ZITTING 1958—1959 — 5 3 0 0 RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR
1959 HOOFDSTUK
VII! B
MARINE f
MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 2
A. Algemeen I. Eindcijfer De begroting van het Departement van Marine wordt aangeboden met een eindcijfer van f 360 609 000, welk bedrag geheel op de gewone dienst is gebracht. Voor de opbouw van dit bedrag en voor de algemene lijnen van het financieel beleid moge worden verwezen naar hetgeen terzake is gesteld in de nota ter algemene inleiding van de memories van toelichting op de hoofdstukken V I I I A en VIII B van de rijksbegroting. II. Maritiem beleid en materiële opbouw der Koninklijke Marine Voor de algemene beschouwingen ten aanzien van het maritiem beleid moge worden verwezen naar het terzake vermelde in de nota ter algemene inleiding van de memories van toelichting op de hoofdstukken VIII A en VIII B van de rijksbegroting. In aansluiting daarop moge nog het volgende worden medegedeeld. a. Vlcot. Het vlootplan, als vermeld in hoofdstuk III van de defensienota 1954, is met de indienststelling van Hr. Ms. „Amsterdam" op 10 april 1958 geheel gerealiseerd. In aanbouw zijn thans nog slechts 16 vervangende ondiepwatermijnenvegers en 2 vervangende onderzeeboten. Deze bouw heeft regelmatig voortgang. Voor wat betreft de nieuwe haven te Den Helder moet worden medegedeeld, dat de beschikbare geldmiddelen ook dit jaar nog niet toelaten met de waterbouwkundige voorzieningen voor de Oostelijke helft aan te vangen. De verspreiding van de op korte gereedheidstermijn in eerste reserve liggende schepen zal, naar verwacht wordt, binnenkort grotendeels haar beslag hebben gekregen. Er zijn, zoals bekend, besprekingen met Amerikaanse instanties gevoerd, welke erin resulteerden, dat van die zijde de modernisering van onze kruisers met raketafvuurinrichtingen werd aanbevolen. Het gebruik van Iuchtdoelraketten aan boord van de kruisers wordt namelijk noodzakelijk geacht, ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de snelle ontwikkeling van de aanvalstechniek van de moderne vliegtuigen. Deze modernisatie zal echter zodanige bedragen vorderen, dat dit een te zware belasting van het Nederlandse defensiebudget zou betekenen. De ondergetekende heeft reden te verwachten dat de Amerikaanse regerins in het kader van de M.D.A.P.-procedure een gemeenschappelijk programma zal voorstellen, indien dit programma in de Verenigde Staten de parlementaire goedkeuring zal verkrijgen. Zonder hierop thans in bijzonderheden in te gaan, kan worden medegedeeld, dat er bij het overleg van werd uitgegaan, dat de Amerikaanse regering de volledige installaties, ter
waarde van rond 60 miljoen gulden per schip, voor haar rekening zou nemen, waartegenover dan de kosten van inbouw, welke naar voorlopige raming ongeveer 20 miljoen gulden per schip zullen bedragen, voor Nederlandse rekening zouden komen. De ondergetekende vraagt nu door het opbrengen van een eerste termijn voor de uitvoering van dit plan tevens machtiging van de Volksvertegenwoordiging om een definitieve Amerikaanse aanbieding terzake te aanvaarden. De ontwikkelingen van het gebruik van atomische energie op het terrein van de voortstuwing worden nauwlettend gevolgd. b. Marineluchtvaartdienst. De oplevering van de voor Hr. Ms. „Karel Doorman" — welk schip op 28 mei jl. weder in dienst werd gesteld — bestemde jachtvliegtuigen type „Seahawk" is geheel voltooid. De aan boord van deze bodem ingescheepte vliegtuigen van het type „Avenger" zijn thans uitgerust met — onder MDAP voorwaarden verkregen — antionderzeeboot-torpedo's. Een aantal hefschroefvliegtuigen van het type S 58, bestemd voor meergenoemde bodem, zal medio 1959 onder MDAPvoorwaarden worden afgeleverd. Deze vliegtuigen zullen een nieuw element betekenen in de onderzeebootbestrijding door de Koninklijke Marine. Voor deze nieuwe hefschroefvliegtuigen bestemde vliegers volgden reeds een opleiding in de Verenigde Staten van Amerika en zijn daarna enige tijd aan boord van een Amerikaans vliegdekschip geplaatst geweest. De vervanging van de vliegtuigen van het type „Firefly" door vliegtuigen van het type „Avenger" in de Nederlandse Antillen is voltooid. Ook de Britse Marine verleende in het afgelopen jaar weder haar zeer gewaardeerde steun bij de voortgezette opleiding en oefening van personeel van de Marineluchtvaartdienst. c. Korps Mariniers. Ofschoon er zeker nog geen reden tot optimisme is, verheugt het de ondergetekende te kunnen mededelen, dat in zoverre ten aanzien van de personeelssituatie van het korps Mariniers een wending ten goede is ingetreden, dat de achteruitgang in de sterkte van het