ZITTING 1952—1953 — 2 9 7 9 Wijziging van hoofdstuk XIII B der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 MEMORIE VAN TOELICHTING No. 3
Artikel I Artikel 5. Bij de opheffing van het K.N.I.L.-centrum „Nederland" te Nijmegen werd het archief van dit kantoor, alsmede het met de afwikkeling van de werkzaamheden belaste personeel, wegens gebrek aan plaatsruimte bij de afdeling Militaire Personeelszaken, ondergebracht in het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis „Bronbeek" te Arnhem. Aangezien zich later de mogelijkheid voordeed het personeel naar 's-Gravenhage over te brengen terwijl voor de zeer omvangrijke archiewn ruimte kon worden gereserveerd in de kelders van de Technische Hogeschool te Delft, is, ter bestrijding van de kosten verband houdende met deze overbrenging, een verhoging van het artikel noodzakelijk. Artikel 12. In de loop van 1952 moest worden overgegaan tot uitbetaling van de tiitkcringjn als bedoeld in artikel 63 van het Arbeidsovereenkomstenbesluit aan enige ambtenaren, die in 1951 en voorafgaande jaren een aanstelling in vaste Rijksdienst bij dit Ministerie hadden verkregen en die blijkens een beschikking van de Pensioenraad hun diensttijd als arbeidscontractant hadden ingekocht. Tevens moesten deze uitkeringen worden betaalbaar gesteld aan die leden van het personeel van de afdeling Militaire Personeelszaken, die door reorganisatie en vermindering van werkzaamheden zijn ontslagen. Daar hierop bij de oorspronkelijke raming niet was gerekend, dient het op dit artikel uitgetrokken bedrag thans met f 18 000 te worden verhoogd. Artikel 14. Gebleken is dat voor betalingen aan de Pensioenraad van bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen f 5000 meer benodigd was dan oorspronkelijk was geraamd. Artikel 15. Gebleken is dat ten laste van het onderhavige artikel, boven het in de oorspronkelijke begroting daarop uitgetrokken bedrag, nog diverse uitgaven moesten worden gedaan betreffende 1950 en voorafgaande dienstjaren. Deze uitgaven kunnen als volgt worden gespecificeerd: 1. Het door Nederland verschuldigde aandeel in de door de Republiek Indonesië over 1950 in Nederland betaalde pensioenen, R.T.C.-wachtgelden, A.O.O.R.-uitkeringen. enz., na aftrek van de reeds betaalde bedragen ƒ 450 850 2. Personele- en materiële uitgaven voor de landmacht Nieuw-Guinea over 1950 22 376 3. Idem van de landmacht Nederlandse Antillen over 1947 en 1948 21 671 4. Idem van de landmacht Suriname over 1943 t/m 1946 en 1949 54 215 5. Reiskosten voor de Gouverneur van Suriname over 1948 184 6. Pensioenen aan voormalige leden van de landmacht Nederlandse Antillen over 1949 . . . . 568 7. Kindertoelage op pensioenen van voormalige leden van de landmacht Suriname over 1946 t/m 1950 1 783
S. Restitutie van in Suriname betaalde passage- en verzekeringskosten voor de leden van de Surinaamse delegatie ter R.T.C.-Conferentie over 1949 . . ƒ 9. Nagekomen passagekosten van een deelnemer aan de R.T.C.-Conferentie in 1949 . . . . .
