Gescand archief datum
2 2 -O»- 2013 ^ 1
De raad van de gemeente Delft: - heeft het voorstel gelezen van het college van burgemeester en wethouders van 22 ianuari 2013; - houdt rekening met artikel 8, eerste lid, onderdeel b en h, artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand. Op basis hiervan besluit de raad: 1. de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2013 vast te stellen; 2. en tegelijk in te trekken de Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2012. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijving Deze verordening verstaat onder: a. de wef; de Wet werk en bijstand; b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft; c. algemene bijstand: de bijstand zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de wet, inclusief het vakantiegeld; d. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d van de wet; e. bijstand: algemene en bijzondere bijstand; f. bijstandsnorm: de norm die is bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet, inclusief vakantiegeld; g. langdurigheidstoeslag: de toeslag die is bedoeld in artikel 36 van de wet; h. maatregel: de bijstand verlagen op grond van artikel 18, tweede lid van de wet; i. benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid meer verstrekt is/ wordt dan zou worden verstrekt, als de belanghebbende wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond plus - de belasting en premies die de gemeente al over dit bedrag heeft/wordt afgedragen; plus - de mogelijk verstrekte langdurigheidstoeslag. j. sociale activering: het doen van onbeloonde, maatschappelijk zinvolle activiteiten die zijn gericht op deelname aan de arbeidsmarkt {arbeidsinschakeling). Als deelname aan de arbeidsmarkt nog niet mogelijk is, zijn deze activiteiten gericht op zelfstandige maatschappelijke deelname; k. regulier onderwijs: ondenwijs aan een onderwijsinstelling die het Rijk financiert. I. belanghebbende: de persoon die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door het maatregelbesluit, inclusief gezinsleden en ten laste komende kinderen van de alleenstaand ouder. m. tegenprestatie: in opdracht van het college verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de wet. De tegenprestatie is niet gericht op deelname op de arbeidsmarkt (arbeidsinschakeling). n. inspanningsperiode: periode van 4 weken na een aanvraag om bijstand waarbij het college een aantal specifieke verplichtingen oplegt gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het bevorderen van de participatie. Artikel 2 Een maatregel opleggen 1. Het college legt een maatregel op, als de belanghebbende volgens het college onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef toont om zelfstandig in het bestaan te voorzien. Daarnaast legt het college een maatregel op, als de belanghebbende niet of onvoldoende zijn verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet, met uitzondering van de verplichting genoemd in artikel
17 eerste lid van de wet. Als de belanghebbende zich tegenover het college of haar ambtenaren zeer ernstig misdraagt, legt het college ook een maatregel op. 2. Het college stemt de maatregel af op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Artikel 3 Maatregel opleggen en berekenen 1. De maatregel wordt opgelegd voor een bepaalde tijd, als percentage van de maandelijks verstrekte bijstandsnorm. 2. De maatregel gaat in principe in na het moment waarop deze is opgelegd, tenzij in deze verordening is bepaald dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd . 3. De maatregel bestaat in principe uit een korting op de bijstandsuitkering. De grondslag daarvoor is de bijstandsnorm die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Als het niet mogelijk is om de maatregel toe te passen op de bijstandsuitkering, kan het college in plaats daarvan de verstrekte bijzondere bijstand verlagen, voor zover deze op grond van artikel 12 en 36 van de wet is verstrekt. Artikel 7, tweede tot en met het vierde lid is dan ook van toepassing. Artikel 4 Besluit tot opgelegde maatregel Als het college een maatregel oplegt, ontvangt de belanghebbende een schriftelijk besluit. Daarin staat, voor zover dat van toepassing is: a. de reden van de maatregel; b. de duur van de maatregel; c. de periode waarover de maatregel wordt opgelegd; d. het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd; e. het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd, op basis van de bijstandsnorm of het benadelingsbedrag; f. de reden waarom het besluit afwijkt van de standaardmaatregel. Artikel 5 De belanghebbende horen 1. Voordat het college een maatregel oplegt, mag de belanghebbende zijn zienswijze naar voren brengen. 2. Het college hoeft de belanghebbende niet te horen, als: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende al eerder de kans heeft gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. het volgens het college niet nodig is om de belanghebbende te horen om de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid vast te stellen; d. het gedrag van de betrokkene behoort tot de eerste categorie in artikel 9 van deze verordening; e. de betrokkene zich ernstig heeft misdragen zoals bedoeld in artikel 12 van deze verordening. Artikel 6 Maatregel toch niet opleggen 1. Het college legt een maatregel niet op, als: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; b. de gedraging heeft plaatsgevonden meer dan12 maanden voordat deze is geconstateerd.
2. Het college kan afzien van een maatregel, als het daarvoor dringende redenen heeft. 3. Als het college een maatregel niet oplegt op grond van dringende redenen, krijgt de belanghebbende daarvan schriftelijk bericht. Artikel 7 Hoe de maatregel wordt opgelegd 1. Als met de maatregel de uitkering wordt verlaagd, kan deze verlaging op twee momenten ingaan: a. Als de uitkering over de betreffende maand nog niet is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt. b. Als de uitkering over de betreffende maand al is uitgekeerd, wordt de maatregel opgelegd op de eerste dag van de maand nadat het besluit aan de belanghebbende bekend is gemaakt. 2. Als de belanghebbende bijzondere bijstand ontvangt op basis van artikel 12 of artikel 36 van de wet, kan het college naast het bepaalde in artikel 3, derde lid, de maatregel toepassen op de in dat kader verleende bijzondere bijstand. 3. Als een maatregel wordt opgelegd op bijzondere bijstand die op grond van artikel 12 van de wet wordt verstrekt, dan is deze maatregel - zowel wat hoogte als duur betreft - gelijk aan de maatregel die wordt opgelegd op de bijstandsnorm. De artikelen 9 tot en met 13 zijn van toepassing op beide maatregelen, maar dan moet wel in plaats van bijstandsnorm worden gelezen: 'bijzondere bijstand verstrekt op grond van artikel 12 van de wet'. 4. De maatregel kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, als na de maatregelwaardige gedraging het recht op algemene bijstand wordt beëindigd of ingetrokken. Dit is inclusief verhoging of verlaging op grond van paragraaf 3.3 van de wet. De grondslag is de bijstandsnorm die geldig is op de ingangsdatum van de maatregel. De maatregel kan niet eerder ingaan dan de dag waarop de gedraging heeft plaatsgevonden. 5. Kan een maatregel, ondanks het bepaalde in zesde lid, niet volledig worden uitgevoerd, omdat de bijstand wordt beëindigd? Dan wordt deze alsnog uitgevoerd, als de belanghebbende binnen een periode van één jaar opnieuw bijstand ontvangt. 6. In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden uitgevoerd, omdat de hoogte van de bijstand onvoldoende is, kan het bedrag van de maatregel verdeeld worden over meer maanden. 7. Een maatregel die wordt opgelegd voor een periode van meer dan drie maanden, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze wordt uitgevoerd, heroverwogen. Artikel 8 Samenloop van gedragingen Maakt een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig aan verschillende gedragingen en komt hij daardoor zijn verplichtingen uit artikel 2, eerste lid niet na? Dan bepaalt het college de hoogte en duur van de maatregel op basis van de gedraging waarvoor de zwaarste maatregel geldt. Hoofdstuk 2 Niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid Artikel 9 Categorieën Belanghebbenden komen hun verplichtingen niet of onvoldoende na, als ze zich niet houden aan artikel 9 en aan de verplichtingen genoemd in de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand of als ze algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden. Hierin onderscheiden we de volgende categorieën:
1. Eerste categorie: Belanghebbenden die zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of de registratie niet tijdig laten verlengen. 2. Tweede categorie: a. Belanghebbenden die niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid van arbeidsinschakeling. b. Belanghebbenden die zich niet houden aan de vastgestelde en aan hen kenbaar gemaakte procedures voor ziek- en betermeldingen, als zij moeten deelnemen aan reintegratieactiviteiten. Hieronder valt ook het niet aanwezig zijn op adres dat de belanghebbende heeft opgegeven waar hij tijdens zijn ziekte verblijft. 3. Derde categorie: a. Belanghebbenden die zich zo gedragen dat het moeilijk wordt om aan de arbeidsmarkt deel te nemen. Daarbij hoort het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen ofte aanvaarden. b. Belanghebbenden, jonger dan 27 jaar die niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de totstandkoming van het Plan van aanpak, dat gericht is op de inschakeling in de arbeid en/of het volgen van onderwijs binnen het regulier onderwijs, zoals bedoeld in artikel 9a, zevende lid en artikel 44a van de wet. Daartoe kan ook horen het ten minste voor gezien ondertekenen van de re-integratieovereenkomst of het Plan van aanpak. c. Belanghebbenden, jonger dan 27 jaar die niet, niet tijdig of niet volledig meewerken aan de evaluatie van de in het Plan van aanpak gemaakte afspraken die gericht zijn op arbeidsinschakeling en/of het volgen van een opleiding in het reguliere onderwijs, zoals bedoeld in artikel 9a, zevende lid en artikel 44a van de wet. d. Belanghebbenden die uit houding en gedrag laten blijken dat de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onder b van de wet niet worden nagekomen. Hierdoor wordt de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder ingetrokken op basis van artikel 9a, eerste lid van de wet. e. Belanghebbenden die een re-integratieovereenkomst niet tijdig ten minste voor gezien ondertekenen. Het gaat om de overeenkomst zoals die is opgesteld door de het college of een door het college aangewezen re-integratiepartner. f. Belanghebbenden die onvoldoende gebruikmaken van een door het college of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet. Hieronder valt: - sociale activering, - door het college (mede-)georganiseerde activiteiten gericht op om-, her- en/of bijscholing. g. Belanghebbenden die niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van het college of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen. h. Belanghebbenden die hun verplichtingen onvoldoende nakomen. Hierbij gaat het om de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid van de wet. Voor zover het gaat om een personen jonger dan 27 jaar, geldt dit ook voor specifieke verplichtingen die worden opgelegd gedurende vierweken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid van de wet. Dit geldt ook in die gevallen dat de jongere als onderdeel van een gezin, waarvan een of meer gezinsleden ouder zijn dan 27 jaar, een beroep doet op bijstand. i. Belanghebbenden, ouder dan 27 jaar die de verplichtingen, opgelegd door het college gedurende de inspanningsperiode van 4 weken, onvoldoende nakomen.