beroepspersoneel is gestuit. Terzake moge worden verwezen naar de in deze memorie onder het hoofd „Personeel" verstrekte gegevens. Het ligt in het voornemen in het jaar 1959 weder een bataljon mariniers voor herhalingsoefeningen op te roepen. Enige officieren van het Korps volgden cursussen in het buitenland. d. Koopvaardijbescherming. Om gelijke redenen als in de memorie van toelichting op de marinebegroting voor het jaar 1958 aangegeven, zal ook in het jaar 1959 nog geen opleiding van dienstplichtig koopvaardijpersoneel voor een oorlogstaak aan boord van koopvaardijschepen plaats hebben. Bij deze begroting worden nieuwe kredieten voor ontmagnetisering van daarvoor in aanmerking komende koopvaardijschepen aangevraagd. e. Verdediging van de Rijksdelen Overzee. Zoals hoger reeds vermeld kreeg in de Nederlandse Antillen de vervanging
6 van vliegtuigen van het type „Firefly" door die van het type „Avenger" haar beslag. De recente ontwikkelingen in het Verre Oosten zijn aanleicling tot een uitbreiding van de strijdkrachten en technische hulpmiddelen in Nederlands Nieuw-Guinea. Bij die uitbreiding worden, zij het voorshands in beperkte mate, ook de beide andere delen der strijdkrachten betrokken. Aangezien een eventuele agressie overzee en/of door de lucht zal plaats vinden zullen de mobiele marine-eenheden te allen tijde een belangrijke factor blijven vormen bij de beveiliging dezer rijksdelen. Marine-eenheden kunnen daarenboven, zoals het jongste verleden heeft bewezen, waar nodig de Nederlandse koopvaardij beschermen en de evacuatie van Nederlandse onde*rdanen dekken.
roepsschcpeling beïnvloedt immers gunstig de verhouding tussen het operationeel beschikbare personeel en het personeel, dat in opleiding is. Ten einde de Volksvertegenwoordiging ook dit jaar weer in de gelegenheid te stellen zich een eigen oordeel omtrent de situatie ten aanzien van het beroepspersoneel bij de Koninklijke Marine te vormen, moge onderstaand overzicht, hetwelk aansluit aan dat, opgenomen in de memorie van toelichting op hoofdstuk VIII B der rijksbegroting voor het dienstjaar 1958. dienen. Aanwezig op:
1 juli 1957
1 juli 1958
13801)
14111)
A. Vloot
/. Geoefendheid der Koninklijke Marine. In het jaar 1958 werd regelmatig, zowel in onderling, als in bondgenootschappelijk verband geoefend. Bij de oefeningen in bondgenootschappel ijk verband werd een goede vooruitgang geconstateerd. Deze is te danken aan het feit, dat de gemeenschappelijke door de N.A.V.O. op tactisch gebied vastgestelde doctrines door het veelvuldig oefenen gemeengoed zijn geworden. Het bovenstaande geldt zowel voor de vloot als voor de marineluchtvaartdienst. De ondergetekende acht het een verheugend feit, dat de samenwerking op dit gebied zulke goede vruchten afwerpt. Vlootbezoek aan het buitenland had regelmatig plaats; ook Nederland werd verscheidene malen door buitenlandse marineeenheden bezocht. De divisie onderzeeboten keerde in het begin van het jaar terug uit de Nederlandse Antillen. De tot deze'divisie behorende eenheden leverden door het verrichten van zwaartekrachtmetingen op de Westkust van Zuid-Amerika tevens een waardevolle bijdrage voor het geophysisch jaar. III. Personeel De bij het indienen van de begroting 1958 aangekondigde vermindering van de vredessterkte van het militaire personeel van 22 910 man volgens de begroting 1957 tot 21 750 man voor de begroting 1958, kan door een tweetal, hierna te noemen oorzaken, niet volledig worden gerealiseerd. Een der voorgenomen conccntratiemaatregelen, namelijk de samenvoeging van het Marine-Opkomstcentrum te Voorschoten met het Marine-Opleidingskamp te Hilversum zal ongeveer een jaar worden vertraagd, als gevolg van niet voorziene bezwaren, welke door het gemeentebestuur van Hilversum werden ingebracht tegen het uitbreidingsplan van genoemd kamp. Voorts trad eind 1957, als gevolg van een versterkt aanbod van dienstzoekenen, een — uiteraard zeer welkome — stijging van de aanname van beroepspersoneel op. Dit verhoogde aanbod handhaafde zich gedurende het jaar 1958. De stijging van de sterkte aan bcroepspersoneel maakt een vermindering van het contingent dienstplichtigen mogelijk. Deze vermindering kan echter slechts geleidelijk effect sorteren en loopt dan ook ten aanzien van evenbedoelde stijging na. Als gevolg van een en ander, zal de gemiddelde sterkte over het jaar 1958 22 400 man bedragen. De aangenomen beroepsschepelingen hebben een langere cpleidingstijd dan de dienstplichtigen; de paraatheid van de vloot mag echter van deze langere opleidingstijd geen terugslag ondervinden. Het is dan ook onvermijdelijk ook voor het jaar 1959 nog met een verhoogde — zij het ten aanzien van het jaar 1958 iets lagere — vredessterkte rekening te houden. De verlaging wordt bereikt door hogerbedoelde geleidelijke teruggang van het contingent dienstplichtigen. In de hierbij aangeboden ontwerp-begroting is, rekening houdende met het bovenstaande, een gemiddelde vredessterkte voor het jaar 1959 van 22 000 man uitgetrokken. De ondergetekende verwacht, indien geen nieuwe taken aan de Koninklijke Marine worden opgedragen, dat bij verdere toename van de beroepssterkte in komende jaren de vredessterkte nog zal kunnen dalen. Het langere dienstverband van de be-
