ZITTING 1955—1956 — 4 1 4 0 Wijziging van hoofdstuk X der Rijksbegroting het dienstjaar 1954
voor
MEMORIE VAN TOELICHTING No. 3
Artikel I Artikelen I, 2, 3, 4, 8, 9, 10, 11, 15, 16, 20, 44, 49, 60, 65, 81, 94, 103, 120, 122 en 127. Personeelsuitgaven. De op deze artikelen voorgestelde verhoging is enerzijds het gevolg van de extra-uitgaven, verbonden aan de verbetering van de financiële positie van het Burgerlijk Rijkspersoneel, welke na het samenstellen der begroting (medio 1953) is ingetreden, alsmede aan het wegvallen van de maxima, welke bij het toekennen van de vacantiegratificatie waren gesteld en vloeit anderzijds voort uit een inmiddels noodzakelijk gebleken verhoging van het percentage voor sociale lasten. De laatste jaren werd met 15 pet. — welk percentage een gemiddelde is — volstaan. Aangezien de sociale lasten voor vaste ambtenaren hoger zijn dan die voor arbeidscontractanten en vele arbeidscontractanten in vaste dienst werden benoemd is het noodzakelijk om voor 1954 met een omslag van 16i pet. rekening te houden, met uitzondering van de artikelen 1, 2 en 3 ten laste waarvan de werkelijke sociale lasten zijn gebracht. Artikel 8a. Kosten in verband met de opvoering van de productiviteit, alsmede in verband daarmede verstrekte voorschotten. Onder verwijzing naar hetgeen in bijlage IV van de Memorie van Toelichting op het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 (Gedrukte stukken Zitting 1953—1954, 3200) ten aanzien van het zgn. f 30-millioenfonds is opgemerkt, moge ter aanvulling daarvan het navolgende worden medegedeeld. Zoals reeds is gebleken uit de verschillende nota's welke gevoegd waren bij de aan de Tweede Kamer gerichte brieven van de Minister van Financiën (Gedrukte stukken Zitting 1953—1954, 2332, nos. 16, 17, 19 en 20 en Zitting 1954— 1955, 2332, nos. 21, 22, 23 en 24) werd met de Regering van de Verenigde Staten van Amerika verder overeenstemming bereikt over de besteding van in totaal f 5 045 250 uit het voornoemde fonds voor de financiering van een 25-tal productiviteitsacties. Deze acties welke hieronder nader worden toegelicht zullen worden uitgevoerd onder de coördinerende leiding van de tweede ondergetekende, die, voor zover nodig nauw zal samenwerken met diegenen van zijn ambtgenoten, die meer in het bijzonder bij de uitvoering betrokken zijn. 1. Technisch Filmcentrum f 750 000. Zoals reeds in de tweede productiviteitsnota is vermeld, is het Technisch Filmcentrum op 15 Januari 1953 opgericht als werkgroep van de Contactgroep Opvoering Productiviteit. Het is sinds 1 Maart 1954 in de vorm van een zelfstandige stichting geconstitueerd. Het centrum is speciaal belast met het ter beschikking stellen van zgn. audio-visuele middelen — hoofdzakelijk bestaande uit films en filmstroken —- en het geven van adviezen daaromtrent aan het Nederlandse bedrijfsleven en het technisch onderwijs. Deze activiteiten geschieden in het kader van de productiviteitsbevordering en beogen het opvoeren van de vakbekwaamheid, het behandelen van technische en bedrijfs-
organisatorische onderwerpen en het verbeteren van de menselijke verhoudingen in de bedrijven. Zij bestaan uit het selecteren van uit buitenlandse, voornamelijk Amerikaanse, bronnen beschikbare films en filmstroken zomede het bevorderen van de productie van Nederlandse films. Daarnaast bestaat de mogelijkheid opdrachten tot het vervaardigen van films te verstrekken in samenwerking met de Organisatie van Europese Economische Samenwerking in welk geval 49 % van de kosten voor rekening van de O.E.E.S. komen. Ter dekking van de initiële kosten aan deze werkzaamheden verbonden is voor het jaar 1953 een bedrag groot f259 325 ter beschikking gesteld uit tegenwaardegelden voor het financieren van apparaatskosten van het Centrum en de productie van films en filmstroken. Deze som is begrepen in het bedrag van f 679 675 dat is vrijgegeven voor een aan de C.O.P. over 1953 te verlenen subsidie (zie Gedrukte stukken Zitting 1953— 1954, 2332, 14). Thans wordt voor het Technisch Filmcentrum in totaal f 750 000 gevraagd voor het aanschaffen van filmapparatuur ten behoeve van technische opleidingsinstituten, de productie van films en filmstroken en de inrichting van het Centrum. 2. Technisch Filmcentrum f 1 1 5 900. Dit bedrag, dat kan worden gesplitst in f 70 000 voor administratiekosten en f 45 900 voor filmproducties, vormt de raming van het subsidie voor 1954. Nu, zoals onder punt 1 werd medegedeeld, het Technisch Filmcentrum sinds 1 Maart 1954 in de vorm van een zelfstandige stichting is geconstitueerd, verdient het de voorkeur de bijdrage aan het T.F.C, welke voorheen begrepen was in het subsidie aan de C.O.P. als een afzonderlijk project te zien. 1
3. De Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid f 85 000. De Arbeidsinspectie zal met deze gelden apparatuur aanschaffen ten behoeve van haar Centrale Dienst en van haar districtsbureaux teneinde daarmede o.m. researchwerkzaamheden te verrichten, gericht op het voorkomen van bedrijfsongevallen. De toenemende schade door dergelijke ongevallen — ook aan de productie — toegebracht maakt een intensievere bestrijding met behulp van moderne hulpmiddelen noodzakelijk. 4. Het Veiligheidsinstituut te Amsterdam f 75 000. Het Veiligheidsinstituut zal in samenwerking met de Arbeidsinspectie gedurende een periode van drie jaren een propagandacampagne voeren ter bevordering van de bedrijfsveiligheid. Deze campagne, die in de bedrijven wordt gevoerd, vereist opleiding en tewerkstelling van een tweetal medewerkers, die in de bedrijven propagandistische en adviserende werkzaamheden verrichten. 5. De Nederlandse Huishoudraad te 's-Gravenhage f 45 000. De Nederlandse Huishoudraad heeft het initiatief genomen tot het houden van enquêtes ter verkrijging van gegevens met betrekking tot de efficiency in de huishouding. Voorts zal actie worden gevoerd ter bevordering van een doelmatige inrichting en meubilering van woningen.
