Zitting 1971-1972 - 11 7 8 3 De door AKZO aangekondigde maatregelen BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN SOCIALE ZAKEN Nr. 1
's-Gravenhage, 14 april 1972.
Ter voldoening aan onze toezegging stellen wij er prijs op u onderstaande feitelijke informatie te verstrekken inzake de door AKZO aangekondigde maatregelen, ter voorbereiding op het debat, dat a.s. woensdag, 19 april, in uw Kamer zal plaatsvinden. Achtereenvolgens geven wij u een overzicht van: a. de maatregelen die AKZO voornemens is te nemen; b. de door AKZO gevolgde procedure met betrekking tot het inlichten terzake van onze departementen, de ondernemingsraden en de vakorganisaties; c. de internationale en nationale achtergronden van de voorgenomen maatregelen met betrekking tot ENKA-Glanzstoff; d. de repercussies van deze voorgenomen maatregelen op de arbeidsmarkt; alsmede: e. enkele opmerkingen ten aanzien van internationaal overleg ter voorkoming van overinvesteringen, produktieregelingen en invoerbelemmeringen. Ad a. De door AKZO voorgenomen maatregelen De in het voornemen liggende maatregelen omvatten de concentratie van de produktie van synthetische garens x ) in de grote bedrijven van de ENKA-Glanzstoff Groep. In verband met deze concentratie wil ENKA-Glanzstoff de bedrijven in Breda (ca. 1700 man) en Wuppertal (ca. 3000 man) in de loop van ca. 1 jaar sluiten, naast enkele kleinere bedrijven in België (Fabelta) en Zwitserland (Feldmühle), tezamen ca. 1000 man. Door deze concentratie zou de produktie van synthetische garens in Nederland voornamelijk terugvallen op de bedrijven in Arnhem, Emmen en Ede en in Duitsland op een aantal andere bedrijven, die groter zijn dan de vestiging te Breda. Tevens zal de weinig omvangrijke garenveredeling (texturering) te Breda worden beëindigd, terwijl de texturering in Emmercompascuum geleidelijk zal worden overgedragen aan een van de andere bedrijven van ENKA-Glanzstoff. Men is voornemens het personeel uit het bedrijf te Emmercompascuum onder te brengen in de bedrijven te Emmen. Voorts zal de in Duitsland plaatsvindende produktie van cuprogarens (een soort rayon-garen) worden beëindigd en zal de produktie van foliën (hoofdzakelijk Duitsland) worden ingekrompen, resp. gedeeltelijk overgedragen aan de Union Chimique Beige (U.C.B.).
Aan de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
x ) Synthetische garens worden onderverdeeld in nylon-garens ( = polyamide-filament) en in diolen (voorheen Terlenka)-garens ( = polyester-filament). Tezamen met de minder omvangrijke sectoren polyacryl e.a. vormen deze produkten, hetzij in filamentgaren- of in stapelvezelsoorten, halffabrikaten voor de vervaardiging van kleding, tapijten e.a. woning- en huishoudtextiel. ENKA-Glanzstoff vervaardigt tevens glasvezel en staaldraad voor banden. Deze aktiviteiten vormen te zamen de chemische vezelgroep van het AKZO-concern, die voor West-Europa is ondergebracht in ENKA-Glanzstoff.
