NOTULEN VAN DE VERGADERING VAN DE RAAD VAN DE GEMEENTE DORDRECHT D.D. 2 OKTOBER 2007 Voorzitter: Griffier: Wethouders:
de heer R.J.G. Bandell, burgemeester. de heer J.G.A. Paans. de heren drs. A.T. Kamsteeg, J.H. Lagendijk, F.J. van den Oever, J.W. Spigt en D.A. van Steensel.
In deze vergadering zijn aanwezig geweest 33 leden en wel: de dames J.L.M. van Benthem, Y.A.J. van den Berg-Pupovic en J. van den Bergh-Wapperom, de heren J.C.C. Bruggeman, D.G.E. Cobelens en J.J.W. van Dongen, mevrouw J. Heijmans, de heren A.G. Hoogerduijn en A. Karapinar, mevrouw D. Koppens-van Leeuwen, de heer W. van der Kruijff, mevrouw C.M.L. Lambrechts, de heren M.P.P.M. Merx, H. Mostert, W.J.M. Nederpelt, D. Pols en J.C. Rakhorst, de dames M.C. Ruisch en K.M. Rusinovic, de heer D.F.M. Schalken-den Hartog, P.H. Sleeking, mevrouw N. de Smoker-van Andel, de heren O. Soy, W. van der Spoel, B. Staat, S. Tasgin, H.J. Tazelaar, C.A. van Verk, D.E. Vermeulen en H.S. Weidema, de dames S.M. Wemmers-Wanrooij en E.C. van Wenum-Kroon en de heer A.G. van Zanten. Afwezig zijn: mevrouw L.J. Kuhlemeier-Booij, mevrouw K.J. Schellekens-van der Meijde, mevrouw C. Safranti, mevrouw V.I. Versluis, de heer H.P.A. Wagemakers en mevrouw G. Yanik. 1.
OPENING EN VASTSTELLEN AGENDA
De VOORZITTER: De vergadering is geopend. Ik heet u allen hartelijk welkom. Afwezig zijn mevrouw Yanik, mevrouw Versluis, mevrouw Safranti, mevrouw Kuhlemeier – zij is ziek, wij wensen haar spoedig beterschap - en de heer Wagemakers. Mevrouw Schellekens, die de presentielijst wel heeft getekend, heeft zojuist het bericht gekregen dat de bevalling van haar dochter is begonnen. Zij heeft de juiste prioriteit gesteld en is naar haar dochter vertrokken. Wij hopen dat zij een mooi kleinkind krijgt en een nog mooiere oma zal worden dan zij al is. De heer SCHALKEN-DEN HARTOG: Mijnheer de voorzitter. Ik moet u mededelen dat ik uiterlijk om vijf uur naar een andere belangrijke bijeenkomst moet vertrekken. De VOORZITTER: Ik hoop dat wij dan klaar zullen zijn. De heer POLS: Mijnheer de voorzitter. In verband met onze woordvoering wil ik u vragen of het voorstel inzake de afvalstoffen en het reinigingsrecht na de behandeling van “Dordt Sport” kan worden behandeld. De VOORZITTER: Kan de raad daarmee instemmen? Wij houden wel erg veel rekening met de voorkeur van sprekers uit de VVD-fractie. “Dordt Sport” is ook op verzoek bovenaan de agenda geplaatst. Kan de raad met dit voorstel instemmen en kunnen wij de agenda met die wijziging vaststellen? De agenda wordt aldus gewijzigd vastgesteld. 2.
MEDEDELINGEN EN INGEKOMEN STUKKEN
I.
Mededelingen: geen
II.
Ingekomen stukken:
A.
BETREKKING HEBBEND OP DE BEVOEGDHEDEN VAN DE RAAD
SO/07/6119 a. Mail van mevrouw Y. Bleeker over de behandeling van de beleidsnota “Dordtse Horeca in ontwikkeling” in de adviescommissie. 1
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de onder a genoemde mail voor kennisgeving aan te nemen, met de aantekening dat deze mail is betrokken bij de behandeling van de genoemde beleidsnota in Dordtse Kamers op 11 september jl.. SO/07/6240 b. Mail van de heer E.Ott over de beleidsnota “Dordtse Horeca in ontwikkeling”. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de onder b genoemde mail indien u het nodig acht te betrekken bij de verdere behandeling van “Dordtse Horeca in ontwikkeling (groslijstnr. 45a) in de adviescommissie op een nader te bepalen datum. B.
BETREKKING HEBBEND OP DE BEVOEGDHEDEN VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
PD/07/11857 c. Mail van de heer H.van Stokkom over het handhaven van parkeermaatregelen buiten de binnenstad. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Wij willen het antwoord van het college op de stukken c, d, e en f graag in de adviescommissie bespreken. SO/07/6139 d. Mail van de heer H.van Stokkom over het handhaven van de verkeersmaatregelen op de Van Baerlestraat. PM/07/2107 e. Mail van mevrouw M. Huisman over de wijze waarop door de gemeente wordt gecommuniceerd met de bewoners van het Hofkwartier. OM/07/2141 f. Brief van actiecomité Zuidpolder naar aanleiding van de startnotitie Zuidpolder. De heer SLEEKING: Mijnheer de voorzitter. Deze brief van het actiecomité is aan de raad gericht. Het betreft hier weliswaar een bevoegdheid van het college van B&W, maar indien dat mogelijk is zouden wij het concept van de beantwoording graag in de commissie willen bespreken. De VOORZITTER: Dat is wel mogelijk, maar niet passend. Dit is een bevoegdheid van B&W. De raad mag van het antwoord van B&W vinden wat hij wil, maar het bespreken van concepten van antwoorden van B&W past naar mijn mening niet in de gedualiseerde verhoudingen. Als wij dat zouden doen, zou mijns inziens een precedent worden geschapen. Ik ben van mening dat wij die weg niet moeten inslaan. De raad moet het college bevragen over wat het geschreven heeft en niet over wat het voornemens is te gaan schrijven. Ik wil wel graag bevorderen dat het antwoord van B&W ten spoedigste ter kennis van de commissie wordt gebracht. Daarover zal ongetwijfeld worden gedebatteerd zijn. De heer SLEEKING: Akkoord, mijnheer de voorzitter. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de onder c t/m f genoemde brieven ter beantwoording in handen van het college van burgemeester en wethouders stellen en het antwoord van het college aan de adviescommissie te doen toekomen. MO/07/3021 g. Mail van N.de Jong over het kindertheater Sterrenburg. CULT/CB/07/623 h.
Mail van de Stichting Platform Dordtse Theatermakers over het kindertheater Sterrenburg.
2
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de onder g en h genoemde mails indien u het nodig acht te betrekking bij de behandeling van de raadsinformatiebrief “Kindertheater Sterrenburg” (groslijstnr. 383) in de adviescommissie op 9 oktober 2007. C.
OVERIGE
Grif/07/952 i. Lijst van ter inzage liggende documenten voor de raad van 2 oktober 2007. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de onder i genoemde lijst voor kennisgeving aan te nemen. 3.
VASTSTELLEN VAN DE NOTULEN VAN DE RAADSVERGADERING VAN 18 SEPTEMBER EN VAN DE ADVIESCOMMISSIE VAN 11 SEPTEMBER 2007
De heer SCHALKEN-DEN HARTOG: Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Kuhlemeier en ik waren wel bij de raadsvergadering van 18 september aanwezig, maar onze naam is niet vermeld. De VOORZITTER: Wij gaan dat na en zullen dat corrigeren. Wellicht hebt u de presentielijst niet getekend, dat kan gebeuren. Laat wij proberen dat zo goed mogelijk te doen. De notulen van de raadsvergadering van 18 september 2007 worden met inachtneming van de aangebrachte wijziging vastgesteld. De notulen van de vergadering van de adviescommissie van 11 september 2007 worden met algemene stemmen ongewijzigd vastgesteld. 4.
BENOEMING LID EN PLAATSVERVANGEND LID PRESIDIUM, AGENDACOMMISSIE EN DRECHTRAAD
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de heer Karapinar aan te wijzen als lid van het presidium, de agendacommissie en de Drechtraad. De heer A. Karapinar wordt met 28 stemmen voor, 1 stem tegen en 1 blanco stem tot lid van het presidium benoemd. De heer A. Karapinar wordt met 26 stemmen voor en 4 stemmen tegen tot lid van de agendacommissie benoemd. De heer A. Karapinar wordt met 27 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 2 blanco stemmen tot lid van de Drechtraad benoemd. Mevrouw J. van den Bergh-Wapperom wordt met 28 stemmen voor, 4 stemmen tegen en 1 blanco stem tot plaatsvervangend lid van het presidium benoemd. Mevrouw J. van den Bergh-Wapperom wordt met 30 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 1 blanco stem tot plaatsvervangend lid van de agendacommissie benoemd. A.
Bespreekpunten
5.
VASTSTELLEN BELEIDSKADER ‘DORDT SPORT’ (392) In vervolg op de behandeling in de adviescommissie op 11 september jl. korte bespreking van dit beleidskader, gevolgd door besluitvorming
De heer COBELENS: Mijnheer de voorzitter. De PvdA heeft haar standpunt over de nota “Dordt Sport” op 11 september al in de Dordtse Kamers aangekaart. Een aantal punten wil ik nu nogmaals aanstippen. De nota biedt naar de mening van de PvdA voldoende perspectief om het Dordtse sportbeleid onder de loep te nemen. In de nota wordt vooral de nadruk gelegd op jeugd en jongeren. Gezien de 3
landelijke trend en de problematiek omtrent sport en bewegen is het niet verkeerd de ambities daarop te concentreren, maar het mag niet zo zijn dat de overige in de nota aangegeven kernambities weinig tot uiting komen. De PvdA is er verbaasd over dat op dit moment een deugdelijke financiële onderbouwing ontbreekt. Het gereserveerde bedrag van € 750.000,- is een bodem. Wij willen graag van de wethouder horen of hij dat ook zo ziet en of wellicht nog financiële voorstellen te verwachten zijn. Om deze stad beter op de kaart te zetten moeten wij vooral investeren in topsport en talentontwikkeling. Het is belangrijk dat wij topsport binnenhalen en wij moeten dus een duidelijke visie hebben op topsport en op evenementenbeleid. Dit kan bewerkstelligd worden door investeringen in de sportinfrastructuur. Daarnaast kunnen huidige Dordtse topsporters een voorbeeldfunctie vervullen voor de Dordtse jeugd. De PvdA kan zich volledig in deze ambities vinden en spreekt de hoop uit, dat deze ambities duidelijk tot uitdrukking zullen komen. Het werven van vrijwilligers bij sportverenigingen is van groot belang. Actieve deelname van onder andere allochtone vrijwilligers bij sportverenigingen verdient daar bovenop extra aandacht. Sportverenigingen geven aan dat het werven van vrijwilligers, in het bijzonder allochtone vrijwilligers, voor een functie binnen een vereniging erg moeizaam verloopt. Graag willen wij weten of de wethouder van mening is dat ten aanzien hiervan een actiever beleid moet worden gevoerd en welke rol hierbij naar zijn mening voor de gemeente is weggelegd. De nota geeft hierover geen duidelijkheid en het kan niet zo zijn dat de verenigingen zeggen: “Geef ons maar een bak met geld, dan gaan wij wel kijken hoe wij dit probleem kunnen oplossen.” Het doel moet duidelijk zijn en de verenigingen moeten gestimuleerd worden zelf voor dit probleem een oplossing te bedenken. Pas daarna mag van de gemeente verwacht worden dat zij een rol speelt. In de nota wordt uitvoerig ingegaan op georganiseerde activiteiten in de wijken. Door te investeren in speelplekken, veilige speelruimtes en sportroutes in de wijken, zullen ongeorganiseerde activiteiten in de wijken voor jong en oud gestimuleerd worden. Wij vragen het college bij het investeren in speel- en sportvoorzieningen ook te kijken naar de activiteiten die daarbij gegarandeerd kunnen worden. De VOORZITTER: Mag ik de heer Cobelens eraan herinneren dat wij in de agendacommissie hebben afgesproken, dat in deze vergadering op enkele punten in de Sportnota nog kort zal worden ingegaan? Als uw woordvoering de maat wordt voor alle woordvoeringen, komen wij ver over de twintig minuten heen die wij voor de behandeling van dit agendapunt hebben uitgetrokken. Mijn excuses voor het feit dat ik u onderbreek, maar ik wil u graag aan die afspraak herinneren. De heer COBELENS: Dat is prima, mijnheer de voorzitter. Investeringen in veldjes waar activiteiten worden georganiseerd zoals Cruijff Courts, tennisveldjes van de Krajicek Foundation en flexvelden vinden wij een goed idee. Over sport in de wijken willen wij de wethouder nog een vraag stellen. Het zou handig zijn als er een wijkanalyse komt, die voor de verdeling van sportactiviteiten kan worden gebruikt. Wij horen graag van de wethouder of hij daarvoor kan zorgen. Het zou goed zijn als in die wijkanalyse de verschillende doelgroepen worden meegenomen. Wij zijn van mening dat allochtonen, ouderen en gehandicapten in deze nota te weinig aandacht krijgen. Wellicht heeft de wethouder daarover ideeën. Graag zouden wij zien dat bij de bestaande sportverenigingen sportgelegenheden voor kwetsbare doelgroepen worden gecreëerd en wij zouden het een goede zaak vinden als de verenigingen hiervoor zelf de verantwoordelijkheid nemen. Het sportbeleid van de gemeente Dordrecht dient voor iedereen toegankelijk te zijn. Wij zijn er blij om dat er in Dordrecht eindelijk aandacht is voor sport en spreken de hoop uit, dat die aandacht na de behandeling van deze notitie een blijvend karakter zal krijgen.
4
Mevrouw LAMBRECHTS: Mijnheer de voorzitter. In de commissie heb ik al gezegd dat de VVD de meeste uitgangspunten en doelstellingen in de Sportnota kan onderschrijven. Ik zal kort aangeven waar de VVD anders tegenaan kijkt en wil de wethouder voorts enkele suggesties meegeven. Allereerst willen wij onze waardering uitspreken voor alle actieve sportverenigingen en alle vrijwilligers. De gemeente Dordrecht steekt met 36% georganiseerde sporters ver uit boven het landelijk gemiddelde. Wij zijn daar trots op en vragen het college de vrijwilligers zo veel mogelijk te ondersteunen. Bij de laatste sportexcursie hebben wij bijvoorbeeld kunnen zien hoe de gehandicapte roeiers door leden van de roei- en zeilvereniging begeleid worden. Ik vond dat heel bijzonder. Wij zijn geen voorstanders van het opzetten en ondersteunen van sportclubs voor alleen allochtone sporters. Wij vragen aandacht voor alle kwetsbare jongeren. Het is goed allochtone jongeren te stimuleren meer te gaan bewegen, maar dan wel in onze reguliere verenigingen. Voor zover ik weet zullen zij de nieuwe leden met open armen ontvangen. Enkele suggesties. Wij vragen aandacht voor meer samenwerking tussen onderwijs en sport, zeker met een mooi Leerpark en de Sportboulevard moet op dit gebied meer mogelijk zijn. Wij denken bijvoorbeeld aan een middelbare school voor regionale topsporters, zodat zij niet meer naar Rotterdam behoeven te reizen. Op die manier besparen zij tijd en kunnen zij meer aan sport doen. Wij zien ook graag meer contact tussen het bedrijfsleven en de sporters, vooral voor ondersteuning van potentiële toppers en de organisatie van topsportevenementen, die wij met de atletiekhal met een B-status kunnen verwachten. De VVD vindt het belangrijk dat onze kinderen veilig kunnen sporten. Ik bedoel niet alleen fysiek, maar ook in de contacten tussen trainers en kinderen. Wij stellen voor vrijwilligers die direct contact hebben met jonge sporters een verklaring omtrent gedrag te laten overleggen. Dit verzoek wordt landelijk ondersteund door de Nederlandse Organisatie van Vrijwilligers, waarin het NOC en de NSF vertegenwoordigd zijn. Voorts willen wij de opstellers van deze nota bedanken. Wij kijken met belangstelling uit naar de discussie over de nieuwe rol van de Sportraad en de verdere uitwerkingen. Ik heb nog één opmerking, die ik eigenlijk bij de behandeling van de notulen had moeten maken. Op bladzijde 2 is, waar het over Dordt Sport gaat, een bedrag van € 10.000,- vermeld waar € 100.000,- zou moeten staan. Ik wil dit graag nog even opmerken, want dat scheelt veel geld. De heer SLEEKING: Mijnheer de voorzitter. Ook de fractie van BVD stemt in met het voor ons liggende beleidskader. Enkele aandachtspunten wil ik nog even kort benadrukken. Wij onderstrepen het door de VVD uitgesproken standpunt over de sportparticipatie. De activiteiten dienen ook te gelden voor groepen die nu nog achterblijven. Dus geen specifiek doelgroepenbeleid, maar een beleid gericht op integratie en actieve maatschappelijke participatie. Ik heb begrepen dat de rol van de Sportraad tegen het licht zal worden gehouden en zal worden bezien wat de specifieke rol van de Sportraad in de komende periode zal moeten zijn. Dat lijkt mij een goede zaak. Een punt van aandacht blijft voor ons het voorzieningenniveau in de wijken, met name de herstructureringswijken. In de commissie hebben wij daarover gesproken. Wij zijn voorstanders van het op een goed peil houden van het voorzieningenniveau als onderdeel van de sociale infrastructuur en zijn van mening dat Wielwijk een nieuwe sporthal verdient. Dat is een essentiële voorziening in die wijk. Vervolgens wil ik enkele suggesties naar voren brengen waarvoor door andere fracties ook al is gepleit. Wij zien in de sport op veel punten gebrek aan kader, met name voor de begeleiding van vrijwilligers en dergelijke. Naar ons oordeel wordt niet optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die er op dat gebied zijn. Op dit moment wordt geëxperimenteerd met zogenaamde combinatiefuncties, die ten doel hebben de relaties tussen onderwijs en sportverenigingen te versterken en tot een uitwisseling van ervaringen te komen. Er lopen pilots, in het komend jaar zal ongetwijfeld meer geld beschikbaar komen en ik zou het college willen vragen op dit gebied met 5
name naar de scholen en verenigingen toe een stimulerende rol te spelen om ervoor te zorgen dat zij maximaal gebruik maken van de mogelijkheden. Ik meen dat de gemeente zelf geen aanvragen kan indienen, maar zij kan dat wel stimuleren. Ook ik ben ervan overtuigd dat topsporters in onze stad een belangrijke rol kunnen vervullen, maar ik denk dat de oproep van de fractie van de VVD tot een school voor topsporters te komen naïef is. Om voor de topsportstatus in aanmerking te komen, dienen scholen zelf optimale voorzieningen voor individuele begeleiding van de aan hun school verbonden topsporters te creëren. De gemeente kan dat stimuleren en bekijken of er landelijk of provinciaal mogelijkheden zijn voor het inzetten van extra begeleidingstrajecten. Als een school die trajecten goed op orde heeft, krijgt die school op enig moment de topsportstatus. De heer COBELENS: Ik wil de heer Sleeking een vraag stellen. Hij heeft gezegd dat hij niet voor een specifiek doelgroepenbeleid pleit. Het is duidelijk – dat staat in de stukken – dat bij allochtone jongeren sprake is van een achterstand op het gebied van sportdeelname. Is de heer Sleeking van mening dat deze problematiek zich met reguliere aandacht vanzelf zal oplossen of wil hij dat als feit blijven zien? De heer SLEEKING: Misschien heb ik mij niet duidelijk genoeg uitgedrukt. Ik vind dat wij geen aparte activiteiten voor bijvoorbeeld allochtone groepen moeten organiseren, maar ben er voorstander van dat zij gestimuleerd worden te participeren binnen de bestaande verenigingen of binnen activiteiten die worden aangeboden. Wij zijn het erover eens dat daar een schepje bovenop kan en moet. Mevrouw LAMBRECHTS: Ik wil erop wijzen dat sportclubs zelf al bezig zijn met het aantrekken van allochtone jongeren. Het lijkt mij niet nodig dat aparte clubs worden opgericht. De allochtone jongeren kunnen gewoon participeren in de clubs die wij al hebben. De heer TASGIN: Mijnheer de voorzitter. Het CDA is van mening dat wij ons moeten inzetten om het sporten te bevorderen en daarmee meerdere doelen te bereiken. De sport raakt immers veel van wat wij in Dordrecht belangrijk vinden – gezondheid en normbesef – en voorkomt het sociaal isolement van jong en oud. Mede daarom zijn wij er blij om dat het college ons dit nieuwe beleidskader heeft voorgelegd. Wij zijn ook te spreken over het feit dat intensief met de Sportraad is samengewerkt. Wij ondersteunen de kernambities op pagina 3, maar willen het college wel vragen bij de uitwerking van de plannen aan een drietal punten extra aandacht te besteden. Ten eerste. Het CDA steunt de sportactieve school en wil een verdergaande structurele samenwerking tussen scholen, sportclubs en sportverenigingen bevorderen. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn dat een sportcoach regelmatig sportles geeft op school. Ten tweede. Het is niet alleen belangrijk dat jongeren gaan sporten, dat geldt ook voor de senioren. Sportbeoefening komt niet alleen hun gezondheid ten goede, maar voorkomt ook – zoals reeds opgemerkt – dat zij in een sociaal isolement geraken. Denk daarom bij de uitwerking van de plannen aan de bereikbaarheid en de faciliteiten hiervoor. Ten derde. Topsportprestaties zorgen voor binding en trots. Veel mensen genieten van de sportprestaties van anderen. Topsporters zijn rolmodellen, vooral voor de jongeren. De bijdrage die de topsport aan de breedtesport levert is enorm. Je kunt de breedtesport en de topsport niet los van elkaar zien. De CDA-fractie draagt de topsport een warm hart toe en wil dat de topsport in Dordrecht verder wordt ontwikkeld. Daartoe dien ik nu een motie in. De VOORZITTER: De tekst van de motie luidt als volgt: “De gemeenteraad van Dordrecht, bijeen in vergadering op 2 oktober 2007, ter bespreking van het beleidskader “Dordt Sport”; kennisnemende van het voorstel, met name van de kernambities en de uitvoeringsprogramma’s, zijn wij van mening dat topsporters sportambassadeurs van Dordrecht zijn; topsporters zijn bij uitstek rolmodellen voor de jeugd, waardoor de jongeren geïnspireerd worden te gaan sporten; topsport ten goede komt van breedtesport; constaterend dat topsport in Dordrecht verder kan ontwikkelen; 6
is van mening dat gestreefd moet worden naar samenwerking op topsportgebied tussen onderwijs en topsporters, zodat dit meer ruimte geeft voor de topsporters om hun sport uit te oefenen; vraagt het college te onderzoeken hoe topsporters beter gefaciliteerd kunnen worden om hun sport optimaal te kunnen beoefenen en te onderzoeken hoe topsporters een rolmodel kunnen vervullen voor de jeugd in Dordrecht; en gaat over tot de orde van de dag.” De VOORZITTER: Deze motie, die is ondertekend door de leden van de fractie van het CDA, maakt mede onderdeel uit van de beraadslagingen en zal worden vermenigvuldigd. De heer HOOGERDUIJN: Mijnheer de voorzitter. Allereerst wil ik een opmerking van algemene aard maken. Wij zijn bezig met een proef in de plaatselijke krant om de raad en de raadscommissies beter te profileren. In dat licht bezien vind ik de gemeentelijke aankondiging van de behandeling van dit onderwerp in de krant merkwaardig. Daarin staat dat het nu gaat om de ambities die het college heeft en de raadsfracties nog enkele aandachtspunten naar voren zullen brengen. Ik ben van mening dat dit een averechts profiel is. Inhoudelijk samenvattend een korte terugblik op de goede bespreking over de sport in de adviescommissie. Gelukkig was daarvoor veel aandacht. Daarbij teken ik aan dat de fractie van de CU/SGP zoals bekend op onderdelen bezwaren heeft, bijvoorbeeld in het licht van de zondagsrust en voor wat betreft de subsidiëring van de beroepssport. Naar de mening van de fractie van de CU/SGP dient de prioriteit bij de amateursport en de breedtesport te liggen. Kort een enkele kanttekening bij deze goed voorbereide beleidsnota, waarmee wij instemmen. Wij stemmen overigens ook in met de nota Zaalsportaccommodaties, die in de commissie aan de orde was. Met het oog op het belang van beweging en gezondheid onderstrepen wij het belang van goedlopende en moderne sportverenigingen, maar ook aspecten zoals samenwerking, respect en participatie. De gemeente schept daarvoor goede voorwaarden, maar maakt ook keuzes. Een euro kunnen wij immers maar één keer uitgeven. Van deelnemers mag een redelijke bijdrage worden gevraagd. Terecht komen in deze beleidsnota vooral de jongeren en ouderen als doelgroep naar voren. Wij missen daarin aandacht voor de vergrijzing, die in de komende tijd fors zal toenemen, en de bijbehorende differentiatie van de doelgroep 55-plus. Dat die hele groep over één kam wordt geschoren, vinden wij niet terecht. Van groot belang vinden wij het oordeel van de Sportraad en de positie van de vrijwilligers. Onder verwijzing naar het coalitieakkoord kan de ondersteuning van de vrijwilligers naar onze mening beter uit de verf komen. Ook onderstrepen wij het belang van gehandicaptensport en het SMS Kinderfonds. Meer aandacht voor en meer publiciteit over de mogelijkheden vindt onze fractie van belang. Op bladzijde 13 van de beleidsnota lezen wij – ik heb deze zinsnede in de commissie geciteerd –: “Dordrecht is geen topsportstad, maar wil zich profileren als sportieve stad.” Met dit profiel kunnen wij geheel instemmen. De heer NEDERPELT: Mijnheer de voorzitter. De fractie van GroenLinks wil een aantal ambities benadrukken en heeft nog enkele vragen aan de wethouder. Over de kernambities wil GroenLinks de volgende opmerkingen maken. Het stimuleren van de participatie door jongeren wordt door ons heel belangrijk gevonden. Juist voor jongeren geldt, dat sporters een voorbeeld zoeken. Aandacht voor de amateursport-topsporters wordt daarom door ons ondersteund. Het stimuleren van sporters in het algemeen wordt door ons gezien als een stimulering van de breedtesport. Over de accommodaties en de faciliteiten wil ik het volgende opmerken. Modernisering van de sport leidt tot een toename van duursporters, sporters die meer dan in het verleden de buitenruimte 7