7 6. De Stichting Productiviteitscentrum voor de Baksteenindustrie te Arnhem f 500 000. Werkgevers en werknemers in de baksteenindustrie hebben een Productiviteitscentrum voor deze branche opgericht. Beoogd wordt een aantal onderzoekingen in te stellen op het gebied van: grondstofverbetering; warmteeconomie; de ontwikkeling van een tunneloven; metingen van het rendement der bedrijfsoutillage; ontwikkeling van nieuwe producten en constructies daarvan; gewapende klinkerbestrating, intern en extern transport; normalisatie van baksteen; de mogelijkheden tot het verkrijgen van voortdurende werkgelegenheid voor arbeiders in het eigen bedrijf, verbetering van loonsystemen e.d. 7. Het Productiviteitscentrum voor de Grafische industrie f 500 000. Werkgevers en werknemers in het grafische bedrijf hebben besloten een productiviteitscentrum op te richten. De door dit centrum beoogde werkzaamheden zullen bestaan uit door het C.B.S. te verrichten productiviteitsmetingen in een aantal bedrijven en vergelijking van de per bedrijf verkregen resultaten. Voorts zal een onderzoek worden ingesteld naar de mogelijkheden tot verbetering van de interne organisatie. Tevens zullen gelden worden bestemd voor modernisering van de vakopleiding en het organiseren van scholingscursussen voor leidinggevend personeel. 8. De Stichting „Bouwcentrum" te Rotterdam f 275 000. De Stichting „Bouwcentrum" heeft zich door de groei van haar sedert 1948 aangevangen activiteiten genoodzaakt gezien haar kantoor- en expositieruimte te vergroten. Hiertoe wordt momenteel een pand opgetrokken, dat in de tweede helft van 1955 gereed zal zijn. De aangevraagde tegenwaardegelden zijn bedoeld om in het nieuwe gebouw uitbreiding te geven aan de werkzaamheden, verbonden aan functionele studies, en om de reeds verworven kennis met behulp van moderne middelen ter kennis te brengen van architecten, aannemers en andere geinteresseerden. Hiertoe zullen o.a. bepaalde expositieruimten met verplaatsbare wanden worden ingericht, zodat het mogelijk zal worden ontwerpen voor kantoorindeling e.d. ruimtelijk te toetsen. 9. Reprografische apparatuur f 107 000. De Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland, het Nederlands Instituut voor Efficiency, het Nederlands Instituut voor Documentatie en Registratuur en enkele andere instellingen werkzaam op het gebied van productiviteitsbevordering ondervinden moeilijkheden bij de vermenigvuldiging van wetenschappelijke documenten, rapporten, brochures e.d. waarvan de vereiste oplagen niet zo groot zijn dat zij door middel van de drukpers kunnen-worden vermenigvuldigd. Veel waardevol materiaal blijft daardoor onbenut, dat met het oog op de productiviteitsbevordering ter beschikking van diverse categorieën van gebruikers zou moeten kunnen worden gesteld. De huidige apparatuur van ieder van de genoemde instellingen blijkt bovendien te klein of verouderd i.v.m. de toegenomen behoeften dienaangaande. Het ligt in de bedoeling met behulp van de gevraagde gelden een goed geoutilleerd centrum te verkrijgen, dat ter beschikking van deze instellingen zal staan. 10. De Stichting Cursussen en Research te Delft f 250 000. De Stichting Cursussen en Research te Delft heeft naast de twee reeds eerder ingediende projecten (zie Gedrukte stukken Zitting 1953—1954, 3545) welke ten doel hebben de practische bedrijfsorganisatorische scholing van studenten van de resp. werktuigbouwkundige en civiele studierichting, een programma opgesteld voor het verrichten van research met betrekking tot een aantal methoden en technieken die voor de productiviteitsbevordering van groot belang zijn. De research wordt verricht door studenten onder leiding van deskundigen. Deze laatsten hebben tevens tot taak de research-resultaten samen te vatten, waarna deze zullen worden verspreid door middel van publi-
caties, cursussen, algemene voorlichting e.d. In totaal vergt de uitvoering hiervan een bedrag van f 405 000. Het plan wordt in twee gedeelten in behandeling genomen. Over het eerste deel, waarmede een bedrag van f 250 000 is gemoeid, is reeds met de Amerikaanse autoriteiten overeenstemming bereikt. Over het tweede deel vindt nog overleg plaats met de U.S.A. Operations Missions to the Netherlands. 11. Stichting Cursussen en Research te Delft f 102 000. De Stichting zal voorts f 1 0 2 000 ontvangen om werktuigbouwkundige studenten van de Technische Hogeschool uit de bedrijfsorganisatorische studierichting tijdens hun verplichte stageperiode practisch bedrijfsorganisatorisch werk te laten verrichten in kleine bedrijven. De gunstige ervaringen, die met dit project zijn opgedaan, toen dit het vorig jaar bij wijze van proef is uitgevoerd, zijn aanleiding om financiële steun voor een herhaling hiervan in een tweede en derde jaar voor te stellen. Verwacht kan worden dat in daarna volgende jaren dit werk zonder verdere financiële overheidssteun zal worden voortgezet. 12. Het Instituut voor Warmte-Economie T.N.O. f 6 0 000. In verband met het streven naar kostprijsverlaging voor zuivelproducten en naar besparing op brandstoffen in het algemeen zal voornoemd instituut een onderzoek instellen naar het verbruik van brandstoffen in de verschillende afdelingen van bedrijven die zuivelproducten voortbrengen. In totaal bedraagt het verbruik van vaste en vloeibare brandstoffen in deze bedrijfstak circa 250 000 ton steenkool en 90 000 ton stookolie per jaar. Dit onderzoek zal worden verricht in samenwerking met het Technisch Bureau van de Koninklijke Nederlandse Zuivelbond. Dit project sluit eveneens aan op de aanbevelingen, gedaan door de commissie welke onder voorzitterschap van Prof. Ir. D. Dresden enkele jaren geleden het vraagstuk van onze brandstofeconomie heeft onderzocht. Daaromtrent zijn mededelingen gedaan in de tweede productiviteitsnota (Bijlage IV van de memorie van toelichting op het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 (Gedrukte stukken, Zitting 1953—1954, 3200). 