j. 4.
Belanghebbenden die onvoldoende of niet behoorlijk meewerken aan door het college opgedragen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie.
Vierde categorie: a. Belanghebbenden die algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden of door eigen toedoen verspelen of niet verkrijgen. b. Belanghebbenden die door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden. c. Belanghebbenden die geen gebruik maken van een door het college, of een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling. d. Belanghebbenden die de verplichtingen, opgelegd door het college gedurende de inspanningsperiode van 4 weken direct na de melding om een aanvraag om bijstand in te dienen, geheel niet nakomen. e. Belanghebbenden die geheel niet meewerken aan door college opgedragen werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie. f. Belanghebbenden, jonger dan 27 jaar die verwijtbaar niet deelnemen aan het regulier onderwijs zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid onder c en d van de wet.
5. Vijfde categorie: De belanghebbende die niet voldoet aan de afspraken die met betrekking tot diens inburgering zijn gemaakt en die zijn vastgelegd in een re-integratietraject binnen de WWB, waaronder het binnen een bepaalde termijn voldoen aan de exameneis zoals bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering. Artikel 10 De hoogte en de duur van de maatregel 1. De maatregel naar aanleiding van gedragingen genoemd in artikel 9, wordt vastgesteld op: a. 5 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 30 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. e. Een bedrag gelijk aan de bestuurlijke boete die wordt opgelegd op grond van de geldende lokale verordening Wet inburgering aan personen die dezelfde verplichtingen krijgen opgelegd zoals bedoeld in artikel 9, vijfde categorie maar die geen uitkering ontvangen op grond van de WWB, bij gedragingen van de vijfde categorie. Artikel 2, tweede lid van de verordening blijft van toepassing. 2. In die gevallen waarbij de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een gedraging binnen dezelfde categorie waarvoor eerder een maatregel is opgelegd, is er sprake van recidive. De maatregel wordt dan overeenkomstig dit artikel verzwaard. Bij het vaststellen van recidive geldt dat besluiten op grond van artikel 6, derde lid meetellen. Ook maatregelen die op grond van artikel 2, tweede lid zijn gematigd, tellen mee bij de bepaling of er sprake is van recidive. a. Bij gedragingen van de eerste of tweede categorie: in alle gevallen waarin de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden voor een tweede of volgende keer schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie,
wordt de hoogte van de maatregel, zoals genoemd in het eerste lid, verdubbeld. Is dit niet mogelijk, dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld. Hierbij wordt rekening gehouden met wat in artikel 8 staat. b. Bij gedragingen van de derde categorie: als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van de derde categorie, wordt een maatregel opgelegd van 100 procent gedurende één maand. Hierbij wordt rekening gehouden met wat in artikel 8 staat. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging die tot deze categorie behoort? Dan wordt een maatregel opgelegd van 100 procent en wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Steeds als de belanghebbende zich daama binnen een periode van 12 maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd zich nogmaals schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie wordt de duur van de vorige maatregel verdubbeld. c. Bij gedragingen van de vierde categorie: als de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van de vierde categorie, wordt een maatregel opgelegd van 100 procent gedurende twee maanden. Maakt de belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden nadat een maatregel op grond van dit lid is opgelegd, opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging behorend tot de vierde categorie, dan wordt de duur van de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. d. Bij herhaling van gedrag behorend tot de vijfde categorie wordt gehandeld overeenkomstig de lokale verordening Wet inburgering. Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Als de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, en het maatregelwaardig gedrag niet valt onder de artikelen 9, 12 en 13, dan wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. 2. Is er sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wordt een maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden; b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00: 40 procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden; c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00: 40 procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden; d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,00 tot € 10.000,00: 50 procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden; e. bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- of meer: 50 procent van de bijstandsnorm gedurende twaalf maanden. 3. Maakt een belanghebbende zich binnen een periode van twaalf maanden na vaststelling van de eerdere venwijtbare gedraging opnieuw schuldig aan een verwijtbare gedraging zoals bedoeld in dit artikel, dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van
de wet, zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. Naast het opleggen van een maatregel kan de betrokkene ook een verbod krijgen om in gebouwen van de gemeente te mogen komen. 2. Maakt de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na een gedraging als bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig aan een dergelijke gedraging, dan wordt een maatregel opgelegd van ten minste 50 procent gedurende twee maanden. 3. Als de betrokkene zich binnen een periode van twaalf maanden na vaststelling van de vorige verwijtbare gedraging voor een derde of volgende keer schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, dan wordt de laatst opgelegde maatregel verdubbeld. Daarbij wordt in eerste instantie de hoogte van de maatregel verdubbeld. Is dit niet mogelijk, dan wordt de duur van de eerder opgelegde maatregel verdubbeld. Artikel 13 Bijzondere verplichtingen op grond van de artikelen 55 en 57 WWB 1. Zijn aan belanghebbende een of meer verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 en 57 van de wet opgelegd en komt hij deze niet of in onvoldoende mate na, dan bedraagt de maatregel 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. 2. De duur van de maatregel zoals bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging zoals omschreven in het eerste lid. Een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, staat gelijk aan het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende reden, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid. Hoofdstuk 4 Handhavingsbeleid Artikel 14 Handhavingsbeleid 1. Het college biedt periodiek, maar ten minste eenmaal per vier jaar, aan de gemeenteraad een handhavingsplan aan, met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten. 2. Jaarlijks rapporteert het college hierover aan de gemeenteraad. 3. Het benadelingsbedrag wordt volledig teruggevorderd of door een verlaging van de bijstandsnorm volledig geïncasseerd. 4. Het college kan besluiten rente en kosten in rekening te brengen. 5. Het college kan voor het handhavingsbeleid nadere regels stellen. Hoofdstuk 5 Slotbepalingen Artikel 15 Bevoegdheid college In die gevallen waarin de verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 16 Overgangsrecht 1. Als dezelfde maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden zowel vóór als op/of na de datum dat deze verordening in ingegaan, worden besluiten, waaronder de beslissing op bezwaar, genomen met toepassing van deze verordening. 2. Bij toepassing van het eerste lid wordt - voor zover van toepassing - de hoogte van de maatregel in het voordeel van de belanghebbende gematigd tot wat deze zou bedragen in de maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012.
