliningrad is een potentieel probleem in Europa. De vraag is of alleen de provincie Groningen contact met Kaliningrad moet onderhouden of dat een veel bredere aanpak vanuit Europa is gewenst. Dit laatste lijkt dhr. Zanen het geval. Derhalve dient dit serieus te worden onderzocht. Het gaat naar inzicht van dhr. Zanen niet louter om handelscontacten en de vraag of enkele bedrijven geïnteresseerd zijn in dat gebied iets te ondernemen. De voorzitter stelt voor om met de griffie te onderzoeken op welke wijze dit punt een volgende keer, na overleg met het College, op de agenda moet komen te staan, want het onderwerp vraagt om een bredere aanpak. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft hier geen probleem mee, maar daarbij zou hij wel een onderscheid aangebracht willen zien tussen de economische contacten en de bestuurlijke contacten. De mensen die hier spreken over contacten met Kaliningrad zijn politieke provinciale bestuurders die er geweest zijn en contacten met bestuurders hebben gehad. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt vast dat de commissie het contact van belang vindt. Daarnaast is te constateren dat het contact moeizaam verloopt. Het College wil onderzoeken of een bredere aanpak, bijvoorbeeld binnen het kader van de Hanzepassage, mogelijk is. Wel acht de gedeputeerde het wenselijk om reëel met deze kwestie om te gaan. Wanneer er geen sprake is van een wederzijdse aansluiting is er een moment dat het ophoudt en dit dient men ook tegen elkaar te durven zeggen. Dhr. Zanen (PvhN) pleit er juist voor om het contact niet te laten voor wat het is. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat het niet de bedoeling is om het contact te laten voor wat het is, maar dat dit van de zijde van het College ook nooit het geval is geweest. Punt 5 Brede regeling logies/ontbijt accommodaties Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat een afspraak met de Staten is gemaakt om te komen tot een brede regeling voor logies- en ontbijtaccommodaties. Dit is door de Staten naar voren gebracht in het kader van de discussie over erfgoedlogies. De gedeputeerde is van mening dat de toezegging moet worden opgepakt in de vorm van een project. Het College zal naar een project toe moeten werken en zal dit met meer duidelijkheid aanpakken. Het is derhalve een punt dat op de lijst moet blijven staan. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat het een toezegging betreft van enkele jaren geleden. Hij had de indruk dat de toezegging inmiddels gestand is gedaan, doordat er een stimuleringsregeling erfgoedlogies is geweest die redelijk breed was, namelijk ook voor
4
particulieren. Naar inzicht van dhr. Jager was dit de regeling waar destijds om is gevraagd. Het enige waar de Staten nu nog op wachten is de evaluatie van de regeling. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) acht de interpretatie van dhr. Jager niet geheel correct. Naar aanleiding van discussies over erfgoedlogies zijn er door verschillende fracties, waaronder D66 en GroenLinks, ook de laagwaardige accommodaties naar voren gebracht. In dat debat is destijds gesteld dat dit in breder verband zou worden beschouwd. Wanneer het College stelt het liefst een concrete regeling te willen, dan is dat in de lijn van die betreffende discussie. Dhr. Van der Ploeg acht dit een goede zaak. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat dit de lijn is die zou moeten worden gevolgd. In het project Cultuurtoerisme van het NNBT had het College dit als één van de aandachtspunten opgenomen. Het zal een vervolg dienen te krijgen. Punt 6 notitie Europa en andere internationale verbanden Dhr. Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat het punt van de toezeggingenlijst kan worden geschrapt, aangezien de notitie reeds is geleverd aan de commissie Bestuur & Financiën. Punt 7 Europa dichter bij de burger Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat dit punt eveneens valt onder de commissie Bestuur & Financiën. In die commissie is het punt van de toezeggingenlijst afgehaald, niet als een separate toezegging, maar als permanent aandachtspunt. Dit punt kan worden afgevoerd. Punt 8 Tweede audit KPMG Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat een onderzoek is afgerond en dat rapportage heeft plaatsgevonden. Er wordt goede voortgang geboekt. De gedeputeerde geeft aan dat het College de Staten ook mondeling zouden kunnen informeren over het eindresultaat. Hij stelt voor om de toezegging als apart punt van de lijst te schrappen en dat het College de Staten op de hoogte houdt van de voortgang. Punt 9 Erfgoedlogies De voorzitter constateert dat ook dit punt al aan de orde is geweest. Er blijft een aantal punten op de lijst staan die terug zullen komen. Andere punten zijn onder de actieve informatieverplichting geschaard. Dhr. Jager (CDA) oppert dat gekoppeld aan punt 9 een evaluatie van de regeling erfgoedlogies zou plaatsvinden. Deze evaluatie mist dhr. Jager. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat de evaluatie erfgoedlogies als punt 4 is overgezet op de nieuwe toezeggingenlijst. De voorzitter stelt de ‘oude’ en nieuwe toezeggingenlijst vast. 6.
Mededelingen -
gedeputeerde(n)
Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft aan dat het College in de beslissende fase met het ministerie verkeert voor het verkrijgen van voldoende geld om een goed product te kunnen leveren ten aanzien van de aanbestedingen regionaal spoorvervoer. Het overleg met het ministerie is in de afrondende fase. Het hangt er om of de provincie Friesland al dan niet meedoet. De volgende vergadering zal hierover duidelijkheid bestaan, mogelijk is er tegen die tijd via andere kanalen over bericht. Ten aanzien van het onderdeel spoorvervoer heeft het College binnenkort overleg met staatssecretaris Schultz, omdat de concessie NS in 2007 ingaat. Dit schijnt veel gevolgen te hebben voor het regionaal spoorvervoer, met name ten aanzien van aansluitingen en verbindingen van het westen naar het noorden. Voor bepaalde lijnen zal dit een extra
5
overstap in Zwolle tot gevolg hebben. Er zijn nog enkele andere zaken aan de orde. Zodra er meer informatie is zal de gedeputeerde dit melden. Binnenkort zullen de Staten ook het maatregelenpakket van de regiovisie ontvangen. Dit betreft uitvoeringsoperaties in het kader van Kolibri en BAG (Bereikbaarheid AssenGroningen). In de stuurgroep Regiovisie zal de volgende keer de lijst worden vastgesteld met betrekking tot de uitvoering. Het is dus geen ‘papieren tijger’ en het zal werkelijk worden uitgevoerd. Op korte termijn zal de commissie stukken ontvangen ten aanzien van het OV-bureau. Ook dit verkeert in de afrondende fase en zal de Colleges worden voorgelegd teneinde de standpunten aldaar te vernemen. Daarna kan het College het aan de Staten voorleggen. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of er sprake van is dat de provincies Groningen en Friesland gezamenlijk de spoorlijn Groningen-Leeuwarden zouden moeten aanbesteden. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) legt uit dat de discussie op het ministerie op dit moment er vanuit gaat dat alle lijnen Groningen-Friesland in één gezamenlijk bestek worden opgenomen. Het is niet duidelijk of dit uiteindelijk in Friesland ook zo zal worden besloten. Dit zal binnenkort zijn beslag krijgen. Op het Ministerie wil men alleen maar de openbaar aanbesteden en voor het ministerie gaat het dan met name om de lijn Groningen-Leeuwarden, want deze behoort nog altijd tot het kernnet. Het is wettelijk tot juli mogelijk dat Friesland zelf twee lijnen onderhands aanbesteedt. In dat geval zal het zeer waarschijnlijk zo zijn dat de provincie Groningen met het ministerie om de tafel zit voor de openbare aanbesteding van de Groningse lijnen en voor Groningen-Leeuwarden. Dan gaat het om de middelen die ter beschikking worden gesteld, zodat een aanbesteding die het vertrouwen geniet, ook kan worden betaald. Waarschijnlijk zal het ministerie in dat geval aangeven dat de lijn Groningen-Leeuwarden in het pakket van de provincie Groningen moet worden opgenomen. Dit kan zo worden bepaald omdat de lijn tot het kernnet behoort. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of de optie dat er voor de Noord-Nederlandse spoorlijnen één concessie wordt verleend, bestaat. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat dit momenteel in Friesland wordt besproken. Friesland heeft nog de mogelijkheid van onderhands aanbesteden, te weten Leeuwarden-Stavoren en Leeuwarden-Harlingen. Er is ook een mogelijkheid om dit te doen voor Groningen-Leeuwarden. Aangezien de provincie Groningen echter niet meer ‘in onderhandse sfeer’ verkeert en openbare aanbesteedt, heeft het Ministerie zich hier achter geschaard. Op dit moment gaat het om het totaal. Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat dhr. Musschenga melding maakte van gesprekken met het ministerie over de noordelijke aanbesteding. Hij vraagt of de kwaliteit van het spoor zelf ook bij deze gesprekken wordt betrokken. Prachtige treinen, een fantastisch net met goede aansluitingen en goede verbindingen met andere vormen van vervoer zijn alleen zinvol wanneer de kwaliteit van het spoor wordt gewaarborgd. Onlangs was er sprake van de kwestie in Winsum. Wanneer ProRail hier ook aan de slag zal gaan met een beveiligingssysteem, dan bestaat de kans dat het, net als in de Achterhoek, een ‘zooitje’ wordt. Elke keer wanneer men met een nieuw systeem komt, gaat er iets mis. Dit dient naar inzicht van dhr. Rijploeg mee te worden gewogen wanneer er in de toekomst snelle treinen zullen rijden die in het geval van een slecht spoor bij een wissel moeten afremmen omdat ze daar niet harder dan 40 km/u overheen mogen rijden. Anders wordt er simpelweg geld verkwist aan onnodige zaken. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) reageert op de opmerking van dhr. Rijploeg door aan te geven dat de tweede mededeling die hij deed, onderdeel vormt van het overleg met staatssecretaris Schultz. Te allen tijde zal de provincie nieuw materieel moeten krijgen, omdat, na afloop van de huidige concessie, de Wadlopers niet langer beschikbaar zijn. Het punt dat dhr. Rijploeg noemt is belangrijk. De gedeputeerde hoopt dat de kinderziektes er tegen die tijd uit zullen zijn, want momenteel is het een ramp.
6
Dhr. Bleker (gedeputeerde) maakt gewag van het feit dat de Europese Commissie afgelopen woensdag (18-02-2004) het Derde Cohesierapport heeft gepresenteerd over de toekomst van het regionaal beleid in Europa en de consequenties voor de structuurfondsen en de mogelijke consequenties voor Nederland. Het betreft een rapport van 182 bladzijden, plus bijlagen en een samenvatting van dertig bladzijden. Het College heeft er gisteren (24-02-2004) een kernachtige presentatie van dhr. Michel over gehad. De gedeputeerde geeft aan dat, indien binnen de commissie behoefte bestaat om over dit rapport adequaat te worden geïnformeerd, het mogelijk zou moeten zijn om dhr. Michel, die in Brussel werkzaam is voor de provincie, het SNN en het IPO, via de griffie uit te laten nodigen voor een presentatie. In dat geval hoeft de gedeputeerde geen toezegging te doen over een notitie daarover. De voorzitter vraagt of het voorstel van de gedeputeerde de instemming van de commissie heeft. Dhr. Jager (CDA) lijkt het een goede zaak wanneer de commissie wordt geïnformeerd over de stand van zaken door dhr. Michel, bij voorkeur schriftelijk. Uit de pers was te vernemen dat het College van Friesland, bij monde van gedeputeerde Bijman (CDA), een uitgebreide reactie heeft gegeven. Dhr. Jager is benieuwd naar de reactie van het College van de provincie Groningen op de gepresenteerde plannen. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt hoe het voorstel van dhr. Bleker zich verhoudt tot de notitie over Brussel. De voorzitter stelt dat er niet direct een relatie is tussen beide onderwerpen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) gaat in op de notitie over Brussel, te weten punt 1 van de nieuwe toezeggingenlijst. Deze notitie is gisteren (24-02-2004) door GS vastgesteld en zal binnenkort naar de Staten worden gestuurd. De notitie geeft een beeld van de inzet die over het jaar 2003 is gepleegd. De gedeputeerde constateert dat de commissie instemt met de gedachte om dhr. Michel een presentatie te laten houden. Het betreft een presentatie met sheets, dus deels schriftelijk. In antwoord op de vraag van dhr. Jager naar de opvatting van het College over het Derde Cohesierapport van de Europese Commissie stelt de gedeputeerde dat er in het Dagblad van het Noorden van 19-02-2004 een uitstekende becommentariëring heeft gestaan van de zijde van dhr. Michel. Zijn commentaar was geheel in de geest van het College van GS van de provincie Groningen. De voorzitter concludeert dat er een presentatie zal worden voorbereid door dhr. Michel. Voorts stelt hij vast dat gedeputeerde geen mededelingen heeft. 7.
Ingekomen stukken (ter kennisneming): a.
Brief van GS van december betreffende Actieplan Fiets
2003,
nr.
2003-18803a/51/A.23,
VV,
b.
Brief van GS van 8 januari 2004, nr. 2003-22.747/2/A.10, VV, betreffende Actieplan Verkeersveiligheid provinciale wegen: uitvoeringsprogramma 2004
c.
Brief van GS van 12 januari 2004, nr. 2003-22.615/2/A.9, VV, betreffende antwoord op vraag statencommissie Economie en Mobiliteit 29 oktober 2003, Kropswolde
d.
Brief van GS van 16 januari 2004, nr. 2003-20.976/3/A.17, EZ, betreffende ontvangstbevestiging van de motie korting door Rijk op budgetten voor reïntegratie en bijstand gemeenten in de provincie Groningen
7
e.
Brief van GS van 22 januari 2004, nr. 2003-21.584a/3/A.8, BW (bijlage), betreffende Vaarweg Lemmer-Delfzijl, Uitvoeringsprogramma Langman Fase 1, Verzoek realisatiebesluit minister Verkeer en Waterstaat
Dhr. Nijboer (PvdA) wenst brief a. Actieplan Fiets voor de komende vergadering te agenderen, aangezien de PvdA-fractie hier enkele aanvullingen op heeft. In augustus 2003 is er een fietstocht gemaakt in Leek, waarbij enkele ideeën werden opgedaan. Deze ideeën hebben een relatie met het Actieplan Fiets. Waarschijnlijk zal de PvdA ook met een voorstel komen ten aanzien van de fietspaden. Dit zou aan de hand van deze brief kunnen worden gepresenteerd. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt ten aanzien van punt e. of de verwachting bestaat dat – zoals aangegeven staat – uiterlijk juni 2004 een besluit wordt genomen. In Den Haag worden immers geregeld zaken vooruitgeschoven, iets wat het hele plan ten aanzien van de Vaarweg zou storen. Daarnaast informeert dhr. Roggema op welke termijn het College meer inzicht zal verkrijgen in fase 2, aangezien dit een wezenlijk punt voor de aansluiting is. De voorzitter wenst naar aanleiding van ingekomen stukken geen inhoudelijke discussie. De vraag van dhr. Roggema kan kort worden beantwoord. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) bevestigt dat het College verwacht dat uiterlijk juni 2004 een beslissing zal worden genomen. Het College zal zo spoedig mogelijk na 2010 inzicht verkrijgen in fase 2 van de Vaarweg, stelt de gedeputeerde in antwoord op de tweede vraag van dhr. Roggema. De voorzitter stelt vast dat het Actieplan Fiets op verzoek van dhr. Nijboer zal worden geagendeerd voor de volgende vergadering. Bespreekpunten 8.
Brief van het SNN van 10 november 2003, betreffende Pilot-project SZW
Dhr. Dijkstra (PvdA) geeft te kennen dat de PvdA-fractie het doel van dit project ondersteunt. Het gaat erom het aantal deelnemers aan scholingsprojecten – werkenden en werkzoekenden – in Noord-Nederland te vergroten. Hier was alle reden toe, want er was sprake van onderbenutting van dit instrument. Zeker gezien de economische ontwikkelingen is er alle reden toe om er voortvarend mee aan de slag te gaan. Dhr. Dijkstra vraagt of het klopt dat het werkbudget jaarlijks 125.000 euro bedraagt. Wat is de inschatting van de gedeputeerde ten aanzien van dit werkbudget? Is het werkbudget voldoende, en waar wordt het werkbudget voor ingezet? Daarnaast kan de PvdA-fractie zich voorstellen dat de Vliegende Brigades van het SNN van pas kunnen komen bij scholingsprojecten voor werkenden. Het noordelijk verband is in dit opzicht een goed niveau voor het aanjagen, netwerken en overleggen en het entameren van nieuwe projecten, want werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de O&Ofondsen (Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen) zijn goeddeels noordelijk georganiseerd. In het geval van werkzoekenden is vooral de gemeente van belang. Dhr. Dijkstra vraagt de gedeputeerde hoe het College de samenwerking van de Vliegende Brigades – in lijn met de discussie die heeft plaatsgevonden over het vervolg van het BOA – ziet. In de brief wordt gesteld dat de projectontwikkelingfunctie wordt uitbesteed aan marktpartijen. Hierover is een uitgebreide discussie gevoerd en hierbij is de wens kenbaar gemaakt dat de projectontwikkelingfunctie een publieke taak zou moeten blijven. Hoe ziet de gedeputeerde die lijn in relatie tot het pilot-project? De PvdA-fractie heeft grote zorgen over de snel oplopende jeugdwerkloosheid. Uit contacten met Oost-Groningen blijkt dat recentelijk de jeugdwerkloosheid fors is toegenomen. Er worden percentages van dertig procent genoemd. Wanneer het gaat om het stellen van prioriteiten en de doelgroep werkzoekenden, zou de PvdA-fractie graag zien dat voor die groepen binnen de provincie Groningen in die regio’s projecten worden ontwikkeld en aangejaagd, temeer daar…
8
Dhr. Jager (CDA) interrumpeert en vraagt of dhr. Dijkstra een voorbeeld ziet in de Waddenprojecten zoals deze in Noord-Groningen blijkens mededelingen in de pers tot zeer groot succes hebben geleid. Wellicht is het dan niet nodig nieuwe projecten te ontwikkelen en kan het Waddenmodel worden overgenomen, als de partners tenminste bereid zijn om dit in Oost-Groningen ook te gaan opzetten. Dhr. Dijkstra (PvdA) antwoordt dat het Waddenmodel een voorbeeld is, maar ook meer branchegerichte projecten zijn mogelijk, bijvoorbeeld om in het kader van werkleerprojecten een en ander op te zetten. Er lopen vrij veel van dergelijk projecten, het is derhalve naar inzicht van dhr. Dijkstra van belang om te bestuderen waar de ‘witte plekken’ zich bevinden die samen met gemeenten aangepakt zouden moeten worden. Het Waddenmodel kiest voor een bepaalde benadering en een bepaalde doelgroep, het zou eens goed moeten worden bestudeerd. De PvdA-fractie constateert dat in een deel van de infrastructuur die zich bezig houdt met het activeren en reïntegreren en het begeleiden naar werk van deze jeugdigen – bijvoorbeeld de stichting Mobiel – ‘een gat is gevallen’. Daarom is het van belang om extra inzet te plegen in de regio ten aanzien van jeugdige werklozen. Voorts heeft de PvdA-fractie vernomen dat het Ministerie een taskforce jeugdwerkloosheid heeft opgericht die zich ook met deze problematiek zal bezighouden. Dhr. Dijkstra vraagt de gedeputeerde of hij bekend is met dit initiatief. Hoe staat de gedeputeerde er tegenover om zo snel mogelijk samen met deze taskforce in de regio Groningen initiatieven te ontwikkelen? Een aantal marktsectoren wordt opgesomd waarvoor geld zou kunnen worden ingezet. Daarnaast wordt gesteld dat er een mogelijkheid bestaat voor non-profitsectoren. Dhr. Dijkstra vraagt waar het College hierbij aan denkt. Is dit überhaupt wel een reële mogelijkheid, gezien de richtlijnen vanuit Brussel voor dergelijke projecten en regelingen? Mw. Bulk (SP) merkt op dat bij scholing en leerbedrijven de trend verlegd wordt van de iets oudere werkzoekende en reïntegratiepersonen naar de jongere groep van 15 tot 18 jaar. De problemen ten aanzien van de laatstgenoemde groep betreffen niet alleen de motivatie, maar ook het volgende. Er zijn reïntegratiebudgetten, maar deze worden niet automatisch gerelateerd aan jongeren. De bedrijven die scholingen verzorgen, hebben niet direct de beschikking over het budget. Mw. Bulk informeert of hier aandacht aan is geschonken. Zal dit in de toekomst vlotter worden geregeld? Het kan immers niet zo zijn dat de leerbedrijven zelf achter de budgetten aan moeten. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat dit onderwerp vorige week ook in het SNN aan de orde is geweest. Dhr. Van der Ploeg heeft toen verwoord dat GroenLinks teleurgesteld is over de opzet, met name omdat de verwachting bestond dat een redelijke organisatie zou kunnen worden neergezet: een bedrag 750.000 euro was in eerste instantie genoemd. Per jaar betekent dit echter een budget van 125.000 euro. De vraag is of met dit bedrag het organiserend vermogen wordt gecreëerd. Dhr. Van der Ploeg heeft daarbij in het SNN niet verwezen naar de discussie over het BOA, want dit is een Groningse aangelegenheid. De vraag van dhr. Dijkstra is echter logisch: hoe verhoudt het zich tot hetgeen in de provinciale organisatie heeft plaatsgevonden? Welke ontwikkelingen lopen daar parallel, naast elkaar of langs elkaar heen? Dhr. Van der Ploeg is geïnteresseerd in de opvatting van het College in dezen. Voorts merkt hij op zich inhoudelijk bijna volledig te kunnen aansluiten bij de opmerkingen van dhr. Dijkstra, derhalve zal hij slechts enkele zaken kort aanstippen. De jeugdwerkloosheid is voor de fractie van GroenLinks een uitermate belangrijk onderwerp dat de komende jaren veel aandacht dient te krijgen. GroenLinks gaat daarbij uit van een regionale insteek. Deze lijn is al een aantal jaren gevolgd, ook in de richting van het SNN. Ook ten aanzien van de ‘zachte’ non-profitsectoren heeft GroenLinks in SNN-verband een grotere inzet bepleit. Die drie lijnen als aanvullende inzet op projecten voor werkenden zou GroenLinks graag terugzien in acties van de mensen die ermee aan het werk moeten.
