33
Zitting 1970-1971 - 10 9 0 0 R I J K S B E G R O T I N G V O O R H E T D I E N S T J A A R 1971 H O O F D S T U K XI - V O L K S H U I S V E S T I N G E N RUIMTELIJKE O R D E N I N G BIJLAGEN I T/M VII V A N D E MEMORIE V A N T O E L I C H T I N G NR. 3
BIJLAGE I PERSONEEL RESSORTERENDE ONDER HET DEPARTEMENT VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Artikel en omschrijving
Totaal aantal 1971
Artikel en omschrijving 1970
Ministerie 2 Algemene Leiding Secretaris-Generaal Raadadviseur Commies (A) Kamerbewaaraer Overig personeel Totaal Afdelingen van Algemene Aard Organisatie Hoofdadministrateur . . . . Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Commies (A) Adj."Commies (A) Overig personeel Totaal Financiële Zaken Hoofdadministrateur Administrateur Accountant Referendaris (2e kl.) Hoofdcommies (A) Commies (A) Adj.commies (A) Overig personeel Totaal Economische Zaken Hoofdadministrateur Administrateur Referendaris (2e kl.) Hoofdcommies (A) Overig personeel Totaal Juridische Zaken Directeur Hoofdadministrateur Administrateur Referendaris (2e kl.) Hoofdcommies (A) Commies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal
. . . .
1 1 1 5 14 22 17 76
1 2 15 22 16 51
137
108
. . . . . . . .
. . . . . . . .
1 3 3 12 5 26 3
13 5 29 3
13
13
60
70
1 3 3
1970
213
209
1 1 4 6 3 5 8
1 1 4 5 3 4 7
Totaal Bureau van de Adviseur ten behoeve van de Raad van State Raadadviseur Administrateur Ingenieur (Ie kl.) Referendaris (2e kl.) . . . Hoofdcommies (A) . . . . Commies (A) Overig personeel
28
25
1 4 2 1 4 6 3
1 2 3 2 3 7 2
Totaal Huuradviescommissies Secretaris Referendaris (2e kl.) . . . Hoofdcommies (A) . . . . Opzichter voor bijz. diensten Commies (A) Opzichter A/B Adj."Commies (A) . . . . Overig personeel
21
20
25 1 2
25
12 34 17 84
12 30 17 75
Totaal 14 Civiele Verdediging Administrateur Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten Overig personeel
176
160
1 1 1 1
1 1 1 I
Totaal Totaal Ministerie
4 670
4 620
. . . . . . . . . .
1971
1970
1 2 2 1 1 1 1 1
1 3 — — 1 1 — —
25 Volkshuisvesting en Bouwnijverheid
162
. . .
Totaal aantal
Artikel en omschrijving
1 1 4 12 19 11 165
Totaal . Voorlichting Hoofdadministrateur Administrateur Referendaris (2e kl.) Hoofdcommies (A) . Commies (A) Adj.-commies (A) . Overig personeel . 10
. . . .
1971
Personeel en Algemene Zaken Hoofdadministrateur . . . . Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Commies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel
5
Totaal aantal
1 1 2 12
19 12
1
Algemene Leiding Directeur-Generaal Directeur Hoofdingenieur-directeur Hoofdingenieur (A) . . Hoofdadministrateur . . Administrateur Hoofdcommies (A) . . Commies (A)
. . . . . . . .
Totaal Algemeen Secretariaat Hoofdadministrateur . . . . Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Commies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal
10
1 2 7 3 1 6
1 2 5 3 1 7
20
19
Sanering Hoofdadministrateur . . . . Hoofdingenieur (A) Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Techn. hoofdambt. voor bijz. diensten Hoofdcommies (A) Techn.hoofdambt. (Ie kl.) . . Hoofdopzichter Commies (A) Opzichter A/B Adj."Commies (A) Overig personeel Totaal Stedebouwkundig Onderzoek Hoofdadministrateur . . . . Hoofdingenieur (A) Wetensch. hoofdambt. (A). . Ingenieur (Ie kl.) Wetensch. ambtenaar (Ie kl.) Commies (A) Overig personeel Totaal
1 1
16
8
1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 2 1
34 Artikel en omschrijving
Sociaal Economisch Onderzoek Wetensch. hoofdambt. (A). . Administrateur Wetensch. ambt. (Ie kl.). . . Referendaris (2e kl.) . . . . Techn. hoofdambt. (Ie kl.) Commies (A) Opzichter A/B Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal Financiering Woningbouw Hoofdadministrateur . . . . Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Adj.accountant (Ie kl.) . . . Commies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal Consulent voor Bejaardenhuisvesting Hoofdadministrateur . . . . Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Overig personeel Totaal
Totaal aantal
Artikel en omschrijving
1971
1970
5
4 1 2
2 1 3
1 3 1 2
3 7 22
5 19
1 3 6 15 2 35 47 82
1 3 6 10 2 45 50 75
191
192
1 1
1
1
1 1
Consulent voor Woningbouw^ corporaties Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal Technisch Onderzoek Hoofdingenieur-directeur . . Hoofdingenieur (A) Hoofdarchitect (A) Ingenieur (Ie kl.) Architect (Ie kl.) Techn. hoofdambt. (Ie kl.) . Hoofdcommies (A) Hoofdopzichter Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Commies (A) Opzichter A/B Overig personeel Totaal Bouwprogrammering en Uitvoering Hoofdingenieur-directeur . . Hoofdadministrateur . . . . Administrateur Techn. inspecteur Techn. hoofdambt. voor bijz. diensten Techn. hoofdambt. (Ie kl.) . Hoofdcommies (A) Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Commies (A) Opzichter A/B Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal
Algemene Inspectiezaken Administrateur Ingenieur (Ie kl.) Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) . . . . Totaal Directie Bouwnijverheid Directeur Hoofdingenieur-directeur . . Hoofdadministrateur . . . . Hoofdarchitect (A) Hoofdingenieur (A) Administrateur Techn. inspecteur Referendaris Architect (Ie kl.) Ingenieur (Ie kl.) Techn. hoofdambt. voor bijz. diensten Techn. hoofdambt. (Ie kl.) . Hoofdcommies (A) Hoofdopzichter Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Opzichter voor bijz. diensten. Commies (A) Opzichter A/B Tekenaar A (Ie kl.) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal
Totaal aantal
Artikel en omschrijving
1971
1970
1 1 1 1
1 2 1 —
1 1 1 1
5 1 2 1 3 3 2 11 3
1 8 4 6 13 1 4
11 83
—
Directies in de provincies Hoofdingenieur-directeur . , Hoofdingenieur (A) Techn. inspecteur Ingenieur (Ie kl.) Referendaris (2e kl.) . . . . Techn. hoofdambt. voor bijz diensten Techn. hoofdambt. (Ie kl.) Hoofdcommies (A) Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Commies (A) Opzichter A/B Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal
8 42 15 1 12 39 27 87 43 165 464
460
36
Totaal Volkshuisvesting en Bouwnijverheid
825
809
1 1 1 2
44 Rijksplanologische Dienst Algemene Leiding Directeur Overig personeel Totaal
1 1 2
2 5 2 1 4 2 3 13 4 9 50
Algemene Zaken Directeur Hoofdadministrateur . . . . Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Commies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal
1 3 2 11 3 8 5 35 68
11 3 6 5
11 4 4 1 5 7 40 14 3 8 34 25 90 46 16S
1 2 3 11 2 8 5 27 59
Stadsgewesten Directeur Wetensch. hoofdambt. (A). . Administrateur Wetensch. ambt .(Ie kl.). . . Techn. hoofdambt. voor bijz. diensten Techn. hoofdambt. (Ie kl.) Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Opzichter A/B Tekenaar A (Ie kl.) Overig personeel
Totaal aantal 1971
1970
1 1 1 6
3 3
1 1
4 1 3 3
2 4 1 3 3
Totaal Infrastructuur en Stadsreconstructie Directeur Hoofdadministrateur . . , Administrateur Wetensch. ambt. (Ie kl.). , Referendaris (2e kl.) . . Techn. hoofdambt. (Ie kl.) Hoofdcommies (A) . . . . Techn. ambt. (Ie kl.) . . Commies (A) Opzichter A/B
22
20
1 3 5
1 2 6 5
1 3 2 1
—-
Totaal Inspecties voor de Ruimtelijke Ordening Hoofdingenieur voor bijz. diensten Hoofdadministrateur . . . . Hoofdingenieur (A) Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Techn. hoofdambt. (Ie kl.) Hoofdcommies (A) Commies (A) Overig personeel
26
18
4 1 — 4 6 5 2 2 10
2 1 2 4 6 5 2 3 10
Totaal Sociale- en Economische Ontwikkeling Directeur Hoofdadministrateur . . . . Wetensch. hoofdambt (A) . . Administrateur Wetensch. ambt. (Ie kl.). . . Hoofdcommies (A) Commies (A) Overig personeel
34
35
Totaal Bureau voor de Wetenschappelijke Atlas van Nederland Administrateur Tekenaar A (Ie kl.)