Artikel 17 Ingangsdatum 1. Deze verordening gaat in op 1 maart 2013, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. 2. Op 1 januari 2013 vervalt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012.
Artikel 18 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als. de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2013.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 maart 2013.
.burgemeester
rnr. drs. G.A.A. Verkerfc .griffier.
.H. van Luyk
TOELICHTING VAN DE MAATREGELENVERORDENING ALGEMEEN De Wet werk en bijstand (WWB) schrijft voor dat de Raad voor bepaalde onderwerpen zelf regels moet maken. Deze regels moet de Raad vastleggen in een verordening. Sinds het ingaan van de WWB moet de Raad zelf bepalen wat er gebeurt met iemand die een uitkering ontvangt en die zich niet houdt aan de regels die in de WWB staan. In deze maatregelenverordening staat welke maatregelen het college dan neemt; dat heet 'een maatregel opleggen'. Houdt een uitkeringsgerechtigde zich niet aan de regels van de WWB, dan kan de bijstand worden verlaagd. Met ingang van 1 januari 2013 is de WWB gewijzigd. Vanaf die datum legt het college in het geval van een overtreding van de inlichtingenplicht niet langer een maatregel op, maar een boete. Dit is geregeld in de 'Wet aanscherping fraude en sanctiemogelijkheden sociale zekerheidswetgeving', en niet in deze verordening. Hiermee geeft het Rijk een duidelijk signaal af in de bestrijding van fraude en misbruik met sociale zekerheidsuitkeringen. Deze wet geldt niet alleen voor de WWB, maar voor alle sociale zekerheidswetten. De onderdelen in de vorige verordening die te maken hadden met de schending van de inlichtingenplicht zijn venvijderd. Tegelijk zijn de maatregelen die een gevolg zijn van een schending van de re-integratieplicht en de arbeidsplicht verzwaard. Naar aanleiding van de "Westlandactie' zijn de Delftse maatregelen vergeleken met die van de regiogemeenten. De maatregelen die Delft oplegde bleken relatief gematigd. Gelet op de steeds verdergaande regionalisering is het noodzakelijk de maatregelen op te trekken naar het niveau van de gemeenten Rotterdam en Den Haag. Nieuw in deze verordening zijn maatregelen die het college oplegt als de belanghebbende zich niet houdt aan specifieke verplichtingen die worden opgelegd gedurende de zgn. inspanningsperiode. Binnenkort zal Delft hiermee gaan beginnen. Dit betekent dat bij de aanvraag om bijstand de cliënt een aantal specifieke verplichtingen krijgt opgelegd. Deze zijn gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het vergroten van de participatiemogelijkheden. In een periode van 4 weken moet de betrokkene deze verplichtingen nakomen. Het onvoldoende nakomen betekent een maatregel op grond van de derde categorie. Het geheel niet nakomen behoort tot de vierde categorie. Een inburgeringstraject kan een onderdeel zijn van een re-integratietraject. Het niet voldoen aan de verplichtingen, inclusief het binnen bepaalde termijnen halen van het inburgeringsexamen, betekent dat het college een maatregel of een bestuurlijke boete oplegt. Voor uitkeringsgerechtigden is het een maatregel; voor niet-uitkeringsgerechtigden is het een bestuurlijke boete. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is in de verordening opgenomen dat de maatregel gelijk is aan de boete die op grond van de Delftse verordening wordt opgelegd. Het college kan van de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie eisen. Een tegenprestatie zoals bedoeld in de wet staat geheel los van de re-integratie van de betrokkene. Het is dan ook niet gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling. Dit in tegenstelling tot sociale activering. Als het college besluit de tegenprestatie in te voeren zal zij dit in een beleidslijn vastleggen. Niet of onvoldoende meewerken aan de geëiste tegenprestatie kan leiden tot een maatregel.
Tegelijk met deze aanpassingen van de verordening hebben wij nog een aantal technische wijzigingen doorgevoerd. Ook enkele verwijzingen naar de inmiddels vervallen huishoudinkomenstoets hebben wij verwijderd. Het verlenen van bijstand bestaat uit twee onderdelen, namelijk: - verstrekken van een inkomensvoorziening; - ondersteuning bij het zoeken of krijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of, voor jongeren, terugkeer naar school. Voor beide onderdelen gelden verplichtingen. Het niet naleven hiervan kan een maatregel tot gevolg hebben. In artikel 18 WWB staat dat gemeenteraad zelf de regels van het maatregelenbeleid moeten maken. In dit artikel staat het volgende: 1. het college zorgt ervoor dat de bijstand (voor levensonderhoud en sommige vormen van bijzondere bijstand) en de regels die daarbij horen, passen bij de persoon of het gezin die de bijstand krijgt. Een ander woord voor een persoon die recht heeft op bijstand is uitkeringsgerechtigde. Het college houdt rekening met alle omstandigheden, mogelijkheden en financiën van de persoon of het gezin. Het verstrekken van bijstand is dus maatwerk. De hoogte of het bedrag van de bijstand hangt af van iemands leefsituatie, financiën en of iemand zich aan de regels van de WWB houdt. 2. Bijstand kent rechten en plichten. Recht op bijstand betekent ook de plicht eraan te werken om weer uit de uitkering te komen. Als een uitkeringsgerechtigde zich niet houdt aan de regels die bij bijstand horen of als een uitkeringsgerechtigde zich ernstig misdraagt, verlaagt het college de bijstand. De bijstand wordt niet verlaagd, als een uitkeringsgerechtigde daar niets aan kan doen. Uitgangspunten De vorige maatregelenverordening is de basis voor de nieuwe regels. De maatregelenverordening is aangepast, omdat de wet en het beleid van de gemeente is gewijzigd. De maatregelen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat uitkeringsgerechtigden zich aan de plichten houden die bij bijstand horen. De WWB-uitkering verlagen Het college kan de bijstand voor levensonderhoud en sommige vormen van bijzondere bijstand verlagen. Zij legt een maatregel op over de bijstandsnorm die voor een uitkeringsgerechtigde of voor een gezin van toepassing is. De bijstandsnorm bepaalt het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ontvangt. Dit bedrag is gebaseerd op iemands leefsituatie, bijvoorbeeld of iemand kinderen heeft, samenwoont of getrouwd is. Er zijn uitzonderingen op de regel dat de gemeente een maatregel oplegt over de bijstandsnorm die voor een uitkeringsgerechtigde van toepassing is: - Jongeren die bijzondere bijstand krijgen als aanvulling op hun uitkering. Soms krijgen jongeren (van 18 tot 21 jaar) een aanvulling voor algemeen noodzakelijke kosten. Dat zijn kosten die iedereen moet maken, zoals voor wonen, kleding en medische kosten. Als het college de maatregel alleen over de lagere jongerennorm zou opleggen, zou dit niet eerlijk zijn, ook niet ten opzichte van leeftijdgenoten van 22 jaar. - De langdurigheidstoeslag. Dit is geregeld in artikel 36 WWB. Het college legt geen maatregel op omdat het alleen kan gaan om opgave van onvoldoende of onjuiste gegevens. Immers, het college kan dan ook niet het recht op
langdurigheidstoeslag vaststellen en dus uitkeren. Een uitzondering is, als de uitkeringsgerechtigde die recht heeft op een langdurigheidstoeslag zich zeer ernstig misdraagt. Tot en met 31 december 2012 werd ook voor een schending van de informatieplicht een maatregel opgelegd. De bijstandsgerechtigde is verplicht alle informatie te verstrekken die van belang is voor de uitkering. Een schending van de informatieplicht betekent dat de bijstandsgerechtigde deze informatie niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig heeft verstrekt. Het college verstaat onder tijdig: ten hoogste twee weken nadat de bijstandsgerechtigde op de hoogte was van het te melden feit of de in een brief vermelde uiterste inleverdatum met betrekking tot de gevraagde informatie (dit geldt ook voor het zgn. statusformulier). Zodra het college besluit een maatregel op te leggen, gebeurt dit doorgaans direct. Soms legt het college met terugwerkende kracht een maatregel op. Dat gebeurt als iemand bijvoorbeeld geen uitkering meer ontvangt of wanneer de bijstand al is uitbetaald.