9
Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) merkt op dat de ChristenUnie de brief met grote instemming heeft gelezen. Dhr. Staghouwer steunt de opmerking van dhr. Dijkstra ten aanzien van de jeugdwerkloosheid. Een succesvol verloop van de pilot heeft natuurlijk alles te maken met een goede samenwerking en communicatie tussen de verschillende partijen. De ChristenUnie mist dit element in de brief. Wellicht kan hier alsnog extra aandacht aan worden geschonken. Dhr. Engelsman (VVD) sluit zich eveneens aan bij de woorden van dhr. Dijkstra, maar ook bij de opmerking van dhr. Van der Ploeg over het BOA. De VVD is nieuwsgierig hoe de gedeputeerde een en ander wil combineren. Dhr. Jager (CDA) deelt mee dat ook de CDA-fractie zich zorgen maakt over de werkgelegenheid in de provincie, met name ten aanzien van het onderdeel jeugdwerkloosheid. Om deze reden refereerde dhr. Jager zo-even aan het Waddenmodel. Het CDA is verheugd dat het Waddenmodel in Noord-Groningen tot goede resultaten heeft geleid. Het zou goed zijn als de gedeputeerde – naar aanleiding van de discussie die heeft plaatsgevonden over het BOA en de vraag over de toekomst – snel duidelijkheid zou kunnen geven over de mate van draagvlak bij de verschillende partners. Aanstaande donderdag (26-02-2004) is er een werkconferentie over gesubsidieerde arbeid. Het is een goed moment om vast te stellen hoe de verhoudingen liggen, hoe men wil samenwerken en hoe groot het draagvlak is. Het is de taak van de gedeputeerde om voor een zo breed mogelijk draagvlak te zorgen en dat de gemeenten en instanties die over de middelen beschikken, bereid zijn gezamenlijk voor een aanpak te kiezen. De provincie is in dit veld een zeer bescheiden speler, maar de opdracht van de provincie is desalniettemin zeer groot. Dhr. Zanen (PvhN) oppert dat voor de PvhN geldt dat de aandacht van het provinciaal bestuur en het SNN ten aanzien van de ontwikkeling van de werkloosheid zeer noodzakelijk is. De scholing van werkenden is daarbij een uiterst relevante zaak. Er wordt nu een pilot-project ontwikkeld met een looptijd van drie jaar. Dhr. Zanen informeert welke ambitie achter dit project ligt besloten. Het onderscheid dat dhr. Dijkstra maakt is reëel. De scholing van werkenden is iets dat op noordelijk niveau kan worden georganiseerd. Dhr. Zanen kan zich voorstellen dat het College dit in de toekomst zou willen versterken en vraagt de gedeputeerde om commentaar. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat het College samen met de Colleges van Friesland en Drenthe aan de slag zijn gegaan met het Kompas voor het Noorden. In de afgelopen jaren is hierbij behoorlijke vooruitgang geboekt, hetgeen leidt tot resultaten. De samenwerking met verschillende ministeries verloopt goed, bijvoorbeeld met het Ministerie van EZ. Met het Ministerie van LNV begint de samenwerking ook langzamerhand op gang te komen. Dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierbij is achtergebleven heeft te maken met het feit dat het ministerie zich zeer centralistisch heeft opgesteld en de problemen die zijn opgetreden met de ESFsubsidies, te weten terugvorderingen en controles door Brussel. Dit heeft ervoor gezorgd dat de programmatische aanpak op Kompas-niveau op het terrein van de arbeidsmarkt onvoldoende tot stand is gekomen. Daarin is nu een kentering gekomen die te maken heeft met de oplopende politieke druk ten aanzien van de onderbesteding van ESFmiddelen, iets wat bij het Ministerie zelf ook een probleem gaat worden. De Colleges hebben gesteld dat het mogelijk is om met enige extra inspanning beter gebruik van de middelen is te maken. Dit is ook hard nodig, want er is al eerder gesignaleerd dat scholing van werkenden in het Noorden achterblijft. Gemeenten zijn kopschuw geworden voor de ESF-regelingen omdat op dat punt een uitvoerige administratie en verantwoording dient te worden gepleegd. Een en ander leidt op dit punt tot enige stagnatie. Het pilot-project is een eerste stap. Er is overeenstemming over met het ministerie. Het College beschouwt het project nadrukkelijk als een eerste stap om zowel voor werkenden als voor werkzoekenden scholing te organiseren in ESF-verband. Het bedrag van 750.000 euro is deels bestemd voor menscapaciteit: projectontwikkelaars die met gemeenten en bedrijven aan de slag gaan. Hierbij is sprake van een schaalverschil. De gedeputeerde is van mening dat scholing van werkenden meer op noordelijk niveau
10
plaats zou kunnen vinden. Ten aanzien van de Wet Werk en Bijstand worden nadrukkelijk initiatieven verwacht van de gemeenten. De gemeenten zijn in regionaal verband georganiseerd in het kader van regionale arbeidsmarktplatforms waar ook de provincie bij is betrokken. Deze ‘vliegende brigade’ dient natuurlijk ook aansluiting te vinden teneinde samen projecten te ontwikkelen en te zorgen dat geld wordt aangevraagd in Brussel. Het bedrag van 750.000 euro, verdeeld over drie jaar, vormt de basis waarop de aanvragen moeten worden ontwikkeld. Er is een aantal minimumtargets gesteld. Het College beschouwt dit nadrukkelijk als een minimum, het dient versterkt te worden. Het College hoopt dat het project dusdanig goed zal verlopen dat extra projecten mogelijk zouden moeten zijn. Er dient echter eerst een start te worden gemaakt, iets wat nog niet is gebeurd. Per 01-03-2004 zou de provincie kunnen starten. De opmerking van dhr. Staghouwer over communicatie is daarbij zeer relevant. De mogelijkheden moeten worden verkend, zeker ten aanzien van de betrokken sectoren. Dit is een actief gebeuren, waar men actief mee aan de slag zal gaan, op verschillende niveaus met de sleutelorganisaties – zoals de O&O-fondsen, het MKB en de regionale arbeidsmarktplatforms. Daarbij geldt naar de gemeenten toe– zoals dhr. Jager aangeeft – een volgorde in de bevoegdhedenverdeling. Het College hanteert dit als uitgangspunt voor het beleid, anders komt het niet van de grond en zal het contraproductief worden. De gemeenten staan voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand. Hierbij moet worden gedacht aan scholing en aan werkervaringsplaatsen. Het symposium over gesubsidieerde arbeid weerspiegelt het zoeken naar nieuwe flexibele vormen van gesubsidieerde arbeid. Dit is van belang om ervoor te zorgen dat mensen zoveel mogelijk aansluiting houden op werk en niet verder van de arbeidsmarkt af komen te staan. Het werk ligt niet voor het oprapen, maar mensen moeten wel in staat worden gesteld om, wanneer de economie weer gaat aantrekken, snel aansluiting te vinden. Dit pilot-project is nadrukkelijk een onderdeel dat vooruitloopt op de nieuwe opzet van het arbeidsmarktbeleid. Het College heeft in het debat van december gewag gemaakt van een plan van aanpak met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid. Het College zal de Staten hierover nader informeren. Het pilot-project is een onderdeel ervan dat in noordelijk verband wordt opgepakt om het ESF-geld dat er is, te benutten. Diverse fracties hebben aandacht gevraagd voor de jeugdwerkloosheid. De gedeputeerde is het hier zeer mee eens. Jeugdwerkloosheid verdient op allerlei punten nadruk en accenten om ervoor te zorgen dat jongeren die nog geen werkervaring hebben de aansluiting niet zullen missen. Genoemd is al het Waddenmodel. Dit is een zeer interessante werkmethode die in het Noord-Groningse met succes draait om ervoor te zorgen dat, daar waar uitval dreigt op te treden, de informatie is gebundeld en er binnen zeer korte tijd actie kan worden ondernomen. Het blijkt dat het mogelijk is om mensen terug te leiden naar school. Het is een werkmethode waar ook voor gekozen is in Veendam, de Pekela’s en Menterwolde. Daar is het al gestart. Ook in andere gebieden – Hoogezand, Slochteren – onderzoekt men hoe dit opgepakt dient te worden. Het College heeft zich tot doel gesteld dit provinciaal volledig in te voeren. Het is natuurlijk slechts één aspect om, daar waar het fout gaat, zaken aan te pakken. Aan de andere kant gaat het er ook om dat het College zorgt voor mogelijkheden om de startkwalificatie en een hoger opleidingsniveau te halen. Het College werkt in dit opzicht aan een programma op het terrein van onderwijs en arbeidsmarktbeleid. De gedeputeerde verwijst in dit verband ook naar de SEAN-werkconferentie waar dezelfde problematiek aan de orde is geweest. De Colleges hebben de Staten in het kader van Kompas op koers geïnformeerd ermee aan de slag te zullen gaan. Wanneer het jongeren betreft die werk zoeken, zouden voor deze groep met voorrang werkervaringsplaatsen en leer-werkprojecten moeten worden ontwikkeld. Dit is nadrukkelijk een keuze die gemeenten dienen te maken. In dit project vormen de non-profitsectoren een nadrukkelijk punt van aandacht. Het is niet alleen de ambitie om naar profitsectoren te kijken. Resumerend stelt de gedeputeerde dat dit project een eerste stap is. Het is belangrijk dat de Colleges met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de afspraak hebben kunnen maken om de regionale afstemming te krijgen. Het College zal er zorg
11
voor dragen dat het goed gaat lopen – en wanneer het goed loopt, kan worden gestreefd naar uitbreiding, want in principe liggen hier veel kansen. In tweede termijn Dhr. Dijkstra (PvdA) dankt de gedeputeerde voor de beantwoording. Hij mist nog een antwoord op de vraag over de taskforce Jeugdwerkloosheid. Dit kan een belangrijk aanknopingspunt zijn om initiatieven te ontwikkelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid in de provincie. De PvdA-fractie stelt dat zo snel mogelijk begonnen dient te worden en dat hierbij een goede communicatie met allerlei relevante partijen van belang is. In november was er berichtgeving over de Vliegende Brigades. Dit heeft geleid tot teleurstelling bij partijen die daarmee direct aan de slag willen. Dhr. Dijkstra vraagt hier aandacht voor. De gedeputeerde stelt dat het stellen van prioriteiten de bevoegdheid van gemeenten is. De PvdA-fractie hecht er in elk geval aan om ook in dat overleg en die contacten te bezien wat er voor jeugdige werkzoekenden kan worden gedaan. Daarbij gaat het niet alleen om het Waddenmodel waar het gaat om voortijdige schoolverlaters, maar ook om samen met branches te onderzoeken of in bepaalde regio’s werk-leerprojecten en dergelijke kunnen worden opgezet. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) dankt het College voor de uitgebreide inhoudelijke beantwoording. Er bestaat veel overeenkomst ten aanzien van de verschillende thema’s jeugdwerkloosheid en de regionale aanpak, feitelijk ook de samenwerking tussen gemeenten. Het lijkt dhr. Van der Ploeg uitstekend om de nonprofit-sectoren op te pakken, want in Groningse verhoudingen is dit in feite een nieuw element, omdat in het arbeidsmarktbeleid de ‘zachte’ sectoren eigenlijk nooit werden meegenomen. GroenLinks wenst andermaal van het College te vernemen hoe het de organisatorische kant ziet ten opzichte van de ontwikkelingen van het BOA. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat het College de taskforce Jeugdwerkloosheid heeft geïnformeerd over onder andere dit initiatief. Dit overleg zal een vervolg krijgen. De taskforce heeft gemeld dat men zeer geïnteresseerd is in de initiatieven die hier worden genomen. In een nader overleg zal hierop worden teruggekomen. De organisatorische kant. Het past in de totaalaanpak om op Noord-Nederlands niveau juist op dit punt het accent te leggen en de krachten te bundelen, daar men enerzijds te maken heeft met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en anderzijds aanspraak wenst te maken op ESF-gelden. Dit is iets wat nadrukkelijk ten dienste staat van de andere aspecten van het arbeidsmarktbeleid. Het College heeft in december toegezegd om het totaalbeeld te schetsen. De Staten zullen dit plan van aanpak ontvangen. Het is natuurlijk de bedoeling dat dit in elkaars verlengde ligt en op elkaar aansluit. De Staten zullen dat op dat moment kunnen controleren. De voorzitter acht het punt voldoende besproken. Het hoeft niet opnieuw op agenda van de Staten te worden geplaatst. 9.
Brief van GS van 19 december 2003, nr. 2003-22.357/51/A.10, EZ, betreffende stand van zaken uitvoering PMOV-project (Platform Minderhoudshoeve Ossekampen (proefboerderij) en VEL en VANLA (agrarische natuurverenigingen uit Friesland) (punt is afkomstig van en doorgeschoven door de commissie omgevingsbeleid & wonen van 21 januari 2004)
Dhr. Moll (GroenLinks) gewaagt van het feit dat GroenLinks verheugd is over de initiatieven die in de landbouwgroeperingen zelf worden genomen en het feit dat de provincie hier ondersteuning aan geeft. In de vorige statenperiode is er een prachtig initiatiefvoorstel geweest van het gewaardeerde statenlid dhr. Kok. Dit voorstel is door de Staten aangenomen. De inhoud van het initiatiefvoorstel heeft een nauwe relatie met de inhoud van de brief. Die relatie wordt echter niet aangegeven. Dhr. Moll vraagt de
12
gedeputeerde derhalve of hij de relatie kan aangeven of dat er langs een ander spoor wordt gewerkt aan het verduurzamen van de veeteelt. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) merkt op dat het initiatiefvoorstel in mei 2002 is aangenomen. Er is dus zeer veel tijd verstreken. Ook de ChristenUnie vraagt naar de verhouding van dit initiatiefvoorstel tot de voorliggende brief. Het betreft een haalbaarheidsstudie. De studie zal een antwoord moeten geven op de vraag in hoeverre het wordt gedragen door de landbouw zelf. Dhr. Staghouwer neemt aan dat er voorbereidend werk is verricht. Dhr. Rijploeg (PvdA) deelt mee dat de PvdA-fractie zich aansluit bij de opmerkingen van dhr. Moll. Dhr. Jager (CDA) dankt het College en meer met name ook de statencommissie Omgevingsbeleid & Wonen voor deze informatie. Het is fantastisch dat die commissie informatie vraagt en dat de commissie Economie & Mobiliteit deze informatie vervolgens krijgt. Inhoudelijk heeft het CDA geen opmerkingen over het project. De CDA-fractie is benieuwd naar de toekomstige resultaten van de haalbaarheidsstudie en ziet deze met vertrouwen tegemoet. De voorzitter vraagt namens VVD-fractie in hoeverre dit wordt gedragen door de sector zelf en wat de sector er in financieel opzicht aan bijdraagt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat de relatie tussen de in de Staten aangenomen motie en de voorliggende brief een ‘één op één’-relatie is. De gedeputeerde erkent dat de reactie laat is. De vraag of er draagvlak is geeft de reden voor het feit dat de reactie op de motie laat is. Het draagvlak moet worden verkend en ontwikkeld. Het College start geen projecten voor verduurzaming, vernieuwing, etc. in welke economische sector dan ook wanneer aan het begin van het project niet de verzekering bestaat van een redelijk draagvlak van ondernemers. De haalbaarheidsstudie is inmiddels gaande. Het lijkt erop dat er circa veertig geïnteresseerde agrarische ondernemers, verdeeld over de veeteelt en de akkerbouw, zouden willen meedoen. Interesse is echter pas reëel wanneer ook de bereidheid bestaat om mee te betalen, want ook dit is van belang bij het aangaan van projecten met en voor een economische sector. Dit is de huidige fase. Het College zal de Staten informeren wanneer de vervolgfase van het oppakken van het project met een redelijke groep agrarische ondernemers plaatsvindt. Wanneer hieraan financiële consequenties zijn verbonden of een bijdrage van de provincie uit het krediet Landbouw, zal het College dit aan de Staten melden via het – inmiddels beroemde – piepsysteem. Dhr. Moll (GroenLinks) geeft aan dat dhr. Kok een goed idee had, zij het geformuleerd vanuit het niveau van de Staten. Het College is druk doende geweest om het draagvlak te verkennen en te meten. Het College stelt nu vast dat er voldoende draagvlak is voor deze stap. GroenLinks is geïnteresseerd naar het vervolg ervan. Dhr. Moll heeft alle waardering voor de wijze waarop het is gegaan. Snel kan soms ook te snel zijn. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) vraagt de gedeputeerde wanneer de studie zal worden afgerond. De voorzitter stelt namens de VVD het gevoel te hebben dat de gedeputeerde sterk twijfelt aan het draagvlak. Hij vraagt de gedeputeerde of hij er zelf nog in gelooft. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat met geloof alleen niet iets ontstaat. Het College heeft praktisch gesteld dat dit een interessant project is. Op bladzijde twee wordt aangegeven waar het project echt om gaat: kringloopbenadering, voeding in relatie tot biologische kwaliteit van organische mest. Op de keper beschouwd, met affiniteit met die wereld, is dit ecologisch en economisch interessant voor de boeren. Minder kosten qua bemesting, gezondheid van de dieren, etc. zijn factoren die perspectieven bieden. Vervolgens dient de zaak echter zakelijk te worden beoordeeld en onderzocht te worden of er voldoende geïnteresseerde ondernemers zijn die bereid zijn om dit in hun gebied uit te proberen. Wanneer er veertig à vijftig ondernemers in de akkerbouw en in de veeteelt zijn die hiertoe bereid zijn, dan is er een basis gelegd. Boeren zijn ‘net als gewone mensen’, aldus de gedeputeerde: als ze zien dat iets bij een ander werkt, zijn ze geneigd
13
daar ook mee aan de slag te gaan. De gedeputeerde is van mening dat de provincie aan het begin staat, maar wacht ervoor om er sommen geld en menskracht in te stoppen wanneer er niet voldoende ondernemers worden gevonden om zich te committeren aan een dergelijk project. Dat is de aanpak. Eind 2004 zal bekend zijn of er een reëel draagvlak bestaat voor dit project. De voorzitter constateert dat het agendapunt niet opnieuw op de statenagenda hoeft te worden geplaatst. Rondvraag voor gedeputeerde Bleker Er zijn geen vragen aan de gedeputeerde. 10.