24
Totaal Totaal Rijksplanologische Dienst 49 Rijksgebouwendienst Algemene Leiding Directeur-Generaal . . . Rijksbouwmeester . . . Administrateur Adj.-commies (A) . . . Totaal
8 1 1
1 2 1
1 1 3 2 8 4 2 3 22
1 3 4
4
180
160
1 1
1 1 1 1
1
35 Artikel en omschrijving
Adviescentrum Directeur Hoofdarchitect (A) Hoofdingenieur (A) Ingenieur (Ie kl.) Referendaris (2e kl.) . . . . Bouwk. hoofdambt. (A). . . Hoofdcommies (A) Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Bouwk. ambt. (A) Opzichter A/B Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal . . . . . . Nieuwbouw Directeur Hoofdarchitect (A) Hoofdingenieur (A) Architect (Ie kl.) Bouwk. hoofdambt. voor bijz. diensten Techn. hoofdambt. (Ie kl.) . Bouwk. hoofdambt. (A). . . Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Bouwk. ambt. (A) Commies (A) Opzichter A/B Tekenaar A (Ie kl.) Adj.-commies (A) Adm. ambt. B Ie kl Overig personeel Totaal Constructie Directeur Hoofdingenieur (A) Ingenieur (Ie kl.) Bouwk. hoofdambt. voor bijz. diensten Bouwk. hoofdambt. (A). . . Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Bouwk. ambt. (A) Opzichter A/B Adm. ambt. B Ie kl Overig personeel Totaal
Totaal aantal
Totaal aantal
Artikel en omschrijving
1971
1970
1 1 1 1 1 20 2 6 2 3 2 1 6
1 1 1 — 1 19 2 4 6 2 3 1 6
47
47
1 11 1 4
1 9 1 5
7 1 45 4 9 50 6 9 7 6 — 19
5 1 45 3 8 56 5 11 6 5 1 21
180
183
1 3 1
1 3 —
1 15 1 — 13 5 1 5
1 15 1 2 17 3 1 9
46
53
1971 Installaties Directeur Hoofdingenieur (A) Techn. inspecteur Ingenieur (Ie kl.) Techn. hoofdambt. voor bijz. diensten Techn. hoofdambt. (Ie kl.) . Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Commies (A) Opzichter A/B Adm. ambt. B Ie kl Tekenaar A (Ie kl.) Overig personeel Totaal
Artikel en omschrijving
3 11
4 14 6 6 8 1 14 1 3 9
70
71
4 14 5 9 6 2 11
Juridische adviezen Hoofdadministrateur Administrateur . . Referendaris (2e kl.) Overig personeel Totaal . .
Beleids vorming Hoofdadministrateur . . Administrateur. . . . Referendaris (2e kl.) . . Bouwk. hoofdambt. (A) Hoofdcommies (A). . . Commies (A) Adj.-commies (A) . . . Overig personeel . . .
2 1 2 4 3 2
1 2 1 1 4 2 3
15
15
—
Totaal . . . .
1971
1970
1 1 4 8 6 67
1 1 2 6 6 71
87
87
6 5 1 9 1 2
6 5 — 3 2 4
5
6
1 2 15 18 82 6 9 41 16 127 33 2 86 7 15 4 130
— 2 15 16 68 5 7 40 16 127 33 3 92 7 16 5 133
623
611
Totaal Rijksgebouwendienst .
1075
1075
Totaal-generaal
2750
2664
1970
1 2 1 1
Totaal aantal
Personeel en Financiën Administrateur Referendaris (2e kl.) . . . . Hoofdcommies (A) Commies (A) Adj.-commies (A) Overig personeel Totaal Regionale Directies Regionaal-Directeur . . . . Hoofdarchitect (A) Administrateur Techn. inspecteur Architect (Ie kl.) Hoofddistrictsbouwkundige . Bouwk. hoofdambt. voor bijz. diensten Techn. hoofdambt. voor bijz. diensten Referendaris (2e kl.) . . . Districtsbouwkundige (A) . . Techn. hoofdambt. (Ie kl.) . Bouwk. hoofdambt. (A). . . Hoofdcommies (A) Hoofdopzichter Opzichter voor bijz. diensten. Techn. ambt. (Ie kl.) . . . . Bouwk. ambt. (A) Commies (A) Adm. ambt. A le/2e kl. . . . Opzichter A/B Tekenaar A (Ie kl.) Adj.-commies (A) Adm. ambt. B Ie kl Overig personeel Totaal
BULAGE H OVERZICHT VAN DE WERKELIJKE EN DE GERAAMDE PERSONEELSSTERKTE BIJ HET DEPARTEMENT VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING Geraamd in de begroting
Werkelijke sterkte Organisatie-eenheden 31-12-'68
Totaal . '(
exclusief 85 servicekrachten
.
.
31-12-'69
30-6-'70
602 794 137 1041
605 765 146 1028
2 574
2544
1970
1971
627 784 159 1058
620 809 160 1075
670 825 180 1075
2 628 ] )
2 664
2750
36 BIJLAGE III Overzicht van maatregelen in de loop van 1970 getroffen ter bevordering van de woningbouw - opvoering van het aantal contingentseenheden waarvoor in de sector van de gesubsidieerde particuliere bouw subsidiebeschikkingen kunnen worden afgegeven, met 5000, waarvan 2000 ten behoeve van de bouw door woningbouwcorporaties; - scherpe bewaking van de termijn waarbinnen - na afgifte van een subsidiebeschikking — de bouw een zeker stadium van voortgang moet hebben bereikt. Wordt deze voortgang niet gerealiseerd dan volgt intrekking van de beschikking en uitgifte aan een andere aanvrager. Bij de uitgifte wordt sterk op het realiteitsgehalte van het voornemen tot bouwen van de aanvrager gelet; - uitgifte van de subsidiebeschikkingen zoveel mogelijk in het eerste halfjaar van 1970; - bijzondere opdracht aan enkele daarvoor aangewezen functionarissen om er voor te waken dat noch fysieke capaciteit noch financiële middelen ongebruikt blijven;
dienstplichtfaciliteiten - in overleg met de Minister van Defensie - voor degenen die in de nieuwbouw van woningen werkzaam zijn en blijven, inhoudende vrijstelling van militaire dienst dan wel vervroegde huiswaartszending; in het kader van de nieuwe subsidieregeling „Beschikking geldelijke steun verbetering woningen en woonbuurten" wordt bij wijze van proef voor het a.s. winterseizoen het rijkssubsidie met 20 pet. verhoogd indien begin en einde van de werkzaamheden vallen tussen 1 november en 1 maart. Verwacht mag worden dat deze maatregel een verschuiving van dergelijke werkzaamheden naar de winter teweeg zal brengen waardoor in de overige maanden meer arbeidskrachten voor de nieuwbouw ter beschikking komen; schepping van prikkels ter verkorting van de bouwtijd door b.v. een deel van het rentevoordeel dat zich voordoet als de bouwtijd minder is dan voorzien, aan de aannemer ten goede te laten komen; verhoging van het maximaal toegestane bruto-rendement voor particuliere huurwoningen van 10,4 pet. tot 10,6 pet. met ingang van 1-6-1970.