15456 1 747
ƒ 568 850 Artikel 21. Overeenkomstig de door de „Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangclegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen" ingediende begroting voor 1952 bedraagt het aandeel van de Republiek Indonesië in de beheerskosten van de Stichting f472 778, welk bedrag betrekking heeft op het beheer van de eigen pensioenen. Ingevolge het besluit genomen op de Tweede Ministersconferentie heeft Nederland de verplichting tot betaling van i gedeelte van deze kosten op zich genomen, zodat hiervoor voor 1952 een bedrag van f119 000 dient te worden uitgetrokken. Artikel 25. Een verhoging van f2 000 000 van het aanvankelijk als stelpost op dit artikel uitgetrokken bedrag is, in verband met een van het Hoge Commissariaat van de Republiek Indonesië ontvangen raming van de te verwachten betalingen aan R.T.C.-wachtgelden en onderstanden, noodzakelijk gebleken. Artikel 28. Daar het eenvierde gedeelte van de netto uitgaven dat Nederland moet betalen voor eigen pensioenen, duurtetoeslagen en kindertoelagen, alsmede voor iandspensioenen, onderstanden en verdere uitkeringen hoger is dan was geraamd, dient het op dit artikel uitgetrokken bedrag met f925 000 te worden verhoogd. Artikel 30. Voor pensioenen aan gewezen personeel van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis „Bronbeek" is f 6000 meer benodigd dan was geraamd. Artikel 38. Als gevolg van het feit dat een aantal uit NieuwGuinea teruggekeerde ex-K.N.I.L.-militairen nog recht op verlofsbezoldiging kon doen gelden, dient de raming van dit artikel met f 20 000 te worden verhoogd. Artikel 48. De verhoging van de raming van dit artikel houdt verband met de inpassing van de rangen en salarissen van het personeel van het Koninklijk Koloniaal Militair InvaIidenhuis „Bronbeek" in het B.B.R.A. 1948 en de herziening van de normen voor de toekenning van de vacantietoelagen. Artikel 54. Tijdens de afwezigheid van de Gouverneur van Suriname is aan diens plaatsvervanger een bedrag van f 1930 uitbetaald voor remuneratie en representatiekosten. Daar op deze uitgaven bij de oorspronkelijke raming niet was gerekend, dient het onderhavige artikel hiermede te worden verhoogd. Artikel 55. De werkzaamheden van het Kabinet van de Gouverneur van Suriname hebben een zodanige omvang aangenomen. dat het noodzakelijk bleek over te gaan tot uitzending van een comptabele in de rang van adjunct-commies en tot aantrekking ter plaatse van een steno-typiste en een bode koerier. In verband hiermede dient de raming van dit artikel met f23 967 te worden verhoogd.
5 Artikel 56. Ter uitbreiding van de recreatiemogelijkheden is overgegaan tot de aanleg van een zwembad in de tuin van het Gouvernementshuis van Suriname, waarvoor een bedrag van f 9269 was benodigd. De verdere verhoging is een gevolg van de reis van de Gouverneur van Suriname naar Nederland in 1952 voor overleg met de Regering in verband met de conferentie Nederland-Suriname-de Nederlandse Antillen. Artikel 57. In verband met een aan de Directeur van het Kabinet van de Gouverneur verleend voorschot voor de aankoop van een auto, is een verhoging van het artikel met [8463 noodzakelijk. De aflossingsbedragen op dit voorschot worden geboekt tra bate van de Middelen. De verdere verhoging is een gevolg van de betaalde reiskosten naar Suriname van de uitgezonden comptabele en de meerdere uitgaven voor bureaukosten in verband met de plaats gehad hebbende personeelsuitbreiding. Artikel 61A. Ten gevolge van een herberekening van de aan het huispersoneel van de Gouverneur toegekende onderstanden bij wijze van pensioen is een bedrag van f 71 meer benodigd. Artikel 63. De verhoging van de raming van dit artikel vloeit voort uit het feit, dat met ingang van 1 Juli 1951 de toelage van de Adjudant van de Gouverneur is verhoogd en inmiddels meer exacte cijfers over het salaris van de Adjudant zijn verkregen. Artikel 65. De werkzaamheden van het Kabinet van de Gouverneur hebben een zodanige omvang aangenomen, dat het noodzakelijk was het personeel uit te breiden met een secretaresse in de rang van adjunct-commies. Het salaris over 1952 kon worden gekweten uit artikel 63, aangezien de salarissen van de kamerbewaarder en de bode-koerier dat jaar nog ten laste van de begroting van de Nederlandse Antillen werden betaald. Voor de passagekosten ad. f1596 is een verhoging van het onderhavige artikel noodzakelijk. Artikel 67. Teneinde een bestaande discriminatie met onder gelijke omstandigheden gepensionneerde ambtgenoten uit de weg te ruimen, diende de aan de oud-Gouverneur van de Nederlandse Antillen B. W. Th. van Slobbe toegekende toeslag op diens Gouverneurspensioen gerekend van 1 November 1947 te worden verhoogd. In verband hiermede dient op het onderhavige artikel f1945 meer te worden uitgetrokken. Artikel 68. De verhoging van de raming van dit artikel houdt verband met de herziening van de normen voor de toekenning van de vacantietoelagen. Artikel II Artikel 22. Verwezen moge worden naar de toelichting bij artikel 27 onder Artikel IV. Artikel 24. Ten gevolge van de gewijzigde remisekoers van het Indonesische betaalmiddel kan dit artikel met f 763 000 worden verminderd. Artikel 29. Volgens de begroting voor het jaar 1952 van de „Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen" zullen de uitgaven van dit artikel beneden de raming blijven. Artikel 37. Aangezien de werkzaamheden verbonden aan de afwikkeling van het v.m. K.N.I.L. zijn verminderd, kon een deel van het bij de afdeling Militaire Personeelszaken werkzame personeel worden ontslagen. Artikel 39. Daar voor overtochtskosten minder is uitgegeven dan oorspronkelijk is geraamd, kan de raming van dit artikel met f136 610 worden verminderd. Artikel 49. Het onderhoud van de gebouwen van het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis „Bronbeek" te Arnhem zal voortaan door de Rijksgebouwendienst worden verzorgd, in verband waarmede het artikel met t 32 000 kan worden verminderd. Deze vermindering wordt echter gedeeltelijk teniet gedaan door het feit, dat als gevolg van de prijsstijging
van tarieven en brandstoffen voor het verlichting, gas en water" f 11 950 meer geraamd. Artikel 71. In verband met het nog de Voorlichtingsdienst in Suriname kan met f 1400 worden verminderd. Artikel 78. Verwezen moge worden artikel 78 A onder Artikel III.