gebruiken. Een goede kwaliteit van de buitenruimte is daarom belangrijk. Concreet betekent dit bijvoorbeeld goed verlichte wandelpaden. Gelet op de sociale veiligheid is dat belangrijk. Het is aan het college hiervoor oog te hebben. Verder willen wij benadrukken dat sport ook kan worden gebruikt voor het stimuleren van maatschappelijk ondernemen. In Rotterdam is bijvoorbeeld het project “WorkMate” gestart. Zo’n project kan een kader voor de verschillende verenigingen opleveren. In de commissie is alleen gesproken over de professionele ondersteuning die zou kunnen worden geleverd, maar wij vragen het college bedrijven ertoe te stimuleren kennis en mensen beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van vrijwilligers en daarvoor een project te starten. De heer TAZELAAR: Mijnheer de voorzitter. Dit beleidskader staat vol met ambities. Daarin worden de jeugd, jongeren en zelfs ouderen genoemd. Wat is nu stimuleren, bijvoorbeeld bij de sportstimulatie? Ik wil dit graag van de wethouder vernemen. Hoe wil het college de ouderen stimuleren te gaan sporten? In de wijkkrant is een actiebon gepubliceerd die het iedereen mogelijk maakt voor € 5,- sport te proeven en te ruiken. Wat blijkt: Aquapulca doet daaraan niet mee! Sport voor iedereen … Een paar uurtjes uittrekken voor allochtone vrouwen die willen leren zwemmen, Aquapulca doet daaraan niet mee. De dames zijn naar Dubbeldam gegaan. Een groepje van ongeveer dertig vrouwen krijgt daar wel de kans de zwemsport te beoefenen. Hoe wil de wethouder het probleem aanpakken van ouders van kinderen die zich de kosten van het beoefenen van sport niet kunnen veroorloven? Waarschijnlijk zal de wethouder in zijn antwoord op deze vraag naar het SMS Kinderfonds verwijzen. Dat fonds is bestemd voor kinderen tot 18 jaar, soms tot 21 jaar, maar het doen van een beroep op dat fonds is veel te omslachtig: de aanvragers krijgen bezoek aan huis en moeten alle ins en outs op tafel leggen. Na het doen van de aanvraag duurt het drie tot zes maanden totdat je uitsluitsel krijgt en dan is nog niet duidelijk wanneer het geld zal worden gestort. Wij zouden graag zien dat deze voorziening aan de Sociale Dienst wordt gekoppeld. Mensen met een uitkering, die kinderen hebben, zouden daar om financiële bijstand voor de sportbeoefening door hun kinderen moeten kunnen vragen. Voor de Dordtpas, die is verdwenen, zal een andere voorziening in de plaats moeten komen. De Dordtpas was een goede voorziening en het is belangrijk dat daarvoor iets in de plaats komt, zeker nu ook parkeergeld moet worden betaald. Vele dagzwemmers wijken uit naar Sliedrecht. Door Aquapulca wordt bijvoorbeeld niet aan 65+-korting gedaan en men moet ook voor het parkeren betalen. Die mensen gaan gewoon voor twee kwartjes de man in de auto zitten en rijden lekker naar Sliedrecht. Laten wij daaraan iets doen. Laten wij het zwemmen in Dordrecht aantrekkelijker maken voor een grote groep kinderen en ouderen, vooral de 55-plussers. Wij vinden de ambities in deze Sportnota goed en zien de detailuitwerking daarvan tegemoet. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. De Sportvisie had wat ons betreft ambitieuzer mogen zijn en wij willen u graag enkele aandachtspunten meegeven. Kernambitie 1 is het vasthouden van de hoge sportparticipatie door te investeren in jeugd en jongeren. Dat is een mooie ambitie, maar wie zijn de jeugd en de jongeren? Op bladzijde 7 wordt over jongeren tussen de 8 en 18 jaar gesproken. Op dezelfde pagina, onder het hoofdje wijksport, gaat het over de jeugd in de leeftijd van 12 tot 19 jaar en op bladzijde 10 van het MJP over 4- tot 12-jarigen. Daar wordt voor die groep de benaming “kinderen” gebruikt” en op bladzijde 15 wordt over “jonge jeugd” gesproken. De oudere jeugd, de jongeren in de leeftijd van 12 tot 17 jaar, vinden wij terug op pagina 11. De allochtone jongeren komen er het best vanaf, die groep bestaat uit jongeren tussen de 12 en 22 jaar. Als het gaat om het benoemen van de doelgroepen, waarnaar specifieke aandacht zal uitgaan, hebt u het ineens over “jonge jeugd” – de jeugd van 4 tot 12 jaar – en jongeren van 12 tot 17 jaar. Ik heb deze verschillen willen benadrukken omdat onzes inziens een groep jongeren ontbreekt. Ik zal die jongeren niet naar leeftijd indelen. Na alle door mij genoemde voorbeelden durf ik daaraan niet te beginnen. De groep waarop ik doel zou ik naar opleiding willen indelen, de groep MBO’ers en de groep HBO’ers oftewel de studenten, die wij in Dordt graag willen hebben. Op opleidingsgebied doen wij alles wat mogelijk is om studenten, vooral HBO’ers, aan te trekken. Omdat die lessen niet meer worden gegeven doen de studenten in het kader van hun 8
opleiding niet of nauwelijks aan sport. Deze studenten hebben geen riant inkomen, maar wel tijd om zich bijvoorbeeld in het vrijwilligerskader te ontwikkelen of vrijwilligerswerk in de sportwereld te doen. Deze studenten worden in de Sportnota niet benoemd, terwijl in andere kaderstellingen mooie uitspraken worden gedaan zoals “levenslang sporten voor jongeren” en “sporten en bewegen voor alle Dordtenaren”. In deze nota is de focus gericht op een aantal specifieke doelgroepen, die naar onze mening maatschappelijk of sportief gezien een achterstand hebben en wordt het wenselijk geacht dat zij die achterstand inhalen. Met andere woorden: in deze nota wordt een beetje aan doelgroepenbeleid gedaan. Als dat de enige manier is om meer aandacht te vragen voor de groep studenten wil ECODordt daaraan meedoen. Wij vragen het college bij de verdere ontwikkeling van dit beleid ook rekening te houden met de groep studenten en dienen daartoe een motie in. Er is nog een tweede punt dat wat ons betreft concreter had mogen zijn, namelijk sporten in de wijken. Nadat wij jarenlang bezig zijn geweest met het uit de wijken weg halen en naar de randen van de stad verplaatsen van alle sportgelegenheden is nu ontdekt, dat het toch wel handig is als de mogelijkheid bestaat in de wijken sporten te beoefenen. Natuurlijk! Dat blijkt uit de evaluatie en wordt bij de strategische beleidsdoelstellingen in hoofdstuk 8 genoemd. Theoretisch is goed gehandeld. Waarom hebben wij dan nu al een vreemd gevoel bij de komende uitvoering? Zijn straks de schoolpleinen na schooltijd open voor gebruik? Is het voornemen tot samenwerking tussen sportverenigingen, scholen en buurtwerk meegenomen in de aanbesteding van het buurtwerk? Als dat voornemen daarin niet is meegenomen, wordt het ook niet uitgevoerd. Voldoet de gemeente Dordrecht al aan de landelijke norm van 3% ruimte voor spelen en sporten in de plannen Stadswerven en Dordt-West? Wij vragen ons ook af of een sportvereniging deze satellietfunctie wel kan behappen. Wij zetten hierbij vraagtekens omdat wij geen reacties hebben gezien van welzijnsorganisaties of andere maatschappelijke instellingen, die hiermee wel te maken hebben. Ik heb het nog niet eens over de woningbouwvereniging die alle speelveldjes omtovert in grasveldjes en daar borden neerzet met “Verboden te spelen”. Graag worden wij hierover in de toekomst door de wethouder geïnformeerd. De rol van de Sportraad. Wij hebben waardering voor het werk dat de Sportraad doet, maar zien in de toekomst wel een andere rol voor de Sportraad weggelegd. Wij willen u het volgende meegeven. Als de Sportraad naar een meer adviserende commissie wordt omgevormd, kijk dan verder dan alleen naar het bestaande. In Dordrecht is bijvoorbeeld al jarenlang behoefte aan een denksportcentrum en duiken in een spaarbekken is ook een sport die in Dordt mogelijk moet zijn. Mij moet van het hart dat wij een nota voor ons hebben liggen waarin staat dat … De VOORZITTER: Mag ik u herinneren aan de gemaakte afspraak, dat wij het vandaag kort zullen houden? Met alle respect: uw bijdrage doet mij denken aan een bijdrage in een commissievergadering. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Met alle respect: ik wil nog één opmerking maken over een stuk dat na de commissiebehandeling is binnengekomen en een ontwikkeling die zich in deze vergadering voordoet. De VOORZITTER: Dat is prima. Gaat u verder. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: In de Sportnota wordt ervan uitgegaan dat 60% van de Dordtenaren aan sport doet, maar wij hebben de vorige week de begroting ontvangen waarin als minder positieve ontwikkeling wordt aangeduid, dat slechts 49% van de Dordtenaren aan sport doet. Ik vraag mij af op basis van welke getallen wij een besluit nemen. Wat is het uitgangspunt? Tot slot wil ik met het oog op het verkiezingsprogramma van ECO-Dordt één voorbehoud maken. Topsport voor jeugd steunen wij, dat is er al, maar het ontwikkelen van een topsportfonds voor professionals kan ECO-Dordt niet steunen. De VOORZITTER: Door de fractie van ECO-Dordt is de volgende motie ingediend: 9
“De gemeenteraad van Dordrecht, in vergadering bijeen op 2 oktober 2007 ter behandeling van het beleidskader “Dordt Sport”; kennisnemende van de doelgroepen die de gemeente heeft aangewezen, namelijk jeugd en jongeren van 4 tot en met 17 jaar, ouderen, 55-plussers en mensen met een beperking; constaterend dat de groep studenten leeftijdcategorie MBO/HBO bijna geheel buiten deze doelgroep valt; tevens constaterende dat deze groep MBO/HBO niet of nauwelijks middels het onderwijs sport beoefent en wel een potentiële groep is voor aanwas van het vrijwilligerskader binnen de sportwereld; van oordeel zijnde dat vooral sport voor deze doelgroep bevordert dient te worden daar de gemeente Dordrecht zich richt op de bevordering van sport en bewegingsactiviteiten voor alle Dordtenaren (zie ook kaderstelling 7) en de ambitie van kaderstelling 8 levenslang sporten en bewegen voor alle jongeren is; spreekt uit dat de leeftijdgrens voor jongeren niet tot 17 jaar beperkt moet worden, maar aan het doelgroepenbeleid ook studenten toegevoegd moeten worden; vraagt het college het beleid ook van toepassing te verklaren op de groep studenten en aldus zo te handelen; en gaat over tot de orde van de dag.” Deze motie, die door mevrouw De Smoker is ondertekend, maakt mede onderwerp uit van de bespreking. De heer VAN DONGEN: Mijnheer de voorzitter. Ik zal het kort houden. Wij stemmen in met de in deze nota gestelde kaders. Het is belangrijk dat de jeugd en de jongeren gestimuleerd worden tot sporten en uit de nota blijken goede ambities. Ook mijn fractie acht het belangrijk dat de topsport in Dordrecht wordt ontwikkeld en de motie van het CDA komt daarom sympathiek op ons over. Het is belangrijk dat wij in deze stad talenten ontwikkelen door topsport te stimuleren. Overigens heb ik wel twijfels over de maakbaarheid van de sport in de Dordrecht, maar dat laat onverlet dat wij het sporten moeten faciliteren en stimuleren. Het vorig jaar heb ik in mijn algemene beschouwingen opgemerkt, dat het goed zou zijn als wij in Dordrecht onderwijs zouden kunnen aanbieden aan kinderen die topsport bedrijven. Hoe dat precies moet, zal moeten worden bezien. Wij moeten constateren dat op dit moment een fors aantal kinderen – kinderen vanaf 12 jaar – van Dordrecht naar Rotterdam moet reizen, wat voor hen een enorme belasting betekent en een reden kan zijn om hun topsportcarrière aan de wilgen te hangen. Met het in onze gemeente naast de Sportboulevard gelegen Leerpark moet het toch mogelijk zijn ook deze jeugd te faciliteren. De heer KARAPINAR: Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij met de nieuwe beleidskaders en stem daarmee in. Om niet in herhalingen te vervallen sluit ik mij aan bij de vragen en opmerkingen van de PvdA en GROENLINKS en deel ik u mede, dat ik het eens ben met hetgeen door Piet Sleeking over het voorzieningenniveau in de wijken is gezegd. Sport in de wijken is belangrijk en met het oog op de sociale binding is het belangrijk dat kinderen, jongeren, in hun eigen wijk kunnen sporten of spelen. Om die reden is het van groot belang dat het voorzieningenniveau in de wijken, vooral in de achterstandswijken, op een goed peil is. Ik wil de wethouder een vraag stellen over het SMS Kinderfonds. Kan de wethouder de scholen vragen de kinderen een brief mee te geven, waarin de mogelijkheden van het SMS Kinderfonds worden toegelicht? Volgens mij zijn heel veel ouderen daarvan niet op de hoogte. Wethouder LAGENDIJK: Mijnheer de voorzitter. Een aantal sprekers heeft steun betuigd aan de algemene doelstellingen van het sportbeleid. Omdat sport gezond is voor lichaam en geest willen wij meer mensen ertoe brengen te gaan sporten, Dordrecht zal een sportstad moeten worden. Naar mijn gevoel is dit een beleid waarmee onze stad zal kunnen uitblinken. Dat zeg ik niet omdat ik dit onderwerp in mijn portefeuille heb. 10
Dordrecht heeft geen universiteit en wij hebben dan ook niet zoveel intellectueel talent dat zich vanuit een universiteit ontwikkelt, maar sport is een heel goed alternatief als het gaat om de vraag op welk gebied een stad kan uitblinken. Wij hebben in Dordrecht een hoge verenigingsgraad en op het gebied van volleybal, zwemmen, korfbal en voetbal levert onze stad ploegen die in de hoogste divisies meespelen. Ik heb het niet over betaalde sport en sporters die aan hun sport een inkomen ontlenen, maar wel over sport op niveau. In de Sportnota wordt gesteld, dat dit een ontwikkeling is die wij willen uitbouwen en wordt voorgesteld dat langs een vijftal lijnen te doen: wij gaan mensen stimuleren om zich te bewegen en te sporten, wij gaan werken aan nog sterkere verenigingen, wij gaan adequate accommodaties garanderen, wij willen ruimte voor talentontwikkeling en sport op niveau creëren en wij willen stimulerende sportevenementen organiseren of laten organiseren. Dat zijn de vijf speerpunten die in de komende maanden zullen worden uitgewerkt. Die uitwerkingen hebben met elkaar te maken, als je aan sportstimulering wilt doen, zul je sterke verenigingen moeten hebben. Dat zijn de organisaties die hetgeen spontaan op straat gebeurt naar zich toe kunnen halen om daaraan in een georganiseerd verband een vervolg te geven. Als je sterke verenigingen wilt hebben, zul je goede accommodaties moeten hebben en als je aan talentontwikkeling wilt doen, zul je moeten beschikken over accommodaties waar dat talent kan trainen. Hetzelfde geldt voor sportevenementen. De vijf uitwerkingspunten onderscheiden zich van elkaar, maar hebben wel veel met elkaar te maken. Tot mijn grote genoegen constateer ik, dat wij veel van de vragen en suggesties terugzien in de vijf onderdelen. Er is veel aandacht gevraagd voor sportstimulering, met name voor de daarbij noodzakelijke samenwerking in de wijken tussen onderwijs, sport en de buurtorganisaties. Daarmee ben ik het eens, landelijk wordt dat op dit moment ook sterk gestimuleerd. De heer Sleeking deed een suggestie met betrekking tot duale aanstellingen. Hij noemde het anders, maar daarop komt het wel neer. Hij doelde op een partiële aanstelling bij het onderwijs en bij een sportvereniging, die tot gevolg zal kunnen hebben dat vanuit de school of de naschoolse activiteiten op of rondom de school gemakkelijk een link zal kunnen worden gelegd met de georganiseerde sport, de sportverenigingen. Het klopt dat daarvoor op basis van cofinanciering van rijkszijde geld vrijkomt, maar als wij van die middelen gebruik willen maken, zullen wij daar zelf iets bij moeten leggen. Dat aspect zal men in de uitwerking van het onderwerp sportstimulering terugzien. Een belangrijk element is de kwaliteit van de openbare ruimte, waarover door diverse fracties opmerkingen zijn gemaakt. Als je lid bent van een sportvereniging heb je meestal een locatie waar je je sport kunt bedrijven, maar voor mensen die buiten de georganiseerde sport om willen sporten moet de inrichting van de buurt daarop zijn afgestemd. Zijn er speelruimtes? Zijn er loop- en wandelroutes? Is de buitenruimte zo georganiseerd dat, als op een lapje gras wordt gespeeld, niet meteen een burenvete wordt ontketend? Bij de uitwerking van het onderdeel sportstimulering zal de raad ook daarover verdere informatie en voorstellen ontvangen en ook de 3%-norm, waarover mevrouw De Smoker een vraag heeft gesteld, zal worden bekeken en van voorstellen worden voorzien. Door meerdere sprekers is aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid van de sportvoorzieningen. Er zijn mensen die wel bij een vereniging willen gaan sporten, maar de kosten niet kunnen betalen. Waar moeten zij het geld hiervoor vandaan halen? Ook dat is een aandachtspunt. Het SMS Kinderfonds biedt hiervoor mogelijkheden. De heer Tazelaar merkte zojuist op dat het SMS Kinderfonds veel te bureaucratisch werkt en de heer Karapinar heeft het college gevraagd daarover meer informatie te geven, zodat mensen kunnen bekijken of zij daarop aanspraak kunnen maken. Ook het aspect van de betaalbaarheid van de sport zal in de uitwerking worden meegenomen. Als blijkt dat sprake is van serieuze belemmeringen, zullen wij die belemmeringen moeten wegnemen. Dat brengt mij bij de doelgroepen, waarover wij in de commissie al een discussie hebben gehad. Mijn basisstelling is dat het voor mij niet uitmaakt in welk gezelschap mensen sporten. Sporten is vrijetijdbesteding en mensen kiezen hun eigen sociale milieu, waarin zij dat doen. Of dat een zwarte, een witte of een gemengde omgeving is, maakt mij niet uit. Daaraan wil ik toevoegen dat een witte club die anderen uitsluit natuurlijk niet op overheidssteun kan rekenen en dat ook geldt voor gekleurde organisaties, die graag gekleurd willen blijven. Ik wil daarover niet principieel oordelen.
11
Een maand geleden heb ik aan vijftien buitenlandse vrouwen een diploma voor een categoriale activiteit uitgereikt. Die vrouwen zijn met elkaar een cursus sport- en spelbegeleiding gaan volgen. Twee van deze vrouwen kwam ik twee weken geleden tegen bij de opening van het programma “Doe effe gezond”, waarbij wij samen met de GGD, de sportclubs en de buurtorganisaties allerlei wijksportactiviteiten organiseren. Deze vrouwen waren daar bezig met het begeleiden van de activiteiten. Kennelijk heeft die categoriale tussenfase geleid tot het doel dat wij willen bereiken. Ik vind wel dat wij moeten streven naar een situatie, waarin kleur niet uitmaakt, mensen die sport bedrijven moeten het naar hun zin hebben en moeten dat samen doen. Mijn uitgangspunt is “inclusief beleid”, wij zullen geen nota maken over de sportdeelname door allochtonen. Het speerpunt sportstimulering zal nader worden uitgewerkt en één van de te beantwoorden vragen is “hoe bereiken wij de migrantengroepen optimaal?” Dat heet “inclusief beleid”. Wij kiezen een algemene doelstelling en bekijken wie wij daarbij willen betrekken. Dat beleid geldt ook voor de ouderen en de gehandicapten. Wij zullen proberen de uitwerking van deze doelstelling zo vorm te geven, dat wij haar bij alle doelgroepen evenredig zullen kunnen waarmaken. Reagerend op de motie over de studenten wil ik naar voren brengen dat je, als je als overheid iets extra’s wilt doen in de richting van doelgroepen, zeker moet weten dat met de doelgroepen iets specifieks aan de hand is, waardoor het van belang is dat zij extra overheidsaandacht krijgen. In de motie van mevrouw De Smoker zitten twee elementen: ten eerste dat ook de studenten meer moeten sporten en bewegen en ten tweede dat de studenten wellicht voor kader kunnen zorgen ter ondersteuning van vrijwilligers of vrijwilligersorganisaties. Het tweede punt vind ik een serieuze optie, maar voor wat betreft het eerste punt zou ik eerst willen onderzoeken of sprake is van een probleem. Onderzoek wijst uit dat bijvoorbeeld bij bepaalde groepen allochtonen sprake is van een on-evenredig hoog percentage overgewicht. Als wij vanuit die probleemstelling redeneren, moeten wij voor die groep iets extra’s doen. Hoe dat bij studenten zit weet ik niet en het zou daarom voorbarig zijn als ik nu zou zeggen, dat voor hen extra aandacht nodig is. Het tweede aspect dat door mevrouw De Smoker naar voren is gebracht vind ik heel boeiend. Zouden de studenten van de lerarenopleidingen die wij in de stad hebben bijvoorbeeld een rol kunnen krijgen bij het versterken van het kader van de sportverenigingen of zouden deze studenten bij de concrete begeleiding van kinderen iets kunnen betekenen? Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: De wethouder zegt dat hij mijn suggestie inzake de inzet van MBO- en HBO-studenten richting vrijwilligerskader een goed suggestie vindt. Hij veronderstelt dat in die vijver wel iets valt te halen. Ik wil benadrukken dat de studenten dan wel moeten sporten en heb in de motie geconstateerd, dat zij op dit moment via het onderwijs niet de mogelijkheid aangeboden krijgen sport te bedrijven. Dat is een feit. Ik heb niet willen zeggen dat sprake is van een probleem, maar stel voor de vijver van de jeugd groter te maken. Mevrouw LAMBRECHTS: In verenigingsverband zijn veel jongeren in die leeftijd actief aan het sporten en er zijn ook veel jongeren die trainingen geven. Op de sportvelden waar ik kom is die groep wel actief. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Als u op de scholen gaat kijken, ziet u veel jongeren in die leeftijd die helemaal niets doen. Mevrouw LAMBRECHTS: Er zijn ook veel jongeren die heel veel doen. Wethouder LAGENDIJK: Er zijn HBO-studenten die lid zijn van een sportvereniging en studenten die ’s avonds als een zombie door de stad rennen, omdat zij van hardlopen houden. Dat moeten zij vooral doen, dat vind ik een heel goed alternatief voor minder sporten op school. Wij zouden daarover iets meer moeten weten. Bij de uitwerking van bijvoorbeeld sterke verenigingen of ruimte bieden voor talent zal aandacht worden geschonken aan de wijze waarop wij, bijvoorbeeld in stagevorm, HBO-studenten die een opleiding in de pedagogische sfeer volgen kunnen inschakelen. Dat zal ik zeker doen. Mevrouw LAMBRECHTS: Dat gebeurt al. Mensen die een studie volgen hebben een bepaald aantal stageuren per week. Ik heb toevallig een neefje die dat doet.