Relatie met re-integratieverordening
Zonder rechten geen plichten, en andersom. De gemeenteraad heeft regels voor het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vastgesteld in een verordening. Die schrijft de wet voor. Ondersteuning bij arbeidsinschakeling is alle hulp die de het college kan bieden om weer aan het werk te kunnen. Voor jongeren (tot 27 jaar) kan dat ook hulp zijn om weer naar school te gaan (officieel: terug te keren naar onderwijs dat het Rijk financiert). Relatie met de Wet inburgering De gemeenteraad moet regels, rechten en plichten vaststellen voor het informeren van personen die verplicht zijn om in te burgeren, en hen daarbij ook helpen. Die regels staan in de verordening Wet inburgering (Wl). Soms valt een uitkeringsgerechtigde onder de verordening Wl én onder de maatregelenverordening, dat heet een samenloop. De Wl-activiteit moet wel onderdeel zijn van het re-integratietraject. Wanneer u bijvoorbeeld een boete krijgt op grond van de verordening Wl, gaat de maatregelenverordening voor. De boete vervalt dan. Met deze verordening wordt geregeld dat de hoogte van de maatregel gelijk is aan de bestuurlijke boete. Daar mee wordt rechtsongelijkheid voorkomen. Categorieën van onvoldoende meewerken aan werk krijgen Om te bepalen welke maatregel het college oplegt, wordt de uitkeringsgerechtigde in een categorie ingedeeld. Daarvoor kijkt het college naar in hoeverre een uitkeringsgerechtigde of een gezinslid niet aan het werk gaat; dat heet maatregelwaardig gedrag. Er zijn vijf categorieën, en de maatregel die aan iemand wordt opgelegd, hangt af van in welke van deze categorieën zijn gedrag past. De categorieën lopen op naar zwaarte. Gedrag in categorie 1 leidt tot een minder zware maatregel dan gedrag in categorie 4. De vijfde categorie is speciaal bedoeld voor de hierboven genoemde samenloopgevallen. Categorie 1 Categorie 2
Uitkeringsgerechtigden of gezinsleden die zich niet inschrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of hun inschrijving niet op tijd verlengen, krijgen een maatregel van de eerste categorie. Uitkeringsgerechtigden moeten meewerken aan onderzoeken om te bepalen wat hun mogelijkheden zijn om (weer) een het werk te gaan. Het college kan iemand opdragen mee te doen aan een dergelijk onderzoek. Het kan dat de uitkeringsgerechtigde door ziekte niet kan deelnemen aan reintegratieactiviteiten. Om te controleren of dit inderdaad het geval is, of om vast te
Categorie 3
Categorie 4
Categorie 5
stellen wanneer iemand weer wel deel kan nemen worden hierover afspraken gemaakt, zoals bijvoorbeeld het adres waar de uitkeringsgerechtigde tijdens zijn ziekte verblijft. Doen zij dat niet, dan volgt een maatregel van de tweede categorie. Uitkeringsgerechtigden of gezinsleden moeten aantonen dat zij actief bezig te zijn met het zoeken naar, of krijgen van werk. Onder deze categorie vallen alle gedragingen die betrekking hebben op het onvoldoende of niet behoorlijk meewerken aan alle aangeboden voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling of anderzijds. Dit geldt ook voor activiteiten die vallen onder 'sociale activering'. Dat gaat om veelal onbetaalde activiteiten die erop gericht zijn (weer) mee te kunnen doen in de maatschappij. Dat geldt bijvoorbeeld voor het niet meedoen aan een opleiding die de gemeente voorstelt. Wanneer een uitkeringsgerechtigde een re-integratieovereenkomst niet of niet op tijd tekent, houdt iemand zich niet aan de verplichtingen, want daarmee vertraagt hij namelijk het (weer) aan het werk gaan. Een uitkeringsgerechtigde kan een maatregel categorie 3 krijgen wanneer hij zich niet houdt aan een afspraak die het college met hem maakt. Tot deze categorie horen ook gedraging die beoordeeld worden als het niet voldoende of onbehoorlijk meewerken aan onbeloonde werkzaamheden die door het college worden opgedragen als een tegenprestatie. De tegenprestatie zoals deze hier wordt bedoeld heeft geen relatie met een (toekomstige) inschakeling op de arbeidsmarkt. Tot deze categorie horen gedragingen die te kenmerken zijn als het geheel niet meewerken. Hiertoe behoren in ieder geval uitkeringsgerechtigden die door eigen schuld hun werk (gedeeltelijk) kwijtraken. Zij krijgen een maatregel van de vierde categorie. Of het geheel niet meewerken aan de tegenprestatie. Of, voor jongeren het verwijtbaar niet deelnemen aan het reguliere ondenwijs. Volgens de wet zouden deze jongeren uitgesloten moeten zodat zij geen aanspraak kunnen maken op bijstand. Het gevaar is dat deze jongeren buiten beeld van de gemeente blijven en afglijden. Door deze jongeren, weliswaar met een maatregel toch een uitkering te verstrekken blijven zij bij de gemeente in beeld en kunnen zij met een aangepast traject op maat toch worden begeleid. Deze categorie is nieuw. In sommige gevallen zijn er afspraken gemaakt met mensen die inburgeringsactiviteiten doen als onderdeel van een reintegratietraject binnen de WWB. Om rechtsongelijkheid te voorkomen wordt een eventuele maatregel gelijk gemaakt met de bestuurlijke boete die inburgeringsplichtigen krijgen opgelegd als zij deze verplichtingen niet of niet voldoende nakomen.
Ander maatregelwaardig gedrag Er is geen indeling in categorieën voor overig 'maatregelwaardig gedrag', dus de maatregel die kan worden opgelegd voor bepaald gedrag of wanneer iemand zich niet houdt aan de regels. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand - te weinig verantwoordelijkheid toont, bijvoorbeeld door het te snel opmaken van (spaar)geld of het niet (of op tijd) gebruikmaken van een voorliggende voorziening. (Dat is elke voorziening buiten de WWB waarop de klant een beroep kan doen, bijvoorbeeld een WWuitkering.) - zich ernstig misdraagt tegenover medewerkers van de gemeente; dit soort gedrag kan uiteenlopen van schelden en bedreiging tot fysieke mishandeling.
-
niet de verplichtingen nakomt die in de artikelen 55 en 57 WWB staan; het gaat dan om enkele bijzondere plichten die het college kan opleggen, zoals het naar een dokter gaan of meewerken aan het direct uit de uitkering betalen van bepaalde kosten.
Informatie verstrekken en verantwoordelijkheidsbesef Een uitkeringsgerechtigde moet alle gegevens die van belang zijn doorgeven. Dat heet informatieplicht of inlichtingenplicht. Houdt iemand zich daar niet aan, dan wordt een boete opgelegd. Een boete is iets anders dan een maatregel. De boete is per wet geregeld en daarom niet opgenomen in deze maatregelverordening. Herhaling van maatregelwaardig gedrag In deze verordening staan regels voor herhaaldelijk 'maatregelwaardig gedrag'. Het kan gebeuren dat het gedrag van een uitkeringsgerechtigde niet verandert nadat het college hem een maatregel heeft opgelegd voor zijn gedrag. De klant herhaalt zijn gedrag. Dit heet recidive. Is er binnen twaalf maanden sprake van recidive? Dan kan het college de maatregel verhogen. Misdragingen In deze verordening staat slechts een minimummaatregel voor klanten die zich ernstig misdragen tegenover medewerkers van de gemeente. De reden hiervoor is dat het om uiteenlopende soorten gedrag kan gaan. Daarnaast is de oorzaak van dergelijk slecht gedrag belangrijk, dat kan bijvoorbeeld frustratie zijn. Maar iemand kan ook proberen met zijn gedrag te krijgen wat hij wil, bijvoorbeeld geld, bijstand of nog anders. De maatregel moet daarom persoonlijk worden bepaald. In uiterste gevallen kan het een klant direct worden verboden om in een gemeentelijk gebouw te komen. Handhavingsbeleid In deze verordening staat een apart artikel over hoe de gemeenteraad ervoor kan zorgen dat het beleid in deze verordening uitgevoerd wordt. Dit heet handhavingsbeleid. In de wet staat dat de gemeenteraad haar handhavingsbeleid in een verordening moet regelen. De gemeenteraad van Delft heeft dat gedaan in deze maatregelenverordening. Slotbepaling Tot slot staan er in deze verordening speciale bevoegdheden. Dat zijn speciale rechten die alleen het college heeft. Zo kan het college maatregelen opleggen die niet in deze verordening staan. Verder kan het college elk jaar de minimumbedragen in deze verordening aanpassen.