onderdeel „brandstof, is uitgegeven dan was niet l'unctiniinercn van dit artikel voorshands naar de toelichting bij
Artikel III Artikel 5A. Als gevolg van de bij Koninklijk Besluit van 7 November 1952, Stb. 551 geregelde overdracht van taken zijn de afdelingen Sociale- en Ambtenarenzaken en Militaire Personeelszaken, alsmede een gedeelte van de afdeling Complabiliteit van het voormalige Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen per 1 Januari 1953 overgegaan naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De voorbereidingen voor deze overgang moesten reeds in 1952 worden getroffen en daar de voor evengenoemde afdelingen aan het Binnenhof 7 beschikbare kantoorruimte absoluut onvoldoende was, moest naar een ruimer pand worden omgezien, waarvoor het gebouw van de Coöperatie „De Volharding" aan de Grote Markt 22. alhier kon worden ingehuurd. De kosten van de verhuizing naar en de inrichting van dit gebouw, zomede van de exploitatiekosten over de laatste maanden van 1952 bedragen f 85 000. Voorgesteld wordt een nieuw artikel tot dit bedrag in te voegen. Aangetekend moge nog worden dat de in het pand Binnenhof 7 vrijgekomen kantoorruimte ter beschikking is gesteld van het Ministerie van Maatschappelijk Werk. Artikel 15A. De invoeging van het onderhavige artikel houdt verband met het feit. dat in 1952 ten laste van dit begrotingshoofdstuk nog diverse betalingen c.q. verrekeningen moesten geschieden betreffende 1950 en voorafgaande dienstjaren, waarvoor op het tijdstip der afsluiting van de dienst, waartoe zij behoorden, op de artikelen ten laste waarvan zij bij tijdige verevening gebracht hadden moeten worden, de nodige gelden niet beschikbaar waren. Deze betalingen c.q. verrekeningen kunnen als volgt worden gespecificeerd: a. Personeelsuitgaven. 1 °. Door het Ministerie van Oorlog in 1947 en i 948 gedane betalingen voor delegaties en pensioenbijdragen van bij de landmacht in Suriname gedetacheerde militairen van de K.L f 274 475 2°. Door het Ministerie van Oorlog in 1948 en 1949 gedane betalingen voor delegaties van bij de landmacht in de Nederlandse Antillen gedetacheerde militairen van de K.L 545 3°. Personeelsuitgaven voor de landmacht in Suriname over 1946 t m 1948 12 972 4°. Personeelsuitgaven voor de landmacht Nederlandse Antillen over 1948 en 1949 9 781 ƒ 297 773 h.
Algemene uitgaven. Restitutie van in Suriname in 1'J49 gedane betalingen voor het motorjacht „Oranje" van de Gouverneur
e. Specifieke uitgaven. 1°. Verrekening met het Ministerie van Financiën van door de Netherlands Purchasing Commission te New-York gedane aankopen voor materiële uitgaven ten behoeve van de landmacht in Suriname over de jaren 1946 t/'m 1950 . . . . 2 . Materiële uitgaven voor de landmacht in Surinamc over 1947 en 194S 3°. Materiële uitgaven voor de landmacht Nederlandse Antillen over 1948 en 1949
ƒ 15 143
f456 509 9 543 16 487 ƒ 482 539
6 tl.
