ZITTING 1957—1958 Wijziging van de Winkelsluitingswet
4617 1951
VOORLOPIG VERSLAG Nr. 5 (De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting 1956—1957)
Algemeen Met instemming begroette men in de vaste Commissie voor de Middenstand, in welker handen het onderhavige wetsontwerp was gesteld, de indiening van dit ontwerp van wet. Aangezien gebleken is, dat de bestaande wet op verscheidene punten wijziging behoeft, juichte men een herziening van de regeling van deze materie toe. Van verschillende zijden sprak men er zijn waardering over uit, dat in de Memorie van Toelichting de nieuwe regeling op zulk een overzichtelijke wijze is uiteengezet. Met name betuigde men zijn erkentelijkheid voor het naast elkaar afdrukken van de oude en de voorgestelde nieuwe redactie van de wet, hetgeen de bestudering van de voorgestelde veranderingen zeer vergemakkelijkt. Niettemin rezen er bij de bespreking van de onderhavige materie nog tal van vragen en bedenkingen. Zeer vele leden vroegen zich af, of bij de voorbereiding van dit wetsontwerp de verschillende belanghebbenden de mogelijkheid hebben gehad zich hierover uit te spreken. Uit het grote aantal adressen, dat de Tweede Kamer heeft bereikt, leidden zij af, dat hiervan weinig sprake is geweest. Deze leden stelden de vraag, waarom niet vooraf het advies is gevraagd van de daartoe geëigende instanties, zoals b.v. de S.E.R. en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Gezien het tijdvak, waarin dit wetsontwerp is voorbereid, konden vele leden het billijken, dat het ontwerp niet meer om advies is gezonden aan het nog slechts kort bestaande Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel. Deze leden wilden er echter wel de aandacht op vestigen, dat voor de sector van het maatschappelijk leven, waarin de wetgever hier regelend poogt op te treden, thans in de eerste plaats dit bedrijfsorgaan competent en verantwoordelijk moet worden geacht. Zij zouden zich dan ook kunnen indenken, dat de Regering bij de verdere rijpmaking van het wetsontwerp het op prijs zou stellen alsnog het advies van het hoofdbedrijfschap in te winnen. Voor dit geval gaven deze leden uiting aan de hoop en de verwachting, dat het hoofdbedrijfschap bij gevraagd advies zal trachten een hogere graad van eenstemmigheid te bereiken dan waarvan zijn schrijven aan de Kamer heeft blijk gegeven. Tal van leden waren van mening, dat de mogelijkheid om met plaatselijke omstandigheden rekening te houden niet voldoende in de wet tot uiting komt. Zij beschouwden de gemeenteraad als de bij uitstek bevoegde instantie om ter zake aanvullend regelend op te treden. Gezien de onzekerheid, welke ten aanzien van de bevoegdheid van de gemeenteraad hieromtrent bestaat, achtten deze leden het noodzakelijk, dat de Elgemene aanvullingsbevoegdheid wettelijk vastgelegd wordt. Een aanvullend artikel, waarin de bevoegdheid van de gemeentebesturen tot het stellen van regels wordt vastgesteld, voor zover het betreft aangelegenheden, waaromtrent in de wet of bij algemene maatregel van bestuur niet is voorzien, achtten zij dus gewenst. Deze leden zouden hierover gaarne het oordeel van de Regering vernemen. Vele leden wezen erop, dat het voor de continuïteit in de toepassing van de wet en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie van belang is, dat men zoveel mogelijk de bestaande formulering van de wet handhaaft. Op grond hiervan Hl
4617
5
2 vroegen deze leden zich af, of er wel voldoende aanleiding bestaat de huidige, duidelijke opbouw van de wet te wijzigen in die zin, dat de scheiding tussen de verschillende vormen van kleinhandel — de artikelen 2 tot 7 regelen de winkelverkoop, de artikelen 8 en 9 de markthandel, de straathandel en de handel te water en artikel 10 de andere vormen van kleinhandel — verlaten wordt en vervangen zal worden door een aanzienlijk minder overzichtelijk systeem. Voorts wezen deze leden erop, dat verschillende wijzigingen in de redactie enerzijds wellicht oude bezwaren zullen opheffen, anderzijds echter aanleiding zullen geven tot nieuwe moeilijkheden. Met name achtten zij dit risico aanwezig op grond van de verandering van de definities in artikel 1. Schept men geen nieuwe juridische problemen, zo vroegen deze leden, wanneer men uitsluitend vanwege de gewenste uniformiteit begripsbepalingen uit een andere regeling met een andere doelstelling overneemt? De leden, hier aan het woord, betwijfelden, of in de voorgestelde definitie van „winkel" het element „kleinhandel" geïnist kan worden. Voorts stelden zij de vraag, welke waarde mag worden toegekend aan een weinig juridisch begrip als „particulieren". Tevens achtten dezelfde leden het gewenst, dat in de definitie van „winkel" in artikel 1, lid 1, in ieder geval duidelijker dan thans het geval is tot uitdrukking komt, dat een