BIJLAGE IV Paragraaf 6 1.3 uit „De Nederlandse economie in 1973" deel II van het Centraal Planbureau 6.1.3. De conjunctuurgevoelig/leid van de bouwnijverheid De conjunctuurbeweging van de bouwnijverheid kan worden gevolgd door het verloop van twee indicatoren te bezien: de produktie en de werkgelegenheid. Het conjunctuurverloop heeft uiteraard ook invloed op andere grootheden zoals prijzen, lonen en overig inkomen, doch de ontwikkeling van deze grootheden zal niet in de beschouwing worden betrokken. Hiervoor kan worden verwezen naar grafiek VII.6. De ontwikkeling van de produktie zal worden gevolgd aan de hand van grafiek VII.7. Uit deze grafiek blijkt dat de recessies van 1952 en 1958 zich vooral manifesteerden in de weg- en waterbouw en in de woningbouw (vrije sector). De investeringen in gebouwen voor bedrijven vertoonden al vroeger (sinds 1955) een dalend beeld. Een en ander tekent zich het minst duidelijk af in de investeringen in overheidsgebouwen. De recessie van 1967 is in de investeringen niet zichtbaar. Ook de „upswing" blijkt duidelijk uit de grafiek. Opvallend is evenwel dat vooral bij de investeringen in woningen vanaf 1958 tot en met 1963 een stabilisatie (zelfs een lichte stagnatie) plaatsvond als gevolg van de behoedzame conjunctuurpolitiek. De conjuncturele gevoeligheid van de bouwnijverheid wordt in de eerste plaats bepaald door zijn karakter als investcringsgoederenindustrie. Dit soort industrieën is in het algemeen bijzonder conjunctuurgevoelig. Bovendien speelt de lange levensduur van de gebouwen nog een rol. Hierdoor is de nieuwe vraag naar gebouwen groot ten opzichte van de vervangingsvraag, waardoor een conjuncturele terugslag in de algemene vraag hard aankomt. De conjuncturele schommelingen van de gebouwen voor bedrijven worden vooral veroorzaakt door de rentegevoeligheid, terwijl ook afzetverwachtingen een rol spelen (in het bijzonder bij de sectoren nijverheid, handel en verkeer is dit het geval). De rentegevoeligheid heeft ook invloed op de particuliere woningbouw, met name de ongesubsidieerde bouw. De investeringen in weg- en waterbouwkundige werken worden vooral beïnvloed door de financiële positie van de gemeenten. In tijden van kapitaalschaarste kunnen de investeringen in deze sector hierdoor ernstig worden getroffen.
Het verloop van de werkgelegenheid blijkt globaal gesproken de ontwikkeling van de produktie investeringen) te volgen, zoals blijkt uit grafiek VII.8. Een uitzondering moet worden gemaakt voor het jaar 1967. De recessie in dat jaar manifesteerde zich niet in de investeringen; de werkgelegenheid laat daarentegen wel een daling zien. In het algemeen geldt dat de werkgelegenheid conjunctureel gevoeliger is dan de produktie. Dit komt doordat in de baisse vaak een extra stijging van de produktie per man optreedt doordat de wachttijden korter worden, kwalitatief minder geschikte arbeiders het eerst worden ontslagen enz. De produktie daalt hierdoor minder dan de werkgelegenheid. Het blijkt ook dat de werkgelegenheid in de bouwnijverheid conjunctuurgevoeliger is dan in andere bedrijfstakken. Grafiek VII.9 geeft hiervan een illustratie. Deze grafiek toont aan dat in de recessiejaren het aantal werkloze bouwvakarbeiders ook relatief toeneemt. Dit verschijnsel kan worden verklaard uit de algemene conjunctuurgevoeligheid (karakter van investeringsgoederenindustrie enz.) en uit het arbeidsintensieve karakter van de bouwnijverheid. Gezien de belangrijke invloed van de overheid op de bouwactiviteit, zoals behandeld in par. 6.1.2 kan de vraag worden gesteld in hoeverre het overheidsbeleid procyclisch heeft gewerkt. De sectoren waarin de overheidsinvloed het duidelijkst tot zijn recht komt zijn de weg- en waterbouw en de gesubsidieerde woningbouw. De recessies van 1952 en 1958 zijn duidelijk in de investeringen in weg- en waterbouwkundige werken waarneembaar. Voor 1967 geldt dit niet ondanks het systeem der centrale financiering. Alleen voor 1952 en 1958 kan worden gesteld dat het overheidsbeleid in deze sector procyclisch heeft gewerkt. In de gesubsidieerde woningbouw daarentegen is het effect anticyclisch geweest in alle drie recessies, waardoor in de recessiejaren geen daling plaatsvond, noch gemeten aan het aantal vergunningen noch gemeten aan de produktie. Hoogstens kan worden gezegd dat in de gesubsidieerde particuliere bouw sprake was van een zekere stabilisatie in 1958 na een snelle toeneming in de jaren 1955 tot en met 1957. Wel heeft de overheid ter bestrijding van de woningnood in de jaren 1963 en volgende het aantal gesubsidieerde woningen fors opgevoerd, hetgeen een procyclische werking had.
37 Grafiek VII.6 Lonen, prijzen en het overig inkomen minus toegerekend loon zelfstandigen (indices: 1960-100)
Grafiek VII.7 De investeringen per sector en de totale afzet van de bouwnijverheid (excl. architectenhonoraria) (in min gld, 1963) 3000
// // / f 14
2500
II It
r
weg - en waterbouw
/
2000
ij
1500 1000
u bouwnijverheid
500
160 140 120 100 80 60
3000■ 2500 200015001000-
200 180 oveng inkomen minus toegerekend loon zelfstandigen inde bouwnijverheid
160 140
1400
120 1200 100 1000 80 800
60 600
40 400 ■
20
>
I
1953
0_i
,
i
L
1953
- i — i
I
19S8
i
i
i
i
l_
1963
1968
i
i
i
i
I—1_
1958
1963
1968
38 Grafiek VII.8 Loontrekkers in de bouwnijverheid (1000 manjaren) per sector
Grafiek VI 1.9 De geregistreerde arbeidsreserve in de bouwnijverheid in procenten van de totale geregistreerde arbeidsreserve (jaargemiddelden) 35. 30
25
-90
20
-80
15
-70
10
-60
5
■50 -40
■20
15 10 -
niet gecontroleerde werken
180 160 140 120 100
1953
i I i 1958
1963
1968
5
I
I I 1948
1953
J_ 1958
J_
1963
1968
39 Het totaal aantal te bouwen woningen steeg toen van tachtig- naar honderdvijfentwintigduizend. Deze stijging was tot en met 1966 geheel geconcentreerd in de woningwetsector. De toeneming van het aantal te bouwen woningwetwoningen vond plaats nader er na 1958 een daling van het aantal verleende vergunningen voor woningwetbouw was opgetreden. Het opvoeren van het aantal te bouwen woningen heeft evenwel zijn vruchten afgeworpen in het recessiejaar 1967 toen ook de gesubsidieerde particuliere bouw werd opgevoerd, hetgeen uiteraard een positieve impuls voor de werkgelegenheid betekende. De overheid heeft voorts in 1967 ter bestrijding van de werkloosheid (met name buiten de randstad) speciale programma's opgesteld ten bedrage van f 600 min. Op een grotere schaal dan in 1958 was het beleid dus anticyclisch gericht. Het grootste deel van dit bedrag werd aangewend ten behoeve van weg- en waterbouwkundige werkzaamheden, daarnaast vond extra bouw van woningwetwoningen plaats en werd meer aandacht geschonken aan de woningverbetering. Deze laatste werkzaamheden zijn zeer arbeidsintensief. Bij het verloop van de investeringen in gebouwen voor bedrijven komt het duidelijkst naar voren de indirecte invloed van de overheid via de monetaire politiek. Zoals in het voorgaande reeds werd opgemerkt, was vooral de ontwikkeling van de rentestand van grote betekenis. In de jaren na 1963 heeft, tezamen met de opvoering van het aantal te bouwen woningen, aanvankelijk ook de liberalisatie van het rijksgoedkeuringenbeleid procyclisch gewerkt. Heel gauw ging dit evenwel door de gewijzigde conjuncturele omstandigheden in een anticyclisch effect verkeren. De investeringen in gebouwen voor de overheid tenslotte vertonen niet zulk een duidelijk conjunctureel beeld. Wel vindt ook hier een zekere stabilisatie plaats in de jaren 1959 tot en met 1963, terwijl nadien een versnelde groei optreedt. Daarmede geldt ook voor deze sector dat in de jaren 1964
tot en met 1968 een procyclisch effect in een anticyclisch effect ging verkeren. Indien we nu het effect van het overheidsbeleid op de werkgelegenheid in beschouwing nemen, rijst in eerste instantie de vraag uit welke sectoren de grote aantallen werklozen in de recessiejaren 1952 en 1967 afkomstig zijn. Het blijkt dat deze werkloosheid voornamelijk moet worden verklaard door de verminderde activiteit in de weg- en waterbouw, in de ongesubsidieerde woningbouw en in de sector gebouwen voor de nijverheid. Vooral de terugslag van de meer arbeidsintensieve vrije sectorbouw heeft tot het grote aantal werklozen bijgedragen. Alleen in 1958 was de daling in de weg- en waterbouw van grote omvang. Uit het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat behoudens de weg- en waterbouw in de jaren vijftig de werkloosheid niet in de eerste plaats optrad in die sectoren waarin de overheid een directe invloed uitoefent. In die zin kan in het algemeen het effect van het overheidsbeleid t.a.v. de bouw niet als procyclisch worden gekwalificeerd. Wel heeft het overheidsbeleid aanvankelijk procyclisch gewerkt in de jaren 1963 tot en met 1966 toen een geforceerde stijging van de bouwcapaciteit optrad o.m. ter wille van de opheffing van de woningnood. Nadien was het effect van het beleid duidelijk anticyclisch. ven op een wat langere termijn van groot belang zijn voor een evenwichtige groei van de bouwnijverheid. Geconstateerd moet immers worden dat het monetaire instrument momenteel één van de belangrijkste instrumenten is. De bouwnijverheid tendeert daarmede in de toekomst conjunctuurgevoeliger te worden dan voorheen het geval was. Een goede meerjarenplanning van de overheidsuitgaven waarbij programma's gereed worden gehouden ter „bijsturing" in geval van recessies kan in dit verband van grote betekenis zijn.