Overige uitgaven. Restitutie van in Suriname gedane betalingen voor pensioenen van voormalige leden van de landmacht in Suriname over 1948 ƒ 14 832
Artikel I9A. Du artikel omvat de administratiekosten, vacatiegelden en kantoorhuur van de Commissie achterstallige betalingen, welke commissie is ingesteld bij de beschikking van de Staatssecretaris voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen .'an 4 December 1951, No. 28. De taak van de/e commissie is: u. na te gaan of en zo ja op welke wijze en in welke omvang door thans in Nederland, doch tijdens de oorlog in lndonesië gevestigde personen schade i> geleden als gevolg van de wijze, waarop door de Indonesische overheid de op Haar rustende verplichtingen, ontstaan op een aan de souvereiniteitsoverdracht voorafgaand tijdstip, zijn of worden afgewikkeld en hoe zulk een schade eventueel kan worden hersteld: b. in haar uit « voortvloeiende beschouwing van de rehabilitatieuitkeringen, backpa) van pensioenen en salarissen en in onderling verband met de/e. mede te betrekken de ge\ van het door de Indonesische overheid ingenomen standpunt inzake hel vraagstuk van de vergoeding van materiële OOrlogS* schade: c. na te gaan of er al dan niet aanleiding bestaat — en zo ja in hoeverre om te bevorderen dat door de Indonesische Regering de terugbetaling van gedurende de bezetting van lndonesië in Nederland uitbetaalde delegaties en dergelijke uitkerin* gen geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden. Artikel 28A. Bij de wet van 21 December 1951. Sth. 590. is een regeling vastgesteld, houdende toekenning van een tijdelijke bijslag op bepaalde Indonesische pensioenen. Aangezien deze bijslag krachtens artikel 7 van de wet wor.lt toegekend gerekend van 1 Januari 1950. moet voor 1^52 gerekend worden op een bedrag van f5 000 000. in welk bedrag tevens de bijslag over de jaren 1950 en 1951 is begrepen. Artikel 2HB. Bij de wet van 23 April 1952. é7//>. 218. is een regeling vastgesteld, houdende toekenning van een tijdelijke bijslag op bepaalde Indonesische wed uwenpensioenen en wezenonderstanden. Aangezien de/e bijslag krachtens ariikel 6 van de wet wordt toegekend gerekend van 1 Januari 1950. moet voor ll>52 worden gerekend op een bedrag van f4 200 000. zijnde 3 jaren a f I 400000 's jaars. Ariikel 46A. In verband met de overdracht van de SOUVCreiniteit over Indonesië en de daarop volgende opheffing van het K.N.I.L.. werden de op dat tijdstip nog in dienst zijnde militairen. die voor afvloeiing in aanmerking wensten te komen, ingevolge het Koninklijk Besluit van 20 Juli 1950. Stb. K. 310. op 25 Juli 1950 eervol uit de militaire dienst ontslagen met aanspraak op een sociale voorziening als bedoeld in de artikelen 39 t/m 41 van Hoofdstuk V van de ..Regeling 1! betreffende militaire aangelegenheden" van de wet Souvereiniteitsoverdracht Indonesië. Stb. J 570. Het uitgangspunt ter Ronde Tafel Conlerentic was. dat de reorganisatie van het K.N.I.L. binnen een bepaalde termijn haar beslag moest hebben gekregen en dat het personeel vóór een bepaalde datum in zijn geheel zou zijn Overgegaan of afgevloeid en terstond in het genot van een sociale voorziening zou kunnen worden gesteld. Een deel van de K.N.I.L. militairen, die geen recht op pensioen konden doen gelden, doch die op grond van artikel 41 aanspraak hadden op een wachtgeld gedurende de termijn van 2 5 gedeelte van de door hen volbrachte diensttijd met een minimum van 1 jaar en een maximum van 5 jaar. kon in verband met de nog niet voltooide reorganisatie op 25 Juü 1950 nog niet de militaire dienst verlaten. Betrokkenen kregen met ingang van 26 Juli 1950 de tijdelijke K.L. status en bleven in het genot van de tot die dag genoten inkomsten. Hel lag aanvankelijk in de bedoeling deze status voor korte tijd te handhaven, doch de gang van /aken iieeft er toe geleid, dat hieraan eerst omstreeks 30 Juni 1951 en in sommige gevallen zelfs eerst ruim een jaar na de opheffing san het K.N.I.L. een einde kon
