ZITTING 1959—1960 — 5819 Middenstandsnota
1959
BIJLAGEN 1 TOT EN MET 14 Nr. 3
BIJLAGE 1 CONJUNCTURELE EN STRUCTURELE GEGEVENS VAN HETMIDDEN- EN KLEINBEDRIJF BIJLAGE 1, TABEL 1 Ontwikkeling van de gemiddelde inkomens uit onderneming bij een aantal branches in ambacht en detailhandel in de jaren 1950 l ), 1954 2) en 1956 2) (absoluut en in indexcijfers) Absolute cijfers (in guldens) 1950
1954
Indexcijfers
1956
1950
1954
1956
Ambacht Broodbakkers . . . . Schilders Rijwielherstellers . . . Schoenherstellers . . . Slagers Smeden Loodgieters
4 293 4133 4 206 2 919 4 227 4 497 5 512
971 301 041 306 953 476 556
68 60 79 80 58 64 58
100 100 100 100 100 100 100
126 135 133 118 123 135 132
Totaal
4 1 8 0 6 585 8 510
63
100
129
6 337 7 6 876 9 5 311 7 3 656 4 7 281 8 7 028 9 9 48412
Branche Kantoorboekhandel Goud, zilver, juwelen en uurwerken Genotmiddelen Alcoholhoudende en -vrije dranken Banketbakkers Tabaksfabrikaten Andere branches Drogisten Kappers, totaal Herensalon Damessalon Parfumerie-afdeling
Eerste negen maanden 1958 1959
1957
1958
100
102
92
95
100
99
90
98
100 100 100
105 105 105
96 97 103
100 101 105
100 100 100 100 100
105 103 101 105 99
103 99 101 103 93
109 106 105 111 98
Bron: E.I.M. Detailhandel in Kruidenierswaren . Textielgoederen . . Groenten en fruit . Zuivelprodukten . Tabak Schoenen Totaal
. . . .
. . . .
3 8 3 4 4 6
684 162 586 071 124 232
5 592 8 405 4 526 6 033 5 011 8 560
6 13 5 7 5 10
982 376 766 419 810 401
66 97 79 67 82 72
100 100 100 100 100 100
125 159 127 123 116 122
4 764 5 997 7 936
79
100
132
) Bron: Middenstandsnota 1954, stuk nr. 5 (Memorie van Antwoord) ) Bron: C.B.S. BIJLAGE 1, TABEL 2 Indexcijfers betreffende het verloop van de geldomzetten bij het midden- en kleinbedrijf in 1957, 1958 en de eerste 9 maanden van 1958 en 1959 Branche
Voedingsmiddelen Aardappelen, groenten en fruit Kruideniers Melk en zuivelprodukten . . . Slagers Duurzame Textiel
1957
1958
Eerste negen maanden 1958 1959
100 100 100 100 100
99 107 106 107 102
103 104 104 106 100
106 106 106 112 102
100 100 100 100 100
96 102 100 100 102
93 98 104 89 92
96 107 100 91 99
consumptie-goederen
Huishoudelijke artikelen . . .
BIJLAGE 1, TABEL 3 Vergelijking van het aantal bedrijven') in 15 producerende en dienstverlenende ambachtsbranches, resp. op 1-1-1953 en 1-1-1959 Branche Pottenbakkers Biezenmattenmakers Borstelmakers Kuipers Meubelmakers L e d e r w a r e n a3 m b a c h t " ) . . . . Schoenmakers ) Zadelmakers Kleermakers Broodbakkers Consumptie-ijsbereiders . . . Molenaars Automobiel" en garagebedrijfa) Elektrotechnische installateurs en reparateurs *) . . . Glazenwassers
1-1-1953 1-1-1959 186 199 148 206 4 123 614
138 79 126 147
Daling of stijging in % 1953-1958 — — — —
25,8 60,3 14,9 28,6
— —
12,3 37,5
— —
6,6 18,0
— —
13,3 12,4
— —
15,1 16,7
1008 7 520 12 969 1487 2 577
3 614 384 412 827 6 520 11361 1 263 2 147
4 000
5 862
+
46,6
6 892 1083
8 160 1 301
+ +
184 20,1
441
Bron: C.R.K. !) Elke ondernemer is zoveel keren in de administratie van het C.R.K. opgenomen als hij bedrijven uitoefent. Zo is bijv. de schoenmaker tevens zadelmaker zowel onder de schoenmakers als onder de zadelmakers geteld. 8 ) Bij vergelijking der cijfers dient te worden bedacht, dat de toeneming c.q. afneming van het aantal bedrijven voor een deel kan worden verklaard door administratieve correcties, welke het C.R.K. in de afgelopen jaren heeft aangebracht. ") Hieronder zijn de schoenherstellers niet begrepen.
38 BIJLAGE 1, TABEL 4 Vergelijking van het totale aantal verkoopplaatscn') en het aantal verkoopplaatsen van het midden- en kleinbedrijf in 9 detailhandelsbranches, resp. op 1-1-1952 en 1-1-1959 aantal verkoopplaatsen Detailhandel in:
Melk en zuivelprodukten . . . . Aardappelen, groenten en fruit . Alcoholhoudende en -vrije dranken 8 ) Tabak en tabaksprodukten . . . Textielgoederen Schoenen
stijging of daling in % 2
totaal
midden- en kleinbedrijf )
totaal
midden- en kleinbedrijf
22 274 11 455 15 386
— 2,8 — 6,3 — 6,5
— 4,6 — 5,5 — 6,5
3 903 12 325 23 032 4 502 6 602 3 669
— 7,6 + 12,9 + 10,4 + 11,3 —14,9 + 14,4
— 7,4 + 12,7 + 10,6 + 12,7 —14,7 + 14,4
1-1-1952
1-1-1959
1-1-1952
1-1-1959
25 006 12 436 16 454
24 302 11 650 15 386
23 352 12 122 16 454
4 302 10 9i8 21 097 4 253 7 824 3 206
3 974 12 370 23 284 4 733 6 657 3 669
4 214 10 936 20 823 3 995 7 741 3 206
Bron: C.R.K. ) Elke verkoopplaats is alleen in haar hoofdbranche in de detailhandel geteld. Een kruidenier/zuivelhandelaar is óf als kruidenier óf als zuivelhandelaar geteld maar niet in beide branches. 2 ) Tot het midden- en kleinbedrijf zijn gerekend die ondernemingen, welke over ten hoogste 15 verkoopplaatsen beschikken. s ) Bij vergelijking der cijfers dient te worden bedacht, dat de toeneming c.q. afneming van het aantal verkoopplaatsen voor een deel kan worden verklaard door administratieve correcties, welke het C.R.K. in de afgelopen jaren heeft aangebracht. :
BIJLAGE 1, TABEL 5 Vergelijking van het aantal bedrijven') in 10ambachtsbranches2), resp. op 1-1-1953 en 1-1-1959 Branches Schilders Behangers/stoffeerders 3) Schoenherstellers . . . Loodgieters 3) Opticiens Rijwielherstellers . . . Goud- en zilversmeden Uurwerkmakers . . . . Slagers Kappers
1-1-1953 1-1-1959 10 591 5 521 9 634 5 988 1 167 11424 1 491 1 961 10014 10 885
9 647 6 394 7 704 6 759 1 391 11 646 15 24 2 206 9 880 11 643
Daling of stijging in % 1953—1958 — 8,9 | + 15,8 —20.0 : + 12,9 1 + 19,2 j + 1,9 ' + 2,2 1 + 12,5 ' — 1,3 + 7,0
Bron: C.R.K. *) Elke ondernemer is zoveel keren in de administratie van het C.R.K. opgenomen als hij bedrijven uitoefent. Zo is bijv. de goud- en zilversmid tevens uurwerkmaker zowel onder de goud- en zilversmeden als onder de uurwerkmakers geteld. *) De ontwikkeling van het aantal bedrijven in een 15-tal andere ambachtsbranches is reeds gegeven in tabel 3. r ) Bij vergelijking der cijfers dient te worden bedacht, dat de toeneming van het aantal bedrijven voor een deel kan worden verklaard door administratieve correcties, welke het C.R.K. in de afgelopen jaren heeft aangebracht.
39 BIJLAGE 1, TABEL 6 Vergelijking van het aantal ondernemingen met één of meer werknemers bij de middenstandsdetailhandel en bij een aantal branches, resp. op 1-1-1953 en 1-1-1959 Aantal ondernemingen waarvan met
Jaar (per 1-1)
Totaal
1 werknemer
2 t/m 3 werknemers
•)
0
") Totaal
1953 1959
19 786 28 175
1953 1959 1953 1959 1953 1959 1953 1959 1953 1959 1953 1959
3 961 6 353 1 755 2 536 1 651 2 062 642 1 105 459 645 3 999 5 342
42,4
9 453 13 548
43,3
6 197 8 787
41,8
6 en meer werknemers
4 t/iTl5 werknemers l
1 896 2 612
)
*)
37,8
2 240 3 228
256 407 60,0 82 151 84,1 85 98 15,3 40 87 117,5 76 92 21,1 513 729 42,1
170 299 62 81 50 67 38 53 81 128 831 1 166
44,1
waarvan detailhandel in Kruidenierswaren Aardappelen, groenten en fruit . . .
l
60,4 44,5 24,9 72,1 40,5 33,6
2 110 3 586 1 077 1 556 1 068 1 344 355 575 152 230 1 428 1 712
70,0 44,5 25,8 62,0 51,3 19,9
1425 2 061 534 748 448 553 209 390 150 195 1 227 1 735
44,6 40,1 23,4 86,6 30,0 41,4
75,9 30,6 34,0 39,5 54,3 40,3
) Betekent: de stijging in % per 1-1-1959 t.o.v. 1-1-1953.
BIJLAGE 1, TABEL 7 Vergelijking van het totale aantal ondernemingen •) en het aantal ondernemingen met betaald personeel in een vijftal detailhandelsbranches in de middenstand, resp. op 1-1-1953 en 1-1-1959 1-1-1953
1-1-1959
Aantal ondernemingen met ten hoogste 15 verkoopplaatsen
Aantal ondernemingen met betaald personeel
Kolom 2 in % van kolom 1
Aantal ondernemingen met ten hoogste 15 verkoopplaatsen
Aantal ondernemingen met betaald personeel
Kolom 5 in % van kolom 4
Kruidenierswaren Aardappelen, groenten en fruit . Melk en z u i v e l p r o d u k t e n . . . . Schoenen Textielgoederen
21 983 15 977 11 769 3 563 14 447
3 961 1 755 1 651 459 3 999
18,0 11,0 14,0 12,9 27,7
21 247 14 804 11 012 3 828 15 103
6 353 2 536 2 062 645 5 342
29,9 17,1 18,7 16,8 35,4
Totaal
67 739
11825
17,5
65 994
16 938
25,7
Detailhandel in
Bron: kolom 1 en 4; C.R.K. ') Tot het midden- en kleinbedrijf zyn gerekend die ondernemingen, welke over ten hoogste 15 verkoopplaatsen beschikken.
40
41 BIJLAGE 1,
Vergelijking van het aantal ondernemingen in de nijverheidssector, verzekcringsplichtig ingevolge Ondernemingen met een minder dan 5
Bedrijfsklasse (volgens Indelingsbesluit industriële ongevallenverzekering)
Aantal ondernemingen 1952
1957
498 424 1000 735 33 10 12 1 587 1 378 2 800 2 697 33 322 28 787 41 300 40 708 508 385 1 100 910 3 110 2 139 4 500 3 557 5 731 3 556 7 300 5 407 176 274 300 269 3 647 2 304 4 400 3 287 9 219 7 776 13 700 12 903 5 325 4 265 6 800 6 193 975 661 1 300 1 106 640 252 1000 460 429 495 700 686 12 862 9 567 20 100 15 701
Totaal
78 226 62 109 106 300 94 631 -20,6
Aantal ondernemingen
1957
Aardewerk, glas, kalk enz Diamant enz Grafische bedrijven, fotograiie Bouwbedrijven e.d Chemische nijverheid enz Hout-, kurk- en strobewerking enz Verwerking van textielstoffen, reiniging enz. Kunstnijverheid Leder, wasdoek, rubber Bewerking metalen enz Vervaardiging van werktuigen, instrumenten Scheepsbouw, vervaardiging van rijtuigen . Papier enz Textielnijverheid Bereiding van voedings- en genotmiddelen .
Stijging of daling in %
de Ongevallenwet 1921, onderscheiden naar het aantal type-werklieden, in de jaren 1952 en 1957 ') aantal type-werklieden van
5—9
Aantal typewerklieden 1952
TABEL 8
Aantal typewerklieden
Aantal ondernemingen
Aantal typewerklieden
1952
1957
1952
1957
1952
1957
165 4 465 4 449 524 722 1 009 34 338 1 461 660 162 171 100
184 6 501 5 587 527 641 865 46 307 1 662 662 202 96 100 1 692
1 100
1215 47 3 301 36 355 3611 4 233 5 852 305 2 002 10 916 4 343 1 357 647 650 10 920
191 12 367 2 757 242 618 853 26 231 977 548 139 189 143 1 002
223 3 000 11 200 395 5 600 3 793 40 400 273 3 400 660 9 500 953 13 200 14 400 256 3 500 1 269 14 500 603 8 200 172 2 200 127 ! 3 600 129 2 300 925 14 800
3 660 170 5 991 56 046 3 841 10 180 14 979 226 3 935 19 001 9 188 2 717 2 008 2 155 13 715
192 10 151 874 80 273 453 5 131 382 248 71 95 100 371
13 078 79 600 85 754
8 295
9 803 124 800 147 812
3 436
1 963 12 227
3 100 28 700 3 500 4 700 6 700
200 2 200 9 600 4 300 1 100 1 200 600 12 600
7,0
-1L0
+ 7,7
1952
+ 18,2
Aantal typewerklieden
Aantal ondernemingen 1952
1957
1952
1957
1957
Aantal typewerklieden
Aantal ondernemingen 1952
189 8 170 1 244 82 289 465 8 135 501 305 91 79 92 355
6 861 6 900 261 400 5 100 5 797 29 500 42 114 2 900 2 830 9 500 9 992 15 700 16 166 200 238 4 860 4 800 13 200 17 327 8 600 10 742 2 500 3 228 2 756 3 300 3 600 3 147 13 100 12 206
158 377 360 125 123 306 508
4013
119 300 138 525
3 671
1952
1957
207 7 172 652 140 177 359
1957
227 31100 34 574 700 273 3 196 32 000 40 602 955 1109 600 142 014 161 1 36 700 48 307 237 20 400 27 901 414 46 500 59 091
—
+ 16,1
+ 16,8
+ 18,4
Totaal
meer dan 49
25—49
10—24
—
—
—
196 28 800 35 427 484 93 900 103 739 418 129 300 190 774 165 51300 58 313 136 21 100 25 147 317 107 500 115 862 525 112 100 117 493
43 100 1 300 48 600 249 500 47 600 48 600 89 400 1 100 43 700 144 900 157 200 58 400 30 200 114 700 172 700
1 247 1 253 66 38 2 742 2 640 42 054 40 366 1 494 1 428 4 900 3 966 8 405 6 253 339 244 4 505 3 198 12416 11 692 7 141 6 253 1 472 1 291 1 218 690 1 144 1 067 16 706 13 064
+ 21,7
1957
1952
1957
1952
4 434 821000 999 517 105 855 + 20,8
Aantal typewerklieden
Aantal ondernemingen
93 437 1251000
47 045 763 58 388 317 237 59 499 55 863 101 495 1 038 49 511 163 886 221 240 66 721 31 018 122 500 170 035 1 466 239 + 17,2
—11,7
Bron:C.B.S. ) Eén type-werkman ^ 300 arbeidsdagen, waarover loon is betaald.
BIJLAGE 1, TA BEL 9
BIJLAGE 1, TABEL 10
BIJLAGE 1, TABEL 11
Structurele ontwikkeling van het beroepsgoederenvervoer over de weg, in de periode 1950—1959
Structurele ontwikkeling van het toerwagen- en ongeregeld vervoerbedrijf, in de periode 1955—1959
Vergelijking van het aantal ondernemingen in de detailhandel met één of meer verkoopplaatsen tcxclusief de voedselvoorzieningsambachtcn), resp. op 1-1-1952 en 1-1-1959
1-5-1950
Bedrijven met 1 auto . . 2 auto's . . 3 auto's. . 4—10 auto's meer dan 10 auto's . Totaal
absoluut
15-2-1954
%
. . . .
4 839 2 449 1 001 1 146
50,7 25,6 10,5 12,0
.
115
1,2
. . .
9 550
100
absoluut 4 2 1 1
%
1-11-1959 absoluut
/o
383 399 189 470
45,6 24,9 12,4 15,3
4211 2 280 1 263 2419
39,7 21,6 11,9 22,8
174
1,8
429
4,0
9615
100
10 602
Bron: Hoofdstuk IXB van de Rijksbegroting 1959, resp. 1960.
100
Aantal motorrij31-12-1954 tuigen per bedrijf, te bezigen volgens aantal aantal vergunning bedrijven autobussen 1 2 3 4 5—6 7—8 9—10 11—15 16—20 meer dan 20 Totaal
. .
25-5-1959 aantal aantal bedrijven ! autobussen
155 141 86 46 48 33 19 15 8 10
155 282 258 184 261 244 178 198 146 330
44 104 91 53 69 43 21 42 11 21
44 208 273 212 382 310 197 514 194 677
561
2 236
499
3011
Bron: Commissie Vervoervergunningen.
Aantal verkoopplaatsen
1
2
3
4
5
2 t/m 5
6 t/m 10
11 t/m 15
16 en meer
152 066 150 346
3 161 5 237
482 727
173 224
76 108
3 892 6 296
139 173
39 45
70 75
32
+ 2 404
+
+ 61,8
+ 24,5
.
1 januari 1952 1 januari 1959 Stijging of daling in aantal
—1 720
+ 2 076
+ 245
+
51
Stijging of daling in % . .
—
+
+ 50,8
+
29,5
Bron: C.R.K.
1,1
65,7
+
+ 42,1
34
+
6
+
15,4
+
5
+ 7,1
BIJLAGE 1, TABEL 12 Vergelijking van het aantal ondernemingen met één of meer verkoopplaatsen in 8 detailhandelsbranches, resp. op 1-1-1952 en 1-1-1959 Aantal verkoopplaatsen 2
1 1 januari
1952
1959
1952
4\
3 1959
1959
1952
1952
5 1959
1952
2 t/m 5 1959
1952
6 t/m 10
1959
1952
11 t/m 15
1959
1952
16 en meer
1959
1952
1959
Detailhandel in Kruidenierswaren
. . . .
21 979 20 527
323
580
59
54
20
27
9
19
411
680
32
27
12
13
22
26
Melk- en Zuivelprodukten.
11 781 10 737
139
238
20
19
6
7
4
4
169
268
5
6
3
1
6
5
Aardappelen, groenten en fruit
15 844 14 324
283
415
29
40
11
15
1
7
324
477
4
3
—
—
—
—
Textielgoederen
13 709
13 386
771
1 322
130
241
48
68
24
30
973
1 661
29
45
9
11
11
10
3 482
3 611
98
155
22
33
5
9
7
4
132
201
8
10
1
6
4
4
10 640
11 773
114
180
8
13
5
3
2
—
129
196
3
4
1
1
1
2
Alcoholhoudende en -vrije dranken ')
3 869
3 501
57
82
20
13
5
8
1
1
83
104
12
9
2
5
4
3
IJzerwaren en gereedschappen
3 312
3 300
52
102
7
8
3
5
—
2
62
117
—
1
—
—
—
Tabakswaren
Bron:C.R.K. *) Zie noot 3 bij tabel 4.
6
43 BIJLAGE 1, TABEL 13
BIJLAGE 1, TABEL 14
Overzicht van het aantal zelfbedieningsbedrijven in de levensmiddelensector, gerangschikt naar het jaar van opening ')
Structurele ontwikkeling van de binncnvloot, in de periode 1954—1958(1950 - 100)
Jaar
Zelfstandige bedrijven
GrootwinkeN Coöperatieve bedrijven bedrij ven
31-12
aantal in %
aantal in %
1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958
1 100,0 1 100,0 5 100,0 12 92,3 36 85,7 25 43,1 34 40,0 82 59,9 115 68,0 146 67,9 201 67,0 658
Totaal
64,1
— — — —
1 6 30 43 51 50 51 81
7,7 14,3 51,7 50,6 37,2 29,6 23,7 27,0
313
30,5
aantal i n %
.— — — — 3 8 4 4 18 18
55
1-1-1954
aantal in %
5,2 9,4 2,9 2,4 8,4 6,0
1 1 5 13 42 58 85 137 169 215 300
100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
5,4
1026
100
— — — —
Totaal aantal schepen
Laadvermogenklasse
21—< 100 ton 100—< 200 ton 200—< 400 ton 400—< 600 ton 600—< 1000 ton 1000—< 1500 ton 1500 ton en meer Totale vloot
. . . . . . . . .
waarvan motorschepen
1-1-1959 1-1-1954
1-1-1959
87 100 116 105 104 104 102
91 108 149 127 118 107 105
91 117 166 205 165 150 100
90 142 284 616 428 910 500
96
106
111
147
. . . .
Bron: C.B.S.
Bron: Zelfbediening. Orgaan van de Vereniging van Zelfbedieningsbedrijven. ') Uit praktische overwegingen zijn de inmiddels opgeheven bedrijven niet opgenomen. Voorts zijn de zelfbedieningsafdelingen in levensmiddelen van de warenhuizen opgenomen onder de filialen van het grootwinkelbedrijf. BIJLAGE 1, TABEL 15 Structuur van de ondernemingen, welke hebben deelgenomen aan het binnenlandse beroepsvervoer te water (al dan niet gecombineerd met de internationale vaart), op 1 januari 1957 Aantal ondernemingen
Totaal laadvermogen (in tonnen)
Aantal schepen
Ondernemingen met:
Gemiddeld Iaadvermogen per schip (in tonnen)
Absoluut
In %
Absoluut
In %
Absoluut
In %
6 370 465 114 61 29 41 28 17
89,40 6,53 1,60 0,86 0,41 0,57 0,39 0,24
6 370 930 342 244 145 290 367 839
66,87 9,76 3,59 2,56 1,52 3,04 3,85 8,81
1 499 126 278 283 92 096 52 766 18 761 77 468 161 258 691 875
52,20 9,69 3,21 1,84 0,65 2,70 5,62 24,09
235 299 269 216 129 267 439 825
7 125
100,—
9 527
100,—
2 871 633
100,—
301
Bron: C.B.S. BIJLAGE 1, TABEL 16 Structurele ontwikkeling van de ondernemingen in de beurtvaart, in de periode 1957—1958 Aantal ondernemingen 31-12-1956 1-1-1959 Totaal waarvan ondernemingen met: 1 schip 2—4 schepen 5—9 schepen 10 en meer schepen . .
waarvan ondernemingen met wegvervoer') 31-12-1956
308 2 )
282
139
157 108 32 10
156 91 25 10
49 63 20 7
Bron: C.B.S. ') Gegevens voor deze groep werden alleen incidenteel, nl. voor 31 december 1956 verzameld. *) Inclusief één onderneming zonder schepen.