12
Wethouder LAGENDIJK: Als dat al gebeurt, zullen wij tot de gelukkige constatering komen dat dit al geweldig is geregeld en als blijkt dat dit kan worden geoptimaliseerd, zullen wij dat doen. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Ik heb een nichtje dat ook een HBO-opleiding volgt maar zij krijgt geen sport. De VOORZITTER: Zijn er nog meer raadsleden met nichtjes? De heer KARAPINAR: Mijnheer de voorzitter. Ik heb de wethouder een concrete vraag gesteld over het SMS Kinderfonds en ik wil op die vraag graag een concreet antwoord krijgen. Ik heb de wethouder gevraagd of de scholen de kinderen een brief over de mogelijkheden van het SMS Kinderfonds kunnen meegeven. De heer TAZELAAR: Mijnheer de voorzitter. Mag ik daarover iets zeggen voordat de wethouder de vraag van de heer Karapinar beantwoordt? Ik zou het een slechte zaak vinden als de ouders alleen een briefje zouden krijgen waarin wordt gezegd dat zij bij het SMS Kinderfonds moeten zijn. Als de ouders zo’n brief krijgen, moet daarin worden vermeld wat het doen van een aanvraag bij het SMS Kinderfonds inhoudt. Je hele doopceel wordt gelicht, je komt voor een commissie en je krijgt huisbezoek. De mensen die daarvoor in aanmerking komen, hebben vaak een uitkering van de Sociale Dienst. Ik vind dat de gemeente Dordrecht een tegemoetkoming voor deze mensen zou moeten aanvragen. Het is echt verschrikkelijk. De consequenties van het doen van zo’n aanvraag zijn niet te overzien en mensen moeten vaak drie tot zes maanden wachten. De VOORZITTER: Uw vraag is duidelijk. Wethouder LAGENDIJK: Ik ben niet van plan daarmee een jaar te wachten, maar wil dit wel iets breder bekijken. Wij willen aan sportstimulering doen en daarvoor komen wij met een vervolgvoorstel. Eén van de aspecten bij sportstimulering en de doorgroei naar het lidmaatschap van een sportvereniging is het aspect van de toegankelijkheid, in casu de kosten. Ik zeg toe bij de uitwerking op dat onderwerp te zullen terugkomen. Het SMS Kinderfonds is één van de instrumenten die zijn gecreëerd om de toegankelijkheid te verbeteren en het verzoek van de heer Karapinar – zorgt ervoor dat de mensen daarvan kennis hebben en daarvan gebruik kunnen maken – vind ik dan ook terecht. Als de mensen weten welke informatie op tafel zal moeten komen om daarvoor in aanmerking te komen, kunnen zij zelf een keuze maken. De heer TAZELAAR: Ik kan u een telefoonnummer in Den Haag geven dat u incognito kunt bellen. Als je dat nummer belt, hoor je wat er allemaal moet gebeuren voordat het geld op tafel komt en daarvan schrik je echt. De kinderen zijn misschien al getrouwd voordat het zover is. De VOORZITTER: Is de wethouder klaar met zijn beantwoording? Wethouder LAGENDIJK: Bijna, mijnheer de voorzitter. Over de sportstimulering heb ik al een aantal opmerkingen gemaakt en ik heb geprobeerd, dat speerpunt te plaatsen in het kader van hetgeen naar voren is gebracht. Sterke verenigingen idem dito. Het gaat vooral om de ondersteuning van de vrijwilligers en de garantie voor wat betreft de kwaliteit van de vrijwilligers. De suggestie van vrijwilligers een verklaring omtrent gedrag te vragen, zal ik zeker meenemen. Dat heeft te maken met de kwaliteitsborging ten aanzien van vrijwilligers, waarover wij in de commissie hebben gesproken. Voor de sportbonden is in het kader van de versterking van de verenigingen een belangrijke rol weggelegd. De sportbonden krijgen daarvoor landelijk vrij veel geld. Er zijn allerlei projecten waarin de gemeenten samen met de sportverenigingen en de bonden allerhande activiteiten kunnen ondernemen om de verenigingen sterker te maken, het kader te versterken, meer jeugdleden aan te trekken et cetera en wij doen daaraan volop mee. Een belangrijk aspect is de training en stimulering van bestuurders van sportverenigingen. De allochtone verenigingen hebben veel aanwas en weinig kader en de autochtone verenigingen hebben veel kader en weinig aanwas. In het land zien wij dat sportverenigingen fuseren, omdat zij het alleen 13
niet kunnen volhouden. Als je erin slaagt een allochtone en een autochtone vereniging met elkaar te verbinden, ontstaat vaak een in alle opzichten sterke vereniging, zowel aan de onderkant voor wat betreft de ledenaanwas als aan de bovenkant voor wat betreft het bestuur. Er zijn trainingen voor allochtone vrijwilligers die bestuursverantwoordelijkheid willen dragen, die trainingen wil ik in de komende tijd graag stimuleren. Mevrouw LAMBRECHTS: Ik wil erop wijzen dat het vaak zo is, dat de ouders van kinderen die sporten het bestuur van een club vormen. Wethouder LAGENDIJK: Dat is juist. De mogelijkheid van duale aanstellingen, zoals genoemd door de heer Sleeking – de heer Tasgin heeft daarover ook een opmerking gemaakt –, is een belangrijk aandachtspunt bij de versterking van de verenigingen. Over de studentenstages heb ik al iets gezegd. Hetzelfde geldt voor bedrijven. Er zijn bedrijven die vanuit de optiek van maatschappelijk verantwoord ondernemen hierin geïnteresseerd zijn en iets voor vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties willen betekenen. Het mes snijdt dan aan twee kanten: dit is een vorm van maatschappelijk verantwoord ondernemen die, omdat het aan sport is gerelateerd, voor bedrijven interessant kan zijn. Dat is een optie waarnaar wij zullen kijken. In het komende half jaar zal ik met een uitwerking komen en de raad zal dan kunnen bepalen of die uitwerking voldoende aan zijn wensen tegemoet komt. Aan de accommodaties zijn vanmiddag niet veel woorden gewijd en dat zal ik ook niet doen. Ook op dat gebied komen wij met een uitwerking. Als wij talent en topsport willen stimuleren, zullen wij over goede accommodaties moeten beschikken. Op atletiekgebied hebben wij al goede accommodaties en na de realisering van de Sportboulevard zullen wij ook goede accommodaties hebben voor zwemmen en ijsgerelateerde sporten. Met betrekking tot de verenigingshallen is al een voorstel gedaan en op de sportterreinen komen wij nog terug. Ruimte voor talent en sport op niveau. Er zijn LOOT-scholen, scholen waar sporttalent door aangepaste programma’s de ruimte krijgt dat talent te ontwikkelen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet weet waar de afkorting “LOOT” voor staat. Er zijn in onze stad initiatieven op dit gebied, maar die initiatieven worden door slechts een handjevol mensen gedragen. Er is weliswaar een LOOT-school, maar de meeste kinderen die op deze school zitten, doen niet mee aan het intensieve sportprogramma. Dit is één van de aspecten die bij de uitwerking van ruimte voor talent en sport op niveau zullen worden meegenomen en ook hierbij geldt, dat wij zullen moeten proberen het bedrijfsleven hiervoor te interesseren. Het ontwikkelen van talent kost veel geld, omdat deze jongeren af en toe naar het buitenland moeten kunnen reizen, de beschikking moeten hebben over speciale trainingsfaciliteiten en getraind worden door mensen die hen nog iets kunnen bijbrengen. Ik ben er niet voor dat de gemeente de beurs daarvoor opentrekt, wij zullen het bedrijfsleven daarvoor moeten interesseren. Ook op dit punt zal het college met nadere voorstellen komen. Hetzelfde geldt voor het stimuleren van sportevenementen. Wij zijn in gesprek over het WK Waterpolo, dat wellicht in 2010 of 2012 in Dordrecht zal worden georganiseerd. Met het oog op de realisering van de Sportboulevard is de periode tot 2010 krap, maar wij blijven optimistisch. Als het in 2010 niet lukt, wordt het gewoon 2012! Laten wij dat afspreken, dit is een belangrijke activiteit. U weet allemaal dat ik zelf een groot sporter ben. Als er een darttoernooi op de televisie is, sta ik weer een week lang in het café pijltjes te gooien. Dat stimuleert echt, dat kan ik u verzekeren. De heer TAZELAAR: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft zojuist gezegd dat het WK Waterpolo misschien in 2012 naar Dordrecht zal worden gehaald. Moeten wij de verpaupering van onze sportaccommodaties, zoals bijvoorbeeld het zwembad, gewoon laten doorgaan? De helft van het licht brandt en het zwembad ziet er grauw uit. Wethouder LAGENDIJK: Het antwoord is “nee”. De heer TAZELAAR: Ik wil daaraan een vraag koppelen. Landelijk is de 65+-korting ingesteld. Waarom doet ons zwembad daaraan niet mee? 14
Wethouder LAGENDIJK: Dat weet ik niet. De heer TAZELAAR: Wilt u dat uitzoeken? Wethouder LAGENDIJK: Dat zal ik voor u uitzoeken. Nog een laatste opmerking. Bij de begroting krijgt de raad het voorstel een extra bedrag van € 700.000,- - € 50.000,- is al eerder geregeld - voor de sport uit te trekken. Is dat de bodem of is dat het begin? Dat weet ik niet. Ik vind het belangrijk dat bij de uitwerking van de deelnota’s optimaal gebruik wordt gemaakt van de vele fondsen die er zijn. De heer Sleeking heeft er terecht op gewezen dat er vele regionale, nationale en misschien zelfs wel internationale fondsen zijn en het de vraag is of wij die fondsen ten volle benutten. Ik ben van mening, dat pas naar de gemeentekas moet worden gekeken als er een geweldig plan is en alle mogelijkheden om geld bij elkaar te krijgen, ook in de eigen sector, zijn benut. In de sportsector is er in de vorm van accommodaties veel kapitaal. Er zijn bijvoorbeeld steden die een intensief programma voor kunstgras hebben ontwikkeld en dat programma combineren met de herontwikkeling van voormalige sportterreinen die niet langer nodig zijn. Dat kan pijnlijk zijn, maar het is wel een mogelijkheid voor het genereren van inkomsten die het mogelijk maken investeringen in de sport te betalen. Ik wil niet roepen dat het college nu om € 700.000,- vraagt en daar nog € 7 miljoen achteraan komt. Dat zou ik prima vinden, maar dat is niet de manier waarop ik er op dit moment naar kijk. Ik wil eerst de uitwerkingen hebben en aan de hand van de uitwerkingen zullen wij bezien wat wij, wellicht door herschikkingen in de sportsector, zelf kunnen betalen en of wij regionaal, nationaal en internationaal geld kunnen binnenhalen. De raad zal die afweging het volgend jaar bij de Kadernota voorgelegd krijgen. De VOORZITTER: Ik stel voor meteen met de tweede termijn te beginnen. Wij zouden dit stuk in deze vergadering kort bespreken, maar we zijn daarmee inmiddels al een uur bezig. Ik roep de raad dringend op zich te beperken. Als dat niet gebeurt, behoeven wij daarover in de agendacommissie geen afspraken te maken. Dat scheelt daar tijd. Worden de moties, gelet op de beantwoording door de wethouder, gehandhaafd? Zo niet, dan behoeven de andere fracties daarop niet in te gaan. De heer TASGIN: Wij handhaven onze motie, mijnheer de voorzitter. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Ik handhaaf mijn motie ook. De VOORZITTER: Akkoord. De heer Cobelens heeft het woord voor zijn tweede termijn. De heer COBELENS: Mijnheer de voorzitter. Naar aanleiding van de motie topsport van het CDA wil ik zowel de wethouder als het CDA een vraag stellen. Ik stel vast dat in één adem twee begrippen zijn genoemd, namelijk topsport en talentontwikkeling. De PvdA is van mening dat beroepssporters, die veel geld verdienen, geen financiële ondersteuning van de gemeente moeten krijgen. Dat ligt voor ons moeilijk. Kan de wethouder zijn visie op deze motie duidelijker verwoorden? In antwoord op de opmerkingen van de PvdA over aandacht voor allochtone vrijwilligers bij verenigingen heeft de wethouder naar voren gebracht, dat verenigingen met weinig kader wellicht met verenigingen met veel kader kunnen fuseren. Naar mijn mening is dat een te gemakkelijke benadering. Verenigingen hebben immers een eigen identiteit, het risico bestaat dat die eigen identiteit bij een fusie verdwijnt en vaak zijn er ook ruimtelijke problemen. Een vereniging in Dubbeldam kan moeilijk fuseren met een vereniging in Wielwijk. Ik heb het idee dat de wethouder dit probleem te gemakkelijk benadert. Wij willen graag weten hoe de wethouder tot concrete oplossingen voor het probleem van de vrijwilligers wil komen. De PvdA is van mening dat dit op de door de wethouder voorgestelde manier niet zal lukken. Mevrouw LAMBRECHTS: Mijnheer de voorzitter. Ik wil de wethouder graag dankzeggen voor zijn beantwoording. Ik heb nog één vraagje. Op welke manier kunnen wij nieuws verwachten over de mogelijkheid van het vragen van een verklaring omtrent gedrag van vrijwilligers?
15
Ik wil ook op de motie van het CDA reageren. In feite wordt daarin ons eigen idee vermeld en wij kunnen er dan ook onmogelijk tegen zijn. De motie van ECO-Dordt steunen wij niet. De heer SLEEKING: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn uitvoerige beantwoording. Over het gewenste voorzieningenniveau in de wijken heeft hij nog niet veel gezegd, maar daarop komen wij bij de algemene beschouwingen wel terug. De heer Tazelaar heeft het aspect van de betaalbaarheid van sportactiviteiten naar voren gebracht. Wij ondersteunen zijn pleidooi. Wij zijn altijd voorstanders geweest van handhaving van kortingsregelingen binnen de Dordtpas, maar helaas stonden wij daarin alleen. Inmiddels is gebleken dat het SMS Kinderfonds niet bijster goed presteert en van veel obstakels sprake is. Toen ik de tekst van het CDA over de topsporters hoorde, dacht ik even dat het CDA mijn woordvoering in de vorm van een motie had gegoten. Ik wil het CDA naar aanleiding van deze motie nog wel een aantal vragen stellen. Overigens zou ik hier en daar andere taal gebruikt hebben, misschien kan het CDA daar nog eens naar kijken. Als wij het over topsporters hebben, hebben wij het over erkende, geregistreerde topsporters, waar bijvoorbeeld ook de voetballers in het betaald voetbal bij horen. Het is de vraag of de gemeente de ondersteuning van deze topsporters actief willen faciliteren. Als het doel van de motie is scholen te stimuleren tot het in het kader van de LOOT-status – al dan niet formeel – kijken naar begeleidingsaspecten om het mogelijk te maken, dat talentvolle sporters een effectieve schoolloopbaan met een topsportambitie kunnen combineren, heeft de motie onze steun. Wij willen daarvoor echter niet op voorhand veel geld beschikbaar stellen. Volgens ons past dat niet, het is immers niet bekend of er in Dordrecht op dit gebied een probleem is. De heer Tasgin kan niet zeggen hoeveel geregistreerde topsporters wij in Dordt hebben, maar ik kan wel een indicatie geven. Op ons ROC hebben wij 30.000 deelnemers van wie er 100 als erkende topsporter zijn geregistreerd. Dat is 0,3%. Ik denk dat het percentage in Dordt daarvan niet veel zal afwijken en ik vraag mij daarom af of er in Dordt werkelijk een concreet probleem is. Naar mijn mening is in dit verband een rol weggelegd voor verenigingen en sportbonden. De motie van ECO-Dordt is mijns inziens voor een deel overbodig. Sport is bij het beroepsonderwijs inderdaad wegbezuinigd, maar binnen de nieuwe kwalificatiestructuur komt sport weer terug in het kader van de 5%-norm en alle ROC’s zijn druk bezig sportactiviteiten met allerlei leuke workshops en keuzevakken te herintroduceren met als doel jongeren weer aan het sporten te krijgen. Wij hebben niets tegen deze motie, maar naar mijn mening is deze motie niet noodzakelijk. De heer TASGIN: Mijnheer de voorzitter. Ook ik wil de wethouder danken voor zijn uitgebreide beantwoording. Wij weten inderdaad niet hoeveel topsporters er in Dordrecht zijn en het is dan ook goed dat dit wordt uitgezocht, zodat wij daarvan een beeld krijgen. De motie heeft niet de bedoeling topsporters ruimhartig te belonen. Het is de bedoeling topsporters als rolmodellen in te zetten. Ik zal een concreet voorbeeld geven. Wij hebben in Dordrecht een AZ-speler, die wij voor een schooltoernooi zouden kunnen uitnodigen om jongeren een stimulans te geven. Dergelijke activiteiten werken zeker stimulerend. De motie van ECO-Dordt vind ik sympathiek, maar gehoord de beantwoording door de wethouder zullen wij haar niet steunen. Wij hebben immers geen inzicht in het aantal studenten dat sport en het aantal studenten dat niet sport. De heer HOOGERDUIJN: De heer Tasgin heeft in zijn toelichting op de motie terecht benadrukt dat topsporters als rolmodel kunnen fungeren. Ik heb van hem niet gehoord wat hij bedoelt met “het beter faciliteren van topsporters, zodat zij hun sport optimaal kunnen uitoefenen”. Kan de heer Tasgin daarover nog iets zeggen? De heer TASGIN: Niet alle topsporters hebben de mogelijkheid fulltime met hun sport bezig te zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de zwemmers en de kanoërs. Een zwembad zou bijvoorbeeld voor wat betreft de openingstijden rekening kunnen houden met topsporters. Ik denk dat een betere match mogelijk moet zijn.
16
De heer HOOGERDUIJN: Mijnheer de voorzitter. Aan beide moties hebben wij geen behoefte. Deze motie van ECO-Dordt steunen wij niet in het licht van hetgeen de wethouder daarover heeft gezegd. Deze motie lijkt ons overbodig. Wat in de motie wordt bedoeld kan, gelet op de beleidsnota, toch wel gebeuren. Aan de motie van het CDA wil ik een paar zinnen meer wijden. In eerste termijn hebben wij benadrukt dat onze prioriteit ligt bij de amateursport en de breedtesport en niet bij de topsport. Wij ondersteunen het profiel dat op bladzijde 13 van de beleidsnota is omschreven. Dat profiel geeft aan waarop wij de nadruk willen leggen, zonder alles af te wijzen wat daar buiten valt. Omdat wij keuzen moeten maken, leggen wij de nadruk op Dordrecht als sportieve stad. Het gaat om de vraag waar de gemeente de voorwaarden schept en waar niet. Het rolmodel, waarover ik een vraag heb gesteld, klinkt ons sympathiek in de oren, zeker als het specifiek om jeugd en om onderwijs gaat, maar ik ben in de motie ook negen keer het woord “topsport” tegengekomen en gelet op wat ik zojuist heb gezegd vinden wij dat een verkeerd signaal. Om die reden hebben wij geen behoefte aan de motie van het CDA. De heer NEDERPELT: Mijnheer de voorzitter. Ook ik wil de wethouder bedanken voor zijn beantwoording, waaruit ik heb begrepen dat hij het maatschappelijk ondernemen wil stimuleren. Uit de beantwoording van de wethouder is mij ook gebleken dat hij geen onderscheid in groepen wil maken en sport in algemene zin wil stimuleren. In zijn reactie op de motie studenten van ECO-Dordt heeft hij dat ook gezegd. Wij vinden die motie overbodig. De heer Hoogerduijn heeft er terecht op gewezen, dat de motie van het CDA vooral over de topsport gaat. Wij zijn er voorstanders van dat de breedtesport wordt gestimuleerd. In de motie wordt het college gevraagd te onderzoeken hoe topsporters als rolmodel voor de Dordtse jeugd kunnen fungeren. Dat zij als rolmodel kunnen fungeren, behoeft naar onze mening geen onderzoek. Wij vinden dat een overbodige vraag. Om die reden zullen wij niet met de motie van het CDA instemmen. De heer TAZELAAR: Mijnheer de voorzitter. In de motie van ECO-Dordt wordt uitgesproken dat de leeftijdgrens voor jongeren niet tot 17 jaar moet worden beperkt. Daarmee ben ik het helemaal eens. Of het studenten zijn of ouderen maakt mij niet uit. Ik steun deze motie. Dat brengt mij bij de motie van het CDA. Jaarlijks worden in Dordrecht sportclubs en sporters van het jaar gekozen. De prijs daarvoor wordt in het DS-stadion uitgereikt. Het komt vaak voor dat jongeren die uitblinken doorgaan op topsportniveau en als de ouders het niet kunnen betalen, is er altijd wel een sponsor die zegt “Je krijgt van mij € 5.000,- om door te gaan”. Of ze het daarmee redden is een ander verhaal. Als er jeugdige sporters zijn van wie gezegd wordt dat zij het topsportniveau kunnen halen, bijvoorbeeld door naar Amerika te gaan, en daarvoor geen geld is, zou de gemeente Dordrecht deze jongeren naar mijn mening een ondersteuning moeten geven, maar ik weet niet of wij dat breedschalig moeten doen. Ik vind dit een goed voorstel, maar ben van mening dat wij eerst studenten naar Dordrecht moeten halen. Daarna zien wij wel weer. Wij twijfelen over de motie van het CDA. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Toen ik u zojuist mededeelde dat ik onze motie wil handhaven, heb ik u niet gezegd waarom ik dat wil doen. Ik dank de wethouder voor zijn toezegging te zullen kijken naar de MBO’ers en HBO’ers, die in het kader van hun opleiding – de PABO-opleiding in Dordt - een aanwinst kunnen zijn voor het vrijwilligerskader in de sportverenigingen. Ik ben echter van mening dat de wethouder mijn motie te beperkt heeft geïnterpreteerd. Mijn motie is erop gericht de grens voor de jongeren niet bij 17 jaar te leggen - dat doet u in de nota zelf ook niet, ik heb de voorbeelden aangedragen – en ook de categorie MBO’ers en HBO’ers bij de Sportnota te betrekken. De heer Sleeking merkte op dat de ROC’s in het kader van de 5%-regeling al met sport aan de gang gaan, maar voorlopig is deze regeling nog niet in uitvoering terwijl Dordt Sport al in 2007 ingaat. Om die reden wil ik onze motie handhaven. 17
De motie van het CDA. In mijn woordvoering in eerste termijn heb ik verwezen naar ons verkiezingsprogramma, waarin is aangegeven dat wij aandacht voor topsport alleen voor de jeugd zien zitten en niet voor onze commerciële voetbalvereniging. Ik ben het eens met het uitgangspunt van de heer Hoogerduijn, die heeft gezegd dat wij onze koers moeten richten op Dordrecht als sportieve stad, duidelijke keuzes moeten maken en niet van alles iets moeten willen. De heer VAN DONGEN: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn beantwoording. De initiatieven van een handjevol mensen, waaraan de wethouder refereerde, hebben mij ook bereikt. Ik zou willen zeggen: gemeente, ga daarop in en stimuleer dat. Wellicht is het interessant uit te zoeken hoeveel leerlingen vanuit het Drechtstedengebied, de potentiële voeding voor een LOOTschool in Dordrecht, een opleiding volgen op een LOOT-school buiten de Drechtsteden. De motie topsport van het CDA, die naar mijn mening over amateuristische, niet commerciële topsport gaat, kan ik steunen en om de zojuist door mevrouw De Smoker aangedragen reden steun ik de motie van ECO-Dordt eveneens. De heer KARAPINAR: Ik kan het kort houden, mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn beantwoording en kan u mededelen dat ik beide moties zal steunen. Wethouder LAGENDIJK: Mijnheer de voorzitter. Het is juist dat wij niet alle heil van fusies mogen verwachten. Zondag was ik bij een korfbal-combinatievereniging in Amstelwijck, dat was hartstikke leuk. Deze vereniging bestaat uit een vereniging die op de Schenkeldijk heeft gezeten en een vereniging die op Amstelwijck zat. De twee verenigingen zijn samengegaan. Aanvankelijk hadden zij daarin helemaal geen zin, maar het kon niet anders en de uitkomst was, dat ze het geweldig vonden toen zij eenmaal bij elkaar waren. In de mogelijkheid van fusering zit meer muziek dan men zou denken, maar het is niet dè oplossing voor het probleem van het vrijwilligerskader. Het punt dat ik wil maken is dat wij geen oplossing moeten laten liggen. Ik zal bekijken of het punt van de verklaring omtrent gedrag eruit gelicht kan worden en daarop snel een reactie kan worden gegeven. Ik zal een plan van aanpak maken voor de vijf uitwerkingspunten die ik zojuist heb aangegeven, waarin zal worden vermeld in welke periode wat aan de orde zal komen en waarover wij het bij de verschillende onderwerpen hebben. Ik zal de raadsleden van dit plan van aanpak in kennis stellen, opdat zij weten wanneer zij wat kunnen verwachten. In de motie van mevrouw De Smoker vind ik de zinsnede “van oordeel zijnde dat vooral de sport voor deze doelgroep bevorderd dient te worden” lastig. Daarboven wordt de groep MBO’ers en HBO’ers genoemd. Van de voorzitter van de Sportraad dan wel van de directeur van het Sportbedrijf – van wie weet ik niet – heb ik zojuist enkele cijfers aangereikt gekregen uit het Mulier-rapport, dat aan de nota is toegevoegd. Dat zijn cijfers over de sportparticipatiegraad van Dordtenaren van 15 tot 74 jaar, waarbij ervan is uitgegaan dat mensen minstens één keer per maand sporten. Uit deze cijfers blijkt dat de sportparticipatiegraad opleidingsafhankelijk is. Bij mensen met de laagste opleiding – LO en LBO – is de sportparticipatiegraad 46% en bij HBO’ers en WO opgeleide mensen is de participatiegraad 80%. Dat betekent dat qua sportbereidheid sprake is van een substantieel verschil tussen de verschillende groepen en daarom vind ik de inhoud van de motie van ECO-Dordt te ver gaan. Ik zou aan mevrouw De Smoker willen vragen of zij haar motie nog steeds nodig acht als ik haar toezeg, dat zal worden onderzocht of, en zo ja in welke mate, studenten aan het kader en de begeleiding in de sport kunnen bijdragen. De door de heer Tasgin ingediende motie topsport heeft mij op het verkeerde been gezet, omdat het woord “topsport” daarin vaak wordt genoemd, wat suggereert dat de motie betrekking heeft op de beroepsport. De uitwerking die ik wil voorstellen zal betrekking hebben op talentontwikkeling. Ik heb het dan bijvoorbeeld over de zwemmers, de volleyballers en de korfballers die in de Dordtse setting tot een bepaald niveau kunnen worden ontwikkeld. Ten aanzien daarvan wordt de grens gezocht. Wij kunnen bekijken of zo’n talent zich in Dordrecht verder kan ontwikkelen of wij zijn er trots op dat een zwemmer, die zijn talent hier heeft ontwikkeld, naar Eindhoven verdwijnt om zich daar verder te ontwikkelen. Dat is wat ik met de ontwikkeling van sportief talent bedoel. 18
Het aspect van de rolmodelling is een belangrijk punt. Vorige week zaterdag waren wij met de Sportraad “op kamp” bij FC Dordrecht. De voorzitter van FC Dordrecht vertelde ons dat FC Dordrecht een groot voorstander is van de ontwikkeling van de Cruijff Courts, niet alleen omdat dat de sport stimuleert, maar ook omdat dat voor hen plekken zijn waar zij hun parttime topsporters – de sporters van de FC zijn daar niet fulltime werkzaam – kunnen inzetten voor de begeleiding en stimulering van activiteiten. In die zin steun ik wat in de motie staat. Wellicht kunnen wij afspreken dat de raad de materiële inhoud van deze motie – als ik die zo mag uitleggen – in de uitwerking van het aspect ruimte voor talent en sport op niveau zal terugvinden De VOORZITTER: Ik dank de wethouder voor zijn beantwoording en stel voor tot besluitvorming over te gaan. De heer COBELENS: De PvdA heeft zich nog niet over de moties uitgesproken, mijnheer de voorzitter. De VOORZITTER: Na de besluitvorming over het voorstel zal ik de besluitvorming over de moties aan de orde stellen. Kan ik vaststellen dat alle fracties met het beleidskader instemmen? Wil mevrouw De Smoker een stemverklaring afleggen? Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Niet over de beleidsnota, maar wel over de motie, mijnheer de voorzitter. De VOORZITTER: Ik zal de moties zo dadelijk aan de orde stellen. In het reGroenLinksement is bepaald dat moties na de behandeling van een voorstel aan de orde moeten worden gesteld. Zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten. De VOORZITTER: Aan de orde is de motie topsport. Wordt de motie gehandhaafd? De heer COBELENS: Mijnheer de voorzitter. Ik denk dat de uitleg van de wethouder duidelijk is geweest. Hij heeft de motie iets anders geïnterpreteerd dan in de motie kort door de bocht is opgeschreven, zeker in relatie tot talentontwikkeling. Wij vertrouwen erop dat de wethouder dat aspect in de toekomst voldoende zal uitwerken en daarom achten wij deze motie overbodig. Motie 1 wordt bij handopsteken in stemming gebracht en verworpen. Voor stemmen: de fracties van het CDA, VSP, D66 en de heer Karapinar Tegen stemmen: de fracties van GROENLINKS, PvdA, CU/SGP, BVD, ECO-Dordt en VVD De VOORZITTER: Aan de orde is motie 2. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Gezien de beantwoording in tweede termijn door de wethouder, waarin hij duidelijker was, wil ik de motie aanhouden totdat wij de uitwerking kunnen inzien. De VOORZITTER: Ik stel vast dat motie 2 is aangehouden. Ik meen te mogen constateren dat de wethouder binnen ongeveer een half jaar met de uitwerkingen zal komen, maar ik veronderstel dat hij geen half jaar nodig zal hebben om uit te zoeken hoe het zit met het 65+-tarief voor het zwembad. Het antwoord op die vraag zal eerder komen. 6.