Officieren Onderofficieren
met
de
rang
van 1 997 2 041 6 020 11438
1997 2 054 6 238 11700
124
122
475 417 628 1 644
469 435 709 1735
122
135
397 320 772 1 611
380 354 742 1 611
14 693
15 046
B. Marineluchtvaartdienst Officieren Onderofficieren met sergeant en hoger
de
rang
van
Totaal C. Korps mariniers Officieren Onderofficieren met sergeant en hoger Korporaals
de
rang
van
Totaal-Generaal.... l
) Een aantal van ongeveer 70 dezer officieren is in het bezit van het vlieg- of waarnemersbrevet. Het totaal beeld geeft over een periode van 12 maanden een vooruitgang met 353 man te zien. In aanmerking nemend, dat er over de periode van 1 juli 1956 tot 1 juli 1957 nog een teruggang was van 131 man. meent de ondergetekende te mogen constateren, dat zijn het vorig jaar bij het indienen van de ontwerp-begroting uitgesproken mening, dat er tekenen waren, welke op een kentering ten goede wezen, in het afgelopen jaar door de feiten is gerechtvaardigd. Dit neemt niet weg, dat er, gezien het te bereiken doel, zeker nog geen aanleiding voor een te groot optimisme is. De ondergetekende kan slechts de hoop uitspreken, dat de ingetreden gunstige wending zal worden gecontinueerd. Verheugend is voorts dat, voor wat betreft het korps mariniers, in het afgelopen jaar geen verdere teruggang van de sterkte meer behoefde te worden geconstateerd. Het behoeft geen betoog, dat alles in het werk wordt gesteld om het thans bij dit korps bereikte evenwicht tussen aanname en verloop ten gunste van de aanname te doen keren. Een analyse van de gegevens over het tijdvak van 1 juli 1957—1 juli 1958 geeft aan, dat het resultaat der werving over die periode was 1895 man. Hiertegenover stond een verloop van 1542 man. Het verlooppercentage over de hier in beschouwing zijnde periode bedraagt dus ongeveer 10,5 % van de sterkte op 1 juli 1957. Elimineert men — evenals zulks het vorig jaar geschiedde — de ontslagen gedurende de proeftijd (191) door die nog op de werving in mindering te brengen omdat hier in feite geen sprake is van ontslag na eindiging eerste dienstverband, dan wordt hogergenoemd percentage 9,2 %. Voor de werving liggen deze percentages op 12,9 % en
7 11,6 %; de wervingspercentages mogen bevredigend worden genoemd, zeker in vergelijking met de corresponderende percentages van 9,4 % en 8,2 % voor de periode 1 juli 1956— 1 juli 1957. Uit het bovenstaande moge duidelijk worden, dat — uitgaande van een normaal verloop als gevolg van ontslag door eindiging dienstverband, pensionering, overlijden of invaliditeit, dan wel om andere redenen, van 5 % per jaar — het gedurende de afgelopen periode van een jaar nog vrijwel aan het daaraan voorafgaande jaar gelijk gebleven verloop van het beroepspersoneel zorgen blijft baren. Het terugdringen van dit, van zoveel factoren afhankelijke verloop blijft dan ook de primaire taak. Geconstateerd moet worden dat de verhoogde reëngagementspremiën tot nu toe geen zichtbaar gunstige invloed hebben uitgeoefend. Wellicht is er een nog groter verloop door gestuit, doch dit valt niet in cijfers uit te drukken. De ondergetekende verwacht, dat een verdere verbetering van de huisvestingsmogelijkheden geleidelijk een invloed ten goede op het verloop zal uitoefenen. Deze verbetering kan echter slechts zeer langzaam intreden. Wel worden regelmatig nieuwe woningen ter beschikking gesteld, doch anderzijds vallen voortdurend woningen af, welke bezet zijn door marinepersoneel, dat om enigerlei reden de dienst verlaat. Ook komt het veelvuldig voor, dat bij overplaatsing van marinepersoneel de betrokken woning door het gemeentebestuur niet meer aan een ander marinegezin wordt toegewezen. Het gaat hier om een probleem, hetwelk gedurende nog een reeks van jaren de voortdurende aandacht zal moeten hebben. De ondergetekende kan de verzekering geven, dat alles in het werk wordt gesteld om tot een voor het personeel zo gunstig mogelijk resultaat te komen. De gezondheidstoestand van het personeel der Koninklijke Marine, zowel hier te lande als in de Overzeese Rijksdelen, is zeer bevredigend.