Brief van GS van 30 januari 2004, nr. 2004-01781, EZ, betreffende Toeristisch Huis Oost-Groningen
Dhr. Nijboer (PvdA) meldt dat de PvdA-fractie verheugd is dat, na slechte berichten over problemen, het Toeristisch Huis toch voortgang vindt en de projecten grotendeels kunnen worden uitgevoerd. Dhr. Nijboer wenst van het College te vernemen welke functies van het Toeristisch Huis zijn vervallen. Het voorschot voor 2004 is toegekend, maar de voorwaarden zullen nog komen. Dhr. Nijboer neemt aan dat dit in verband met de liquiditeit is gebeurd, anders is dit enigszins merkwaardig te noemen. Er is een veelheid van eisen in de voorwaarden, in totaal 52 en de snelheid waarmee deze eisen moeten worden ingewilligd, is aanzienlijk. Tegelijkertijd moeten de administratieve organisatie en de interne controle nog worden aangescherpt. Voor 01-05-2004 dienen de liquiditeit, het eigen vermogen en de exploitatie in orde te zijn. De zaak moet voor 01-07-2004 in control zijn. Iedereen hoopt uiteraard op succes. De PvdA-fractie acht het goed dat de provincie en de gemeenten er boven op zitten. De vraag is echter wel hoe reëel het is dat de vele doelstellingen op een dergelijk korte termijn worden gehaald, ook met het oog op de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen de voorwaarden die door de provincie worden gesteld. Dhr. Roggema (ChristenUnie) merkt op dat kort door de bocht gesteld zou kunnen worden dat voor 01-07-2004 een plan van aanpak moet voorliggen waaruit de overlevingskansen moeten blijken, anders ‘gaat de stekker eruit’. Dit zou de conclusie van de ChristenUnie kunnen zijn. Ten aanzien van het in control hebben op 01-07-2004 vraagt dhr. Roggema of deze controller door de provincie wordt betaald. Wie betaalt de assistent-controller? Daarnaast vraagt dhr. Roggema of de gemeenten nog op hetzelfde spoor zitten om richting te kunnen geven. De strakke en straffe aanpak blijkt noodzakelijk om inzicht te kunnen houden in het reilen en zeilen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) roept in herinnering dat de commissie in de zomer van 2003 vertrouwelijk is geïnformeerd over deze kwestie. Er waren administratieve problemen, men kon de zaak onvoldoende goed aanleveren. De acties die hier op gevolgd zijn, worden door GroenLinks beoordeeld als een goede aanpak. De algemene lijn lijkt te zijn dat in elk geval de activiteiten van het Toeristisch Huis Oost-Groningen structureel doorgang kunnen vinden. Dit is een goede zaak. Wanneer de gemeenten ook hun steentje bij blijven dragen is ook het draagvlak als positief te beoordelen. De administratieve lijnen in de provinciale organisatie zijn als gevolg van het NNBT strakker getrokken. Dit heeft onder andere tot gevolg gehad dat de ontstane problemen bij het Toeristisch Huis snel boven water zijn gekomen. Dhr. Van der Ploeg heeft begrepen dat dit soort trajecten ook bij andere subsidiënten in gang worden gezet. In de commissie Bestuur & Financiën zal GroenLinks pleiten voor inzicht in de administratie in brede zin. Ten aanzien van het Toeristisch Huis Oost-Groningen zelf is dhr. Van der Ploeg het eens met de opmerking van de PvdA ten aanzien van de administratieve kosten. De lijst lijkt op de lijst die KPMG produceerde bij Seaports. Seaports is echter een miljoenenorganisatie, THOG niet. Derhalve vraagt dhr. Van der Ploeg hoe de kosten van
14
een dergelijke operatie worden verdeeld. Draait THOG volledig voor de kosten op of zijn het de gemeenten en provincie die deze kosten voor hun rekening nemen, of betreft het een gezamenlijk project om de zaken beheersbaar en inzichtelijk te krijgen? Voorts is dhr. Van der Ploeg geïnteresseerd in punt C2. Dit betreft over de oude tekorten van de VVV’s. Dhr. Van der Ploeg vraagt de gedeputeerde of daaruit mag worden geconcludeerd dat nog niet alles is afgerond met bijvoorbeeld de gemeente Stadskanaal. Dhr. Jager (CDA) stelt dat de CDA-fractie van mening is dat het College op een goede manier heeft gereageerd, met name op de gevoelens in de Staten over dit dossier. De Staten hebben vrij snel aangegeven erbij betrokken te zijn. Van de kant van de Staten was het een opstart- en aanjaagproject. Derhalve voelden de Staten zich niet geroepen om daar waar nodig nu extra geld in het Toeristisch Huis Oost-Groningen te gaan investeren. Deze boodschap is goed overgekomen en zeer adequaat opgepakt door de gedeputeerde. De CDA-fractie verzoekt de gedeputeerde te schetsen hoe de informatie en de problemen bij het Toeristisch Huis Oost-Groningen zijn gesignaleerd en binnen welk tijdsbestek. Daarnaast wenst dhr. Jager te vernemen hoe op dat moment en op dit moment de interne controle op de subsidierelaties binnen de organisatie is. Beide vragen worden gesteld naar aanleiding van de discussie die werd gevoerd over het onderzoeksrapport NNBT, met name de uitgebreide aanbevelingen van de Staten in de richting van het College en de ambtelijke top om het proces scherper inzichtelijk te maken. In het plan van aanpak en de maatregelen die moeten worden genomen, is sprake van veel herkenbare zaken vanuit het NNBT-traject. De lijst is – zoals dhr. Van der Ploeg al stelde – vergelijkbaar met de maatregelen van KPMG ten aanzien van Seaports. De vraag rijst wel in hoeverre de maatregelen strikt noodzakelijk zijn voor de organisatie en de omvang van het Toeristisch Huis, gerelateerd aan de hoogte van het subsidiebedrag van de provincie. Dhr. Jager doelt met name op het feit dat er twee toezichthouders worden aangesteld: een voor de provincie en een voor de gemeenten. Zou één toezichthouder beide instanties niet kunnen informeren? Is het niet wat veel voor een organisatie als het Toeristisch Huis om zowel een controller als een assistent-controller in dienst te nemen, vervolgens maandelijks te rapporteren en twee overheidstoezichthouders te hebben? Het is op zich heel goed dat de gedeputeerde en het College en de betrokken gemeenten scherp hebben gereageerd. Dhr. Jager vraagt de gedeputeerde toe te lichten waarom deze maatregelen zijn genomen. Het beeld dat daarmee wordt geschetst kan dhr. Jager nog niet in lijn brengen met het gevoel dat hij krijgt op basis van informatie. Het beeld dat wordt opgeroepen is van een organisatie die zwaar onder curatele staat en waarvan nog maar zeer de vraag is of het iets gaat worden, ten opzichte van het feit dat er een bevoorschotting van 80 procent wordt gegeven. Ernst & Young geeft aan dat er – los van een aantal aanbevelingen in financieel-administratief opzicht – bestaansrecht is voor het Toeristisch Huis. Sterker nog, zij beweren dat het Toeristisch Huis na 2005 een exploitatie zal hebben die levensvatbaar is. Dhr. Jager vraagt of de gedeputeerde deze mening deelt, ook in het licht van uitspraken van een aantal betrokken gemeenten. De gemeenten stellen na 2005 uit het project te stappen. De provincie had van tevoren al aangegeven uit het project te zullen stappen. Is er dan nog voldoende financieel draagkracht voor een RVVV als het Toeristisch Huis Oost-Groningen? De CDA-fractie heeft behoefte om de visie van de gedeputeerde hierover te horen. Een aantal gegevens is tot nu toe vertrouwelijk verstrekt. Vorig jaar is er een vertrouwelijke bijeenkomst geweest. Dhr. Jager vraagt of de vertrouwelijkheid met deze maatregelen is opgeheven. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) kan zich deels aansluiten bij de opmerkingen die dhr. Jager heeft gemaakt. Het dossier roept een zwaar ‘NNBT-gevoel’ op. Dit geldt te meer gezien de maatregelen die nu worden genomen: het vooruitbetalen van subsidiegelden, de controles die op het Toeristisch Huis worden gezet. De D66-fractie vraagt zich af of het Toeristisch Huis niet dezelfde weg op gaat als het NNBT. D66 zou dit zeer betreuren, want het Toeristisch Huis Oost-Groningen kan veel betekenen voor Oost-Groningen. Mw. Gräper-van Koolwijk deelt de door anderen uitgesproken zorg over de omvang van
15
de maatregelen ten opzichte van de omvang van de organisatie. Er dient te worden gewaakt om een kleine organisatie als het THOG met een te zwaar hoofd op te zadelen waardoor het om dreigt te vallen. D66 verzoekt om een reactie van de gedeputeerde. Het eigen vermogen is nog steeds negatief. De D66-fractie vraagt of het College kan garanderen dat met deze maatregelen niet alsnog extra geld nodig is. Heeft de gedeputeerde het vertrouwen dat met deze maatregelen na 2005 de zaak draaiende kan worden gehouden? De voorzitter stelt namens de VVD dat het College kennelijk sterk aan de receptieve functie hecht. Dhr. Haasken vraagt de gedeputeerde of dit wel reëel is om in een regio als Oost-Groningen op één plek een receptieve functie te hebben. Hij betwijfelt of dit zou kunnen beantwoorden aan de vragen die in het gebied leven en of de vragen er op deze manier leven. Dhr. Jager (CDA) vraagt dhr. Haasken wat hij bedoelt met ‘één plek’. Het Toeristisch Huis zit op een twaalftal locaties in het gebied waar mensen worden ontvangen. De voorzitter antwoordt dat hij ervan uitging dat hier wordt gesproken over een baliefunctie op een plek in Veendam. Hem is bekend dat op meerdere plaatsen in de regio een VVV-balie is. In dit verhaal, zo neemt dhr. Haasken aan, wordt er ingezet op een extra RVVV-balie in Veendam. Hier heeft hij ernstige bedenkingen bij. Ook twijfelt de VVD-fractie aan de uitvoerdersrol van projecten van een RVVV. Dhr. Haasken heeft zorg over de projectorganisatie als een RVVV bij alles wat daarbij komt kijken aan geld, het voeren van administratie, etc. Een dergelijke organisatie zal daarvoor uiteindelijk te klein blijken te zijn, niet goed genoeg geoutilleerd. Wanneer deze organisatie verder wordt opgetuigd staat dit niet in verhouding tot datgene waar de organisatie voor staat. Het College geeft zelf ook toe dat er risico's zijn. Kennelijk doet zij dat om zich enigszins in te dekken voor de toekomst. De VVD is niet zover dat ze mee kan gaan met het beleid van het College. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) geeft te kennen dat ook het College een ‘NNBT-gevoel’ heeft gehad toen de problemen zich voordeden. Het bestaat eruit dat bevoorschotting eerder wordt overwogen. Er is overleg, maar soms klonk het geluid dat het THOG het allemaal zelf aankon en dan weer werd om hulp gevraagd. De financiële gegevens wisselden vaak. De gedeputeerde is van mening dat het College uit het NNBT lessen heeft getrokken uit de werkorganisatie door er op dat punt boven op te zitten. De formele relatie is niet die van een structurele subsidierelatie, een verschil met het NNBT. Desondanks betreft het een forse subsidie en wel gedurende vier jaar. Dit was natuurlijk een punt van zorg en aanleiding om een en ander goed te onderzoeken, omdat met het THOG veel overheidsgeld en geld van gemeenten is gemoeid. Dhr. Jager vraagt hoe het proces is verlopen. Het College heeft een jaarrekening over 2002 ontvangen. Het College is nadrukkelijk door de gemeente Veendam geïnformeerd. De gemeente Veendam heeft de provincie om hulp in dit dossier verzocht, omdat het ook voor de gemeente niet zeer overzichtelijk was. Op dat moment heeft het College besloten in overleg te gaan met het Toeristisch Huis. Dhr. Jager (CDA) merkt op dat het signaal dat er mogelijk iets mis zou kunnen zijn, bij de gemeente Veendam vandaan kwam en niet intern vanuit de organisatie. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) bevestigt dat. De provincie heeft zich toen in de situatie verdiept om de reden dat de provincie er zelf met een vierjarige subsidie bij betrokken is en omdat het College het van belang vindt om het pas gestarte Toeristisch Huis in de regio, zeker in Oost-Groningen, te laten slagen. Op 09-07-2004 heeft er overleg plaatsgevonden met het THOG. Daarna is de commissie vertrouwelijk geïnformeerd. De rest van het proces is bekend. Het College heeft een accountantsonderzoek laten uitvoeren en vervolgens is overleg gevoerd hoe de aanbevelingen konden worden uitgevoerd. Er is op een gegeven moment sprake van geweest om de subsidie voor 2005 vervroegd ter beschikking te stellen. Nu is een andere regeling getroffen, zoals in de brief is te lezen. Op een gegeven moment heeft het College zich afgevraagd of het überhaupt nog wel verantwoord was om ook maar één cent subsidie te verlenen. Toen is het College
16
uitgekomen bij het nu voorliggende voorstel. Het College toont zich bereid om op bepaalde voorwaarden het liquiditeitsprobleem, dat een tamelijk acuut karakter droeg, te verlichten. De voorwaarden liegen er niet om, maar dit is de enige manier om krachtig voor te schrijven dat een aantal zaken voor de administratieve organisatie op de rails gezet gaat worden. Dit vraagt een tijdelijke inspanning die eruit bestaat dat de provincie zelf in de eigen controlefunctie voorziet middels een tijdelijke inzet van de assistentcontroller op de grote reeks van werkzaamheden waarmee inmiddels al is begonnen. De administratieve organisatie is niet goed geregeld geweest. Het is in opbouw en men is er stevig mee aan het werk. Het is niet zo dat elke dag toezicht wordt gehouden. Het verdelen van de controlewerkzaamheden – vanuit Stadskanaal en vanuit het provinciale apparaat – stelt in staat om de vinger aan de pols te houden en alles qua projectmanagement goed bij te houden. Toen de gedeputeerde het plan van aanpak voor het eerst zag vroeg hij zich af of het allemaal zou gaan lukken. Hem is echter verzekerd dat ook in een organisatie als deze dit tamelijk essentiële zaken zijn die normaal horen plaats te vinden. Het moet geen overkill zijn, zo vindt ook de gedeputeerde, maar de noodzaak bestaat om dit af te werken naar 01-05-2004 en 01-07-2004. De gedeputeerde denkt dat deze voorzieningen tot resultaat kunnen leiden, desondanks deelt de gedeputeerde de zorgen van dhr. Haasken. In antwoord op de vraag welke functies zijn vervallen verwijst de gedeputeerde naar de stukken die de commissie vorige week zijn toegestuurd, waarin het Toeristisch Huis aangeeft te zullen bezuinigen op de basisfuncties. Een consequentie daarvan is dat de VVV-winkels van Stadskanaal, Winschoten en Veendam allemaal een dag dichtgaan. Ook op de projectontwikkelingfunctie, overige personeelskosten en huisvestingskosten wordt bezuinigd. Dhr. Van de Ploeg stelt dat de provinciale organisatie nadrukkelijk onder de aandacht heeft gestaan naar aanleiding van het NNBT-debat. Het College heeft toegezegd er mee aan de slag te zullen gaan. De Staten zullen een onderzoek, een meer gedetailleerde rapportage en een voorstel aangaande de werkwijze ontvangen. Hierin wordt het totaal van subsidierelaties in ogenschouw genomen. Op andere dossiers wordt ook meer de vinger aan de pols gehouden en op onderdelen actie ondernomen. Het College wenst deze lijn voort te zetten. Een groot aantal zaken gaat goed. In twintig procent van de subsidierelaties vinden soms zaken plaats waar de provincie tijdig bij dient te zijn en waarbij zichtbaar wordt dat het interne controlemechanisme kan falen. Hiervoor is een systematiek ontworpen die naar inzicht van de gedeputeerde kan voorzien in een structureel betere werkwijze. De provincie kent zeer veel subsidierelaties: er zijn ongeveer vijftig structurele subsidierelaties. De controller en de assistent-controller zijn ondergebracht in de begroting van het Toeristisch Huis. Ze worden aangesteld. Toezichthouders zijn voor rekening van de gemeente Stadskanaal, de gemeenten en de provincie. Het bestaansrecht na 2005. Een van de belangrijkste voorwaarden die zijn gesteld is dat hulp alleen zou worden geboden wanneer het Toeristisch Huis na 2005 structureel zal blijven functioneren. Voor de provincie was het niet aan de orde dat na 2005 continuering van de subsidie plaatsvindt. De subsidie blijft beperkt tot 2004 en 2005. Extra geld is voor het College niet aan de orde. Dit betekent dat men zelf orde op zaken moet stellen. Dit is het voorstel dat nu voorligt. De provincie is ook samen opgetrokken met de Streekraad Oost-Groningen, iets wat op zichzelf goed is gelopen. De partijen zitten daarbij goed op één lijn. Wel is het zo dat bijvoorbeeld de gemeente Pekela nadrukkelijk heeft aangegeven er mee op te zullen houden. De andere gemeenten wensen echter door te gaan. De wijze waarop het College aankijkt tegen het THOG. De gedeputeerde heeft dit in een vorige commissievergadering aangegeven. Het College ziet voor toeristische promotie en marketing een zeer beperkte rol voor het Toeristisch Huis weggelegd. Daarom heeft het College geen voornemens om extra te investeren. Het College zelf ziet niet zoveel in de projectontwikkelingfunctie, maar de gemeenten hechten daar meer aan. De gemeenten zitten meer vooraan, derhalve is het logisch dat de gemeenten meer zeggenschap
17
hebben dan de provincie. Het Toeristisch Huis is met name een organisatie die de VVVkantoren op een professionele manier aanstuurt voor het gehele gebied. In antwoord op de vraag van dhr. Van der Ploeg naar de ‘oude’ tekorten stelt de gedeputeerde dat de meeste van de bij het fusieproces betrokken VVV’s een positief bedrag op de balans hebben staan, Stadskanaal echter niet. Dit is nog niet opgelost. Dhr. Roggema (ChristenUnie) vraagt of alle gemeenten hetzelfde vertrouwen hebben als het College heeft en of zij allen dezelfde richting op willen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) constateert dat Pekela er mee wil ophouden. Hij vraagt de gedeputeerde of dit betekent dat Pekela helemaal niets meer met toeristische ontwikkelingen en VVV’s te maken wenst te hebben, of alleen niet met het concept van het Toeristisch Huis. Dhr. Van der Ploeg kan zich bijna niet voorstellen dat gemeenten hun toeristische ontwikkelingen niet meer willen ondersteunen, want vaak levert het toerisme inkomsten op. Een onderwerp dat tot nu toe niet is genoemd is de betrokkenheid van de ondernemers bij het Toeristisch Huis. Dhr. Van der Ploeg vraagt of er in het proces contact is geweest met ondernemersgroepen en, indien dit het geval is, welke gevoelens er onder de ondernemers leven ten aanzien van het Toeristisch Huis. Dhr. Jager (CDA) acht het spijtig dat Pekela nu al aangeeft te willen stoppen. Het is nog vervelender dat Pekela niet de enige gemeente is die in de media aangeeft – soms individuele bestuurders, soms breder - nog niet te weten of men na 2005 door wil. De CDA-fractie is van mening dat een RVVV alleen bestaansrecht heeft op het moment dat gemeenten deze dragen. VVV’s zijn en blijven een gemeentelijke verantwoordelijkheid, geen provinciale. En in lijn met het volgende agendapunt, toeristische promotie en marketing, maakt de provincie een heel heldere keuze. Dhr. Jager is de mening toegedaan dat de provincie de gemeenten op deze verantwoordelijkheid moeten wijzen. Hij gaat er van uit dat de gedeputeerde dit doet, ook in de richting van een gemeente als Pekela. Het mag niet zo zijn dat de provincie met mediacampagnes en promotie- en marketingactiviteiten toeristen tracht te lokken, terwijl de basisinfrastructuur voor de toerist om geld uit te geven in gemeenten vervolgens niet aanwezig is. In dit opzicht is Oost-Groningen natuurlijk een goed voorbeeld in vergelijking tot bijvoorbeeld het Westerkwartier. In relatie daarmee vraagt dhr. Jager in hoeverre de gedeputeerde van mening is dat het Toeristisch Huis Oost-Groningen inhoudelijk gezien zijn werk al dan niet goed doet. De laatste tijd is er terecht veel aandacht geweest voor het Toeristisch Huis, maar alle uitingen, zowel in de commissie als vanuit de provincie naar de media toe zijn steeds gefocust geweest op de financiële administratie en op de controle die op zijn minst te wensen over heeft gelaten. Dit staat natuurlijk los van het inhoudelijke werk waarvoor het THOG bestaat. Dhr. Jager wenst te vernemen hoe de gedeputeerde naar het inhoudelijke werk van het THOG kijkt. De CDA-statenfractie is daarover zeer tevreden en verheugd dat het Toeristisch Huis deze activiteit oppakt. Het dubbele gevoel waarvan dhr. Jager in eerste termijn gewaagde is hij nog niet kwijtgeraakt. Op het moment dat het wordt losgekoppeld zou men kunnen zeggen dat er een positief gevoel heerst ten aanzien van de inhoud van het werk – activiteiten die worden gedaan, projecten die zijn opgezet, de samenwerking. Ook de signalen van ondernemers uit het gebied zijn voor de samenwerking tussen VVV’s en ondernemers op provinciaal niveau als positief te bestempelen. Het is terecht dat er harde maatregelen worden genomen op financieel-administratief terrein en ook snelheid is daarbij geboden. Dhr. Jager is verheugd te vernemen dat het voornamelijk tijdelijke maatregelen betreft, want een Toeristisch Huis Oost-Groningen met zijn exploitatie zou geen controller, assistentcontroller en al dit soort zaken behoren te hebben. Het blijft dhr. Jager bevreemden dat er twee toezichthouders zijn. In samenwerking met de gemeenten had ook besloten kunnen worden tot één toezichthouder. Inhoudelijk houdt het CDA echter een goed gevoel over op het werk. 01-07-2004 zal van belang zijn. Dhr. Jager neemt aan dat de Staten zo snel mogelijk na deze datum zullen worden geïnformeerd over de stand van zaken van het plan van aanpak.
