ZITTING 1954—1955 — 3 7 0 0 RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR
1955 H O O F D S T U K
VI
ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN MEMORIE VAN TOELICHTING No. 2
ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Inleiding De algemene doelstelling, die de ondergetekende voor het voeren van zijn beleid van den beginne af aan voor ogen heeft gehad, is — zoals in de voorafgaande jaren reeds werd aangegeven —: „het bevorderen, dat het Nederlandse volk in al zijn geledingen zoveel mogelijk aan de verschillende vormen van onderwijs, kunsten en wetenschappen kan deelhebben". Het verheugt de ondergetekende, dat deze doelstelling vrijwel algemene instemming bij de Staten-Generaal heeft gevonden en hij hoopt ook in het komende parlementaire jaar aan de verwerkelijking daarvan met kracht verder te werken. Zijn aandacht is daarbij in het bijzonder gericht op verbetering van het peil en vergroting van de omvang van het onderwijs, de buitenschoolse vorming en de kunstuitingen, alsmede op een verdergaande spreiding en een betere aanpassing hiervan aan de behoeften van ons volk in verband met de bestaande culturele, sociale en regionale verschillen. De vorming van een voldoend en goed kader in alle sectoren van het uitgestrekte terrein, dat aan zijn zorgen is toevertrouwd, beschouwt de ondergetekende als een der voornaamste middelen ter bereiking van dit doel. II.
Onderwijs
Naast de reorganisatie van ons onderwijsstelsel in zijn geheel (§ 4 ) , zijn er twee grote problemen, die de ontwikkeling van het onderwijs in alle sectoren thans beheersen: het verkrijgen van een voldoend aantal goed opgeleide docenten (§ 1) en de voorziening met een voldoend aantal aan de eisen des tijds beantwoordende schoolgebouwen (§ 2). Daarnaast blijft de vergroting der studiemogelijkheden (§ 3) voortdurend de aandacht vragen. De geboortegolf, die zich thans door de lagere school beweegt en omstreeks 1958 het voortgezet onderwijs zal bereiken, maakt de oplossing dezer vraagstukken nog nijpender dan door de groeiende belangstelling voor het voortgezet onderwijs alléén het geval zou zijn. § 1. Aan de opleiding van een voldoend aantal goedgevormde leerkrachten voor alle takken van het onderwijs wordt door de ondergetekende grote aandacht besteed. Nu een wettelijke regeling van het kleuteronderwijs in wording is, is het van het grootste gewicht, dat ook bij dit onderwijs aan de opleiding de vereiste zorg wordt besteed. Teneinde te voorkomen, dat door de vertraging ontstaan bij de behandeling van het ontwerp-kleutcronderwijswet — waarop de ondergetekende spoedig een nota van wijzigingen hoopt in te dienen — de opleiding van kleuterleidsters in het gedrang zou komen, is de ondergetekende voornemens — indien de StatenGeneraal daarmede instemmen — reeds in het komende begrotingsjaar over te gaan tot de subsidiering van een 25-tal opleidingsinrichtingen van kleuterleidsters, waartoe een aanzienlijke verhoging op artikel 85 van deze begroting wordt voorgesteld. De ondergetekende hoopt, dat het daardoor mogelijk zal zijn tijdig maatregelen te treffen, waardoor de nieuwe
kleuteronderwijswet zo spoedig mogelijk tot haar volle uitwerking zou kunnen komen. Wat betreft de vorming van leerkrachten bij het lager onderwijs (daaronder mede begrepen het b.l.o., v.g.l.o. en u.l.o.) moge de ondergetekende verwijzen naar zijn op 3 September jl. aan de Staten-Generaal toegezonden „nota betreffende de toekomstige behoefte aan onderwijzers bij het gewoon en voortgezet gewoon lager onderwijs en de voorziening in die behoefte" (Gedrukte stukken, zitting 1953—1954 — 3200, no. 215). In deze nota, die ook betrekking heeft op het voortgezet onderwijs, voorzover daarbij bezitters der onderwijzersakte werkzaam zijn, is uitvoerig aangegeven welke maatregelen de ondergetekende heeft genomen en zich voorstelt te nemen, teneinde het onderwijzerstekort op te heffen. Daarnaast moge gewezen worden op het Koninklijk besluit van 24 Juni 1954, Stb. 267 (het z.g. t.b.c.-besluit), dat tegelijk met de wet van 9 Juli 1953, Stb. 349, op 1 October a.s. in werking zal treden en op het Koninklijk besluit van 26 Juni 1954, Stb. 268, (verlofbesluit en uitkering smartegeld), dat een aanzienlijke verbetering van de rechtspositie van het onderwijzend personeel inhoudt en waaraan terugwerkende kracht is verleend tot 1 Januari 1953. Bij het voorbereidend hoger- en het middelbaar onderwijs zijn ten behoeve van het verkrijgen van een voldoend aantal goedgevormde docenten door de ondergetekende en door de Staatssecretaris reeds verschillende maatregelen genomen. Allereerst moge gewezen worden op de Koninklijke besluiten van 1 December 1953, Stb. 521, en van 20 Februari 1954, Stb. 55, waarbij de reeds eerder aangekondigde verbetering der salarissen voor rectoren, directeuren en leraren bij de dagscholen voor v.h.m.o. werden geëffectueerd. Een herziening van de bezoldiging van het personeel der handelsavondscholen is in voorbereiding. Voorts worde herinnerd aan de bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakte wijziging van de middelbaar onderwijswet, de hoger onderwijswet en de wet van 25 April 1879, Stb. 87 (Gedrukte stukken zitting 1953—1954 — 3508), waarin het belangrijkste onderdeel wordt gevormd door een herziening van de bepaiingen met betrekking tot de akten en andere bewijzen van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs. Daarnaast werd door de Staatssecretaris een commissie ingesteld, die tot taak heeft voorstellen te doen voor een nieuwe regeling voor de paedagogische en didactische voorbereiding van de aanstaande leraren bij het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs, voorzover deze hun onderwijsbevocgdheid ontlenen aan het bezit van middelbare akten. Tenslotte heeft de ondergetekende voorzieningen getroffen voor een meer bevredigende regeling van de subsidiëring van de opleidingsinstituten voor de middelbare akten. Nadere mededelingen betreffende de voorziening van docenten bij het voortgezet onderwijs hoopt de ondergetekende — ten vervolge op de hierboven genoemde nota met betrekking tot het lager onderwijs — spoedig aan de Staten-Generaal toe te zenden. Ook bij het nijverheidsonderwijs zijn de salarisherzieningen vrijwel voltooid, terwijl de wijziging van het Rechtspositicbesluit N.O. 1935 thans voor het grootste gedeelte is tot stand gekomen: zo werd bij Koninklijk besluit van 4 Februari 1954
17 Ook bij het hoger onderwijs vinden de bouwvoorzieningen Stb. 47 een nieuwe vacantie- en verlofregeling vastgesteld, terwijl een afzonderlijke wachtgeld- en uitkeringsregeling voor I gestadig voortgang. Helaas is het echter bij het huidige gebrek het personeel bij het nijverheidsonderwijs in ontwerp gereed ! aan krachten in de bouwnijverheid en bij de beperkingen, die is en reeds behandeld is in het georganiseerd overleg voor het ! de Rijksgcbouwenuienst zich mede daardoor ziet opgelegd, nijverheidsonderwijs. Voorts werd bij Koninklijk besluit van 21 niet mogelijk gebleken op dit terrein het oorspronkelijk beoogde Januari 1954 Stb. 36 een geheel nieuwe regeling voor het pae- tempo te bereiken. Tezamen met zijn ambtgenoot van Wederdagogisch getuigschrift bij het nijverheidsonderwijs vastgesteld. opbouw en Volkshuisvesting blijft de ondergetekende ernaar Het nieuwe Bevoegdhedenbesluit N.O. is ten dele reeds in het streven ook hier op de kortst mogelijke termijn de meest urgeorganiseerd overleg behandeld en kan binnen korte termijn gente voorzieningen ie treffen. worden verwacht. Wat betreft het hoger onderwijs moge de ondergetekende § 3. Ook indien er voldoende docenten worden gevormd wijzen op de aanzienlijke verbetering van de hooglerarensalaen indien er tevens over voldoende les- en werklokalen kan rissen (Koninklijk besluit van 11 December 1953 Stb. 568). worden beschikt, blijft het noodzakelijk ook op andere wijze Tengevolge van de samenhang, die de salarissen der wetenschappelijke ambtenaren vertonen met talloze andere ambtena- aandacht te besteden aan de vergroting der studiemogelijkrensalarissen, is het de ondergetekende tot op heden nog niet heden. De twee factoren, die in de Memorie van Toelichting mogen gelukken een wijziging in de bestaande salarisregeling op de vorige begroting werden aangegeven, hebben in het aftot stand te brengen. Hij blijft aan deze aangelegenheid, die hij gelopen jaar het beleid van de ondergetekende op dit punt beook voor het wetenschappelijke peil van ons hoger onderwijs paald, gelijk zij ook bij de samenstelling van deze begroting hebben doorgewerkt. van groot gewicht acht. zijn volle aandacht schenken. Met een In de eerste plaats is aan de spreiding der scholen zowel naar enkel woord moge hij op deze plaats er tenslotte op wijzen, aard als naar geografische ligging grote aandacht besteed. Het dat bij artikel 274 een bedrag wordt voorgesteld teneinde daarvoor in aanmerking komende doctorandi financieel in staat te verheugt de ondergetekende zeer, dat hij in staat is, zowel bij stellen hun wetenschappelijke vorming en zelfstandig weten- het v.h.m.o. als bij het n.o. een belangrijk aantal nieuwe scholen ter subsidiëring voor te stellen. schappelijk werk door het schrijven van een proefschrift voort Wat de tweede factor betreft: het bevorderen van de mogete zetten. lijkheid, dat een ieder, die daarvoor de nodige capaciteiten bezit, het voor hem gewenste onderwijs kan volgen, moge de § 2. Evenals de voorziening in de toekomstige behoefte aan ondergetekende wijzen op de door hem ingediende wetsontdocenten is de voorziening in de huidige en toekomstige be- werpen tot opheffing c.q. verlaging van de schoolgelden (Gehoefte aan lesruimte en werkplaatsen een langademig proces, drukte stukken, zitting 1953—1954 — 3325) en tot verlaging hetwelk het tijdig treffen van maatregelen noodzakelijk maakt. der collegegelden (Gedrukte stukken, zitting 1953—1954 — Wat betreft het kleuter- en het lageronderwijs mag met vol- 3272). Voorts kan uit de artikelen van Afdeling VI van dit begrotingshoofdstuk blijken, dat de verschillende posten bedoening worden geconstateerd, dat het jaar 1953 en de eerste helft van 1954 zich door een gunstige ontwikkeling kenmerk - trekking hebbende op Rijksstudietoelagen andermaal aanzienlijk zijn verhoogd. Voor het hoger onderwijs is deze verhoging ten. De bouw van gymnastieklokalen bij het lager onderwijs en mede veroorzaakt door het Koninklijk besluit van 24 Mei 1954, van kleuterscholen kon in sterkere mate dan voorheen plaatsStb. 228, waarbij het maximum-bedrag per studiebeurs werd vinden, terwijl voor alle andere noodzakelijke voorzieningen vastgesteld op f2000, nadat daartoe door de wet van 21 bij het lager onderwijs het nodige bouwvolume volledig kon Januari 1954, Stb. 16, de mogelijkheid was geopend. worden beschikbaar gesteld. Door de wet van 19 Mei 1954, Stb. 223, (wet stormvloedschade lager onderwijs) werd de in de Lager-onderwijswet § 4. Over de onderwijsvernieuwing en de daarmede samen1920 neergelegde procedure in gevallen van oorlogsschade van hangende problemen kan de ondergetekende in deze Memorie overeenkomstige toepassing verklaard op de herbouw en het van Toelichting zeer kort zijn. Het verheugt hem te kunnen herstel van door stormvloedschade getroffen schoolgebouwen mededelen, dat de arbeid aan de verbetering van het onderwijs voor lager onderwijs. De ondergetekende vermeldt met dank- in al zijn geledingen gestadig voortgang vindt. De daarvoor op baarheid, dat hij door de ruime buitenlandse giften in staat was verschillende posten van de begroting aangevraagde gelden bij te dragen in de herbouw van een groot aantal kleuter- mogen hiervoor een aanwijzing vormen. In het bijzonder zij scholen, die door stormvloedschade getroffen waren. daarbij gewezen op de andermaal aanzienlijk verhoogde subOok bij het voortgezet onderwijs is de voortgang in de bouw sidies voor de Paedagogische Centra, op de steun aan het zangvan scholen over het algemeen in 1953 en de eerste helft van en muziekonderwijs, op de voorbereidende klassen bij het 1954 bevredigend geweest. v.h.m.o., op de verdere uitbouw van het handelsavondonderwijs De ondergetekende hoopt ook in de tweede helft van 1954 en op de verbeterde subsidieregeling voor de avondlycea. en in 1955 de scholenbouw krachtig te bevorderen. Het voor De plannen tot reorganisatie van ons onderwijsbestel zijn in 1955 beschikbare bouwvolume opent hiertoe de gelegenheid. een vergevorderd stadium van voorbereiding. De ondergetekenToch geeft deze aangelegenheid hem gezien de huidige situatie de hoopt deze binnenkort in antwoord op het Verslag nopens in de bouwnijverheid grote zorgen. Ook wanneer men een de Nota betreffende onderwijsvoorzieningen (Gedrukte stukverlenging van de leerplicht en een verlaging van het klasse- ken, zitting 1951—1952 — 2233) aan de Tweede Kamer te gemiddelde buiten beschouwing laat, zal in de komende jaren kunnen voorleggen. nog een groot aantal lokalen nodig zijn, teneinde de leerlingen, De mogelijkheid tot verlenging van de leerplicht, waarop die in 1958 en de volgende jaren de verschillende inrichtingen door de beide Kamers der Staten-Generaal zozeer is aangevan voortgezet onderwijs zullen willen bezoeken, te kunnen drongen, hangt ten nauwste samen met deze reorganisatieonderbrengen. De ondergetekende hoopt in samenwerking met plannen. Daarbij wordt uitgegaan van de verlenging van de zijn ambtgenoot van Wederopbouw en Volkshuisvesting een leerplicht met een jaar, waarop na verloop van tijd nogmaals oplossing voor dit probleem te vinden. de verlenging met een jaar kan volgen. In verband met de Teneinde te bevorderen, dat in Nederland de scholen in de noodzakelijke voorzieningen aan docenten en gebouwen kan toekomst geheel zullen gaan voldoen aan moderne eisen, waar- deze verlenging nl. niet ineens geschieden. Bij verlenging van bij rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat deze de leerplicht is niet alleen het onderwijs, maar ook het beeisen aan wijziging onderhevig zijn, heeft de ondergetekende drijfsleven zeer nauw betrokken; vandaar dat de te nemen in overleg met zijn voornoemde ambtgenoot bij artikel 5 van ' maatregelen in overleg met zijn ambtgenoot van Sociale Zaken deze begroting een bedrag voorgesteld om de hiervoor nood- en Volksgezondheid worden bestudeerd. zakelijke werkzaamheden op te dragen aan een studieraad, die De vraagstukken ten aanzien van het onderwijs aan het zal worden verbonden aan het Bouwcentrum te Rotterdam. zwakbegaafde kind (niet thuis behorende bij het b.l.o.) hebben II
3700
VI
1—2
3
18 mede in verband met de lecrplichtverlcnging de zeer bijzondere aandacht van de ondergetekende. Juist voor deze leerlingen, waarvan het aantal niet gering is, — niet minder dan 11 % van een jaargeneratie hebben aan hun „leerplicht" voldaan nog voor dat zij de zesde klas van de lagere school hebben bereikt — is het noodzakelijk, dat zij de gelegenheid krijgen in een beschermd milieu tot een goede physieke en psychische ontplooiing te geraken. Toch zijn het vooral deze kinderen, die zonder voldoende gevormd te zijn, op 14-jarige leeftijd de maatschappij ingaan. Verlenging van de leerplicht zonder meer brengt voor zwakbegaafde kinderen geen oplossing. Er zal voor hen bovendien naar andere wegen moeten worden gezocht. III. Vorming buiten schoolverband Naast de zorg voor de qualitatieve en quantitatieve groei van hot onderwijs in al zijn geledingen vraagt het vormings- en ontwikkelingswerk voor de jeugd zowel als voor de volwassenen steeds meer aandacht. De vormingsinstituten voor het arbeidende meisje, welke het leerplicht-vrije meisje op basis van vrijwilligheid, in vele gevallen met medewerking van de werkgevers, weten te bereiken, verrichten op het terrein van de na-leerplichtige vorming baanbrekend werk. Met grote belangstelling heeft de ondergetekende ook kennis genomen van de initiatieven op het gebied van de na-leerplichtige vorming van de arbeidende jongen, waarvoor thans eveneens een post op de begroting is opgenomen. De verdere ontwikkeling van dit werk, zowel voor jongens als voor meisjes, zal door de ondergetekende krachtig worden gesteund. Daarnaast blijven de vrije jettgdvorming en het jeugdzorgwerk van grote betekenis. De ontwikkeling van het werk der vrije jeugdvorming heeft een wijziging in de subsidieverlening noodzakelijk gemaakt, waarop in de algemene toelichting bij Afdeling X van dit begrotingshoofdstuk nader zal worden ingegaan. Met bijzondere aandacht volgt de ondergetekende het culturele vormingswerk voor volwassenen, dat naast de jeugdvorming in volks-, buurt-, wijk-, dorps- en clubhuizen plaats heeft, evenals de gestadige groei van de huishoudelijke voorlichting ten plattclande, die eveneens voor ons volk van grote betekenis is. Met zijn ambtgenoten van Maatschappelijk Werk, van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening pleegt de ondergetekende regelmatig overleg ten aanzien van de samenwerking in het raam van de sociale plannen voor de ontwikkelingsgebieden. Hij ziet deze samenwerking als zeer belangrijk, omdat zij mede haar gunstige invloed kan doen gelden bij het verlenen van steun op alle andere gebieden, waar de bemoeiingen van de onderscheiden departementen aan elkander grenzen en waar naar een gecoördineerd subsidiebeleid moet worden gestreefd. Bij de huidige maatschappelijke ontwikkeling gaat de goede besteding van de vrije tijd een steeds grotere rol spelen. Dit brengt naast vraagstukken van sociaal-paedagogische aard ook planologische problemen mede. Het voortdurend groter wordende gebrek aan recreatiegebieden in Nederland vormt immers een ernstig beletsel voor de ontwikkeling van vele vormen van vrije-tijdsbesteding in de openlucht. Toch zijn deze vormen noodzakelijk: de ervaring der laatste jaren heeft met name geleerd, dat het kamperen, hetzij als educatieve hetzij als recreatieve vrije-tijdsbesteding, voor grote groepen van ons volk van belang is. Ook het vraagstuk van de vacantiespreiding in ruimte en tijd hangt ten nauwste met de beperkte recreatieruimte in Nederland samen. Met een betere spreiding van de vacantie in de bedrijven is op basis van vrijwilligheid een aanvang gemaakt, dank zij het onvermoeid ijveren van het Centraal Werkcomité Vacantie. Het gecompliceerde vraagstuk van de spreiding der schoolvacantics neeft de ondergetekende in studie doen nemen. Hij hoopt de particuliere initiatieven op dit gebied zoveel mogelijk te steunen.
IV. Culturele ontwikkeling Het stemt de ondergetekende tot voldoening, dat steeds meer ook in kringen, die vroeger daarvoor minder open stonden, de gedachte veld wint, dat deelneming aan kunst en cultuur tot verrijking van het leven leidt. Het begrip cultuurspreiding is geleidelijk aan tot gemeen goed geworden en de ondergetekende blijft er intensief naar streven aan de sociale en regionale spreiding op dit terrein zoveel mogelijk steun te verlenen. De instelling van een definitieve Raad voor de Kunst, waarvoor het op 5 December 1953 ingediende wetsontwerp (Gedrukte stukken, zitting 1953—1954 — 3316) de basis heeft gelegd, zal een belangrijke invloed kunnen hebben op de ontwikkcling van het kunstleven in Nederland; al kan van deze Raad, zoals terecht bij de behandeling van voornoemd wetsontwerp in de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd opgemerkt, geen oplossing op korte termijn van alle problemen op dit terrein worden verwacht. De positie van de kunstenaars zal daarbij zodanig dienen te zijn, dat zij hun arbeid in een gunstige sfeer kunnen verrichten. De ondergetekende streeft daarom zoveel mogelijk naar verbetering van die positie, zoals uit de voorgestelde verhogingen van verschillende begrotingsposten moge blijken. Ter verbetering van de opleiding der kunstenaars werd door de ondergetekende een commissie ingesteld voor het muziekonderwijs, terwijl de reorganisatie van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten met kracht wordt voortgezet. Bij de sociale en geografische spreiding der cultuur neemt de betekenis van de moderne communicatiemiddelen zoals radio, televisie, film en lectuurvoorziening nog steeds in betekenis toe. Op al deze terreinen liggen belangrijke vraagstukken, waarmede de Rijksoverheid geconfronteerd wordt. De ondergetekende meent op deze vraagstukken hier niet in den brede te moeten ingaan, nu de belangrijkste daarvan in het afgelopen jaar reeds aan de Staten-Generaal zijn voorgelegd. In dit verband moge verwezen worden naar het ontwerp-Omroepwet (Gedrukte stukken, zitting 1953—1954 —3344), dat op 24 December 1953 werd ingediend en waarvan de ondergetekende de parlementaire behandeling met grote belangstelling tegemoetziet. Intussen heeft in het afgelopen jaar ook de technische zijde van de omroep grote aandacht vereist. Hetzelfde was het geval bij de televisie. Hangende de behandeling van de Tweede Televisienota (stuk 3200, hoofdstuk VI, no. 12) heeft de ondergetekende de Nederlandse Televisie Stichting in staat gesteld de uitzendingen op provisorische basis te continueren en de noodzakelijke voorzieningen voor de voortzetting van de uitzendingen te treffen. Nu de ondergetekende zeer onlangs het rapport van de Rijkscommissie inzake Lectuurvoorziening heeft ontvangen, welk rapport binnenkort wordt gepubliceerd, hoopt hij zo spoedig mogelijk nadere voorstellen inzake steun op het terrein van de lectuurvoorziening aan de Staten-Generaal te kunnen voorleggen. Naast de kunstbeoefening en cultuurspreiding vormt de zorg voor het behoud van het cultuurbezit een belangrijke factor in de culturele ontwikkeling van een volk. De ondergetekende heeft evenals zijn ambtsvoorgangers daarom zowel aan de musea als aan de monumentenzorg de laatste jaren bijzondere aandacht besteed. Dit heeft er toe geleid, dat onze belangrijke musea na de oorlog in beduidende mate werden gereorganiseerd en uitgebreid. In aansluiting daaraan heeft de ondergetekende de oprichting van opvoedkundige afdelingen aan musea bevorderd en ook in deze begroting wordt aan de educatieve taak der musea verdere aandacht besteed. Ten aanzien van de monumentenzorg is in 1953 door het beschikbaar stellen van een jaarlijks subsidie van 5 millioen gulden een begin gemaakt met het inhalen van de grote achterstand, die op dit gebied bestaat. Ook dit jaar is een gelijk bedrag uitgetrokken, waarmede naar het oordeel van de onïiergetekende een redelijke vooruitgang kan worden bereikt, al blijft het uiteraard onmogelijk alle waardevolle bouwwerken van Rijkswege door subsidiëring in stand te houden.
19 Naast het behoud van de monumenten van geschiedenis en kunst is het behoud van natuurschoon van groot gewicht, ook uit het oogpunt van recreatie. De ondergetekende heeft in de afgelopen jaren reeds herhaaldelijk op de noodzaak van rijkssteun bij het behoud van natuurterreinen gewezen. Het stemt hem tot voldoening, dat hij bij deze begroting kan voorstellen door een jaarlijks subsidie van f 3 000 000 in de toekomst een weloverwogen beleid inzake de aankoop van bedreigde gronden te voeren. V. Lichamelijke vorming In de Memorie van Toelichting op dit hoofdstuk der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 heeft de ondergetekende gewezen op de belangrijkheid van de lichamelijke opvoeding en sport, waarvoor hij toen een zelfstandige afdeling in zijn Ministerie in het leven heeft geroepen. Bij de behandeling van voormelde begroting bleek, dat de Staten-Generaal eveneens overtuigd waren van het grote belang, dat de lichamelijke vorming voor ons volk heeft. De ondergetekende meent daarom, dat het overbodig is thans uitvoerig te betogen, waarom deze vorming, vooral van de jeugd, in onze dagen bijzonder de aandacht verdient. Alom in de wereld wordt duidelijk ingezien en door daden erkend, dat met het oog op de lichamelijke en geestelijke volksgezondheid een bevordering van een goede lichamelijke opvoeding door de Overheid niet mag worden nagelaten. Helaas moet op dit gebied in Nederland een achterstand worden geconstateerd. Het ligt daarom in het voornemen van de ondergetekende met alle hem ten dienste staande middelen deze lichamelijke vorming, in het bijzonder van de jeugd, te steunen. Uiteraard zal dit allereerst dienen te geschieden binnen het schoolverband, o.m. door de versnelde bouw van gymnastieklokalen. Tengevolge van de bestaande achterstand zowel aan personele als aan materiële voorzieningen zullen de tekortkomingen, die aan deze vorming binnen schoolverband nog kleven, slechts geleidelijk kunnen worden opgeheven. Daarom temeer is het noodzakelijk, dat alle middelen worden aangegrepen om de lichamelijke opvoeding ook buiten schoolverband te bevorderen en in goede banen te leiden. Voor een dergelijke bevordering — door enige steun van Overheidswege — bestaat naar de mening van de ondergetekende ook uit andere overwegingen aanleiding, hetgeen duidelijk wordt, wanneer men nagaat welke betekenis de grote landelijke sportorganisaties voor het gehele werk der vorming buiten schoolverband hebben. Deze betekenis kan mede worden gemeten aan de totale ledenaantallen. Per 1 Januari 1953 maakten ruim 1 000 000 personen deel uit van de georganiseerde sportbewcging, waarvan circa 345 000 beneden de ± zestienjarige leeftijd. Gelet op de sterke zuigkracht welke door de sport op de jeugd wordt uitgeoefend, heeft de sportbeweging ongetwijfeld grote betekenis bij de oplossing van het massajeugd-vraagstuk. Het is de overtuiging van de ondergetekende, dat deze betekenis nog aanzienlijk zal stijgen, indien de betrokken organisaties over voldoende hulpmiddelen kunnen beschikken. Mede daarom acht hij het verantwoord en noodzakelijk, dat van Overheidswege een bescheiden bijdrage tot het verkrijgen van deze hulpmiddelen wordt verleend. Op grond van het vorenstaande wordt in deze begroting voorgesteld een bedrag ter beschikking te stellen voor subsidiëring van de lichamelijke vorming van de jeugd buiten schoolverband. Zoals bij artikel 537bis nader wordt toegelicht zal deze steunverlening er op gericht zijn de betrokken organisaties in de gelegenheid te stellen hun taak t.a.v. de lichamelijke vorming met name van de jeugd naar behoren te verrichten en minder gewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
VI. Overzicht der cijfers Hieronder volgt een overzicht van de cijfers van de onderscheidene afdelingen van de begroting, met daarnaast ter vergelijking de cijfers van het lopende begrotingsjaar.
1955
Afdeling
1954
Gewone dienst j
55 273 500
44 251 706
313 261 000
269 127 181
III Voorbereidend hoger en middclbaar onderwijs
56 783 387
46 530 274
IV Nijverheidsonderwijs
83 194 000
69 363 737
67 015 161
56 488 859
2 996 100
2 507 350
11 748 751
10 784 668
6 785 710
6 001 235
....
30 026 850
24 541 020
X. Vorming buiten schoolverband
12 394 300
10 120 515
Ministerie
II Lager onderwijs
V Hoger onderwijs schappen VI Vil
en
weten-
Rijksstudietoelagen Oudheidkunde scherming
en
natuurbe-
VIII. Kunsten IX. Radio, televisie en pers XI. Lichamelijke
opvoeding
XII. Buitenlandse betrekkingen
en ..