44 BIJLAGE 2 BIJDRAGE VAN HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF TOT HET NATIONALE INKOMEN IN 1950 EN 1956 Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een berekening gemaakt van de bijdrage van het midden- en kleinbedrijf tot het nationale inkomen in 1950 en 1956. Daarbij werd een onderscheid gemaakt in de volgende sectoren: 1. nijverheid; 2. detailhandel; 3. vervoerbedrijven; 4. hotel-, café-, restaurant, en pensionbedrij ven; 5. dienstverlenende bedrijven. In tabel 1 is een samenvatting opgenomen van de uitkomsten der berekeningen. Voor 1950 en 1956 zijn naast elkaar gesteld de bijdrage tot het nationale inkomen van alle bedrijven en het aandeel hierin van het midden- en kleinbedrijf, verdeeld over de bovengenoemde sectoren. Tabel 2 geeft dezelfde gegevens uitgedrukt in procenten van het totaal van alle bedrijven per sector. Met nadruk wordt er op gewezen, dat bij de beoordeling van deze uitkomsten met een vrij grote onzekerheidsmarge rekening dient te worden gehouden. Ter toelichting op de uitgevoerde berekeningen in de onderscheidene sectoren diene het volgende: 1. De nijverheid. Als midden- en kleinbedrijf zijn beschouwd de bedrijven met 25 of minder werkzame personen. Het begrip nijverheid is gebaseerd op de UNO-indeling. *) Aan het grondmateriaal van de nationale rekeningen is per bedrijfsklasse en waar mogelijk per bedrijfsgroep de produktie per werkende in het midden- en kleinbedrijf ontleend. Daarnaast is het aantal werkzame personen voor dezelfde bedrijfsklassen of bedrijfsgroepen bepaald. Aan de hand van dit materiaal is vervolgens de totale produktiewaarde van het midden- en kleinbedrijf vastgesteld. Voor de berekening van de bijdrage van het midden- en kleinbedrijf tot het nationale inkomen is aangenomen, dat de verhouding tussen de produktiewaarde en de bijdrage tot het nationale inkomen van alle bedrijven ook geldt voor het midden, en kleinbedrijf. De lonen, salarissen en sociale lasten zijn voor het middenen kleinbedrijf berekend met behulp van het verzekerde loonbedrag van de Sociale Verzekeringsbank met een opslag voor personen, die boven de loongrens van de S.V.B, komen en vermeerderd met het werkgeversaandeel in de sociale lasten. Het overige inkomen is berekend als verschil tussen de bijdrage tot het nationale inkomen en de lonen, salarissen en sociale lasten. Deze berekeningswijze voor de lonen, salarissen, sociale lasten en het overige inkomen geldt eveneens voor de hierbovengenoemde andere sectoren van het middenstandsbedrijfsleven. De resultaten voor de nijverheidssector zijn in de volgende tabel vastgelegd. Bijdrage van het midden- en kleinbedrijf in de nijverheid tot het nationale inkomen (in min. gld.) Lonen, salarissen Overig Bijdrage + sociale inkomen nationaal inkomen lasten 1950 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
3 834 816 21
2 089 595 28
5 923 1 411 24
1956 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
6 875 1213 18
4 180 1 035 25
11055 2 248 20
1 ) International Standard Industrial Classification of All Economie Activities (I.S.I.C.) Series M No. 4.
2. De
detailhandel.
Tot het midden- en kleinbedrijf zijn gerekend alle bedrijven met uitzondering van de warenhuizen, grootwinkelbedrijven en coöperaties. De totale omzet van de detailhandel bedroeg in de jaren 1950 en 1956 resp. 8576 en 13 608 min. gulden; het aandeel van het midden- en kleinbedrijf in dit totaal — berekend volgens het criterium, dat aangegeven is in de vorige alinea — was in deze jaren resp. 6673 en 10 588 min. gulden groot. Met behulp van deze omzetgegevens en de distributiekostenstatistieken van het Economisch Instituut voor de Middenstand is de bijdrage tot het nationale inkomen van het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel berekend. De bijdrage van het midden- en kleinbedrijf in de groothandel kon niet worden vastgesteld, aangezien niet voldoende gegevens ter beschikking waren. De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel. Bijdrage van het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel tot het nationale inkomen (in min. gld.) Lonen, Bijdrage salarissen Overig nationaal + sociale inkomen inkomen lasten 1950 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
242 190 78
911 705 77
1 153 895 78
1956 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in °/„ van 1
430 330 77
1 740
2 170 1 680 77
1 350 78
3. De vervoerbedrijven. De volgende bedrijven worden tot het midden- en kleinbedrijf gerekend: 1. binnenvaart: bedrijven met ten hoogste 5 schepen; 2. goederenvervoer over de weg: bedrijven met maximaal 10 vrachtauto's; 3. autobusondernemingen: het gehele toerwagenbedrijf m.u.v. lijndiensten en geregeld vervoer; 4. taxi- en huurautobedrij ven: alle bedrijven. Wat de binnenvaart en het beroepsgoederenvervoer over de weg betreft, is bij de berekening van de bijdrage tot het nationale inkomen uitgegaan van de opbrengst per ton laadvermogen voor de gehele sector. Voor de grote bedrijven waren gegevens omtrent produktiewaarde en inkomen per ton laadvermogen beschikbaar, zodat met behulp van het laadvermogen van de grote bedrijven de produktiewaarde en de bijdrage tot het nationale inkomen konden worden berekend. Vervolgens is de bijdrage van het midden- en kleinbedrijf vastgesteld als verschil tussen het inkomen van alle bedrijven en de grote bedrijven. Bij het toerwagen- en het taxibedrijf konden de gegevens direct aan het grondmateriaal voor de nationale rekeningen worden ontleend. De uitkomsten van de berekeningen zijn opgenomen in de volgende tabel.
45 Bijdrage van het midden- en kleinbedrijf in de vervoersector tot het nationale inkomen (in min. gld.) Lonen. salarissen Overig 1 sociale inkomen lasten
Bijdrage nationaal inkomen
1950 1. Alle bedrijven f P.T.T. . . . 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
801 82 10
322 87 27
1 123 169 15
1956 1. Alle bedrijven + P.T.T. . . . 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
1 400 142 10
799 198 25
2 199 340 15
4. De hotel-, café-, restaurant' en pensionbedrijven. Tot het midden- en kleinbedrijf worden in deze sector gerekend bedrijven met ten hoogste 25 werkzame personen. Voor het jaar 1956 was een telling beschikbaar van de omzetten in de horecabedrijven, verdeeld naar de personeelssterkte; voor het jaar 1949 stonden eveneens omzetgegevens ter beschikking. In 1956 bleek — bij een criterium van 25 werkzame personen per bedrijf — 8 5 % van de omzet via het midden- en kleinbedrijf te lopen, terwijl in 1949 — bij een criterium van 250 000 gulden omzet per bedrijf — 87% van de omzet tot het midden- en kleinbedrijf gerekend moet worden. Voor de berekening van de bijdrage tot het nationale inkomen is verondersteld, dat de verhouding tussen omzet en bijdrage tot het nationale inkomen van de gehele bedrijfsgroep ook geldt voor het midden- en kleinbedrijf. De resultaten der uitgevoerde berekeningen zijn opgenomen in de navolgende tabel. Bijdrage van het midden- en kleinbedrijf in de horecasector tot het nationale inkomen (in min. gld.) Lonen, salarissen, Overig sociale inkomen lasten + fooi
Bijdrage nationaal inkomen
1950 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
141 120 85
80 72 90
221 192 87
1956 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
227 188 83
119 107 90
346 295 85
5. De dienstverlenende bedrijven. De volgende bedrijfsgroepen zijn tot het midden» en kleinbedrijf gerekend: 1. tandtechnische werkplaatsen: geheel; 2. kappersbedrijven: geheel; 3. fotografen: geheel; 4. wasserijen: met max. 25 werkzame personen; 5. glazenwassers en schoorsteenvegers: geheel; 6. schoonmaakbedrijven: met max. 25 werkzame personen. De gegevens voor de bijdrage tot het nationale inkomen zijn direct ontleend aan het grondmatcriaal voor de nationale rekeningen. Voor de wasserijen en de schoonmaakbedrijven moest een splitsing worden gemaakt tussen grootbedrijf en midden- en kleinbedrijf: hierbij is dezelfde methode gebruikt als bij de nijverheid. In de onderstaande tabel zijn de resultaten van de berekeningen weergegeven. Bijdrage van het midden- en kleinbedrijf in de dienstverlenende sector tot het nationale inkomen (in min. gld.) Lonen, salarissen Overig !• sociale inkomen lasten
Bijdrage nationaal inkomen
1950 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
707 50 7
448 86 19
1 155
1956 1. Alle bedrijven 2. waarvan midden- en kleinbedrijf 2 in % van 1
1 186 86 7
859 125 15
2 045 211 10
136 12
46 BIJLAGE 2, TABEL 1 Aandeel van het middcn- en kleinbedrijf in de bijdrage tot het nationale inkomen (netto factorkosten) (in min. gld.) 1950 Alle bedrijven
Bedrijfsklassen ')
1956
Midden- en kleinbedr.
Bijdr. Loon Overig Bijdr. Loon nat. ink. e.d. ink. nat. ink. e.d. 01—04 Landbouw, visserij 11—19 Koolwinning, olie-, zout-, zandwinning e.d 20—22 Voedingsmiddelenindustrie e.d. . 23 Textielnijverheid 24 Schoeisel en kledingindustrie . . 25/26 Hout- en meubelindustrie . . . . 27 Papiernijverheid 28 Drukkerijen en uitgeversbedrijven 29/30 Leder- en rubbernijverheid . . . 31/32 Chem. nijverh., raff. v. petroleum 33 Vervaardiging van aardewerk, glas, kalkstenen 34—39 Metaalnijverheid 40 Bouwnijverheid 51/52 Elektr., gas-, waterleidingbedr.. .
475
1 746
300 775 593 383 199 113 247 86 402
254 477 306 231 135 65 149 50 178
46 298 287 152 64 48 98 36 224
167
120
964 126
690 125
47 514 274 1
5 923
3 834
2 089
869 1153 659 1 123
393 242 230 801
476 911 429 322
221 1 155 -100
141 707
1 568 1 054
U/52 Subtotaal nijverheid Groothandel Detailhandel Bank-, verzek.wezen, woningbezit Vcrvoer- en communicatiebedr. . Hotel-, café-, restaurant" en pensionbedrijven 82—84 Dienstverlenende bedrijven 2) . . Correctie rentemarge, banken . . Correctie coll. pensioenpremie
2 221
61a 61b 62—64 71—73 84 deel
Toegevoegde waarde bedrijven. . Toegevoegde waarde overheid . . Toegevoegde waarde buitenland .
13 224 1 580 233
Nationaal inkomen (netto factorkosten)
15 037
Alle bedrijven
Midden- en kleinbedr.
Overig Bijdr. Loon Overig Bijdr. Loon Overig ink. nat. ink. e.d. ink. nat. ink. e.d. ink.
1 411
816
595
895
190
705
169
82
87
80 448 — 100 - 7 4 + 74
192 136
120 50
72 86
6 749 6 475 1 512 68
2 803
1 258
2 803
1 258
633
2 255
558 1 377 684 565 336 236 404 144 746
426 752 445 362 214 131 261 97 419
132 625 239 203 122 105 143 47 327
328 3 400 1 948 329
210 2 085 1 267 206
118 1315 681 123
11055
6 875
4 180
2 248
1213
1035
1 680
330
1 350
340
142
198
119 859 168 +95
295 211
188 86
107 125
1 545
23 473 11 879 11 594 2 882 2 776 106 295
4 774
1 959
2 815
1 545
26 650
4 774
1959
2 815
1 2 1 2
764 170 174 199
346 2 045 — 168 —
809 955 430 1 740 414 760 1 400 799 227 1 186 — 95
') „Major groups" van de International Standard Industrial Classification of All Economie Activities. 2 ) Exclusief Horeca.
BIJLAGE 2, TABEL 2 De bijdrage tot het nationale inkomen van de midden- en kleinbedrijven in % van het totaal van de sector 1956
1950
Nijverheid Detailhandel Vervoer- en communicatiebedrijven Hotel-, café-, restaurant" en pensionbedrijven Dienstverlenende bedrijven Totaal bedrijven Totaal nationaal inkomen
Bijdrage nat. ink.
Loon e.d.
Overig inkomen
Bijdrage nat. ink.
Loon e.d.
Overig inkomen
24 78 15 87 12 21 19
21 78 10 85 7 19 .
28 77 27 90 19 24 .
20 77 15 85 10 20 18
18 77 10 83 7 16 .
25 78 25 90 15 24 •
47 BIJLAGE 3 TOEPASSING KARTELBESLUIT OP BEDRIJFSREGELINGEN, WAARBIJ HET MIDDEN. EN KLEINBEDRIJF PARTIJ IS, MET KORTE VERMELDING VAN HET UITEINDELIJKE RESULTAAT Staatscourant Omschrijving bedrijfsregeling
Schorsing, aanpassing aan de wensen van de Minister van Economische Zaken, intrekking, dan wel onverbindendverklaring
datum
nr.
Bedrijfsregelingen op het gebied van het maaibedrijf en de meel- en bloemhandel
25- 1-1952
18
Aanpassing erkenningsregeling voor inkoopcombinaties van bakkers
Bedrijfsregelingen op het gebied van de produktie en de handel in zuurkool
3- 3-1952
44
Intrekking door belanghebbenden
Bedrijfsregelingen van de Algemene Nederlandse Bond van Bierhandelaren en Mineraalwaterfabrikanten
13- 8-1952
156
Reglement tot sanering der Noordelijke Huis- en Scheepsschildersbedrijven
10- 3-1952 23- 3-1953
49 57
Onverbindendverklaring van opzetregelingen, intrekking door belanghebbenden der prijscorrectieregelingen
Gisa-installateursovereenkomsten
21-12-1953 14. 4-1954 20- 5-1954
247 73 96
Onverbindendverklaring op termijn, exclusief verkeersregeling, verlenging van deze termijn, aanpassing binnen deze verlengde termijn
Statuten der Stichting tot Regeling van de verkoopvan Nederlands Zoolleder aan Handelaren
6- 9-1954
171
Aanpassing erkenningsregeling inkooporganisaties van schoenherstellers
Bedrijfsregelingen in de kleinhandel in melk en melkprodukten tot rationalisering van de bezorging
3- 6-1954 2- 3-1955 30- 8-1955 28-10-1955
105 43 167 210
Aanpassing saneringsregelingen
Plaatselijke minimumprijsregeling slagers
9- 3-1955 22-11-1955
48 227
Intrekking door belanghebbenden
Bedrijfsregeling in de radiohandel, waarbij partij de Nederlandse Vereniging van Radio-Detailhandelaren
16- 3-1955 20- 1-1956
63 15
Reglement voor de kleinhandel in pharmaceutische artikelen
22-11-1955 13- 7-1956
227 135
Gedeeltelijke aanpassing van het reglement, gedeeltelijke onverbindendverklaring
Algemeen Reglement van het Centraal Bureau voor de Rijwielhandel (C.B.R.)
25- 7-1956
143
Aanpassing
Stichtingsacte van het Erkenningsinstituut Kantoorboekhandel (Erki)
28- 9-1956
190
Aanpassing
Overeenkomst betreffende de Haarden- en Kachelhandel 1952
12- 2-1957
30
Aanpassing
Bedrijfsregeling van de Nederlandse Vereniging De Rijwiei- en Automobielindustrie (R.A.I.) en van de Bond van Automobiel" en Garagebedrijven (B.O.V.A.G.)
13- 1-1956 31- 5-1957
10 104
Aanpassing
Belangrijke invloed van de melkstandaardisatie-ondernemingen op de marktverhoudingen, me* betrekking tot de levering van melk aan wederverkopers te Amsterdam, Utrecht e.o.
3-10-1957
192
Oplegging leveringsplicht
Bedrijfsregelingen, voor zover deze bepalingen bevatten inzake de verkoop op afbetaling
13- 6-1958
112
Aanpassing
Calculatieschema voor Handelsdrukwerk, Periodiekenbesluit en annexe regelingen
21-12-1953 26- 9-1955 30- 5-1958
247 186 102
Aanpassing calculatieschema's door middel van dispensatieregelingen, aanpassing Periodiekenbesluit
Bedrijfsregeling, waarbij partij de Vereniging van Melkslijters „Ons Belang" te Haarlem
16- 6-1958
113
Ingetrokken door belanghebbenden
Bedrijfsregeling Eigenaren bedrijfspanden, Abtsweg, Rotterdam
6- 4-1959
65
Aanpassing der minimumprijsregeling
Schorsing en onverbindendverklaring
Onverbindendverklaring
48 BIJLAGE 4 DE BELANGRIJKSTE FISCALE DESIDERATA UIT HET „BELASTINGPROGRAM VOOR HETMIDDEN-EN KLEINBEDRIJF'" (1953) EN HET „BELASTINGPLAN 1955" VAN DE COMMISSIE VAN OVERLEG VAN DE MIDDENSTANDSVAKCENTRALEN, EN HUN REALISERING Desiderata
Realiseringen
1. Afschrijving op basis van de vervangingswaarde, indien deze hoger is dan de historische kostprijs. Belastingvrije herwaardering resp. vorming van een vervangingsreserve.
1. Afschrijving op basis van de vervangingswaarde is niet toegestaan voor duurzame produktiemiddelen. Wel is in het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 de mogelijkheid voorgesteld van een vervangingsreserve ook bij vrijwillige vervreemding van duurzame produktiemiddelen.
2. Waardering van de voorraden volgens goed koopmansgebruik; toepassing van het lifo-stelsel op ruimere schaal.
2. Toepassing van het ijzeren voorraadstelsel werd mogelijk.
3. Vorming van reserves uit een oogpunt van goed koopmansgebruik.
3. Niet gerealiseerd.
4. Verlenging van de termijn voor verliescompensatie tot tenminste zeven jaren.
4. Mogelijkheid tot onbeperkte verrekening van verliezen over de eerste zes boekjaren voor ondernemingen, die na 31 december 1952 zijn opgericht (Wet van 24 december 1953, Sibl. 591). Daarnaast de verlenging tot zes jaren van de termijn voor verliescompensatie en de mogelijkheid tot compensatie van het in een bepaald jaar geleden verlies met het in het vorige jaar genoten inkomen, de z.g. „carry back" (Wet van 24 december 1953, Stbl. 591).
5. Het maken van onderscheid bij de belastingheffing tussen het in de onderneming blijvende en het aan de onderneming onttrokken deel van de winst.
5. Niet gerealiseerd.
6. Afschaffing van de extra-inkomstenbelasting, verschuldigd van bedrijfswinsten ingevolge art. 48a van het Besluit op de Inkomstenbelasting.
6. Vervallen van de extra-inkomstenbelasting ingevolge art. 48a van het Besluit op de Inkomstenbelasting met ingang van 1 jan. 1953.
7. Het onbelast laten van stille reserves indien de onderneming bij overlijden van de ondernemer wordt voortgezet door diens weduwe of kinderen. Ook ten aanzien van de door een overleden ondernemer gekweekte goodwill werd deze gedragslijn bepleit.
7. Invoering van f 5000 en latere verhoging tot f 7500 als aftrekbaar bedrag aan winst bij overlijden van de ondernemer, terzake van de heffing van inkomstenbelasting (Wet van 15 augustus 1955, Stbl. 370). Bovendien volgens he» ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 de mogelijkheid tot belastingvrije overdracht van stille en andere reserves bij voortzetting van een onderneming door de erfgenamen van de ondernemer.
8. Toepassing ook voor niet-landbouwbedrijven van de voor agrarische bedrijven geldende regeling met betrekking tot liquidatie- of overdrachtswinst, behaald op onroerende bedrijfsmiddelen.
8. Volgens het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 zullen ten aanzien van toekomstige waardestijgingen van grond de landbouwbedrijven hun uitzonderingspositie verliezen (zie voorts het gestelde onder nr. 9 ) .
9. Het niet als belastbare winst aanmerken van overdrachtsof liquidatiewinst op roerende bedrijfsmiddelen, voorzover deze het bedrag van f 5000,— niet te boven gaan.
9. De onder nr. 7 hierboven vermelde wijziging geldt eveneens bij overdracht of liquidatie van een onderneming, met uitzondering van winst op voorrraden. In het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 is deze uitzondcring vervallen.
10. Belastingplichtigen met een wisselend inkomen moeten worden aangeslagen naar een gemiddeld inkomen over een aantal jaren.
10. In het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 is voor ondernemers de mogelijkheid geopend tot herrekening van de belasting over een tijdvak van drie jaren, indien de jaarlijkse winst sterk wisselt.
11. Aftrekbaarheid van premiën voor door zelfstandigen afgcsloten ziektcgeldverzekeringen en voor daggelduitkeringen van ongevallenverzekeringen.
11. Aftrekbaar gesteld zijn premies voor de verzekering van periodieke uitkeringen terzake van ziekte of ongeval (Wet van 15 augustus 1955, Stbl. 370).
12. Afschaffing van de regeling inzake het privégebruik van personenauto's.
12. Niet gerealiseerd.
13. Verlaging van de vereveningsheffing.
13. Afgeschaft bij het inwerkingtreden van de Algemene Ouderdomswet {Stbl. 1956, 281).
49 Dcsiderata
Realiseringen
14. Spoedige vrijstelling van de detailhandel van omzetbelasting. Algemene vrijstelling van omzetbelasting tot de eerste f 2000,— van leveringen als fabrikant en bij wijze van dienstverrichting en f 12 000,— voor leveranties als handelaar aan niet-particulieren aan de voet.
14. Vrijstelling van omzetbelasting van leveringen door handelaren aan particulieren; ontheffing van de verplichting tot aangifte en tot betaling van de belasting voor ondernemers, die aan fabrikantenleveringen en aan dienstverleningen tezamen een omzet hebben van niet meer dan f 2000,— per jaar en bovendien voor niet meer dan f 12 000,— per jaar leveringen verrichten als handelaar aan niet-particulieren (Wet op de Omzetbelasting 1954, Slbl. 558).
15. Wegens het verrichten van diensten aan de opdrachtgever zou geen omzetbelasting in rekening moeten worden gebracht over de waarde van de ter beschikking gestelde stof.
15. Niet gerealiseerd. De bestaande regeling (overigens slechts betrekking hebbende op bepaalde leveringen — oplevering van een werk in roerende staat door de fabrikant — en op bepaalde diensten •—• oplevering van een werk in onroerende staat -— en dus niet op andere diensten zoals b.v. reparaties) is doelbewust na langdurige parlementaire beraadslaging tot stand gekomen, teneinde gelijke fiscale behandeling te bereiken bij al dan niet rechtstreekse levering van de grondstof aan de consument.
