p1531 Terneuzen, 4/10/15 Thema: Gods zorg over ons dagelijkse leven Liturgie Votum en groet Lied 20 : 1,2 De Tien Woorden – gevolgd door 1 Johannes 2,3-5 Psalm 119 : 59,63 Gebed Schriftlezing door Lia Herrebout Psalm 105,39-45 Johannes 6,25-40 Psalm 105 : 19,20,21 Preek over Zondag 50 HC Gods zorg over ons dagelijkse leven Psalm 78 : 1,2,7 Dankzegging en voorbede Collecte Gezang 174 : 1,2,3 Zegen
Gemeente van de Heer Jezus Christus, Als je leeft met God is het goed. Dat was al zo bij de paradijsbewoners. Die hadden het goed. Ze hadden een paradijselijke tuin om in te wonen, met daarin een overvloed aan bomen waar ze de vruchten van konden eten. En water was er meer dan genoeg – om van te drinken, om de hof te bevloeien. Kortom: het leven daar was goed. Totdat… Dan weet je misschien wel wat er komt. Over zonde en zo. Over de schuld die daarvan het gevolg is. Over de vloek uitgesproken over zowel de vrouw als de man. Trouwens ook de slang, de duivel, kreeg het oordeel van God aangezegd. Maar voordat we daar aankomen is het goed de vraag te stellen waarom het leven in het paradijs zo goed was. Vaak stellen wij ons het paradijs, dat woonoord van onze eerste voorouders Adam en Eva, voor als een soort vakantieoord. Als een plek waar meer dan genoeg te eten en te drinken was. Als een oord waar de mens nog niet opgeschrikt door het wereldnieuws, niet door oorlog, niet door geweld, niet door dreiging, niet door spanning van wat voor soort dan ook. Het paradijs – dat is de plek waar de mens het goed had. Maar dan blijft de vraag: was dat het nou wat het leven van de eerste mens goed maakte? Dat er genoeg te eten en te drinken was? Dat er daar geslapen kon worden? En dat Adam van God een vrouw kreeg – met wie hij in alle opzichten één was?
2
Maar dan dreig je te vergeten dat de zegen van het paradijs méér was dan dat er genoeg te eten was. Dat was wel een zegen, maar niet de belangrijkste. De zegen van het paradijs was niet dat het leven van de mens er goed was, dat er een intense verbondenheid was van man en vrouw. Dat was wel een zegen, maar niet de belangrijkste. Zo vaak stellen wij ons bij het woord ‘paradijs’ een gelukzalig oord voor, een plaats waar het goed toeven was, een soort all inclusive vakantie. Maar het paradijs is meer. Paradijs betekent dat God er is. Gods aanwezigheid maakt het paradijs tot een heerlijk oord. Als Hij er is – dan is het goed. Maar als Hij er niet is – dan gaat de deur dicht. Dan worden bomen vol vruchten omringd door distels en dorens. Dan maakt de intimiteit van man en vrouw plaats voor het maken van verwijten aan elkaar: de vrouw, die U mij hebt gegeven… Dan krijgt de duivel, Gods tegenstander, ruimte om tweespalt te zaaien, tweespalt tussen man en vrouw, tussen hemel en aarde, tussen God en mens. Dan gaat de deur van de tuin op slot – met daarvoor engelen, cherubs, die met getrokken vlammend zwaard verhinderen dat je er nog ooit binnenkomt. Binnen het paradijs was er een leven met God. Daarbuiten is het een leven zonder God – en dat is geen leven. Daar bleef het gelukkig niet bij. God sprak zijn vloek uit – over de mens, over de duivel. Dat was een vloek waaraan niet te ontkomen was – voor de duivel. Dat was een vloek waaraan voor de mens alleen te ontkomen is – als je weet wie Christus is. Alleen Hij brengt je terug bij God. Alleen door Hem wordt het leven weer paradijs. Hij – Hij is het Brood uit de hemel dat leven geeft (Joh. 6,35). In het paradijs stak de mens z’n hand uit naar de levensboom, de enige boom waar hij niet aan mocht komen. Door dat te doen werd duidelijk dat