696 720
379 130
10 768 073
6 852 298
650 943 552
546 947 973
Memorie
Memorie
2 350 000
2 500 000
Buitengewone dienst I. Uitgaven van aflopend
karakter
1. VII. Oudheidkunde
en
natuurbeNihil
XIII. 11. Kapitaahuitga
2 350 000
2 500 000
5 000
340 000
10 000
567 000
ven
I. Ministerie II. Lager onderwijs III. Voorbereidend hoger en mid-
888 500 IV. Nijverheidsonderwijs V. Hoger onderwijs schappen
en
VI. Rijksstudietoelagen VII. Oudheidkunde scherming
en
90 000
305 000
7 150 095
18 590 907
3 000 000
2 689 000
3 310 000
725 000
300 000
425 000
13 865 095
24 714 407
weten-
natuurbe-
184 000
VIII. X. Vorming buiten schoolverband
AFDELING 1. MINISTERIE Artikel 5. De ondergetekende wil gaarne bevorderen, dat in Nederland de schoolgebouwen in de toekomst zoveel mogelijk zullen voldoen aan moderne eisen, waarbij rekening moet worden gehouden, dat deze eisen voortdurend aan wijziging onderhevig zijn. In verband hiermede is hij voornemens een studieraad in het leven te roepen, die zal worden verbonden aan het Bouwcentrum te Rotterdam. Genoemde studieraad zal o.m. bestaan uit representanten van de betrokken Ministeries en van het Bouwcentrum. Het Bouwcentrum zal zich met de administratieve en organisatorische werkzaamheden belasten. De leiding der dagelijkse werkzaamheden zal worden gedelegeerd aan een klein bestuur, waarnaast een permanente adviescommissie van deskundigen zal optreden, eventueel bijgestaan
20 door andere adviescommissies, al naar gelang daaraan behoeftc bestaat. De werkzaamheden zullen o.m. bestaan uit: a. bestuderen van onderwerpen, liggend op het terrein van de scholenbouw; b. documenteren en verspreiden van goede ontwerpen van schoolgebouwen onder architecten, ondcrwijsdeskundigen, schoolbesturen enz. en het medewerken aan het verlenen van prijzen voor ontwerpen, die hiervoor in aanmerking komen; c. propaganda, door middel van het inrichten van permanente en tijdelijke tentoonstellingen, het organiseren van excursies, het geven van voorlichting en het verlenen van medewerking bij de bouw van modelscholen. Voor de bovengenoemde doeleinden wordt een bedrag van f 30 000 aangevraagd, waarvan f 20 000 is bedoeld als een eenmalige bijdrage in de kosten van voorbereiding van de op te bouwen organisatie. Artikel 6. Het aantal wetenschappelijke conferenties, congressen en cursussen, dat in binnen- en buitenland wordt georganiseerd, neemt nog steeds toe. Daar, waar dit wetenschappclijk verantwoord en nodig is, zal gelijk tot dusver financiële steun worden verleend. In het voor het jaar 1954 uitgetrokken bedrag was opgenomen een bedrag van f 40 Ü00 voor het internationaal congres van wiskundigen en een bedrag van f 50 000 voor het te 's-Gravcnhage gehouden congres „bescherming kunstschatten in oorlogstijd*'. Met deze bedragen is het artikel voor 1955 in vergelijking met 1954 verminderd. In het jaar 1955 zal o.m. een internationaal congres van architecten in ons land worden gehouden, waarbij ongeveer 800 deelnemers worden verwacht. De ondergetekende stelt zich voor aan dit congres een garantie van f 25 000 in uitzicht te stellen. De toeneming van het aantal congressen ook in het buitenland brengt hogere kosten met zich mede; de ondergetekende stelt voor dit artikel uit te trekken op f 90 000. Artikel 8. Gebleken is, dat de door de paedagogischc centra georganiseerde pacdagogische-, didactische- en applicatiecursussen zich in een groeiende belangstelling verheugen. Het administratief apparaat der centra zal moeten worden uitgebrcid. De praktijkcursussen voor de hogere leerjaren zullen daarnaast ter hand moeten worden genomen. Tenslotte zal aan elk centrum een didactische medewerker worden verbonden, die tot taak heeft: a. het leiding geven aan de experimenten; h. het houden van toezicht op de medewerkende scholen; c. het verstrekken van adviezen aan de scholen en tl. het organiseren van werkverbanden voor groepen van scholen. Een en ander maakt een belangrijke verhoging van dit artikel noodzakelijk. Artikel 9. Aangezien de wachtgelden aan het personeel van de oude stichting „Nederlandse Onderwijs Film" thans zijn vervallen, behoeft hiervoor voor het dienstjaar 1955 geen raming meer plaats te vinden. Artikel 12. Het is gebleken, dat de tot dusver beschikbaar gestelde subsidies voor de instituten tot bevordering van zangen muziekonderwijs ontoereikend zijn. De thans gevraagde verhoging is nodig voor: a. de uitbreiding van het aantal consulenten, die tot taak hebben de leerkrachten leiding en aanwijzingen te geven bij het in practijk brengen van de gevolgde cursussen; />. de in verband met de opeenvolgende loonronden verhoogde salarissen van de consulenten en van het administratief personeel; c. de bestrijding van de onkosten voor een herscholing van muziekleraren aan de kweekscholen en aan de opleidingen voor kleutcrleerkrachten, welke herscholing er op gericht is deze leraren, voor zover nodig, beter bekend te maken met de moderne muziekpaedagogische en didactische stromingen, zodat zij in staat zijn de muzikale opvoeding op een hoger peil te brengen. Artikel 14. Gezien de uitgaven in de voorafgaande jaren kan voor het jaar 1955 met een raming van f6000 worden volstaan. Artikel 16. Bij het op dit artikel geraamde bedrag is rekening gehouden met een dringend noodzakelijke uitbreiding
van het personeel op de administratieve afdelingen, enige bevorderingen en het normaal accres. Artikel 18. De mechanische werkzaamheden op het gebied van de salarisadministratie en de personeclsdocumentatie zijn met ingang van 1 Januari 1954 opgedragen aan de Rijkscentrale voor Mechanische Administratie. De hiermede verband houdende kosten worden voor het jaar 1955 op f35 000 geraamd. Het voor 1954 benodigde bedrag zal suppletoir worden aangevraagd. Artikel 19. Aangezien de ervaring in vorige jaren geleerd heeft, dat een bedrag van f 15 000 niet toereikend is voor de kosten van een redelijke representatie, stelt de ondergetekende voor het bedrag van dit artikel met f 5000 te verhogen. Artikel 24. De vele werkzaamheden, welke door de Onderwijsraad worden verricht, maken een uitbreiding van het personeel noodzakelijk. Artikel 27. De verhoging van de salarislast heeft tot gevolg, dat het op dit artikel uitgetrokken bedrag, zijnde het verschil tussen de uitkering aan het „Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds" en het „Verhaal", dient te worden verhoogd. Artikel 28. De bij dit artikel bedoelde gratificaties werden in vorige jaren opgenomen onder het artikel „Sociale lasten". Artikel 31. In verband met de op 1 Januari 1954 plaats gehad hebbende salarisverhoging is een evenredige verhoging van dit artikel noodzakelijk. Artikel 37. De verhoging van dit artikel maakt het mogelijk van de overschrijving als bedoeld in artikel 13 der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, no. 259) op de in artikel V van dit wetsontwerp bedoelde artikelen een ruimer gebruik te maken; daardoor wordt het opnemen in een suppletoire begroting van geringe bedragen voor onvermijdelijke overschrijdingen voorkomen. AFDELING II. LAGER ONDERWIJS Algemeen. De verhoging van de raming van deze afdeling met een bedrag van ruim f 44 000 000 in vergelijking met de dienst 1954, is in hoofdzaak veroorzaakt door: a. de tot stand gekomen algemene salarisverhogingen en de vermindering van de classificatie-aftrek op 1 Januari 1954, waarmede bij de begroting voor het dienstjaar 1954 nog geen rekening kon worden gehouden; b. de toeneming van het aantal leerlingen en de daarmede verband houdende uitbreiding van het aantal leerkrachten, alsmede de hogere uitgaven voor kindertoelage, vergoeding van vacantietoeslag en ziektekosten; c. de uitbreiding van het aantal parallelklassen van de kweekscholen en de stijging van de exploitatievergoeding per leerling; d. de toeneming van het aantal candidaten voor de kweekschooleindexamens en de hoofdakte-examens; e. de verbetering van de regeling tot het verlenen van een bijdrage in de huisvestingskosten van schipperskinderen; /. de verruiming van de subsidies voor de opleiding van kleuterleidsters. Artikel 40. Het Verlofbesluit lager onderwijs garandeert onder bepaalde omstandigheden aanspraken aan onderwijzers, die wegens geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid worden ontslagen en aan gewezen onderwijzers, die binnen een maand na hun ontslag tengevolge van ziekte niet in staat zijn een betrekking te aanvaarden. Voorts kan een tegemoetkoming worden verleend in de verplegingskosten, terwijl tevens aanspraak op vrije genecs- en heelkundige hulp bestaat bij ziekten of ongevallen, ontstaan in verband met de dienstbetrekking, een en ander naar analogie van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. De kosten van deze voorzieningen kunnen worden geraamd op f 75 000.
21 Artikel 41. Het aantal candidaten is in 1954 met ongeveer 1 5 % gestegen. Voor het jaar 1955 wordt opnieuw een stijging verwacht van 8 %. Tevens is rekening gehouden met een stijging van de reis- en verblijfkosten.
Artikel 61. Het voor het jaar 1954 geraamde bedrag van f 8500 is ontoereikend gebleken. Het grote aantal parallclklasscn maakt het aantrekken van tijdelijke leerkrachten noodzakelijk, hetgeen veelvuldig reiskosten met zich brengt.
Artikel 44. In verband met een verhoging van de Rijksbijdraae van f 7 tot f 10 per candidaat is verhoging van dit artikel noodzakelijk.
Artikel 62. De salarisverhoging van 1 Januari 1954, alsmede de vermeerdering van het aantal onderwijzers maken verhoging van dit artikel noodzakelijk.
Artikel 46. De stijging van het aantal candidaten en de uitbreiding van het aantal examens maken een verhoging van dit artikel met f 4000 noodzakelijk.
Artikel 63. Zoals reeds is opgemerkt bij artikel 59 zal door de gewijzigde verdeling van de huisvestingskosten het aandeel van de leerscholen verhoogd moeten worden. De leer- en hulpmiddelen van de leerscholen zijn gedurende tientallen jaren niet op peil gehouden. Weliswaar kon de laatste jaren een en ander worden vernieuwd, doch een grote achterstand valt nog in te halen.
Artikel 51. Rekening moet worden gehouden met de oprichting van tenminste één nieuwe cursus, alsmede met een geringe stijging der uitgaven van de bestaande cursussen. Artikel 52. De verhoging van dit artikel is het gevolg van de algemene salarisverhoging van 1 Januari 1954, de uitbreiding van het personeel met 8 schrijvers, die zullen worden toegevoegd aan de schoolopzieners van het kleuteronderwijs, alsmede van de bevordering van een aantal schrijvers bij de inspectie van het lager onderwijs tot administratief ambtenaar C 3e, respectievelijk C 2e klasse. Artikel 53. In verband met de huurverhoging en de stijging der brandstoffenprijzen moet de post huisvestingskosten iets worden verhoogd. Aangezien in de abonnementen voor bureaukosten van de inspecteurs, van de consulenten en van de schoolopzieners ook een vergoeding voor hogere huishuur is begrepen, moeten ook deze abonnementen enigszins worden verhoogd. Artikel 54. De thans bij de inspectie in gebruik zijnde dienstauto's dateren alle uit de jaren 1946 en 1947. Op advies van de Rijksautomobielcentrale dienen in het jaar 1955 ten minste vier auto's door nieuwe te worden vervangen. Naar voorlopige raming zal hiervoor een bedrag van f 23 000 nodig zijn. Artikel 56. De stijging der uitgaven wordt veroorzaakt door de salarisverhogingen van 1 Januari 1953 en 1 Januari 1954, alsmede door de verhoging van kindertoclage en vacantietoeslag en de vermindering van classificatie-aftrek. Artikel 57. De huurprijsverhoging, alsmede de omstandigheid, dat voor enkele scholen voor uitgevoerde verbouwingen een annuïteit moet worden betaald, maken een aanzienlijke verhoging van dit artikel noodzakelijk. A rtikel 58. De uitvoering van de Kweekschoolwet stelt hoge eisen zowel aan het meubilair als aan de leer- en hulpmiddelen. Het voor het jaar 1955 reeds aanzienlijk hoger geraamde bedrag zal nog nauwelijks voldoende zijn om de bestaande grote achterstand enigszins in te halen. Artikel 59. Op dezelfde gronden als bij artikel 58 zijn aangegeven moet ook dit artikel verhoging ondergaan. Bovendien zullen de kosten van excursies, museumbezoek c.d., die in het Kweekschoolbcsluit worden voorgeschreven, de uitgaven aanzienlijk verhogen. De verdeling van de huisvestingskosten tussen de Rijkskweek- en Rijksleerscholen blijkt anders te liggen dan het vorig jaar werd aangenomen. Het gedeelte van de Rijkskweekscholen zou verlaagd kunnen worden, ware het niet dat door wijziging van het huurcontract de kosten van verwarming, verlichting enz. van de Rijkskweekschn'cn te Leeuwarden en te Drachten niet meer door de gemeente worden betaald, doch voor Rijksrekening komen, terwijl door de adoptie van de kweekschool te Den Helder deze kosten eveneens zullen stijgen. Artikel 60. De algemene salarisverhoging op 1 Januari 1954 en de daarmede verband houdende verhoging van de kindertoelage en van de vacantietoeslag, alsmede de vermindering van de classificatie-aftrek, maken verhoging van dit artikel noodzakelijk.
Artikel 64. In verband met de noodzaak van geleidelijke vernieuwing van het meubilair van enkele leerscholen is verhoging van dit artikel noodzakelijk. Artikel 65. De verhoging van de raming voor het jaar 1955 ten opzichte van die voor het jaar 1954 vindt haar oorzaak in: a. de algemene salarisverhogingen van 1 Januari 1953 en 1 Januari 1954 en de daaruit voortvloeiende verhogingen van kindcrtoelagc en vacantietoeslag; />. de verhoging van de exploitatiekosten per leerling; c. de subsidiëring van de gemeentelijke avondkweekschool te Amsterdam. Artikel 66. De verhoging van de raming voor het jaar 1955 wordt veroorzaakt door: ff. de stijging van het aantal parallelklassen. Deze stijging beïnvloedt niet slechts het voor salarissen geraamde bedrag, maar ook die voor gratificaties bij ambtsjubilea, vacantietoeslag, exploitatiekosten en ziektekosten; b. de verhoging van de exploitatievergoeding per leerling; c. de vermeerdering van het aantal te bouwen of te verbouwen kweekscholen, waardoor de post „kapitaalsvergocding" verhoging ondergaat. Artikel 68. Gedurende de eerste 8 maanden van 1955 zullen ± 3000 leerlingen aan de practische oefening volgens het systeem der Kweekschoolwet deelnemen. In de laatste 4 maanden van 1955 zal dit aantal ongeveer verdubbeld zijn. Uitgaande van de in het Kweekschoolbcsluit voorgeschreven aantallen oefenuren (120 per jaar in klasse III en 160 per jaar in klasse IV) moet het totaal aantal oefenuren op 520 000 worden gesteld. Het aan de onderwijzers te betalen bedrag is voorlopig op f400 000 geraamd: dat voor de hoofden der oefenscholen op f 52 000. Artikel 69. Met het oog op de te verwachten buitengewone toeneming van het aantal leerlingen in 1954 moet voor het jaar 1955 rekening worden gehouden met een uitbreiding van het aantal verplichte leerkrachten. Voorts is rekening gehouden met de op 1 Januari 1954 ingegane salarisverhoging en de vermindering der classificatie-aftrek. Bovendien is voor normaal accres, kindertoelage, vergoeding van vacantietoeslag, ziektekosten en ruimere afronding van het bedrag aan voorschot een hogere raming noodzakelijk. Artikel 70. In verband met een toegepaste ruimere afronding van het bedrag aan voorschot voor het jaar 1955 kan het voor 1954 geraamde bedrag voor 1955 met f 50 000 worden verlaagd. In verband met wijziging in de salarisancicnniteit moet daartegenover echter op een verhoging van rond f 100 000 worden gerekend. Artikel 71. Op dezelfde gronden als bij artikel 69 zijn aangegeven is een verhoging van dit artikel noodzakelijk. Artikel 72. In verband met een toegepaste ruimere afronding van het bedrag aan voorschot voor het jaar 1955 kan dit artikel worden verlaagd.
22 Artikel 73. De algemene salarisverhoging op 1 Januari 1954 en de daarmede verband houdende verhoging van kindertoclage, vacantietocslag en ziektekosten maken een verhoi ging van dit artikel noodzakelijk. i Artikel 74. De onder dit artikel geraamde uitgaven kwamen voorheen ten laste van hoofdstuk VIII A der Rijksbegroting. Aange ien de onderhavige school thans mede wordt bezocht door een aantal kinderen, afkomstig uit gezinnen, waarvan het gezinshoofd niet in dienstbetrekking is bij het Rijk, moet het mede in verband hiermede, juister worden geacht, de bijdrage aan deze school ten laste van hoofdstuk VI te brengen. Voor het jaar 1955 moet met een bijdrage van f 6000 rekening worden gehouden. Artikel 75. Ook dit artikel moet worden verhoogd wegens wijziging der salarissen. Bovendien is gebleken, dat het cxploitaticbedrag voor de school te Brussel niet op het oude peil kan worden gehandhaafd. Voorts moet een extra bedrag worden uitgetrokken voor het vervoer der leerlingen. Anderzijds komen de voor het jaar 1954 aangevraagde kosten wegens werkzaamheden aan het schoolgebouw te Brussel te vervallen. Dientengevolge is in totaal f 26 300 minder begroot dan voor het jaar 1954. Artikel 76. In de Memorie van Antwoord op hoofdstuk VI der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de ondergetekende als zijn oordeel uitgesproken, dat het stichten van een rijdende school geen volledige oplossing biedt van het onderwijsvraagstuk voor de kinderen van kermis-exploitanten. De ondergetekende is daarom voornemens een regeling te treffen, waarbij eer bijdrage wordt toegekend in de huisvestingskosten van dezr kinderen, die voor het volgen van lager onderwijs in internater of pleeggezinnen worden geplaatst, zoals ook reeds voor de schipperskinderen bestaat. Volgens een voorlopige raming zal voor dit doel in 1955 een bedrag van f63 000 nodig zijn. Artikel 77. In verband met de stijging van het aantal leerlineen en van de kosten van het onderwiis is voor het jaar 1955 een verhoging van dit artikel met f 100 000 noodzakelijk. Artikel 80. Bij het buitengewoon lager onderwijs valt nog steeds een toeneming van het aantal leerlingen te constateren. Verwacht wordt, dat ook in de jaren 1954 en 1955 deze toeneming zich zal voortzetten. De salarisverhoging van 1 Januari 1953 en van 1 Januari 1954 en de verminderde classificatie-aftrek veroorzaken daarnaast een belangrijke verhoging van dit artikel. Het onder C. genoemde bedrag is verhoogd in verband met de stijgine van de aan deze cursussen verbonden kosten. Tenslotte is onderdeel D. voor het onderzoek naar leermoeiliikheden van zwakbecaafde schoolkinderen met f 10 000 verhoogd. De zwakbegaafden vormen een belangrijk percentaee van de lacere schoolbevolking. Het onderwijs aan deze kinderen levert grote moeilijkheden op. Het is gewenst hiernaar een nader onderzoek in te stellen. Bekend is. dat een Stichting Onderzoek Leermoeiliikheden in het leven zal worden geroepen, die zich bezig zal houden met het geven van onderwijs aan kinderen, die aan partiële defecten lijden, het doen van wetenschaonelük verantwoord onderzoek naar de aard en de oorzaken van deze defecten, de speciale behandeling van deze oorzaken, alsmede de onleiding van leerkrachten, aan wie dit kan worden toevertrouwd. Deze stichtine kan uit het op dit onderdeel geraamde bedrag worden gesubsidieerd. Artikel 81. Op dezelfde gronden als bij artikel 72 is aangegeven kan deze post worden verlaagd. Artikel 82. De verhoging van de onderdelen A. en B. wordt in hoofdzaak veroorzaakt door een verbetering van de regeling tot het verlenen van een bijdrage in de huisvestineskosten van schipperskinderen, die voor het ontvangen van onderwijs aan de wal zijn geplaatst. Sedert de invoering van de huidige
regeling op 1 Januari 1952 zijn de internaatskosten nog verder gestegen. Met inachtneming van de bijkomende kosten voor aanschaffing en onderhoud van schoeisel en kleding kunnen de kosten voor een aan de wal geplaatst kind op f 18 per week worden gesteld. Bij een steunverlening van maximaal f 7 per week per kind blijft voor een schipper nog een extra uitgave over van f 11 per week, welke extra kosten door de schippers niet meer kunnen worden gedragen. Verhoging van het maximum steunbedrag van f 7 tot f 9 is daarom dringend noodzakelijk. Artikel 83. De op 1 Januari 1954 ingegane verhoging van de salarissen maakt een verhoging van dit artikel noodzakelijk. Artikel 85. Al sedert jaren wordt aan enkele inrichtingen tot opleiding van kleuterleidsters een subsidie verleend. De ondergetekende acht het, zoals hij hierboven bij de algemene beschouwingen reeds heeft aangegeven, in afwachting van de totstandkoming van een wettelijke regeling van het kleuteronderwijs, wenselijk, thans reeds over te gaan tot het geven van een voorlopig subsidie aan een groter aantal van deze inrichtingen, bij de keuze waarvan rekening zal worden gehouden met het verschil in levensbeschouwing en met een zoveel mogelijk landelijke spreiding. Uiteraard zullen bij de toekenning van subsidie voorwaarden moeten worden gesteld, opdat een zekere garantie aanwezig is omtrent de deugdelijkheid van het onderwijs. Deze voorwaarden zullen betreffen de duur van de cursus alsmede de vakken, waarin onderwijs zal worden gegeven. Voorts zal naar de mening van de ondergetekende de zekerheid moeten bestaan, dat leerplan en lesrooster voldoen aan redelijke eisen, dat de leerlingen een voldoende vooropleiding bezitten en ook dat de docenten de nodige bevoegdheden hebben. Teneinde de omvang der opleidingen enigszins in de hand te houden is hij voornemens eveneens als voorwaarde op te nemen, dat de vorming van parallelklassen zijn goedkeuring behoeft. Artikel 86. De stijging van het bedrag van dit artikel is in hoofdzaak het gevolg van de verhoging van de bijdrage, welke het Rijk per candidaat beschikbaar stelt. AFDELING III. VOORBEREIDEND HOGER EN MIDDELBAAR ONDERWIJS Algemeen. De verhoging van de raming voor deze afdeling met een bedrag van ruim f 10 000 000 is in hoofdzaak veroorzaakt door: a. de vermeerdering van het aantal klassen, voornamelijk aan de nog niet volgroeide scholen; b. de eerste subsidiëring van een aantal nieuwe dag- en avondscholen; c. de subsidiëring van een inrichting voor voortgezette opleidingen: (I. de subsidiëring van een aantal aan scholen verbonden voorbereidende klassen; e. de tot stand gekomen salariswijzigingen. Artikelen 89 t/m 97. In verband met de stijging van het aantal candidaten voor de in deze artikelen genoemde examens zijn de op een aantal dezer artikelen uitgetrokken bedragen verhoogd. Onder de bureelkosten zijn de kosten van het drukken der diploma's begrepen. Artikel 98. Behalve met de kosten verbonden aan de uitzendine van leraren naar de Vercniade Staten van Amerika dient dit jaar mede gerekend te worden met de kosten verbonden aan de werkzaamheden van een Commissie voor de lernrenopleidine en een Commissie voor opleidingen tot economische en administratieve functies. Artikel 99. Verhocine van dit artikel is noodzakelijk in verband met de salarisherzienineen voor de inspecteurs van het middelbaar en het voorbereidend hoger onderwijs.
23 Artikelen 101 t/m 104. De verhoging van deze artikelen houdt, buiten de op artikel 101 tot uitdrukking komende algemene salarisverhoging der Rijksleraren, verband met: 1. de voorgenomen stichting van een Rijks hogere burgerschool te Zeist; 2. de toeneming van het aantal klassen, in het bijzonder aan enkele Rijks middelbare scholen voor meisjes, terwijl ook de Rijks hogere burgerschool te Lochem een volgende klasse zal gaan vormen; 3. de deelneming aan het boekenfonds van de derde klassen op 1 September 1954 en van de vierde klassen op 1 September 1955. Artikelen 105, 107 en 108. Aan de na te noemen gemeenten wordt voor de daarachter genoemde scholen subsidie in uitzicht gesteld. Arnhem, afdn. gymn., h.b.s. B Thorbecke lyceum. Arnhem afd. h.b.s. A. Lorentz h.b.s. Delft, afd. m.m.s. gem. h.b.s. Hengelo (O.) afd. m.m.s. gem. h.b.s. De gemeenten, die reeds voor subsidie voor haar gymnasia, hogere burgerscholen en middelbare scholen voor meisjes in aanmerking komen, zijn vermeld in bijlage IV van deze Memorie. Artikel 106. In verband met de toekenning van verblijfsvergoedingen op de voet van het Reisbesluit 1952 aan de leraren die aan twee of meer in verschillende gemeenten gelegen scholen zijn verbonden is een hogere raming van dit artikel noodzakelijk. Voorts dient te worden gerekend op een toeneming van het voor salarissen benodigd bedrag. Aan de na te noemen scholen wordt voorgesteld subsidie in uitzicht te stellen. R.K. gymn. voor meisjes Breda. R.K. gymn. voor meisjes Leiden. De scholen, die reeds voor subsidie in aanmerking komen, zijn vermeld in bijlage IV van deze Memorie. Artikel 109. Behoudens voor de toekenning van verblijfsvergoedingen en hogere salarisbedragen dient te worden gerekend op toeneming van het aantal klassen, in het bijzonder aan de nos niet volgroeide scholen. De R.K. middelbare meisjesschool „Maria Virgo" te Maastricht en de afdeling middelbare meisjesschool van het R.K. lyceum voor meisies te Maastricht zijn met ingang van 1 September 1954 opgeheven. Het bestuur van laatstgenoemde school heeft op die datum een nieuwe middelbare meisjesschool geopend. De leerlingen van de opgeheven scholen worden op de nieuwe school geplaatst. Het ten behoeve van het R.K. m.m.s. ,,Maria Virgo" uitgetrokken subsidie zal van die datum af aan de nieuwe m.m.s. ten goede komen. Aan de na te noemen scholen wordt voorgesteld subsidie in uitzicht te stellen. Chr. h.b.s. B Aalten; Afd. h.b.s. A Chr. lyceum Alkmaar; R.K. h.b.s. B Almelo; R.K. h.b.s. B Amersfoort; R.K. h.b.s. B Beverwijk; afd. h.b.s. A R.K. h.b.s. Bolsward; afd. h.b.s. A R.K. h.b.s. Boxmeer; afd. h.b.s. A Chr. lyceum Doorn; R.K. h.b.s. B Enschede; Chr. h.b.s. B Enschede; afd. h.b.s. A Chr. h.b.s. Gorinchem; afd. gymnasium St. Jans College 's-Gravenhage; afd. h.b.s. A Grotius College Heerlen; afd. h.b.s. B. Geref. lyceum Kampen; 2e R.K. h.b.s. B Maastricht (afsplitsing); Chr. h.b.s. B Middelburg; 2e R.K. h.b.s. B Utrecht; afd. h.b.s. A R.K. h.b.s. Valkenswaard: afd. h.b.s. A R.K. h.b.s. Veghel; afd. h.b.s. B R.K. lyceum Wassenaar;
afd. m.m.s. Chr. lyceum Alkmaar; R.K. m.m.s. Delft; R.K. m.m.s. Etten; afd. m.m.s. 2e Chr. h.b.s. Groningen; R.K. m.m.s. Hengelo ( O ) ; afd. m.m.s. 2e Chr. h.b.s. Utrecht. De scholen, die reeds voor subsidie in aanmerking komen, zijn vermeld in bijlage IV van deze Memorie. Artikel 110. Uitbreiding van het aantal klassen aan handelsavondscholen en de toekenning van verblijfsvergoedingen aan de leraren der handelsdagscholcn maakt een wat hogere raming noodzakelijk. Aan de gemeente Lochem wordt subsidie ten behoeve van haar handelsavondschool in uitzicht gesteld. Artikel 111. Uitbreiding van het aantal klassen aan handelsavondscholen en de toekenning van verblijfsvergoedingen aan de leraren der handelsdagscholen maakt een wat hogere raming noodzakelijk. Aan de navolgende scholen wordt subsidie in uitzicht gesteld: Neutr. h.a.s. Emmer-Compascuum; R.K. h.a.s. Sittard; R.K. h.a.s. Sassenheim. Artikelen 113 en 114. Ten einde de salarissen van de leraren, verbonden aan de Avond-lvcea en de Instituten tot opleiding voor middelbaar-onderwijsakten, te kunnen brencen op een met die van de leraren der Rijks hogere burgerscholen vergelijkbaar peil, is het noodzakelijk de raming van de bedragen dezer artikelen te verhogen. Voorts dient te worden gerekend op subsidiëring van enkele nieuwe scholen. Artikel 115. Waar het Nederlands Onleidings Instituut voor het Buitenland te Breukelen bewezen heeft een waardevolle plaats in te nemen in het algemeen onderwijsbestel, bestaat er aanleiding dit instituut een tegemoetkoming in de uitgaven uit 's Rijks kas te verlenen. Artikel 116. Het liet in de bedoeling in de kosten van een aantal voorbereidende klassen van scholen voor voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs een subsidie te verlenen. Gerekend dient te worden OD een vijf en twintigtal klassen. Voorts lijkt het gewenst een bedrag uit te trekken voor enkele nieuwe opleidingen bij het avondonderwijs. AFDELING IV.
NIJVERHEIDSONDERWIJS
Algemeen. De raming van de uitgaven van deze «Mel?n<» vertoont voor het jaar 1955 een stijging van ruim f 13 800 000 ten onzichte van die voor 1954. Hierin is hegrenen een bedrag van f 5 465 000 voor de salarismaatregelen die ner 1 Januari 1953 en 1 Januari 19^4 zün getroffen en waarvan de kosten nog niet in de begrotingscijfers voor 1954 zijn opgenomen. Artikel 117. De omvang en de zwaarte van de taak van de afdeling Nijverheidsonderwijs is in de iar^n na de oorlog hand over hand toegenomen door de steeds stn'g^ndn belangstelling voor het nijverheidsonderwijs. Deze belangstelling hee f t niet alleen een sterke toeneming van het aantal leerlingen tot gevolg, maar eveneens een uitbreiding van het aantal contacten met allerlei instanties zowel uit de particuliere als uit de overheidssector. Voorts is het onderwijs zelf in een voorMu r ende ontwikkeling. die van de afdeling e°n verhoogde insnanning vraagt. Langzamerhand is een situatie ontstaan, die inprünende maatregelen nodig maakte om te verhoeden, dat de afdeling on den duur haar taak niet naar behoren zou kunnen vervullen. In 1953 werd in nauwe samenwerking met tipt Cfnfraal Bureau voor Organisatie van het Ministerie van Financiën e n aanvang gemaakt met de reorganisatie. Daarbij is gebleken, dat de afdeling zal moeten worden uitgebreid met een aantal ambtenaren, waarvan in bijlage I een overzicht is gegeven.
24 Artikel 118. De aangevraagde gelden dienen ter bestrijding van de reis- en verblijfkosten van de leden van de commissie voor georganiseerd overleg. Artikel 119. Een versterking van het aantal deskundigenis nodig vanwege de uitbreiding van de werkzaamheden van de bestaande subcommissies en de instelling van enige subcommissies. Uit dezen hoofde is het artikel met een bedrag voor vacatiegelden en vergoedingen van rcis- en verblijfkosten verhoogd. Artikel 120. Het ligt in het voornemen om de bestaande commissie voor het L.N.O. voor jongens op te heffen en haar taak te doen overnemen door drie in het leven te roepen commissies, uitgaande van de drie bonden van besturen van scholen, en aan deze bonden een subsidie toe te kennen voor de instandhouding van de commissies. Artikel 121. Een zelfde omstandigheid, als bij artikel 119 genoemd, heeft bij dit artikel tot verhoging van de raming aanleiding gegeven. Artikel 122. In verband met het aflopen van de werkzaamheden van de commissie zijn de kosten lager geraamd. Artikel 123. A 1. De vereniging tot bevordering van het voorbereidend vakonderwijs te Groningen. De diverse salarismaatregelen hebben ook hier verhoging van de bij deze post geraamde uitgaven ten gevolge gehad, terwijl bovendien het bedrag onder B 1 moest worden gewijzigd. A 2. De stichting voor huishoudelijke voorlichting ten plattelande. Een uitbreiding van het aantal leraressen met 3 wordt noodzakelijke geacht om aan de groeiende vraag naar huishoudelijke voorlichting ten plattelande op het gebied van voeding, woninginrichting, nieuwe wasmethoden, textielproducten, e.d. te kunnen voldoen. Uiteraard gaat hiermede ook een stijging van de reis- en verblijfkosten gepaard. Tenslotte zijn ook de salarisverhogingen op deze post van invloed geweest. A 3. Cursussen uitgaande van de Middelbare voor de Leder- en Schoenindustrie te Waalwijk. Deze post kon iets worden verlaagd.