11783
1
2 De ENKA-Glanzstoff-Groep omvat in tegenstelling tot de voornaamste concurrenten een groter en een meer gespreid aantal produktie-eenheden dan bij de voornaamste concurrenten het geval is. Naar de mening van de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff zou door de voorgenomen concentratie een rationeler produktie mogelijk worden gemaakt. In bijlage 1 treft u een overzicht aan van de personeelssamenstelling van de ENKA-Glanzstoff-Groep in de wereld, in Nederland en in Duitsland, in het raam van de personeelsbezetting van het AKZO-concern. Aan de hand van deze bijlage kan worden vastgesteld dat de in het voornemen liggende maatregelen betrekking hebben op de werkgelegenheid van ruim 5 pet. van het AKZO-personeel in Nederland en bijna 12 pet. van het personeel van het Nederlandse deel van de ENKA-Glanzstoff-Groep. Ad b. De wijze waarop AKZO de departementen, de ondernemingsraden en de vakorganisaties heeft ingelicht. Op 21 maart jl. verzocht de Raad van Bestuur van het AKZO-concern ons op woensdagmorgen 5 april een gesprek te mogen hebben over de problematiek van de produktie in de chemische vezelsector van het concern. Desgevraagd deelde de Raad van Bestuur daarbij mede, dat er ontslagen zouden moeten vallen, doch dat daaromtrent nog geen overzicht kon worden gegeven met betrekking tot de plaats of plaatsen en de feitelijke omvang. Tijdens de bespreking op 5 april werden wij van de voorgenomen maatregelen op de hoogte gesteld, en werd ons medegedeeld, dat diezelfde middag de vakbonden en de volgende dag, dus op 6 april, de ondernemingsraden zouden worden ingelicht Zoals bekend is, heeft een gesprek met de vakbonden inderdaad op 5 april plaatsgevonden, doch aangezien de directie de vakbondsvertegenwoordigers - een in hun ogen onaanvaardbare - geheimhoudingsplicht wilde opleggen ten aanzien van de voorgenomen maatregelen tot het moment, waarop op 6 april de centrale ondernemingsraad en de ondernemingsraad van de bedrijven zouden zijn ingelicht, hebben de vakbonden zich op 5 april uit de bijeenkomst teruggetrokken. Hierdoor zijn uiteindelijk de vakbonden en de ondernemingsraden op 6 april van de voornemens in kennis gesteld Ter nadere informatie diene, dat op 6 maart jl. in de ondernemingsraad van ENKA-Breda een motie werd aanvaard, waarin bezorgdheid we-d uitgedrukt over de grote produktieschommelingen in het oedrijf in Breda en waarin gevraagd werd met spoed nac )re gegevens te verstrekken over deze zaak. In een brief d.d. 22 maart 1972 aan de ondernemingsraad van ENKA-Breda, mede gericht aan de contactcommissie van de centrale ondernemingsraad van ENKA N.V., waarin alle ondernemingsraden van de Nederlandse bedrijven vertegenwoordigd zijn, wees de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff op de zorgelijke situatie in de chemische vezelsector. Medegedeeld werd voorts in deze brief, dat het van belang is dat de produktiecapaciteit in de grote ENKA-bedrijven zo goed mogelijk zou worden benut. Tegelijkertijd werden de vakorganisaties schriftelijk uitgenodigd om op 5 april te komen spreken over de moeilijke situatie in de vezelsector. Afschrift van de brief d.d. 22 maart aan de ondernemingsraad van ENKA-Breda werd aan deze uitnodiging gehecht. (De datum van 5 april voor het overleg met de vakorganisaties was afgestemd op het reeds geplande overleg met de ondernemingsraden en de centrale ondernemingsraad van ENKA op 6 april). Op 31 maart en 4 april verschenen in „Het Parool" berichten over te verwachten ontslagen bij ENKA N.V. Naar aanleiding van deze - en andere - persberichten drong, blijkens ons door de Raad van Bestuur ENKA-Glanzstoff verstrekte informatie, de heer Drabbe (bestuurder van de Industriebond N W ) . die als woordvoerder van de vakorganisaties optreedt, telefonisch bij ENKA N.V. aan op bespoediging van het overleg met de vakorganisaties.