18
Dhr. Jager heeft van de gedeputeerde begrepen dat de Staten spoedig een brief zullen ontvangen met daarin voorstellen tot verbetering van de interne provinciale finance & control-cyclus. Hij vraagt de gedeputeerde, vooruitlopend op de brief, of hij het idee heeft dat, als de maatregelen vorig jaar waren geïmplementeerd, het niet de gemeente Veendam zou zijn geweest maar de provincie Groningen die als eerste aan de bel had getrokken. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) proeft uit de woorden van de gedeputeerde dat ook hij goede hoop heeft, maar niet het volledige vertrouwen in de afloop. Dit baart D66 enige zorgen, aangezien de gedeputeerde degene is die er het dichtst op zit en er het meeste verstand van heeft. De reden dat mw. Gräper-van Koolwijk zo-even de opmerking over het ‘zware hoofd’ maakte, sluit precies aan op datgene wat dhr. Jager zei, namelijk dat het werk dat in het veld wordt gedaan uiteindelijk de reden is waarom de provincie hulp biedt. Het werk lijkt goed te gaan, maar op het moment dat er van de bovenkant allerlei zaken in de organisatie worden gestopt waar men tijd en energie in moet steken, kan dit tot gevolg hebben dat de onderkant niet genoeg aandacht krijgt. D66 zou dit betreuren. De subsidiecontroles. Mw. Gräper-van Koolwijk kan zich voorstellen dat er bij het opzetten van nieuwe organisaties, zoals het afgelopen jaar ook in dit huis is gebeurd, vanuit de provincie meer hulp kan worden geboden om ervoor te zorgen dat de administratie goed op orde is en dat er vanaf het begin af aan de juiste stappen worden genomen. De indruk die de D66-fractie namelijk enigszins krijgt is dat organisaties zeer enthousiast aan de gang gaan met de inhoud – een goede zaak – maar dat, wanneer na één of twee jaar een financiële afrekening plaatsvindt, blijkt dat de administratie niet goed op orde is. Ergens is dit begrijpelijk, want het betreft mensen die niet om financiële redenen ‘de club trekken’, maar die wel te maken krijgen met een financiële afrekening. Dit is iets waar het College goed over moet nadenken. Het dient meegewogen te worden op het moment dat er nieuwe organisaties in het leven worden geroepen. Mw. Gräpervan Koolwijk denkt bijvoorbeeld – zonder er een waardeoordeel over te willen vellen – aan het Huis van de Groninger Taal en Cultuur, ook een nieuwe organisatie die net is begonnen. Er zijn mensen aangesteld op basis van inhoudelijke kwaliteiten, maar dit zijn natuurlijk geen controllers of financieel experts. D66 verzoekt het College om een reactie. Dhr. Nijboer (PvdA) stelt dat de PvdA het betreurt dat Pekela er de brui aan geeft. Hij informeert naar de reden: heeft Pekela geen vertrouwen in het THOG of ligt er een financiële reden aan ten grondslag? In de commissievergadering van januari heeft de PvdA aandacht gevraagd voor de controle van nieuwe subsidierelaties, bijvoorbeeld door benoeming van een accountant door de provincie. De gedeputeerde heeft daarop een toezegging gedaan. Dhr. Nijboer vraagt naar de stand van zaken van deze toezegging. Toen heeft dhr. Nijboer ook gewezen op het rapport van het NNBT dat ook standaardisering en formalisering van de subsidierelaties voorstond. De provincie was hierover destijds bezig met een notitie. Dhr. Nijboer vraagt naar de stand van zaken van deze notitie. De PvdA-fractie is van mening dat de gedeputeerde zeer duidelijk heeft gehandeld. Hij heeft geen extra geld toegezegd, iets wat de PvdA ook niet wilde. De PvdA-fractie hoopt op een goede afloop. Dhr. Jager (CDA) wenst, in reactie op de opmerking van dhr. Nijboer en van mw. Gräper-van Koolwijk, afstand te nemen van de suggestie dat de provincie bij organisaties die zichzelf op gaan richten en waar de provincie wellicht een subsidierelatie mee aangaat, deze op allerlei fronten gaat ondersteunen, o.a. met personeel in de opzet van hun administratie. Het onderzoeksrapport NNBT gaf heel duidelijk aan dat de provincie keiharde eisen moet stellen in de subsidievoorwaarden over de wijze waarop de administratie er uit dient te zien. De overheid dient naar opvatting van dhr. Jager niet op de plek te gaan zitten van welke organisatie dan ook als het gaat om het opzetten van een administratie. Het moet zo zijn dat, op het moment dat de administratie er ligt en de
19
eerste gesprekken plaatsvinden, er kan worden getoetst aan een overzichtelijk protocol of subsidie zal worden verleend of niet. Dhr. Nijboer (PvdA) reageert door te stellen dat dit geenszins een pleidooi van hem was. Het gaat simpelweg om de controle op de subsidierelaties en hoe deze moet worden vormgegeven. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) reageert op dhr. Jager door op te merken dat het volgens haar niet ging om organisaties die bestaan en vervolgens misschien een subsidierelatie met de provincie aangaan. Dhr. Jager (CDA) interrumpeert en stelt dat het gaat om organisaties die worden opgericht of zichzelf oprichten. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) stelt dat, op het moment dat de provincie kleine organisaties – zoals het Huis voor de Groninger Cultuur of het Toeristisch Huis OostGroningen - opricht en mensen in de organisaties zet die geen enkele financiële achtergrond hebben, de provincie vervolgens om een controlesystematiek vraagt die… Dhr. Jager (CDA) interrumpeert en oppert dat mw. Gräper-van Koolwijk nu twee verschillende dossiers noemt. De provincie heeft inderdaad gevraagd om een Huis voor de Groninger Cultuur. Het Toeristisch Huis Oost-Groningen is ontstaan uit de regio, omdat er een behoefte was om te fuseren. Naar inzicht van dhr. Jager is dit heel iets anders. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) geeft aan ook voor het THOG geldt dat, wanneer de provincie er geen subsidie in had gestoken, het THOG niet zou hebben bestaan. Dus het is niet helemaal zo… Dhr. Jager (CDA) interrumpeert en merkt op dat wanneer de provincie toen heldere eisen aan de subsidie had gesteld, deze problematiek zich misschien niet zou hebben voorgedaan. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) kan dit niet bevestigen. Op het moment dat een organisatie niet in staat is om zelf een goede financiële administratie te draaien – en die indruk bestaat toch enigszins bij de fractie van D66, gezien de maatregelen die nu nodig zijn – terwijl de organisatie inhoudelijk wel goed draait, dan kan de provincie misschien meer doen. Mw. Gräper-van Koolwijk beweert niet dat de provincie dan zorg moet gaan dragen voor het betalen van allerlei functies binnen een dergelijke organisatie, maar het kan soms behulpzaam zijn om vanuit de provincie die organisaties een handreiking te bieden om ervoor te zorgen dat hun administratie goed op orde is, zodat de controle op een goede wijze kan plaatsvinden. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat mw. Gräper-van Koolwijk de vinger op de zere plek legt. Het is vaak zo dat organisaties door inhoudelijk bevlogen mensen worden ondernomen en gestart. In dat zeer te waarderen en belangrijke enthousiasme kan soms voorbij worden gegaan aan essentiële financiële en administratieve functies. Dit is één van de belangrijke lessen die het College geleerd heeft: alle initiatieven dienen systematisch goed te worden onderzocht, maar ook bij het opzetten van nieuwe organisaties dient hier aandacht voor te zijn. De gedeputeerde is het zeer eens met dhr. Jager, dat dit niet zover behoort te gaan dat de provincie toezicht gaat houden op de organisatie. Het gaat om het feit dat de provincie dit op een goede manier doet, dat de provincie een goed inzicht heeft en dat het niet nodig moet zijn dat organisaties orde op zaken moeten stellen. De provincie heeft systematisch aandacht voor dergelijke zaken. De gedeputeerde acht het alleszins verantwoord om uit te voeren wat voorligt, maar hij stelt wel dat dit natuurlijk niet vanzelf gaat. Het plan van aanpak liegt er niet om. Er moet derhalve het een en ander gebeuren en er moet goed toezicht op worden gehouden. Het College heeft er wel vertrouwen in dat dit zou kunnen lukken, maar de gedeputeerde kan geen garantie geven dat het gaat lukken. Er is geen contact geweest met ondernemers. Bekend is wel in hoeverre ondernemers een rol spelen naar het Toeristisch Huis. In de brief van het Toeristisch Huis is te lezen
20
dat het bedrijfsleven op onderdelen structurelere bijdragen leveren, soms ook op projectbasis. Het is ontzettend belangrijk dat ondernemers zich daarin herkennen. De gemeente Pekela. Het College heeft zich op dit punt niet indringend verstaan met de gemeente Pekela. Mogelijk zal dit nog plaatsvinden. De indruk van het College is dat voor de gemeente Pekela financiële motieven de aanleiding zijn om niet verder deel te nemen aan het Toeristisch Huis. Men heeft naar bezuinigingsmaatregelen gezocht en dit is afgevallen. Voor zover het College bekend, heeft een en ander niets te maken met het concept van het Toeristisch Huis Oost-Groningen. De gedeputeerde sluit zich aan bij de sprekers die hebben aangegeven dat het Toeristisch Huis inhoudelijk wel indruk heeft gemaakt en goed bekend staat. Daarom is het des te meer van belang dat de activiteiten die plaatsvinden op een goede manier kunnen doorgaan. De gedeputeerde deelt het dubbele gevoel van dhr. Jager. Het is momenteel de werkelijkheid. Het is niet zo, oppert de gedeputeerde in de richting van mw. Gräper-van Koolwijk, dat iedereen zich daar met financiën, controles, administratie bezighoudt. Men komt toe aan de ‘gewone’ werkzaamheden. Wat er gebeurt is het invullen van een functie die er sowieso is en behoort te zijn. Daar wordt iets extra bovenop gezet om in de komende periode een aantal extra maatregelen te nemen. Het College zal – niet langer dan strikt noodzakelijk, maar in elk geval het komende half jaar – betrokken bij de gang van zaken zijn via een toezichthouder. Het is belangrijk dat ook vanuit de gemeenten een toezichthouder is ingeschakeld om invulling te geven aan de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het College zal nog terugkomen op de toezegging ten aanzien van het onderzoek naar het benoemen van een accountant. De vertrouwelijkheid van beraad en stukken blijft voor wat betreft het College gehandhaafd. Het College heeft de informatie die aan de Staten is verstrekt, ook in het openbaar verstrekt. Deze informatie moet voldoende zijn om de zaken te beoordelen. De voorzitter constateert dat in de commissie een ruime meerderheid bestaat voor het plan van aanpak, zij het meestal met een dubbel gevoel. Besloten wordt om het stuk niet in Staten aan de orde te laten komen. 11.
Brief van GS van januari 2004, nr. 2004-02660, EZ (bijlage), betreffende plan van aanpak provinciale toeristische promotie en marketing
Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) kreeg naar aanleiding van het stuk de indruk dat het wiel opnieuw moest worden uitgevonden, alsof er na het NNBT niets meer resteert. Dit is echter niet het geval. D66 vraagt om een reactie van de gedeputeerde. Aangegeven wordt dat dit plan van aanpak een hoofdstuk vervangt uit de provinciale beleidsnota die door de Staten is vastgesteld. Mw. Gräper-van Koolwijk vraagt zich af of een dergelijke vervanging betekent dat de Staten daarover een besluit moeten nemen. Indien dit het geval is, dan zou de format enigszins moeten worden gewijzigd. D66 verzoekt om een reactie hierop. De nadruk in het voorliggende plan ligt op de wijze waarop Nederlandse toeristen naar Noord-Nederland en Groningen in het bijzonder kunnen worden gelokt. Mw. Gräper-van Koolwijk vraagt de gedeputeerde waarom er voor gekozen is niet meer naar het buitenland te kijken, met name de oosterburen en – misschien op dit moment interessanter - het gebied rondom Londen. Er wordt in het plan ook gerept over een informatieve provinciale toeristische website. D66 is hiervan voorstander. Onder andere wordt aangegeven dat op deze website toeristische bedrijven en accommodaties zouden moeten komen te staan. De D66-fractie is benieuwd naar de wijze waarop wordt bepaald wie er op deze site komen te staan. In het verleden is het altijd zo geweest dat websites van de VVV met name worden gevuld door bedrijven die ook meebetalen aan de VVV. Aan de andere kant zal het de toerist een zorg wezen of een bedrijf al dan niet meebetaalt. De toerist wenst simpelweg zoveel mogelijk informatie. D66 verzoekt hierover een reactie van de gedeputeerde.