40 BIJLAGE V RAAD VOOR DE VOLKSHUISVESTING
Adviesnr. 32
Secretariaat: van Alkemadelaan 85, 's-Gravenhage Telefoon (070) 245380* Nr. 1/828 Onderwerp: Eventuele invoering van een mengvorm van objectieve en subjectieve subsidiëring Aan de Heer Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 's-Gravenhage Ten vervolge op Uw brief van 22 juli 1968, waarmede U de Raad voor de Volkshuisvesting advies hebt gevraagd over een mogelijke invoering van een systeem van aanvullende indivU duele subsidies, hebt U bij schrijven van 31 januari 1969 het oordeel van de Raad gevraagd omtrent een eventuele invoering van een mengvorm van objectieve en subjectieve subsidiëring. Volgens Uw laatstbedoelde adviesaanvrage zou de invocring van een mengvorm neerkomen op een vermindering van het overeenkomstig het vigerende systeem toe te kennen subsidie en derhalve leiden tot hogere huurprijzen van de met rijkssteun te bouwen woningen. De bewoners van deze woningen zouden dan — indien zij overeenkomstig de in te voeren regeling voor individuele steun in aanmerking zouden komen — van rijkswege een tegemoetkoming kunnen ontvangen in de hogere kosten van het wonen, welke als uitvloeisel van de onderhavige wijziging van het subsidiebeleid zouden ontstaan. Anders dan de objectieve steun zou de aan een huurder te verlenen huurbijslag worden afgestemd op de individuele omstandigheden van diens gezin. Hierbij valt in de eerste plaats aan het inkomen te denken. Zoals ook tot uitdrukking komt in Uw brief van 31 januari 1969, zou een wijziging van het subsidiebeleid, als bedoeld, van fundamentele aard zijn en moet ook de vraag onder ogen worden gezien welke complementaire maatregelen waren te nemen ten aanzien van de huren van reeds bestaande woningen. Aangezien de invoering van een mengvorm van objectieve en individuele steun het gehele huur- en subsidiebeleid raakt, meent de Raad de z.i. belangrijkste doelstellingen van het thans gevoerde huur- en subsidiebeleid te moeten releveren. Doelstellingen van het huur- en subsidiebeleid Het volkshuisvestingsbeleid en met name de huurprijsbeheersing kan niet los worden gezien van het algemene sociaal-economische beleid van de Regering. In het kader van de aanpas* sing van de woningvoorziening aan dit algemene beleid moet de nieuwbouw op ruime schaal van overheidswege worden gesubsidieerd. Hiermede wordt vooral beoogd: - verbetering van de kwaliteit van de nieuwbouw; - het tot stand brengen van een harmonisch huurpatroon, zowel binnen de bestaande voorraad als ten opzichte van de nieuwbouw; - bevordering van de doorstroming, waardoor goedkope woningen beschikbaar komen voor de huisvesting van gezinnen uit de lagere inkomensgroepen; - bevordering van het cigen-woningbezit. Een belangrijk element van het huidige beleid is, dat bij de jaarlijkse herziening der voor de nieuwbouw toe te kennen
's-Gravenhage, 9 juni 1970.
subsidiebedragen niet alleen in aanmerking wordt genomen het verloop van het huurpeil van gesubsidieerde woningen door de jaarlijkse huurverhogingen met 6 pet., doch ook rekening wordt gehouden met de prijsfluctuaties die bepalend zijn voor het verloop van de kostprijshuur van de nieuwbouw. Het gaat daarbij met name om de ontwikkeling van de grond- en bouwkosten en van de rentevoet. Door dat beleid vormt de overheidssteun een belangrijk stabiliserend element wat betreft de continuïteit in de woningbouw, aangezien prijsfluctuaties in eerste instantie via de overheidssteun worden ,.geneutraliseerd" en vervolgens via de jaarlijkse huuraanpassingen geleidelijk in de huur tot uitdrukking worden gebracht. Dat deze ..genormaliseerde" prijsaanpassing ook voor de hiervoor genoemde doelstellingen van het huuren subsidiebeleid van groot belang is, behoeft geen nader betoog. Het huurpeil der in de onderscheidene sectoren te bouwen woningen moet in een redelijke verhouding staan tot de inkomens van de bevolkingsgroepen waarvoor deze woningen in het algemeen zijn bestemd. In verband hiermede verloopt het toe te kennen subsidie degressief in die zin, dat bij een gegeven aantal verblijfseenheden de jaarlijkse bijdrage lager is naarmate de stichtingskosten van de woningen hoger zijn. Door dit systeem is - zij het op globale wijze - een subjectief element in de subsidieregeling gebracht. De ontwikkeling in de afgelopen jaren Dank zij het sedert 1 januari 1966 gevoerde beleid is de kwaliteit der met rijkssteun te bouwen woningen aanmerkelijk verbeterd. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de toepassing van centrale verwarming in de woningwetsector (31 pet. in 1964, 90 pet. in 1968), de toeneming van de gemiddelde woonoppervlakte van woningwetwoningen (voor eengezinshuizen in 1964 60 m- en in 1968 66 m-, voor woningen in meergezinshuizen in 1964 52 m- en in 1968 59 m2) en de verbetering van de woonomgeving. Het aandeel dat de bouw van eigen woningen uitmaakt van de totale produktie, is in de jaren na 1960 teruggelopen - ongetwijfeld als gevolg van de gestegen rentekosten - van 41 pet. in 1962 tot 30 pet. in 1967. Van 1967 op 1968 bleef het percentage eigen woningen ongewijzigd (30%); van de woningen die in de eerste negen maanden van 1969 zijn gereedgekomen, was 35 pet. bestemd voor bewoning door de eigenaar. De invloed van het hiervoor bedoelde gewijzigde subsidiesysteem, waarbij een stijging van de rentekosten goeddeels door de overheidssteun wordt opgevangen, komt in dat hogere percentage eigen woningen duidelijk tot uitdrukking. Het rentepeil is gedurende de laatste jaren opgelopen tot een voor Nederlandse verhoudingen ongekend niveau. Dat die
41 voor de woningbouw wel zeer ongunstige ontwikkeling geen ernstige verstoring van de continuïteit in de woningproduktie heeft teweeggebracht, is naar het oordeel van de Raad voor een belangrijk deel een gevolg van de stabiliserende invloed van het subsidiebeleid. De ontwikkeling van de rentevoet en de stijging van de grond- en bouwkosten heelt geleid tot een aanzienlijke verhoging van de subsidies voor nieuwbouw. Bij de voorbereiding van de 1 januari 1966 van kracht geworden regelingen is gedacht aan een gemiddelde steun in de orde van f 900 voor woningwetwoningen (bestaande uit de rijksbijdrage, de gemeentelijke bijdrage van 7 pet. en de rentefaciliteit, verbonden aan de 4 pct.-leningen). De in 1970 toe te kennen rijksbijdragen voor de met rijksleningen te bouwen woningen zullen naar globale schatting gemiddeld uitkomen op ruim f 2 000. Het gaat daarbij om woningwetwoningen met gemiddelde stichtingskosten van rond f 40 000 en een gemiddelde kostprijshuur van circa f 4000 per jaar. De voornaamste oorzaak van de hier gesignaleerde toeneming van de overheidssteun moet worden gezocht in de rentekosten. De stijging van het rentepeil in het tijdvak 1965-1969 is ongeveer 2i pet., hetgeen voor de zoeven bedoelde woningwetwoningen een verhoging van de kostprijshuur met rond f 1000 per jaar betekent. Voorts heeft het oplopen van de grond- en bouwkosten gedurende de laatste jaren eveneens gewerkt in de richting van een verhoging van het subsidie. Zouden die stijgingen van de rente en de stichtingskosten zich niet hebben voorgedaan, met andere woorden, was het niveau van de kostprijshuur stabiel gebleven, dan zouden de jaarlijkse huuraanpassingen van 4 pet., c.q. 6 pet. ongetwijfeld een niet onbelangrijke vermindering van de overheidssteun mogelijk hebben gemaakt. De huren van de nieuwbouw hebben de laatste jaren, ondanks de verhoging van de rijkssteun, als gevolg van onder meer de gestegen loonkosten en de verbetering van de kwaliteit forse stijgingen te zien gegeven. Blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde gegevens omtrent de huren van gereedgekomen woningen bedroeg in de jaren 1964— 1968 en de eerste negen maanden van 1969 de gemiddelde huur per maand van de voltooide woningwetwoningen als in het nu volgende overzicht is weergegegeven. Tijdvak
Gemeenteklasse
I f 95
110 122 132 144 164
in i
II ƒ
88
108 111 123 134 152
ƒ
88
98 96 99 116 134
Bij deze gemiddelden zij aangetekend, dat zij betrekking hebben op het zuiver verschuldigde huurbedrag, waarin wel zijn begrepen de vaste vergoedingen wegens een centrale verwarmingsinstallatie, doch niet de bijkomende kosten van portiekverlichting, schoonhouden van het trappehuis e.d. Aangezien deze bijkomende kosten vooral een rol spelen bij de hoogbouw, die de laatste jaren sterk is toegenomen, geven de gemiddelden de werkelijke stijging van de woonkosten niet volledig weer. Met het oog op de hiervoor geschetste ontwikkeling van enerzijds de hoogte van de rijkssteun ten behoeve van de woningbouw en anderzijds de huren van de nieuwbouw, is in de Raad het vraagstuk van de onderscheidene subsidiesystemen ten principale aan de orde gesteld. Objectieve versus individuele steun Wanneer slechts op beperkte schaal subsidie als sociaal geindiceerde steun in de kosten van het wonen zou behoeven te worden verleend, zou naar het oordeel van de Raad een individueel subsidiesysteem voorkeur verdienen boven een objectief systeem. Het zou dan veelal gaan om een relatief gering aantal gezinnen uit de lagere inkomensgroepen, waarvoor de op de