13. De Algemene Vereniging van Nederlandse Uzergieterijen f 50 000. Uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek verrichte bedrijfsvergelijkende productiviteitsmetingen blijkt dat grote verschillen bestaan in de productiviteit van de gieterijen, die daaraan hebben deelgenomen. Tevens kan worden geconcludeerd dat vele bedrijven niet de juiste middelen toepassen tot uitoefening van een goede controle op de kosten. Het streven van de A.V.N.IJ. is thans gericht op het verkrijgen van een uniform systeem van kostencalculatie op grond waarvan verdere productiviteitsbevorderende maatregelen kunnen worden genomen waarvoor geen overheidssteun zal behoeven te worden gegeven. Na het tot stand komen van een ontwerp voor een zodanig calculatiesysteem zal introductie daarvan worden gepropageerd door middel van ondernemersbijeenkomsten. Het ligt in de bedoeling ter gedeeltelijke dekking van de daaraan verbonden kosten, die in totaal op f 1 5 0 000 worden geschat, een bedrag van f 50 000 aan een daartoe te vormen stichting ter beschikking te stellen. 14. Meetinstituut Bemetel T.N.O. f50 000. Dit instituut beoogt de opvoering van de kwaliteit van producten der electrotechnische en metaalbewerkende industrieën door het verbeteren van de technische meetmethoden. Verbetering van deze methoden en een grotere toepassing van meetapparatuur is van toenemende betekenis bij de vervaardiging van industriële kwaliteitsproducten. De bijdragen van de industriële bedrijven, van de Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek zomede de inkomsten uit verleende diensten zijn thans nog niet toereikend voor de financiering van de benodigde meetapparatuur. Het bedrag groot f 50 000 is bestemd voor de gedeeltelijke dekking van de aanschaffingskosten daarvan.
8 15. Hel Nederlands Studiecentrum voor Doelmatige Bedrijf sleid ing f 40 000. Het op initiatief van de maatschappij voor Nijverheid en Handel opgerichte studiecentrum voor Doelmatige Bedrijfsvoering, hetwelk zich bezig houdt met de vorming van topfunctionarissen voor het bedrijfsleven zal met het bovengenoemde bedrag een bibliotheek aanschaffen die ten dienste zal staan van de deelnemers aan de door het Centrum georganiseerde cursussen. Het betreft hier boeken, die niet in Amerika zullen worden aangekocht. Voor de uit Amerika te betrekken boekwerken is een bijdrage verkregen uit de Technical Assistance Literature Service. 16. De Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland f 200 000. De Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland heeft zich tot nog toe vrijwel uitsluitend bezig gehouden met het opstellen van normen. Op de toepassing daarvan in de praclijk door het bedrijfsleven werd generlei directe invloed uitgeoefend. Het zou echter de productiviteit zeer ten goede komen indien de normalisatiegcdachte in bredere kring dan tot dusverre gemeen goed zou worden en tevens bestaande normen op grotere schaal zouden worden toegepast. Op grond van deze overweging zal nu de taak van de H.C.N.N. worden uitgebreid met de volgende activiteiten: a. het maken van algemene propaganda voor de normalisatiegedachte; b. het geven van speciale voorlichting ter bevordering van de toepassing van normen. Hierbij zal worden uitgegaan van die normen, die uit een oogpunt van typebeperking, de voorkeur verdienen. ad a. Voor het uitvoeren van het eerste deel van het project wordt een propaganda-expert in dienst genomen. ad b. Het tweede deel zal worden uitgevoerd door een aan het Centraal Normalisatie Bureau toe te voegen afdeling voorlichting. Deze zal in samenwerking met de Werkgroep Typebeperking van de C.O.P. de selectie van normen, die in het kader van het streven naar een grotere typebeperking passen, ter hand nemen. Daarna zal ter bevordering van de toepassing der aldus geselecteerde normen een intensieve gerichte voorlichtingsactie worden gevoerd. Teneinde het werk van genoemde afdeling en van de werkgroep te coördineren zal een commissie van advies worden gevormd, waarin de voorzitter van de H.C.N.N. en die van voornoemde werkgroep zitting hebben. 17. De Stichting Textielvak te Hengelo f 120 000. Aan de Stichting Textielvak te Hengelo zijn eerder (zie Gedrukte stukken 1952—1953, 2332, no. 8) gelden ter beschikking gesteld voor: 1) het verrichten van onderzoekingen naar de oorzaken van de relatief geringe arbeidsvreugde in de textielindustrie in Twente en de Achterhoek; 2) het verbreiden van de productiviteitsgedachte door middel van een film en het uitbreiden van het maandschrift „Spil en Spoel" bestemd voor de werknemers. Uit het tot nu toe door het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden verrichte onderzoek, bleek dat voor het verkrijgen van een resultaat, dat representatief zou zijn voor heel Twente en de Achterhoek, de omvang van het onderzoek diende te worden uitgebreid; zo zal het aantal in het onderzoek te betrekken fabrieken b.v. worden vergroot. Tevens zal aandacht worden besteed aan de buiten het bedrijf werkzame factoren, die op de arbeidsvreugde van invloed zijn. De thans ter beschikking gekomen gelden zijn bedoeld voor de uitbreiding van vorenvermeld onderzoek alsmede voor voorlichting op het gebied van productiviteitsbevordering. 18. Het Nederlands Instituut voor Efficiency f 112 000. Het toenemende belang van op verantwoorde wijze verrichte onderzoekingen naar de factoren die de afzetmogelijkheden beiqvloeden wordt door het bedrijfsleven veelal nog onvoldoende ingezien.