21
In het stuk wordt de mening van de commissie gevraagd over een tweetal campagnevoorstellen. Mw. Gräper-van Koolwijk stelt geen media-expert of communicatieadviseur te zijn, derhalve vindt zij het moeilijk om over deze campagnevoorstellen een oordeel te vellen. Als het College graag een mening wenst te hebben van de Staten, pleit D66 voor meer gekwantificeerde getallen ten aanzien van de verwachte opbrengst van de respectievelijke campagnes. Daarnaast was in de krant en op de website van de provincie te lezen dat een deel van het voorgestelde marktonderzoek al is uitgevoerd. Daaruit komt onder andere naar voren dat het voldoende is om een keer in Groningen geweest te zijn om te weten dat Groningen een aantrekkelijke provincie is. Het lijkt mw. Gräper-van Koolwijk derhalve een belangrijke zaak om meer mensen op een goede manier kennis te laten maken met Groningen. Dhr. Jager (CDA) heeft, reagerend op het begin van het betoog van mw. Gräper-van Koolwijk, het idee dat de provincie van een trage driewieler met een lekke band naar een snelle éénwieler gaat, die op onderdelen – ondanks het feit dat het een eenwieler betreft – toch een tandem is. De tandem spreekt de CDA-fractie buitengewoon aan. Het feit dat er gekozen is voor een organisatie die ook al een jaar de City-promotie doet voor de gemeente Groningen is naar opvatting van dhr. Jager een zeer goede zaak. Stad en Ommeland kunnen niet zonder elkaar, ook marketingtechnisch niet. Het product Groningen moet als geheel worden gepresenteerd. Daarnaast is het CDA, voor zover na één jaar kan worden beoordeeld, tevreden over de organisatie Marketing Groningen. De basisvariabelen zoals deze te zien en te vergelijken zijn, zien er goed uit. Met name het bestuur en de mensen die zitting hebben in het bestuur kunnen het zich niet permitteren om hun organisatie in de financiële problemen te laten komen. Een topman van ABNAmro zou dit volgens dhr. Jager slecht kunnen verdragen. Het CDA is van mening dat er een goed bestuur is dat de directie stevig op financiële resultaten zal laten aansturen, hetgeen een goede zaak is. De commissie heeft enige tijd moeten wachten op het plan van aanpak, maar het voorliggende plan was het wachten waard. Er zijn veel zaken die de komende jaren zullen worden uitgevoerd, fasering zal daarin belangrijk zijn. Het CDA is zeer verheugd over het feit dat er een duidelijke keuze wordt gemaakt voor promotie en marketing en de zaken die op gemeentelijk niveau thuishoren, te weten de VVV-infrastructuren, ook bij de gemeenten te laten. Wel zou een stimulans kunnen uitgaan van een bepaalde startsubsidie, zoals bij het Toeristisch Huis het geval was. Kijkend naar het provinciale budget zal een ruime regeling zoals getroffen is bij het THOG naar het inzicht van het CDA niet snel een tweede keer op een nieuw initiatief worden toegepast. Het beschikbare budget dient goed te worden ingezet voor de toeristische promotie en marketing en wel in het bijzonder voor de mediacampagne. De provincie kan een aanjaagfunctie hebben. Op een gegeven moment dient de provincie ook incidenteel een projectsubsidie te kunnen verstrekken. Dhr. Jager heeft zijn twijfels over de vraag of een dergelijke subsidie dan meteen vier jaar dient te omspannen. Er moet voldoende financieel draagvlak zijn bij die gemeenten die in de toekomst de wens te kennen geven een RVVV met hun VVV-wereld ... Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) vraagt dhr. Jager naar de strekking van zijn laatste opmerking. Dhr. Jager (CDA) antwoordt dat de strekking is dat het Toeristisch Huis Oost-Groningen een experiment als RVVV betrof in een andere periode, namelijk een periode waarin er een sterk beroep kwam vanuit de landelijke koepel om tot regionalisering over te gaan of anders te ‘stikken’. Het CDA heeft het gevoel dat dit beeld nog wel bestaat, maar enigszins is afgezwakt. Daarnaast is de uitgangssituatie heel anders, omdat er toentertijd een NNBT was die de provincie ook de opdracht meegaf om regionalisering na te streven. Het CDA beschouwde het Toeristisch Huis dan ook echt als een pilot-project om te bezien hoe iets dergelijks loopt. Die ervaringen zijn er inmiddels, meer dan dat zelfs. Het betekent dat de rol van de provincie, ook in financieel opzicht, in een eventuele tweede
22
RVVV die nog moet worden opgericht, kleiner moet zijn en moet kunnen zijn dan bij het Toeristisch Huis Oost-Groningen het geval was en is. De buitenlandpromotie. Dhr. Jager sluit zich ten aanzien van de buitenlandpromotie aan bij de intentie van mw. Gräper-van Koolwijk, maar hij wenst nog stelliger te zijn. Het verbaast de CDA-fractie zeer dat in het plan van aanpak niet duidelijk een project is gezet of een richting is ingezet op met name Duitsland. Verschillende keren heeft de CDA-fractie in de commissie aangegeven dat zij veel waarde hecht aan de Duitser die de Duitse euro’s onze kant op komt brengen. Naar inzicht van het CDA liggen daar ook zeer veel mogelijkheden. Dhr. Jager noemt in dit verband de infrastructurele projecten die op dit moment in Duitsland lopende zijn: op het moment dat A31 klaar is kunnen ook Duitsers uit het wat rijkere gedeelte van Duitsland snel naar Groningen komen. Dhr. Dijkstra (PvdA) vraagt dhr. Jager of hij doelt op het Roergebied. Dhr. Jager (CDA) antwoordt dat er ook in het Roergebied ondernemers zijn die nog wel iets kunnen verdienen. Als straks de A22 klaar is, kunnen rijke Denen hier goedkoop drank drinken. In zijn algemeenheid mist het CDA de buitenlandpromotie. De opmerking dat de buitenlandpromotie wordt overgelaten aan TRN, acht het CDA te mager. Voorstelbaar is dat er niet voor wordt gekozen om de provincie Groningen wereldwijd te gaan promoten, omdat daartoe het budget ontbreekt. Er dient echter wel een strategische keuze te worden gemaakt voor in elk geval Duitsland, en uiteraard het project dat op dit moment al loopt in de omgeving van Londen, al kan ook RyanAir hier als private partij een goede rol spelen. De rol van private partijen. In het onderdeel mediacampagne bekroop dhr. Jager hetzelfde gevoel dat mw. Gräper-van Koolwijk had. Ook dhr. Jager acht zich geen mediaexpert. Het College legt opties voor, die interessant zijn. Het CDA is echter nog meer benieuwd naar de uitwerking, ook ten aanzien van het financiële plaatje. In het financiële plaatje hecht het CDA veel waarde aan het feit dat er wordt gezocht naar externe cofinanciering. Juist op het gebied van de mediacampagne en de promotie van Groningen kan het bedrijfsleven een belangrijke rol spelen. Er zijn snelle links te leggen. De fantastische campagne die bijvoorbeeld de Groninger firma Hooghoudt voert met haar ‘varkentje wodka’ heeft een beeld gecreëerd dat direct kan worden gebruikt in de mediacampagne. Dergelijke creatieve oplossingen zouden het campagnebudget vergroten. Het grote probleem van de mediacampagne is dat de provincie het geld niet heeft. De gemeente Groningen heeft besloten haar website groningen.nl binnenkort te gaan gebruiken als de portal voor Groningen in brede zin. Er kan dan dus worden gekozen tussen Stad, Ommeland, toerisme, en dergelijke. Het is fantastisch nieuws dat de samenwerking tussen Stad en Ommeland ook met dit project weer een stap de goede kant op is. Dhr. Zanen (PvhN) gaat allereerst in op de vraag wie de doelgroep is van de promotieen marketingcampagne. Naast Duitsland kan ook worden gedacht aan Scandinavië, waar ook veel belangstelling voor de regio Groningen bestaat. De organisatie van het in het buitenland bekendheid geven aan de provincie was in een vorige fase een typisch noordelijke aangelegenheid. Het Noorden werd gepresenteerd als een landsdeel dat zeer uiteenlopende zaken te bieden heeft. Dhr. Zanen constateert dat men na het NNBT in Friesland en in Drenthe weer doende is geweest met het opzetten van een provinciale organisatie ter bevordering van het toerisme… Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) schudt ontkennend het hoofd. Dhr. Zanen (PvhN) stelt, reagerende op de ontkenning door de gedeputeerde, waarom dit dan niet het geval is. In de stukken staat dat er sprake is van een provinciale Drentse VVV en een Fries Bureau voor Toerisme. Het stuk lezende krijgt dhr. Zanen de indruk dat de provincie Groningen niet weet of ze moet kiezen voor een nieuwe provinciale organisatie of juist niet. Er wordt niet voor gekozen, maar tussen de regels door wordt er wèl voor gekozen. De manier waarop men gaat leunen…
23
Dhr. Jager (CDA) interrumpeert en vraagt dhr. Zanen waar hij voor kiest. Dhr. Zanen (PvhN) antwoordt voor een provinciale organisatie te zijn. Dit wordt nu expliciet niet gedaan, er wordt in hoge mate geleund op Marketing Groningen en een regionale VVV als het Toeristisch Huis Oost-Groningen. Dhr. Zanen herinnert zich de hoorzitting die er is geweest waarin de keuze was of er met lokale VVV’s getracht moest worden om iets op te bouwen of dat er ingezet moest worden op de regionale VVVstructuur, die meer professioneel zou kunnen zijn, of een provinciale insteek. De verhouding, zoals deze wordt geformuleerd naar Marketing Groningen, wekt de indruk dat daar veel provinciale zaken worden neergelegd zonder daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Er is een bestuur van particulieren. Er wordt gesproken over een Raad van Advies waar de provincie wel nadrukkelijk zitting in wil nemen. In de opdrachtverstrekking van de projecten is sprake van een verhaal dat de gehele provincie omvat. Dhr. Jager (CDA) interrumpeert en stelt de opmerking van dhr. Zanen niet te begrijpen. Dhr. Zanen stelt dat de provincie leunt op Marketing Groningen en provinciale taken bij dit bureau neerlegt. Dhr. Jager leest echter dat de provincie Groningen in dit plan heeft geformuleerd wat er zou moeten gebeuren en is vervolgens op zoek gegaan naar een marktpartij die dat uit kan voeren, zoals ook op andere terreinen niet ongebruikelijk is dat de overheid doelen die ze wil bereiken door marktpartijen laat uitvoeren. Dhr. Zanen (PvhN) stelt het idee te hebben dat, door bijna alles in handen te leggen van Marketing Groningen, de provincie probeert een volume te scheppen - ook qua financiële middelen, qua opdrachten - zodat het als het ware bijna een soort provinciaal bureau wordt. Dhr. Jager (CDA) reageert en stelt dat er geen extra mensen in dienst hoeven te worden genomen of dat een grote organisatie opgetuigd moet worden met een grote overhead. Dit is toch fantastisch? Dit was naar inzicht van dhr. Jager ook het gevoel dat dhr. Zanen had in voorgaande rondes, namelijk dat er niet heel veel geld zou moeten gaan zitten in allerlei directies en dat soort zaken, maar dat er simpelweg werk moet worden uitgevoerd. Dhr. Zanen (PvhN) oppert uiteraard voorstander te zijn van een goede efficiënte werkwijze. Ook bij uitbesteding aan een derde kan een en ander zakelijk worden geregeld. Toch zou de provincie, naar opvatting van de PvhN, meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor een goed functioneren van Marketing Groningen, onder andere door concentratie van de opdrachten bij dit ene bureau. Er wordt geen publieke aanbesteding geregeld voor die taak, maar alles wordt bij één organisatie neergelegd. Dhr. Zanen stelt niet dat dit verkeerd is, maar tegelijkertijd wordt er niet de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor genomen. Hij vraagt zich af of dit een goede zaak is, temeer wanneer men toch de optie voor toekomstige noordelijke structuren zou willen openhouden. Dhr. Zanen doelt op het gezamenlijk met de andere provincies opzetten van zaken, zoals het hier naar toe halen van een buitenlandse toeristenstroom. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) interrumpeert en oppert dat dhr. Zanen de indruk wekt alsof de provincie niet meer bestuurlijk verantwoordelijk is voor de resultaten die worden beoogd naar aanleiding van het plan van aanpak. Volgens mw. Gräper-van Koolwijk is de gedeputeerde nog altijd verantwoordelijk voor het plan van aanpak. De uitvoering, of dit nu in de interne organisatie plaatsvindt of extern in wordt gekocht, is de verantwoordelijkheid van de gedeputeerde. De indruk mag niet worden gewekt dat de provincie niet verantwoordelijk is voor de resultaten. Dhr. Zanen (PvhN) brengt naar voren dat wanneer de genoemde projecten worden uitbesteed, afgewacht moet worden wat het effect en resultaat van is. De som van alle projecten samen is dan het effect van het provinciale plan van aanpak. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) legt uit dat de provincie simpelweg een dienstverlening inkoopt. Op het moment dat mw. Gräper-van Koolwijk een bouwvakker
24
vraagt een schutting te bouwen en die schutting staat er niet, dan zal zij ook verhaal halen en zal er nog niet tot betaling worden overgegaan. Dhr. Zanen (PvhN) meende mw. Gräper-van Koolwijk net te hebben horen stellen niet precies te weten hoe om te gaan met de mediacampagne. Blijkbaar is het mogelijk om twee soorten muren te metselen. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) oppert dat het er bij de mediacampagne om gaat dat een vraag wordt gesteld welke mediacampagne de voorkeur geniet, een groene of een blauwe schutting. Daarop stelt mw. Gräper-van Koolwijk geen kleurenexpert te zijn en dat het College er zelf een oordeel over mag vellen. Wanneer de bouwvakker vervolgens een groene schutting aflevert terwijl men gevraagd heeft om een blauwe schutting, dan is er natuurlijk sprake van in gebreke blijven. Dhr. Zanen (PvhN) wenst ten aanzien van de mediacampagne de kanttekening te willen maken dat hij zich afvraagt of deze wel zo belangrijk is. Net is al geopperd dat, wanneer iemand Groningen eens heeft bezocht en er iets interessants heeft meegemaakt, dit wellicht de beste Groningen-promotie is die men zich kan voorstellen. Dhr. Zanen zou de promotie vooral zien in de sfeer van de cultuur. De vele interessante zaken op het gebied van cultuur die er al in de stad Groningen zijn, zouden uitgebouwd moeten worden om daarmee de promotie te bereiken die men voor ogen staat. Naar inzicht van dhr. Zanen is het niet nodig om dit te ondersteunen met een dure mediacampagne. Het weglaten van een dergelijke campagne zou een financieel probleem kunnen schelen. Mw. Bulk (SP) merkt op dat de SP-fractie van mening is dat het provinciaal budget behoorlijk hoog is. Hier zou dan nog extra geld boven op moeten komen voor de mediacampagne, ongeacht welke wordt gekozen; mw. Bulk neemt voorts aan dat dit geen éénmalige campagne zal zijn. De SP acht dit te veel. Als de provincie al bijdraagt aan een mediacampagne, dan alleen de bijdrage totdat het provinciaal budget vol is. De rest zou extern moeten worden gezocht. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) roept in herinnering dat mw. Bunicich van het NNBT eens een voordracht voor de commissie heeft gehouden. Het idee van het NNBT was om de mediacampagnes en de imago’s provinciaal vorm te geven. Nu is het NNBT hier nooit aan toegekomen. Feitelijk wordt er nu iets opgezet wat is blijven liggen. Naar opvatting van dhr. Van der Ploeg heeft de provincie een jaar vertraging, maar in feite komt het op hetzelfde neer. Het feit dat het NNBT gedurende het bestaan van de organisatie nooit aan het provinciaal vormgeven van de mediacampagnes is toegekomen geeft al aan hoe ernstig het gesteld was met het NNBT. Over toeristische promotie en marketing is meerdere keren in de commissie gesproken. Men zou kunnen zeggen dat de commissie werkende weg is geïnformeerd. Dit betekent wel dat de Staten halfweg met één been in het beleid zitten en met het andere been als Staten moeten controleren. De Staten moeten zich derhalve afvragen wat precies hun rol is bij dit thema. Dhr. Van der Ploeg lijkt het wenselijk om het debat op een gegeven moment op statenniveau te tillen in plaats van alleen maar met de gedeputeerde op een oude manier van opereren de inhoud van het dossier te bespreken. Dhr. Van der Ploeg is van mening dat de Staten de grote lijn moeten pakken, de hoofdpunten. Het College moet in feite de uitvoering doen. Het plan van aanpak ligt voor. Het zou in detail besproken kunnen worden, maar dhr. Van der Ploeg is, behoudens bespreking van hoofdpunten, hier geen voorstander van. Hij betwijfelt of dit onderwerp in de Staten zou moeten worden behandeld, aangezien er al een discussie heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de doelstellingen en resultaten valt het dhr. Van der Ploeg op dat onder resultaten geen concrete resultaten worden genoemd, maar alleen stappen worden gezet. Hij zou gaarne indicatoren willen zien. Waarop kan het College en de Staten Marketing Groningen straks op afrekenen? Waarschijnlijk niet op het feit dat er een mediacampagne is gevoerd. Wellicht wel op het aantal artikelen dat is verschenen in special interest-bladen of in buitenlandse kranten, omdat daar de campagnes op zijn gericht. Op dit punt zou het College scherper moeten inzetten.