markt geldende huren een te zware belasting van het gezinsbudget betekenen. Door middel van individueel vastgestelde huurbijslagen zouden dan de kosten van het wonen in een redelijke verhouding tot het inkomen kunnen worden gebracht. Ontstaat in een bepaalde sector van de woningmarkt een tijdelijke schaarste doordat in die sector niet voldoende wordt gebouwd of een te gering aantal woningen uit de aanwezige voorraad beschikbaar komt, dan zullen bijvoorbeeld pas gevormde gezinnen ten dele voor hun huisvesting zijn aangewezen op verhoudingsgewijs dure woningen met veelal een voor hen relatief hoog wooncomfort. Ook voor gevallen waarin zich zo'n situatie voordoet, verdient toekenning van individuele huurbijslagen in het algemeen voorkeur boven verlening van subsidie volgens een objectief systeem. Uit het voorgaande moge blijken, dat naar het oordeel van de Raad toepassing van een individueel systeem het meest aangewezen lijkt wanneer de subsidiëring van de woningbouw een marginaal verschijnsel is en daarmee niet wordt beoogd de huren van bepaalde categorieën woningen (bijvoorbeeld de nieuwbouw) aan te passen aan het huurpeil in andere sectoren, doch het primaire doel van de overheidssteun is voor bepaalde, vrij nauwkeurig aan te duiden gezinnen de kosten van het wonen in overeenstemming te brengen met het inkomen. Bij individuele subsidiëring moet de overheidssteun van geval tot geval regelmatig op de omstandigheden van het gezin worden afgestemd. De daaraan verbonden administratieve werkzaamheden vormen mede een bezwaar voor een massale toepassing van die vorm van subsidiëring. Subsidiëring van de woningbouw volgens een objectief systeem ligt in het algemeen het meest voor de hand wanneer bijvoorbeeld het beleid er primair op is gericht de bouw in bepaalde sectoren te stimuleren (te denken valt aan de bouw van volkswoningen, bejaardenwoningen of eigen woningen), of als het erom gaat huurverschillen tussen oudbouw en nieuwbouw te overbruggen. Daar met name het oplopen van het rentepeil een internationaal verschijnsel is, doet de noodzakelijkheid van zo'n overbrugging zich vrijwel overal voor en wordt hiertoe in Europa de nieuwbouw op grote schaal gesubsidieerd. Overigens zijn in vrijwel alle landen waar de subsidiëring van de woningbouw primair gericht is op het object, in het subsidiesysteem bepaalde subjectieve elementen ingebouwd. Als voorbeeld kunnen worden genoemd de voorwaarden op het stuk van inkomen en gezinsgrootte, welke veelal gelden voor toewijzing van met overheidssteun tot stand gekomen woningen. Het vorenstaande houdt in, dat de vraag aan welk subsidiesysteem voorkeur moet worden gegeven, niet in abstracto kan worden beantwoord en dat bij de keuze van het toe te passen systeem onder meer in aanmerking moeten worden genomen: - de actuele situatie op de woningmarkt, welke voor een belangrijk deel is bepaald door het in het verleden gevoerde beleid. Te denken valt aan bijvoorbeeld de verhouding tussen het algemene huurpeil en de kostprijshuur van de nieuwbouw, het huurbeleid met betrekking tot de bestaande voorraad en het kwantitatieve woningtekort; - de aanvaarde doelstellingen van het huisvestingsbeleid en de betekenis van het huur- en subsidiebeleid in het kader van het algemene sociaal-economische beleid van de Regering. Een en ander kan een belangrijk onderdeel zijn van het loon- en prijsbeleid; - de andere instrumenten dan de subsidiëring, welke de overheid ten dienste staan om de doelstellingen inzake de volkshuisvesting te realiseren. In verband met dit laatste kan worden gewezen op: - de minimum-eisen welke kunnen worden gesteld aan de kwaliteit van de nieuwbouw, ongeacht of deze van overheidswege financieel wordt gesteund; - de betekenis die de bouw met rijksleningen, onderscheidenlijk de particuliere bouw voor de woningvoorziening heeft; - de meer algemene sociale voorzieningen ten behoeve van gezinnen met een laag inkomen.
42 Onder de gegeven omstandigheden meent de Raad op grond van de volgende overwegingen een algehele of vrijwel algehele overgang op een systeem van individuele huurbijslagen te moeten ontraden. Afschaffing van de objectieve subsidiëring zou, zoals hiervoor al is opgemerkt, een zeer sterke stijging van de huurprijzen van de nieuwbouw tot gevolg hebben, welke in de woningwetsector in veel gevallen zou neerkomen op een verdubbeling van de aanvangshuur. Aangenomen mag worden, dat ruim de helft van de nieuwbouw wordt betrokken door huishoudens die voorheen reeds zelfstandig waren gehuisvest en door de verhuizing een bestaande woning vrijmaken. Hierna zijn daaromtrent enige gegevens opgenomen. Gevreesd moet worden, dat de zoeven aangeduide sterke huurstijging als gevolg van afschaffing van de objectieve steun zou leiden tot een stagnatie bij de vraag naar nieuwe woningen en derhalve ook bij de doorstroming en dat op deze wijze de continuïteit in de woningproduktie ernstig in gevaar zou worden gebracht. Bovendien zou de verstoring in het huurpatroon, die uit afschaffing van het objectieve subsidie zou voortvloeien, zowel de beoogde harmonisering van de huren als de door de Regering nagestreefde geleidelijke verbetering van de kwaliteit van de nieuwbouw ernstig schaden. Door de grote aantallen van de woningen, die jaarlijks van rijkswege worden gesubsidieerd, zouden de aan individuele subsidiëring inherente administratieve beslommeringen zeer omvangrijk zijn. Naar hiervoor reeds is gezegd, kunnen de stichtingskosten van een nieuwe woningwetwoning op ongeveer f 40 000 worden gesteld en de kostprijshuur op circa f4000 per jaar. Het is zonder meer duidelijk, dat bij het huidige loonpeil een huur van f 4000 per jaar voor het overgrote deel van de gezinnen een te zware belasting zou betekenen. In de sector van de nieuwbouw zou dan individuele subsidiëring op grote schaal geboden zijn. Mengsystemen Bij de discussies welke in de raad naar aanleiding van de onderwerpelijke adviesaanvrage zijn gevoerd, is de vraag aan de orde gesteld, of de thans geldende regelingen hun doel niet voorbijschieten in die zin, dat enerzijds vele der met rijkssteun tot stand gekomen woningen worden betrokken door gezinnen die een hogere huur kunnen betalen, terwijl anderzijds de gezinnen met een laag inkomen in onvoldoende mate worden geholpen. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, zou kunnen worden overwogen een deel der voor subsidiëring van de woningbouw beschikbare middelen aan te wenden voor steun in de individuele sfeer. Blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde gegevens bedroeg de gemiddelde maandhuur van de woningwetwoningen die in 1968 zijn gereedgekomen f134 en van de woningen, gereedkomen in de eerste drie kwartalen van 1969, f 153. Eveneens volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan het gemiddelde maandloon in oktober 1968 van nijverheidsarbeiders van 25 jaar en ouder op circa f 800 worden gesteld. In dit gemiddelde is wel de vakantietoeslag, doch niet de kinderbijslag begrepen. Voorts zijn in mindering gebracht de premies voor sociale verzekeringen, welke bij de heffing van inkomstenbelasting als aftrekpost gelden. Ofschoon die gemiddelden slechts globale indicaties zijn van het door de bewoners aan huur te besteden deel van hun inkomen, wijzen zij erop, dat - mede in aanmerking genomen de loonstijging van 1968 op 1969 ad rond 8 pet. - in de woningwetsector jaarlijks aanzienlijke aantallen woningen worden gebouwd, waarvan de huren betaalbaar moeten worden geacht voor gezinnen die qua inkomen op een lijn gesteld kunnen worden met handarbeiders 1 ) . Anderzijds is de situatie deze, dat voor de laagste inkomens de huren van de nieuwbouw in het 1) Van de in 1968 in Nederland voltooide woningwetwoningen had 43 pet. een huur lager dan f 125 per maand; in de gemeenten, ingedeeld in klasse I, was het overeenkomstige percentage 28. Bij de berekening is het merendeel van de zeer kleine woningen (woningen met 3 vertrekken of minder) buiten beschouwing gelaten.