TOELICHTING PER ARTIKEL Artikel 1 Begripsomschrijving De woorden en termen die in deze maatregelenverordening staan, hebben dezelfde betekenis als die in de WWB staan. In de verordening gebruikt de gemeenteraad het woord uitkeringsgerechtigde. Daarmee bedoelt zij de persoon die een WWB-uitkering ontvangt van het college. Benadelingsbedrag In deze verordening staat dat soms de hoogte van de maatregel afhankelijk is van de hoogte van het bedrag dat ten onrechte aan uitkering is / wordt ontvangen. Heeft een uitkeringsgerechtigde ten onrechte een bepaald bedrag aan bijstand ontvangen, dan is er ook ten onrechte een bedrag betaald aan belasting en premies. Deze bedragen samen vormen het benadelingsbedrag. Benadelingsbedrag is ook het bedrag waarvoor de gemeente is / wordt benadeeld omdat de betrokkene eerder een beroep doet op bijstand. Dit kan bijvoorbeeld als de cliënt door eigen toedoen geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening. De langdurigheidstoeslag is een onderdeel van de bijzondere bijstand. Wanneer een uitkeringsgerechtigde geen bijstand voor levensonderhoud ontvangt, kan iemand in uitzonderingsgevallen een maatregel over de langdurigheidstoeslag krijgen. Het begrip regulier onderwijs houdt in dat het om onderwijs gaat dat het Rijk financiert. De student of scholier volgt onderwijs waarvoor een vergoeding op grond van de Wet studiefinanciering (WSF) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) beschikbaar is. De wet kent het begrip tegenprestatie. Dit zijn onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden die het college een uitkeringsgerechtigde kan opdragen. Dit is geregeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de wet. Artikel 2
Een maatregel opleggen
Eerste lid Aan het recht op een bijstandsuitkering (ook wel: WWB-uitkering) zijn verplichtingen verbonden: 1. Het tonen van voldoende verantwoordelijkheidsbesef voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid WWB). 2. De plicht om mee te werken aan arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB). Deze plicht bestaat uit twee delen: - De arbeidsplicht, de plicht om te proberen werk te krijgen en aan te nemen. Hiertoe hoort inschrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf, tenzij iemand van die verplichting ontheven is. - De re-integratieplicht de plicht gebruik te maken van de re-integratiemogelijkheden van het college, en zich houden aan de afspraken die hierover zijn gemaakt. Het college houdt hierbij rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. De re-integratieverordening die elke gemeenteraad moet vaststellen, is de juridische basis voor het opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen staan in het besluit dat een uitkeringsgerechtigde van het college ontvangt.
Voor jongeren tot 27 jaar gelden op dit punt nog enkele specifieke, nieuwe verplichtingen. Een van de verplichtingen is dat de jongere tijdens de zoekperiode van vier weken de plicht heeft om aantoonbaar te zoeken naar werk. Ook moet hij de mogelijkheden onderzoeken om een opleiding te volgen in het reguliere ondenwijs. Een andere nieuwe verplichting is dat de jongere afspraken moet maken met het college om niet meer afhankelijk te zijn van een uitkering. Dit moet worden vastgelegd in een 'Plan van aanpak'. De jongere moet hier aan meewerken. Ook het regelmatig bespreken van de afspraken die zijn gemaakt, is een nieuwe verplichting. Zo'n Plan van aanpak moet ook worden gemaakt voor alleenstaande ouders. 3. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid WWB). Het college kan een uitkeringsgerechtigde medewerking vragen voor de uitvoering van de wet, bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde: - toestemming geeft voor een huisbezoek; - meewerkt aan een psychologisch of sociaal medisch onderzoek. Artikel 18, tweede lid WWB beschrijft een bijzondere overtreding, namelijk de uitkeringsgerechtigde die zich ernstig misdraagt tegenover het college en zijn medewerkers. De informatieplicht (artikel 17, eerste lid WWB). Naast de eerder genoemde verplichtingen is er ook de informatieplicht. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht het college te informeren over zaken die van invloed kunnen zijn op het re-integratieproces of het recht op bijstand. Hij moet zo'n verandering binnen twee weken doorgeven; hien/oor is een wijzigingsformulier beschikbaar. Het schenden van de informatieplicht valt echter niet meer onder deze maatregelverordening. Tweede lid In de maatregelenverordening staan standaardmaatregelen voor verschillend gedrag. Het gaat hier om uitkeringsgerechtigden die zich niet aan hun verplichtingen houden. Zo'n standaardmaatregel kan een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm zijn voor een vaste periode. In dit tweede lid staat de hoofdregel: het college houdt bij het opleggen van een maatregel rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Daarnaast bekijkt zij of een uitkeringsgerechtigde het gedrag echt niet verweten kan worden. Het college kan van de hoogte en de duur van de standaardmaatregel afwijken, als dat nodig is. Zij kan er ook voor kiezen om een zwaardere of lichtere maatregel op te leggen. Bij het vaststellen of een uitkeringsgerechtigde een maatregel krijgt opgelegd, doorloopt het college drie stappen: 1. vaststellen van de ernst van het gedrag; 2. vaststellen van de verwijtbaarheid; 3. vaststellen van de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde. Hoe ernstig iemand zich misdragen heeft, bepaalt de hoogte en de duur van de maatregel. Over de invloed van verwijtbaarheid op de maatregel, is meer te lezen in de toelichting bij artikel 6. Persoonlijke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de hoogte van een maatregel. Een minder zware maatregel kan een uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld krijgen: - als er bijzondere financiële omstandigheden zijn, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten, of uitgaven waarvoor geen financiële tegemoetkoming is; - bij sociale omstandigheden, zoals: gezinnen met ten laste komende kinderen.