BESCHIKBAAR STELLEN KREDIET MULTIFUNCIONELE ACCOMMODATIE OUD-KRISPIJN (427) Op verzoek van de fracties van B.V. DORDT, ECO-Dordt en D66 korte bespreking van dit voorstel, gevolgd door besluitvorming
De heer SCHALKEN-DEN HARTOG: Mijnheer de voorzitter. BVD vindt het jammer en achteraf ook onverstandig, dat de post onvoorzien destijds bewust laag is gehouden. Bij de kredietaanvraag geeft
19
dat een vertekend beeld en dit verhoogt de kans op tegenvallers, die later mogelijk tot vertragingen zullen leiden. Verder vinden wij het jammer dat pas in zo’n laat stadium wordt gesproken over de wijze van financiering van de inrichting van een deel van de accommodatie. Naar de mening van onze fractie zou dat aspect zo laat in het proces niet meer aan de orde moeten zijn. Wij gaan ervan uit dat de professionals bij soortgelijke projecten in de toekomst de door mij genoemde zaken beter zullen inplannen om onnodige vertraging te voorkomen. Wij gaan akkoord met dit kredietvoorstel, maar willen wel graag van u horen of de geplande oplevering op 16 oktober mogelijk is en wanneer de ingebruikname is gepland. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben kennisgenomen van de brief, waarin wij hebben gelezen dat 1 juli niet haalbaar is en het 16 oktober wordt. Kijkend naar de redenen waarom dit krediet nu wordt aangevraagd hebben wij maar één opmerking: het college is wederom erg laat met een na-kredietaanvraag. Als een aannemer berekent dat meer staal nodig is en de fundering moet worden verbeterd, is duidelijk dat daaraan een financieel plaatje hangt. De heer VAN DONGEN: Mijnheer de voorzitter. Wij willen dit stuk graag in deze vergadering bespreken, omdat wij onzes inziens een verkeerd signaal zouden afgeven als wij een overschrijding van € 1 miljoen op deze begroting als hamerstuk zouden laten passeren. Het feit dat sprake is van deze overschrijding en het moment waarop u ons deze overschrijding meldt, stemt ons niet tevreden. Gezegd is dat de post onvoorzien bewust laag is gehouden, maar een bedrag van € 250.000,- is geen scharrelruimte voor projectleiders. De post van bijna € 100.000,- voor de sloop komt nu weliswaar niet ten laste van dit project, maar uiteindelijk wel ten laste van de gemeente. Het is een vestzak/broekzak-verhaal. Wij hebben het over een overschrijding van meer dan € 1 miljoen en ik wil daarover mijn onvrede uitspreken. Ik ga overigens wel akkoord met dit voorstel. De heer VAN DER SPOEL: Mijnheer de voorzitter. De gemeenteraad heeft tot taak het college te controleren, maar het is voor de raad erg moeilijk het college naar behoren te controleren als wij met een voldongen feit worden geconfronteerd. De door het college overgenomen aanbevelingen in het rapport “Dordtse Dromen” – ik doel met name op de aanbevelingen 5 en 6 – worden bij dit raadsvoorstel mijns inziens niet toegepast. Ik wil graag van u horen waarom de raad hierover pas achteraf is geïnformeerd. De feiten zijn al veel langer bekend. Ook vraag ik mij af welke gevolgen het uitlopen van de planning zal hebben, met name voor de huisvesting van de scholen. Zal dit tot meer kosten leiden? Tenslotte nog één vraag. Wie is verantwoordelijk voor de inrichting van “De Koloriet” en wie zal de portemonnee moeten trekken als spullen aan vervanging toe zijn? Mevrouw RUISCH: Mijnheer de voorzitter. Door de vorige sprekers is al het nodige over de post onvoorzien gezegd. Van het gereserveerde bedrag is € 207.000,- uitgegeven, er is al een overschrijding van € 535.000,- en ons wordt nu gevraagd een extra bedrag van € 230.000,- voor de post onvoorzien en € 100.000,- voor aanvullende bouwkosten beschikbaar te stellen. Ik onderschrijf het betoog van de heer Van Dongen, die erop heeft gewezen dat wij het over een extra bedrag van € 1 miljoen hebben, wat op een begroting van € 11 miljoen een fikse overschrijding is. Eerder is 2% voor onvoorzien gevraagd en nu is in het stuk aangegeven, dat dit een risicovol project is. Ik ben van mening dat dit vooraf ook in beschouwing had kunnen worden genomen. In het stuk staat ook het een en ander over risico’s naar aanleiding van tekortkomingen van de adviseur/constructeur. GroenLinks wil graag van de wethouder horen of dit in de toekomst te voorkomen is. De inrichting van “De Koloriet”, waarover al een vraag is gesteld, is een ingewikkeld verhaal. De DWO kan “De Koloriet” huren en de kosten van de inrichting worden over vijftien jaar uitgesmeerd. Wij hebben echter ook gezegd dat in 2009 zal worden aanbesteed. Zal de DWO daar dan nog gevestigd zijn? Ik wil daarover graag iets meer weten, dit lijkt mij heel ingewikkeld.
20
De heer STAAT: Mijnheer de voorzitter. De fractie van de CU/SGP onderschrijft de door de vorige sprekers gemaakte opmerkingen over het feit, dat de raad laat over de gang van zaken rondom “De Koloriet “ is geïnformeerd. Ik ben vanmorgen ter plaatse gaan kijken, ik ben ook even binnen geweest, en ik wil hierover graag ook een positieve opmerking maken. Het ziet er prachtig uit, wij krijgen voor dit geld een prachtig gebouw en dat is Oud-Krispijn dubbel en dwars waard. Ik wil dit graag gezegd hebben. De heer POLS: Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie zal met dit voorstel instemmen, maar ook wij willen ons ongenoegen uitspreken over het feit dat wij zo laat over deze overschrijding zijn geïnformeerd. Het gebouw is gereed en de problemen zijn al ontstaan toen de palen in de grond werden geslagen en de funderingen werden gelegd. Een snellere reactie lijkt ons op zijn plaats. Wij doen op het ogenblik een onderzoek naar grote projecten en het is goed de gang van zaken bij dergelijke projecten ook te toetsen. Wethouder KAMSTEEG: Ik weet niet of dat een andere handelwijze van het college zou hebben opgeleverd, mijnheer de voorzitter. Bij dit project hebben wij niet zodra zich een tegenvaller voordeed, wat op verschillende momenten is gebeurd, meteen een voorstel naar de raad gestuurd. Als wij dat zouden hebben gedaan, zouden wij dat zeker vijf keer hebben moeten doen, wat ik geen aantrekkelijk alternatief vind. De heer POLS: Voordat met een project wordt gestart moet een goede risicoanalyse worden gemaakt. In dit geval zijn er problemen geweest met een adviseur. Dat heb ik in het stuk gelezen. Wethouder KAMSTEEG: Het stuk is tamelijk volledig over de oorzaken van de overschrijding en de manier waarop is geprobeerd binnen het project te bezuinigen – dat is stap één - en, waar dat niet mogelijk bleek, op een andere manier bezuinigingen door te voeren. De heer Van Dongen heeft zijn onvrede over de gang van zaken uitgesproken. Als je de feiten objectief bekijkt, kan ik mij voorstellen dat je daarover boos kunt worden. Dit is een ingewikkeld project, dat voor een scherpe prijs is aanbesteed. De onderaannemers die daarna in stelling zijn gebracht hebben ingeschreven in een tijd van stevige prijzen, wat voor de aannemer betekende dat dit project behoorlijk onder druk stond. Wij hebben bovenop dit project gezeten en van meet af aan scherp op de uitvoering en het beheersen van de financiën toegezien. Deze overschrijding is ons dus niet overkomen… Mevrouw RUISCH: Voor onvoorzien is 2% neergezet en de wethouder benadrukt nu weer, dat dit een ingewikkeld project is. Normaliter bedraagt de post onvoorzien 5% en nu zitten wij op 10%. Dat vind ik niet consistent. Wethouder KAMSTEEG: Mijnheer de voorzitter. Ik weet het niet helemaal zeker, maar volgens mij hebben wij het aanvankelijk verstrekte krediet na de aanbesteding niet behoeven te verhogen. Het is jammer dat dit stuk niet in de raadskamer is behandeld, dan had ik dat even kunnen navragen. Ik herinner mij dat wij bij het bekijken van een maquette een overlegje hebben gehad. Ik heb toen gevraagd of ermee kon worden ingestemd, dat wij zouden doorgaan en zouden bekijken hoe de aanbesteding zou uitpakken. De aanbesteding paste binnen het beschikbaar gestelde krediet, maar de vrije ruimte werd daardoor heel klein. Op dat moment hebben wij de raad niet om een extra post onvoorzien van 3% gevraagd, omdat ons dat niet nodig leek. Nu kan misschien gezegd worden dat wij dat wel hadden moeten doen, maar op dat moment was daarvoor geen enkele aanleiding. Een risicoreserve is bestemd voor risico’s die zich wellicht voordoen en wij moeten constateren dat wij daarmee nu worden geconfronteerd. In de interimnota kan men een groot deel van deze posten terugvinden, maar dat geldt niet voor het meerwerk waarvoor extra middelen worden gevraagd. Bij de behandeling van de interimnota is de raad gemeld dat daarvan sprake is. Ik had de raad nogmaals gezegd ook eerder van deze posten op de hoogte kunnen stellen, maar ook achteraf bezien ben ik er niet voor de raad vier of vijf keer met overschrijdingen lastig te vallen, omdat dat een vreemd beeld van dit project zou geven.
21
De heer VAN DONGEN: Misschien zou dat wel een juist beeld zijn. Wethouder KAMSTEEG: Als in de krant een artikel staat met de kop “Overschrijdingen door fouten” ontstaat een vreemd beeld. In dit stuk is aangegeven welke keuzes tijdens het proces zijn gemaakt en waarom meer geld nodig is dan aanvankelijk door de raad beschikbaar is gesteld. Ik meen dat wij bij elkaar op een overschrijding van 7 à 8% van de bouwsom uitkomen. Gelet op het totale bedrag dat met dit project is gemoeid, is dat niet eens zo’n belachelijk hoog bedrag. Ik kan mij voorstellen dat de heer Van Dongen een gevoel van onvrede heeft over het feit dat deze overschrijdingen pas achteraf aan de raad zijn gemeld, maar ben van mening dat zijn opvatting geen recht doet aan de situatie. Mevrouw RUISCH: Mijnheer de voorzitter. De sloopkosten, waarover de heer Van Dongen ook een opmerking heeft gemaakt, zijn uit een ander potje gefinancierd. Het is vestzak/broekzak en volgens mij zitten wij dichter bij de 10% dan bij de 7 à 8% overschrijding. Wethouder KAMSTEEG: Zelfs een overschrijding van 10% is geen belachelijk bedrag, zeker niet in deze tijd van toenemende bouwkosten. Als dit project nu zou worden aanbesteed, zou een bedrag uit de bus komen dat meer dan 10% hoger is. Wij hebben mazzel dat het project eerder is aanbesteed. ‘ De heer SCHALKEN-DEN HARTOG: Ik vind deze reactie van de wethouder wel erg gemakkelijk. Misschien is het een goede gedachte, dat de raad het college in het vervolg duidelijker kaders zal moeten meegeven. Het bepalen van het moment waarop de raad over overschrijdingen wordt geïnformeerd, is nu aan de wethouder. Dat lijkt mij niet de bedoeling. De heer VAN DONGEN: Ik heb er begrip voor dat de wethouder de gemaakte keuzen verdedigt, maar ik vind het niet passend dat de wethouder de overschrijding op deze manier vergoelijkt. Een reactie in de zin van “het had veel erger kunnen zijn” is naar mijn mening niet passend. Wethouder KAMSTEEG: Ik vergoelijk niks, ik relativeer een beetje. Ik ben van menig dat u, door het woord “onvrede” te gebruiken, een beetje overdrijft. Ik heb deze overschrijding, die in dit voorstel zorgvuldig is beargumenteerd, alleen willen relativeren. De heer POLS: Ik wil de wethouder erop wijzen dat de raad tegen dit voorstel kan stemmen en hij dan een probleem heeft. De wethouder moet tevoren en niet achteraf om een krediet vragen. Volgens mij is dat de regel. Wethouder KAMSTEEG: Dat klopt, u hebt helemaal gelijk. De heer VAN DONGEN: Ik ben er blij om dat ik niet de enige ben die zich over deze gang van zaken opwindt. Wethouder KAMSTEEG: Wij kunnen natuurlijk niet voorkomen dat een constructeur fouten maakt. Het is heel vervelend dat dit is gebeurd en wij zijn aan het onderzoeken of het mogelijk is de constructeur voor de gemaakte fouten aansprakelijk te stellen. De fouten zijn niet aan de aannemer te verwijten. De heer TAZELAAR: De aannemer is altijd verantwoordelijk. Wethouder KAMSTEEG: Goed. Op de vraag wie een noodzakelijke vervanging van de inrichting zal moeten betalen, is het antwoord dat de kosten daarvan door de verschillende gebruikers dienen te worden betaald. De welzijnsorganisaties – de DWO of andere – betalen een huurbedrag per jaar. Bij scholen geldt de gebruikelijke cyclus voor de leermiddelen en dergelijke. Als vervanging noodzakelijk is, gebeurt dat volgens de regels. De ingebruikname zal enige tijd na de formele oplevering plaatsvinden. Er moet immers nog veel gebeuren. Ik verwacht dat de scholen en de overige gebruikers het gebouw voor de kerstvakantie zullen kunnen betrekken, daarop wordt ingezet. De scholen vinden het jammer dat het later is 22
geworden – wij hebben daarover regelmatig gecommuniceerd -, maar zijn er blij om dat zij in een geweldig gebouw terecht komen. Het is de verwachting dat de scholen en de instellingen in het nieuwe jaar in het nieuwe gebouw van start zullen kunnen gaan. De heer SCHALKEN-DEN HARTOG: Mijnheer de voorzitter. Een korte reactie. Ik vind het jammer dat de wethouder in zijn beantwoording zo gemakkelijk over deze overschrijding heen is gestapt. Wellicht moet de raad het college meegeven, dat wij in het vervolg tijdig over overschrijdingen willen worden geïnformeerd. Ik verzoek de wethouder in de toekomst, als zich een soortgelijke situatie voordoet, de raad eerder te informeren. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Ik kan mij volledig bij de woorden van de heer Schalken aansluiten en kan mij ook in de woorden van de heer Pols vinden. Als u ons in het vervolg niet eerder informeert, krijgt u geen krediet meer. De heer VAN DONGEN: Bij die woorden sluit ik mij aan. Ik wijs de wethouder erop dat hij door deze benadering aan de organisatie een signaal afgeeft. De heer VAN DER SPOEL: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Schalken. Mevrouw RUISCH: Mijnheer de voorzitter. Ook ik kan mij in de woorden van de heer Schalken vinden. Ik wil de wethouder nog één vraag stellen over de inrichting van “De Koloriet”. Hij heeft gezegd dat, als zich daar een andere organisatie vestigt, de inrichting zal overgaan. In deze notitie wordt echter met veel nadruk de DWO genoemd. Als ik de DWO zou zijn en ik de aanbesteding niet kreeg, zou ik lekker blijven zitten waar ik zit. Wethouder KAMSTEEG: Mijnheer de voorzitter. Nog een enkele opmerking over het tijdig melden van dit tekort. Ik wijs erop dat het deel, dat in de interimnota is vermeld, voor de vakantie bekend was. De interimnota-cyclus loopt daarmee parallel. In april/mei heb ik de eerste meldingen gekregen over het eerste deel dat in de interimnota is vermeld en ik ging ervan uit, dat daarover een voorstel zou worden gemaakt dat wellicht nog voor de vakantie aan de raad zou kunnen worden voorgelegd. Toen bleek dat nog een paar overschrijdingen als gevolg van meerwerk in de pijplijn zaten, is echter besloten het in één etappe te doen. Achteraf kan ik mij voorstellen dat de raad in twee stappen – één voor de vakantie en één nu – zou zijn geïnformeerd, dat zou eleganter zijn geweest. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Met alle respect: de wethouder had al voor de vakantie inzage in de interimnota, maar de raad kreeg de interimnota pas na de vakantie. Wethouder KAMSTEEG: Ik heb het over het parallel lopen van het inzicht in het tekort. Het tekort was in mei/juni bekend en wij hadden de raad daarover een apart voorstel kunnen doen toekomen, los van het melding maken daarvan in de interimnota. Dat had gekund. Misschien zal ik het informeren van de raad in de toekomst, als zich zo’n situatie weer voordoet, wel in twee etappes doen. Ik ben van mening dat wij hiermee naar bevind van zaken moeten omgaan. Zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten. De VOORZITTER: Ik stel de raad voor eerst de overige agendapunten af te doen en vervolgens de eerste termijn inzake het Belthurepark aan de orde te stellen. Na de eerste termijn zullen wij onze mind moeten opmaken en moeten bezien of het ons zal lukken voor zes uur klaar te zijn. Als dat niet lukt, gaan wij vanavond om acht uur verder. De heer TAZELAAR: Ik wil u een vraag stellen, mijnheer de voorzitter. Ik heb ergens gelezen dat wij na vijf uur bij de griffie terecht kunnen voor de opening. U zegt dat wij tot zes uur zullen doorgaan, maar ik weet niet hoe de catering plaatsvindt. De VOORZITTER: Als het iets later wordt, is de griffie zoals altijd, maar vandaag zeker, bereid open te blijven.
23
7.
BELTHUREPARK a. Vaststellen bestemmingsplan ‘Belthurepark e.o.’ (238b) b. Bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht (238c) In vervolg op de behandeling in de adviescommissie op 25 september jl. Beantwoording van openstaande vragen door de portefeuillehouder gevolgd door bespreking van de voorstellen en besluitvorming, waarbij wordt gevraagd te beslissen over: - de voorstellen van het college met betrekking tot de ingediende zienswijzen; - de voorstellen met betrekking tot het bestemmingsplan; - de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht.