Vakschool
C 1. De Rekkense inrichtingen te Rekken. Hoewel voor deze inrichtingen de exploitatiekosten in de na-oorlogse jaren sterk zijn gestegen, is de Rijksbijdrage tot nu toe steeds op hetzelfde bedrag vastgesteld. Uit overwegingen van billijkheid bepleit de ondergetekende de bijdrage opnieuw te bepalen aan de hand van de gewijzigde omstandigheden. C 3. De Scheepvaartvereniging Zuid te Rotterdam. Deze post is verhoogd in verband met de salarismaatregelen, die 1 Januari 1954 zijn ingegaan. Voor de Rijksbijdrage blijft de oorspronkelijke maatstaf (ongeveer 1/3 van de werkelijke kosten) gehandhaafd. C 4. Vereniging voor Onderwijs en Vakopleiding ,,Hoenderloo" te Hoenderloo. Boven een Rijksbijdrage in de exploitatiekosten is een bedrag van f 11 800 uitgetrokken voor de aanschaffing van enige machines, die voor het onderwijs zeer urgent zijn. C 6. De Stichting Horlogemakersvakschool Medemblik te Medemblik. Deze school, die vanwege het geringe aantal leerlingen per leerjaar, dat kan worden gehuisvest, niet in aanmerking kan komen voor een subsidiëring volgens de Nijverheidsonderwijswet, heeft in zijn 6-jarig bestaan getoond in een behoefte te
voorzien. De kosten die aan dit onderwijs zijn verbonden, brengen mede, dat van de leerlingen zeer hoge schoolgelden worden gevraagd. Het ligt in de bedoeling van de ondergetckende aan de stichting per leerling een bedrag toe te kennen, mits zowel de gemeente Medemblik als de gemeenten, waaruit de leerlingen afkomstig zijn, in dezelfde verhouding als voor gesubsidieerde scholen daartoe willen bijdragen. Artikel 124. De raming over de laatste jaren is te laag gebleken, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de stijging van het aantal candidaten. Artikel 125. De raming is gebaseerd op de werkelijke uitgaven, die in de voorafgaande jaren nodig bleken. Artikel 127. Behalve een bedrag voor de uitbreiding met twee hulpkrachten voor de administratie is de verhoging van dit artikel een gevolg van de genomen salarismaatregelen en de normale periodieke salarisverhogingen. Artikel 128. De uitgaven, die ten laste komen van de inspecteurs en inspectrices voor huur, schoonmaken, telefoon, papier, enz. zijn sinds 1948 belangrijk gestegen, weshalve een verhoging van de post bureaukosten nodig is gebleken. De verhoging van de post reis- en verblijfkosten vloeit voort uit de uitbreiding, welke de inspectie in 1954 heeft ondergaan, en de inwerkingtreding van het Reisbesluit 1952. Onderafdeling III. ONDERWIJS' Algemeen. De voornaamste factoren, welke tot verhoging van de ramingen hebben geleid, zijn: a. Salarisverhogingen. Met de maatregelen terzake, als in de aanvang genoemd, en de normale periodieke salarisverhogingen is een subsidiebedrag van circa f 6,6 millioen gemoeid. h. Leerlingenaccres. Verwacht wordt, dat het gemiddelde accres bij de dagscholen ten opzichte van 1954 ongeveer 6 % zal bedragen en dat voor de avondscholen 4 i %. Het hieruit voortvloeiende aandeel in de normale exploitatiekosten voor het Rijk (dus zonder de eventueel daarmede gepaard gaande kosten van voorzieningen ten behoeve van gebouwen en inventaris) wordt geraamd op f 2,5 millioen. Een verheugend verschijnsel is de relatief sterke toeneming van het aantal leerlingen bij het U.L.N.O., de lagere dagscholen voor een bepaald vak, de avondcursussen voor V.M.T.O., het leerlingstelsel en de avondscholen voor opleiding van Ieraren bij het Nijverheidsonderwijs. Bij de laatstgenoemde scholen wordt dit grotendeels veroorzaakt door de opneming van een voorbereidende cursus in het leerplan. c. Huurverhoging. De huurverhoging met ingang van 1 Januari 1954, die niet is begrepen in de begrotingscijfers voor 1954, vraagt een bedrag van circa f 250 000. d. Rente en aflossing, inventaris en onderhoud gebouwen. De elasticiteit van de huisvesting met betrekking tot de leerlingenbezetting is over het algemeen gering, daar vrijwel alle scholen volbezet zijn. De toeneming van de aantallen leerlingen vraagt derhalve voorzieningen, hetzij voor de uitbreiding van bestaande scholen, hetzij voor de stichting van nieuwe gebouwen. Een en ander weerspiegelt zich in een verhoging van rond f 3,1 millioen voor dit doel. e. Patroonsvergoedingen. De verhouding tussen de vergoeding, welke aan de patroon wordt toegekend voor de opleiding van een leerling volgens het leerlingstelsel, en de werkelijke kosten, welke te zijnen laste daaruit voortspruiten, is sinds 1930 aanzienlijk verschoven in
25 het nadeel van de patroon. Het komt de ondergetekende billijk voor om met ingang van 1 Januari 1955 de vergoeding te stellen op het maximum bedrag, dat daarvoor in de Nijvcrheidsonderwijsvvet is genoemd. Voor uitvoering van deze maatregel is een bedrag van f 500 000 uitgetrokken, waarvan 30 % uit de bijdragen van de gemeenten weer in 's Rijks kas terugvloeien. f. Eerste subsidiëring. Ten slotte is rekening gehouden met de subsidiering van een aantal nieuwe scholen, die bij de onderscheidene artikelen in deze Memorie worden genoemd. Daar het zich laat aanzien, dat in vele gevallen bij gebrek aan huisvesting het onderwijs niet in 1955 kan aanvangen en er in die gevallen voor het Rijk in dat jaar derhalve geen kosten zijn, is het bedrag, dat hiervoor is opgenomen, geraamd op rond f 400 000. Artikel 129. De verhoging van dit artikel is een gevolg van de salarisverhogingen en de toeneming van het aantal Ieerlingen. Artikel 130. Onder dit artikel is een bedrag van f 10 000 geraamd voor de centrale inkoop van gereedschappen ten behoeve van de leerlingen van de Rijksvakschool te Schoonhoven. Deze verhoging van de uitgaven wordt gecompenseerd door een overeenkomstige verhoging van de middelen. Overigens zijn nog enkele kleine stijgingen in de uitgaven te verwachten. Artikel 131. De verhoging van dit artikel houdt verband met de aanschaffing van inventaris ten behoeve van de voorgenomen opneming van galvanotechniek in het leerplan van de Rijksvakschool te Schoonhoven en enige aanvulling en uitbreiding van de inventaris van de Rijkslandbouwhuishoudscholen te Deventer en Winterswijk, die nodig zijn om een groter aantal leerlingen te kunnen opvangen. Artikel 133. Rekening is gehouden met de subsidiëring van een R.K. middelbare technische dagschool te Hengelo (O.). Artikel 134. Rekening is gehouden met de subsidiëring van de hieronder genoemde scholen voor lager en uitgebreid lager technisch onderwijs. I. Lagere technische dagscholen: Amsterdam Breda R.K. Gouda Chr. Uithoorn R.K. Zwolle Chr. en vijf nog nader aan te wijzen scholen. II. Lagere technische heidsonderwijs: Alphen aan den Rijn
scholen
voor buitengewoon
nijver-
Martha Stichting
III. Dagscholen en cursussen voor een bepaald vak: Amsterdam R.K. (bakkers, banketbakkers, horeca) Ede (machinisten voor de wegenbouw) Leeuwarden (bakkers) Utrecht (banketbakkers) Wageningen (bakkers en molenaars) IV. Dagscholen voor uitgebreid lager technisch 's-Gravenhage Chr. 's-Hertogenbosch gem. en één nog nader aan te wijzen school. VI. A vondnijverheidsscholen
voor jongens:
Apeldoorn Chr. Best R.K. Eindhoven 's-Gravenhage (stucadoors) en een nog nader aan te wijzen school.
onderwijs:
VII. Avondcursussen voor uitgebreid lager technisch onderwijs: Hengelo (O) Hilversum Ulft R.K. VIII. Avondcursussen tot opleiding van leerlingen met overwegend practische vooropleiding voor de toelatingsexamens van middelbare technische scholen: Leusden R.K. Artikel 135. Rekening is gehouden met de subsidiëring van een opleiding voor het voorlopig diploma als scheepswerktuigkundige te Harlingen en een gemeentelijke visserijdagschool te Den Helder. Artikel 137. Aan de hand van de werkelijke uitgaven terzake in de voorgaande jaren is dit artikel iets lager geraamd. Artikel 139. Tegenover de gestegen uitgaven door salarisverhogingen staan meer inkomsten. Artikel 140. Een van de leraressen is gepensionneerd. In deze vacature zal niet worden voorzien. De daarmede verband houdende daling van kosten gaat gedeeltelijk verloren door salarisverhogingen voor de overige leraressen in verband met de getroffen salarismaatregelen. Artikel 142. Rekening is gehouden met de subsidiëring van de hieronder genoemde scholen. Nijverheidsscholen voor meisjes: Chr. Aalsmeer R.K. Boxmeer Chr. Drachten 2e Chr. Groningen 2c R.K. Helmond R.K. Hengelo (O) 's-Hertogenbosch 2e R.K. 's-Hertogenbosch Chr. Het Baken I ecu warden 3e R.K. Maastricht Naaldwijk Chr. Nuth R.K. Tcgelen R.K. en drie nog nader aan te wijzen scholen. Landbouwhuishoudscholen: Arcen en Velden Baarlo Dirksland Ermelo Joure Kcrkdricl Laren Maartensdijk Mantgum Merkelbeek Neede Raamsdonk Slagharen Steenbergen Uddel Woldendorp Zevenhuizen (Gr.) Zuidwolde Z vaagwesteinde en een nog nader aan te wijzen
R.K. R.K. Chr. Chr. Chr. R.K.
R.K. R.K. R K. R.K. R.K. Chr. Chr. school.
Artikel 143. Rekening is gehouden met de subsidiëring van twee landelijk georganiseerde leerlingstelsels, t.w. voor de confectie-industrie en voor de wasserij-industrie, zomede met de subsidiëring van een leerlingstelsel, uitgaande van de Regionale Stichting tot Bevordering van het Technisch Onderwijs en van het Leerlingstelsel in de provincie Groningen.
26 AFDELING V. HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Algemeen. Hoger onderwijs en wetenschap blijven zich moeizaam in gestadig stijgende lijn voortbewegen. De problemen van onze tijd vinden hun weerspiegeling ook in de universitaire vraagstukken. Langs verschillende wegen tracht men daarin dieper door te dringen. Terwijl daarover het internationale gesprek tussen de landen van het Pact van Brussel gaande is, de Raad van Europa de internationale toegankelijkheid van de universiteiten bevordert, ons land aan de internationale organisatie van de wetenschap — met name op het gebied van de kernphysica — actief deelneemt, de Commissie-Rutten nagaat, wat in het belang van de studenten nog verder kan worden gedaan, en de Commissic-s'Jacob bezig is met het ontwerp voor een nieuwe hogeschool, beginnen ook van binnenuit ondernomen pogingen om het hoger onderwijs te hervormen, tot resultaat te leiden. Deze pogingen zullen zich echter niet alleen mogen beperken tot het terrein van het onderwijs zelf, maar ook betrekking moeten hebben op de financiële, administratieve en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden met het jaar belangrijker. Ook dit jaar worden aanzienlijk meer gelden aangevraagd ten behoeve van het hoger onderwijs en de wetenschap. Te verwachten is, dat de financiële uitgaven ook in de toekomst zullen blijven stijgen. De wetenschap vraagt steeds meer en duurdere outillage, personeel en materieel en ook de zich wijzigende opvattingen over het hoger onderwijs zullen nog een aanzienlijke versterking van de academische staven gaan vragen. Nu de salarissen van de hoogleraren zijn verhoogd en meer beurzen aan studenten kunnen worden gegeven, terwijl verdere verbetering voor hen in uitzicht is, zal tevens de aandacht geconcentreerd moeten worden op de belangrijke taak, die de wetenschappelijke staven in het hoger onderwijs hebben te vervullen. Met de gestadige stijging van de uitgaven voor het hoger onderwijs — waaraan niet valt te ontkomen. wil het op peil blijven —, wordt de vraag naar sterkere garanties, waarmede deze uitgaven omgeven behoren te zijn, dringender. Betere waarborgen voor de toekenning en de besteding van de Rijksgelden kunnen worden geboden naarmate door de faculteiten, afdelingen of onderdelen daarvan zelf meer wordt bijgedragen aan de leiding van zaken. Daartoe ontbreken nog veelal de administratief-organisatorische voorwaarden. Het zal veel tijd en inspanning vergen om hierin geleidelijk verbetering te brengen. De medewerking van het hoger onderwijs zelf in al zijn geledingen is daarbij onontbeerlijk. Teneinde een behoorlijke voorbereiding der begrotingen en een zo verantwoord mogelijke besteding der gelden te bereiken is het echter nodig, dat de universiteiten over iets langere termijn weten, waar zij op kunnen rekenen. Deze overwegingen hebben de ondergetekende er toe geleid de thans na zorgvuldig overleg ingediende begrotingsvoorstellen van de universiteiten in het algemeen te aanvaarden, met dien verstande, dat, behoudens goedkeuring van de Staten-Generaal, deze voor wat betreft het nieuwe personeel in de loop van twee jaren gerealiseerd zullen kunnen worden en in de uitgesproken verwachting, dat aan de verbetering van de interne organisatie op de kortst mogelijke termijn alle aandacht geschonken zal worden. In deze gedachtengang lag het voor de hand ook de materiële credieten in beginsel voor twee jaren te bepalen. In deze opzet is zowel voor 1955 als voor 1956 met een stijging van ongeveer 10 % van de uitgaven voor 1954 gerekend. Artikel 145. Op grond van de uitgaven over voorgaande jaren is het noodzakelijk gebleken het artikel te verhogen tot f 220 000. Artikel 151. De ondergetekende heeft rekening gehouden met een afloop van de werkzaamheden der commissie in 1955. Bijgevolg kan het bedrag van dit artikel worden verminderd.
Artikel 152. Van de zijde van verschillende universiteiten en hogescholen heeft de ondergetekende min of meer uitgewerkte plannen voor de oprichting van studentenhospitia ontvangen. Het vraagstuk van de studentenhuisvesting heeft de Commissie voor te treffen voorzieningen ten behoeve van studenten, de z.g. Commissie-Rutten, in studie. Zonder op het oordeel van deze Commissie vooruit te lopen, kan toch reeds worden gezegd, dat een verruiming van de mogelijkheden tot studentenhuisvesting in een dringende behoefte zal voorzien. Om tijd te winnen wil de ondergetekende daarom reeds thans de ingediende plannen op hun economische en technische uitvoerbaarheid laten beoordelen. Tot realisatie der plannen zal uiteraard niet worden overgegaan alvorens de ondergetekende zijn definitief standpunt ten aanzien van het vraagstuk van de studentenhuisvesting in het algemeen, na ontvangst van het advies van de Commissie-Rutten zal hebben bepaald en dit aan het oordeel van de Staten-Generaal zal hebben onderworpen. Artikel 154. De verhoging van dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de in 1954 plaats gehad hebbende salarisherziening. Artikel 155. Ten aanzien van het bedrag, dat is uitgetrokken voor de tewerkstelling van Zuid-Afrikanen als assistent, wordt opgemerkt, dat het de bedoeling is, de aanstelling van zes assistenten te bekostigen. De ondergetekende acht dit van belang aangezien Nederlandse studenten op basis van reciprociteit in Zuid-Afrika kunnen worden aangesteld. Voorheen was het slechts mogelijk uit deze post drie assistenten van Zuid-Afrikaanse origine bij de in aanmerking komende instellingen te plaatsen. Artikel 157. Reeds in zijn begrotingsvoorstellen voor 1953 en 1954 heeft de ondergetekende gewezen op de noodzakelijkheid van de geleidelijke verhoging van de voor het zuiver wetenschappelijk onderzoek ter beschikking te stellen gelden. De bestaande activiteiten breiden zich nog voortdurend uit. Het ligt bijv. in de bedoeling een uitbreiding te geven aan het verlenen van Z.W.O.-stioendia aan deelnemers aan het Nederlands wetenschappelijk leven; tevens zal steun worden verleend aan de organisatie van kleine wetenschappelijke symposia. Artikel 158. De omschrijving van dit artikel is gewijzigd, aangezien uit de gelden van deze post eveneens de reis- en verblijfkosten van de leden van de Nederlandse delegatie moeten worden betaald. Artikel 159. Voor de voortzetting van het in 1954 aangevangen wetenschappelijk onderzoek in Suriname zal in 1955 f 86 000 nodig zijn, alsmede f 35 000 als kapitaalsuitgaven (artikel 576) ten behoeve van de inrichting van het wetenschappelijk centrum te Paramaribo. Voor het begin van het wetenschapneliik onderzoek in de Antillen zal nodig zijn een bedrag van f 33 000. Voor beide gebieden — Suriname en de Antillen — is voor stages van jonge wetenschappelijke onderzoekers, alsmede voor hun reiskosten f 15 000 nodig. De kosten van de uitwerking in Nederland van gehouden onderzoekingen en de publicatie daarvan, alsmede de bureaukosten in Nederland en de reiskosten, worden tenslotte begroot op f 16 000. Artikel 164. Het is noodzakelijk gebleken bij de afdelingen fotogrammetrie, bodemkunde, bosbouw en geologie een adjunctwetenschappelijk ambtenaar aan te stellen. Deze ambtenaren zullen assistentie verlenen bij de instructie en bij de uitvoering van opdrachten. De detachering van de docent in de luchtfotografie is inmiddels beëindigd; in verband met de volledige dagtaak en de wetenschappelijke kwaliteit van het werk is het verantwoord de rang van docent om te zetten in die van lector. Aangezien de administratie van het opleidingscentrum aan-
27 zienlijk is uitgebreid, kan niet langer worden volstaan met een assistent voor halve dagen; de aanstelling van een boekhouder met volledige dagtaak is noodzakelijk. Tevens worden op dit artikel gelden uitgetrokken voor wetenschappelijk onderzoek. Tegenover de bevredigende gang van zaken in het centrum dient gesteld te worden, dat een dergelijke instelling van internationaal hoger onderwijs, evenmin op dm duur houdbaar is zonder eigen wetenschappelijk onderzoek als zulks met instellingen van nationaal hoger onderwijs het geval is. Beschouwt men dit uit het gezichtspunt van de internationale reputatie, dan is het duidelijk, dat zulk wetenschappelijk onderzoek dient te geschieden op een ook voor de buitenwereld aanvaardbare en zichtbare wijze. De reputatie van een dergelijk instituut kan nooit gebouwd worden op die van een docent ergens aan een universiteit of hogeschool, die aan dit internationale instituut enkele uren college geeft. De interoretatie van de luchtfoto voor landbouwkundige doeleinden heeft zich tot een aeheel eigen techniek ontwikkeld. Dit feit brengt de noodzakelijkheid mede de wetenschappelijke ontwikkeling oo meer systematische wijze ter hand te nemen dan thans mogelijk is met een staf, die vrijwel geheel met een onderwijstaak is belast. Bovendien is het van belang een jonge generatie op te leiden, die in staat zal zijn zowel de wetenschappelüke leiding als de leiding van het op deze techniek berustende practische werk over te nemen. Artikel 168. Het instituut heeft sedert de oprichting in 1851 naast de publicatie van wetenschappelijke werken en artikelen op het gebied van de taal-, land- en volkenkunde van Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen, zich in verband hiermede eveneens bezig gehouden met bestudering van de taal-, !and- en volkenkunde van andere tropische gebieden. Naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden ligt het in de bedoeling van het bestuur door het ontwikkelen van nieuwe initiatieven het accent van de werkzaamheden te verleggen naar laatstgenoemde gebieden. In de eerste plaats wordt hierbij gedacht aan het bevorderen van directe wetenschappelijke onderzoekingen door het U'tzenden van jonge geleerden. In de tweede plaats bestaat het voornemen, ook in verband met de grote belangstelling, welke in het buitenland voor de Oriëntalistiek bestaat, het hier te lande aanwezige materiaal in beknonte, doch wetenschappelijk verantwoorde vorm. o.m. in het Engels te publiceren. De ondergetekende acht het van belang door het toekennen van een subsidie het instituut, dat wetenschappelijk een zeer goede naam heeft, in staat te stellen deze heroriëntatie door te voeren. Artikel 169. De academie heeft tot .en met 1940 haar normnle werkzaamheden kunnen verrichten drink zij een belangriike jaarlijkse subsidie van het Carnegie Endowment. In verband echter met een gewijzigde subsidiëringspolitiek werd gedurende 1947 tot Juli 1949 slechts eenmaal van genoemde instelling een bedrag ontvangen. Na deze datum werd de academie eenmaal b~gimsti<*d door de Ford Foundation, terwijl eenma'1 de Wntelernnis werd toegekend. De grote internationale belangstelling, die voor de academie bestaat, moge blijken uit de omstandigheid, dat in 1953 590 deelnemers van 51 nationaliteiten werden ingeschreven. De ondergetekende is van mening, dat met de instandhouding van de academie het algemeen belang in hoge mate gediend is. Hoewel de academie haar onafhankelijke positie ten opzichte van Regeringen uiteraard wenst te bewaren, bevindt de Nederlandse Regering, als Regering van het land waar de academie gevestigd is, zich te dezen in een bijzondere positie, die een subsidiëring ten volle rechtvaardigt. Aangezien de eigen inkomsten van de academie volstrekt onvoldoende zijn voor de financiering van de te houden cursussen, acht de ondergetekende zich gerechtigd voor het jaar 1955 een subsidie ten behoeve van de academie voor te stellen. Uiteraard wordt hier geen andere invloed mee beoogd, dan de academie in staat te stellen haar voortreffelijke arbeid voort te zetten.
Artikel 170. In verband met de gewijzigde doelstelling en taak van het Koninklijk Instituut voor de Tropen blijkt het nodig de bijdrage van het Rijk aan dit Instituut te verhogen. De ondergetekende is van oordeel, dat vanwege zijn dcpartement een bedrag van f 96 000 als bijdrage aan hoofdstuk III der Rijksbegroting verantwoord is. Artikel 171. De ondergetekende heeft aanleiding gevonden onder dit artikel gelden uit te trekken voor een subsidie aan de Fryske Akademy. Met dit subsidie wordt beoogd het de Fryske Akademy mogelijk te maken een aantal wetenschappelijke onderwerpen, die op bewerking wachten, ter hand te doen nemen. Het bedrag ad f 26 250 voor wetenschappelijke uitgaven is bestemd voor het verlenen van subsidiën aan de volgende tijdschriftenSiboga-expeditie ƒ 500 Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 2 100 Tijdschrift Physica 1 250 Geologische overzichtskaart van Nederland 2 500 Atlas van Nederland 3 000 Aeta Botanica Neerlandica 4 000 Tiidschrift Museum 900 Tijdschrift Mnemosyne 875 Tiidschrift Ned. taal- en letterkunde 1 350 Tjidschrift Volkskunde 500 Tiidschrift Entomologie 400 Tiidschrift Nconhilologus 875 Tiidschrift voor W'isbegeerte en Psvchologie 500 Tijdschrift voor Wijsbegeerte (België) 500 Andere wetenschappelijke uitgaven 7 000 Artikel 173. Voor de wetenschappelijke films, die de in 1950 ongerichte en aan de Rijksuniversiteit te Utrecht verbonden Universitaire Filmdienst vervaardigt, zal zonder twijfel in het buitenland een even grote belangstelling als thans hier te lande bestaan, vooropgesteld dat aldaar meer bekendheid kan worden gegeven aan de activiteit van deze dienst. Mede met het oog op het aanzien in den vreemde van de Nederlandse wetenschapsbeoefening komt het wenselijk voor buiten onze landsgrenzen een afzetgebied voor de films van de Universitaire Filmdienst te vormen. Wellicht kan daardoor tevens een gezonde ruilbasis ontstaan. De ondergetekende acht het aanbevelenswaardig een deskundige met commerciële talenten voor dit werk aan te trekken en deze te verbinden aan een afzonderlijke stichting, welke zich met de verbreiding van de Nederlandse wetenschappelijke film zal belasten. Met het oprichten van deze stichting beoogt de ondergetekende tevens het interuniversitair karakter van de Universitaire Filmdienst te accentueren. Het ligt in de bedoeling in het bestuur van deze stichting vertegenwoordigers van alle in aanmerking komende Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs op te nemen. Artikel 182. Met een verdere versterking van het bureau van curatoren en het bureau van de senaat is rekening gehouden. De uitbreiding der werkzaamheden wettigen de aanstelling van vier administratieve ambtenaren, een schrijver en een typiste. Artikel 184. In verband met een wijziging van de financiële administratie is op dit artikel e n bedrag uitgetrokken voor de aanschaffing van een boekhoudmachine. Bovendien zal een aantal verouderde schrijf- en rekenmachines moeten worden vervangen. Artikel 190. Bij druk bezochte academische plechtigheden zoals erepromoties, rectorale oraties, eerstejaarsdagen e.d. wordt in toenemende mate behoefte gevoeld aan een voorziening in het gebrek aan ruimte. Reeds vele malen werd, dank zij de medewerking van het college van Kerkvoogden der Hervormde Gemeente in deze
28 behoefte voorzien door het beschikbaar stellen van de Pieterskerk, een gebouw, dat qua historische betekenis, uiterlijk en aantal zitplaatsen ten zeerste geschikt moet worden geacht voor de jaarlijks terugkerende plechtigheden. Aangezien de Rijksuniversiteit te Leiden ook in het stookseizoen behoefte heeft aan de ruimte, die de Pieterskerk biedt, acht de ondergetekende het redelijk, dat in de begroting van zijn departement een bedrag wordt opgenomen als bijdrage in de kosten van aanleg van een voetverwarmingsinstallatie. Een dergelijke apparatuur is noodzakelijk te achten daar het kerkgebouw niet beschikt over een installatie voor ruimteverwarming. Artikel 191. Bij de faculteit der rechtsgeleerdheid bepleit de ondergetekende de instelling van een ordinariaat in de toegepaste sociologie. Voor vele studenten is een oriëntering in de sociologie een eerste vereiste ter verdieping van het inzicht in eigen vak; bovendien wordt de sociologie zelf steeds meer tot hoofdvak gekozen. Bij het voorstel tot omzetting van het extra-ordinariaat in de parasitologie in een gewone leerstoel moge in aanmerking worden genomen, dat het onderwijs in dit vak een volledige dagtaak vormt en dat het een verplicht vak is voor het eerste gedeelte van het doctoraalexamen. Gelden worden aangevraagd voor de instelling van een buitengewoon hoogleraarschap in de toegepaste enzymologie. Hoewel de enzymologie uiteraard op een klein onderdeel van de medische wetenschap betrekking heeft, acht de ondergetekende het toch van belang aan dit voorstel gevolg te geven, aangezien hiermede een richting tot ontwikkeling kan komen, welke tot dusver nog niet aan een Nederlandse universiteit is vertegenwoordigd. De ondergetekende wenst er de aandacht op te vestigen, dat deze nieuwe buitengewone leerstoel geen consequenties met zich brengt ten aanzien van een nieuw in te richten laboratorium. Tenslotte wordt bij de medische faculteit de benoeming gevraagd van een buitengewoon hoogleraar in de cardiologie. Gelet op de betekenis van de cardiologie als zelfstandige afdeling binnen de faculteit der geneeskunde en de centrale plaats, die de cardioloog inneemt in het I.eidse thoraxcentrum, kan de ondergetekende volledig met dit voorstel instemmen. Het is de bedoeling, dat de nieuwe buitengewoon hoogleraar wordt toegevoegd aan de hoogleraar in de inwendige geneeskunde. De plaats van wetenschappelijk hoofdambtenaar komt hiermede te vervallen. De ondergetekende acht het noodzakelijk, dat aan de Rijksuniversitcit te Leiden een leerstoel wordt gevestigd in de toe gepaste wiskunde. Hiermede zal worden bereikt, dat dat typ» wiskundigen wordt gevormd, waaraan juist in de tegenwooi dige tijd zo vele bedrijven behoefte hebben. De omzetting wordt gevraagd van een bijzondere leerstor! in de tectonische en de toegepaste geologie in een extra-ordina riaat. Gelet op de grote omvang van het practische onderwijs in deze richting acht de ondergetekende de gevraagde omzetting gerechtvaardigd. Gelden zijn uitgetrokken voor de omzetting van de buitengewone leerstoel in de theoretische sterrekunde in een ordinariaat. Rekening houdend met het belangrijke wetenschappelijke werk aan de sterrewacht. de ontwikkeling van het radio-astronomisch werk in Nederland en het geven van onderwijs in alle richtingen der theoretische sterrekunde, kan de ondergetekende zich met genoemde omzetting ten volle verenigen. Voor het onderwijs in een onderdeel van de geologie bestaat behoefte aan een onderwijsopdracht in de sedimentpetrologie. Aan deze leeropdracht zal een tijdelijk karakter worden gegeven. Op de begroting voor 1953 zijn gelden uitgetrokken voor een extra-ordinariaat in de Engelse letterkunde. Aangezien het onderwijs in dit vak een gehele dagtaak vordert, wordt de omzetting gevraagd in een ordinariaat. Naar de mening van de ondergetekende dient het wetenschappelijk, technisch en administratief personeel de volgende uitbreiding te ondergaan:
— een wetenschappelijk ambtenaar en een assistent bij de faculteit der godgeleerdheid; — twee wetenschappelijke ambtenaren en twee assistenten bij de faculteit der rechtsgeleerdheid; — vier wetenschappelijke ambtenaren, elf assistenten, zeven student-assistenten, een administratief ambtenaar B II, drie schrijfsters, een schrijfster voor halve dagtaak, twee typisten, vier laboranten, een technicus, een adjunct-laborante, vijf analysten, drie laboratorium-bedienden C, twee bedienden G, een stalknecht en een leerling-instrumcntmaker bij de faculteit der geneeskunde; — drie wetenschappelijke ambtenaren, een wetenschappelijk ambtenaar voor halve dagen, een hoofdassistent, vier assistenten, een administratief ambtenaar A II, een schrijfster A, vier schrijfsters, een technicus, een analyste, twee bedienden en een verwarmingsstoker-vakman bij de faculteit der wis- en natuurkunde; — vijf assistenten en een bibliothcekbeambte bij de facultcit der letteren en wijsbegeerte; — een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar, een bediende G en een schrijfster bij de bibliotheek. Tenslotte is rekening gehouden met een aantal bcvorderingen. De personeelsvoorstellen gaan uit van een bepaald beeld van de formatie op het ogenblik van de indiening der voorstellen bij de ondergetekende. Aangezien zij derhalve niet meer dan een momentopname vormen, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat bij nadere beschouwing de voorziening in andere personeelsbehoeften urgenter moet worden geacht. Indien dit binnen het raam van de onderhavige begrotingspost mogelijk is, moet naar het oordeel van de ondergetekende aan daartoe strekkende voorstellen voorrang worden verleend. Artikel 192. De uitbreiding van de universitaire instellingen door nieuw-, aan- en verbouw veroorzaakt een verhoging van de vaste lasten. Ook voor de specifieke uitgaven is onder dit artikel een hoger bedrag uitgetrokken. Artikel 193. Het is de ondergetekende gebleken, dat voor de aanschaffingen voor inrichting, uitbreiding en vernieuwing een hoger bedrag dan vorig jaar noodzakelijk is. Artikel 194. De exploitatieuitkomsten van de Jelgersmakliniek maken het noodzakelijk de Rijksbijdrage te verhogen. Artikel 198. De ondergetekende heeft het gewenst geacht het subsidie voor de lichamelijke opvoeding van studenten te verhogen. Hij beoogt hiermede het de universitaire sportcommissie mogelijk te maken de sport aan de universiteiten meer dan tot dusverre te stimuleren. Een zelfde gedragslijn wordt gevolgd bij de subsidiën aan de studentenorganisaties voor de lichamelijke opvoeding van de Rijksuniversiteiten te Utrecht, te Groningen en van de Technische Hogeschool te Delft. Artikel 200. De exploitatie-uitkomsten van de bij de Stichting Studentenhuisvesting in beheer zijnde panden maken een verhoging van het subsidie noodzakelijk. Artikel 201. In het kader van de sociale voorzieningen ten behoeve van studenten heeft de ondergetekende het subsidie voor de exploitatie van studenten-ccttafels verhoogd. Een evenredige verhoging werd toegepast bij het vaststellen van de subsidiën voor de eettafels ten behoeve van de studenten van de Rijksuniversiteiten te Utrecht en te Groningen en van de Technische Hogeschool te Delft. Artikel 202. De steeds verder gaande specialisering in de medische behandeling van de patiënten brengt met zich mede, dat zelfs bij een gelijkblijvend aantal verpleegden meer personeel nodig is. In het bijzonder geldt dit voor het laboratorium; echter zullen ook de andere diensten van het Academisch Ziekenhuis de invloed hiervan ondervinden.