B. Toelichting op de artikelen Artikelen voor personeelsuitgaven. De formatie-sterkte van het burgerpersoneel, geplaatst bij het ministerie, de bedrijven, de militaire inrichtingen, het loodswezen en de hydrografie, is dezelfde als die, welke in de begroting voor het jaar 1958 is opgenomen, nl. 8985 man. Bij de bedrijven en het loodswezen is enige uitbreiding nodig; daartegenover wordt de bezetting van verschillende afdelingen van het ministerie teruggebracht. De ervaring leert echter, dat steeds een aantal vacatures bestaat; om die reden is rekening gehouden met een gemiddeld aanwezige sterkte van 8900 man. Aan de raming van de uitgaven voor bezoldiging van het militaire personeel ligt een sterkte van 22 000 man ten grondslag. De salariswijzigingen, welke sedert het opstellen der vorige begroting zijn doorgevoerd, hebben geleid tot het verhogen van de ramingen. Bij de hierna volgende artikelsgewijze toelichting is dit niet telkenmale afzonderlijk aangegeven. Rijksgebouwendienst. Vanaf 1 januari 1955 werd de door deze dienst ten behoeve van de Koninklijke Marine uit te voeren nieuwbouw gefinancierd ten laste van hoofdstuk IX A der rijksbegroting. De daarmede gemoeide bedragen werden in mindering op het defensieplafond gebracht. Vanaf 1 januari 1958 zal de financiering dezer werken echter weer ten laste van hoofdstuk VIII B geschieden. Ook de uitgaven wegens huur van gebouwen zullen weer verrekend worden. Een en ander komt in de thans voorliggende ramingen uit. Verplichtingen, waarvoor nog geen begrotingsgelden zijn aangevraagd. Bij voorgaande begrotingen werd reeds tot uitdrukking gebracht, dat op onderscheiden artikelen verplichtingen zouden worden aangegaan, die eerst in volgende dienstjaren tot uitgaven zouden leiden. Ook in het voorliggende wetsontwerp is zulks geschied.
Uit dezen hoofde zullen per ultimo 1959 voor de hierna volgende artikelen, tot de daarbij vermelde bedragen, verplichtingen kunnen zijn aangegaan, die eerst ten laste van volgende begrotingen als uitgaven zullen verschijnen: Artikel 23 Aanbouw van schepen ƒ 43 690 000 25 Materiële uitgaven van de rijkswerf te Den Helder 350 000 26 Herstelling van schepen door particulieren 39 000 000 28 Nautisch-technisch materieel 500 000 30 Vliegtuigen 1 750 000 33 Bewapening 10 322 000 34 Nieuwbouw gebouwen enz 7 400 000 40 Uitrusting van schepen enz 1 000 000 42 Elektronisch materieel 3 000 000 70 Pensioenen 4 000 000 75 Kleding 1 000 000 80 Betonningsvaartuigen 250 000 Totaal
ƒ 112 262 000
Artikel 4. Materiële uitgaven van algemene aard voor het ministerie. Het verschil tussen de voor 1958 en 1959 opgenomen bedragen is als volgt te verklaren: a. de huur van gebouwen komt weer ten laste van de marinebegroting; b. de mechanisatie van personeels- en salarisadministratie (deze is bij de Rijks Mechanische Administratie ondergebracht) brengt kosten met zich, die op het onderhavige artikel dienen te worden verantwoord; hiertegenover staat echter een personeelsvermindering, die bij artikel 3 tot uitdrukking komt; c. vervanging van een aantal kantoormachines. Artikel 6. Commissies. De in het verleden ten laste van dit artikel gebrachte uitgaven wettigen een verlaging van het uit te trekken bedrag. Artikel 7. Gratificaties en uitkeringen, welke de Minister van Marine nodig of op grond van billijkheid verschuldigd acht. De grootte der uitgaven, in vorige jaren ten laste van dit artikel gebracht, noodzaken een hoger bedrag op te nemen dan tot nu toe geschiedde. Artikelen 8 en 10. Uitkeringen ingevolge de spaarregeling en bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen. De ramingen voor deze artikelen zijn afgesteld op de gedachte aantallen in vaste dienst te benoemen personeel. Artikel 18. Bijdragen. Voor een nadere toelichting op de uitgetrokken bedraaen moge verwezen worden naar de hoofdstukken V, VI, VIII A en IX B der rijksbegroting. De bijdrage in