BIJLAGE 5
>
.•g-S
ir.*; u C . - re
Of « Ou S
Ja£ X> *u O
Standaardoverccnkomst met gasten en bemiddelaars Glasinhoud gedistilleerd Prijsvaststelling binnenland Fondsen en andere instellingen
'u
Prijsaanduiding
aft c
Kredietverlening
Rationalisatie wijkbezorging Voorwaarden deelneming bezorging
Vi
Statiegeld
Vaststelling getalsverhouding in de ondernemingen Aanduiding van ondernemingen Berekening aanbodprijs in verband met kosten onderneming Hoedanigheid van bewerking
Vakopleiding
Technische inrichting Aanduiding goederen, werk, hoeveelheid of naam
Kortingen
Geven van cadeaus
Lonen en andere arbeidsvoorwaarden Voorwaarden voor gebruik van collectieve merken
Administratie
Mechanisatie en rationalisatie
OVERZICHT VAN AAN DE BEDRIJFSLICHAMEN, WA AR VAN DE AANGESLOTENEN IN OVERWEGENDE MATE TOT HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF BEHOREN, VERLEENDE VERORDENENDE BEVOEGDHEDEN *) EN DE MATE, WAARIN HIERVAN GEBRUIK IS GEMAAKT
£ e0 O2)
O
X3)
G
X
O
G G G
G
G O
O
o
G
X
G
O O
X
O
X
G
O
G
G
O
G
G
OG
G O GOO
G
O
O O
G
O
G G
O3)
GG G
Ox
OO O G
O O O
G
OOOG
O23) O) G G G G
GGO
OGGGOO
Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf Hoofdbedrijfschap Ambachten Hoofdbedrijfschap Detailhandel Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf Bedrijfschap Fotografisch bedrijf Bedrijfschap Maatkledingbedrijf Bedrijfschap Schildersbedrijf Bedrijfschap Schocnherstellers-, Maatschoenmakers- en Orth. schoenmakersbedrijf Bedrijfschap Slagersbedrijf Bedrijfschap Steenhouwersbedrijf Bedrijfschap Stucadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf Bedrijfschap Detailhandel in Melk en Melk- en Zuivelprodukten Bedrijfschap Detailhandel in Aard., Groenten en Fruit Bedrijfschap Detailhandel in Alcoholhoudende Dranken Bedrijfschap Edelmetaalnijverheid Bedrijfschap Horeca Bedrijfschap industrie van en groothandel in koolzuurhoudende alcoholvrije dranken en groothandel in bier
O O
X
G
O*)
O
X
O4) O
O = Verleende bevoegdheden, waarvan geen gebruik is gemaakt, x = Verleende bevoegdheden, waarvan gebruik is gemaakt. *) De bevoegdheden tot het opleggen van een heffing en van het registreren der aangeslotenen (incl. het vragen van gegevens), waarover alle hoofdbedrijf- en bedrijfschappen beschikken, zijn niet in dit overzicht opgenomen. *) Alleen voor ondernemingen vallende onder één der branchecommissies van het Hoofdbedrijfschap Ambachten. ') Bij verordening vastgestelde regelen betreffende deze onderwerpen gelden niet met betrekking tot ondernemingen waarvoor een bedrijfschap is ingesteld, tenzij die regelen mede gelden met betrekking tot andere ondernemingen dan die, waarvoor dat bedrijfschap is ingesteld. 4 ) Alleen voor koolzuurhoudende alcoholvrije dranken.
51 BIJLAGE 6 OVERZICHT VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE PRODUKTIVITEITSCENTRA, WELKE HUN ACTIVITEITEN GEHEEL OF GEDEELTELIJK RICHTEN OP HET MIDDEN. EN KLEINBEDRIJF Het Productiviteitscentrum voor het Midden- en Kleinbedrijf, opgericht door de centrale middenstandsbonden en de centrale werknemersorganisaties, streeft er o.m. naar om bij de middenstanders en hun personeel het besef te wekken en te verlevendigen omtrent de noodzaak en de mogelijkheden van verhoging der produktiviteit. Voorts zal de oprichting worden bevorderd van produktiviteitsorganen in de verschillende bedrijfstakken; het centrum zal die organen in de uitvoering van hun taak behulpzaam zijn. Sinds zijn oprichting in 1956 heeft het centrum reeds een vrij groot aantal zgn. produktiviteitsdagen georganiseerd, die ofwel bestemd waren voor de middenstandsondernemers in een bepaalde streek of provincie, ofwel voor de ondernemers in een bepaalde branche. Voorts was het centrum verscheidene keren op de Jaarbeurs vertegenwoordigd, alsmede op belangrijke vakbeurzen. Aan het centrum is sinds enige tijd een specialist verbonden, die tot taak heeft algemene voorlichting over het inrichten van winkels en magazijnen te verstrekken. In beperkte mate geeft deze functionaris ook individuele voorlichting op dit gebied. Het centrum heeft een cursus verzorgd voor de opleiding van discussieleiders en organiseert thans cursussen voor gespreksleiders. Verder zijn kostprijscalculatiecursussen alsmede ondernemerscursussen in voorbereiding en in uitvoering. Ten slotte kan worden medegedeeld, dat vele spreekbeurten werden verzorgd en dat enige publikaties zijn uitgegeven. In de nota zelf is reeds vermeld, dat het centrum een Studiecommissie Branche-adviseurs heeft ingesteld, die de verschaffing, de organisatie en de financiering van individuele voorlichting aan de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf moet bestuderen. Daarbij zal in het bijzonder aandacht moeten worden geschonken aan de eventuele noodzaak om brancheadviseurs op te leiden en aan de kwaliteit en het niveau van de opleiding dezer adviseurs zelf. De Stichting Productiviteitsbevordering Schildersbedrijf liet een bedrijfsvergelijkend onderzoek instellen. Het resultaat van dit onderzoek was het rapport inzake de „Bedrijfsvergelijkende meting van de productiviteit in het Schildersbedrijf", dat in 1957 verscheen. De stichting is nog doende met een bedrijfsorganisatorische survey, in het kader waarvan enige voorlopige rapporten werden uitgebracht. De Stichting ter bevordering van de productiviteit in het Schoenherstellersambacht houdt produktiviteits- en calculatiecursussen. Bovendien organiseert de stichting produktiviteitsdagen in het door de stichting opgerichte Technisch Centrum te Nijmegen, waar de schoenherstellers vertrouwd gemaakt worden met moderne machines en nieuwe technieken. Het Productiviteitscentrwn voor het Horecabedrijf, welks programma inhoudt verbetering van de bedrijfsadministratie, invoeren van kostprijscalculatieschema's, bedrijfsvergelijkende metingen, functionele studies en seminars, verkeert nog in een stadium van opbouw. Een bedrijfsvergelijkend onderzoek in het hotelbedrijf zal binnenkort gereedkomen. In samenwerking met het Bedrijfschap Horeca werd de uitbreiding en de verbetering van de omzetstatistiek ter hand genomen. Voor het ontwerpen van uniforme rekeningschema's werden de nodige voorbereidingen getroffen. Door het centrum werden ook reeds een aantal adviezen aan individuele bedrijven gegeven. Het produktiviteitsproject voor de AutomobieU en Garagebedrijven omvat bedrijfsvergelijkende produktiviteitsmetingen, het ontwerpen en invoeren van een uniforme administratie alsmede het houden van seminars. De twee eerstgenoemde pro-
grammapunten verkeren reeds in een vergevorderd stadium van uitvoering. Het Productiviteitscentrum Kleinmetaal, dat beoogt de produktiviteit in de kleinere (industriële) bedrijven te bevorderen, heeft in het verleden werkgroepen van ondernemers gevormd, waarin de belangrijkste facetten van de bedrijfsvoering werden behandeld. Hiertoe worden o.m. gerekend: kostprijsberekening en "administratie, bedrijfsorganisatie en werkvoorbereiding. Voorts werden cursussen georganiseerd of voorbereid, o.a. op het gebied van kostprijsberekening, werkinstructietechniek, werkmethode en storingsvraagstukken. Het centrum verrichtte verder bedrijfsvergelijkende metingen en besteedde grote aandacht aan vraagstukken als toelevering, uitbesteding en specialisatie. Ten slotte werd ook in vele gevallen aan individuele ondernemingen hulp en advies verleend. Sedert 1 januari 1959 is de financiële steun uit het Productiviteitsfonds aan dit centrum beëindigd. De activiteiten van het Productiviteitscentrum voor de Meubel-, Malrassen- en Woninginrichtingsbranche, vooral bestaande uit bedrijfsvergelijkende metingen, seminars en technische cursussen, zijn tot nu toe beperkt gebleven tot de industriële sectoren, die in het centrum zijn vertegenwoordigd. Er is beraad over plannen, die voor detailhandel en ambacht in deze branche kunnen worden verwezenlijkt. Het Productiviteitscentrum voor het Bouwbedrijf deed verscheidene brochures het licht zien, t.w. „Bouw in de winter", „Beveiliging", „Planning bij uitvoering van bouwwerken", terwijl nog andere brochures in voorbereiding zijn. Het centrum verzorgt verder organisatiecursussen voor uitvoerders, laat arbeidsanalisten voor het bouwbedrijf opleiden en werkt zeer nauw samen met de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf. Deze samenwerking betreft vooral de gezellenopleiding en de onderwijstentoonstelling „Bouw" en de beroepenvoorlichtingstentoonstelling. Ook met andere daarvoor in aanmerking komende instellingen onderhoudt het centrum een vruchtbaar contact teneinde door een gecoördineerd optreden de produktiviteit in de sector van de bouwnijverheid te verhogen. Met betrekking tot de werkzaamheden van het Produktiviteitscentrum voor de Grafische Industrie kan erop worden gewezen, dat met name de bedrijfsvergelijkende metingen in het boekbinders- en het boekdrukkersbedrijf ook voor het middenen kleinbedrijf in de grafische nijverheid van groot belang zijn. De publikatie van het eerste bedrijfsvergelijkende onderzoek in de boekdrukkerijen is zo goed ontvangen, dat op kosten van de deelnemende bedrijven een tweede bedrijfsvergelijkend onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook het Productiviteitscentrum voor de Nederlandse Lederwarenindustrie heeft een bedrijfsvergelijkend onderzoek laten instellen. Het organisatie-onderzoek, waarvoor verschillende werkgroepen waren ingesteld, is nog niet afgesloten. Het centrum heeft voorts enige arbeidsanalisten opgeleid. Over de jaren 1956 en 1957 werden door het Productiviteitscentrum voor de Wasindustrie bedrijfsvergelijkende produktiviteitsmetingen verricht. Daarnaast werd een onderzoek ingesteld naar de doelmatigheid van verschillende identificatiesystemen. Behoudens het doen verrichten van deze onderzoekingen heeft het centrum ten doel het organiseren van ondernemersconferenties, alsmede het houden van scholingscursussen en het publiceren van wetenschappelijke rapporten.
52 BIJLAGE 7
STAND VAN ZAKEN MET BETREKKING TOT DE VESTIGINGSWETGEVING OP 1 DECEMBER 1959
Inwerkingtred ing vestigingsbeschikking
Bedrijf
1. Bontwerkersbedrijf 2. Kappersbedrijven 3. Piano- en orgelbedrijven
1- 7-'55 >) . . . .
4. Kleinhandel in vaste brandstoffen 5. Kleinhandel in parfumerieën . . 6. Kleinhandel in vuurwapenen en munitie 7. Kleinhandel in lederw. en reisart. 8. Tandtechnisch-laboratoriumbedr. 9. Toneelkappers- en grimeursbedr. 10. Leesbibliotheekbedrijf 11. Kleinhandel in gebruikte en ongeregclde goederen 12. Begrafenisbedrijf 13. Schoonheidsverzorgingsbedrijf . 14. Kleinhandel in muzickinstrum. . 15. Bouwnij verheidsbedrij ven *) . . 16. Handel in strovlas 17. Handel in poot- en consumptieaardappelen 18. Exporthandel in griendhout, riet en biezen 19. Kleinhandel in alcoholhoudende dranken 20. Horecabedrijven 21. Autoreisbureaubedrijf 22. Koeltechnisch bedrijf 23. Kleinhandel in sportartikelen . . 24. Kleinhandel in en reparatie van motorrijtuigen, rijwielen en banden 25. Carrosseriebouwbedrijf, wagenbouwbedrijf en aanverwante bedrijven 26. Elektrotechnische bedrijven . . 27. Fotografische bedrijven (waaronder persfotografisch bedrijf) . 28. Kleinhandel in verfwaren . . . Groothandel in groenten en fruit Wasbedrijf Groothandel in vis Levensmiddelenbedrijven . . . Kleinhandel in drogisterij-art. . Kleinhandel in tabaksartikelen . Verwarmingsbedrijven en aanverwante bedrijven Mineraalwaterbedrijf Kleinhandel in gramofoonplaten Bloemenverkopers" en hoveniersbedrijven Orgelbouwers- en orgelherstellersbedrijven Kleinhandel in ijzerwaren en gcreedschappen Metaal- en aanverwante bedrijven Schoenbcdrijven IJsbereidersbedrijf Boekverkopersbedrijf . Schoorsteenvegersbedrijf . . . . .Glazenwassersbedrijf *
Houtgranietbedrijf Grond-, water- en wegenbouw .
1- 7-'55 1- 7-'55 1- 7-'55 1- 7-'55 1- 7-'55 19- l-'56 1- 7-'55; 2 ) 1- 7-'55^ en 21-l-'56 1- l-'56 1- l-'56
OpcnbaarmaIndiening bij king ontwerpCommissie besluit in mcdeAdviezen delingenblad Vestigingsbcdrijfsregelingen organisatie 22-U-'55nr. 32 2 2 - l l - ' 5 5 n r . 32 2 2 - l l - ' 5 5 n r . 32
26-10-'56 28-ll-'56 26-10-'56
l - l - ' 5 9 n r . 628 ('58) l - l - ' 5 9 n r . 629 ('58)
6-10-'55 6-10-'55
2 2 - l l - ' 5 5 n r . 32 2 2 - l l - ' 5 5 n r . 32
15- 3-'57
l-3-'59nr.
6-10-'55 4- l-'56 17- l-'56 9- 4-'56 9- 4-'56
22-ll-'55nr. 7- 2-'56 nr. 7- 2-'56nr. 27- 4-'56nr. 27- 4-'56 nr.
32 6 6 16 16
15- 3-'57
l - l - ' 5 9 n r . 632 ('58)
26-10-'56 26-10-'56 26-10-'56
l - l - ' 5 9 n r . 633 ('58) l-l-'59 nr. 638 ('58)
3011202128-
3- 7-'56 nr. 31- 7-'56nr. 15- 8-'56nr. 14- 9-'56 nr. 2-ll-'56nr.
25 29 31 34 41
10-12-'56 28-ll-'56 28-ll-'56 15- 3-'57 26- 9-'57
l-l-'59nr. l-l-'59nr. l-l-'59nr. l-l-'59nr. l-l-'59nr.
6-ll-'56
2 7 - l l - ' 5 6 n r . 45
26- 9-'57
2- l-'57
18- l - ' 5 7 n r . 3
26- 9-'57
5-'56 7-'56 7-'56 8-'56 9-'56
19427811-
1- 7-'55 ') 15- 2-'58 15- 2-'58
s
8- 4-'59 )
2-'57 3-'57 3-'57 5-'57 6-'57
2222948-
3-'57 nr. 3-'57 nr. 4-'57nr. 6-'57 nr. 6-'59 nr.
13 13 16 25 22
30- 7-'57
l - l l - ' 5 7 n r . 48
30- 7-'57 10- 8-'57
l - l l - ' 5 7 n r . 48 l - l l - ' 5 7 n r . 48
5-10-'57 21- 4-'59 l-ll-'57 3- 2-'58 14- 2-'58 14- 2-'58 14- 2-'58 14- 2-'58
25818118212121-
20- 3-'58 1- 5-'58 22- 5-'58
18- 4-'58 nr. 18 18- 8-'58 nr. 35 8- 6-'59 nr. 22
24- 5-'58
8- 6-'59 nr. 22
3-'58 nr. 6-'59 nr. 2-'58nr. 4-*58 nr. 4-'58 nr. 3-'58 nr. 3-'58 nr. 3-'58 nr.
14 22 8 15 18 13 13 13
36
10-12-'58 Stcrt. 239 630 627 639 631 635
('58) ('58) ('58) ('58) ('58) 27-6-'58 Stcrt. 121 Handel in pootaardappelen 27-6-'58 Stcrt. 121
28- 9-'56 28- 9-'56
14-ll-'56 Stcrt, 222 l - l - ' 5 9 n r . 634 ('58) l - l - ' 5 9 n r . 636 ('58) l - l - ' 5 9 n r . 637 ('58)
6- 5-'59 7- 7-'59 6- 5-'59
23- 9-'59 25-ll-'58
3-10-*58
9- 7-'58 15- 7-'58 26- 7-'58 5- 8-'58 12- 8-'58 13-ll-'59 7-10-'58 7-10-'58
13- l-'58 3-10-'58 25-ll-'58
Inwerkingtreding intrekking vestigingsbeschikking/ vestigingsbesluit
15-2-'59(Wetbezettingsmaatregelen)
26-10-'56 3 )
1- 7-'55 1- 7-'55 25- 4-'56
1- 7-'55
Inwerkingtreding en Staatsbladnunv mer vestigingsbesluit
6-10-'55 6-10-'55 6-10-'55
1- l-'56
29-11-58
Advies Commissie Adviezen Vestigingsregelingen
15-2-'59nr. 26
19-3-'59 Stb. 51
2 4 - l l - ' 5 9 n r . 45
2 - l l - ' 5 6 n r . 41 2 - l l - ' 5 6 n r . 41
26- 9-'57 26- 9-'57
l-l-'59 Stb. 635('58) 26-4-'58 Stcrt. 80
53 Inwerkingtreding vestigingsbcschikking
Bedrijf
Indiening bij Commissie Adviezen Vestigingsrcgelingen
46. Grond-, water-en wegenbouw .
Opcnbaarmaking ontwcrpbcsluit in mcdedclingcnblad bedrij fsorganisatic
Advies Commissie Adviezen Vestigingsregelingen
Inwerkingtreding en Slaatsbladnummcr vcstigingsbesluit
Inwerkingtreding intrekking vcstigings beschikking/ vestigings besluit
12- 5-'59«)
30- l-'59 9- 3-'59
48. Kantoorboekhandel en kantoor49. Naaimachinehandel 50. Lederwarenambacht
*) ') ) ') 6 ) •) 3
31- 8-'59 27-10-'59 23-ll-'59
—
Kappersbedrijven, welke niet in een inrichting worden uitgeoefend. Vestigingsbeschikkingen voor de aannemersbedrijven, het tegclzettcrsbedrijf en het steenhouwersbedrijf. Over intrekking vestigingsbeschikking. Verlichtingsartikelenvervaardigingsbcdrijf, waarvan de beschikking per l-l-'59 is komen te vervallen. Vestigingsbeschikking kleinhandel in aardappelen, groenten en fruit, 1959 (Stcrt. 66). Tweede advies. Bovendien zijn op het gebied van de detailhandel, het ambacht, de kleine nijverheid en de dienstverlening nog ontwerpen in behandeling voor de navolgende bedrijven:
1. de gehele ambulante handel, behoudens voorzover andere vestigingsbesluiten betrekking hebben op deze vorm van bedrijfsuitoefening; 2. de edelmetaalbedrijven; 3. de uurwerkbedrij ven; 4. het opticiensbedrijf; 5. de meubileringsbedrijven; 6. de kleinhandel in textiel;
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
het herenmaatkleermakersbedrijf; de textielambachten; de kleinhandel in huishoudelijke artikelen; de kleinhandel in kleine dieren en hengelsportartikelen; het autoverhuurbedrijf; de handel in oude materialen; het meubeltransportbedrijf; de landbouwambachten.
BIJLAGE 8 OVERZICHT VAN DE AANTALLEN VERLEENDE VERGUNNINGEN EN MINISTERIËLE VERKLARINGEN VOOR HANDELSKENNIS EN VAKBEKWAAMHEID IN DE PERIODE 1953—1958 Jaar
1953 1954 1955 1956 1957 1958
Vergunningen Ambacht 8 8 10 9 10 10
548 302 527 793 122 160
Min. verklaringen
Detailhandel 10 10 12 13 14 12
436 594 678 032 572 563
Ambacht 4 4 6 4 4
J
305 065 209 591 633
)
Detailhandel 6011 5 587 6 260 6 362 6 759
')
*) Nog niet beschikbaar. BIJLAGE 9 OVERZICHT VAN DE PLAATSEN, WAAR EEN DAGSCHOOL VOOR DE DETAILHANDEL IS GEVESTIGD EN VAN DE PLAATSEN, WELKE EEN VERZOEK OM SUBSIDIËRING HEBBEN INGEDIEND Apeldoorn, Kanaal Noord 130 Amsterdam, Waldeck Pyrmontlaan 23 Breda, Cingelstraat 10 Eindhoven, Kronehoefstraat 30a Enschede, Emmastraat 164 's-Gravenhage, de Gheynstraat 129 Groningen, Nieuwe Kerkhof 28 's-Hertogenbosch, Weidonklaan 1 Maastricht, Herbenusstraat 39 Middelburg, Nederstraat 37 Nijmegen, Smetiusstraat 1
Rotterdam, 's-Gravendijkwal 26 Utrecht, Minkade 6 Zwolle, Proubstraat 17 De bovenstaande scholen worden voor 70 % door het Rijk en voor 30 % door de gemeente gesubsidieerd. Uit de navolgende plaatsen zijn aanvragen om subsidiëring ingediend: Amsterdam (Christ.), Arnhem, Deventer, Emmen, Goes, 's-Gravenhage (Christ.), Haarlem, Hoogeveen, Leeuwarden, Roermond en Tilburg.