algemeen een te zware belasting van het gezinsbudget betekenen. In verband daarmee heeft de raad U in zijn brief van 12 maart 1969, nr. 1/648, geadviseerd voor de woningen welke de laatste jaren met rijkssteun tot stand zijn gekomen, een systeem van aanvullende individuele subsidies in te voeren. De aangeduide bezwaren, welke zijn verbonden aan een algehele overgang op individuele subsidiëring, zouden zich - zij het op wat beperkter schaal - eveneens voordoen wanneer de objectieve steun ten behoeve van de nieuwbouw in een betekenende mate werd verminderd. Vooral nu de bouwkosten in het afgelopen jaar als gevolg van onder meer fiscale maatregelen, aanmerkelijk zijn gestegen en de rentevoet - ook internationaal - zeer hoog is, zou een vermindering van het aan de woning gekoppelde subsidie een aanzienlijk risico op het stuk van de continuïteit in de woningbouw meebrengen. In de jaren welke volgden op de bestedingsbeperking van 1957, is duidelijk gebleken hoe moeilijk het is een terugval bij de woningbouw te „herstellen". Een niet minder belangrijk punt is, dat een aanmerkelijk deel van de nieuwbouw wordt bezet door gezinnen die een goedkopere woning vrijmaken. Zou door een verlaging van de rijkssteun het ecart tussen de huren van de aanwezige voorraad en die van de nieuwbouw groter worden, dat zou dat ongetwijfeld nadelige gevolgen hebben voor de doorstroming naar de nieuwbouw en zouden er dus voor de lagere inkomensgroepen minder goedkope woningen uit de voorraad beschikbaar komen dan thans het geval is. Bij een dergelijke gang van zaken zouden meer gezinnen uit de laagste inkomensgroepen moeten worden gehuisvest in nieuwe woningen, waarvan de huren door de vermindering van het objectief subsidie hoger zouden zijn geworden. Die gezinnen zouden dan individueel met huurbijslagen moeten worden geholpen. Volgens de in 1964 en in 1967 door het Centraal Bureau voor de Statistiek ingestelde onderzoeken is in de jaren 1963 en 1964 circa 58 pet. van de nieuwbouw betrokken door huishoudens die voorheen reeds zelfstandig waren gehuisvest en is dat percentage in 1966 gedaald tot 53. Meer recente gegevens staan voor het land als geheel niet ter beschikking. Uit verkregen informaties blijkt, dat in Amsterdam en in Rotterdam na 1966 de doorstroming naar de nieuwbouw verhoudingsgewijs is afgenomen. Gelet op het vorenstaande en eveneens in aanmerking nemende de eerder in dit advies aangeduide stijging van de huren van nieuwe woningwetwoningen, vreest de raad, dat een verdere huurverhoging bij de nieuwbouw, die uit invoering van een zogenaamd mengsysteem zou volgen, een niet te onderschatten belemmering voor de doorstroming zou betekenen. Mede met het oog op de verplaatsing van de bewoners der te vervangen, kwalitatief slechte woningen, is voor de komende jaren juist een toeneming van de doorstroming een dringende noodzaak. Het U door de raad op 12 maart 1969 onder het kenmerk 1/648 uitgebrachte advies inzake aanvullende individuele subsidiëring gaat onder meer uit van het huurpeil van nieuwe woningen volgens het geldende systeem. Voorshands valt niet te overzien in hoeverre de daarbij voorgestelde regeling voor aanvullende individuele steun - waarvan de eerste opzet zijns inziens een min of meer globaal karakter zou moeten hebben — kan worden aangemerkt als adequaat voor het geval op een zogenaamde mengvorm van subsidiëring zou worden overgegaan. Naar de mening van de Raad zou dan ook eerst ervaring met individuele subsidiëring moeten worden opgedaan alvorens een wijziging van het thans geldende objectieve systeem te overwegen. Het verschijnsel, dat met rijkssteun tot stand gekomen woningen worden bewoond door gezinnen die, wat hun inkomen betreft, geen behoefte hebben aan financiële steun van de overheid, doet zich naar het inzicht van de Raad voornamelijk voor bij de bestaande voorraad en niet zozeer bij de nieuwbouw l). Een globale, doch niettemin duidelijke indicatie hiervoor is te vinden in de uitkomsten van het in 1967 inge1) Verwacht mag worden dat de richtlijnen inzake de bestemming van goedkope woningen (circulaire d.d. 7 november 1969) ook van invloed zullen zijn bij de toewijzing van nieuwe woningwetwoningen.
43 stelde onderzoek naar de woningbehoefte. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft aan de hand van de daarbij verkregen gegevens berekend welk deel de huur (bij eigen woningen de voor de heffing van inkomstenbelasting gehanteerde huurwaarde) uitmaakte van het inkomen van het hoofd van het huishouden, onderscheidenlijk de alleenstaande. Zelfs wanneer de huur wordt uitgedrukt in een percentage van het z.g. beschikbare inkomen, blijkt, dat zeer lage huurquotes vooral bij de oudere woningen voorkwamen. Bij circa 18 pet. van de woningen, gebouwd in 1966 en 1967, werd een huurquote van minder dan 10 pet. gevonden. Van de woningen, gebouwd in de jaren 1961-1965, was bij 33 pet. de huurquote in de hierbedoelde zin zeer laag. Bij de woningen uit de jaren 1946-1960 was dit percentage circa 44. Op grond van het vorenstaande meent de Raad, dat het verschijnsel van de bezetting van gesubsidieerde woningen (met vrij lage huren) door gezinnen met een in verhouding tot de huur te hoog inkomen, zich in het bijzonder voordoet bij de woningen die zijn gereedgekomen in de periode 1946-1965. De gemiddelde huren van de zoeven bedoelde categorie woningen liggen thans in de orde van grootte van f 950 a f 1200 per jaar. In aanmerking genomen het kwaliteitsverschil tussen die woningen en de nieuwbouw, kan worden gezegd, dat er een niet onbelangrijk ecart moet zijn tussen de huren van een aanmerkelijk deel van het pakket woningwetwoningen uit de jaren 1946-1965 en de huren van de nieuwbouw. Dit geldt ook voor een niet onbelangrijk aantal in de particuliere sector met rijkssteun gebouwde woningen en de vooroorlogse woningen. De voornaamste oorzaak van de hier bedoelde disharmonie van de huren is ongetwijfeld gelegen in de algemene wettelijke regeling van de huren, welke in feite een regelmatige aanpassing aan de woonwaarde van de individuele woningen in de weg heeft gestaan. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de bouwkosten en van het rentepeil tot het ontstaan van huurverschillen bijgedragen. De bij de algemene huurverhogingen toegepaste differentiaties hebben naar het inzicht van de Raad het ontstaan van huurverschillen niet kunnen voorkomen. Het vraagstuk van de huurharmonisatie zou kunnen worden opgelost door een meer op de afzonderlijke woningen gerichte benadering daarvan. Dit impliceert evenwel een sanering van het huurpatroon, die neerkomt op een herwaardering van de woonwaarde van de aanwezige woningvoorraad. Zouden zich daarbij op ruime schaal sociale problemen voordoen, dan zou het door de Raad voorgestelde systeem van aanvullende individuele subsidiëring niet beperkt kunnen blijven tot de woningen welke de laatste jaren zijn gebouwd. Met het oog op zowel de doorstroming als een doelmatige besteding der ten behoeve van de volkshuisvesting beschikbare overheidsmiddelen, is een sanering van het huurpatroon door een huurharmonisatie noodzakelijk. Een algemene herwaardering van de woonwaarde van de afzonderlijke woningen is in het belang van de volkshuisvesting dringend geboden.