Eveneens blijkens de ons door de Raad van Bestuur verstrekte informatie deelde deze aan de heer Drabbe mede, dat dit onmogelijk was, omdat ook buitenlandse vestigingen in Europa bij de onderhavige kwestie betrokken waren, en de berichtgeving overal gelijktijdig moest plaatsvinden. Voorts wilde de Raad van Bestuur de ondernemingsraden door de leiding zelf en niet via pers of vakorganisaties laten inlichten. Dit zou op 6 april geschieden. Tijdens het telefonisch overleg met de heer Drabbe is medegedeeld, dat op 5 april van de vakorganisaties gedurende 24 uur (d.w.z. totdat de ondernemingsraden zouden zijn ingelicht) geheimhouding zou worden gevraagd. Pas als geheimhouding was toegezegd, zou op de materie zelf worden ingegaan. Volgens onze informaties maakten de vakorganisaties hier bezwaar tegen, doch stelden niettemin doorgang van het gesprek op 5 april op prijs. Zoals vermeld bleef de bespreking op 5 april tussen ENKA en de vakorganisaties beperkt tot het agendapunt geheimhouding. De vakorganisaties waren niet bereid tot geheimhouding, nu reeds zoveel in de pers naar voren was gekomen. In de ochtend van 6 april werden zowel de vakorganisaties als de centrale ondernemingsraad en de overige ondernemingsraden vrijwel gelijktijdig ingelicht over de plannen tot de reorganisatie, waarvan de voorgenomen sluiting van het bedrijf in Breda voor Nederland het belangrijkste onderdeel bleek te zijn. Sedertdien heeft nader overleg met de vakorganisaties plaats gevonden. Dit overleg wordt nog voortgezet, waarbij gezocht wordt naar alternatieve mogelijkheden. Ad c. Achtergrond van de voorgenomen maatregelen met betrekking tot ENKA-Glanzstoff!) Na de stormachtige ontwikkeling van de chemische vezelindustrie waarvan de wereldproduktie van enkele duizenden tonnen in 1950 opliep tot naar raming 6,6 min. ton in 1972 (zie bijlage 2) trad in de afzet omstreeks 1970 een vrij abrupte vertraging van de groei op. Het grote aandeel, dat door de synthetica ten koste van andere vezels inmiddels was bereikt, veroorzaakte een langzamere trendmatige ontwikkeling van de synthetica. In West-Europa zijn reeds ca. 50 pet. van alle verwerkte vezels chemische vezels. Naar verwachting zal de procentuele groei in de zeventiger jaren belangrijk lager liggen dan in de voorbije decennia. Gesteld kan worden dat internationaal de vermindering van de groei niet tijdig is onderkend, zodat sinds 1970 een grote internationale overcapaciteit in deze sector is ontstaan. Zo blijkt uit bijlage 2 dat de overcapaciteit, die altijd in deze sector, vooruitlopend op de verwachte toekomstige groei, aanwezig was, de laatste jaren aanmerkelijk is toegenomen. Verwacht moet worden dat het belangrijk langer zal duren voordat deze overvloedige capaciteitsuitbreiding, die in de tijd van het grote optimisme is ontstaan, door een verbruikstoename zal worden opgevangen. De capaciteitsgroei is niet uitsluitend het gevolg van nieuwe investeringen, doch ook van de relatief grote autonome toename van de capaciteit door de technologische ontwikkeling, waardoor o.a. grotere produktiesnelheden op de reeds aanwezige apparatuur mogelijk werden. Dit soort capaciteitsuitbreidingen is ook door ENKA-Glanzstoff gerealiseerd, en is begrepen in onderstaande capaciteitsgegevens. Van betekenis is, dat ENKA-Glanzstoff bepaald geen koploper is geweest bij de internationale capaciteitsuitbreiding, hetgeen blijkt uit onderstaand overzicht: x ) Ten aanzien van de nationale en internationale chemische vezelindustrie en het verloop van de internationale handel in garens en vezels staan vrijwel geen openbare recente statistische gegevens ter beschikking. In verband daarmede is een groot deel van de in het onderstaande opgenomen kwantitatieve informatie ons verstrekt van de zijde van ENKA-Glanzstoff, die door eigen marktonderzoek uiteraard over recente gegevens en inzichten beschikt. Dit geldt met name voor de recente capaciteitsontwikkeling en de gevolgen daarvan voor de internationale chemische vezelindustrie.
3 Polyamide filament (nylon garens) 1965/1971 Marktgroei Groei ENKA-Glanzstoff capaciteit Capaciteitsgroei concurrenten
80 pet. 10 pet. 100 pet.
Polyester filament (diolen garens) 1965/1971 Marktgroei Groei ENKA-Glanzstoff capaciteit Capaciteitsgroei concurrenten
400 pet. 330 pet. 440 pet.