de mens het leven in eigen hand wilde nemen, het leven naar eigen hand wilde zetten. En nog steeds zit het in de mens om het leven in eigen hand te nemen. Het leven aan het begin. Het leven als het naar het einde gaat. En het leven tussen begin en eind niet minder. Hoe dodelijk vernietigend dat is bleek toen God de deur van het paradijs voorgoed in het slot deed. Dan kom je er niet meer in. Dan is al het goede verdwenen uit het leven. Als je leeft met God is het goed. Maar een leven zonder Hem is dat niet. Dat is gelukkig niet het laatste wat we – ook vandaag – van kunnen en mogen zeggen. Want er is een uitweg, een unieke uitweg. Het is de uitweg van Hem die het Brood is dat leven geeft. Toen de mens z’n hand uitstak naar de boom van leven ging het fout. Maar toen God uit de hemel zijn Zoon gaf – toen kwam het weer goed. En er is maar één ding dat wij moeten doen: onze hand uitsteken naar Hem. Heer, leer ons te leven van het ware Brood! **
3
Ik neem u graag een eindje verder mee – in de tijd en in de Bijbel. Dan komen we aan in de tijd van Mozes, de knecht van God die het volk Israël uit Egypte bracht naar het land dat God beloofd had. Op weg naar het beloofde land geeft God manna. Manna – brood uit de hemel, wonderbrood. Manna – alleen al het woord is zo mooi. Want het betekent zoveel als wat is dat toch? Eigenlijk moet je als mens een vraagteken zetten achter dat woord manna. Het is voor ons verrassends: wat overkomt ons hier? Wat het volk Israël op weg naar het land van melk en honing overkwam was dat het wonderbrood kreeg. Elke dag vers brood. En dat in een omgeving waar een boer geen droog brood kan verdienen. God geeft brood – uit de hemel. En het enige wat het volk moest doen – dat was het oprapen. Met brood uit de hemel verzadigde Hij hen. Zo bezingt de psalmdichter dit wonderlijke gebeuren (Ps. 105,40, vgl. 78,24). God geeft voedsel voor onderweg. Het ligt voor het oprapen! Maar wat gebeurt er? Er zijn mensen die méér willen dan ze nodig hebben. Die mensen zijn er nog steeds. Die mens leeft in u en in mij – hardnekkig als onkruid. God zegt: morgen is er weer; neem dus genoegen met wat je vandaag krijgt. En Jezus leert later: geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben (Mat. 6,11). Maar de mens in de woestijn, de mens op weg met God, op weg naar het land dat Hij heeft beloofd, wil méér. Er zijn daar in de woestijn mensen die méér dan nodig verzamelen – tegen het uitdrukkelijke verbod van Mozes in. Dan gaat het fout. Dan is dat de dood in de pot. De volgende morgen zit het vol wormen en het stinkt (Ex. 16,20). Dat heb je – als je méér pakt dan goed voor je is. Het gaat op nog een punt fout. Zes dagen zou er vers hemelbrood zijn. Maar op sabbat, de rustdag, blijft de hemel dicht. En dan zijn er toch mensen die op die dag op zoek gaan naar vers brood… En dat terwijl God had gezegd: vandaag niet… Het laat iets zien van de mens. En als je eerlijk bent laat het iets zien van jezelf als mens. Je denkt misschien wel eens: vragen om vergeving (dat is de bede die volgt op de bede om brood) is moeilijk. En dat is het ook. Het is trouwens ook geen sinecure om uit de grond van je hart te vragen dat God je ver weg houdt van de verleiding (dat is de bede die weer daarop volgt). Maar vergis je niet als het gaat om brood. Als het gaat om wat jij nodig hebt voor onderweg. Geef ons heden ons dagelijks brood – zo leert Jezus je te bidden. Maar misschien is het wel zo dat er geen onderdeel van het Onze Vader, het gebed dat Jezus je leert bidden zo lastig is als dit. We krijgen zoveel meer dan brood.