Indien na een harmonisatie van de huren zou blijken, dat dan nog op grote schaal subsidie wordt verstrekt ten behoeve van bewoners die slechts een zeer gering deel van hun inkomen aan huur besteden, zou moeten worden bezien cf individuele huurcorrecties „aan de top", als bedoeld in het advies van de Raad, d.d. 15 augustus 1969, aanbeveling verdient. De Raad is er zich van bewust, dat bij een nadere uitwerking van de hiervoor gelanceerde gedachten zich tal van moeilijkheden zullen voordoen. Hij heeft inmiddels het probleem van de huurharmonisatie in studie genomen. Bij de behandeling daarvan is in het bijzonder aandacht besteed aan de vraag op welke wijze de beoogde harmonisering van de huren gerealU seerd zou kunnen worden. Advies Resumerende adviseert de Raad U voorshands af te zien van invoering van een mengsysteem van objectieve en subjectieve subsidiëring, d.w.z. van een vermindering van de objectieve subsidies volgens het systeem van de thans geldende regelingen en verlening daartegenover van subjectieve subsidies aan hen voor wie de hogere huren, die uit een vermindering van de objectieve subsidies zouden voortvloeien, te bezwaarlijk zouden zijn, en wel op grond van de volgende overwegingen: a. een vermindering van de objectieve subsidies zou tot hogere huren van nieuwe woningen leiden; b. daardoor zou de disharmonie tussen huren en met name tussen de huren van nieuwe woningen en die van oude woningen, groter worden, terwijl vóór alles een harmonisatie van de huren noodzakelijk is; c. de verhoging der huren van nieuwe woningen zou voorts een vermindering van de vraag naar zulke woningen tot gevolg hebben, hetgeen een stagnatie van de zo nodige doorstroming zou betekenen; d. die vermindering van de vraag naar nieuwe woningen zou uiteraard een nadelige invloed op de continuïteit in de woningbouw uitoefenen; e. er zou aan een groot aantal huurders individuele subsidie moeten worden verleend en dit zou omvangrijke administratieve beslommeringen met zich meebrengen, en ƒ. een verantwoorde beslissing omtrent invoering van een mengsysteem, als bedoeld, is eerst mogelijk als met verlening van individuele subsidies, waartoe U per 1 juli a.s. hebt besloten, voldoende praktische ervaring is verkregen. De voorzitter, C. J. G. BECHT De secretaris, S. SPAA
44 BIJLAGE VI Overzicht van de toegekende rijksbijdragen in saneringsplannen van 1 januari 1969 t/m 1 juli 1970 Gemeente
Saneringsgebied
Fase
Almelo Amsterdam
Wierdensestraat e.o Haarlemmer-Houttuinen Kattenburg Nieuwmarkt Zwanenburg
4e
Apeldoorn
Binnenstad Sector IV Kalverstraat e.o Oeverstraat/Eusebiusplein Binnenstad Binnenstad Buitenweg West Oude Wijk e.o Dorp Bozum Zandvoort Hottingabür te Sexbierum Het Fliet te Sexbierum Dorpskern Het Hof Berkel Centrum (aanvulling) Maastrichtsestraat/Nieuwstraat . . . Van Bergenstraat/Zoutstraat e.o. . . Sluisstraat e.o Vestkant Centrum Novelstraat e.o. te Nieuw-Namen. . . Wierdensestraat e.o. (aanvulling) . . A-Centrum-Zuid Commandementsplein e.o Dorpskern Binnenstad Sector la Binnenstad Sector l b Kom Dinteloord Kom Dinteloord Kom Herkingen Bleijenhoek Doelstraat Hellingen Pelserstraat e.o Sarisgang-Vest e.o Kom Druten Ede Noord-Oost Broekseweg C. F. Klaarstraat Bothoven-Zuid Hoofdstraat (aanvulling) Tzum Sector IV Binnenstad Noord Sector I Schoolstraat te Kloetinge (aanvulling) Valckeslot I Zusterstraat/Wijngaardstraat . . . . Zuid-Oost Baanstraat e.o Kom Loosduinen Kortenbos Maairust Loosduinen Oranjeplein e.o
Arnhem Assen Axel Baarderadeel Baarn Barradeel Benschop Bergeijk Berkel en Rodenrijs Boxtel Breda
Breukelen Clinge Dalfsen Delft Delfzijl Denekamp Deventer Dinteloord/Prinsenland Dirksland Dordrecht
Druten Ede Eindhoven Enschede Eijgelshoven Franekeradeel Grave Goes
Gorinchem Gouda 's-Gravenhage
Ie 3e Ie Ie
Bijdragen 290 000,18 400 1 980 4 100 5 300
000,000,000.000,-
2e
1 744 000,634 000,-
Ie
2 124 000.-
3e 4e
1 144 000,4 750 000,-
Ie
144 000, ~ 9 328,-
Ie
184 000.-
2e
682 000,72 000,36 800,-
2e
133 172.316 520.293 068,-
2e
868 000,1 000 000,2 900 000,1 850 000.-
Ie
772 000,146 000,33 722,-
4e
1 616 000,1 670 000,714 000,-
Ie 3e
585 000.948 000,-
Ie 2e
480 000.610 000,-
Ie Ie 4e Ie 4e
1 024 000,744 000,1 132 000,1 520 000,174 000.-
480 000.-
Ie
924 000,-
Ie
3 840 000,-
3e
2 400 000,-
2e
1 300 000,1 585 000.162 000.384 000.-
2e
774 000.700 000,90 000,1 125 000.196 000.2 132 000,-
2e
532 000.-
2e 2e
364 000.2 400 000,1 760 000,6 250 000.-
Ie
45 Gemeente
Saneringsgebied
Fase
Bijdragen
's-Gravenpolder Groningen
Kom Steenhouwerskade e.o Veemarkt e.o Rozenpriëel Visserseind Spaarndam Westerholt Rond de N-H. Kerk Kern Kom De Dracht De Dracht Kom Heel Kom Stationsplein e.o Kom Grote Hoef (aanvulling) Laanstraat
Ie
ƒ
Haarlem Harderwijk Harmeien Hasselt Heemskerk Heerenveen Heel en Panheel Heinkenszand Helmond Heusden Hendrik-Ido-Ambacht Hilversum
Ie
512 000,— 1 920 000,— 1 870 000,— 2 280 000,— 52 000,—■ 485 000,— 635 000,— 336 000,— 1 320 000,— 1 000 000,— 846 000,— 220 000,— 150 000,— 4 060 000,— 488 800,— 180 000, 3 040 000,
2e
1 764 000^—
2e 2e
Ie 5e Ie 2e ,
Laanstraat
Ie
Hoensbroek
Muisberg
Ie
] 076 000
Hoogeveen Hoogezand-Sappemeer
3e
Ie
1 460 000 1 200 000, 116 000' 720 000, 1 200 OOoi 92 400 ■ ] 392 000 820 000, 2 120 000^— 450 000, 236 000]— 664 000, 728 000,'— 532 000, 384 000^— 675 000, 315 000, 200 000, 253 997 496 QOO 900 000, 23 255' 1 720 000 2 356 000 179 000, 44 937'— 332 000,— 1 850 000, 136 7 ^ 110 494^ 364 0 0 0 , -
3e
496 000,
Montfoort
Alteveerstraat e.o Beukemastraat-Kalkwijk Idem uitbreiding 's-Gravenhof e.o Koekebakkerstraat Het Sluisje Dorpstraat e.o Dorpskern Katwijk aan Zee idem Kern Kollum Noord Sector I Munnekezijl J. Bestevaerstraat Koogerpark Oude Plein e.o idem Groenweg-Nieuwe Buren Pietersbuurt te Lemmer Dorpscentrum Stationsstraat (aanvulling) Vesting I en II Kaatsheuvel Markt e.o idem (aanvulling) Binnenstad Boschstraat Oost Kom N.W. Aagtekerk idem (aanvulling) Kraton Achtersingel Sector II idem (aanvulling) Korte Delft/Lange Giststraat (aanvulling) Kern