grossiersbedrijf geen winkel is. Vele andere leden stelden de vraag, of de Regering met hen van mening is, dat door de figuur van de geldwisselaar, die zich ophoudt bij automaten, de Winkelsluitingswet ontdoken wordt. Indien men immers de exploitanten van automaten toestaat om hetzij zelf, hetzij door bemiddeling van een derde hun klanten te bedienen, dan kan men evengoed het sluitingsuur voor de desbetreffende winkels laten vervallen. Wordt tegen deze ontduiking wel voldoende opgetreden? De leden, hier aan het woord, wezen erop, dat in één der grote gemeenten een aanvraag is ingediend voor een vergunning tot het plaatsen van een z.g. automatenbediendehuisje. Dit wijst, aldus deze leden, erop, dat de figuur van de geldwisselaar voorlopig niet uit het stadsbeeld zal verdwijnen. Acht de Regering het mogelijk tegen deze functie, die door de exploitant zelf of een door hem aangestelde derde wordt uitgeoefend, op te treden? Dezelfde leden wezen erop, dat aan de Regering bij de behandeling van de Winkelsluitingswet in 1951 de vraag ware gesteld, of behalve de verkoper ook de koper strafbaar is te stellen. In de Memorie van Antwoord heeft de Regering toen verwezen naar artikel 47, eerste lid, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht. Kan de Regering, zo vroegen deze leden, doen nagaan hoe met betrekking tot dit onderwerp in de praktijk dit artikel gehanteerd wordt? Vervolgens ging men uitvoerig in op de in de Memorie van Toelichting aangeduide punten, waarvan de volgorde in dit verslag is aangehouden. 1. Sluitingstijdstip op de dagen, onmiddellijk aan Sint Nicolaas en Kerstmis voorafgaande. a. Tal van leden stelden de vraag op welke gronden het voorstel rust om het sluitingstijdstip der winkels op de dagen, onmiddellijk aan Sint-Nicolaas voorafgaande, op 22 uur te stellen. Waren er bepaalde wensen in deze richting? Zo ja, van welke aard waren deze en door wie werden zij geuit? Het advies van de Kamers van Koophandel, aldus de hier aan het woord zijnde leden, kan toch bezwaarlijk de mening van alle belanghebbenden — onder wie de consumenten — weergeven. Kan de Regering mededelen van hoeveel Kamers van Koophandel adviezen zijn ontvangen en hoe groot het aantal was, dat tot 22 uur adviseerde? Deze leden waren van mening, dat de voorgestelde regeling weinig zal bijdragen tot een spreiding van de drukte tijdens de Sint-Nicolaas-verkoop, daar een groot deel van het publiek een uur later van huis zal gaan om zijn inkopen te doen. Zij achtten het onjuist, dat in deze toch reeds drukke periode op deze wijze een extralast op de schouders van het betrokken personeel wordt gelegd. In dit verband werd er
door enige van de hier aan het woord zijnde leden op gewezen, dat sommige groepen van winkelpersoneel onvoldoende beschermd zijn wegens het ontbreken van een collectieve arbeidsovereenkomst of een soortgelijke regeling. Dientengevolge zal de verlenging van de feitelijke arbeidstijd voor deze categorie veelal niet gecompenseerd worden. De leden, het laatst aan het woord, waren van mening, dat de voorgestelde regeling inzake de verruiming van de verkoopgelegenheid ten koste zou kunnen gaan van de detailhandelaren, die in de buitenwijken of in omliggende kleinere plaatsen gevestigd zijn. Mede op grond hiervan achtten zij de voorgestelde regeling niet gewenst. Vele leden stelden de vraag, of het niet beter ware de gemeentebesturen van grotere steden deze materie te laten regelen in plaats van een uniforme regeling voor te schrijven. Tal van andere leden juichten echter het voorstel toe om het sluitingsuur voor de winkels te verlengen op de dagen, voorafgaande aan Sint-Nicolaas. Zij waren van mening, dat, vooral in de laatste drie dagen vóór Sint-Nicolaas onder het publiek een sterke neiging tot kopen bestaat, welke het de detailhandel bij de huidige openstellingstijd onmogelijk maakt zijn functie naar behoren te vervullen. Deze leden verwachtten, dat vooral de consument zal profiteren van de betere bediening, welke het gevolg zal zijn van de voorgestelde wijzigingen. Deze leden achtten het argument van de tegenstanders van de nieuwe regeling, dat hierdoor de concurrentieverhoudingen tussen centra en buitenwijken verstoord zouden worden, irrelevant. Dit argument zou immers ook gebruikt kunnen worden ten aanzien van de thans bestaande regeling. In de Memorie van Toelichting wordt door de Regering gesteld, dat het wenselijk is gebleken, dat onder de dagen, onmiddellijk voorafgaande aan Sint-Nicolaas, steeds een zaterdag valt. Algemeen was men van mening, dat er geen behoefte bestaat om voor 27 november, zo deze dag op een zaterdag valt, het sluitingstijdstip van de winkels op 22 uur te bepalen. Wanneer 27 november op een zaterdag valt, geldt hetzelfde voor 4 december. Indien men de eerdergenoemde regeling voor 28 november