25
Met betrekking tot de twee campagnevoorstellen heeft dhr. Van der Ploeg het gevoel dat het verstandig zou zijn om de campagnes in het geheel niet te voeren en het budget in portefeuille te houden en aan te sluiten bij de campagnes die vanuit bedrijven of organisaties al worden opgepakt, omdat het budget zodanig laag is dat alleen maar aanvullende activiteiten kunnen worden verricht. Met 180.000 euro kan amper zendtijd voor televisie worden gekocht. Dhr. Van der ploeg verzoekt het College om een reactie. Er wordt een kostenplaatje gegeven van de website. Marketing Groningen heeft al de beschikking over een website, waar men zich zelfs op kan abonneren. Dhr. Van der Ploeg vraagt zich af of er een aparte begroting ten grondslag ligt aan de website, waarbij bijvoorbeeld ook de inkomsten van een dergelijke website zijn vermeld. De kosten leken dhr. Van der Ploeg namelijk aan de hoge kant, gelet op datgene wat er al staat. Dhr. Jager had een nabrander over regionalisering en het feit dat er niet zoveel geld meer naar toekomstige samenwerkingsplannen van VVV’s zouden moeten. De fractie van GroenLinks is hier nog niet aan toe. Dhr. Van der Ploeg zou dit willen beoordelen aan de hand van eventuele voorstellen vanuit de regio’s zelf. Als er stevige samenwerkingsverbanden ontstaan, dan kan dhr. Van der Ploeg zich voorstellen dat dit op een gegeven moment ook met een startsubsidie van provinciale zijde kan worden ondersteund. GroenLinks zou dit tegen die tijd willen beoordelen. Dhr. Jager (CDA) vraagt dhr. Van der Ploeg of hij zich kan vinden in de prioritaire volgorde van het plan van aanpak, waarin door het College duidelijk een aantal keren wordt gesteld dat de regionalisering een zaak is voor de gemeenten en in het rijtje van drie punten de laagste prioriteit heeft. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat GroenLinks altijd op het standpunt heeft gestaan dat regionalisering van onderop dient te worden opgebouwd. Het begint bij de kleine ondernemers die gezamenlijk verbonden zijn aan een VVV, gezamenlijk met de gemeenten en gemeenten gezamenlijk in een regio. Ten aanzien van het plan van aanpak en de campagne. Bij de hoorzitting bleek zeer duidelijk de wens van de ondernemers om bij de zaken te worden betrokken. Bij het vorige agendapunt opperde de gedeputeerde dat het niet de bedoeling is dat het Toeristisch Huis een specifieke rol heeft bij de campagne. Dhr. Van der Ploeg vraagt de gedeputeerde hoe de ondernemers dan wel bij de mediacampagnes, het toeristisch imago en al datgene wat hiermee is verbonden, worden betrokken. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt dhr. Van der Ploeg of hij met name doelt op de kleinere ondernemers die lokaal actief zijn. Dat element was op de hoorzitting namelijk duidelijk te horen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat hij doelt op beide. Zo-even heeft hij al opgemerkt dat bij de mediacampagnes dient te worden afgewogen waar aansluiting kan worden gevonden bij activiteiten van anderen. Dit zullen in eerste instantie voornamelijk grotere bedrijven zijn, maar met name ook de kleinere bedrijven, omdat Groningen het naar inzicht van dhr. Van der Ploeg vooral moet hebben van het kweken van goodwill. Dit kwam ook bij de hoorzetting sterk naar voren. Juist die kleinere ondernemers zijn voor het kweken van goodwill van belang. Dit element wordt wel ergens genoemd, maar het is geen sterk aandachtspunt in de acties die Marketing Groningen gaat ondernemen. Dhr. Van der Ploeg verzoekt om een toelichting van de gedeputeerde. Ten aanzien van de buitenlandpromotie. Uit de verschillende informatiebronnen moet blijken welke actie moet worden ondernomen. Volgens dhr. Van der Ploeg blijkt uit het stuk dat de keuze voor een bepaalde doelgroep nog moet worden gemaakt. Als dit het geval is, zou hij dat gaarne vernemen van de gedeputeerde, in het andere geval sluit dhr. Van der Ploeg zich aan bij dhr. Jager. Dhr. Roggema (ChristenUnie) dankt de gedeputeerde voor het feit dat het stuk, overeenkomstig de toezegging, voor 15-02-2004 bij de commissie binnen was. Buiten beschouwing wordt gelaten het toeristisch onderzoek en monitoring Toerdata. Na het wegvallen van het NNBT hebben de drie noordelijke provincies rechtstreeks contact met
26
het instituut Service Management. Dhr. Roggema vraagt waarom dit niet wordt meegenomen in het complete plan. Er zijn, zo neemt dhr. Roggema aan, toch nog steeds enige samenwerkingsverbanden met Drenthe en Friesland. Voorts wenst de ChristenUnie te vernemen wanneer en op welke termijn het resultaat van het onderzoek van Bureau Van der Tuuk beschikbaar is. Dit is mede de basis waarop de marketingstrategie moet worden gericht. Daarnaast zal de uitslag van het onderzoek door Marketing Groningen als onderlegger moeten dienen. Dhr. Roggema vraagt wanneer het resultaat van dit onderzoek te verwachten is. De mediacampagne. Er wordt gesproken over te weinig middelen. Welke cofinancieringsmiddelen zijn er eventueel? Er wordt gerept over gesponsorde campagne. Dhr. Roggema is zeer geïnteresseerd in de wijze waarop de gedeputeerde dit ziet. Wie doen er aan mee en hoe krijgt dit zijn beslag in de kostenverdeling? De website. Dhr. Roggema acht het een uitstekende zaak dat de koppeling tussen provincie en Stad is gemaakt. De ChristenUnie heeft zich al eerder bezorgd getoond over het feit dat het evenwicht tussen de stad en de provincie niet optimaal is. Door dit aspect lijkt het in elk geval de goede kant op te gaan. Er wordt gevraagd een keuze te maken tussen de communicatieve middelen. Ook de ChristenUnie acht zich niet in staat om elk detail daarin te kunnen beoordelen. Wanneer de provincie op de televisie campagne zou wensen te voeren, dan lijkt het budget van 180.000 euro volstrekt ontoereikend. Herhaling is op de televisie de kracht van de boodschap. Het is niet goed om vijf keer een spot uit te zenden en als het geld dan op is ermee te stoppen. Bovendien is de provincie al geruime tijd niet meer op de televisie verschenen. Misschien is het derhalve noodzaak om gezamenlijk te zoeken naar een manier om de middelen op een betere wijze te besteden. De externe communicatie. De ChristenUnie staat volledig achter het instellen van een Raad van Advies. Dhr. Roggema vraagt of de bedoelde hoorzittingen die worden genoemd ook kenbaar zullen worden gemaakt aan de leden van de commissie. Het informatiepunt in de brief van 19-12-2004. Het College gaf hierin aan dat dit voorlopig tot 01-06-2004 in de lucht zou blijven. In het nieuwe plan van aanpak is het nieuwe informatiepunt opnieuw in de lucht, of blijft het in de lucht. De provincie moet daarbij 25.600 euro bijbetalen. Dhr. Roggema vraagt of dit verschillende zaken betreft. Dhr. Nijboer (PvdA) stelt vast dat na alle ellende het nu weer goed lijkt te komen. De PvdA-fractie is hier verheugd over. De PvdA-fractie is de mening toegedaan dat er een goed plan van aanpak ligt: aanspreek- en informatiepunt, website, VVV-gidsen, beurspresentaties, Marketing Groningen. Marketing Groningen is een goede keuze, want dit is de organisatie die de activiteiten waarschijnlijk het beste voor haar rekening kan nemen. Geen structurele subsidies, maar projectsubsidies. Niet veel personeel, zoals het NNBT, maar een kleine organisatie. Dhr. Nijboer constateert dat het geheel om en nabij 100.000 euro goedkoper is dan het NNBT met ongeveer dezelfde doelen. De multimediacampagne. Ook de PvdA-fractie is van mening dat het geen sinecure is om hierover een oordeel te vellen. Er is meer informatie voor nodig. Dhr. Van der Ploeg en dhr. Roggema gaven ook al aan dat met 180.000 euro waarschijnlijk niet veel te doen is. Dhr. Nijboer vraagt zich ook af of twee korte campagnes wel effect hebben. Wat is een gemiddeld resultaat? Is het niet mogelijk om aan te haken bij ‘Er gaat niets boven Groningen’, dat ook elk jaar een thema heeft? Dit jaar is het thema onderwijs, vorig jaar was het thema ondernemers. Zou het thema niet eens recreatie kunnen zijn en zou dat niet goedkoper zijn? De voorzitter stelt namens de VVD dat er een goed plan van aanpak ligt. Bij één constatering in het plan plaatst dhr. Haasken vraagtekens. Dit is de rol van de RVVV’s. In het vorige agendapunt is hier ook over gesproken. De VVD heeft bedenkingen ten aanzien van deze rol. Op de hoorzitting, waarbij diverse partijen aanwezig waren, is gesproken over het betrekken van de ondernemers en er is gesproken over een stevige RVVV. Doorvragend wat de omvang moest zijn van de RVVV, bleek dat al gauw sprake
27
was van een provinciaal niveau. Vandaar dat de VVD sterke twijfels heef ten aanzien van de RVVV zoals deze in het plan van aanpak wordt opgevoerd. Diverse mensen hebben geopperd dat ook naar de Duitse grensregio moet worden gekeken. Dhr. Haasken pleit ervoor om ook naar de Londense regio te kijken, iets wat uiteraard met Eelde te maken heeft. De rol van Marketing Groningen. Dhr. Haasken vraagt hoe de subsidierelatie zal zijn. Is er sprake van een opdrachtgever en opdrachtnemer? Hierin is enige spanning. Gaat het om een subsidierelatie of is de provincie opdrachtgever en is er sprake van een aannemer, waarbij het resultaat duidelijk kan worden beschreven? Dhr. Haasken begrijpt dat het in dit soort situaties soms erg lastig is om dit te doen. Hij is benieuwd hoe de gedeputeerde inhoud wil geven aan de verhouding met Marketing Groningen. Voor de mediacampagne zelf is op dit moment geen geld. De VVD vraagt de gedeputeerde waar het College dit geld vandaan wenst te halen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat afgesproken is om op basis van de uitgangspuntennotitie naar een plan van aanpak toe te werken. Hoofdlijn daarvan is dat het moet gaan om promotie en marketing. Het gaat erom de potentiële toerist te interesseren. Dit blijkt uit het onderzoek van Van der Tuuk dat vanmiddag naar de Staten wordt gestuurd welk onderzoek één van de maatregelen is die het College heeft genomen om het imago te ontwikkelen. Bij de geïnterviewden in het onderzoek blijkt dat circa tweederde aangeeft best eens naar Groningen te willen gaan, maar dat dit er nog niet van is gekomen. Wanneer men nog niet in Groningen is geweest heeft men een aanzienlijk minder goed beeld van Groningen dan wanneer men Groningen heeft bezocht en de stad, de regio en met name ook de sfeer heeft leren kennen. Vooral de sfeer is iets om uit te stralen en mensen over de streep te trekken. Het doel is mensen naar de provincie te halen. Dit dient te worden gedaan door een beeld voor te houden en bekendheid te krijgen op een zodanige manier dat mensen bereid zijn om eens een bezoek te brengen. Het betreft hierbij geen mensen die de hele zomervakantie in de provincie zullen doorbrengen. Het zijn dagtoeristen. Er wordt echter getracht om de duur van het verblijf te verlengen tot een week, zodat men de provincie beter leert kennen. Landschap, natuur, Stad, cultuur en de sfeer in Stad en regio worden buitengewoon gewaardeerd. Het College zet in op de inhoud. Dhr. Van der Ploeg heeft volkomen gelijk als hij stelt dat dit er bij het NNBT niet van gekomen is. Jarenlang aan het werk, maar het meest essentiële is niet gedaan, een onthutsende constatering. Het College dient derhalve te streven naar datgene wat moet gebeuren. De ambitie van het College is om dit goed te doen. De middelen zijn beperkt, maar dit is altijd het geval. Het College moet zoeken naar mogelijkheden om er toch voor te zorgen dat het College de promotie en marketing op een goede manier gestalte kan geven. De provincie kan dit niet alleen en dat is ook niet wenselijk. Het is een goede keuze om de krachten te bundelen in het initiatief dat de Stad al heeft genomen, te weten Marketing Groningen, om de evenementen en de toeristische mogelijkheden extra aandacht te geven. Het bedrijfsleven, het GPO (Groningen Promotie Overleg) en de promotiecampagne gaan allemaal in dezelfde richting. De gedeputeerde wenst niet zover te gaan als dhr. Van der Ploeg om geen campagnes te houden en alleen aan te vullen. Ook wenst het College niet als provincie alleen een full-blown campagne te realiseren, omdat dit onmogelijk is. Mw. Bulk geeft aan dat ergens een grens ligt. De middelen schieten te kort. De ambitie van het College is om samen met de Stad en het bedrijfsleven te onderzoeken hoe dit op een goede wijze gestalte kan worden gegeven. Dit moet worden opgebouwd. Er dient cofinanciering te komen, maar een te fragmentarische aanpak die hier en daar wat aansluit – een risico van met name dhr. Van der Ploeg - is ook uit den boze. Marketing Groningen is doende het imago te ontwikkelen en te ‘positioneren’: het beeld dient op een goede wijze te worden uitgedragen en daarmee wordt Groningen als toeristische stad en regio op de kaart gezet. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert en veronderstelt dat het de gedeputeerde ook gaat om de effectiviteit van de campagnes. Fragmentarisch te werk gaan is zeker niet de bedoeling. Dat heeft dhr. Van der Ploeg ook niet geopperd. Het gaat
28
hem erom effectieve campagnes te kunnen neerzetten. Campagnes die gaan lopen, gekoppeld aan evenementen, bijvoorbeeld het Russische Landschap – ook iets wat in de Stad plaatsvindt waar mediacampagnes aan worden gekoppeld – kunnen door de provincie worden versterkt. Aldus kan de effectiviteit van de middelen die door de provincie worden ingezet worden vergroot. Dhr. Van der Ploeg neemt aan dat het College ook deze inzet wenst. GroenLinks wenst van de gedeputeerde te vernemen of het de bedoeling is dat de mediacampagne zoals deze in het stuk in twee varianten staat aangegeven, gezamenlijk met de gemeenten zal worden opgetuigd. In dat geval is sprake van andere budgetten. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt dat effectiviteit voorop staat, maar er dient wel iets nieuws te gebeuren dat nog niet eerder is gebeurd. Dhr. Van der Ploeg zei dit eigenlijk ook in zijn bijdrage. Het gaat erom Stad en regio Groningen als toeristisch gebied naar voren te brengen. Een campagne vanuit het Groninger Museum over het Russische landschap is zeer belangrijk, want het is een grote trekker. Op dezelfde wijze is Bourtange een trekker. Van belang is echter ook om het totaal van het gebied neer te zetten. Datgene wat over de mediacampagne staat aangegeven dient te worden begrepen als een voorstel dat moet worden uitgewerkt met de stad Groningen en mogelijk andere gemeenten en bedrijven. De ambitie is om dit – ongeacht de middelen – goed te gaan doen. Als formeel punt noemde mw. Gräper-van Koolwijk de kwestie van een eventueel besluit in de Staten. Het College legt hierbij een plan van aanpak voor met zaken die nu opgestart zouden kunnen worden. De gedeputeerde denkt dat hiervoor een statenbesluit nodig is, teneinde vast te kunnen stellen of dit na de discussie in de commissie het plan van aanpak zal zijn en of een aantal zaken kan worden afgeconcludeerd. Op één onderdeel dient te worden vastgesteld dat er een voornemen is dat zich nog niet heeft vertaald in een concreet voorstel aan de Staten, te weten de mediacampagne, omdat ten eerste de financiering nog niet rond is en ten tweede het nog niet duidelijk is hoe deze campagne er inhoudelijk uit komt te zien. Het College is hier mee bezig. Het betreft het marktonderzoek, het ontwikkelen van het imago. Misschien moet een en ander eerst worden uitgeprobeerd. Het College stelt zich voor dat op basis van de discussie in de commissie het plan van aanpak met eventuele aanpassingen en een voorstel voor een besluit aan de Staten wordt aangeboden. De Staten zouden er vervolgens een besluit over dienen te nemen. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) vraagt of dit betekent dat de statenleden voor de volgende statenvergadering een lijst van het College krijgen waarover de Staten kunnen besluiten. Het stuk dat nu voorligt bevat immers geen besluitpunt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) bevestigt dit. Het is de bedoeling geweest om het plan van aanpak aan de commissie voor te leggen teneinde de Staten in de gelegenheid te stellen op dit plan te reageren, conform de gemaakte afspraken. Het College doet hier gaarne zijn voordeel mee en zal dit zo spoedig mogelijk aan de Staten voorleggen in de vorm van een besluit. De gedeputeerde kan zich vinden in de opmerkingen over het belang van de buitenlandse toerist. Wel dient te worden geïnventariseerd – en dit heeft ook met effectiviteit te maken – waar de toerist nu vooral vandaan komt. De concentraties blijken vooral te zitten in de regio’s Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Het budget laat een aantal zaken toe, maar dat aandacht moet worden besteed aan de buitenlandse toerist is helder. In elk geval is vanuit Marketing Groningen een Interreg-project in voorbereiding dat met name is gericht op de Duitse toerist. De gedeputeerde neemt het punt graag mee. Dhr. Jager (CDA) vraagt of het College daarbij ook kan bestuderen of er synergetische effecten te verkrijgen zijn door het feit dat Marketing Groningen in opdracht van de gemeente Groningen al bezig is met dat punt, bijvoorbeeld als het om een bloemenmarkt en andere activiteiten in de Stad gaat.
29
Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) acht het goed om deze mogelijkheid te bestuderen. De discussie over de RVVV’s duikt in de zijlijn op. In het verleden is het College hier buitengewoon helder over geweest. De gedeputeerde wenst vast te houden aan deze lijn, die ook door dhr. Van der Ploeg is verwoord. Als er voorstellen liggen voor een organisatorische stap van onderop geïnitieerd zal het College deze in overweging nemen. Ook dient het College helder te zijn over de prioriteiten, zoals dhr. Jager deze herhaalde. Het gaat om toeristische promotie en marketing, vooral niet om allerlei organisatorische processen. Het klopt dat groningen.nl in de toekomst een portal voor Stad en provincie zal worden. Daar wordt ook in de voorstellen van het College aan bijgedragen. Hetgeen wat voorligt betreft ramingen die nog moeten worden uitgewerkt. Het College zal – zo stelt de gedeputeerde in reactie op de vraag naar de organisatorische kant van dhr. Zanen – heel concreet een opdracht over producten definiëren. Deze opdracht zal ter uitvoering worden voorgelegd aan Marketing Groningen. Dit betekent dat die organisatie een bredere betekenis krijgt en breder wordt benut. Het bestuur bestaat uit particulieren. Het College kiest ervoor om daar niet in te gaan zitten. Een gevoelig punt is of Stad en regio voldoende terugkomen in datgene wat Markering Groningen aan activiteiten ontplooit. In de Raad voor Advies zal een brede vertegenwoordiging vanuit het bedrijfsleven, de regio en de Stad zitten. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt de gedeputeerde aan wat voor vertegenwoordigers hij dan denkt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) antwoordt dat hij denkt aan toeristische ondernemers vanuit Stad en regio. De drie noordelijke provincies hebben besloten om voor de toeristische marketing en promotie afzonderlijk te werk te gaan. Er vindt wel overleg plaats. Cultuur vormt een belangrijk onderdeel van het imago. Dit zal derhalve worden meegenomen. De gedeputeerde is het eens met dhr. Van der Ploeg inzake resultaten. In het plan wordt dit nog genoemd in de sfeer van ‘stappen die te ondernemen zijn’. Het College neemt de uitdaging aan om te bepalen wat de plannen concreet moeten opleveren. In het vervolg wenst het College hier graag uitwerking aan geven. In antwoord op de vraag van dhr. Roggema ten aanzien van Service Management en Toerdata stelt de gedeputeerde dat het College hier afspraken over heeft. Eerst was het NNBT een tussenschakel. Het NNBT is nu weggevallen, dus nu is het contact direct. De betrokkenheid van het bedrijfsleven. Dit is vertegenwoordigd in de Raad van Advies van Marketing Groningen. Er was een toeristisch platform, maar dit zal geïntensiveerd worden tot een soort klankbordgroep, waarin ook kleinere ondernemers en de RVVV’s zijn vertegenwoordigd om ervoor te zorgen dat Stad en regio gezamenlijk de goede weg blijven volgen en ervaringen worden uitgewisseld. De relatie met Marketing Groningen zal een subsidierelatie zijn. Voorstellen conform het plan van aanpak behelzen een periode van circa 2,5 jaar. Daar wenst het College nu afspraken over te maken. Dit besluit zal aan de Staten worden voorgelegd. De voorzitter (microfoon staat uit) stelt voor dat het onderwerp in de Staten opnieuw aan de orde zal komen en dat er nu geen tweede termijn wordt gehouden. Zulks wordt besloten. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt voor dat het College op een aantal punten, bijvoorbeeld de buitenlandpromotie, een aanvulling pleegt. Daarnaast zal het College een voorstel voor een besluit toevoegen. Er zit een aantal besluiten in dat direct tot zakendoen leidt. Bovendien zal het College een voornemen formuleren ten aanzien van de mediacampagne.
30
Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) vraagt of daarmee het besluitvormingstraject, zoals deze achter in de nota wordt genoemd, zal worden veranderd. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) beaamt dit. De voorzitter (microfoon staat uit) acht het onderwerp voldoende behandeld. Rondvraag voor dhr. Gerritsen (gedeputeerde) Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op een punt voor de rondvraag te hebben, niet zozeer een vraag aan dhr. Gerritsen, als wel een opmerking die ook de gedeputeerde zal interesseren. Het betreft STOP (Stichting Tank Ontmanteling Platform). Deze stichting heeft – zo viel uit een krantenbericht op te maken – een haalbaarheidsstudie naar buiten gebracht of in elk geval gereedgemaakt en daarover de pers benaderd. Dhr. Van der Ploeg zou de commissie willen voorstellen om de initiatiefnemers uit te nodigen om hun plannen aan de commissie voor te leggen, zodat de commissie meer geïnformeerd is dan louter via een krantenbericht. De voorzitter vraagt of dit voorstel bredere steun geniet. Dhr. Dijkstra (PvdA) stelt dat het voorstel eruit bestaat om de initiatiefnemers uit te nodigen voor een presentatie. Hij zou daarbij ook iets wensen te vernemen over de participatie van marktpartijen, reders, in dit hele initiatief. In de bespreking in de commissie was dit immers een van de redenen waarom de commissie in eerste instantie heeft besloten af te wachten voor men zich verder in het dossier zou verdiepen, voordat ook duidelijk is hoe het gesteld is met ondersteuning en participatie van de marktpartijen. Dhr. Jager (CDA) vraagt dhr. Dijkstra of hij, indien het zo mocht zijn dat er niet of onvoldoende marktpartijen bij betrokken zijn, er mee kan leven dat de commissie de initiatiefnemers uitnodigt. Dhr. Dijkstra (PvdA) antwoordt dat het voor hem wel een voorwaarde is. Dhr. Engelsman (VVD) meldt dat in elk geval één reder in principe bereid is om mee te gaan doen. De voorzitter stelt vast dat de uitnodiging kan worden voorbereid. Dhr. Nijboer (PvdA) merkt op dat de sluis Oosterdijks-Hornerverlaat sinds mei 2002 is gesloten. In de commissie van september heeft dhr. Nijboer hier al vragen over gesteld. De provincie heeft heel veel geld geïnvesteerd om de verbindingen te verbeteren voor de vaarrecreatie. De verbinding tussen Hunsingo en Fivelingo is nog steeds niet bevaarbaar voor de recreatievaart. Destijds was het antwoord in de commissie dat er door het waterschap Noorderzijlvest, de eigenaar van de sluis, aan een restauratieplan werd gewerkt. Na telefonisch informeren heeft dhr. Nijboer moeten concluderen dat dit plan nog altijd in de inlichtingen- en onderzoeksfase verkeert. Derhalve roept de PvdA-fractie de gedeputeerde op om het waterschap Noorderzijlvest aan te sporen tot snellere resultaten. Mogelijk zijn er ook nog subsidiemogelijkheden in het kader van Europese subsidies, leer-werkprojecten, monumentensubsidies of iets dergelijks te bedenken om er meer vaart achter te krijgen. Scheepsbouw. Dhr. Nijboer vraagt of er acties van het College zijn geweest naar aanleiding van de subsidie in Spanje waardoor er opdrachten in Groningen zijn misgelopen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) deelt mee dat het College bereid is om het waterschap Noorderzijlvest te herinneren aan hun eigen verantwoordelijkheid om deze zaak aan te pakken en er mogelijk ook creatiever over na te denken. De verantwoordelijkheid moet echter wel blijven liggen bij het waterschap. Scheepsbouw. De vraag van dhr. Nijboer betreft het zogenaamde level playingfield in Europa. Het College vraagt hier via het SNN aandacht voor bij de staatssecretaris. Dit heeft het College al in een eerder stadium gedaan en zal dit blijven doen. Er speelt niet
31
alleen het feit dat bepaalde lidstaten te ruimhartig omgaan met staatssteun aan bedrijven, maar ook het feit dat de Nederlandse regering zou moeten voorzien in het voortzetten van regelingen om in elk geval het level playingfield in stand te houden. Dhr. Jager (CDA) stelt dat de gedeputeerde vooral spreekt over verwachtingen ten aanzien van de toekomst. Op dit moment voldoet de Nederlandse regering naar inzicht van dhr. Jager aan de maximale inspanning die zij binnen de strakke lijnen van de Europese richtlijn kan geven. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) werpt tegen dat de continuïteit daarvan onhelder is en dat de kwestie per 01-04-2004 zal gaan spelen. Deze discussie speelt uiteraard ook in de Tweede Kamer. Het College houdt een onderzoek naar de scheepbouwsector. In 2003 is met dit onderzoek begonnen. Het onderzoek wordt gehouden door professor Nienhuis van de T.U. in Delft. Dhr. Nienhuis heeft samen met ondernemers allerlei plannen opgesteld om concreet tot organisatorische en financiële samenwerking te komen. Er ligt een conceptrapport voor dat momenteel wordt afgerond. Dit rapport zal de Staten worden toegezonden. Het rapport leidt tot concrete actie van de Colleges van Friesland en Groningen. Het aardige is dat er een aantal zeer concrete verbetervoorstellen voorliggen. Het College zal hier te zijner tijd graag op terugkomen. De voorzitter sluit de rondvraag voor dhr. Gerritsen af. pauze 12.