29 De uitbreiding bestaat uit: een administratief hoofdambtenaar, twee administratieve ambtenaren C 3de klasse, een wetenschappelijk ambtenaar, een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar, zeven analysten, een diëtiste, een laborante-A, een röntgen-assistent, drie bedienden G, twee schrijfsters, een hoofdverpleegster, drie Ie verpleegsters, een desinfecteur, een naaister, twee linnenmeisjes, een technisch ambtenaar, een bankwcrker en een monteur G. Bovendien zijn gelden uitgetrokken voor een aantal bevorderingen. Artikel 207. Gelden worden aangevraagd voor het in dienst nemen van drie administratieve ambtenaren C 1ste klasse, twee ambtenaren C 3de klasse, drie schrijvers en een bediende D. De werkzaamheden, zowel op het bureau van Curatoren als op het bureau van de Senaat zijn zeer uitgebreid, zodat een versterking van het personeel dringend noodzakelijk is. Tegenover deze uitbreiding komt de functie van machinist-A te vervallen. Artikel 209. Vergeleken bij het vorig jaar kan dit artikel met f 12 250 worden verminderd. Artikel 210. Het is wenselijk gebleken bij de faculteit der godgeleerdheid de benoeming voor te stellen van een buitengewoon hoogleraar in de wijsgerige inleiding in de godsdienstwetenschap en van een lector in het gereformeerd Protestantisme. Voor de studie in de oogheelkunde is een onderwijsopdracht noodzakelijk. De leerstoel in de natuurkunde zal in verband met het vertrek van een der hoogleraren worden gesplitst in één leerstoel voor de chemische physica en één voor de zuivere theoretische natuurkunde en theoretische mechanica. De ondergetekende is van mening, dat het bestaande lectoraat voor de theoretische physica dient te worden omgezet in een ordinariaat. Aan de instelling van een tweede buitengewone leerstoel in de geophysica valt niet te ontkomen. De gebieden van dit vak verkeren in een toestand van een dermate snelle ontwikkeling, dat deze niet meer doeltreffend door één docent kunnen worden behandeld. De onderwijsopdracht in de nieuwe Scandinavische talen zal in verband met de uitgebreidheid van de taak moeten worden omgezet in een functie van wetenschappelijk ambtenaar Ie klasse. De ondergetekende stelt zich voor over te gaan tot het aanstellen van een lector in de Spaanse letterkunde. De belangrijke plaats, welke het Spaanse Instituut in de hispanologie inneemt mag voldoende bekend worden geacht. De geschiedenis en de wetgeving van het onderwijs en daarnevens de vergelijkende kennis van de onderwijsorganisatie en •wetgeving wettigen de benoeming van een buitengewoon hoogleraar. Voor de studie in de sociologie van buiten-europese gebieden is rekening gehouden met de omzetting van de verleende onderwijsopdracht in een extra-ordinariaat. De uitbreiding van het wetenschappelijk, technisch en administratief personeel bestaat uit: — een wetenschappelijk ambtenaar bij de faculteit der godgeleerdheid; — een wetenschappelijk ambtenaar en een schrijver bij de faculteit der rechtsgeleerdheid; — een tekenaar en een bediende G bij de universitaire filmdienst; — zeven wetenschappelijke ambtenaren, twee hoofdassistenten, veertien assistenten, een analyste A, drie analysten, een technicus, twee schrijfsters, twee bedienden G en een leerling-bediende bij de faculteit der geneeskunde; — drie wetenschappelijke ambtenaren, een hoofdassistent, zes assistenten, een rekenaar, een analyst A, twee analysten, een technicus A, twee technici, een monteur C, een bediende G, een schrijfster A, twee schrijfsters, een adjunct-tekenaar, een
telefoniste en twee tuinlieden bij de faculteit der wis- en natuurkunde; — twee wetenschappelijke ambtenaren, vijf assistenten, twee schrijfsters A en vier schrijfsters bij de faculteit der letteren en wijsbegeerte; — een wetenschappelijk ambtenaar, drie assistenten, een analyst, een schrijfster A, twee schrijfsters, een adjunct-laborant, een bediende G en een leerling-bedicndc bij de faculteit der veeartsenijkunde; — en een bibliotheek-ambtenaar bij de bibliotheek. Tenslotte is rekening gehouden met een aantal bevorderingen. De opmerking van de ondergetekende bij artikel 191 met betrekking tot de personeelsvoorstellen geldt ook voor de hier genoemde. Artikel 211. Hoewel de ondergetekende van mening is, dat niet alle aanvragen voor materiële credieten terstond voor inwilliging in aanmerking komen, moet hij nochtans concluderen, dat in het algemeen aan een verhoging der credieten niet valt te ontkomen. Artikel 212. De snelle ontwikkeling van de wetenschap maakt het noodzakelijk het voor de aanschaffing van technische installaties uitgetrokken bedrag te verhogen. Ook het voor de aanschaffing van meubilair en stoffering bestemde bedrag zal moeten worden verhoogd in verband met de uitbreiding van de onder de universiteit ressorterende gebouwen. Artikel 219. De exploitatierekening van de stichting „Stadsen Academisch Ziekenhuis" te Utrecht heeft gedurende de laatste jaren vrij belangrijke overschotten vertoond. In overeenstemming met het gevoelen van zijn ambtgenoot van Financiën ligt het in het voornemen van de ondergetekende de rijksbijdrage voor de jaren 1955 en 1956 van 50 tot 45 % van de exploitatielasten te verlagen. Aangezien de bestaande overeenkomst met de gemeente Utrecht inzake de exploitatie van het ziekenhuis per 31 December 1956 is opgezegd, is het voorshands niet mogelijk de rijksbijdrage voor meer dan twee jaar vast te stellen. Artikel 222. In de bijdrage in de kosten van het Wilhelmina Kinderziekenhuis is een bedrag ad f 26 000 opgenomen voor het in exploitatie nemen van een buitenkliniek. Artikel 224. Het routinewerk op het bureau van Curatoren neemt hand over hand toe. In verband hiermede acht de ondergetekende het gewenst deze sector van de algemene dienst uit te breiden met twee administratieve ambtenaren C derde klasse. De fotodienst van de centrale werkplaatsen ontwikkelt zich gunstig. In toenemende mate wordt door de verschillende universitaire instellingen van de centrale fotodienst gebruik gemaakt, waardoor een bezuiniging op de personele en materiële uitgaven aldaar inderdaad wordt bereikt. Het vele werk, dat genoemde dienst verricht en het toenemende onderhoud van de diverse apparaten vereist de aanstelling van een technicus C. Artikel 225. De geringe stijging van het op dit artikel aangevraagde bedrag wordt o.m. veroorzaakt door een verhoging van de kosten van het drukwerk en een verhoging van de kosten voor burcau- en tekenbehoeften. Artikel 227. In het op dit artikel aangevraagde bedrag is rekening gehouden met de volgende uitbreiding met wetcnschappclijk, technisch, administratief en bedienend personeel. Het onderwijs in en de studie van longziekten neemt een dergelijke belangrijke plaats in, dat het de ondergetekende gewenst voorkomt aan dit onderwijs uitbreiding te geven door de omzetting van het lectoraat in een ordinariaat. De belangrijkheid komt o.m. tot uiting in het werk van de Thoraxgroep te Groningen. De nieuw te benoemen hoogleraar zal worden toegevoegd aan de hoogleraar in de inwendige geneeskunde. Evenzo acht de ondergetekende het van belang, dat het lectoraat in de kinderpsychiatrie wordt omgezet in een gewoon hoogleraarschap. Hierbij mag worden aangetekend, dat de
30 kinderpsychiatrie een sterk sociaal georiënteerd vak is, waarvan de methodes van onderzoek, diagnostiek en behandeling volkomen verschillend zijn van die in de algemene psychiatrie. Aan het onderwijs in de wis- en natuurkunde meent de ondergetekende uitbreiding te moeten geven door de instelling van een lectoraat in de analytische scheikunde. Een nieuw lectoraat voor de theoretische natuurkunde houdt een erkenning in van de grote verdiensten van de geleerde, aan wie in 1953 de Nobelprijs voor natuurkunde is toegekend. Op deze wijze wordt aan bedoelde hoogleraar de mogelijkheid geboden zich meer dan tot heden aan zijn wetenschappelijke onderzoekingen te wijden. Een lectoraat in de kristal-morphologie acht de ondergetekende noodzakelijk, aangezien deze wetenschap veel aanrakingspunten heeft met de nieuwste physische methoden als phasen-contrast microscopie en electronen microscopie. Het onderwijs en de onderzoekingen in deze nieuwe richting wettigen de aanstelling van een lector. Gaarne zal de ondergetekende een gewoon hoogleraarschap aan de Rijksuniversiteit te Groningen verbonden zien voor de sociale psychologie. Dit gebied vormt niet alleen een studievak voor het doctoraal examen in de sociale wetenschappen, doch is daarnevens ook voor de studie in de psychologie van het grootste belang. Voor de studie in de aardrijkskunde wordt de aanstelling van een docent in de didactiek van dit vak nodig geacht. De plaats, die de middeleeuwse geschiedenis inneemt in het universitaire bestel wettigen de omzetting van het bestaande lectoraat in een ordinariaat. De betekenis van de culturele anthropologie is van dien aard, dat de instelling van een lectoraat in overeenstemming is met de plaats, welke deze tak van wetenschap inneemt. Een functie van wetenschappelijk ambtenaar bij de economische wetenschappen kan hiermede komen te vervallen. Een onderwijsopdracht in de beschrijvende technologie voorziet bij de studie in de economische wetenschappen naar de mening van de ondergetekende in een behoefte. Aangezien het noodzakelijk is gebleken een verdere uitbreiding te geven aan de personeelsbezetting van deze universiteit acht de ondergetekende het gewenst voor het jaar 1955 de volgende maatregelen te nemen. De faculteit der geneeskunde denkt hij uit te breiden met zeven wetenschappelijke ambtenaren, een hoofdassistent, drie assistenten, een analyst, een laboratoriumbediende C, een amanuensis, twee schrijfsters, vier helpsters (tandheelkunde), een bediende D en een leerling-bediende. Bij de faculteit der wis- en natuurkunde bestaat behoefte aan drie wetenschappelijke ambtenaren, twee hoofdassistenten, drie assistenten, een vast assistent, een analyst, drie adjunctanalystcn, een amanuensis, een schrijfster en twee leerlingbedienden. Voor de faculteit der letteren en wijsbegeerte wordt nodig geacht een wetenschappelijk ambtenaar, twee hoofdassistenten, twee assistenten, een amanuensis A, een tekenaar B U I en een schrijfster. De faculteit der economische wetenschappen heeft behoefte aan een uitbreiding met een hoofdassistent, een assistent en een schrijfster. Tenslotte is rekening gehouden met een aantal bevorderingen. De opmerkingen van de ondergetekende bij artikel 191 met betrekking tot de personeelsvoorstellen geldt ook voor de hier genoemde. Artikel 228. In verband met het in gebruik nemen, resp. het gereed komen van een aantal nieuwe gebouwen, zal het op dit artikel uitgetrokken bedrag moeten worden verhoogd. Artikel 229. Rekening is gehouden met de aanschaffing van enige belangrijke instrumenten voor de medische faculteit. Artikel 236. De ondergetekende acht het noodzakelijk het bureau van Curatoren een verdere uitbreiding te geven. Onder
dit artikel worden de gelden uitgetrokken voor de aanstelling van twee administratieve ambtenaren B 1ste klasse, drie typislen A, een telefoniste A, een technicus, een conciërge A en een bediende D. Voor het bureau van de Senaat wordt de aanstelling bevorderd van een administratief ambtenaar C 2de klasse, twee administratieve ambtenaren C 3de klasse en een bediende D. Artikel 240. Het is noodzakelijk gebleken het onderwijsvak irrigatie en waterkracht te splitsen. De terreinen, die deze vakken van wetenschap bestrijken, zijn dermate uitgebreid, dat de ondergetekende kan instemmen met het voorstel een buitengewoon hoogleraar in het onderwijsvak irrigatie aan te stellen. Verder wordt bij de afdeling der weg- en waterbouwkunde de benoeming gevraagd van een gewoon hoogleraar in de geodesie. Aangezien bij de planologische zijde van de geodesie — ruilverkaveling, kennis van grond en grondgebruiken — grote beiangen zijn gemoeid, vergt de studie in dit vak inderdaad de benoeming van een gewoon hoogleraar. Ten einde het evenwicht te handhaven tussen het specifieke architectenwerk en het werk van de bouwkundige constructeur heeft de afdeling der bouwkunde zich genoodzaakt gezien extra colleges in te lassen voor het onderwijs in het construeren aan de ouderejaars studenten. De onderwijstaak is tengevolge van deze maatregel dermate verzwaard, dat het noodzakelijk wordt geoordeeld aan de huidige hoogleraar in het architectuurontwerpen een nieuwe gewoon hoogleraar toe te voegen. Het is de bedoeling, dat deze zich in het bijzonder zal belasten met het onderwijs aan de eerste- en tweedejaars studenten. De betekenis van het boetseren voor de opleiding van bouwkundige ingenieurs en de omvang van het onderwijs in dit vak eist de omzetting van de buitengewone leerstoel in het boetseren in een ordinariaat. Bij de aanstaande reorganisatie van de opleiding voor scheikundig ingenieur zal de organische chemie een examenvak voor het propaedeutisch examen worden. In verband hiermede is het nodig een plaats van wetenschappelijk hoofdambtenaar om te zetten in een lectoraat. De volgende uitbreidingen met wetenschappelijk, technisch en administratief personeel acht de ondergetekende nodig in verband met de verschillende nieuwe laboratoria, die reeds gereed zijn gekomen c.q. binnenkort in gebruik zullen worden genomen: een rekenaar bij de afdeling der aigemene wetenschappen; twee wetenschappelijke ambtenaren, een technisch ambtenaar, een administratief ambtenaar B II, een steno-typiste, een laboratorium-assistent, een laboratorium-bediende C, een fotograaf, een hulpbediende en een bibliotheek-ambtenaar bij de afdeling der weg- en waterbouwkunde; een wetenschappelijk ambtenaar bij de afdeling der bouwkunde; vier wetenschappelijke ambtenaren, twee assistenten, vijf technische ambtenaren, vier technici, een technicus A, een technisch hoofdambtenaar, een constructeur, een administratief ambtenaar C II, een schrijver, een typiste A, een tekenaar B I, een tekenaar A, twee fotografen, een laboratorium-bediende C, een laboratorium-bediende A, twee bedienden D, drie magazijnknechten, een stoomstoker-vakman en twee leerjongens bij de afdeling der werktuigbouwkunde; twee wetenschappelijke ambtenaren, een assistent, twee administraticve ambtenaren C III, een technisch ambtenaar, twee technici A, twee technici, een machinist A, een amanuensis, een magazijnknecht A en een leerjongen bij de afdeling der electrotechniek; een wetenschappelijk ambtenaar, een machinebankwerker, een bediende G en drie leerjongens bij de afdeling der scheikundige technologie; een technicus, een analyst, een schrijver A, een bediende G en een leerjongen bij de afdeling der mijnbouwkunde; een technisch ambtenaar I, twee technici, een bediende G en vier leerjongens bij de afdeling der technische natuurkunde;
31 een wetenschappelijk ambtenaar, een assistent en een schrijver bij de afdeling der scheeps- en vliegtuigbouwkunde; een technisch hoofdambtenaar, een technisch ambtenaar I, een bibliotheek-assistent, een bibliotheek-beambte, een stenotypiste A, een bediende D, een vakman B, een fotograaf A en twee bibliotheek-ambtenaren bij de afdeling bibliotheek. Voor een aantal bevorderingen zijn voorzieningen getroffen. De opmerking van de ondergetekende bij artikel 191 met betrekking tot de personeelsvoorstellen geldt ook voor de hier genoemde. Artikel 241. Verschillende van de voor de nieuwbouw geprojecteerde laboratoria en gebouwen zijn reeds in gebruik genomen. Aangezien dit noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een verhoging van de materiële uitgaven vertoont het onder dit artikel uitgetrokken bedrag een stijging. Artikel 242. Onder het artikel voor de algemene en specifieke uitgaven wordt sedert enige jaren een bedrag vermeld voor de nuur van vliegtuigen voor opleiding en onderzoek. Zodra uit de ingeschreven vliegtuigbouwkundige studenten krachten besenikbaar komen, die aan de zeer strenge wetenschappelijke en lichamelijke eisen voor ingenieur-vlieger voldoen, dient de sub-afdeling der vliegtuigbouwkunde over de nodige vlieggelden te beschikken. Dit brengt met zich mede dat het gebruik dezer gelden zeer onregelmatig verloopt, hetgeen het maken van een juiste curve van de kostencode bemoeilijkt. Het is daarom wenselijk gebleken het tot dusverre onder de specifieke uitgaven opgenomen bedrag voor de huur van vliegtuigen onder een afzonderlijk artikel te brengen. Artikel 254. Evenals het vorig jaar houdt het bedrag, waarmede dit artikel is verhoogd, voornamelijk verband met de opbouw van de medische faculteiten van de Vrije Universiteit te Amsterdam en de Rooms-K.atholieke Universiteit te Nijmegen. Bovendien is rekening gehouden met de gelden, die voor het in 1955 in exploitatie te nemen academisch ziekenhuis te Nijmegen nodig zullen zijn. Artikel 255. Voor de zuiver materiële voorzieningen voor studenten van de bijzondere instellingen van hoger onderwijs, zoals de eettafels en de sport, verdient een rechtstreeks subsidie van Rijkswege, ook naar de mening van deze instellingen zelf, voorshands de voorkeur. Dienovereenkomstig vraagt de ondergetekende hier de nodige gelden voor deze voorzieningen aan. Artikel 260. Het is noodzakelijk gebleken de personeelsbezetting van het embryologisch instituut van het Hubrechtfonds met een analyste uit te breiden. Onder dit artikel zijn voor deze nieuwe lunctie de nodige gelden uitgetrokken. Voor de Commissie voor Oecologie is een hoger bedrag uitgetrokken, teneinde de in 1954 aangevangen oecologische onderzoekingen, o.m. in de Zuiderzeepolder, op bescheiden schaal te continueren. In bedoelde verhoging is tevens een bedrag begrepen voor de voortzetting van het in 1954 aangevangen zoölogische deel van het onderzoek „Stofkringloop". Een verhoogde subsidie aan het Centraal Bureau voor Schimmelcultures kan naar mening van de ondergetekende geen uitstel gedogen. Door de ontdekking van de antibiotica en de enorme vlucht, die de chemotherapeutische onderzoekingen hebben genomen, is de belangstelling voor het Centrale Bureau aanzienlijk toegenomen. In dit verband mag niet onvermeld blijven, dat aan 27 landen 2550 cultures werden geleverd en dat 14 instellingen in Nederland en de Overzeese Rijksdelen en 28 instellingen in het buitenland reincultures „in abonnement" ontvangen. De grote betekenis van dit instituut werd o.m. ingezien door de Unesco, die tot en met 1953 een aanzienlijk subsidie verleende; in verband met een wijziging van hulpverlening werd echter mededeling ontvangen, dat de bijdrage van de Unesco voor 1954 meer dan gehalveerd moest worden en met ingang van 1955 geheel zou ophouden.
Hoewel de eigen inkomsten van het Bureau uit hoofde van verkoop van cultures, adviesgeving inzake schimmelaantasting en determinaties voor derden niet onbelangrijk zijn, vormt het geheel uiteraard een variabele en onberekenbare post. De ondergetekende acht het daarom dringend gewenst een verdergaande voorziening ten behoeve van het Centraal Bureau voor Schimmclcultures te treffen. Met deze voorziening wordt tevens beoogd een verbetering te brengen in de salariëring van de als mycoiogen gespecialiseerde onderzoekers. Artikel 261. Zowel in de Memorie van Toelichting bij het begrotingsvoorstel voor het jaar 1953 als voor het jaar 1954 heeft de ondergetekende de wenselijkheid naar voren gebracht de personeelsbezetting van het Centraal Instituut voor Hcrsenonderzoek geleidelijk te versterken. In verband met een uitbreiding van de wetenschappelijke werkzaamheden worden gelden aangevraagd voor de aanstel* ling van een wetenschappelijk ambtenaar, een assistent en een technische hulpkracht. Artikel 264. Aangezien blijkens het rapport van de voorzitter van de Rijkscommissie voor Geodesie thans kan worden overgegaan tot de aanschaffing van een moderne, goed transportabele gravimeter, zijn voor de aankoop hiervan gelden uitgetrokken. Tevens is rekening gehouden met het aanstellen van een ingenieur voor de normale geodetische onderzoekingen en met de huur van een electronische rekenmachine.
AFDELING VI.
RIJKSSTUD1ETOELAGEN
Algemeen. Bij deze afdeling zijn dit jaar voor het eerst ondergebracht de uitgaven der studietoelagen ingevolge de artikelen 38, 85, 198 en lOOsexies der Hoger-onderwijsvvel, welke voorheen bij de afdeling Hoger Onderwijs en Wetenschappen waren uitgetrokken. Aangjzien de voorbereiding voor de verstrekking van studietoelagen zoveel mogelijk op één afdeling dient te geschieden acht de ondergetekende het gewenst de verzorging van de bovengenoemde beursaanvragen eveneens door deze afdeling te laten verrichten. In afwachting van het advies van de Adviescommissie Rutten voor te treffen voorzieningen ten behoeve van studenten, in het bijzonder voor wat de directe steun betreft, heeft de ondergetekende gemeend, dat een verhoging van het in 1954 beschikbaar gestelde — en toen zéér aanzienlijk verhoogde — bedrag voor studiebeurzen met 20 % voldoende is om in de behoeften in verband met een normale groei van het aantal studenten te voorzien. Het maximum bedrag van de studietoelage is inmiddels bij Koninklijk besluit van 24 Mei 1954, Stb. 228, verhoogd tot f 2000 per student, benevens vrijstelling van de betaling van collegegelden. Teneinde het promoveren te bevorderen heeft de ondergetekende een bedrag van f 100 000 onder artikel 274 opgenomen, zodat thans niet alleen een financiële tegemoetkoming voor het vermenigvuldigen van de dissertatie kan gegeven worden, doch ook beurzen kunnen worden verstrekt om de kosten van levensonderhoud en andere met de voorbereiding van de promotie samenhangende uitgaven te bestrijden. Artikel 268. De vacatiegelden en reiskosten van de commissie zijn verhoogd, aangezien verwacht wordt dat het aantal vergaderingen moet worden uitgebreid. De proef met de provinciale praeadvicscommissies is beëindigd. Artikel 269. Teneinde ook in 1955 aan nieuwe leerlingen met uitzonderlijke begaafdheid het bezoeken van inrichtingen van voorbereidend hoger en/of middelbaar onderwijs of het volgen van een speciale vakopleiding mogelijk te maken, wordt een bedrag van f 40 000 nodig geacht. Artikel 270. Verhoging van deze post is noodzakelijk voor het verstrekken van beurzen aan nieuwe leerlingen.
32 Artikel 271. Een verhoging van deze post tot f 800 000 wordt wenselijk geacht. Het aantal aanvragen om toekenning van een studietoelage voor de onderwijzersopleiding neemt steeds toe. Teneinde ook kwcckschoolleerlingen aan te trekken uit gebieden, waar de leerlingen door de afgelegen ligging gedwongen zijn in de plaats, waar de kweekschool gevestigd is, en pension te gaan, is het maximum bedrag der toelagen verhoogd tot f 1500. Artikel 272a, b, c. De commissie van advies omtrent voorzieningen ten behoeve van studenten heeft nog geen rapport uitgebracht. In afwachting van het advies van deze commissie meent de ondergetekende dat een verhoging van het bedrag van deze posten met 20 % noodzakelijk is. d. Het bedrag dat vrijkomt wegens het beëindigen van de studie is niet groot. Teneinde ook niet-continueringsgevallen tegemoet te komen is een verhoging van deze post met f 30 000 geboden. Artikel 274. Aangezien het van belang is voor meer doctorandi de mogelijkheid te scheppen te promoveren, komt hel de ondergetekende wenselijk voor beurzen te verstrekken teneinde hen daartoe financieel in staat te stellen. Artikel 275. Verwacht mag worden, dat een zodanig aantal studenten zal afstuderen dat uit het vrijkomende bedrag een 12-tal nieuwe studenten geholpen zal kunnen worden. Artikel 276. Het aantal studerende gedemobiliseerde militairen, die in Indonesië dienst hebben gedaan, neemt steeds af. Verwacht wordt, dat in 1955 met f200 000 kan worden volstaan. AFDELING VII.