Het Nederlands Instituut voor Efficiency zal dit marktonderzoek in het bijzonder voor de midde!grote- en kleine bedrijven bevorderen door middel van voorlichting en propaganda en het geven van informaties omtrent reeds op dit gebied werkzame landelijke en internationale instituten en reeds ter beschikking staande gegevens, het bevorderen van de samenwerking van bedrijven e.d. 19. De Bond ter behartiging van de Sociale Aangelegenheden in de Houthandel in Nederland f 80 000. 20. Het Producliviteitscentrum voor de wasindustrie f 70 000. 21. De Stichting Productiviteitsbevordering Schildersbedrijf f 60 000. 22. De Vereniging van Linnenwevers f 60 000. Voornoemde organisaties zullen op grond van de daarmede in andere bedrijfstakken bereikte gunstige resultaten overgaan tot eenzelfde combinatie van activiteiten. Deze bestaat voor elk dezer vier projecten uit: a. bedrijfsvergelijkende productiviteitsmetingen te verrichten door het Centraal Bureau voor de Statistiek; b. een globaal onderzoek gericht op de verbetering van de interne organisatie der bedrijven. Zulk een onderzoek wordt ingesteld door een organisatiedeskundige en is bedoeld als „doorlichting" van een aantal representatieve ondernemingen teneinde de voornaamste bedrijfsorganisatorische gebreken van de bedrijfstak aan het licht te brengen. Het doen houden van een meer gedetailleerd onderzoek en het aanbrengen van de nodige verbeteringen zal daarna op kosten van de bedrijven geschieden; c. het bespreken van de resultaten van de sub a en b genoemde werkzaamheden tijdens bijeenkomsten van de betrokken ondernemers. Deze bijeenkomsten staan onder leiding van een efficiency-expert. Het sub 20 genoemde Productiviteitscentrum voor de Wasindustrie zal boven dit programma nog scholingscursussen voor leidinggevend personeel organiseren en publicaties van enkele wetenschappelijke rapporten verzorgen. 23. Onderzoekingen naar ploegenarbeid en de vermoeidheidsfactor f 225 000. Dit'bedrag zal worden bestemd voor het verrichten van een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek heeft betrekking op de ploegenarbeid. Aangezien de omvang van het werken in ploegen reeds vrij groot is en verwacht mag worden dat deze in de nabije toekomst eer toe dan af zal nemen, is het van groot belang na te gaan welke nadelige gevolgen ploegenarbeid met zich brengt etj op welke wijze deze nadelige gevolgen zoveel mogelijk ondervangen zullen kunnen worden. Het tweede onderzoek betreft het optreden van vermoeidheid bij arbeid. Bij het vaststellen van prestatie-normen voor bepaalde werkzaamheden dient namelijk o.a. rekening te worden gehouden met de vermoeidheid die deze werkzaamheden met zich brengen. Het doel van het onderzoek is na te gaan op welke wijze de vaststelling van de mate van vermoeidheid bij werkzaamheden verricht door handarbeiders nog nauwkeuriger zal kunnen geschieden dan tot nog toe reeds het geval was. Beide onderzoeken zullen door een aantal sociologen, sociaal-psychologen, physiologen, medici en technici gezamenlijk worden uitgevoerd. 24. De Stichting Nederlands Speurwerkcentrum f 265 000. Dit bedrag zal ter beschikking worden gesteld van de Stichting Nederlands Diamant Speurwerkcentrum. Dit centrum heeft ten doel onderzoeken te verrichten ten behoeve van een verdergaande mechanisering van het productieproces in de Diamantindustrie. Deze onderzoeken zijn een uitvloeisel van de aanbevelingen door de commissie voor de Diamantindustrie, ingesteld bij beschikking van de Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid d.d. 12 Januari 1953.
9 25. Vereniging van Autobandenhandelaren, Cover- en Vulcaniseerinrichtingen in Nederland f 75 000. Dit bedrag zal worden aangewend voor het verrichten van research ter verbetering van de wijze van het repareren en vernieuwen van loopvlakken van gebruikte banden. De ondcrzoekingen zullen door het Rubberinstituut T.N.O. worden uitgevoerd. Voorts zal een aantal apparaten worden aangeschaft, welke nodig zijn voor de outillering van een nieuw in het leven te roepen practische opleiding van vulcaniseurs. 26. De Contactgroep Opvoering Productiviteit f 773 350. De Contactgroep Opvoering Productiviteit zal voor het jaar 1954 een financiële bijdrage ontvangen, welke geraamd wordt op f773 350 voor dekking van apparaats- en publiciteitskosten en voor de financiering van verschillende productiviteitsacties, zoals productiviteitsmetingen en onderzoekingen naar de mogelijkhcden van typebeperking. Artikel 14. Personeelsuitgaven. Persdienst. Het voorstel tot verhoging van deze post houdt naast hetgeen bij de artikelen 1, 2, 3 enz. wordt medegedeeld, verband met een noodzakelijke uitbreiding van de personeelsbezetting met één administratieve kracht. Artikel 17. Personeelsuitgaven. Materieel en Huishoudelijke Dienst. Naast de redenen genoemd in de toelichting bij de artikelen 1, 2, 3 enz. houdt het voorstel tot verhoging van deze post verband met een relatief geringe personeelsuitbreiding. Een drietal krachten moest worden aangetrokken voor het verrichten van archiefwerkzaamheden. Gezien de noodzaak om van de zeer beperkte archiefruimte een zo intensief mogelijk gebruik te maken moet namelijk extra worden toegezien op het uitschiften van overtollige stukken. Als tweede oorzaak voor de bedoelde uitbreiding moge er op worden gewezen, dat de percelen waarin het voormalige Rijksbureau voor Aardolieproducten was gehuisvest, in gebruik zijn genomen door het Departement, in verband waarmede het huishoudelijk hulppersoneel in de formatie van de onderhavige afdeling is opgenomen. Artikel 18. Algemene uitgaven. Materieel en Huishoudelijke Dienst. De ramingen van verschillende onderdelen van dit artikel bleken ontoereikend om alle uitgaven te kunnen dekken. Een der belangrijkste oorzaken is gelegen in de stijging van kosten waardoor met name de uitputting van de onderdelen ,,Schoonhouden gebouwen", „Huren en vaste lasten", „Boeken en tijdschriften" en „Drukwerk" nadelig werd beïnvloed. Voorts is gebleken, dat de behoefte aan drukwerken belangrijk groter was dan in 1952, welk jaar als basis heeft gediend bij het samenstellen van de raming van het betrokken onderdeel. Bij de oorspronkelijke raming van het onderdeel „Reis-, verblijf- en verplaatsingskosten" werd er van uitgegaan dat deze uitgaven lager zouden zijn dan voor 1953. Aangezien deze verwachting slechts gedeeltelijk kon worden verwezenlijkt is ook dit onderdeel overschreden. Tenslotte is nog van invloed geweest de omstandigheid, dat het stookseizoen 1953—1954 langer dan normaal heeft geduurd, waardoor de uitgaven voor brandstoffen hoger waren dan aanvankelijk werd verwacht. In verband met het bovenstaande zal het nodig zijn de raming van het onderwerpelijke artikel te verhogen. Artikel 29. Betalingen aan Rijkspersoneel, waartegenover geen arbeidsprestatie staat. Voornamelijk als gevolg van de liquidatie van enige Rijksbureaux voor Handel en Nijverheid is het aantal van hen, dat recht op wachtgeld kan doen gelden, belangrijk gestegen, waardoor het aanvankelijk op dit artikel toegestane bedrag werd overschreden.