wel laat gelden, dan valt derhalve steeds een zaterdag onder de dagen met een ruimere verkooptijd. b. Met betrekking tot de dagen vóór Kerstmis waren tal van leden van mening, dat de huidige regeling, welke het sluitingstijdstip op 21 uur stelt, gehandhaafd dient te blijven. Deze leden achtten deze regeling in voldoende mate aan de behoefte van het publiek tegemoet te komen. Vele leden stelden de vraag of aan de openstelling van alle branches van het winkelbedrijf wel behoefte is. Kan men, aldus deze leden, deze materie niet beter per bedrijfstak regelen? Verscheidene leden waren daarentegen van mening, dat het juist is om het sluitingstijdstip op de dagen, voorafgaande aan Kerstmis, op 22 uur te stellen. Voor hen gold daarbij de overweging, dat anders een mogelijke ontwikkeling ten aanzien van de koopgewoonten voor het Kerstfeest wordt geremd. Algemeen juichte men het toe, dat voor 24 december voortaan het gewone sluitingstijdstip van 18 uur zal gelden. Men was echter van mening, dat hierop bepaalde uitzonderingen mogelijk moeten blijven. Men dacht daarbij aan diegenen, die op de dagen vóór Kerstmis waren te koop aanbieden, welke speciaal voor dit feest zijn bestemd en welke daarna hun verkoopwaarde verliezen, zoals kerstbomen, bloemen, wild, gevogelte en bepaalde soorten banket. Men achtte het daarom noodzakelijk, dat na het van kracht worden van het wetsvoorstel hierin door middel van een ingevolge artikel 15, vierde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur zal worden voorzien. Vele leden wezen erop, dat ten aanzien van de zaterdag voor moederdag dezelfde bezwaren gelden. Zij zouden gaarne van de Regering vernemen hoe zij deze bezwaren denkt te kunnen ondervangen. Opgemerkt zij, dat mutatis mutandis dezelfde wensen kenbaar werden gemaakt t.a.v. het dienaangaande in artikel 9 gestelde.
3 2. Verplichte halve-dag-sluiting. Algemeen was men van mening, dat de voorgestelde regeling het bezwaar heeft, dat zij geen rekening houdt met de uiteenlopende behoeften van de diverse branches. Naar het oordeel van tal van leden zou het derde lid van het nieuwe artikel 4 beter kunnen verdwijnen. Hierdoor krijgen de gemeenteraden de bevoegdheid de halve-dag-sluiting vóór en na bepaalde feestdagen zelf te regelen. Op deze wijze kan beter met de behoeften van de onderscheidene branches en de plaatselijke omstandigheden rekening worden gehouden. Van verschillende zijden uitte men de wens, dat ook de moederdag zal vallen onder de dagen, waarvoor ten aanzien van de verplichte halve-dag-sluiting een uitzondering gemaakt wordt. Enige leden memoreerden, dat door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Gouda en omstreken op de wenselijkheid is gewezen om de verplichte halve-dag-sluiting niet te laten gelden in de eerste week van de halfjaarlijkse opruimingsperioden. Momenteel geldt, aldus de hier aan het woord zijnde leden, daarvoor geen uniforme regeling. Als gevolg hiervan voelen vele bedrijven in de provincie zich ten achter gesteld bij die in de grote steden, waar deze materie vaak op andere wijze geregeld is. Met name krijgen hierdoor de textielzaken, welke meestal op maandagochtend zijn gesloten, in de grotere steden een zekere voorsprong. Deze leden zouden hierover gaarne het oordeel van de Regering vernemen. Koopavonden. Tal van leden wezen erop, dat uit de nieuwe redactie van de wet niet blijkt, dat ook voor een enkele wijk of een enkele branche een koopavond kan worden ingesteld. Ten einde hierin te voorzien, verzochten zij de Regering de desbetreffende artikelen van de wet zodanig te redigeren, dat hierover geen misverstand kan ontstaan. Tal van andere leden wezen echter op de bezwaren, verbonden aan het voorstel om voor een enkele wijk of een enkele branche een koopavond in te stellen. Het zal, aldus deze leden, moeilijk zijn om te komen tot een aanvaardbare indeling van de wijken en tot een juist onderscheid tussen de verschillende assortimenten. Dit geldt te meer, waar de warenhuizen op zodanige wijze parallellisatie toepassen, dat zij zich daardoor vrijwel op alle terreinen van de detailhandel bewegen. Vele leden stelden de vraag, waarom de Regering, in plaats van de mogelijkheid om één of enkele groepen uit te zonderen, niet voorgesteld heeft koopavonden per groep of per wijk te houden. Dezelfde leden verzochten de Regering mede te delen welke groepen, genoemd in artikel 3, lid 3, haar daarbij voor ogen staan. 3. Compensatieregeling voor de sabbat of zevende-daghoudende winkeliers Zeer vele leden juichten het toe, dat de compensatieregeling voor de sabbat- of zevende-daghoudende winkeliers aanzienlijk verbeterd is. Deze leden achtten het alleszins billijk, dat aan de genoemde winkeliers de mogelijkheid wordt gegeven hun winkels des zondags van 10.00 tot 18.00 uur geopend te hebben. 