Hieruit blijkt dat ENKA-Glanzstoff in de genoemde periode de aandacht overwegend gericht heeft op de in de laatste jaren meer rendabele produktie van polyester filament, doch ook hierbij met betrekking tot de capaciteitsuitbreidingen terughoudender dan de concurrenten is geweest. In de jaren 1969/1971 verliep de capaciteitstoename van polyester-filament bij ENKAGlanzstoff veel trager (90 pet.). .Deze bleef ver achter bij de overige op dit terrein werkzame concerns, die de capaciteit nog met 250 pet. deden toenemen. Door de overcapaciteit zijn de prijzen internationaal onder zeer zware druk komen te staan. Zolang de daling van de produktiekosten ten gevolge van de capaciteitsvergroting gelijke tred hield met de prijsdaling kon de rentabiliteit van de bedrijven gehandhaafd worden. De mogelijkheden tot verdere daIing van de produktiekosten zijn echter naar het inzicht van ENKA-Glanzstoff in belangrijke mate uitgeput, omdat de grondstoffenprijzen niet meer dalen en voor een deel reeds een stijgende tendens hebben, de energiekosten eveneens toenemen en de produktiviteitsstijging thans wordt overtroffen door de sterke toeneming van de arbeidskosten per hoofd. Op het gebied van de synthetische filament-garens heeft deze negatieve ontwikkeling zich nog duidelijker afgetekend dan bij synthetica in het algemeen. De vraag naar polyamide filament (nylon) is inmiddels structureel zwak geworden. De markt groeit niet meer en gaat zelfs iets terug. Dit probleem kwam tot voor kort nog niet zo duidelijk tot uitdrukking, omdat de ondernemingen een deel van de vrijkomende polyamide-capaciteit besteedden voor de produktie van polyester filament, ten einde hiermede hun aandeel in de groeiende polyestermarkt te vergroten, zowel in Europa als daarbuiten. Bij polyester kon vooral door de exportboom naar de Verenigde Staten de bestaande capaciteit tot 1970/71 goed worden benut. De situatie van de West-Europese industrie verslechterde echter aanmerkelijk na het vrijwel wegvallen van de exportmogelijkheden naar de Verenigde Staten. Enerzijds breidden de ondernemingen in de Verenigde Staten hun capaciteit belangrijk uit, waardoor de prijzen aldaar onder druk kwamen te staan, anderzijds heeft de devaluatie van de dollar de concurrentiepositie van ENKA-Glanzstoff op deze markt nog meer verslechterd. Als gevolg van deze ontwikkeling heeft Hoechst zich volledig teruggetrokken uit de polyamide (nylon) sector, terwijl ICI (Engeland) in de nylonsector zeer recent 3500 personeelsleden heeft laten afvloeien. Bayer beperkte de produktie in de polyamide-sector eveneens aanmerkelijk. Samenvattend kan worden gesteld, dat de West-Europese industrie - en dus ook ENKA-Glanzstoff - voor grote problemen kwam te staan ten gevolge van de sterk vergrote onderlinge concurrentiestrijd en de daarmee samenhangende prijsafbraak. Ten gevolge van de geschetste ontwikkelingen liepen, naar de Raad van Bestuur ons mededeelde, ook bij ENKA-Glanzstoff de rendementen van de verkoop van synthetische textielgarens zeer sterk terug en werden grote delen van deze activiteiten verliesgevend. Het zwaarst getroffen werd de polyamide-sector. In de groeimarkt van de polyestersector werden inmiddels steeds slechtere resultaten geboekt. De netto-winst van het totale AKZO-concern liep blijkens de jaarverslagen terug van f 308 min. in 1969 tot f 184 min. in 1971. Dit betekent in percenten van het eigen vermogen respectievelijk 10,3 pet. en 6,2 pet., en in percenten van de totale AKZO-omzet 4,9 pet. en 2,3 pet. Terwijl in deze winstdaling de ENKA-Glanzstoff-resultaten meer dan evenredig bijdroegen, wordt voor 1972 door de Raad