Ter dekking hiervan wordt verhoging van deze post voorgesteld. Artikel 30. Bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen. De stijging van het aantal benoemingen in vaste dienst is ook op de uitgaven ten laste van dit artikel van invloed geweest en heeft een overschrijding van de oorspronkelijke raming veroorzaakt. Een verhoging van deze raming is derhalve noodzakelijk. Artikel 31. Uitgaven betreffende afgesloten dienstjaren, als bedoeld in artikel 7, derde lid, der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, no. 259). De ten laste van dit artflcel gebrachte uitgaven, voor het grootste gedeelte bestaande uit verrekeningen met andere departementen, kunnen globaal als volgt worden gespecificeerd: Uitgaven van personele aard ƒ 24 000 Uitgaven van materiële aard • 31 800 Uitgaven voortvloeiende uit tijdens de beheersperiode overkomen ongevallen aan mijnpersoneel van de Domaniale Mijn Maatschappij N.V. en de N.V. OranjeNassau Mijnen 22 500 Totaal
ƒ 78 300
Artikel 33. Personeelsuitgaven. Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden. De verhoging van dit artikel is, naast de redenen genoemd bij de artikelen 1, 2, 3 enz. noodzakelijk omdat als gevolg van toeneming der werkzaamheden de personeelsbezetting met één jurist moest worden uitgebreid. Artikel 38. Representatiekosten. Octrooiraad en Bureau voor de Industriële Eigendom. Het internationaal contact, dat het bureau voor de Industriële Eigendom onderhoudt brengt mede, dat veelvuldig bezoeken van uit het buitenland worden gebracht. Hieruit zijn enige uitgaven van representatieve aard voortgevloeid welke een overschrijding van het aanvankelijk toegestane bedrag hebben veroorzaakt. Ter dekking hiervan wordt voorgesteld deze post te verhogen. Artikel 40. Kosten voortvloeiende uit de overeenkomst tussen de Octrooiraad en het Institut International des Brevets te 's-Gravenhage. Op grond van de op 4 Mei 1950 door de Nederlandse Regering met het Institut International des Brevets gesloten overeenkomst is Nederland verplicht zorg te dragen voor de opleiding van ingenieurs van dit Instituut tot „vooronderzoeker". Deze ingenieurs worden door genoemd Instituut gesalarieerd. Aangezien zij echter bij de Octrooiraad zijn gedetacheerd en voor de Octrooiraad werkzaamheden verrichten, is in genoemde overeenkomst tevens bepaald, dat de Octrooiraad hiervoor een vergoeding aan het Instituut verleent. Bij de oorspronkelijke raming van dit artikel werd er van uitgegaan, dat in 1954 39 ingenieurs van het Instituut bij de Octrooiraad werkzaam zouden zijn. Doordat dit aantal is uitgebreid en daardoor de aan het instituut te verlenen vergoeding is gestegen wordt voorgesteld de aanvankelijke raming van dit artikel te verhogen. Artikel 51. Personeelsuitgaven. Middenstand. Het voorstel tot verhoging van dit artikel vloeit niet alleen voort uit de omstandigheden genoemd in de toelichting bij de. artikelen 1, 2, 3 enz. doch is tevens het gevolg van een noodzakelijk gebleken personeelsuitbreiding. Zoals reeds in de memorie van toelichting op het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1955 is medegedeeld (vide artikel 55) zijn de juridische werkzaamheden belangrijk toegenomen. In verband hiermede werd de personeelsbezetting met een viertal juristen uitgebreid.
10 Artikel 58. Bijdrage over 1954 in de kosten van het Internationaal Bureau voor Maten en Gewichten. De bijdrage van Nederland over 1954 werd vastgesteld op 2516 goudfranken, hetgeen in Nederlandse valuta overeenkomt met een bedrag van rond f3130. Aangezien dit artikel aanvankelijk was geraamd op f 3000 wordt verhoging voorgesteld. Artikel 64. Studietoelagen. IJkwezen. Door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van een aantal ijkers is het, mede in verband met een grotere behoefte aan ijktechnisch personeel, nodig om een groter aantal jongelui in de gelegenheid te stellen de studie voor adjunctijker aan te vatten. Het bovenstaande heeft er dan ook toe geleid om op het overeenkomstige artikel 71 van het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1955 een belangrijk hoger bedrag aan te vragen. Intussen was het noodzakelijk om reeds per 1 September 1954 een tweetal jongelui in de gelegenheid te stellen de studie voor adjunct-ijker te volgen, hetgeen met extra-uitgaven gepaard ging. Hierdoor is het nodig de aanvankelijke raming te verhogen. Artikel 66. Aanschaffing bedrijfsmiddelen ten behoeve van de gasvoorziening. Industrialisatie en Energievoorziening. Teneinde een ongestoorde gasvoorziening te kunnen verzekeren, moest uitbreiding worden gegeven aan rollend materieel en installaties nodig voor periodieke controle op de aanleg en het onderhoud van en het opheffen van storingen in het gastransportnet. Doordat ten tijde van de samenstelling van deze raming (medio 1953) geen voldoende inzicht bestond, omtrent de omvang van het noodzakelijke materieel, werden slechts die aanschaffingen geraamd, welke volkomen vaststonden. In verband met het bovenstaande is het nodig de oorspronkelijke raming tot het thans voorgestelde bedrag te verhogen. Artikel 71. Bijdrage aan hoofdstuk VI der Rijksbegroting in het subsidie aan de Nederlandse Centrale Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (artikel 3 der wet van 30 October 1930 Stb. 416). Voor de toelichting op deze verhoging moge worden verwezen naar hetgeen terzake is medegedeeld in de memorie van toelichting op het ontwerp van wet tot wijziging van hoofdstuk VI der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 (Gedrukte stukken Zitting 1953—1954, 3543).