4. Verkoop van zacht fruit Tal van leden konden zich verenigen met het voorstel om in de maanden juni, juli en augustus de verkoop van zacht fruit door de markthandel, de straathandel en de handel te water op werkdagen tot 21.00 uur mogelijk te maken. Velen van hen waren van mening, dat voor een overeenkomstige bepaling ten behoeve van de winkeliers in groenten en fruit bij dezen geen voldoende belangstelling bestaat. Deze leden zouden het echter op prijs stellen, indien de verkooptijd plaatselijk tot 19.00 uur verlengd zou kunnen worden. Zowel de oude als de nieuwe tekst van de wet geeft de mogelijkheid tot een plaatselijke regeling. De leden, hier aan het woord, wezen er echter op, dat in het verleden de Kroon nogal eens haar goedkeuring onthouden heeft aan een dergelijke verordening. Zij waren van mening, dat de Kroon bij de goedkeuring van een desbetreffende verordening rekening dient te houden met de
in de Memorie van Toelichting gegeven argumentatie ten aanzien van de ruimere regeling voor de markthandel, de straathandel en de handel te water. Verscheidene leden, die op zich zelf voorstanders waren van de voorgestelde verruiming van de verkooptijd, zagen echter liever, dat het desbetreffende tijdstip op 19.00 uur gesteld wordt. Enkele andere leden waren van mening, dat het gevaar bestaat, dat door de voorgestelde regeling de winkeliers in groenten en fruit in een ongunstige concurrentiepositie komen te verkeren. Het argument, dat het resultaat van een gehouden enquête onder de winkeliers in groenten en fruit geen aanleiding gaf nadere voorzieningen voor deze groep te treffen, leek deze leden twijfelachtig. Dit gezien het adres van de drie landelijke organisaties van kleinhandelaren in aardappelen, groenten en fruit, dd.14 juni 1957. Deze leden zouden gaarne vernemen waar deze enquête gehouden is, wie daaraan hebben deelgenomen, hoe deze was opgezet en welke de resultaten zijn geweest. Men stelde daarbij de vraag, of de moeilijkheden inzake de afzet gerezen zijn als gevolg van de grote afstand tussen de veilingen en het afzetgebied. Zij vroegen zich af, of in dat geval een plaatselijke regeling niet veel juister zou zijn. Voorts stelden zij de vraag, of de Regering heeft overwogen de in artikel 9, lid 3a, gestelde mogelijkheid uit te breiden tot de winkeliers in groenten en fruit, zo daartoe de wens zou bestaan. Is de Regering bereid het in dit lid gestelde uur op 20.00 uur in plaats van op 21.00 uur te stellen? Ten aanzien van het in artikel 9, lid 4, gestelde vroegen deze leden, of hierover de mening is gevraagd van de organisaties van de markt- en straathandel. Zo ja, hoe luidde dan deze mening? 5. Verkoop van geringe eetwaren op christelijke en nationale feestdagen. Verscheidene leden stelden de vraag, waarom in artikel 9, lid 3, sub b, beide kerstdagen van het in artikel 8, sub c, vervatte verbod uitgezonderd worden. Het was deze leden opgevallen, dat ten aanzien van Pasen en Pinksteren de uitzonderingsbepaling slechts voor de tweede dag zal gelden, hetgeen hun juist voorkwam. 6 en 7. Aflevering van waren na sluitingstijd en broodbezorging. Tal van leden merkten ten aanzien van de in de punten 6 en 7 van de Memorie van Toelichting aan de orde gestelde aflevering van waren en bezorging van brood het volgende op. Zij waren van mening, dat een eenvoudiger en billijker regeling zal worden verkregen, wanneer in de toekomst geen onderscheid zal worden gemaakt tussen het bezorgen van brood en andere waren. Immers, bij de bezorging van brood worden vaak z.g. nevenartikelen afgeleverd, welke niet alleen door de bakkers, maar ook door andere detailhandelaren worden verkocht. Voorts dient men te beseffen, aldus deze leden, dat met name t.a.v. de eerste levensbehoeften er in de verschillende delen van het land een even grote diversiteit in de bezorgingsgewoonten bestaat als dat ten aanzien van brood het geval is. Aangezien de leden, hier aan het woord, het niet mogelijk achtten een gespecificeerde en met alle redelijke wensen rekening houdende regeling te treffen, wilden zij gaarne de aandacht van de Regering vragen voor de volgende suggestie. Enerzijds zou men de uitzonderingsbepaling voor het bezorgen van brood kunnen laten vervallen, doch anderzijds zou men een regeling kunnen treffen, waarbij het afleveren van alle waren tot 21.00 uur zal zijn toegestaan, mits de uitzending daarvan vóór de wettelijke sluitingstijd heeft plaatsgevonden. Tal van andere leden wezen er eveneens op, dat het onjuist is, om voor de broodbezorging geen en voor de aflevering van andere waren wel een tijdslimiet te stellen. Afgezien van het feit, dat deze toestand uit sociaal oogpunt ongewenst is, dwingt de omstandigheid, dat gelijktijdig met de broodbezorging nevenartikelen kunnen worden verkocht, tot het stellen van een tijdslimiet.