Artikel 3
Een maatregel berekenen
Eersfe lid Het college legt een maatregel op over de bijstandsnorm of over het benadelingsbedrag. Dat is het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ten onrechte aan bijstand heeft ontvangen. Het kan ook het bedrag zijn dat het college aan bijstand moet betalen doordat de uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening. De bijstandsnorm bepaalt het bedrag dat een uitkeringsgerechtigde ontvangt. Dit bedrag is gebaseerd op iemands leefsituatie. Bijvoorbeeld: de leeftijd van een uitkeringsgerechtigde, of er kinderen zijn, of iemand samenwoont of niet. Het college legt de maatregel op over de bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging, en inclusief vakantietoeslag. Een maatregel is een bepaald percentage van de bijstandsnorm. Een maatregel wordt altijd opgelegd voor een bepaalde tijd. Wanneer het college de maatregel oplegt op basis van artikel 11 van deze verordening, geldt niet wat hiervoor staat. Dan hangt de hoogte van de maatregel af van het benadelingsbedrag. Tweede lid Doorgaans legt het college een maatregel op in de toekomst, namelijk nadat het besluit is genomen om een maatregel op te leggen. Kan dat niet, bijvoorbeeld doordat een uitkeringsgerechtigde zijn uitkering al heeft ontvangen of geen uitkering meer ontvangt? Dan kan het college een maatregel ook met terugwerkende kracht opleggen, dus in het verleden. Derde lid De basis voor de maatregel is de bijstandsnorm die geldt in de periode waarover de maatregel wordt opgelegd. Soms kan het college een maatregel opleggen op basis van artikel 12 WWB. Dit is een apart artikel waarmee het college in sommige gevallen uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar een aanvulling kan geven op hun inkomen. Ook kan het college soms een maatregel opleggen op de langdurigheidstoeslag (artikel 36 WWB). De aanvulling is een vorm van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand is een soort gemeentelijk fonds waarop uitkeringsgerechtigden een beroep kunnen doen. Bijvoorbeeld als iemand door persoonlijke bijzondere omstandigheden extra kosten moeten maken en zij deze kosten niet kunnen betalen. Legt het college alleen over de lage jongerennorm een maatregel op, dan zou dit oneerlijk zijn tegenover uitkeringsgerechtigden die ouder zijn 21 jaar. Met deze verordening kan het college ook een maatregel opleggen op de extra aanvulling voor deze jongeren. In bijzondere situaties legt het college een maatregel op de langdurigheidstoeslag. Bijvoorbeeld als iemand zich bij het aanvragen hiervan ernstig misdraagt. Artikel 4 Besluit bij opgelegde maatregel De maatregel om de bijstand te verlagen, legt het college op met een besluit. Wanneer het college een maatregel over een lopende uitkering oplegt, dan is de basis daarvoor artikel 45 WWB, samen met artikel 18, tweede lid WWB. Legt het college een maatregel op met terugwerkende kracht, dan is de basis daarvoor artikel 54, derde lid WWB. Het college moet het recht op bijstand opnieuw bekijken. Is de uitkeringsgerechtigde het niet eens met de maatregel, dan kan hij bezwaar maken. Een onafhankelijke commissie bekijkt het besluit dan nogmaals. Deze commissie adviseert
vervolgens het college, dat dan opnieuw een besluit neemt. Is de uitkeringsgerechtigde het ook hier niet mee eens, dan kan hij in beroep gaan bij de rechtbank. Het college moet een uitkeringsgerechtigde altijd informeren over een besluit. Deze eisen staan in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij moet het besluit ook altijd toelichten en uitleggen aan een uitkeringsgerechtigde. Artikel 5 De belanghebbende horen Voordat het college de beschikking opstelt, moet zij de uitkeringsgerechtigde soms vragen om zijn kant van het verhaal te vertellen ('hem horen'). Dat heet hoorplicht. Dit staat in artikel 4:7 van de Awb. In het tweede lid staan een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De uitzonderingen onder a en b staan ook in de Awb. Vaak zijn er meer redenen om iemand niet te horen. Dan gaat het vaak om het niet verschijnen op een oproep. Artikel 6 Maatregel toch niet opleggen In dit artikel staat wanneer het college geen maatregel oplegt. Eerste lid Het college legt geen maatregel op, als een uitkeringsgerechtigde niets verweten wordt. Een andere reden is dat het gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden (dat heet verjaring). De maatregel moet namelijk wel effectief zijn ('lik op stuk'), daarom legt het college een maatregel zo snel mogelijk op nadat het gedrag plaatsvond. Onder b staat daarom dat het opleggen van een maatregel moet worden opgelegd binnen één jaar nadat de het college erachter is gekomen dat er sprake is van maatregelwaardig gedrag. Tweede lid Het college hoeft geen maatregel op te leggen wanneer er 'dringende redenen' zijn. Wat dat betekent, hangt van de situatie af. Derde lid Het college laat een uitkeringsgerechtigde per brief weten dat hij geen maatregel krijgt, als er sprake is van dringende redenen. Dat is belangrijk, als de uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt dat aanleiding gaf tot het overwegen van de maatregel {recidive). Het college moet zo goed mogelijk informeren over de verplichtingen die bij de bijstand horen. Uitkeringsgerechtigden moeten persoonlijk en op maat geïnformeerd worden. Let op. Om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde het gedrag herhaalt, wordt de gematigde maatregel wel officieel gezien als een echte maatregel. Artikel 7 Hoe de maatregel wordt opgelegd Wat houdt de maatregel in en wanneer wordt hij opgelegd? Eerste lid De maatregel houdt in het verlagen van de uitkering. Dit kan op twee manieren. Het college verlaagt het uitkeringsbedrag - in de eerstvolgende maand of maanden, of - met terugwerkende kracht, dus in het verleden, door de uitkering opnieuw te bekijken en te beoordelen.
Het in de toekomst verlagen van de uitkering is de gemakkelijkste manier. Het college hoeft de bijstand dan niet opnieuw te bekijken en te beoordelen om vervolgens het bedrag van de maatregel terug te eisen. Het college legt de maatregel zo snel mogelijk op ('lik op stuk'). Een uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk na het verwijtbare gedrag bericht van het college. Dat kan alleen als het college de uitkering over (dat deel van) de maand nog niet heeft betaald. Wanneer zij de uitkering al heeft betaald, moet een uitkeringsgerechtigde (een deel van) het geld van die uitkering terugbetalen. Dat is niet handig en moeilijk uit te voeren. Het college lost dit op door de maatregel dan op te leggen vanaf de eerste dag van de volgende maand. Tweede en derde Ud Het college kan beslissen om de maatregel op te leggen op de bijzondere bijstand die iemand ontvangt op grond van artikel 12 WWB. Dit geldt bijna alleen voor zelfstandig wonende jongeren. Wanneer een maatregel wordt opgelegd op de bijzondere bijstand, is deze net zo hoog en duurt deze net zo lang als de maatregel op de algemene bijstand. Vierde Ud Soms merkt het college maatregelwaardig gedrag pas op nadat de uitkering is gestopt of ingetrokken. Dan kan het college achteraf een maatregel opleggen. Vijfde Ud Soms kan het college een maatregel niet uitvoeren omdat een uitkering is gestopt. Zij kan de maatregel dan alsnog opleggen. Dat kan wanneer een uitkeringsgerechtigde binnen een jaar opnieuw bijstand ontvangt. Hij ontvangt dan een brief waarin staat dat hij alsnog een maatregel opgelegd kan krijgen. Het daadwerkelijke besluit voor zo'n maatregel neemt het college pas wanneer een uitkeringsgerechtigde opnieuw bijstand aanvraagt. Zesde Ud Soms kan het college een maatregel niet uitvoeren omdat het bedrag aan bijstand te laag is. Bijvoorbeeld wanneer dat een aanvulling is op andere inkomsten, zoals alimentatie. Het college kan dan besluiten om de maatregel over verschillende maanden te verdelen. Hiermee voorkomt zij dat er rechtsongelijkheid ontstaat. Zevende Ud Het college kan soms een maatregel voor langer dan drie maanden opleggen. Zij moet de maatregel dan na die drie maanden opnieuw beoordelen. Dat staat in artikel 18, derde lid WWB. Een officieel besluit is daarbij niet nodig. Het college hoeft niet alle feiten en omstandigheden opnieuw te bekijken, maar alleen of het redelijk is dat de maatregel voortduurt. Daarbij kan zij rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde, maar ook of diegene zich wel aan zijn verplichtingen houdt. Artikel 8 Samenloop van gedragingen Een uitkeringsgerechtigde kan zich op min of meer hetzelfde moment op verschillende manieren de regels overtreden. Dan geldt de regeling voor samenloop. Overtreedt een uitkeringsgerechtigde tegelijk verschillende regels of verplichtingen door hetzelfde gedrag? Dan geldt het gedrag waarvoor de zwaarste maatregel geldt. Ook wanneer verschillende gezinsleden de regels overtreden door verwijtbaar gedrag, geldt de zwaarste maatregel (artikel 18, vierde lid WWB). Artikel 9 Categorieën Werkt een uitkeringsgerechtigde niet of niet genoeg mee aan het aan het werk gaan of blijven? Het (maatregelwaardig) gedrag dat daarbij hoort, verdeelt de Raad in vier categorieën. De