54 BIJLAGE 10 GEGEVENS OVER HET M1DDENSTANDSONDERWIJS BIJLAGE 10, TABEL 1 Overzicht van de aard en de duur van de patroonsopleidingen in het ambacht, de detailhandel en de dienstverleningsbedrijven A mbacht Bedrijfstak Aannemersbedrijf Autobekleedbedrijf Autospuitbedrijf Autoplaatwerkbedrijf Automobielbedrijf Automobielbedrijf Autoreisbureaubedrijf Banketbakkersbedrijf Behangersbedrijf Boekbindersbedrijf Bockdrukbedrijf Bontwerkersbedrijf Borduurbedrijf Brood-banketbakkersbedrijf + Carrosseriebedrijf Centrale verwarmingsbedrijf (incl. Luchtbehandeling) Chemigrafisch bedrijf Draadvormvervaardigingsbedrijf Elektrotechnisch installateursbedrijf Elektrotechnisch reparateursbedrijf + Elektrotechnisch wikkelbedrijf + Fotografisch bedrijf Fotolithografisch bedrijf Galvaniseerbedrijf Gasfittersbedrijf + Gemotoriseerd rijwielbedrijf + Goudsmidsbedrijf Graveerbedrijf Herenmaatkleermakersbedrijf Hoefsmidsbedrijf + Kachelreparatiebedrijf + Kantoordrukbedrijf Korsettenvervaardigingsbedrijf Koeltechnisch bedrijf Lederwarenambacht Lichtkopieerbedrijf Lithografisch bedrijf Loodbrandersbedrijf Loodgietersbedrijf + Loopvlakvernieuwingsbedrijf Maatschoenmakersbedrijf + Metaalgietbedrijf Metselaarsbedrijf Meubelmakersbedrijf + Meubelstoffeerdersbedrijf + Mineraalwaterbedrijf Motorrijwielbedrijf + Opticiensbedrijf Orth. schoenmakersbedrijf + Radio-install. en rep.bedrijf Reportage-fotografisch bedrijf Rietdekkersbedrijf Rubberstempelmakersbedrijf Rijwielbedrijf — Schildersbedrijf Schoenherstellersbedrijf Slagersbedrijf Smidsbedrijf + Steenhouwersbedrijf Stukadoorsbedrijf Tandtechnisch-laboratoriumbedrijf Tapijtherstellingsbedrijf Tegelzettersbedrijf Terrazzobedrijf Uurwerkmakersbedrijf Wagenbouwbedrijf
Aard van de opleiding mondeling schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk mondeling schriftelijk mondeling schriftelijk schriftelijk schrift./mond. mondeling mondeling mondeling schriftelijk mondeling schrift./mond. schriftelijk mondeling mondeling mondeling schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. mondeling mondeling schriftelijk schriftelijk mondeling mondeling mondeling schrift./mond. mondeling schriftelijk mondeling schriftelijk schrift./mond. schriftelijk mondeling schrift./mond. mondeling schrift./mond. schriftelijk schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. mondeling mondeling schrift./mond. schriftelijk schriftelijk mondeling mondeling schrift./mond. mondeling mondeling schriftelijk schriftelijk schriftelijk mondeling schriftelijk schriftelijk schrift./mond. zie Carrosseriebedrijf
Duur van de opleiding 3 jaren 2 jaren 2 jaren 2 jaren 2 jaren 5 maanden 6 maanden 1 jaar 1 jaar 2 jaren 3 jaren 6 maanden 3 jaren 1 jaar 2 jaren 8 maanden 2 jaren 6 maanden 2 jaren 2 jaren 1 jaar 3ijaar lijaar 1 jaar 1 jaar 1 jaar lijaar 1 jaar 1 jaar 2 jaren 2 jaren IJ jaar 2 jaren 1 jaar 1 jaar 1 jaar 2 jaren 2 jaren 1 jaar 2 jaren 3 jaren 2 jaren 1 jaar 2 jaren 2 jaren 1 jaar lijaar 2 jaren 2 jaren 3 jaren 2 jaren 1 jaar 1 jaar 1 jaar 2 jaren 2 jaren
10 maanden 2 jaren 1 jaar 1-lijaar 2 jaren 2 jaren 1 jaar 1 jaar 3 jaren
Opmerkingen
zie noot 1 zie noten 2 en 3 zie noot 4 zie noot 4 zie noten 2 en 3
zie noot 4 zie noot 5 zie noot 5 zie noot 5
zie noot 4
zie noot 1 zie noot 6
zie noot 7 zie noot 8
zie noten 5 en 6
55 Bedrijfstak Waterfittersbedrijf + . . Weef- en knoopbedrijf . Woningstoffeerdersbedrijf IJsbereidersbedrijf . . . Zilversmidsbedrijf . . .
. . + . .
Aard van de opleiding mondeling mondeling schrift./mond. schrift./mond. schriftelijk
Duur van de opleiding 1 jaar 3 jaren 2 jaren 1 jaar lijaar
Opmerkingen
zie noot 5
De met een + aangeduide opleidingen worden gedeeltelijk gesubsidieerd. ') De Autotechnische school te Apeldoorn (4-j. dagschool) leidt volledig op voor het automobiel" en het motorrijwielbedrijf. De Bisschoppelijke Nijverheidsschool te Voorhout geeft een volledige opleiding voor het banketbakkers-en het broodbanketbakkersbedrijf. De Vakschool van het Station voor Maalderij en Bakkerij te Wageningen leidt volledig op voor het brood-banketbakkersbedrijf. De grafische scholen te Utrecht en te Amsterdam (3-j. dagscholen) leiden volledig op voor het boekdruk-, het lithografisch-, het fotolithografisch-, het chemigrafisch- en het boekbindersbedrijf. De Vakschool te Schoonhoven (3-j. dagschool) leidt volledig op voor het goudsmids-, het zilversmids-, het graveer-, het galvanisch" en het uurwerkmakersbedrijf. De Christiaan Huygensschool te Rotterdam (2—4-jarige dagschool) leidt volledig op voor het uurwerkmakers- en het opticiensbedrijf. De schildersscholen te Utrecht, Boxtel en Zwolle (2—3-jarige dagscholen) leiden volledig op voor het schildersbedrijf. ") De Slagers vakschool te Utrecht (6 mnd. dagschool) leidt volledig op voor het slagersbedrijf. Alle bovengenoemde scholen worden gesubsidieerd. Detailhandel Detailhandel in Alcoholhoudende en alcoh. vrije dranken Aquarium- en terrariumdieren Banketartikelen Behangselpapier Bloemen en planten Brandstoffen Brood-banketartikelen Dameshoeden Drogisterij-artikelen Electr. materieel enz Fotografische artikelen Gebruikte goederen Glas, keram. art. enz Gouden en zilveren werken Hengelsportartikelen Huisdieren Huishoudelijke artikelen enz Kantoorbenodigdheden Kantoormachines Koffers en lederwaren Kruidenierswaren Meubelen Muziekinstrumenten Naaimachines Parfumerieën enz Radio-artikelen Schoenen Speelgoederen Sportartikelen Tabaksartikelen Textielwaren Uurwerken Verwarmings- en kookapparaten . . . . Vleeswaren Voederart. voor kleine dieren Vogels en konijnen Vuurwapenen en munitie Wild en gevogelte IJzerwaren en gereedschappen J
schrift./mond. schrift./mond. mondeling schriftelijk schrift./mond./ praktisch schrift./mond. mond. of zelfstudie schriftelijk mondeling mondeling schrift./mond. schriftelijk schrift./mond. schriftelijk schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schriftelijk schrift./mond. mondeling schriftelijk schrift./mond. schrift./mond. mondeling schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schrift./mond. schriftelijk schrift./mond. schriftelijk schrift./mond. schrift./mond. schriftelijk mond./praktisch schrift./mond.
Duur van de opleiding 1 jaar 1 jaar ± 1 jaar ± 1 jaar 2 jaren 1 jaar ijaar ± ijaar 3 jaren 1 jaar 2 jaren 1 jaar 15 maanden 2 jaren 8 maanden 1 jaar 16 maanden 2 jaren 1 jaar 1 jaar 1 jaar ± lijaar 1 jaar 1 jaar 1 jaar I jaar 1 of 2 jaren 1 jaar 1 jaar 1 jaar 1 jaar ± 2 jaren 1 jaar ± 6 maanden 1 jaar 1 jaar 1 jaar ± 3 maanden 2 jaren
Opmerkingen
zie noot 1
zie noot 2
zie noot 3
) De gesubsidieerde scholen voor bloemsierkunst te 's-Gravenhage en Utrecht geven een mondelinge opleiding van 1 jaar (1 dag per week).
2 3
Aard van de opleiding
) De Vakschool te Schoonhoven leidt in het kader van de opleiding voor goud- en zilversmid tevens op voor de kleinhandel in gouden en zilveren werken. ) De Kruideniersvakschool te Utrecht geeft een mondelinge dagopleiding van i jaar.
56 Dlenstverleningsbedrtjven Bedrijfstak
Aard van de opleiding
Café- en aanverwant bedrijf . Schoonheidsverzorgings bedrijf Hotel-restaurantbedrijf . . . Uitvaartverzorgingsbcdrijf . . Kappersbcdrijf Was- en strijkbedrijf . . . .
Duur van de opleiding 1 jaar IJjaar I of 2 jaren 1 jaar 2 jaren 1 jaar
schrift./mond. mond./praktisch schrift./mond. schriftelijk mond./praktisch schriftelijk
Opmerkingen
zie noot 2 zie noot 2 zie noot 1
') De gesubsidieerde Haagse Vakschool voor Kappers(sters) geeft een volledige avondopleiding van I jaar. -) De gesubsidieerde Horecaf-vakschool te 's-Gravenhage en de Katholieke Middelbare (Hogere) Hotelvakschool geven een volledige opleiding in 3 jaren.
te
Maastricht
B I J L A G E 10, T A B E L 2 Overzicht der geëxamineerde en geslaagde kandidaten voor de vakexamens t / m 1958 Branche
Slagersbedrijf Broodbakkersbedrijf Schoenherstellersbedrijf Maatschoenmakersbedrijf Orthop. schoenmakersbedrijf Schoenverkopersbedrijf Kantoorboekhandel Kantoormachinchandel Kruideniersbcdrijf Automobiel" en garagebedrijf Bloemenverkopersbedrijf Poeliersbedrijf Herenkappersbedrijf Dameskappersbedrijf Rijwielbedrijf Brandstoffenhandel Schildersbedrijf Luchtbehandelingsbedrijf Centrale verwarmingsbedrijf Terrazzobedrijf Tabakshandel Mincraalwaterbedrijf Banketbakkersbedrijf Banketverkopersbedrijf Brood-banketbakkcrsbcdrijf Brood-banketverkopersbedrijf Fotografisch bedrijf Reportage-fotografisch bedrijf . . . . Kleinhandel in fotografische artikelen . Elektrotechnisch installateursbedrijf . . Kleinhandel in elektrotechnisch materieel enz Drogisterijbedrijf Smidsbedrijf Hoefsmidsbedrijf Gasfittersbedrijf Waterfittersbedrijf Loodgietersbedrijf Meubelmakersbedrijf Kleinhandel in meubelen Behangersbedrijf Kleinhandel in behangsclpapier . . . . Meubelstoffeerdersbedrijf Woningstoffeerdersbcdrijf Kleinhandel in ijzerwaren en gereedschappen Kleinhandel in naaimachines Goudsmidsbedrijf Zilversmidsbcdrijf Kleinhandel in gouden en zilveren werken Motorrijwielbedrijf Uurwcrkmakersbedrijf Kleinhandel in uurwerken Opticicnsbedrijf Herenmaatkleermakersbedrijf
Geéxamineerd
Geslaagd
Pereen tage
Branche
14 198 25 612 7 124 254 40 5 459 2915 681 43 002 5 664 2 590 606 6 808 4 161 5 989 5 791 7 291 41 268 164 20 462 932 4 487 178 13519 7 095 969 169 I 253 3 824
10 285 13 863 3 775 122 30 3 827 1 621 368 29 164 3 663 1 465 479 3 182 1 916 3 348 3 836 4 249 25 145 95 12810 678 2018 145 8 049 6 336 427 116 574 2 373
73 54 53 48 75 69 55 54 67 67 58 79 47 46 55 66 58 61 54 58 63 73 45 81 59 89 44 69 46 62
Kleinhandel in alcoholh. en alcoholvrije dranken Elektrotechnisch reparateursbedrijf . . Elektrotechnisch wikkelbcdrijf . . . . Radio-install. en "reparatiebedrijf . . . Kleinhandel in radio-artikclen . . . . Lederwarcnambacht Kleinhandel in textielgoederen: groep A groep I groep 2 groep 3 groep 4 groep 5 groep 6 groep 7 groep 8 Kleinhandel in dameshoeden Kleinhandel in sportartikelen Gemotoriseerd-rijwielbedrijf Usbereidersbedrijf Bontwerkersbedrijf Boekdrukbedrijf Kantoorvlakdrukbedrijf Lichtkopieerbedrijf Lithografisch bedrijf Fotolithografisch bedrijf Rubberstempelmakersbedrijf Kleinhandel in verwarmings- en kookapparaten Kachelreparatiebedrijf Kachelsmidsbedrijf Kleinhandel in vogels en konijnen . . . Kleinhandel in huisdieren Kleinhandel in aquarium- en terrariumdieren Kleinhandel in voederartikelen . . . . Kleinhandel in hengelsportartikelen . . Korsettenvervaardigingsbedrijf . . . . Weef- en knoopbedrijf Tapijtherstellingsbedrijf Loopvlakvernieuwingsbcdrijf Vulcaniseerbedrijf Carrosserie- en wagenbouwbedrijf . . Autobckleedbedrijf Autospuitbedrijf Autoplaatwerkbedrijf Tandtechnisch-laboratoriumbedrijf . . Kleinhandel in vleeswaren Kleinhandel in parfumerieën, enz. . . . Kleinhandel in elektrische naaimachines Kleinhandel in koffers en lederwaren Chemigrafisch bedrijf Kleinhandel in vuurwapenen en munitie Stukadoorsbedrijf Galvaniseerbedrijf
1 320 3 353 3 875 1 821 4 836 4 954 2 388 1 449 1 810 1 608
469 877
882 1 680 2 336 1 193 1 680 1 969
774 910 1 287 1 377
1 286
419 647 863
1 687
1 150
829 415
452 169
89
39
1 164
729 1 099
449 1 III 1 438
852 548 554 283 496 860
67 50 60 66 35 39 32 63 71 86 89 74 67 69 55 41 44 75 75 50 63 45 60
GeGeëxamineerd slaagd
2 077 12 158
64 295
1 437 6512
180
34 155 956 139
18 480 5 334 4 707 3 177 4 494 4 365 3 655 2 399
15 445 3 595 3 718 2 623 3 101 3 388 2 478 1 891
448 425 531
256 334 301 994 948 54 684 96 90 70 2 20
1 598
1 238 1 616
93 1 239
174 141 113 8 27 809 2 482
520 1 390
626 102 63
454 62 38
85 130 154 26 14 2 42 16 97 10 40 23 24
57 78 104 21 11 2 29 7 54 8 34 15 13
2 695
2 035
615 311 561 39 30 117 50
520 96 428 20 16 83 30
57 GeëxaGemineerd slaagd
Branche Was-en strijkbedrijf Vlakgraveerbedrijf Draadvormvervaardigingsbedrijt' . . . Boekbindersbedrijf Kantoorboekbindersbedrijf Kleinhandel in huishoudelijke artikelen,
32 5 3 107 14
84 83 38 61 87
183
159
87
492 399
363
74 77
38 6 8 176 16
enz
Kleinhandel in glas, keramische artikelen, enz Kleinhandel in speelgoederen
Percentagc
308
Branche
Burgerlijke en utiliteitsbouw . . . Hotel-restaurantbedrijf Café- en aanverwant bedrijf . . . Schoonheidsverzorgingsbedrijf . . Steenhouwersbedrijf Kleinhandel in gebruikte goederen. Kleinhandel in muziekinstrumenten Begrafenisbcdrijf Leesbibliotheekbedrijf
GeëxaGemineerd slaagd 8 083 660
I 725 101 14 16 17
100 282
3 893 477 1 094 93 9 12 13 75 209
Percentage
48 72 63 93 64
75 76 75 73
BIJLAGE 10, TABEL 3 Overzicht van de sinds 1938 geëxamineerde en geslaagde kandidaten voor het examen algemene handelskennis Geëxamineerd
1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959
Totaal
13 173 19 974 17 153 12 408 19 474 22 757 21 653 5 084 36 125 35 170 32 086 28 200 24 958 21 304 20 039 19 668 19414 18 721 19351 18 901 18 800 21 726
466 139
Geslaagd
Percentage
10 257 13 976 10 973 7 064 10 622 15 198 14 923 3 339 19610 19 073 18 035 15 933 13471 II 141 II 170 11 350 Il 405 10 480 II 332 12 435 11 757 10941
78 70 64 57 55 67 69 67 54 54 56 56 54 52 56 58 59 56 59 66 63 50
274 485
59
BIJLAGE 11 BEKNOPT OVERZICHT VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE RIJKSM1DDENSTANDSVOORLICHTINGSDIENST OVER HET TIJDVAK 1 JULI 1955—1 JULI 1959 De oprichting van de Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst, met daaronder ressorterende provinciale Rijksmiddenstandsconsulenten, is aangekondigd in de Middenstandsnota 1954. De eerste consulenten betrokken op 1 juli 1955 hun standplaatsen; vervolgens werden consulenten aangesteld in het najaar 1955 en het voorjaar 1956. In 1958 werd de dienst voorlopig afgerond met de vestiging van consulenten voor de provincie Drenthe en voor de stad Amsterdam en naaste omgeving.
Taak De Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst heeft een drieledige taak: I. het geven van voorlichting over het middenstandsbeleid, bijv. over de speciaal voor de middenstand in het leven geroepen kredietregelingen, de vestigingswet, de erkenningsreglementen, het middenstandsonderwijs, de winkelsluitingswet, de
58 wet op de uitverkopen en opruimingen, de wet beperking cadeaustelsel, etc.; II. het verstrekken van voorlichting en adviezen op bedrijfseconomisch gebied, d.w.z. voorlichting inzake de verbetering van de bedrijfsvoering en de verhoging van de produktiviteit in het midden- en kleinbedrijf; III. het verschaffen van gegevens over zaken van regionale en plaatselijke aard, zowel ten aanzien van algemene vraagstukken als ten aanzien van incidentele gevallen aan het Ministerie van Economische Zaken. De taak draagt een aanvullend karakter ten opzichte van de voorlichting, die gegeven wordt door bestaande of op te richten organisaties en andere instanties. Zij is algemeen van aard; de werkzaamheid van de dienst richt zich niet op specifieke branches, maar bestrijkt de gehele middenstand. De dienst werkt in het algemeen collectief. De voorlichting sub I en II wordt desgevraagd o.m. gegeven aan vak- en standsorganisaties van middenstanders. Kamers van Koophandel, Borgstellingsfondsen, provinciale en gemeentebesturen, planologische diensten, gemeentelijke diensten, rijksnijverheidsconsulenten en individuele middenstanders.
A. Verrichte werkzaamheden sub I en II 1. Collectieve
voorlichting
In het collectieve vlak wordt bij de voorlichting gebruik gemaakt van de volgende media: radio; pers; beurzen en tentoonstellingen; spreekbeurten; ervaringsuitwisselingsgroepen; commissiewerk; medewerking aan streekonderzoekingen. Radio De Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst verzorgde 21 causerieën in de regeringsuitzending „Verklaring en Toelichting". Behalve door functionarissen van het Directoraat-Generaal voor de Middenstand en het Toerisme, werd een aantal van deze spreekbeurten voor de microfoon vervuld door daartoe aangezochte niet-ambtelijke autoriteiten uit middenstanuskringen. Enkele teksten werden anoniem de aether ingezonden. Ook voor de Radio Omroep Noord en de Radio Omroep Limburg vonden enkele uitzendingen plaats. Pers De Persdienst van het Ministerie van Economische Zaken verstrekte perscommuniqué's bij de aanvang van de werkzaamheden van de dienst en telkens wanneer één of meer consulenten hun standplaats (en) betrok(ken). Daarnaast werd 8 malen de tekst van een door de dienst verzorgde radiocauserie als „mededeling aan de pers" verstrekt. De communiqué's werden door de grote en door de regionale en plaatselijke dag- en nieuwsbladen, alsmede door de middenstandsvakpers opgenomen. De ..mededelingen aan de pers" vonden vooral publikatie in de middenstandsvakpers. Met de middenstandsvakpers en de regionale en plaatselijke pers werd een regelmatig contact onderhouden, waarvan vele artikelen over voor de middenstand belangrijke onderwerpen het gevolg waren. In vele middenstandsvakbladen verschenen éénmaal of meermalen feitelijke mededelingen over de dienst, zoals de taak en de namen en adressen van de Rijksmiddenstandsconsulenten. Eveneens in zeer vele bladen verschenen artikelen over de produktiviteitsbevordering, de bcdrijfsvergelijking, de discussiemethode, het belang van een goede administratie, het belang van de middenstand bij het toerisme, enz. Op verzoek werd aan een tweetal belangrijke uitgevers van
middenstandsvakbladen meermalen medewerking verleend bij reportages en interviews. Hierbij waren o.m. functionarissen van het Directoraat-Generaal voor de Middenstand en het Toerisme, w.o. de Rijksmiddenstandsconsulenten, alsmede functionarissen van diensten en instellingen, waarmede de Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst regelmatig contact onderhoudt, betrokken. Ook voor de regionale en plaatselijke pers werden meermalen interviews en reportages georganiseerd. Beurzen en tentoonstellingen De dienst neemt sinds het najaar 1956 regelmatig deel aan de Utrechtse Jaarbeurs, hetzij met een eigen informatiestand, hetzij in samenwerking met andere voor de middenstand werkzame instituten en instellingen. Zowel op de Voorjaarsbeurs 1958 als op die van 1959 had de dienst een belangrijk aandeel in de door de Jaarbeurs georganiseerde „Middenstandsclub" resp. het „Middenstandsinformatiecentrum". Daarnaast werd, steeds naar aanleiding van een daartoe ontvangen verzoek, deelgenomen aan een vijftal vakbeurzen, waarvan driemaal aan de R.O.K.A.-levensmiddelenbeurs te Rotterdam en éénmaal aan de Nebato te Amsterdam (1958). Deze deelnemingen hadden zeer vele contacten tengevolge, die later leidden tot individuele bezoeken aan middenstanders. Niettemin werd een aantal spreekbeurten, zowel tijdens de beurzen en tentoonstellingen als daarna, als gevolg van gelegde contacten, gehouden. Een zestal malen verleende de dienst hulp bij de organisatie van voor de middenstand van belang zijnde streektentoonstellingen. Een enkele maal werd de organisatie van een dergelijke tentoonstelling in handen van de dienst gelegd. Spreekbeurten Sinds 1955 werden door functionarissen van de dienst een groot aantal spreekbeurten vervuld. De groepen, waarvoor zij het woord voerden, waren voor het overgrote deel afdelingen van middenstandsvak- en standsorganisaties of plaatselijke verenigingen van middenstanders. Ook werd gesproken voor kringen van burgemeesters, provinciale en gemeenteambtenaren, beoefenaars van vrije beroepen als notarissen en accountants, organisaties van agrarisch karakter, huisvrouwen-verenigingen, cursisten van Volkshogescholen e.d. Bij de inleidingen, gehouden voor groepen niet-middenstanders, werd vooral de nadruk gelegd op het belang van een gezonde middenstand voor en in de maatschappij. Het spreken voor plaatselijke verenigingen van detailhandelaren en ambachtslieden, alsmede voor niet-georganiseerde middenstanders, bood vele gelegenheden om te wijzen op de wenselijkheid en de noodzakelijkheid van een hecht organisatieleven in de middenstand. De oprichting van een aantal plaatselijke organisaties en aansluiting daarvan bij één der centrale middenstandsbonden waren hiervan het gevolg. Ervaringsuitwisselingsgroepen Van de aanvang af is vanwege de dienst grote waarde gehecht aan de ervaringsuitwisseling tussen middenstanders met gebruikmaking van de zgn. discussiemethode als een praktisch middel tot produktiviteitsverbetering in de bedrijven der deelnemende ondernemers. Steeds is bij de werkzaamheden in deze er van uitgegaan, dat de activiteiten zoveel mogelijk zouden moeten worden geplaatst in het kader van de organisatie en in het bijzonder van de vakorganisatie. Deze activiteit is onderwerp geweest van besprekingen tussen het Hoofd van de dienst en de centrale middenstandsbonden, waarbij overeenstemming werd verkregen over de te volgen werkwijze. Sindsdien is de dienst betrokken of betrokken geweest bij 57 discussiegroepen of zakenclubs. Van dit aantal blijken er 51 groepen te zijn, waarvan in overwegende mate de leden in vak- en standsorganisaties zijn georganiseerd, terwijl 6 groepen hun uitgangspunt vonden in een meer commerciële samenwerking.