de kosten van het Code Coördinatie Bureau was in de begroting voor het dienstjaar 1958 onder artikel 17 opgenomen. Artikel 19. Materiële uitgaven van het zeekadettenkorps. De belangstelling voor het werk van het zeekadettenkorps neemt toe; om die reden is het uitgetrokken bedrag in geringe mate verhoogd. Artikel 23. Aanbouw en aanschaffing van schepen. Voor de afbetaling van de koopsom van Hr. Ms. „Karel Doorman" is een laatste termijn opgenomen. Voor de bouw van de 6 onderzeebootjagers-1949 zal, behalve het thans opgenomen bedrag, in de volgende begroting een slottermijn worden aangevraagd. De opgenomen bedragen voor de bouw van 2 onderzeeboten en 16 ondiepwatermijnenvegers zijn afgesteld op de in 1959 te verwachten betalingstermijnen, waarbij voor wat laatstgenoemde schepen betreft, rekening is gehouden met de van de
8 Amerikaanse regering terug te ontvangen bedragen (50 % der kosten). Artikelen 24 en 25. Pcrsonelc- en materiële uitgaven van de rijkswerf. De personeelssterkte van dit bedrijf kan enigermate worden verminderd. Bij het opstellen der ramingen is rekening gehouden met uit te voeren werk ten behoeve van andere departementen en van eigen diensten waarmede verrekening geschiedt. Uit dien hcofde zullen bedragen van f 2 600 000 en f 4 100 000 op de onderhavige artikelen worden teruggeboekt. Het bedrag der aan te gane verplichtingen, waarvan de financiering eerst in een volgend dienstjaar plaats vindt, is gesteld op f 350 000. Artikel 26. Herstelling van schepen door particulieren. Teneinde de voorbereidende werkzaamheden, verbonden aan de inbouw van installaties voor geleide projectielen aan boord van de kruisers, ter hand te kunnen nemen, is onder dit artikel esn bedrag van f 1 500 000 opgenomen. Het onderhoud van de in Nederlands Nieuw-Guinea gestationeerde schepen zal, zoveel mogelijk, worden uitgevoerd door de gouvernementswerf te Manokwari. Van de aan te gane verplichtingen zal een bedrag van f 500 000 eerst in een volgend dienstjaar behoeven te worden gefinancierd. Artikel 27. Personeelsuitgaven van de verificatie van de rijkszee- en luchtvaartinstrumentcn. De omvang van de werkzaamheden, uit te voeren voor derden — in hoofdzaak ten laste van hoofdstuk VIII A der rijksbegroting — is zodanig, dat een vermindering van de bezetting tot 240 man verantwoord is. Artikel 28. Materiele uitgaven nautisch-technisch materieel. De opbouw van de voorraden nautische instrumenten en onderde'en is in een zodanig stadium gekomen, dat thans uitsluitend fondsen behoeven te worden uitgetrokken voor de aanvulling van het geraamde verbruik. Voorshands werd voor 1959 — in tegenstelling met voorgaande jaren — geen bedrag geraamd voor de huur van een ..dccca-chain" ten behoeve van hydrografische opnamewerkzanmheden in de wateren rond Nederlands Nieuw-Guinea. Indien deze werkzaamheden, welke plaats vinden onder verrekening met het ministerie van Zaken Overzee, echter in enige vo'-m gecontinueerd zullen moeten worden, zal hiervoor t.z.t. alsnog een bedrag worden aangevraagd. Van de aan te gane verplichtingen zal een bedrag van f 500 000 eerst in een volgend dienstjaar behoeven te worden gefinancierd. Artikel 29. Personeelsuitgaven van het marine-luchtvaarttechnisch bedrijf. De personeelsbezetting van dit bedrijf bes! at uit burgers en militairen. Nu het mogelijk blijkt een groter aantal burgers aan te trekken, is deze sterkte verhoogd van 125 tot 165 man; de militaire bezetting wordt evenredig verminderd. Artikel 30. Vliegtuigen. Voor de vliegtuigen, welke onder M.D.A.P. werden toegewezen, zijn belangrijke hoeveelheden onderdelen verkregen. De kosten van herstelling en onderhoud worden daardoor aanzienlijk verlicht. Van de aan te gane verplichtingen zal een bedrag van f 1 750 000 eerst in een volgend dienstjaar behoeven te worden gelinancierd. Artikel 32. Personeelsuitgaven ven de bewapeningswerkplaatsen. Het onderhoud van de apparatuur van de nieuwe nieuwe vloot vergt voor deze werkplaatsen een uitbreiding van personeel. Voor 1959 is de bezetting gesteld op 742 man. Artikel 33. Materiële uitgaven bewapening. Behalve de normale, jaarlijks terugkerende, uitgaven op bewapcningsgebied, is in het onderhavige artikel opgenomen een eerste ter-