worden gemaakt, aangezien betrokkenen eerst op of na die datum hier te lande zijn aangekomen. Bij de regeiing van hun wachtgeld werd hier te lande in overeenstemming met het terzake door het Hoge Commissariaat van de Republiek Indonesië ingenomen standpunt, uitgegaan van het formeel on 25 Juli 1950 verleend ontslag en het «vachtgeld vastgesteld op de 26 Juli d.a.v.. waarbij verrekening plaats vond met de na die datum genoten activiteitsbezoldiging, hetgeen er op neer kwam. dat het wachtgeld over het tijdvak van 26 Juli 1950 tot de dag van aankomst hier te lande niet werd uitbetaald. Dit wachtgeld, dat na het verstrijken van de termijn waarvoor hei is toegekend geheel ophoudt, bedraagt gedurende de eerste zes maanden 80 %, gedurende de daarop volgende twaalf maanden 60 % en over de eventueel nog resterende periode 40 ",', van de laatstelijk genoten activiteitsbezoldiging op 25 Juli 1950 en draagt een zuiver sociaal karakter met de bedoeling de betrokkenen, wier bestaanszekerheid door de opheffing van het K.N.I.L. zo abrupt een einde nam. in de gelegenheid te stellen zich in de burgermaatschappij een bestaan te verwerven. Vorenbedoelde verrekening van hun wachtgeld met de na 25 Juli 1950 genoten activiteitsbezoldiging heelt voor velen echter het gevolg gehad, dat zij de eerste periode van 80 '.',', geheel of nagenoeg geheel niet hebben genoten en zelfs een gedeelte van de 60 % periode moesten ontberen, terwijl bovendien de duur van het wachtgeld belangrijk werd verkort. Verscheidene ingekomen bewaren van betrokkenen tegen de datum van ingang van hun wachtgeld hebben dan ook aanlciding gegeven deze materie nader te onderzoeken, waarbij is gebleken dat in Indonesië terzake een andere gedragslijn is gevolgd volgens we'kc de wachtgeldtermijn eerst ingaat op de datum waarop betrokkenen feitelijk de militaire dienst verlaten. n.1. op de dag — na 25 Juli 1950 — waarop zij burger worden, hetgeen hier te lande overeen zou komen met de dag waarop betrokkenen in Nederland zijn aangekomen. Door deze methode. waarvan de billijkheid moet worden erkend, zijn alle hiervoren bedoelde bezwaren ondervangen, terwijl aard en opzet van de wachtgeldregeling weder volledig tot hun recht komen. Met betrekking tot de wachtgelden, welke ten laste van Nederland kwamen, werd de billijkheid van verschuiving van de ingangsdatum reeds erkend en in het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer op de ontwerp-begroting voor 1952 ') stelden vele leden reeds de vraag of een soortgelijke voorziening niet eveneens diende te worden getroffen voor het gewezen K.N.I.L. personeel, waarvan de sociale voorzieningen ten laste van de geldmiddelen van Indonesië komen. Aangezien de Republiek Indonesië terzake definitief een afw ijzend standpunt heelt ingenomen komt het alleszins billijk voor, dat Nederland de tengevolge van de vertraging in de rcorganisatieprocethire gedupeerden schadeloos stelt door bijpassing van het ontbrekende. Hiertoe wordt invoeging van een nieuw artikel voorgesteld, waarop voor het jaar 1952 een bedrag van f75 000 benodigd is. Artikel 53A. Ter voorbereiding van de conferentie Nederland-Suriname-Nederlandsc Antillen dienden ook voor 1952 gelden beschikbaar te zijn. Artikel 53B. De kosten van de conferentie NederlandSuriname-Nederlandse Antillen hebben f 73 000 bedragen. Artikel 57A. Aangezien de in 1949 door de Gouverneur van Suriname bij zijn benoeming uit de hem toegekende uitrustingskosten aangeschafte tweede-hands auto zodanige slijtage verschijnselen vertoonde, dat van een normale bedrijfszekerheid niet meer kon worden gesproken, was vervanging van dit voertuig door een nieuw niet te vermijden. Eveneens was vernieuwing noodzakelijk van de motor van het ter beschikking van de Gouverneur staande jacht „Oranje". De uit deze voorzieningen voortvloeiende kosten hebben totaal f21 158 bedragen. ') Gedrukte stukken. Zitting 1951-1952 — 2300. no. 5. blz. 14.