59 Commissiewerk Op het terrein van de samenwerking door middel van het werken in commissies werden vele resulaten bereikt. Speciaal op dit terrein komt in de werkzaamheden van de middenstandsconsulenten het algemene karakter van de aan de dienst opgedragen taak tot uiting. Het is met name hier, dat de dienst, behalve algemeen voorlichtend — en niet alleen aan, doch in het bijzonder ook over de middenstand — vaak stimulerend kan optreden. In vele gemeenten van ons land bestaan commissies, die tot taak hebben de gemeentebesturen van advies te dienen omtrent middenstandsaangelegenheden in het algemeen, dan wel omtrent aangelegenheden van meer specifieke aard. Veelal is de in de desbetreffende provincie gevestigde Rijksmiddenstandsconsulent lid of adviseur van deze commissies. Enkele malen werd een dergelijke commissie gevormd op instigatie van de consulent. Ook in regionale bestuurscommissies met een relatief beperkte opdracht waren en zijn enige consulenten betrokken. Te denken valt bijv. aan de ruimtelijke ordening en de plaats van de middenstand daarbij, aan opleidingen van en cursussen aan middenstanders en hun personeelsleden, aan het toerisme, enz. Naast deze meer of minder officiële commissies zijn er in de afgelopen 4 jaren tal van onofficiële commissies en comité's geweest, waaraan de consulenten medewerking hebben verleend. Veelal waren dit commissies en comité's ad hoc, speciaal ingesteld ter voorbereiding en uitvoering van manifestaties als winkelweken, etalagewedstrijden, beurzen en tentoonstellingen, cursussen, het totstandbrengen van economische samenwerking tussen ondernemers e.d. Het aantal „vaste commissies" waarbij de dienst is betrokken bedraagt 39. Daarnaast werd de dienst ingeschakeld bij het uitvoeren van werkzaamheden voor commissies, waarin geen functionaris van de dienst zitting had. Zulks was bijv. het geval met de Commissie Het Kleine Middenstandsbedrijf en de Inventarisatiecommissie uit de Interdepartementale Commissie voor het Toerisme. Medewerking aan streekonderzoekingen In een aantal streken van ons land zijn in de verstreken 4 jaren sociaal-economische onderzoekingen verricht, waarmede de dienst bemoeienis had. Dergelijke onderzoekingen hebben plaatsgevonden in Noord-Limburg, het platteland van Fries-
land, de Wadden-eilanden, het Groninger Hogeland, de NoordWest Veluwe, de Bommclerwaard en enige eilandgebieden in Zeeland. Deze werkzaamheden hebben in verscheidene gevallen tot gevolg gehad, dat de consulenten betrokken bleven bij de ,,follow-up" van deze onderzoekingen, die — soms gehouden op initiatief van de consulent — aanleiding hebben gegeven tot activiteiten op middenstandsgebied, zoals tentoonstellingen en andere manifestaties, studiegroepen e.d. 2. Individuele
voorlichting
De dienst verstrekt individuele voorlichting op verzoek van middenstanders zelf, alsmede van personen en instellingen tot wie middenstanders zich met hun moeilijkheden hebben gewend, zoals provinciale en gemeentebesturen, instellingen werkzaam voor de middenstand en middenstandsorganisaties. De individuele voorlichting omvat het verstrekken van inlichtingen en adviezen en het verlenen van bemiddeling. Ook wordt individuele voorlichting gegeven op tentoonstellingen en beurzen, na het houden van spreekbeurten en via het zittingnemen in fora e.d. De dienst fungeert bij deze voorlichting veelal als wegwijzer voor de middenstander, in dier voege, dat, nadat klaarheid is verkregen omtrent de problemen van de desbetreffende ondernemer, verwijzing plaatsvindt naar de organisaties, instituten, diensten en instellingen, die de oplossing kunnen verschaffen. Zeer vaak introduceert de dienst de adviesvrager bij de aangewezen organisatie, instituut, dienst of instelling. De beslissing inzake het al of niet opvolgen van de gegeven adviezen blijft bij de ondernemer.
B. Verrichte werkzaamheden sub III Omtrent de werkzaamheden, in het voorgaande aangegeven, wordt periodiek verslag aan het departement uitgebracht. Deze verslagen verschaffen tal van informaties inzake regionale en plaatselijke ontwikkelingen en feiten. Daarnaast ontvangen de Rijksmiddenstandconsulenten van departementszijde verzoeken bepaalde kwesties ter plaatse op te nemen en daarover inlichtingen te verstrekken. Deze voorlichting aan het departement draagt bij tot de kennis van provinciale, regionale en plaatselijke vraagstukken, waarmede het middenstandsbeleid regelmatig wordt geconfrontreerd.
BIJLAGE 12 GEMEENTELIJKE WINKELSLUITINGSREGELINGEN BIJLAGE 12, TABEL 1 Overzicht van de verdeling der koopavonden over de verschillende dagen en uren op 1-1-1959 Sluitingsdagen:
Maandag
Sluitingsuren: Groningen . . Friesland. . . Drenthe . . . Overijssel. . . Gelderland . . Utrecht . . . Noordholland. Zuidholland . Zeeland . . . Noordbrabant. Limburg . . .
20 . . . . . . . . . . .
Nederland . . . ]
—
21
—
22
20
—
21
22
20
21
Donderdag 22
19.30
2
—
—
1
1
1
Vrijdag
20
21
21.30
— — 1 _ — — 2
2 1 6 4 1 — 13
1 — 1 __ — 1 —
1 —
2 2
— —
— — — 1
— 2 — 2 1
2 — 3 4 "*
1
—
1
—
9
11
1
3
28
3
2 —
—
Woensdag
Dinsdag
2
22
19
1 3 2 1 1 1 1 2 2 1 15
2
2
20
21
22
Aantal 1 ) gemeenten
— — 1 2 2 — — 2 1 1 —
18 5 4 4 28 10 2 11 11 46 6
6 2 1 4 12 5 4 10 12 26 11
28 7 20 18 46 19 24 30 33 80 18
9
145
93
323
) De totalen der gespecificeerde cijfers stemmen niet steeds overeen met het totaal aantal gemeenten, doordat in sommige gemeenten voor verschillende delen verschillende regelingen werden getroffen.
60 BIJLAGE Overzicht van de aantallen gemeenten
60
c 'c o
1
~5 x: •o O
o Z
3 3 28 15
I 13 23
4 17 2
Totaal aantal gemeenten
47
33
Bloemenwinkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag
2 2 31 16
Totaal aantal gemeenten
. . . .
•o jcj Lx
u.
. . . .
) , w a a r o p 1-I-I959 een halvedagsluiting was voorgeschreven
I
o Bakkerswlnkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag
1
12, T A B E L 2
.£> M
E
o .e '3 N
-C
-o Si N
kO O
z 2
I
o o. O Z
•o c
I 5 8 3
7 31 219 141
38
17
393
52 6
1 1 10 4
27 1
2 5 6 3
15 31 208 116
58
16
31
16
362
6
1 24
5 3 29 9
61 17
I 9 4
33
4 5 8 3
25 33 229 143
25
45
80
15
39
20
422
26
7 16 33
7 45 29
11 3
3 2 31 2
1 5 8 3
65 185 180
26
56
17
37
17
430
2 1
2 53 17 1
2 16 15
3 16 50
63
1 22 26
12 292 281 9
27
39
72
33
II 29
5 17 3
II 15 9
6 24 38
56
36
25
35
67
. . . .
24 25
16 8 15
9 15 I
Totaal aantal gemeenten.
55
35
Tabakswinkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag
. . . .
2 5 28 16
Totaal aantal gemeenten.
49
II 10
5 21 34
1 2 23
20 12
49 15
14 4
36
23
30
59
26
33
66
20
3 10 20
4 16 2
I 9 II 10
4 19 32
2 16
4 3 24 6
49
29
22
30
55
19
36
Drogisterijen Maandagochtend. . . Maandagmiddag . . . Dinsdagmiddag . . . Woensdagmiddag . .
2 2 31 21
3 2 10 19
5 16 2
II 8
1 5 20 36
Totaal aantal gemeenten
53
30
23
29
62
Groenten- en fruit winkels Maandagochtend. . . , Maandagmiddag . . . . Dinsdagmiddag . . . , Woensdagmiddag . . .
1 I 1 27 16
5
6 22
10 12 1
10 9 10
1 7 19 35
Totaal aantal gemeenten
51
31
23
29
. . . .
48 7 1
34
27
JU
Totaal aantal gemeenten.
54
35
Kruidenierswinkels Maandagochtend. . . Maandagmiddag . . . . Dinsdagmiddag Woensdagmiddag . . .
1 2 33 23
Totaal aantal gemeenten.
Kapperswinkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag
Slagerswinkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
13 95 1
3 19 6 3
68
108
30
71
49
587
2 30
4 37 27
1 72 28
1 2 21 5
2 I 49
I 5 10 4
5 38 291 196
32
66
100
29
53
20
520
13 6
12 23 33
4 19
6 42 12 5
2 35 50 11
1 II 15 3
2 10 42 2
2 6 12
1
14 193 219 104
25
38
67
32
63
98
30
54
21
519
1 2 12 22
9
12 9
8 21 29
2 3 15
I 63 13
2 I 10 4
2
5 16 2
3 3 10 3
14 40 234 121
33
23
30
56
20
76
17
19
398
2
1
3 3 32 45
27 29
39,4
36,3
42,3
43,1
58,8
52,1
52,0
39,9
61
c
c 'c
. . . .
, . , ,
Totaal aantal gemeenten Uzer waren winkels Maandagochtend. Maandagmiddag Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag Zaterdagmiddag .
. . . . .
. . . . .
. . . . ,
. . . . .
. . . . .
56
2 2 30 16
Totaal aantal gemeenten Andere winkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag Zaterdagmiddag .
10 3 33 13
. . . . .
Totaal aantal gemeenten
x
a E X
ca
I
£
. . . .
•o c
c
Ü Textielwinkels Maandagochtend. Maandagmiddag . Dinsdagmiddag . Woensdagmiddag
1
•o c
10
CL
I
u O
3
N
N
o Z
35 2 49
6
12
3 II
34
ö
\M
Z
7 4 10 3
122 34 225 114
24
485
II 19
4 16 2
5 9 13 7
6 20 32
2 18
21 2 26 7
32
23
34
65
30
55
94
5 19 36
2 17
6 3 23 8
2 I 55 8
28
59
20
39
66
15
38
18
382
6 13 15
17 8 18 39 1
12 3 26 1
24 8 34 26
45 6 62 26 2
3 3 13 5
17 2 41
6 5 10 2
151 63 253 181 5
35
69
30
64
105
24
49
23
511
I 10 19 2
48
29
21
11 6 31 22
9 4 11 24
7 15 3
54
33
24
5 46
25
'lil
1
o
•o
7
48,6
26 28 213 121 3
31
38,3
51,2
1 ) De totalen der gespecificeerde cijfers stemmen niet steeds overeen met het totaal aantal gemeenten, doordat in sommige gemeenten voor verschillende delen verschillende regelingen werden getroffen.
BIJLAGE
12. T A B E L 3
Bloemenwinkels 1953 1 1954 3 — 3 — 1955 1956 4 — 1957 3 — 1958 3 — 1959 3 — Drogisterijen 1953 1954 1 1955 1 1956 3 1957 3 1958 3 1959 3
1
— — — — —
1 1 1 3 3 3
1 2 3 6 6 6
2
1 1 2 3 4
— — — —.
— — — —
— — — —
1 1 1 2
— — — 1 — — 1 — — 1
1
1
I 2 2 3 4 4 4
— 1 4 8 14 14 14
I 5 7 7 9 8 1 1
1 2 2 3 5 6 6
— 2 2 2 3 3 3
— 2 1 l
•>
3 3
7 12 17 21 25 25 23
— — — 1 — — 1 1 —
Nederland
3 12 14 17 17 19 20
Limburg
Drenthe
Friesland
3 4 8 13 14 18
Kapperswinkels 1953 5 1954 8 1955 9 1956 10 1957 II 1958 II 1959 13
Zeeland
Htiish. en lux e art. winkels 1953 1 1954 1 — 1 1 1955 3 — 3 2 1956 3 — 4 2 1957 3 2 7 2 1958 4 2 7 2 1959 6 4 8 3
en frtiitwinkels 3 1 4 5 1 6 3 3 8 4 6 8 6 II 8 6 11 8 7 II
Noordbrabant
— — — — — —
— ' 1 — — — — — — 2 — — — — — 1 — — — — 2 — 1 2 — 1 — — — 1 2 — 1 — — — 1 2 — 1 1 — —
1 6 7 9 II 11 13
Groenten1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959
Zeeland
1 3 3 7 7 7 8
3 4
1 2 2 6 6 9
2 4 3 7 12 17 19
Zuidholland
1 3 4 5 6 6 7
26 47 58 81 104 115 136
—
Noordholland
2 5 6 16 17 16 17
Utrecht
9 12 12 15 16 18 21
Gelderland
Zuidholland
3 5 8 7 10 9 8
Overijssel
Noordholland
1 2 4 7 6 9 12
Groningen
Utrecht
2 5 5 7 10 12 16
Nederland
Gelderland
3 4 6 7 12 12 13
Limburg
Overijssel
1 3 4 4 6 6 8
Noordbrabant
Drenthe
Bakkerswinkels 2 1953 1954 5 1955 7 1956 8 1957 8 7 1958 1959 9
Friesland
Groningen
Overzicht van de aantallen gemeenten ' ) waar in de jaren 1953—1959 een vakantieverordening gold
1 1 1 2
16 43 54 77 93 97 103
— — — — — — — — — — 1 — — — — 1 1 1 — — 2 — — 1 1 1 2 1 1 —
2 4 9 II 18 20 27
4 8 9 10 1 1 10 10
1 3 4 8 7 7 8
4 7 9 10
1 l 3 3 4 4 6
2 2 2 4
— — — — — 3 5
3
15 33 42 54 68 71 83
Schoenwinkels 1953 3 1954 4 1955 9 1956 10 1957 11 1958 12 1959 12
3 3 4
1 1 1
—
1 1 1 2 2 4 5
1 2 3 9 14 15 17
— — — —
— — — — — —, —
— — — — — — —
3 9 10 18 27 31 36
Tabakswinkels 1953 1 — 1954 1 1 1955 3 — 1956 5 1 1957 4 2 1958 3 2 1959 3 3
— — — — —, —
2 10 10 17 25 27 35
Textielwinkels 1953 2 — 1954 2 1 1955 3 — 1956 5 1 1957 6 3 1958 6 4 1959 7 5
5 13 24 28 35 38 43
Andere winkels 1953 1 — 1954 2 1 1955 6 1 1956 7 2 1957 7 4 1958 8 4 1959 7 5
2 2 3 3 4 4
1 1 1 2 2 2 2
1 1 2
— — — 2 —, 5
1 4 5 6 7 8 9
1 2 2 3 3 3 3
— — — — — —
1 1 1
1 2 1 1 1
— — — — — —
— — — — — 1
— — — — 2
—, — — .— — 1
— ,— — — 1
.—, — — — — 2
— — — — 1
1 1 1 2 2
6 9 8 8 9 13 15
—
— — — 1 3 — 2 2 — 3 2 —. 7 2 — 7 7
2 4
2 1
—, — — 1 3 — 3 2 — 4 10 10 10
2 3 3 5
1 1 3 3
— —. — 1 2 3 9 9 9
3 3 3 4 4 5
1 1 2 2 3 3
1 1 1 4 9 20 18
38 72 91 121 147 171 191
— — — — 1 — 1 —
2
1
— — — — — — —
5 13 15 21 29 32 38
— .—, — —
.—, — — — — —
— — — —. — — —
4 10 11 17 30 33 42
.—, — — —. — .—
— — —. — — — —
4 12 17 26 38 43 44
8 14 17 18 18 20 20
4 9 16 23 29 29 30
—
2 4 4 4 4 5 5
—
2 2 2 4 6 7 7
— — —. —
1 2 2 2 3 2 2
— — —
1 2 2 2 2 2 2
—, — —
4 6 7 7 7 11
1 2 2 3 3 5
1 2 2 2
2 3 4 3
2 2
2 2 2 5 6 7 5
2 2 7 8 8 12
1 1 4
—. — — — 1 2 4
2
1
Nederland
3 6 7 13 14 18 25
Zeeland
Zuidholland
Noordholland
Utrecht
Overijssel
1 1 5
Gelderland
Drenthe
Groningen
2 3 9
—. — —
6 9 9 11
Nederland
Limburg
Noordbrabant
Zeeland 6 7 12
19 33 61 107 146 172 201
2 1 3 3 3 3
1 3 3 2
5 9 11 13 15 18 20
— — — — — — 1 1 — 3 — —
4 4 4 6 8 8
2 2 3
2 3 6 8 14 14 14
1 2 6 18 31 38 38
2 2 4 8 8 10
— — —
Friesland
1 1 1 1 1 1 1
3 3 3 5 9 9 10
8 8 11 20 24 30 31
Limburg
Rijwielwinkels 1953 1 1954 1 1955 2 1956 4 1957 3 1958 3 1959 4
— — — 1 — 1 — 1 —
1 4 11 14 18 22
Slagerswinkels 1953 6 1954 12 1955 14 1956 15 1957 15 1958 15 1959 16
2 4 6 8 11 11 14
Noordbrabant
Melkwinkels 1953 ,—, 1954 1 1955 1 1956 1 1957 1 1958 1 1959 1
—
Zuidholland
1 5 7 10 12 14 18
Noordholland
Overijssel
1 2 5 11 14 16 15
Utrecht
Drenthe
Kruidenierswinkels 5 1 1953 1954 7 4 14 6 1955 1956 16 10 1957 17 14 1958 16 18 20 17 1959
Gelderland
Friesland
Groningen
62
*) De totalen der gespecificeerde cijfers stemmen niet steeds overeen met het totaal aantal gemeenten, doordat in sommige gemeenten voor verschillende delen verschillende regelingen werden getroffen.
BIJLAGE 13 SCHEMA VAN DE OPBOUW VAN DE ALGEMENE MIDDENSTANDSSTATISTIEK
N a a m en karakter van de statistiek
1. Algemene
Integraal of steekproef
Samenstellende instanties
bedrij/stelling
Structuurtelling, waarbij o.a. ter beschikking komen gegevens over de navolgende problemen: 1. Bedrijfsvorm 2. Branche 3. Het voorkomen van parallellisatie (niet de mate van parallellisatie) 4. Personeel 2. Structuur
Periodiciteit
10 jaar
Integraal
C.B.S.
Jaarlijks
Integraal
C.R.K. P.B.-organen
mutatiestatistiek
Ter beschikking zullen komen gegevens over de navolgende problemen: 1. Geboorte 2. Sterfte naar oorzaak 3. Verplaatsing 4. Verandering van branche
63 Naam en karakter van de statistiek
3.
CBS.
Naar behoefte
Integrale of steekprocf
Elk jaar enkele branches
Steekproef
E.I.M. C.B.S.
Jaarlijks
Steekproef
C.B.S.
1. 2. 3. 4.
1—3. Integraal
C.B.S.
Balansstatistiek
Statistiek, waarbij o.a. de navolgende gegevens ter beschikking komen: 1. Voorraden 2. Investering 3. Besparing 4. Winst 5. Ontvangen en verleend krediet 6. Liquiditeit 7. Vermogen 6. Statistieken
van de kredietverlening
e.d.
Bijzondere vormen van financiële statistieken: 1. Met garantie van het Rijk verleend middenstandskrediet 2. Produktief volkskrediet 3. Sociaal-economische hulpverlening aan zelfstandigen 4. Afbetalingskrediet 7. Maandstatistiek
van omzet en
8. Statistiek
Kwartaal Jaarlijks Maandelijks Jaarlijks (zie ook 7)
4. Steekproef
personeelsbezetting
Hierbij komen o.a. de navolgende gegevens ter beschikking: 1. Omzet per branche, in sommige gevallen per artikelgroep 2. Wijze van verkoop (o.a. afbetaling) 3. Personeelssterkte 4. Voorraad (eventueel)
Maandelijks (in enkele gevallen wekelijks)
Steekproef
C.B.S. E.I.M.
Maandelijks
Steekproef
C.B.S.
Naar behoefte
Steekproef
C.B.S. E.I.M.
2-jaarlijks
Steekproef
C.B.S.
kleinhandelsprijzen
Deze statistiek verschaft inzicht in de prijzen, welke door de consumenten worden betaald 9.
Samenstellende instanties
Bedrijfskostenstatistiek
Naast het algemene karakter van deze statistiek speelt het bedrijfsvergelijkende element een belangrijke rol. De voornaamste gegevens, welke ter beschikking komen zijn: 1. Omzet 2. Bruto-winst 3. Totale kosten en kostenspecifïcatie 4. Netto-winst 5. Economisch resultaat 6. Voorraden 7. Personeelssterkte naar categorieën 5.
Integraal of steekproef
Branchetellingen
Incidentele structuurtellingen, waarbij, behoudens de gegevens onder 1 genoemd, bovendien gegevens ter beschikking komen o.a. over de navolgende problemen: 1. Omzet (mate van parallellisatie) 2. Eventueel inkomen (wijze van verkrijging, totaal inkomen, inkomen uit bedrijf) 3. Vakbekwaamheid 4. Voorraad 5. Leverancierskrediet (ontvangen en gegeven) 6. Wijze van bedrijfsuitoefening 7. Leeftijd bedrijfshoofd 8. Samenwerking in coöperatief verband 4.
Periodiciteit
Produktiviteitsmetingen
Tijdstudies naar de efficiency van het handelen 10.
Inkomenstatistiek
Hierbij komen o.a. gegevens beschikbaar over: Bestanddelen van het inkomen
64 BIJLAGE 14 SUGGESTIES UIT HET BEDRIJFSLEVEN MET BETREKKING TOT HET ALGEMENE SOCIAAL-ECONOMISCHE BELEID EN HET SPECIFIEKE MIDDENSTANDSBELEID, ALSMEDE DE BEANTWOORDING VAN DEZE SUGGESTLES Aan de onderstaande organisaties en instellingen is schriftelijk verzocht suggesties naar voren te brengen ten aanzien van actuele onderwerpen, welke in de Middenstandsnota 1959 waren te bespreken. Het overgrote deel van de onderstaande organisaties resp. instellingen heeft op dit verzoek gereageerd. 1. Nederlandse Katholieke Middenstandsbond. 2. Koninklijke Nederlandse Middenstandsbond. 3. Christelijke Middenstandsbond. 4. Nederlands Verbond van Middenstandsverenigingen. 5. Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf. 6. Hoofdbedrijfschap Detailhandel. 7. Hoofdbedrijfschap Ambachten. Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant", het Caféen het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante Bedrijven. 9. Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
10. Centraal Orgaan ter bevordering van de bouw van Middenstandsbedrijfspanden. 11. Economisch Instituut voor de Middenstand. 12. Vereniging van Borgstellingsfondsen voor de Middenstand in Nederland. 13. Algemeen Waarborgfonds voor de Middenstand. 14. Vereniging van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland, door wier bemiddeling een reactie werd ontvangen van de Kamers van Koophandel en Fabrieken voor resp. Utrecht e.o., Dordrecht e.o., Friesland, Amsterdam, Westelijk Noordbrabant, Gooiland, 's-Hertogenbosch e.o., Rotterdam, Midden-Limburg, 's-Gravenhage en voor Midden-Gelderland. De voornaamste aldus ontvangen suggesties zijn in deze bijlage in gecomprimeerde vorm systematisch weergegeven in de linkerkolom, terwijl in de rechterkolom een antwoord op elke suggestie is opgenomen.