Ten gevolge van verschillende oorzaken is de oorspronkelijke raming van de algemene uitgaven overschreden. Voor een deel vloeit deze overschrijding voort uit extra uitgaven verband houdende met de zogenaamde ambachtscnquête, op welke enquête de aandacht werd gevestigd in de toelichting op de artikelen 112, 113 en 116 van het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1955. Voor een ander deel moet deze overschrijding worden toegeschreven aan het feit, dat de raming van de „Bureaukosten" enigszins aan de lage kant is geweest. Van deze kostengroep zijn met name de onderdelen „Drukwerk", „Huur kantoormachines" en „Verzending dienststukken" overschreden. In verband met het bovenstaande wordt verhoging van dit artikel voorgesteld. Artikel 100. Representatiekosten. Centraal Bureau voor de Statistiek. Het werd nuttig geacht het bestuur van bet Institut International de Statistique, dat gedurende drie dagen in Den Haag heeft vergaderd, een eenvoudige ontvangst te bereiden. Hoofdzakelijk hierdoor ontstond een overschrijding van het toegestane bedrag. In verband hiermede wordt voorgesteld de aanvankelijke raming van dit artikel te verhogen. Artikel 102. Aanschaffingen voor inrichting, uitbreiding en vernieuwing. Centraal Bureau voor de Statistiek. Een deel van het meubilair en de stoffering verkeerde in een dermate slechte toestand, dat vervanging niet alleen noodzakelijk was doch ook zo spoedig mogelijk
Artikel 73. Subsidièn aan de Economisch-Technologische Instituten in Nederland. Voor de toelichting op de verhoging van deze post moge worden verwezen naar hetgeen is medegedeeld in de memorie van toelichting (blz. 20, rechter kolom) op het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1955.
Artikel 104. Bijdrage van Nederland in de kosten van het Secretariaat-Generaal van de Nederlands-Belgisch-Luxemburgse Douane-Overeenkomst. Het toenemen van de werkzaamheden bij het genoemde Secretariaat-Generaal heeft het noodzakelijk gemaakt de personeelsbezetting uit te breiden, hetgeen gepaard ging met een stijging van de personeelsuitgaven. Deze stijging werd mede veroorzaakt door de aanpassing der salarisschalen voor het lagere personeel aan de Belgische Rijksschalen. Het besluit om de publicaties in twee talen uit te geven, alsmede de reis- en verblijfkosten, welke een gevolg zijn van de grote vergader-frequentie, verband houdende met de geregelde bijeenkomsten van het Comité van Ministers, zijn eveneens van invloed geweest op de uitgaven van het genoemde SecretariaatGeneraal. De helft daarvan, overeenkomende met f 492 000 moet door Nederland worden bijgedragen.
Artikel 74. Subsidie aan de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland. De verhoging van het op dit artikel aanvankelijk toegestane bedrag is nodig ter dekking van de extra uitgaven voortvloeiende uit de bekende stijging van salarissen en huren.
Artikel 129. Representatiekosten. Economische Controle Dienst. Enige extra-uitgaven veroorzaakten een overschrijding van dit artikel. Ter dekking daarvan wordt voorgesteld deze post te verhogen.
Artikel 90a. Subsidie aan de afdeling Tropische Producten van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Voor de toelichting op de verhoging van dit artikel moge worden verwezen naar hetgeen is medegedeeld in de memorie van toelichting op het ontwerp van wet tot wijziging van hoofdstuk III der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1954 (Gedrukte Stukken, Zitting 1954—1955 — 3700). Artikelen 98 en 99. Personeelsuitgaven en algemene uitgavcn. Centraal Bureau voor de Statistiek. Naast de redenen genoemd bij de artikelen 1, 2, 3 enz. wordt de verhoging van deze post verklaard doordat t.b.v. de Bedrijfstelling en het Nationaal Budgetonderzoek nog extra uitgaven moesten worden gedaan.
Artikel 145. Kosten voortvloeiende uit de afwikkeling van het beheer ingevolge het Buitengewoon Mijnbesluit. Bij verschillende gelegenheden werd er reeds op gewezen, dat nog verrekening moest plaats vinden van verschuldigde belastingen verband houdende met de periode gedurende welke de particuliere steenkolenmijnen ter beschikking en onder beheer waren gesteld van de Staat. Thans kan worden medegedeeld dat het totaal te verrekenen belastingbedrag is gesteld op f 7 199 426,57. Aangezien in de loop der jaren reeds een bedrag van f 4 326 497,60 ten laste der begroting werd gebracht is het nodig dat, ter dekking van het restant zijnde f 2 872 928,97 dit begrotingsartikel wordt verhoogd.