OUDHEIDKUNDE EN NATUURBESCHERMING
Algemeen. In de toelichting bij de ontwerp-begroting van zijn Ministerie voor het thans lopende dienstjaar (zitting 1953—1954 - 3200, nr 2, blz. 32) heeft de ondergetekende reeds gewezen op de noodzaak van een ruimere armslag bij het aankopen van natuurgebieden. Hij meende toen, dat het tempo, waarin deze aankopen doorgaans verliepen, het mogelijk maakte om afzonderlijke begrotingsvoorstellen in te dienen, wanneer de aankoop werd overwogen van zo omvangrijke objecten, dat hel jaarlijks voor dit doel uitgetrokken bedrag daartoe niet voldoende was. De ervaring sindsdien heeft getoond, dat deze weg niet langer gevolgd zal kunnen worden. De krachtsinspanning van ons volk tot verbetering van zijn bestaan (industrialisatie, woningbouw, cultuurtechnische, verkeerstechnische en waterstaatkundige verbeteringen enz.) heeft zich nl. zodanig ontplooid, dat de aankopen van natuurgebieden, die naar reeds bij herhaling is uiteengezet veelal met werken op allerlei gebied samenhangen, daardoor met grotere urgentie aan de orde komen. De hierbij opgedane ervaringen wijzen op de wenselijkheid om in dergelijke gevallen in een vroeger stadium dan voorheen gebruikelijk was gronden aan te kopen, waardoor in nauw overleg met andere overheidsorganen tijdig een duidelijke afbakening van belangensferen kan worden verkregen en ook de particuliere belangen op bevredigende wijze tot hun recht kunnen worden gebracht. Tenslotte blijft de bereidheid van grondeigenaren, hun vast goed in guldens om te zetten, toenemen. Hoewel bovengenoemde omstandigheden zich reeds eerder deden gelden, kon met een betrekkelijk gering vast crediet worden doorgewerkt, zolang in verband met een aantal nog traag verlopende aankopen een zekere speling aanwezig was in de beschikbare middelen. Thans is het evenwel duidelijk geworden, dat slechts dan de nodige aankopen kunnen worden aangevat, indien daarvoor bij de aanvang van het dienstjaar een hoger bedrag beschikbaar is. Bij de bepaling van dit bedrag heeft de ondergetekende het volgende overwogen. Enerzijds is er een categorie van terreinen (heiden, plassen, moerassen, oude loofhoutbossen e.d.), die door hun specifieke hoedanig-
hcden voor de wetenschap en/of de recreatie in aanmerking komen, om als reservaat te worden behouden. Hoewel een nauwkeurige keuze in verband met nog niet te voorspellen ontwikkelingen in vele gevallen nog niet kan worden gedaan, kan de oppervlakte van deze terreinen globaal op 20 000 a 25 000 ha worden gesteld (ongeveer \ % van Nederland). Anderzijds wint het inzicht veld, dat er naar gestreeld dient te worden, dat er nog speciaal ten behoeve van de recreatie bepaalde oppervlaktcn aan daarvoor geschikt terrein (in het bijzonder landgoederen en bossen) in handen komen van de overheid of van instellingen, opdat bij het beheer daarvan in het bijzonder op de belangen der recreatie acht geslagen kan worden. In het algemeen is er bij deze terreinen een iets ruimere keuze. De aankopen in de eerste categorie zullen voor een belangrijk deel ten laste van de Staat moeten komen, die in de tweede categorie zullen voor een groter gedeelte door de gemeenten, de provincies en stichtingen kunnen worden gefinancierd. De snelheid, waarmede de bestemmingsverandcringen van grond en water zich in ons land voltrekken, maakt het aannemelijk, dat verreweg het grootste deel der hier bedoelde aankopen zich in tien of uiterlijk vijftien jaar zal moeten voltrekken. Aannemende, dat het bedrag, met de aankopen in de eerste categorie gemoeid, zeer globaal in de orde van grootte van f 20 a f 30 millioen zal liggen en dat het Rijksaandeel in de aankopen van de tweede categorie toch wel f 10 a f20 millioen zal moeten bedragen, meent de ondergetekende te mogen voorstellen voorshands voor dit doel jaarlijks f 3 millioen op te voeren. Artikel 279. De in de laatste jaren sterk opgelopen prijzen maken het wenselijk om althans gedeeltelijk terug te komen op de enige jaren geleden aangebrachte verlaging van dit artikel van f20 000 op f 15 000. Artikel 281. Voorgesteld wordt om het jaarlijkse subsidie voor het Nederlands Economisch Historisch Archief van f 4200 (in 1954 vermeerderd met f3000 voor het om het jaar verschijnende Jaarboek) op f 6000 te brengen ter tegemoetkoming in de tengevolge van de hogere salarissen en prijzen, vooral van boeken, sterk gestegen exploitatiekosten. Voor het Nederlands Comité voor geschiedkundige wetenschappen is f 2000 meer uitgetrokken. Hierdoor zal het de kosten kunnen bestrijden, die het met zich zal brengen, wanneer in den vervolge het door het Comité uitgegeven Repertorium van boeken en tijdschriften betreffende de geschiedenis van Nederland ook de hierop betrekking hebbende titels van boeken en tijdschriften, die in het buitenland zijn verschenen, zal opnemen. Voorgesteld wordt voor het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg, dat een veelzijdige ontwikkeling ontplooit en in een groeiende behoefte aan sociaal-historische documentatie voorziet, een jaarlijks subsidie van f 4000 te verlenen. In verband met de gestegen publicatiekosten wordt het wenselijk geacht het subsidie voor het internationaal gewaardeerde ornithologische tijdschrift Ardea van f 500 op f 1500 te brengen. De post „overige uitgaven" is zo gering, dat allerlei aanvragen om incidentele steun, waarbij het veelal slechts gaat om betrekkelijk geringe bedragen, afgewezen moeten worden, hetgeen des te meer te betreuren is omdat door deze afwijzing vaak niet onbelangrijke initiatieven en ondernemingen op het gebied van oudheidkunde en natuurbescherming geen doorgang kunnen vinden. Daarom wordt een verhoging van f 3000 op f 4500 voorgesteld. Artikel 282 t/m 285. Bij de instelling van de Voorlopige Natuurbeschermingsraad is de mogelijkheid voorzien, dat het secretariaat van dat college hetzij als hoofdfunctie zou worden vervuld, hetzij als nevenfunctie, in welk geval de Secretaris een toelage zou kunnen ontvangen. Deze laatste mogelijkheid heeft in de eerste jaren een gunstige oplossing geboden, aangezien de werkzaamheden van de Raad aanvankelijk van beperkte omvang waren en het secretariaat kon worden toevertrouwd aan een persoon, die door zijn bijzondere deskundigheid op het gebied der natuurbescherming in staat was deze functie te verenigen met zijn hoofdwerkzaamheden. Dit werd nog vergemak-
33 kelijkt, doordat eenvoudige administratieve werkzaamheden (zoals schrijfwerk, het hijhouden van een archief) op het Ministerie van de ondergetekende werden verricht. Van lieverlede werd echter de hier bedoelde functionaris steeds meer in beslag genomen door zijn hoofdwerkzaamheden, terwijl de gedurige uitbreiding van de bemoeiingen van de Raad ook van zijn Secretaris steeds meer vergde. De ondergetekende ontving dan ook van de Secretaris, wie hij eerder had verzocht zijn functie zo mogelijk toch nog te blijven waarnemen, in 1953 het pertinente verzoek hem daarvan te ontslaan. Met de Raad, wiens advies hierover werd ingewonnen, is de ondergetekende van mening, dat de aanstelling van een volledig bezoldigde secretaris, die zijn aandacht en werkkracht geheel aan dit werk kan wijden, thans onvermijdelijk is. De ondergetekende heeft gemeend daartoe in de loop van het jaar 1954 te moeten besluiten. Hij oordeelde het nuttig nu ook een volledige scheiding aan te brenger tussen de administratie van de Raad en zijn Ministerie, hetgeen tot uitdrukking komt in een gedetailleerde raming van de onkosten van de Raad. Een soortgelijke ontwikkeling als bij de Raad deed zich voor ten aanzien van het secretariaat van zijn Natuurwetenschappelijke Commissie. Deze commissie, die bestaat uit leden van hcog wetenschappelijk niveau, adviseert de Raad over alle bij hem aanhangige zaken met een natuurwetenschappelijk aspect, zowel waar het problemen van algemene aard betreft, als waar het om bepaalde gebieden gaat, zoals bij aankopen, bepaalde categorieen van beroepen bij de Kroon en dergelijke. Een zeer belangrijke groep van gevallen vormen do ruilvcrkavelingsgebicden. die de Commissie alle bezoekt om te adviseren, welke terreinen daarin om hun natuurwetenschappelijke betekenis waard zijn in stand te worden gehouden. Voorts brengt de Commissie rechtstreeks adviezen uit aan de Directeur van het Staatsbosbeheer en het Hoofd van de Afdeling Domeinen van het Ministcrie van Financiën omtrent het beheer van de onder die diensten ressorterende natuurgebieden van bijzondere waarde. Ook in deze commissie werd het secretariaat als nevenfunctie vervuld, waarvoor een bescheiden toelage werd verstrekt. De gedurige uitbreiding van de taak der commissie, welke alleen al vanwege het terreinbezoek zeer tijdrovend is, leverde in toenemende mate moeilijkheden op voor het secretariaat en voor de leden afzonderlijk, tot het in 1954 nodig bleek een gesalarieerdc secretaris aan te stellen, die niet alleen volledig beschikbaar zou zijn voor het secretariaatswerk, zoals dit tot dusverre was verricht, maar die buitendien, door een groter aandeel van de voorbereiding der adviezen voor zijn rekening te nemen, de werkzaamheden der leden tot het aller noodzakelijkste zou kunnen vereenvoudigen. In verband met deze reorganisatie worden de kosten van dit college, voor 1954 geraamd op f8000 (vgl. art. 287, kolom „toegestaan voor 1954"), thans verdeeld over de hierbedoelde artikelen. Artikel 286. De stijging, die deze post heeft ondergaan in vergelijking met de overeenkomstige post op de Rijksbegroting voor 1954, is gedeeltelijk een gevolg van omstandigheden, die reeds in dit jaar van invloed zijn, nl. de algemene salariscorrecties en de terugkeer van een ambtenaar, die tijdelijk buiten bezwaar van de schatkist elders werkzaam is geweest. Voorts is rekening gehouden met periodieke verhogingen en met de bevordering van een assistent tot assistent A. Tenslotte maakt de geleidelijke uitbreiding van de werkzaamheden dezer afdeling, waardoor een onaanvaardbare achterstand is ontstaan, een uitbreiding der bezetting nodig. Gerekend is met de aanstelling van een academisch gevormde bioloog, een assistent en een tekenaar B 2de klasse, terwijl een bedrag van f 5000 is uitgetrokken voor opdrachten aan tijdelijke krachten. De raming voor reis- en verblijfkosten wordt met f 1000 verhoogd, terwijl voor huisvesting, bureaukosten enz. f 9000 meer zal moeten worden uitgetrokken. Artikel 287. De bijdrage in de kosten van het onderhoud van natuurreservaten, onder a vermeld, dienen te worden vcrhoogd in verband met de uitbreiding van het Staatsbezit.
Van de onder <• opgenomen subsidiën aan natuurbeschermingsverenigingen werd het subsidie aan de Contactcommissie voor natuur* en landschapsbescherming verhoogd met f 2000. De steeds groeiende activiteit van deze commissie, waarin ruim 80 organisaties op het gebied der natuur* en !andschapsbeseherming samenwerken, maakte een algehele reorganisatie noodzakelijk. De daaruit voortvloeiende meerdere kosten kunnen voor een belangrijk deel worden gedekt uit verhoogde bijdragen van particuliere zijde. Gezien het voortreffelijke werk van deze organisatie, vooral in het verbreiden van een juist begrip omtrent doel en wezen der natuurbescherming, acht de ondergetekende alle aanleiding voor de voorgestelde verhoging. De post „Onkosten Natuurbeschermingsraad" verviel in verband met het opnemen der artikelen 282 t/m 285. Artikel 291. De verhoging is mede een gevolg van het voornemen een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar te bevorderen tot wetenschappelijk ambtenaar en een tekenaar A tot tekenaar A 1ste klas. Voorts is het noodzakelijk de documentatie-afdeling van de Dienst te versterken met een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar. Artikel 292. Voor het uitvoeren van kleine reparaties, die volgens het huurcontract ten laste van de huurder komen, zal waarschijnlijk f 500 nodig zijn. De bedragen, uitgetrokken voor brandstoffen en voor huishoudelijk personeel, zijn niet voldoende gebleken, zodat een geringe verhoging voorgesteld wordt. De verhoging van het onderdeel bureaukosten is in de eerste plaats een gevolg van de stijging van de prijzen van drukwerk, waarvoor f 100 meer nodig zal zijn. Voorts dient het bedrag voor het uitgeven van de Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek met f 1000 verhoogd te worden. De Dienst ontvangt, in ruil voor toegezonden exemplaren van de Berichten, van buitenlandse instituten geregeld belangrijke zendingen publicatiën, die anders ten laste van de Rijksbegroting aangeschaft zouden dienen te worden. Wil de Dienst op wetenschappelijk verantwoorde wijze te werk gaan. dan dient hij de resultaten van de opgravingen en onderzoekingen te publiceren: de Berichten vormen daartoe de enige mogelijkheid. Gezien het vorenstaande en gelet op de opgetreden en nog te verwachten prijsstijgingen komt de noodzakelijke verhoging met f 1000 verantwoord voor. Intensivering van de reisactiviteit, een gevolg van de ten vorige jare toegestane verhoging van het bedrag voor het verrichten van opgravingen, maakt een verhoging van het onderdeel reiskosten met f 3000 onvermijdelijk. Voor onderhoud en exploitatie van duurzame hulpmiddelen zal f 200 meer nodig zijn in verband met de noodzakelijke revisie van de kostbare waterpastoestellen, waarover de Dienst beschikt. Prijsstijging maakt verhoging van het onderdeel fotobchocften noodzakelijk; de op dit onderdeel ten vorige jare toegepaste verlaging met f 800 is te rigoureus gebleken. Artikel 294. Voor kantoormeubilair enz. kan met f500 minder volstaan worden. Conservering van vondsten kon tot nu toe hier te lande niet plaats vinden, omdat de juiste methode niet bekend was. Dank zij de loyale medewerking van het Musée Historique Lorrain te Nancy, dat na jarenlang experimenteren een nieuwe conserveringstechniek heeft ontwikkeld, bezit een ambtenaar van de Dienst thans ook de vereiste kennis, zodat de conserveringswerkzaamheden thans in Nederland uitgevoerd kunnen worden, hetgeen een grote besparing zal geven. Hiervoor is echter nodig aanschaffing van een laboraloriumtafel ca., waarvan de kosten op f 2000 begroot worden. Artikel 295. Uit dit artikel worden subsidiën verleend aan plaatselijke en gewestelijke archaeologische verenigingen, die zich de studie van de bodem in hun gebieden ten doel stellen. Gebleken is, dat deze verenigingen niet in staat zijn de doorgaans zeer kostbare opgravingen te verrichten en \vctenschappelijke publicaties te doen verschijnen uit eigen middelen, wes-
34 halve zij ter voortzetting van hun werkzaamheden Rijkssubsi- exposities gehouden worden, een bedrag van f 1500 is uitgetrokken. De ervaring zal moeten leren of in de toekomst met dies behoeven. Het komt alleszins verantwoord voor dit artikel met f 2500 te verhogen, zulks te meer. aangezien de voort- j laatstgenoemd bedrag zal kunnen worden volstaan. Voor de ! verhoging van de post „onderhoud kunstvoorwerpen" zij verdurende stijging van de lonen de zeer arbeidsintensieve op| wezen naar hetgeen hieromtrent bij het vorige artikel is opgegravingswerkzaamheden ongunstig beïnvloedt. i merkt. Artikel 296. Gerekend is op de volgende wijzigingen in de Artikel 315. In verband met de uitbreiding van de expositicpersoneelsbezetting van de Dien t: een architect wordt architect ruimte zal het aantal museumbedienden niet één dienen te worlste klas:cen adjunct-wetenschappelijk ambtenaar wordt weten* schappelijk ambtenaar; een administratief ambtenaar A 2de den uitgebreid. klas wordt administratief ambtenaar A lste klas; een adminiArtikel 316. Bij de post bureaukosten is onder meer rekeStratief ambtenaar B lste klas wordt administratief ambtenaar | ning gehouden met een catalogus van de afdeling becldhouwA 2de klas; een bouwkundig ambtenaar wordt bouwkundig kunst en met kleine gidsen over ceramiek, glas en textiel. De ambtenaar A; een tekenaar B lste klas wordt bouwkundig post reis-, verblijf* en verplaatsingskosten is van f8140 op ambtenaar. ; f 9000 gebracht wegens de verhoging van de buitenlandse Voor de goede voortgang der werkzaamheden is het nood- I spoortarieven. Voor boeken wordt f 1500 meer aangevraagd zakclijk de Dienst uit te breiden met een technisch assistent I om de kunsthistorische bibliotheek op peil te kunnen houden als hulp voor de fotograaf. en aan te vullen met enkele nog ontbrekende antictuarische Artikel 297. Als gevolg van de personeelsuitbreiding van werken. Voor carton, dozen, portefeuilles enz. is f3900 meer uitgetrokken wegens de hogere materiaalprijzcn en voor het het fotografisch atelier is voor fotobehoeften f 3000 meer nodig. inhalen van een bestaande achterstand alsook voor het aanArtikel 303. Het Rijk is contractueel verplicht in een be- | schaffen van fotografisch documentatiemateriaal, een vorm van paalde verhouding bij te dragen in de onderhoudskosten van j documenteren, welke meer en meer gebruikelijk wordt. de Domtoren te Utrecht. De uitgaven over de laatste jaren Artikel 318. Wederom zijn gelden uitgetrokken voor de maken het noodzakelijk thans f 10 000 uit te trekken. j aanmaak van een aantal zitbanken voor het publiek in verschillende zalen, en voor de vernieuwing en modernisering van Artikel 306. Voor een specificatie van het bedrag van f 5 000 000. dat ook dit jaar weer wordt aangevraagd voor de verschillende vitrines, waardoor een ruimere en overzichterestauratie van monumenten, mosze verwezen worden naar Iijker opstelling kan worden verkregen. Voortgegaan zal worden I met de geleidelijke vervanging van versleten vloerbedekking, Bijlage VI. ! gordijnen en wandbespanning en met de aanbrenging van veArtikel 309. p en <•/. Aan de lijst van plaatselijke vcreni- ; lums. Voorts zijn gelden uitgetrokken voor een nieuwe schrijfgingen die ten behoeve van hun werkzaamheden voor een ; machine. Bij de post „technische installaties en materieel" is Rijkssubsidie in aanmerking komen zijn de Stichting ..Wijn- f6310 uitgetrokken voor het fotografisch atelier, teneinde dit huisfonds"' te Zutphen en de Vereniging ..Oud-Harlingen" toe- ook in 1955 gelijke tred te doen houden met de moderne gevoegd. ontwikkeling van de fotografische techniek. Voor aanschafArtikel 310. Het jaarlijks beschikbare bedrag voor de in- fingen voor de binderij, zoals de uitbreiding van lettermateriaal standhouding van molens staat reeds geruime tijd on f 50 000. voor het drukken van bijschriften bij de kunstwerken ter voorlichting van het publiek is f2150 geraamd, terwiil f600 nodig In verband mot de opgetreden stijging van Ionen en materiaalis voor enige aanschaffingen ten behoeve van het restauratieprijzen is dit bedrag niet moer voldoende de doorgaans kostatelier voor schilderijen. bare voorzieningen te bestrijden. Aangezien het streven van de ondergetekende er op gericht is de molens, dit typisch Nederlandse symbool, zoveel mogelijk in stand te houden, stelt hij een verhoging van dit artikel met 10 % tot f 5 5 000 voor. Artikel 311. Terwijl de ambtenaar, waarmede in 1954 de wetenschappelijke staf is uitgebreid, zich voornamelijk zal wijden aan de educatieve taak in het algemeen en de in verband met deze taak te houden tentoonstellingen, zal het nodig zijn voor de verzorging van andere door de Dienst voor 's-Rijks verspreide kunstvoorwerpen in het kader van de cultuurspreiding te organiseren exposities een andere adjunct-wetenschappelijk ambtenaar in dienst te nemen. De hierbedoclde taken, willen zij on een behoorlijke en effectieve wijze worden uitgevoerd, zijn te omvangrijk voor slechts één ambtenaar. Voor de aan de inrichting "an tentoonstellingen verbonden werkzaamheden van allerlei aard wordt de indienstneming van een museumbediende voorgesteld. Het blijkt niet mogelijk te zijn een restaurateur van schilderijen voor de Dienst aan te trekken, zoals voor 1954 was voorgesteld, zodat voor zodanige ambtenaar thans geen gelden meer zijn uitgetrokken. In verband hiermede zullen de noodzakiiike restauraties van een groot aantal van de uit Duitsland gerecupereerde kunstwerken aan particuliere restaurateurs moeten worden opgedragen, hetgeen een belangrijke verhoging van de onder het volgende artikel opgenomen post voor onderhoud van kunstwerken nodig maakt. Artikel 312. Aangezien in 1955 nieuwe stamkaarten voor de kunstvoorwerpen en andere formulieren moeten worden gedrukt, is de post bureaukosten verhoogd. In verband met het organiseren vnn tentoonstellingen wordt voor reiskosten een verhoging voorgesteld van f 4500 tot f 6000, terwijl voor de inrichtingskosten van deze tentoonstellingen, voor zover deze niet kunnen worden gedragen door de gemeenten, waar de
Artikel 319. Tn vergelijking tot de grote Prentenkabinetten in het buitenland vertoont het Rijksprentcnkabinet in het Rijksmuseum niet alleen ernstige leemten ten aanzien van de buitenlandsc meesters, doch ook in de afdeling Nederlandse meesters. Zo is b.v. Lucas van I.cyden onvoldoende vertegenwoordigd. Voorgesteld wordt daarom een verhoging met een bedrag van f 10 000. Artikel 320. Om te kunnen voorzien in de educatieve taak in dit museum en in het onder het beheer van dezelfde directcur staande Rijksmuseum H. W. Mesdag, alsmede om te kunnen voldoen aan de vele aanvragen van binnenlandse en buitcnlandse gezelschappen, van personeelsverenigingen van grote ondernemingen voor rondleidingen in beide musea, wordt de indienstneming van een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar voorgesteld. De Directeur kan zich uiteraard niet steeds zelf hiervoor beschikbaar stellen, terwijl het ongewenst is. dat gelijk tot dusverre wel voorkwam een beroep moest worden gedaan op de staf van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documcntatie. aangezien deze hierdoor aan zijn normale taak wordt onttrokken. Daarentegen zal voor personeel in los dienstverband f 1000 minder benodigd zijn. Artikel 321. Voor huisvestingskosten is meer geraamd, omdat de schoon maak werkzaamheden voortaan door een schoonmaakbedrijf plaats vinden en gebleken is. dat voor electriciteit enz. met de tot dusverre uitgetrokken bedragen niet kon worden uitgekomen. Voor bureaukosten kan met ongeveer f 10 000 minder worden volstaan, omdat voor drukwerk voor voorlichting tegen f 15 000 voor 1954, voor 1955 f 5000 is uitgetrokken, welke bestemd is voor een herdruk van de Nederlandse catalogus. Voor reis-, verblijf- en verplaatsingskosten is f 250 meer voorgesteld, om het de Directeur mogelijk te maken
35 jaarlijks een dienstreis naar Londen en naar Parijs te maken om op de hoogte te blijven van de internationale kunsthandel en kennis te nemen van belangrijke tentoonstellingen. Voor een goede inventarisatie van een zo belangrijke verzameling als die van het Mauritshuis is het nodig, dat alle schilderijen en kunstvoorwerpen worden gefotografeerd. Voor de komende jaren zal hiervoor telkens f 400 nodig zijn. Tegenover een verhoging van de post etikettering van schilderijen, welke bespoedigd dient te worden, staat dat geen gelden benodigd zijn voor verpakkingsmatcriaal. Artikel 325. Voorgesteld wordt de personeelsbezetting uit te breiden met een administratief ambtenaar C 2de klasse, opdat niet langer gelijk tot dusverre alle administratieve aangelegenheden door de wetenschappelijke staf, zulks uiteraard ten nadele van het normale werk, verricht behoeven te worden. Artikel 327. Het komt de ondergetekende gerechtvaardigd voor om evenals voor de meeste Rijksmusea is geschied ook voor deze instelling een bescheiden bedrag voor representatiekosten op te nemen, te meer omdat de Directeur als beheerder van de centrale en coördinerende instelling op het terrein van het museumwezen voor wat betreft penningen en munten herhaaldelijk buitenlanders op dit gebied moet ontvangen. Artikel 329. Voorgesteld wordt de jaarlijkse bedragen van aankopen van deze instelling evenals die van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden (artikel 350) en het Rijksmuscum Huis Lambert van Meerten te Delft (artikel 362) elk met f 1000 te verhogen tegenover een gelijktijdige verlaging met f 3000 van het jaarlijkse bedrag voor aankopen van het Rijksmuseum „Zuiderzeemuseum" te Enkhuizen (artikel 391). Artikel 331. Een nieuwe post van f 360 voor fotobehoeften is uitgetrokken om een begin te maken met het fotograferen van de schilderijen van dit museum voor documentatie- en inventarisdoeleinden. Artikelen 333 t/m 335. Sinds ruim een eeuw bestaat in 's-Gravenhage het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, bevattende oude handschriften, boeken (waaronder vele incunabelen), kaarten, platen, enz., dat aan de Staat was vermaakt en dat tot nu toe beheerd is geworden uit de rente van een fonds, groot f 227 000, dat eveneens aan de Staat vermaakt was. Het is daarom niet eerder op de Rijksbegroting voorgekomen. Thans bestaan plannen om overeenkomstig een wens die sedert lang bestond in de boekdrukkers- en boekbindersbedrijven, in het uitgeversbedrijf en in de boekhandel al evenzeer als bij de talrijke bibliofielen in ons land, in dit museum tevens het Museum van het Boek op te richten, waar het boek niet wegens zijn inhoud, maar wegens zijn uiterlijke vorm zal worden bewaard. Ook de moderne typografie zal daarin getoond kunnen worden, in welk verband het van bijzonder belang is, dat enige jaren geleden van de erven van Mr. van Roven het volledige materiaal van deze meesterdrukker is ontvangen. De inwendige verbouwingen en voorzieningen, die hiervoor nodig zijn ad ± f 100 000 zullen voor een deel bekostigd worden uit de aanwas van bovengenoemd fonds, ad f 68 000, terwijl ± f 30 000 voor rekening van de Rijksgebouwendienst zal komen. De jaarlijkse exploitatiekosten, die door deze plannen hoger zullen worden, zullen nu niet meer geheel uit de rente van het fonds kunnen worden voldaan. Daarom worden hiervoor thans de benodigde gelden uitgetrokken. Artikel 337. De verhoging van de post bureaukosten wordt voornamelijk veroorzaakt door het toegenomen verbruik van elcctriciteit tengevolge van de uitbreiding van het aantal museumzalen en de avondopenstelling van het museum. Voor reiskosten is f 300 meer geraamd, omdat het tot dusverre uitgetrokken bedrag te laag blijkt te zijn om de wetenschappelijke staf in staat te stellen althans de belangrijkste tentoonstellingen en veilingen in binnen- en buitenland te bezoeken. Om de bibliotheek beter op peil te kunnen houden wordt een verhoging van de post boeken met f 500 voorgesteld.
Artikel 338. De posten voor representatiekosten van dit museum en dat voor Volkenkunde (artikel 343) zijn op f200 gebracht in overeenstemming met de bedragen die hiervoor voor de meeste Rijksmusea zijn uitgetrokken. Artikel 339. Gerekend is op de aanschaffing van nieuwe museumvitrines, de stoffering van de nieuwe museumzalen en de voortzetting van de aanleg der elcctrische verlichtingsinstallatie. Artikel 341. Voor de bewaking van de twee zeer uitgestrekte verdiepingen, waar zich voor het publiek opengestelde verzamelingen bevinden, zijn slechts vier museumbedienden beschikbaar; wanneer, zoals in het voornemen ligt, in de komende winter de achterste zaal op de eerste verdieping weder in gebruik komt, ontstaat een ontoelaatbare situatie. Hierin dient te worden voorzien door uitbreiding van de personeelsbezetting met een museumbediende. Om bovendien te voorzien in het tekort aan bewakingspersoneel in speciale perioden, zoals tijdens tentoonstellingen en op Zon- en Feestdagen wordt voorgesteld de post voor personeel in los dienstverband van f 1700 op f 2500 te brengen. Artikel 342. Voor bureaukosten is meer aangevraagd om landkaarten en ander materiaal aan te kunnen schaffen voor de opvoedkundige taak. Een nieuwe post ad f 5000 wordt voorgesteld voor tentoonstellingen: hiervan is f 2000 nodig voor affiches, catalogi, verzekering en transportkosten en f 3000 voor de technische inrichting, standaards, vitrines, papier, wandbespanning enz. Omdat het voor het educatieve werk noodzakelijk geacht moet worden over te gaan tot aanschaffing van films, waardoor o.m. een overzicht van het omvangrijke werkterrein van het museum zal kunnen worden gegeven is een nieuwe post van f 4000 voor films aangevraagd. Artikel 344. De post kantoormeubilair, -machines en stoffering dient in verband met de oprichting van de educatieve afdeling van dit museum, voor de leiding waarvan inmiddels twee wetenschappelijk geschoolde personen konden worden aangetrokken, verhoogd te worden van f 4350 tot f 10 750. Gerekend is behalve op de inrichting van een werkkamer voor twee personen, op de aanschaffing van een kleinbecld-projector, een magnetische bandopname-apparaat en een geluidsfilmprojectie-apparaat. Voorts zal de vernieuwing van de gordijnen en vloerbedekking moeten worden voortgezet, behoort een schrijfmachine te worden vervangen en is aanschaffing van magazijnkasten dringend vereist. Artikel 346. Voorgesteld wordt de sterk onderbezette personeelsformatie van de afdeling insecta uit te breiden met een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar, een administratief ambtenaar B 2de klasse, een leerling-pracparatcur en een typiste. Voor personeel in los dienstverband is f 5000 meer aangevraagd om enige studenten in de gelegenheid te stellen tijdelijk werkzaam te zijn en zich te bekwamen bij het wetenschappelijk onderzoek in de systematische zoölogie. Artikel 347. Voor reiskosten is f500 meer geraamd ten behoeve van het faunistisch onderzoek. De post praeparecrbenodigdheden is verhoogd van f 10 500 tot f 16 100. teneinde de achterstand in cvlinderglazen in te kunnen halen. Een grote aanschaffing ineens is voordeliger dan uitspreiding over enige jaren. Artikel 351. Tot nu toe waren geen gelden voor vergoeding van de reis- en verblijfkosten van de Commissie van Advies van dit museum uitgetrokken. Hiervoor is thans dit artikel op de begroting gebracht. Artikel 353. Bij de post „Bureaukosten" is rekening gehouden met de verschijning van de catalogi van de microscopische pracparaten en van de brillen en opthalmologische instrumenten alsmede met die van enige kleinere publicaties. Artikel 368. Omdat het door de in 1918 overleden notaris W. H. van ^ilderbeek aan het Rijk vermaakte woonhuis met
36 kunstverzameling, waarvan zijn weduwe tot haar dood in J 951 hel vruchtgebruik heeft gehad, zich niet eigent voor openste!üng als afzonderlijk Rijksmuseum, is in overeenstemming met de erfgenamen besloten de collectie tentoon te stellen in een nog tot museumruimte in te richten afzonderlijk gedeelte van het Dordrechts Museum. De kosten van deze inrichting kunnen bestreden worden uit de opbrengst van het woonhuis, over de bestemming waarvan eveneens overeenstemming is bereikt met de erfgenamen. De gemeente Dordrecht en de Vereniging Dordrechts Museum zullen, naar verwacht mag worden, bereid gevonden worden de personele en materiële exploitatiekosten voor haar rekening te nemen, wanneer het Rijk hierin een jaarlijkse bijdrage van f 4000 verleent. Hiertegenover staat, dat het Rijk, niet meer gelijk tot dusverre, zal behoeven bij te dragen in het salaris van degeen, die belast was met het beheer van de zich te Dordrecht bevindende museumverzamelingen, waaronder de collectie Van Bilderbeek. Artikel 369. De uitbreiding van de personeelsbezetting met een museumbediende wordt voorgesteld om te voorzien in het tekort aan bewakingspersoneel. Artikel 373. Voorgesteld wordt de personeelsbezetting uit te breiden met een technisch assistent voor de foto-afdeling, die bovendien in tijden van intensief bezoek in het tekort aan bewakingspcrsoneel zal kunnen voorzien. Artikel 374. De afgelegen ligging van het museum brengt verplaatsingskosten met zich mede van personeel, dat niet in de nabijheid woonruimte kan vinden: hierdoor en om tenminste één buitenlandse reis en andere dienstreizen van de wetenschappclijke staf mogelijk te maken is een verhoging van de post reis-, verblijf" en verplaatsingskosten van f 1200 tot f 1800 nodig. Bij de post muscumbcnodigdheden is gerekend op de vervaardiging van een nieuwe vitrine en houten voetstukken. Een nieuwe post overige specifieke uitgaven van f 3000 wordt voorgesteld voor het aanbrengen van funderingen en voetstukken voor buiten in de museumomgeving over te plaatsen beelden uit het museum, waaronder de bank met wijsgeer van Mendes da Costa naar de door de kunstenaar zelf oorspronkelijk gedachte plaats en het beeld van Rombout Verhulst. Artikel 376. Gelden zijn uitgetrokken voor de geleidelijke vernieuwing van het linoleum in de verschillende vertrekken. Voorts wordt een bedrag van f 4000 voorgesteld voor de aanschaffing van een geluidsfilmprojcctor voor de filmcabine van de nieuwe aula. Het ligt in het voornemen de rondleidingen zoveel mogelijk te vervangen door inleidingen, die in de aula kunnen plaats vinden met instructieve films. Eerst wanneer de benodigde outillage eenmaal aanwezig is, zal het museum zijn opvoedkundige taak ten volle ter hand kunnen nemen. Artikel 377. Het ligt in het voornemen gevoig te geven aan de in brede kring levende wens om in de daarvoor bij uitstek geschikte omgeving van het museum te komen tot een permanente expositie van beeldhouwwerken. Voor de organisatie hiervan ware een stichting in het leven te roepen, waarvan zouden moeten deel uitmaken de Stichting het Nationale Park De Hoge Vcluwe, de Kröïler-Müïler Stichting en het Rijk (Rijksmuseum Kröller-Müller), in dier voege, dat de deelnemers gezamenlijk trachten fondsen voor dit doel bijeen te brengen. Als aandeel van het Rijk in de verwerving van becldhouwwerken wordt een bedrag van f 25 000 voorgesteld; met het oog hierop is het onder a van dit artikel opgenomen bedrag met f 25 000 verhoogd. Artikel 379. Voorgesteld breiden met een assistent A afdeling klederdrachten, een verband met de uitbreiding en -voorwerpen.
wordt de personeelsformatie uitte ten behoeve van de onderbezette vakman B en een halfvakman in van het aantal muscumgebouwen
Artikel 381. Een verhoging van dit artikel van f 300 tot f 500 wordt voorgesteld, omdat het tot dusverre uitgetrokken bedrag niet in overeenstemming was met de veelvuldige representatieve verplichtingen van de leiding van dit museum.