4 Velen van hen zouden, alvorens zich uit te spreken over de vraag op welk uur de tijdslimiet gesteld dient te worden, het op prijs stellen, wanneer op het platteland een enquête hierover zou worden gehouden. Hierdoor zou men een heter inzicht in de wensen en de mogelijkheden op dit gebied kunnen verkrijgen. Is de Regering bereid dit in overweging te nemen? Verscheidene leden waren van mening, dat het niet noodzakelijk is om een zelfde mogelijkheid te bieden aan de z.g. rijdende winkels en rondtrekkende handelaren. Het gaat, aldus de hier aan het woord zijnde leden, hier immers alleen om het thuisbezorgen van vooruit opgegeven bestellingen. De toelaaU baarheid van een latere thuisbezorging dient uitsluitend gebaseerd te zijn op de moeilijke personeelsvoorziening. Van verschillende zijden wees men erop, dat het gewenst is, op bepaalde dagen voor bepaalde branches uitzonderingsbepalingen ten aanzien van de tijdslimiet voor de bezorging te stellen. Als voorbeeld hiervan gaf men het bezorgen van bloemen en banketbakkerswaren voor moederdag. 8. Rondtrekkende handelaren. Van verschillende zijden juichte men het toe, dat in het onderhavige wetsontwerp de handelaren, die, rondtrekkend langs de huizen van vaste afnemers, hun bedrijf uitoefenen, een zelfde verkoopgclegenheid als die voor de straathandelaren wordt toegekend. 9. Ontheffing van de sluitingsbepalingen ten aanzien van bijeenkomsten, tentoonstellingen e.d. Vele leden konden het standpunt van de Regering delen, dat de ruime interpretatie door de Hoge Raad van het begrip „een winkel voor het publiek geopend hebben" ongewenste consequenties heeft gehad en dat derhalve daarvoor een wetswijziging noodzakelijk is. De voorgestelde redactie van artikel 12 houdt echter in, aldus deze leden, dat het college van burgemeester en wethouders niet alleen de bevoegdheid krijgt om lezingen en modeshows, maar ook de daarmede al dan niet verband houdende verkoop toe te staan. De hier aan het woord zijnde leden spraken daarbij de hoop uit, dat de Regering er bij de gemeentebesturen op zal aandringen, dat de onderhavige vrijstellingen in de regel slechts zullen worden verleend op de voorwaarde, dat de in artikel 12, tweede lid, onder a en d, bedoelde manifestaties niet gepaard mogen gaan met enigerlei verkoop van waren. Vele andere leden stelden de vraag of het scheppen van de mogelijkheid tot ontheffing, neergelegd in artikel 12, tweede lid, sub c en d, zonder meer goed te keuren valt. Zij waren van mening, dat nog onvoldoende gegarandeerd is. dat de desbetreffende manifestaties niet met verkoop gepaard zullen gaan. Hoewel zij erkenden, dat het derde lid van artikel 12 de mogelijkheid tot deze uitsluiting geeft, achtten deze leden het toch noodzakelijk dit dwingend voor te schrijven. Voorts waren de leden, hier aan het woord, van mening, dat de in het tweede lid van artikel 12 gegeven mogelijkheid tot ontheffingen in de praktijk ongewenste gevolgen kan hebben. Met name ten aanzien van veilingen en modeshows achtten deze leden het gevaar niet denkbeeldig, dat men zal handelen in strijd met de geest van de Winkelsluitingswet. Als voorbeeld van een dergelijk handelen noemden zij het noteren van bestellingen tijdens modeshows e.d. Beschikt de Regering ter zake over gegevens en heeft zij de overtuiging, zo vroegen deze leden, dat hier voldoende controle op is? Verscheidene leden waren van mening, dat ook op tentoonstellineen en modeshows de verkoop van waren uitgesloten moet zijn. Dezelfde leden gaven als hun oordeel, dat diegenen, die modeshows of lezingen willen organiseren, daarvoor aparte lokaliteiten moeten huren. 10. De verplichte halve-dag-sluiting en de vakantieregeling. Van verschillende zijden kon men zich niet vereniaen met de in het nieuwe tweede lid van artikel 14 voorgestelde regeling, waarbij verordeningen inzake de sluiting van winkels gedurende een halve werkdag per week of in verband met vakantie