van Bestuur ten aanzien van de ENKA-Glanzstoff-resultaten een zodanig negatieve ontwikkeling verwacht, dat maatregelen om deze gang van zaken een halt toe te roepen volgens de Raad van Bestuur geboden zijn. Volgens de Raad van Bestuur is het niet zeker, dat over 1972 door de ENKA-Glanzstoff-Groep een positief netto-resultaat zal worden behaald op een geraamde omzet van ruim f 3 mld. Door concentratie van de produktie in de grotere bedrijven van het concern en sluiting van de kleinere bedrijfsonderdelen in West-Europa hoopt men te komen tot een betere beheersing van de kosten waaronder vermindering van de overheadkosten, en tot versterking van de concurrentiepositie ten aanzien van andere concerns in West-Europa, die veelal nu reeds over een meer geconcentreerd produktieapparaat beschikken dan ENKAGlanzstoff. In het kader van de concentratie van de produktie in een geringer aantal bedrijven ligt het in het voornemen van de Raad van Bestuur over te gaan tot sluiting van het bedrijf te Breda, omdat dit, hoewel zeer goed geoutilleerd, tot de kleinere produktie-eenheden van ENKA-Glanzstoff behoort. Blijkens onze informaties heeft de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff de mogelijkheid onderzocht om in plaats van beëindiging van de produktie in één bedrijf de produktie in meerdere bedrijven lineair af te bouwen. Het gevolg hiervan zou echter zijn geweest, dat alle bedrijven van de ENKAGlanzstoff-Groep structureel onderbezet zouden zijn geraakt. De produktie, zowel in Duitsland als in Nederland komt door het verloren gegane exportdeel immers thans op een lager niveau te liggen. Volgens de Raad van Bestuur was de verloren gegane export naar de Verenigde Staten alléén reeds groter dan de totale produktiecapaciteit van ENKA-Breda. ENKA-Glanzstoff is van mening, dat deze vermindering van de export een structureel karakter heeft. De overcapaciteit bij ENKA-Glanzstoff Nederland beloopt momenteel ca. 25 pet. van de totale produktiecapaciteit. Een lineaire vermindering, met andere woorden een evenredige vermindering van de produktie in meerdere bedrijven zou naar de mening van ENKAGlanzstoff niet tot herstel van de rentabiliteit leiden, omdat dan meer bedrijven met (blijvende) onderbezettingsverliezen te kampen zouden hebben. Ten aanzien van het bezettingsniveau, waarop integrale kostendekking wordt verkregen, deelde de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff ons mede, dat deze enkele jaren geleden werd verkregen bij een produktie van 70-75 pet. van de capaciteit, doch dat deze integrale dekking thans ten gevolge van de gewijzigde verhoudingen tussen kosten en opbrengsten pas kan worden verkregen bij een produktie van 90-100 pet. van de capaciteit van de bedrijfseenheden. In verband hiermede kunnen de loonkostenstijgingen niet meer in dezelfde mate als voorheen worden opgevangen door betere benutting van het produktieapparaat. Ad d. Arbeidsmarktaspecten Als gevolg van de steeds voortdurende rationalisatie van de produktiemethoden is de algehele personeelsomvang van de ENKA-Glanzstoff-Groep in Nederland in de afgelopen jaren reeds met enkele duizenden verminderd. Tot nu toe behoefde echter gelukkig nog niet te worden overgegaan tot stillegging van complete produktiebedrijven, met alle nadelige sociale gevolgen van dien. De thans aangekondigde plannen om de produktie in Breda en Emmercompascuum niet te continueren, leidt volgens mededeling van de Raad van Bestuur niet tot een abrupte sluiting van deze bedrijven. De ENKA-directie heeft de hoop uitgesproken de periode van afbouw te kunnen uitstrekken over een jaar, waardoor gezocht kan worden naar wegen om de bovenbedoelde sociale gevolgen waar mogelijk te verzachten. Ook de met de concentratie van het produktieapparaat samenhangende reorganisatie van het hoofdkantoor van ENKA-Glanzstoff te Arnhem zal niet tot schoksgewijze ontslagen leiden. Bij een eventuele beëindiging van de produktie in Breda zouden ruim 1700 werknemers betrokken zijn. Indien