II Artikel 151. Kosten van en in verband met de aankoop van gas. Industrialisatie en Energievoorziening. Het voorstel tot verhoging van deze post vloeit voor een belangrijk deel voort uit het feit, dat met de Nederlandse Aardolie Maatschappij is overeengekomen dat, ter testing van de capaciteit van het bronnenveld Coevorden, tijdelijk een extra hoeveelheid aardgas zal worden afgenomen. Het is voorts nodig gebleken een grotere hoeveelheid Duits gas te betrekken teneinde aan het verzoek van de gemeente Arnhem, om haar gedurende de winterperiode van extra-gas te voorzien, te kunnen voldoen. Tegenover de hierboven bedoelde extra uitgaven staat een stijging der middelen. . Voor een ander deel wordt de verhoging verklaard doordat aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij een aanvullende betaling moest plaatsvinden. Er werd namelijk overeengekomen dat de prijs, waartegen het aardgas wordt geleverd, stijgt indien en naarmate de stijging van het prijsindexcijfer van het gezinsverbruik 5 % of meer bedraagt. Vervolgens is in de voorgestelde verhoging rekening gehouden met een vergoeding aan de gemeenten waaraan in 1954 aardgas is geleverd, teneinde deze gemeenten in staat te stellen aan industrieën aardgas te leveren tegen een prijs welke door de eerste ondergetekende noodzakelijk werd geacht. Artikel II Artikel 108. Algemene en Uitvoer.
uitgaven. Centrale Dienst voor In-
Uit hetgeen in de Memorie van Toelichting op het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1955 is medegedeeld (vide artikelen 122 t/m 124) moge blijken, dat reeds in de loop van 1954 een aanvang is gemaakt met de verlichting van de opgedragen taken, hetgeen mogelijk is geworden door de toegenomen vrijheid van het goederen- en deviezenverkeer met het buitenland. Dit zou niet alleen hebben geleid tot een vermindering van de personeelsuitgaven — ware het niet dat deze vermindering door de meerbedoelde salariscorrecties te niet werd gedaan — doch is uiteraard ook van invloed geweest op de algemene uitgaven, hetgeen een vermindering van de oorspronkelijke raming mogelijk maakt. Artikelen 136 en 137. Personeelsuitgaven en algemene uitgaven. Rijksbureaux voor Handel en Nijverheid. Door de verdergaande vrijmaking van het handelsverkeer kon worden overgegaan tot liquidatie van enkele Rijksbureaux. De nog resterende werkzaamheden van de geliquideerde bureaux werden overgenomen door het Directoraat-Generaal voor Handel en Nijverheid, waartoe een aantal ambtenaren werd overgeplaatst naar de onder genoemd Directoraat-Generaal ressorterende Directie Industrie en Handel. Een en ander heeft tot gevolg gehad, dat de uitputting van deze artikelen belangrijk beneden de raming is gebleven.
Daarin werd voor de Octrooiraad de mogelijkheid geopend om ten behoeve van het vooronderzoek van Nederlandse octrooiaanvragen het advies in te winnen van het Internationaal Octrooibureau, welk bureau per advies een bedrag van f 125 in rekening brengt. Aangezien de ingenieurs van het I.I.B., die de aanvragen om advies moeten behandelen bij de Octrooiraad grotendeels nog in opleiding zijn en de Octrooiraad voor elke behandelde aanvrage een vergoeding van het I.l.B. ontvangt van eveneens f 125 vloeit een overeenkomstig bedrag onder de middelen terug. Artikel 42a. Uitkeringen ter egalisatie van kolenprijzen, betrekking hebbende op het kolen jaar 1 April 1954 tl m 31 Maart 1955. De invoeging van dit artikel wordt voorgesteld ten einde de uitgaven verband houdende met de egalisatie van kolenprijzen betrekking hebbende op het kolenjaar 1 April 1954 t / m 31 Maart 1955 in de begroting tot uitdrukking te brengen. Tegenover deze uitgaven staat een overeenkomstig bedrag aan middelen. Artikel 103a. Subsidie aan het Comité
Benelux.
Het werd nuttig geacht om het verzoek van het Comité Benelux, om ter viering van het 10-jarig bestaan van de Ned.Belg."Luxemburgse Douaneovereenkomst in de gelegenheid te worden gesteld tot het organiseren van een ontvangst, in te willigen. Aangezien dit comité geen gelden ter beschikking stonden voor de financiering van deze receptie en het wenselijk leek om ook een niet officiële instantie bij de organisatie van deze herdenking te betrekken wordt het verantwoord geacht de aan deze ontvangst verbonden kosten voor rekening van het Rijk te nemen. Artikel 132a. Uitgaven betreffende afgesloten dienstjaren, waarvoor op het tijdstip der afsluiting van de dienst, waartoe zij behoorden, op de artikelen, ten laste waarvan zij bij tijdige verevening gebracht hadden moeten worden, de nodige gelden niet beschikbaar waren. Bij vonnis van de Tuchtrechter voor de Prijzen van 16 April 1946 werd teruggave bevolen van een partij goederen, welke tijdens de bezetting in beslag was genomen. Daar een gedeelte dezer partij inmiddels door de Duitsers was weggevoerd, een ander gedeelte was vermist en het restant kort na de bevrijding was verkocht, kon slechts de opbrengst van deze verkoop aan betrokkene worden uitbetaald. De eigenaar der goederen eiste echter schadevergoeding. Bij het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage werd de Staat veroordeeld tot betaling van een bedrag van f 13 550,42.
Artikel 28a. Pensioenen en onderstanden aan voormalig Rijkspersoneel of zijn betrekkingen. Uitsluitend om begrotings-technische redenen verdient het de voorkeur de raming van deze uitgaven afzonderlijk in de begroting tot uitdrukking te brengen. Deze lasten waren begrepen in de binnenslijnse raming van het artikel voor sociale lasten.
Artikel 139a. Nakomende betalingen terzake van regeringsgoederentransacties over 1954 en voorgaande jaren. Zoals uit de memorie van toelichting op het ontwerp van wet tot gedeeltelijke vaststelling en algehele samenvatting van de uitkomsten van het Rijks geldelijk beheer over de jaren 1939 tot en met 1948 (Gedrukte stukken Zitting 1953—1954, 3209) blijkt, zouden de financiële gevolgen voortspruitende uit het nog lopende onderzoek door de Accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken, in de begroting van dit Ministerie worden opgenomen. Hoewel dit onderzoek nog niet is beëindigd kon gedurende het jaar 1954 een aantal posten worden afgewikkeld. Ter dekking van de hieruit voortvloeiende uitgaven wordt de invoeging van dit artikel voorgesteld.
Artikel 37a. Kosten van advies verstrekt door het lnstitut International des Brevets te 's-Gravenhage. Ingevolge Koninklijk besluit dd. 13 Augustus 1953 (Stb. 456) is de wet van 1 December 1948 (Stb. 1532) tot nadere wijziging van de Octrooiwet 1910, op 19 September 1953 in werking getreden.