4
Ik wil niet onderschatten dat er ook vandaag mensen zijn die leven op de grens van armoede. Die zich er druk over maken of ze het eind van de maand wel halen. Die de druk kennen van het tekort, de druk van (vaak verborgen) armoede. Nog steeds klinkt het als er diaken bevestigd worden dat niemand in de gemeente van Christus ongetroost mag leven onder de druk van ziekte, eenzaamheid of armoede. Ik wil trouwens ook niet onderschatten wat het voor die stroom van vluchtende mensen betekent dat ze grof geld hebben betaald voor hun vertrek uit Syrië of Irak, om in Europa te ontdekken hoe berooid ze zijn… Geef ons heden ons dagelijks brood. Maar beseffen wij nog wel dat alles wat we krijgen, alles wat we nodig hebben of nodig menen te hebben – dat we dat alles van God krijgen? En dat je het dus ook zo hebt te gebruiken als God het zegt? Waar zit het probleem van de mens in de woestijn? In zijn hebzucht, zijn drang naar méér? Dat ook! De Bijbel zegt niet voor niets dat hebzucht, dat verlangen naar méér, dat niet tevreden zijn met wat je hebt – dat dat de wortel van alle kwaad is (1 Tim. 6,10). Maar misschien nog wel groter dan de hebzucht is het probleem van het niet luisteren naar God. Dan vertrouw je niet op Hem. Dan doe je niet anders dan wat de eerste mens deed: je sluit Hem buiten. En dan gaat het fout. Als je leeft met God is het goed. Dat is de les van de woestijn. Dat is de les die Jezus je leert. Dat is de reden waarom Hij, het Brood uit de hemel, het echte manna dat leven geeft, je nog vóórdat je bidt om vergeving en bevrijding uit de greep van het kwaad leert bidden om brood. Heer, we hebben zoveel meer, U geeft ons zoveel meer. Leer ons te leven van het ware Brood! ** Dat is ook de boodschap van Jezus zelf. Bij Hem draait er veel om brood - maar dan anders dan vaak bij ons. Hij deelt het uit. Als Jezus het heeft over het manna (en de mensen wisten wat manna was!), dan past Hij dat toe op zichzelf. Dat manna, dat brood uit de hemel – dat ben Ik. De mensen waren Hem gevolgd, achter Hem aan gegaan, de boot ingestapt, verbaasd dat ze wel hadden gezien dat Jezus’ volgelingen dat ook hadden gedaan, maar dat Jezus niet was ingestapt. Waar zou Hij zijn? En dan vinden ze Hem – bij zijn leerlingen. Jezus – die de overtocht had gemaakt zonder er een boot voor nodig te hebben. Jezus – die een dag eerder daar aan de andere kant (‘de overkant’ zouden ze ook daar hebben gezegd) 5.000 man te eten heeft gegeven. En dat met een beginhoeveelheid van vijf gerstebroden en twee vissen (Joh. 6,10). Waarom komen die mensen naar Hem toe? Wat drijft hen – om achter Hem aan te gaan?