uitsluitend op verzoek van de Kamer van Koophandel en Fabrieken kunnen worden vastgesteld. Hoewel men alle waardering had voor het belangrijke werk, dat door de Kamers van Koophandel en Fabrieken verricht wordt, achtte men dit instituut toch niet representatief voor alle belanghebbenden. Met name betwijfelde men dit ten aanzien van de belangen van de consumenten. Voorts wees men erop, dat de Kamers van Koophandel en Fabrieken meestal ingesteld zijn op een gebied van meer dan één gemeente. Op grond hiervan achtte men de gemeenteraad veeleer het aangewezen lichaam om de plaatselijke omstandigheden te beoordelen. Deze raad heeft het algemeen belang te behartigen, heeft de plicht tot het afleggen van verantwoording en treedt in het openbaar op. Voorts verzocht men de Regering nader mede te delen, op grond waarvan zij tot haar beslissing is gekomen. Welke branche betrof het in de Memorie van Toelichting genoemde geval? Hoe luidde daarbij het advies van de betrokken Kamer van Koophandel en Fabrieken. Was dit unaniem? Vervolgens zou men het op prijs stellen van de Regering te vernemen in hoeverre en waarom de gememoreerde beslissing van de gemeenteraad onjuist was. Zo ja, waarom heeft men dan in dat incidentele geval het daarvoor aangewezen correctiemiddel, het vernietigingsrecht van de Kroon, niet gebruikt? Thans worden immers alle gemeenteraden in hun bevoegdheid beknot, daar hun het rechtstreeks contact met de winkeldrijvende middenstand ontnomen wordt en hun bevoegdheid afhankelijk gesteld wordt van een initiatief van de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Verscheidene leden waren van mening, dat de desbetreffende bepalingen slechts op verzoek van de belanghebbende groepen detailhandelaren tot stand dienen te komen. Artikelen Artikel 1, lid 1. Vele leden stelden de vraag wat onder ,,betaling op andere wijze" moet worden verstaan. Artikel 2. sub a. Vele leden zouden gaarne van de Regering vernemen, hoe zij denkt over het brengen van de algemeen erkende christelijke feestdagen onder dit artikel. Zij merkten daarbij op, dat de praktijk dienaangaande een onaunstige ontwikkeling vertoont. Mocht er een zodanige regeling getroffen worden, dan zouden bepaalde branches gedurende de ochtenduren daarvan uitgezonderd moeten worden, aldus deze leden. Fnkele leden stelden dezelfde vragen als hierboven, maar dan met betrekking tot de nationale feestdagen. Artikel 2 juncto artikel 11. Enige leden wezen erop, dat op het platteland in het algemeen de behoefte bestaat aan een sluitingstijdstio later dan 18.00 uur. Dit on grond van het feit, dat de arbeidende bevolking vaak niet vóór 18.00 uur terugaekeerd is van het veld. In dit verband pleitten zij voor een openstelling van de winkels tot 19.00 uur. De hier aan het woord zijnde leden wezen er echter op, dat de wet geen mogelijkheid biedt om aan deze wens tegemoet te komen, aangezien het hier om normale algemeen voorkomende omstandigheden gaat. Met name artikel 11, lid 2, der geldende wet schijnt voor situaties als deze niet geschreven te zijn. Blijkens de geschiedenis van haar totstandkoming is het de bedoeling, dat deze bepaling alleen wordt toeaepast, indien zich bijzondere omstandiaheden van plaatselijke aard voordoen. Deze leden zouden het daarom toejuichen, indien in de wet de mogelijkheid gegeven wordt om aan dit verlangen tegemoet te komen. Dit zou bewerkstelligd kunnen worden door in artikel 11 aanvullend te benalen, dat de gemeenteraad bevoegd is te besluiten, dat één of meer door hem aan te wijzen groepen van winkels geopend mogen zijn tot een door hem aan te geven tijdstip, hetwelk niet later dan 19.00 uur mag zijn. Artikel 3, lid 1, sub b. Verscheidene leden waren van mening, dat het sluitingstijdstip op Oudejaarsavond op 18.00 uur gesteld dient te worden. Voor bepaalde branches zou bij algemene maatregel van bestuur hiervoor een uitzondering kunnen worden gemaakt.