zwaarte van het gedrag bepaalt in welke categorie een uitkeringsgerechtigde valt. Hoe meer het gedrag bijdraagt aan het niet aan het werk gaan of blijven, hoe zwaarder de categorie. Bij het opleggen van verplichtingen en maatregelen houdt het college zo veel mogelijk rekening met de persoonlijke situatie van een uitkeringsgerechtigde. Categorie 1, Dit is de formele, officiële verplichting voor uitkeringsgerechtigden om zich in te schrijven als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf. En ook om de inschrijving op tijd te verlengen. Categorie 2 Een uitkeringsgerechtigde moet meewerken aan een onderzoek om zijn / haar mogelijkheden te onderzoeken om (weer) aan het werk te gaan. Een uitkeringsgerechtigde moet zich ook houden aan de regels over ziek- en betermelding. Het college en de re-integratiepartners informeren een uitkeringsgerechtigde over deze regels. Het niet komen opdagen bij afspraken valt onder categorie 3. Categorie 3 In deze categorie gaat het om gedrag dat zich in grote lijnen kenmerkt als het onvoldoende meewerken aan alle voorzieningen die het college aanbiedt om de kansen te vergroten om weer aan het werk te gaan. Voorbeelden van de verplichting zijn: negatief gedrag tijdens sollicitaties en onvoldoende meewerken aan de re-integratieovereenkomst. Meewerken betekent ook het (tijdig) ondertekenen van deze overeenkomst. Voor jongeren en alleenstaande ouders geldt dat zij moeten meewerken aan het tot stand komen van een Plan van aanpak. In zo'n overeenkomst of Plan van aanpak zijn afspraken gemaakt. Iemand moet laten zien dat de afspraken zijn nagekomen. Daar vallen ook activiteiten onder die gericht zijn op sociale activering of zorg. Sociale activering zijn maatschappelijk nuttige activiteiten, bijvoorbeeld: vrijwilligerswerk. Deze activiteiten zijn erop gericht dat de uitkeringsgerechtigde uiteindelijk (weer) een betaalde baan kan krijgen. Het college vermeldt apart het niet ondertekenen van een re-integratieovereenkomst. Dit zijn de afspraken die gemaakt zijn over hoe een uitkeringsgerechtigde (weer) aan het werk gaat, of op welke manier het college daarbij helpt. Niet ondertekenen kan voor vertraging zorgen bij het aan het werk gaan. Ook uitkeringsgerechtigden die een opleiding moeten volgen volgens zijn reintegratieovereenkomst vallen hieronder. Uitkeringsgerechtigden moeten op tijd op een afspraak komen. Bijvoorbeeld om te zien of de bijstand nog van toepassing is, of om te zien of hij genoeg doet om (weer) aan het werk te gaan. Dit geldt voor alle afspraken of oproepen die het college en haar partners doen voor het uitvoeren van deze wet. Komt een uitkeringsgerechtigde niet op een afspraak? Dan is dit maatregelwaardig gedrag dat valt onder categorie 3. Dit geldt ook voor afspraken die het college maakt met de cliënt om op een bepaald moment contact op te nemen met de gemeente. Dit kan mondeling aan de balie, maar ook schriftelijk of telefonisch. Ook dit soort gevallen wordt aangemerkt als een vorm van "het niet nakomen van afspraken". Het verwijtbaar niet voldoen aan deze afspraken wordt gezien als maatregelwaardig gedrag binnen categorie 3.
Voor personen tot 27 jaar geldt sinds 1 januari 2012 een 'zoekperiode' van vier weken. Dit houdt in dat hij pas na vier weken aanspraak kan maken op ondersteuning en/of een uitkering ; het college registreert daarom de datum van melding. Tijdens deze zoekperiode moet de jongere: - aantoonbaar op zoek gaan naar werk; - aantoonbaar onderzoeken wat zijn mogelijkheden zijn voor het volgen van ondenwijs. Heeft de jongere zich in deze zoekperiode niet ingespannen, dan wordt de aanvraag om een uitkering niet in behandeling genomen en start een nieuwe zoekperiode.. Heeft de jongeren bijna alles , maar onvoldoende gedaan, dan kan wel een uitkering worden verstrekt, maar met een maatregel. In 2012 start de gemeente met het instellen van een inspanningsperiode van 4 weken bij iedereen die een uitkering aanvraagt. Gedurende deze inspanningsperiode, direct na de aanvraag wordt de aanvrager enkele specifieke verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn afgestemd op de individuele omstandigheden en de mogelijkheden van de aanvrager. De verplichtingen zijn gericht op een zo snel mogelijke werkaanvaarding en/of het vergroten van de mogelijkheden tot participatie. Immers, vanaf het moment dat een belanghebbende zich heeft gemeld om een uitkering aan te vragen zijn direct alle verplichtingen op hem van toepassing. De verplichtingen legt het college (in samenspraak met de belanghebbende) vast in een overeenkomst die door beide partijen (ten minste voor gezien) wordt ondertekend. Deze overeenkomst is een eerste re-integratieovereenkomst. De verplichtingen die worden opgelegd zijn een onderdeel van de in de wet opgenomen meewerkingsplicht en de re-integratieplicht. Het onvoldoende nakomen van deze verplichtingen wordt gerekend tot deze derde categorie. Ook het onvoldoende of onbehoorlijk meewerken aan de door het college opgedragen tegenprestatie wordt gerekend tot de derde categorie. Categorie 4 Tot de vierde categorie worden gedragingen gerekend die bestaan uit het geheel niet meewerken aan de verplichtingen. Daartoe behoren onder andere het niet behouden van betaald werk; het geheel niet meewerken aan een re-integratietraject, inclusief de sociale activering of het weigeren de in het kader van de tegenprestatie opgedragen werkzaamheden uit te voeren. Ook als belanghebbenden geheel niet meewerken aan de verplichtingen die worden opgelegd in het kader van de inspanningsperiode, wordt een maatregel opgelegd van de vierde categorie. Tot deze categorie van maatregelwaardig gedrag hoort voor personen jonger dan 27 jaar ook het door eigen, verwijtbaar toedoen niet deelnemen aan het regulier onderwijs terwijl de betrokkene nog recht heeft op studiefinanciering. Volgens de wet zou de jongere moeten worden uitgesloten, met andere woorden er is geen recht op een uitkering. Als de gemeente hiertoe besluit dan heeft zij de jongere niet meer in beeld. Om hen verder te begeleiden naar een ander scholingstraject worden zijn niet uitgesloten maar wordt een uitkering toegekend met een maatregel. Met deze jongeren wordt een op maat gemaakt traject afgesproken. Categorie 5 Dit gedrag werd eerder beschreven onder de derde categorie. Een uitkeringsgerechtigde is soms volgens de wet niet officieel inburgeringsplichtig, maar inburgehngsbehoeftig. Dat betekent
dat een uitkeringsgerechtigde niet verplicht is om in te burgeren. Is iemand niet inburgeringsplichtig, maar inburgeringsbehoeftig, en zijn hier duidelijke afspraken over gemaakt in het re-integratieplan, dan is de uitkeringsgerechtigde toch verplicht zich aan de afspraken te houden. Houdt hij zich daar niet aan? Dan krijgt hij een maatregel opgelegd. Om rechtsongelijkheid te voorkomen wordt met deze verordening de op te leggen maatregel net zo hoog als de boete bij mensen die inburgeringsplichtig zijn, maar geen uitkering ontvangen. De maatregel is in dit geval geen percentage van de uitkering, maar een vast bedrag. De hoogte van de boete regelt de gemeente in een verordening. Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel Eerste lid In dit lid staan de standaardmaatregelen voor de vier categorieën die hiervoor staan bij artikel 9. Deze maatregelen gelden voor het niet of onvoldoende meewerken aan het (weer) aan het werk gaan. Voor gedragingen van de vijfde categorie wordt een bedrag gehanteerd in plaats van een percentage van de uitkering. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat als bestuurlijke boete wordt opgelegd aan anderen die dezelfde overtreding begaan, maar geen uitkering ontvangen op grond van de WWB (of als de verplichting geen onderdeel is van het re-integratieplan). Tweede lid Herhaalt een uitkeringsgerechtigde het verwijtbare gedrag binnen een jaar? Dan verdubbelt het college de duur van de maatregel. De maatregel duurt dan dus twee keer zo lang. Dit geldt niet voor gedrag in categorie 3. Bij categorie 3 is het college strenger. De eerste keer dat een uitkeringsgerechtigde verwijtbaar gedrag laat zien waarvoor een maatregel wordt opgelegd, noemt het college de eerste verwijtbare gedraging. Ook als het college de maatregel niet heeft uitgevoerd, is het de eerste verwijtbare gedraging. De duur van een jaar gaat in op het moment waarop een uitkeringsgerechtigde in een brief het besluit van het college ontvangt, met daarin de datum waarop de maatregel ingaat. In het tweede lid staan de standaardmaatregelen die gelden wanneer een uitkeringsgerechtigde zijn venwijtbare gedrag herhaalt (recidive). Ook bij recidive houdt het college rekening met artikel 8, bijvoorbeeld als een uitkeringsgerechtigde voor de tweede maal een maatregel zou krijgen uit categorie 1, maar tegelijk ook gedrag vertoont uit categorie 4. Worden meer regels tegelijk overtreden, dan legt het college de zwaarste maatregel op. Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Voordat een uitkeringsgerechtigde of een gezin een uitkering krijgt, moet duidelijk zijn dat hij voldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft getoond. Dat dit niet voldoende is, kan onder meer blijken uit: - onverantwoordelijk omgaan met spaargeld; - geen of een te late aanvraag doen voor een andere uitkering of regeling die extra of hoge kosten vergoedt (voorliggende voorziening); - het niet of niet op tijd regelen van alimentatie. Had een uitkeringsgerechtigde in de periode voor de bijstandsaanvraag te weinig verantwoordelijkheidsbesef, waardoor het hem niet lukte om in zijn levensonderhoud te voorzien, en moest hij daarom (eerder) een uitkering aanvragen? Dan kan het college bij het toekennen van bijstand gelijk een maatregel opleggen.