Suggesties
Antwoorden
I. Algemeen sociaal-economisch beleid A. Prijspolitiek Het prijsbeleid van de overheid dient erop gericht te zijn een prijsbepaling mogelijk te maken, welke naast een vergocdin^ van de bedrijfskosten een redelijke winst voor de ondernemer in het midden- en kleinbedrijf waarborgt. Er dient te worden gestreefd naar een stabiel houden van de kostprijsfactoren, zoals lonen en andere arbeidsvoorwaarden, fiscale lasten en tarieven van overheidsbedrijven. Blijkt de toeneming van deze lasten onvermijdelijk, dan zal een evenredige doorberekening in de prijzen moeten worden toegestaan.
B. Kartelpolitiek 1. De kartelpolitiek dient met het prijsbeleid te worden gecoördineerd. 2. Een uiteenzetting van de richting, waarin het overheidsbeleid zich met betrekking tot de horizontale en verticale ondernemersafspraken zal bewegen, is gewenst.
Het prijsbeleid van de regering is erop gericht langs globale weg, met behoud van zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer en steunend op de vrijwillige medewerking van het bedrijfsleven een inflatoire prijsontwikkeling te voorkomen. Dit impliceert, dat de individuele ondernemer slechts in zoverre beperkingen ten aanzien van de prijsstelling in acht dient te nemen, dat hij afziet van prijsverhogingen, welke niet steunen op kostenstijgingen, welke voor doorberekening in aanmerking komen. Niet voor doorberekening in de prijzen komen thans in aanmerking loonkostenstijgingen uit hoofde van differentiële loonsverhogingen en in combinatie daarmede toegepaste loonsverhogingen ter compensatie van de huur- en melkprijsverhoging. Deze loonsverhogingen worden immers gecompenseerd door de stijging van de arbeidsproduktiviteit. Van aantasting van het inkomen van de ondernemer in het goed geleide efficiënte midden- of kleinbedrijf is zodoende geen sprake. Heeft geen differentiële loonsverhoging in de branche in kwestie plaatsgevonden, dan kan met doorberekening in de prijzen van de compensatoire loonsverhogingen accoord worden gegaan, indien de rentabiliteit onvoldoende ruimte laat tot het opvangen van deze loonkostenstijging. Ook hierin komt tot uiting, dat het prijsbeleid niet is gericht op aantasting van het inkomen van de ondernemer. Tenslotte wordt geen bezwaar gemaakt tegen doorberekening van externe kostenstijgingen (in het algemeen van grond- en hulpstofkosten), uiteraard voorzover externe kostendalingen in het verleden in bevredigende mate in de prijzen tot uitdrukking kwamen. Zie voorts hoofdstuk III, § 1, sub I.
1. Zie hoofdstuk III, § 1, sub 2. 2. Zie hoofdstuk III, § 1, sub 2, de Memorie van Toelichting op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor 1960 (Zitting 1959—1960, stuk 5300), alsook de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer (Zitting 1959—1960, stuk 5300, nr. 9) over deze begroting.
65 3. Het is gewenst, dat het overheidsbeleid zich beperkt tot het tegengaan van uitwassen en dat de ondernemers dus een zekere vrijheid zal worden gelaten.
3. Dit is een algemeen uitgangspunt van het regeringsbeleid.
4. Aandacht werd gevraagd voor de kwade praktijken, waarmede in sommige gevallen de sanering, ten nadele van de consumentenbelangen, gepaard gaat.
4. Dit geschiedt in het kader van het kartelbelcid bijv. met betrekking tot de z.g. melksancringsregclingen.
5. Het is gewenst, dat maatregelen worden overwogen om deloyale concurrentie (b.v. broodoorlogen) ten aanzien van zeer concurrentiegevoelige artikelen, die ter dekking van de eerste levensbehoeften dienen, tegen te gaan. 6. Prijshandhaving van merkartikelen moet mogelijk blijven.
5. Zie hoofdstuk III, § 1, sub 2.
6. Zie de Memorie van Toelichting op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor 1960 (Zitting 1959—1960, stuk 5300), alsook de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer over deze begroting (Zitting 1959—1960, stuk 5300, nr. 9 ) .
C. Fiscale politiek 1. De belastingwetgeving dient erop gericht te zijn de zelfstandige in het midden- en kleinbedrijf zoveel mogelijk ontplooiingskansen te laten. 2. De belastingwetgeving behoeft op verschillende punten dringend verbetering door het wegnemen van heffingen, die de liquiditeit en de bezitsvorming meer aantasten dan noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Dienovereenkomstig is het gewenst, dat: a. de winst, die in het bedrijf wordt gelaten niet progressief, doch proportioneel wordt belast;
b. de zichtbare reserves bij afrekening van de inkomstenbelasting bij het overlijden van een ondernemer en bij liquidatie of overdracht van bedrijven slechts voor dat deel worden belast, dat overblijft nadat de historische boekwaarde met inachtneming van een nader vast te stellen „prijzensleutel" is herberekend;
c. voor de medewerkende gehuwde vrouw f 900 belastingvrij van de bedrijfswinst kan worden afgetrokken.
1. Dit is een uitgangspunt van het regeringsbeleid.
a. Dit verlangen is in verband met de vereiste gelijkheid van behandeling van de belastingplichtigen in de sfeer van de inkomstenbelasting bezwaarlijk te realiseren. Kiest men de rechtsvorm van de naamloze vennootschap, dan wordt echter alle winst proportioneel belast. b. Een maatregel, welke in feite een deel van de hier bedoelde reserves buiten de belastingheffing brengt, ligt besloten in de bij de Wet van 24 december 1953 (Stb. 591) ingevoerde vrijstelling van f5000, bij de Wet van 15 augustus 1955 (Stb. 370) verhoogd tot f 7500 van de bij het staken van een bedrijf behaalde winst. Een verdergaande maatregel zou een te grote inbreuk op het winstbegrip maken. Er zij op gewezen, dat de vrijstelling van f 7500 in het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 wederom is opgenomen, terwijl daarnaast een andere maatregel is getroffen voor het geval de ondernemer komt te overlijden: de in artikel 15, derde lid, van dit ontwerp geschapen mogelijkheid tot belastingvrije overdracht van stille en andere reserves aan de erfgenamen of de weduwe van de ondernemer, indien deze het bedrijf voortzetten. c. In artikel 45, tweede lid, van het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 is een regeling opgenomen krachtens welke maximaal f 624 per jaar kan worden afgetrokken.
3. Bepleit werd de vorming van belastingvrije reserves mogelijk te maken, door niet de gehele netto-winst doch alleen de privé-opnamen als (bedrijfs)inkomen te beschouwen en wel in die gevallen, waarin het verschil tussen netto-winst en privéopnamen weer in het bedrijf geïnvesteerd wordt.
3. De investeringsaftrek resulteert in het belastingvrij laten van een deel van de winst welke wordt aangewend voor investering in bedrijfsmiddelen.
4. Voorts werd bepleit de reeds voor de landbouw geldende regeling, dat de kosten van in het bedrijf meewerkende kinderen als bedrijfskosten mogen worden beschouwd en dus van het belastbaar inkomen aftrekbaar zijn (ook zonder dat terzake een overeenkomst tussen vader en zoon of dochter is gesloten), op ondernemers in het midden- en kleinbedrijf van toepassing te verklaren.
4. De fiscale behandeling is thans gelijk voor landbouw en middenstand. Volgens een arrest van de Hoge Raad dd. 2 april 1958 is het bestaan van een formele dienstbetrekking niet meer noodzakelijk.
5. Er bestaat na de beperking in de toepassing van de z.g. stamrechtconstructie een behoefte aan de mogelijkheid om de waarde der in het bedrijf voorkomende stille reserves ten gunste te doen komen van de oudedagsvoorziening der ondernemers.
5. In gevallen van overdracht van een bedrijf wordt van de door de realisatie van de stille reserves gemaakte winst een bedrag van f 7500 vrijgesteld; dit bedrag kan derhalve belastingvrij worden aangewend voor hetzij een lijfrentevoorziening ten
66 Bij het afsluiten van een lijfrenteverzekering, waarvoor wel aftrek wordt toegestaan, moet vermogen aan het bedrijf worden onttrokken, hetgeen in vele gevallen niet goed mogelijk is.
laste van de koper van het bedrijf, hetzij de aankoop van een „externe" lijfrente. Daarnaast kan — eveneens voor beide vormen van lijfrentevoorziening •—- gebruik worden gemaakt van de bij de Wet van 15 augustus 1955 (Stb. 370) tot een bedrag van f 3600 verhoogde aftrek voor lijfrentepremies. In de gevallen, waarin de ondernemer genoodzaakt is om een groter bedrag van de gerealiseerde stille reserves aan te wenden voor een lijfrentevoorziening (hetzij „extern", hetzij ten laste van de koper) teneinde op deze wijze in zijn levensonderhoud en dat van zijn echtgenote te voorzien, kan bovendien een beroep worden gedaan op de door de Minister van Financiën uitgevaardigde resolutie van 14 november 1956, nr. 193, waarin voor gevallen van deze aard toepassing van de hardheidsclausule in het vooruitzicht wordt gesteld. Bovendien overwegen de bewindslieden van Financiën, zoals is medegedeeld in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer, nopens hoofdstuk VII B van de rijksbegroting 1960 (Zitting 1959—1960 stuk 5700, nr. 9) antwoord 37, het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958 te wijzigen in deze geest dat — onder de nodige waarborgen tegen misbruik — bepaalde terzake van de overdracht van een bedrijf of een beroepsuitoefening bedongen stamrechten worden vrijgesteld, zodat alleen de daaruit voortvloeiende termijnen worden belast.
6. Aanbevolen werd het opnieuw toelaten van de vervroegde afschrijvingen.
6. De vervroegde afschrijving is permanent mogelijk sinds 1 januari 1950. Weliswaar gold tot 1 januari 1959 een temporisering tot 10% per jaar doch met ingang van genoemde datum is deze voor zeer veel bedrijfsmiddelen aanmerkelijk verruimd (eerste jaar 1 6 1 % , overigens vrij).
7. Bepleit werd een verlichting van de omzetbelasting in de gevallen, waarin door een dienstenverlenend bedrijf diensten worden verleend aan een ander bedrijf. Hierdoor vindt een zwaardere belasting plaats dan bij geïntegreerde bedrijven.
7. Voor zover met „dienstenverlenende bedrijven" dezelfde ondernemers worden bedoeld als in punt 15 van bijlage 4 (blz. 13), wordt aangaande één aspect van de omzetbelasting — nl. mede een heffing over de waarde van de ter beschikking gestelde stof — verwezen naar het antwoord bij dat punt, waarin de doelstelling van die heffing is aangeduid. Overigens vloeit een heffing van omzetbelasting op werkzaamheden van het ene bedrijf ten behoeve van het andere rechtstreeks voort uit het huidige stelsel van de omzetbelasting. De uit dit stelsel voortvloeiende gevolgen zijn bewust aanvaard. Voorzover soortgelijke werkzaamheden bij geïntegreerde bedrijven niet worden belast, is zulks een gevolg van de beperkte mate, waarin integratieheffingen kunnnen geschieden.
8. Aangaande de rechtsvorm van het groeiende middenstandsbedrijf werd het bevorderen van een zodanige vorm bepleit, dat een scheiding tussen zaak- en privé-vermogen mogelijk wordt gemaakt. In dit verband ware ook te denken aan de voortzetting van het bedrijf in geval van overlijden (continuïteitsgedachte). Een dergelijke rechtsvorm zou wat de aansprakelijkheid betreft het midden moeten houden tussen een eenmanszaak of vennootschap onder firma, waarin hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat en de naamloze vennootschap.
8. Voor het geven van een afdoend antwoord op deze vraag is het nodig haar te bezien in het kader van het vennootschapsrecht in het algemeen. Wel zij erop gewezen dat de continuïteitsgedachte erkenning heeft gevonden in het hiervoor onder vraag 2/> genoemde artikel 15 van het ontwerp van Wet op de inkomstenbelasting 1958.
D.
Onderwijspolitiek
Aangedrongen werd op een zo spoedig mogelijke regeling van de middenstandsonderwijs — o.m. een afdoende subsidiëringsregeling — een en ander als realisering van de suggesties in het rapport van de Commissie Middenstandsonderwijs.
E. Publiekrechtelijke
Zie hoofdstuk III, § 1, sub 5 en hoofdstuk IV, sub 5.
bedrijfsorganisatie
1. Het werd gewenst geoordeeld: a. een scherpe afbakening tussen de taken der publiekrechtelijke organen en die van de vrije organisaties na te streven;
a. De taakafbakening tussen de publiekrechtelijke bedrijfslichamen en de privaatrechtelijke organisaties pleegt in de praktijk, voor zover de Wet op de Bedrijfsorganisatie en de desbetreffende instellingswetten of "besluiten hiertoe ruimte bieden, in onderling overleg tot stand te komen. Hierbij doen zich tussen de bedrijfstakken onderling verschillen voor op
67
b. zoveel mogelijk openbaarheid te betrachten bij de behandeling van verschillende onderwerpen in de publiekrechtelijke organen; c. de bedrijfsgcnoten in voldoende mate invloed te geven op het te voeren beleid.
2. Gevraagd werd een duidelijk inzicht te geven omtrent de stand van zaken wat betreft de vormgeving en de ontwikkeling van de publiekrechtelijke bedrijfsorganen in de gehele sector van het midden- en kleinbedrijf (per branche of op centraal niveau) en in het vraagstuk inzake de vereiste aanwezigheid van representatieve organisaties (ook van werknemers). 3. Aandacht ware te besteden aan de mogelijkheden om taken van de centrale overheid over te dragen aan publiekrechtelijke organen. 4. Bepleit werd een betere kwantitatieve vertegenwoordiging van het midden- en kleinbedrijf in de S.E.R. en zijn commissies. In dit verband werden genoemd het dagelijks bestuur van de S.E.R., de Organsatiecommissie, de Commissie Financiën Bedrijfslichamen en de Commissie Ontwikkeling Nationale Economie.
F.
grond van bijzondere omstandigheden en de historisch gegroeide verhoudingen. Bovendien kunnen de bedrijfslichamen zonder medewerking van de door de vrije organisaties benoemde bestuursleden geen taken op zich nemen. Een algemeen geldende scherpe afbakcning tussen beiderlei taak is dan ook mogelijk noch wenselijk. b. De Staatssecretaris van Algemene Zaken dringt hierop bij voortduring aan. c. De bedrijfsgenoten hebben vaatrechtelijke organisaties door benoeming van de bestuursleden op het door deze te voeren beleid
de mogelijkheid via hun primiddel van het recht van der bedrijfslichamen invloed uit te oefenen.
2. Zie hoofdstuk III, § 1, sub 6, en bijlage 5.
3. Zie hoofdstuk IV, sub 4 en 6.
4. Van een onvoldoende kwantitatieve vertegenwoordiging van het midden- en kleinbedrijf in de S.E.R. kan niet worden gesproken. Van de 15 door de vrije organisaties van ondernemers te bezetten plaatsen zijn er 3 aan vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf toegewezen, hetgeen in overeenstemming met de betekenis van dit deel van het bedrijfsleven kan worden geacht. Voor de samenstelling van de laatstgenoemde organen draagt de regering geen verantwoordelijkheid. Overigens zij opgemerkt, dat het midden- en kleinbedrijf hierin kwantitatief in het algemeen goed is vertegenwoordigd.
Produktiviteitsbevordering
1. Maatregelen tot opvoering van de produktiviteit werden bepleit o.m. door intensivering van de bemoeiingen van de Rijksnijverheidsdienst en door inschakeling van het E.I.M. en het Produktiviteitscentrum voor het Midden- en Kleinbedrijf. In de sector van het goederenvervoer over de weg zou de efficiency kunnen worden verbeterd door het stichten van een bodencentrum in de grote steden.
1. De hierbedoelde maatregelen zijn eensdeels in uitvoering, anderdeels in studie of voorbereiding. Zo is de Rijksnijverheidsdienst de laatste jaren uitgebreid met de Afdeling Organisatie-voorlichting, welke afdeling vooral technisch-organisatorische voorlichting aan het midden- en kleinbedrijf geeft. Voor de produktiviteitsbevordering zijn aan het E.I.M. gelden uit het Moody-fonds verstrekt ter financiering van z.g. produktiviteitsonderzoekingen. Het verzorgen van de followup van deze onderzoekingen behoort tot de doelstelling van het Produktiviteitscentrum voor het Midden- en Kleinbedrijf, dat nog in een opbouwstadium verkeert. Het stichten van een bodencentrum in de grote steden ligt primair op de weg van het bedrijfsleven. Van overheidswege kan hierbij advies worden verleend; voorts is in beginsel de mogelijkheid aanwezig om een gegarandeerd krediet te verkrijgen.
2. Opgemerkt werd, dat het in de eerste plaats van belang is een beter inzicht te verkrijgen in de noodzaak en de mogelijkheden van de bevordering der produktiviteit van het midden- en kleinbedrijf. Vervolgens zou dan aandacht moeten worden besteed aan de middelen, welke overheid, bedrijfsoverheid en ondernemers kunnen aanwenden om tot een opvoering dier produktiviteit te komen. In dit verband verdient de economische samenwerking de aandacht. Het geven van een inzicht in de huidige stand van zaken op dit gebied en in de ontwikkeling van de economische samenwerking in de toekomst moet zeer gewenst worden geacht. Bijzondere aandacht verdient daarbij het aspect van het handhaven der zelfstandigheid.
2. Aan het vraagstuk aangaande de noodzaak en de mogelijkheden van de bevordering der produktiviteit van het middenen kleinbedrijf is op verschillende plaatsen in de nota aandacht besteed. Voorts kan worden medegedeeld, dat bij de studie van en het overleg over dit vraagstuk de middelen, welke overheid, bedrijfsoverheid en ondernemers kunnen aanwenden om tot een opvoering der produktiviteit te komen, in de beschouwingen worden betrokken. Voor een beknopt overzicht van de huidige stand van zaken ten aanzien van de economische samenwerking in het middenen kleinbedrijf wordt verwezen naar hoofdstuk II, sub II. Aangezien de samenwerking gebaseerd dient te zijn op de wil tot samenwerking van de daarbij betrokkenen is het moeilijk een prognose inzake de ontwikkeling te geven. Het handhaven der zelfstandigheid der aangesloten ondernemers vormt hierbij inderdaad een belangrijk aspect.
68 3. Gevraagd werd welke maatregelen noodzakelijk zijn om het kleinbedrijf in staat te stellen de wedloop naar grotere produktiviteit bij te houden. G. Andere 1.
3. Zie hoofdstuk IV, sub 3 en 5; voorts moge worden verwezen naar hetgeen hierboven sub F 1 en F 2 is vermeld.
beleidsonderdelen
Bedrijfspanden
a. Gevraagd werd een betere bescherming van de huurders van bedrijfspanden in de Onteigeningswet, zomede in het algemeen een redelijke rechtsbescherming van de huurders van bedrijfspanden.
a. Zie hoofdstuk III, § 1, sub Sa.
b. Ten aanzien van de rechtsbescherming van huurders van bedrijfspanden, werd de gedachte geopperd de huurovereenkomst van een bedrijfspand op bijv. tien jaren te fixeren, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, alsook van een bepaling, die de huurder het recht geeft op een redelijke, door de kantonrechter toe te kennen vergoeding van door de huurder aangebrachte verbeteringen.
b. Zie hoofdstuk III, § 1, sub 8a.
c. Aandacht werd gevraagd voor het euvel, dat vele eigenaren van panden een bepaald bedrag vragen voor hun medewerking bij de overdracht van een bedrijf.
c. De beoordeling of het vragen van dergelijke bedragen toelaatbaar is, is op grond van artikel 2, lid 3, van de Huurwet aan de burgerlijke rechter opgedragen. De Commissie Huurders van Bedrijfspanden betrekt bij haar onderzoek inzake de wettelijke bepalingen ten aanzien van de huur van bedrijfspanden ook dit punt. Voorshands zou er op kunnen worden gewezen, dat huurders van bedrijfspanden goed zouden doen, teneinde onzekerheid te vermijden, deze aangelegenheid in de huurcontracten te regelen.
d. Bepleit werd een verdere uitbreiding van het C.O.M. alsmede een betere follow-up van de resultaten der verrichte werkzaamheden van dit orgaan. Dit zou kunnen worden bereikt, indien de branches bereid waren bureaus te stichten, die voorlichting geven inzake aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden.
d. In hoofdstuk IV, sub 3 wordt er de nadruk op gelegd, dat het C.O.M, ook in de toekomst een belangrijke taak heeft. De wijze, waarop de resultaten van de werkzaamheden van het C.O.M, moeten worden uitgedragen is een onderwerp, dat op het ogenblik in het bijzonder de aandacht van de middenstandsorganisaties vraagt.
e. Wat de woningbouw betreft, is het gewenst, dat de particuliere bouwondernemer op voet van gelijkheid — ook met betrekking tot de financiering — met de woningbouwverenigingen en de overheid bij kunnen dragen tot de opheffing van het tekort aan woningen.
e. Hiervoor moge worden verwezen naar de voorgenomen maatregelen van de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, zoals deze zijn aangekondigd in zijn brief van 26 oktober 1959 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Zitting 1959—1960, stuk 5700, nr. 10).
/. Voor de bouw van bedrijfspanden dient eveneens een rijksbijdrage te worden verleend.
/. Teneinde een gezonde economische ontwikkeling te bevorderen dient er bij de stichting van bedrijfspanden van te worden uitgegaan, dat uit de opbrengst van de daarin uit te oefenen bedrijven de kosten van deze panden moeten worden bestreden. Blijkens terzake tendienste staande gegevens van het E.I.M. (o.m. de publikatie „Enige gegevens betreffende de rentabiliteit en de financiële positie van een aantal slagers, kruideniers- en niet-gespecialiseerde textielbedrijven in nieuwe woonwijken) is dit in vele gevallen zeer goed mogelijk.
g. Aandacht werd gevraagd voor de hantering van het behoefte-criterium bij de toewijzing van winkelpanden door gemeentebesturen en woningbouwverenigingen.
g. Bij de toewijzing van winkelpanden door gemeentebesturen en woningbouwverenigingen wordt er veelal voor zorggedragen, dat een voldoende gevarieerd assortiment goederen in de nieuwe wijken verkrijgbaar zal zijn teneinde een goede verzorging der consumenten te waarborgen. Men dient hierbij echter wel ervoor te waken, dat wanneer de wijk eenmaal tot stand is gekomen niet op kunstmatige wijze wordt getracht het patroon van vestiging en bedrijfsuitoefening in het distributieapparaat te verstar'sn. Hierbij moge worden verwezen naar de onverbindendverklaring van de mededingingsregeling van eigenaren van bedrijfspanden aan de Abtsweg te Rotterdam, d.d. 3 april 1959, Stcrt. van 6 april, nr. 65.