Mevrouw HEIJMANS: Mijnheer de voorzitter. In 2003 heeft de raad ingestemd met de realisering van het plan “Golf en wonen”, het plan dat tegenwoordig “Belthurepark” heet. In het collegeprogramma voor deze periode is de uitvoering van de plannen voor het Belthurepark opgenomen. Met de realisering van het plan Belthurepark wordt tegemoet gekomen aan het streven naar doorstroming van midden- en hogere inkomens vanuit minder dure woningen, waardoor deze Dordtenaren voor de stad behouden blijven, en anderzijds het aantrekken van meer koopkrachtige huishoudens van buiten Dordrecht. Het ontwerpplan heeft ter visie gelegen en daartegen zijn 15 zienswijzen ingediend. Het college heeft op elk van de zienswijzen een reactie gegeven en stelt thans voor naar aanleiding van de zienswijzen een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan aan te brengen. De PvdA-fractie kan zich in de voorgestelde wijzigingen vinden. In de commissievergadering van 25 september hebben wij de wethouder naar aanleiding van de bijdragen van insprekers gevraagd duidelijkheid te verschaffen over de financiële haalbaarheid van dit plan en naar aanleiding van het betoog van de heer en mevrouw Aarts over de gevolgen van het plan voor de boomgaard van de Alloyzenhoeve. Over de financiële haalbaarheid heeft de wethouder ons een verduidelijking toegezonden, waarvoor dank. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak blijkt overigens dat vertrouwelijke gegevens niet openbaar behoeven te worden gemaakt, mits de haalbaarheid is onderzocht en er geen aanleiding is aan dit onderzoek te twijfelen. In dit geval zijn de gegevens getoetst door het Grondbedrijf van de gemeente en voor de PvdA is er geen aanleiding aan de juistheid van de uitkomst van dit onderzoek te twijfelen. De PvdA heeft uit de beantwoording van de in de vergadering van de adviescommissie gestelde vragen begrepen, dat de Alloyzenhoeve inclusief de boomgaard zal blijven bestaan en alleen een sloot door de boomgaard zal worden aangelegd, waardoor een deel van de boomgaard dat binnen het bestemmingsplan valt als veiligheidszone zal kunnen dienen. Als dit betekent dat de boomgaard in zijn geheel zal blijven bestaan, gaan wij daarmee akkoord. Gelet op de capaciteit van de Stevensweg, de Zuidendijk en de provinciale weg en mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de Zuidpolder, verdient de ontsluiting van de nieuwe wijk naar onze mening aandacht. Over deze problematiek willen wij graag op een later tijdstip met het college van gedachten wisselen. De PvdA stemt in met de voorstellen van het college met betrekking tot de ingediende zienswijzen en met de vaststelling van het bestemmingsplan “Belthurepark” en gaat akkoord met de vestiging van het definitieve voorkeursrecht, waarbij wij wel pleiten voor een soepel omgaan met de problemen waarmee de heer In ’t Veld kampt. De heer MERX: Mijnheer de voorzitter. De VVD gaat akkoord met dit bestemmingsplan en de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht, maar wil voor een aantal punten uw aandacht vragen. Eerst een opmerking naar aanleiding van de bijdragen van de insprekers. Voor de problematiek van de heer In ’t Veld, waarover de PvdA ook een opmerking heeft gemaakt, moet naar een praktische oplossing worden gezocht. Ik kan mij voorstellen dat de WVG op zijn situatie van toepassing is en zou willen zeggen: laat de projectontwikkelaar dat strookje grond zo snel mogelijk kopen en laten wij voor dat perceel dat recht laten vervallen, zodat de heer In ‘t Veld met zijn grond kan doen wat hij wil. 24
De heer en mevrouw Aarts hebben aandacht gevraagd voor de boomgaard van de Alloyzenhoeve. Wij hebben begrepen dat daar doorheen een sloot zal worden gegraven, wat volgens ons betekent dat een deel van de boomgaard bij het Belthurepark komt. In de commissievergadering hebben wij geconstateerd, dat de heer en mevrouw Aarts erg aan de boomgaard zijn gehecht. Aangezien de boomgaard in stand blijft, vragen wij ons af of er niet een praktische oplossing mogelijk is, waardoor de mensen de boomgaard gewoon kunnen blijven onderhouden en hun hobby kunnen blijven uitoefenen. Kan de sloot niet langs de boomgaard worden gegraven? Wellicht kan een netje worden gespannen dat de lage of zelfs de hoog vliegende ballen zal kunnen tegenhouden. Kortom: laten wij rekening houden met de mensen die terecht zeer begaan zijn met de Alloyzenhoeve en de omgeving daarvan en naar een praktische oplossing zoeken. Mevrouw Visser, die namens een aantal projectontwikkelaars, … De VOORZITTER: Ik wil u verzoeken voorzichtig te zijn met het in dit verband noemen van namen. Het lijkt mij voldoende als u over de woordvoering namens een aantal projectontwikkelaars spreekt. Gelet op de belangen die spelen is het lastig als wij te veel op de particuliere belangen ingaan, tenzij het gaat om bezwaren die formeel zijn ingebracht. Ik reageer hiermee niet alleen op uw opmerkingen, maar ook op die van de eerste woordvoerder. De heer MERX: Ik was mij daarvan niet bewust en heb de namen genoemd, omdat de mensen in de commissie hebben ingesproken. Een mevrouw, die namens een aantal projectontwikkelaars insprak, is in de commissie op een aantal puntten ingegaan. Het college heeft in zijn reactie voldoende onderbouwd dat er in financiële zin geen problemen zijn. Deze inspreekster stelde ook een vraag over de staatssteun. Moeten wij ons zorgen maken over de door haar gemaakte opmerking, dat wij straks mogelijk mevrouw Neelie SmitKroes over ons heen krijgen? In de commissie heb ik opgemerkt dat het een wat vreemd verhaal werd. Deze mensen willen kennelijk zelf iets ontwikkelen, terwijl zij aangeven dat wat daar ontwikkeld zal worden niet haalbaar zou zijn. Daarop doorvragend en dankzij de charmante ondersteuning van de heer Sleeking van deze insprekers is mij niet duidelijk geworden wat deze mensen precies willen. Om “Schwung” in het gebied te krijgen, om ervoor te zorgen dat daar iets zal gaan gebeuren, vraag ik mij af of wij niet met een aantal van de eigenaren kunnen bespreken welke mogelijkheden er zijn en welke zaken spelen. Het komt mij voor dat daaraan andere argumenten ten grondslag liggen dan de argumenten die in de commissievergadering zijn aangevoerd. Klopt het dat de huidige projectontwikkelaar geen enkele actie heeft ondernomen om grond te verwerven? Het komt mij voor, dat het in het kader van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten van belang is dat te weten. Voorts wil ik een opmerking maken over het aantal woningen, waarop ik in de commissie ook ben ingegaan. Dankzij de griffie heb ik de artikelen en de wijzigingsvoorstellen naar aanleiding van de inspraak ontvangen. Ik zal onze woordvoering in februari van het vorig jaar over onze motivatie voor de realisering van bij voorkeur niet meer dan 220 à 225 woningen nu niet herhalen, maar de heer Sas, de voormalige wethouder, heeft toen toegezegd dat de gemeenteraad zou worden gehoord zodra het aantal te realiseren woningen aan de orde zou zijn. In de stukken ben ik die toezegging echter niet tegengekomen. Ik wil u daarop opmerkzaam maken, omdat ik van mening ben dat de toezegging in de artikelen moet worden meegenomen. Als dat formeel nodig is, zal ik daartoe een amendement indienen. Dat brengt mij bij artikel 3, waarvan lid 5, dat onderdeel C betreft, is aangepast. Daarmee is het tweede deel van onderdeel C, de vrijstellingsbevoegdheid, waarschijnlijk abusievelijk geheel komen te vervallen. Ik doel op de vrijstellingsbevoegdheid voor het realiseren van meer woningen. Ik zal die zinsnede nu niet voorlezen, u kunt dit in de stukken terugvinden. Wij stellen voor dat lid 2 wordt gehandhaafd en daaraan de woorden “na de gemeenteraad te hebben gehoord” worden toegevoegd. Gelet op toekomstige ontwikkelingen maken wij ons evenals de fractie van de PvdA zorgen over de ontsluiting in het gebied. Wij hebben al vaker gepleit voor het doortrekken van de Copernicusweg. 25
Ik kom tot een afronding. Nog één niet onbelangrijk detail. In het Streekplan staat dat de Zuidpolder voor de landbouw gehandhaafd zal moeten blijven en in de reactie lees ik, dat in het Streekplan op de polder De Zuidpunt wordt gedoeld. Dat klinkt aannemelijk, maar dat is niet wat in het Streekplan staat. Ik vraag mij af of het, als wij dit niet door de provincie laten wijzigen, nodig zal zijn de weg naar de Raad van State te bewandelen om aan te tonen wat precies wordt bedoeld. Kennelijk is er een fout gemaakt. Kunnen wij de provincie vragen het Streekplan aan te passen? Dat lijkt mij niet zo ingewikkeld, maar volgens mij moet dat wel gebeuren om ingewikkelde procedures te voorkomen. De heer SLEEKING: Mijnheer de voorzitter. Voor ons ligt een plan waarvan het nut en de noodzaak absoluut niet zijn aangetoond. Naar het oordeel van onze fractie is dit een ongewenste ontwikkeling. Voor ons staat voorop dat wij zuinig moeten omgaan met de beschikbare ruimte, waarvan in het voorliggende plan absoluut geen sprake is. Het landelijk beleid zet in op het tegengaan van verrommeling en het beschermen van het open landschap en ook daarmee is dit plan in strijd. Wij zijn voorstanders van handhaving van het open polderlandschap, dat zo karakteristiek is voor ons eiland en dat wij als één van de kernkwaliteiten beschouwen. Het Leerpark, het Gezondheidspark, het Zuidhovepark en het Belthurepark … Je zou gaan denken dat Dordt steeds groener wordt, maar het tegendeel is het geval. Het gaat hierbij immers om bouwplannen. Deze locatie is ook niet aangewezen in de uitkomst van “Dordt Spreekt”, een uitkomst die door veel partijen graag wordt vergeten. Wij zijn voor versterking van de natuurwaarden en voor een beschermde status van het kwetsbare landschap, met name rond de dijken waar heel waardevolle elementen te vinden zijn, waarvan de boomgaard en de Alloyzenpolder maar enkele zijn. Wij blijven maar bouwen terwijl het inwoneraantal van onze gemeente voortdurend blijft teruGroenLinksopen. Wij bouwen voor de verdunning, dit soort bouwplannen bevestigt de tweedeling in de maatschappij. Wij bouwen alleen voor de toplaag, de superrijken, die wij ofwel willen behouden ofwel willen binnenhalen. De heer MERX: Ik wil de heer Sleeking vragen zijn opmerking over de tweedeling in de maatschappij te verklaren. Wil hij ontkennen dat er mensen zijn die wat meer geld hebben en mensen die wat minder geld hebben? De heer SLEEKING: Ja. Bouwen in het groen is voor mensen met veel poen en de rest moet het met minder doen. Dat heb ik al eens eerder gezegd. De heer MERX: Door deze ontwikkeling niet toe te staan, wilt u dus ontkennen dat er mensen zijn die wat meer te besteden hebben. De heer SLEEKING: Door dit plan wordt dat beeld bevestigd. Als u dat beeld wilt doorbreken, zou uw fractie bij de bouwplannen die zij voorstaat moeten bekijken op welke wijze meer gedifferentieerd kan worden gebouwd zodat ook andere bevolkingsgroepen aan bod kunnen komen. Ik denk bijvoorbeeld aan het plan “Tij” en het plan “De Hoven”. Daarmee wil ik overigens niet zeggen dat u ons daarmee als voorstander van de aantasting van het polderlandschap over de streep zult kunnen trekken. U kunt niet ontkennen dat in alle gebieden, die tegen de open ruimte aan liggen of die open ruimte zijn, alleen voor de superrijken wordt gebouwd. De heer MERX: U kunt niet ontkennen dat in Dordt-West iets wordt gedaan. De heer SLEEKING: Daar wordt in zeer beperkte mate iets gedaan, maar in onze gemeente wordt bij lange na niet voldaan aan de 30%-norm die wij op het gebied van de sociale woningbouw voorstaan. De heer MERX: Die norm staat u voor. De heer SLEEKING: Uw fractie wil die norm zelfs niet toepassen bij het plan Stadswerven, waar er wel mogelijkheden voor zijn. De heer VAN DONGEN: In Dordt-West bouwen wij volgens mij duurdere woningen dan de woningen die daar stonden. 26
De heer SLEEKING: Het college zegt dat er geen risico’s zijn, maar wij zijn daarvan niet overtuigd. Wij kennen de achterliggende risico’s niet. Wij respecteren de deskundigheid van het Grondbedrijf. Eén van de bepalingen is dat 60% van de woningen moet zijn verkocht wil men het project starten. Als er niet wordt gebouwd omdat men 60% van de woningen niet kan verkopen, komt er dan een nieuw bestemmingsplan of zal dan met artikel 19-procedures worden gewerkt om onderdelen mogelijk te maken? Het gaat natuurlijk om een beperkte planperiode en wij weten vandaag niet wat de economie overmorgen doet. Als aan de hypotheekrente of het huurwaardeforfait wordt getornd, zal het voor veel mensen niet haalbaar of niet interessant zijn een woning in dit gebied te kopen. Het is niet uitgesloten dat die ontwikkelingen zich in de nabije toekomst zullen voordoen. Bij het project Amstelwijck hebben wij dat zien gebeuren, ook dat project is een kwestie van lange adem geworden. Toen alle procedures doorlopen waren, had de markt ineens een ander gezicht en kregen wij dat plan niet meer ontwikkeld. Vandaar mijn vraag of het college rekening houdt met zo’n scenario. De introductie van de WVG speelt hierbij ook een rol. Hoe lang kan zo’n procedure in totaliteit lopen? Bij Amstelwijck heeft het heel lang geduurd, ik voorzie bij dit project een soortgelijke procedure en verwacht dat mensen tot aan de Hoge Raad zullen proberen hun gelijk te krijgen. Wij hebben de indruk dat daarmee te weinig rekening wordt gehouden. De discussie over het aantal huizen is heel interessant. De VVD-fractie meldde de vorige week voor wat haar betreft de bouw van 220 woningen plus maximaal 10% mag worden toegestaan. Dat blijkt niet uit de vorige plannen, waarin sprake is van 290 woningen en zelfs een aantal van 320 woningen wordt genoemd. Mijn vraag is welke de kaders van het bestemmingsplan zijn waarbinnen het college wil gaan werken. De VVD kan natuurlijk nooit met die aantallen instemmen: als je van 220 plus 20 uitgaat kom je niet op dat aantal uit. Ik begrijp dat de VVD straks met een amendement zal komen. De heer Merx maakte zojuist een opmerking over de vrijstellingsbevoegdheid. Uit de stukken heb ik begrepen dat de advocaat daarnaar heeft gekeken en dit juridisch niet haalbaar is. Dit punt is dus niet abusievelijk, maar weloverwogen gewijzigd. De staatssteun was een aardig punt dat in de commissie naar voren kwam. Hoe goedkoop wordt de grond eigenlijk aan de ontwikkelaar overgedragen en wat kan de ontwikkelaar, als dit plan straks niet doorgaat, met deze gemeenschapsmiddelen doen? De ontwikkeling van het Belthurepark beschouwen wij na de aanleg van de 3e Merwedehaven en het Leerpark als de derde planologische blunder en als een onverantwoorde verspilling van de schaarse ruimte op ons eiland. Wij stemmen daarmee dus niet in, welk amendement de VVD ook zal indienen. In de commissie en in een eerder stadium heb ik al naar voren gebracht dat de WVG ten onrechte op dit plan wordt toegepast. De toepassing van de WVG op dit plan is strijdig met het eerder door de raad vastgestelde strategisch grondbeleid. Het kan toch niet zo zijn dat de raad het enkele jaren geleden vastgestelde beleid niet serieus neemt? Het gaat hierbij om een plan dat door derden wordt ontwikkeld en wij hebben in het kader van het strategisch grondbeleid afgesproken, dat het aan de derde partij is ervoor te zorgen dat de grond wordt verworven en de gemeente dit soort instrumenten daarvoor niet zal inzetten. Volgens de betrokkenen, die de vorige week aan het woord waren, is nog nauwelijks een poging gedaan tot minnelijke verwerving te komen en het is natuurlijk curieus vast te stellen dat, zonder dat dit is geprobeerd, naar het zwaarste instrument wordt gegrepen. Zie Amstelwijck, waar dat ook mislukt is en waar het veel te lang heeft geduurd. Tegen dit plan zijn veel bedenkingen ingekomen. Met de bedenkingen die in overeenstemming zijn met mijn betoog stemmen wij in. Als ik het goed heb, zijn dat de zienswijzen 9 tot en met 14. Deze zienswijzen, die onze uitgangspunten voor de ontwikkeling van ons eiland onderstrepen, achten wij gegrond. De heer BRUGGEMAN: Mijnheer de voorzitter. De essentie van de discussie die wij vandaag met elkaar voeren en die al lange tijd in deze raad wordt gevoerd, wordt volgens mij het best weergegeven door de tegenstelling die wij zien tussen de woordvoering van mevrouw Heijmans van de PvdA, waarin nut en noodzaak van het bouwen van dit type woningen in onze stad duidelijk 27
wordt toegelicht, en de woordvoering van de heer Sleeking, die daar haaks op staat. De heer Sleeking heeft aangegeven dat zijn fractie ernstige twijfels heeft over het nut en de noodzaak van dit type planontwikkeling. Ik heb er geen behoefte aan de discussie hierover nu opnieuw te voeren. Ik veronderstel dat genoegzaam bekend is waar wij in deze discussie staan. De vorige week heb ik in de commissie de reactie van de wethouder gehoord op alle bedenkingen die door insprekers werden ingebracht. Hem is toen gevraagd aan te geven of het bouwen van duurdere woningen nog steeds past in de behoefte die het college voor deze stad ziet en zijn antwoord op die vraag was “ja”. Ik wijs erop dat wij de volgende week in de adviescommissie met wethouder Kamsteeg wat dieper op de behoefte zullen ingaan. Daarmee is voor mij de discussie over nut en noodzaak van dit type planontwikkeling op dit moment beslecht. De vorige week heb ik in de commissie aandacht gevraagd voor het aantal woningen, dat in dit gebied zal worden gebouwd. In grote lijnen kan ik mij aansluiten bij hetgeen de heer Merx daarover naar voren heeft gebracht. In de afgelopen jaren is het voor het CDA altijd belangrijk geweest een balans te vinden tussen het ontwikkelen van dit gebied om te voorzien in de behoefte die wij zien en het behoud van het groene karakter van dit gebied. Dat daar een spanning tussen zit is bekend, wij denken dat wij die spanning moeten beslechten door een maximum te stellen aan het aantal woningen dat in dit gebied zal worden toegestaan en dat maximum is tot nu toe altijd op 220 woningen bepaald. De heer Merx heeft dat aantal ook genoemd. Ik wil de wethouder verzoeken ons nu op de een of andere manier – de heer Merx reikte een aantal bepalingen aan – te garanderen dat dit maximumaantal zal worden gehandhaafd, dan wel – als het plan wordt opgevat dit maximumaantal te overschrijden – daarover in deze raad te praten, zodat wij daartegen “nee” kunnen zeggen. De heer SLEEKING: Dat kan natuurlijk niet, mijnheer de voorzitter. Wij weten dat dit bestemmingsplan ruimte biedt voor het bouwen van een veel groter aantal woningen dan wij willen. Wij kunnen nu niet tegen het college zeggen dat het te zijner tijd maar met een voorstel moet komen. Wij moeten ons vandaag voor of tegen dit bestemmingsplan uitspreken, maar het is ook mogelijk daarop een amendement in te dienen. Volgens mij is er geen andere keuze. De heer BRUGGEMAN: Dat is uw inzicht. Zo dadelijk hoor ik graag van de wethouder of hij een andere mogelijkheid ziet en daarna maken wij onze mind op. Als het nodig is, zullen wij een amendement indienen. Wij wachten de beantwoording door de wethouder af. De heer HOOGERDUIJN: Mijnheer de voorzitter. Ik meende dat de wethouder eerst de nog openstaande vragen zou beantwoorden en dit voorstel daarna zou worden besproken. Inmiddels heb ik mijn woordvoering aangepast. De VOORZITTER: De beantwoording van de nog openstaande vragen heeft plaatsgevonden via de brief, die de wethouder u heeft doen toekomen. Vandaar dat ik de raad eerst het woord geef. De heer HOOGERDUIJN: Ik neem u dat niet kwalijk, maar wijs er wel op dat de brief van de wethouder eindigt met de zinsnede dat hij in de raadsvergadering een toelichting zal geven op de nog openstaande vragen. Ik ga ervan uit dat wij die toelichting zo dadelijk zullen krijgen. Het gaat nu om de finish van een ruimtelijk plan waarvan de ontwikkeling al in 2003 is gestart. Onze opvatting hierover is bekend, die hebben wij eerder in de raad en in de raadscommissie duidelijk toegelicht. Met betrekking tot de Wet Voorkeursrecht Gemeenten hebben wij de vorige week in de commissie benadrukt dat een betere uitgangspositie – dat wil zeggen voorrang op de vastgoedmarkt – van belang is, gelet op het aspect regie door de gemeente. Toepassing van de WVG voorkomt in het algemeen belang ongewenste aankopen en prijsopdrijving. Gelet op de bijdragen van enkele insprekers wil ik de wethouder evenals enkele andere fracties wel vragen, voor zo ver dat mogelijk is, op een reële manier om te gaan met degenen die hebben ingesproken. Wij hebben erop gewezen dat de ontsluiting van het Belthurepark van belang is in verband met de extra druk die op de Stevensweg zal ontstaan. Wij herhalen ook nog maar eens dat het van belang is dat de Copernicusweg tijdig wordt doorgetrokken. Als dat niet gebeurt, nemen de problemen die er nu al zijn zeker toe. Daarbij komt dat de ontwikkeling van de Zuidpolder is gestart – de 28
startnotitie is recent door de gemeenteraad behandeld – in welk kader ook aandacht is gevraagd voor de bredere ontsluiting van Dordrecht-Zuidoost. Dat is inclusief het Belthurepark en de verkeersdruk in de polders. Op dit moment onderstrepen wij nogmaals het belang van een tijdige Structuurvisie in plaats van het onder tijdsdruk produceren van een apart verhaal over de Zuidpolder. Wij stellen een integrale benadering in dit verband zeer op prijs. Kan de wethouder ons zeggen of het zal lukken de Structuurvisie tijdig gereed te hebben? Het is inmiddels oktober. Tenslotte een opmerking over de vele en grote projectontwikkelaars en hun onderlinge belangen en concurrentie. In de commissie werd hierover deskundig en indringend ingesproken, waarbij de steekwoorden “integrale ontwikkeling”, de mogelijkheid dan wel onmogelijkheid van het welslagen van dit plan, zelfrealisatie, financiële gevolgen en risico’s voor de gemeente aan de orde zijn gekomen. De ons door de wethouder toegezonden informatie, met als strekking “het is nog steeds haalbaar”, geeft ons niet voldoende aanleiding ons eerdere standpunt te wijzigen. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Mijnheer de voorzitter. GroenLinks is van mening dat het goed is dat het college bij monde van de heer Lagendijk toegeeft, dat hier sprake is van verregaande verstedelijking. Bij het verhaal dat het, door het gras van het golfterrein om een groene ontwikkeling gaat, voelden wij ons niet serieus genomen en nu zijn wij bij weer een nieuwe stap in een ongewenste ontwikkeling aangekomen. GroenLinks vindt dat onzorgvuldig wordt omgegaan met de buitenruimte, met de mensen die daar nu wonen en de mensen die daar recreëren. Er is met te weinig gevoel voor het behoud van landschapskwaliteiten een plan ontwikkeld. Op een kleiner oppervlak had een mooier plan ontwikkeld kunnen worden, geen VINEX-wijk, maar een beperkt beslag in het noorden en het westen van het gebied. Ons stuit de zeer lage dichtheid, drie woningen per hectare, tegen de borst. Het college denkt door het bouwen van dure huizen de economische positie van de stad te kunnen verbeteren. Naar de mening van GroenLinks is dat een misvatting. Om de economische positie van Dordrecht te verbeteren moeten wij in een levendige binnenstad investeren. De mensen die hier zullen gaan wonen, zullen echt niet in Dordrecht gaan winkelen, dat blijven zij gewoon in Parijs en New York doen. De kwaliteit van het plan. Het is het allemaal net niet: 18 holes, te weinig kwaliteit en weinig creativiteit. Dit wordt een doorsneewijk voor de beter gesitueerden. De prijs is te hoog en door de lage dichtheid wordt een claim gelegd op de andere woningbouwlocaties. De discussie hierover zullen wij de volgende week voortzetten. Het is ook ongewenst de boomgaard op te delen. Het kan niet zo zijn dat een dergelijke oude boomgaard vanwege de lay-out van een golfbaan moet wijken. Dan de haalbaarheid van het plan. Wij zeggen de wethouder dank voor het antwoord, maar GroenLinks is van mening dat de wethouder te weinig toelichting heeft gegeven op de financiële haalbaarheid. Volgens GroenLinks is het risico nog steeds reëel dat de realisering van dit plan niet haalbaar zal blijken en vooralsnog ligt het risico bij de gemeente. De door de wethouder gegeven uitleg naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen over staatssteun is maar betrekkelijk. Als wij een ontwikkeling koste wat het kost willen doorvoeren, heeft dat een effect op de prijs. Dat kunnen wij staatssteun noemen. De inzet van de WVG op een plan voor derden is in dit verband interessant. Is dat niet ook het inzetten van middelen van het rijk, in dit geval van de gemeente, om een plan van derden mogelijk te maken? Ik kom tot een conclusie. GroenLinks vindt dit een ongewenste ontwikkeling. Dit is een plan met weinig kwaliteit voor een zeer beperkte doelgroep, waar de huidige bewoners dagelijks onder zullen moeten lijden. Het plan legt een ongewenste claim op toekomstige woningbouwlocaties en de financiële haalbaarheid achten wij een groot risico. Mevrouw WEMMERS-WANROOIJ: Mijnheer de voorzitter. De VSP is tegen de plannen voor de ontwikkeling van het Belthurepark. De redenen hiervoor zijn: a. Een uitbreiding van de stad Dordrecht in de polder die als cultuurhistorisch erfgoed kan worden gezien is volgens de VSP niet gewenst. De VSP wil de huidige hoeveelheid groen voor de Dordtse bevolking behouden. 29