4 tot een volledige sluiting zou komen, zou voor vervangende werkgelegenheid moeten worden gezocht in een groot aantal, al dan niet verwante, bedrijven. Van de zijde van de Raad van Bestuur is medegedeeld dat een aantal werknemers van de vestiging te Breda zou kunnen worden herplaatst binnen concernverband. De ca. 500 werknemers van het bedrijf te Emmercompascuum kunnen, volgens de plannen van de Raad van Bestuur, allen worden ondergebracht bij de Emmense bedrijven van het concern. Aldaar moet de produktie worden uitgebreid ter gedeeltelijke vervanging van produktiecapaciteit, welke in het kader van de voorgenomen concentratie elders zal worden afgestoten. Deze voorgenomen produktie-uitbreiding, gevoegd bij het natuurlijk verloop onder de personeelsleden van de bedrijven in Emmen en Emmercompascuum (in 1971 te zamen in de orde van grootte van 500) doen de Raad van Bestuur verwachten, dat geen ontslagen zullen behoeven te worden aangezegd aan personeelsleden van de te sluiten produktie-eenheid aldaar. Anders dan in zuidoost Drenthe zou de geleidelijke afbouw van het bedrijf te Breda de arbeidsmarktsituatie in directe zin beïnvloeden. Het totale personeelsbestand van de Bredase vestiging omvat ruim 1700 werknemers, van wie 240 vrouwen. Ongeveer 1350 werknemers zijn woonachtig in de omgeving van Breda, een honderdtal Nederlandse werknemers pendelt dagelijks over grotere afstand, terwijl het bedrijf voorts ruim 200 werknemers uit België in dienst heeft en 60 Spanjaarden, die van bedrijfswege zijn gehuisvest te Oudenbosch. De leeftijdsopbouw van het personeelsbestand is, zeker in vergelijking met soortgelijke gevallen, niet ongunstig. Van de totale bezetting is 50 pet. jonger dan veertig jaar, 14 pet. ouder dan vijf en vijftig jaar. Reële overplaatsingsmogelijkheden binnen het concern worden aanwezig geacht bij de ENKA-fabrieken te Ede en Arahem, en bij de even over de Duitse grens bij Roermond gelegen bedrijven te Oberbruch en Waldniel. Het gaat hier naar de inzichten van de ENKA-directie om enkele honderden te bezetten arbeidsplaatsen, waarbij aan mannelijke werknemers wordt gedacht. Wederinpassing van de vrouwelijke werknemers in Breda of omgeving zou, gezien de situatie op de arbeidsmarkt, naar verwachting in het algemeen niet op grote moeilijkheden stuiten. Indien het tot een sluiting komt, geldt voor wat betreft de mannelijke Nederlandse werknemers, dat, in aanmerking genomen de periode, waarover de overwogen sluiting zich zou uitstrekken en gerelateerd aan de omvang van de werkgelegenheid in West-Brabant, die ongeveer 120 000 arbeidsplaatsen voor mannen omvat, wel plaatsingsmogelijkheden aanwezig zijn. Daarbij dient overigens wel in aanmerking te worden genomen, dat een relatief groot gedeelte van het personeel beschikt over specifieke vakbekwaamheid, waardoor hun plaatsbaarheid in gelijkwaardige functies wordt bemoeilijkt. Indien het zou komen tot een definitieve sluiting zullen de arbeidsbureaus - binnen het kader van de hun ter beschikking staande mogelijkheden - zorgdragen voor een zo goed mogelijke begeleiding van de getroffen werknemers, zowel wat betreft de herplaatsing van personeelsleden die niet elders in concernverband kunnen worden ondergebracht, als wat betreft maatregelen gericht op eventuele omscholing. In dat geval zal bijzondere aandacht worden geschonken aan de belangen van oudere werknemers. Het gemeentebestuur van Breda heeft een stuurgroep ingesteld, die, indien het tot een sluiting komt, waardevolle diensten zal kunnen bewijzen bij het stimuleren van herplaatsingsmogelijkheden bij andere bedrijven in het gewest en bij de begeleiding van de door ontslag getroffen werknemers. In deze stuurgroep heeft ook de Hoofdinspecteur-Directeur voor de Arbeidsvoorziening van de provincie Noord-Brabant zitting.