2. Internationale
zaken
a. Gevraagd werd in de middenstandsnota een zo duidelijk mogelijke uiteenzetting te geven van de betekenis van de Euromarkt en van de mogelijkheden, welke deze voor de toekomst biedt niet alleen voor het midden- en kleinbedrijf in het algemeen, maar ook voor de belangrijkste sectoren afzonderlijk. In verband hiermede werden o.m. nog een aantal bijzondere
a. Aan hetgeen reeds werd opgemerkt in hoofdstuk III, § 1, sub 8d en in hoofdstuk IV, sub 2, 5 en 6, moge nog worden toegevoegd, dat de economische gevolgen van de verwezenlijking van de Euromarkt voor het midden- en kleinbedrijf eerst in hun volle duidelijkheid naar voren zullen treden naarmate de Euromarkt in de praktijk meer gestalte krijgt. Geldt deze over-
69 desiderata geuit, zoals het uitstippelen van het te volgen beleid door de overheid, met name wat het vestigingsbeleid betreft en het beleid, dat de ondernemers in het middcn- en kleinbedrijf dienen te volgen.
weging reeds voor het midden- en kleinbedrijf in het algemeen, nog sterker geldt zij voor de afzonderlijke sectoren.
b. Naar voren werd gebracht, dat de Nederlandse middenstand niet vertegenwoordigd is in het Economisch en Sociaal Comité van de E.E.G.; met de middenstand van Duitsland, Luxemburg en Italië is dat wel het geval. Deze omstandigheid klemt temeer, omdat Nederland vooraan staat bij de landen van Klein-Europa wat betreft zijn economisch beleid voor het midden- en kleinbedrijf. Aan een gebrek aan organisatiegraad kan de hier besproken omstandigheid niet worden geweten.
b. Deze kwestie is behandeld in het antwoord op desbetreffende vragen van het lid der Tweede Kamer de heer van Eysden (Zitting 1957—1958, aanhangsel, deel II, nr. 2042). De Ministers van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken deelden bij deze gelegenheid mede, dat de regering het advies van de S.E.R. inzake de samenstelling van de Nederlandse delegatie heeft aanvaard, na zich ervan vergewist te hebben, dat deze delegatie door de S.E.R. op een zodanige wijze van gegevens zal worden voorzien, dat de belangen van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf tot hun recht zullen komen.
3. Diversen a. De wenselijkheid werd geuit de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf te wijzen op het belang van export. Door middel van samenwerking dient getracht te worden dit braakliggende terrein te bewerken, waarbij o.m. aandacht moet worden besteed aan de financiering.
b. Nagegaan zou kunnen worden op welke wijze de bezitsvorming bij de zelfstandige ondernemers kan worden bevorderd, waarbij onder bezitsvorming mede ware te begrijpen bezitshandhaving. Met name voor kleine zelfstandigen met het oog op de ontwikkelingsmogelijkheden van hun bedrijven en voor adspirant-ondernemers, die een bedrijf willen gaan vestigen of overnemen lijkt dit van groot belang. Vervolgens ware bijzondere aandacht te besteden aan de praktische realiseringsmogelijkheden voor de midden- en kleinbedrijven van bezitvormende maatregelen ten behoeve van werknemers.
c. Met betrekking tot het vraagstuk van de kwaliteitsaanduidingen werd bepleit uitbreiding te geven aan de voorschriften in de Warenwet nopens de aanduiding van de samenstelling van een aantal waren. d. Ter vereenvoudiging van de administratie der sociale lasten, welke zwaar op de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf drukt, werd de suggestie gedaan van een uniforme personeelsbelasting. e. Bepleit werd om in de wettelijke regeling van het accountantswezen ook een instituut van middenstandsaccountants op te nemen, opdat aldus een groep accountants ontstaat, waarop de middenstanders met vertrouwen een beroep kunnen doen voor het verkrijgen van boekhoudkundige bijstand en bedrijfseconomische adviezen. Een dergelijk instituut wordt zeer nuttig geacht, omdat de vakbekwaamheid van degenen, die thans op bovengenoemde gebieden voor de middenstand werkzaam zijn veelal — tot schade van de betrokken ondernemers — gering is.
a. In de Middenstandsnota 1954 werd reeds gewezen op het belang van export door het ambacht en de kleine industrie alsook op de problemen op organisatorisch, technisch en financieel gebied, welke aan de uitvoer door ondernemingen in beide genoemde sectoren zijn verbonden. Door samenwerking van een aantal bedrijfsgenoten kunnen deze problemen tot een oplossing worden gebracht. Een geschikte vorm van samenwerking voor dit doel is de exportcombinatie. Een aantal van deze combinaties is reeds door ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf tot stand gebracht. De overheid juicht de vorming van exportcombinaties sterk toe en is dan ook bereid deze te bevorderen door het verlenen van advies en bemiddeling alsook, in bepaalde gevallen, van financiële steun. Voor de financiering van een dergelijke samenwerking kan in het algemeen een gegarandeerd krediet worden verkregen. b. De maatregelen strekkende tot een algemene spaarregeling voor meerderjarigen, welke de regering in haar nota aan de Tweede Kamer (Zitting 1959—1960, stuk 5763) heeft ontvouwd, beogen mede de bezitsvorming van de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, dus ook van de kleine zelfstandigen te stimuleren. Wat de adspirant-ondernemers betreft, kan in dit verband mede worden gewezen op de jeugdspaarregeling. Wat bezitsvormende maatregelen ten behoeve van werknemers in het midden- en kleinbedrijf betreft, kan worden opgemerkt, dat de Staatssecretaris van Algemene Zaken in het algemeen geen aanleiding ziet om zijn beleid ten aanzien van de bezitsvorming te differentiëren. c. Deze aangelegenheid heeft de aandacht van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van de Adviescommissie Warenwet. d. Gestreefd wordt aan de reeds in 1953 tot stand gekomen coördinatie uitbreiding te geven .Het is echter om praktische overwegingen niet mogelijk daarin zo ver te gaan als hier wordt aanbevolen. e. In de Memorie van Toelichting op het ontwerp van Wet houdende regelen betreffende het accountantswezen (Zitting 1959, stuk 5519) wordt naast de volledig gekwalificeerde accountants gesproken over een eventuele regeling voor accountants met een deskundigheid op een lager niveau dan bij de eerstbedoelde categorie aanwezig is, alsmede over een eventuele regeling voor degenen, die in zelfstandig beroep de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf administratieve en fiscale bijstand verlenen. De ondertekenaren van de Memorie van Toelichting verklaren zich daarin bereid het totstandbrengen van een regeling voor de bedoelde tweede groep van accountants in overweging te nemen, zodra daartoe een redelijke mogelijkheid, welke thans h.i. nog ontbreekt, is ontstaan. Wat betreft een regeling voor degenen, die in zelfstandig beroep de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf bijstaan op administratief en fiscaal gebied, zien de vorenbedoelde ondertekenaren het belang van een wettelijke regeling in, doch de huidige situatie in deze groep van deskundigen maakt h.i. het treffen van een regeling voorshands
70
ƒ. Gevraagd werd in de middenstandsnota te wijzen op het nut van samenwerking.
eveneens onmogelijk. Voor de redenen waarom de mogelijkheid voor een wettelijke regeling noch voor de ene noch voor de andere groep aanwezig is, moge worden verwezen naar blz. 14 en 15 van genoemde Memorie van Toelichting. /. In de nota wordt op vele plaatsen het nut van samenwerking bepleit. Gewezen moge o.m. worden op de suggestie een nauwere samenwerking in het leven te roepen tussen alle organisaties en instellingen op het gebied van of ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf, waardoor hun activiteiten niet alleen efficiënter maar ook voor de individuele middenstander overzichtelijker werden.
II. Specifiek middenstandsbeleid Algemeen. Het beleid ware duidelijker te stileren, enerzijds in de richting van de algemene middenstandsproblematiek en anderzijds in de richting van een meer functionele belangenbehartiging. Duidelijk ware onderscheid te maken tussen branche- en sectorproblemen, welke behandeld worden op afzonderlijke departementen, zoals bijv. het bouwbeleid, het voedselvoorzieningsbeleid, het verkeersbeleid en het beleid voor het midden- en kleinbedrijf. A. Maatregelen ter bevordering van een goede oefening,
Het is niet geheel duidelijk wat met deze vraag is bedoeld. Wat betreft het functionele beleid moge worden verwezen naar hoofdstuk IV. sub 4 en 6, alsmede hoofdstuk V, sub 5; ten aanzien van het integratiebeleid kan worden gewezen op hetgeen in hoofdstuk III, IV, sub 3, 4 en 6, alsmede in hoofdstuk V, sub 4 en 5 is medegedeeld.
bedrijfsuit-
1. Vestigingswetgeving. a. In de middenstandsnota ware een overzicht op te nemen van de huidige stand van zaken, zomede een prognose van de toekomstige ontwikkeling in het middenstandsbedrijfsleven en het daarop te baseren vestigingsbeleid, waarbij gedacht moet worden aan de gevolgen van de parallellisatieontwikkeling en de stimulering daarvan. b. Gevraagd werd te onderzoeken of de Vestigingswet Bedrijven niet geleid heeft tot een te ver doorgevoerde en alles overheersende regeling, nu ongeremde vestigingen als gevolg van de toenemende kapitaalsinvesteringen, die met vestiging zijn gemoeid, niet meer zo behoeven te worden gevreesd.
a. De huidige stand van zaken is weergegeven in hoofdstuk III, § 2 A, sub 1 en in bijlage 7; een inzicht in het in de afgelopen jaren gevoerde beleid geeft hoofdstuk III § 2 A, sub 1. Op het te voeren beleid is nader ingegaan in hoofdstuk IV, sub 5. b. Zie hoofdstuk III, § 2 A, sub 1 en hoofdstuk IV, sub 5 en 6.
c. Bepleit werd een regelmatige aanpassing van vestigingsbesluiten aan actuele omstandigheden. Met name zou de toepassing van de parallellisatie met grote voorzichtigheid moeten geschieden, de branchestructuur ware dus niet ruwweg door een vestigingsbesluit te wijzigen. Voorts is het gewenst rekening te houden met de grote verschillen tussen stad en platteland.
c. Het tot stand komen van de nieuwe vestigingswet impliceerde, dat alle bestaande vestigingsbesluiten door nieuwe moesten worden vervangen. Zowel het sedertdien gevoerde beleid zoals dit in de nieuwe vestigingsbesluiten tot uiting komt als de toepassing van de in de nieuwe wet opgenomen mogelijkhcden komen aan de hier geuite wensen tegemoet.
d. Bij het vestigingsbeleid ware in het bijzonder aandacht te besteden aan vestigingen in nieuwe woonwijken, het daarmede in verband staande bouwbeleid en de planologie.
d. Voor zover de genoemde factoren van belang zijn voor het vestigingsbeleid kan daarmede rekening worden gehouden bij het verlenen van ontheffing ex art. 11«« van de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937, resp. ex art. 15 van de Vestigingswet Bedrijven 1954. e. Voorbeelden van de wijze, waarop de doelmatigheid en de vereenvoudiging bij de uitvoering van de Vestigingswet Bedrijven 1954 worden bevorderd, zijn vermeld in hoofdstuk III, § 2 A, sub 1. /. Voor zover nodig kan voor de bedoelde gevallen een tijdelijke ontheffing worden verleend.
e. Aanbevolen werd de doelmatigheid en de vereenvoudiging bij de uitvoering van de vestigingswet te bevorderen.
f. Bepleit werd afschaffing van het verbod dat één persoon de dagelijkse leiding van twee verkoopplaatsen heeft (velen willen in verband met het aan een nieuwe vestiging verbonden risico de oude zaak nog enige tijd handhaven). g. Gevraagd werd in de middenstandsnota een overzicht op te nemen van de verleende vergunningen, onderverdeeld naar diploma's en ministeriële verklaringen over één of meer recente jaren, alsook om gegevens te verschaffen over de doorwerking en de invloed op het bedrijfsleven van de vestigingswet zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. h. Het vervoerbeleid zou meer in de sfeer van het Ministerie van Economische Zaken, in het bijzonder van het Directoraat-Generaal voor de Middenstand en het Toerisme, moeten worden betrokken. Vertegenwoordigers van dit ministerie zouden zitting moeten hebben in daarvoor in aanmerking
g. Diverse van deze gegevens zijn in de bijlage 8 vermeld. Wat betreft de invloed van de vestigingswet op het bedrijfsleven moge worden verwezen naar hetgeen terzake is medegedeeld in hoofdstuk III, § 2 A, sub 1.
h. Aangezien het vervoer over de weg en via de binnenwateren in hoofdzaak wordt uitgeoefend door het midden- en kleinbedrijf is het Ministerie van Economische Zaken uit dit oogpunt zeer geïnteresseerd in de ontwikkeling van het vervoerbeleid. Hieromtrent wordt dan ook met genoemd ministerie
71 komende vervoercolleges, zoals de Commissie Vervoervergunningen en de adviescommissies krachtens de Wet Autovervoer Personen resp. de Wet Autovervoer Goederen.
('. Gewezen werd op de omstandigheid, dat de normen voor de vrijstelling van het overleggen van een vakdiploma voor het beroepsgoederen vervoer krachtens de W.A.G. stringenter zijn dan die welke in het overige bedrijfsleven gelden, waar de vestigingsbesluiten en de erkenningsreglementen van toepassing zijn; in het personenvervoer gelden nog in het geheel geen objectieve normen voor de vestiging.
/. Aandacht werd gevraagd voor de moeilijkheden rond het streven naar een vestigingsregeling voor de auto-rijschoolhouders.
2. Onderwijsvoorzieningen a. Bepleit werd bevordering van de rechttrekking der verouderde verhoudingen tussen vak- en handelsonderwijs, het bijbrengen van meer bedrijfseconomische kennis en het streven naar een meer doelgerichte vakopleiding.
geregeld contact onderhouden. Vertegenwoordiging van het Ministerie van Economische Zaken in de Commissie Vervoervergunningen en de adviescommissies als bedoeld in de W.A.P. en de W.A.G. is niet mogelijk op grond van het karakter dezer organen, zoals ook in die wetten en uitvoeringsbesluiten daarvan tot uitdrukking is gebracht. /. De normen, welke gehanteerd worden voor het verlenen van vrijstelling van het vakdiploma zijn inderdaad bij de W.A.G. anders dan bij het overige bedrijfsleven. Voor de vaststelling of de normen ten aanzien van de verlening van vrijstelling van het vakdiploma voor het beroepsgoederenvervoer krachtens de W.A.G. stringenter zijn dan in het overige bedrijfsleven, zou men een vergelijking moeten trekken tussen de verlening van vrijstelling bij de W.A.G. enerzijds en de vestigingsbesluiten en erkenningsreglementen anderzijds. Betwijfeld moet echter worden of een zuivere vergelijking mogelijk is. Het is juist, dat bij het personenvervoer momenteel nog geen objectieve normen voor de vestiging gelden. De Minister van Verkeer en Waterstaat overweegt evenwel te bevorderen, dat de mogelijkheid wordt geopend op grond van de W.A.P. eisen van vakbekwaamheid en kredietwaardigheid voor het personenvervoer te stellen. j . Artikel 208. tweede lid, van de Grondwet verklaart het geven van onderwijs vrij, behoudens het toezicht der overheid en bovendien voor zover het algemeen vormend zowel lager als middelbaar onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid van de onderwijzer, een en ander bij de wet te regelen. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1957 onderscheidt deze bepaling niet tussen de verschillende vormen van onderwijs, zodat voor het geven van auto- en motorrijlessen geen uitzondering toelaatbaar is te achten. Aangezien de Grondwet uitdrukkelijk een regeling bij de wet als grondslag voor overheidstoezicht op het geven van onderwijs eist, behoeft een regeling van dit toezicht op degenen, die auto- en motorrijlessen geven een wettelijke basis. De Vestigingswet Bedrijven 1954 kan niet als een zodanige wet worden aangemerkt, omdat zij regelen geeft aangaande het uitoefenen van een bedrijf en niets in het bijzonder omtrent het bedrijfsmatig geven van onderwijs regelt. a. De Vestigingswet Bedrijven 1954 geeft gelegenheid voor bedrijfstakken, waarvoor zulks gewenst geacht wordt, naast of in plaats van de eisen voor algemene handelskennis meer op het vak gerichte administratieve en bedrijfseconomische eisen te stellen en deze te integreren in de vakopleiding en de daarop aansluitende vakexamens.
b. Het onderwijs ware af te stemmen op de groei der middenstandsondernemingen. Daarbij zouden tevens in de gedachten betrokken kunnen worden de diensten, welke het hoger onderwijs met betrekking tot de vorming van goede ondernemers in het midden- en kleinbedrijf zou kunnen bewijzen. In dit verband werd ook bepleit een in het leven roepen van subsidiëringsmogelijkheden voor het onderwijswerk binnen de organisaties, waarbij gedacht wordt aan gewestelijke avondscholen, studieclubs, hogere kaderopleiding en ander cursuswerk.
/>. Zoals in hoofdstuk IV, sub 5 is medegedeeld, wordt het onderwijs afgestemd op de groei der ondernemingen, daar in de toekomst meer het accent zal worden gelegd op het bedrijfseconomische en het commerciële aspect in de opleiding. Door wetenschappelijk onderzoek en behandeling der middenstandsproblematiek in de academische opleiding zal het hoger onderwijs goede diensten kunnen bewijzen aan het middenstandsbedrijf. Dat dit reeds wordt ingezien, blijkt uit het feit, dat aan de Katholieke Economische Hogeschool een middenstandsleerstoel wordt bezet, waar de bedrijfseconomische en sociologische middenstandsproblemen wetenschappelijk worden behandeld. Aannemende dat met het in het leven roepen van subsidiëringsmogelijkheden voor het onderwijswerk binnen de organisaties bedoeld wordt, de vorming — in subsidieverband — van leidinggevende personen, die zullen optreden als representanten en leiders van de middenstandsgroepering, moet het antwoord negatief luiden, zulks in overeenstemming met het standpunt van de regering, dat er in het algemeen geen subsidies voor bedoelde kaderopleidingen worden verleend.
c. Aanbevolen werd een verlichting van de eisen van vakbekwaamheid, vooral in die branches, waar in belangrijke mate voorverpakte artikelen worden verkocht, zoals in het kruideniersbedrijf.
c. Hier dient onderscheid gemaakt te worden tussen ambacht en handel. De handvaardigheidseisen voor de diverse ambachtsexamens zijn merendeels reeds zo summier, dat een verdere verlaging het ambacht geen goed zou doen.
72
d. Bij de ontwikkeling van de dagscholen voor de detailhandel vragen een aantal problemen de aandacht, zoals doel, duur en niveau van de opleiding, het opnemen van de verschillende vakopleidingen in het leerprogramma, de rechten der diploma's, de ruimtelijke spreiding der scholen, een speciale schoolinspectie. Ook rijst de vraag of deze onderwijsinstituten bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, of bij het Ministerie van Economische Zaken zullen ressorteren. e. Bepleit werd een controle op de instellingen (stichtingen), die de examengelden beheren, gezien de subsidies, die het Rijk verleent en de aanzienlijke bedragen aan examengelden, die deze stichtingen innen.
3. Voorlichting. a. De betekenis en de werkwijze van de middenstandsvoorlichtingsdienst ware aan de hand van de ervaring duidelijk te schetsen. Tevens ware aandacht te besteden aan de gevolgen van het bestaan van de dienst en haar werkwijze voor de bestaande organisaties, zulks tegen de achtergrond van de taak van de voorlichtingsdienst om organisatie-bevorderend te werken.
b. Gestreefd dient te worden naar coördinatie van de voorlichtingsorganen en "instanties. De bestaande instellingen, welke werkzaam zijn voor het gehele midden- en kleinbedrijf dienen door een officieel contact tot de zo noodzakelijke samenwerking en onderlinge afbakening van werkterreinen te komen, waarbij het accent dient te worden gelegd op branchegewijze voorlichting.
c. Bepleit werd de voorlichting der middenstanders in de eerste plaats als een taak van de vrije organisaties te beschouwen. Het concurrentie-element, dat de Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst de middenstandsbonden biedt, wordt als een bezwaar gevoeld. In verband hiermede rijst de vraag of deze dienst wel moet worden gecontinueerd, waarbij nog wordt opgemerkt, dat deze als bezwaar heeft ,.het oog en het oor" te zijn van het departement, hetgeen tot een eenzijdige beoordeling van feiten zal kunnen leiden.
Ten aanzien van de handel zal inderdaad bij de vernieuwing van de vestigingsbesluiten de nadruk moeten worden verschoven van de warenkennis naar de bedrijfseconomische kennis. cl. De hier genoemde problemen hebben de bijzondere aandacht van de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen resp. van Economische Zaken. De scholen worden door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gesubsidieerd; er is aldaar een aparte inspecteur met het toezicht belast. Het huidige eindgetuigschrift is door de Minister van Economische Zaken erkend als bewijs van het voldoen aan de eisen van algemene handelskennis. e. Voor zover de examens worden afgenomen krachtens de vestigingswetten, wordt geen subsidie verleend. De exameninstellingen moeten de kosten bestrijden uit de ontvangen examengelden. Het bedrag van het examengeld is onderworpen aan de goedkeuring van het Ministerie van Economische Zaken. De instellingen, die examens van grote omvang, doch met weinig gegadigden moeten afnemen, lijden veelal een financieel tekort. Eventuele batige saldi worden dikwijls èf gereserveerd voor slechtere jaren of ten nutte gemaakt voor de opleiding. Naarmate het middenstandsonderwijs meer wordt opgenomen in de nieuwe wettelijke voorzieningen betreffende het voortgezet onderwijs, zal het mogelijk zijn om toezicht uit te oefenen.
a. Verwezen moge worden naar bijlage 11. Voorts kan nog worden opgemerkt, dat de voorlichting van de Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst zich primair richt op de middenstand in georganiseerd verband en op overheids-, semi-overheids- en andere lichamen, die in voortdurende relatie tot de middenstand staan. Als uitvloeisel van deze werkzaamheid worden verzoeken om individuele voorlichting behandeld, veelal door de betrokken middenstanders de weg te wijzen, die tot oplossing der problemen kan leiden en hen naar de desbetreffende instellingen, waaronder de middenstandsorganisaties, te verwijzen. De betekenis van de dienst is, naar de ervaring leert, tweeërlei. Enerzijds ligt deze betekenis in de omstandigheid, dat de dienst de beschikking heeft over in de provincie ressortcrende ambtenaren, waardoor een intensivering van de voorlichting wordt bereikt. Anderzijds is in de praktijk duidelijk de betekenis van de dienst gebleken als communicatiemiddel tussen de middenstand en de lagere resp. hogere overheid, waarbij, waar mogelijk, het belang van de middenstandsorganisatie in het licht wordt gesteld, zowel tegenover de individuele middenstander als tegenover de hier bedoelde organen, voorzover zulks uiteraard nog nodig is. In het bovenstaande is tevens aangegeven op welke wijze de dienst zijn taak tot het bevorderen van de organisatie in de middenstand uitvoert. b. Zie hoofdstuk III, § 2 A, sub 3. Er vindt ook een veelvuldig overleg inzake actuele onderwerpen plaats tussen het Hoofd van de Rijksmiddenstandsvoorlichtingsdienst en de organisaties, resp. de instellingen, welke op het terrein van de middenstandsvoorlichting werkzaam zijn. Met betrekking tot de branchegewijze voorlichting moge, behalve op de Commissie Voorlichting, genoemd in hoofdstuk III, § 2 A, sub 3, gewezen worden op de door het Produktiviteitscentrum voor het Midden- en Kleinbedrijf ingestelde Studie-commissie Brancheadviseurs. In beide commissies hebben vertegenwoordigers van de overheid zitting. c. Reeds vele malen is van overheidswege te kennen gegeven, dat de voorlichting der middenstanders in de eerste plaats een taak van de vrije organisaties is. Voorts kan er op worden gewezen, dat het bieden van een concurrentie-element strijdig zou zijn met de opdracht, die aan de dienst is gegeven. Integendeel, het behoort tot de taak der middenstandsconsulenten om organisatie-bevorderend te werken. Er zouden dan ook talrijke voorbeelden uit de praktijk kunnen worden genoemd, waaruit blijkt, dat hun werkzaamheden in dit opzicht
73
d. Bepleit werd een betere follow-up van de resultaten der onderzoekingen, welke het E.I.M. heeft verricht.