Artikel 144a. Uitgaven verband houdende met de watersnood over 1953 en 1954. Voor uitgaven als hierbedoeld is in 1954 f 16 000 nodig geweest. De desbetreffende post van hoofdstuk VII B, dienstjaar 1954, zal dienovereenkomstig worden gewijzigd.
Artikel III
12 Artikel 145a. Aanvullende uilkering aan de Staatsmijnen terzake van geleden oorlogsschade. Aan de Staalsmijncn dient nog een aanvullende uitkering te worden gedaan voor geleden oorlogsschade aan bedrijfspanden, bedrijfsuitrusting en woningen. Aangezien omtrent het tempo waarin deze uitkeringen zullen plaatsvinden geen inzicht bestaat wordt het wenselijk geacht dit artikel aan te wijzen voor toepassing van artikel 24 der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, no. 259). Artikel 153a. Deelneming van het Rijk in het aandelcnkapitaal van de N.V. Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie. Zoals reeds werd aangekondigd in de Memorie van Antwoord (pag. 6, rechter kolom, 5e alinea) o.m. op het ontwerp van wet tot wijziging van de tussen de Staat en de Koninklijke Nederlandsche Zoutindustrie N.V. op 13 Juli 1918 gesloten exploitatie-overeenkomst (Gedrukte stukken Zitting 1953— 1954, 3447) werd gebruik gemaakt van het voorkeursrecht tot inschrijving op de nieuwe emissie van de K.N.Z. In verband hiermede is het nodig dat het onderhavige artikel wordt ingevoegd. Artikel IV Artikel 27. Sociale lasten. Voor de toelichting op de wijziging van de binnenslijns aanvankelijk opgenomen bedragen moge worden verwezen naar hetgeen terzake bij de artikelen 1, 2, 3 enz. (vide artikel I) en bij artikel 28a (vide artikel III) is medegedeeld.
belangrijk hoger is dan aanvankelijk werd verwacht, waardoor de kosten van drukwerk — mede door prijsverhoging — belangrijk zijn gestegen. Tenslotte moge in dit verband nog worden gewezen op de verhoging van de vacatiegelden voor buitengewone leden van de Octrooiraad. Artikel 70. Subsidie aan de Stichting „Centraal Instituut voor Industrie-Ontwikkeling". De begroting, welke door het Centraal Instituut voor Industrie-Ontwikkeling voor 1954 was opgesteld en een basis vormde voor de raming van dit artikel bevatte enige vacatures, waarvan de vervulling nog niet heeft plaats kunnen vinden. In verband daarmede kan met een lager subsidie worden volstaan. Artikel 143. Tegemoetkoming aan de gemeenten in de kosten van uitvoering van de „Distributienet 1939" over 1954 en afgesloten dienstjaren. Het aanvankelijk op dit artikel toegestane bedrag is ontoereikend om de bedragen, welke door de verschillende gemeenten in rekening werden gebracht te kunnen voldoen. De in rekening gebrachte bedragen betreffen in hoofdzaak het aandeel van het Rijk in de kosten wegens inkoop van diensttijd voor pensioen ten behoeve van gemeente-ambtenaren, voor zover deze diensttijd valt binnen de periode dat deze ambtenaren bij de uitvoering van de „Distributiewet 1939" betrokken zijn geweest. Artikel V
Artikelen 28 en 133. Uitkeringen ingevolge de spaarregeling. De stijging van het aant?l benoemingen in vaste dienst heeft tot gevolg gehad dat het aanvankelijk op artikel 28 toegestane bedrag werd overschreden. Ter dekking van deze overschrijding zal het nodig zijn laatstgenoemde post te verhogen. Aangezien bij Koninklijk besluit van 15 Maart 1954 {Stb. 102) wijziging werd gebracht in de tot dan toe bestaande spaarregeling dienen de teksten van de onderhavige artikelen te worden gewijzigd.
De wijziging van de binnenslijnse bedragen van dit artikel vloeit voort uit het Koninklijk besluit van 10 December 1954, Stb. 636, waarbij met toepassing van artikel 24 der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, no. 259) de restanten ad resp. f 700 000 en f 336 540 op de artikelen 146 en 147 van hoofdstuk X der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1953 zijn toegevoegd aan de overeenkomstige artikelen van het onderhavige begrotingshoofdstuk.
Artikelen 36 en 88. Personeelsuitgaven. Octrooiraad en Bureau van de Industriële Eigendom en Economische Voorlichtingsdie nst. Voor de toelichting op de verhoging van deze artikelen moge worden verwezen naar hetgeen terzake bij de artikelen 1, 2, 3 enz. is medegedeeld.
Aangezien het kolenjaar van 1 April t / m 31 Maart loopt, zou strikte toepassing van de Comptabiliteitswet tot gevolg hebben, dat de raming der uitkeringen ter egalisatie van kolenprijzen over twee dienstjaren zou moeten worden verdeeld. Een raming van deze uitgaven, welke toch reeds bezwaarlijk met enige nauwkeurigheid valt te geven, zou bij splitsing over twee dienstjaren bovendien worden bemoeilijkt, doordat dan rekening zou moeten worden gehouden met seizoeninvloeden. Tenslotte zou hierdoor de raming van uitgaven en ontvangsten geen evenwicht vertonen, hetgeen niet in overeenstemming is met het wezen van de egalisatieregeling.
Artikel 37. Algemene uitgaven. Octrooiraad en Bureau van de Industriële Eigendom. Zoals reeds in deze memorie van toelichting bij artikel 39 (vide artikel I) is medegedeeld is een deel van het personeel, alsmede een gedeelte van het archief tijdelijke elders gehuisvest. Zowel de verhuizing naar, alsook de huisvesting in de betrokken panden hebben uitgaven met zich medegebracht, waarmede bij het samenstellen der oorspronkelijke begroting geen rekening was gehouden, hetgeen een verhoging van deze raming nodig maakt. Voorts wordt de noodzaak tot verhoging van dit artikel verklaard doordat het aantal openbaar gemaakte octrooiaanvragen
Artikel VII
De Minister van Economische J. ZIJLSTRA.
Zaken,
De Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, A. C. DE BRUIJN.