7 Artikel 57B. Voor de iiitrustingskosten van de naar Snriname uitgezonden comptabele was een bedrag van f 2400 benodigd. Artikel S7C , Voor het verrichten van enige noodzakelijke reparaties aan het kantoorgebouw van het Kabinet van de Gouverneur werd op artikel 32A bis van hoofdstuk X1IIB der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950 reeds een bedrag van f 2400 toegestaan. Over dit bedrag is echter niet beschikt, daar in de uitvoering van deze werkzaamheden een dusdanige vertraging is opgetreden, dal zij eerst in de loop van 1952 zijn gereed gekomen. Bovenden bleek het, in verband met de slechte toestand van het gebouw en de uitbreiding van het personeel, noodzakelijk over te gaan tot het aanbrengen van verdere verbeteringen, weshalve wordt voorgesteld dit artikel in te voegen tot een bedrag van f 7657. Artikel 65A. Voor de uitrustingskostcn van de naar de Nederlandse Antillen uitgezonden secretaresse ter beschikking van het Kabinet van de Gouverneur is een bedrag van f 1400 benodigd. Artikel 65B. Op artikel 56 B van hoofdstuk XIII B der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1951 werd een bedrag van I 43 726 toegestaan voor het treffen van enige voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Over dit bedrag is echter niet beschikt daar de betreffende voorzieningen eerst in 1952 zijn opgeleverd en dus ten laste van de begroting van dat dienstjaar moeten komen. In verband hiermede wordt voorgesteld dit nieuwe artikel in te voegen. Artikel 72A. In verband met de toegenomen wcrkzaamheden van de Voorlichtingsdienst in de Nederlandse Antillen diende tot aantrekking van een administratieve kracht in de rang van adjunct-commies te worden overgegaan. De personeelsformatie laat de aanneming van een zodanige kracht toe. doch voor de uitrustingskosten zal een nieuw artikel dienen te worden ingevoegd tot een bedrag van f 1 400. Artikelen 76A en 76B. Ingevolge de wet van 12 Juni 1952. Stb. 340, houdende voorziening in aansluiting op de afwikkeling van de financiële scheiding tussen Kerk en Staat in Indonesië, zijn ten laste van de begroting voor 1952 aan de Stichting voor de Protestantse Kerk in Indonesië en aan de Stichting Centraal Indisch Missie Bureau uitkeringen gedaan respectievelijk ten bedrage van f550000 (eerste termijn) en f678 000. Artikel 78A. In het aanvankelijk ten behoeve van de Stichling voor Nederlands Onderwijs in Indonesië uitgetrokken subsidiebedrag zijn onder meer begrepen toelagen irt Nederlandse courant aan de door de Stichting uit te zenden leerkrachten. In deze constructie is het evenwel niet mogelijk belasting te heffen over die inkomsten van de leerkrachten, welke in feite worden betaald ten laste van de Rijksbegroting. Ten einde dit ongewenste gevolg te vermijden is een afzonderlijk begrotingsartikel opgenomen, terwijl om te bereiken dat een rechtsbetrekking tussen de Staat en de leerkrachten aanwezig is, een overeenkomst tussen de Staat en de Stichting zal worden afgesloten. Artikel 78B. Door de reorganisatie van het onderwijs van de Republiek Indonesië na de souvereiniteitsoverdracht ondervinden Indonesische studenten, die hier te lande aan instellingen van hoger onderwijs komen studeren, veelal moeilijkheden bij hun studie. Gezien het feit dat het voor Nederland van belang moet worden geacht, dat buitenlandse studenten aan Nederlandse Universiteiten studeren, moest in verband hiermede worden overgegaan tot het instellen van een aanpassingscursus, waarvoor de uitgaven in 1952 rond f30 000 hebben bedragen. Artikel 82A. Het op dit artikel aangevraagde bedrag betreft het nadelig saldo van de begroting 1952 van de Stichting „Het Nationaal Nieuw-Guinee Comité" te 's-Gravenhage, welke stichting zich ten doel stelt het bestuderen en verzamelen van