Artikel 382. Voorgesteld wordt voor beplantingsmateriaal, meststoffen en verdere materialen voor terreinverbetering een verhoging met 12125 tot f7125, waarbij gerekend is op de aanschaffing van zwarte aarde voor het aanleggen van grasvelden bij de boerderijen en de eerste termijn van de aankoop van de kloostermoppen voor een muur om de kruidentuin. Voor het behoud van de volksklederdrachten is het nodig de post conservering museumobjecten van f 6000 op f 9075 te brengen. Artikel 383. Omdat het blijkens het advies van de Rijksautomobielcentrale noodzakelijk zal zijn in 1955 over te gaan tot de vervanging van de vrachtauto, is voor dit doel een bedrag van f 20 000 uitgetrokken. Voor technische installaties en materieel is f 2850 geraamd, o.m. voor de aanschaffing van een 21 tons domme kracht, een H tons-westontakel, een benzine speciemolen, een filmmontageapparaat, een flitsapparaat en reproductielenzen. De vermeerdering van het aantal museumobjecten maakt een verhoging van het voor herstel benodigd bedrag van f 1 2 500 tot f 1 4 000 nodig. Als eerste termijn van de inrichting van de nieuwe klederdrachten-vleugel wordt een post van f 5700 voorgesteld. Wegens het ontbreken van deugdelijk materiaal na de oorlog zijn alle kledingstukken opgeborgen in kartonnen dozen, geplaatst op ruw houten stellingen; deze wijze van opbergen heeft ernstige bezwaren, omdat zij uiterst brandgevaarlijk is en niet stofvrij geschiedt en het karton vocht aantrekt, terwijl het materiaal ondeugdelijk is. Om hierin te voorzien wordt de aanschaffing van stalen ladenkastcn en stabiliumstellingen noodzakelijk geacht. Artikel 387. Voorgesteld wordt de uitbreiding van de personeelsbezctting met een typiste om te voorzien .1 het tekort aan administratief personeel en een museumbediende C in verband met de uitbreiding van de museumruimten, aan wie allerlei werkzaamheden kunnen worden opgedragen in de maanden, dat het museum gesloten is. De evengenoemde uitbreiding van de museumruimten maakt het eveneens nodig meer losse hulpkrachten in dienst te nemen, waartoe de post personeel in los dienstverband van f 7000 op f 1 4 000 is gebracht. De post buitengewone beloningen is verhoogd ter bestrijding van de extra kosten, die de inrichting van de biologische afdeling zal veroorzaken. Artikel 388. De uitbreiding van de museumruimten veroorzaakt een verhoging van het electriciteitsverbruik, hetgeen het nodig maakt op de post huisvestingskosten meer gelden uit te trekken. Omdat het voor de acquisitie ten behoeve van de vorming en de uitbreiding van de verzameling beschikbare bedrag voor reiskosten ontoereikend bleek, wordt verhoging van de post reis-, verblijf" en verplaatsingskosten met f 900 voorgesteld. Om de achterstand in het fotografisch werk in te kunnen halen is voor fotobehoeften f 1000 meer geraamd. De verhoging van de post werkmaterialen van f 6000 tot f 9000 is in hoofdzaak nodig voor de aanschaffing van hout en ander materiaal ten behoeve van het herstel der schepen. Artikel 390. Rekening is gehouden met de aanschaffing van een stalen tekeningenkast voor de opberging van prenten, gravures en oude kaarten, kaartenkastjes, waardekast, vloerbedekking en gordijnen. Bij de post technische installaties en materieel is gerekend op de aanschaffing van aluminiumgolfplatcn voor het afdekken der open schepen, van remmingwerk ter bcscherming van de vaartuigen en verlichtingsarmaturen. Artikel 393. Mede ten gevolge van de jongste loonsverhoging en de daaraan gepaard gaande vermeerdering van de sociale lasten is het voor een steeds groter aantal museale instellingcn in den lande niet mogelijk om zonder steun van overheidswege haar zo belangrijke culturele taak ook maar enigszins naar behoren te vervullen; hierbij komt bovendien dat de eisen, welke in binnen- en buitenland tegenwoordig algemeen aan de inrichting van en de voorlichting in de musea worden gesteld niet onaanzienlijke kosten met zich brengen. Terwijl andermaal een verhoging wordt voorgesteld om de hicrbedoelde instellingen wat meer armslag te geven, is boven-
37 dien rekening gehouden met een aan de Six-stichting te Amsterdam te verlenen jaarlijks subsidie van f 14 000, als aandeel in de kosten, die deze Stichting zal besteden voor de exploitatie van het bekende huis met zijn even beroemde collectie schilderijen aan de Amstel, dat door het Rijk zal worden aangekocht, indien de wetgever hieraan zijn goedkeuring hecht. Artikel 395. De in 1954 ter hand genomen noodzakelijke herstelling van aan de Rijksarchiefdienst overgedragen archieven dient in 1955 te worden voortgezet; in verband hiermede is rekening gehouden met de handhaving van de tewerkstelling van drie binders C. Artikel 396. De verhoging van de post huisvestingskosten wordt veroorzaakt doordat voor brandstoffen, electriciteit enz. f 3500 meer en voor schoonhouden gebouwen en huishoudelijk hulppersoneel ruim f 2300 meer nodig blijkt te zijn. Voor bureaukosten is meer geraamd, omdat gebleken is, dal voor porti, telefoon, telegraaf, vrachten, voor 1953 te weinig was geraamd, in het bijzonder door de kosten welke de vrachten hebben veroorzaakt. Voor bindwerk is met het oog op het herstel van aan de Rijksarchiefdienst overgedragen archieven een extra bedrag van f 3800 uitgetrokken, terwijl voor zover herstel niet mogelijk is, microfilms gemaakt zullen worden, hetgeen een verhoging van de post fotobehoeften met f 2400 met zich brengt. Artikel 398. Gerekend is op vernieuwing en aanvulling van de meubilering en stoffering van het Algemeen Rijksarchief. van de leeszaal in het Rijksarchief in Noordholland en van de Archivariskamer in het Rijksarchief te Groningen, alsmede op de aanschaffing van archiefrekken voor het depot van het Rijksarchief in Limburg en enige schrijfmachines. Wat de post technische installaties en materieel betreft zijn gelden uitgetrokken voor een nieuwe afdrukkast, een snijapparaat, een pletpersje en een bed rijfsstofzuiger voor het Algemeen Rijksarchief, voor een snijmachine en ladenkastjes voor het Rijksarchief in Noord-Holland en voor een snijmachine voor het Rijksarchief in Utrecht. Artikel 400. De gestegen huren, personecls- en sociale lasten, prijzen van papier en drukkosten zullen een hoger exploitatietekort van het Nederlands Genootschap voor gcslachten wapenkunde veroorzaken. De ondergetekende stelt voor het jaarlijks subsidie van f500 op f 1500 te brengen, opdat deze vereniging met haar grote bibliotheek en collectie waardevolle handschriften, die niet slechis voor haar leden maar ook voor anderen ter raadpleging openstaan, haar werkzaamheden zal kunnen blijven voortzetten, zoals het beheer en de inventarisatie van haar verzameling familie-archieven en de verzorging van haar maandblad, dat internationaal als een der beste op zijn gebied kan worden beschouwd. De jongste salaris* en huurverhogingen maken het noodzakelijk het jaarlijks subsidie voor het Centraal Bureau voor Genealogie van f 26 000 op f 27 600 te brengen. Artikel 403. Voor sommige bronnenpublicaties kan in plaats van het tijdrovende copiëren van documenten worden volstaan met het maken van fotocopiën, welke terstond voor de drukker gereed zijn. In verband hiermede is de post fotobehoeften van f 1000 op f 1500 gebracht. Artikel 404. Gerekend is op de aanschaffing van een lecsapparaat van microfilms (z.g. microvist). Artikel 406. De correspondentie van de Koninklijke Bibliotheek heelt zich na de oorlog zo uitgebreid en het internationale werk van de Bibliothecaris neemt zo toe, dat behoefte bestaat aan de indienstneming van een secretaresse, die de eenvoudige correspondentie ook in de moderne talen zelfstandig kan verzorgen. Daarom wordt de indienstneming van een administratief ambtenaar B 2de klasse voorgesteld. Ter voorziening in het tekort aan magazijnknechts, dat nog zwaarder gevoeld zal worden, wanneer in 1955 het nieuwe gebouw gereed zal komen.
zal hel nodig zijn nog vier magazijnknechts in dienst te nemen, met dien verstande, dat in dit jaar met de indienstneming van twee zal worden volstaan. De sedert lang noodzakelijke rcorganisatie van de werkzaamheden aan de centrale catalogi, die tot dusverre, in tegenstelling met wat in het buitenland gebruikelijk is, door het gewone bibliotheekpersoneel worden verricht naast en daardoor ook ten koste van hun normale werk ten behoeve van de Koninklijke Bibliotheek, zal in 1955 kunnen plaats vinden door de totstandkoming van het nieuwe gebouw. De hicrbedoelde werkzaamheden zullen dan verricht kunnen worden door afzonderlijk, speciaal daarop ingesteld personeel, beslaande uit een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar, drie bihliothcekambtenaren en een schrijver. Rekening is gehouden met hun tewerkstelling van medio 1955 af. Artikel 407. Door de ingebruikneming van het nieuwe gebouw zullen meer huisvestingskosten nodig zijn. De verhoging van de bureaukosten wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in verband met de reorganisatie van de centrale catalogi kasten afgebroken en op een andere plaats weder opgebouwd moeten worden, terwijl ook enige muurkasten en handscfariftentoonkasten afgebroken en elders weder in elkaar zullen moeten worden gezet: bovendien is er rekening mee gehouden, dat posttarieven en inklaringsrechten gestegen zijn en dat door de uitbreiding van de werkzaamheden van hel ruilbureau de exploitatie van dit bureau niet meer gelijk voorheen uitsluitend bekostigd kan worden uit de opbrengst van de aan het ruilvcrkeer deelnemende instellingen. Voor bindwerk is f2000 meer geraamd wegens de hogere prijzen, die de Rijkswerkinrichting berekent. Artikel 409. Gerekend is o.m. op de vernieuwing van linoleum. lopers en gordijnen en de aanschaft ing van een nieuwe stofzuiger, twee boekenwagentjes alsmede op stoelen. schrijflafcls en kasten voor het nieuwe gebouw. Artikel 410. In verband met de wijziging en uitbreiding van de taak van de afdeling Centrale Catalogi is het nodig bctrekkelijk kostbaar bibliografisch materiaal aan te kopen. Daarom wordt een verhoging van dit artikel met f 5000 voorgesteld. Artikel 412. Een bedrag van f7000 is uitgetrokken om de voorgenomen voortzetting van het onderzoek in Italië ten behoeve van de uitgave der „Excerpta Romana" door Pater Polman te bekostigen. Artikel 413. De, dank zij enige recente grote schenkingen snel in omvang en belang toenemende, afdeling moderne kunst vereist een zeer uitgebreide documentatie, mede doordat de kunsthistorische instellingen van de universiteiten zich minder met deze materie plegen bezig te houden. De uitbreiding van deze afdeling, waaraan thans slechts één wetenschappelijk ambtenaar is verbonden, met een adjunct-wetenschappelijk ambtenaar wordt voorgesteld, opdat het vele documentaticmatcriaal over moderne kunst kan worden bewerkt en in geval van gebleken hiaten tijdig, nu dit materiaal meestal nog zeer goedkoop is te verwerven, kan worden aangevuld. Artikel 414. Dit artikel ondergaat verhoging omdat voor huishoudelijk hulppersoneel meer gelden benodigd zijn en om de aanschaffing van 250 nieuwe reproductiedozen mogelijk te maken voor het opbergen van de door schenkingen en legaten steeds groeiende collecties. Bovendien is voor de uitgave van de door het Rijksbureau verzorgde Bibliografie een bedrag van f 1000 uitgetrokken, alsmede een gelijk bedrag ter bestrijding van de kosten van de in het Tijdschrift ,.Oud-Holland" verschijnende ..Mededelingen van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie", die de uitgever niet meer gelijk tot dusverre geheel voor zijn rekening neemt. Artikel 415. Ook voor deze instelling, die geregeld door buitenlanders wordt bezocht wordt opneming van een post voor representatiekosten voorgesteld.
38 AFDELING VIII. KUNSTEN Algemeen. Zoals reeds in de Memorie van Toelichting op hoofdstuk VI der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 werd vcronucrsteld, acht de ondergetekende voor het jaar 1955 opnieuw verhoging nodig van een aantal posten betreffende deze afdeling waardoor het totale bedrag, dat voor de kunsten wordt uitgetrokken, een stijging vertoont van f 7S4 475. Deze verhoging is voor een deel het gevolg van de stijging van de kosten van het levensonderhoud en van de lonen, die sedert het vorig jaar heeft plaatsgevonden. Zij vindt tevens haar oorzaak in de toenemende behoefte aan cultuur over het gehele land. Vele instellingen leggen zich in stijgende mate toe op het wekken en vergroten van de belangstelling voor de kunst onder alle lagen der bevolking en in alle delen van het land. De ondergetekende acht het verheugend, dat op dit terrein in vele gevallen succesvolle arbeid wordt verricht. Het in brede kringen wekken van de gedachte dat in ieders leven de kunst een belangrijke functie heeft te vervullen, eist dan ook dat aan die Stijgende behoefte wordt voldaan. Daardoor wordt, hoezeer ook van andere zijden in de kosten wordt bijgedragen, verhoging van een aantal Rijksbijdragen onvermijdelijk. De ondergetekende heeft reeds herhaaldelijk betoogd, dat hij meent, dat de overheid op het gebied van de kunsten op de eerste plaats een stimulerende en steunende taak heeft en dat zelfwerkzaamheid van de overheid daar op haar plaats is, waar het particulier initiatief geen taak kan vervullen. Ook voor die zelfwerkzaamheid van de overheid, waarbij wordt gesteund op de adviezen en de hulp van deskundigen, is om dezelfde redenen als hierboven vermeld, het verkrijgen van meer geldmiddelen noodzakelijk. Naar aanleiding van de bij de behandeling van hoofdstuk VI der Rijksbegroting voor 1954 uitgesproken wens tot beperking van het aantal globale posten heelt de ondergetekende gemeend enige van die globale posten te moeten splitsen. Daarvoor wordt voorgesteld enige nieuwe posten op te nemen, terwijl daardoor andere posten konden worden verminderd. Voorts heeft hij in de redactie van een aantal artikelen een verbetering aangebracht. Bij de artikelsgewijze toelichting zal op deze punten worden teruggekomen. Artikel 418. De omschrijving van het artikel is enigszins gewijzigd; de ondergetekende acht het wenselijk te doen uitkomen, dat het Rijksaandeel in het Holland-Festival ten laste van deze post wordt gebracht, evenals dit in vorig jaren is gcschied. In verband hiermede kon de in het dienstjaar 1954 onder artikel 393 als memoriepost opgenomen garantie voor een eventueel exploitatie-tekort van het Holland-Festival vervallen. Het artikel kon een belangrijke verlaging ondergaan, omdat bij de begroting voor 1954 rekening moest worden gehouden met de tournee van het Concertgebouworkest naar Amerika, waarvoor een groot bedrag nodig was, alsmede met het declnemen aan enige grote internationale manifestaties van beeldende kunsten, hetgeen meer kosten vereiste dan andere jaren. Voorts ligt het in de bedoeling enige subsidiën, die tot nu toe ten laste van dit artikel kwamen, ten laste van andere artikelen te brengen. De ondergetekende meent, dat met het thans uitgetrokken bedrag op bescheiden, maar verantwoorde wijze de internationale uitwisseling op het gebied van de kunsten, die van zo groot belang is voor het hooghouden van Nederlands culturele naam in het buitenland, kan worden gediend. Artikel 421. De vele en gecompliceerde vraagstukken, waarover het advies van de Voorlopige Raad voor de Kunst zal worden ingewonnen, wettigen de verwachting, dat het aantal vergaderingen van dit College groter zal zijn dan in 1954. Hierdoor is het gewenst het bedrag van dit artikel enigszins te verhogen. Artikel 424. De ondergetekende meent in den vervolge de subsidiën t.b.v. uitgaven van werk van letterkundigen beter ten
laste te kunnen brengen van een post bij de onderafdeling Toneel en Letteren en heeft daartoe artikel 460 met f40 000 (het bedrag, dat in 1954 voor deze subsidiën werd bestemd) verhoogd en anders omschreven. In verband daarmede kon het onderhavige artikel belangrijk worden verlaagd. De ondergetekende meent echter niet, dat deze verlaging gelijk dient te zijn aan de verhoging van artikel 460. Artikel 424 immers zal vooreerst bestemd zijn voor de subsidiëring van de tijdschriften. In de afgelopen jaren is gebleken, dat de subsidiën die aan de tijdschriften werden verstrekt, niet voldoende waren om hun een redelijke exploitatie mogelijk te maken. Hij stelt zich voor, dat in 1955 voor dit doel een bedrag van f 32 000 nodig zal zijn. Voorts worden uit dit artikel belangrijke uitgaven op het gebied van de kunsten gesubsidieerd die zonder steun van overheidswege niet tot stand zouden kunnen komen. Voor dit doel stelt de ondergetekende zich voor in 1955 een bedrag van f 18 000 te besteden. Artikel 425. Instellingen die zich bewegen op het gebied van de kunstzinnige vorming van de jeugd, werden tot nu toe gesubsidieerd uit enkele andere begrotingsposten van de afdeling Kunsten. Reeds herhaaldelijk is zowel door de StatenGeneraal als door de ondergetekende gewezen op het grote belang de.-er vorming, zowel voor de jeugd zelf, als voor de kunst en de kunstenaars. Uit de huidige jeugd immers moeten de toekomstige bezoekers van kunstmanifestaties en de kopers van kunstwerken voortkomen. De ondergetekende meent, dat dit belang sterker tot uiting zal komen door een afzonderlijke post voor de kunst/innige vorming van de jeugd. Het lig', in zijn bedoeling ten laste van deze post o.m. de volgende instellingen te subsidiëren: De Stichting Werk- en informatiecentrum voor kunst ten dienste van het onderwijs aan de rijpere jeugd (VVIKOR), de Stichting „Jeugd en Muziek", de Stichting „Scapino, balletgroep voor de jeugd", de Stichting Toneelgroep van en voor jonge mensen „Puck" en andere toneelgezelschappen voor de jeugd, alsmede de Vereniging tot bevordering van het acsthetisch element bij het voortgezet onderwijs (V.A.E.V.O.). Bij de raming van de diverse posten, waaruit deze insteltingen tot nu toe werden gesubsidieerd, is met het vorenstaande rekening gehouden. Artikel 426. In verband met de sterk gevoelde behoefte aan goed geoutilleerde schouwburgen, concertzalen en tentoonstcllingsruimten en aan een verantwoorde verspreiding van deze gebouwen over het gehele land meent de ondergetekende, dat een uitgebreid onderzoek dient te worden ingesteld. Dit onderzoek heeft betrekking op bestaande gebouwen in het binncnland en op nieuw ingediende en in te dienen plannen. De bcdoeling is echter dat het zich ook zal uitstrekkken tot de bestudering van belangrijke gebouwen op dit gebied in het buitenland, waardoor gegevens kunnen worden verkregen, die voor het bouwen en vernieuwen van schouwburgen, concertzalen e.d. in Nederland van groot belang kunnen zijn. In verband met het voorgaande meent de ondergetekende, dat voor dit artikel, dat hij gezien zijn omschrijving beter bij de onderafdeling „algemeen beheer" dan bij die voor „toneel en letteren" meent te kunnen onderbrengen, een verhoging tot het aangevraagde bedrag noodzakelijk is. Artikel 427. De voorgestelde verlaging van dit artikel wil niet zeggen, dat de ondergetekende voornemens is aan de spreiding van de kunst minder gelden te besteden. Hij is n.1. voornemens een aantal der tot nu toe ten laste van deze post gesubsidicerde instellingen en manifestaties te subsidiëren uit afzonderlijke posten. Hij denkt daarbij voornamelijk aan de voor elke onderafdeling opgenomen posten voor subsidiën en overige uitgaven ten behoeve van instellingen op het terrein van die onderafdelingen en aan de nieuwe post voor de aesthetische vorming van de jeugd. Bewust van de noodzakelijkheid de kunst te spreiden over het land ter voldoening aan de allerwegen bestaande behoefte
39 aan kunstuitingen, acht hij het voor deze post thans opgevoerde bedrag verantwoord. Bij de raming van deze post is rekening gehouden met een reserve voor nieuw opkomende initiatieven op het gehele tcrrein van de kunsten in verband waarmede het artikel „Overige uitgaven betreffende de film" kon vervallen. Artikel 431. De verhoging van het bedrag van dit artikel wordt voornamelijk veroorzaakt door de prijsstijging in verband met de laatste Ioonrondc van vijf procent, door het verstrekken van dienstkleding aan de bode van het Conservatorium en door verbetering en uitbreiding van de telefooninstallatie. Voorts is het noodzakelijk gebleken voor voordrachten en voor aankoop van muziek, boeken en tijdschriften op het gebied der muziek hogere bedragen uit te trekken. Artikel 433. Ten einde het mogelijk te maken, dat op het orgel van het Koninklijk Conservatorium ook composities met orkest (orgelconcerten van klassieke en moderne meesters) kunnen worden gestudeerd en uitgevoerd, is het noodzakelijk, dat het op gelijke toonhoogte met het orkest wordt gebracht. De ondergetekende stelt daarom voor de post met f 5850 te verhogen. Artikel 434. In verband met de verhoging van de vacatiegelden is f 2000 meer uitgetrokken. Artikel 435. Het aantal Rijkscommies van advies op het gebied der muziek is met enkele belangrijke commissies uitgebreid, o.a. een commissie, welke tot taak heeft rapport uit te brengen inzake het vraagstuk van subsidiëring van instcllingcn van muziekonderwijs voor zover deze zich de vakopleiding van toonkunstenaars ten doel stellen en een commissie van advies op het gebied van harmonie en fanfare. In verband hiermede stelt de ondergetekende voor op dit artikel een bedrag van f 5000 uit te trekken. Artikel 436a. Subsidie aan de Stichting Amsterdams Conservatorium. In de Memorie van Toelichting voor het dienstjaar 1954 stelde de ondergetekende voor het subsidie voorlopig met f 30 000 te verhogen. Daarmede kon een eerste stap gezet worden om een einde te maken aan de financieel zeer onbevredigende toestand, waarin het Amsterdams Conservatorium verkeerde. Een verdere verhoging van dit subsidiebedrag is thans wenselijk. Hierover wordt overleg gepleegd met het Gcmeentebestuur van Amsterdam en het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland. Indien het Rijkssubsidie gedurende een tijdvak van vijf jaren telkenjare met f 5000 zou kunnen worden verhoogd en de Gemeente Amsterdam en de Provincie Noord-Holland mede tot verhoging van haar subsidiën zouden besluiten, zal het Amsterdams Conservatorium na afloop van deze periode op verantwoorde wijze geëxploiteerd kunnen worden en zal de salaris* en pensioenregeling voor de leerkrachten en het personcel aan redelijke eisen voldoen. Tevens zal het dan mogelijk zijn enige uitbreiding te geven aan het leerplan en zullen enige zeer wenselijke geachte voorzieningen kunnen worden getroffen met betrekking tot de leermiddelen. De ondergetekende stelt zich voor de post met f 5000 te verhogen en te brengen op f 80 000. b en c. Subsidiën aan de Toonkunstconservatoria te Utrecht en te Rotterdam. In de toelichting voor het dienstjaar 1954 deelde de ondergetekende mede, dat de personele en materiële uitgaven van deze conservatoria sterk waren gestegen, zodat het zelfs met de grootste zuinigheid niet meer mogelijk was tot een sluitend budget te komen. Daarom meende de ondergctekende de tot nog toe verleende Rijkssubsidiën voorlopig te moeten verhogen met resp. f 4000 en f 5000. Inmiddels is door de invoering van de 5 % loonsverhoging per 1 Januari 1954 de toestand nog moeilijker geworden. De ondergetekende stelt zich voor een verdere verbetering aan te brengen in de financiële positie van deze „erkende" conservatoria en voor het jaar 1955 uit te trekken respcctievclijkf 18 000 en f 22 500.
d. Subsidiën muziekscholen. In verband met het stijgend aantal aanvragen van muziekscholen uit verschillende delen van ons land om voor Rijkssubsidie uit deze post in aanmerking te mogen komen, zou de ondergetekende het voor het jaar 1954 uitgetrokken bedrag willen verhogen en brengen op f 40 000. e. Subsidiën Volksmuzickscholen. Een verhoging is noodzakelijk ingevolge de invoering van de 5 % loonsverhoging per 1 Januari 1954 en de toekenning van de 2 % vacantietoelage. Artikel 437. De verhoging is het gevolg van de invoering van de 5 % loonsverhoging per 1 Januari 1954 en de toekenning van de 2 % vacantietoelage. Artikel 438. De ondergetekende stelt zich voor een bedrag van f 5000 uit te trekken, speciaal bestemd voor het toekennen van beurzen voor muziekstudie in het buitenland. Voor muziekstudie in het binnenland zou de ondergetekende een bedrag van f 40 000 willen uittrekken. Het totaalbedrag, dat voor deze beurzen wordt uitgetrokken, zou dan met f 5000 worden verhoogd. Artikel 440. De verhoging van het bedrag van dit artikel is het gevolg van de goedkeuring door het College van Rijksbemiddelaars van een nieuwe salarisregeling voor de orkestleden, alsmede van de invoering van de 5 % loonsverhoging per 1 Januari 1954 en de toekenning van de 2 % vacantietoelage. Artikel 441. Uit dit artikel worden gesubsidieerd het Nederlands Kamerkoor en de Federatie van Nederlandse Zangersbonden. Het is gebleken, dal het bedrag van f 30 000, dat toegekend wordt aan het Nederlands Kamerkoor, verhoging behoeft, omdat de salarissen, die aan de leden van het koor worden toegekend, niet aan redelijke eisen voldoen. De 5 % Ioonsverhoging per 1 Januari 1954 maakt de toestand nog moeilijker. De ondergetekende zou hierin enigermate willen tegemoetkomen en stelt zich daarom voor ten behoeve van het Nederlands Kamerkoor een bedrag van f 40 000 uil te trekken. Het subsidie voor de Federatie van Nederlandse Zangersbonden, dat bij de opstelling van de begroting voor het jaar 1954 werd geraamd op een bedrag van f60 000, komt ten goede aan de beoefening van de koorzang door amateurs. Deze federatie streeft naar verbetering van de zangteehnische en artistieke prestaties van de bij haar aangesloten koren Voorts steunt zij de bij haar aangesloten bonden van zangkoren in hun streven de centrale muziekbibliotheken, waaruit de koren hun studiemateriaal lenen, op zo goed mogelijk peil te houden. Het voor 1954 uitgetrokken bedrag van f60 000 is niet voldoende om het nuttige werk dat deze federatie verricht, tot volledige ontplooiing te laten komen. Teneinde de Federatie ruimer armslag te geven, stelt de ondergetekende zich voor dit bedrag te verhogen en te brengen op f70 000. Artikel 442. Op de begroting voor het jaar 1954 is voor het eerst een bedrag uitgetrokken om de vier landelijke federalieve organisaties, die op het gebied van harmonie en fanfare werkzaam zijn, in staat te stellen de noodzakelijke vernieuwingen en verbeteringen, nodig om de belangstelling op dit gebied te stimuleren, te bevorderen. Teneinde deze organisaties, waarbij ongeveer 1700 harmonieen fanfarecorpsen zijn aangesloten, de gelegenheid te bieden haar activiteiten tot verdere ontplooiing te brengen, stelt de ondergetekende voor het subsidie met f 10 000 te verhogen en te brengen op f40 000. Artikel 444. De ondergetekende stelt voor de omschrijving van dit artikel in het vervolg te doen luiden „Subsidie aan de Stichting Documentatie Nederlandse Muziek (Donemus)". De verhoging van de post is onder meer het gevolg van de invoering van de 5 % loonsverhoging per 1 Januari 1954 en de toekenning van de 2 % vacantietoelage. Voorts acht de ondergetekende een kleine verhoging wenselijk voor de stij-
40 gcnde activiteiten van de Stichting. Hij stelt voor de post me! i' 5000 te verhogen en te brengen op I 75 000. Artikel 446. De ondergetekende stelt voor de omschrijving van dit artikel te doen luiden: „Ercgelden en andere persoonlijke toelagen aan toonkunstcnaars". Artikel 448. De ondergetekende stelt voor een nieuw artikel in de begroting op te nemen, luidende: „Subsidiën aan instellingen op het gebied van muziek". Uit deze post zou de ondergetekende o.m. een subsidie willen verlenen aan de Vereniging voor Nederlandse Muziekgcschiedenis. dat tot nog toe ten laste kwam van artikel 399 dienstjaar 1954 (Subsiuiën voor en kosten van spreiding der vormen van kunst over het land en subsidiën en overige uitgavcn. voor zover niet vallend onder één der volgende artikelen). Voorts overweegt de ondergetekende uit deze post een subsidie te verlenen aan de Stichting Toonkunst Bibliotheek. De ondergetekende stelt voor op deze nieuwe post uit te trekken een bedrag van f 15 000. Artikel 449. De verhoging is het gevolg van de invoering van de 5 % loonsverhoging per 1 Januari 1954 en de toekenning van de 2 ",', vacantietoelage. Artikel 451. De ondergetekende is van mening, dat, vooral nu het Nederlands Ballet tot stand is gekomen, de opleidingsmogclijkhcden voor de danskunstenaars dienen te worden verbeterd. Hij onderzoekt de mogelijkheid om te geraken lot de stichting van een nationale balletschool („Balletacademie"). Dit instituut zal niet onmiddellijk in volle omvang zijn werkzaanv heden behoeven aan te vangen. Begonnen zal kunnen worden met een bescheiden opzet, die geleidelijk wordt uitgebreid, totdat na verloop van een aantal jaren het onderwijs tot volledige uitbouw is gekomen. Opdat een aanvang kan worden gemaakt met de verwezenlijking van de plannen tol oprichting van een „Ballctacademie" stelt de ondergetekende voor op dit artikel een bedrag van I 25 000 uit te trekken. Artikel 452. De ondergetekende stelt voor dit artikel te verhogen tot f 80 500, en wel om de navolgende redenen. u. De geleidelijke groei van de Toneelacademie te Maastricht maakt een verhoging van het aan deze instelling te verlenen Rijkssubsidie noodzakelijk. In de voorgaande jaren werd een Rijkssubsidie van 1' 5000 verleend. Voor 1955 ligt het in hel voornemen van de ondergetekende dit bedrag op f 10 000 ie brengen. />. In verband met de noodzakelijk aan te brengen accomodalie voor de technisch-paedagogische afdeling en de invoering van het vierde leerjaar aan de Academie voor Dramatische Kunst ..De Toneelschool" meent de ondergetekende gedurende twee jaren een bedrag van f7500 extra te moeten uittrekken. Een en ander is de consequentie van de door de ondergetekende goedgekeurde invoering van het vierde leerjaar en de technisch-paedagogische afdeling (zie nota van wijzigingen op Hoofdstuk VI van het dienstjaar 1953, art. 362). c. De salarissen van de leraren aan de Academie voor Dramatische Kunst „De Toneelschool" zijn zeer laag; de ondergetekende zou daarom gaarne zijn medewerking willen verlenen aan het plan deze salarissen op een redelijk niveau te brengen. Hiervoor zou hij een bedrag van f6000 willen uittrekken.