b De communicatie met en inspraak van betrokkenen is ver onder de maat gebleven. Met betrokkenen is niet of slechts één maal gesproken. Van inbreng door betrokkenen is in dit geval in het geheel geen sprake. Voor het horen van betrokkenen die een zienswijze hebben ingediend is het sprekersplein volgens de VSP niet de juiste plaats. Gesteld kan worden dat niet de juiste procedure is gevolgd. c. De eeuwenoude boomgaard van de familie Aarts moet aan het golfpark worden toegevoegd. Als dit gebeurt moet worden afgewacht wat van de boomgaard overblijft, dit zeker als sprake is van een sloot die door de boomgaard heen zal lopen. Dan hebben wij het nog niet eens over de eeuwenoude bomen die hier aanwezig zijn. Als u met dit plan doorgaat, zal de schade aan de natuur aanzienlijk zijn. d. Met de rust in deze omgeving is het gedaan. Volgens het plan komen hier 290 woningen in het hogere prijssegment. Reken dan maar op minimaal twee auto’s per gezin. Dat betekent dat minimaal 1200 extra verkeersbewegingen over de toch al overvolle Stevensweg zullen gaan plaatsvinden en dan hebben wij het nog niet eens over de auto’s van de bezoekers van dit fantastische golfpark. e. U hebt het over een stevige centrumpositie met een aansprekend cultuur- en winkelaanbod. Denkt u echt dat 290 nieuwe gezinnen onze noodlijdende en bijna failliete binnenstad zullen kunnen redden? Daarvoor is veel meer nodig. De heer BRUGGEMAN: Het laatste ben ik met mevrouw Wemmers eens. Ik hoop dat zij plannen in die richting zal steunen. Wij kunnen met eigen ogen wel zien dat in de binnenstad in de afgelopen jaren iets is veranderd. Het voorzieningenniveau in deze stad is in ontwikkeling. Ziet u dat niet? Mevrouw WEMMERS-WANROOIJ: Wij zien wel een ontwikkeling. In het stuk is sprake van het ontwikkelen van een stevige centrumpositie en wij vinden het heel bijzonder dat er van wordt uitgegaan dat deze 290 nieuwe gezinnen dat zullen kunnen realiseren. f. In de nieuwe nota Ruimte geeft het kabinet de gemeente meer ruimte om in het buitengebied te bouwen, maar de burgers van het eiland van Dordrecht moeten daarvoor wel gecompenseerd worden. Het is toch geen serieuze optie hiervoor het golfterrein en het strategisch groenproject te nemen. Volgens de VSP is dat te weinig en niet de juiste weg. Of is wonen en recreëren in het groen alleen voor de rijken weggelegd? Uw plannen voor het Belthurepark wijzen in die richting. g. Het is de VSP duidelijk dat voor wat betreft de uitvoering door u nog een aantal juridische hobbels moet worden genomen. Daarnaast doet de gemeente zichzelf tekort door alleen kostenneutraal te willen werken, terwijl de aannemer met de winst gaat strijken. Op die manier doet u de inwoners van Dordrecht tekort. Onder meer om deze redenen kunnen wij niet akkoord gaan met deze plannen en de voorstellen voor het bestemmingplan en het gevestigde voorkeursrecht. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Voor ons ligt het bestemmingsplan Belthurepark en het voorstel tot het bestendigen van het aldaar gevestigde voorkeursrecht. Ons oordeel hierover is duidelijk: wij zijn tegen bebouwing in de polders. De discussie hierover hebben wij in de afgelopen periode in deze raad uitvoerig mogen voeren, maar dat ontslaat ons niet van de plicht de voor ons liggende stukken kritisch te bekijken. Wij doen dat op de volgende aspecten: tijdsplanning, financiële risico’s, haalbaarheid en “waarom nu vaststellen?”. De tijdsplanning. De samenwerkingsovereenkomst met Wilgendael is in 2005 gesloten. In de raad is toen gediscussieerd over het feit, dat in die overeenkomst geen einddatum is genoemd. Wat ons betreft kan het niet lang genoeg duren - wij zijn inmiddels al een aantal jaren verder –, maar de toezegging van het college bij monde van wethouder Sas heeft tot op heden nog niets opgeleverd. Wethouder Sas heeft destijds toegezegd daarover met de marktpartij overleg te zullen plegen. Hoe staat het daarmee? Zal de gemeente Dordrecht straks economisch gezien een enorme flater slaan door in 2012 grond te verkopen voor een prijs die op het prijspeil in 2002 is gebaseerd? Een prijs van tien jaar geleden betalen willen wij allemaal wel. Dat brengt mij bij de financiële risico’s die onze gemeente loopt. In de destijds vastgestelde samenwerkingsovereenkomst is duidelijk vastgelegd wie welke kosten zal dragen. In het laatste memo van wethouder Lagendijk wordt dit bevestigd, daarbij gaan wij uit van realisatie van dit project. In de raadsvergadering van februari 2005 gaf wethouder Sas aan dat het, indien een plan niet doorgaat, gebruikelijk is dat iedere partij de eigen voorbereidingskosten draagt. Dat is nogal 30
wat! Tot en met 31 december 2006 bedragen de kosten voor de gemeente al € 655.000,- en wij weten nog niets over de kosten die in het jaar 2007 zijn gemaakt. Wij gaan ervan uit dat in 2007 geen kosten zijn gemaakt omdat wij daarvoor geen kredietaanvraag hebben gezien. Ik sluit mij aan bij alle vragen die gesteld zijn over staatssteun, indirecte staatssteun, in de vorm van de grondprijs. In de weerlegging van de zienswijzen door het college zijn ons enkele punten opgevallen. Het onderzoek uit 1997 naar de noodzaak van realisering van deze woningen, uitgevoerd door Ecorys, is onzes inziens volledig achterhaald. U kunt in 2007 toch geen gebruik maken van een tien jaar oud onderzoek om zienswijzen van bewoners te weerleggen? De vraag is of er daadwerkelijk behoefte is aan dit soort woningbouw. Wij hebben zorgen op het punt van de Flora- en Faunawet. In zijn reactie zegt het college dat de onderzoeksgegevens verouderd zijn, maar tegelijkertijd trekt u de conclusie dat deze wet de uitvoering van het plan Belthurepark niet in de weg zal staan. Om herhaling van de Vlij-soap te voorkomen dringen wij aan op zorgvuldigheid. Het waterhuishoudkundig plan, dat in de zienswijzen herhaaldelijk is genoemd en dateert uit de periode 2002-2005, gaat ervan uit dat het huidige profiel van de dijken voldoende is en daarbinnen gebouwd kan worden. Gezien de landelijke discussie en de plannen van het Waterschap voor een verhoging van de dijken na 2011 vragen wij ons af of dat wel het geval is. De zinsnede in het stuk dat “in redelijkheid wordt aangenomen dat de vergunningen wel zullen worden verleend” stelt ons niet gerust. Tot slot de vraag “waarom nu vaststellen?”. U vraagt ons dit bestemmingsplan voor de komende realisatie van het Belthurepark vandaag definitief vast te stellen. Wat zal er gebeuren als Wilgendael door omstandigheden zal afhaken? Wij weten allemaal dat nieuwe projectontwikkelaars klaar staan omdat zij grond in bezit c.q. in optie hebben en allemaal eigen plannen hebben. Als Wilgendael afhaakt, zal er dus een ander plan komen, een ander plan dan het plan waarvan de realisering met dit bestemmingsplan wordt beoogd en zal het bestemmingsplan moeten worden aangepast. Geachte collega-raadsleden: dat is tegenwoordig een bevoegdheid van het college en niet van de raad. Vindt u dat een gewenste situatie? Natuurlijk is er altijd de mogelijkheid van uw gevoelens blijk te geven, maar die mogelijkheid heeft geen juridische status. Als wij dit bestemmingsplan vandaag niet vaststellen, wordt het instrument WVG overboord gezet. Kortom: beste raad, u bent door het college in een spagaat gebracht. Fijn hè? De heer VAN DONGEN: Mijnheer de voorzitter. Over de ontwikkeling van “Golf en wonen” en het Belthurepark wordt al lang gediscussieerd en vandaag is de vaststelling van het bestemmingsplan Belthurepark aan de orde. Het is duidelijk dat mijn fractie tegen de in dit bestemmingsplan geschetste ontwikkeling is. Wij staan daar een andere ontwikkeling voor, die meer natuur in dit gebied brengt. Uiteraard willen wij wel praten over wat wij van dit plan vinden, gegeven de democratische besluitvorming die over deze ontwikkelingsrichting heeft plaatsgevonden. Over een aantal punten heb ik grote zorgen. Zojuist is over natuurontwikkeling gesproken. Ik vraag mij af waarom niet voor kleinere kavels is gekozen. Als daarvoor zou zijn gekozen, zou in dit gebied alsnog meer natuurontwikkeling hebben kunnen plaatsvinden. De kavels zijn zeer groot. In de visie van het college is dat misschien nodig voor de kapitaalkrachtige mensen, maar ik denk dat wonen in het groen ook iets heeft. Bij het sprekersplein is ons duidelijk geworden, dat er drie partijen zijn die in dit gebied een flinke grondpositie hebben. Deze partijen, die door hun advocaat werden vertegenwoordigd, geven aan zelf te willen en te kunnen ontwikkelen. Overigens hebben zij ook gezegd weinig vertrouwen te hebben in het totale plan, maar blijkbaar zien zij wel mogelijkheden op hun deel een ontwikkeling te laten plaatsvinden. Daarin zit een risico en ik wil graag weten hoe de wethouder daarover denkt. Het gaat hierbij om kapitaalkrachtige partijen. Als zij kunnen aantonen dat zij hun deel zelf kunnen ontwikkelen, kunnen wij het onteigeningsinstrument naast ons neerleggen. Volgens mij is daarover voldoende jurisprudentie. Het risico bestaat dat wij tot in lengte van jaren zullen moeten procederen. Dat is een financieel risico, want wij zullen dan natuurlijk uit de voorliggende planning lopen. Ik sluit mij aan bij mevrouw De Smoker, die uitsprak dat zij vreest voor een financiële zeperd van de 31
gemeente. De door de vorige sprekers gemaakte opmerkingen over de staatssteun kan ik onderschrijven. Appels of ballen? Ook de boomgaard bij de Alloyzenhoeve is bij de inspraak aan de orde geweest. Het is volstrekt niet duidelijk waarom de boomgaard alleen een veiligheidsgebied kan zijn als er dwars doorheen een sloot wordt aangelegd. Waarom kan de sloot niet om de boomgaard heen aangelegd worden? De bezwaren van de betrokkenen vind ik gerechtvaardigd. Volgens mij wordt de situatie niet minder veilig als de sloot om de boomgaard heen loopt in plaats van er dwars doorheen. Door de insprekers is ook aandacht gevraagd voor de cultuurhistorische waarde van het dijkenlandschap. Ik vind dat daarmee in het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden. Voorts een opmerking over het aspect van de WVG en het instrument van de onteigening, dat wellicht zal worden toegepast. Als geprobeerd wordt de grond van de drie grondeigenaren te onteigenen, komt het erop neer dat wordt onteigend, omdat je niet in staat bent met andere partijen, zoals Groenendaal, samen te werken. In het rapport van de Rekenkamer is daarover in het kader van de omgevingssensitiviteit ook iets geschreven. Ik acht toepassing van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten niet gerechtvaardigd. De heer Sleeking heeft daarover een exposé gegeven, waarbij ik mij in grote lijnen kan aansluiten. Het gaat grotendeels om gronden die wij willen verwerven voor een derde partij, die in het gebied een golfbaan wil gaan exploiteren. De grote huizen kunnen worden aangeduid als een strategisch doel van de gemeente Dordrecht omdat de realisering daarvan er wellicht toe zal leiden dat de doorstroming zal worden bevorderd. Daarmee ben ik het niet eens, maar ik voel wel aan dat dit argument kan worden gebruikt. Ik denk echter dat het realiseren van een golfbaan op deze plaats niet als een strategisch doel kan worden aangeduid en naar mijn mening kan het instrument van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten daarvoor niet worden ingezet. De heer KARAPINAR: Wat dit agendapunt betreft sluit ik mij volledig aan bij de woordvoering van de fractie van de PvdA, mijnheer de voorzitter. Wethouder LAGENDIJK: Mijnheer de voorzitter. Om te beginnen wil ik een tweetal redenen aanvoeren waarom wij dit voorstel doen. Ik heb een schitterend boekwerkje gevonden dat uit 1999 dateert en door deze gemeenteraad is vastgesteld. Naar ik meen unaniem maar dat weet ik niet 100% zeker. Als je weet dat je weggaat let je niet altijd even goed op. In dit boekje staan behartigenswaardige woorden over de doelstelling in 2010 een divers samengestelde bevolking te hebben. Op pagina 9 staat – ik citeer -: “Verder is een belangrijk punt dat wij meer rijke stinkerds in de stad willen hebben. Zij brengen geld mee, vragen om voorzieningen en doen op hun manier mee aan het ontwikkelen van de stad. De stad wordt er in meerdere opzichten rijker van, net zoals de migranten horen zij er ook bij. Zij kunnen er ook niks aan doen dat zij zo van geld houden.” De heer SLEEKING: Citeert u uit het nagelaten werk van de heer Sas? Wethouder LAGENDIJK: Nee, ik citeer uit het werk van de raad. Volgens mij zat u in 1999 ook al in de raad. Ik durf daarop geen weddenschap af te sluiten, maar misschien hebt u hiertegen destijds ook “ja” gezegd. Je kunt dit op allerlei manieren zeggen. Als je kiest voor de doelstelling sociaal-economisch sterke huishoudens in de stad houden of aantrekken is dit één van de manieren om dat te doen. In de loop van de procedure kun je je afvragen of het niet anders zou moeten, maar wij hebben wel een samenwerkingsovereenkomst die juridische kracht heeft en zijn gehouden die overeenkomst uit te voeren. De heer SLEEKING: Het kan toch niet zo zijn dat wij, omdat wij in het verleden wellicht een grote misstap hebben begaan, op dezelfde voet verder gaan, omdat die overeenkomst er ligt! De wethouder wekt de suggestie dat hij er zelf niet meer in gelooft. Dat idee had ik de vorige week heel sterk. Wethouder LAGENDIJK: Dat valt wel mee. Ten eerste: het uitgangspunt is dat geïnvesteerd moet worden in het aantrekkelijk maken van de stad voor huishoudens met geld. Daarbij wordt gedacht aan huishoudens met een bovenmodaal inkomen, tig keer modaal. Ik weet niet hoeveel keer, maar meer dan wij verdienen. Die doelstelling 32
is in een aantal stappen uitgewerkt en één van de stappen is de samenwerkingsovereenkomst waarover ik zojuist heb gesproken. De doelstelling die aanleiding gaf tot het sluiten van deze overeenkomst is niet gewijzigd, zodat wij gehouden zijn de overeenkomst na te komen. De heer SLEEKING: Dat kan zo zijn, maar de gemeente is niet verplicht de WVG in te zetten. Het gaat hierbij om een ontwikkeling door derden. Wethouder LAGENDIJK: Daaraan ben ik nog niet toe, daarop kom ik zo dadelijk terug. Het gaat nu om het vaststellen van het bestemmingsplan dat een uitvoering is van afspraken, die wij met marktpartijen hebben gemaakt. Ik vind het belangrijk dat de gemeente Dordrecht zich in haar relatie met marktpartijen een betrouwbare partner toont. Dat is één. Over de inhoud van het plan kun je, afhankelijk van het startpunt van je oordeel, in positieve of in negatieve zin praten. Als je voor economisch sterke huishoudens wilt bouwen is dit een manier die, ook in termen van kwaliteit, bijzonder kan worden genoemd. Het gaat om een gebied van 12 hectaren. Dat is geen bos waarin je verdwaalt, maar wel een substantiële toevoeging van bosgebied aan de stad waarmee ook andere natuur- en recreatiebelangen worden gediend. Om die reden vind ik de inhoud van dit plan goed verdedigbaar. De keerzijde is wel dat het om verstedelijking gaat, dat heb ik in de commissie ook gezegd. Wij kunnen het wel over een mooie groene vlakte hebben, maar het blijft verstedelijking en dat betekent dat afscheid nemen van oude functies onontkoombaar is. Doordat dit terrein goed zal worden onderhouden, komen er overigens wel extra dikke pieren die als voedsel kunnen dienen. Ten tweede. Wij hebben een samenwerkingsovereenkomst, maar wij mogen met het oog op de uitvoerbaarheid natuurlijk wel af en toe toetsen of er nog een markt is voor de plannen. Mevrouw De Smoker stelde dat wij ons op een onderzoek uit 1997 zouden hebben gebaseerd en dat wel een erg oud onderzoek is. In het stuk staan twee data. Ecorys Vastgoed, een gerenommeerde adviseur op dit vlak, heeft vanaf 1997 uitgebreid onderzoek gedaan en in 2004 is in het kader van de ontwikkeling van het Belthurepark specifiek bekeken over welke doelgroepen wij het hebben. In het stuk wordt dat uiteengezet en een redenering gegeven, die aangeeft dat wij op een doelgroep van pakweg 3000 huishoudens uitkomen. Wij hebben het dan wel over een groot gebied waar wij mensen vandaan moeten halen. De stelling is dat dit plan voor deze doelgroep een goede en aantrekkelijke optie is. Over de vraag of er behoefte is aan een golfbaan kun je positief maar ook negatief oordelen. Aan de hand van de modellen die daarvoor beschikbaar zijn – ik wist niet dat er rekenmodellen voor zijn, maar kennelijk is dat het geval – is berekend, dat er in het verzorgingsgebied van onze stad een markt is voor een tweede golfbaan. Op dit moment kan dus niet gezegd worden dat wij ooit een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten of in 1999 een prachtige doelstelling hebben geformuleerd, die eigenlijk niet meer actueel is. Die doelstelling is nog steeds actueel. In het plan zit wel een bepaalde marktflexibiliteit, dat is de discussie over het aantal woningen. De discussie hierover wordt al geruime tijd gevoerd en ik neem aan dat het bericht, dat wij het over 220 à 290 woningen hebben, niet als een duveltje uit een doosje komt. Het uitgangspunt in het plan is, dat de verdeling tussen groen, rood en blauw dezelfde zal blijven. Dat betekent dat wij aan het geformuleerde bouwvolume willen vasthouden. De behoefte aan superdure woningen is nu aantoonbaar, maar diverse sprekers hebben er terecht op gewezen dat niet zeker is hoe die behoefte zich in de komende tien jaar zal ontwikkelen. Het is mogelijk dat de markt zal veranderen en de behoefte aan woningen zal verschuiven. Door in het plan een range van 220 tot 290 woningen te vermelden, is ruimte gecreëerd om het mogelijk te maken dat binnen het afgesproken bouwvolume meer woningen zullen worden gerealiseerd. ‘Meer woningen’ betekent in dit geval meer kleinere woningen of meer gestapelde woningen. Voor de ontwikkelaars die hierbij nu betrokken zijn, is dat niet aantrekkelijk. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: U hebt gesteld dat u grote waarde hecht aan de met Dennendaal afgesloten samenwerkingsovereenkomst. Onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is het programma van eisen waarover de raad besluiten heeft genomen en waarin heel duidelijk een aantal van 220 woningen is vermeld. Dan kunt u nu toch niet met droge ogen tegen de raad zeggen “Sorry, wij gaan voorbij aan dat raadsbesluit”! Dat kan toch niet! 33
Wethouder LAGENDIJK: Dat kan wel, maar dat vindt u misschien niet terecht. In de samenwerkingsovereenkomst staat dat, als de markt verandert en het niet mogelijk blijkt het plan uit te voeren, nader overleg zal plaatsvinden en zal worden bekeken of binnen de marges die in het bestemmingsplan moeten worden geregeld tot een oplossing kan worden gekomen. Bij de discussie over de uitwerking van de marges zijn wij tot het aantal van 290 woningen gekomen. Dat is geen vraag van de partijen waarmee wij samenwerken. Ervan uitgaande dat wij het bouwvolume willen handhaven en voor de doelgroepen in het hogere sociaal-economische segment willen bouwen, is onderzocht welke speelruimte wij hebben en zijn wij op 220 à 290 woningen uitgekomen. Een eventuele ophoging van het aantal zal niet ten koste van het groen gaan, zoals gezegd zal de ontwikkelaar bij het realiseren van de woningen binnen het afgesproken bouwvolume moeten blijven. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Ik hecht er niet aan dat in het gebied een bepaald aantal woningen wordt gerealiseerd. Wat mij betreft komen daar helemaal geen woningen. Ik weet wel dat het maximum aantal te realiseren woningen in het verleden een punt van discussie is geweest voor de huidige collegepartners. De heer BRUGGEMAN: Mijnheer de voorzitter. De wethouder doet het voorkomen alsof er geen relatie zou zijn tussen het aantal woningen binnen het bouwvolume en de kwaliteit van de te bouwen woningen. Voor mijn fractie staat het bouwvolume centraal, maar voor wat betreft het aantal woningen is voor onze fractie wel sprake van een plafond. Als wij binnen hetzelfde bouwvolume 35% meer woningen willen realiseren, is de redenering dat de waarde van de woningen ook met 35% zal dalen ongetwijfeld te kort door de bocht, maar laten wij dat als richtsnoer gebruiken. Dat betekent dat de prijs van een woning van € 500.000,- onder de € 350.000,- zal zakken en dan heb je het niet meer over een dure woning, althans niet over een woning in de sector duur waarover wij hier spreken. Wethouder LAGENDIJK: Ik neem aan dat uw startveronderstelling er een procentje of 100 naast zit als u ervan uitgaat dat in het gebied woningen van € 500.000,- zullen worden gebouwd. De heer BRUGGEMAN: In het stuk staat dat er woningen in de prijsklasse van € 500.000,- tot € 1,5 miljoen zullen worden gebouwd. Daarom ben ik van het bedrag van € 500.000,- uitgegaan. Wethouder LAGENDIJK: Bij het gewenste bouwvolume wordt uitgegaan van de bouw van woningen van € 1,5 miljoen en woningen van € 500.000,-. Als het niet lukt de woningen van € 1,5 miljoen te verkopen, zullen meer woningen in het andere segment moeten worden gebouwd. De woningen van € 500.000,- zijn deels niet grondgebonden maar etagewoningen, appartementen. Het kan zijn dat wij die kant op moeten, maar het bouwvolume is de grens. Wat betekent dit voor het groen? De hoeveelheid groen die in het gebied wordt gepland blijft gehandhaafd en op de vraag wat dit betekent voor de doelgroepen waarvoor wordt gebouwd, is het antwoord dat het afhankelijk van de ontwikkelingen op de markt mogelijk is dat daarin een verschuiving zal optreden. Ik ben het eens met de voorstellen van de heren Merx en Bruggeman. De uitbreiding wordt nu bij vrijstellingbepaling geregeld, wat betekent dat het college daarover een besluit moet nemen. Gezien de gevoeligheid van dit voorstel vind ik het uitstekend af te spreken, dat het college dat pas zal doen nadat het daarover met de raad zal hebben gesproken. Aan de hand van de marktsituatie op dat moment zal kunnen worden ingeschat welke de gevolgen zullen zijn. Als het nodig zou blijken binnen hetzelfde bouwvolume, woningen van minder dan € 100.000,- te bouwen, zullen wij wellicht tot de conclusie komen dat wij daarvoor niks voelen, maar als wij € 500.000,- als bodem kunnen hanteren zijn wij er misschien wel voor. Dat zullen wij moeten bezien op het moment waarop het nodig blijkt van 220 naar 290 woningen te gaan. De heer MERX: Een korte vraag. Zal het bestemmingsplan op dat punt worden aangepast? Wethouder LAGENDIJK: Ik heb er geen bezwaar tegen dit expliciet in het bestemmingsplan op te nemen. Volgens mij is dat goed te doen.