5 Artikel 5, lid 1. Vele leden merkten op, dat één van de gedachtcn, welke aan de hierbcdoelde vakantieregeling ten grondslag liggen, is, dat het debiet van de gesloten bedrijven toevalt aan de voor het publiek geopende. In de praktijk wordt bij de bezorging door middel van onderlinge afspraken dit uitgangspunt nogal eens geweld aangedaan. Bij de huidige redactie van de wet is het de justitie onmogelijk hiertegen op te treden. Is de Regering bereid de mogelijkheid te onderzoeken om de redactie zodanig te wijzigen, dat het bepaalde voortaan integraal zal worden uitgevoerd? Voorts stelden dezelfde leden de vraag of de Regering de tijd rijp acht om de, in dit artikel mogelijk gemaakte, vakantieregeling imperatief voor te schrijven. Van verschillende zijden verzocht men in de wet de mogelijkheid op te nemen de aanwijzing van de vakantieperioden binnen een bepaald tijdsbestek te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Artikel 6, lid 2. Vele leden zouden gaarne van de Regering vernemen, welke de strekking van dit lid is. Artikel 10, lid 1. Van verschillende zijden wees men erop, dat in dit artikel wel de detailhandelaren, maar niet de dienstverleningsbedrijven, zoals b.v. die van de kappers, in bescherming genomen worden. Gaarne zou men van de Regering vernemen, hoe zij denkt over het voorstel om het in dit lid gestelde uit te breiden tot de in winkels verrichte diensten. Artikel 10, lid 1, juncto artikel 15, lid 2. De vraag rees, of ook niet voor de verkoop, enz. van consumptie-ijs e.d. in een ,,andere vorm van kleinhandel" een uitzondering dient te worden gemaakt. Voor de straathandel en de handel te water bestaat deze uitzondering reeds in artikel 15, lid 2. Het bovengenoemde kan bereikt worden door in artikel 10 een uitzondering op te nemen overeenkomstig die van artikel 15, lid 2, sub a. Artikel 10, lid 3, sub a. Van verschillende zijden was men van mening, dat er in de praktijk misverstanden kunnen ontstaan ten aanzien van het afleveren van waren vanuit een winkel op werkdagavonden, waarop het sluitingstijdstip op 20.00 uur of een later tijdstip gesteld is. Men stelde daarom voor, de woorden „doch uiterlijk tot 20.00 uur" in het derde lid, sub a, te laten vervallen. Artikel 11, lid 1. Van verschillende zijden wees men erop, dat naar de letter van dit artikel de gemeenteraad alle 21 dagen moet aanwijzen, waarop de in artikel 2 en artikel 8 gestelde verboden, alsmede de verplichte halve-dag-sluiting niet zullen gelden. In verschillende verordeningen is echter — zonder dat van bezwaren van de zijde van de Kroon of de rechterlijke macht is gebleken — voor een bepaald aantal dagen aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven deze nader aan te wijzen. Deze dagen kunnen dan bestemd worden voor gebeurtenissen, welke niet direct van tevoren zijn te voorzien. Volgens de wet kunnen echter deze gebeurtenissen niet vallen onder artikel 12. Derhalve achtte men het juister de bevoegdheid tot delegatie aan burgemeester en wethouders wettelijk vast te leggen. Artikel 12, lid 1. Enkele leden hadden bezwaar tegen de hier geboden mogelijkheid tot vrijstelling van het in artikel 2, sub o, en in artikel 8, sub a. bepaalde. De zondag is Gods dag en dient, aldus deze leden, volgens Gods gebod geheiligd te worden. Door de voorgestelde vrijstelling zal die heiliging niet worden bevorderd. Integendeel, de ontheiliging zal erdoor in de hand gewerkt worden. Weliswaar zal de verantwoordelijkheid inzake het geven van vrijstelling berusten bij burgemeester en wethouders, maar dit neemt niet weg, dat de wetgever verantwoordelijk is voor het openen van de mogelijkheid daartoe. Artikel 12, lid 2. Enige leden merkten op, dat de situatie zich voor kan doen, dat burgemeester en wethouders zelf het initiatief willen nemen tot het verlenen van een vrijstelling. Op grond hiervan stelden zij voor de woorden „op daartoe strekkend verzoek" — mede omdat zij niet beogen aan te geven wie het verzoek moet doen — te schrappen.