mijn, groot f 678 000, voor de vervanging van kleine wapens. De aanwezige wapens zouden in de eerstkomende jaren grote sommen voor onderhoud en revisie vergen, terwijl daarna toch tot vervanging zal moeten worden overgegaan. Het komt daarom doelmatiger voor om reeds thans deze vervanging — en geleidelijk — ter hand te nemen, temeer waar deze door de NAVO wordt aanbevolen. Met de totale vervanging is een bedrag van ongeveer 7 miljoen gulden gemoeid. De uitgaven voor koopvaardijbescherming (in hoofdzaak onderhoud van geschut) zijn niet meer op een afzonderlijk artikel uitgetrokken, doch in de raming van dit artikel opgenomen. Met opdrachten, in 1959 te plaatsen, doch daarna te financieren is een bedrag van f 4 000 000 gemoeid. Artikel 34. Nieuwbouw, onderhoud en huur van gebouwen en terreinen. Zoals reeds hiervoren aangegeven, wordt de financiering van door de Rijksgebouwendienst uit te voeren werken, wederom via de marinebegroting geleid. Deswege is een afzonderlijk begrotingartikel (overeenkomende met artikel 36/1958) niet meer vereist. Ter nadere toelichting van het uitgetrokken bedrag, moge — onder verwijzing naar de specificatie van dit artikel in de Uitgewerkte en Toelichtende Staat — het volgende dienen: ad 1. Binnen 2 jaar zal de onderzeedienst Rotterdam moeten verlaten en Den Helder als basis krijgen. Alsdan is daar een accuwerkplaats nodig. Hiervoor wordt een deel van de bestaande opslagruimte van de pyrotechnische werkplaats bestemd; ter vervanging daarvan worden enkele magazijnen bijgebouwd. De totale kosten, geraamd op f 3 800 000, worden over 2 jaren verdeeld. ad 2. Het aangevraagde bedrag is nodig voor het op diepte houden der haven. ad 3. De aangevraagde som zal worden bestemd voor het treffen van enige voorzieningen, nodig in verband met het spreiden der vloot over verschillende havens. ad 5. De post huren wordt in den vervolge wederom met de Rijksgebouwendienst verrekend. Van de aan te gane verplichtingen zal een bedrag van f 3 500 000 eerst in een volgend begrotingsjaar behoeven te worden gefinancierd. Artikel 35. Overige materiële uitgaven ge bc uw en en terreinen. De stijging van deze kosten is een gevolg van prijsverhoging van brandstoffen, elektriciteit, gas en water. Artikel 37. Materiële uitgaven voertuigen. De vervanging van het wagenpark, zowel in Nederland als Overzee, geschiedt volgens een vastgesteld schema, waarbij telkenmale tegenover elkaar afgewogen worden de uitgaven, verbonden aan de nieuwe aanschaffing en die van een grondige revisie. Dit brengt met zich, dat niet steeds een vast bedrag per jaar voor dit onderwerp kan worden opgebracht. Artikel 39. Materiële uitgaven van de marine-magazijns- en inventarisdienst. In de raming voor dit artikel komt, evenals dit bij vorige artikelen het geval was, tot uitdrukking dat de huur van gebouwen is opgenomen. Voorts is voor vervoer van goederen van en naar de schepen en militaire inrichtingen, evenals voor vervoer van en naai overzee, een hoger bedrag opgenomen dan in voorgaande bcgrotingen het geval was. Artikel 40. Uitrusting van schepen, diensten en inrichtingen aan de wal. De omvang van de voor dit onderwerp aan te gane verplichtingen is vrijwel gelijk aan die van de lopende begroting. Het verschil in de ramingen voor 1958 en 1959 vindt zijn verklaring daarin dat de levertijden voor vele goederen, bestemd voor gebruik aan boord van schepen en b ; j diensten en inrichtingen aan de wal teruglopen, zcdat slechts met een bedrag van f 1 000 000 als financiering in volgende jaren rckcning behoefde te worden gehouden.