spelers toe te kennen vacantietoeslag. Met beide uitgaven is in totaal een bedrag van rond f 35 000 gemoeid. De verdere verhoging van deze post betekent in feite slechts, dat een bedrag, dat in voorafgaande seizoenen aan de toneelgezelschappen voor hun activiteiten op het gebied van de cultuurspreiding werd toegekend uit het z.g. „Spreidingsartikel", thans naar de post van de subsidiëring der toneelgezelschappen wordt overgebracht. De ondergetekende meent, dat daardoor een zuiverder beeld wordt verkregen. Artikel 454. Meer en meer is de ondergetekende in de laatste tijd de noodzakelijkheid gebleken van het bestaan van een onafhankelijke instantie, die hem van advies kan dienen omtrent de uitkering van de subsidiebedragen aan de toneelgezelschappen en die de exploitatie der gesubsidieerde toneelgezelschappen regelmatig kan controleren, wil zijn beleid in deze moeilijke materie ten volle verantwoord kunnen zijn . Daar in de Stichting Toncelcoördinatie de te subsidiëren gezelschappen een belangrijke invloed uitoefenen, meent de ondergetekende voor bovenaangegeven controle van deze stichting geen gebruik te kunnen maken. Hij ziet een oplossing in de aanstelling van een inspecteur, die het toezicht op de gesubsidieerde toneelgezelschappen zal houden. Hij heeft voor dit doel een memoriepost uitgetrokken. Artikelen 455, 456 en 464. De ondergetekende stelt een wijziging voor in de omschrijving van deze artikelen. Artikel 457. Uit deze post zal o.a. worden gesubsidieerd het Nederlands Centrum van het Internationaal Theater Instituut, waarvoor tot op heden de nodige bedragen werden geput uit andere artikelen. De ondergetekende acht het juister overeenkomstig het in de algemene inleiding betoogde, voor dit doel een aparte post in de begroting op te nemen. Bij de raming van de artikelen 418 en 427 is hiermede rekening gehouden. Artikel 458. De Rijkscommissies, welke de ondergetekende van advies dienden op het gebied van het toneel, ontvingen hun vergoeding voor reis- en verblijfkosten en hun honoraria uit de post „Rijkscommissies van advies op het gebied van de letterkunde". De ondergetekende acht het juister laatstgenoemde post, welke in 1954 f 5000 bedroeg, thans te splitsen in een post voor toneel en een voor letterkunde, onderscheidenlijk bedragende f 2000 en f 3000. Het totaalbedrag van de gesplitste post blijft dus gelijk. Artikel 460. Voor de toelichting op de verhoging van dit artikel en van zijn nieuwe omschrijving moge worden verwezen naar de toelichting op artikel 424. Artikel 462. Uit deze nieuwe post zal o.a. worden gesubsidieerd de Stichting tot bevordering van de vertaling van Nederlandse letterkundige werken. Naar de mening van de ondergetekende kan het initiatief tot het uitgeven van Nederlands letterkundig werk in het buitenland niet langer worden overgelaten aan de buitenlandse uitgevers. Weliswaar werden pogingen om dit initiatief te stimuleren in het verleden met enig succes bekroond, doch het is niet te verwachten, dat buitenlandse uitgevers bereid gevonden zullen worden regelmatig Nederlands werk te publiceren, indien zij niet beschikken over proefvertalingen en synopsissen van verschillende werken, waaruit zij een keuze kunnen maken. De genoemde stichting nu zal zich gaan belasten met het doen vervaardigen van proefvertalingen en synopsissen, het leggen van contacten met buitenlandse uitgevers en literary agents. Verwacht wordt, dat de Stichting, die aanvankelijk met Rijkssubsidie zal moeten werken, op den duur ook eigen inkomsten zal krijgen. Voor dit doel meent de ondergetekende voorlopig een bedrag van f 25 000 te moeten uittrekken. Voorts zullen uit deze post nog worden gesubsidieerd het P.E.N. Centrum voor Nederland en de jaarlijks terugkerende Conferentie der Nederlandse Letteren. Voor bovengenoemde doeleinden zijn in vorige jaren gelden ter beschikking gesteld uit het artikel „Bijdragen aan kunst-
41 manifestaties in Nederland en bijdragen ter bestrijding van kosten, verbonden aan internationale uitwisseling op het gebied van muziek, danskunst, toneel, letteren en beeldende kunst". Artikel 463. Voor wat betreft de vermindering van het bedrag van dit artikel moge worden verwezen naar de toelichting op artikel 458. Artikel 465. Het ligt in het voornemen van de ondergetekendc in de opbouw van het onderwijs aan deze instelling belangrijke wijzigingen aan te brengen, gelijk in de Memorie van Toelichting voor de begroting van 1954 reeds werd vermeld. Nu de nieuwbenoemde hoogleraar-directeur enige tijd in functie is, is het mogelijk een verantwoord plan daartoe te vormen. Er zal een algemene voorbereidende klasse moeten worden gevormd; een afzonderlijke nieuw te benoemen hoogleraar zal met het geven van onderricht in de klasse dienen te worden belast. De voorgenomen reorganisatie houdt voorts o.m. in, dat er een duidelijker scheiding tussen de eerste en de tweede klasse voor de vrije schilderkunst wordt ingevoerd: de huidige hoogleraar voor de vrije schilderkunst zal zich dan moeten beperken tot de tweede klasse — waarvan zich thans laat aanzien, dat zij een zeer groot aantal leerlingen gaat tellen —; voor de eerste schilderklasse zal dan eveneens een afzonderlijke hoogleraar moeten worden benoemd. De verhoging van deze post vloeit voort uit de benoeming van deze twee nieuwe functionarissen, uit de op 1 Januari 1954 ingegane algemene salarisverhoging en uit de wenselijkheid, de modellen, welke bij het onderwijs dienst doen, beter te belonen. Artikel 466. De voorgestelde verhoging van deze post houdt verband met een verhoging der uitgaven voor brandstof (tengevolge van de aanleg van een centrale verwarmingsinstallatic), van de uitgaven voor porti, telefoon, telegraaf en vrachten en van de post voor reis- en verplaatsingskosten. Voor de onderdelen hulpmiddelen voor het onderwijs, materiaal voor de leerlingen, boeken en tijdschriften voor de bibliotheek en buitenstudie en tentoonstellingen stelt de ondergetekende naar verhouding niet-onbelangrijke verhogingen voor. Het peil der thans beschikbare hulpmiddelen (lichtbeelden, voorwerpen voor het schilderen naar stilleven, materiaal voor achtergronden) voldoet niet aan redelijke eisen, hetgeen evenzeer geldt voor het gereedschap voor de bee!dhouw-, de schilder- en de grafische afdelingen, zoals tekenpapier, schilderslinnen, verf, antiek glas, marmersoorten, inkten, klei, hout, steen en gips. De bibliotheek vertoont ernstige lacunes op het gebied van de moderne schilder- en beeldhouwkunst, waarin dient te worden voorzien. Artikel 467. Voor een bescheiden representatie waren tot dusver geen gelden beschikbaar. Het komt de ondergetekende verantwoord voor hiervoor een klein bedrag uit te trekken. Artikel 470. Gezien de omstandigheid, dat nog steeds de particuliere koper van beeldende kunst in verhouding veel minder afneemt dan vroeger, meent de ondergetekende, dat opnieuw een verhoging van deze post wenselijk is. Artikel 471. Tot heden werd ten laste van dit artikel o.a. de V.A.E.V.O. (Vereniging tot bevordering van het acsthetisch element bij het voortgezet onderwijs) gesubsidieerd. De ondergetekende zou deze instelling voortaan ten laste van het hierboven genoemde artikel „Subsidicn en overige uitgaven voor de kunstzinnige vorming van de jeugd" willen subsidiëren en het onderhavige artikel alleen willen bestemmen voor uitkeringen aan steunbehoevende beeldende kunstenaars. De noodtoestand onder hen is in het afgelopen jaar, zoals door vele publicaties op dit gebied bekend mag worden geacht, eerder toe- dan afgenomen. Vele bejaarde kunstenaars van grote kwaliteit en verdienste verkeren in zeer moeilijke omstandigheden. De ondergetekende acht daarom een post van f 55 000 voor deze eregelden en andere persoonlijke toelagen verantwoord.
Artikel 472. Ten laste van dit artikel zijn tot nu toe enkele instellingen gesubsidieerd (o.a. Stichting ..Goed Wonen" en Stichting „Kunst en Gezin"), die zich in hoofdzaak door de organisatie van tentoonstellingen bezig houden met de voorlichting van het publiek op het gebied der beeldende kunsten in de ruimste zin des woords. De ondergetekende stelt zich voor deze instellingen voortaan te subsidieren ten laste van het hieronder te noemen artikel „Subsidiën aan instellingen op het gebied der beeldende kunsten". Voor andere tenloonsteIlingen. hetzij uitgaande van de Rijksoverheid zelf, hetzij van lagere overheden of andere instellingen, stelt de ondergetekende voor een bedrag uit te trekken van f 16 500. Artikel 473. De ondergetekende stelt zich voor de volgende instellingen uit dit artikel te subsidiëren. 1. De consumenten-Stichting ,,Gocd Wonen", die zich tot taak stelt een verantwoorde voorlichting van het publiek met betrekking tot de goede woninginrichting. De ondergetekende acht deze werkzaamheden, die zich gestadig uitbreiden, omdat de behoefte van het publiek aan onafhankelijke voorlichting op verheugende wijze toeneemt, van zeer groot belang, vooral omdat de wooncultuur naar zijn mening ten grondslag ligt aan de aesthetischc waardering voor het gehele terrein der beeldende kunsten. 2. De Stichting ..Kunst en Gezin", die zich ten doel steil door het gehele land tentoonstellingen te brengen op het gebied der beeldende kunsten, vooral in fabriekscantines e.d. en op die plaatsen waar zeer grote aantallen bezoekers komen, zoals op het landgoed ..de Keukenhof". Ook de werkzaamheden dezer nog betrekkelijk jonge stichting nemen in omvang sterk toe, waardoor brede lagen der bevolking in staat zijn kennis te nemen van hetgeen er op het gebied der beeldende kunsten leeft. 3. De Stichting ,,Vrije Akadcmie van Beeldende Kunsten" te 's-Gravenhage, waaraan de ondergetekende ook in de jaren 1953 en 1954 een bescheiden subsidie heeft toegekend. Zij vervult naar zijn mening naast de bestaande academies, die een meer gebonden karakter hebben, een nuttige functie. Artikel 475. De voorgestelde verhoging vindt haar oorzaak in de recente salarisverhogingen i.v.m. de huurverhoging. Artikel 476. De omstandigheid, dat een toenemend aantal der leerlingen van deze beide instellingen niet in staat is het collegegeld en de verdere studiekosten te betalen, is voor de ondergetekende aanleiding een verhoging van deze post voor te stellen. Voor de leerlingen van de Jan-van-Eyck-Academie bestond tot dusver niet de mogelijkheid een beurs of tegemoetkoming te ontvangen. De ondergetekende acht het wenselijk deze mogclijkheid thans te openen. Artikel 477. Gezien de in vorige jaren opgedane ervaringen meent de ondergetekende deze post te kunnen verhmen van f 3 0 000 tot f 12 000. Artikel 479. Teneinde meer propaganda te kunnen maken voor de Nederlandse films, in het bijzonder op de buitenlandse filmfestivals, stelt de ondergetekende voor het artikel met I'2000 te verhogen. Artikel 480. De ondergetekende acht het gewenst aan het Nederlands Filmmuseum een bedrag van f 5000 extra te verlenen ten behoeve van het regenereren en preserveren van een deel van het filmmateriaal, overgenomen van het Rijks Historisch Filmarchief, hetgeen hoge kosten meebrengt. AFDELING IX. RADIO, TELEVISIE EN PERS Radio. De opheffing van een afzonderlijk adviescollege voor de beeldomroep. de Televisieraad, heeft geleid tot een verzwaring van de taak van de Radioraad, die zich nu ook intensief bezig houdt met de zaken op het gebied der televisie. In verband hiermede zijn de voor de Radioraad uitgetrokken fondsen verhoogd.
42 Artikel 485. De algemene stijging van de kosten brengt mede. dat de exploitatielasten van de radio-omroep in de jaren 1953 en 1954 hoger liggen, dan bij de opstelling van de begrotingen voor die jaren werd voorzien. Het totaal van de bijdrage aan de omroep in die jaren overschrijdt evenwel niet de uit de luisterbijdrage beschikbaar komende bedragen. Voor 1955 moet niet alleen op een natuurlijk accrès der kosten, maar bovendien op hogere exploitatie-kosten gerekend worden in verband met de uitbreiding van het zenderpark van de Wereldomroep en de oprichting van een F.M.-zender in Friesland. Niettemin zal ook in 1955 het totaal der uitgaven voor de omroep de — in verband met de stijging van het aantal luisleraars hoger geraamde — opbrengst van de luisterbijdrage niet overschrijden. Televisie. Zoals boven reeds werd medegedeeld, is de Televisieraad. een college ad hoc. dat voor de duur van het televisieexperiment was ingesteld, opgeheven. Artikel 490. De bijdrage aan de televisie is voor 1955 geraamd op f 5 600 000, waarvan f 837 000 bestemd is voor invcstcringen in de studio, terwijl de exDloitatiekosten (inclusief zenderhuur) geraamd worden op f 4 763 000. Tegenover deze uitgaven staat een middclenpost (Opbrengst van het kijkgeld), welke voor 1955 wordt gesteld op f 500 000. Artikelen 491 en 492. Nu de Dienst van de Regcringscommissaris voor het Radiowezen mede is belast met werkzaamheden op het gebied van de televisie is een deel van de kosten van deze dienst ten laste van de credieten ten behoeve van de televisie gebracht. AFDELING X. VORMING BUITEN SCHOOLVF.RBAND Jeugdwerk. Oorspronkelijk lag het zwaartepunt van het jeugdwerk in de sector van de jeugdbeweging: bij de na-oorlogse wederopbouw van het jeuadwerk had een sterke ontwikkeling van de jeuedzorg plaats. De publieke belangstelling en die van de autoriteiten verplaatste zich steeds meer van de vrije jeugdvorminc naar de jeugdzorg. Dit was niet alleen volkomen begrijpelijk. maar ook volkomen verantwoord; immers de nood van de jeugd, die bij het massajeugdwerk was betrokken, was (oen bijzonder groot. Werd door de ondergetekende bij de organisaties voor de vrije jeugdvorming alleen het leidinggevende apparaat gesubsidieerd. bij de jeugdzorg werd daarnaast ook het regionaal en het plaatselijk werk gesubsidieerd. Ook vanwege de gemeenten en in enkele gevallen ook vanwege de provinciën werd het jeugdzorgwerk in belangrijker mate gesubsidieerd dan de vrije jeugdvorming. welke slechts in een klein aantal gemeenten steun ontvangt van de plaatselijke overheid. Het plaatselijk werk van de vormingsinstituten voor het arbeidende meisje wordt in vele gevallen reeds vanwege provincie en gemeente gesubsidieerd. In de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting 1954 stelde de ondergetekende, dat de steun van het plaatselijk jeugdwerk in het raam der vrije jeugdvorming allereerst een taak is van de gemeentelijke en provinciale overheden en dat hij hoopte deze kwestie als een der eerste punten van onderzoek aan de Raad voor de Jeugdvorming voor te leggen. In het afgelopen jaar is echter zo duidelijk de noodzaak naar voren gekomen, dat ook het plaatselijk werk van de vrije jeugdvorming van Rijkswege steun ontvangt, dat hij gemeend heeft een voorlopige overgangsmaatregel te moeten treffen door enige steun aan dit werk te verlenen in afwachting van het advies, dat hij gaarne van de Raad voor de Jeugdvorming zal ontvangen over de uiteindelijke vormgeving van de wijze, waarop deze steun zal moeten worden verleend. Kampen en internaten. Wat de kampen en internaten voor sociale jeugdzorg betreft, mocht de ondergetekende in zijn Memorandum van 10 December 1953 (Gedrukte stukken, zitting 1953—1954, 2371, no. 6) aan de Staten-Generaal een uitvoerige uiteenzetting geven over de doelstelling van dit werk
en over de ideeën, die bepalend zijn voor de sfeer, de werkwijze en de aanpak der deelnemers. Hij verheugt zich er over, dat de landelijke organisaties voor de jeugdzorg in de afgelopen jaren blijk hebben gegeven van een groeiende belangstelling voor de bedreigde jeugd en dat zij nu door de binnenkort af te kondigen subsidieregeling in de gelegenheid gesteld worden door de oprichting van kampen en internaten voor Sociale Jeugdzorg hun werk verder vorm te geven en uit te breiden. Naar het zich laat aanzien zullen reeds in het lopend begrotingsjaar hiervoor de nodige gelden bij suppletoire begroting door de ondergetekende moeten worden aangevraagd. Naar de mate, waarin de particuliere organisaties zich op dit terrein zullen ontwikkelen, zal het overheidswerk kunnen worden ingekrompen en de betreffende begrotingspost worden verminderd. Bij de ontwikkeling van het kamp- en intemaatswerk voor sociale jeugdzorg valt waar te nemen, dat er enerzijds een verschuiving is van de oudere leeftijdsgroepen naar de jongere leeftijdsgroepen en dat er anderzijds een steeds sterker wordende noodzaak is om de opvoedingsmogelijkheden, die dit kampwerk biedt, eveneens te benutten voor de onaangepaste jeugd, die leerlingen van de B.L.O.-scholen zijn. De ondergetekende kan zich over deze ontwikkeling slechts verheugen, aangezien het juist voor deze groepen later moeilijker zal zijn zich in het maatschappelijk leven te handhaven naar de mate waarin dit leven meer gecompliceerd wordt. Het kampwerk biedt naar gebleken is vele bijzondere mogelijkheden tot aanpassing en ontwikkeling. De ondergetekende verwacht, dat juist voor deze groepen van kinderen, die meer nog dan de anderen in hun maatschappelijke ontplooiing bedreigd worden, door samenwerking van scholen en kampen en internaten de beste opvoedingsmogelijkheden geschapen zullen worden. De ondergetekende is voornemens om het kamp voor Friese schipperskinderen, dat aanvankelijk incidenteel voor enkele maanden werd opgezet, om te zetten in een continukamp voor schipperskinderen uit alle provinciën, speciaal echter uit de Noordelijke provinciën. Enerzijds brengt de organisatie van een kamp van beperkte tijdsduur vrijwel onoplosbare moeilijkheden mee, wat betreft de personeelsbezetting en de huisvesting. Anderzijds is de behoefte aan enigszins geschoold personeel op de Rijnvaart permanent. Bovendien is voor de schipperskinderen in de binnenvaart moeilijk een bestaansmogelijkheid te vinden. De plaatsing van deze jongens bij de Rijnvaart vereist echter vooral een goede voorbereiding door een intensieve persoonlijkheidsvorming. Het aantal meisjesinternaten onderging in vergelijking met de begroting voor het dienstjaar 1954 geen uitbreiding. Culturele Ontwikkelingsgebieden. Het onderzoek, dat door enige Sociologische Instituten in de ontwikkelingsgebieden is ingesteld, teneinde een ruimer wetenschappelijk inzicht te krijgen in de diepere oorzaken van de maatschappelijke en culturele achterstand, zodat maatregelen getroffen kunnen worden om deze gebieden op maatschappelijk, paedagogisch, cultureel en sociaal-hygiënisch gebied tot ontwikkeling te brengen, heeft thans een aantal rapporten opgeleverd, die een onderwerp van overleg vormen in de Interdepartementale Commissie Ontwikkelingsgebieden. Daarbij is duidelijk gebleken, dat bij het geven van steun en het doen van onderzoeken in deze gebieden een voortdurende samenwerking en coördinatie noodzakelijk is tussen de betrokken Departementen. Nu het nog niet mogelijk is een algemeen financieringsplan voor deze gebieden op te stellen, heeft de ondergetekende gemeend in overleg met de betrokken ambtgenoten onder de bij verschillende artikelen genoemde bijzondere subsidiën voorlopig een memoriepost op de begroting te moeten brengen. Overleg ten aanzien van de opstelling van een algemeen financieringsplan met de betrokken ambtgenoten is gaande. Sociaal-Puedagogische Opleidingen. De ondergetekende heeft het gehele gebied van de sociaal-paedagogische opleidingen, hierbij inbegrepen de scholen voor maatschappelijk werk, in studie doen nemen. Ten aanzien van die opleidingen voor maatschappelijke beroepen, welke worden uitgeoefend op het terrein
43 van de bemoeiingen van zijn ambtgenoot van Maatschappelijk Werk, heeft hij het overleg met zijn ambtgenoot geopend, opdat deze opleidingen tot zo groot mogelijke ontplooiing kunnen komen, en bij de vaststelling der leerstof en de vanwege de overheid in het kader van de subsidieverlening te stellen voorwaarden met de eisen, welke de practijk stelt, zoveel mogelijk rekening kan worden gehouden. Bovendien streeft de ondergetekende er naar tussen werkgebied en opleiding een goede organisatorische samenhang te bevorderen. De ondergetekende hoopt uiteindelijk tot één wetgeving op het gehele terrein van de sociaal-paedagogische opleidingen te komen, waarbij een zodanige steunverlening wordt vastgelegd, dat zowel het algemeen vormend als het specialistisch gedeelte van de opleiding volledig tot hun recht kunnen komen en een integratie van de sociaal-paedagogische opleidingen in hun geheel wordt bevorderd. Artikel 496. Gezien de algemene stijging van kosten is de ondergetekende genoodzaakt het oorspronkelijk voor het dienstjaar 1954 uitgetrokken bedrag met f 1500 te verhogen. Artikel 497. Gezien de algemene stijging van de kosten is de ondergetekende genoodzaakt het oorspronkelijk voor het dienstjaar 1954 uitgetrokken bedrag met f 1800 te verhogen. Artikel 499. Het ligt in het voornemen van de ondergetekende een subsidie te verlenen aan het door hem in Januari 1954 geïnstalleerde Werkcomité Natuurbehoud en Recreatie, dat zich ten doel stelt het verblijf in de natuur in zodanige banen te leiden, dat dit een zo groot mogelijke recreatieve waarde krijgt, zonder dat de natuur onnodig geweld wordt aangedaan. Dit Werkcomité coördineert en stimuleert het werk der landelijke organisaties, werkzaam op het gebied van natuurbehoud en recreatie in de natuur en levert daardoor een positieve bijdrage tot de oplossing van de problemen, die ontstaan zijn doordat steeds groter groepen van de bevolking de natuur intrekken en het steeds moeilijker wordt daarvoor geschikte recreatiegebieden ter beschikking te stellen. Gezien het grote belang van dit werk meent de ondergetekende voor steun aan het genoemde Werkcomité een bedrag van f 5000 te moeten uittrekken. Artikel 500. De ondergetekende overweegt om naast de in de artikelen 497 en 499 genoemde organisaties en instellingen, die mede in het belang der openluchtrecreatie werkzaam zijn, ook andere organisaties, die zich op dit gebied bewegen, steun te verlenen. In het bijzonder denkt hij daarbij aan het Algemeen Verbond van Volkstuinders in Nederland, welk verbond er naar streeft het volkstuinwezen in recreatieve zin te ontwikkelen, doch de middelen mist om zijn acties voldoende te ontplooien. Artikel 501. De in dit artikel geraamde subsidiën beogen steun te verlenen aan die provinciale organisaties, die in de sociaal-paedagogische en sociaal-culturele sector het werk voor jeugd en volwassenen bevorderen. Onder deze post zijn opgenomen de subsidiën aan de stichting Opbouw Drenthe voor haar jeugd- en ontwikkelingswerk, de Friese Cultuurraad en de Culturele Raad Limburg, welke subsidiën in het dienstjaar 1954 geraamd werden onder de post „Subsidiën aan Culturele Organisaties". Tenslotte is bij de samenstelling van deze post eveneens rekening gehouden met het verlenen van enige steun aan enkele provinciale jeugdraden.
gebracht de kosten van de Centrale Jeugdzorg Commissie, de Commissie voor het Volksontwikkelingswcrk in internaatsverband en enkele andere commissies op het gebied van de volwassencnvorming. Artikel 504. Toen aan de sociologische instituten opdracht werd gegeven tot het instellen van een onderzoek naar de diepere oorzaken van de maatschappelijke en culturele achterstand in de ontwikkelingsgebieden, werd er van het begin af door de bij dit onderzoek betrokken ambtgenoten en de ondergetekende rekening mede gehouden, dat zo nodig facetonderzoeken zouden moeten kunnen plaats hebben ten behoeve van de voorbereiding van te nemen maatregelen. Nu reeds enkele rapporten zijn ontvangen, wil de ondergetekende in deze bcgroting de mogelijkheid openen om zo nodig in de culturele ontwikkelingsgebieden facetonderzoeken te doen instellen op sociaal-paedagogisch en sociaal-cultureel terrein. Het is de ondergetekende niet mogelijk reeds thans een bedrag te ramen; deze post is derhalve memorie gesteld. Artikel 506. De pcrsoneelspost moest worden verhoogd vanwege de herziening der salarissen, die in 1953 en in 1954 tot stand kwamen. Het aantal personeelsleden in de reeds bestaande kampen werd nagenoeg niet uitgebreid. Tegenover de verhoging van de salarispost met f 127 174 staat een verhoging van de middelenpost met f 37 000 als gevolg van de meerdere ontvangsten voor het genot van kost en inwoning. Artikel 507. In verband met de uit te voeren restauratiewerkzaamheden aan de groepsbarakken in het kamp „Vreekwijk" te Deurne, is de bezetting van dit kamp tijdelijk teruggebracht tot 96 deelnemers. In verband met de op 1 Januari 1954 van kracht geworden huurverhoging is de post „Huren en vaste lasten" aanmerkelijk verhoogd. Het is noodzakelijk gebleken de post ..Brandstoffen, electriciteit. gas en water" enigermate te verhogen. De posten „Onderhoud en exnloitatie van duurzame hulpmiddelen". ..Gereedschappen". „Hulpmaterialen" en „Kleding en schoeisel" konden worden verlaagd. De verhoging der wasserijtarieven met ongeveer 10 % maak(e het noodzakelijk de post „Bewassing" onnieuw te herzien. Gezien de uitgaven voor het dienstjaar 1953 moest de post „Reiskosten" worden verhoogd. Artikel 508. Voor „Aanschaffingen voor inrichting, uitbreiding en vernieuwing" is voor het dienstjaar 1955 een hoger bedrag uitgetrokken dan voor 1954 het geval was. Bij de vaststelling van het onderdeel „Auto's en andere vervoermiddelen" moest rekening worden gehouden met vernieuwins van een drietal in de kamnen in gebruik zijnde motorrijwielen. De in het kamp „Panenvoort" te Rolde gestationeerde bestelauto zal eveneens in 1955 door een nieuwe moeten worden vervangen. De voorgenomen inrichting van een werknlaats voor fabrieksmatiee arbeid, welke van zeer groot belam» geacht moet worden als arbeidstraining voor deze ionsens, in het kamp ..Panenvoort" te Rolde, maakt het noodzakelijk het onderdeel „Technische installaties en materieel" niet onbelangrijk te verho<jen in verband met de voor deze werkplaats aan te schaffen machines. Artikel 511. Indien in de loop van het jaar 1955 de ondergetekende subsidie-aanvragen zullen bereiken en aan de voorwaarden, in de subsidieregeling gesteld, wordt voldaan, zal de ondergetekende bij supDletoire begroting de benodigde gelden aanvragen om aan de subsidieverzoeken te kunnen voldoen.
Artikel 502 De naam van dit artikel is gewijzigd om de mogelijkheid te scheppen de garanties voor rente en aflossing niet alleen te beperken tot jeugdgebouwcn, maar ook uit te breiden tot de gebouwen ten dienste van de volwassenvorming en de sociaal-paedagogische opleidingen.
Artikel 512. Voor de toelichting op dit artikel moge worden verwezen naar hetgeen hierover is vermeld in de „A1gemene beschouwingen".
Artikel 503. De raming van deze kosten en bijdragen is f 2500 hoger gesteld dan het op de Rijksbegroting 1954 onder het artikel „Rijkscommissies voor de vorming buiten schoolverband" uitgetrokken bedrag. Ten laste van dit artikel worden
Artikel 513. De kosten, verbonden aan de exploitatie van een kamp voor erkende gewetensbezwaarden, komen, evenals in 1954, ten laste van de begroting van het Ministerie van Oorlog.
44 Artikel 514. In afwijking van de voorgaande jaren, waarin het subsidie voor de landelijke organisaties voor de vrije jeugdvorming werd geraamd op basis van het aantal leden met inachtneming van een aantal correctiefactoren, is dit subsidie thans geraamd op basis van de exploitatielasten van het centrale en regionale leidinggevende apparaat, voor zover deze kosten betrekking hebben op de vorming van de leiders en het leidinggevende werk van de organisatie Bij het vaststellen van de subsidiabele kosten blijven echter de kosten buiten beschouwing, welke betrekking nebben op activiteiten voor de leden-niet-leiders. De vervanging van de subjectieve factor intensiteit door de objectieve maatstaf van de exploitatielasten heeft lot resultaat, dat de omvang van het subsidie gelijke tred kan houden mei de stijging of daling van de exploitatielasten. Hoewel de begrotinirspost sedert 1948 gestegen is van f927 340 tot f 1 232 500 in 1954, heeft deze'stijging geen gelijke tred gehouden met de totale omvang der exploitatielasten in die jaren. Deze 'asten zijn behalve door de algemene kostenstijging in de afgelopen jaren ook sterk beïnvloed door de vergroting van bet aantal gesubsidieerde organisaties. Tn het jaar 1948 bedroeg dit aantal 28, terwijl dit in 1954 steeg tot 35. Bij de raming van deze post werd er van uitgegaan, dat in de subsidiabele exploitatielasten van het centraal apparaat 60 % subsidie wordt gegeven, terwijl in de subsidiabele exploitatielasten van het regionale anparaat deze subsidie 40 % bedraagt. De subsidiabele exploitatielasten zijn de lasten, die betrekking hebben op de leidersvorming en het leidinggevende werk in de organisatie. Daar dit slechts een deel der totale exploitatielasten vormt, varieert het subsidie derhalve van 25 tot 50 % in de totale kosten. Teneinde ook. zoals in het algemeen gedeelte reeds werd aangegeven, in de kosten van het plaatselijk werk als overgangsregeling enige steun te verlenen, werd hiervoor in totaal een subsidie geraamd ten bedrage van 1/3 deel van het eerder vermelde uil te keren subsidie. Ten aanzien van de bestediner van dit subsidie zullen afzonderlijke regelen worden gesteld, waarover het overleg uaande is met de Financiële Advies Commissie en de Landelijke Jeugd Actie Commissie. De ondergetekende is van mening, dat hiermede de mogeIijkheid geschapen is om althans in beperkte mate aan de financiéle moeilijkheden van het plaatselijk werk tegemoet te komen. Artikel 515. Hoewel de ondergetekende er in de afgelopen jaren steeds naar heeft gestreefd aan dit werk een subsidie te verlenen van 40 % in de daarvoor in aanmerking komende exploitatielasten, is het subsidiepercentage in feile steeds lager geworden. In 1948 bedroes dit 42.8 %, in 1949 36,5 %, in 1950 35.2 %, in 1951 36.4 % en in 1952 34.6 %. Terwijl de exploitatielasten, zowel door stijging van het kostenneil en door uitbreiding van het reeds vanaf 1948 gesubsidieerde werk, als door aanzienlijke uitbreiding met nieuwe werkeenheden sedert 1948 gestegen zijn van 100 ( = exploitatielasten 1948) tot 133 (= exploitatielasten 1952) bleef het beschikbare subsidie in die jaren hierbij verre ten achter. Tndien het bedrag, dat in 1948 benodigd was geweest om 40 % subsidie in de exploitatielasten te verlenen, wordt gesteld op 100, dan was de begrotingspost in 1952 slechts 115. Sedert 1952 is de begrotingspost weliswaar jaarlijks ongcveer met 10 % gestegen, doch een verhoging ten opzichte van 1954 met wederom 1 0 % is niet voldoende om de hierboven gesignaleerde achterstand in te halen. Bij de raming van dit artikel werd uitgegaan van een subsidiepercentage van 40 in de subsidiabele exploitatielasten van het plaatselijk en regionaal werk en 60 % in de subsidiabele exploitatielasten van het centraal apparaat, zoals ook voor de landelijke organisaties voor de vrije jeugdvorming is geraamd. Door het vaststellen van het subsidiepercentage op 40 van de subsidiabele exploitatielasten beoogt de ondergetekende het jeugdzorgwerk die zekerheid te geven, die dit werk zo zeer nodig heeft. Hierdoor wordt tevens een grondslag gelegd voor de zo noodzakelijke samenhang van de subsidiëring van dit plaatselijk werk met die door de provincies en de gemeenten.