Brief van GS van 25 november 2003, nr. 2002-01496a/47/A.23, VV, betreffende reconstructie kruising Hoendiep-Westelijke Ringweg Groningen
De voorzitter heropent de vergadering en constateert dat niemand het woord wenst over dit onderwerp. 13.
Brief van 12 december 2003, nr. 2003-21.922d/50/A.43, VV, betreffende gunning stads- en streekvervoer Groningen en Drenthe
Dhr. Rijploeg (PvdA) heeft geconstateerd dat de dodehoekspiegel in het stuk is vermeld. Hij wenst van de gelegenheid gebruik te maken om de gedeputeerde op te roepen om met Arriva in gesprek te gaan om na te gaan of de dodehoekspiegel niet ook op alle andere bussen aangebracht zou kunnen worden. Dhr. Rijploeg heeft vernomen dat veel chauffeurs dit een plezierige uitrusting vinden. In de brief wordt voorts gewag gemaakt van rolstoeltoegankelijkheid. Dit is een goede zaak. Er wordt gesteld dat reservematerieel kan worden ingezet dat aan minder voorwaarden hoeft te voldoen dan ander materiaal. Dhr. Rijploeg kan zich dit voorstellen, maar wanneer er rolstoelers met de bus naar Lelystad of elders reizen zouden ze dan wel de garantie moeten krijgen dat ze ook terug kunnen. Hij stelt dat dergelijke zaken zeer gedetailleerd moeten worden opgeschreven, want de gunning is nog niet los. Op 01-062004 gaat de nieuwe gunning in. In de tussentijd komen uit hoeken en gaten plotseling de meest oude bussen tevoorschijn die nu nog snel afgereden moeten worden. Dit acht dhr. Rijploeg niet de manier waarop mensen met elkaar om zouden moeten gaan. Het is uiterst bedenkelijk. Dhr. Engelsman (VVD) acht de samenwerking van Groningen en Drenthe op dit punt een goede zaak. In de aanbesteding viel op dat Arriva en Connexxion beide voor exact hetzelfde bedrag hebben ingeschreven. Dhr. Engelsman geeft te kennen in een andere sector een aantal aanbestedingen te hebben meegemaakt, waar dit ook wel eens gebeurde. Dit heeft inmiddels geleid tot zeer veel commotie. Ook hier bekruipt dhr. Engelsman echter een bevreemdend gevoel. Materieel. De huidige leeftijd van tien jaar wordt teruggebracht tot ver onder het huidige gemiddelde. In agendapunt 14 is sprake van 7,5 jaar. Dhr. Engelsman vraagt de
32
gedeputeerde of de leeftijd van het materieel in dit geval ook ongeveer 7,5 jaar bedraagt. De hoofdkleur. Dhr. Engelsman heeft hier geen informatie over kunnen ontdekken. Hij vraagt de gedeputeerde wat de hoofdkleur zal worden. Dit geldt overigens ook voor agendapunt 14. Dhr. Roggema (ChristenUnie) merkt op dat het stuk gewaagt van de neergaande spiraal van het openbare vervoer. Hij vraagt wat de provincie hier tegen kan doen. Is het niet mogelijk om een traject te pakken en gratis abonnementen voor een week of een maand uit te reiken, in overleg met de branche, om het openbaar vervoer te stimuleren? Anders is het tij niet te keren. De bezettingsgraad loopt immers alsmaar terug. Dhr. Roggema vraagt het College om een reactie. Mw. Bulk (SP) stelt dat op bladzijde 4 staat: “Gezien de verwevenheid van het openbaar vervoer in het concessiegebied is besloten het totale beschikbare budget (72,5 miljoen euro) van de drie overheden in te zetten voor de exploitatie van het openbaar vervoer in het totale concessiegebied.” Daarboven staat echter vermeld: “Het positieve aanbestedingsresultaat zal worden aangewend voor invulling van de ontwikkelfunctie en ter dekking van toekomstige rijksbezuinigingen.” Er blijft dus 1,2 miljoen euro over. Mw. Bulk vraagt welk bedrag nu het juiste is: 71,3 of 72,5 miljoen euro. Dhr. Van der Span (CDA) sluit zich aan bij de vraag van dhr. Engelsman met betrekking tot de aanbesteding waarbij het opvallende verschijnsel zich voordoet dat twee partijen voor hetzelfde bedrag inschrijven. Dhr. Van der Span is benieuwd op welke wijze er dan een keuze kan worden gemaakt. Voor het overige kan het CDA zich goed vinden in de gevolgde procedure en het voorstel. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) maakt melding van het feit dat de dodehoekspiegel in principe voor alle bussen geldt. Het College zal in overleg met Arriva dit punt op de agenda plaatsen om na te gaan of de spiegel op alle bussen is aangebracht en indien dit niet het geval mocht zijn, dit te bevorderen. De gedeputeerde staat volledig achter de opmerking van dhr. Rijploeg dat een gedetailleerd bestek is vereist om tot een goede gunning te komen. Het zou zo kunnen zijn dat er uit alle hoeken en gaten oude bussen tevoorschijn komen, maar de gedeputeerde heeft dit niet opgemerkt. Op zich heeft dit niet zoveel met de gunning te maken, want duidelijk is aangegeven wat vanaf half juni moet gebeuren. Inmiddels zijn de eerste bestellingen onderweg van circa zestig bussen van de 120 die er nieuw moeten komen. Deze bussen zullen op 01-09-2004 moeten gaan rijden. Datgene wat het College heeft aangegeven in het bestek over de wijze waarop er in de naaste toekomst moet worden gereden – met nieuw materieel en nieuwer materieel dan tot nu toe het geval was – zal voldoende worden ingevuld door de vervoerder. Als dan oude bussen tevoorschijn zouden komen, dan weet men wie de opdrachtgever is. Ten aanzien van de inschrijving stelt de gedeputeerde dat over de derde partij niet hoeft te worden gesproken, omdat deze partij er boven uitstijgt en daarom snel afvalt. In dezen was het afgerond 71,3 miljoen euro. Achter de komma zat nog enig verschil, maar dat verschil was minimaal. De keuze wordt gemaakt op basis van prijskwaliteitsverhouding. Tevoren wordt afgesproken hoe er zal worden gemeten. Dit is een besluit van het College. De kwaliteitscriteria worden opgesteld en op basis daarvan worden de punten verdeeld over alle aspecten. Dit wordt door deskundigen beoordeeld, om ten slotte te komen tot een rekening en een einduitslag. In de prijskwaliteitsverhouding was Arriva de beste. Ook het College was opgevallen dat twee partijen voor bijna hetzelfde bedrag hadden ingeschreven. Het is zeer moeilijk om er dan achter te komen of er met elkaar is gesproken. Het College weet dit niet exact. Wel heeft het College een poging ondernomen om er achter te komen of er prijsafspraken zijn gemaakt. Het College heeft dit echter niet kunnen aantonen. De hoofdkleur. Bij agendapunt 14 is de hoofdkleur blauw, dit is een afspraak met diverse provincies. De hoofdkleur voor GGD is nu één kleur. Alleen op de AOV-lijn Lelystad en de snelle lijnen is er interprovinciaal, ongeveer de helft van Nederland betreffend,
33
afgesproken dat de kleur blauw zal zijn. Groen-crème ziet men nu volop rijden, en dit zal steeds meer het geval zijn. Ten aanzien van de gratis lijnen merkt de gedeputeerde op dat er in de commissie al eerder over is gediscussieerd. De gedeputeerde stelt dat er geen gratis lijnen bestaan. Wanneer men wil dat de reiziger niet betaalt, dan zal de provincie het geld op tafel moeten leggen. De experimenten die op dit moment lopen in Nederland, met name in Zuid-Holland, gelden voor twee lijnen in de spits, op een plaats waar veel meer passagiers zijn dan hier. De situatie is derhalve volledig anders. De vraag is of het niet verstandig is om even te wachten op de uitslag van die experimenten. De doelstelling aldaar is feitelijk niet alleen maar het aanbieden van gratis vervoer, maar met name dat er in de toekomst minder infrastructuur hoeft te worden aangelegd. De gedeputeerde is benieuwd of dit uit het onderzoek naar voren komt bijvoorbeeld ten aanzien van meer passagiers. Twee jaar geleden is het in de commissie ook aan de orde geweest, toen de zuidelijke ringweg op de agenda stond. Toen heeft de gedeputeerde de commissie geschetst welk prijskaartje aan vijf weken gratis vervoer hangt. Daarop was de commissie er snel uit. Dhr. Roggema (ChristenUnie) interrumpeert en stelt dat de gedeputeerde toen niet de eis stelde dat hij mee moest betalen. Dit wordt nu een ander verhaal. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat de verstaander een half woord nodig heeft. De gedeputeerde heeft toen ook opgemerkt dat er geen gratis openbaar vervoer is. De politici kunnen dan nagaan wie het wel moet betalen. Dhr. Roggema (ChristenUnie) legt uit dat het hem te doen is om het feit dat er wellicht een onderzoek kan worden gepleegd om eindelijk in kaart te krijgen welke effecten gratis vervoer zouden kunnen hebben. De gedeputeerde schetst wel voortdurend het beeld van een neergaande spiraal met betrekking tot het openbaar vervoer. Als de provincie deze tendens wil doorbreken zullen er andere lijnen ingezet moeten worden om verder te komen. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) vraagt dhr. Roggema of het dan niet veel logischer is om, in plaats van zelf een onderzoek te gaan doen waar geld in moet worden gestoken, te wachten op de resultaten van het experiment in Zuid-Holland en ook het experiment rondom de werkzaamheden die nu bij Zwolle plaatsvinden. Daarna kan worden afgewogen of het wellicht bij toekomstige werkzaamheden aan de zuidelijke ringweg of op andere momenten een geschikt moment is om het alsnog in te voeren. Dhr. Roggema (ChristenUnie) is dit volledig met mw. Gräper-van Koolwijk eens. Het onderzoek kan worden afgewacht. Aan de hand daarvan kan eventueel tot iets nieuws worden besloten. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) stelt dat dit feitelijk ook is wat hij heeft betoogd. Het zou zonde zijn om er zelf heel veel geld in te steken. De resultaten van het onderzoek kunnen worden afgewacht. In antwoord op de vraag van mw. Bulk geeft de gedeputeerde aan dat de provincie 71,3 miljoen euro moet betalen, maar dat de provincie op basis van inkomsten van het Rijk, te weten 72,5 miljoen euro, dit kunnen betalen. Het restant besteedt de provincie overeenkomstig de voorliggende brief. Het College was na de berekeningen verheugd dat het op deze manier in de boeken komt te staan en dat er geen sprake was van een tekort, waardoor bezuinigingen nodig waren geweest. De voorzitter constateert dat er geen behoefte bestaat aan een tweede termijn.
34
14.
Brief van GS van 19 december 2003, nr. 2003-22355a/51/A.16, VV, betreffende vaststellen ontwerp Programma van Eisen lijn 315 (Groningen-Heerenveen-Lelystad)
Dhr. Engelsman (VVD) oppert dat het in principe een goede zaak is dat het vervoer weer gebundeld gaat worden. Enkele maanden geleden werd in een bijlage van de Volkskrant de lijdensweg beschreven om met het openbaar vervoer van Maastricht in Leeuwarden te geraken. Het artikel riep het gevoel op dat de trekschuit nog sneller is dan de bus. Met andere woorden, als de lijn Groningen-Lelystad in handen van één vervoerder komt, zou dit moeten leiden tot verbeteringen. In hoofdstuk 2, ‘doel van de aanbestedingen’, leest dhr. Engelsman dat het gebruik van het openbaar vervoer zoveel mogelijk dient te worden gestimuleerd, om zo de druk op het wegennet te verminderen. In de tweede alinea daarop staat: “doel: de kwaliteit van het vervoer op deze verbinding minimaal te handhaven en bij voorkeur zelfs te verbeteren.” Dit lijkt dhr. Engelsman haaks staan op de conclusie in het eerste stuk, namelijk: om de zaak te verbeteren dienen meer mensen met het openbaar vervoer te reizen. Er is sprake van een tegenstelling in de doelstelling. Voorts roert dhr. Engelsman hoofdstuk 6-5, ‘personeel’, aan. Allereerst dient het personeel binnen een jaar na ingang van de concessie te beschikken over het certificaat Levensreddend handelen of een EHBO-diploma. Dhr. Engelsman vraagt zich hoe noodsituaties worden opgelost in het eerste jaar. Daarnaast dient het personeel naast de Nederlandse taal ook het Fries passief te beheersen. Dhr. Engelsman vraagt of, indien dit niet lukt, er tijdelijk een andere chauffeur op de bus wordt gezet. De kleur wordt blauw, iets wat de goedkeuring van dhr. Engelsman kan wegdragen. Het materieel dient bij voorkeur voorzien te zijn van een semilage vloer. Verondersteld mag worden dat ‘bij voorkeur’ duidt op een bepaald percentage. De VVD-fractie vraagt de gedeputeerde of hij kan aangeven hoeveel. De dodehoekspiegel wordt ook vermeld, iets wat de VVD zeer verheugt. Reclame op de buitenzijde is niet toegestaan, terwijl er sprake is van geldtekort. Dhr. Engelsman vraagt wat er op tegen is wanneer er op de achterkant van een bus die van Lelystad naar Groningen rijdt, promotie wordt gemaakt voor de provincie Groningen. De tarieven, punt 6-7, komen iets hoger te liggen dan het reguliere openbare vervoer. Dhr. Engelsman vraagt de gedeputeerde wat er moet worden verstaan onder ‘iets hoger’. Daarnaast informeert de VVD of het nu mogelijk is om met één kaartje Nederland door te reizen. Is het mogelijk gebruik te maken van een strippenkaart? Het schijnt wel de intentie te zijn voor de toekomst te komen tot een universeel kaartje. Wanneer zal dit stadium echter worden bereikt? Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat zijn naam staat vermeld op de lijst van insprekers. Er is een aantal mensen geweest dat hem heeft benaderd met klachten over het rijden van de bussen, in het bijzonder over het zitcomfort. Iemand deelde mee dat het beter was een auto aan te schaffen, want hij komt dagelijks geradbraakt thuis van de rit Groningen-Oosterwolde. De klagers hadden geen bereidwillige helpdesk of klachtenlijn getroffen en vroegen derhalve dhr. Rijploeg om te reageren. Dhr. Rijploeg heeft vervolgens een e-mail gezonden zonder zijn naam te vermelden. Zo is zijn naam op de lijst van insprekers beland. Dhr. Moll (GroenLinks) acht het op zich prima dat de provincies ertoe gekomen zijn om dit gezamenlijk te blijven regelen. Het Programma van Eisen is al een tijd bekend. Er is al de nodige inspraak geweest. De Colleges hebben de inspraakreacties fair behandeld. Dhr. Moll stelt voor om tot aanbesteding over te gaan, want het is belangrijk dat een en ander goed wordt geregeld en dat de lijn blijft bestaan op de wijze waarop in het Programma van Eisen is vastgelegd. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) vond het een goede zaak dat de naam van dhr. Rijploeg bij de insprekers stond, omdat dan de betrokkenheid van statenleden tot
35
uitdrukking komt. Het gaat om de centimeters - 74 of 76 cm beenruimte - en om rolstoelvriendelijkheid. Het is een goede zaak hierop te wijzen. Dhr. Rijploeg (PvdA) geeft aan dat het niet om beenruimte gaat, dat is goed in het Programma verwoord. De klachten betreffen: het van de stoel afrollen in bochten, hoofdsteunen, noodstops waarbij men een whiplash vreest, etc. Op een langere afstand zou het mogelijk moeten zijn een krant te lezen. Het betreft de bussen in het algemeen. De aanbesteding voor het stads- en streekvervoer was al voorbij. Nu was dit punt aan de orde, een gelegenheid om dit ter sprake te brengen. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) oppert dat het dan reden te meer is dat het een goede zaak is dat er op wordt gelet. Het is vorige week maandag (16-02-2004) ook aan de orde geweest toen Arriva met een aantal bussen op de Grote Markt verscheen. Er waren consumentenplatforms bij aanwezig om ook al dit soort aspecten te beoordelen. Zo kan ook de commissie zien hoe breed dit feitelijk wordt ingezet. Vroeger was hier minder aandacht voor. Dit heeft alles te maken met de wijze waarop men omgaat met aanbestedingen en hoe men informatie krijgt van de reiziger. Ten aanzien van reservematerieel is in elk geval opgenomen wat dit minimaal dient te zijn. In de regel zal het reservematerieel betreffen dat voldoet aan de eisen. In geval er geen reservematerieel voorhanden is dat aan de Eisen voldoet, dan zal men voorzieningen moeten treffen om iedereen mee te nemen. Dit is men namelijk wel verplicht. Het Programma van Eisen is niet nieuw. Nieuw is de gezamenlijke aanbesteding. De lijn rijdt al een tijd. Het ging nu om de vraag of dit onderhands of openbaar zou moeten worden aanbesteed. Een aantal wenste onderhandse aanbesteding, maar kreeg dit niet voor elkaar. Daarom is deze invalshoek gekozen. Dit betekent dat de eisen veel beter op tafel kunnen worden gelegd en het gemakkelijk is te controleren of aan deze eisen wordt voldaan of niet. Het certificaat EHBO moet in het Programma van Eisen worden opgenomen om de vervoerder er aan te kunnen houden. Nieuwe chauffeurs hebben de verplichting om dit binnen een bepaalde termijn te halen. In de praktijk hebben de chauffeurs dit certificaat al. Het gaat om een enkeling. Het Fries. Hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde. Er is over gesproken hoe belangrijk dit feitelijk is. Het zijn voornamelijk de chauffeurs die al rijden, die het Fries passief beheersen. Men heeft zelf aangegeven het goed te vinden dit opgenomen te zien. Veel meer zit er ook niet achter. Het is goed om – zeker in Friesland waar de taal anders wordt ingevuld dan in de andere twee provincies – passieve beheersing van het Fries te bevorderen. Tot nu toe heeft men daar geen enkel probleem mee gehad. Lage vloer-bus. De gedeputeerde kent de percentages niet. Reclames op bussen zijn tot nu toe ook op deze lijn aanwezig. Het voorstel om op de bus promotie voor Groningen te maken is alleen haalbaar als ook promotie wordt gemaakt voor beide andere provincies. Het College ervaart de reclame als storend, rommelig, niet goed voor de kwaliteit. In de GGD-aanbesteding was ook te zien dat in dat geval slechts zeer minimaal gebruik mag worden gemaakt van reclame, heel anders dan de voertuigen die momenteel in de Stad rijden. De grote zebrabussen zijn straks niet meer aan de orde. Het College wenst hierin uniformiteit en ook op dat gebied de kwaliteit te handhaven. Het tariefsysteem. Het College wenst in de provincie Groningen uiteindelijk ook te komen tot reizen met een chipkaart. Dit zal nog enige tijd duren omdat de experimenten nog van start moeten gaan. Er zal zeer waarschijnlijk in Zuid-Friesland een experiment worden gehouden. Er is veel geld gemoeid met dit experiment. Het College heeft zich bescheiden opgesteld om te kunnen beoordelen wat dit oplevert en hoe dit in de toekomst moet worden ingevuld. De vervoerder – zo luidt ook de tekst – dient er wel rekening mee te houden dat dit nieuwe systeem zal worden ingevoerd. De vervoerder zal er dan met de prijsstelling ook rekening mee gaan houden.