Artikel 14, lid 2. Wat zal concreet de betekenis van dit lid zijn? Kan de Kamer van Koophandel volstaan met „een" verordening te vragen of moet zij verzoeken een verordening met bepaalde inhoud vast te stellen? Kan de gemeenteraad vrijelijk afwijken van een door de Kamer van Koophandel gedachte inhoud of is hij daaraan gebonden? Artikel 15, lid 1, sub b, juncto lid 2, sub a. Zeer vele leden waren van mening, dat het aanbeveling verdient het woord „patates-frites" te vervangen door „kleine kokswaren" of „spijzen". Artikel 15, lid 1, sub d. Vele leden stelden de vraag, of de situatie in Haarlem, welke huns inziens onder meer de aanleiding is geweest tot deze wijziging, nog dezelfde is gebleven, ook nadat in deze stad het gebruik van warenautomaten werd toegestaan. In dit verband zouden zij gaarne vernemen of hierover overleg is gepleegd met de Nederlandsche Spoorwegen, alsmede of er soortgelijke situaties op andere stations in Nederland bestaan. Het kwam de hier aan het woord zijnde leden voor, dat de situatie op sommige stations het niet toelaat, dat de verkoopruimten achter de afsluiting zijn gelegen, terwijl op enkele stations de controle zelfs ontbreekt en het bovendien niet uitgesloten moet worden geacht, dat deze te eniger tijd geheel zal worden opgeheven. Voorts stelden dezelfde leden de vraag, of het aanbeveling zou verdienen, dat ook andere vormen van detailhandel onder deze uitzonderingsbepaling komen te vallen. Artikel 15, lid 1, sub e. Vele leden stelden de vraag of het hier bepaalde ook niet dient te gelden voor andere brandstoffen. Artikel 15, lid 1, sub g. Enkele leden zouden gaarne van de Regering vernemen of door deze bepaling de bevoegdheid van de gemeentebesturen om regelen te stellen betreffende het sluitingsuur voor de genoemde inrichtingen op andere gronden dan in deze wet gesteld onverlet blijft. Zij verzochten de Regering hierover een duidelijke uitspraak te doen, opdat elk verschil van mening daaromtrent worde voorkomen. Zeer vele leden zouden gaarne vernemen waarom de uitzonderingsbepaling ook niet de winkels omvat, waarvoor een verlof B geldt. Artikel 15, lid 1, sub h. Enkele leden hadden ten aanzien van het hier bepaalde dezelfde bezwaren als die, welke zij reeds met betrekking op het in artikel 12, lid 1, gestelde naar voren hadden gebracht. Artikel 15, lid 4. Enkele leden zouden gaarne vernemen hoever de strekking gaat van hetgeen hier bepaald wordt. Houdt deze bepaling in, dat ook vrijstelling verleend kan worden van door de gemeentebesturen gemaakte bepalingen? In de Memorie van Toelichting wordt gesteld, aldus deze leden, dat van deze nieuwe regeling slechts een spaarzaam gebruik zal mogen worden gemaakt, doch waaraan is de Kroon in dit opzicht gebonden? Indien deze bepaling ook inhoudt, dat vrijstelling kan worden verleend van het door de gemeentebesturen bepaalde, wordt dan niet in de rechten van de gemeentebesturen getreden? De leden, hier aan het woord, wezen erop, dat de gemeentelijke verordeningen reeds voor een zeer groot deel of geheel aan de goedkeuring van de Kroon zijn onderworpen. Is het dan juist, dat zich het geval voor kan doen, dat de Kroon een verordening eerst goedkeurt en daarna als het ware weer vernietigt door daarvan vrijstelling te verlenen? Vele leden verzochten de Regering enige voorbeelden te geven, op grond waarvan zij meent deze bepaling in de wet te moeten opnemen. Artikel 16, lid 3. Enkele leden achtten de hierin gestelde mogelijkheid zeer ruim. Ten aanzien van hun bezwaren verwezen deze leden naar datgene, wat door hen reeds bij artikel 15, lid 4, naar voren werd gebracht.
6 Artikel 17. Vele leden stelden de vraag, welke argumenten de Regering heeft om de „meldingsplicht" aanmerkelijk uit te breiden. Betekent dit niet een zware belasting van het desbetreffende Departement? Welke voordelen staan hier tegenover? Artikel 20. Opgemerkt werd, dat het wellicht aanbeveling verdient om de wet, ter duidelijke onderscheiding van de thans geldende, de naam van „Winkelsluitingswet 1957" te geven. Zou dan artikel 19 niet uit de wet kunnen verdwijnen? Andere leden meenden, dat dit niet moet geschieden, omdat met dit ontwerp niet zoveel wijzigingen van de Winkelsluitingswet 1951 worden aangebracht, dat van een nieuwe wet gesproken kan worden.
Aldus vastgesteld 19 december 1957. BACHG SCHMAL CORNELISSEN VAN DEN HEUVEL PESCHAR VAN EIJSDEN W. J. G. PETERS REEHORST DE ROOS-OUDEGEEST.