Ad e. 1. Internationaal overleg ter voorkoming van overinvesteringen. Wij achten een onderzoek naar de maatregelen, die zouden moeten worden overwogen ter voorkoming van verdere overinvesteringen gewenst. Op de noodzaak ter zake contacten te leggen hebben wij de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff gewezen. Deze heeft ons medegedeeld, dat deze contacten met de andere synthetische vezelproducenten zijn gelegd en dat de Europese Commissie hiervan in kennis is gesteld, omdat voor het bereiken van zekere internationale bindingen ter zake van investeringsprogramma's gerekend zou moeten kunnen worden op een soepele toepassing van de desbetreffende kartelbepalingen in het Verdrag van Rome. Genoemde contacten van de Raad van Bestuur hebben nog niet tot concrete resultaten geleid. Wij menen dat de industrie het overleg ter zake met de andere producenten dient voort te zetten. Afhankelijk van het resultaat van dit overleg met de producenten en de E.È.G."Commissie zal de Regering bezien op welke wijze steun aan dit streven naar coördinatie kan worden verleend, al of niet in overleg met de regering van de andere lid-staten. Wij menen hiermede in de geest te handelen van de door de Europese Commissie voorgestane gemeenschappelijke industriepolitiek, waarin naar onze mening maatregelen ter vermindering van kapitaalvernietigende overcapaciteit passen. Ook achten wij het noodzakelijk, dat overheidssubsidie op nieuwe investeringen in bedrijfstakken, die reeds met een aanmerkelijke overcapaciteit te kampen hebben, worden vermeden. Hoewel ons hierover geen officiële, respectievelijk exacte gegevens ter beschikking staan is volgens de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff het probleem van de uitbreiding, gepaard gaande met grote overcapaciteiten, van de Italiaanse chemische vezelindustrie er de oorzaak van, dat prijsbederf op de Europese markt optreedt. Ondanks de, volgens de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff, slechte gang van zaken in de desbetreffende bedrijfstak in Italië, nemen de prijsonderbiedingen op de Europese markt van die zijde hand over hand toe. De Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff is van mening dat capaciteitsuitbreidingen aldaar, die mede door overheidssteun, respectievelijk -financiering tot stand zouden komen, de overige West-Europese chemische vezelindustrie in de toekomst voor zeer grote problemen zal plaatsen. Zoals u bekend is vindt met betrekking tot de harmonisatie van het steunbeleid ten aanzien van de industrie, waaronder de textielindustrie, onder leiding van de E.E.G."Commissie reeds geruime tijd overleg tussen de lid-staten plaats. Op welke wijze aan het hierboven gereleveerde probleem op de beste wijze het hoofd kan worden geboden, zal nader worden onderzocht. 2. Contingenteringen, invoerbelemmeringen Het is ons bekend dat Britse producenten van kunstvezels stappen hebben ondernomen, gericht op enigerlei beperking van de invoer van synthetische garens in het Verenigd Koninkrijk. De Britse regering heeft deze kwestie in behandeling genomen. ^ Krachtens internationale overeenkomsten zijn er mogelijkheden tot het treffen van beschermende maatregelen wanneer er sprake is van marktverstoring, veroorzaakt door een overmatige invoer van het betreffende produkt uit niet-E.E.G.landen. Gewezen mag onder meer worden op artikel 19 van het GATT. Aangezien in het onderhavige geval de problemen niet zozeer zijn veroorzaakt door een aanzienlijke toeneming van de invoer, maar veeleer het gevolg zijn van het wegvallen van exportmogelijkheden kan de Regering op de voorziene mogelijkheden geen beroep doen. Een dergelijke invoerbeperkende maatregel zou bovendien niet effectief zijn.