9 Artikel 41. Personeelsuitgaven van het marine-elektronisch bedrijf. De personeelssterkte is in verband met uitbreiding van werkzaamheden verhoogd tot 600 man. Artikel 42. Materiele uitgaven elektronisch materieel. Het verbruik van dit materieel vergt een vrijwel gelijke som als in de thans lopende begroting werd geraamd. In verband met lange levertijden zal een bedrag van f 3 000 000 echter eerst in een volgend jaar behoeven te worden gefinancierd. Artikel 43. Brandstoffen, smeermiddelen, elektriciteit, gas en water voor schepen. In het jaar 1959 zullen meer schepen in de vaart zijn dan in de voorafgaande jaren het geval was. In de raming van dit artikel komt zulks tot uitdrukking. Artikel 44. Voorzieningen in verband niet het ontmagnetiseren van koopvaardijschepen. Voor dit onderwerp zijn wcderom fondsen aangevraagd. De op vorige begrotingen bcschikbaar gestelde bedragen zullen eind 1958 praktisch geheel verbruikt zijn. Van het totale programma ad f 25 miljoen is nu f 15 miljoen in de begrotingen opgenomen, zodat na 1959 nog f 10 miljoen zal moeten worden verwerkt. Het voor Nederlandse rekening komende deel hiervan is f 4 miljoen. Artikelen 45 en 46. Personele' en materiële uitgaven marine-wakerskorps. De sterkte van het korps dient een geringe uitbreiding te ondergaan; de materiële uitgaven behoeven geen wijziging. Artikel 48. Personeelsuitgaven militair personeel. Zoals reeds in de vierde alinea van onderdeel B. van deze toelichting werd medegedeeld, is de sterkte van het militaire personeel der zeemacht voor 1959 gesteld op 22 000 man. Artikel 50. Verplaatsing van personen en goederen. Het grootste gedeelte van het nodig geachte bedrag is bestemd voor het aflossen van het overzee dienend personeel. Verder worden ten laste van dit artikel gebracht alle reiskosten van het militaire personeel, benevens de uitkeringen bij verplaatsing. Artikel 52. Materiële uitgaven inlijving en aanneming. In de loop van 1959 zullen enkele inlichtingenboekjes herdrukt moeten worden, zodat het geraamde bedrag iets afwijkt van het op de lopende begroting beschikbare. Artikelen 53 tot en met 57. Opleidingen. Het verschil tussen de voor dit onderwerp voor de jaren 1958 en 1959 uitgetrokken bedragen komt voornamelijk tot uitdrukking in de bijdrage, welke aan hoofdstuk VIII A der rijksbegroting verschuldigd is voor opleiding van personeel. Deze bijdrage kon met f 500 000 worden verminderd. Artikel 59. Specifieke uitgaven voor de geestelijke verzorging. Ten behoeve van de arbeid van de vlootgeestelijken is een aantal jaren aaneen f 66 000 beschikbaar voor de uitgave van periodieken, de verspreiding van lectuur, enzovoorts. Gezien de algemene prijsstijging en die van de kosten van drukwerk in het bijzonder, is genoemd bedrag verhoogd tot f 80 000. Artikel 61. Materiële uitgaven van het bureau geneeskundige dienst. Ook bij dit artikel is in deze begroting wederom een bedrag voor huur van het gebouw opgenomen. Artikel 64. Geneeskundige verzorging van militairen en hun gezinnen. De kosten van de geneeskundige verzorging vertonen een stijgende tendens. Omdat tevens aan de vergoeding van kosten van tandheelkundige hulp enige uitbreiding zal worden gegeven, moest het totaal van dit artikel hoger worden gesteld dan voor 1958. Artikel 66. Algemene ontwikkeling, sport en ontspanning. De verhoging van dit artikel is ontstaan, doordat thans een bedrag is opgenomen voor het verzenden van films van en naar overzee.