gegevens over Nieuw-Guinea. hel verbreiden van die kennis onder het Nederlandse volk en het verstrekken van materiële hulp aan de inwoners van Nederlands Nieuw-Guinea. Gezien het belang dat Nederland en Nieuw-Guinea hebben bij de werkzaamheden van voornoemde stichting, wordt voorgesteld haar voor 1952 een subsidie tot een bedrag van I 4400 toe te kennen. Artikel 92A. Voor de kosten van aanleg en onderhoud van oorlogsgraven in Indonesië, Thailand en Birma zal naar schatting voorlopig een bedrag van f 669 700 benodigd zijn. Artikel 92B. De op dit artikel binnenslijns opgenomen bedragen corresponderen met het in hoofdstuk VIII A der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 suppletoir aangevraagde bedrag voor nieuwbouw van de Koninklijke Landmacht in Suriname. Artikel IV Artikel 19. Teneinde ten laste van dit artikel tevens te kunnen voldoen de uitgaven van de commissies als bedoeld in artikel 7 van de Garantiewet Militairen K.N.I.L.. dient de omschrijving hiervan te worden verruimd. Artikel 20. In 1952 werden niet alle kosten van het lnformatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis ten laste van het Rijk genomen, maar een subsidie, als bijdrage in de kosten, verleend. In verband hiermede dient de omschrijving van dit artikel te worden gewijzigd. Artikel 27. In verband met de door de Republiek lndonesië met ingang van I Januari 1951 gestaakte uitbetaling van pensioenen aan hier te lande gevestigde gewezen overheidsdienaren van Indonesië, die de Indonesische nationaliteit bczitten. was het noodzakelijk aan de financiële moeilijkheden van de betrokken Indonesiërs tegemoet te komen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de redenen, welke luin verblijf hier te lande voorshands tot een noodzakelijkheid maken, te eniger lijd zouden kunnen blijken niet meer aanwezig te zijn, zodat zij zonder bezwaar weer naar Indonesië zouden kunnen terugkeren. Een verhoging van dit artikel met f350 000 ter bestrijding van de uit deze regeling voortvloeiende kosten is noodzakelijk. Extra kosten zal de voorgestelde voorziening niet met zich medebrengen, aangezien artikel 22 (Uitgaven, voortvloeiende uit de door het Rijk aan bepaalde groepen burgerlijke overheidsdienaren en gewezen burgerlijke overheidsdienaren van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen verleende garanties) met een gelijk bedrag kan worden verminderd. (Zie Artikel II). Artikel 32. De verhoging van de binnenslijnse bedragen van dit artikel hangt samen met de in hoofdstuk VIII A der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 suppletoir aangevraagde verhoging van de personele- en materiële uitgaven voor de Koninklijke Landmacht in Suriname. Artikel 33. Bij Koninklijk Besluit van 13 April 1952, Sth. 224 is op de pensioenen, welke worden genoten ten laste van het Rijk door in Nederland gevestigde gewezen militairen van de voormalige landmacht in Suriname, gerekend van 1 Januari 1950 af, tijdelijk een bijslag verleend op de voet van de wet van 21 December 1951, Sth. 590. Voor deze bijslag over de jaren 1950 t m 1952 dient de raming van dit artikel met f34 000 te worden verhoogd. De verdere verhoging is een gevolg van de vervroegde pensionnering van een aantal militairen van de landmacht Suriname als gevolg van de reorganisatie en opheffinc van het K.N.I.L. Artikel 35. Volgens artikel 1 van het Koninklijk besluit van 12 Februari 1948. Sth. I 56, hebben o.m. de gepensionneerde militairen van de landmacht in de Nederlandse Antillen, te rekenen van 1 Januari 1946 recht op duurtetoeslag en kindertoelage. Abusievelijk is verzuimd de kindertoelage, gerekend van genoemd tijdstip af, aan de rechthebbenden uit te betalen, zodat
8 alsnog de achterstallige kindcrtoclagc moest worden voldaan, waarmede over 1952 een bedrag van f29 346 gemoeid is. De verdere verhoging dient voor de in de toelichting op artikel 33 genoemde bijslag, die bij hetzelfde Koninklijk Besluit tevens is toegekend aan de in Nederland gevestigde gewezen militairen van de voormalige Landmacht in de Nederlandse Antillen. Artikel 36. Ten laste van hoofdstuk XIII B der Rijksbegroting voor hel dienstjaar 1951 zijn in dat jaar verplichtingen aangegaan tot een bedrag van f 1 399 (X)ü ten behoeve van de landmacht in Nieuw-Guinea, welke verplichtingen eerst in 1952 