B. Maatregelen ter bevordering van een ordelijk economisch verkeer. Uitbreiding van de wetgeving op de oneerlijke concurrentie, met bepalingen tot het tegengaan van ontoelaatbare mededingingsmethoden, dient te worden bevorderd.
C. Maatregelen ter voorziening in de
zichtbare resultaten hebben afgeworpen. Tenslotte kan er nog op worden gewezen, dat de dienst te beperkt van omvang is om de middenstandsbonden concurrentie aan te doen. In dit verband moge hier ook worden verwezen naar hetgeen hiervoor onder II A, sub 3« is vermeld. d. De follow-up van de onderzoekingen, welke door het E.f.M. zijn verricht, is in eerste instantie een aangelegenheid van dit instituut zelf. Het E.I.M. heeft een tweetal functionanV sen aangewezen, om door het houden van spreekbeurten, in overleg met de vakorganisaties, resp. het verzorgen van andere vormen van publiciteit aandacht te vragen voor zijn publicaties; voorts pleegt het E.I.M. terzake overleg met de commissie van advies welke voor elke publikatie is samengesteld en waarin ook vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven zitting hebben, alsmede met de Commissie van Overleg van de Middenstandsvakcentrales. De follow-up van de onderzoekingen, welke met Moody-gelden werden gefinancierd, behoort tot de doelstelling van het Produktiviteitscentrum voor het Midden- en Kleinbedrijf. De overheid heeft dit centrum een aanloopsubsidie verstrekt.
Het Burgerlijk Wetboek legt aan degene, die in de concurrentiestrijd heeft gehandeld tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van een anders persoon of goed, de verplichting op de schade, die de ander daardoor werd toegebracht, te vergoeden. Bij de behandeling van het ontwerp van een nieuw Burgerlijk Wetboek heeft de Tweede Kamer naar aanleiding van aan haar door de Minister van Justitie voorgelegde vraagpunten als conclusie aangenomen, dat de wet naast een algemeen verbod van oneerlijke concurrentie enige handelingen dient op te sommen, die zij als oneerlijke concurrentie beschouwt. (Zitting 1953— 1954, no. 2846, punt 17). Voorts stelt artikel 3286» van het Wetboek van Strafrecht bedrieglijke handelingen tot misleiding van het publiek of van een bepaalde persoon strafbaar; bij de mondelinge behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor 1960 in de Tweede Kamer (Deel III, Zitting 1959— 1960, blz. 3128, linkerkolom) is toegezegd, dat overleg zal worden gepleegd over het vraagstuk van de ethiek in de reclame in verband met misleidende aanprijzingen, welke thans nog niet strafbaar zijn. Ook bestaan er nog de bijzondere wetgevingen betreffende de uitverkopen en het cadeaustelsel, welke de uitwassen op deze gebieden tegengaan, terwijl de Warenwet 1935, (Sth. 793) en de IJkwet 1937, (Sth. 627) ever eens terzake bepalingen bevatten. Naast voornoemde civielrechtelijke en strafrechtelijke bepalinicn kunnen verschillende publiekrechtelijke bedrijfsorganen gedifferentieerde regelingen op het gebied van de concurrentie treffen.
kredietbehoeften.
1. De kredietfaciliteiten onder staatsgarantie dienen een aanvullend karakter te dragen en mede gericht te zijn op behoud en versterking van de zelfstandigheid der betrokken ondernemers.
1. Het is steeds de bedoeling van de overheid geweest om d; maatregelen tot voorziening in de kredietbehoeften van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf een aanvullend karakter te geven.
2. Van belang is het in overweging nemen van de verhoging van de maxima der kredieten onder staatsgarantie alsmede een soepelere en snellere kredietverlening, resp. een in bredere kringen kenbaar maken van de beroepsmogelijkhcid, wanneer aanvragen om garantiekredieten door de Nederlandsche Middenstandsbank N.V. zijn afgewezen.
2. Met de gewijzigde Middenstandskredietbeschikking 1959 zijn de maxima van de verschillende kredietvormen verhoogd. Een soepele en snelle kredietverlening wordt zoveel mogelijk nagestreefd. Dat het tempo wel eens niet zo hoog ligt als wenselijk en noodzakelijk is, moet veelal worden toegeschreven aan het niet voldoen door de kredietaanvrager aan de door de kredietgever gestelde voorwaarden. Dit stellen van bepaalde voorwaarden kan moeilijk worden aangemerkt als een gebrek aan soepelheid, daar de kredietgever verantwoordelijk is voor een juiste kredietverlening overeenkomstig het daartoe gestelde in de Middenstandskredietbeschikking. Met belrekking tot het kenbaar maken van de beroepsmogelijkheid aan degenen, die door de Nederlandsche Middenstands.
74 bank N.V. zijn afgewezen kan worden opgemerkt, dat de afwijzing schriftelijk geschiedt met gelijktijdige vermelding van de berocpsmogelijkheid. 3. In het kader van de financicringsrcgelingen ware aandacht te besteden aan: ei. de vraag of het wenselijk is terugbetaalde bedragen op nog lopende kredieten bij de waarborgfondsen opnieuw uit te zetten;
b. het bijdragen van de overheid in de aanloopkosten van branchewaarborgfondsen in takken van bedrijf, waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld.
4. Aangebevolen werd: a. de kredietverlening aan jonge middenstanders, die zich wensen te vestigen te bevorderen en daaraan een voorkeur te geven boven de kredietverlening aan degenen, die een filiaal van een bestaande onderneming willen stichten; b. het kredietbeleid aan te passen aan het in versterkte mate bevorderen van de produktiviteit;
c. het verlenen van krediet niet overheidsgarantie voor vestiging van een nieuw bedrijf in een oud perceel.
5. Bepleit werd een verhoging van het maximum der kredieten, die via de borgstellingsfondsen kunnen worden verleend, alsmede voor deze kredieten een lagere rente in rekening ie brengen, dan voor de normale middenstandskredicten is verschuldigd, teneinde aan de kleine middenstand een nieuwe (bescheiden) mogelijkheid te bieden zich te handhaven.
a. De kwestie van het opnieuw uitzetten van terugbetaalde bedragen op nog lopende overnamekredieten hangt ten nauwste samen met de risicowaardering van de Nederlandsche Middenstandsbank N.V. voor deze kredieten. Zouden de aflossingen op overnamekredieten inderdaad weer worden uitgezet voor het desbetreffende krediet geheel is afgelost, dan zou dit voor de bank reden zijn om de vermenigvuldigingsfactor opnieuw onder ogen te zien, aangezien bij de bepaling van deze factor uitgegaan is van de thans toegepaste methode. Een uiteindelijke vergroting van de uitzetcapaciteit behoeft bij het verlaten van deze methode dan ook niet verwacht te worden. b. Er wordt reeds thans door de overheid bijgedragen in de aanloopkosten van branchewaarborgfondsen in takken van bedrijf waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld. Er wordt nl. in het jaar van oprichting en het volgende kalenderjaar een subsidie in de exploitatiekosten van 6 6 1 % verstrekt, vervolgens bedraagt deze subsidie 33J% gedurende 1 jaar, om daarna geheel te vervallen. a. De Middenstandskredietbeschikking 1959 voorziet in beide hiergenoemde behoeften; het geven van voorkeur aan de kredietverlening aan jonge middenstanders is derhalve niet aan de orde. b. Met het bedrijfsuitrustingskrediet en het krediet voor economische samenwerking wordt de produktiviteitsbevordering in de middenstand gediend. Het is niet duidelijk hoe het huidige kredietbeleid te dezen een aanpassing zou behoeven. c. In de Middenstandskredietbeschikking 1959 is bij de regeling van het overnamekrediet de mogelijkheid geopend, dat een nieuw bedrijf zich in een oud pand vestigt in die gevallen, waarin de betrokken branches over een waarborgfonds beschikken en de betreffende waarborgfondsen een terzake door de Minister goedgekeurde onderlinge regeling hebben getroffen. Voorshands wordt momenteel de ontheffingsmogelijkheid gebruikt. 5. De bepleite verhoging van het maximum der kredieten, die via de borgstellingsfondsen kunnen worden verleend, is met de invoering van de Middenstandskredietbeschikking 1959 gerealiseerd door optrekking van deze grens tot f 5000. Reeds wordt voor de borgstellingskredieten een H % lagere rente berekend, dan voor de overige middenstandskredieten. Doorvoering van een lager rentepercentage voor de door bemiddeling van de borgstellingsfondsen verleende bijzondere en bedrijfsuitrustingskredieten houdt het bezwaar in, dat hierdoor in feite de grondslag van de garantiekredietverlening geweld wordt aangedaan. Immers als uitgangspunt geldt bij de garantiekredietverlening, dat deze slechts plaatsvindt op economisch verantwoorde wijze ten behoeve van volwaardige middenstandsbedrijven. Een renteverlaging zou tot gevolg hebben, dat de betreffende ondernemer in een gunstiger positie zou worden geplaatst dan een concurrent, die op grond van goede zekerheden wel gebruik kan maken van een normaal handelskrediet. In feite is er dus geen verschil tussen een door de Nederlandsche Middenstandsbank N.V. verleend bedrijfsuitrustingskrediet ad b.v. f 6000 en een bedrijfsuitrustingskrediet ad f 5000, dat via het borstellingsfonds door de Nederlandse Middenstandsbank N.V. wordt verstrekt. De bijzondere en bedrijfsuitrustingskredieten tot een bepaalde grens zijn indertijd uit utiliteitsoverwegingen voor onderzoek en beoordeling aan de borgstellingsfondsen voorbehouden. Zij passen overigens geheel in het raam van de garantiekredietverlening, welke economisch verantwoord dient te zijn en met het oog daarop — renteverlaging voor de bedrijfsuitrustings- en bijzondere kredieten zou in wezen een verkapte subsidie zijn — is een renteverlaging niet mogelijk.
75 D. Research en Statistiek. 1. Een onderzoek werd bepleit naar nieuwe vcstigingsplaatsen (in samenwerking met het C.O.M.).
2. Wenselijk werd geacht een statistisch en verklarend onderzoek naar a. de toenemende ondernemingsgrootte, resp. de groei van de middenstandsonderneming naar het grootbedrijf, waarbij tevens ware aan te geven in hoeverre het middenstandsbeleid tot deze ontwikkeling heeft bijgedragen, waarbij met name ook aandacht ware te besteden aan de invloed van het bouwbeleid en de planologie inzake gemeentelijke uitbreidingsplannen, de werking van het C.O.M., het A.W.M, en de branchewaarborgfondsen.
b. de automatische sanering (verdwijnen van het randbedrijf); c. de relatieve daling van het aantal zelfstandigen;
d. de vermindering van het aantal middenstandszaken op het platteland;
e. de toeneming van het aantal filiaalbedrij ven; f. de vestigingsdichtheid in nieuwe wijken t.o.v. oude stadsdelen;
g. de groei der vrijwillige organisaties; h. de ontwikkeling van nieuwe vormen in de detailhandel o.a. de zelfbedieningzaken en postorderbedrijven. i'. de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf in het weg- en watervervoer. 3. Bepleit werd een onderzoek naar de geringe animo van middenstanders om zich in nieuwe stadswijken te vestigen.
1. Tot de taakstelling van het C.O.M, behoort o.m., zoals in hoofdstuk III, § 1, sub Ha is vermeld, het verrichten van marktanalytisch onderzoek naar de meest geschikte vestigingsplaatsen en het geven van voorlichting aan middenstanders opdat deze in een vroegtijdig stadium op de hoogte kunnen komen van vestigingsmogelijkheden. Een onderzoek van overheidswege of door enige andere instelling in samenwerking met het C.O.M., zou aan de taakstelling van dit orgaan afbreuk doen. Het wordt daarom niet opportuun geacht het onderzoek naar nieuwe vestigingsplaatsen, dat thans geheel door het C.O.M. wordt verricht, op een andere basis te brengen.
a. Zie hoofdstuk II, § 2. Hierbij kan nog worden opgemerkt, dat in het algemeen noch van het middenstandsbeleid als geheel, noch van de verschillende beleidsonderdelen afzonderlijk is aan te geven hoe groot de invloed daarvan op de structurele ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf is geweest. Slechts hier en daar bestaan terzake enkele indicaties. Zo werd reeds in de Middenstandsnota 1954 opgemerkt, dat de sterftecijfers, de cijfers aangaande opheffingen en faillissementen van ondernemingen, die een vestigingsvergunning hadden ontvangen, percentueel bezien, lager waren dan bij de categorie ondernemingen, die geen vestigingsvergunning hadden; ook de omzetten bleken in ondernemingen met een vestigingsvergunning hoger te zijn dan in ondernemingen zonder zulk een vergunning. Voorts kan hier nog worden verwezen naar hetgeen in hoofdstuk III, § 2 A is medegedeeld. b. Zie hoofdstuk II, § 2. c. Verwezen wordt naar het onlangs verschenen rapport van het E.LM. „Enkele ontwikkelingslijnen in Detailhandel en Ambacht 1953—1958". d. Blijkens het in het vorige antwoord genoemde rapport kan niet gesproken worden van een algemene vermindering van het aantal middenstandszaken ten plattelande. Zo verminderde het aantal vestigingen in een door het E.I.M. onderzocht plattelandsgebied in Friesland gedurende 5 jaar inderdaad met 1 3 % , doch in een dergelijk gebied in Noord-Brabant bleek het aantal vestigingen gedurende eenzelfde periode met 3 % te zijn toegenomen. e. 7AQ hoofdstuk II, § 2, sub I. f. Een dergelijk onderzoek heeft alleen zin als het branchegewijs zou plaatshebben. Daarbij zou niet kunnen worden volstaan met een onderzoek in enkele steden, doch zou ter verkrijging van een goed inzicht een zekere spreiding over het gehele land noodzakelijk zijn. Deze omstandigheden maken dit onderzoek zo kostbaar en tijdrovend, dat tot uitvoering daarvan niet kan worden overgegaan. g. Zie hoofdstuk II, § 2, sub la. h. Zie hoofdstuk II, § 2, sub \c. i.
Zie hoofdstuk II, § 2, sub 4.
3. Van een geringe animo om zich in nieuwe wijken te vestigen, kan in het algemeen niet worden gesproken. De ontwikkeling van de vestiging in nieuwe wijken volgt de algemene structurele ontwikkeling in detailhandel en ambacht, zoals deze in hoofdstuk II is besproken, waarbij er aan zij herinnerd, dat in het algemeen een verminderde animo werd geconstateerd om zich als ondernemer in het midden- en kleinbedrijf te vestigen. Wanneer bedrijfspanden in nieuwe wijken kortere of langere tijd onbezet blijven, moet zulks in het bijzonder worden geweten aan de hoge kosten, waarmede vestiging in deze panden gepaard gaat.
76 4. Van belang werd geacht de behandeling van de vraag a. of men moet streven naar een klein, middelgroot of groot middenstandsbedrijf;
b. of een middenstander al dan niet in zijn bedrijfspand moet wonen;
C. van de mogelijkheden tot interne financiering;
a. De meest doelmatige bedrijfsgrootte zal per branche en daarbinnen weer plaatselijk moeten worden bepaald. Een beantwoording van deze vraag in algemene zin is derhalve niet mogelijk. b. Deze vraag vormt een onderdeel van de planning van winkelpanden, een beantwoording daarvan is in de middenstandsnota minder op haar plaats. Het C.O.M, is de meest bevoegde instantie om dit vraagstuk nader te onderzoeken. e. Het is niet gewenst om op deze vraag in de middenstandsnota in te gaan, omdat eerst dient te worden afgewacht in hoeverre de Commissie Vermogensonderzoek bij de Middenstandsonderncming in haar onderzoekingen aan deze mogelijkheid aandacht zal hebben besteed. ,1. Zie hoofdstuk II, § 2 en hoofdstuk IV, sub 3. 5. Zie bijlage 1, tabel 2.
6. Bepleit werd zowel een macro- als een micro-cconomische benadering van de middenstandsproblematiek.
6. Bij de bestudering en de behandeling van middenstandspolitieke vraagstukken schenkt het Ministerie van Economische Zaken in ruime mate aandacht aan de macro- en micro-economische aspecten, welke aan deze vraagstukken zijn verbonden.
7. Aandacht werd gevraagd voor de positie en de structuur van het E.I.M.
7. Na het stand komen van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel, het Hoofdbedrijfschap Ambachten en de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf heeft de overheid inzake de positie en de structuur van het E.I.M. onder de nieuwe verhoudingen met bovengenoemde organen overleg gepleegd; nadat op een aantal punten overeenstemming was bereikt, oordeelden deze organen het nuttig zich over het onderwerpelijke vraagstuk door een commissie te laten voorlichten. Deze commissie heeft haar mening inmiddels in een rapport neergelegd. Het overleg tussen de overheid en de betrokken publiekrechtelijke organen zal binnenkort worden voortgezet.
8. Coördinatie bij het verzamelen van statistische en andere bedrijfseconomische gegevens werd gewenst geacht.
8. Coördinatie bij het verzamelen van statistische en andere bedrijfseconomische gegevens vormt één van de doelstellingen van de in hoofdstuk III, § 2 D genoemde Sub-commissie voor de Middenstandsstatistiek. Het door deze sub-commissie opgestelde schema van de opbouw van de algemene middenstandsstatistiek voorziet in deze samenwerking.
9. Aanbevolen werd in de middenstandsnota een uiteenzetting te geven van hetgeen op het gebied van het statistisch onderzoek is bereikt sedert het verschijnen van de eerste middenstandsnota. 10. De navolgende gegevens worden voor een juist inzicht in de middenstandsproblemen onmisbaar geacht: a. gegevens betreffende de nationale economie, waaruit de relatieve betekenis van het midden- en kleinbedrijf is af te lezen;
9. Zie hoofdstuk III, § 2 D.
a. Deze gegevens zijn, voorzover zij van belang kunnen worden geacht voor het midden- en kleinbedrijf, vermeld in hoofdstuk II. In het bijzonder mogen hier worden genoemd de in bijlage 2 opgenomen gegevens betreffende de bijdrage van het midden- en kleinbedrijf tot het nationale inkomen in 1950 en 1956, welke een inzicht geven in de relatieve betekenis van het midden- en kleinbedrijf.
b. bedrijfskostenstatistieken, breder opgezet voor een groter aantal branches;
b. Het E.I.M. streeft bij voortduring naar een verdere vervolmaking van de bestaande bedrijfskostenstatistieken; voorts tracht het instituut deze statistieken uit te breiden over een groter aantal branches. Hierbij dient evenwel te worden bedacht, dat deze statistieken slechts tot stand kunnen komen op basis van vrijwillige medewerking van een betrekkelijk groot aantal branchegenoten; voorts worden de mogelijkheden van het E.I.M. om meer branches in zijn onderzoekingen te betrekken o.m. begrensd door overwegingen van financiële aard.
c. gegevens betreffende het verloop der afzonderlijke kostenfactoren onzer economie, alsmede een benadering van het percentage, welke deze factoren elk voor zich uitmaken in de kostenstructuur van de onderscheiden branches, opdat langs
c. De afdeling Algemeen economisch onderzoek van het E.I.M. schenkt evenals het Ministerie van Economische Zaken bijzondere aandacht aan het volgen van de hierbedoelde ontwikkeling; zij maken hierbij gebruik van gegevens van het
77 die weg ook de trend in deze branches kan worden nagegaan; il. een structuurtableau, waarop is af te lezen in welke branches en door welke oorzaken de structurele ontwikkeling afwijkt van de ontwikkeling onzer nationale economie en van het conjunctuurbeeld.
C.B.S. en de resultaten der rentabiliteitsontwikkeling in de diverse branches. il. De statistische gegevens, welke in hoofdstuk II en in de daarbij behorende bijlagen zijn verstrekt, geven een inzicht in de structurele en conjuncturele ontwikkeling van het middenen kleinbedrijf; hierbij is tevens aandacht geschonken aan de oorzaken, welke tot de geconstateerde ontwikkelingen hebben geleid. Het spreekt vanzelf, dat de verdere ontwikkelingen nauwlettend worden gevolgd.
E. Diversen 1. Aanbevolen werd mogelijkheden te onderzoeken om kleine bedrijven te steunen, opdat de in wezen nuttige kleine zelfstandigen kunnen worden behouden.
2. Aandacht ware te besteden aan de stand van zaken met betrekking tot de functionele bewerktuiging van het Directoraat-Generaal voor de Middenstand en het Toerisme. 3. Gevraagd werd in de middenstandsnota een diepgaande beschouwing te wijden aan het zo bijzonder waardevolle element — op vele terreinen reeds aangetast — van de zelfstandigheid.
1. In beginsel verleent de overheid geen financiële steun aan het bedrijfsleven. Uit dien hoofde kan subsidiëring van kleine zelfstandigen niet in overweging worden genomen. Daartoe is ook anderszins minder aanleiding omdat de bekwame ondernemers uit de categorie kleine zelfstandigen zeker in staat zullen zijn om te profiteren van de maatregelen, welke de overheid heeft getroffen om het midden- en kleinbedrijf mogelijkheden tot ontplooiing te geven. Bovendien kunnen kleine zelfstandigen onder bepaalde omstandigheden een beroep doen op de zelfstandigenregeling, welke ten doel heeft van overheidswege bijstand te verlenen tot herstel of handhaving van de maatschappelijke onafhankelijkheid aan zelfstandigen, wier inkomsten zijn verminderd of dreigen te verminderen in een zodanige mate, dat zij zich maatschappelijk niet kunnen handhaven en die door de bestaande instituten voor kredietverlening niet of niet voldoende kunnen worden geholpen. 2. Zie hoofdstuk V. sub 5.
3. Aan de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf, resp. de Hoofdbedrijfschappen Detailhandel en Ambachten is verzocht een onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling van de vormen van commerciële samenwerking in engere zin, zoals deze in het midden- en kleinbedrijf gestalte krijgen in de inkoopcombinatie, het vrijwillig filiaalbedrijf en het samengaan c.q. de concentratie op het gebied van de produktie of dienstverlening (voor zover zulks niet is verwezenlijkt in bedrijfs- of kartelregelingen), alsmede.aandacht te besteden aan de bedrijfs- en sociaal-economische aspecten van deze samenwerkingsvormen. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek is er van afgezien in de middenstandsnota een diepgaande beschouwing aan de problemen rondom de zelfstandigheid van de ondernemer in het midden- en kleinbedrijf te wijden.