Deze kosten waren ten onrechte tot dusver niet op dit artikel verantwoord. Voor bijdragen aan internationale militaire sportwedstrijden, alsmede voor recreatie van overzeedetachementen en schepen op buitenlandse reizen zijn hogere bedragen opgenomen dan in 1958. Artikel 67. Subsidies. Voor een nadere specificatie en een toelichting op de raming, moge worden verwezen naar de overeenkomstige post in de begroting van hoofdstuk VIII A der rijksbegroting. Artikel 68. Woningbouw. De huisvesting van het marinepersoneel is een van de onderwerpen, die voortdurend zorg biedt. In overleg met het ministerie van bouwnijverheid en volkshuisvesting wordt voortdurend getracht om óók bij de bouw van niet-woningwetwoningen een aantal, tegen een redelijke huur, voor het marinepersoneel toegewezen te krijgen. Alsdan zal mogelijk een deel van de bouwsom voor rijksrekening genomen dienen te worden. Het onderhavige artikel is daartoe — voorshands met een memoriepost — opgenomen. Zonodig zal bij suppletore wet een bedrag worden aangevraagd. Artikel 69. Personeelsuitgaven burgerpersoneel, niet elders vermeld. De sterkte van het personeel, wier salaris ten laste van dit artikel wordt gebracht, is in geringe mate verminderd. Een deel van dit personeel, in vorige jaren uitgezonden naar Nederlands Nieuw-Guinea ter assistentie bij de opbouw der kampementen aldaar, is gerepatrieerd, zodat de salarislast lager kon worden geraamu. Artikel 70. Pensioenen, onderstanden en andere vaste uitkeringen. De toeslagen, welke in de loop der jaren toegekend zijn op de pensioenen van weduwen en wezen van gewezen militairen der zeemacht, zijn — voor wat het tijdvak 1951/ 1956 betreft — nog nimmer ten laste van de marinebegreting gebracht. Het ligt in het voornemen verrekening van het totaalbedrag, circa f 8 000 000, te doen plaatsvinden in de jaren 1959 en 1960. Een eerste termijn is thans opgebracht. Artikel 74. Voeding en bewassing. De rantsoenprijzen voor Nederland, de Nederlandse Antillen en Nederlands NieuwGuinea zijn gesteld op respectievelijk f 1.58, f2,67 en f3.15 per persoon per dag. Artikel 75. Kleding en uitrusting. Een deel van de in de loop van 1959 te plaatsen opdrachten zal eerst in het jaar 1960 worden afgeleverd; bij de vaststelling van het uit te trekken bedrag is daarmede rekening gehouden. Artikel 76. Personeelsuitgaven voor de dienst van het loodswezen, enz. De personeelsbezetting van de dienst van het loodswezen dient met 26 man te worden uitgebreid. In dit aantal is begrepen een groep werksters (14) waarvan het salaris tot nu toe verantwoord werd ten laste van een der artikelen voor materiële uitgaven, hetgeen onjuist voorkwam. Het in de bijlage I opgenomen aantal loodspersoneel is afgesteld op de omvang van de scheepvaart gedurende het eerste halfjaar 1958. Bij vermeerdering daarvan zal aan een verdere uitbreiding niet kunnen worden ontkomen. Artikel 78. Voeding en be wassing voor de dienst van het loodswezen, enz. De uitgaven over 1957 hebben doen zien, dat verwacht kan worden dat het voor 1958 uitgetrokken bedrag aanvulling behoeft. De raming voor 1959 is om die reden hoger gesteld. Artikel 79. Loods- en afhaalvaartuigen. Enkele loodsvaartuigen en afhaalboten behoeven in 1959 extra voorzieningen; het betreffende onderdeel is derhalve f 60 000 hoger gesteld dan voor 1958. Daartegenover is, als gevolg van een daling van de olieprijzen, voor brandstof een lager bedrag uitgetrokken kunnen worden.
10 Artikel 80. Betonnings- en verlichtingsvaartuigen; lichtschepen. Ook voor dit artikel kon de post brandstoffen lager worden geraamd. De vervanging van bctonningsvaartuigen zal worden voortgezet. Voorshands zal hiervoor f 750 000 per jaar worden uitgetrokken. Artikel 81. Gebouwen en terreinen voor de dienst van het loodswezen, enz.; lichttorens. Het opgenomen bedrag omvat de jaarlijks terugkerende kosten van onderhoud, herstelling en huur, benevens enkele voorzieningen ten behoeve van de kustverlichting. Artikel 82. Specifieke uitgaven voor de eigen uitvoering van de dienst (betonning). De raming voor dit artikel is afgestemd op hetgeen aan boeien, tonnen en kettingen vervangen dient te worden en op de grootte der daarvoor beschikbare voorraden.
Artikelen 83 en 84. Personele- en materiële uitgaven van de dienst der hydrografie. De personeelsbezetting van deze dienst vertoont ten opzichte van die voor 1958 een geringe stijging. Voor de materiële uitgaven is een bedrag opgenomen, hetwelk lager is dan voorgaande jaren. Dit komt verantwoord voor, gezien de uitkomsten van 1957. Enkele overzichten van de sterkte van het burgerpersoneel zijn als bijlage bij deze memorie gevoegd. De Minister van Marine. C. STAF. minister voor defensie.