36
De ambtelijke bijstand deelt mee dat de provincie in elk geval goed toegankelijke bussen voorschrijft. Dit zijn in principe semi-lagevloerbussen, dat wil zeggen dat er geen treden zijn tussen de deuren of hele lage treden. De praktijkervaringen hiermee zijn zeer gunstig. In het kader van de rolstoeltoegankelijkheid is twijfel ten aanzien van lage treden gerechtvaardigd. Vandaar dat de provincie als optie vraagt wat de extra kosten zijn om de bussen met uitrijplaten rolstoeltoegankelijk te maken, indien men kiest voor bussen met treden of zonder treden. De ambtelijke bijstand constateert dat de opmerking werd gemaakt dat de tarieven iets hoger liggen dan in het reguliere openbaar vervoer. Dit klopt. Dit is ook nu al het geval, omdat er huidige Q-liner-interlinertarieven zijn. Deze tarieven bestaan vanuit het verleden, omdat de kwaliteit van het product wat hoger ligt dan bij bussen met het strippenkaarttarief. Dhr. Engelsman (VVD) informeert hoeveel ‘wat hoger’ is. De ambtelijke bijstand antwoordt dat dit in de orde van grootte van enkele procenten is. Er zijn fluctuaties tussen trajecten, want de berekeningsmethode is iets anders. Het verschil is derhalve de ene keer iets groter dan de andere keer. De voorzitter vraagt of er behoefte bestaat aan een tweede termijn. In tweede termijn Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat gesteld werd dat de site van de vervoerder aantrekkelijk moest zijn. Dhr. Rijploeg zou willen dat de site ook voor iedereen toegankelijk was. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) vraagt dhr. Rijploeg of de site momenteel niet toegankelijk is. Dhr. Rijploeg (PvdA) (microfoon staat uit) geeft te kennen dit niet te weten. Dhr. Musschenga (gedeputeerde) geeft aan dat de toegankelijkheid een aandachtspunt zal zijn. De voorzitter stelt dat hiermee agendapunt 14 is afgehandeld. 15.
Evaluatie commissie aan de hand van de brief van de voorzitter van het Presidium van 29 januari 2004, nr. 2004-03128, SG (bijlage), betreffende Voortgang bestuurlijke vernieuwing provincie Groningen
De voorzitter wijst de commissie op het feit dat de evaluatie uitgebreid in de commissie Bestuur & Financiën aan de orde zal komen. Hij verzoekt de commissie derhalve zich te beperken tot de punten die de commissie Economie & Mobiliteit regarderen. Mw. Bulk (SP) snijdt de duur van de commissievergaderingen aan. Zij erkent dat er altijd veel op de agenda staat van deze commissie, maar de vergadering duurt altijd zeer lang. Mw. Bulk kan zich derhalve voorstellen dat een spreektijdregeling wordt ingevoerd of dat de voorzitter daadkrachtiger optreedt. Dhr. Moll (GroenLinks) sluit zich aan bij het punt van mw. Bulk. Kijkend naar het overzicht van de tijd die aan vergaderingen is geconsumeerd, blijkt deze commissie tamelijk hoog te staan. Dit is ook de persoonlijke ervaring van dhr. Moll. Wel komen er veel onderwerpen aan bod. In het kader van de discussie over de evaluatie van de statencommissies stelt de GroenLinks-fractie er geen voorstander van te zijn om nog meer onderwerpen bij deze commissie onder te brengen. GroenLinks pleit ervoor om het onderdeel Landbouw, in de ogen van GroenLinks ook een tamelijk ‘groen’ thema, onder te brengen bij de commissie Landschap, Water en Milieu, want vanuit het oogpunt dat de taken van de commissie Economie & Mobiliteit toch al behoorlijk fors zijn, ligt enige verlichting meer voor de hand dan een uitbreiding van het takenpakket.
37
Daarnaast is het goed om bij de agendering van de commissie van tevoren bij benadering een beeld te krijgen van de tijdsduur. De voorzitter zou bij het begin van de vergadering een eindtijd in gedachten moeten nemen. Het is namelijk niet wenselijk dat de commissie op een bepaald moment een hele dag aan het vergaderen is, zeker niet als daar van tevoren niet voor is gewaarschuwd. Mw. Bulk (SP) merkt op dat de voorzitter ook vandaag (25-02-2004) een theoretische eindtijd in gedachten had. Mw. Bulk vraagt dhr. Moll of hij concrete ideeën heeft om de theoretische eindtijd te kunnen halen. Dhr. Moll (GroenLinks) antwoordt dat het van belang is dat de theoretische eindtijd duidelijk naar de commissie toe wordt gecommuniceerd, eigenlijk al op het moment dat de agenda vaststaat. Dan kunnen de commissieleden in de voorbereiding rekening houden met een zekere eindtijd. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) stelt in de richting van dhr. Moll dat het niet de voorzitter is die bepaalt hoe lang een commissievergadering duurt. Dit bepalen de commissieleden zelf. De tijdsduur wordt bepaald door het werk. Dhr. Moll (GroenLinks) is het hier mee eens. De voorzitter kan echter een rol worden toebedeeld, bijvoorbeeld ten aanzien van een spreektijdregeling. De commissieleden dienen vooraf en tijdens de vergadering aangesproken te worden op de verwachte duur van de vergadering. Het is niet zo dat er geen sturing op mogelijk is, anders dient men zich erbij neer te leggen dat vergaderingen eindeloos kunnen duren. GroenLinks pleit ervoor te zoeken naar mogelijkheden om het takenpakket van de commissie iets te verlichten. Agenda’s met meer dan tien punten komen namelijk regelmatig in deze commissie voor, de formele punten nog buiten beschouwing gelaten. Daarnaast wenst GroenLinks dat meer rekening wordt gehouden met het feit dat er planmatig moet worden gewerkt. Als de voorzitter hiervoor instrumenten wenst te gebruiken, dan zal GroenLinks dit toejuichen. Het gebruik van deze instrumenten is vooraf, maar ook tijdens de vergadering mogelijk. Het betekent ook dat de voorzitter keuzen kan maken in discussies die uitdijen en zich aan de rand van de orde begeven. Dhr. Engelsman (VVD) vraagt dhr. Moll of hij voorstander is van een spreektijdregeling. Dhr. Moll (GroenLinks) antwoordt dat een spreektijdregeling de uitkomst kan zijn van een dergelijke redenering. Wanneer wordt geconstateerd dat de instrumenten die er zijn tekortschieten in deze commissie, dan acht dhr. Moll een spreektijdregeling behorend tot de mogelijkheden. Het is ongewenst dat commissievergaderingen veel langer duren dan verwacht. Het betekent ook dat kleine fracties in de knel komen met vervolgcommissies. Mw. Bulk (SP) is van mening dat dhr. Moll enigszins vaag blijft. Hij stelt dat de voorzitter van tevoren moet aangeven wanneer de vergadering afgelopen moet zijn. Volgens mw. Bulk is dit in het verleden ook wel gebeurd, echter zonder resultaat. Zij vraagt dhr. Moll derhalve of deze stap niet kan worden overgeslagen en meteen voor een spreektijdregeling kan worden gekozen. Dhr. Moll (GroenLinks) antwoordt dat hij deze stap niet heeft overgeslagen, want deze heeft hij beantwoord in reactie op de vraag van dhr. Engelsman. Daarnaast zou de voorzitter tijdens de vergadering de discussies gefocust moeten houden. Louter mechanisch spreektijd registreren is minutendemocratie. Dit is niet een ideaalbeeld. Het is vaak goed om mensen op gedrag dat misschien in strijd met de doelstelling is aan te spreken. Dit is een taak van de voorzitter. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) deelt mee dat de D66-fractie van mening is dat er in deze commissie nog relatief veel met elkaar wordt gediscussieerd in vergelijking tot andere commissies. Dit acht D66 een goede zaak. Uiteindelijk zou het daar steeds meer naar toe moeten gaan. D66 staat op het standpunt dat er nog meer kan worden gediscussieerd. Daarnaast is D66 absoluut geen voorstander van een spreektijdregeling. Een goede politieke discussie moet niet aan tijd gebonden zijn. Dit betekent wel dat er een verantwoordelijkheid bij alle commissieleden ligt om kort en krachtig te zijn en
38
vooral op hoofdlijnen te discussiëren. Vooral ten aanzien van dit laatste punt gaat het nogal eens mis. Daarnaast wenst mw. Gräper-van Koolwijk in te brengen dat bij de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid inmiddels ervaringen zijn opgedaan met het maken van een werkplan, om op deze wijze veel proactiever als commissie te reageren op bestaande ontwikkelingen. D66 pleit ervoor ook voor de commissie Economie & Mobiliteit een werkplan op te stellen en daar met een kleine groep vanuit de commissie samen met de voorzitter voorbereidingen voor te treffen. Het is een goede manier om proactief kaderstellend te werk te gaan. Dhr. Roggema (ChristenUnie) verkondigt dat de fractie van de ChristenUnie ook een schriftelijke inbreng zal leveren die op de plaats komt waar deze is afgesproken. Onder normale omstandigheden is de ChristenUnie geen voorstander van een spreektijdregeling. Uitzonderingen zijn mogelijk, maar deze moeten met elkaar overeengekomen worden. De voorzitter leidt de vergaderingen goed. Het is misschien wel wenselijk om de vergadering nog iets strakker te leiden. Dhr. Roggema noemt als voorbeeld de toezeggingenlijst, die zeer veel tijd in beslag nam. Sneller ingrijpen acht dhr. Roggema niet verkeerd. Voorts sluit dhr. Roggema zich aan bij de woorden van mw. Gräper-van Koolwijk, dat meer discussie gewenst is. De commissie is nog te veel en te vaak met de gedeputeerden in gesprek. Ten aanzien van punten van ondersteuning is al eerder een opmerking gemaakt in de commissie Landschap, Water en Milieu. Dit zal later zeker in de evaluatie mee worden genomen. Dhr. Dijkstra (PvdA) stelt ten aanzien van de lengte van de agenda’s dat er in de eerste fase van de werkzaamheden van de commissie sprake was van enige aanloopproblemen. Er stonden veel onderwerpen op de agenda die met enige regelmaat werden doorgeschoven. Dhr. Dijkstra heeft het idee dat deze problemen zich de laatste commissievergaderingen niet meer voordoen. De PvdA-fractie geeft te kennen geen behoefte te hebben aan een spreektijdregeling. Een spreektijdregeling zou op ad hocbasis kunnen worden ingevoerd wanneer de voorzitter bijvoorbeeld constateert dat er een zeer lange agenda voorligt. De rol van de voorzitter. De voorzitter blijkt te beschikken over alle competenties die nodig zijn om goed inhoud te geven aan het voorzitterschap. Daarnaast beschikt de voorzitter over het nodige relativeringsvermogen en gevoel voor humor, iets wat de PvdA-fractie hogelijk kan waarderen. De PvdA-fractie is zeer te spreken over de ondersteuning. Er zijn werkbezoeken. Dhr. Dijkstra heeft bij het werkbezoek aan STAR in OostGroningen de ervaring gehad waarbij de indruk bij de gastheer bestond dat er veel statenleden zouden komen. Uiteindelijk bleek het om een zeer kleine delegatie te gaan. Dhr. Dijkstra is van mening dat commissieleden die zich opgeven voor een werkbezoek ook de discipline moeten opbrengen om het werkbezoek af te leggen. Dhr. Engelsman (VVD) deelt mee dat de VVD-fractie in principe wel voor een spreektijdregeling is, waarbij deze regeling facultatief zal worden toegepast. Dhr. Engelsman weet niet of de regeling conform het voorbeeld in de brief zal moeten zijn. Ook zou besloten kunnen worden om de spreektijdregeling in overleg met de commissie op ad hoc-basis toe te passen. De VVD-fractie is voorts voorstander van plaatsvervangende commissieleden. Dhr. Engelsman heeft begrepen dat wordt gewacht op voorstellen van GroenLinks. Er bestaat binnen de VVD een lichte voorkeur voor een terugkeer naar vier commissies. Daarnaast overweegt de VVD-fractie te pleiten voor een indeling van de commissies zoals deze voor 20-03-2003 bestond, maar deze discussie is nog niet geheel uitgeëvalueerd.
39
De VVD-fractie is voorstander van de mogelijkheid om in de commissie moties en amendementen voor te bereiden. Dhr. Van der Span (CDA) geeft te kennen getroffen te zijn door het woord ‘discipline’ dat dhr. Dijkstra noemde. Hij is het hier volledig mee eens. Deze discipline dient niet alleen het nakomen van afspraken te betreffen, maar ook het opbrengen van zelfdiscipline om korter en bondiger te formuleren. Dhr. Van der Span vergadert ook op andere plekken en constateert ten aanzien van de wijze van uiten enige verschillen. Hij roept zijn collega’s op om hier kritisch over na te denken. De instelling van spreektijd – waardoor de discussie mogelijk voortijdig wordt beëindigd – is niet iets waar de commissie mee gediend zou zijn. Voor het overige is alles al gezegd. Dhr. Zanen (PvhN) stelt eveneens vast dat de agenda’s van deze commissie verhoudingsgewijs tamelijk lang zijn. Dit betekent dat de behandeling tijd kost. Naar inzicht van dhr. Zanen zou er – in elk geval globaal – gewerkt moeten worden met een maximale tijd, bijvoorbeeld van 09.00 uur tot 12.00 uur. Anders ontstaat er een probleem, zoals vandaag (25-02-2004), ten aanzien van de vraag of er broodjes moeten komen of niet. Dat een vergadering uitloopt acht de PvhN geen groot probleem. De PvhN is er voor dat er in principe een spreektijdregeling bestaat en dat deze kan worden benut. Wel is dhr. Zanen van mening dat van een dergelijke regeling zo weinig mogelijk gebruik gemaakt zou moeten worden. Dhr. Zanen is voorstander van het onderlinge debat. Het debat moet zeker ruimte krijgen, hetgeen nu ook het geval is. Ten aanzien van de werkbezoeken stelt dhr. Zanen dat het goed zou zijn wanneer er een soort bewaking plaatsvindt bij de griffie, zodat er geen zaken zijn die elkaar overlappen. Dhr. Zanen geeft te kennen daar in meerdere commissies af en toe een probleem mee te hebben, hetgeen er soms toe leidt dat niet aan een bepaalde excursie kan worden deelgenomen. De plaats van de commissieleden. De VVD geeft een interessant geluid. GroenLinks is uitgedaagd om een voorstel te doen. Dit voorstel ziet de PvhN graag tegemoet. Mw. Gräper-van Koolwijk (D66) constateert dat dhr. Zanen zou willen werken met een vaste eindtijd. Zij is benieuwd naar de wijze waarop dhr. Zanen dit denkt vorm te geven. Het kan toch niet zo zijn dat om 12.00 uur wordt besloten om de onderwerpen die nog niet zijn behandeld in het geheel niet meer te bespreken. Dhr. Zanen (PvhN) erkent dit. Het is wel mogelijk om een lang punt door te schuiven naar een volgende agenda. Dhr. Zanen zoekt de oplossing vooral in het opbrengen van zelfdiscipline om de eigen bijdragen kort te houden. Wanneer de tijd die er voor staat ongeveer bekend is, dan dient men zich te kunnen beperken. De voorzitter geeft aan nog niet precies te weten hoe alle opmerkingen die zijn gemaakt terug zullen komen. Uiteraard in het verslag. Daarnaast zal de evaluatie in de commissie Bestuur & Financiën aan de orde komen. Alle opmerkingen zullen vervolgens worden verwerkt door het Presidium. Daarna zal de evaluatie opnieuw op de agenda komen te staan. Ingevoegd agendapunt: Brussel De voorzitter stelt dat de commissieleden de notitie gisteren (24-02-2004) hebben ontvangen. In verband met het toezenden van een verkeerde versie (de laatste bladzijde is per ongeluk meegezonden) wordt besloten het punt, onder toezending van het juiste voorstel, de volgende keer te behandelen. Mogelijk wordt het tijdstip van het werkbezoek verlegd naar september c.q. het najaar omdat er in juni 2004 Europese verkiezingen zijn. 16.
Rondvraag voor gedeputeerde Musschenga
Er zijn geen vragen.
40
17.
Sluiting
De voorzitter dankt de aanwezigen en sluit de vergadering om 13.00 uur.
41
Toezeggingen commissie II Economie en Mobiliteit (25 februari 2004) 1.
Gedeputeerde Bleker zegt toe dat begin 2004 een notitie zal verschijnen over de inzet en activiteiten van GS richting Europa. Toezegging blijft staan. (cie. em, 21 januari 2004)
2.
Over het onderhoud van het gasnet zegt het College een schriftelijke antwoord toe. Toezegging blijft staan. (cie. em, 21 januari 2004)
3.
Gedeputeerde Musschenga zal informatie verstrekken zodra nieuwe ontwikkelingen bekend zijn omtrent de naamgeving van het hoogwaardig openbaar vervoer. Toezegging blijft staan. (cie. em, 21 januari 2004)
4.
De reeds eerder gedane toezegging evaluatie erfgoedlogies wordt nagekomen (schriftelijk bij het verslag). (cie. em, Gerritsen, 29 oktober 2003 en 21 januari 2004)
5.
Onderzocht wordt de mogelijkheid van een tuchtprocedure richting de accountant m.b.t. het NNBT. (cie. em, Gerritsen, 3 december 2003) Toezegging blijft staan. (cie. em, 21 januari 2004)
6.
Toegezegd wordt dat onderzocht zal worden of de provincie voortaan bij subsidierelaties de accountant gaat benoemen. (cie. em, Gerritsen, 3 december 2003) Toezegging blijft staan. (cie. em, 21 januari 2004)
7.
Ten aanzien van het onderwerp arbeidsmarktbeleid wordt door het College toegezegd de visie op het onderzoek van BMC, de visie van het College op hoe deze in de toekomst met het arbeidsmarktbeleid wenst om te gaan en de reacties van de partners op de brief weer te geven. (cie em, gedeputeerde Gerritsen, 21 januari 2004) Het College heeft in het debat van december eveneens gewag gemaakt van een plan van aanpak met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid. Het College zal de Staten hierover nader informeren. (cie em, gedeputeerde Gerritsen, 25 februari 2004)
8.
Inzake de bestuurlijke vraag ten aanzien van Marketing Groningen wordt de commissie nader geïnformeerd. (cie. em, gedeputeerde Gerritsen, 21 januari 2004)
9.
De commissie wordt geïnformeerd over de werkwijze met betrekking tot de subsidierelaties. (cie. em, gedeputeerde Gerritsen, 25 februari 2004)
10.
Het komen tot een brede regeling logies/ontbijt accommodaties wordt opgepakt in de vorm van een project. (afkomstig van de 'oude' toezeggingenlijst, cie. em, gedeputeerde Gerritsen, 25 februari 2004)
42