Nieuwenhagen
Herweg
Oldenzaal
Over het Spoor Binnenstad Sector 1 (aanvulling) Uitbreiding Sector 1
Ommen
Kom
Oostdongeradeel
Kom Anjum Sector 1
Oosterhout
Strijen
Hulst Jutphaas Kampen Katwijk Kollumerland Koog aan de Zaan Kruiningen Leeuwarden Lemsterland De Lier Lisse Lochem Loon op Zand Maassluis Maastricht Mariekerke Meppel Middelburg
2e
2e 3e Ie 2e Ie 2e 2e
3e 2e 3e
980 000, 414 542] 884 000,' Ie
576 000,— 208 000,
4e
2 108 000,
46 Gemeente
Saneringsgebied
Ootmarsum Ravenstein Reimerswaal Rheden Rosmalen Rossum Rijssen
Kom Kom Nieuwstraat te Kruiningen (aanvulling) De Vingerhoed Molenhoek-Oost Rossum II Kom Sector 1 Kom Oost Hoofdstraat Kruispoort Kluis Smidsstoep Centrum Kom Ark en Blauwstraat Kom Houtlaan te Drachten Kom Dekkerstraat/Kerkhofiaan Bredaseweg/Paleisstraat Stadskern Sector 1 Kom Framboosstraat Wijk C idem Lange Janstraat/Hoogt Oostelijke Invalsweg II 2e Tunnel Leidseveer Dorpskern Akkrum Centrum-Zuid Centrum idem idem Bourtange Kom Vleuten Oude Stad Doelen e.o. (aanvulling) Visserstraat e.o. (aanvulling) Frederiksoord Stadsbuurt idem Waspik-Boven Dorpskern Stadskern Binnenstad idem De Garst idem Uitbreiding De Lange Jakke O.-W. Traverse idem Centrum Sector 1 Noordbuurt Kom Sector 1 Binnenstad Sector I idem Dieze West idem
Schaesberg Schoonhoven Schijndel Sliedrecht Spijkenisse St. Jansteen St. Maartensdijk St. Philipsland Smallingerland Swalmen Terneuzen Tilburg Tholen Urk Utrecht
Utingeradeel Valkenswaard Vlaardingen Vlagtwedde Vleuten-De Meern Vlissingen Vollenhove Vreeswijk Wageningen Waspik Wassenaar Weert Winschoten
Wijhe Zaandam Zaandijk Zandvoort Zierikzee Zwolle
Bijdrage Ie 2e
Ie 2e Ie 3e
4e
Ie
Ie Ie 2e Ie 3e 3e Ie 8e 9e 10e Ie 3e
3e 4e 3e Ie 3e 4e
Ie 4e 5e
4e 5e Ie 2e
ƒ
300 000,— 240 000,— 74 000,— 250 000,— 1 120 000,— 324 000,— 528 000,— 556 000,— 980 000,— 375 000,— 432 000,— 640 000,— 1 624 000,— 508 000,— 452 000,— 537 000,— 828 000.640 000,— 560 000,— 3 629 836,— 426 000,— 436 000,— 276 576,— 1 880 000,— 5 120 000,— 1 072 000,— 550 000,— 1 580 000,— 588 000,— 988 000,— 784 000,— 348 000,— 2 100 000,— 66 500,— 1 056 000,— 300 000,— 95 428,— 417 717,— 248 000,— 2 012 000,— 1 548 000,— 936 000,— 1 325 000,— 1 280 000,— 1 600 000,— 1 622 000,— 600 000,— 530 000,— 360 000,— 2 240 000,— 472 000,— 960 000,— 1 360 000,— 141 600,— 2 000 000,— 1 850 000,— 3 000 000,— 920 000,—
ƒ196 180 452,—
47 Overzicht van de toegekende bijdragen in reconstructieplannen van 1 januari 1969 tot 1 juli 1970 Gemeente
Reconstructiegebied
Fase
Bijdragen
Almelo Amsterdam Apeldoorn Assen Deventer Enschede
Binnenstad Haarlemmer Houttuinen Kalverstraat Binnenstad Binnenstad, Sector IA . C. F. Claerstraat . . . Hofpassage Kerkplein Groest/Station, St. Vitus Komplan I Binnenstad, afkoop . . Lange Jansstraat/Hoogt. Weerdsingel Centrum
2e
ƒ
Heerlen Hilversum Tegelen Tilburg Utrecht Zevenbergen
2e 3e
1 960 000.6 800 000.1 300 000.1 428 000.916 000, 1 448 000.-
2e 2e
Ie
2 060 000.500 000.2 000 000, 820 000.3 400 000.944 000.3 260 000.670 400.ƒ 27 506 400.-
BIJLAGE V n Tabel 1. Afgifte van machtigingen tot gunning, premiebeschikkingen en bouwvergunningen voor de onderscheidene financieringssektoren, januari tjm juli 1970 1970
januari februari maart april mei juni juli
Woningwet woningen
Premie woningen
Woningen zonder rijkssteun*)
Totaal
4 276 3002 2 244 3 039 3 711 4 046 4 649
3 601 4 853 6 958 6 107 6 620 5 789 6 449
24 967
40 377
11891
77 235
25 488 374
40 944 3 534
11 891
78 323 3 908
januari t/m juli 1969: Contingents eenheden . . . 22 520 Fysieke woningen 22 995 Tehuisbedden . . —
36 794 36 463 6 774
11 826 11 826
71 140 71 284 6 774
. . . .
Totaal cont. eenh. = fysieke woningen . . . + tehuisbedden .
1 558 1 365 1 767 1 311 1 798 2 084 2 008
—
* Exclusief woningen in boerderijen en andere gebouwen
9 435 9 220 10 969 10 457 12 129 11 919 13 106
48 Tabel. 2. Gesubsidieerde particuliere woningbouw, aantallen fysieke woningen (excl. bejaardentehuizen) per provincie Provincie
Toekenningen Voorraad jan. t/m juli aanvragen 1970 per l-8-'70
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland . . . Zuid-Holland . . . . Zeeland Noord-Brabant . . . Limburg Totaal
Toekenningen jaar 1969
1 634 2 518 1 012 3 262 5 263 1 841 4 222 8 528 1 262 7 188 4 214
1 009 1 364 952 2 422 4 344 1 518 3 674 6 461 1 371 11 257 3 412
3 203 3 246 1 792 3 398 7 244 3 462 10 363 14 202 1 731 9 357 5 147
40 944
37 784
63 145
Tabel 3. Woningen zonder rijkssteun1) 12-maandssommen
1968 1969 Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo Ultimo J
januari 1970 februari 1970 maart 1970 . april 1970 . mei 1970 . . juni 1970 . juli 1970 . .
Bouwvergunningen
Begonnen
Voltooid
19 271 23 152
19 158 22 294
21 198 18 572
23 624 23 686 23 124 23 122 22 977 22 634 23 217
22 434 23 032 23 036 23 077 22 947 22 668
18 258 18 298 18 043 18 068 18 369 18 427
) Exclusief woningen in boerderijen en andere gebouwen
Tabel 4. Begonnen en voltooide woningen Maand
Woningwetw omngen
Premiewoningen
Woningen zonder rijkssteun
Totaal
1970
begonnen
begonnen
begonnen
begonnen
januari februari maart april mei juni
. . . . . . . .
voltooid
voltooid
voltooid
voltooid 6 6 8 9 9 9
025 571 391 960 977 887
2 956 3 294 4 296 3 587 3 563 3 068
2 316 2 311 3 381 4 072 3 973 4 221
3 261 3 345 5 902 5 827 5 687 6 451
2 668 2 956 3 721 4 475 4 378 4211
1 465 1 720 1 754 2 069 2 001 2 247
1 041 1 304 1 289 1413 1 626 1 455
7 682 S359 11 952 11483 11 251 11 766
Totaal
20 764
20 274
30 473
22 409
11256
8 128
62 493
50 811
jan. t/m juni 1969
21 329
23 817
27 480
23 534
10 882
8 273
59 691
55 624