34
Ik zal ook nog even kijken naar de passage die naar de mening van de heer Merx is weggevallen. In het oorspronkelijke ontwerp zijn criteria genoemd, op grond waarvan zal worden afgewogen of terecht van 220 naar een groter aantal, tot maximaal 290, woningen wordt overgegaan. Die criteria zijn subjectieve wegingen, maar het is wel goed de criteria expliciet te vermelden. Het kan niet zo zijn dat zal worden gezegd “wij hebben er nog eens over nagedacht en doe er maar 280”. Dat is niet de bedoeling van deze maatregel. De heer VAN DONGEN: De wethouder claimt met het oog op mogelijke toekomstige ontwikkelingen een bepaalde marge in de prijs van de woningen. Ik heb hem horen zeggen dat misschien gestapeld zal moeten worden gebouwd. Waar ligt voor de wethouder de grens? Ligt de grens bij 290 woningen? Heb ik goed begrepen dat, als de markt zich zodanig ontwikkelt dat wij de geplande woningen niet kunnen bouwen, het bestemmingsplan niet zal worden aangepast, maar deze ontwikkeling zal worden stopgezet, omdat het doel van de overeenkomst niet kan worden gerealiseerd? Wethouder LAGENDIJK: Het is net zoals in de rest van het leven: dat hangt af van de situatie op dat moment. Ik vind dat wij onze ambitie nu zo scherp mogelijk moeten neerleggen. Wij willen onze doelstelling, het bouwen voor de sociaal-economisch sterke groepen, in het gebied realiseren met een bouwvolume van 220 woningen. De heer SLEEKING: In het recente verleden, maar ook in het wat verdere verleden, is de raad regelmatig tegen dit soort tegenvallers aangelopen. Op basis daarvan hebben wij besloten tot een vorm van risicobeheersing te komen. Het is belangrijk dat de risico’s van dergelijke projecten goed in beeld worden gebracht. In dit voorstel mis ik dat. In het voorstel wordt geen rekening gehouden met het scenario dat de markt zich anders zal ontwikkelen. Wat zal er gebeuren als de markt een heel andere kant opgaat en dit plan niet kan worden gerealiseerd? Als dat gebeurt, zitten wij aan dit bestemmingsplan vast en is de grond verworven. Wij willen de risico’s in beeld hebben, wij willen de risico’s beheersbaar houden en weten hoe wij daarop zullen moeten reageren. De heer VAN DONGEN: Mijnheer de voorzitter. Ik ben erg benieuwd waar voor de wethouder de grens ligt. Zal hij, als deze ontwikkeling niet mogelijk blijkt, bij de raad terugkomen met het voorstel in het gebied een geheel andere ontwikkeling te laten plaatsvinden? Wethouder LAGENDIJK: De ontwikkelaar heeft marktonderzoek gedaan waaruit is gebleken, dat het mogelijk is daar een plan met 220 woningen te realiseren. Om te voorkomen dat wij onszelf klem zetten, hebben wij risico’s die zich in de markt kunnen voordoen willen afdekken. Dat is risicomanagement. Als zich specifieke omstandigheden voordoen, kunnen wij in plaats van 220 woningen 290 woningen bouwen. Het aantal van 290 woningen is geen bedrijfseconomisch getal, dat getal is gebaseerd op de invulling die wij met handhaving van het bouwvolume denken te kunnen realiseren. Het opnemen van deze marge is de eerste slag, die in termen van risicomanagement is gemaakt. Als mocht blijken dat het hele project niet doorgaat, komen wij voor een totaal nieuwe situatie te staan. Dan heeft – dat hoop ik althans – de meerderheid van de raad met overtuiging geconcludeerd dat het plan haalbaar is, maar blijken er ontwikkelingen te zijn die ertoe leiden dat het plan niet haalbaar is. In die situatie zullen wij moeten bezien of wellicht een aanpassing van het plan mogelijk is of wij zullen opnieuw moeten beginnen. Ik zou niet weten hoe wij dat zouden moeten voorkomen. De heer VAN DONGEN: Bent u wel van mening dat de huidige overeenkomst met Dennendaal dan niet meer past? Wethouder LAGENDIJK: Als wij het bestemmingsplan niet kunnen uitvoeren, is de grondslag onder de gemaakte afspraken verdwenen. Als het nodig blijkt te zijn het bestemmingsplan aan te passen, zullen wij daarover een uitgebreid politiek debat moeten voeren. Dit is een zaak waarin de raad een belangrijke stem moet hebben. De heer BRUGGEMAN: Ik wil nog even terugkomen op de fase daarvoor. U hebt zojuist toegezegd in de tekst een clausule te zullen opnemen die erin voorziet, dat de raad geconsulteerd zal worden voordat de uiteindelijke planontwikkeling op gang komt. Heel concreet is mijn vraag: als wij het bestemmingsplan met deze clausule vaststellen en in een later stadium een aanvraag voor een
35
bouwvergunning voor een plan voor 280 woningen wordt ingediend, kunnen wij daar dan nog onderuit door een beroep op deze clausule te doen? Wethouder LAGENDIJK: Het college moet vrijstelling verlenen voor de overschrijding van het aantal van 220 woningen. In het ontwerpbestemmingsplan is vermeld dat vrijstelling kan worden verleend als er door marktomstandigheden iets aan de hand is. Die afweging zal het college moeten maken en op basis daarvan zal wel of geen vrijstelling worden verleend. Dat is de verantwoordelijkheid die wij hebben. De heer BRUGGEMAN: Voor een goed begrip: heeft de vrijstellingsmogelijkheid een hogere juridische waarde dan het getal 290 in het bestemmingsplan? Is dat aantal niet zo hard dat het de vrijstellingsnoodzaak te boven gaat? Wethouder LAGENDIJK: Nee, dat denk ik niet. Ik kijk even naar links, want dat weet ik niet zeker. In dit bestemmingsplan wordt vermeld dat in het gebied 220 woningen kunnen worden gerealiseerd met daarbij een vrijstellingsbepaling tot een aantal van 290 woningen. Deze vrijstelling kan worden verleend als aannemelijk kan worden gemaakt, dat sprake is van een marktontwikkeling waardoor het niet mogelijk is het in het basisplan vermelde aantal woningen te realiseren. In mijn ogen betekent dit dat er voor het college ruimte is om te zeggen: “dat is leuk bedacht, maar het gaat niet door”. Ik wil erop wijzen dat daar een marktgegeven onder ligt dat u waarschijnlijk niet zal geruststellen. Er is een exploitatieopzet gemaakt op basis van 220 te realiseren woningen en een exploitatieopzet op basis van 290 te realiseren woningen. Als die twee exploitaties naast elkaar worden gelegd, zien we dat het voor de ontwikkelaar prettiger is 220 woningen te bouwen dan 290 woningen. Het is niet zo dat er richting de gemeente de druk zal worden uitgeoefend om het aantal woningen te verhogen. Van dat effect zal geen sprake zijn, omdat wij het bouwvolume hebben bevroren. Als wij zouden zeggen dat het bouwen van meer woningen ten koste mag gaan van het groen, ontstaat een andere situatie. In dat geval zal de marktpartij zich afvragen of in het gebied niet meer kan worden gebouwd. De heer BRUGGEMAN: Mijnheer de voorzitter. De beantwoording door de wethouder heeft mij gerustgesteld en ik ben ook gerustgesteld door de toezegging van de wethouder dat hij zich kan vinden in het ventiel, de mogelijkheid te overwegen of de kwaliteit van het uiteindelijke plan aan onze eisen voldoet. De wethouder heeft toegezegd de raad daarin een stem te willen geven. Ik hoop dat de raad hem dat vandaag zal vragen. Dat stelt mij gerust. Wethouder LAGENDIJK: Ik wil graag toezeggen dat het college, als het wordt gevraagd ontheffing te verlenen ten aanzien van het aantal van 220 woningen in de richting van 290 woningen, daarover pas een besluit zal nemen nadat met de raad is overlegd. Als de raad dan zegt dat wij dat niet moeten doen, zullen wij niet zeggen dat het wel mogelijk is. Dat zal duidelijk zijn. De heer VAN DONGEN: Stelt het de heer Bruggeman gerust dat de achtergrond die wij nu te horen krijgen niet in de stukken is terug te vinden? De heer BRUGGEMAN: De beantwoording door de wethouder in deze vergadering heeft mij gerustgesteld, maar ik vraag mij wel af of wij de voorliggende tekst ongewijzigd kunnen vaststellen. Ik zie meerdere mensen het hoofd schudden. Als het niet kan, moeten wij dat nu regelen. Wethouder LAGENDIJK: Ik heb een concept-amendement van de VVD voor mij liggen, dat daarvoor kan worden gebruikt. De heer BRUGGEMAN: Ik wil dat amendement eerst even lezen. De VOORZITTER: Laat volstrekt helder zijn dat, als de raad een wijziging in het bestemmingsplan wil zien doorgevoerd, die wijziging nu of vanavond moet worden vastgesteld. Om juridische problemen te voorkomen is het belangrijk, dat die wijziging heel precies wordt geformuleerd. De wethouder heeft toegezegd dat het college, als van een ontwikkelaar het verzoek binnenkomt binnen de bandbreedte van 220 naar 290 woningen te gaan – het kunnen er ook 260 worden -, de raad zal horen alvorens een besluit te nemen over het verlenen van de gevraagde vrijstelling. Die bepaling
36
behoort in het bestemmingsplan te worden vastgelegd. Ik zie het desbetreffende amendement met belangstelling tegemoet. Wil de wethouder proberen zijn beantwoording af te ronden? De heer MERX: Ik wil kort op de opmerking van de heer Van Dongen reageren. De heer Van Dongen wekte de suggestie dat wat de wethouder in deze vergadering naar voren heeft gebracht nieuw zou zijn. De wethouder heeft zojuist benadrukt dat niet buiten de kavels mag worden gebouwd en er een vrijstellingsbevoegdheid is, waarbij wij een kleine toevoeging voorstellen. Dat is niet nieuw. De heer VAN DONGEN: Die kleine toevoeging is voor uw fractie belangrijk genoeg om een conceptamendement op te stellen. Kom nou! De heer MERX: Dat is juist, maar verder is er niets nieuws. Mevrouw WEMMERS-WANROOIJ: Ik kan er niet over uit waarmee de wethouder nu ineens aankomt. In het plan wordt van drie tot vier woonlagen uitgegaan. Als daar bovenuit wordt gegaan, krijgen wij een heel andere discussie. Er is een groot verschil tussen 220 woningen, waarvan 80 gestapelde woningen in drie tot vier woonlagen, en 290 woningen. Zal, als daar 290 woningen zullen worden gebouwd, met drie tot vier woonlagen kunnen worden volstaan? Zo niet, dan hebben wij een heel ander plan. Wethouder LAGENDIJK: Als wij de grondgebonden woningen omzetten blijven de bouwkavels gelijk. Op de bouwkavels worden dan meer woningen gebouwd. Mevrouw WEMMERS-WANROOIJ: Gaan wij dan bijvoorbeeld van 220 naar 280 woningen binnen hetzelfde bouwvolume, maar niet hoger dan drie tot vier lagen? Dat wil ik graag weten. Ik denk dat de mensen die daar wonen ook graag willen weten hoe hoog de bovenste verdieping wordt. Wethouder LAGENDIJK: Volgens mij gaat het vooral om kleinere woningen. De heer SLEEKING: In het bestemmingsplan worden de maximale bouwhoogten vastgesteld… De VOORZITTER: Ja, dus kan er niet zomaar een verdieping bovenop komen. De heer SLEEKING: Geldt daarvoor ook de vrijstellingsbevoegdheid van 10%? Wethouder LAGENDIJK: De vrijstellingsruimte geldt niet voor 290 woningen. Aanvankelijk zat die ruimte er abusievelijk wel in, maar dat is geschrapt. Het gaat echt om maximaal 290 woningen. In antwoord op de vraag over het Streekplan wil ik naar voren brengen, dat wij navraag hebben gedaan bij de provincie en vooralsnog gelijk hebben gekregen. Dit staat nog niet op papier, maar gezien de beschrijving gaan wij ervan uit dat niet de Zuidpolder maar polder De Zuidpunt is bedoeld. In relatie tot dit bestemmingsplan is daarover door de provincie geen opmerking gemaakt en ik ga er dan ook vanuit dat er geen probleem is. De natuur- en milieuaspecten. De verstedelijking is een min en als wij hiervan een VINEX-locatie zouden maken, zou het een vette min worden. In navolging van wethouder Kamsteeg zou ik willen zeggen, dat wij die min moeten relativeren. De toevoeging van bosgebied en minder agrarische bedrijvigheid vind ik ook een plus. Dat scheelt heel veel. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: In reactie op de opmerking van de wethouder over het toevoegen van bosgebied wijs ik erop dat dit een oude afspraak is. De wethouder mag niet de indruk wekken, dat wij dat aan dit plan te danken hebben. Wethouder LAGENDIJK: Dat is waar, wij hebben dat inderdaad niet aan dit plan te danken, maar aan dit gebied worden wel degelijk 12 hectaren bos toegevoegd. Voor wat betreft de landschap- en cultuurhistorische waarde eist de verstedelijking wel een tol. Daarbij denk ik aan de Alloyzenhoeve en het voormalige landhuis “Groot Rhee”. Daarmee wordt wel expliciet rekening gehouden, maar voor het overige aanmerkelijk minder. Afgemeten naar de 37
belangen die op het gebied van natuur en milieu kunnen worden geformuleerd heb ik de indruk, dat uiteindelijk een redelijke situatie zal worden gecreëerd. Dit wordt ondersteund door allerlei onderzoek, laatstelijk in de loop van dit jaar. Voor wat betreft de verkeersontsluiting wordt met twee modellen gerekend: een CBS-model dat over het verplaatsingsgedrag van mensen gaat en de aanbeveling stedelijke verkeersvoorzieningen. Dat zijn voor mij nieuwe dingen, maar ik ga ervan uit dat dit modellen zijn die een reëel beeld geven van de verkeersdrukte. Ik stel voor, als wij wat verder zijn en de inmiddels gestarte onderzoeken naar de bereikbaarheid van de Zuidpolder resultaten hebben opgeleverd, met elkaar te overleggen en te bezien waar wij staan. Gelet op de onderliggende berekeningen lijkt het erop dat met de twee ontsluitingen aan de zijde van de Stevensweg en de Copernicusweg voor dit bestemmingsplan kan worden volstaan. De financiële haalbaarheid. Bij het opstellen van de samenwerkingsovereenkomst hebben wij inzicht gekregen in een exploitatieberekening. Die berekeningen worden bijgehouden door de twee marktpartijen die daarbij groot belang hebben. De vorige week hebben wij daar nog eens naar gekeken en aanvullende informatie opgevraagd. Wij hebben de laatste berekeningen gezien en ik kan de raad melden dat de conclusie hetzelfde blijft. Door de adviesbureaus Ecorys en Witteveen en Bos is materiaal aangeleverd op basis waarvan wij de in onze ogen serieuze conclusie kunnen trekken, dat dit een haalbaar plan is. De staatssteun is nog wel een punt van aandacht. In de samenwerkingsovereenkomst is de prijs vermeld voor de hectaren grond die wij in bezit hebben. Wij staan op het standpunt dat wij daarmee niets verkeerds hebben gedaan, maar dit is wel een gevoelig punt en als partijen daarover gaan klagen, moeten wij zeker weten waar wij staan. Daarnaar wordt nader onderzoek gedaan. Het antwoord op de vraag of staatssteun is verleend is weliswaar boeiend, maar vanuit slechts één invalshoek relevant voor dit bestemmingsplan. Gesteld dat wij ongeoorloofde staatssteun zouden hebben verleend en wij dat zouden moeten compenseren, dan hebben wij het over een bedrag van maximaal € 3 miljoen en gesteld dat wij die € 3 miljoen alsnog op de exploitatie van het gebied zouden moeten leggen, is het de vraag of het plan dan nog steeds uitvoerbaar is. Het antwoord op die vraag is “ja”. Wij hebben dan nog steeds een uitvoerbaar plan. De heer SLEEKING: Wat de wethouder nu zegt kan ik niet goed volgen. Als aangetoond wordt dat staatssteun is verleend, zal de gemeente naar ik aanneem worden teruggefloten en… Wethouder LAGENDIJK: In dat geval zullen wij bij de marktpartijen extra geld moeten vorderen. Dat betekent dat de exploitatie met een paar miljoen euro extra zal worden belast. Op de vraag of het plan dan nog steeds haalbaar is, is het antwoord “ja”. De heer SLEEKING: De winstmarge biedt daarvoor de ruimte. Wethouder LAGENDIJK: Ja, zo werkt het. Ik heb het vertrouwen dat wij er met de inspreker van wie wij een strook land nodig hebben en bij wie wij een herontwikkeling willen toelaten in goed overleg uit zullen komen. Er is geen enkele belemmering en wij behoeven daar niet voor ingewikkelde toestanden te vrezen. Het punt van de boomgaard is wellicht een arbitraire kwestie. In het plan, dat in de inspraak is geweest, was aangegeven dat een deel van de boomgaard zou komen te vervallen. Bij de inspraakronde is daarop commentaar geleverd en in de ombouw van het plan naar het ontwerpplan, waarop zienswijzen zijn ingediend, is materieel aan dat bezwaar tegemoet gekomen. De boomgaard blijft gehandhaafd, de bomen blijven gespaard en het vogelleven dat zich in de boomgaard afspeelt is gegarandeerd. Ik neem aan dat op de golfbaan niet met opgevoerde karretjes en gettoblasters zal worden geopereerd en er is dan ook alle reden te veronderstellen, dat het natuurleven in het gebied zich zal kunnen blijven ontwikkelen. De heer VAN DONGEN: Waarom moet door de boomgaard heen een sloot worden gegraven?
38
Wethouder LAGENDIJK: Als je naar de plattegrond van het gebied kijkt zie je dat, waar de ontwikkeling grenst aan het bezit van anderen, een veiligheidszone nodig is. Die veiligheidszone wordt gecreëerd door bos waarin geen beweging is. Ik voel wel iets voor de door de heer Merx bepleite praktische oplossing. Formeel gaan wij het doen zoals is aangegeven, maar wij zullen bekijken of de mensen wellicht bij het onderhoud van de boomgaard kunnen worden betrokken. Ik kan geen toezegging doen, omdat degene die het stuk grond zal krijgen het daarmee eens zal moeten zijn. Ik ben het er wel mee eens dat nog eens naar de mogelijkheden moet worden gekeken. Aan de naar voren gebrachte materiële bezwaren is in mijn ogen tegemoet gekomen, maar er moet nogmaals gezegd een veiligheidszone worden gecreëerd. Volgens mij zijn de twee belangen goed gecombineerd en is hetgeen is voorgesteld een prima oplossing. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: U hebt gezegd dat u bereid bent naar de mogelijkheden te kijken. Dat betekent dat kan worden afgeweken van de plankaart die wij nu… Wethouder LAGENDIJK: Nee, ik stel voor het te doen zoals in het voorliggende plan is aangegeven. De heer Merx heeft in de configuratie van het bestemmingsplan een pragmatische oplossing voorgesteld. Dat lijkt mij echter niet handig, omdat we dan met een andere randvoorwaarde in de knoop komen, namelijk de veiligheidszone. Ik heb gezegd dat aan de materiële bezwaren van de betrokkenen tegemoet is gekomen, maar kennelijk speelt er nog een emotionele kwestie – ik heb daarvoor begrip, de mensen wonen daar al jaren en ineens wordt het gebied achter hun tuin herontwikkeld – en het is de vraag of daarvoor op één of andere manier een regeling kan worden getroffen. Misschien kunnen de mensen bij het onderhoud worden betrokken. Dat weet ik op dit moment niet, maar ik vind dit wel een redelijke vraag en ik zal deze vraag aan de orde stellen in het overleg dat wij met de marktpartijen voeren. Verder kan ik op dit moment niet gaan. De WVG is een instrument dat het mogelijk maakt gemeentelijke doelstellingen te realiseren. In de nota Grondbeleid worden categorieën genoemd, waarbij het wel of niet gewenst is dit instrument toe te passen. Het belang van een strategische ontwikkeling zou hiervoor een argument kunnen zijn, maar als sprake is van een puur particuliere ontwikkeling waarmee wij niets te maken hebben, is dat een argument om het niet te doen. In de beschrijving zitten inderdaad de genoemde quotes, maar dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor het in dit geval toepassen van de WVG. Deze ontwikkeling is strategisch van belang en wij willen dat dit gebied wordt ontwikkeld. De afweging of wij in dit geval het instrument van de WVG kunnen inzetten is ook bij het opstellen van de samenwerkingsovereenkomst gemaakt. Daarin staat dat wij ervoor kunnen kiezen dat wel of niet te doen – die ruimte ons wordt gelaten - en wordt expliciet geregeld dat de gemeente de mogelijkheid heeft het instrument van de WVG toe te passen als dat voor de voortgang van het project noodzakelijk is. Ik ben van mening dat wij daarbij zorgvuldig te werk zijn gegaan. Er zijn allerlei artikelen op basis waarvan de WVG kan worden toegepast.Het meest vergaande is dat wij een gebied willen ontwikkelen en voor de zekerheid de WVG willen toepassen, zodat wij twee jaar, en met een uitloop van een jaar drie jaar, de tijd hebben om voor een gebied een bestemming te bedenken. Dat is in dit geval niet gedaan. Wij willen dat pas doen als sprake is van een serieuze aangelegenheid, dat betekent dat wij ons op een ander artikel baseren. We kunnen de WVG ook vestigen op het moment waarop een ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd. Dan hebben we vijf maanden om dat definitief te maken. Wij hebben niet voor de zwaarste vorm van de WVG gekozen. Een ander punt is de vraag of het vestigen van de WVG nog nodig is voor het verwerven van de grond. Toen wij de samenwerkingsovereenkomst sloten was een derde van de grond eigendom van de gemeente, een derde van particulieren en een derde van ontwikkelaars, meestal in optievorm. Als we in dit gebied grond willen verwerven, zullen er best particulieren zijn die het leuk vinden hun grond te verkopen. Zo’n particulier weet echter dat een bestemmingsplan in ontwikkeling is en hij met verkoop beter even kan wachten. Het even kopen van de grond is eenvoudiger gezegd dan gedaan. Als onteigening in het verschiet ligt, met alle vergoedingen die daarbij horen, is dat een prettiger perspectief dan nu verkopen, maar wij hebben wel afgesproken dat Wilgendael serieuze pogingen zal ondernemen. Door mijn late komst ben ik nog maar één keer aanwezig geweest bij een stuurgroepvergadering, maar het is mij in die vergadering wel duidelijk geworden dat serieus werk wordt gemaakt van de verwerving. Er zijn bijvoorbeeld logboeken waarin is opgetekend met wie is gesproken, wat het probleem is, hoe hoog de prijs is et cetera. Als wij het grondbezit van de 39
gemeente en het grondbezit van Wilgendael bij elkaar optellen, komen wij op dit moment op een beschikbaar eigendom van tussen de 40 en 45% uit. Ik wil graag buiten de discussie met de andere ontwikkelaars blijven, omdat er veel tactiek en strategie onder ligt en er veel dubbele agenda’s zijn. Het is niet zo dat een ontwikkelaar die in het gebied een optie heeft, zegt “doe maar een leuk bod, dan kun je de grond krijgen”. Soms heeft een ontwikkelaar daar een grondpositie, omdat hij in een ander deel van de stad een positie wil verwerven en graag grond wil ruilen. Het komt ook voor dat een ontwikkelaar die grond in bezit heeft mee wil bouwen en ook winst wil innen of grond wil ruilen met bijvoorbeeld Rabo Vastgoed, die in het hele land grondposities heeft. Het is heel moeilijk je in die slangenkuil een oordeel te vormen over wie in de een of andere situatie actief is. Een aantal weken geleden hebben wij contact gezocht met de verschillende partijen en gezegd dat wij wel correspondentie over en weer zien, maar er naar onze mening niet veel schot in de zaak zit. We hebben gevraagd of het niet mogelijk is er een derde partij bij te halen, een mediator bijvoorbeeld, die kijkt naar de positie van Wilgendael en van Rabo Vastgoed aan de ene kant en de positie van de andere ontwikkelaars aan de andere kant en daarbij af te spreken dat de mediator een advies zal uitbrengen dat kan luiden, dat men het samen zal moeten gaan doen, dan wel grond zal moeten verkopen, dan wel dat er in de sfeer van de grondruil iets zal moeten gebeuren. Wilgendael en Rabo Vastgoed hebben gezegd zo’n advies ongeclausuleerd te willen opvolgen en er is een beweging richting de andere ontwikkelaars om te zien of we er op die manier uit kunnen komen. Het feit dat wij de WVG vestigen staat dit soort acties niet in de weg. Wij moeten altijd tot op het laatste moment proberen er in goed overleg uit te komen. De heer SLEEKING: Niet voor niets heb ik een parallel getrokken met de ontwikkeling van Amstelwijck. In dat geval hebben dit soort procedures ertoe geleid, dat de plannen niet binnen de geplande periode tot ontwikkeling zijn gekomen. Kan de wethouder zeggen hoe lang het maximaal kan gaan duren voordat die grond zal zijn verworven en tot ontwikkeling van dit gebied zal kunnen worden overgegaan? De VOORZITTER: Mag ik de wethouder vragen zijn beantwoording na het beantwoorden van de vraag van de heer Sleeking af te ronden? De beantwoording van de zijde van het college begint de totale behandeling in de raad te overschrijden. Wethouder LAGENDIJK: De partijen die nu posities hebben en met wie geen samenwerkingsovereenkomst is gesloten hebben inderdaad vrij veel mogelijkheden om dit proces te frustreren. Dat kunnen zij doen door het traject enorm op te houden of door procedures te beginnen op het moment waarop onteigend gaat worden. Om die reden hebben wij het bemiddelingsinitiatief genomen. Wij willen proberen er met elkaar uit te komen. Naar aanleiding van de door de advocaat van de partijen geuite kritiek is gekeken naar de uitvoerbaarheid, de planning en het probleem van de zelfrealisatie versus de integrale ontwikkeling. Daarbij lopen wij risico’s, maar wij hebben daarover met onze juristen en onze externe adviseurs overleg gevoerd en hebben het gevoel dat wij op de uitvoerbaarheid, de planning en het aspect van de integrale ontwikkeling versus zelfrealisatie voldoende zekerheid hebben om door te gaan. Het punt van de staatssteun wordt nog uitgezocht. Ik weet niet in welke vorm, maar daarop zal ik terugkomen. De heer SLEEKING: De heer Van Dongen heeft de concrete vraag gesteld of de inzet van de WVG als staatsteun kan worden gezien. Wethouder LAGENDIJK: Wij hebben bij onze juridische adviseurs nagevraagd of het daarbij alleen om de grondprijsberekening of ook om het inzetten van de WVG gaat en ik ga uit van het juridisch advies dat wij daarover hebben gekregen. Ons is medegedeeld dat er in termen van staatssteun geen risico is waar het gaat om de inzet van de WVG. De heer SLEEKING: Het heeft mij verbaasd dat zo weinig bezwaren zijn ingediend tegen het vestigen van de WVG. Dat zou een indicatie kunnen zijn. Begrijp ik goed dat er op dit punt geen jurisprudentie is? 40
Wethouder LAGENDIJK: Dat weet ik niet. Ik heb alleen de vraag gesteld of wij op dit punt risico lopen met betrekking tot de staatssteun. Wij gaan uit van het oordeel van mensen die bewezen hebben dat wij hen kunnen vertrouwen, maar zij kunnen er ook naast zitten. Ik kan dit project aan de tegenstanders niet verkopen met de mededeling dat er helemaal niets fout zal kunnen gaan. Helaas zal dat niet lukken. Ik stel de raad voor enthousiast met deze plannen akkoord te gaan. Ik heb de indruk dat de heer Sleeking nu volledig overtuigd is. De heer VAN DONGEN: Ik wil de wethouder nog één vraag stellen. Als wij dit bestemmingsplan nu vaststellen en morgen één van de andere eigenaren van de grond een bouwaanvraag indient die aan dit bestemmingsplan voldoet, kan die eigenaar dan gaan bouwen? Wethouder LAGENDIJK: Nee, die vraag betreft de discussie over de zelfrealisatie. Eén van de bezwaren van de partijen is dat wij het golfen en het wonen te veel verbinden. Natuurlijk is dat een bezwaar, vanwege deze verbinding is het erg lastig er een plukje uit te halen, bijvoorbeeld een half huis, de sloot of een deel van de golfbaan. Overigens zijn er ook wel grotere vlekken waarover best een discussie mogelijk is, met name aan de noordkant van het gebied. Ook dat is een juridische kwestie. De adviesvraag die je kunt neerleggen is de volgende: is het per definitie een verloren zaak als iemand zegt tot zelfrealisatie te willen komen? De woorden van de vertegenwoordiger van de ontwikkelaars in de Kamer waren naar mijn mening duidelijk. Gesteld is dat zij dit een plan vinden dat niet wenselijk en niet haalbaar is, maar zij, als zij een stukje grond hebben, best aan zelfrealisatie zouden kunnen gaan doen. Dat zij die druk gebruiken, vind ik niet erg, maar ik ben van mening dat wij daarvan niet op voorhand moeten uitgaan. Risico’s zijn er en die kunnen op dit moment niet voor 100% worden afgedekt, vandaar de actie die erop is gericht partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen. De heer MERX: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn uitvoerige beantwoording. Hij heeft al onze vragen beantwoord. Ik heb u een amendement overhandigd, dat ik nu voor de zekerheid wil indienen. Ik wil voorkomen dat wij straks in een discussie terecht zullen komen en gesteld zal worden, dat hetgeen wij hebben besproken niet is vastgelegd. De VOORZITTER: Hett amendement luidt als volgt: “De raad van de gemeente Dordrecht, in vergadering bijeen op 2 oktober 2007; overwegende dat: het college in de commissievergadering van 16 februari 2006 heeft toegezegd dat het, alvorens het gebruik maakt van de vrijstellingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 onder c1 en c2 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Belthurepark en omgeving”, daartoe de gemeenteraad zal horen; besluit dat artikel 4 lid 5 c (hernummerd artikel 3) van de voorschriften van het bestemmingsplan “Belthurepark en omgeving” onder 2 gehandhaafd blijft en tussen de woorden “van deze bevoegdheid kan uitsluitend gebruik worden gemaakt” en “indien blijkt dat als gevolg van … regio Drechtsteden” wordt toegevoegd: “na de gemeenteraad te hebben en gaat over tot de orde van de dag.” gehoord”; Het amendement is ondertekend door Dirk Pols, fractievoorzitter van de VVD. Volgens mij betekent dit, dat wat in de eerdere versie in artikel 4 onder 2 werd gesteld wordt gehandhaafd en onder 2 de woorden “na de raad te hebben gehoord” dienen te worden toegevoegd. Dat is in overeenstemming met hetgeen door de VVD is bepleit en het stelt, naar ik heb begrepen, meerdere fracties gerust. De heer SLEEKING: Mijnheer de voorzitter. Nog een enkele opmerking. Ik meen dat de wethouder een realistische inschatting heeft gegeven van waar het op de verschillende onderdelen kan mislopen. Natuurlijk hopen wij van ganser harte dat dit zal gebeuren! Eén opmerking heeft mij verbaasd. De wethouder heeft de indruk gewekt dat de aangekaarte problematiek van de staatssteun een niet geheel onrealistisch scenario is en in dat kader met een 41