Het college stemt de hoogte van de maatregel af op het benadelingsbedrag. In dit geval is dat het college betaalde bedrag aan bijstand dat anders niet had hoeven te worden betaald. Tweede Ud Het komt voor dat iemand eerder dan nodig is een beroep doet op bijstand en daardoor het college benadeelt. Hoe ernstiger de benadeling, hoe hoger de maatregel is die het college oplegt en hoe langer hij duurt. In de verordening staat een kortingspercentage op bijstand. Bij het vaststellen van de duur en de hoogte van de maatregel, is het benadelingsbedrag de basis. Hoe hoger het benadelingsbedrag, hoe hoger de maatregel is en hoe langer hij duurt. Het college kan ervoor kiezen om af te wijken van deze regels door rekening te houden met persoonlijke omstandigheden en de ernst van het gedrag of hoe verwijtbaar dat is. Derde lid Het derde lid gaat over situaties waarin de uitkeringsgerechtigde binnen een korte tijd opnieuw laat zien dat hij onvoldoende besef van verantwoordelijkheid heeft. Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen Eerste Ud Het college verstaat onder zeer ernstige misdragingen diverse soorten agressief gedrag. Het moet gaan om verwijtbaar gedrag of opzet, en gedrag dat normaal gesproken als onacceptabel gezien wordt. Het college kan een maatregel opleggen, als er een verband is tussen het ernstige gedrag en eventuele belemmering bij het uitvoeren van de WWB. Daarom staat er in dit artikel dat het zeer ernstige gedrag rechtstreeks verband moeten houden met de uitvoering van de WWB. Artikel 18, tweede lid WWB heeft het over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover medewerkers van het college (de gemeente) aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Het college kan dus geen maatregel opleggen voor agressief gedrag tegenover een medewerker van een andere organisatie, bijvoorbeeld een organisatie die in opdracht van het college werkt, zoals een reintegratiebedrijf. Wel kan het college dan een maatregel opleggen voor het niet of onvoldoende gebruikmaken van mogelijkheden om (weer) aan het werk te gaan (zie artikel 9 derde lid). Stelt het college een maatregel vast wanneer een uitkeringsgerechtigde of een van zijn gezinsleden zich ernstig heeft misdragen? Dan moet zij daarbij rekening houden met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde of het gezin. Voor het vaststellen van de ernst van het gedrag is een indeling gemaakt, waarbij 1 het minst ernstig is en 6 het ernstigst: 1. verbaal geweld (schelden); 2. discriminatie; 3. intimidatie (uitoefenen van psychische druk, dreigen); 4. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen, kapot maken van spullen); 5. mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen); 6. een combinatie van deze agressievormen. Om te zien hoe verwijtbaar het gedrag is, kijkt het college naar de omstandigheden op het moment van het gedrag. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen 'instrumenteel
geweld' en 'frustratiegeweld'. Instrumenteel geweld is wanneer een uitkeringsgerechtigde het geweld met opzet gebruikt om een bepaald doel te bereiken, bijvoorbeeld een uitkering ontvangen. Frustratiegeweld is geweld dat een uitkeringsgerechtigde gebruikt door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, en de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, kan aangifte doen bij de politie. Het opleggen van een maatregel in deze situaties kan samengaan met een toegangsverbod voor gebouwen van de gemeente. Tweede en derde lid In lid twee en drie staat welke maatregel een uitkeringsgerechtigde krijgt wanneer hij zich binnen twaalf maanden opnieuw ernstig misdraagt. Artikel 13 Bijzondere verplichtingen op grond van artikel 55 en 57 WWB In artikel 55 WWB staat dat het college een uitkeringsgerechtigde (of een gezinslid) zeer individuele verplichtingen kan opleggen om (weer) aan het werk te gaan. Dat betekent bijvoorbeeld de verplichting om bij ziekmelding voor controle naar een bedrijfsarts te gaan. Of dat een uitkeringsgerechtigde een noodzakelijke medische behandeling moet ondergaan. Wil een uitkeringsgerechtigde of een gezin daar niet aan meewerken? Dan kan het college een maatregel opleggen. In artikel 57 WWB staat dat wanneer een uitkeringsgerechtigde of een gezin een uitkering ontvangt, het college hem kan verplichten om mee te doen aan budgetbeheer. Het college kan ook namens een uitkeringsgerechtigde bepaalde betalingen (bijvoorbeeld voor de vaste lasten) doen, als zij denkt dat hij dat zelf niet kan. Als een uitkeringsgerechtigde of gezin weigert mee te werken, kan het college een maatregel opleggen. Artikel 14 Handhavingsbeleid In artikel 8 WWB staat dat de gemeenteraad verplicht is om in een verordening regels vast te stellen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde of gezin ten onrechte bijstand ontvangt. Dit kan met een aparte verordening. De gemeenteraad van Delft heeft deze regels opgenomen in deze maatregelenverordening, omdat die ook al over maatregelen bij fraude spreekt. In de verordening staat dat het college bij fraude het totale benadelingsbedrag opeist van een uitkeringsgerechtigde. Het vierde en vijfde lid gaan over eventueel nieuw beleid en nieuwe regels. In de toekomst kan het college bij fraudevorderingen rente en kosten berekenen. Een fraudevordering is geld dat een uitkeringsgerechtigde moet terugbetalen omdat hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Het college zal hier later regels voor opstellen. Artikel 15 Bevoegdheden college In dit artikel staan nog enkele bevoegdheden van het college. Bij uitzondering kan zij een afwijkend besluit nemen, namelijk in situaties die niet in deze verordening staan.
Artikel 16 Overgangsrecht Deze maatregelenverordening is op een enkel punt anders dan de vorige. Bijvoorbeeld de hoogte van de maatregel. Voor een aantal gedragingen is de zwaarte van de maatregel aangepast. Daarom moet het college goed bekijken welke regel van toepassing is. Bovendien moet zij venwarring proberen te voorkomen. Het moment van verwijtbaar gedrag is leidend bij de vraag welke regels van toepassing zijn. Eerste lid Begon het maatregelwaardige gedrag vöör het ingaan van deze verordening en bestond het nog toen deze verordening inging? Dan geldt voor het eerste besluit en voor een beslissing op bezwaar dat het college deze toetst aan deze nieuwe verordening. Tweede lid Om de rechtszekerheid te borgen, staat in het tweede lid dat het college in sommige gevallen een vergelijking tussen de oude en de nieuwe verordening moet maken. Een uitkeringsgerechtigde mag immers niet de dupe zijn van zwaardere regels in de nieuwe verordening, als hij niet eerder van de nieuwe regels op de hoogte was. Het college moet daarom de hoogte van de maatregel verminderen tot het bedrag of percentage dat staat in de oude verordening. Dit geldt alleen wanneer een uitkeringsgerechtigde voor het maatregelwaardige gedrag onder de nieuwe verordening een hogere maatregel zou krijgen. Artikel 17 Ingangsdatum In dit artikel staat dat deze verordening op 1 maart 2013 ingaat, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Verder staat in dit artikel dat de oude verordening met ingang van diezelfde datum vervalt. - de maatregelverordening WWB 2012;
Artikel 18 Citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.