5
Jezus zegt het zelf: jullie zoeken Mij niet omdat jullie tekenen hebben gezien, maar omdat jullie brood gegeten hebben en verzadigd zijn(Joh. 6,26). Met andere woorden: jullie liefde voor mij gaat alleen maar door de maag. Jullie zijn alleen maar achter Mij aangekomen omdat je er beter van wordt. Alleen achter Jezus aangaan omdat je er beter van wordt… Of misschien wel alleen achter Hem aangaan voor zover je er beter van wordt… Hoe herkenbaar is dat voor de mens vandaag. De mens die zijn eigen leven regelt. Die mens die tot zijn geruststelling hoort dat het weer wat beter gaat met onze economie. Die mens heeft God niet nodig. Die mens… Het is de mens die je dichter bij jezelf moet zoeken dan je vaak doet. Die mens… Misschien wil die mens helemaal niet zonder God. Het is helemaal niet gezegd dat Adam en Eva, toen ze hun hand uitstaken naar de levensboom de bedoeling, de intentie hadden zonder God verder te willen. Maar intussen gebeurde het wel. Het is ook helemaal niet gezegd dat die mensen die in de woestijn te veel bij elkaar schraapten dat deden om God ermee te schofferen. Maar intussen gebeurde het wel. En de mensen die achter Jezus, de wonderdoener die zich zo merkwaardig verplaatst, aangaan – het is ook niet gezegd dat zij dat doen om Hem bewust af te wijzen. Het heeft er alle schijn van dat ze Hem wel een heel belangrijk iemand vinden. Maar intussen… ** Intussen… Intussen is het wel zo dat mijn leven en mijn toekomst afhangen – niet van de berichten die daarover komen vanuit Den Haag, of vanuit Brussel, of vanuit Washington, of van waar dan ook. Hoor hoe de Catechismus zegt: U bent de enige oorsprong van al het goede… Maar leven wij ook zo? Laat je dat ook bij je binnenkomen. Als je leeft met God is het goed. Maar intussen maken wij ons o zo druk om onze baan, onze uitkering, ons huis, ons pensioen, onze gezondheid. O zo druk… En hoor dan je Catechismus zeggen: wil ons zó verzorgen… Maar ik heb het zó druk. Ik heb zóveel andere dingen aan m’n hoofd/ Herkenbaar? Denk er dan nog eens aan als je bid om brood. Misschien doe je het op een moment dat het eten op tafel staat. Misschien lijkt het bidden om iets wat vanzelfsprekend is. Maar niets is vanzelfsprekend. Dat was het niet in het paradijs. Dat was het niet op weg naar het beloofde land. Dat was het niet voor mensen in Jezus’ tijd. Dat is het niet voor ons.
6
Maar wat dan wel? Mag ik er in het kader van de preek over het brood waar Jezus je om leert bidden nog twee dingen over zeggen – deze morgen? Het eerste is dat de dingen waar wij ons wel eens te druk over maken wel degelijk belangrijk zijn – ook voor God. In de hof plantte God bomen – bomen die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten, zo staat te lezen in het eerste Bijbelboek (Gen. 2,8). Onderweg naar het land van belofte zorgde God voor brood uit de hemel. Genoeg voor elke dag. Genoeg voor de 40 jaar dat het volk onderweg was. Genoeg – en er was nog meer. Veertig jaar lang heeft hij u door de woestijn geleid en in al die tijd raakten uw kleren en uw sandalen niet versleten – zo zegt Mozes als hij afscheid neemt van het volk (Deut. 29,4). En wat te denken van de menigte die Jezus volgt, die te horen krijgt over het echte brood uit de hemel, het brood dat echt leven geeft?! Dat volk heeft eerst te eten gehad. Wonderlijk, genoeg – er bleven zelfs nog 12 manden over (Joh. 6,13). God geeft genoeg. Ook vandaag. Misschien vinden sommigen onder ons het best moeilijk om dat als werkelijkheid te ervaren. Maar kijk om je heen. Kijk naar wat je krijgt. Kijk naar wat je hebt. Kijk – en luister hoe Jezus je leert bidden om brood. Om wat je nodig hebt. Niet dat Hij je stimuleert om met zo weinig mogelijk genoegen te nemen. Wel dat Hij je leert genoegen te nemen met wat je krijgt. En dan het tweede wat ik nog wil zeggen. Je grootste rijkdom ligt niet in wat je bezit. Je grootste rijkdom ligt erin dat je mag leven met God. Als je leeft met God is het goed. Dat gold voor Adam en Eva. Dat gold voor een volk onderweg naar het beloofde land. Dat gold voor Israël toen Jezus zich in het midden van dat volk liet zien. Dat geldt voor ons – die van Hem hebben leren bidden om brood. Heer, leer ons te leven van het ware Brood! Hij garandeert ons de zorg over het dagelijkse leven. Die zorg ligt in handen van Hem die ons heeft leren bidden om brood. Bid, en het zal u gegeven worden (Mat. 7,7 NBG). Amen.