Artikel 516. In 1954 werd uit dit artikel gesubsidieerd het vormingswerk van „de Vonk" te Noordwijkerhout. Het subsidie aan deze instelling is thans overgebracht naar een afzonderlijk artikel 522. In verband met de uitbreiding van het aantal te subsidiëren organisaties is deze post op f 160 000 gebracht. Artikel 5/7. Het onder dit artikel geraamde bedrag komt overeen met het maximum subsidiebedrag overeenkomstig de geldende subsidieregeling, vermeerderd met een subsidie aan een overkoepelende organisatie voor het Gereformeerde jeugdwerk. Artikel 518. Onder dit artikel is een subsidie geraamd voor de Nederlandse Unie van Speeltuinen en het Landelijk Verbond Katholieke Speeltuin Organisaties. Voor deze laatste organisatie, welke reeds vele jaren werk verricht, werd een bedrag groot f4000 geraamd. Artikel 519. De uitbreiding van het werk van deze Stichting, welke in de afgelopen jaren met stijgend succes vacantieverblijven exploiteerde voor lagere schooljeugd, maakt een verhoging van het voor 1954 uitgetrokken bedrag met f2000 noodzakelijk. Artikel 520. Onder dit artikel zijn de subsidiën van een aantal instellingen geraamd, welke zelve geen jeugdorganisatic zijn, doch zich ten dienste van de jeugdvorming stellen. (/. Onder dit onderdeel van het artikel is allereerst geraamd een subsidie aan de Stichting „Lichamelijke Opvoeding, Spel en Sport in het jeugdwerk", welk subsidie in het voorafgaande jaar geraamd werd onder een afzonderlijk artikel. Bovendien werd voor de eerste maal een subsidie geraamd voor de Stichting „Spel en Sport in het Katholieke Jeugdwerk", welke Stichting een zelfde taak verricht als de eerstgenoemde Stichting, wier werkzaamheden zich niet uitstrekken tot het Katholieke jeugdwerk. />. Onder dit onderdeel zijn subsidiën geraamd voor een tweetal organisaties, welke de opvoedende waarde, die de film voor de jeugd heeft, bestuderen en bevorderen. Deze subsidiën waren in de voorafgaande jaren geraamd onder het artikel „Subsidiën voor zover niet elders genoemd". c. Onder dit onderdeel is geraamd het subsidie aan de Stichting „Ons Eigen Volk", dat het voorafgaande jaar werd geraamd onder „Subsidiën aan organisaties, werkzaam op het gebied van de volkszang, volksdans en volksmuziek". Artikel 521. Bij de raming van de post is rekening gehouden met een belangrijke stijging van de aantallen deelneemsters ten opzichte van het jaar 1954 en tevens met een wijziging in de subsidieregeling. De ondergetekende acht het gewenst bij de vormingsinstituten voor het arbeidende meisje zoveel mogelijk een zelfde subsidiebeleid te volgen als bij het jeugdwerk. Wil de mogelijkheid worden geschapen om de thans bestaande vormingsinstituten te subsidiëren overeenkomstig deze algemene norm, n.1. 40 % in de subsidiabele lasten van het plaatselijke en regionale werk en een basissubsidie van 60 % in de subsidiabele lasten van de landelijke leidinggevende organen, dan zal het noodzakelijk zijn hiervoor het geraamde bedrag beschikbaar te stellen. De subsidieregeling zal zodanig gesteld worden, dat het werk, dat de vormingsinstituten voor het niet-Ioontrekkende meisje verrichten, mede gesubsidieerd kan worden. Artikel 522. Het onder deze post geraamde subsidie was in 1954 opgenomen onder artikel 473 „Subsidiën aan jeugdwerkorganisaties, niet behorende tot de organisaties voor de vrije jeugdvorming of voor het massajeugdwerk". Artikel 523. Het verheugt de ondergetekende, dat meer dan voorheen ook aan het vormingswerk voor de arbeidende jongen aandacht wordt gewijd. Hoewel het werk nog in een experimentecl stadium verkeert en zijn definitieve vorm zeker nog niet heeft gevonden, zal het noodzakelijk zijn, dat evenals aan de vormingsinstituten voor het arbeidende meisje ook aan deze arbeid alle aandacht wordt besteed en financiële steun van rijkswege wordt gegeven. Het onder dit artikel uitgetrokken
45 bedrag is bestemd voor de subsidiëring van een aantal experimentele instituten benevens voor steun aan de landelijke leidinggevende secretariaten. In tegenstelling tot de vormingsinstituten voor het arbeidende meisje zullen de vormingsinstituten voor de arbeidende jongen geen subsidie ontvangen ingevolge de N ij verheidsonderwijswet. Artikel 526. De raming van dit artikel is gebaseerd op de ten uitvoerlegging van de in 1953 voor dit werk vastgestelde subsidieregeling. De ondergetekende is van mening, dat met de in de laatste jaren beschikbaar gestelde gelden een grote stap is gedaan in de richting van een redelijke financiële steun. De verhoging van het artikel, waarop in 1954 een bedrag van f 440 000 werd uitgetrokken, tot f 500 000 is een gevolg van de normale uitbreiding van het werk. Artikel 527. Het behoeft geen verwondering te wekken dat de groeiende belangstelling voor culturele activiteiten, welke zich op het gehele terrein der volksontwikkeling openbaart, aanleiding werd tot het ontplooien van nieuwe initiaticven. In verband hiermede heeft de ondergetekende het verantwoord geacht aan verschillende der reeds in voorafgaande jaren gesubsidieerde instellingen een iets ruimere steun te verlenen. Voor de Folk- en Geacursussen, uitgaande van de Fryske Akadcmie, werd voor het eerst in dit artikel een subsidie uitgetrokken. Artikel 528. In een aantal van de volks-, buurt-, wijk-, dorps- en clubhuizen, welke overeenkomstig de bestaande subsidiercgcling voor landelijke organisaties voor het jeugdzorgwerk gesubsidieerd worden, heeft ook vormingswerk voor de volwassenen plaats. Volgens de bestaande subsidieregeling kan voor dit volwassenenwerk geen steun worden verleend, daar in de genoemde regeling een leeftijdsgrens is opgenomen. Dit vormingswerk voor volwassenen is echter van grote waarde te achten in de ontwikkeling, die het jcugdzorgwerk doormaakt, zodat de ondergetekende meent aan dit facet van het vormingswerk een gelijke steun te moeten geven als aan het werk voor de jeugdigen, dat in deze huizen plaats heeft. Artikel 529. Tot zijn spijt was de ondergetekende nog niet in staat voor deze zo belangrijke vorm van jeugd- en volwassenenvorming die regelingen tot het verlenen van financiële steun te treffen, welke deze onder de huidige omstandigheden behoeven, zulks omdat het rapport van de Rijkslectuurcommissie hem eerst kort geleden bereikt heeft. Hij heeft gemeend in dit stadium geen gevolg te kunnen geven aan verzoeken, welke hem van verschillende zijden bereikten, om min of meer ingrijpende veranderingen aan te brengen in de wijze van subsidieverlening, daar hij het niet juist acht incidentcel tot wijziging over te gaan. Het geheel van de te treffen maatregelen dient immers in onderling verband te worden gezien. De ondergetekende heeft het voornemen een overgangsregeling te ontwerpen. Bij de samenstelling van de begrotingspost zijn geen gelden uitgetrokken voor de uitgaven, die zulk een overgangsregeling met zich mee zou brengen; de ondergetekende stelt zich voor deze zo nodig bij supplctoire begroting aan te vragen. De verhoging van het artikel is een gevolg van de normale uitbreiding van het werk van de in voorafgaande jaren reeds gesubsidieerde organisaties en voor zover het de Openbare Leeszalen en Bibliotheken betreft, van de dd. 1 Januari 1954 van kracht geworden salarisverhoging. Bovendien zijn de bedragen van de subsidies aan organisaties, die zich uitsluitend of in hoofdzaak de plattelandslectuurvoorziening ten doel stellen, verhoogd, evenals het subsidie voor de Blinden-bibliotheken, die een betere huisvesting behoeven, mede in verband met een noodzakelijke uitbreiding van het boekenbezit. De ondergetekende heeft voorts gemeend om, evenals dit in 1954 het geval geweest is, op de gronden, die in de Memorie van Toelichting op de begroting van dat jaar uiteen gezet werden, een bedrag te moeten uittrekken van f 150 000 voor de vernieuwing en aanvulling van het boekenbezit der Openbare Leeszalen en Bibliotheken.
Artikel 530. Er is een toenemende groei van het aantal der bij de landelijke organisaties aangesloten verenigingen waar te nemen, welke groei o.a. gestimuleerd wordt door de reeds bereikie artistieke resultaten. Deze groei gaat uiteraard gepaard met een uitbreiding van hel administratieve en organisatorische werk, dat over het algemeen mei grole toewijding en opoffering van veel vrije lijd verricht wordt. Het verhoogde subsidie heeft voornamelijk betrekking op de meerdere uitgaven voor het vormingswerk; de toenemende behoede aan vak-technische voorlichting maakt het gewenst, zo niet noodzakelijk, dat over de gehele lijn van de amateuristische kunstbeoefening contact wordt opgenomen met terzake deskundigen, meestal beroepsmensen. De ondergetekende is van mening, dat samenwerking op dit terrein een verheugend verschijnsel is en dat deze contacten aanmoediging verdienen. Ook daarom acht hij een matige subsidie-verhoging zeker verantwoord. Artikel 531. Door de uitbreiding der activiteiten, zowel bij de Nederlandse Amateurtoneel Unie als bij het Werkverband Katholiek Amateurtoneel (dat evenals de Nederlandse Amatcurtoneel Unie een beroepskunstenaar voor de algemene leiding van het vormingswerk heeft aangetrokken), zijn de uitgaven dezer organisaties belangrijk gestegen. Na de stichting van de landelijke bibliotheek voor het amatcurtoncel hebben de beide landelijke organisaties, de Nederlandse Amateurtoneel Unie en het Werkverband Katholiek Amateurtoneel, hun streven voortgezet om in een gezamenlijke poging die initiatieven uit te werken, welke ten doel hebben een spreiding over het gehele land te bewerkstelligen van het vormingswerk, dat in voorafgaande jaren beperkt moest blijven tot centraal-georganiseerde cursussen. Bij de in dit kader gestichte amateurtoneelscholen en het reeds ten dele gerealiseerde plan tot aanstelling van provinciale toneel-adviseurs werd in belangrijke mate morele en financiële steun verkregen van provinciale en gemeentelijke overheden. Naar de mening van de ondergetekende is een aanvullende steunverlening door de Rijksoverheid dan ook zeker gewettigd. In voorafgaande jaren werden voor enkele bovenbedoelde activiteiten reeds subsidie verleend uit het zgn. „spreidingsartikel", ressorterende onder de Afdeling Kunsten. Daar het Werkcentrum voor leketoneel en creatief spel voor zijn activiteiten een verheugende belangstelling heeft ondervonden, terwijl bovendien gebleken is, dat er vooral een grote behoefte bestaat aan voorlichting, documentatie en technische vorming door het Werkcentrum op dit terrein gegeven, heeft de ondergetekende gemeend eveneens tot een subsidieverhoging ten behoeve van dit Centrum te moeten overgaan, te meer, daar de eigen-geaardheid van lekespel zich op bijzonder duidelijke wijze in de opzet van het Werkcentrum en in de specifieke behoeften van de aangesloten organisaties heeft gemanifesteerd. Artikel 533. Op het gebied van de opleiding van jeugdleiders(sters) valt een nieuwe ontwikkeling te constateren. Zo werd het opleidingscentrum „Van Brienenoord" opgeheven en samengevoegd met de opleiding „Middeloo". Bij de reorganisatie van de gecombineerde opleiding werd besloten de duur van de opleiding te verlengen en voor de op te leiden krachten de mogelijkheid te bieden om na het voltooien van hun studie, toegelaten te worden tot de tweede klasse van een School voor Maatschappelijk Werk. Hierdoor openen zich voor deze jeugdlciders(sters) wijdere perspectieven en wordt hun sociale positie aanmerkelijk verbeterd. De ondergetekende spreekt de hoop uit, dat deze gewijzigde opzet de zo nodige integratie op het gebied van de sociaalpaedagogische opleidingen mede zal bevorderen. Teneinde aan deze ontwikkeling medewerking te verlenen, acht de ondergetekende het noodzakelijk te bevorderen, dat de mogelijkheid wordt geopend voor deze opleiding deskundige leidinggevende krachten en docenten aan te trekken. Hij is dan ook bereid in de salarissen en de daarbij behorende kosten voor de cursusstaf en de docenten een subsidie te verlenen tot maximaal 7 0 % , terwijl in de overige kosten een subsidiepercentage zal
46 gelden, gelijk aan het percentage, dat hij in het algemeen noodzakelijk acht voor steun aan opleidingen in deze sector. Bij de raming van deze post heeft de ondergetekende voorts rekening gehouden met de subsidiëring van het Gereformeerde Opleidingscentrum „De Nijenburgh" te Baarn, terwijl tevens gelden zijn uitgetrokken voor een Katholiek Opleidingsinstituut voor Jeugdleiders (sters). Artikel 534. Het is de ondergetekende gebleken, dat de door de opleidingsinstituten van gezinsverzorgsters vastgestelde cursusgelden nog voor zeer vele adspirant-cursisten een bezwaar vormen om aan deze opleiding deel te nemen. Mede in overleg met zijn Ambtgenoot van Maatschappelijk Werk, onder wiens Ministerie de arbeid der plaatselijke instellingen voor gezinsverzorging ressorteert, meent de ondergetekende, dat de mogelijkheid moet worden geschapen, om deze instellingen regelmatig van deskundig opgeleide krachten te voorzien. In dit verband heeft de ondergetekende in zijn algemene beschouwing over het door hem gevoerde subsidie-beleid er op gewezen, dat het noodzakelijk zal zijn, dat in de subsidiabele lasten een subsidie wordt verstrekt groot 40 %. Slechts op deze wijze is het mogelijk de cursusgelden dusdanig te verlagen, dat een regelmatig aanbod van nieuwe leerlingen verwacht mag worden en een sluitende exploitatie verzekerd is. Het is de ondergetekende niet mogelijk gebleken het voor 1954 vastgestelde percentage van 25 in dit jaar op 40 te stellen. De ondergetekende ziet zich genoodzaakt deze stijging geleidelijk te laten verlopen. In dit verband stelt hij zich voor het percentage voor het jaar 1955 op 30 te stellen. Wel acht de ondergetekende het gewenst aan de landelijke organisaties voor hun leidinggevend landelijk secretariaat een subsidie te verlenen groot 60 % in de voor subsidie in aanmerking komende kosten. Bovendien werd bij de raming van deze post rekening gehouden met de subsidiëring van enkele tot nu toe niet gesubsidieerde opleidingsinstituten voor gezinsverzorgsters. Artikel 535. Reeds in voorgaande jaren heeft de ondergetekende een subsidie beschikbaar gesteld aan de Centrale Raad voor Gezinsverzorging voor de kosten, verbonden aan het houden van toezicht op het afleggen van examens voor gezinsverzorgsters. In verband met de vele vraagstukken welke met de opleiding van gezinsverzorgsters en met een eventuele bescherming van het diploma en het beroep samenhangen, vindt regelmatig overleg plaats met de Centrale Raad en met de door deze Raad ingestelde Commissies. De ondergetekende meent dan ook na overleg met zijn ambtgenoot van Maatschappelijk Werk en ter aanvulling van hetgeen door deze ambtgenoot wordt uitgetrokken, dat het gerechtvaardigd is aan de Centrale Raad voor de door haar te verrichten werkzaamheden en uit te brengen adviezen en rapporten op het terrein der opleiding enige steun te verlenen. Voor het jaar 1955 kan worden volstaan met een bedrag groot f 7000, waarin is begrepen een bedrag groot f 1600 voor het houden van toezicht op het afleggen van examens voor gezinsverzorgsters. AFDELING XI. LICHAMELIJKE OPVOEDING EN SPORT Artikel 537his. In aansluiting aan het gestelde onder V van de Algemene Beschouwingen dezer Memorie, kan de ondergetekende mededelen, dat hij, mede naar aanleiding van de bij de behandeling van de begroting voor het dienstjaar 1954 door verschillende afgevaardigden gemaakte opmerkingen, in het afgelopen jaar een onderzoek heeft doen instellen naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van subsidiëring van landelijke organisaties op het gebied van de lichamelijke opvoeding en de sport. De resultaten van dit onderzoek wijzen er duidelijk op, dat steunverlening aan een aantal dezer organisaties voor bepaalde door hen te verrichten taken niet alleen verantwoord is te achten, maar in menig geval en opzicht noodzakelijk is om hen in de gelegenheid te stellen hun taak inzake
de lichamelijke vorming van de jeugd naar behoren te kunnen verrichten. Het ligt in het voornemen van de ondergetekende deze steunverlening te richten op de versterking van de paedagogische, hygiënische en recreatieve waarden, welke in de lichamelijke opvoeding en de sportbeoefening besloten liggen. Willen deze doeleinden worden bereikt dan zullen een aantal overkoepelende en landelijke organisaties in de gelegenheid moeten worden gesteld de organisatie van qualitatief verantwoorde leiderscursussen, op ruimer schaal dan thans mogelijk is, ter hand te nemen, aan hun vormende activiteit ten behoeve van de jeugd uitbreiding te geven en over te gaan tot de aanstelling van technisch en paedagogisch geschoolde krachten, die de bondsbesturen de nodige bijstand kunnen verlenen. Daartoe worden de op dit artikel uitgetrokken gelden aangevraagd. Artikel 541. Het is noodzakelijk gebleken een bescheiden bedrag op de begroting te brengen voor „Overige uitgaven". Er dient o.a. over enig geld te kunnen worden beschikt om te kunnen overgaan tot het aanschaffen van enig instructiemateriaal, waaronder films. Artikel 542. De verhoging van het bedrag van dit artikel is een gevolg van de salariswijzigingen, alsmede van het normaal accres. Artikel 544. Het normaal accres en de salariswijzigingen van directeur en docenten, alsmede van het overige personeel heeft het noodzakelijk gemaakt het bedrag van dit artikel te verhogen. Voorts bleek uitbreiding van het onderwijzend personeel met twee docenten in een niet-volledige betrekking, tewerkgesteld op arbeidsovereenkomst, noodzakelijk. Artikel 545. Meer geld dient te worden uitgetrokken voor huisvestingskosten, kosten van de levering van electriciteit en voor de lonen van het huishoudelijk hulppersoneel; voor de post „Onderhoud en exploitatie van duurzame hulpmiddelen" en voor de voeding. Voorts moet de post voor reis- en verblijfkosten worden verhoogd, aangezien uit deze post thans ook de reis- en verblijfkosten van de inmiddels ingestelde „Contact Commissie" dienen te worden bestreden. Artikel 547. Voorzien zal moeten worden in de aanschaffing van een eenvoudige rekenmachine en enig kantoormeubilair. Behoefte bestaat aan uitbreiding van sportmateriaal met een parterre-ringenstel, terwijl vernieuwing van enig afgekeurd groot sportmateriaal noodzakelijk is; o.a. zullen 4 springmatrassen moeten worden vervangen. Voorts moet worden voorzien in de jaarlijkse behoefte van 50 nieuwe dekens en moet een aanvang worden gemaakt met een geleidelijke vervanging van de matrassen. Slijtage van meubilair maakt het noodzakelijk ook daarin te voorzien. Ten behoeve van het onderwijs is het gewenst over te gaan tot het aanschaffen van een smalfilmcamera en een projector voor diapositieven. AFDELING XII.
BUITENLANDSE
BETREKKINGEN.
Algemeen. Zoals in de Memorie van Toelichting bij de Rijksbegroting van 1954 meer uitvoerig werd uiteengezet zijn de onder deze afdeling aangevraagde gelden bestemd voor de financiering van de bilaterale culturele betrekkingen en van de multilaterale overeenkomsten waarin Nederland partij is. Met betrekking tot een belangrijk aantal landen geschieden deze activiteiten op basis van reciprociteit, dat wil zeggen dat door beide betrokken landen c.q. door alle verdragspartners bijgedragen wordt in de kosten daarvan. Het is verheugend te zien dat de verschillende regeringen bereid zijn de internationale culturele contacten naar gelang van gebleken behoeften uit te breiden. Artikel 551. De activiteiten voortvloeiend uit het cultureel verdrag tussen Nederland en België vertonen dit jaar een be-
47 langrijke uitbreiding, met name ten aanzien van de uitwisseling van leerlingen van middelbare scholen, van studenten en van leerkrachten. Aangezien gebleken is, dat deze contacten bijzonder nuttig zijn, wordt een verhoging van de uitgaven met f20 000 voor dit doel verantwoord geacht. Artikel 553. Het naar verhouding bescheiden bedrag dat tot nu toe voor culturele contacten met Zuid-Alrika gereserveerd was, is thans onvoldoende gebleken om aan de wensen die zowel in Nederland als in Zuid-Afrika in dit opzicht bestaan, te voidoen. Een verhoging met f 10 000 wordt daarom wenselijk geacht. Artikel 559. Het bedrag van de subsidie is verhoogd met f 70 000 met het oog op de noodzakelijke verhoging der salarissen in Indonesië in verband met de voortdurende stijging van het levenspeil. Artikel 560. Gerekend is op een verhoging van de subsidie aan de Vereniging van Kunstkringen in Indonesië met f30 000. Artikel 561. Gerekend is op een bedrag van f 1 273 870 als steun aan het zogenaamde concordante onderwijs, op een bedrag van f 2 048 269 voor het zogenaamde aanpassings- en omschakelingsonderwijs en op een som van f 3 124 124 voor de bouw van nieuwe scholen en klasselokalen, het verrichten van grote herstellingen en de voorziening in woongelegenheid voor de leerkrachten. Hier tegenover staat als inkomsten een bedrag van f119 000. Artikel 564. Bij de besprekingen die te Straatsburg in het kader van de Raad van Europa worden gehouden komt ook telkens de wens naar voren van een nauwere samenwerking op cultureel gebied tussen de ledenstaten onderling. Een verhoging van f 10 000 van het onderhavige artikel voor dit doel wordt gerechtvaardigd geacht. Artikelen 565 en 566. De culturele contacten in het kader van de Raad van Europa ontwikkelen zich op verheugende wijze en nemen ook steeds meer een eigen karakter aan. Ondergetekende stelt daarom voor het artikel dat tot nu toe aangeduid werd als „Kosten voortvloeiende uit de toepassing van artikel 3 van het Verdrag van Brussel en uit de werkzaamheden in het verband van de Raad van Europa", te splitsen in twee afzonderlijke artikelen: 1. Kosten voortvloeiend uit de toepassing van artikel 3 van het Verdrag van Brussel. 2. Kosten voortvloeiend uit de werkzaamheden in verband met de Raad van Europa. Voor activiteiten in het kader van het Verdrag van Brussel wordt 115 000 aangevraagd, terwijl de uitgaven voor culturele activiteiten in het kadei' van de Raad van Europa begroot worden op f25 000. Artikel 567. Dit artikel valt in drie delen uiteen. Op de vorige begroting stond een bedrag van f 3000 bestemd voor de Nationale Unesco Commissie en de daaronder ressorterende sub-commissies. De werkzaamheden van deze Commissie worden ten zeerste geremd door gebrek aan fondsen, terwijl de doelstelling van de Commissie, n.1. het betrekken van nietambtelijke kringen in Nederland bij het werk van de Unesco, steun verdient. In verband hiermede wordt voorgesteld het in 1954 uitgetrokken bedrag met f2000 te verhogen. Het tweede element van dit artikel wordt gevormd door de rechtstreekse kosten in Nederland van de deelname aan het Unesco-werk. Aangezien in 1955 geen algemene vergadering van de Unesco zal worden gehouden, kan dit artikel met f14 000 worden verminderd. In de derde plaats voorziet dit artikel in een subsidie aan het Unesco Centrum Nederland te Amsterdam, in 1954 groot f8000. Aangezien dit Centrum heelt bewezen met beperkte middelen een waardevolle bijdrage te kunnen leveren bij de verspreiding van kennis omtrent de doelstelling en de werkzaamheden van de Unesco, wordt voorgesteld deze subsidie met f 2000 te verhogen en te brengen op f 10 000.
Kapitaalsuitgaven AFDELING I.
MINISTERIE
Artikel 572. Het binnenslijns opgenomen bedrag van f61 805 000 voor nieuw-, aan- en verbouw en aankoop van gronden en/of opstallen door bemiddeling van de Rijksgebouwendienst wordt aangevraagd voor de hieronder genoemde voorzieningen: Diverse voorzieningen aan Rijks H.B.S.sen ... ƒ Bouw van een Zoölogisch laboratorium te Leiden Bouw van een Biochemisch laboratorium te Leiden Bouw van een laboratorium voor Geologie en Mineralogie te Leiden Bouw van Veterinaire Instituten, Rijksuniversiteit te Utrecht Verbouw en uitbreiding Tandheelkundig Instituut, Rijksuniversiteit te Utrecht Uitbreiding Scheikundig laboratorium, Rijksuniversitcit te Groningen Uitbreiding Academiegebouw Rijksuniversiteit te Groningen Overige werken en aankopen Reeds eerder geautoriseerde werken
2 900 000 1 350 000 2 100 000 2 250 000 3 000 000 5 000 000 3 000 000 1800 000 6 805 000
ƒ 28 205 000 33 600 000 ƒ 61 805 000
AFDELING V. HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Artikel 576. Voor het in 1954 te Paramaribo aangekochte wetenschappelijke centrum zullen nog enige voorzieningen moeten worden getroffen. Voor de verdere inrichting van het gebouw, alsmede voor een bescheiden uitbreiding van het instrumentarium wordt onder dit artikel een bedrag van f 35 000 gevraagd. Artikel 577. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het Ontwerp van Wet tot financiering van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland reeds werd medegedeeld, zal voor de jaren 1955 en 1956 naar schatting 11 millioen gulden nodig zijn. Bij de paritaire verdeling der kosten komen ten laste van het Rijk 5,5 millioen gulden. Aangezien mag worden verwacht, dat in de eerste twee jaren voor de aankoop van zwaar water, uranium en reflectoren contracten moeten worden afgesloten, wordt voor 1955 f 3 500 000 en voor 1956 f 2 000 000 opgebracht. Van de f 3 500 000 zal door hoofdstuk X van de Rijksbegroting f 3 000 000 worden bijgedragen. Artikel 579. Voor de vervanging van verouderde installaties wordt een bedrag nodig geacht van f 500 000. Tevens zal rekening moeten worden gehouden met de inrichting van nieuwe en vergrote gebouwen; voor dit doel wordt een bedrag opgebracht van f 585 000. Deze gelden hebben o.m. betrekking op de inrichting van de gebouwen voor de physiologie, de physische scheikunde, de biophysica en het Gravesteen. Artikel 582. Binnen afzienbare tijd zal het Rijksinstituut voor de Volkgezondheid het thans in gebruik zijnde perceel Sterrebos no. 1 ontruimen. De ondergetekende acht het van groot belang, dat de Rijksuniversiteit te Utrecht in de gelegenheid wordt gesteld genoemd gebouw in materieel beheer over te nemen. Het zal o.m. dienen voor de huisvesting van het laboratorium voor hygiëne, het laboratorium voor bacteriologie en het instituut voor sociale geneeskunde.
48 Artikel 583. Van het op dit artikel uitgetrokken bedrag is f 365 000 bedoeld als derde en laatste termijn ter inhaling van de achterstand in de bestaande outillage van laboratoria e.d. De inrichting van een aantal nieuwe en vergrote gebouwen vordert een bedrag van f 140 000. Tenslotte dient f 30 000 ter beschikking te worden gesteld voor de vernieuwing van de in tal van gebouwen volslagen verouderde verlichting. Artikel 586. Voor de afbouw van het laboratorium voor bacteriologie en serologie van de Rijksuniversiteit te Groningen worden onder dit artikel de voor het jaar 1955 nodige gelden aangevraagd. Artikel 587. Voorzieningen zullen moeten worden getroffen voor de inrichting van het psychologisch instituut en de proefdierenstal van het pathologisch anatomisch laboratorium.
AFDELING VI.
RIJKSSTUDIETOELAGEN
Artikel 590. In verband met de hogere uitgaven voor levensonderhoud is het noodzakelijk de bedragen der toe te kennen renteloze voorschotten te verhogen, zodat wordt voorgesteld op dit artikel een bedrag van f 3 000 000 uit te trekken.
AFDELING VIL OUDHEIDKUNDE EN NATUURBESCHERMING Artikel 591. Ter toelichting van dit artikel moge worden verwezen naar hetgeen is gesteld in het algemeen gedeelte van de toelichting bij afdeling VII in de Gewone dienst. Artikel 592. Voor de voltooiing van de verbouwing en inrichting van het voor het Zuiderzeemuseum bestemde complex tussen Kade en Wierdijk, welke naar de ondergetekende zich voorstelt in 1955 gereed zal kunnen komen, wordt voorgesteld een bedrag van f 310 000 beschikbaar te stellen. AFDELING X. VORMING BUITEN SCHOOLVERBAND Artikel 593. De ondergetekende heeft gemeend het verstrekken van renteloze voorschotten, evenals hij dit deed ten aanzien van de garanties voor rente en aflossing, voor het gehele terrein van de vorming buiten schoolverband te moeten laten gelden. Deze uitbreiding brengt mee een verhoging van f 100 000 tot f 300 000. De Minister van Onderwijs, en Wetenschappen, J. CALS.
Kunsten