concreet bedrag rekening wordt gehouden. Dat vind ik heel curieus, ik heb dat niet eerder meegemaakt. Naar mijn mening moeten wij ervan kunnen uitgaan, dat het college tot nu toe posities heeft gekozen in de overtuiging dat dit risico niet aan de orde is. Ik vind het zorgelijk dat er rekening mee wordt gehouden dat dit bedrag later zal moeten worden opgehoest en wellicht wordt het nog veel meer. De wethouder heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag hoe lang de procedure maximaal kan gaan duren. Ik schat dat het minimaal vijf jaar zal zijn. Tegen die tijd zijn er vast leuke andere plannen in de aanbieding. De heer BRUGGEMAN: Mijnheer de voorzitter. Het antwoord van de wethouder en het amendement van de VVD voorzien in de behoefte die bij onze fractie leeft. Wij zullen het amendement en het raadsvoorstel steunen. Mevrouw VAN DEN BERG-PUPOVIC: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn beantwoording, waaruit naar voren is gekomen dat er duidelijke risico’s zijn. Wij houden van eerlijke antwoorden en zien niet graag dat risico’s worden weggepoetst. De beantwoording door de wethouder heeft ons echter niet van mening doen veranderen. De VOORZITTER: Het is duidelijk dat wethouder Lagendijk moet leren met teleurstellingen te leven. Mevrouw WEMMERS-WANROOIJ: Mijnheer de voorzitter. Wij waren en blijven tegen dit plan en wij zijn ook tegen het amendement. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft een interessant verhaal gehouden, maar is niet ingegaan op de door mij gemaakte opmerkingen over tijdsplanning, financiën, het waterhuishoudkundig plan en de Flora- en Faunawet. Kortom: de beantwoording door de wethouder heeft weinig toegevoegd. Wij zullen tegen het amendement en tegen het voorstel stemmen. De heer VAN DONGEN: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn recht door zee beantwoording, maar ben niet van mening veranderd. Ik heb geen vertrouwen in de haalbaarheid van dit plan en ook niet in het bestemmingsplan. De VOORZITTER: Aan de orde is de besluitvorming over het amendement. Het amendement van de fractie van de VVD wordt bij handopsteken in stemming gebracht en aanvaard. Voor stemmen: de fracties van de PvdA, GroenLinks, ChristenUnie/SGP, CDA, BeterVoorDordt, VVD en de heer Karapinar. Tegen stemmen: de fracties van D66, ECO-Dordt en VSP. Het geamendeerde voorstel van het college van burgemeester en wethouders wordt bij handopsteken in stemming gebracht en aanvaard. Voor stemmen: de fracties van de PvdA, ChristenUnie/SGP, CDA, VVD en de heer Karapinar. Tegen stemmen: de fracties van BeterVoorDordt, VSP, D66, ECO-Dordt en GroenLinks. 8. a. b. -
AFVALSTOFFEN EN REINIGINGSRECHT Wijziging Verordening reinigingsrecht (408) Antwoord op art. 40 vragen over vrijstelling voor ondernemers (369) In vervolg op de behandeling in de adviescommissie op 4 september jl. debat en besluitvorming over dit onderwerp, waarbij de discussie zich toespitst op de volgende twee vragen: Is het wenselijk in de verordening een toetsingskader op te nemen aan de hand waarvan objectief bepaald kan worden wat onder ‘afval’ wordt verstaan? Is het gewenst in de verordening te spreken over rechtspersonen in plaats van bedrijven? Gevraagd wordt een besluit te nemen over de voorgestelde wijziging van de Verordening reinigingsrecht en aan te geven of de antwoordbrief als afgehandeld kan worden beschouwd
42
De VOORZITTER: Dit voorstel is in de vorige vergadering van de agenda afgevoerd, met als gevolg dat de voorbereiding door wethouder Kamsteeg volledig vergeefs was. Het lerend vermogen van de wethouder – vooral voor wat betreft het reinigingsrecht – blijft natuurlijk aanwezig. Twee fracties hebben gevraagd dit stuk in de raad te bespreken, namelijk de fracties van de VVD en ECO-Dordt. Met uw welnemen wil ik daarom eerst de heer Vermeulen en daarna mevrouw De Smoker het woord geven. De heer VERMEULEN: Mijnheer de voorzitter. Het doet mij deugd dat wij anderhalf uur de tijd hebben om de commissievergadering over te doen. Mijn dank daarvoor, maar ik wil van die mogelijkheid geen gebruik maken. De bespreking van dit voorstel in de commissie was overduidelijk. Het voorliggende voorstel is een goed voorstel, maar de wethouder kon niet in goede bewoordingen toelichten hoe zal worden getoetst of bedrijven in aanmerking komen voor ontheffing. Hierbij leg ik deze vraag nogmaals aan de wethouder voor. Ik zie het antwoord van de wethouder graag tegemoet. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. “Leuker kunnen wij het niet maken, maar wel gemakkelijker”. Dat zijn de woorden van de Belastingdienst. Dat blijkt niet uit de discussie die wij in de Dordtse Kamers met elkaar gevoerd hebben. Vandaag liggen naar aanleiding van de in de commissie gevoerde discussie twee vragen voor. Is het wenselijk een toetsingskader op te nemen en is het gewenst in de verordening over rechtspersonen te spreken in plaats van over bedrijven? Ik zal met de laatste vraag beginnen. Ja, dat is wenselijk, maar het is niet nodig dat te regelen, omdat wij dat al hebben gedaan. De wethouder gaf in de commissie aan er niets voor te voelen meer onderscheid te maken, dat onderscheid hebben wij echter in het verleden gelukkig al formeel gemaakt. Ik heb de verordening er nog eens op nageslagen. De begripsomschrijving van een bedrijf luidt: “een natuurlijke dan wel rechtspersoon, niet zijnde een particuliere huishouding.” Rechtspersonen zoals stichtingen en verenigingen vallen hier ook onder. Feitelijk is de discussie hierover in de commissie dus overbodig geweest. Die discussie kwam voort uit de onduidelijkheid die bij ons heerste en nog steeds heerst over het wel of niet benoemen van afval. Tijdens de commissiebehandeling bleek dat geen toetsingskaders zijn vastgelegd voor de zogenaamde vrijstellingen die voor bepaalde bedrijven gelden. Sterker nog: de wethouder gaf aan dat in een aantal gevallen subjectief kan of zal worden geoordeeld. Dat gebeurt ook, er zijn al werkafspraken met Netwerk. Daar zit voor ons de pijn. Na een leuk weekend of na een goed gesprek zal de ambtenaar anders op een vraag reageren dan wanneer hij door de telefoon agressief wordt benaderd of een in juridische taal gestelde brief onder ogen krijgt. Wij willen willekeur uitsluiten, vooral voor de rechtspersonen, de stichtingen en verenigingen, die zich inzetten voor ideële doelen in onze samenleving. Die willen wij vooral vrijwaren van het moeten betalen van een belasting. Neem een stichting zoals Howu Howu, die ons allen bekend is. De gemeenteraad heeft deze stichting na de ramp met de tsunami een aantal jaren geleden een behoorlijk bedrag gegeven. Dit is één van de stichtingen die de raad dit probleem in maart van dit jaar hebben voorgelegd. Deze stichting produceert per maand slechts enkele vellen papier aan afval, zij verdient geen geld, zij moet het doen met donaties die zij ontvangt en besteedt de ontvangen gelden in Indonesië. Het door de stichting naar aanleiding van de aanslag ingediende bezwaarschrift is afgewezen en men moet nu aan de donateurs uitleggen, dat de eerste € 85,- plus € 15,- BTW naar de gemeente Dordt en niet naar een goed doel in Indonesië gaat. Dit is slechts één voorbeeld, maar dit geldt eveneens voor in Dordrecht gevestigde lokale afdelingen van landelijke inzamelingsdoelen. Ik noem de Stichting Bijzondere Concerten, die ook heeft geprotesteerd. De regel is “de vervuiler betaalt”, maar wie bepaalt wat redelijk is? De raad kan dat doen door om toetsingscriteria te vragen. De wethouder heeft aangegeven dat het hanteren van toetsingscriteria de deregulering niet bevordert, maar daaruit blijkt wel dat de gemeente Dordrecht oog heeft voor de samenleving en de gevolgen van beleid. Deregulering is in mijn beleving niet de insteek van deze verordening. Deze verordening is destijds in het leven geroepen om te bereiken dat iedereen betaalt voor de portie vuil die hij inlevert. De fractie van ECO-Dordt wil hierover met de raad en het college een afspraak maken en dient daartoe een motie in. De VOORZITTER: De tekst van de motie luidt als volgt: 43
“De raad van de gemeente Dordrecht, in vergadering bijeen op 2 oktober 2007 ter bespreking van het raadsvoorstel “Wijziging verordening reinigingsrecht”; kennis genomen hebbend van de discussie in de Dordtse Kamers op 4 september 2007; tevens kennis genomen hebbend van signalen uit de samenleving door middel van brieven aan raadsfracties van onder andere de Stichting Howu Howu en de Stichting Bijzondere Concerten; constaterend dat met eerder genoemd raadsvoorstel ruimte gecreëerd wordt om het verlenen van vrijstellen van het reinigingsrecht door afspraken met Netwerk te actualiseren, zodat bedrijven die nagenoeg geen afval produceren geen aanslag meer krijgen of zich niet gedwongen zien tot het afsluiten van een contract met een inzamelaar; van mening zijnde dat een dergelijke ruimte voor vrijstelling van een toetsingskader voorzien dient te worden om de objectiviteit te bewaken; verzoekt het college een toetsingskader op te stellen en dit kader ter discussie c.q. besluitvorming aan de raad voor te leggen; en gaat over tot de orde van de dag.” Deze motie, die is ondertekend door de fractie van ECO-Dordt, maakt mede onderwerp uit van de beschouwing. De heer VAN ZANTEN: Mijnheer de voorzitter. De fractie van de PvdA is voorstander van het voorliggende voorstel. Wij zien dit voorstel als een behoorlijke tegemoetkoming aan bedrijven, die weinig of geen bedrijfsafval produceren. Wij wachten de reactie van de wethouder op de inbreng van de VVD en ECO-Dordt af. Wij zijn erg benieuwd of het inwilligen van dit verzoek tot meerwaarde en een uitvoerbare regeling zal kunnen leiden. In tweede termijn zullen wij hierop terugkomen. Mevrouw KOPPENS-VAN LEEUWEN: Mijnheer de voorzitter. BeterVoorDordt is van mening dat het wenselijk is in deze verordening een toetsingskader vast te leggen, dat het mogelijk zal maken objectief te toetsen. Een ideële stichting kan ook activiteiten ontplooien waarmee behoorlijk wat afval wordt geproduceerd. De belastingaangifte wordt door de Belastingdienst gecontroleerd en er zou ook gecontroleerd moeten worden hoeveel afval een bedrijf produceert. Dat behoeft niet elke dag gecontroleerd te worden, maar de gemeente zal in overleg met de afvalverwerkingsbedrijven wel een goed toetsingskader moeten vaststellen. De heer TASGIN: Ik zal het kort houden, mijnheer de voorzitter. Het blijft moeilijk een lijn te trekken voor wat betreft het wel of niet heffen van de afvalstoffenheffing. Je blijft altijd ontevreden mensen houden, maar naar onze mening levert de aanpassing in dit stuk wel veel meer tevreden mensen op. De fractie van het CDA kan met deze aanpassing leven, het blijft echter moeilijk. De heer STAAT: Mijnheer de voorzitter. De fractie van de ChristenUnie/SGP heeft bij de behandeling in de advieskamer van 4 september duidelijk aangegeven, dat zij zich in de voorliggende wijziging kan vinden en wij konden ons ook vinden in de beantwoording door wethouder Van Steensel. Sinds die tijd zijn geen nieuwe gezichtspunten aan de orde gekomen. Wij konden ons zoals gezegd in dit voorstel vinden en hebben geen behoefte aan een nadere uitwerking. De heer NEDERPELT: Mijnheer de voorzitter. Door eerdere sprekers is er al op gewezen dat wij uitgaan van het principe “de vervuiler betaalt”. GroenLinks wil dat benadrukken. Duidelijk is dat de rechtsvorm niet bepaalt of een bedrijf wel of niet veel afval produceert. Het is dan ook moeilijk de rechtsvorm als richtsnoer te gebruiken. Analoog aan hetgeen zojuist door BeterVoorDordt naar voren is gebracht, zien ook wij graag dat een toetsingskader wordt toegevoegd, waardoor helder zal worden welke bedrijven de heffing wel moeten betalen en welke bedrijven niet. Ook ik wil de beantwoording van de daarover gemaakte opmerkingen door de wethouder afwachten. De heer TAZELAAR: Mijnheer de voorzitter. Ik zit met het probleem van jonge ondernemers die bijvoorbeeld activiteiten ontwikkelen op het gebied van het internet. Als zij zich bij de Kamer van Koophandel inschrijven, krijgen hun ouders gelijk een tweede aanslag binnen! Dat is een vreemde
44
zaak. Daarom sta ik achter het verzoek van de VVD een toetsingskader vast te stellen. Als wij dat doen, weet iedereen waaraan hij zich moet houden. Wethouder VAN STEENSEL: Mijnheer de voorzitter. Allereerst wil ik ingaan op de vraag over wie wij het hierbij hebben. Mevrouw De Smoker heeft correct geciteerd uit de verordening. Wij hebben het niet alleen over commerciële bedrijven, over NV’s of BV’s, maar over alle rechtspersonen die geen huishouden zijn. Wij hebben de raad dit voorstel voorgelegd omdat wij af willen van een aantal sneue gevallen. De norm blijft dat alle bedrijven verplicht zijn het reinigingsrecht te betalen, maar het wordt mogelijk een uitzondering te maken voor bedrijven die nagenoeg geen afval produceren. In de verordening stond de verplichting dat men een contract moet hebben en die verplichting is eruit gehaald. Blijft over: “het recht wordt niet geheven van bedrijven die geen gebruik maken van gemeentelijke inzamelvoorzieningen.” Lees: bedrijven die geen afval produceren. Dat blijft de norm. Wij hebben nu de extra mogelijkheid bedrijven, waarvan wij zeggen dat in alle redelijkheid niet kan worden volgehouden dat zij een substantiële hoeveelheid afval produceren – een hoeveelheid die de € 80,van het minimumcontract per jaar rechtvaardigt -, vrijstelling te verlenen. In principe moet iedereen reinigingsrecht betalen. Dat is de norm, maar in een aantal gevallen kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Wij hebben bijna wanhopig gezocht naar een eenduidige manier om aan te geven of bedrijven wel of geen afval produceren. Wij hebben geprobeerd dat te doen door het hanteren van een omzetbepaling. Daarbij gaan we ervan uit dat bedrijven die nagenoeg geen omzet hebben geen afval produceren. Dat is echter niet helemaal eerlijk, er zijn namelijk ook bedrijven met een behoorlijke omzet die nagenoeg geen afval produceren. Die bedrijven zouden niet binnen deze bepaling vallen. Eveneens is bekeken of het mogelijk is alleen holdings in aanmerking te laten komen, maar daarop zijn ook uitzonderingen mogelijk. Om te bereiken wat wij graag willen – bedrijven die nagenoeg geen afval produceren vrijstelling verlenen – zouden wij in feite de geproduceerde hoeveelheid afval door middel van een kilobepaling moeten meten. De heer TAZELAAR: Denkt de wethouder aan een maximum van 2000 kilo en geldt daarboven een belasting? Je moet ergens beginnen! Wethouder VAN STEENSEL: Nee, de norm blijft “iedereen een contract”. Alleen in de gevallen, waarin iemand kan motiveren dat nagenoeg geen afval wordt geproduceerd kan vrijstelling worden verleend. Wij kennen de voorbeelden uit de krant, vandaar dat dit voorstel nu voor ligt. Ik denk aan het voorbeeld van iemand die € 3.000,- per jaar omzet, dat doet door websites te bouwen en aannemelijk maakt dat hij nagenoeg geen afval produceert. Met het oog op dit soort situaties stellen wij de raad deze verandering in de verordening voor. Wat ons betreft kan in dergelijke situaties vrijstelling worden verleend van de verplichting reinigingsrecht te betalen. Het is erg ingewikkeld exact te beschrijven welke bedrijven nagenoeg geen afval produceren. De motivatie blijft liggen bij het bedrijf waarom het gaat en wij zullen door middel van het stellen van een aantal vragen bekijken of de gegeven motivatie hout snijdt. Ik ben graag bereid op een later moment – als wij de vragenlijst hebben – precies aan te geven hoe wij daarmee willen omgaan. De heer Vermeulen en BeterVoorDordt hebben daarom gevraagd. Het op voorhand uitsluiten van categorieën van bedrijven is ingewikkeld. Mevrouw De Smoker heeft gevraagd of aan ideële stichtingen als categorie vrijstelling kan worden verleend van het betalen van reinigingsrecht. Om redenen die BeterVoorDordt en GroenLinks hebben aangegeven zijn wij dat niet van plan. Ook die bedrijven produceren afval en moeten daarvoor betalen. Ook in die gevallen moet de prikkel blijven bestaan zo weinig mogelijk afval te produceren. Als de Stichting Howu Howu kan motiveren dat zij nagenoeg geen afval produceert, zullen wij daarmee op dezelfde manier omgaan als met andere bedrijven die nagenoeg geen afval produceren. Samenvattend: de norm blijft “iedereen een contract” en als kan worden aangetoond dat nagenoeg geen afval wordt geproduceerd – de illustraties hebben wij in de krant en tijdens een DOVbijeenkomst gezien – zal het mogelijk zijn daarmee met Netwerk iets soepeler om te gaan.
45
De heer NEDERPELT: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft gezegd dat er een toetsingskader komt dat in de adviescommissie zal worden besproken. Betekent dit dat de adviescommissie de ruimte krijgt voor het aanpassen van dat toetsingskader of wordt dat toetsingskader ter kennisname aan de commissie voorgelegd? Wethouder VAN STEENSEL: Bij het woord “toetsingskader” krijg ik jeuk. Een toetsingskader suggereert een stelstel van afspraken, waarmee wij waterdicht kunnen definiëren welke bedrijven wel en welke bedrijven geen afval produceren. Gelooft u mij: wij hebben hiervoor experts op dit terrein geraadpleegd en zijn er niet in geslaagd zo’n kader te formuleren. Er zijn altijd uitzonderingen te bedenken.Of wel of niet vrijstelling wordt verleend zal, in combinatie met het antwoord op de door ons te stellen vragen, afhangen van de motivatie die de bedrijven zelf naar voren brengen. Ik heb toegezegd dat wij, als wij iets verder zijn in het proces, een aantal van u – u moet maar aangeven wie daarvoor belangstelling heeft – willen bijpraten over hoe ver wij zijn met de manier van benaderen. De VOORZITTER: Ik heb begrepen dat er een formulier komt en dat formulier onderwerp zal zijn van bespreking met geïnteresseerden uit de adviescommissie. Dat formulier is niet bedoeld als toetsingskader, maar de vragen op dat formulier zullen ons in staat stellen te bepalen of in redelijkheid is aangetoond dat een bedrijf geen of nagenoeg geen afval produceert. De vragenlijst is daarbij een hulpmiddel. Wethouder VAN STEENSEL: Als er een vragenlijst komt … Dat weet ik nog niet. De VOORZITTER: Wij praten in de commissie en in de raad al geruime tijd hierover. Het moet helder zijn hoe wij het gaan doen. Komt er wel of niet een conceptformulier? Wethouder VAN STEENSEL: Dat is de vraag. De VOORZITTER: Dan heb ik u niet goed begrepen. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mag ik iets bijdragen aan de onduidelijkheid, mijnheer de voorzitter? De wethouder heeft in de commissie zelf aangegeven dat er al een formulier is, Netwerk dat formulier verstuurt en in een aantal gevallen subjectief wordt geoordeeld. Naar de mening van de wethouder ontkomen wij daar niet aan. Om die reden heeft mijn fractie deze motie ingediend, waarin het college wordt gevraagd tot een objectief beoordelingskader te komen. Ik weet ook niet wat ik daarbij verder moet verzinnen, maar ik wil van de subjectiviteit af. Wethouder VAN STEENSEL: Er komt in ieder geval een aanvraagformulier, waarmee vrijstelling kan worden aangevraagd. Of daarin een toetsingskader zal worden opgenomen weet ik niet. Op het aanvraagformulier kunnen bijvoorbeeld ook tien regels met stippeltjes staan, waarop bedrijven hun motivatie kunnen aangeven en waaronder zij hun handtekening moeten plaatsen. De VOORZITTER: Is de wethouder bereid dat aanvraagformulier in al zijn eenvoud – eenvoud is het kenmerk van het ware – te bespreken? Dat is wat aan de orde is. Wethouder VAN STEENSEL: Ik ben graag bereid openheid van zaken te geven en de raad te laten weten hoe het daarmee staat. De VOORZITTER: Wij zullen die toezegging noteren. Wethouder VAN STEENSEL: Ik wil echter niet meer in debat gaan over de vraag of aan ideële stichtingen vrijstelling moet worden verleend. De VOORZITTER: De vraag is volstrekt helder en de toezegging ook. Er komt een aanvraagformulier dat het college in staat zal moeten stellen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Dat is het. Het ontwerp van het aanvraagformulier zal worden besproken met de daarin geïnteresseerde leden van de adviescommissie. Is er behoefte aan een tweede termijn?
46
De heer VERMEULEN: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft een antwoord gegeven op onze vraag en u hebt de toezegging van de wethouder verduidelijkt. Ik ben van mening dat het handig is als de commissieleden die daaraan behoefte hebben – daar geldt in ieder geval voor mij – een beeld krijgen van de wijze waarop de aanvragen zullen worden beoordeeld. Als ik mij daarvan een beeld kan vormen ben ik tevreden gesteld. De VOORZITTER: De wethouder heeft toegezegd dat dat zal gebeuren. Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mijnheer de voorzitter. Ik vind het moeilijk dat de wethouder nu een andere toezegging heeft gedaan dan in de commissie. In de commissie hebben wij even strijd met elkaar moeten leveren en… De VOORZITTER: De raad neemt in de raadsvergadering besluiten en in de raadsvergadering gedane toezeggingen overtreffen altijd hetgeen in de commissie wordt besproken. Wilt u uw motie handhaven? De heer POLS: Mevrouw De Smoker kan de motie ook aanhouden. De VOORZITTER: Mevrouw De Smoker denkt daarover na… Mevrouw DE SMOKER-VAN ANDEL: Mevrouw De Smoker wilde dat net gaan formuleren, mijnheer Pols! Ik neem aan dat de wethouder ons dat formulier snel zal voorleggen en zal mijn motie aanhouden totdat wij daarover zullen spreken. De heer VAN ZANTEN: De wethouder heeft een heldere toelichting gegeven. Wij zien het formulier met belangstelling tegemoet. Mevrouw KOPPENS-VAN LEEUWEN: Ik heb nog een vraag. Als een ideële instantie een activiteit organiseert, die nogal breed is en waarvoor de openbare ruimte wordt gebruikt, moet een vergunning worden aangevraagd. Is in die vergunning een component opgenomen betreffende de afvalverwijdering na afloop van zo’n activiteit? Kunnen wij dit meenemen? De heer STAAT: In eerste instantie heb ik aangegeven dat ik de motie van ECO-Dordt niet kan steunen. In de wijziging van de Verordening Reinigingsrecht is een evaluatiemoment opgenomen en wij kunnen dat moment benutten om na te gaan of deze regeling wel of niet goed werkt. Wethouder VAN STEENSEL: De verwijdering van afval na een evenement is in de Evenementenverordening geregeld. Dat staat los van deze verordening. Mevrouw KOPPENS-VAN LEEUWEN: Worden de kosten daarvan achteraf betaald? Wethouder VAN STEENSEL: Dat mag ik hopen! De VOORZITTER: Soms wordt de mogelijkheid geboden dat, om de kosten te beperken, het afval door vrijwilligers wordt opgeruimd. Als het uitsluitend om oud papier gaat, is de afvalstoffenheffing niet van toepassing. Mag ik concluderen dat u met de voorgestelde wijziging van de verordening kunt instemmen? Zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten. De VOORZITTER: Bent u ook van mening dat het antwoord op de artikel 40-vragen hiermee is afgehandeld? Aldus wordt besloten. De VOORZITTER: Ik constateer dat de motie van ECO-Dordt is aangehouden en de wethouder de bereidheid heeft uitgesproken het ontwerp-aanvraagformulier met geïnteresseerde commissieleden 47
te bespreken. Het college zal het formulier daarna vaststellen, wat bij mandaat door wethouder Van Steensel zelf zal worden gedaan.
48
B.
Hamerstukken
9.
VASTSTELLEN BESTEMMINGSPLAN “GEDEELTE COPERNICUSWEG” (245a)
De heer SLEEKING: Mijnheer de voorzitter. Kortheidshalve wil ik volstaan met een verwijzing naar mijn woordvoering in de commissie. Duidelijk is dat dit bestemmingsplan sterk is gekoppeld aan de ontwikkeling van het Belthurepark en mogelijke verdere ontwikkelingen in de polder, wat voor ons een argument is om hiermee niet in te stemmen. De VOORZITTER: Ik stel vast dat de fractie van BVD geacht wenst te worden tegen dit bestemmingsplan te hebben gestemd om redenen die eerder in commissieverband zijn aangegeven. Ik weet zeker dat de fractie van BVD onderdelen van dit plan wel goed vindt. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten, onder aantekening dat de fractie van BVD geacht wenst te worden te hebben tegengestemd. 10.
OPDRACHTVERLENING ACCOUNTANTSCONTROLE 2007
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten. 11.
REALISATIE VAN EEN VERNIEUWDE EN GEMODERNISEERDE VERGADERVLEUGEL (386, 386a)
De VOORZITTER: Het voorstel is ex BTW en ik heb laten nagaan hoe het met de BTW zit. De BTW op investeringen voor de vergadervleugel kan op basis van de met de Belastingdienst gemaakte afspraak voor 80% via het BTW-compensatiefonds worden verrekend. Dat is dus bij het Ministerie van Financiën. 15% van de BTW-kosten kan de gemeente als ondernemer met de fiscus verrekenen en 5% - dat is € 30.000,- - kan de gemeente niet verrekenen. Dat bedrag zal uit de nettoinvestering van € 3 miljoen moeten worden betaald. Het bedrag van € 3 miljoen is taakstellend. Ik hecht eraan dat dit in de notulen van deze vergadering wordt vastgelegd opdat dit helder is. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt met algemene stemmen conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besloten. C.
Stukken ter kennisneming
12.
RAADSINFORMATIEBRIEF OVER ONTWERPBESTEMMINGSPLAN “STADSPOLDER, VISSERSHOEK EN OUDELANDSHOEK” (294a)
13.
RAADSINFORMATIEBRIEF OVER PROJECT SPORTBOULEVARD (248e)
14.
RAADSINFORMATIEBRIEF OVER WVG BELTHUREPARK E.O. (238a)
15.
RAADSINFORMATIEBRIEF OVER AANPASSINGEN NIEUWE VERKEERSREGELS (20f)
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming worden de stukken 12, 13, 14 en 15 voor kennisgeving aangenomen. De VOORZITTER: Ik wijs u op de door Karin uitgedeelde stukken voor de Drechtraad van morgenavond. Ik verzoek u er naar te kijken en de stukken eventueel in te vullen. De borrel is inmiddels door de griffier afgelast. Hij vindt dat iedereen zijn huiselijke plichten moet vervullen en daarmee ben ik het eens. De volgende keer zal er wel een borrel zijn en zult u kunnen bekijken hoe het bij de griffie is geworden. Ik wens u allen wel thuis en sluit de vergadering. (18.04 uur)
49