5 Desgevraagd deelde de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff mede geen interesse te hebben voor contingentering van de invoer, omdat de problemen, zoals omschreven, fundamenteel op andere terreinen liggen. De Japanse uitvoer naar Europa is thans nog van zeer ondergeschikte betekenis, en de Raad van Bestuur van ENKA-Glanzstoff zou met betrekking hierop geen beroep willen doen op beschermende maatregelen. Het prijsniveau op de Westeuropese markt is thans voor Japan weinig interessant. Ten aanzien van de Verenigde Staten kan worden opgemerkt, dat aldaar op synthetica de normale invoerrechten, zonder toeslag, worden geheven. Het wegvallen van de export naar de Verenigde Staten berust, zoals hierboven vermeld, op capaciteitsvergroting in Amerika en op de gewijzigde valutaverhoudingen, waardoor export niet meer lonend is. 3. Produktie- en afzetregelingen Met betrekking tot de vraag of het zin heeft om tot een internationale regeling van produktie en afzet van synthetische garens te komen merken wij het volgende op: Reeds een tiental jaren bestaat in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (G.A.T.T.) het zgn. lange-termijnakkoord betreffende de internationale handel in katoenprodukten, katoen en textiel (Katoenakkoord). Dit akkoord heeft ten doel de bevordering van de wereldhandel in katoenen produkten op evenwichtige wijze, d.w.z. met vermijding van marktverstoring.
Sinds kort wordt in het kader van het G.A.T.T. overwogen een studiegroep op te richten voor niet-katoenprodukten teneinde na te gaan of op dit gebied soortgelijke ordenende maatregelen dienen te worden genomen. Nederland heeft deze gedachte ondersteund. De gedachte aan een goederenovereenkomst, zoals gesloten voor granen en tin, is nog niet in de beschouwingen betrokken geweest. Opgemerkt zij, dat het in het onderhavige geval gaat om industriële halffabrikaten, waarvoor de marktomstandigheden aanzienlijk verschillen met die van genoemde produkten. Bovendien dient bedacht te worden dat de betreffende produkten in rechtstreekse concurrentie staan met n atuurprodukten. Grondstoffenovereenkomsten lijken dan ook op het eerste gezicht niet de aangewezen weg om te komen tot evenwichtiger marktverhoudingen in de chemische vezelsector. Naar onze mening is in het bovenstaande een groot deel van de door een aantal leden van uw Kamer schriftelijk gestelde vragen beantwoord. Wij zullen trachten vóór de aanvang van het debat op woensdag a.s. u alsnog de antwoorden te doen toekomen op enkele vragen, waarop in het bovenstaande nog niet is ingegaan. De Minister van Economische Zaken a.i., R. J. NELISSEN. De Minister van Sociale Zaken, BOERSMA.
6 BIJLAGE 1
BIJLAGE 2
Personeelssamenstelling AKZO/ENKA-Glanzstoff (uit. 1971) Wereld AKZO
ca. 104 500
Nederland
Duitsland
ca. 31 100 ca. 31 600 (vnl. ENKAGlanzstoff)
waarvan: ENKA-Glanzstoff
48 500
waarvan: Produktiebedrijven: Arnhem Ede Steenbergen Emmen Emmercompascuum
2260 1460 360 3800 1100
Breda Elders
1650 700
Overige vestigingen: Hoofdkantoor Arnhem Magazijnen diverse plaatsen Overigen
13 350 1 )
(w.o. 600 werkzaam in Emmen) (personeel in deelnemingen)
1100 450 470
) Exclusief research en engineering.
Wereldproduktiecapaciteit synthetische garens en vezels (in 1000 ton)
(w.o. 50 in Breda) (militaire dienst, langdurig zieken e.d.)
1965 Produktie synthetische garens E.E.G 234 E.F.T.A 105 rest West-Europa 7 U.S.A 453 Japan 166 Overige landen 161
1968
1971
1972*)
420 183 24 754 297 295
610 255 50 990 500 510
1200
1126 1300
1973 2200
2915 3500
3300 4000
Produktie synthetische vezels E.E.G 194 E.F.T.A 73 rest West-Europa 7 U.S.A 353 Japan 214 Overige landen 84
373 142 20 711 388 179
630 180 50 955 630 380
720 210 70 1050
925
1813
2825
3300
1000 2051 2300
2100 3786 4300
3500 5740 7000
3800 6600 7800
Totale wetéldproduktie Wereldca/rac/te/f
Totale v/ereldproduktie Weréldcapaciteit Wereldproduktie synthetica Wereldcapaciteit synthetica l
) Schatting.
650 280 60 550 560
750 500