zijn gerealiseerd. In verband hiermede zou van de te dezer zake op de begroting 1951 toegestane gelden een bedrag van f I 399 000 met toepassing van artikel 24 der Comptabiliteitswet bij koninklijk besluit worden overgebracht naar hoofdstuk XIII B dienstjaar 1952, ware het niet dat te beginnen met laatstgenoemd dienstjaar de uitgaven voor de landmacht NieuwGuinea zijn opgenomen in hoofdstuk VIII A der Rijksbegroting. Met het oog hierop wordt hoofdstuk XIII B 1951 verminderd met f I 399 000 en zal een gelijk bedrag op hoofdstuk VIII A 1952 worden aangevraagd. Het onderhavige artikel is in overeenstemming met het vorenstaande gewijzigd, terwijl tevens is opgenomen een verdere op hoofdstuk VIII A der Rijksbegroting suppletoir aangevraagde verhoging van f 3 334 500 voor personele- en materiële uitgaven voor de Koninklijke Landmacht in Nieuw-Guinea. Artikel 53. Als gevolg van het per 1 Maart 1952 verleende eervol ontslag aan een bij het Commissariaat voor Surinaamse Zaken gedetacheerde commies konden de binnenslijns uitgetrokken bedragen worden verminderd: de verhoging van het artikel met f 511 houdt verband met de omstandigheid. toegelicht bij artikel 68. onder Artikel I. Artikel 79. In verband met de noodzakelijk gebleken uitbreiding van het personeel van de Afdeling Nieuw-Guinea en de benoeming per I October 1951 van een adviseur voor staatkundige aangelegenheden betreffende Nieuw-Guinea. zijn de uitgaven ten laste van dit artikel verhoogd. Een deel van de personeelsuitgaven komt ten laste van de begroting van Nieuw-Guinea. waarvoor binnenslijns een bedrag is uitgetrokken. Zie overigens de toelichting bij artikel 68 onder Artikel I.
in de Memorie van Toelichting van het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk XIIIB der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952 '). In de oorspronkelijke wet is deze aftrekpost abusievelijk weggelaten. Voor de verhoging van het uitgetrokken bedrag moge worden verwezen naar de toelichting van artikel 68 onder Artikel I. Artikel 85. Meer dan te voren het geval was is het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam bezig zich te oriënteren op het gebied van de tropen in het algemeen, in tegenstelling met vroeger toen het Instituut zich in het bijzonder op Indonesië toelegde. In dit stadium van overgang, hetwelk uiteraard aan documentatie en dergelijke meerdere kosten met zich brengt, is het van algemeen belang het Instituut te steunen om zodoende de ervaring, welke he> op Indonesisch terrein reeds lang bezat, uit te breiden tot andere tropische gebieden. Mede omdat in deze omstandigheden niet meer gerekend kan worden op een subsidie van de Regering van Indonesië wordt voorgesteld de subsidie over 1952 met f 100 000 te verhogen. Artikel 88. Bij minnelijke schikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage krachtens artikel 19 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een regeling getroffen in het rechtsgeding tussen de Staat en de erven Raedt van Oldenbarnevelt. Het rechtsgeding betrof een vordering van de weduwe en kinderen jegens de Staat e.a. wegens aansprakelijkheid voor de dood van Ir. Raedt van Oldenbarnevelt. Ingevolge deze schikking is aan de weduwe voor haar leven ezn toelage van f250 per maand toegekend, ingaande 1 September 1945. Voorts is aan haar en haar beide zoons een uitkering ineens van elk f 5000 toegekend en een vergoeding voor juridische bijstand van f 800. Voor deze uitgaven is een verhoging van dit artikel met f 37 800 noodzakelijk. Artikel 93. De vermindering van de binnenslijnse bedragen van dit artikel vloeit voort uit een conforme vermindering van het voor nieuwbouw voor de Koninklijke Landmacht in NieuwGuinea uitgetrokken bedrag op hoofdstuk VIIIA der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1952. De Minister van Overzeese
Rijksdelen.
W. J. A. KERNRAMP.
Artikel 83. Voor de opneming van de binnenslijnse aftrekpost moge worden verwezen naar de toelichting van artikel 83 ) Gedrukte snikken. Zitting 1951 -I952 - 2300, no. 2. blz. 15.